diff options
| author | nfenwick <nfenwick@pglaf.org> | 2025-02-07 17:40:47 -0800 |
|---|---|---|
| committer | nfenwick <nfenwick@pglaf.org> | 2025-02-07 17:40:47 -0800 |
| commit | 54f5cf2114704ad6b4a8742d8ea164ec4ceb886c (patch) | |
| tree | cde6b739fcd20bf1df671d62611c75bf05dd866d | |
| parent | cb9bef75cf0a535588cb2d24eb6fb2e7b1db1a57 (diff) | |
| -rw-r--r-- | .gitattributes | 4 | ||||
| -rw-r--r-- | LICENSE.txt | 11 | ||||
| -rw-r--r-- | README.md | 2 | ||||
| -rw-r--r-- | old/55820-8.txt | 6254 | ||||
| -rw-r--r-- | old/55820-8.zip | bin | 106929 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/55820-h.zip | bin | 1149788 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/55820-h/55820-h.htm | 6664 | ||||
| -rw-r--r-- | old/55820-h/images/book.png | bin | 364 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/55820-h/images/card.png | bin | 249 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/55820-h/images/external.png | bin | 172 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/55820-h/images/frontispiece.jpg | bin | 85085 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/55820-h/images/ornament.png | bin | 9058 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/55820-h/images/p026.jpg | bin | 36253 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/55820-h/images/p044.jpg | bin | 29542 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/55820-h/images/p067.jpg | bin | 99297 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/55820-h/images/p086.jpg | bin | 40852 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/55820-h/images/p116-1.jpg | bin | 21675 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/55820-h/images/p116-2.jpg | bin | 89500 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/55820-h/images/p167.jpg | bin | 63942 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/55820-h/images/p177.png | bin | 20883 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/55820-h/images/p178.jpg | bin | 39151 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/55820-h/images/p180.jpg | bin | 77463 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/55820-h/images/p194.jpg | bin | 48364 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/55820-h/images/p217.jpg | bin | 74035 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/55820-h/images/p225.jpg | bin | 67310 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/55820-h/images/p235.jpg | bin | 33426 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/55820-h/images/schutblad.jpg | bin | 83119 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/55820-h/images/titelpagina.jpg | bin | 34501 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/55820-h/images/voorkant.jpg | bin | 74498 -> 0 bytes |
29 files changed, 17 insertions, 12918 deletions
diff --git a/.gitattributes b/.gitattributes new file mode 100644 index 0000000..d7b82bc --- /dev/null +++ b/.gitattributes @@ -0,0 +1,4 @@ +*.txt text eol=lf +*.htm text eol=lf +*.html text eol=lf +*.md text eol=lf diff --git a/LICENSE.txt b/LICENSE.txt new file mode 100644 index 0000000..6312041 --- /dev/null +++ b/LICENSE.txt @@ -0,0 +1,11 @@ +This eBook, including all associated images, markup, improvements, +metadata, and any other content or labor, has been confirmed to be +in the PUBLIC DOMAIN IN THE UNITED STATES. + +Procedures for determining public domain status are described in +the "Copyright How-To" at https://www.gutenberg.org. + +No investigation has been made concerning possible copyrights in +jurisdictions other than the United States. Anyone seeking to utilize +this eBook outside of the United States should confirm copyright +status under the laws that apply to them. diff --git a/README.md b/README.md new file mode 100644 index 0000000..f5e220c --- /dev/null +++ b/README.md @@ -0,0 +1,2 @@ +Project Gutenberg (https://www.gutenberg.org) public repository for +eBook #55820 (https://www.gutenberg.org/ebooks/55820) diff --git a/old/55820-8.txt b/old/55820-8.txt deleted file mode 100644 index d2dba76..0000000 --- a/old/55820-8.txt +++ /dev/null @@ -1,6254 +0,0 @@ -The Project Gutenberg EBook of Jongens van Oudt-Holland, by C. Joh. Kieviet - -This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and most -other parts of the world at no cost and with almost no restrictions -whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of -the Project Gutenberg License included with this eBook or online at -www.gutenberg.org. If you are not located in the United States, you'll have -to check the laws of the country where you are located before using this ebook. - - - -Title: Jongens van Oudt-Holland - -Author: C. Joh. Kieviet - -Illustrator: Joh. Braakensiek - -Release Date: October 26, 2017 [EBook #55820] - -Language: Dutch - -Character set encoding: ISO-8859-1 - -*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK JONGENS VAN OUDT-HOLLAND *** - - - - -Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed -Proofreading Team at https://www.pgdp.net/ for Project -Gutenberg. - - - - - - - - - - Kieviet's Geïll. Historische Bibliotheek. - - - JONGENS VAN OUDT-HOLLAND - - - Door - - C. JOH. KIEVIET. - - Derde Druk. - - Met illustraties van JOH. BRAAKENSIEK. - - - AMERSFOORT - VALKHOFF & Co. - - - - - - - - -Er bestaat over het verblijf van Czaar Peter den Grooten te Zaandam -reeds een uitgebreide litteratuur. De Heer Jac. Scheltema, die -als vrederechter in deze stad heeft gewoond, vond er belangrijke -aanteekeningen door den Zaandammer lakenkoopman en vroedschap Jan -Cornelisz Noomen over dat verblijf bijna dagelijks genoteerd, en -hij gaf toen in de jaren 1814 en 1817 belangrijke werken over Czaar -Peter en over Rusland in betrekking tot de Nederlanden in het licht, -die door hunne nauwkeurigheid en historische waarheid veel verschilden -met de fantastische verhalen van vroegeren tijd. Zoover mij bekend is, -bestaat er echter nog geen uitgebreid verhaal over dit onderwerp voor -jeugdige lezers. - -De Heer Kieviet, de bekende schrijver voor de jeugd, heeft deze taak -op zich genomen, en verzocht mij het verhaal eens door te lezen vóór -het ter perse ging. Ik heb het met zeer veel genoegen gedaan en mij er -in verheugd, dat de bijzonderheden van het verblijf van den Czaar te -Zaandam zoo nauwkeurig zijn medegedeeld, terwijl het niet anders kan, -of het voor het licht brengen van de Groenlandsche visscherij geeft -aan het geheel een meer locale kleur. De walvischvaart, die sedert -jaren niet meer in Nederland wordt uitgeoefend, was eenmaal voor -de Nederlandsche Provinciën een zeer belangrijke tak van handel, -die duizenden menschen werk verschafte en waarvoor velen zich -interesseerden. Vooral in de Zaanlanden werden tal van schepen ter -walvischvangst uitgerust en vonden velerlei ambachten en neringen -daardoor een grooten steun. Het kan niet anders of de jongens van -het oud-Zaandam voelden zich tot de avontuurlijke reizen naar het -Noorden aangetrokken. De in dit verhaal genoemde jongens hebben voor -het meerendeel in dien tijd geleefd, maar zij waren in dat jaar -van 1697 iets jonger of ouder. Het is een der voorrechten van den -romanschrijver, dat hij den leeftijd van de optredende personen mag -pasklaar maken voor zijn geschiedkundige werken. Zoo was Arend Bloem, -die een zoon was van Burgemeester Claas Arendsz. Bloem, geboren in -het jaar 1678 en zag Nicolaas Calff in 1677 het levenslicht. Beide -jongelui waren dus reeds 20 jaren. Vooral Nicolaas Calff werd een -bijzonder bekend en bemind burger te Zaandam: hij stond aan het hoofd -van een groot handelshuis, en was ook een beoefenaar van kunsten en -wetenschappen. Hij heeft veel gereisd, Duitschland, Frankrijk, Spanje -en Italië bezocht, en een menigte kunstvoortbrengselen en antiquiteiten -zijn door hem verzameld op zijn fraaie buitenplaats Polanen bij Halfweg -Haarlem. De eigenaar van de scheepswerf, waarop Czaar Peter gewerkt -heeft, Lijnst Tewisz. Rogge was in 1697 nog een jonge man; zijn 4 -zonen waren toen òf nog zeer jong òf nog niet geboren. Cornelis -Gerritsz. Jongekees, de man onder den Beer, die de jongens zijn -avontuur bij Groenland vertelt, was reeds in 1677 overleden. - -Het verblijf van Czaar Peter in Holland en te Zaandam is voor de -Nederlandsche gewesten een belangrijke episode geweest. De energieke -vorst bracht daarmede een eeresaluut aan de groote nijverheid en -handel van het oude, kleine Holland. - -Nog steeds is het voor het nageslacht welgevallig met de gedachte zich -in het gouden tijdperk onzer historie te verplaatsen, en het kan niet -anders, of bij jongelieden wordt dan de lust opgewekt tot navolging -van de daden der voorvaderen. Boeken als Jongens van Oudt-Holland -van den Heer Kieviet werken daartoe zeker mede! - - -G. J. HONIG. - -Zaandijk. - - - - - - - - -HOOFDSTUK I. - -IN HET HUISJE AAN DEN LAGEN HORN. - - -Van een klein huisje, gelegen aan den Lagen Horn in het dorp -West-Saardam, werd de deur geopend, en een jongen trad met een bedrukt -gezicht naar buiten. Zijn houding getuigde van onwil, en hij scheen -niet dan noode te voldoen aan een hem opgedragen last. Langzaam en -weifelend trok hij de deur achter zich dicht. - -'t Was een zeer armoedig gekleede knaap. Zijn wambuis en korte -broek waren tot op den draad versleten, en zijne muts getuigde van -langdurigen dienst. Er behoefde niet aan getwijfeld te worden, of er -werd onder het strooien dak van het nederige stulpje, dat hij zooeven -verlaten had, armoede geleden, misschien wel bittere armoede. - -De jongen had nog geen vijf schreden afgelegd, of hij bleef staan, -knipte driftig met de vingers, stampte met zijn voet op den grond, -en mompelde: - -"Ik doe het niet,--ik schaam mij er voor, en 't helpt toch niet ook!" - -Hij keerde op zijne schreden terug, opende de deur, en riep half -knorrig, half smeekend naar binnen: - -"Moeder,--ik doe het niet,--ik wil niet, hoor! En 't is moeite voor -niets bovendien, want hij geeft het toch stellig niet." - -De jongen stond nu in een klein portaaltje, waarin eene deur toegang -gaf tot de kamer. - -Deze deur werd thans geopend, en een bleek, vermoeid vrouwenhoofd werd -zichtbaar. Zij zag er zwak en lijdend uit, en de zorg had haar diepe -rimpels op het voorhoofd gegroefd. Haar jak, stijf om het lichaam -sluitende, zooals toen de algemeene dracht was bij de Saardamsche -vrouwen, was al even armelijk als de kleederen van den knaap, maar ook -evenals deze knap en zindelijk. Het hulletje, dat haar hoofd bedekte, -was hagelwit en keurig netjes. - -Zij opende de deur geheel, en zag haar jongen verdrietig en met een -diepen zucht aan. - -"Toe Jan, toe m'n jongen, probeer het nog maar eens. We hebben niets -in huis voor een middagmaal..." - -"Ja, Moeder, dat weet ik wel,--en ik vind het treurig genoeg voor u, -Moeder,--maar Geurt Jansz wil niet meer borgen. Gisteren heeft hij -mij gezegd, dat het voor de laatste maal was. Moeder, en... en..." - -"En...? Wat wou je zeggen, kind?" - -"En moeder, hij liet mij den vollen kerfstok zien, waar geen streepje -meer bij kon, en hij zei, dat u eerst eens betalen moest. O,--dat er -ook zoovele andere menschen bij moesten staan! Ik schaamde mij bijna -dood, Moeder, en ik nam mij vast voor, liever van honger te sterven, -dan nog eens zoo ten spot van anderen te staan." - -De vrouw deed moeite om een traan, die in haar oog opwelde, te -onderdrukken en voor haar zoon te verbergen. - -"Maar kind," zei ze zacht, "wij hebben niets meer in huis, en ik weet -niet, wat ik om twaalf uur op tafel moet zetten... Je weet, hoe 'n -eter je broer Jacob is... en jij zelf--je moet toch ook wat hebben, -en Marie, de kleine zus." - -"Ja, Moeder, en u ook, u ook!" stampvoette de knaap, terwijl hij haar -den arm op den schouder legde. "O, Moeder, ik zie het wel, hoe de -zorg u verteert, en hoe u bij den dag bleeker en magerder wordt. En -als wij u óók moesten missen, dan wist ik heelemaal geen raad. 't Is -al erg genoeg, dat Vader dood is..." - -Thans bedwong de moeder hare tranen niet meer, en zeide snikkend: - -"'t Is nu bijna een jaar geleden, dat hij gebleven is in de Poolzee, -op de Walvischvaart..." - -"Ja, Moeder, 't is al ruim tien maanden. 't Was op den twaalfden Mei, -dat het gebeurde..." - -"En wat is er sinds dien dag van ons geworden, kind? We hebben alles -gaandeweg opgeteerd, wat wij hadden, en thans is er voor de eerste -maal geen eten in huis voor mijne kinderen." - -"En voor u evenmin, Moeder," zei de knaap. - -Een oogenblik zwegen beiden. - -Eindelijk sprak de moeder zacht: - -"Toe Jan, probeer het nog maar eens,--nog éénmaal..." - -"Neen, Moeder, ik doe het niet!" was het antwoord. - -"Nog éénmaal, Jan,--toe, voor je broer en je kleine zus. Of moet ik -dan vanmiddag zeggen, dat ik niets voor hen heb,--niets?" - -Jan keek naar den grond en richtte een oogenblik later zijne oogen -op zijne moeder. Hij hoorde, hoe haar stem beefde. Opeens sloeg hij -haar de beide armen om den hals, en fluisterde haar toe: - -"Moeder,--ja, nog éénmaal zal ik het doen, voor u, lieve Moeder, -voor u,--maar dan ga ik naar de Holle Sloot, en ik zal zien mij te -verhuren voor de Groenlandsche visscherij......" - -De moeder richtte zich op, doodsbleek. - -"Jij,--Jan!--Ook jij? Wil jij me dan ook verlaten, om een graf te -zoeken in die vreeselijke zee, die reeds je armen vader verzwolgen -heeft?--Zou je dàt willen doen, Jan,--kùnnen doen?" - -"Ja, Moeder, want honderden en nog eens honderden verdienen er een goed -stuk brood, en keeren telkens ongedeerd in het vaderland weer. Als ze -mij maar hebben willen, want ik ben nog zoo jong. Hoor eens, Moeder, -dan verdien ik geld genoeg, om voor u allen te zorgen, wel niet rijk en -weelderig, maar toch voldoende om te blijven leven. Ik krijg handgeld -bij de aanmonstering, en verdien bovendien goed geld. U kent Klaas -Meyer wel? Dien jongen van den Zuiddijk?" - -"Jawel, kind, o jawel, dien ken ik," zuchtte de weduwe, die hevig -ontsteld was bij den voorslag van haar zoon. "Maar Jan, mijn lieve -jongen, ik kan je niet ..." - -"Nu Moeder," viel Jan haar in de rede, daar hij vast besloten was -door te zetten, nu hij er eenmaal over begonnen was, "weet u wel, -wat die verdient?"-- - -"Och--al was het nòg zooveel ..." - -"Hij heeft vijftien gulden handgeld gehad, Moeder, hoort u wel, -vijftien gulden, en bovendien krijgt hij nog twee gulden per maand, -behalve het verval, dat hem voor elken visch wordt uitbetaald. U zou -er met de kinderen van kunnen leven, Moeder, wel zuinig, maar toch -zonder zorg!" - -"Behalve mijn zorg over jou, kind. Nacht en dag zou ik aan je -denken, en bij elke windvlaag zou ik vreezen, dat je verdronk in die -verschrikkelijke zee, waarin ook je arme vader gebleven is. O Jan,--o -kind,--hoe kun je nu de gedachte daaraan juist in je hoofd halen." - -"Maar Moederlief," zei Jan teeder, terwijl hij zich vol liefde aan -hare borst vlijde en haar de armen nogmaals om den hals sloeg,--"maar -Moederlief, kan het dan zòò blijven? Moeten wij dan gaan leven van -de genade van den komenijsman en van den grutter, moeten wij dan -bedelaars worden, Moeder?" - -"Neen, kind, dat verhoede God!" sprak de weduwe. - -"Is het dan niet veel en veel beter, dat ik ter walvischvaart ga, en -het brood verdien voor u en de kinderen? Omdat Vader nu helaas zoo -droevig gestorven is, ginds in het Westijs, moet een dergelijk lot -daarom ook mij treffen, Moeder? U weet wel beter. Duizenden gaan er -elk jaar heen, en zij komen geregeld weer hier. Natuurlijk, een ongeluk -kan gebeuren, dat weet ik wel, maar dat kan evengoed plaats hebben, als -ik op de scheepstimmerwerf ga, en dan verdien ik lang zoo veel niet." - -"Och ja, Jan, dat weet ik wel, maar nu je vader ..." - -"Ja Moeder, maar is verleden week nog niet een knecht van Lijnstbaas -Rogge onder een schuit verpletterd, die van de helling gleed ..." - -"Ja, kind, dat is waar ..." - -"En is nog geen maand geleden een werkman van Sinjeur Calff niet door -een molenroede gegrepen, en aan de gevolgen daarvan overleden? Hoor -eens, Moeder, een mensch kan overal een ongeluk krijgen, maar dat -is nog geen reden, waarom ik niet ter walvischvaart zou gaan. 't -Is eenmaal noodig, Moeder, en u moet er toe besluiten. Zooals nu -kunnen we niet langer blijven leven. Wij worden bij den dag armer, -en zullen weldra moeten bedelen ..." - -"Neen, kind, dat mag niet gebeuren, je hebt gelijk." - -De moeder droogde hare tranen, en keek haar kind peinzend en ernstig -aan. Zij streelde hem langs de wangen, en vervolgde: "Je bent een -goed kind, Jan, en de Hemelsche Vader zal je beschermen. 't Is waar, -ik mag je niet tegenhouden, want een andere uitweg is er niet. Ik zal -er over nadenken, Jan, maar ga nu naar Geurt Janszen, en vraag hem, -of hij ons nog eenmaal borgen wil ..." - -"Voor 't laatst, Moeder?" vroeg Jan verheugd, nu zijne moeder hem zoo -goed als toestemming had gegeven, om op de Groenlandsche visscherij te -gaan. "Mag ik hem zeggen, dat wij spoedig onze schuld zullen afbetalen, -omdat ik over eenige dagen mijn handgeld krijg ..." - -"Ja, Jan, zeg hem dat, als men je tenminste kan gebruiken, want je -bent nog maar dertien jaar, en niet groot van stuk." - -"Ik zal mijn best doen, Moeder. In de Holle Sloot ligt het Bonte -Calff, een walvischvaarder, die binnen een paar weken het anker -licht. Sinjeur Calff is er de boekhouder van en heeft er de meeste -aandeelen in, naar ik gehoord heb. En wat mij de meeste hoop geeft, -Jan Folkersz is commandeur, u weet wel, dezelfde commandeur, onder -wien Vader voer op zijn laatste reis. Wie weet, misschien neemt hij -mij wel om de wille van Vaders nagedachtenis. Hij hield veel van hem, -en is hier kort na Vaders dood tweemalen in huis geweest." - -"'t Is goed, kind, je kunt het in allen gevalle beproeven. Maar ga nu -naar de komenij en zie wat te krijgen, want anders kom ik niet meer -op tijd klaar. Jongen, jongen, wat een besluit! En wat een zorgen! Hoe -moet ik aan de noodige kleeren voor je komen, want een walvischvaarder -moet goed voorzien zijn. 't Gebeurt dikwijls genoeg, dat je je twee-, -driemalen per dag verschoonen moet,--en we hebben geen duit in huis." - -"O, Moeder, geen zorgen voor den tijd. Als ik mij kan laten -aanmonsteren, krijg ik een mooi handgeld, en dan kunnen wij verder -zien. 't Aanmonsteren is eerst het voornaamste; komt dàt klaar, -dan volgt de rest van zelf wel." - -"Daar heb jij geen verstand van, Jan, maar 't is waar, laten wij den -tijd niet vooruitloopen. Ik moet toch zeggen, dat het mij rustiger -stemt te weten, dat er nu aan onze zorgen wellicht een einde komt, -al houd ik mijn hart ook vast bij de gedachte aan de gevaren, die je -gaan bedreigen..." - -"Kom, kom, Moeder," riep Jan haar lachend toe, terwijl hij zich -verwijderde om naar de komenij te gaan, "haal u geen muizenissen in -het hoofd. 't Is wat een pleizierig leventje!" - -Een paar minuten later stapte Jan de komenij binnen, waar de baas hem -lang niet vriendelijk ontving. Gelukkig was er niemand anders in den -winkel, wat Jan al gezien had nog vóór hij binnenstapte. - -"Wat kom jij hier weer doen, manneke?" voegde baas Geurt hem op lang -geen vriendelijken toon toe. "Ik heb je gisteren toch gezegd, hoe de -zaken er voorstaan? Of heb je me toen niet goed begrepen?" - -"Ja wel, baas, maar Moeder laat vragen, of u me voor 't laatst nog -eens borgen wil..." - -"O zoo, kom je geld brengen?" vroeg de winkelier, die zich hield, -alsof Jan dat gezegd had, hoewel hij hem heel goed had verstaan. - -"Neen, dat kom ik niet doen," zei Jan zacht, terwijl het schaamrood -hem de kaken verwde. "Wij hebben geen geld." - -"Maar zonder geld heb je hier geen boodschap, ventje. Je moeder moest -zich schamen, om hier te laten bedelen. 't Is eene schande, zooals -zij tegenwoordig handelt. Jelui lijkt wel een bedelaarsfamilie..." - -Jan was doodsbleek geworden, en hij balde de vuisten. - -"Dat is een leugen!" barstte hij los, nu hij op dien toon over -zijne moeder hoorde spreken. "Wij bedelen niet, en zullen u eerlijk -betalen, wat wij u schuldig zijn. Ik kom juist hier, om u te zeggen, -dat ik mij zal laten aanmonsteren voor de walvischvaart, en dat we u, -als ze mij aannemen, geregeld zullen afbetalen. Niet alles in eens, -natuurlijk, want dat kunnen wij niet, maar elke maand wàt..." - -"Zoo,--ja, àls ze je aannemen,--maar als ze dat nu eens niet doen, -wat dàn? Want je bent nog veel te jong voor de groote vaart ..." - -"Ook voor kajuitswachter?" vroeg Jan angstig, want hij vreesde, -dat baas Geurt wel eens gelijk kon hebben. - -"Natuurlijk, ook voor kajuitswachter. Nu, als ze je nu eens niet -hebben willen, wat dàn?" - -"Dan zal ik net zoo lang werken, tot alles afbetaald is," zei Jan -kortaf. "Wij zijn eerlijke menschen, en zóó gróót is onze schuld bij -u niet." - -"Dat is waar," zei de komenijsbaas, "maar voor menschen, die niets -hebben en niets verdienen, toch veel te groot. Alevel, ik hoop, dat -je slagen zult, en wil je op goed geluk nog wel een keer helpen. Wat -wou je hebben?" - -"Een zakje bruine boonen en een met erwten, asjeblief baas. Ik beloof -u, dat we eerlijk alles zullen afbetalen. Vanmiddag ga ik naar de -Holle Sloot, om mij aan te melden. Op het Bonte Calff is dezelfde -commandeur, onder wien Vader nog gevaren heeft, en ik hoop, dat hij -me om zijnentwille aannemen zal." - -"Ik hoop het voor jou ook, jongen, en voor mijzelven daarbij. Je -kunt het in allen gevalle probeeren. Ziedaar, hier heb je, wat je -vroeg. Mocht je vanmiddag slagen, dan moet je Moeder maar eens bij me -aankomen. We zullen dan wel afspreken, hoe verder te handelen. Als je -slaagt, kan ze verder bij me krijgen, wat ze hebben wil, want ze is -al z'n leven een knappe vrouw geweest, dat moet ik zeggen. De schuld -is zoo groot niet, of daar is wel doorkomen aan, als er maar geregeld -wat verdiend wordt." - -"Goed baas, ik zal het zeggen, Goêdag!" - -"Dag jongen,--een goed welslagen!" - -"Dank u wel!" - -Jan spoedde zich naar huis terug, recht verheugd, dat het hem gelukt -was een middagmaal te veroveren, want het zou hem innig verdroten -hebben, indien zijne moeder en de twee kinderen, zooals hij ze altijd -noemde, omdat hij de oudste was, aan eene leege tafel hadden moeten -zitten. Om zichzelven dacht hij altoos het laatst. Door den dood -van zijn vader en de kommervolle omstandigheden, waaronder deze hen -achterliet, had hij al vroeg de zorgen des levens leeren kennen, en was -hij in zijn doen en laten wijzer, dan andere jongens van zijn leeftijd. - -Een uurtje later kwam zijn broer Jacob thuis. - -Deze was een jaar jonger dan hij, maar hij was veel vroolijker en -bezat veel meer levenslust. Nog nooit had hij de zorgen van 't leven -gevoeld, want nog altoos had zijn boterham geregeld op tijd voor -hem klaar gestaan. Hoeveel zorgen het had gekost aan zijne Moeder, -zoowel als aan zijn broer Jan, om die boterham daar te brengen, wist -hij niet, daaraan dacht hij zelfs niet. Hij wist wèl, dat zij het -ver van breed hadden, maar nog nooit had het hem aan iets ontbroken, -en verder dacht hij er niet over. Hij was een zieltje zonder zorg, -een aardige jongen, van wien zijne kameraden verbazend veel hielden, -en wiens gezelschap hun hoogst welkom was. Hij had altoos pleizier -in zijn leven, en bekeek de dingen van den vroolijken kant. Jan hield -ook verbazend veel van hem. - -Zoodra hij binnenkwam, nam hij zijn zusje van den vloer op, want de -kleine Marije kroop nog meer dan zij liep, hoewel zij al twee jaar -oud was, en begon met haar allerlei grappen te maken, zoodat zij het -uitschaterde van de pret. Eindelijk zette hij haar op zijn rug, en -ging op handen en voeten over den vloer kruipen, wat zij verbazend -prettig vond. Zij gaf hem met hare kleine knuistjes tikjes op zijn -blonden krullekop en riep: "Huup paard! Huup paard!" - -En dan steigerde hij als een echt paard, zoodat zij soms hare beide -mollige armpjes om zijn hals moest slaan, om niet te vallen. En hoe -harder en wilder het ging, hoe liever zij het had. Maar Jacob wist -wel, wat hij deed. Hij maakte wel veel drukte bij zijn spel, maar hij -paste toch terdege op, dat zij niet vallen kon, of als dat gebeurde, -deed hij het zoo voorzichtig, dat zij zich niet bezeerde. - -Eindelijk kwam het middagmaal op tafel. 't Was een verbazend -eenvoudig gerecht, want het bestond slechts uit bruine boonen, -waarover een mengsel van water en gesmolten vet was gedaan, en het -werd opgediend in een enkelen schotel van grof, bruin aardewerk. Maar -toch begroette Jacob den dampenden schotel met blij gejuich, want hij -had grooten honger en lustte graag bruine boonen. Trouwens, hij was -niet verwend, en men at toenmaals in burgerkringen over het algemeen -toch veel eenvoudiger dan tegenwoordig. Borden werden bij het maal -niet gebruikt. Men plaatste zich rondom de tafel, en na gebeden te -hebben, schepten allen hapje voor hapje uit den schotel, zooals bij -zeer eenvoudige lieden ook nu nog wel gedaan wordt. - -Dat honger de beste kok is en rauwe boonen zoet maakt, bleek ook nu -weer, want de jongens, die geduchten honger hadden, smulden aan de -eenvoudige spijs, of het een koningsmaal was. Zelfs de kleine Marije -schepte meê, en al morste zij minstens de helft van elken lepel op -de tafel, de andere helft wist zij met veel succes naar binnen te -werken. En de grove kost bekwam haar blijkbaar goed, want zij was een -dik molletje met bolle wangen. Soms riep zij hare vingers te hulp, -als er àl te veel op de tafel gemorst was, tot groot vermaak van Jacob, -die dat erg grappig vond. - -Toen de eerste honger gestild was en de lepels wat langzamer werden -gehanteerd, zei Jan tot zijn broer: - -"Je hebt zeker nog niet gehoord, wat ik vanmiddag ga doen, hè?" - -"Neen, wat dan?" vroeg Jacob nieuwsgierig. - -"'k Ga mij aanmelden voor de walvischvaart," zei Jan. "Het Bonte -Calff vaart binnen een paar weken uit, en ik zal zien, dat ik meêga -als kajuitswachter." - -"Ha,--dat is heerlijk voor je!" riep Jacob uit. "Vindt u 't goed, -Moeder, dat hij gaat?" - -"Ja, kind, 'k moet er in berusten," zei de weduwe met een zucht, -"'k Heb er den geheelen morgen al over nagedacht en 't is me zelfs -geen oogenblik uit het hoofd, maar 'k geloof ook, dat het 't best -voor ons is. De goede God is een Vader der weezen en een Trooster -der weduwen. Op Hem stel ik mijn vertrouwen." - -"Moeder, ik ben blij, dat U er zoo over denkt," sprak Jan ernstig. "Ik -vind het eene heerlijke gedachte, dat u voortaan zonder zulke groote -zorgen zult kunnen leven. U ziet er slecht uit, Moeder; uwe gezondheid -heeft er onder geleden." - -"Ik kon er niet tegen, kind, om van de genade van anderen te moeten -leven, en als ik geen kinderen had gehad, ware ik liever gestorven." - -Jacob keek zijn Moeder in de grootste verbazing aan. Wat hij hoorde, -was voor hem geheel nieuw. Hij had nog nooit vermoed, dat de zorg -zóó hoog gestegen was. En het verheugde hem nu dubbel, dat Jan ter -walvischvaart zou gaan. - -"Moeder!" riep hij uit, "over een jaar ben ik ook twaalf, en dan ga -ik ook! U màg geen armoede lijden. Wij zullen wel voor u werken, is -'t niet waar, Jan?" - -De Moeder lachte hare kinderen gelukkig toe. Nu zij eenmaal hare -toestemming had gegeven, gevoelde zij zich inderdaad aanmerkelijk -verlicht. De zorgen hadden haar zeer gedrukt, en ten slotte was zij -er bijna wanhopig onder geworden. - -"Als ze mij maar aannemen," zei Jan, die zeer vreesde, dat dit niet -gebeuren zou. - -"Wel ja, jongen, waarom zouden ze niet?" zei Jacob. "Hè, ik wou, -dat ik al mee mocht! 't Is een echt leventje, wat ik je zeg. Elken -dag walvisschen vangen, hoe meer hoe liever, want voor elken visch -word-je extra betaald, en voor de afwisseling nu en dan eens met -ijsberen vechten, of op eene ijsschots uit varen gaan..." - -"Kind, houd op!" zei de Moeder, wie de angst op het gelaat te lezen -stond. "Ik ben blij, dat jij er althans nog te jong voor bent, want -je onvoorzichtigheid zou je gauw een groot ongeluk bezorgen.--" - -"Gekheid, Moeder! Met ijsberen vechten ze allemaal. Weet u dan niet -van den Commandeur Jonge Kees?" - -"Kind,--praat er niet van!" zei zijne Moeder met een blik vol liefde -en angst op haar oudsten zoon, die haar weldra zou verlaten, om al -die gevaren te gaan trotseeren. "Het angstzweet breekt me uit, als -ik er aan denk." - -"Och moeder, waarom?" lachte Jacob. "'t Is wàt mooi! Wil ik u eens -vertellen? 't Gebeurde in 't jaar 1668, dus 't is nu negen en twintig -jaar geleden. De Commandeur Jonge Kees voer de Zwarte Walvisch, en -zijn schip lag met twee touwen aan een ijsschots vastgemaakt. Het -scheepsvolk was naar kooi gegaan, omdat het vermoeid was door het -vangen van twee walvisschen ..." - -"Zeg eens, broertje," viel Jan den verteller in de rede, "hoe weet -jij dat alles zoo precies? Je bent er toch niet bij geweest?" - -"Hij heeft het me zelf verteld, dus 't zal wel waar zijn. Je weet toch -wel, waar hij woont? Aan den Hoogendijk, waar "De man onder den beer" -in den muur gemetseld is." - -"Jawel, dat weet ik--". - -"Jonge Kees is nu een oude Kees geworden," ging Jacob lachend voort, -"en hij vaart niet meer naar de Poolzee. Maar gisteren stond hij voor -zijne deur een pijpje te rooken, en toen vroeg ik hem, wat die man -onder den beer toch moest beteekenen, die bij hem uithangt. - -"Die man ben ik zelf," zei hij. En toen begon hij te vertellen. "Er -waren maar een paar mannen op het dek en een van hen ontdekte opeens -een grooten ijsbeer, zittende op een schots. Ze besloten de bemanning -niet te wekken, en stilletjes een sloep overboord te zetten, om den -beer te gaan dooden. Maar de loopers van het takel maakten zooveel -lawaai, dat de Commandeur wakker werd en op het dek kwam. "Wat is -er te doen mannen," vroeg hij, "is er een walvisch te zien?" "Neen -Commandeur, geen visch, maar een ijsbeer. We zijn juist van plan hem -even een bezoek te brengen. Gaat u mede?" "Ja, maar dan moet er wat -volk gewekt en een tweede sloep gestreken worden." Dat gebeurde en -ze staken van boord..." - -"Hoe is het mogelijk,--hoe is het mogelijk!" zei de Moeder -hoofdschuddend. "Wat zoeken zulke menschen de gevaren toch op. Waarom -lieten zij dat beest niet stilletjes zitten?..." - -"'t Ging aan de vlucht, moeder!" riep Jacob uit, terwijl zijn oogen -schitterden van genoegen, dat hij zelf in zijn verhaal had. - -"Nog beter,--waarom lieten zij dat beest niet gaan?" - -"Daar zijn de ijsberen niet voor!" meende Jacob. "Maar luister. Hij -sprong van de schots af in het water, en Jonge Kees, die met zijn -sloep het dichtst bij hem was, bracht hem met zijn lans eene zoo -zware wond toe, dat de ingewanden hem..." - -"Hu, houd toch op!" riep zijne moeder uit. "Zoo'n stom dier..." - -"Ja,--maar hij heeft een mooien pels, die veel geld waard is, en -dit wist Jonge Kees ook wel. "Jongens," zei hij tegen zijne mannen, -"laat hem maar zwemmen, want hij zal het niet lang meer maken. Zijne -wond is doodelijk." - -Maar toch klom de beer nog tegen een vijf voet hooge schots op, -en daar ging hij op liggen met zijn bek op zijn voorpooten. - -"Geef mij de schietlans! Hij sterft!" zei de Commandeur, en daarmede -gewapend sprong hij op de schots. 't Touw, dat er aan verbonden was, -had een lengte van acht of negen vademen. Maar nauwelijks was de -Commandeur op de schots, of de beer nam een zoo vervaarlijken sprong, -dat Jonge Kees niet meer wist, wat hij deed. De schietlans vloog hem -uit de hand over zijn hoofd heen, en op hetzelfde oogenblik lag hij -achterover op de schots, met den beer boven op zich. Diens linkerpoot -stond hem in de rechterzijde en zijn rechterklauw op zijne linkerborst, -en het dier sperde den muil open om hem den strot af te bijten..." - -"Kind, houd toch op,--'t is vreeselijk!" riep de moeder uit. "Ik -kan er niet langer naar luisteren, en als ik wist, dat Jan ook zoo -onvoorzichtig zou wezen, liet ik hem nooit gaan, hoor je,--nooit!" - -"U begrijpt, dat Jonge Kees in de benauwdheid zat, of eigenlijk--hij -lag er in, want hij kon geen vin verroeren. En de mannen in de sloepen -hieven van schrik een erbarmelijk geschreeuw aan. "Help, help, springt -op de schots! Redt den Commandeur!" riepen ze, maar er was er maar -één, die moed genoeg bezat, om den man te helpen. 't Was een matroos, -Claas Niele van Westzaan, die alleen met een scheepshaak gewapend -op de schots durfde springen, wat het gevolg had, dat de beer op de -vlucht sloeg. - -De Commandeur was meer dood dan levend, en ze moesten hem in de -sloep dragen, doch 't was alleen maar van den schrik, want gewond -was hij niet. - -De mannen wierpen den beer met een stuk hout, maar raakten hem niet, -en hij liep hollend het hout achterna en schreeuwde zoo ijselijk, dat -de mannen er van beefden. Toen besloten ze met hun allen op de schots -te klimmen, om den beer de rest te geven. Jonge Kees nam nog eens de -schietlans ter hand, en met hun achten gingen zij hem bestoken. Het -schot van Jonge Kees was mis; de lans vloog hem onder het lichaam door, -en de beer bleef er met zijn pooten overheen staan. Eindelijk ging hij -uit vrees voor zijne aanvallers voet voor voet achteruit, tot hij in -het water viel, en daarna hebben ze hem vervolgd van de eene schots -naar de andere, totdat hij bezweek. Zoo'n grooten beer had Jonge Kees -zijn leven lang nog niet gezien, en het had maar weinig gescheeld, -of de Commandeur was voor de haaien geweest. Hij heeft het me zelf -in kleuren en geuren verteld." - -"O ja, er gebeuren wel meer van die stukjes," zei Jan, "maar ze -loopen bijna altoos goed af. Wees maar gerust, Moeder, ik zal mij -niet onnoodig in gevaar begeven. En bovendien, ik ben nog niet -aangemonsterd. Was ik maar een voet grooter, dan zou ik meer kans -hebben. Ik vrees werkelijk, dat ze mij te klein zullen vinden en te -tenger. Toch ben ik veel sterker, dan ik er uitzie..." - -"Kom, kinderen, de tijd zal het wel leeren. Jan, lees eens een -hoofdstuk uit den bijbel. Dan kunnen wij danken." - -Jan deed wat hem gevraagd werd, zooals trouwens elken middag de -gewoonte was, en na het dankgebed stonden allen van tafel op, behalve -de kleine zus, die na het middagmaal en onder de lange vertelling -van Jacob, met het hoofdje voorover op de tafel, in slaap gevallen -was. De Moeder liet haar stil slapen. - -"Waar ga jij heen?" vroeg Jan aan zijn broer. - -"Naar de jongens, op den Dam," was het antwoord. "We hebben afgesproken -daar bij elkander te komen, om gezamenlijk een of ander spel te -doen. Ga je meê?" - -"Neen, ik ga naar het Bonte Calff. 'k Wil 't liefst nu maar dadelijk -weten, hoe de zaken er voorstaan." - -De beide jongens verlieten de woning. - -Jan sloeg op den Hoogendijk rechtsaf, om naar de Holle Sloot te gaan, -en Jacob linksaf, om zich naar zijne makkers te begeven. - -De Moeder bleef in spanning achter. - - - - - - - - -HOOFDSTUK II. - -EEN HEVIG GEVECHT EN EEN GROOT ONGELUK. - - -Het dorp Saardam bestond uit twee deelen, Oost-Saardam, gelegen -ten oosten van de Zaan, en West-Saardam, gelegen ten Westen -daarvan. Oost-Saardam met Oostzaan behoorde tot de banne van -Oostzaanen, en daarmede tot Kennemerland, en West-Saardam met Westzaan -tot de banne van Westzaanen, en daarmede tot de Baljuwdie van Blois. 't -Waren dus twee afzonderlijke gemeenten, die wel enkele belangen gemeen -hadden, maar overigens geheel van elkander gescheiden waren. - -Eerst in later tijd, onder Napoleon, zijn de beide helften tot één -gemeente vereenigd. - -Dwars door de Zaan was een dam gelegd, die den eenigen verkeersweg -uitmaakte tusschen Oost- en West-Saardam. Deze dam was er reeds vóór -het jaar 1388, zooals uit de oude archieven blijkt. Het is echter -niet bekend, in welk jaar hij precies is gelegd. - -Toen Jacob Willemsz op den Dam kwam, vond hij daar al eenige jongens -bijeen, want zij hadden afgesproken, elkander daar te zullen ontmoeten. - -"Zoo Jacob," riep een groote jongen hem toe, wiens kleeding duidelijk -verried, dat hij tot den gegoeden stand behoorde. 't Was Arent Bloem, -de zoon van Meindert Arentsz. Bloem, een van de burgemeesters van -Oost-Saardam. - -"Zoo Jacob, ben je daar? Komt je broer Jan niet mede?" - -"Neen, die heeft heel andere plannen!" antwoordde Jacob met een -air van gewicht, want hij was er wat trotsch op, dat zijn broer ter -walvischvaart zou gaan. - -"Andere plannen?--Wat dan?" vroeg een andere knaap, die zoo lang en -dun was en zoo'n smal hoofd had, dat hij wel wat aan een hazewindhond -deed denken. 't Was de zoon van meester Pomp, een man, algemeen bekend -onder de Saardammers. Dat was geen wonder, want hij vereenigde in -zijn persoon de betrekkingen van chirurgijn en barbier, zooals in -dien tijd gewoonte was, en men kon hem dus een gewichtig man noemen. - -"Jan gaat zich laten aanmonsteren voor de Groenlandsche vaart," -antwoordde Jacob. "Vanmiddag gaat hij naar het Bonte Calff, waarvan -de Commandeur een kennis van ons is." - -"Je broer is er nog veel te klein voor," zei Heyn Pomp met eenige -minachting, want hij wist wel, dat hij zelf een hoofd grooter was dan -Jan Willemsz. "Als hij mijne lengte nu nog had, was het wat anders," -vervolgde hij niet zonder eenige verwaandheid, die Jacob boos maakte. - -"Och kom," zei Jacob lachend, "die dunne lengte van jou heeft ook -niet veel te beteekenen. Als je ergens tegen aanloopt, sla je dubbel." - -"Wat wou je zeggen?" vroeg Heyn Pomp beleedigd, want de andere jongens -lachten om hetgeen Jacob gezegd had. - -"Ik wou alleen maar zeggen, dat het hem niet in de lengte zit, maar -in de kracht. En Jan is sterk genoeg, veel sterker dan jij. Dat -hebben we laatst gezien, toen hij je een pak slaag gegeven heeft, -dat je kraakte. Wat wist jij, zoo lang en dun als je was, toen van -beenen maken!" - -De jongens begonnen opnieuw te lachen, want Heyn Pomp kenden zij allen -als een praatsmaker, die van iedereen wat te zeggen had en toch niet -veel moed bezat. Maar Heyn werd boos en trad een schrede naderbij. - -"Wie zegt, dat ik loopen ging?" vroeg hij, terwijl hij zich met -gebalde vuisten voor Jacob plaatste en zijn smal gezicht bijna tegen -diens neus hield. "Durf jij dat zeggen?" - -"Ja,--dat durf ik!" zei Jacob, die zich ook schrap zette, om dadelijk -gereed te zijn, als hij mocht worden aangevallen. - -"Zeg dat nog eens, als je 't hart hebt!" schreeuwde Heyn -luidkeels. "Zeg jij, dat ik aan den loop gegaan ben, omdat ik bang -was van Jan?" - -"Ja,--dat zeg ik!" herhaalde Jacob, en hij voegde er aan toe: "Dat -durf ik nog wel honderdmaal te zeggen, en wel duizendmaal ook. Je -moet niet denken dat ik bang voor je ben." - -"En ik voor jou ook niet!" schreeuwde Heyn, die echter geen moed -genoeg bezat, om Jacob aan te grijpen. - -"Heyn durft niet!" sarde een andere jongen, met een korte, gedrongen -gestalte en een paar gespierde armen en beenen. Hij heette Ary Kist, -en was de zoon van een smidsknecht. "Toe Heyn, laat je niet van de -vliegen steken." - -"Hij is me te min," zei Heyn, die het tijd vond, den aftocht te -blazen. "Ik vecht niet met zulke kleine jongetjes." - -Maar nauwelijks had hij deze woorden gesproken, of hij voelde zich -bij de keel grijpen, en in minder dan geen tijd lag hij voorover op -de leuning van het sluisje, dat in den Dam was aangebracht, en kreeg -hij een aantal geduchte klappen op zijne broek. Jacob had zich driftig -gemaakt, en gaf hem eene afstraffing. - -"Dáár dan!" zei hij tegen Heyn Pomp, die bang was, dat hij voorover -in de sluis zou duikelen. "Neem dát dan van het kleine jongetje, -en wees dankbaar, dat je niet meer krijgt." - -"Goed zoo!" zei Arent Bloem. "Jacob is in zijn recht, want jij behoeft -geen kwaad te spreken van zijn broer. Ha,--ginds komen Cornelis Noomen, -Claes Alewijns, Dirk en Teeuwis Rogge en Jan Laurensz Louwe aan. Hei -jongens, komt hier!" - -De komst van de vijf genoemde jongens maakte een einde aan de -vechtpartij, tot groot genoegen van Heyn Pomp, die er geduchte spijt -van had, dat hij de ruzie begonnen was, want de klappen van Jacob -kwamen harder aan, dan hij aangenaam vond. - -"Wat was er aan de hand," vroeg Cornelis Jansz. Noomen, wiens -vader lakenkooper was en tevens tot de vroedschap der gemeente -behoorde. "Waren jullie aan 't vechten!" - -"Jammer, dat 't uit is," lachte Dirk Rogge, "'t Lijkt wel, of ik -altijd te laat moet komen, als er een pretje is." - -"Een mooi pretje!" zei zijn broer Teeuwis. "Zeg jongens, wat gaan -we doen?" - -"Willen we naar het Hemveld gaan?" vroeg Claes Alewijns Salm, ook de -zoon van een burgemeester. "Daar is altijd wel wat te beleven." - -Op dit oogenblik hoorden de jongens zich toeroepen, en omziende -ontdekten zij in de Zaan een fraaie roeiboot, waarin twee jongens -gezeten waren. Een mooie hond, wel bijna zoo groot als een klein kalf, -stond voor op de plecht. - -"Ha, daar zijn Nicolaas Calff en Pieter Gekeer. "Nu zijn ze er -allen. Hallo--waar gaan jullie heen?" vroeg Arent Bloem. - -"Wel, we komen aan de afspraak voldoen. We zouden immers op den -Dam bij elkander komen?" antwoordde Nicolaas Calff, die de riemen -hanteerde. Hij was de zoon van een der voornaamste ingezetenen van -Saardam. Zijn vader was een zeer voornaam koopman, wiens schepen naar -alle zeeën bevracht werden. Ook het Bonte Calff behoorde voor een -groot gedeelte aan hem, zooals we Jan Willemsz reeds hoorden opmerken. - -"'t Was maar gelukkig voor Jacob en Heyn, dat mijn Vader niet in mijne -plaats in de boot zat," merkte de andere jongen lachend op. "Als hij -gezien had, hoe die twee aan 't vechten waren, was het niet goed met -hen afgeloopen." - -"Dat kon wel," zei Claes Salm. "De Heer Schout laat niet met zich -spotten. Maar jij zult hen wel niet verklappen, denk ik?" - -Jan Gekeer was inderdaad de zoon van den Schout, maar hoezeer -de jongens zijn vader ook vreesden om zijne gestrengheid, met Jan -gingen zij graag om, want hij was een aardige jongen, en zij konden -hem volkomen vertrouwen. Al hadden zij soms iets uitgevoerd, dat -niet door den beugel kon, Jan zou er thuis nooit over spreken, want -dat vond hij laf. Zijn vader vroeg hem er trouwens ook nooit naar, -zeker om van zijn zoon geen klikspaan te maken. - -"Wat een mooie hond is dat toch!" zei Arent Bloem. "Zeg, Nicolaas, -zou hij je redden, als je over boord sloeg?" - -"Ongetwijfeld!" zei Nicolaas, die verbazend veel van zijn hond hield, -"'t Is een Bernardshond, een echte, want vader heeft hem een jaar -geleden zelf uit het buitenland meêgebracht, en hij is zoo trouw, -dat ik je niet raden zou mijne moeder ook maar het bewijs van een -klap te geven, want dan zou hij je aanvliegen.--Niet waar, Castor?" - -De hond kwispelde met zijn staart, nu hij zich hoorde aanspreken, -en keek zijn jongen meester vriendelijk aan. "Maar zeg, jongens, -wat gaan we doen?" - -"Willen we naar de Hemvelden gaan? Daar hebben we altoos pret!" opperde -Claes Salm nogmaals, die altoos 't liefst buiten het dorp dwaalde. - -"Mij goed,--ik wil wel!" riep er een. - -"Ik ook wel!" zei een ander. - -Maar Nicolaas Calff had een ander voorstel. - -"Zeg eens jongens," zeide hij, "Jan Gekeer en ik hebben afgesproken -om zeeroovertje te gaan doen. We kunnen..." - -"Ha, ja, dat is een echt spelletje!" zei Ary Kist, zich van de voorpret -reeds de handen wrijvende. En ook de andere jongens schenen er wel -ooren naar te hebben. - -"We hebben schuiten genoeg," vervolgde Nicolaas Calff. "Dirk en -Teeuwis Rogge kunnen er wel voor zorgen, want hun vader heeft een -scheepstimmerwerf, en daar zijn er altijd in overvloed.--" - -"En ik kan de onze ook halen," zei Arent Bloem. "Ja, ja, laten -we zeeroovertje gaan spelen. Maar wáár zullen we het doen? Op de -Achterzaan?" - -"Neen, op de Voorzaan. Daar zijn we veel vrijer," zei Jan Gekeer, -die bang was, dat zijn vader het zou zien. "Als de schout ons zag, -was het mis!" - -De andere jongens lachten er om, dat Jan dit zeide, omdat de schout -zijn eigen vader was. - -"Ja, ja, op de Voorzaan is het veel beter," zei Ary Kist. "Ik ga -onze schuit ook halen. Zeg jongens, brengen jullie haken meê om te -enteren? Dat doen zeeroovers ook altijd." - -"Haken hebben wij wel!" zei Dirk Rogge. "'t Is goed, laten wij onze -booten halen. Dat is nu juist een spelletje, waar ik zin in heb!" - -Terwijl de andere jongens naar huis gingen, om booten te halen, -schutten Nicolaas Calff en Jan Gekeer door de sluis, waardoor zij -op de Voorzaan kwamen, en Nicolaas noodigde Jacob uit, bij hem in de -schuit te stappen. Hij mocht Jacob graag lijden en ging veel met hem -om, hoewel hij zeer goed wist, dat Jacob tot de armsten van het dorp -behoorde. Maar dat was hem volkomen onverschillig. - -"Wat een echt mooi schuitje is dit toch," zei Jacob, terwijl hij -de boot met welgevallen beschouwde, en zich op het achterbankje -neerzette. "En wat staat je hond daar grappig. 't Lijkt net, of hij -de kapitein is en het vaarwater moet verkennen. Zeg, jongens, weet je -al, dat mijn broer Jan naar het Bonte Calff is gegaan, om te vragen, -of ze hem willen aanmonsteren voor kajuitswachter?" - -Nicolaas liet de riemen drijven. Het Bonte Calff met alles wat daarbij -behoorde, boezemde hem veel belang in, omdat hij wist, dat het schip -grootendeels van zijn vader was. Hij keek Jacob verrast aan en zeide: - -"Wel, dàt vind ik aardig! Over veertien dagen zeilt de vloot uit. Zou -hij als kajuitswachter meê willen?" - -"Of hij! Graag! De Commandeur kent ons van vroeger, dus misschien -heeft Jan wel een schreefje vóór. Ik zou ook wel mee willen! 't Is -een mooie reis!" - -"Ik ben benieuwd, of hij aangenomen zal worden," zei Nicolaas. "Als -ik den Commandeur spreek, zal ik hem vragen, of hij het doen wil. Hij -komt dikwijls bij ons aan huis." - -"O ja, doe dat. Wie weet, of het niet helpt. Er komt nog bij, dat we -het hoog noodig hebben, want er wordt na vaders dood niet verdiend, -dus de spaarduiten raken op. Waar afgaat en niet bijkomt, blijft -spoedig niemendal over." - -"Je kunt er op rekenen, dat ik het doen zal," zei Nicolaas -medelijdend. "Maar of het baten zal, weet ik niet." - -De jongens roeiden langzaam verder, en na eenigen tijd, toen zij -langs de scheepswerf van Lijnstbaas Rogge voeren, welke aan den -Hoogendijk gelegen was, zagen zij de booten van Dirk en Teeuwis van -wal steken. In de boot van Teeuwis had Heyn Pomp een plaatsje gekregen, -terwijl Claes Salm bij Dirk Rogge aan boord was. - -"Ik behoef nergens voor te vreezen," riep Teeuwis de anderen lachend -toe, "want ik heb de Pomp aan boord. Als ik een lek krijg in den -strijd, kan hij me boven water houden." - -Cornelis Noomen vond een plaatsje in de boot van Ary Kist, welk -vaartuigje van veeljarigen dienst getuigde en al dikwijls op de -helling was geweest. Maar Ary beweerde altoos, dat zijne schuit den -meesten gang had, en dat in heel Saardam geen beter boot te vinden was, -dan de zijne. - -Eindelijk kwam ook Arent Bloem met forsche slagen aanroeien. Zijn -bootje was even mooi als dat van Nicolaas Calff, maar het roeide -wat zwaarder. - -Jan Louwrensz, van den kompasmaker, had in diens boot een plaatsje -gevonden. - -'t Was dus een heele vloot, toen de jongens bij elkander gekomen -waren. Niet minder dan vijf booten voeren achter elkander het Kerkerak -af, (de plaats waar vroeger het dorp Zaanden heeft gestaan), dat naar -het IJ voerde. Toen zij in de verte de masten van het Bonte Calff en -de andere walvischvaarders in het oog kregen, hielden zij halt, om te -beraadslagen. De vijf booten werden tegen elkander aangeroeid, zoodat -de jongens, elf in getal, gemakkelijk met elkander konden spreken. - -"Wel jongens, hoe zullen we nu doen?" vroeg Arent Bloem. - -"Ik wil de zeeroover wel wezen," zei Ary Kist. "Dat is juist een -kolfje naar mijn hand. Heb je de enterhaken meêgebracht, Teeuwis?" - -"Haken in overvloed," antwoordde deze, terwijl hij de kettingen liet -rammelen, die op den bodem van zijn boot lagen. - -"Ik weet het goed gemaakt," zei Jacob Willemsz. "De booten van -Nicolaas Calff en Arent Bloem zijn verreweg de mooiste. Laten die -daarom de koopvaardijschepen voorstellen, die met een rijke lading -in de vaderlandsche haven terugkeeren." - -"Dat is er een te weinig," zei Arent Bloem. "Twee tegen drie gaat -niet. Op die manier zouden wij in het geheel geen kans hebben, om -den strijd te winnen. Laat Dirk Rogge ook een koopvaarder wezen." - -"Dank je hartelijk," zei Ary Kist. "In die drie booten zitten jullie -met je zevenen, terwijl wij maar met ons vieren zouden zijn. Zeg, -Jan Gekeer, kom jij dan bij ons, dan staat het vijf tegen zes." - -"Mij goed," zei Jan, terwijl hij in de boot van Ary overstapte. "Ik -wil even graag zeeroover zijn als koopvaarder. Wie is mijn opperhoofd?" - -"Ik!" riep Ary Kist. "Ik ben Claes Compaan, je weet wel, de zeeroover, -die nog te Oostzaan gewoond heeft. En Nicolaas Calff is Michiel de -Ruyter. Is dat goed?" - -"Best! Opperbest!" klonk het van alle kanten. - -"Vaart dan eerst nog een eind verder, dan hebben wij tijd, om -ons tusschen het riet te verbergen. Want zeeroovers komen altijd -onverwachts opzetten." - -"Ik weet het nog beter," zei Nicolaas Calff. "Als ik Michiel de -Ruyter zal wezen, kan mijn schuit een convooischip voorstellen, dat -de koopvaarders naar huis geleidt. In die dagen voeren zij altoos -onder geleide van een oorlogsschip." - -Dat werd een goed idée gevonden. - -Zoo was nu alles afgesproken, en de booten van Nicolaas Calff, Dirk -Rogge en Arent Bloem roeiden verder de Zaan af. Intusschen verdwenen de -zeeroovers, bestaande uit Ary Kist, alias Claes Compaan, Jan Gekeer, -Teeuwis Rogge, Heyn Pomp en Cornelis Noomen met hunne twee booten in -het hooge riet, dat daar nog van het vorige jaar was blijven staan. Zij -waren nu voor de koopvaarders onzichtbaar, en konden hen onverhoeds -overvallen. De enterhaken werden over de twee booten verdeeld en aan -de bankjes met kettingen verbonden. Ary Kist stond voor in de boot, -want daar hij de rooverkapitein was, achtte hij het beneden zijne -waardigheid, zelf de riemen te hanteeren. - -Eindelijk kwamen de koopvaarders in het gezicht, en Claes Compaan -gebood zijne mannen, alles voor den aanval gereed te houden. - -Zoodra de drie schepen hen bijna bereikt hadden, gebood hij krachtig: -"Voorwaarts! Daar zijn Hollandsche schepen, jongens, die een rijken -buit beloven. Voorwaarts!" - -De beide booten werden met krachtige riemslagen uit het riet -gebracht en naar het midden van de Zaan gevoerd. De roeiers op de -koopvaarders en het convooischip hielden bij hunne verschijning de -riemen in. Nicolaas Calff, die nu in Michiel de Ruyter herdoopt was, -stond voor aan de plecht, naast zijn grooten hond. - -"Schepen in zicht!" riep Michiel. "Ohoi! Ohoi!" En Ary Kist schreeuwde -luidkeels terug: "Ohoi! ohoi! Wacht jij maar met je ohoi; wij zullen -je wel krijgen." - -"Welke landslui?" riep Michiel hun toe. - -"Goed volk," schreeuwde Ary Kist. "Draai maar bij, als je geen kogel -door je want wil hebben." - -"Welke landslui?" herhaalde Michiel de Ruyter met eene fiere houding -en een krijgshaftig gebaar. - -"Goed volk! Draai maar bij!" riep Claes Compaan. "We komen je papieren -eens bekijken, als je het goedvindt." - -"Je hebt met mijne papieren niets te maken!" riep Michiel de Ruyter -terug. En zich tot zijne roeiers wendende, vervolgde hij: "Jongens, -dat zijn zeeroovers, als ik me niet vergis. Weest op je hoede!" - -"Bijdraaien!" gebood Claes Compaan nogmaals, waarop Michiel antwoordde: - -"Niet voor een zeeschuimer! Wees voorzichtig, mannetje, want ik ben -voor tien kerels van jou slag nog niet bang.--Kapitein Bloem hou je -goed. We hebben hier met kwaad volk te doen.--Voorwaarts, mannen, -roeien, zoo hard je kunt. Van de snelheid van de riemen hangt je -leven af!" - -De riemen plonsden in het water, en met groote snelheid trachtten de -koopvaarders het onveilige water te ontvluchten. Claes Compaan met -zijne gevaarlijke volgelingen waren hen echter dicht op de hielen. 't -Werd nu een wedstrijd in het hardroeien, want de zeeroovers spanden -alle krachten in, om hen te achterhalen. - -"Houdt je goed, jongens!" riep de rooverkapitein hun toe: "laat een -zoo rijke buit je niet ontsnappen! Sa, mannen, spant alle krachten -in.--We winnen op hen! We winnen! Straks zijn de schepen ons!" - -"Dat zullen we eens zien!" antwoordde Michiel de Ruyter. "Toe jongens, -roeien van wat ben je me! Houdt je goed! De afstand tusschen ons -wordt grooter!" - -"Kleiner bedoelt u, Admiraal!" zei Jacob Willemsz. "We verliezen -terrein, zie maar. De zeeroover komt steeds dichterbij!" - -"We zijn verloren!" riep Jan Louwrensz, die de boot van kapitein -Arent Bloem roeide. "Help een handje, kapitein, of hij entert ons -binnen vijf minuten!" - -Er dreigde voor de boot van Arent Bloem inderdaad gevaar, want Ary Kist -zat haar vlak achter het roer. Daarom nam Arent een van de riemen van -Jan Louwrensz over, en samen brachten zij de boot nu spoedig buiten -bereik van den gevreesden zeeroover. Ook de boot van Dirk Rogge liep -geen gevaar, want Dirk had er een uitgezocht, die zóó snel liep, -dat ze niet bij te houden, nog minder in te halen was. - -Maar het Admiraalschip kreeg het nu spoedig kwaad te verantwoorden, -want het was wel een zeer sierlijk vaartuig, maar het had niet -bijzonder veel gang, daar Michiel de Ruyter niet mederoeide, omdat -hij daar als admiraal te deftig voor was. - -En de oude kast van Ary Kist gleed heel licht over het water. - -"Toe mannen, houdt vol!" riep Claes Compaan zijne beide roeiers -toe. "We krijgen dien dapperen admiraal zoo wis als tweemaal twee -vier! Een prachtige buit wacht ons. Houdt je goed! Voorwaarts!" - -Het duurde maar kort, of de zeeroover was het admiraalschip genaderd, -en Claes Compaan gebood met luider stem: - -"Enteren, mannen, gooit hem de haken aan boord!" - -Dit was echter gemakkelijker gezegd, dan gedaan, want Jacob Willemsz -nam zijn riem van de pen, en duwde den zeeroover met alle kracht van -zijn boord af. En de Admiraal riep kapitein Dirk Rogge toe, dat Claes -Salm uit diens boot op de zijne moest overstappen, want Claes Compaan -had niet alleen een lichtere boot, maar bovendien had hij twee roeiers -aan boord, waardoor Nicolaas Calff het wel móést verliezen. - -Het gelukte Claes Salm aan boord van het Admiraalschip te komen, en -nu roeiden Jacob Willemsz en hij zoo snel voort, als zij konden. Maar -de zeeroover gaf geen kamp. Zijne beide roeiers spanden ook alle -krachten in, en zelfs de rooverkapitein ontzag zich niet, de riemen -door opduwen meerdere kracht bij te zetten. - -Michiel de Ruyter verloor steeds terrein, zoodat ook hij zich -genoodzaakt zag, de riemen te gaan opduwen. Intusschen was het een -zoo geducht leven op het water, dat Castor, de hond, er zijne kalmte -bij verloor, en begon te grommen en met zijn staart te kwispelen. - -"Stil maar, Castor, er is geen kwaad bij, hoor, 't is maar spel.--Stil -Castor!--Toe jongens, nog harder roeien, als je kunt, want Claes -Compaan haalt ons meer en meer in!" - -Het andere rooverschip, waarin Teeuwis Rogge en Heyn Pomp gezeten -waren, kwam een geducht eind achteraan. Tegen zulk roeien konden zij -niet op. Maar zij volgden den strijd met de grootste belangstelling, -en moedigden hun hoofdman door luide kreten aan tot meerdere -krachtsinspanning. Michiel de Ruyter moest echter tot zijne groote -ergernis ontwaren, dat de strijd vermoedelijk in zijn nadeel beslist -zou worden, want eindelijk had de zeeroover hem ingehaald en stond -deze gereed hem de enterhaken aan boord te werpen. - -"Ha, ha! Je bent er gloeiend bij, dappere Admiraal!" voegde Claes -Compaan hem sarrend toe. "Allo, mannetje, laat mij je papieren eens -zien. Ik geloof, dat jij een schip bevaart, dat mijn eigendom is.--Geef -je over!" - -"Nooit!" antwoordde Michiel. "Houdt die kerels van boord, jongens!--Kom -ons te hulp, kapitein Rogge!" - -"Daar dan!" schreeuwde Claes Compaan, terwijl hij den haak, die -met een ketting aan de bank van zijne boot vastzat, aan boord van -het convooischip wierp. De haak greep zich aan den rand vast, en nu -werd het vaartuig naast dat van den zeeroover getrokken. De booten -lagen tegen elkander. De roeiers haalden hunne riemen binnen boord, -en nu werd het een gevecht van man tegen man, natuurlijk onder het -uitstooten van verwoede kreten. De hond blafte en gromde als een -razende, en de booten schommelden geducht heen en weer. - -Er was een zeer drukke scheepvaart op de Zaan, en zoolang de -jongens elkander eenvoudig met groote snelheid naroeiden, had men -er geen kwaad in gezien. Maar nu zij overgingen tot zulk een verwoed -spiegelgevecht, vond men het een hoogst gevaarlijk spelletje, en van -menig voorbijzeilend vaartuig werden waarschuwende stemmen vernomen. - -"Past op, kwâjongens! Moet jelui verdrinken?" En even later klonk -het weer: - -"Die booten zullen omslaan, deugnieten. Wil je er wel eens mede -ophouden?" - -En een derde riep: "Heidaar! Heidaar! Dat loopt verkeerd, jongens, -dat gaat te wild." - -Maar de jongens waren zoo in het vuur van hun spel, dat zij die -stemmen niet eens hoorden. Claes Compaan deed alle moeite, om met -Jan Gekeer en Cornelis Noomen op het convooischip over te springen, -wat hun door Michiel de Ruyter en Claas Salm belet werd. Intusschen -probeerde Jacob Willemsz den haak los te maken, waardoor hun schip -weer vrij zou komen. Maar dat gelukte niet, want de haak was een -weinig in het hout gedrongen. - -De hond sprong luid blaffende en brommende in de boot heen en weer, -en greep ten slotte den rooverkapitein zoo geducht in het been, -dat deze van den schrik bijna achteruit in het water sprong. - -"Dat akelige beest!" riep hij uit. "Ik was juist bijna in het -vijandelijke schip!--Au--het doet zeer ook!" Maar hij vergat de -pijn heel spoedig en hervatte den strijd. En het moet gezegd worden, -dat hij zich geducht weerde. - -Op dit oogenblik was ook het tweede rooverschip op het terrein van -den strijd aangekomen en wilde den hoofdman juist te hulp komen, toen -kapitein Rogge hem op zijde kwam, en den strijd met hem aanbond. Maar -dat lag niet in de bedoeling van Teeuwis. Hij trachtte zijn broeder -Dirk te ontkomen, om ook het Admiraalsschip aan te vallen. - -De strijd werd nu algemeen, en de hond maakte zulk een vervaarlijk -leven, dat de waarschuwingen der voorbijvarende schippers niet eens -tot de vechtende jongens doordrongen. - -Het gelukte Teeuwis inderdaad, het Admiraalsschip aan de andere -zijde te naderen, en nu trachtten hij en Heyn Pomp dat schip te -bestormen. Nicolaas Calff zag het dreigende gevaar, maar hij was met -zijne beide roeiers niet in staat, de vijanden aan twee kanten tegelijk -te keeren. Toch verdedigde hij zich met mannenmoed. Nu eens duwde hij -een aanvaller uit zijne boot terug, dan weer drukte hij de boot van -Teeuwis achteruit. En zoowel Dirk Rogge als Arent Bloem moesten het -lijdelijk aanzien, dat het Admiraalsschip een prooi der vijanden werd. - -"Houd je goed, Admiraal!" schreeuwde Arent. - -"Gooit ze er uit!" riep Dirk. "Toe Arent, laten wij op het rooverschip -overspringen. Dan wordt de strijd meer verdeeld!" - -Deze raad was goud waard. Zij naderden de boot van Claes Compaan, -en sprongen daar op over. - -Teeuwis keek echter goed uit zijn oogen, en nauwelijks had hij gezien, -wat Arent Bloem en Dirk Rogge van plan waren, of hij kwam met zijn -boot naderbij en snelde zijn hoofdman te hulp. - -"Hoezee voor Claes Compaan!" riep hij luidkeels, terwijl hij Arent -Bloem, die juist gereed stond om op het Admiraalsschip over te -springen, met kracht achteruit duwde, bijna met te veel kracht, -want Arent sloeg haast over boord. - -"Hoezee voor Claes Compaan!" riepen de andere zeeroovers. - -"Goed gedaan, Teeuwis," schreeuwde Ary Kist, die met Michiel de Ruyter -in een hevig gevecht gewikkeld was. "Zóó moeten ze hebben!" - -"Leve Bestevaar Michiel!" klonk de stem van Jacob Willemsz, die zijne -pogingen om den haak los te krijgen, had opgegeven, en zich met kracht -tusschen de strijdenden wierp. - -Het Admiraalsschip kreeg het bitter kwaad te verantwoorden, en bijna -alle jongens waren thans in die boot vereenigd. - -"Neemt hen gevangen!" riep Ary Kist zijne volgelingen toe. - -"Dat nooit!" klonk het van de tegenpartij. - -"Geef je dan over!" schreeuwde Ary Kist weer. - -"Nooit ofte nimmer!" was het antwoord. - -De boot van Nicolaas Calff schommelde angstwekkend heen en weer, en -hield, door de te zware vracht, weinig boord meer. Maar de jongens -hadden er in het vuur van den strijd geen erg in, evenmin als in de -waarschuwingen van de voorbijvarende schippers. - -Opeens sprongen ook Dirk Rogge en Claes Salm op het Admiraalsschip -over, juist toen het aan stuurboord sterk overhelde, doordat de -strijdende jongens zich te veel op een zijde samengehoopt hadden. - -Het gevolg was ontzettend. - -Door den schok schepte de boot water en sloeg totaal om, haar kostbaren -inhoud in de breede Zaan uitstortende. - -Een verbazende schrik maakte zich meester van de jongens, die nog -niet op de boot van Nicolaas Calff waren overgesprongen. Doodsbleek -staarden zij op de oppervlakte van het water, dat zich onmiddellijk -boven de hoofden hunner makkers gesloten had. De omgekeerde boot, -waarvan de enterhaak losgemaakt was, dreef met de kiel boven, langzaam -verder, medegesleept door stroom en wind. - -Teeuwis Rogge, Heyn Pomp en Jan Louwrensz waren het gevaar -ontkomen. Zij stonden als versteend in de boot. - -Ook op de schepen had men gezien, wat er gebeurd was, en onmiddellijk -werden hier en daar de zeilen gestreken, om zoo mogelijk ter hulp -te snellen. - -De eerste drenkeling, die boven kwam, was Ary Kist, en daar hij zich -dicht bij de boot bevond, werd hij spoedig gered. Ook de andere jongens -kwamen boven water, en riepen luidkeels om hulp. Van verschillende -kanten kwamen booten aanroeien, en het gelukte de mannen, alle jongens -te redden, naar zij meenden. Zij werden aan den wal gebracht, en -kregen de vermaning, hunne booten aan den kant vast te leggen en zoo -spoedig mogelijk naar huis te gaan, om droge kleeren aan te trekken. - -De hond zwom nog heen en weer, alsof hij iets zocht. Maar eindelijk -kwam ook hij aan wal. Hij schudde zich het water uit de haren en liet -zijne ooren klappen, en liep toen vlug tusschen de jongens door, -die elkander zwijgend van schrik en ontsteltenis aanstaarden. Hij -besnuffelde iedereen en begon toen jammerlijk te janken. - -"Wat scheelt hem toch?" vroeg Ary Kist. En opeens zijne kameraden een -voor een aanziende, vroeg hij bevend van schrik: "Waar is Nicolaas -Calff? O God,--hij is verdronken!--" - -"Verdronken?" stamelden de anderen, elkander als het ware tellende. "O, -o,--Nicolaas is er niet!--Hij is verdronken..." - -Enkele jongens begonnen te schreien, en de hond liep angstig en -gejaagd langs den oever. Opeens wierp hij zich met een sprong te water, -en zwom weer naar het midden van de Zaan. - -Maar hoe het trouwe dier ook zocht, het kon zijn jongen meester -niet terugvinden. Het zwom voortdurend om de omgeslagen boot, en -klom er eindelijk zelfs bovenop, van welke plaats het een jammerlijk -klaaggeschrei deed hooren, dat den ontroerden jongens door merg en -been drong. - -De menschen, die met hunne roeibooten te hulp waren gesneld, roeiden -nog eenigen tijd op het water rond, om den verlorene te zoeken, -maar hunne pogingen waren vergeefsch. - -Helaas,--de jongens hadden een van hunne meest beminde makkers -verloren. - -Geen van hen was zijn tranen meer meester, en zij weenden om den dood -van hun jongen vriend. - - - - - - - - -HOOFDSTUK III. - -EEN VERGEEFSCHE TOCHT EN EENE WONDERBARE REDDING. - - -Jan Willemsz was met goeden moed en vol hoop op de toekomst -op weg gegaan, om een bezoek te brengen aan het Bonte Calff en -diens Commandeur, welk schip, evenals zeer vele andere, voor de -Groenlandsche visscherij werd uitgerust. De walvischvaart was in dien -tijd tot grooten bloei gekomen, wat kan blijken uit het feit, dat in -dat jaar (1697) niet minder dan honderd en elf schepen ter uitvaart -gereed lagen. En een zeer groot deel daarvan hoorde in Saardam thuis -en werd door Saardammers bemand. Het is te begrijpen, dat hierdoor -groote welvaart in die plaats ontstond. Talrijke scheepstimmerwerven -trof men er aan,--want de Saardammers waren om hun voortreffelijken -scheepsbouw niet ten onrechte vermaard,--zeilmakerijen, touwslagerijen, -kompaswinkels, kortom, van alles wat op de scheepvaart betrekking had, -kon men in de Zaansche dorpen vinden. Er heerschte daar in die dagen -eene zoo groote bedrijvigheid, dat de bestuurders der gemeente het -noodig geoordeeld hadden, de kinderen te verbieden om twaalf uur -op straat te loopen, omdat zij anders in gevaar verkeerden onder -den voet te raken door het vele volk, dat dan van de verschillende -werkplaatsen huiswaarts keerde. Wanneer wij hier nog bijvoegen, dat -in datzelfde jaar door de Hollandsche visscherij niet minder dan 1274 -walvisschen gedood werden, dan kan men zich eenigszins een denkbeeld -vormen van de groote vlucht, die deze visscherij toen genomen had. - -Jan Willemsz had het schip spoedig bereikt. 't Was een zeer mooi -vaartuig, dat nog niet lang in de vaart was. De masten verhieven zich -fier in de lucht, en de Hollandsche vlag wapperde vroolijk van den top. - -Jan wist, dat de Commandeur zich elken dag aan boord bevond, om -voor de goede uitrusting te zorgen. En dat vereischte veel nadenken -en groote nauwkeurigheid. Het Bonte Calff was een van de grootste -walvischvaarders, want hij had 6 sloepen aan boord en zou met 42 koppen -worden bemand. 't Is dus te begrijpen, dat er heel wat voor noodig -was. Er lag dan ook een zwerm van booten rondom, die allerlei waren -voor de groote reis aanbrachten. Er waren booten met vaten, waarin het -spek van den walvisch moest worden bewaard, booten met levensmiddelen, -met ankers, harpoenen, touwen, zeilen, enz. enz. De Commandeur liep -op het dek rond met een groot papier in de hand, waarop hij telkens -aanteekeningen maakte. Een viertal matrozen was druk in de weer, -om alles in het ruim te bergen en daar een goede plaats te geven. - -Het schip lag een weinig van den wal voor anker, daar het vlak aan den -kant op die plaats te ondiep was. Jan moest dus een goede gelegenheid -afwachten, om aan boord te komen. - -Maar spoedig was die gevonden. Een bootje met ijzerwerk, geroeid -door Gerrit Kist, den vader van Ary, kwam aangevaren, en Jan besloot -dadelijk hem te vragen, of hij meê mocht aan boord. Kist was een -buurman van hem. Hij woonde wel niet vlak naast hem, want Jan's huis -lag aan den Lagen Horn en Kist bewoonde een huis op het Krimp, maar -de afstand was toch niet groot, en zij zagen elkander dagelijks. Ook -kwam Kist wel bij zijne moeder aan huis, om een buurpraatje te maken. - -"Heidaar, Gerrit-buur, mag ik meêvaren?" - -"Zoo Jantje, ben jij daar? Met alle plezier, hoor. Ik zal je afhalen." - -Met een paar forsche slagen was Kist naar den wal geroeid, en Jan -stapte in de boot. - -"Wat moet jij aan boord van dien walvischvaarder doen, Jan?" vroeg -Kist nieuwsgierig, want hij zag wel aan het ernstige gelaat van den -jongen, dat deze daar niet alleen voor de grap was. - -"'k Wil probeeren, of ik kajuitswachter kan worden, buurman," was -het antwoord. "Zou dat gelukken, dunkt u?" - -Kist trok een bedenkelijk gezicht en haalde de schouders op. "Je -kon wel licht genoeg van postuur zijn, jongen," zei hij. "Alevel, -'t is te probeeren! Vindt je moeder goed, dat je gaat varen? 't Is -altoos een gevaarlijk werkje. Je weet toch wel, dat er verleden jaar -zes schepen van de Hollandsche visscherij verongelukt zijn?" - -"Ja, dat weet ik wel, maar moeder vindt het gelukkig goed, buurman. En -u moet niet vergeten, dat er heel wat schepen naar het Noorden gaan, -dus dat het geen wonder is, als er eens een paar niet terugkeeren." - -"O, ik weet het getal precies. Verleden jaar zijn er honderd uitgevaren -en vierennegentig teruggekeerd. Enfin, 't is eene goede broodwinning, -beter dan die van smidsknecht. Ik had ook vrij wat beter gedaan, -als ik ambachtsman in Rusland gebleven was, bij den Czaar. Toen -verdiende ik goed geld, en tegenwoordig is het maar schraaltjes.--Ohoi, -Commandeur! hier is het bestelde ijzerwerk." - -De boot was het schip genaderd, en de Commandeur keek over de -verschansing. - -"Zoo Gerrit Kist,--ben je daar? Je komt goed op tijd en bent een man -van de klok. Wij zullen een ketting over boord gooien, waaraan een -haak bevestigd is. Als jij daar de dingen aan hangt, zullen we ze -aan boord hijschen." - -"Wel goed, Commandeur, maar hijsch dan eerst dezen jongen aan -boord. Hij heeft wat met u te bespreken." - -De Commandeur keek den jongen scherp aan, om te zien, of hij hem kende. - -"Wou jij me spreken, ventje?" vroeg hij. - -"Graag, Commandeur!" was het antwoord van Jan, die eene kleur kreeg, -toen hij den Commandeur ventje tegen hem hoorde zeggen. "Ophijschen -is echter niet noodig, Commandeur. Gooi maar een touwtje overboord, -dan zal ik me wel redden." - -De Commandeur deed het, en Jan klauterde vlug als eene kat omhoog. Hij -wilde toonen, dat hij in elk geval behendig en vlug was, al behoorde -hij niet tot de grooten. - -"Dat heb je er kranig afgebracht, jongen," zei de Commandeur. "En -wat heb je me nu te zeggen?" - -Jan sloeg zijne hand aan de muts, en vroeg flink en op den man af: -"Commandeur, ik kom u vragen, of u mij zou willen aanmonsteren als -kajuitswachter. Ik ben wel niet groot, maar gezond en sterk..." - -"Geen sprake van, knaap," was het antwoord van den Commandeur. "Je -bent vlug genoeg, dat heb ik gezien, maar ik vind je veel te klein van -stuk. Kom over een paar jaartjes nog maar eens terug en groei in dien -tijd zoo hard, als je kunt. Je moet eerst een hoofd grooter worden." - -Jan hield verdrietig de oogen op het dek gericht, en zijne groote -teleurstelling stond hem op het gelaat te lezen. Dat bleef voor den -Commandeur, die een goedhartig zeeman was, dan ook niet verborgen, -en deze vroeg hem: - -"Spijt je dat zoo, mijn jongen? Had-je zoo graag ter walvischvaart -willen gaan?" - -"Ja, Commandeur," zei Jan zacht, "en ik had gehoopt, dat u mijn -geringe grootte over het hoofd had willen zien, ter wille van mijn -armen vader..." - -Jan's gemoed schoot vol, en tranen vulden zijne oogen. "Wij hebben -het zoo noodig, Commandeur," zei hij nog. - -"Je vader?--Ken ik dien dan?" - -"U heeft hem gekend, Commandeur. Hij heeft onder u zijne laatste -reis gemaakt, en is niet weer thuisgekomen. Mijn vader heette Willem -Jansz..." - -"Willem Jansz? Die arme kerel!" riep de Commandeur uit. "Zeker, zeker, -heb ik hem gekend. En ben jij zijn oudste zoon?" - -"Ja, Commandeur." - -"Je vader was een beste kerel, hoor, een zeeman op en top. En om -zijnentwil zou ik je graag nemen, als ik kon. Maar je bent werkelijk -te klein, te licht. De reeders zouden het niet goedkeuren, dat ik je -aanmonsterde. En hebben jullie het arm, zeg je?" - -"Ja Commandeur, erg arm. We hebben niets meer in huis, en 't is noodig, -dat er verandering kome. Toe Commandeur, heb medelijden en probeer -het eene reis met me. Ik zal zóó mijn best doen, dat u geen betere -kajuitswachter kunt verlangen." - -"Hoor eens, dat gaat niet,--kort en goed, het gaat niet. Zeg dat -maar aan je moeder. Met den besten wil van de wereld kan ik het niet -doen. Maar vanavond hoop ik je moeder nog te bezoeken, want als de -nood zoo hoog is, moet er geholpen worden..." - -"Och, Commandeur, de beste hulp zou wezen, dat u mij aanmonsterde. Wat -helpt het al, of wij weer voor een paar dagen uit den nood geholpen -worden? En méér zou u toch niet kunnen doen." - -"Neen jongen, meer niet, dat is waar. Maar misschien kan ik je hier -of daar aan een stiekje helpen. Ik heb vele kennissen, onder allerlei -ambachten. Wat zou je het liefst worden, jongen?" - -"Walvischvaarder," zei Jan. - -De Commandeur glimlachte. - -"Je hebt een goed tongetje, dat moet ik zeggen. Maar dàt moet je je -uit het hoofd zetten, want er kan niets van komen. Hoe heet je?" - -"Jan Willemsz, Commandeur." - -"Er zijn, meen ik, nog twee kinderen bij jelui, niet waar?" - -"Ja,--een broer en een zusje." - -"Welnu, Jan, het spijt me wel, dat ik je niet helpen kan, maar van -avond kom ik bij je moeder. Zeg haar dat. We zullen dan eens zien, -wat we doen kunnen.--En nu moet ik je verlaten, want ik heb geen tijd -om langer met je te praten. Dag Jan!" - -"Dag Commandeur!" - -Jan liet zich langs het touw weer in de boot afglijden, en Kist -zag dadelijk aan zijn bedroefd uiterlijk, dat Jan onverrichterzake -terugkeerde. - -"Is 't mis, Jan?" vroeg hij. - -"Ja,--mis. Er is geen sprake van zelfs," antwoordde Jan. - -"Zoo, dat is wel jammer,--ik moet nog verder op; ga-je meê, of wil -ik je aan land zetten? Ik moet nog naar de Witte IJsvogel, om een en -ander af te laden." - -"Neen, dank u, buurman. Zet me maar aan land, want ik wil liever -naar huis terug. U begrijpt, dat Moeder erg nieuwsgierig is naar -den uitslag." - -"Ja,--dat begrijp ik zeer goed." - -Kist roeide naar wal, en Jan nam afscheid van hem. Langzaam keerde -hij naar huis terug; 't was of hij lood in zijne schoenen had. Wat -was dit eene groote teleurstelling voor hem. Hij had zoo gehoopt, -zijn lieve moeder voor goed uit de zorgen te helpen, en nu lag dat -heerlijke plan totaal in duigen. Wat moest hij nu beginnen? Een vak -leeren?--Maar dan verdiende hij weinig of niets, en moest zelfs al -dankbaar wezen, als hij als leerling gratis werd aangenomen. Neen, -hoe hij er ook over nadacht,--hij zag de toekomst donker in. - -Op dit oogenblik trof een luid gejoel zijn oor, en opziende ontdekte -hij in de verte, midden op de Voorzaan, het elftal jongens, dat daar -zeeroovertje speelde. - -"Daar zal Jacob ook wel bij wezen," mompelde hij zacht. "Wat zouden -zij toch uitvoeren?" - -En al spoedig bleek het hem, dat de jongens bezig waren, zich op hoogst -gevaarlijke wijze te vermaken. Hij maakte zich ongerust over hen. Een -ongeluk was spoedig gebeurd. En nog geen twee minuten later zag hij, -dat een van de booten omsloeg. Hij hoorde hier en daar roepende stemmen -van schippers en zeelieden,--en hij zag, hoe men in verschillende -booten zich naar de plaats des onheils spoedde.... - -Ten hoogste ontsteld begaf ook hij zich zoo snel mogelijk derwaarts, -maar hij kwam te laat. - -Hij vond de jongens schreiende aan den oever, bleek van schrik en -bevende van ontroering. Hij hoorde het droevig gejank van den hond, -die op de omgekeerde boot langzaam afdreef.... - -Met een enkelen oogopslag bemerkte hij, dat zijn broer Jacob zich -onder de geredden bevond. - -"Goddank," mompelde hij. "Hij is althans gered. Zegt toch, jongens, -wat is er gebeurd? Wat is er?" - -"O, o,--o Jan,--wat vreeselijk...." - -"Maar wat dan toch....?" - -"O,--Nicolaas Calff is verdronken... Hij is niet weer bovengekomen...." - -Op het hooren van deze vreeselijke tijding maakte zich ook van Jan -eene groote ontroering meester, en hij stamelde met hokkende stem: - -"Nicolaas Calff verdronken?... Maar hoe..." - -"Hij was op de boot, die daar drijft," zei Ary Kist. "Maar de boot -is omgeslagen, en wij hebben hem niet meer gezien.... O, Jan!..." - -De verslagen jongens wrongen radeloos de handen. - -"Maar die hond daar?" vroeg Jan. "Waarom komt hij niet aan den wal?" - -"Het trouwe beest zoekt zijn meester overal," zei Jacob met tranen -in de oogen. "O God,--Jan,--wat is het vreeselijk. Wat moeten wij -toch beginnen...." - -Opeens riep Jan uit: - -"Hoort eens, jongens, die hond zit daar niet voor niemendal en het zou -me niets verwonderen, als Nicolaas onder die boot lag. Ik ga kijken." - -Jan stapte in de boot van Ary Kist, greep de riemen en stak van -wal. Weldra had hij de verongelukte boot bereikt. Castor wachtte zijn -komst kwispelstaartend af, telkens zijne aangrijpende jammertonen -herhalende. - -"Stil maar, Castor. Wij zullen hem wel zoeken, hoor. Stil maar, -hondje," zei Jan, die zich aan de kiel vastgreep en zijn arm zoover -mogelijk onder de omgeslagen boot stak. - -Maar hij voelde niets,--niets dan water. - -"Mijn arm is te kort," mompelde hij. "Toch ben ik heilig overtuigd, -dat hij hier onder moet liggen. Een drenkeling komt immers altijd -een of twee malen boven, voordat hij voor goed wegblijft.--Weet je -wat,--ik waag er een nat pak aan.--Ik moet zekerheid hebben..." - -Onverschrokken liet de dappere jongen zich over boord glijden. Hij -hield zich aan den rand van zijne boot vast. Tot aan den hals toe -lag hij in het water... - -Nu stak hij den anderen arm nogmaals onder de boot, en zijn hart begon -hem onstuimig in den boezem te kloppen, toen hij inderdaad bemerkte, -dat hij zich in zijne veronderstelling niet bedrogen had. Hij voelde -een been... - -Maar nu kwam het moeilijkste nog aan, want hij kon het lichaam van -Nicolaas niet onder de boot wegtrekken, zonder zijn eigen boot los -te laten,--en wat kon er dan al niet gebeuren? Hij wist, dat hij zijn -leven waagde. Toch deed hij het. - -Hij greep den rand van de omgeslagen boot, liet zijn eigen vaartuig -los, dat langzaam wegdreef, en dook onder water, bijna geheel onder -de boot. Toen trok hij het doode lichaam naar zich toe, en hield het -met het hoofd boven water. - -"Je kunt niet weten..." mompelde hij zacht. "Misschien is er nog -leven..." - -Met inspanning van al zijne krachten wist hij den drenkeling op de -omgeslagen boot te krijgen. Hij hield zichzelf aan de kiel vast, -en riep luide om hulp. - -De andere jongens hadden zijn daden onder eene ademlooze stilte -aangezien, en eene groote vreugde maakte zich van hen meester, toen -zij bemerkten, dat Nicolaas gevonden was. Hoewel zij druipnat waren, -had niemand van hen den moed gehad, naar huis te gaan. Trouwens, -daar zou de tijding van het vreeselijke ongeluk wel al aangekomen -zijn. In de verte naderden groote drommen menschen. - -Arent Bloem, Ary Kist en Jacob Willemsz sprongen in de boot van Arent, -en roeiden Jan met forsche slagen te hulp. Spoedig hadden zij hem -bereikt, maar opnieuw maakte eene groote verslagenheid zich van hen -meester, toen zij het lichaam van Nicolaas doodsbleek op de boot -zagen liggen. - -"Dood, Jan?" vroeg Arent zacht. - -"Ik vrees het--help mij--til eerst Nicolaas in de boot... Goed zoo, -nu mij!" - -Jan zat in de boot op het achterbankje. Nicolaas rustte met zijn hoofd -op Jan's knie, en deze hield teeder zijne hand op diens voorhoofd. - -Sprakeloos roeiden de jongens naar den wal terug. - -Ook de hond was in de boot gesprongen, en likte zijn jongen meester -op handen en aangezicht. - -"Stil, Castor,--stil, goed beest!" zei Jan. Maar opeens gaf Jan een -wilden kreet. - -"Hij leeft,--jongens, hij leeft!" gilde hij meer, dan hij riep. - -De riemen bleven in rust, en de jongens keken met gerekte halzen naar -hun doodgewaanden makker. - -"Dan moet hij bewusteloos geweest zijn door gebrek aan lucht onder -de boot!" zei Arent Bloem. "Bij het omslaan zal daar lucht onder -gebleven zijn, en Nicolaas moet juist onder de boot boven water -gekomen wezen.--Nicolaas! Nicolaas!" - -En alle jongens riepen schreiende van vreugde: "Nicolaas! Nicolaas!" - -Wie beschrijft hunne vreugde, toen zij zagen, dat Nicolaas inderdaad -de oogen opende. Flauw, en zonder bewustzijn keek hij hen aan. Toen -sloten zijne oogen zich weer. - -"Beweeg hem de armen en beenen, jongens," zei Jan. "Hij komt meer en -meer bij, en er bestaat nog hoop. Toe maar!" - -De jongens volgden dien raad, met het gevolg, dat de ademhaling -langzaam hersteld werd. - -Eene groote menigte menschen naderde, en hoopte zich aan den oever -op. Het nieuws had zich reeds met ongelooflijke snelheid door het -dorp verbreid. - -"Is hij gered?" werd er van den wal geroepen. - -"Leeft hij nog?" vroegen anderen. - -"Hij is gered, en leeft! Jan Willemsz heeft hem gered!" antwoordde -Ary Kist. - -Zoodra de boot aan den wal lag, drongen enkele mannen naar voren. - -"Jongens, ga jelui zoo spoedig mogelijk naar huis, om droge kleeren -aan te trekken. Je zult anders ongetwijfeld ziek worden. Wij zullen -Nicolaas Calff intusschen naar zijne woning roeien, en ook de booten -thuisbrengen. Toe, spoedig, je loopt al veel te lang in die natte -plunje." - -Die raad was goud waard, en de jongens spoedden zich naar huis. Telkens -kwamen zij menschen tegen, die hun vroegen, of Nicolaas verdronken -was. En jubelend van opgewondenheid en vreugde klonk dan hun antwoord: - -"Hij leeft nog. Jan Willemsz heeft hem gered!... Hij leeft!" - -Weldra hadden de knapen hunne respectievelijke woningen bereikt, -en toen men ook daar vernam, wat er gebeurd was, voor zoover men -het nog niet wist, heerschte er groote vreugde, dat alles zoo -goed afgeloopen was. Als althans Nicolaas Calff herstellen mocht, -wat iedereen wenschte, want de familie Calff was in hoog aanzien, -en van Nicolaas hield iedereen. - -In diens woning heerschte echter groote droefheid, want de tijding -dat Nicolaas verdronken was, was daar aangekomen en had het gezin in -diepen rouw gedompeld. Juffrouw Calff lag half bewusteloos op een -ruststoel, terwijl haar echtgenoot en de ijlings ontboden meester -Pomp, de chirurgijn, al het mogelijk deden, om haar weer bij kennis te -maken. Haar hoofd en hare polsen werden met azijn en water gewasschen, -en men sprak haar woorden van troost en berusting toe. - -Sinjeur Calff was pas thuisgekomen, om zijne vrouw te zien en toe -te spreken. Hij was verderop in de Westzijde geweest, en daar had de -vreeselijke tijding hem bereikt. Dadelijk had hij zich op weg begeven, -om eerst naar zijn huis te snellen, en dan naar de plaats des onheils. - -"'t Is Gods wil geweest, lieve vrouw," sprak Sinjeur Calff, terwijl -hij haar teeder kuste, "wij mogen niet murmureeren, en opstaan tegen -Zijn wil." - -Hij sprak deze woorden kalm en bedaard uit, maar de bleekheid van -zijn gelaat bewees, dat hij zelf diep geschokt was. Telkens staarde -hij gejaagd naar buiten. Hij had in huis rust noch duur. - -"Ik ga ons kind halen, lieve vrouw," sprak hij zacht. "Spoedig ben -ik weer hier. Tracht je te beheerschen..." - -Maar de moeder wrong radeloos de handen en jammerde om haar kind,--en -ook de overige huisgenooten schreiden heete tranen. - -Sinjeur Calff stond op, om naar buiten te gaan, en zijn kind tegemoet -te snellen. - -Opeens werd de kamerdeur driftig geopend en Sinjeur Noomen, de vader -van Cornelis, trad binnen. - -"Goede tijding, vrienden, goede tijding!" riep hij hun vroolijk -toe. "Droogt uwe tranen, en dankt God, want--Nicolaas leeft; hij leeft, -zeg ik, al is hij den dood nabij geweest." - -De ouders staarden hun vriend Noomen ongeloovig aan. Zij durfden deze -gelukstijding bijna niet gelooven. - -"Leeft hij, Noomen?" vroeg Sinjeur Calff, terwijl hij zijn vriend -angstig aanstaarde en hem bij den arm greep. - -"O, bedrieg mij niet, en geef mij geen ijdele hoop!" stamelde -juffrouw Calff. - -"Gods wegen zijn wonderbaar en ondoorgrondelijk, goede menschen," -sprak Noomen ernstig. "Uw kind is onder de omgeslagen boot boven -water gekomen, en moet daar eene voldoende hoeveelheid lucht gevonden -hebben, om niet dadelijk te sterven. Toch was hij reeds totaal zonder -bewustzijn, toen Jan Willemsz hem vond." - -"Jan Willemsz?" vroeg Sinjeur Calff. "Van de weduwe Willemsz op den -Lagen Horn?" - -"Juist, dezelfde. Een kranige jongen, hoor. Hij kwam toevallig op -de plaats des onheils, en zag uw hond, Castor, luid jankend op de -omgeslagen boot zitten. Dat bracht hem op de gedachte, dat Nicolaas -daar onder kon liggen. En met gevaar voor zijn eigen leven heeft -hij zich onder de boot laten zakken, en mocht het hem met Gods hulp -gelukken hem te redden." - -Juffrouw Calff, die door deze heerlijke tijding weer geheel tot -zichzelf gekomen was, stond van haar stoel op. Zij hief hare gevouwen -handen ten hemel, en dankte den Hemelvader voor deze groote blijdschap -en wonderbare redding. En daarna riep zij uit: - -"Sinjeur Noomen, waar is mijn kind?--Waar is hij?" - -"Houd u rustig en bedaard, juffrouw Calff. Men voert hem in de boot van -Meindert Bloem herwaarts. Ik weet, dat hij leeft, ik weet het zeker, -want ik heb hem zelf gezien, toen de boot door de sluis schutte. Elk -oogenblik kunnen zij aankomen..." - -Sinjeur Calff kon thans zijn ongeduld niet langer bedwingen. Met -haastige schreden verliet hij de kamer, om zijn kind tegemoet te gaan. - -Werkelijk duurde het maar kort, toen een luid geblaf de komst van -Castor aankondigde. Op het volgende oogenblik sprong hij de kamer in, -doornat, maar kwispelend met den staart, en blijkbaar in de grootste -vreugde. - -Wat werd het trouwe dier met blijdschap ontvangen. Juffrouw Calff -sloeg hem de armen om den nek, en kuste hem op den kop. Toen spoedde -zij zich naar de deur... - -Daar naderden eenige mannen, met den verheugden vader aan het hoofd, -die Nicolaas voorzichtig naar binnen droegen. - -"O God,--hij is toch dood!" stamelde juffrouw Calff verschrikt. - -"Neen,--neen,--hij leeft!" was het antwoord. "Waar wenscht u, dat we -hem neerleggen?" - -"Hier,--hier!" zei juffrouw Calff, op den ruststoel wijzende. "Hij -moet toch eerst droge kleeren aan hebben, vóor wij hem op het bed -kunnen leggen." - -Zoodra Nicolaas op den stoel was geplaatst, knielde zijne moeder bij -hem neer en kuste hem, terwijl vreugdetranen haar langs de wangen -vloeiden, op het voorhoofd. Het doodsbleeke gelaat van haar kind -verontrustte haar. Ook Sinjeur Calff drukte hem een kus op het gelaat, -maar toen schoof hij zacht zijne vrouw terzijde, opdat meester Pomp -gelegenheid zou hebben, zich met den knaap te bemoeien. - -Deze borstelde hem de voetzolen en bewoog de armen van den patiënt -op en neer. Daarop haalde hij een vlijmscherp mesje te voorschijn en -gaf hem een snede in den arm, zoodat het bloed met een breeden stroom -daaruit te voorschijn kwam. Thans kreeg de moeder het druk, want met -de zindelijkheid aan de Saardamsche vrouwen eigen, duldde zij niet, -dat een enkele druppel de matten op den vloer of het kussen van den -stoel verontreinigde. - -Het duurde maar kort, of Nicolaas opende de oogen en glimlachte zijn -ouders, die hem in de grootste spanning aanstaarden, dankbaar en -gelukkig toe. - -"Breng thans droge kleeren, juffrouw Calff," sprak meester Pomp. "Ik -geloof te mogen voorspellen, dat hier alles spoedig ten beste gekeerd -zal zijn, en dat er voorloopig geen gevaar is." - -Deze woorden gaven aan de ontstelde gemoederen de noodige kalmte -weder. Nicolaas werd verschoond en voorzichtig te bed gelegd, waar -hij spoedig in slaap viel. Een paar uren later, toen het al schemerig -begon te worden, ontwaakte hij, en vertelde uitvoerig aan zijne ouders, -wat er gebeurd was. - -Wie hem gered had, en hoe dat in zijn werk was gegaan, kon hij -echter niet zeggen, want daarvan wist hij niets. Groot was dus zijne -verbazing, toen zijn vader hem zeide, dat hij onder de omgeslagen boot -terecht gekomen was, en door de daaronder opgesloten lucht eenigen -tijd voor verstikking was bewaard gebleven, en hoe hij eindelijk -was gered door Jan Willemsz, die daarvoor zijn eigen leven gewaagd -had. Dat ook Castor zich zoo flink gehouden had, werd in kleuren en -geuren verteld. Eindelijk zeide Sinjeur Calff, terwijl hij opstond: - -"En nu ga ik naar den Lagen Horn, naar Jan Willemsz, om hem dank -te zeggen voor hetgeen hij heeft gedaan. Dat is niet meer dan -mijn schuldige plicht, en de brave jongen heeft aanspraak op onze -levenslange dankbaarheid." - -"Dat is goed, lieve man, en zeg aan de weduwe Willemsz, dat ook ik -haar spoedig bezoeken zal. Ik beschuldig mij toch reeds sedert eenigen -tijd, dat ik de arme ziel te veel aan haar lot heb overgelaten. Maar -voortaan zal zij daarover niet meer te klagen hebben." - -De vader nam hoed en stok, en kwam naar het bed van Nicolaas, om hem -nog eenmaal over de wang te strijken. - -"Tot straks, mijn jongen," zei hij teeder. - -"Dag Vader.--Maar wacht u nog even. Ik herinner mij, dat Jan Willemsz -dezen middag naar het Bonte Calff zou gaan, om te trachten als -kajuitswachter aangemonsterd te worden. Zijn broer Jacob vertelde mij, -dat zij het erg arm hebben, Vader,... en..." - -"Nu,.... en...?" vroeg Sinjeur Calff glimlachend. - -"Och Vader, als u iets voor hem doen kon.... Ik zou hem zoo graag -onze groote dankbaarheid ook willen toonen door onze daden, Vader." - -"Ik zal er onderweg over nadenken, mijn kind. Tot straks." - -De vader verliet de kamer en begaf zich naar de armoedige woning der -weduwe. De afstand was niet groot; hij had haar dus spoedig bereikt. - - - - - - - - -HOOFDSTUK IV. - -HET BEZOEK VAN SINJEUR CALFF, EN DE GEVOLGEN DAARVAN. - - -Het was donker in 't kleine vertrek. De avond was gevallen, en door -de kleine ruitjes van het lage raam kon van buiten af weinig licht -binnendringen. Trouwens, daar was het ook vrij donker, maar toch niet -zoo erg als in het kamertje. - -De tafel was voor het raam geschoven. Aan de eene zijde zat de moeder, -met kleine zus, die sliep, op haar schoot, en aan den anderen kant -zaten de beide jongens. Er werd geen smeerkaars gebrand, omdat de -moeder geen geld had gehad, om er een te koopen. Zij staarde op de -tafel voor zich, en zuchtte somwijlen zeer zwaar, zonder dat zij er -zelf erg in had. Zij was in hare gedachten verdiept, en die waren van -droevigen aard, want nu Jan door den Commandeur niet aangenomen was, -wist zij werkelijk niet, wat zij moest beginnen. - -Ook de beide jongens spraken niet. Het koude bad in de Zaan had hun -wel geen kwaad gedaan, maar zij waren, door hetgeen er dien middag was -gebeurd, toch ernstig gestemd. Bovendien was Jan zeer terneergeslagen -door de groote teleurstelling, die hij had ondervonden. - -Eindelijk verbrak de moeder de stilte. - -"Wat is het toch vreeselijk jammer, kind," zeide ze tot Jan. "Eerst -had ik wel veel bezwaren, maar nu ik er goed over had nagedacht, -moest ik toegeven, dat het onze eenige uitredding was, en hoopte ik, -dat het gelukken zou. Maar je kunt het morgen nog wel eens beproeven -bij de andere Commandeurs. Er liggen toch nog verscheidene andere -schepen voor de uitvaart gereed?" - -"O ja, Moeder, heel veel, maar als Commandeur Jan Folkersz mij niet -durft aannemen, zullen de anderen het zeker niet doen. Neen, Moeder, -'t zou moeite voor niets zijn.--U weet toch, dat hij straks hier komt?" - -"Ja, je hebt het gezegd. Ik zal het hem toch nog eens vragen. Wie -weet, of hij niet door medelijden gedreven van plan verandert. Er -móét iets gebeuren, kinderen. 'k Heb geen brood meer in huis voor -eene avondboterham, en je moet zonder eten naar bed. Alleen voor -kleine zus is er nog een stukje..." - -De jongens zeiden niets. - -Opeens zagen zij eene zwarte gedaante voorbij het raam loopen, -en een oogenblik later werd de bovendeur geopend, en daarna de -onderdeur. Iemand stapte de donkere kamer binnen, en bleef aan den -ingang staan, zeker omdat hij door de duisternis niets onderscheiden -kon. - -"Goedenavond, samen!" klonk de groet van Sinjeur Calff, want deze -was het. - -"Goeden avond, Sinjeur!" sprak de weduwe, en de beide jongens zeiden -ook: "Goeden avond, Sinjeur." - -En de weduwe vervolgde: - -"Kom nader, Sinjeur, en Jan, schuif een stoel bij de tafel. Ik weet -waarlijk niet, wie zoo laat nog..." - -"Ik ben Cornelis Michielsz Calff, vrouw Geerte," sprak de koopman -naderbijkomend, "en ik kom wel mijn innigen dank betuigen aan -uw zoon Jan, wien wij naast God het leven te danken hebben van -Nicolaas. Geef mij de hand, jongen, en wees overtuigd van onze groote -erkentelijkheid. Je hebt eene daad gedaan, een volwassen man waardig." - -Jan stond op, en gaf Sinjeur Calff de hand, die deze hartelijk drukte. - -"Zonder jou hulp was mijn jongen er niet meer," sprak de koopman -ontroerd. "Vrouw Geerte, u mag trotsch op den knaap zijn. En mijn -vrouw heeft mij opgedragen u de mededeeling te doen, dat ook zij -spoedig komen zal, om u te bezoeken en Jan haar dank te brengen." - -"Geen dank, Sinjeur," sprak de weduwe. "Jan heeft slechts zijn -plicht gedaan. Maar gaat u toch zitten, Sinjeur. Hier heeft u een -stoel. Neemt u me niet kwalijk, dat het hier zoo donker is, maar ik -had op 't oogenblik geen kaars in huis, en...." - -'t Was maar goed, dat het zoo donker was, want nu kon Sinjeur Calff -niet zien, hoe de arme vrouw bloosde bij die woorden. Zij had nog nooit -met hare armoede te koop geloopen, en wilde die ook nu nog voor haar -bezoeker verbergen. Maar dat wilde Sinjeur Calff juist niet, want hij -was gekomen om hulp te brengen. Zijn dankbaar hart noopte hem daartoe. - -"En hoe gaat het thans met uw zoon?" vroeg vrouw Geerte, die de -kleine zus op een anderen stoel zette, omdat zij wakker geworden was -en om brood vroeg. De weduwe haalde haar laatste stuk uit de kast, -en reikte het haar over. - -"Gode zij dank, het gevaar is geweken," sprak Sinjeur Calff. "Meester -Plomp heeft hem eene aderlating gegeven, en die heeft uitstekend bij -hem gewerkt. Hij laat Jan ook hartelijk door mij bedanken." - -De kleine zus had spoedig haar stukje brood opgegeten, en zeide: -"Ikke nog meer brood, Moe!" - -"Neen, kind, nu niet," antwoordde de moeder, die ternauwernood een -droevigen zucht kon onderdrukken. "Zus gaat nu naar bed." - -"Ikke nog meer brood, ikke nog meer brood. Zus nog niet genoeg!" hield -de kleine meid vol. En toen hare moeder haar op den schoot nam, om -haar uit te kleeden, begon zij hevig te schreien, en spartelde met -armpjes en beentjes tegen. - -"Hoor eens, vrouw Geerte," sprak Sinjeur Calff, wiens oogen nu wat -aan de duisternis gewend raakten, "dat zal zoo niet gaan. Die dikke -meid lust nog wel een boterhammetje. Aan zoo'n klein stukje kan zij -niet genoeg hebben." - -De arme vrouw, wie toch het angstzweet al uitgebroken was, omdat dit -nu juist gebeuren moest, terwijl er een vreemde heer in huis was, -barstte in tranen uit. - -"Ach Sinjeur," zei ze, "spreek toch zoo niet. Ik heb het kind mijn -laatste stuk brood gegeven, en ik schaam mij..." - -Sinjeur Calff stond op en haalde zijne beurs te voorschijn. Hij nam -er eenig geld uit, dat hij aan Jan overhandigde, en zeide: - -"Hier jongen, haal jij eens brood, melk en kaarsen. Als de wind zoo -vlug, hoor!" - -Jan was de deur al uit. - -"En jij, kleine meid, wacht maar eventjes," vervolgde Sinjeur -Calff. "Straks krijg jij nog eene lekkere stuk, hoor, een dikke!" - -Zus begon te lachen, en liet zich gewillig uitkleeden. - -"En vrouw Geerte," vervolgde Sinjeur Calff, terwijl hij haar de hand -op den schouder legde: "Droog uwe tranen, want ik zal voortaan voor -u zorgen. De goede God heeft mij, ik zeg het met bescheidenheid, -met groote rijkdommen gezegend, en ik maak er mij een feest van, in -dit gezin den nood te lenigen. Zoolang ik leef zal hier geen brood -meer ontbreken in de kast." - -De vrouw drukte hem ontroerd de hand, en zeide: - -"Thans is het aan ons, om dankbaar te zijn, Sinjeur. Maar wij willen -werken voor ons brood, want wij zijn geen bedelaars en houden de hand -niet op voor aalmoezen. O Sinjeur, help ons aan werk; dat zou eene -weldaad zijn." - -Op dit oogenblik kwam Jan terug. De kleine zus kreeg een flinke stuk -en een kroes melk, en de weduwe maakte licht. - -"Hoor eens hier, Jan," vervolgde Sinjeur Calff. "Ben jij van middag -naar het Bonte Calff geweest?" - -"Ja, Sinjeur." - -"En wat heeft Commandeur Jan Folkersz je geantwoord? Heeft hij je -aangenomen?" - -"Afgewezen, Sinjeur. Ik ben nog te klein, zei hij, en moet eerst nog -een paar jaartjes groeien." - -"Nu luister dan eens, naar hetgeen ik je zeg. De volgende week -Woensdag, 's morgens om tien uur, zal de Commandeur de equipage -aanmonsteren in de herberg "Spitsbergen," je weet wel, op den hoek van -den Dam, tegenover de Oostzijder kerk. Kom jij je daar aanmelden, dan -sta ik er borg voor, dat je aangenomen zult worden als kajuitswachter." - -"O Sinjeur!" riep Jan vroolijk uit. "Dank u, dank u! Hoort u, -Moedertje, hoort u dat? Nu zijn de bange dagen voorbij!" - -"Ja jongen," viel Sinjeur Calff in, "dat zijn ze ongetwijfeld. Je -moeder zal geen zorg meer hebben, maar zij wenscht, dat er voor gewerkt -zal worden, en dat prijs ik in haar. Jelui zult geen genadebrood -eten, daarvoor sta ik je borg. Jij Jan, komt bij de Groenlandsche -vaart, en als je je best blijft doen, groeit er misschien nog wel -een Commandeur van je. En Jacob zal op mijne kosten schoolgaan en de -scheepvaart leeren. Op mijne schepen is nog plaats genoeg. Intusschen -kan uwe moeder naaiwerk verrichten. Dan kan ze bij kleine zus blijven, -niet waar?" - -Vrouw Geerte was zeer ontroerd, en zij dankte Sinjeur Calff met tranen -in de oogen. En Jan kon van blijdschap bijna niet spreken. - -Een oogenblik later trad Commandeur Jan Folkersz binnen, en deze -was niet weinig verrast, daar ook Sinjeur Calff aan te treffen. Hij -had reeds van Jan's dappere daad gehoord en prees er hem uitbundig -over. Hij wenschte zijn reeder geluk met de redding van zijn zoon, -en vernam van hem, dat Jan als kajuitswachter bij hem geplaatst zou -worden. Dat deed hem groot genoegen, want na de flinke daad van Jan -was hij toch dadelijk reeds besloten geweest, Sinjeur Calff over den -knaap te spreken. Dat was nu niet meer noodig. En toen een kwartiertje -later de beide heeren vertrokken, lieten zij een overgelukkig gezin -in het kleine huisje achter. - -Jan kon 's avonds niet in slaap komen van vreugde, en het was al over -elven, toen Jacob hem een por tusschen de ribben gaf, en hem toevoegde: - -"Zeg, heerlijk voor je, hè, om te gaan varen!" - -"Zoo, ben jij ook nog wakker?" vroeg Jan, die in de meening verkeerd -had, dat Jacob allang sliep. - -"Ik heb nog geen oog dicht gedaan," zei Jacob. "Ik moet er aldoor -aan denken. Ik wou, dat ik met je meê mocht." - -"Later ga je ook varen, heeft Sinjeur Calff gezegd; heb dus maar -geduld. O, Jacob, ik ben toch zoo blij, om Moeder, weet je. Nu is ze -uit de zorg!" - -"Ja, dat is ze. En Jan," vervolgde Jacob lachend, "pas maar op, dat je -niet net als Jacob Dieukes van Assendelft paardje gaat rijden op den -rug van een walvisch. Je mocht er eens niet zoo goed afkomen als hij." - -"'t Liefst niet!" zei Jan. "Wie gaat er nu paardrijden op den rug -van een walvisch? En wie is die Jacob Dieukes?" - -"'t Is toch echt gebeurd," zei Jacob, "want Jonge Kees heeft het me -zelf verteld. Jacob Dieukes was een harpoenier, die een getroffen -walvisch een tweeden harpoen in het lichaam wilde werpen. Maar de -visch kwam juist onder de sloep boven water, wat zoo'n schok gaf, -dat de harpoen Jacob uit de handen viel precies in den rug van den -visch. En de harpoenier viel ook uit de sloep, en kwam naast zijn -harpoen terecht. En het trof erg ongelukkig, want de lijn van den -harpoen was hem twee bochten om zijn been geslagen, en hij kon zich -niet losmaken. Toen moest hij wel meê, of hij wilde of niet. Zeg Jan, -dat zal toch ook een benauwd oogenblik voor hem geweest zijn, denk ik." - -"Of het," zei Jan. "Hij liever dan ik." - -"Ja, maar hij wou ook niet graag, en hij keek angstig uit naar -hulp. Verbeeld je eens, dat de walvisch onder water gedoken was voor -een minuut of wat. Dan was Jacob meegesleurd en verdronken." - -"Wis en zeker," zei Jan. "En hij is nog losgekomen?" - -"Dat zal ik je vertellen. De andere sloepen roeiden, wat ze konden, -om den walvisch in te halen, maar dat gelukte hun niet, want de visch -was nog maar pas getroffen en had dus nog veel kracht. Toen riepen -zijn kameraden hem toe: - -"Jacob, snijd de lijn aan stukken!" - -"Natuurlijk, dat was zijne eenige redding!" zei Jan. "En deed hij het?" - -"Neen, hij deed het niet, want hij kòn niet, omdat het mes hem dwars -in zijn zak lag, zoodat hij het er niet uit kon krijgen. Hij hield -zich stevig vast aan de lijn van den harpoen, want als hij dat niet -gedaan had, was hij van het glibberige beest afgegleden in het water, -met het hoofd naar beneden, omdat hij met zijn been in de lijn -verward zat. Het was echter zijn geluk, dat de harpoen losraakte, -zoodat hij zijn waterpaard verlaten kon. En 't was juist bijtijds, -want een oogenblik later dook de visch onder...." - -"Hebben de anderen hem toen gered?" vroeg Jan. - -"Ja, en den visch hebben zij nog gevangen ook. Maar 't was met dat -al toch eene wonderlijke manier, om uit varen te gaan, en ik zou je -niet raden, om het hem na te doen." - -"'k Heb er ook geen plan op.--Maar jou raad ik aan, nu te gaan slapen, -want het is haast middernacht. Wel te rusten!" - -"Geen haar minder op je pruik," wenschte Jacob, en weldra sliepen -zij beiden in. - -'s Woensdags daaropvolgende ging Jan op weg naar de herberg -"Spitsbergen," om zich te verhuren. Maar hij was nog geen honderd -schreden op weg, of hij zag Nicolaas Calff naderen, in gezelschap -van zijn trouwen hond. 't Scheen wel, of het dier Jan dankbaar was, -voor hetgeen deze gedaan had, want hij kwam kwispelstaartend op hem -toe, en likte hem de handen. Soms sprong hij luid blaffend om hem heen. - -"Dag Nicolaas, weer geheel beter?" zei Jan. - -"Gelukkig wel!" was het antwoord van Nicolaas, terwijl hij Jan de hand -gaf. "Zonder jou was ik mortibus geweest naar alle waarschijnlijkheid, -en ik dank je wel voor je kloekmoedige daad, Jan. Maar zeg, waar ga -je heen? Naar de herberg "Spitsbergen?" - -"Ja, om mij te verhuren. Je weet, dat je vader het mij heeft beloofd?" - -"Ja, dat weet ik," zei Nicolaas. "Ik ga met je meê. Vader is er ook." - -De beide jongens en Castor vervolgden hun weg en kwamen weldra -op den hoek van den Dam aan. Vroolijk wapperde de vlag uit een -van de bovenramen der herberg, en een groote menigte volks bewoog -zich op de straat daar voor. Van heinde en verre waren mannen en -jongelieden opgekomen, om zich op de vloot te verhuren. Arbeiders -van de Saardamsche pel- en oliemolens, welke 's zomers weinig of -met halve kracht maalden, hadden zich oudergewoonte opgemaakt, om -zich een plaatsje op de Groenlandsche vloot te veroveren, en uit vele -Noord-Hollandsche dorpen, ja zelfs uit Friesland, van de eilanden der -Noordelijke kusten, uit Duitschland, Jutland en Noorwegen was men -naar hier getogen, om zich voor de vaart te laten aanmonsteren. 't -Was dientengevolge zeer druk op de straten, en men hoorde spreken in -velerlei dialecten en talen. - -Maar Jan bekommerde zich allerminst om die groote concurrentie, -want hij vertrouwde volkomen op de belofte van Sinjeur Calff, dat -hij aangenomen zou worden. - -Hij werd dan ook zeer vriendelijk ontvangen door den Commandeur Jan -Folkersz, en door dezen op vriendelijke wijze als kajuitswachter -gehuurd. 't Was zeer druk in de herberg, en Jan bevond zich daar -te midden van stuurlieden, matrozen, timmerlieden, kuipers, koks, -harpoeniers en zelfs chirurgijns. Want met elk schip ging een -chirurgijn mede, die de zieken aan boord moest behandelen en tevens -als barbier fungeeren. - -Ieder, die gehuurd was, ontving zijn handgeld, waarmede hij zich nog -een paar dagen aan wal vroolijk kon maken, wat velen dan ook maar -al te zeer deden. Vrijdags daaropvolgende zou de aanmonstering aan -boord van het schip plaats hebben, wat gewoonlijk gevolgd werd door -een stokvischmaal voor de reeders en hunne gasten, en den anderen -dag zou de vloot uitzeilen. - -De Commandeur ontving van Sinjeur Calff, den boekhouder, 150 gulden -als handgeld, een stuurman 65, een timmerman 40 à 45, een kok 36, -een chirurgijn ook zooveel, een matroos 18 of 20 gld., enz. Jan -ontving ook twintig gulden, maar dat was alleen te danken aan de -omstandigheid, dat Sinjeur Calff de boekhouder was. Jan kreeg er -zelfs nog een vriendelijken handdruk bij. - -Na beleefd zijne muts voor de heeren afgenomen te hebben, verliet hij -in allerijl de herberg, niet om als zoovelen zijn geld aan allerlei -onnutte dingen te besteden, maar om zich met zijn schat naar zijne -lieve moeder te begeven. Wat voelde hij zich rijk en gelukkig met dat -geld, het eerste, dat dienen moest, om zijn moeder de zorg voor het -gezin te verlichten. Hij liep op een draf naar zijn huis, en telde met -van blijdschap stralende oogen het geld voor haar uit op de tafel. En -hij kon er zijne blikken bijna niet van afwenden. Opeens vloog hij -zijne moeder om den hals en kuste haar gelukkig en dankbaar op de -beide wangen. 't Was voor beiden een oogenblik, om nooit te vergeten! - -Twee dagen later begaf hij zich naar zijn schip, het Bonte Calff, -dat er feestelijk uitzag. De vlaggen wapperden van de masten, evenals -van de andere schepen der vloot, en vele mannen en vrouwen, in hun -Zondagsche gewaad, bewogen zich aan boord. - -Geen wonder trouwens. 't Was een feestdag voor allen, die aandeelen -in het schip hadden. Heden werd de equipage aangemonsterd en zou het -feestmaal gehouden worden. Dat Sinjeur Calff, de boekhouder, hierbij -de voornaamste persoon was, behoeft niet te worden gezegd. Hij en de -Commandeur hadden in de kajuit plaats genomen, en Jan Willemsz riep -alle mannen van de equipage een voor een binnen, om de monsterrol te -teekenen, welke daad inhield, dat zij gehoorzaamheid en trouw aan den -Commandant beloofden, en zich verbonden, getrouw aan alle gestelde -wetten te zullen voldoen. Jan zelf teekende het laatst van allen. - -En toen gingen de gasten aan tafel, waarvan volgens aloud gebruik -stokvisch den hoofdschotel vormde. Jan hield de wacht aan de deur -van de kajuit. - -De parelende wijn vulde de glazen, en Sinjeur Calff stond op, om een -woord van afscheid te spreken. Hij hief het glas omhoog, en sprak den -wensch uit, dat het Bonte Calff een gelukkige reis zou hebben en een -voorspoedige vangst. Hij wenschte allen gezondheid en voorspoed toe, en -hoopte hen over enkele maanden behouden in het vaderland terug te zien. - -En nauwelijks was hij uitgesproken, of Commandeur Jan Folkersz stond -op, om den spreker te beantwoorden. Hij dankte den boekhouder voor -diens hartelijke woorden en goede wenschen, en gaf de verzekering, -dat hij voor schip en goed zou zorgen als voor zijn leven, en dat -hij het belang der reederij zou behartigen, alsof het zijn eigen -was. "Daarop," zoo riep hij uit met verheffing van stem, "schenke -God de Heer zijn onmisbaren zegen!" - -Bij deze woorden gaf hij Jan een wenk, wien hij vooraf zijne bevelen -gegeven had, en deze spoedde zich de trap op naar boven, naar den -stuurman, om hem te zeggen, dat het tijd was. En op een wenk van -deze brandde met donderend geluid het kanon los, om de gebruikelijke -saluutschoten te doen. - -Nog den geheelen dag duurde het feest voort, en 't was al avond -geworden, eer de gasten naar huis terugkeerden. - -Toen ging ook Jan naar huis, en den volgenden dag had hij het druk met -afscheid nemen. Al zijne kameraden ging hij groeten, en zelfs Hein Pomp -werd niet vergeten. En 't laatst van allen ging hij naar Sinjeur Calff, -om ook daar goeden dag te zeggen. Juffrouw Calff kuste hem hartelijk, -want zij gevoelde zich zeer tot den knaap aangetrokken, die het leven -van haar Nicolaas had gered. En Sinjeur Calff drukte hem de hand, -en vermaande hem, terdege zijn plicht te doen. - -"Jongen, verlies dat nooit uit het oog, dan kun je het nog ver brengen -in de wereld," zoo besloot hij. "Wees trouw en eerlijk in handel en -wandel, en toon je den waardigen zoon van je brave moeder." - -Maar het moeilijkste afscheid kwam 's Zaterdagsmorgens nog voor hem -aan, want toen moest hij zijn moeder vaarwel zeggen, en Jacob en -kleine zus. Nu, kleine zus had er nog niet veel weet van, en Jacob -huilde er ook niet om. Integendeel, hij vond het wàt een feest, dat -hij zijn broer naar 't schip mocht brengen en dientengevolge niet -naar school hoefde. Maar zijn moeder had al den geheelen morgen bleek -gezien en was geducht in de war. En toen het oogenblik van scheiden -gekomen was, kon zij hare tranen bijna niet bedwingen. Maar dat deed -zij toch. Zij wilde zich tegenover haar jongen niet zwak toonen en -hem dit afscheid niet zwaarder maken, dan het reeds was. Toen het -oogenblik van scheiden dan ook was gekomen, sloeg zij hem zwijgend -de armen om den hals en kuste hem vaarwel. - -"Dag moedertje,--tot weerziens!" zei Jan zacht. Daarna knuffelde hij -kleine zus, nam zijn scheepszak op den rug en ging heen. - -Maar zijne moeder vergezelde hem tot op den Hoogendijk. Daar groetten -zij elkander nog eenmaal, en toen ging jan heen, vergezeld van zijn -broer Jacob. Nog een paar malen keek Jan om naar zijne moeder, om -haar nog eens toe te wuiven, tot hij haar eindelijk niet meer zien kon. - -Na eenige minuten kwamen zij aan boord van het Bonte Calff, waarvan -de geheele bemanning reeds compleet was. De wind was gunstig, en de -commandeur gaf bevel, enkele zeilen te hijschen. Ook op de andere -walvischvaarders heerschte levendigheid en drukte, want de schepen -zouden alle tegelijk afvaren. En tal van bootjes met familieleden van -het scheepsvolk voer op de Voorzaan heen en weer, en telkens opnieuw -riep men elkander een hartelijk vaarwel toe. - -Eindelijk stapte Sinjeur Calff in de boot,--want hij was ook op het -schip om afscheid te nemen van den Commandeur en van Jan,--en hij -bood Jacob daarin ook een plaatsje aan. Het afscheid tusschen de -beide broeders duurde maar kort. - -"Dag Jan, goede reis en behouden weerkomst!" zei Jacob, terwijl hij -Jan de hand drukte. - -"Dag Jacob, het ga je goed. Groet moeder en zus nog eens van me. Tot -weerziens!" - -De boot stak van wal, en Commandeur Folkersz gaf bevel de ankers -te lichten. - -Langzaam zette het mooie schip zich in beweging, en statig gleed het -de Voorzaan af naar het breede IJ. Andere schepen volgden, wat een -mooi gezicht was voor de Saardammers, die het fraaie schouwspel met -belangstelling gadesloegen. 't Uitvaren van de Groenlandsche vloot was -altoos eene gebeurtenis van groot belang, en wie het half kon doen, -ging er een kijkje van nemen. - -Ook vele vrouwen, sommigen met een klein kind op den arm en nog wel -een of twee aan de rokken, liepen op den Hoogendijk, om het vertrek -bij te wonen van den echtgenoot, die voor langen tijd van huis ging -om het brood te verdienen voor de zijnen. En menigeen vroeg zich -fluisterend af: - -"Zou ik hem weerzien? Zou hij niet blijven in die verre zee?"-- - - - - - - - - -HOOFDSTUK V. - -EEN VREESELIJK GERUCHT, EENE SPOOKHISTORIE EN EEN VREEMD BEZOEK. - - -Ongeveer vier maanden waren voorbijgegaan, en 't was Zaterdag 17 -Augustus geworden. De veerschuit van drie uur in den middag kwam -uit Amsterdam aan en werd aan den steiger vastgemeerd. Verscheidene -kooplieden, die voor zaken naar de stad waren geweest, stapten er uit, -pratende en lachende. Onder hen bevond zich ook Sinjeur Calff, maar -hij liep zwijgend met zijne vrienden mede en nam geen deel aan hun -levendig gesprek. Blijkbaar hielden ernstige gedachten hem bezig, die -hem geheel in beslag namen. Zijn voorhoofd was gefronst, en zijn gelaat -teekende zorg. Hij nam spoedig van zijn reisgenooten afscheid en begaf -zich naar zijne woning, waar zijne vrouw hem met een vriendelijken -groet tegemoet trad. En dadelijk gaf zij bevel het middagmaal voor -hem op te zetten, waaraan zij de dienstbode ijverig medehielp. - -Het ontging aan haar scherpziend oog echter niet lang, dat haar man -iets schortte, en dat hij in zorg verkeerde. Terwijl hij zwijgend -zijn middagmaal gebruikte, zette zij zich aan den overkant van de -tafel en nam hare breikous ter hand, gedachtig aan de oude spreuk, -dat een paardentand en eene vrouwenhand nooit moeten stilstaan. Een -paar malen zeide zij iets over het weer, dat dien dag heel mooi was, -maar haar man hoorde haar niet en gaf geen antwoord. Nicolaas kwam -binnen en groette zijn vader, maar deze merkte hem niet op. Blijkbaar -waren de gedachten van den koopman elders. En zijne vrouw maakte zich -ongerust, vooral, toen het haar bleek, dat haar man zeer weinig at, -veel minder dan anders. - -"Smaakt het je niet, Cornelis?" vroeg zij luider, om zijne aandacht -te trekken. - -"Smaken,--jawel vrouw, zeker, 't smaakt me heel goed," was het -antwoord, maar tegelijkertijd ontsnapte een diepe zucht aan zijn -borst, zoodat het voor haar niet twijfelachtig meer was, of er was -iets ernstigs gebeurd. - -"Ben je dan niet goed,--of scheelt er iets anders aan?" vroeg zij -verder. "Er is toch stellig iets niet in orde." - -"Je hebt gelijk, Dieuwertje," antwoordde haar man zacht en ernstig. "'k -Heb zeer slechte tijding gehoord, zéér, zéér slechte en droevige -tijding." - -Juffrouw Calff sprong verschrikt op en kwam naast hem staan. Zij -legde hem haar hand op den schouder en zeide: - -"Zeer slechte tijding, Cornelis? Je doet me schrikken! Zeg me toch -spoedig, wat er gebeurd is..." - -"Vrouw, 'k sprak dezen middag een commandeur van een teruggekeerden -walvischvaarder, en die zeide mij, dat onder de visschersvloot het -gerucht ging, dat het Bonte Calff met man en muis is vergaan..." - -Juffrouw Calff sloeg ontzet de armen ten hemel, en Nicolaas, die stil -in een hoekje van de kamer bij het raam had gezeten, sprong van zijn -stoel op en liep naar zijn vader. - -"Het Bonte Calff vergaan,--met man en muis,--en Jan Willemsz dan, -Vader, is Jan Willemsz ook verdronken?" - -Sinjeur Calff keek zijn zoon, wiens tegenwoordigheid in de kamer hij -niet vermoed had, een oogenblik verrast aan, en zeide: - -"Wat, jongen, ben jij hier? Ik heb je niet gezien!" - -"'k Ben een oogenblik geleden binnengekomen, Vader, maar u merkte -mij niet op," zei Nicolaas, die van den schrik op het hooren van -deze ongelukkige tijding bleek geworden was, evenals zijne moeder, -die zoo begon te beven, dat zij op haar stoel moest plaatsnemen. - -"Arme menschen!" mompelde zij zacht voor zich heen. - -"Hoor eens, Nicolaas," sprak Sinjeur Calff langzaam en met -nadruk,--"hoor eens, jongen, deze tijding was niet voor jou ooren -bestemd, en had ik geweten, dat jij je in de kamer bevond, dan zou -geen woord daarvan aan mijn mond ontsnapt zijn. Ik draag je dus op, -over deze zaak het diepste stilzwijgen te bewaren,--ik zeg, het diepste -stilzwijgen. Begrijp je dat goed, Nicolaas? Er mag geen woord daarvan -over je lippen komen." - -"Ik zal er niet over spreken, Vader, wees daar gerust op. Maar o, -dat Jan Willemsz ook verdronken is..." - -"Hoor eens, lieve vrouw, en Nicolaas, luister jij ook, want nu je -het eenmaal toch weet, is het beter, je alles te zeggen, wat ik -denk. Ik zeide straks, dat het nog slechts een gerucht is, en niets -meer. Commandeur Jan Pietersen van Amsterdam is niet in gezelschap -van het Bonte Calff geweest, en heeft het schip zelf niet gezien. Hij -heeft alleen van een anderen Walvischvaarder gehoord, dat het schip -is vergaan, en dat geen der schepelingen, voor zoover hem bekend, -was gered. Maar ook die andere schipper had het slechts van hooren -zeggen, zoodat het tot nog toe niets meer is, dan een los gerucht. 't -Is best mogelijk, dat het waarheid bevat, en het gerucht op zichzelf -is al erg genoeg en geeft mij redenen tot groote bezorgdheid, maar -zoolang wij geen meerdere zekerheid hebben, acht ik het noodig, er -het diepste stilzwijgen over te bewaren. Er zijn nog verschillende -gevallen mogelijk. 't Schip kan van de andere afgeraakt zijn en is -misschien niet meer door hen gezien, wat allicht het vermoeden kon -wekken, dat het vergaan is. En zelfs als dat zoo ware, als het schip -werkelijk ten gronde is gegaan, blijft nog zeer wel de mogelijkheid -over, dat de mannen zich op de ijsschotsen hebben geborgen, en konden -zij door andere schippers worden opgemerkt. In allen gevalle zou het -verkeerd zijn, de familieleden van de bemanning noodeloos in angst -en zorg te brengen, door alleen op een los gerucht af te gaan." - -"Je hebt volkomen gelijk, Cornelis," sprak Juffrouw Calff. "Laten -wij hopen, dat een zoo vreeselijke slag onze plaats niet getroffen -heeft. Wat een tal van weduwen en weezen zou in ongelukkige -omstandigheden achterblijven." - -"Ja, Vrouw, 't zou vreeselijk zijn, en ik zal geen gerust oogenblik -meer hebben, voor ik het Bonte Calff weer aan den Hoogendijk zie -liggen." - -"Wist ik maar, of Jan Willemsz nog leefde," zei Nicolaas bedroefd. - -"Ook voor de Weduwe Willemsz zou het een zware slag zijn, dat is waar, -mijn jongen. Het arme schepsel heeft al genoeg te dragen. 't Is te -wenschen, dat de Heere God dezen zwaren slag van haar en van ons allen -zal afwenden, want ook voor ons zou het een geducht verlies wezen. Het -Bonte Calff vertegenwoordigt een groote waarde. Doch dit zeg ik van -ganscher harte: als een van beiden verloren moet gaan, het schip of de -bemanning, dat het dan het schip moge wezen. 't Zou mij tot in mijne -ziel bedroeven, indien zoovele gezinnen ongelukkig moesten worden." - -Bij die woorden stond Sinjeur Calff op, om zich naar het kantoortje -te begeven, dat aan zijn huis was gebouwd. - -Aan den avond van dienzelfden dag werd de deur geopend van het kleine -huisje op het Krimp, dat bewoond werd door Gerrit Kist, den vader -van Ary, en drie gestalten, een groote en twee kleine, traden naar -buiten, elk met eene lantaren in de hand, waarin eene smeerkaars -brandde en walmde. 't Waren Gerrit Kist, de smidsknecht, zijn zoon -Ary en Jacob Willemsz, die blijkbaar in den laten avond nog iets te -verrichten hadden. Zij liepen den Hoogendijk af, tusschen de beide -huizenrijen door, en kwamen op den Westzanerdijk, welke het doel van -den tocht bleek te zijn. Zij hadden het dorp nu verlaten en hadden -aan weerskanten van den dijk het vrije veld. - -"Zie zoo, jongens," zei de smid, "hier zijn we, waar we wezen moeten, -en ik denk wel, dat we klaar komen. 't Is er mooi weer voor, want -er hangt een zware dauw over het veld, en de wormen zullen liever in -het natte gras, dan in den uitgedroogden grond kruipen. Kijkt nu maar -goed uit je oogen." - -"Daar zal het niet aan mankeeren, buurman," zei Jacob, terwijl hij -langzaam langs de helling van den dijk afdaalde, en bij het flauwe -licht van zijn lantaren de wormen zocht, die er mochten rondkruipen. - -Ary had hem 's middags verteld, dat zijn vader en hij den volgenden -morgen vroeg uit poeren zouden gaan, wat zij in de zomermaanden wel -eens meer deden. Kist had een groot huisgezin, want hij was gezegend -met acht kinderen, die een gezond gestel en een goeden eetlust -hadden. Daar zijn verdiensten als smidsknecht hem niet toelieten, -dikwijls spek of vleesch te koopen, had hij nog al eens de gewoonte, -des Zondagsmorgens heel vroeg uit poeren te gaan, ten einde zijn gezin -en zichzelven daarmede een Zondagsmaal te verschaffen. Hij was een -meester in de kunst van poeren, wat een echt geduldswerkje is, en het -gelukte hem dikwijls een lekker maaltje paling te verschalken. Zoodra -Jacob nu van Ary gehoord had, dat zij den volgenden morgen weer uit -poeren zouden gaan, had hij dadelijk lust gekregen om mede te doen. - -"Zou ik mogen?" vroeg hij aan Ary. - -En deze antwoordde: - -"Dat zou ik wel denken. Kom maar tegen een uur of acht, want tegen -dien tijd gaan wij wormen zoeken aan den Westzanerdijk. Dan kun je -het vader vragen." - -Dat had Jacob gedaan, en tot zijne groote vreugde had Kist er in het -geheel geen bezwaar tegen gehad. Zoo kwam het, dat zij zich thans met -hun drieën aan genoemden dijk bevonden en ijverig aan het zoeken waren. - -De drie dwalende lichtjes zagen er voor de weinige voorbijgangers, die -niet konden vermoeden, wat er gedaan werd, vrij geheimzinnig uit. Want -van de drie personen was door de duisternis niets te onderscheiden; -alleen de langzaam her- en derwaarts zwervende lichtjes waren te zien. - -De vangst was vrij voorspoedig. 't Was al dagen lang zeer zonnig -geweest, en de dijk was dor en uitgedroogd. Toen nu 's avonds zich een -heerlijke dauw over het veld verspreidde en de dorstige grassprietjes -verkwikte, boorden zich ook wormen uit den grond, en kropen rond in -het vochtige gras. - -Telkens bukten de drie jagers, om een worm op te rapen en in klompen -te bergen, die zij voor dat doel hadden medegebracht. - -"Hè, wat heb ik hier eene lekkere pier!" zei Ary. "Wat zullen de -palingen daaraan zuigen!" - -"Ik heb er ook al heel wat," zei Jacob. "Hè, zeg, kijk eens, wat een -groote! Deze is nog grooter dan die van jou." - -"Ik heb er al bijna genoeg voor een poer!" riep Kist de beide jongens -toe. "En jelui?" - -"'t Gaat best, Vader," zei Ary. "Eene rijke vangst!" - -"Nog een kwartiertje, langer niet!" riep weer Kist terug. "'t Is nog -een heel werk, om de poeren te maken." - -Het drietal ging ijverig met zoeken voort en kon niet vermoeden, -dat iemand op eenigen afstand niet weinig verbaasd en erg angstig -hen bespiedde. - -'t Was Heyn Pomp, de zoon van den chirurgijn-barbier. Hij had in den -avond eene boodschap moeten doen naar Westzaan en was thans op den -terugweg naar huis. Een groote held was hij nooit geweest, en in donker -voelde hij zich altoos min of meer ongerust, vooral in de eenzaamheid. - -En op den Westzanerdijk wàs het thans donker en eenzaam. Er was bijna -geen huis te zien, alleen een paar nederige stulpjes van arbeiders -op eenigen afstand. - -Heyn had, behoedzaam luisterende naar verdachte geluiden, den weg van -Westzaan naar hier afgelegd zonder iets vreemds of angstwekkends op -te merken, tot hij opeens langs de helling van den dijk drie dwalende -lichtjes ontwaarde, die hem den schrik op het lijf joegen. Hij stond, -lang en dun als hij was, midden op den dijk stil, en hield de starende -oogen onafgebroken op de geheimzinnige lichten gericht. - -"Hemel,--kijk daar eens, wat zou dat zijn?" mompelde hij zacht voor -zich heen. "Dat is niet pluis daar!--Kijk, ze gaan op en neer, nu -hooger, dan lager. Hu,--zouden dat spoken zijn?--Menschen kunnen het -niet wezen. Wat zouden daar nu menschen moeten doen? Neen, dat moeten -spoken zijn, of mijn naam is--geen Heyn Pomp.--Hoe moet ik daar nog -voorbij komen?" - -Opeens werd Heyn in zijne alleenspraak gestoord, en keerde hij met -groote stappen, maar toch op zijne teenen, om geen leven te maken, op -zijne schreden terug. Want tot zijn grooten schrik had hij bemerkt, -dat een van de lichten langzaam naderbij kwam, en hem weldra zou -hebben bereikt. - -Wat liep Heyn hard. Maar toch keek hij telkens achterom, ten einde -te zien, of het dwaallicht hem achtervolgde. - -Ja, het kwam nader. - -En nu twijfelde Heyn niet langer. 't Waren vast en zeker drie spoken, -die daar ronddwaalden langs den Westzanerdijk. Hij werd meer dan -bang en wenschte niets liever, dan thuis te zijn. Maar hij zag geen -kans er te komen, zonder de spoken te passeeren. En dat zou hij niet -gedaan hebben voor al het geld ter wereld. - -Ha, nu verwijderde het lichtje zich weer, maar nauwelijks had hij dat -opgemerkt en was hij zijn grootsten angst weer te boven, of hij zag, -dat het hem opnieuw met spoed naderde. - -De schrik sloeg den dapperen Heyn om het hart, en hij zette het -op een loopen, zoo hard hij kon. Zijn besluit was genomen: hij zou -naar een van de huisjes gaan, daar ginds aan den voet van den dijk, -en de bewoners te hulp roepen. Alleen durfde hij niet naar Saardam -terugkeeren. - -Hij liep of de nikkers hem op de hielen zaten, en met zijn lange dunne -beenen nam hij stappen, of hij de zevenmijlslaarzen van klein-Duimpje -aan had. Hij keek op noch om, en hield zijn blik alleen gericht op -het flauwe lichtje, dat hem uit een van de ramen tegenflikkerde. - -Hij had het spoedig bereikt, rolde meer dan hij liep bij den dijk neer, -ging een vondertje over, en rinkelde aan de lage deur van het hutje. De -deur was gesloten, misschien wel, omdat de bewoners geen bezoek -van ongenoode gasten wilden hebben. Er liep in dien tijd dikwijls -vreemd bedelvolk langs de wegen, die het de buitenmenschen wel eens -onaangenaam konden maken. Het wachten duurde Heyn al spoedig te lang, -want elk oogenblik vreesde hij het spook om den hoek van het huis te -zullen zien komen. Hij rinkelde nog eens,--en nog eens, tot hem opeens -de barsche stem van den bewoner in de ooren klonk, die hem toeriep: - -"Wat is dat voor een helsch lawaai aan de deur? Wie is daar?" - -"Ikke!" riep Heyn bevend van angst. "Ikke ben het! O, doe toch open! Er -zijn spoken op den dijk." - -"Als jij er zelf maar geen bent!" klonk het boos terug. "Je maakt er -althans leven genoeg voor. Wie is ikke?" - -"O, doe de deur toch open. Ik ben het,--Heyn Pomp, van den -chirurgijn. Ik ben naar Westzaan geweest, en durf niet verder. Er -loopen spoken op den dijk." - -De man in het hutje hoorde duidelijk, dat het eene jongensstem was, -die tot hem doordrong, en dat de eigenaar er van in hevigen angst -verkeerde. Hij opende daarom de deur,--en Heyn vloog gejaagd binnen. - -"Wat praat jij van spoken?" vroeg de man, terwijl ook de vrouw des -huizes naderbij kwam met eene walmende kaars in de hand, die zij vlak -bij Heyn's gezicht hield, om hem goed te kunnen bezien. - -"O ja, heusch waar, er loopen spoken langs den dijk. Drie lichtjes -dwalen heen en weer,--en ik durf er niet langs. Och, brengt u me -asjeblieft een eindje weg." - -"Kom, kom, wat zou er wezen? Ik woon hier al dertig jaar en heb nog -nooit een spook gezien," sprak de man. "Je zult je bang maken voor -niets. Wacht, ik zal eens even gaan kijken." - -De man verliet het huisje en begaf zich op den dijk. Maar spoedig -kwam hij terug en zeide: - -"Ik zie niets, dan een paar lantarens in de verte. Jij bent zeker -een beetje bang uitgevallen, jongetje. Ga maar meê, dan zal ik wel -een eindje met je opwandelen. 't Is mooi weer." - -Zij gingen met hun beiden op weg, en Heyn hield angstig zijne blikken -op de lichtjes gericht, die zij weldra zouden hebben bereikt. - -"Zacht loopen!" fluisterde Heyn zijn metgezel bijna onhoorbaar -toe. "Misschien merken zij ons niet op." - -De man lachte en zeide: - -"Je bent zoo laf, als je dun en lang bent, jongen. Kom, ga een beetje -op zijde. Je kruipt me bijna in mijn diezak!" [1] - -En zijne stem verheffende, want zij waren het eerste lichtje nu -genaderd, riep hij luid tot grooten schrik van Heyn: - -"Goeden avond!" - -"Ook goeden avond!" was het antwoord van Kist. - -"Wat ben je daar aan 't zoeken? Heb-je wat verloren?" vervolgde de -man uit het hutje. - -"Verloren, neen, gelukkig niet. We zoeken wormen, om een poer te -maken." - -De man begon smakelijk te lachen. - -"Die is mooi!" riep hij uit. "En hier is nog wel een jongen, die jelui -voor spoken aanzag en niet naar huis durfde. Ha-ha-ha! Dat is grappig!" - -Kist lachte ook, en hij en de beide jongens, die er ook braaf pret -in hadden, klommen tegen den dijk op, en voegden zich bij hen. - -"Wie is die dappere held?" vroeg Ary Kist, zijne lantaren opheffende, -om beter te kunnen zien. "Wel heb ik van mijn leven! Dat is zoowaar -Heyn Pomp! Heyn, Heyn, wat ben jij bang. Je moest je schamen." - -"Dat heb ik ook al gezegd!" zei de man lachend. "Zoo'n groote -jongen! 't Is waarlijk al te erg.--Kom, ik ga naar huis, of ben je nog -bang, Heyn Pomp? 't Beste is, dat de spoken je maar thuisbrengen. Dan -heb je een veilig geleide. Goeden avond samen." - -"Goeden avond!" was het antwoord. - -De terugreis werd aanvaard, want zij hadden nu wormen genoeg. Och, -och, wat werd Heyn onderweg geplaagd! Jacob en Ary namen hem zorgvuldig -tusschen zich in, om hem te beschermen, zooals zij zeiden, en zij deden -bijna niet anders, dan lachen en spotten met zijn lafhartigheid, wat -Heyn ook wel had verdiend. Heyn was wat blijde, toen zij den Lagen -Horn hadden bereikt en hij van zijn kwelgeesten bevrijd werd. Hij -zelf woonde een eindje verder, op den hoek van het Dampad. - -Het zoeken van de wormen, bij het licht van eene lantaren, had Jacob -wel een aardig werkje gevonden, maar het maken van den poer vond -hij meer dan vies. Alle wormen werden aan een langen sajetdraad -geregen en tot bundels vereenigd. Om elken bundel kwam een dun, -maar sterk touwtje, waarvan het andere einde aan een korten stok werd -bevestigd. Daarmede waren de poeren gereed, en Jacob keerde naar zijn -huis terug, erg ongerust, dat hij zich verslapen zou. Want hij moest om -half vier opstaan, daar Kist gezegd had, dat hij niet op hem wachtte, -indien hij later dan vier uur aan de boot was. - -Jacob werd dien nacht wel twintig keer wakker, en na twee uur deed hij -geen oog meer dicht, om zeker te zijn, dat hij zich niet verslapen zou. - -De klok van half vier was nog niet koud, toen hij reeds bezig was -zich te kleeden. Haastig at hij eene boterham, of een stuk, zooals -zij toen zeiden, en zonder leven te maken begaf hij zich naar de -boot van Kist, die hij zeer goed wist te liggen. Ary had hem beloofd, -zijn poer voor hem mede te zullen nemen. - -'t Was nog schemerig, want de zon was nog niet op. Toen Jacob bij -de boot kwam, trof hij daar Ary en diens vader reeds aan. Zij hadden -een kleine tobbe medegebracht, welke zij in de boot zetten. - -Na een korten groet namen zij plaats en staken van wal. Kist roeide -de Voorzaan langzaam af, en keek uit naar eene geschikte plek, om de -poeren uit te werpen. Deze was spoedig gevonden, aan den kant van den -Hoogendijk. De boot werd vastgelegd, de tobbe overboord gezet en met -een touwtje aan het middelbankje verbonden, en de poeren daalden in -het water neder. Langzaam bewoog het drietal visschers ze op en neder, -gereed om op te halen, zoodra zij er eenige zwaarte aan mochten voelen. - -Maar de palingen lieten op zich wachten, en Jacob werd huiverig van -de koude morgenlucht. - -"'t Is frisch genoeg op het water," zei hij huiverend. - -"Ja, 't is koud," zei Kist. - -"Je broer Jan zal het vrij wat kouder hebben," merkte Ary op. "In de -Noordelijke IJszee tusschen de torenhooge ijsbergen zal hij het wel -laten, om in den vroegen morgen te gaan poeren." - -"Dat denk ik ook wel," lachte Jacob. - -"Ja, jongens, 't zal daar erg koud zijn. Wie nooit in die streken -geweest is, kan er eigenlijk geen flauw denkbeeld van krijgen, wat -zoo'n koude zeggen wil. Dat heb ik in Rusland ondervonden. Daar is het -'s winters ook niet pluis. Vooral niet in Archangel, waar ik ook nog -eenigen tijd heb gewerkt." - -"Ik geloof het graag," zei Jacob. "Is het waar, buurman, dat die -Russen nog zoo onbeschaafd en ruw zijn, als men wel zegt! En gelooft -u werkelijk, dat de Czaar van dat groote rijk dikwijls als gewoon -timmerman met hamer en beitel aan het werk is? Ik geloof er geen -woord van." - -"Toch is het zoo," zei Kist. "De Russen zijn vreeselijk ruw en -onwetend. Denk je bij voorbeeld, dat zij eenig begrip hebben van eene -roeiboot, om maar iets te noemen? 't Lijkt er niet naar. Zij varen op -vlotten of uitgeholde blokken hout, en van zeilen of varen hebben zij -evenveel verstand als een walvisch van vioolspel. 't Is een dom volk, -dat eigenlijk nog van weinig afweet. Vechten kunnen ze, en opstaan -tegen hun Czaar, daar hebben ze ook slag van, maar overigens wonen -er rijke edelen en grondeigenaars, die niets uitvoeren, en slaven en -lijfeigenen, die hard moeten werken en als beesten behandeld worden. 't -Is een raar en een naar land, al moet ik toegeven, dat ik zelf het -er heel goed heb gehad." - -"Maar hoe komt dat Russische volk dan zoo dom, vader?" vroeg Ary, -die met groote belangstelling geluisterd had. - -"Och, zij kijken niet verder, dan hun neus lang is, en hebben er -geen flauw begrip van, dat de menschen in andere landen hen zooveel -vooruit zijn. Trouwens, hoe zouden zij dat ook kunnen weten? Het is -hun verboden het land te verlaten, en zelfs de Czaar is voor zijn -volk onzichtbaar. Hij moet altoos in zijn paleis blijven, en het -wordt voor een onderdaan of een vreemden gezant als een verbazend -groote eer beschouwd, indien hij het gelaat van den Czaar mag zien..." - -"O, dus het is toch niet waar, dat de Czaar van Rusland dikwijls als -een gewoon timmerman aan het werk is, en met de scheepstimmerlieden -als hunsgelijke omgaat?" viel Jacob in. - -"Ja, dat is toch wèl zoo," was het antwoord van Kist. "De vader van -den tegenwoordigen Czaar, en zijn grootvader ook, hebben ingezien, -dat het met de beschaving van het Russische volk treurig gesteld was, -en lieten daarom bekwame handwerkslieden uit andere landen komen, om -de Russen in allerlei nuttige zaken te onderrichten. Zoo komt het ook, -dat er zoovele Saardammers naar Rusland getrokken zijn, waar zij met -eer behandeld worden en goed geld verdienen. Ook Italianen zijn er, -en Engelschen, en Zwitsers, en Franschen. Maar de Russen zelf haten -alle vreemdelingen, en zouden niets liever willen, dan hen een kop -kleiner te maken. Want om een menschenleven geven zij al bitter -weinig. Voor een flesch brandewijn doen sommigen van hen een moord...." - -"Een mooi volkje!" zei Ary. - -"Het zal echter wel beter worden. Wat Czaar Alexeï begonnen is, -wordt door zijn zoon met kracht voortgezet. Czaar Peter is iemand, -die weet, wat hij wil, en voor geen klein geruchtje vervaard is. Het -is zijn heilig voornemen, het Russische volk tegen wil en dank de -Europeesche beschaving deelachtig te maken, en zelf geeft hij het -voorbeeld, door met hamer en beitel op de scheepstimmerwerven te -arbeiden. Ik heb hem zelf dikwijls gezien, en met hem gesproken ook -wel. Hij kent mij zeer goed." - -"Hoe oud is Czaar Peter?" vroeg Jacob nieuwsgierig. "Ha, daar voel -ik den eersten paling!" riep hij uit, en werkelijk gelukte het hem, -het beest in het tobbetje te doen vallen. Het was met zijne kleine -tandjes aan den sajetdraad blijven hangen. Spoedig werden er nu meer -palingen gevangen, maar de jongens hielden toch niet op met vragen, -en Kist vond het wel aardig, van zijn verblijf in Rusland te vertellen. - -"Hoe oud de Czaar is?" vroeg hij. "Wel, hij is van het jaar 72, -dus moet hij nu 25 jaar oud zijn. 't Is een forsche, sterke man, -met wien niet te spotten valt. En bang is hij ook niet. Eens werd -hem verteld, dat een groot aantal Russen in een huis vergaderd waren, -met het plan, hem dien nacht te vermoorden. Zij waren voornemens een -huis in brand te steken, omdat ze wel wisten, dat de Czaar gewoon -was, bij het blusschingswerk zelf mede te helpen. In de verwarring -zouden zij hem dan dooden. 't Waren mannen, die het in Czaar Peter -afkeurden, dat hij zooveel nieuwigheden in zijn land invoerde. Zij -wilden liever alles bij het oude laten. 't Was 's avonds om tien uur, -dat de Czaar het hoorde, en nadat hij een officier bevel gegeven had -het huis te omsingelen, ging hij geheel alleen naar de samenzweerders, -die hem verrast en ontsteld aankeken. - -"Ik kom een glas met u drinken, vrienden," zei hij vroolijk, precies -of er niets bijzonders aan de hand was. Hij was een uur te vroeg, want -pas om elf uur zou de officier met zijne... "Hé, dat is een dikkerd, -jongens! Kijk eens, wat een pracht van een paling! Die zal smaken." - -"En toen!" vroeg Jacob, die veel meer belang stelde in het verhaal -van Kist, dan in diens vangst. - -"Wel, hij praatte vroolijk, en de samenzweerders dronken op zijne -gezondheid. Eindelijk fluisterde een van hen zijn buurman toe: "Het is -tijd, broeder." Waarop de Czaar opstond en met donderende stem uitriep: -"Ja, het is tijd, schurken, moordenaars!" En met een geduchten slag op -de tafel gebood hij: "Staat op en bindt elkander!" En de mannen waren -zoo verschrokken van dit optreden, dat zij werktuiglijk gehoorzaamden -en elkander de handen op den rug snoerden. Een oogenblik later kwam -de officier binnen, die hen allen gevangen nam." - -"Dat was dapper, Vader!" zei Ary. "Dien Czaar zou ik ook wel eens -willen zien!" - -"Zij zullen wel geducht gestraft zijn," meende Jacob. - -"Allen opgehangen of onthoofd!" zei Kist. "Ja, Czaar Peter maakte -korte metten met zijn tegenstanders. Die niet gehoorzamen wil, moet -maar dood. En hij is er niet bang van, om zelf den beul een handje -te helpen." - -"Brrr,--toch ook nog echt Russisch," zei Jacob. - -"Ja, natuurlijk,--hij is zelf ook niet overbeschaafd, maar toch -is hij een zeldzaam man, voor wien ik grooten eerbied heb. Ik ben -er van overtuigd, dat hij het Russische rijk nog eenmaal groot en -krachtig zal maken, want hij deinst voor niets terug. Ik geloof, -dat het zijn liefste wensch is, eenmaal eene machtige oorlogsvloot -te krijgen, en zijn gebied uit te breiden tot aan de Oostzee. Het -zou mij althans niet verwonderen, indien dat zoo was. In elk geval -wil hij zijn voornaamste onderdanen laten zien, hoe het in beschaafde -landen toegaat, en daarom heeft hij kortgeleden een gezantschap op reis -gezonden, bestaande uit wel 270 personen, waaronder zich verscheidene -prinsen bevinden. Zij hebben in last, Holland te bezoeken, en goed -uit hunne oogen te kijken." - -"Dat is aardig!" zei Jacob. "Misschien komen zij hier ook nog wel. Of -zou u het niet denken, buurman?" - -"Best mogelijk, jongen, want de Saardammers staan bij den Czaar in -hoog aanzien.--Zoo, Ary, dat is een dunnetje; 't lijkt waarlijk wel -een pier!" - -"Die het kleine versmaadt, is het groote niet waard," zei Ary lachend. - -"Maar deze is dikker!" riep Jacob uit, terwijl hij behendig een dikken -paling in de tobbe wipte. "Ze beginnen beter te bijten, vind ik. Wij -krijgen al een mooi zoodje." - -"Genoeg om je moeder ook een Zondagsmaal te bezorgen," zei Kist. "Het -begint gelukkig wat warmer te worden; ik kreeg het koud!" - -De zon was opgekomen en verjoeg langzaam den dauw. 't Werd inderdaad -wat warmer, en de drie visschers begonnen zich recht behaaglijk te -voelen. Ook omdat het met de vangst zoo meeliep. Kist had het geluk -gehad een goed plaatsje te treffen. - -'t Zal ongeveer tegen zes uur geweest zijn, toen Ary zeide: - -"Kijk eens, Vader, wat komt ginds een vreemde schuit aan? Wat is er -dat voor een?" - -Kist bekeek het vaartuig nauwkeurig, en antwoordde: - -"Dat is een Rijn-aak, als ik mij niet bedrieg. Zoo, dat is -vreemd. Zulke schepen ziet men hier niet dikwijls. Ik begrijp niet, -wat dat ding hier komt uitvoeren." - -Het vreemde vaartuig kwam langzaam naderbij, en hoe meer het naderde, -des te meer begon het de belangstelling van Kist te trekken. En ook -Ary en Jacob merkten er blijkbaar iets vreemds aan op, want zij keken -meer naar het schip dan naar hun poer. - -"Wat een vreemde passagiers bevinden er zich op!" zei Jacob. "Kijk -eens, wat eene eigenaardige kleeding." - -"Dat moeten Russen zijn," sprak Kist, wiens verbazing steeds toenam. - -"Russen?" riep Ary verrast uit. - -"Russen?" vroeg ook Jacob. "Zouden het misschien leden van het groote -gezantschap zijn, waar u van sprak?" - -"'k Weet het niet,--'k weet het niet!" mompelde Kist, wiens blik -voortdurend gericht was op een man, die voor aan de plecht stond. 't -Scheen een schipper te zijn, want hij was niet, als de andere -vreemdelingen, gekleed in uitheemsche kostbare kleeren, maar droeg -een eenvoudige, witte broek en een rood wambuis, zooals meestal door -schippers gedragen werd. Kist hield de hand boven de oogen om beter -te kunnen onderscheiden, en mompelde: - -"Vreemd, jongens,--vreemd! Jelui wilde immers zoo graag den Czaar -zien? Welnu, die man daar, op de plecht van die aak, lijkt op Czaar -Peter, als de eene druppel water op den anderen. Als je hèm ziet, -kun je gelooven, den Czaar te zien." - -"Bedoelt u den man met die schitterende kleeding, bij den mast?" vroeg -Jacob. - -"Ik zeg, den man op de plecht van de aak. Hij heeft een rood wambuis -aan en een witte linnen broek. Die is het!" - -"Maar dat is een schipper, Vader!" riep Ary verwonderd uit. - -"Ja, dat is een gewoon schipper!" zei ook Jacob. - -En Kist antwoordde: - -"Ik beweer ook niet, dat het de Czaar van Rusland is. Ik zeg alleen, -dat hij op den Czaar gelijkt, als de eene druppel water op den -anderen." - -'t Was een forsche, indrukwekkende gestalte, de man daar op de -plecht, die met fonkelende oogen het voor hem oprijzende Saardam -aanschouwde. Zijne fiere houding en de vorstelijkheid van zijne -verschijning boezemde den knapen eerbied in, ondanks de eenvoudige -schipperskleeding. - -Op de aak werd het groote zeil gestreken, en de Russische heeren, die -zich op het vaartuig bevonden, kregen Kist in het oog. En nauwelijks -hadden zij hem gezien, of zij spoedden zich naar den man op de plecht -en maakten hem op Kist opmerkzaam. Ook deze vestigde zijn blik op -den visscher in het bootje, en een oogenblik later hoorde Kist zich -toeroepen: - -"Smid!--Smid!--Kom bij ons!" - -De jongens zagen, dat Kist ontroerde. Zwijgend trok hij de tobbe met -paling aan boord, greep de riemen, en roeide naar de aak. - -"Blijft hier, jongens, en wacht op me!" - -Kist betrad het dek van de aak en boog voor den forschen man zoo diep, -als hem mogelijk was. - - - - - - - - -HOOFDSTUK VI. - -HOE NIEUWSGIERIG DE SAARDAMMERS WAREN. - - -"Majesteit!" stamelde Kist, die van verbazing totaal in de war was -en niet wist, wat hij zeggen moest. - -"Majesteit?"--klonk het in vrij goed Hollandsch terug. 't Werd alleen -met een vreemd accent uitgesproken, waaruit duidelijk blijken kon, -dat de man een vreemdeling was.--"Hier geen Majesteit is. Ik ben -Pieter Michaelof, van beroep timmerman en kom hier om den scheepsbouw -te leeren. Ik heb u hier laten komen, om u te zeggen, dat ik bij u -mijn intrek zal nemen." - -Nu raakte Kist nog veel meer in de war. - -"Bij mij uw intrek nemen, Majesteit! Maar dat is onmo..." - -De vreemdeling stampte driftig met den voet op het dek en herhaalde: - -"Ik zeg, hier geen Majesteit is! Mijn naam is Pieter Michaeloff, -en bij u zal ik mijn intrek nemen." - -"Maar Majest..." - -De oogen van den vreemdeling begonnen van toorn te flikkeren, waarop -Kist zichzelven schielijk in de rede viel: - -"Maar Pieter Timmerman, ik ben maar een eenvoudige smidsknecht en -heb een groot gezin. 't Is niet mogelijk, dat een machtig vorst..." - -De vreemdeling, die bij den naam Pieter Timmerman tevreden geglimlacht -had, want dien naam klonk hem aangenaam in de ooren, gaf weer -blijken van drift, zoodra hij de laatste woorden van Kist vernam, -wat duidelijk bleek uit een eigenaardig trekken met den rechterarm -en zenuwtrekkingen aan de rechterzijde van zijn gelaat. Kist haastte -zich dan ook te zeggen: - -"'t Is onmogelijk, Pieter. Mijn gezin is armoedig en klein behuisd. Ik -kan u niet herbergen." - -Maar de vreemdeling wees met een gebiedend gebaar naar de boot, -waarin de beide jongens naast de aak voeren, en zeide kortaf: - -"Ga naar uw huis en maak daar plaats voor me. Ik wil dat, hoort -ge,--ik wil dat. Bij u en niemand anders wil ik wonen. Ga heen!" - -Kist keek den man verwonderd en verlegen aan, en wilde nog -tegenwerpingen maken. Maar de vreemdeling herhaalde: - -"Ga heen! Ik wil niet anders! En ik beveel u te zorgen, dat niemand -iets anders van mij weet dan dat ik Pieter Michaeloff ben, en hier -kom om den scheepsbouw te leeren.--Vertrek!" - -Kist durfde niet langer wederstreven. Hij kende dat gebiedende gebaar -en wist, dat hij alleen te gehoorzamen had. Hij wenkte daarom de -jongens, dat zij naderbij moesten komen, en liet zich in de boot -afglijden. - -"Roei naar den wal, Ary!" zeide hij peinzend en blijkbaar nog diep -onder den indruk van deze vreemde ontmoeting. - -Ary en Jacob gaven elkander een geheimzinnig knipoogje, en de eerste -zeide op goed geluk af: - -"Vader,--die man in schipperskleeren is Czaar Peter, niet waar?" - -"Ja, dat is de Czaar, niet waar, buurman?" voegde Jacob er bij. - -Kist schrikte bij die woorden uit zijn gepeins op. - -"De Czaar?" zei hij verward, denkende aan het gebod van den -vreemdeling. "Wie zegt je, dat het de Czaar is? Heb ik dat gezegd?" - -Ary en Jacob begonnen te lachen. - -"Neen Vader," zei Ary, "maar zóó dom zijn we niet, of dat kunnen -wij wel begrijpen. Zei u zelf niet, dat hij en de Czaar op elkander -gelijken als twee droppels water, en hebben wij niet gezien, hoe -diep u voor dien man boog? Dat doet men niet voor een eenvoudigen -schipper. Neen, Vader, die man is de Czaar!" - -Kist geraakte hoe langer hoe meer in de war, want hij was niet gewoon -te liegen. En toch was hem uitdrukkelijk bevolen, den hoogen stand -van den vreemdeling niet bekend te maken. - -"Hoort eens, jongens," zei hij, "ik geef toe, dat hij sprekend op den -Czaar gelijkt,--maar hij heeft mij gezegd, dat hij Pieter Michaeloff -heet en timmerman is. Hij komt hier, om den scheepsbouw te leeren. Zou -jij dan denken, dat de Czaar bij ons in den kost zou komen, Ary?" - -"Wat!" riep Ary verbaasd uit, "komt hij bij ons in den kost? Maar -neen, dan kan hij de Czaar ook niet wezen. Die zou wel niet in zoo'n -klein huisje en in zulk eene eenvoudige buurt willen wonen. Is het -echt waar, vader?" - -"'t Is volkomen waar, jongen," zei Kist. "Bega dus geen dwaasheid en -vertel nergens, dat het de Czaar van Rusland is, want iedereen zou -je uitlachen, en je zoudt je zelven bespottelijk maken in het oog -der menschen." - -De boot lag nu aan wal, en Kist stapte er uit. Hij gebood de jongens -voor de paling te zorgen, en liep met groote schreden naar zijn -nederige woning. Hier had hij dadelijk een lang en fluisterend -gesprek met zijne vrouw, die weldra op hare beenen stond te beven -van ontsteltenis, en wier verbazing geen grenzen kende. - -"Maar mijn hemel, Gerrit, hoe is dàt nu mogelijk!" zei ze wel -honderdmaal. En dan zei Gerrit telkens: - -"Maar vrouw, laat geen woord ervan aan je mond ontsnappen, want -'t is een driftig heerschap, die soms van toorn niet weet, wat hij -doet. Ik ga dadelijk naar Mary-buur en zal zien, haar het huis te -doen ontruimen. Ik weet er anders niets op." - -Kist ging de deur uit en begaf zich naar de vrouw, die het achterste -deel van het huisje bewoonde. Want Kist, die het niet te breed had, -verhuurde aan de weduwe Mary Freeriks de twee kleine achterkamertjes -van zijn huis. Het voorste gedeelte bewoonde hij zelf. - -"Goêmorgen, Mary-buur. Daar ben ik al vroeg, hè?" - -"Dat zou ik meenen, buurman. Goêmorgen,-- ga zitten." - -"Dat zal ik doen, maar veel tijd heb ik niet. Ik zal dus maar met de -deur in huis vallen, Mary-buur, en je kort en goed zeggen, waar het om -gaat. Ik wou, dat je op stel en sprong ging verhuizen,--dadelijk. Ik -zal je den boel wel helpen overbrengen..." - -Buurvrouw sloeg hare handen van verbazing in elkaar, en staarde Kist -met open mond en opengespalkte oogen aan. 't Was haar, of ze 't te -Keulen hoorde donderen. - -"Verhuizen?" stamelde ze na een oogenblik van -stilzwijgen. "Verhuizen?--Man,--hoe haal je 't in 't hoofd? Je loopt -toch niet met molentjes?"-- - -"Neen Goddank, Mary-buur. Maar ik moet dit huisje vrij hebben, en -wil je graag vergoeding geven, eene ruime vergoeding. Mij dacht, -je kon wel tijdelijk bij je vader gaan inwonen. Die heeft nog wel -plaats over, en je krijgt er eene goede fooi voor, dat verzeker ik je." - -"Eene goede fooi?" zei de vrouw, die wel een buitenkansje noodig had, -want zij had het arm. "Maar waarvoor is het noodig, dat ik op stel -en sprong verhuize? Kan het niet wachten, tot ik alles..." - -"Geen dag,--en ook zelfs geen uur, buurvrouw. Luister! 't Geldt hier -een geheim, dat ik niet noemen màg, maar ik moet deze twee kamers -vrij hebben, en wel direct. Wat dunkt u, zouden vijf Carolus-guldens -in staat zijn, om u tot verhuizen te bewegen?" - -De vrouw kneep bij het hooren van dat aanbod welbehaaglijk de oogen -dicht, want vijf Carolus-guldens was voor een arme weduwe eene groote -som. Maar zij gaf zich niet dadelijk gewonnen, en zeide: - -"Zeg tien, buurman. Voor tien Carolus-guldens zal ik opstaan, 't Is..." - -"Kort en goed, ik zal zeven geven, maar geen duit meer, en praat er -nu niet langer over, want de tijd dringt. Straks is het te laat en -gaat zoo'n buitenkansje uw neus voorbij. Toegeslagen?" - -Kist stak haar de hand toe, en vrouw Mary legde er de hare in. - -"Toegeslagen, buurman," sprak ze. - -Een uur later was het huisje ontruimd, en haastte vrouw Kist zich -alles in gereedheid te brengen voor de ontvangst van den machtigen -vreemdeling. - -Intusschen was de aak met zijne vreemde passagiers langzaam den Dam -genaderd. Daar werd het laatste zeil gestreken, en de man, voor wien -Kist zoo eerbiedig gebogen had, sprong met een touw in de hand aan wal, -en legde 't vaartuig vast. - -'t Begon al drukker te worden op den Dam, en de menschen bleven een -oogenblik verwonderd staan, om naar het schip en de vreemd gekleede -reizigers te zien. En toen er eenmaal een groepje gevormd was, werd -dit al spoedig grooter, want de menschen kwamen van alle kanten -toeloopen in de meening, dat er "een standje" was, en daar wilden -zij graag bij zijn. - -Dat was den man in het roode wambuis blijkbaar in het geheel niet -naar den zin, want hij keek den menschendrom met fonkelende oogen -aan en gaf meer dan eens zijn ongenoegen te kennen. - -Ook de andere vreemdelingen stapten aan wal, en hunne vreemde en zeer -kostbare kleeding trok in hooge mate de belangstelling der Saardammers, -die het zevental vreemdelingen steeds meer naderden, zoodat dezen bijna -geen voet konden verzetten. De man in schipperskleeding echter wist -daar wel raad op. Hij stapte met groote schreden op de omstanders af -en drong zich met groote onverschilligheid door hen heen. De menschen -vonden het geraden, een weinig voor dien forschen schipper op zijde -te gaan, want hij werkte geducht en ook gevoelig met zijne ellebogen, -en zag er uit, of hij op het punt stond, links en rechts klinkende -opstoppers uit te deelen. De andere vreemdelingen volgden hem, waar -hij ging. - -'t Is te begrijpen, dat de menschen over dit bezoek verwonderd waren, -en elkander afvroegen, wie die mannen toch wel zijn konden. - -"Ik denk," zei meester Pomp, "dat het leden zijn van het groote -Russische gezantschap. In elk geval zijn het Russen, dat weet -ik zeker. 'k Heb dikwijls genoeg Russen gezien, toen ik nog -scheepschirurgijn was, en kan mij niet vergissen. 't Zijn stellig -Russen!" - -"Ja, en hooge heeren bovendien," meende een ander. "Kijk eens, wat -hebben zij een blanke handen en fijne vingertjes." - -"Aha, als je dat maar begrijpt!" riep een derde. "En die groote -schipper met zijne krachtige vuisten en zijne vurige oogen is zeker -hun knecht!" - -"'t Kan wel," zei meester Pomp, "in elk geval zou ik liever met hem -willen eten, dan vechten. 't Is een stoere baas!" - -"De anderen loopen hem na als hondjes," merkte een schipper op. "En -rijk zijn ze zeker, want zooeven had een van hen eene beurs in de hand -van fijne zijde, en ik zag er meer goudstukken in, dan ik en al mijne -voorvaders te zamen ooit gehad hebben. 'k Wil ruilen met de mijne." - -De lieden lachten om deze woorden, en het aantal kijkers werd zoo -groot, dat de vreemdelingen niet dan voetje voor voetje vooruit konden -komen. De groote schipper struikelde bijna over Castor, den hond van -Nicolaas Calff, die met zijn jongen meester een wandeling gemaakt -had. En de man gaf den hond een geduchten schop, waarover Nicolaas -zeer verontwaardigd was. - -"Hola lomperd!" zei hij half binnensmonds, maar toch luid genoeg, om -door den schipper verstaan te worden. "Zoo zijn hier onze manieren -niet! Pas maar op, of hij bijt je in de kuiten, dat het lachen je -wel vergaan zal." - -Inderdaad was Castor zóó beleedigd, en bromde en gromde hij zóó -dreigend, dat de menschen niet zonder eerbied een weinig plaats voor -den grooten hond maakten. - -Maar de schipper vreesde hem niet. Hij keek Castor met zijne fonkelende -oogen zoo strak aan, dat deze kwispelstaartend achteruit week en zich -tegen Nicolaas aandrong. - -De schipper was thans voor eene herberg aangekomen en stapte daar -binnen, om aan het gedrang, dat hem blijkbaar eene ergernis was, -te ontkomen. De rijke vreemdelingen volgden hem. - -Zij namen aan de tafeltjes plaats en bestelden iets, in de meening, -dat het volk op straat zich wel verspreiden zou. Maar daarin hadden -zij zich bedrogen. - -De schipper sprak daarop even met een van de anderen, waarop deze -zich verwijderde, en zich tusschen het volk begaf. - -'t Scheen een Hollander te zijn, want hij sprak de Hollandsche -taal zeer vloeiend. Hij was dat dan ook inderdaad. Zijn naam was -Nicolaas van der Hulst, en de Czaar van Rusland, want de man in -schipperskleeding was inderdaad niemand anders, had hem medegenomen, -om als tolk te dienen. - -"Ha, daar is weer zoo'n vreemde snoeshaan!" riep er een uit, toen -Van der Hulst buiten kwam. - -"Ja, goede vriend," zei Van der Hulst, tot verbazing van iedereen in -vloeiend Hollandsch, "hier is er een. En wat denk jij nu eigenlijk -wel van ons?" - -"Wat ik denk?" zei de ander. "Wel, ik dacht dat ge Russen waart, -misschien wel lieden van het groote gezantschap, dat de Czaar van -Rusland naar Holland zenden zou." - -"Misgeraden!" antwoordde Van der Hulst. "Totaal misgeraden, vriend. Wij -zijn gewone handwerkslieden, en komen hier om het scheepstimmeren te -leeren, en ook andere ambachten. Wij hooren in het geheel niet bij -het groote gezantschap van den Czaar." - -"Gewone handwerkslieden?" riep er een lachend. "'t Mocht wat. Laat -dat heerschap zijne handen maar eens toonen. Kijk eens, wat een fijn -huidje! Gekheid, hij speldt ons wat op de mouw!" - -"Gewone handwerkslieden hebben geen zijden beurzen, gevuld met -goudgeld!" zei de ander, die de beurs had gezien. Waarop Van der Hulst -zijne stem verhief, met de bedoeling om door velen verstaan te worden, -en uitriep: - -"Toch is het waar, menschen. Ik ben een Hollander van afkomst, maar -mijne reisgenooten zijn werkelijk Russen, die hier een handwerk komen -leeren. Wij blijven den geheelen winter hier, en dus kunt ge ons nog -dikwijls genoeg zien. Gaat daarom nu heen, opdat wij ons wat vrijer -bewegen kunnen. Zooveel volks hindert ons." - -Nicolaas Van der Hulst trad de herberg weer binnen, in de hoop, -dat de menschen zouden vertrekken. Maar hij had zich misrekend. Zij -verzamelden zich voor de ramen en drukten er de neuzen bijna op plat, -om beter naar binnen te kunnen gluren. En de brutaalsten traden ook de -herberg binnen en eischten een kan bier, om op die wijze gemakkelijker -hunne nieuwsgierigheid te kunnen bevredigen. - -Dat was den Czaar een doorn in het oog, en toen het steeds voller -werd in de zaal, ontbood hij den kastelein, en verlangde eene -vrije kamer. Daarin onttrok hij zich met zijn gevolg aan de al te -nieuwsgierige blikken. - -Eenigen tijd later trad Gerrit Kist de kamer binnen. Hij begaf zich -naar den Czaar, en een enkele blik was voldoende om hem te overtuigen, -dat de machtige Heer zeer boos was. Dat was niet geschikt om Kist meer -op zijn gemak te brengen. Hij keek den vorst schuw aan, en wilde eene -eerbiedige buiging voor hem maken, maar--hij was daarmede nauwelijks -begonnen, of hij hield er mede op,--omdat hij niet durfde. En hoe -moest hij hem noemen? - -"Pieter?" Dat durfde hij al evenmin, en "Majesteit" nog veel -minder. Hij bleef dientengevolge zwijgend voor den Czaar staan, -met de oogen naar den grond gericht. - -"Welnu?" vroeg Czaar Peter. "Is alles gereed en kan ik komen? 'k -Verlang er naar, om vanhier te vertrekken. De menschen vervelen mij." - -"Uwe Majest....." zei Kist, maar de Czaar bulderde hem toe: - -"Alweer Majesteit? Ik heb je mijn naam gezegd en wil niet anders -genoemd worden. Heb je me nu verstaan? Spreek op, is alles in orde -om mij te ontvangen?" - -"'t Is in orde, Pieter, als u het eenvoudige voor lief wil nemen. Ik -heb u gezegd, dat wij arm...." - -"Genoeg!" zei de Czaar. "Dat weet ik al. Laten wij gaan." - -En zich tot zijn gevolg wendende, gebood hij kortaf: - -"Tracht hier of daar een onderkomen te vinden, en zeg aan niemand, wie -wij zijn. Men behoeft alleen te weten, dat wij hier werk komen zoeken." - -De Czaar verliet de herberg, en Kist bracht hem naar zijn eenvoudig -huisje op het Krimp, een der achterbuurten van Saardam. - -De vrouw van Kist had den moed niet, haar doorluchtigen gast te -ontvangen. Van achter haar gordijntjes begluurde zij echter met -onbeschrijfelijke nieuwsgierigheid den nieuwen bewoner van het -achterkamertje. En zij vond, dat hij er schrikwekkend genoeg uitzag, -om bij haar het plan te doen rijpen, zich zooveel mogelijk op een -eerbiedigen afstand te houden. - -Ook Ary en Jacob hadden den gast zien komen, en het ontging hun niet, -dat Kist hem met den grootsten eerbied behandelde, iets dat anders in -het geheel niet in den aard van Kist lag, want hij was zeer vrijpostig -in zijn doen en laten, en had gewoonlijk meer praats, dan iemand -van zijn stand paste. Maar nu gevoelde hij zich blijkbaar zeer klein -en nietig, en hij sprak zoo bescheiden en nederig, dat Ary en Jacob -beiden er zich over verbaasden. - -Toen de Czaar het kleine vertrekje binnengetreden was en de deur -achter zich gesloten had, zei Ary tot Jacob: - -"Wil ik je eens wat zeggen?" - -"Ja,--graag!" - -"Nu,--als dàt de Czaar van Rusland niet is, mag jij van middag mijn -heele portie paling hebben, de graten incluis!" - -"Ik geloof, dat je best gelijk kon hebben," zei Jacob. "Je vader heeft -zich versproken, van morgen in de boot. Maar laten wij er over zwijgen, -want je vader zal er wel goede redenen voor hebben, als hij het niet -weten wil." - -"Dat ben ik met je eens, Jacob. Dit is een geheim tusschen jou en -mij, en een ander heeft er niet mede noodig.--Maar de Czaar is het, -dat staat bij mij als een paal boven water." - -Een oogenblik later kwam Kist binnen. Hij zag er verbazend geheimzinnig -uit, en had het kolossaal warm. Hij wischte zich het zweet van het -voorhoofd, en haalde zoo diep adem, of hij zich verruimd gevoelde, -nu hij het gezelschap van den vreemdeling had kunnen verlaten. - -"Vrouw, heb je nog bier in huis?" vroeg hij. - -"Bier, wel neen, man, hoe wou ik bier in huis hebben. Je hebt -gisterenavond immers de laatste kan leeggedronken!" - -"Dan moet er dadelijk gehaald worden, want de Cza...." - -Ha, daar had Kist zich bijna versproken. Ary en Jacob wisselden een -geheimzinnigen glimlach met elkander. Maar Kist begreep, dat hij zijn -geheim bijna verraden had, en werd daar boos om. - -"Apen van jongens, wat doe jelui hier en kijkt een mensch de woorden -uit den mond! Allo, maakt dat je de deur uitkomt, of ik schop je -er uit!" - -"Je wou immers bier hebben, man?" vroeg de vrouw. "Mij dunkt, dan -kon Ary dat wel eens gaan halen. Hij is dan meteen van den vloer." - -"Goed, maar dan gauw. En drinkkannen moeten er ook komen, want wij -hebben van dergelijk spul niet genoeg in huis. Ga maar in "De drie -Swaanen," en zeg, dat het voor mij is. En als men je vraagt, hoe onze -nieuwe bewoner heet, zeg dan..." - -"Dat het de Czaar van Rusland is!" viel Ary zijn vader in de rede. - -Kist sprong toornig van zijn stoel op, met het vaste plan zijn zoon -een oorveeg te geven, die hem lang heugen zou. - -"Wees gerust, Vader!" zei Ary, om de tafel vluchtende. "Geen mensch -zal het van mij hooren, maar ik weet, wat ik weet."-- - -"En wat weet jij dan, bengel van een jongen?" - -"Dat het de Czaar is, Vader, de Czaar en niemand anders. Maar wij -bunnen wel zwijgen, hè Jacob, en wij zullen tegen iedereen zeggen, -dat hij Pieter Michaeloff heet, en hier komt om het scheepstimmeren -te leeren." - -Kist bromde nog wat in zijn baard, maar hij knikte de jongens toch -goedkeurend toe en ging weer zitten. En Ary en Jacob haastten zich -naar de "Drie Swaanen", om bier en kannen te halen. En zij kregen -al dadelijk gelegenheid te over, om het geleerde lesje op te zeggen, -want het was drukker op de straat dan gewoonlijk, en velen vroegen hun, -hoe de vreemdeling heette, en wie hij was. Steeds klonk hun antwoord: - -"Wie hij is? Wel, hij heet Pieter Michaeloff, en hij komt hier, -om het timmeren te leeren." - -Als de menschen daarmede niet tevreden waren, voegde Ary er nog bij: - -"'t Is nog familie van ons: zijne moeder was eene zuster van de nicht -van mijn overgrootvaders meutje, en als je het niet gelooven wilt, -mag je het hem zelf gaan vragen." - -Na zoo'n antwoord maakte Ary gewoonlijk, dat hij spoedig uit de voeten -kwam, want hij was er van overtuigd, dat hij dan heel goedkoop een -draai om zijne ooren kon oploopen, iets, waaraan hij in het geheel -geen behoefte voelde. - -Op den Dam kwam Heyn Pomp op hem toe, met een stuk zeep in de hand -en een doek over den schouder. - -"Is een van die mannen bij jelui in huis?" vroeg hij nieuwsgierig -aan Ary. - -"Ja," antwoordde deze. "Waarom?" - -"Wel, iedereen praat over die vreemdelingen, en wil je wel gelooven, -dat ik nog niets van hen gezien heb?" - -"Dat is jammer," spotte Ary. "Ze zien er verbazend vreemd uit. Eén is -er bij met drie beenen, twee hebben een staart, en de drie anderen -hebben ieder twee hoofden. Ze laten vragen, of je hen wilt komen -scheren." - -"Loop rond!" zei Heyn. "Jij houdt mij altoos voor den gek. Maar zeg, -Ary, is het waar, dat een van die mannen bij jelui zijn intrek heeft -genomen, en dat Mary Freeriks op stel en sprong haar huis voor hem -heeft moeten ruimen?" - -"Ja, dat is waar," zei Ary. - -"En is het waar, dat het een schatrijke prins is uit het gevolg van -Czaar Peter?" vroeg Heyn nieuwsgierig verder. - -"Ook waar," zei Ary. "De diamanten zitten hem met eene dubbele laag -op den rug van zijn rood schipperswambuis genaaid, zijn hoed is bezet -met paarlen, en zijne waterlaarzen zijn van klinkklaar goud. Hij laat -je vragen, of je een potteken biers met hem komt drinken." - -"Hoe grappig ben je toch," grinnikte Heyn met een zuurzoeten -glimlach. "Toe Ary, vertel er me nu eens wat van, want ik heb den -ganschen morgen moeten inzeepen. 't Is veel drukker in den winkel dan -gewoonlijk.--Toe zeg, vertel me nu eens, wie het is, zonder gekheid." - -"Och Heyn, 't is doodgewoon een achterneef van ons. Hij heet Pieter -Michaeloff, en zijne moeder was de zuster van de nicht van mijn -overgrootvaders meutje. Zie je, nu weet je er alles van. Dag Heyn!" - -Ary en Jacob vervolgden hun weg, Heyn vrij beteuterd en nog veel -nieuwsgieriger, dan hij al was, achterlatende. En zij lachten hem -smakelijk uit. - -Gewapend met een goeden voorraad bier en een aantal kannen keerden -zij naar het huisje aan het Krimp terug, en 't was wàt een feest -voor Ary, dat hij den Czaar zelf het gehaalde mocht brengen. Zijn -vader was er door den Czaar op uitgezonden, om te gaan zien, waar de -overige heeren een onderkomen hadden gevonden, en zijn moeder durfde -voor geen geld ter wereld bij den Czaar binnengaan. - -Ary noodigde Jacob uit hem te helpen, want alleen kon hij alles -onmogelijk dragen. Zij kwamen aan de achterdeur, deden de bovenhelft -daarvan open, daarna de onderdeur, en riepen: - -"Vollek!" - -De Czaar was in het voorvertrekje, maar spoedig kwam hij met groote -schreden nader. Zijne booze bui scheen hem verlaten te hebben, want -hij keek hen vriendelijk aan en zeide: - -"Wat jij moet?" - -"Hier is bier, Sinjeur!" zei hij flink! "Ik heb het gehaald uit de -"Drie Swaanen."" - -"En kannen, Sinjeur," zei Jacob. "Willen wij alles maar op de tafel -zetten?" - -"Goed--zeer goed. Hoe is jou naam?" - -"Ary Kist, Sinjeur." - -"Jij ook smid ben?" vervolgde de Czaar. - -"Neen, Sinjeur, ik ga nog op school, maar als ik wat grooter ben, -ga ik naar Rusland, naar den Czaar, om te werken." - -Ary keek den Czaar scherp aan, om te zien, hoe deze zich houden -zou. Maar er gebeurde niets bijzonders. Alleen klopte de Czaar hem -op den schouder, en zeide: - -"Dat is flink, Ary. In Rusland is werk in overvloed en kun-je veel -geld verdienen. Maar eerst een vak leeren." - -En zich tot Jacob wendende, vervolgde hij: - -"En hoe jij heet?" - -"Jacob Willemsz, Sinjeur. Mijn vader is dood." - -"En jij ook nog op school gaat?" - -"Ja, Sinjeur." - -"Doen alle jongens dat?" vroeg de Czaar met belangstelling. - -"Ja Sinjeur, bijna alle." - -"Dus bijna alle menschen hier schrijven kunnen en lezen, en rekenen?" - -"O ja, bijna iedereen. Stellig wel het meerendeel." - -De Czaar verzonk in gepeins. Blijkbaar dacht hij er over na, hoe iets -zoo schoons ook in Rusland te bereiken zou zijn. - -Hij nam eene kan van de tafel, en schonk elk der jongens en ook -zichzelven een beker vol in. - -"Daar!" zei hij. "Drink op,--dat gezond is." - -Ary en Jacob lieten zich niet lang noodigen, en dronken den beker tot -den laatsten droppel ledig. Daarop begaf de Czaar zich naar de andere -kamer, en liet de jongens doodgewoon staan. Dezen wisten daarom niet -beter te doen, dan ook maar te vertrekken. Zij deden de deur achter -zich dicht, en waren den koning te rijk, dat zij den machtigen Czaar -gesproken hadden, en dat hij zoo vriendelijk tegen hen was geweest. - -Korten tijd daarna begaf Jacob zich naar huis, want het werd tijd, -om het middagmaal te gebruiken. En hij vond het zeer vereerend voor -hem, dat de machtige Czaar van Rusland dien middag paling zou eten, -die hij voor een deel gevangen had. En zelf had hij er ook grooten -trek in. Hij en Ary hadden de dieren schoongemaakt en eerlijk verdeeld, -elk naar de behoeften van het gezin. - -Hij smulde er dan ook verbazend aan, en hij had zijne moeder heel -wat te vertellen onder het eten. Dat de Czaar zelf ook onder de -vreemdelingen was, deelde hij echter niet mede. Dat was een geheim, -hetwelk hij aan niemand verraden mocht. - - - - - - - - -HOOFDSTUK VII. - -ALLERLEI GERUCHTEN.--HEYN POMP WORDT NOG NIEUWSGIERIGER. - - -Op dienzelfden Zondagmorgen vonden Sinjeur Calff en diens vrouw, toen -zij uit de kerk kwamen, iemand op hen wachtende, en Calff herkende -dadelijk in hem een handelsvriend uit Amsterdam. 't Was Sinjeur -Anthonie van Vollenhoven, iemand die ook schepen ter walvischvaart -uitzond. - -De begroeting tusschen hen was zeer hartelijk, en Sinjeur Calff -noodigde hem dadelijk uit, dien dag zijn gast te blijven. Maar dit -heusche aanbod werd afgeslagen. - -"Waarde vriend Calff," sprak Sinjeur van Vollenhoven, "ik heb eene -tijding vernomen, die ik voor u en voor het dorp Saardam van veel, -zeer veel belang acht, en ik meende verplicht te zijn, zelf naar hier -over te komen, teneinde u daarvan mededeeling te doen." - -"Goede tijding, naar ik hoop?" vroeg Sinjeur Calff, die dadelijk -begreep, waarover zijn gast hem kwam spreken. - -"Helaas, neen!" was het antwoord. "Ik moet u een Jobstijding -brengen, tot mijn leedwezen. Laat mij u zeggen, wat er van de zaak -is. Gisterenavond, tegen zonsondergang, is een van mijne schepen -uit het hooge noorden teruggekeerd, en werd mij door den commandeur -gerapporteerd, dat door hem stukken wrakhout in zee zijn gevonden, die -het ergste doen vreezen voor uw Bonte Calff. Ik mag u niet verhelen, -dat dit fraaie schip vermoedelijk, neen, zelfs waarschijnlijk en -bijna zeker, is vergaan." - -De spreker hield stil, en Sinjeur Calff zeide met een zucht: - -"Ik vreesde het,--ik vreesde het. Maar nu heb ik zekerheid.--Waardoor -kon uw commandeur weten, dat het wrakhout van het Bonte Calff afkomstig -was, Sinjeur van Vollenhoven?" - -"Er was geen twijfel mogelijk, mijn vriend," was het antwoord. "Aan -boord van de Twee Gebroeders is onder de meegebrachte wrakhouten ook -een deel van den spiegel aanwezig, waarop met vergulde letters het -woord Calff staat. 't Is aan geen twijfel onderhevig, of het schip is -vergaan.--Dat zal een zware slag zijn voor u en voor geheel Saardam, -wanneer althans de bemanning niet is gered." - -"Heeft u daaromtrent niets vernomen?" vroeg de vrouw des huizes, -wier oogen met tranen gevuld waren. - -"Ik weet er niets van, Juffrouw Calff.--Omtrent de bemanning wist mijn -commandeur mij niets mede te deelen. Wellicht is het haar gelukt, zich -te redden. Dat zou niet de eerste maal zijn, niet waar? Reeds dikwijls -hebben de walvischvaarders het behoud van hun leven aan de ijsschotsen -te danken gehad, waarop zij eenige dagen drijvende konden blijven..." - -"'t Is waar, en ik heb daarop ook mijne hoop gevestigd," sprak Sinjeur -Calff. "Hoewel mij gisteren echter reeds is medegedeeld, dat het Bonte -Calff met man en muis is vergaan. 't Is eene recht treurige tijding -voor de arme weduwen en weezen, die achterblijven zonder kostwinner." - -Een paar uren later keerde Sinjeur van Vollenhoven naar Amsterdam -terug. Calff en Nicolaas welke laatste zeer onder den indruk van -het treurige bericht verkeerde, omdat zijn vriend Jan Willemsz nu -ook in het hooge noorden zoo jammerlijk om het leven gekomen was, -brachten hem naar de veerschuit, waar de koopman afscheid van hen nam. - -Vader en zoon keerden zwijgend naar huis terug, en het ontging -den Saardammers niet, dat Sinjeur Calff er bezorgd en verdrietig -uitzag. Het gevolg daarvan was, dat men dadelijk aan het gissen ging, -wat hiervan de reden kon zijn. "Zou er misschien slechte tijding van -het Bonte Calff gekomen zijn?" vroeg men elkander af. En al spoedig -ging het gerucht door de plaats, dat het met dit schoone schip niet -in orde was, en dat het misschien wel was vergaan. - -"Vader," vroeg Nicolaas, toen zij dicht bij hun huis gekomen -waren,--"moet de treurige tijding nog langer geheim gehouden worden? Is -het niet beter, dat zij langzamerhand bekend wordt?" - -"Wij mogen haar niet langer verzwijgen, jongen," was het antwoord. "De -menschen hebben er recht op te weten, wat er gebeurd is." - -Juist toen zij binnen wilden gaan, kwam Jacob Willemsz aanloopen. Hij -groette Sinjeur Calff door het afnemen van zijn muts, en zeide: - -"Heb je al van de vreemdelingen gehoord, Nicolaas? Er zijn Russen in -Saardam aangekomen, ongetwijfeld groote heeren, die hier een ambacht -komen leeren." - -"Ja, ik heb ze gezien," was het antwoord, maar Nicolaas zag er zoo -droevig uit, toen hij Jacob aankeek, dat deze het dadelijk opmerkte. - -"Scheelt er wat aan?" vroeg Jacob belangstellend. "Ben je ziek, -of--is er iets droevigs bij jelui voorgevallen?" - -Sinjeur Calff keerde zich bij die vraag tot Jacob, en antwoordde voor -zijn zoon: - -"Ja, jongen, iets zeer droevigs, althans iets, dat zeer droevig kan -worden--ook voor jou." - -"Voor mij?" vroeg Jacob verwonderd. En hij herhaalde na een oogenblik -de vraag: "Voor mij?" - -"Ja, voor jou ook. Maar 't kan alles nog goed afloopen, Jacob, want -wij hebben nog in het geheel geen zekerheid. Er gaan slechte geruchten -over het Bonte Calff, die in de Poolzee vergaan moet zijn." - -Jacob werd doodsbleek bij het hooren van die woorden en zijn adem -hokte hem in de keel. - -"Het Bonte Calff vergaan?" mompelde hij zacht. En daarop vroeg hij -bevend van angst over het lot van zijn broer Jan: - -"En de bemanning, Sinjeur,--en Jan...?" - -"Daaromtrent is mij niets bekend, totaal niets. 't Is mogelijk -dat zij het leven hebben kunnen redden, dat is zelfs zeer goed -mogelijk,--maar--" - -Sinjeur Calff haalde bedenkelijk de schouders op. - -"Zij kunnen ook vergaan zijn," vulde Jacob zacht den onvoltooiden -volzin aan, en de tranen vloeiden hem langs de wangen. - -Ook Sinjeur Calff was ontroerd, en Nicolaas had evenzoo de tranen in -de oogen. - -"God geve, dat zij gered zijn, Jacob," sprak de koopman ernstig. "Laten -wij nog niet wanhopen. Geen muschje valt ter aarde zonder Zijn wil, -en Hij is machtig om zelfs uit den grootsten nood uitredding te geven." - -Sinjeur Calff zeide dit om den knaap wat te bemoedigen, maar zelf -twijfelde hij niet, of de geheele bemanning had den dood gevonden in de -golven. Ware het anders geweest, dan zou dit geen geheim gebleven zijn. - -Bedroefd keerde Jacob naar zijn huisje op den Lagen Horn terug, -en voorzichtig deelde hij aan zijne moeder de treurige tijding -mede. Het arme schepsel was er tot in de ziel toe door geschokt, en -de tijding verpletterde haar dermate, dat zij zelfs niet schreien -kon. Onbeweeglijk, aan een blok gelijk, zat zij in haar armelijk -huisje op een stoel in droef gepeins verloren. Soms mompelden hare -lippen den naam van haar lieven Jan, dien zij zoo noode had zien -vertrekken naar de verre zee... - -O, 't was, of zij er een voorgevoel van had gehad, dat het met haar -kind niet goed zou afloopen. Hoe had zij hem nagestaard bij zijn -vertrek, en hoe wee en leeg was het in haar borst geweest, toen zij -hem uit het oog verloren had. - -En nu zou zij hem nooit,--nooit wederzien; nooit meer zou zij hem -aan haar liefhebbend moederhart kunnen drukken, nooit meer hem -in de trouwe, open oogen kijken. O, had zij hem maar niet laten -gaan! Ware zij maar liever gaan bedelen, om brood te krijgen voor -hare kinderen. Dan zou dit vreeselijke verdriet haar bespaard gebleven -zijn... - -Moeder noch zoon merkte op, hoe druk het in den loop van den -middag werd op den Lagen Horn, veel drukker, dan het daar ooit -geweest was. Het gerucht van de aankomst der vreemdelingen had vele -wandelaars op de been gelokt, en honderden passeerden den Lagen -Horn, om de woning van Kist aan het Krimp te zien, waarin een van -die vreemdelingen zich bevond. - -Maar die vreemdeling zelf vond dit drukke geloop verre van aangenaam, -en bleef voor de Saardammers onzichtbaar. Den geheelen middag verliet -hij het huisje niet, waar hij in een druk gesprek met Kist gewikkeld -was en dezen allerlei vragen stelde, waaruit ten duidelijkste zijn -groote weetgierigheid bleek. - -"Hoeveel molens zijn er aan de Zaan?" vroeg hij onder anderen. - -"Meer dan vierhonderd, Pieter Michaeloff," antwoordde Kist, die het -woord Majesteit niet meer op de lippen durfde nemen. - -"Alleen aan houtzaagmolens zijn er 183, oliemolens 70, pelmolens 35, -papiermolens 20..." - -"Die ik zien wil," viel de Czaar in. "Ik zal er modellen van maken -en dergelijke molens in mijn rijk doen bouwen." - -"En dan zijn er nog verfmolens, tabaksmolens, meelmolens, mosterdmolens -en volmolens," hernam Kist. "De Zaan is het land, waar de menschen -van den wind leven!" - -Kist begon zich in het bijzijn van den Czaar blijkbaar meer op zijn -gemak te gevoelen, en de Czaar vond zijn grappige opmerking wel aardig. - -"Hoeveel scheepstimmerwerven vindt men hier!" vroeg hij. - -"Zeer vele," was het antwoord, "en daaronder wel een 50 groote. Nog -onlangs is hier aan de Zaan een schip van meer dan 90 voeten lengte -gebouwd in vijf weken tijds, kant en klaar om in zee te gaan. Er -is hier één scheepstimmerwerf, waar jaarlijks wel 10 à 12 schepen -worden gebouwd." - -"Wat zeer veel is, verre boven mijn verwachting," sprak de Czaar. "Ik -elk geval zal op een van al die werven wel een plaatsje te vinden wezen -voor mij. Den scheepsbouw wil ik tot in de kleinste bijzonderheden -leeren kennen." - -"Heel dicht hier in de nabijheid is de werf van Lynstbaas Teeuwisz -Rogge," hernam Kist. "Zij is gelegen aan den Hoogendijk en 't zou -dus voor u wel gemakkelijk zijn, daar uw werk te verrichten." - -"Goed,--ik trachten zal, mij daar als knecht te doen aannemen," -hernam Czaar Peter. "Morgen ga ik er heen, als de menschen allen aan -den arbeid zijn, en mij hun gezelschap niet opdringen.--Is hier een -kompaswinkel, waar ik verschillende instrumenten kan koopen?" - -"O ja, bij Lauwrens Pieter Louwen, in de Passer, op den Dam. Daar is -alles goed en billijk te verkrijgen, wat men van dien aard van dingen -mocht noodig hebben." - -"Morgen ga ik er heen," sprak de Czaar. "Varen van hier vele schepen -ter zee?" - -"Wel honderd," was het antwoord. "Zij bevaren alle zeeën, en er gaan -er ook vele ter walvischvaart. De vloot zal weldra terugkeeren. Dezen -middag vernam ik nog, dat hier van Saardam een van de mooiste -walvischvaarders moet zijn vergaan. Als dat waar is, zal het eene -groote ramp voor deze plaats zijn, want er waren meer dan veertig -koppen aan boord. En voor Sinjeur Calff eene groote schade, daar het -schip geheel of voor een groot deel zijn eigendom was." - -"Wie die Sinjeur Calff is?" - -"Een van de grootste kooplieden van Saardam. Hij bezit verschillende -molens, en er vaart van hem meer dan een schip buitengaats. Hij zal -dan ook wel niet arm worden door het vergaan van het Bonte Calff, -maar 't zal alevel eene groote schade voor hem zijn." - -De Czaar had tijdens dit gesprek telkens aanteekeningen in zijn -zakboekje gemaakt, en begon daarin verder te bladeren. Kist meende -daarom, dat zijn gezelschap langer niet gewenscht was, en wilde -vertrekken. Doch toen hij reeds bij de deur was, vroeg de Czaar -hem nog: - -"Waar woont hier een bekwaam kleedermaker, die in den kortst mogelijken -tijd mij en mijn gevolg flinke werkpakken kan bezorgen, zooals hier -door de Saardamsche timmerlieden gedragen worden?" - -"Dan komt u het beste terecht bij Sinjeur Jan Cornelis Noomen, hier -in de Molenbuurt. Hij heeft een grooten lakenwinkel, en is zeker in -staat, u vlug te bedienen." - -Nadat de Czaar ook dit opgeteekend had, verliet Kist het vertrek. En -de Czaar begaf zich vroeg ter ruste, om den volgenden morgen tijdig -bij de hand te kunnen zijn. - -Hij was 's Maandags dan ook al bij 't opgaan van de zon in de -weer. Zoodra hij ontbeten had, verliet hij zijn eenvoudig verblijf, en -begaf zich naar den winkel van de weduwe Jacob Ooms, op den Zuiddijk, -waar hij onderscheidene gereedschappen kocht, die hij zelf onder den -arm nam en naar huis droeg. Hij liet zich hout brengen, trok zijn -wambuis uit, en ging ijverig aan den arbeid. Hij wilde badkuipen maken -en nog ander werk. De heeren van zijn gevolg, die in de Westzijde een -geschikt onderkomen hadden gevonden, en hem kwamen bezoeken, gelastte -hij, zoo spoedig mogelijk werk te zoeken, een bevel dat hun verre van -welkom was. Hun fijne handjes waren niet aan groven arbeid gewoon. Zij -waagden het echter niet hun vorst te wederstreven, en volgden tegen -wil en dank het bevel op. Een van hen, Prins Menzikoff genaamd, -werd mastenmaker, anderen leerden het bootenmaken of iets anders. - -In den loop van den morgen begaf de Czaar zich naar den winkel van -Sinjeur Noomen, en zocht daar voor zich en zijn gevolg rood baai uit -voor werkpakken, waarbij Sinjeur Noomen hem zelf hielp. Nog dienzelfden -dag zond deze een bode met de gekochte stof naar Amsterdam, om de -kleeren daar in allen spoed te laten maken. Het was deze zelfde Sinjeur -Noomen, die van het verblijf van den Czaar dagelijks aanteekeningen -maakte, welke later voor de geschiedschrijvers van het grootste belang -gebleken zijn. Toen de Czaar bij hem in den winkel kwam, vermoedde -Noomen diens hoogen staat reeds, maar hij wachtte zich wel daarvan -iets te doen blijken. - -Van Noomen begaf Czaar Peter zich regelrecht naar de scheepstimmerwerf -van Lijnst Teeuwisz Rogge, aan den Hoogendijk, en het kostte hem weinig -moeite, zich aldaar als gewoon knecht te doen aannemen. Onder den naam -van Pieter Michaeloff begaf hij zich dadelijk naar den meesterknecht, -om diens bevelen te vernemen. En een volgzamer knecht dan den Czaar -had deze nog nooit gehad, want Pieter volgde zijn bevelen met de -grootste stiptheid op, en toonde zich in den scheepsbouw volstrekt geen -vreemdeling. Trouwens, daarvoor had hij in Rusland bij de Hollandsche -werklieden reeds te veel bijl en hamer gehanteerd. - -Toen het twaalf uur was, ging hij gelijk met het gewone werkvolk mede, -dat zich naar huis begaf om te schaften, en hij verbaasde zich over den -stroom van ambachtslieden, dien hij zich op de straat zag bewegen. Van -een dergelijk nijvere bevolking had hij zich nooit eene voorstelling -kunnen maken, want onder zijn half beschaafde Russen bestond daarvan -geen spoor. - -Toch ging hij niet naar het huisje aan het Krimp, om daar het eenvoudig -middagmaal te gebruiken. Neen! Hij begaf zich op weg, om aan de -vrouwen, wier echtgenooten in het verre Rusland als ambachtslieden -werkzaam waren, de groeten van dezen over te brengen en haar te zeggen, -dat de mannen gezond waren en dat het hun goed ging. Later heeft iemand -van dezen grooten vorst getuigd: "Niets was den grooten man te klein," -maar op dezen middag gaf Czaar Peter de Groote het doorslaande bewijs, -dat dit geen ijdele lofspraak is geweest. - -Zijn eerste gang was naar Mary Hitmans, de moeder van Thomas -Josias. Zij was een arme vrouw, wie hij bericht kwam brengen omtrent -haar zoon. Van hier begaf hij zich naar de vrouw van Jan Rensen, wien -hij, als scheepstimmerman, in Rusland bijzondere gunst en achting -betoond had. - -Op de vraag van deze vrouw, of hij bij haar het middagmaal wilde -gebruiken, antwoordde hij toestemmend, aan deze vrouw eene eer gevende, -die hij later aan grooten en machtigen weigerde. - -Hij maakte ook kennis met Antje, de vrouw van Arrien Meetjen, die -hem naar haar man vroeg. - -"Uw man is gezond en maakt het best," antwoordde de Czaar. "Ik ben er -trotsch op hem te kennen, want hij is een van de knapste scheepmakers, -die ik ooit heb ontmoet. Dicht bij het zijne heb ik ook een schip -getimmerd." - -"Zijt gij dan ook scheepmaker?" vroeg Antje. - -"Ja ik ook timmerman ben," antwoordde de Czaar lachend. 's Middags -bezocht hij nog Anthonis van Couwenhoven, die een zoon te Moscou en -eene dochter te Archangel had wonen. De Czaar was bij dat bezoek van -een van de heeren van zijn gevolg vergezeld. Sinjeur van Couwenhoven -wist, dat het de Czaar was, die hem thans een bezoek bracht, maar de -geschiedschrijvers vermelden niet, hoe hij aan die wetenschap gekomen -was. Terwijl de twee vreemdelingen daar vertoefden, kwam dominee -Vergeer, predikant der Hervormden te West-Saardam, in gezelschap van -een ouderling binnen, en Sinjeur van Couwenhoven fluisterde hem toe: - -"Bezie den langsten of grootsten persoon wel terdege, ik zal het U, -als zij vertrokken zijn, wel zeggen, wat een groot Heer dat is; -want wij mogen het niet zeggen, zoolang zij hier te lande zijn." - -Kort daarop vertrokken de dominee en zijn ouderling, om hun huisbezoek -te vervolgen, en nu ging het bericht natuurlijk als een vliegend vuur -door de stad, dat de Czaar van Rusland zich in hoogst eigen persoon -te Saardam bevond, en als een gewoon timmerman werkte op de werf van -Lijnstbaas Rogge. - -Intusschen bracht Jacob Willemsz een zeer droevigen dag door op -school. Voor hij daarheen ging, liep hij nog even bij Nicolaas Calff -aan om te vernemen, of er misschien nadere berichten aangekomen waren, -maar tot zijne teleurstelling was dat niet het geval. In gezelschap -van Nicolaas begaf hij zich naar school, en deze deed al het mogelijke, -om hem te bemoedigen. - -"'t Is al zoo dikwijls gebeurd, Jacob," zeide hij, "dat -walvischvaarders zich op het ijs hebben kunnen redden. Waarom kan dit -nu ook niet geschied zijn? Het Bonte Calff is hoogst waarschijnlijk -tusschen twee ijsbergen verpletterd, zooals reeds dikwijls met -Groenlandvaarders is gebeurd. Maar dan heeft meestal de bemanning, die -het gevaar natuurlijk ziet naderen, tijd om daarop over te springen." - -"Ja,--maar als zij gered waren, zou dat evenzeer bekend geworden zijn -als het vergaan van het schip. Ik geloof er niet veel van, Nicolaas, -al geef ik toe, dat het de eenige hoop is, die ons overblijft." - -"We zullen het spoedig genoeg vernemen, want de vloot kan niet lang -meer uitblijven," hernam Nicolaas. "Enkele schepen zijn teruggekeerd, -zooals je weet." - -De jongens voor de school, die het druk hadden gehad over het bezoek -van de Russische vreemdelingen, omringden Jacob, met wien zij veel -deernis hadden, en vroegen hem of het waar was, wat zij van het -Bonte Calff hadden gehoord. En zij werden er ernstig door gestemd -want allen hadden veel van Jan Willemsz gehouden. - -Toen de school aanging, was Jacob zijne medeleerlingen gevolgd, maar -zijne gedachten waren niet bij zijn werk. Den geheelen dag moest -hij aan Jan denken, en soms vielen de tranen op zijn leesboek. De -meester, gezeten achter zijn lessenaar, in een soort van katheder, -met een veeren ganzenpen achter het oor en de gevreesde plak in zijne -onmiddellijke nabijheid, had hem al eenige malen verboden, en dreigde -hem een gevoelige afstraffing met zijn plak te zullen toedienen, -indien hij niet beter oplette. De jongens hadden zeer met Jacob te -doen en hielpen hem zooveel mogelijk voort, en Jacob slaakte een zucht -van verlichting, toen eindelijk het uur van eindigen aangebroken was. - -"Hoort eens, jongens!" zei Dirk Lijnstz Rogge. "Een van de Russen -is knecht geworden bij ons op de Werf. Hij heet Pieter Michaeloff, -maar de knechts noemen hem Pieter Timmerman. Kom jelui straks bij -me? Dan kunnen we hem eens goed bekijken. Hij werkt best, zegt de -meesterknecht." - -"En de menschen willen wel beweren, dat het een groot heer is," zei -Jan Gekeer, terwijl hij de schouders ophaalde. "Als hij zoo goed kan -timmeren, geloof ik daar niets van." - -"'t Is de Czaar zelf!" zei een ander. "Dominee Vergeer heeft het van -middag bij ons verteld, toen hij huisbezoek kwam doen. De dominee zei, -dat hij het zeker wist." - -"Een Czaar als timmermansknecht," lachte een derde. "Maak jij dat -een ander wijs, mannetje; ik geloof er niets van, niemendal." - -"Toch wordt het door velen geloofd," sprak Arent Bloem. "En mijn -vader heeft gezegd, dat de Czaar in Rusland ook dikwijls als een -gewoon timmerman meêwerkt. Ik zeg, dat het de Czaar best kan wezen, -en wil hem graag eens van naderbij zien. Ik kom stellig bij je, Dirk." - -"Ik ook! Ik ook!" klonk het van verschillende kanten, en werkelijk -bevonden zich een uur later verscheidene jongens op de werf van -Lijnstbaas Rogge, waar zij kwansuis met Dirk en Teeuwis kwamen spelen, -doch inderdaad alleen oog hadden voor den Czaar, die met den grootsten -ijver arbeidde. De jongens durfden hem niet naderen, want er was dien -middag veel bezoek op de werf geweest, ook al om den Czaar te zien, -waardoor deze erg uit zijn humeur was. Deze nieuwsgierigheid van de -menschen verveelde hem, en hij kon haar niet uitstaan. - -Om zeven uur ging het werkvolk naar huis, en ook Czaar Peter verliet de -werf. En nauwelijks was hij vertrokken, of Heyn Pomp kwam buiten adem -aanloopen. Hij had tot zeven uur in den scheerwinkel moeten blijven -om zijn vader te helpen, en kreeg toen een uurtje vrijaf, om met zijn -kornuiten te gaan spelen. Heyn ging niet meer school, maar 's avonds -was hij nog graag bij zijne makkers. Thans had hij zich gehaast om -bij Lijnstbaas Rogge op de werf te komen, in de hoop, dat hij den -vreemdeling daar nog zou aantreffen. Tot nog toe was hij bijzonder -ongelukkig geweest, want hij had nog niemand van de vreemdelingen in -'t vizier kunnen krijgen. Telkens als zij hier of daar te zien waren, -was Heyn toevallig om de een of andere reden afwezig, en als hij ze -ergens meende aan te treffen, waren zij juist vertrokken, als Heyn -daar aankwam. - -"Is hij er niet meer?" vroeg Heyn, die brandde van -nieuwsgierigheid. "Ik tref het ook altijd ongelukkig." - -"Als je hard loopt, kun je hem nog zien!" zei Ary Kist met een -knipoogje tegen de anderen. "Hij is de Oostzijde ingewandeld naar de -werf van Jan Pik. Loop maar hard!" - -"Dat zal ik!" zei Heyn, die zich op een draf verwijderde. "Ik mòèt -en zàl hem zien." - -Heyn maakte echter een dutreis, want de Czaar zat goed en wel in -het huisje aan het Krimp, en verdiepte zich in het beschouwen van -de teekeningen, die de meesterknecht hem medegegeven had. 't Waren -teekeningen, die betrekking hadden op het bouwen van schepen. - -Den volgenden dag, dat was dus op Dinsdag, kocht hij van den schilder -Willem Harmsz een roeischuitje. Na lang dingen was die koop gesloten -voor 40 gulden en een kan bier, die door kooper en verkooper in een -der herbergen op den Dam gezamenlijk werd gebruikt.--Toen bezocht hij -ook de weduwe van Claes Willemsz Musch, aan wie hij bij den dood van -haar man, die in Rusland werkte, een geschenk van f 500 gezonden had -uit Rusland. Tevens bezocht hij verschillende scheepstimmerwerven, -olie-, houtzaag-, en papiermolens, alsmede lijnbanen, ankersmederijen, -zeilmakerijen, ijzer- en kompaswinkels. Overal gaf hij blijken van -eene zeldzame weetgierigheid, en was hij onuitputtelijk in het doen -van vragen, veel meer dan men kon of wilde beantwoorden. Bijzonder -werd zijne aandacht getrokken door het doen stilstaan der molens door -middel van den vang. In een papiermolen vroeg hij, waarom men, als de -molen stilstond, den vang wederom een weinig oplichtte. En toen men hem -dit uitlegde, zei hij: "Dat is goed, dat is goed." In den papiermolen -"de Kok" nam hij, na alles bezien te hebben, den vorm van den schepper -over, en schepte zulk een volmaakt blad papier, dat niemand het hem -had kunnen verbeteren. Hij gaf den knecht een rijksdaalder, louter -van vreugde, dat deze proef hem zoo goed gelukt was. - -Intusschen werd er op dezen dag als een publiek geheim rondverteld, -dat de groote vreemdeling niemand anders was dan de Czaar van Rusland -in eigen persoon, maar zekerheid kon men daaromtrent in het geheel -niet geven. De Czaar liet zich gewoon Pieter noemen, en was niet -meer in zijn schik, dan als men hem als Pieterbaas toesprak. Zijn -hoogen rang trachtte hij zorgvuldig verborgen te houden, en het was -zijn plan, den geheelen winter te Saardam te blijven, om daar als -timmermansknecht te werken. - - - - - - - - -HOOFDSTUK VIII. - -IN DEN BARBIERSWINKEL, BIJ DEN DAM, EN TEN HUIZE VAN SINJEUR -CALFF. HEYN POMP KRIJGT DEN CZAAR TE ZIEN. - - -Den volgenden morgen, omstreeks half twaalf, was het druk in den -barbierswinkel van Meester Pomp. Er stonden twee scheerstoelen, -die gelijktijdig in gebruik waren. Terwijl Pomp bezig was den eenen -klant te scheren, was Heyn aan den anderen stoel druk in de weer -met inzeepen. Zijne magere, knokige hand gleed onophoudelijk om kin -en wangen van den man, die aan de beurt was om geholpen te worden, -en het zeepsop droop Heyn van de vingers. - -Meester Pomp stond inmiddels gezellig te babbelen, en wist het zijn -klanten recht aangenaam te maken. Daar hij den geheelen dag menschen -sprak, en dus steeds in de gelegenheid was nieuwtjes te vernemen, -was niemand beter dan hij in staat, om weer nieuwtjes te vertellen, -en men luisterde steeds naar hem met open mond en ooren. - -Het spreekt van zelf, dat er dezen morgen over niets gesproken werd, -dan over het vergaan van het Bonte Calff, dat thans voor niemand meer -een geheim was, en over de komst van de vreemdelingen en het gerucht, -dat Pieterbaas de Czaar van Rusland was. - -"Van morgen is er nog tijding bij Sinjeur Calff aangekomen omtrent het -Bonte Calff," zei Meester Pomp tegen zijn bezoekers, die op een houten -bank gezeten waren tegen den wand van het vertrek, geduldig wachtende, -tot het hunne beurt zou geworden zijn, om geholpen te worden. - -"Slechte tijding?" vroeg Sinjeur Meindert Bloem, die zich ook onder -de wachtenden bevond. - -"'t Kon niet slechter," zei meester Pomp. "Is het mes goed?--Of zal -ik een ander nemen?" - -Deze vraag was gericht tot den man, wien het mes op dit oogenblik -met één enkelen streek al de stoppels van zijn rechterwang maaide. - -De man liet een bevestigend gebrom hooren, want hij kon zijn mond niet -openen, daar zijn lippen vol zeepsop zaten. Heyn had de gewoonte om de -menschen altijd geducht in te zeepen. Dat was niet geheel zijn schuld, -want hij moest de klanten altoos net zoolang inzeepen, tot zijn vader -met scheren gereed was. - -"'t Schip schijnt met man en muis naar den kelder te zijn," ging -meester Pomp voort. "'t Is een ramp van belang voor ons dorp. 't Had, -meen ik, twee en veertig koppen aan boord, en menige weêuw zal een -bangen tijd tegemoet gaan." - -"'t Is wèl eene vreeselijke ramp!" zei Sinjeur Bloem met een -zucht. "Ja, 't is maar zoo: de mensch weet vooraf niet, hoe zijn lot -zal zijn. En dat is maar goed ook." - -"Jan Willemsz voer ook op het Bonte Calff," viel Heyn in, die af en -toe ook een woordje meêsprak. - -"'t Zal een slag zijn voor zijne moeder," meende een ander. "De -arme tobber!" - -"'t Was de eerste reis van den knaap, een echt flinke, -ferme jongen. Ja, ja, de walvischvaart maakt nog al eens een -slachtoffer. Zijn vader is ook in de Poolzee om het leven gekomen." - -"En dat was een kranig zeeman," zei meester Pomp. "Asjeblief, Sinjeur, -u is klaar." - -Meester Pomp haastte zich naar den anderen stoel, waarvan de bezitter -recht blijde was, dat hij van het aaien van Heyn verlost werd. - -"Ik werd er wee van om mijne maag," zeide hij lachend. "Maar zeg eens, -meester Pomp, weet je zeker, dat er niemand van de opvarende gered is?" - -"Er is niemand gered. Van morgen zeide Sinjeur Calff me, toen ik bij -hem aan huis was om hem te scheren, dat het meer en meer bevestigd -wordt, dat het Bonte Calff met man en muis naar den grond is gegaan. 't -Schip schijnt gekraakt te zijn tusschen een paar ijsbergen...." - -"Dat moeten dan toch reusachtige gevaarten wezen," viel een spreker -in. "'t Was zoo'n sterk schip, nog zoo goed als nieuw." - -"Wel man, ik heb ijsbergen gezien zoo hoog als de Oostzijdertoren," -zei meester Pomp. "Je weet, dat ik ook gevaren heb? Tusschen twee -zulke ijsklompen wordt het sterkste schip gekraakt als een notedop. Er -blijft geen stuk van heel." - -Op dit oogenblik kwam een nieuwe bezoeker binnen. - -"Goeden middag samen!" klonk zijn groet, terwijl hij bij de anderen -op de bank plaats nam. "Ik heb nieuws, menschen, groot nieuws!" liet -hij er dadelijk op volgen. Iedereen keek hem nieuwsgierig aan. - -"Nieuws?" vroeg men, en Pomp liet zelfs zijn mes en zijn klant -een oogenblik met rust om te luisteren. Heyn had blijkbaar zijn -nieuwsgierigheid van niemand vreemds. - -De nieuwe bezoeker haalde met een gewichtig gebaar een brief uit zijn -binnenzak, en zeide: - -"Ik heb een brief van mijn zoon ontvangen, je weet wel, van mijn zoon -uit Rusland. Hij schrijft mij niets meer of minder, dan dat de Czaar -werkelijk op reis is naar Holland, en ongetwijfeld ook naar Saardam -zal komen. Zie je, er wordt wel gemompeld, dat het de Czaar is, die -bij Lijnstbaas Rogge als knecht werkzaam is, maar zekerheid had tot -nog toe daaromtrent eigenlijk niemand." - -"Neen, dat zeg ik ook," zei meester Pomp. "'t Zijn alleen vage -vermoedens en geruchten, maar zekerheid hebben we niet. 't Is ook -eigenlijk niet te gelooven, dat een Czaar van het machtige Rusland -hier als knecht zal komen werken." - -"Dat is waar,"--hernam de bezoeker, "maar thans ken ik een onfeilbaar -middel om het te weten te komen." - -Meester Pomp, die weder met scheren was voortgegaan, bracht zijn mes -opnieuw in rust, en ook Heyn hield, zoodra hij dat zag, met aaien op. - -"Een onfeilbaar middel?" vroeg Pomp, en ook de klanten op de bank -zagen den spreker in de grootste nieuwsgierigheid aan. - -"Ja," was het antwoord. "Heeft U dien zoogenaamden Pieterbaas al eens -geschoren, meester?" - -"Neen,--nog niet. Waarom?" - -"Luister, dan zal ik u voorlezen, wat mijn zoon schrijft, en dan weet -u meteen ook, waarom ik dit vraag." - -De man ontvouwde den brief en begon. Eerst betrof het geschrift -allerlei nieuws, dat den hoorders weinig belang inboezemde, maar -eindelijk klonk het: - -"Het groot gezantschap is naar Holland vertrokken, en de Czaar heeft -zich mede daarbij gevoegd." - -"Aha, dus dat is toch waar," viel Sinjeur Bloem den lezer in de -rede. "Tot nog toe werd het dikwijls en door velen betwijfeld, of de -Czaar wel op reis was gegaan, maar hier staat het nu zwart op wit." - -"O ja, en nog iets veel belangwekkenders," hernam de man van den -brief. "Luister slechts: - -"Deze," (dat is dus de Czaar), "zal alzoo ook wel in Holland en in -Saardam komen. Hij is gemakkelijk te herkennen aan zijne bijzondere -lengte, aan de schuddingen met het hoofd en den rechterarm, en ook -aan eene kleine wrat op den rechter wang." - -"Ziet ge," ging de man voort, "dat schrijft mijn zoon, en hij kan het -weten. Wij hebben nu een gemakkelijk en zeker middel, om den Czaar -te herkennen." - -"Vader," zei Heyn, "ik wou, dat hij eens hier kwam, om zich te laten -scheren." - -"Zoo?--En ik wou, dat je voortging met inzeepen. Asjeblief, dat is -afgeloopen. Die volgt, Sinjeur.--Groot is hij wel, dat heb ik zelf -gezien, maar of hij trekkingen heeft met het hoofd en den rechter arm, -is mij niet bekend." - -"Ik zal er goed op letten, Vader, als hij eens hier komt," zei -Heyn. "Zoo'n wrat op de rechterwang is een zeker teeken." - -"Ja, dat is waar, maar ga nu met je werk voort, want 't is te druk -om te praten. En je moet vóór den middag nog eene boodschap doen." - -"Bij wien, Vader?" - -"Naar het Kalf, jongen. Er moet een pot brandzalf gebracht worden bij -de vrouw van Jan Lieuwes. Ik heb beloofd, dat ik het niet vergeten -zou." - -"Dan kan ik voor twaalf uur niet terug zijn, Vader," zei Heyn, die -tot zijn verdriet bemerkte, dat hij den middagpot verloopen zou, -en hij had nù reeds geduchten honger. - -"Dan loop je heen maar zoo hard als je kunt en terug nog veel harder," -zei Meester Pomp lachend. - -De klanten werden nu zoo vlug mogelijk geholpen, en daar er tegen -het middaguur geen nieuwe bijkwamen, liep de winkel langzamerhand -leeg. Meester Pomp was zeer tevreden over den voordeeligen morgen, -dien hij had gehad, en maakte met een genoeglijken glimlach zijne -scheermessen schoon. Het stemde hem prettig, dat zijn winkel zoo -druk beklant was, en dat de menschen zoo gaarne door hem bediend -wilden wezen. - -Toen de laatste klant vertrokken was, gaf hij zijn zoon den pot met -zalf, en droeg hem op, dien met spoed aan het opgegeven adres te -bezorgen, waar men er ongetwijfeld reeds met ongeduld op wachtte. - -Had Heyn kunnen weten, wat er een oogenblik later gebeuren zou, -misschien had zijn vader hem dan met geen stok de deur kunnen -uitkrijgen, want Heyn was nog geen vijf minuten vertrokken, of de -barbierswinkel ging open, en de Czaar, gevolgd door andere Russische -heeren, trad binnen, om zich te laten scheren. - -Wat meester Pomp zijn oogen den kost gaf! - -En niet tevergeefs, want de Czaar, die zich het eerst onder het -mes begaf, had, zooals hij al dadelijk opmerkte, eene wrat op de -rechter wang, en trok met den rechterarm. Bovendien had hij telkens -spiertrekkingen in het gelaat, wat bij het scheren nogal lastig was, -daar meester Pomp vreesde, den Czaar daardoor te zullen bezeeren. 't -Liep echter gelukkig goed af, en de Russische heeren werden op de -beurt af door den meester geholpen. - -Nu had de waardige barbier dien middag nog eens stof, om zijn klanten -aangenaam bezig te houden, en hij zorgde er wel voor, dat iedereen -het vernam, hoe hem de hooge eer te beurt gevallen was, den machtigen -beheerscher aller Russen te scheren. - -En Heyn trok zich bijna de haren uit het hoofd van spijt, toen hij -vernam, hoe ongelukkig hij al weer was geweest. Ongelukkiger kon -hij het ook al niet getroffen hebben. Nu was de Czaar zelfs bij -hem in huis geweest, en nog had hij hem niet gezien. Hij kon zijne -nieuwsgierigheid langer bijna niet bedwingen, en nam zich voor, -dien avond niet naar bed te gaan, voordat het hem gelukt was, den -Czaar te zien. Ha,--hij kreeg een plannetje. 's Avonds, als zijn -werk afgeloopen was, zou hij naar Ary Kist gaan, en hem vragen, of -hij niet eens door de ramen mocht kijken. De Czaar zou dan wel thuis -zijn. Op die wijze kon hij hem ongestoord bespieden. - -"Juist, zóó zal het gelukken!" mompelde hij tevreden, "'t Is nu toch -ook àl te gek. Iedereen heeft dien machtigen Heer gezien, behalve -ik. En ik ben juist zoo nieuwsgierig naar hem." - -Tijdens zijne afwezigheid was er trouwens nog meer gebeurd, want Heyn -was wel bijna twee uur langer uitgebleven, dan hij van plan geweest -was. En in dien tusschentijd was er iets voorgevallen, dat een einde -maakte aan allen twijfel, die er nog omtrent den staat van den Czaar -mocht bestaan. - -Toen deze namelijk 's middags het eenvoudige maal ten huize van Kist -had gebruikt, ging hij op weg, om zich naar den Zuiddijk te begeven. Op -den Lagen Horn passeerde hij een winkeltje, waar pruimen te koop waren, -en deze vruchten schenen hem zoo verleidelijk toe, dat hij den winkel -binnenstapte en er een goeden voorraad van kocht. Maar waarin moest -hij ze bergen? Een mandje of een zak had hij niet bij zich, en zonder -zich lang te bedenken, nam hij zich den breedgeranden hoed van het -hoofd, en liet daar de pruimen in doen. - -Met dit eigenaardige vruchtenschaaltje onder den arm vervolgde hij -zijn weg naar den Zuiddijk, af en toe een van de heerlijke vruchten -oppeuzelende. - -Op den Dam echter kwam hij eenige jongens tegen, die op weg waren -naar de school en nauwelijks hadden zij den vreemdeling gezien, die -daar met den hoed onder den arm voortwandelde en kalm de pruimen liep -te verorberen, of zij omringden hem, staken hem de geopende hand toe -en vroegen: - -"Toe Man, geef mij ook een pruim." - -De Czaar scheen dit wel aardig te vinden, want hij wierp Jacob Willemsz -en Ary Kist, die hij zeker herkende, hoewel zij zich eerbiedig op -eenigen afstand hielden, een paar pruimen toe. Nu werd het een algemeen -gedrang, om bij den Czaar te komen. Er waren eenige onverschillige -jongens onder den troep, die hem de pruimen bijna uit den hoed namen. - -"Jij ook een wil?" vroeg de Czaar aan Nicolaas Calff, die op eenigen -afstand dit tooneeltje bijwoonde. En ook hem wierp de Czaar een paar -vruchten toe. - -Nu werd het een algemeen geschreeuw en gejoel, en de troep werd elk -oogenblik grooter. Er kwamen ook groote menschen bij, die van verre -aankeken, wat er gebeurde. - -"Ik ook een!" riep een groote, ruwe jongen. "Toe kerel, geef mij er -ook een!" - -"En ik!" zei een ander, tusschen de anderen doordringende. - -"Ik lust ze ook wel!" zei een derde, die brutaalweg vlak voor den -Czaar ging staan. - -"Daar jij dan een hebt!" zei de Czaar, die boos begon te worden; -en hij wierp den brutalen jongen een pit in het gelaat. - -"Houd dat zelf!" schreeuwde de jongen nijdig, terwijl hij den pit -opraapte en hem den Czaar naar het hoofd wierp. - -'t Was den vorst aan te zien, dat hij zeer toornig werd. Zijn rechter -arm kreeg hevige trekkingen, en ook zijn gelaat was ten prooi aan -onwillekeurige spierbewegingen. Hij zette den jongen onzacht op zijde, -en om hem te plagen wierp hij aan een paar andere knapen, die niet -zoo brutaal waren, een paar pruimen toe. - -Nu werden de brutaalsten nog opdringender, tot opeens de Czaar tegen -een van hen zeide: - -"Jij ook een pruim wil?" - -En hij nam een van de grootste vruchten uit zijn hoed, en hield hem -die voor. - -"Ja,--Ja!" riep de jongen. - -"Ik ook!" zei de Czaar, de vrucht in zijn eigen mond stekende, tot -groote pret van enkele jongens, die zich over hunne dorpsgenooten -schaamden. - -Czaar Peter wilde doorloopen, maar de brutale jongens waren nu zoo -boos geworden, dat zij modder van de straat opraapten en den Czaar -daarmede wierpen. En de oploop werd intusschen zoo groot, dat de -Czaar geen kans zag, goedschiks den Zuiddijk te bereiken. - -De jongens gingen voort slijk en allerlei vuil naar den vreemdeling -te werpen, zoodat deze inderdaad in groote moeilijkheden begon te -verkeeren. Hij was in hevige mate vertoornd. De aderen van zijn -voorhoofd waren gezwollen en zijn oogen fonkelden. - -"Terug! Terug! Gaat weg!" riep hij den jongens toe, maar dat hielp -hem niet. Opeens voelde hij een hevige pijn in den nek. Een van de -baldadige knapen had een steen genomen en hem daarmede zeer gevoelig -getroffen. - -En meerdere steenen vlogen hem om het hoofd. - -Hij nam een kort besluit. Met groote schreden keerde hij terug en -nam de wijk in de herberg "De drie Swaanen", waar hij ook des Zondags -zich aan een oploop van het volk had onttrokken. - -Hij zond onmiddellijk een bode naar de burgemeesteren, om zich -over deze verregaande baldadigheid en ruwheid te beklagen, en liet -verzoeken, hierin voor het vervolg te voorzien. - -Deze heeren waren echter niet thuis. Zij waren voor zaken naar -Amsterdam, maar zij vernamen het gebeurde dadelijk bij hun aankomst -met de veerschuit, die om twee uur uit Amsterdam vertrokken was. Een -schipper, daarbij tegenwoordig zijnde, en het gesprek mede aanhoorende, -zeide: - -"Ik ken den Czaar heel goed. Ik zal dadelijk naar de Drie Swaanen gaan, -en zien, of hij het is." - -En toen hij na enkele minuten terugkeerde, zeide hij met de volste -overtuiging: "Zoo zeker als wij leven, het is de Czaar, ik ken hem -zeer wel." - -Nog in den loop van dienzelfden dag ging de omroeper door de plaats -rond. Telkens stond hij stil, sloeg eenige malen op een bekken om de -aandacht te trekken, en riep met luider stem: - - - "Burgemeesteren, tot hun leedwezen vernomen hebbende, dat de - baldadige jeugd haar niet en hadden ontzien, sommige voorname - personen, die vreemdelingen zijn en onbekend willen blijven, - te gooien met steenen en velerlene vuiligheid, verbieden dat - aan een iegelijk bij dezen zeer scherpelijk om weer te doen, - op de hoogste boete en straffen daartoe staande, en dat de - misdadigers aan den E. Heer Baljuw zullen worden overgegeven. - - Hiermede zij een ieder gewaarschuwd en elk wachte zich voor - schade en schande. - - -Tot meerdere voorzorg werd den Baljuw van Blois en den Drossaard van -Kennemerland kennis van dit alles gegeven. Dezen zonden daarop hunne -dienaars naar Saardam, terwijl tevens, daar de Czaar zijn ongenoegen -betuigd had over den toevloed van nieuwsgierigen bij zijn huis, -de toegangen naar het Krimp met wachten bezet werden. - -Daar nu elke gissing waarheid geworden was, begreep de Czaar zelf, -dat het ongerijmd zou zijn, zich langer te verbergen. Hij besloot -dus daartoe ook geen pogingen meer aan te wenden. - -'s Avonds zaten Sinjeur en juffrouw Calff in de huiskamer, benevens -Nicolaas en Aagje, de dienstbode, welke laatste, volgens de gewoonte -dier dagen, geheel als huisgenoote werd behandeld. Castor, de groote -hond, zat bij den stoel van Nicolaas, met den kop op diens knieën. - -De deur werd geopend, en eenigszins schuchter trad Jacob Willemsz -binnen. Hij was, gedreven door zijn angst over het lot van zijn -broer Jan, de laatste dagen daar reeds zoo dikwijls binnengekomen, -dat hij er min of meer verlegen onder werd. Toch kon hij het niet -laten. De gedachte aan zijn broer liet hem geen oogenblik met rust, -en telkens weer begaf hij zich naar de woning van Sinjeur Calff, -in de hoop, dat er een gunstiger bericht mocht gekomen zijn. - -"Goedenavond samen," zei hij zacht. - -"Dag Jacob!" klonk het antwoord van de aanwezigen, en juffrouw Calff, -die de aarzeling van den knaap opmerkte, zeide vriendelijk: - -"Kom maar gerust binnen, hoor. Je bent zeker verlangend naar tijding?" - -"Ja juffrouw,--is er nader bericht?" - -Jacob kwam binnen en ging bij Nicolaas staan. - -De hond kende hem en kwispelde met den staart. - -"Er is geen nadere tijding ontvangen, Jacob," sprak Sinjeur -Calff. "Mocht ik iets met zekerheid te weten komen, dan beloof ik je, -er onmiddellijk bericht van te zullen zenden. De vloot moet thans -spoedig binnenvallen." - -"Maar zonder het Bonte Calff!" zuchtte Jacob droevig. - -"En hoe is het met je goede moeder?" vroeg Juffrouw Calff -deelnemend. "Kan zij berusten in hetgeen de Heere God over haar -heeft beschikt?" - -"Moeder is tot in de ziel bedroefd, Juffrouw," zei Jacob. "O, hoe -hoop ik, dat er nog redding moge komen! De onzekerheid is ook voor -haar het ergste." - -"We mogen niet wanhopen, Jacob," sprak Sinjeur Calff. "Het schip is -vergaan, dat lijdt geen twijfel, maar zoolang ik niet met zekerheid -weet, dat de bemanning verdronken is, blijf ik hopen." - -Op dit oogenblik werd er eenig gerucht gehoord aan de deur, en de -hond liet een waarschuwend gebrom hooren. - -"Daar is volk!" zei Nicolaas opstaande, om de deur te openen. Wie -beschrijft de verbazing der aanwezigen, toen daar, geheel onverwachts, -de Czaar binnentrad. - -"Goeden avond samen," klonk zijn groet, terwijl hij aan de deur -bleef staan. - -Sinjeur Calff stond van zijn stoel op en maakte een eerbiedige buiging, -en Juffrouw Calff werd een beetje bleek van den schrik. - -"Uwe Majesteit hier! Wat eene eer voor mijn nederig huis," sprak -Sinjeur Calff, die zich haastte den Czaar tegemoet te gaan. - -Deze stak hem de hand toe, en zeide eenvoudig: - -"Sinjeur Calff, in Rusland ik de Czaar ben; hier ik Pieter Michaeloff -heet of Pieter Timmerman. Noem mij gewoonweg Pieterbaas." - -En zich tot de vrouw des huizes wendende, vervolgde hij met een -handdruk: - -"Gods zegen over U, Juffrouw Calff!" - -"Hartelijk dank!" zei juffrouw Calff. "Maar neem toch plaats. En doe -mij het genoegen, heden avond onze gast te zijn, als U het eenvoudige -voor lief wil nemen." - -"Dat kan ik niet doen, Juffrouw. Ik wensch weer bijtijds thuis te -wezen. Mijn bedoeling alleen is, kennis met U te komen maken. Zijn -die beide jongens van U?" - -"De eene wel. Kom nader, Nicolaas, en breng Pieter Michaeloff uw -groet. De ander is een zoon van eene weduwe uit uwe buurtschap. Hij -heet Jacob Willemsz." - -Jacob trad nu ook naderbij en kreeg ook, evenals Nicolaas, eene hand -van den Czaar. Deze lachte hem vriendelijk toe en sprak: - -"O, jou ik wel ken. Ben jij niet bij mij geweest, tegelijk met Ary -Kist? Ik mij dat zeer goed herinner..." - -"Jawel, Pieterbaas," zei Jacob. "Wij brachten U bier." - -"Juist,--juist! En jou broer vaart ook op het Bonte Calff? Is er -reeds iets naders omtrent dat schip bekend?" - -Deze laatste woorden golden Sinjeur Calff. - -"Neen, helaas," antwoordde deze. "Wij zien dagelijks naar tijding -uit. De berichten, die wij reeds ontvingen, doen het ergste -vreezen. Wij vernamen zelfs, dat het vaartuig met alle opvarenden is -vergaan. Doch zoolang dit bericht niet ten stelligste bevestigd wordt, -blijf ik moed houden, dat de bemanning zich heeft kunnen redden." - -"Wat ik van ganscher harte hoop!" zei de Czaar opstaande, om te -vertrekken. Doch dat wilde Juffrouw Calff niet hebben. Eerst moest -haar gast iets gebruiken, en zij noodde hem zoo dringend, dat de Czaar -weder ging zitten. Er werden nu fijne likeuren en confituren voorgezet, -die Pieterbaas zich lekker liet smaken. - -Jacob Willemsz was intusschen vertrokken. - -En Sinjeur Calff, die het eene groote eer achtte, den Czaar als gast -in zijne woning te hebben, en die tevens een te goed koopman was, om -zich daarvan in de toekomst geen groote voordeelen te voorspellen, -noodigde den Czaar uit, tijdens diens verdere verblijf te Saardam, -voortaan liever bij hem zijn intrek te nemen. - -"Uwe tegenwoordige woning is klein en ongerieflijk, tevens gelegen -in eene zeer onaanzienlijke buurt," zoo sprak hij. "Met den besten -wil ter wereld kunnen de eenvoudige menschen, bij wie U inwoont, -u niet geven, wat U naar rang en stand toekomt. Beschik dus geheel -over dit huis naar Uw welbehagen." - -Maar de Czaar bedankte zeer beslist voor dat aanbod, en gaf zijn -verlangen te kennen, te blijven, waar hij was. - -Om ongeveer negen uur begaf hij zich naar huis. Hij was recht goed -geluimd door de vriendelijke ontvangst, welke hem te beurt gevallen -was, en het glaasje likeur, dat hij had gebruikt, had hem recht -aangenaam gestemd. - -Hij trad zijn eenvoudig huisje binnen en maakte licht, weinig -vermoedende, dat iemand hem van uit de verte in al zijn doen en -laten bespiedde. - -'t Was Heyn Pomp, die aan zijn plan gevolg gegeven had, en 's avonds -naar Ary Kist was gegaan met de bedoeling, om thans den Czaar te -zien, 't ging dan, zoo het ging. Het was hem onmogelijk, zijne -nieuwsgierigheid langer te bedwingen. - -"Jongen, Heyn," zei Ary, toen hij van het plan hoorde, "wees -voorzichtig, want het is een driftig heerschap, en als hij in een -booze luim is, zou het je kunnen berouwen. Hoe ben je hier gekomen? 't -Krimp is toch afgezet door dienaren van den Baljuw?" - -"Ja,--dat is ook zoo, en ik mocht er eerst niet door. Maar toen ik -zei, dat ik eene boodschap moest doen voor Vader, hebben zij mij -laten passeeren. En nu ga ik niet weg, voordat ik hem gezien heb. Is -hij niet thuis? Alles is donker in zijn huisje." - -"Neen, hij is niet thuis, maar hij zal wel spoedig terugkomen, denk -ik. We zullen dus maar wat op het erf achter het huis wachten." - -"Goed," zei Heyn. - -Even over negenen hoorden zij iemand naderen, en zij hielden zich -doodstil, om hunne tegenwoordigheid niet te verraden. - -'t Was de Czaar. Een oogenblik later zagen zij hem het licht ontsteken, -en thans kon Heyn hem uit de verte bespieden, want nu het Krimp -met wachten was afgezet, scheen de Czaar het niet noodig te vinden, -de luiken voor zijn raam te sluiten. - -Eerst hield Heyn zich op een eerbiedigen afstand, want een held was -hij niet, zooals in dit verhaal reeds meermalen gebleken is. Maar nu -kon hij ook niet veel zien van hetgeen binnen in de kamer voorviel. De -ruitjes waren maar klein en van slechte qualiteit. Hij zag dus alleen, -dat iemand als een zwarte schim zich door de kamer bewoog. Hoe de -man er uitzag, kon hij onmogelijk onderscheiden, en wat hij deed, -nog veel minder. - -Hij kwam dus langzamerhand iets naderbij, eerst een klein stapje, -daarna een grooter, eindelijk wel een paar, en ten slotte was hij -het raam genaderd. - -"Ha, nu kon hij den machtigen Czaar goed zien. 't Was een nog jonge -man van vijf en twintig jaar, met een forsch uiterlijk en eene fiere, -krachtige gestalte. Heyn zag, dat de man opstond en een stapel -papieren haalde, in de beschouwing waarvan hij zich verdiepte. 't -Schenen teekeningen te zijn van schepen en molens. De Czaar maakte -met een potlood aanteekeningen op den kant van de papieren. - -Heyn verwijderde zich van het raam en voegde zich bij Ary. - -Hoe zacht hij dat ook deed, toch scheen de Czaar eenig geritsel te -vernemen, want hij keek van zijn werk op en richtte zijn blik op het -raam. Zijn gelaat nam eene ontevreden uitdrukking aan. 't Beviel hem -blijkbaar niets, dat hij zelfs thans nog niet onbespied kon arbeiden. - -Hij stond op en begaf zich naar het andere vertrekje. Hier bevond zich -eene kast, waaruit hij een kistje met verschillende instrumenten -nam. Daarmede keerde hij naar zijne plaats terug, en bekeek de -werktuigen met groote belangstelling. Hij nam er een magneet uit, -en liet de kompasnaalden daarmede ronddraaien, wat hem verbazend -interesseerde, hij beschouwde de passers, die hij gekocht had in den -winkel van Louwen met de grootste belangstelling, en nam eindelijk -een instrument ter hand, dat in die dagen gebruikt werd om kiezen te -trekken. Eene dergelijke operatie had hij door een bekwaam professor -zien doen, en dit had dermate zijne belangstelling gewekt, dat hij -zich ook zulk een haak had aangeschaft, en zich zelfs niet ontzien -had daarmede proeven te nemen op de kiezen van de heeren van zijn -gevolg, die dit natuurlijk alles behalve prettig vonden. Zij durfden -zich evenwel niet verzetten tegen den wil van hun gebieder, en waren -wel genoodzaakt, hun mond op zijn bevel te openen, teneinde er een of -meer kiezen uit te laten trekken. Ten slotte nam de Czaar een passer, -en begon de détails te meten van een schip, dat op dat oogenblik te -Saardam gebouwd werd en nog diezelfde week van stapel zou loopen. 't -Was een schip van Sinjeur Calff, en de Czaar had daarvan het bestek -en de teekening in zijn bezit gekregen. - -Op dit oogenblik kwam Heyn weer voor 't raam, en drukte er zijn neus -tegen, om beter te kunnen zien. Maar de Czaar bemerkte hem en werd -zeer toornig. Zijne oogen fonkelden dreigend en hij mompelde: - -"Kan ik dan nooit met rust doorwerken? Moet ik dan altijd gestoord -worden? 't Bevalt mij hier niet!" - -Opeens stond hij driftig op en vloog naar buiten. Hij deed dat zoo snel -en beslist, dat Heyn er beteuterd van was en geen tegenwoordigheid -van geest genoeg bezat, om de vlucht te nemen. De schrik had hem als -het ware verlamd. - -De deur werd opengeworpen, en op hetzelfde oogenblik voelde Heyn zich -bij den kraag grijpen, wat geschiedde met eene zoo krachtige hand, dat -Heyn er eerbied voor kreeg. Hij voelde zich van den grond oplichten, -en stond midden in de kamer eer hij nog goed wist, dat hij betrapt was. - -"Wat jij hier doen moet?" bulderde de Czaar hem toe, die van drift -zoo hard met zijn vuist op de tafel sloeg, dat deze er van kraakte. - -Heyn beefde over al zijne leden, en kon geen woord uitbrengen. - -"Wat jij hier doen moet?" herhaalde de Czaar met een nieuwen vuistslag, -en zijn gelaat werd door hevige spiertrekkingen misvormd. - -"Ik----ik--w--wou eens kijk--kijken!" stamelde Heyn, die tot zijn -grooten angst de ongetemde woede van den Czaar opmerkte en wenschte, -dat hij daar nooit gekomen was. - -De Czaar liep met groote schreden door het vertrek rond, zoekende -naar een stok of iets anders, om den jongen een geduchte afstraffing -te geven. - -"Jij eens kijken wou!" bulderde de Czaar, die nergens een stok -vond. "Jij eens kijken wou!" - -Opeens viel hem de haak in het oog, die gebruikt werd om kiezen te -trekken. Hij greep dat voorwerp, en vervolgde: - -"Jij eens kijken wou! Ha, zoo, ik ook eens kijken wil, wacht maar, -kleine spion, ik ook eens kijken wil! Doe open je mond!" - -Heyn beefde als een schoothondje, dat door het ijs gezakt is. En -hij begreep de bedoeling van den vertoornden man allerminst. Wel zag -hij, dat deze een vreemd instrument in de hand had, en hij hield er -wantrouwig den angstigen blik op gericht. - -De Czaar maakte weinig complimenten met hem. - -Hij greep zijne kaken met krachtige hand aan, zoodat Heyn wel gapen -moest, of hij wilde of niet, en op hetzelfde oogenblik voelde Heyn -een kil voorwerp op een van zijn kiezen. Weldra begon er iets te -snerpen in zijne onderkaak, toen kraakte en knetterde het daarbinnen -en Heyn voelde eene hevige, snerpende pijn. 't Was hem, of zijne -kaak gebroken werd. Hij sperde de oogen wijd open en staarde den -vreemdeling ontzet aan. - -Ary, die buiten behoedzaam het raam naderde om te zien, wat er binnen -voorviel, hoorde een hevigen gil, alsof iemand vermoord werd, en -onmiddellijk daarop werd Heyn onzacht de deur uitgeschopt. - -Flap! de deur smakte dicht... - -Ary greep den verwarden en ontstelden Heyn Pomp zonder spreken bij -den arm en trok hem mede, achter op het erf. Daar bleven zij staan, -en Ary vroeg lachend: - -"Heb je nu den Czaar van Rusland gezien?" - -"Au, o, o!" kermde Heyn, die stampvoetend van pijn heen en weer -liep. "O,--o,--wat is er met me gebeurd?" - -"Ik vraag, of je nu den Czaar hebt gezien," herhaalde Ary Kist, -die onbedaarlijk moest lachen. - -"Ja, o, au, nu heb ik hem gezien, au, au, o, wat een pijn,--tot mijn -spijt heb ik hem gezien. O, wat is er toch met me gebeurd? O, Ary, -als je het eens gevoeld had--". - -"Zijne Majesteit heeft je een kies getrokken!" zeide Ary, bulderend -van 't lachen. "Voel maar, je bent er een kwijt!" - -Heyn stak den vinger in den mond, en ontwaarde tot zijn grooten schrik -een diepe holte in zijne kaak. - -'t Was waar, de Czaar had hem een kies uitgetrokken, en nog wel eene -gezonde, terwijl Heyn er vlak naast eene holle had zitten, die hij in -elk geval veel liever zou hebben gemist, want daar had hij dikwijls -pijn in. - -"Ik ga naar huis," mompelde Heyn ontsteld bij die treurige ontdekking, -en Ary bracht hem een eindje weg, maar telkens schoot deze in den -lach, en dan kon hij bijna niet tot bedaren komen, zoo grappig vond -hij het voorgevallene. - -"In elk geval heb jij nu toch het genoegen gehad, den Czaar te zien," -plaagde hij den armen Heyn, die voortdurend met zijn vinger in den -mond liep. - -Dicht bij de wachters gekomen, keerde Ary terug. - -"Zeg Heyn," zei hij, "als je morgen avond den Czaar nog eens zien wilt, -kom dan maar gerust, hoor!" - -"Ik wou, dat jij en je Czaar alle twee in de lucht vlogen," bromde -Heyn boos. - -Toen hij het smalle bruggetje wilde passeeren, waar de wachten stonden, -vroegen dezen: - -"Wel jongen, heb je je boodschap gedaan?" - -"Ja," bromde Heyn, "ik--ik ben er mee klaargekomen." - -Heyn spoedde zich naar huis, waar hij het voorgevallene aan zijn -vader vertelde, rood van schaamte. En deze lachte hem nog uit op den -koop toe, want hij vond het curieus, dat de Czaar van Rusland als -kiezentrekker had gefungeerd. - -"Spoel je mond maar eens goed uit," zeide hij, "en ga dan naar -bed. Morgen ochtend zal de pijn wel over wezen." - -Heyn volgde dezen raad direct op, maar in het vervolg was hij in -het geheel niet nieuwsgierig meer naar den Czaar. Als hij hem hier -of daar zag, ging hij op een eerbiedigen afstand staan, en hij vond -hem in het geheel geen aangenaam mensch. Hij heeft zelfs levenslang -een grooten hekel aan hem gehouden. - - - - - - - - -HOOFDSTUK IX. - -"TE VEEL VOLKS". - - -Terwijl Heyn Pomp de voor hem zoo onaangename operatie onderging, -bevond Sinjeur Bloem de vader van Arent, zich ten huize van de -Russische heeren, die het gevolg van den Czaar uitmaakten. Hij had -vernomen, dat de vorst een bezoek had gebracht bij Sinjeur Calff, -en vreezende, dat deze voorname koopman in het vervolg alleen de -vriendschap van den Czaar zou genieten, waaruit vele voordeelen -konden voortspruiten, besloot hij dadelijk den vreemden heeren een -gebouw aan te bieden, waarin zij meer volgens hun hoogen rang konden -verblijven. Dat huis was gelegen aan de Oostzijde, en in de toekomst -werd van het aanbod gaarne gebruik gemaakt. - -"Was het Bloem [2] door deze aanbieding te doen geweest, om de aandacht -van den Czaar tot zich te trekken, dan gelukte hem dit bovenmatig; -want hij en Calff waren het, aan wie hij vervolgens het meeste -vertrouwen schonk. - -"Des Donderdags gaf Peter gehoor aan eene uitnoodiging van Sinjeur -Bloem, om met den boeier van dezen een zeiltochtje op de Zaan te maken. - -"De vele molens aan de Oostzijde van dien stroom gelegen, wekten -terstond zijn aandacht, en maakten de zucht levendig, om weder dit -of dat te gaan zien. Zoo werd eene stijfselmakerij en een pelmolen -bezichtigd. Het is waarschijnlijk dat het op dit tochtje was, -dat hij bemerkte, dat men aan den Kalverdijk, tegenover Zaandijk, -bezig was een molen te bouwen. Terstond kwam de begeerte bij hem op, -om dit werk van nabij te bezien; hieraan werd voldaan, en Peter kon -de lust niet bedwingen om mede de hand aan het werk te slaan. Deze -molen, een pelmolen, werd door den eigenaar ter herinnering aan deze -gebeurtenis "de Czaar van Moscoviën" genoemd. Hij is onder den naam -van "de Grootvorst" nog aanwezig. - -"Denzelfden dag kocht de Czaar een boerenjacht met al zijn toebehooren -van Dirk Stoffels voor f 450 gereed geld. Terstond ging hij aan het -optuigen, en vervaardigde met eigene handen een nieuwen boegspriet, die -volgens het oordeel van deskundigen zeer wèl gemaakt was, zoo zelfs dat -men zich verwonderen moest, dat zulk een hooge personaadje zoo ijverig -in het zweet zijns aanschijns en zoo curieus konde werken.--Gerrit -Musch werd door hem als boeierknecht aangenomen. De Czaar was met dezen -man zoo ingenomen, dat hij, zoowel als zijne vrouw en de weduwe van -zijn broeder, ten allen tijde, ook te Amsterdam, den vrijen toegang -tot zijn persoon hadden, dikwijls door hem werden onthaald en met -geschenken vereerd, waarvan bij zijn nageslacht te Oldeboorn, in -Friesland nog 2 gladde gouden ringen bewaard zijn gebleven. - -"De door het tochtje met Bloem opgewekte lust, om een boeier te -bezitten, was nu voldaan, en reeds des Vrijdags morgen om vier uren -zeilde hij op de Binnenzaan, en stond steeds zelf aan het roer; -later werd hij door Sinjeur Calff vergezeld, ten wiens huize hij het -middagmaal gebruikte. Des namiddags werd er wederom gezeild, maar nu op -de Voorzaan en het IJ. Vele Saardammer jachten en boeiers wilden partij -met hem maken, maar dit was niet naar den zin van den Vorst, zoodat hij -het naar Halfweg Haarlem wendde, en daar aan wal legde. Hier gaf Peter -eene proeve van zijne bijzondere vlugheid in het loopen, springen en -klauteren over de schepen, maar ook dat blijk van zijne geaardheid, -waarvoor men was gewaarschuwd, dat hij namelijk niet verdragen kon, -dat men hem te nabij kwam en strak in het aangezicht zag; want toen -Cornelis Albertsz. Blok, ook Martsen geheeten, dit beproefde, ontving -hij van den Czaar een geweldigen slag op het hoofd. Een spotboef zeide: -"Zie zoo, Marsje, daar zijt ge tot ridder geslagen!" hetgeen hem den -bijnaam van Ridder deed houden. - -"Daar het getal boeiers gestadig toenam, en de Vorst als het ware -van nieuwsgierigen omringd was, werd hij daarover verstoord, en bleef -tot aan den avond in een der herbergen, zoodat het reeds donker was, -eer hij met zijn boeier te Saardam terugkeerde." - -Den volgenden dag, het was toen Zaterdag, zou er iets belangwekkends te -zien zijn in Saardam, iets, wat altijd zeer veel volks op den Dam samen -deed stroomen. Het schip namelijk van Sinjeur Calff, dat op een van de -scheepstimmerwerven aan de Achterzaan werd gebouwd, was thans voltooid, -en zou naar de Voorzaan worden overgebracht. Daar slechts twee kleine -sluisjes de gemeenschap tusschen Voor- en Achterzaan onderhielden, -veel te klein om aan het pas gebouwde schip doortocht te verleenen, -moest het door middel van den overtoom over den Dam worden gesleept, -wat wel de moeite waard was, om te zien. - -Dat de Czaar naar het schouwspel zou komen kijken, spreekt wel van -zelf, en de magistraat verwachtte dientengevolgde een grooten toeloop -van volk, want het was thans uren ver in den omtrek bekend geworden, -dat de Czaar van Rusland in Saardam vertoefde, en iedereen wilde -hem zien. - -Sinjeur Calff had den Czaar uitgenoodigd bij het overhalen van -het schip tegenwoordig te zijn, en de magistraat berichtte Zijne -Majesteit, dat men de meeste zorg genomen had, om door het plaatsen van -schuttingen en wachten de noodige ruimte voor hem en zijn gevolg open -te houden, ten einde hij alles, zonder overlast van het volk te lijden, -naar genoegen kon opnemen. Tevens zond zij hem de uitnoodiging haar de -eer aan te doen, bij haar op zijn Saardamsch een vischje te komen eten. - -De Czaar wilde gaarne naar het overhalen van het schip komen zien, -maar op de laatste uitnoodiging antwoordde hij: "Waarhaftig in deze -week niet, in de volgende week." - -De toeloop van volk werd echter zoo groot, dat de magistraat er -verlegen mede werd, en alle genomen maatregelen nutteloos bleken. De -schuttingen werden omvergeloopen en de wachten verdrongen. - -Toen de Czaar naar buiten wilde treden, ontdekte hij de jubelende -schare, en hij werd opnieuw toornig. "Te veel volks! Te veel -volks!" zeide hij. Hij keerde in zijne kamer terug en verkoos deze -niet meer te verlaten. De deur smeet hij toornig achter zich dicht. - -Het schip kwam intusschen voor den Dam, waar duizenden menschen stonden -te wachten, om den Czaar te zien. Hij bleef echter den geheelen -dag onzichtbaar, en nam het besluit, den volgenden dag Saardam te -verlaten. Hij was daar te veel door nieuwsgierigen omringd, en wenschte -niets liever, dan geheel te kunnen doen en laten, wat hij verkoos, -zonder altoos door een drom van menschen te worden aangestaard. Van -zijn besluit om te vertrekken schijnt hij de regeering kennis gegeven -te hebben. Deze had althans voorzorgen genomen, om hem daarbij van -dienst te zijn. - -Het schip werd zonder ongelukken over den Dam gebracht. Aan weerskanten -van den Dam was daartoe een hellende vloer gelegd, die dus met -den Dam als het ware eene brug vormde. De planken vloeren waren -terdege ingesmeerd, om ze gladder te maken. Twee touwen werden aan -den voorsteven vastgemaakt, en ook twee aan de kiel van het schip. De -andere einden liepen om spillen of windassen, die elk door een twintig -à dertig man langzaam werden omgedraaid. Hierdoor werd het vaartuig -tegen de helling opgetrokken, en om te voorkomen, dat het door een of -ander toeval mocht terugglijden, deed men ook touwen boogsgewijze om -den achtersteven. Zoo ging men langzaam met winden voort tot het schip -zijn hoogsten stand had bereikt, waartoe heel wat arbeid noodig was, -daar de Dam eene breedte had van honderd- en vijftig voet. Maar was -het schip eenmaal geduikeld, dan kon het winden niet te hard gaan. - -Onder het gejuich van duizenden menschen raakte het eindelijk in -de Voorzaan vlot. En de menigte verspreidde zich. Men begaf zich -huiswaarts, doch om den volgenden dag in nog grooter aantal terug -te keeren. - -Nauwelijks was Kist dien morgen opgestaan, of hij zag verscheidene -schuitjes in de sloot bij het Krimp, en hij riep een van de opvarenden -toe: - -"Wat beteekent die drukte hier in den vroegen morgen? Is er iets -bijzonders aan de hand?" - -"Dat zal jij niet weten, Kist?" was het antwoord van den man in -de boot. - -"Ik?--Ik weet nergens van! Waarlijk niet!" zei Kist. - -"Weet je dan niet, dat de Czaar vandaag gaat vertrekken? Hij gaat -voor goed weg." - -Wat was Kist verwonderd, want het gerucht van het op handen zijnde -vertrek had hem nog niet bereikt. En de Czaar zelf had hem er ook -niet over gesproken. - -Kist spoedde zich naar binnen, en vertelde het groote nieuws aan -zijne vrouw, die er ook niet weinig verwonderd van opkeek. - -"Dan mag hij ons wel rijkelijk al de moeite en drukte vergoeden, -die wij van hem gehad hebben," zei ze. "Is me dat de gansche week -een geloop en een gedoe geweest. Wij hebben geen rustig uur gehad -van het oogenblik af, dat hij hier gekomen is, tot nu toe." - -"Zou je dan denken, Neeltje," zei Kist, "dat hij ons niet goed -beloonen zal? Daar blief ik niets van te gelooven. Hij zal in den -loop van den dag, en in elk geval voor zijn vertrek, wel met ons -afrekenen. En wel goed ook, daar ben ik van overtuigd." - -"Ik mag het lijden," zei Neeltje schouderophalend. "Ik geloof er -echter niet veel van." - -Kist begaf zich weer naar buiten, vergezeld van Ary, wien het wel -speet, dat de Czaar ging vertrekken. Hij had er vast op gerekend, dat -deze den geheelen winter blijven zou, wat hij trouwens zelf gezegd had. - -De drukte aan het Krimp nam met elk oogenblik toe. Het zag er zwart van -de menschen. Wel waren de wachten op de beide bruggetjes verdubbeld, -maar de lieden hadden hen verdrongen, en op de sloot wemelde het thans -van roeibootjes, gevuld met nieuwsgierigen. Hier en daar klommen de -menschen op de daken, waarvan de pannen werden weggenomen, en men -zich voor een drie-gulden een goede plaats veroverde. - -'t Woei zeer hard, en 't werd langzamerhand zelfs een storm. De -magistraat, waaronder de heer Bloem, benevens Sinjeur Calff, de beide -vrienden van den Czaar, raadden hem aan, liever een of twee dagen te -wachten, daar de overtocht over het IJ werkelijk niet zonder gevaar -was, althans met een boeier. Maar de Czaar wilde van geen uitstel -hooren. Als hij eenmaal een plan gevormd had, liet hij zich daar -door niemand of niets afbrengen. En het gevaar vreesde hij niet, -wat hij al meermalen in zijn leven had getoond. - -Kist liep onrustig om zijn huisje rond. Hij zag, dat de Czaar op het -punt stond om te vertrekken, en nog altoos had het den Vorst niet -behaagd, met hem af te rekenen. En hem om het geld vragen, durfde -Kist niet. - -Eindelijk trad de Czaar naar buiten, om zich naar zijn boeier te -begeven. Deze lag aan den Runmolen, zijne gewone ligplaats. Nauwelijks -werd de Vorst zichtbaar, of het volk barstte los in een luid -gejubel, waarover hij echter zoo toornig werd, dat hij weer naar -binnen ging. Zijn woede werd daar zoo groot, dat het scheen of hij -stuipen had. - -En ook Kist was zeer boos, want het bleek hem thans zonneklaar, -dat de Czaar van plan was, zonder betalen af te reizen. - -De regeering besloot den boeier over te doen brengen naar de sluis aan -den Horn, en nadat zooveel ruimte was gemaakt als mogelijk was, begaf -de Vorst zich al worstelende en slaande, door de menigte, over het -Zuidelijke bruggetje van het Krimp, en bereikte gelukkig den boeier. - -Men ging onder zeil. In het holle water gekomen brak het zwaardtouw, -en de schippers, die den boeier ontmoetten, waarschuwden den Vorst, -dat hij gevaar liep van om te slaan. Maar hij stoorde zich daaraan -niet, en kwam behouden aan de Oude Stadsherberg te Amsterdam aan. - -'t Is te begrijpen, dat de jongens van Saardam het vertrek van den -Czaar ook hadden bijgewoond. Nicolaas Calff was komen aanloopen -met Jacob Willemsz, die nog altoos hunkerde naar bericht omtrent -het Bonte Calff, over welk schip nog niets naders was vernomen. Nog -altoos bleven hij en zijne moeder de flauwe hoop koesteren, dat de -bemanning op de een of andere wijze gered mocht zijn. - -Ook waren daar Arent Bloem, Cornelis Noomen, Dirk en Teeuwis Rogge en -Jan Gekeer aanwezig. Ary Kist voegde zich na verloop van eenigen tijd -ook bij hen. Hij deed dat, toen de Czaar het huisje had verlaten, -om zich naar den boeier te begeven, bij welke gelegenheid hij een -vol uur noodig had, om zich een doortocht te banen. - -"Daar gaat hij nu," zeide hij tot zijne vrienden. "En hij heeft ons..." - -"Eene vorstelijke belooning gegeven," viel Jan Gekeer in. "'t Zal -jelui geen windeieren gelegd hebben, Ary, dat verblijf van den -Russischen Czaar!" - -"'t Mocht wat!" zei hij. "Hij heeft ons letterlijk niets gegeven, en -hij gaat heen zonder te betalen. Is het geen schande? En dat doet nog -wel een vorst, een machtig vorst. Een arme drommel zou ten minste nog -"dankje" gezegd hebben, maar hij gaat zonder groeten heen, onverwachts, -zonder er zelfs met een enkel woord over te kikken. 't Is netjes, -dat zeg ik." - -"Niet eens betaald!" vroegen de jongens verbaasd. - -"Neen, geen duit!" riep hij. "Kijk, daar stapt hij op den boeier. Het -zeil wordt geheschen! Daar gaat hij!" - -"Hij zal het kwaad genoeg te verantwoorden hebben op het IJ," zei -Dirk Rogge. "Er zullen groote golven gaan." - -"Als hij maar niet omslaat," zei Jacob Willemsz, die weer aan zijn -broer dacht. "Dat zou verschrikkelijk zijn." - -Opeens bemerkte hij op eenigen afstand Heyn Pomp, die ook naar het -vertrek van den Czaar was komen kijken. - -"Hola, Heyn, moet je den Czaar nog niet even gaan groeten?" vroeg -hij lachend. "Of heb je hem al gesproken?" - -Alle jongens schoten in den lach, want zij hadden er van gehoord, -hoe de Czaar hem tegen wil en dank eene kies had getrokken, wat zij -verbazend grappig vonden. - -En Heyn koos de wijste partij. Hij drong zich door het opgehoopte -volk heen en voegde zich bij hen. Lachend zei hij: - -"Ik ben in het geheel niet verlangend meer om den Czaar van nabij te -zien; hij is mij te hardhandig." - -Toen de boeier van den Czaar uit het gezicht verdwenen was, begaf -het volk zich langzamerhand naar huis, en de gewone stilte keerde -in Saardam's straten terug. Het verblijf van den Czaar was voor de -bewoners een zeer belangwekkend geval geweest, en het speet hun, -dat hij geen gevolg had gegeven aan zijn plan, om er den geheelen -winter door te brengen. Maar zij waren toch zeer vereerd met zijn -bezoek en stelden het op hoogen prijs. - - - - - - - - -HOOFDSTUK X. - -OP HET HEMVELD. - - -Een paar weken waren voorbijgegaan sinds het vertrek van den Czaar, -en reeds twee malen was hij in Saardam terug geweest. Den eersten -keer in het hartje van den nacht, op den 30en Augustus, dus slechts -enkele dagen na zijn vertrek. Hij kwam om zijne gereedschappen te -halen, want hij had te Amsterdam verlof gekregen om zich verder op de -Admiraliteitswerf in de praktijk van den scheepsbouw te oefenen. Aldaar -was hem ook een gebouw ten gebruike afgestaan. En den tweeden keer -was hij gekomen, om het overwinden van een schip te zien over den -Dam, waartoe hij door Sinjeur Calff uitgenoodigd was. Om te maken, -dat er bij die gelegenheid niet al te veel volk zou samenstroomen, -had men het gerucht uitgestrooid, dat de Czaar voor de uitnoodiging -had bedankt. De Vorst bekeek alles met de grootste belangstelling, -en hij deed dien dag ook nog een grooten inslag van gereedschappen, -welke hij zelf naar zijn boeier droeg. Twee dagen later kwam zijn -gevolg terug. Menzikoff kwam bij Gerrit Jansz. op het masten maken, en -Golofkin leerde bij Paulus Teeuwissen het bootenmaken. Eerst beklaagden -zij zich sterk over den ruwen arbeid, waartoe zij door hun gebieder -gedwongen waren, maar langzamerhand gewenden zij er aan. De Czaar kwam -hen dikwijls bezoeken in hun gebouw aan de Oostzijde, de Steenenkamer -genaamd, en dan bracht hij den avond meestal bij Sinjeur Calff door, -met wien hij zeer bevriend was. - -Zoo gingen de dagen voorbij, en nog altoos waren de Groenlandvaarders -niet teruggekeerd. - -Er heerschte groote droefheid in menig gezin, en ook in het eenvoudige -huisje van de weduwe Willemsz werden bange dagen doorgebracht. - -Dag-in en dag-uit klonk de vraag van de moeder, als Jacob binnenkwam: -"Nog geen tijding, Jacob!" - -"Niets, Moeder, totaal niets!" was dan het antwoord, en dan druppelden -groote tranen uit de oogen der moeder, en had Jacob moeite, om de -zijne te bedwingen. Soms stond hij op, en sloeg haar de armen teeder -om den hals, en dan kuste hij haar, zeggende: - -"Moederlief, houd toch goeden moed! Nòg hebben we geen zekerheid, -en alles kan nog ten beste keeren." - -Maar dan schudde zijne moeder ongeloovig het hoofd, en zuchtte: - -"Neen, kind, neen, 't is alles voorbij. Ik heb mijn lieveling verloren -en zal hem nooit wederzien. O, had ik hem toch niet laten gaan..." - -Zij werd stil en in zichzelf gekeerd, zoodat Jacob het zijn plicht -achtte, haar zooveel mogelijk gezelschap te houden. En dan spraken -zij samen altoos over Jan, en als zij dat niet deden, waren toch -hunne gedachten bij hem. - -Eens op een Zaterdag, een paar weken na het vertrek van den Czaar, -kwamen de jongens hem afhalen, om te gaan spelen. 't Waren zijne -gewone kameraden, met wie hij meestal omging: Nicolaas Calff, met -Castor natuurlijk, want die was altoos in zijn gezelschap, Dirk en -Teeuwis Rogge, Jan Gekeer, Aart Bloem, Cornelis Noomen en Ary Kist. - -"Jacob, ga je meê?" vroeg Nicolaas Calff. "We gaan naar het Hemveld." - -"Och," zei Jacob, "ik moest maar thuis blijven. Ik heb toch den -rechten lust niet in spelen." - -"Kom, ga meê!" zeide Ary Kist. "Toe maar. Je kunt toch altoos niet -in huis zitten?" - -Vrouw Willemsz keek haar zoon aan, en zeide: - -"Wel ja, kind, waarom zou je niet meêgaan? Ga gerust, als je maar -zorgt, op etenstijd thuis te zijn." - -Maar Jacob scheen niet veel lust te hebben, en zijn kleine zusje, -met wie hij aan het spelen was, toen de jongens hem kwamen halen, -riep hem toe: - -"Boer hier blijven. Ikke paadje jijden!" - -"Neen jongens," zei Jacob, "ik blijf maar liever thuis." - -Doch Ary Kist nam hem bij den arm, en trok hem naar buiten. - -"Gekheid," zei hij beslist, "jij gaat met ons meê. Dag buurvrouw!" - -Jacobs aarzeling was thans overwonnen, en nu hij eenmaal besloten was, -vond hij het toch wel prettig ook, om bij zijn makkers te zijn. In -het vuur van het spel vergat hij gewoonlijk zijn verdriet en werd -hij even vroolijk als altoos. - -"Waar zullen we heengaan? Naar het Hemveld, of naar Westzaan?" vroeg -Ary Kist. - -"Naar het Hemveld; dat is eenmaal afgesproken!" antwoordde Arent -Bloem, en zonder tegenspraak legden de andere jongens zich bij zijne -beslissing neer. Zij liepen den Hoogendijk af en bereikten weldra -het veld, waar zij dikwijls gingen spelen. Zij waren er zoo vrij als -de vogeltjes in de lucht, en konden er om zoo te zeggen doen, wat zij -verkozen. Het was een klein schiereiland, dat aan drie kanten begrensd -werd door het water van het IJ. Hoog riet groeide aan den oever, en -de jongens vonden er wel het een of ander, dat hun belang inboezemde. - -"Wat zullen we doen?" vroeg Ary Kist. "Verstoppertje?" - -Dat spelletje deden zij er dikwijls, omdat zij zich in het riet zoo -mooi konden verschuilen. - -Het voorstel vond algemeenen bijval. Cornelis Noomen plukte een handvol -grassprietjes en liet er ieder een trekken. Wie het langste sprietje -trok, moest zoeken. Jan Gekeer was de gelukkige. Hij moest zich in -een droge sloot afzonderen, om den anderen gelegenheid te geven, -zich te verschuilen. En ieder zocht een goed plaatsje op aan den -oever of in het hooge gras. - -Toen Jan meende, dat hij lang genoeg in zijn sloot had doorgebracht, -liet hij een langgerekt oe-oe-oe-oe! hooren, om de jongens te -waarschuwen, dat hij in aantocht was, en van verschillende kanten werd -zijn geroep op dezelfde wijze beantwoord. Een paal, op het midden -van het veld, was honk. Zoodra Jan iemand ontdekt had, moest hij -zijn naam roepen en eerder dan deze den paal trachten te bereiken, -want was de andere jongen hem voor, dan kon deze hem tikken, en moest -hij opnieuw zoeken. - -De jongens hielden zich doodstil, om hunne schuilplaats niet te -verraden. - -Jan Gekeer begaf zich eerst naar den paal, om van daar uit zijn -verkenningstochten te beginnen. Hij moest dat uiterst behoedzaam doen, -want liep hij een van de jongens voorbij, zonder diens schuilplaats -te ontdekken, dan kon deze opspringen en naar den paal snellen. In -dat geval had Jan het verloren. - -Hij bewoog zich stapje voor stapje, en speurde links en rechts. Het -minste geritsel kon hem eene schuilplaats van een der jongens verraden. - -Ha, daar bewoog zich iets in het lange gras. Jan stond stil en keek -uit, of hij geen hoofd boven de grashalmen zou zien verschijnen. Hij -wachtte geduldig, wetende, dat de jongen zich oprichten zou om te zien, -of Jan al ver genoeg van den paal verwijderd was, teneinde met hoop -op succes den wedloop te kunnen beginnen. - -Daar verscheen een hoofd behoedzaam boven de graspluimen, en nauwelijks -had Jan het gezien, of hij riep: - -"Ary Kist!" - -En tegelijkertijd snelde hij naar den paal terug. - -Zoodra Ary zich ontdekt zag, sprong ook hij op, om te trachten eerder -dan Jan den paal te bereiken, maar hij moest het verliezen. Ary werd -gevangen. Jan Gekeer kon veel harder loopen dan hij. - -'t Werd nu voor Jan gevaarlijker, want Ary Kist had er natuurlijk -belang bij, dat een van zijne makkers het won. In dat geval mocht -hij zich ook weer verschuilen. Hij trachtte dus zijn makkers te -waarschuwen, indien er gevaar dreigde. Was Jan nog dicht bij den -paal, dan riep hij: "Blijf! Blijf!" Maar waagde Jan zich iets verder, -dan klonk zijn raad: "Kom uit! Kom uit!" - -Jan was echter voorzichtig en vlug. Teeuwis Rogge, die op het geroep -van "Kom uit! Kom uit!" den wedloop gewaagd had, moest ook het -onderspit delven. Evenzoo ging het met Dirk Rogge, die het bijna van -Jan gewonnen had, toen hij plotseling struikelde en met zijn neus in -het lange gras terecht kwam. Jan kreeg gelegenheid het pleit te winnen. - -Eindelijk waren er nog maar twee jongens overgebleven, en het kon -Jan maar niet gelukken, hunne schuilplaats op te sporen. 't Waren -Nicolaas Calff en Jacob Willemsz. Zij hadden zich aan het uiterste -puntje van het Hemveld achter het hooge riet verborgen, en hielden -zich doodstil. Zij waren zoo diep mogelijk neergehurkt, en Castor lag -onbeweeglijk aan de voeten van zijn jongen meester. Hij gaf geen kik -en bewoog nauwelijks den kop, om Nicolaas even aan te kijken. - -'t Riet was op de plaats, waar zij zaten, verbazend hoog en dicht, en -'t zou Jan Gekeer moeilijk vallen, om hen op te sporen. Zij hadden -het plaatsje langs een kleinen omweg achter het riet om bereikt, -zoodat er geen spoor was, dat den verkenner den weg kon wijzen. - -Achter hen, bijna tegen hunne hielen, klotsten de golven van het -IJ, op welk breed water de beide knapen thans een prachtig gezicht -hadden. Er was eene drukke scheepvaart. Mooie boeiers passeerden -van en naar Amsterdam, bootjes, soms met zingende roeiers, voeren op -eenigen afstand voorbij, en fraaie tentjachten met voorname juffers -gleden statig langs hen heen. De jongens werden niet moede, er naar te -kijken. 't Riet vóór hen was zoo dicht, dat zij Jan Gekeer niet konden -zien aankomen. Zij wisten dan ook vooraf, dat zij verloren waren, -zoodra zij ontdekt werden, want dan had Jan wel zooveel op hen voor, -dat hij gemakkelijk het eerst den paal bereiken kon. - -Maar het geroep van hunne makkers: "Blijf! Blijf!" of "Kom uit! Kom -uit!" drong zeer duidelijk tot hen door. Zij stoorden zich echter -aan het een noch het ander, en bleven stil zitten. - -"Hij vindt ons hier nooit, denk ik," zei Nicolaas Calff. "'t Is -onmogelijk voor hem, om door het riet heen te kijken." - -"Neen, gemakkelijk zal hij ons niet vinden," meende Jacob. "Maar hij -is een slimmerd, en je bent hem niet gauw te vlug af. Hoort de jongens -eens roepen: "Kom uit! Kom uit!" Ik wed, dat ze allen al gesnapt zijn, -en dat het nog alleen om ons te doen is." - -"Best mogelijk," zei Nicolaas. "Hoor eens!" - -"Kom uit! Kom uit!" werd er thans weer met alle kracht geroepen, -zeker omdat Jan Gekeer zich zeer ver van den paal gewaagd had. - -"Toch blijven we zitten," zei Nicolaas. "We zitten hier best!" - -"Ja, dat is wel waar, maar zou ik niet eens gaan kijken, waar Jan -ongeveer is? Als hij den verkeerden kant uitgeloopen is, zouden wij -het kunnen wagen, om van wal te steken." - -"Niet doen, Jacob, niet doen! Laat hem maar zoeken. Hij vindt ons -nooit." - -De jongens hielden zich stil, en lieten weer hun blik over het IJ -glijden. Opeens sprong Jacob overeind, en driftig zijn makker bij -den arm grijpende, riep hij hem met hokkende stem toe: - -"Kijk daar eens, Nicolaas, kijk daar eens! Ginds komen de -Walvischvaarders terug!" - -Nicolaas was ook opgesprongen en keek naar een aantal schepen, dat -met volle zeilen naderde. - -"Ja," zei hij, "daar komen de Walvischvaarders terug." - -Hij vestigde vol medelijden zijn blik op zijn makker, die bijna met -zijn voeten in het water stond. De arme jongen wilde zoo dicht mogelijk -bij de schepen zijn, om dadelijk bericht te kunnen inwinnen omtrent het -Bonte Calff. Het ontging Nicolaas niet, dat Jacob doodsbleek zag. Deze -nam elk schip met de grootste nauwkeurigheid op, en mompelde eindelijk: - -"Het Bonte Calff is er niet bij." En hardop liet hij erop volgen: - -"Het gerucht heeft ons niet bedrogen, Nicolaas. Het Bonte Calff keert -niet terug." - -Groote tranen druppelden hem van het gelaat, en ook Nicolaas was -zeer ontroerd. - -De beide jongens hoorden niet eens, hoe hunne makkers luidkeels riepen, -om hen te waarschuwen: - -"Kom uit! Nicolaas en Jacob, kom uit!" - -Zwijgend stonden zij aan den oever, en tuurden naar de schepen, -die vlug naderbij kwamen. Zij konden de mannen op het dek reeds zien. - -"Kom uit! Jacob en Nicolaas, kom uit!" klonk het nogmaals achter -hen. Maar de jongens bleven als standbeelden staan, de oogen scherp -op de schepen gericht. - -"Het is zoo, Jacob," zei Nicolaas zacht, terwijl hij hem den arm op -den schouder legde, als om hem te troosten, "er is er een minder, -dan bij de uitvaart. Het Bonte Calff is vergaan, helaas!" - -"Jacob Willemsz en Nicolaas Calff!" klonk plotseling de stem van Jan -Gekeer, die hen eindelijk had gevonden. En vlug als de wind maakte hij -rechtsomkeer, om het eerst aan den paal te komen. Hij was overwinnaar, -en thans was de beurt om te zoeken aan een ander. - -Tot groote verwondering van de andere jongens bleven Jacob en Nicolaas -echter onzichtbaar. Jan Gekeer was al lang bij den paal terug, en -nog kwamen zij niet. - -"Ik heb ze toch eerlijk gesnapt!" zei hij. "Komt, ga jelui mede? Dan -gaan we kijken, waar zij blijven." Even later werd het lange riet op -zijde geduwd, en kwamen al de jongens op de punt van het schiereiland -bij elkander. - -"Waarom kom je niet?" vroeg Jan Gekeer. "Ik heb je eerlijk geroepen." - -Nicolaas antwoordde niet. Hij wees alleen op de naderende schepen. En -de jongens zagen, dat Jacob Willemsz doodsbleek zag, en dat hij -schreide. - -Zij hadden innig met hem te doen. Zwijgend telden ook zij de schepen, -en met deernis ontwaarden zij, dat er een minder was dan bij de -uitvaart. - -'t Was duidelijk: het Bonte Calff ontbrak. - -Er werd geen woord onder de jongens gesproken. Castor alleen maakte -wat leven, doordat hij eene rat had gezien, die hij gaarne vangen -wilde. Het beestje was hem echter te vlug af. - -De schepen kwamen al nader. De zeilen stonden bol, en de wind speelde -lustig met de wimpels. - -Opeens zei Ary Kist: - -"Luister eens, jongens! 't Is net, of ik op het voorste schip hoor -zingen." - -"Het voorste is de "Groenlander," zei Dirk Rogge. Hij herkende het -schip, omdat zijn vader het gebouwd had. - -"Stil,--laten we luisteren," zei Ary Kist. - -De jongens stonden onbeweeglijk. Inderdaad, er werd op de "Groenland" -een matrozendeuntje gezongen. Zij herkenden aan de wijs het lied, -hoewel zij de woorden niet konden verstaan. - -'t Luidde: - - - Matroosje, die de Zee bemint, - En kleine schatten overwint, - Die vaart naar 't Oosten en naar 't West, - En houd de warmte voor het best, - Daar moet men waters drinken, - Die wel stinken. - Zijt gij het warme land nu moe, - Zoo peurt eens meê naar Groenland toe, - Daar zult gij over vuilen stank, - Van 't stinkend water tot uw drank, - Noch over heete dagen - Niet veel klagen enz. - - -"Dat is gemeen, om te zingen, nu er zooveel menschen niet terugkeeren," -zei Ary Kist met verontwaardiging. - -"Dat is het ook," beaamde Arent Bloem, en de andere jongens waren -dat ook met Ary eens. Zij hadden thans dubbel met Jacob te doen, -wien dat zingen wel allerakeligst in de ooren moest klinken. - -Deze sprak geen woord. Hij staarde maar onophoudelijk naar het voorste -schip, gereed om dadelijk inlichtingen te vragen, zoodra het dicht -genoeg genaderd zou zijn. - -"Jongens, 't kan wel een goed teeken zijn," sprak Nicolaas Calff. "Ik -kan niet gelooven, dat zij zingen zouden, als daartoe geen reden -bestond." - -"'t Is mogelijk," zei Ary Kist. "Maar ik geloof er niet veel van. Hoor -eens aan, 't schijnt wel een algemeen gezang. De heele bemanning zingt, -geloof ik, meê." - -Jacob stond te trappelen van ongeduld. Hij voelde niet eens, dat het -water hem af en toe over de voeten stroomde. Ha, eindelijk was het -voorste schip dicht genoeg genaderd, om het te kunnen beschreeuwen. - -Hij hield zijn handen bij wijze van trompet om den mond, en riep uit -alle macht: - -"Hallo! Hallo!" - -De mannen op het dek merkten de jongens op, en wuifden hun toe. Maar -zij gingen voort met zingen, en hoorden niet, wat Jacob hun toeriep. - -Het schip voer voorbij, en het tweede naderde. Maar ook daar klonk -een lustig lied. De mannen gaven uiting aan hun vreugde, nu zij de -groote reis achter zich hadden en het geliefde Saardam voor zich -zagen oprijzen. - -Opeens greep Nicolaas driftig zijn vriend Jacob bij den schouder en -schudde hem krachtig heen en weer. - -"Jacob! kijk eens,--kijk eens. Bedrieg ik mij, of--is dat--o hemel, -ik durf het haast niet zeggen,--kijk, daar in het vierde schip.--Wie -klimt daar in den mast, en wuift ons toe met zijne muts? Ja--Ja, -hemel, Jacob, zie je 't dan niet--dat is toch Jan,--dat is toch -Jan,--dat is toch Jan!" - -En Nicolaas beefde van vreugde, terwijl hij die woorden gejaagd -uitsprak. - -Alle jongens vestigden hun blik op het vierde schip. Daar klom -inderdaad een jongen halverwege den mast in, en wuifde hun vandaar -toe met zijne muts. - -"'t Is hem!--'t Is hem!" riep Teeuwis Rogge. - -"'t Is hem vast en zeker!" schreeuwde Ary Kist. "Jacob, zie je 't? 't -Is Jan, zoowaar als ik leef!" - -Hij nam zijne muts van het hoofd en zwaaide er lustig -mede. "Hoezee! Hoezee! Hoezee!" riep hij Jan toe. En alle jongens -volgden zijn voorbeeld. - -"Hoezee! Hoezee! Hoezee!" - -Alleen Jacob wuifde niet. Hij lachte en schreide tegelijk en strekte -de beide armen naar Jan uit. O, hij wist het nu zeker: 't was Jan, -zijn broer. Zonder nadenken stapte hij een paar schreden voorwaarts, -alsof hij hem in de armen wilde drukken,--en nog voelde hij in de -vreugde zijns harten niet, dat hij druipnatte voeten kreeg. - -"Jan!--Jan!" riep hij dankbaar en verheugd uit. - -"Hoezee! Hoezee! Hoezee!" klonk het achter hem. En zijne makkers -trokken hem bij den arm terug, en zeiden lachend: - -"Wou je naar hem toe zwemmen, Jacob? Kom mede, laten we naar Saardam -terugkeeren, en het je Moeder vertellen." - -"Ja, ja, en de andere menschen, die ook zoo in spanning hebben verkeerd -over hunne mannen," zei Nicolaas. "Wat zullen zij blijde zijn!" - -"Ja, ik ga meê," sprak Jacob. Maar eerst riep hij met inspanning van -al zijn krachten: - -"Dag Jan! Dag Jan!" - -En hij wuifde hem toe met de hand. - -Een huivering van geluk doorvoer hem, toen hij duidelijk de woorden -hoorde: - -"Dag Jacob! Tot straks!" - -Nog eenmaal zwaaide hij met zijne muts, en toen ijlde hij met zijne -makkers naar Saardam terug. De jongens konden hem bijna niet bijhouden, -maar Castor sprong vroolijk blaffend voor hen uit. - -Zij kwamen vele menschen tegen, want in Saardam was de komst van de -walvischvaarders reeds opgemerkt, en men liep de schepen tegemoet, om -te hooren, hoe het met de bemanning van het Bonte Calff was afgeloopen. - -"De schepen komen!" riepen de jongens hun toe. "En de bemanning van -het Bonte Calff is gered!" - -Die blijde boodschap verkondigden zij wel honderdmaal, en tegen -iedereen, die haar hooren wilde. En van mond tot mond ging de tijding: - -"De bemanning van het Bonte Calff is gered." Groote vreugde heerschte -in menig huis, waar enkele oogenblikken geleden nog heete tranen -werden geschreid. Ja, heel Saardam verkeerde in feeststemming. - -Jacob had spoedig den Lagen Horn bereikt. Hij wierp de deur van zijn -huis open en stormde naar binnen. - -"Moeder, Moeder!" riep hij hijgend, want hij was bijna geheel buiten -adem van het harde loopen. "Moeder, de vloot keert terug!" - -Maar opeens bedacht hij, dat hij voorzichtig moest wezen. De groote -vreugde kon zijne moeder wel eens gevaarlijk worden. - -Zij keek hem ontroerd in het roode gelaat, en zag, hoe zijne oogen -glinsterden van vreugde. - -"De vloot keert terug," mompelde zij zacht. Hare handen beefden en -hare lippen trilden. - -"Ja, Moeder,--en o, ik ben zoo blij!" zei Jacob, die in de vreugde -zijns harten zijne Moeder omhelsde en haar innig kuste. Zacht -fluisterde hij haar toe: - -"O, Moedertje, wat een geluk. De bemanning van het Bonte Calff -is gered!" - -"Gered?" stamelde de weduwe. Zij vouwde de handen samen, en keek haar -zoon ongeloovig aan. "Gered? Jacob,--weet je dat zeker?" - -"Ja, Moeder, ik weet het zeker. Ik heb Jan gezien, Moeder, hij heeft -mij gegroet. O, wat heb ik hard geloopen, om het u spoedig te komen -zeggen..." - -Zijne Moeder was buiten zichzelve van vreugde, en zij moest op een -stoel plaats nemen, om niet te vallen. Ook zij lachte en weende -tegelijk, en zij dankte den Heer des Hemels voor de redding van -haar kind. - -Jacob nam intusschen dol van blijdschap zijn zusje bij de twee handjes, -en sprong met haar de kamer rond. - -"Zus,--straks komt broer Jan! Straks komt broer Jan!" riep hij haar -telkens toe. - -En zus vond dat dansen en springen wat aardig, nog veel aardiger dan -het bericht, dat Jan spoedig thuis zou komen. Het kleine ding was -haar broer Jan al bijna vergeten. - -Opeens stond de weduwe op. Zij nam kleine zus in de armen en sprak: - -"Kom zus, wij gaan broer Jan halen. Kom, ik moet hem zien, ik moet -hem zien. Hier houd ik het niet uit." - -Moeder, zoon en dochter verlieten het huisje, en begaven zich naar den -Zuiddijk, waar de walvischvaarders spoedig zouden aankomen. Wat stond -het daar al vol menschen, allen in druk gesprek over de heugelijke -tijding, dat de bemanning van het Bonte Calff gered en behouden -binnengekomen was. Vreugde stond op ieders gelaat te lezen. - -Toen de weduwe Willemsz met haar beide kinderen naderde, weken de -menschen voor haar op zijde, om haar door te laten, en iedereen had -een vriendelijk woord en een gelukwensch voor haar over. Hoe verheugde -men zich ook over het geluk van deze arme vrouw. - -Daar kwamen de schepen aan. De zeilen werden gestreken. De bemanning -werd door honderden armen het welkom toegewuifd. - -Mannen en vrouwen verdrongen elkander, om het dichtst bij den wal -te komen. - -De booten werden uitgezet, en de walvischvaarders stapten weldra -aan land. - -Ook Jan betrad weer den vaderlandschen grond, en hij wierp zich in de -uitgebreide armen zijner moeder. 't Was eene omhelzing, waaraan bijna -geen einde kwam. Telkens en telkens weer kuste zij den doodgewaanden -zoon, telkens en telkens weer drukte zij hem vurig aan haar hart. Toen -kwam Jacob aan de beurt, en kleine zus, en even later ontmoetten zij -de jongens, die met Jacob op het Hemveld waren geweest. - -Wat werden er handen gedrukt! Wat klonk er een luid en hartelijk -gemeend: "Hoezee, Hoezee!" ter eere van Jan. In optocht brachten zij -hem naar het welbekende huisje op den Lagen Horn. - -'s Avonds kwamen daar nog Sinjeur en Juffrouw Calff om Jan te begroeten -en de weduwe geluk te wenschen met de behouden terugkomst van haar -kind. En Castor, die met zijn meester medegekomen was, herkende Jan, -en likte hem kwispelstaartend de handen. - -Wat had Jan dien avond veel te vertellen! En hoe luisterden allen -naar zijn verhaal van het vergaan van het Bonte Calff. - -"Wij hadden juist een buitengewoon grooten walvisch geflenst," zoo -vertelde hij, "toen er een zeer harde wind uit het Oosten opstak, -die het schip geheel met ijs bezette, en toen de schotsen braken door -de holle zee, kregen wij het kwaad te verantwoorden. De ijsschotsen -schuurden langs het schip met een verbazend geweld, en soms werd het -dek er haast onder begraven. Dat gebeurde telkens als er een stortzee -kwam. De Commandeur gelastte om de voorzeilen los te maken, met het -doel om dieper in het ijs te zeilen, waar de zee altoos kalmer is. Maar -door het kruien van het ijs was het roer uit zijne vingerlingen -gerukt en hing dwars boven het water. 't Was dus onbruikbaar, en de -Commandeur trachtte thans het schip in den rechten koers te houden -door met de schooten en brassen te sturen. Het schip werd met den -ondergang bedreigd, want het ging juist den verkeerden kant op, met -den kop naar de open zee. De ijsschotsen, de groote wel te verstaan, -werden zoo heftig op en neer bewogen, dat zij soms tot aan de rusten -van het schip reikten. Toen maakte de schrik zich van een deel der -bemanning meester en zij sprongen over boord, op de schotsen, met het -doel een groote schots te zoeken, waarop zij eenigen tijd drijvende -konden blijven. Wel een vijf en twintig man verliet ons..." - -"En jij?" vroeg Sinjeur Calff, "was jij ook onder die vluchtelingen?" - -"Neen Sinjeur," sprak Jan, "ik bleef bij den Commandeur, die alles -deed, om het schip te redden." - -"Die lafaards!" zei Jacob verontwaardigd. "'t Was hun plicht, den -Commandeur getrouw te blijven." - -"Juist, dat was het zeker," sprak Sinjeur Calff. "En Jan heeft goed -gehandeld. Vertel verder, Jan." - -"Wij zagen de mannen kruipen van de eene schots op de andere, die -heftig op de golven werden bewogen. 't Is een wonder, dat geen van -hen er afgegleden en verdronken is. Vier- en twintig uur hebben zij -eindelijk op een groot ijsveld doorgebracht, niet wetende, waarheen -het lot hen voeren zou. - -Intusschen zetten wij het marszeil op, hopende door krachtig zeilen -de schotsen te doen wijken. Maar op eene voorbijdrijvende schots brak -de loefmarsschoot aan stukken, waarop het schip tegen de buitenste -schots aandraaide zoodanig, dat de geheele zijde inweek. Het Bonte -Calff dreef zeewaarts, geheel overzijde hangende, en de Commandeur -begreep, dat het spoedig zou omslaan, en op de ijsbergen te pletter -loopen. Hij gebood ons daarom in de sloepen te stappen, die gereed -hingen om dadelijk over boord gezet te worden. - -Dat bevel werd uitgevoerd. Wij verlieten het schoone vaartuig met een -gevoel, of wij onzen besten vriend hadden verloren, en we hebben het -niet weer terug gezien. Later zagen we er het wrakhout van drijven. - -Toen wij in de sloepen hadden plaats genomen, kwam er eene geduchte -sneeuwjacht, zoodat we geen handbreed voor ons konden uitzien. Elk -oogenblik liepen we gevaar om te slaan, en we zagen niets anders dan -den dood voor oogen. - -Gelukkig,--eindelijk bedaarde de sneeuwstorm, de lucht klaarde op, -en wonder boven wonder, dicht bij ons dreven op eene groote ijsschots -de mannen, die van ons weggevlucht waren. Wij voegden ons bij hen en -trokken de sloepen op de schots. Nog anderhalf etmaal dreven wij toen -op Gods genade voort, uitziende naar redding. - -Eindelijk waagde de Commandeur het niet langer. Hij gebood de sloepen -weer in zee te brengen, en stapte aan boord. - -"Mannen!" sprak hij ernstig, "die mij en zijn leven lief heeft -volge mij!" - -Allen gehoorzaamden, en wij staken af met een beklemd hart. Maar na -twaalf uur omzwervens ontdekten wij een schip. 't Was de "Vrede," -onder Commandeur Parshout, waar we met de grootste vriendelijkheid -werden opgenomen. Maar ik durf zeggen, dat we bange uren en dagen -hadden doorleefd." - -"Goddank, dat alles nog zoo goed afgeloopen is!" zei Juffrouw Calff, -terwijl zij de weduwe Willemsz de hand drukte. "Er is geen enkel -menschenleven bij verloren gegaan. Wij hebben zeer groote reden tot -dankbaarheid." - -"En wat is nu je plan voor de toekomst, Jan?" vroeg Sinjeur Calff. "Zit -de schrik er in voor eene volgende reis?" - -"Allerminst, Sinjeur," was het antwoord, "ik wensch niets liever dan -mij bij een volgende vaart opnieuw te laten aanmonsteren. Dat deze -reis ongelukkig geweest is, behoeft nog geen reden te zijn, om een -goed vak vaarwel te zeggen. Ik ga weer meê, Sinjeur." - -"Goed gesproken, Jan," zei de koopman, "doch niet meer als -kajuitsjongen, maar als stuurmansleerling. De Commandeur heeft mij -gezegd, dat je den stuurman nu reeds van veel dienst zijt geweest, -en dat je je een ijverig leerling hebt betoond. Over een jaar of -drie hoop ik je stuurman Jan Willemsz te noemen, en binnen een niet -te groot tijdsverloop Commandeur. Hier heb je mijn hand er op!" - -Jan drukte die met groote dankbaarheid. Hij was er van overtuigd, -dat een gulden toekomst hem wachtte. - - - - - - - - -HOOFDSTUK XI. - -BESLUIT. - - -Sinjeur Calff heeft in alle opzichten woord gehouden. Toen Jan drie en -twintig jaar oud was, betrad hij voor de eerste maal het dek van een -nieuw schip als Commandeur, en hij heeft altoos gelukkig gevaren. Zijne -verdiensten waren toen zoo groot, dat hij zich een flink huis kon -doen bouwen aan de Westzijde, waar hij met zijne moeder en zuster -zijn intrek nam. Toch kon hij van het hem lief geworden huisje op -den Lagen Horn niet geheel afstand doen. Hij kocht het voor eene -kleine som van den eigenaar, en heeft het tot aan zijn dood in eere -gehouden. Voor zijn goede moeder waren de bange dagen voorbij. Jan -heeft haar leven lang voor haar gezorgd, en haar met de bewijzen -zijner teederste liefde omringd. - -Daarbij stond zijn broeder Jacob hem naarstig ter zijde. Nadat deze -geruimen tijd op het kantoor van Sinjeur Calff had gewerkt, maakte -hij eenige reizen over de groote zee mede, en werd eindelijk kapitein -op een koopvaarder. Hij dreef handel in alle zeeën, en kwam later nog -dikwijls in Rusland, waar hij de eer had, den Czaar meermalen te zien -en te spreken. - -De Czaar bleef den geheelen winter te Amsterdam arbeiden op de -Admiraliteitswerf, waar de toegang voor het publiek verboden was. De -regeering der stad bewees hem veel eer en richtte zelfs groote feesten -aan. Onder anderen werd te zijner eer een groot spiegelgevecht gehouden -op het IJ. - -Toen hij vernam, dat de Walvischvaarders uit de Noordelijke IJszee -waren teruggekeerd, spoedde hij zich dadelijk naar Saardam, om de -schepen te gaan bezichtigen. De Commandeurs lieten alles gereed maken, -om den Czaar te laten zien, hoe het bij de Walvischvangst toeging. Op -een gegeven oogenblik hield men zich of er een visch te zien was, -en de Commandeurs bevalen: "Val! Val!" - -Op deze woorden sprongen de matrozen in de sloepen, de harpoeniers -plaatsten zich op de plecht met den harpoen in de hand, en met forsche -slagen verwijderde men zich van boord. - -Dit alles ging zoo snel en geregeld in zijn werk, en elk man wist -zoo precies de plaats, waar hij wezen moest, dat de Czaar er luide -zijne bewondering over te kennen gaf. - -Toen hij vernam, dat het Bonte Calff inderdaad vergaan, maar de -bemanning gered was, begaf hij zich naar Jan Willemsz en drukte hem -de hand. - -"Ik jou broer ook wel ken," zei de Czaar lachend. "Jij niet -verdronken!" - -"Gelukkig niet, Majesteit," zei Jan flink, terwijl hij den Czaar open -en zonder verlegenheid aankeek. - -"Jij een flinke knaap bent," sprak de Czaar. "En ik heet niet -majesteit, maar Pieterbaas." - -De Czaar verwijderde zich en keerde weldra met zijn boeier naar -Amsterdam terug. Doch nog heel dikwijls bezocht hij zijne vrienden -te Saardam, bij wie hij zeer gaarne vertoefde. Vooral bij Sinjeur -Calff kwam hij graag. - -Toen het galjoot, waaraan de Czaar te Amsterdam arbeidde, klaar was, -werd dit met groote plechtigheid door het Stadsbestuur aan den Czaar -ten geschenke aangeboden, waarmede de Vorst bijzonder vereerd was. Hij -benoemde zijn boeierknecht Musch tot kapitein en liet het naar Rusland -voeren, waar hij het levenslang in groote eere gehouden heeft. Zelfs -nog lang na zijn dood werd het daar bewaard. - -Eindelijk verliet de Czaar ons land en begaf zich naar Engeland. Dat -gebeurde op 18 Januari 1698. Maar op den 21en Mei van dat jaar kwam hij -te Saardam terug, thans om afscheid te nemen van zijne vrienden. Hij -bracht den avond feestelijk door ten huize van Sinjeur Calff, en gaf -zijne groote tevredenheid te kennen over alles, wat hij daar gezien -en geleerd had. - -Eindelijk keerde hij naar zijn land terug, en hij legde daar den -grondslag voor de latere macht van het groote Russische rijk. Hij -was de leermeester van zijn volk en trachtte met alle kracht, -waarover hij beschikken kon, zijne onderdanen de beschaving der -andere Europeesche volkeren deelachtig te doen worden. Wel stuitte -hij op veel tegenwerking en onwil, want zijn volk begreep hem niet, -maar hij rustte niet en gaf den moed nooit verloren. Zijn land breidde -hij uit tot aan de Oostzee, hij stichtte eene oorlogsvloot, verbeterde -de rechtspraak, bevorderde het onderwijs, vernietigde de macht van den -adel en beloonde den adel van den arbeid. Eindelijk begon hij aan den -bouw van eene nieuwe stad, eene stad, die aan zee gelegen, voorbestemd -was om de hoofdstad van zijn rijk te worden. 't Was Sint-Petersburg. - -Met groote vreugde begroette hij het eerste koopvaardijschip, dat -deze nieuwe plaats aandeed. Hij voer het schip tegemoet en vroeg, -of er een loods noodig was. Toen hierop toestemmend geantwoord werd, -klom hijzelf aan boord en loodste het schip behouden binnen. Wie -beschrijft de verbazing der mannen, toen zij 's avonds bij den Czaar op -een feest genoodigd, bemerkten dat de loods en de Czaar dezelfde waren. - -Hij gaf de bemanning groote geschenken: de kapitein kreeg 500 dukaten, -ieder bootsgezel 300 daalders. Bovendien werd den kapitein nog bij -elk volgend bezoek 100 roebels beloofd. Het schip zelf kreeg den -naam St.-Petersburg, en er werden verschillende voorrechten aan -toegekend. Men heeft er dientengevolge meer dan vijftig jaar mede -gevaren. Nicolaas Calff heeft er verscheidene reizen mede gemaakt, -en werd telkens door den Czaar als een vriend ontvangen. Zelfs Castor -ging soms mede. - -Eenige jaren later, op den vijfden Maart 1717, heerschte er wederom -eene groote drukte te Saardam. - -Geen wonder waarlijk. De Russische Czaar bezocht toen voor de tweede -maal de hem zoo lief geworden plaats; thans niet meer als de Keizer -van een ruw volk, dat geen plaats verdiende in de rij der Europeesche -staten, maar als de Czaar van een machtig rijk, dat met reuzenschreden -op den weg der beschaving was vooruitgegaan en zich onder de machtigste -rijken van Europa eene plaats veroverd had. - -Czaar Peter had zijn verlangen te kennen gegeven, op zijn -koopmans ontvangen te worden. Hij wenschte ook nu geen Majesteit te -heeten. Zijne gemalin vergezelde hem op dezen tocht. Ook zij moest het -land zien, dat hij als de wieg zijner grootheid erkende. Hij begaf -zich dadelijk naar het huis van Sinjeur Calff, waar hij gewoon als -Pieterbaas begroet werd, en hij gaf zijn verlangen te kennen, ook nu -weder verschillende molens en fabrieken te bezichtigen. Dat er zooveel -volks te zamen gestroomd was, om hem te zien, scheen hem dezen keer -in het geheel niet te hinderen. Ja, hij draaide zich zelfs lachend om -en om, ten einde gelegenheid te geven, hem aan alle zijden te bekijken. - -Toen zij van hun tocht weer ten huize van de familie Calff waren -teruggekeerd, vroeg hij: - -"Hoe gaat het met Gerrit Kist?" - -"Heel goed, Pieterbaas," was het antwoord van Sinjeur Calff. "Hij -werkt hier dichtbij in eene smederij." - -"Laat hem halen," sprak de Czaar. "Ik wensch hem nog eens te zien." - -Er werd dadelijk een bode afgezonden, om Kist het verlangen van den -Czaar te berichten, maar Kist antwoordde, terwijl hij nijdig met zijn -voorhamer op het gloeiende ijzer sloeg: - -"Ik geef den brui van den Czaar; hij is mij nog huur schuldig." - -De Czaar lachte er smakelijk om, toen hij dit vernam, en vergezeld van -een der Edelen uit zijn gevolg, begaf hij zich naar de smederij. Hij -drukte Kist de hand, en verzocht hem mede te gaan naar het huisje -op het Krimp, dat hij nog gaarne eens wilde zien. Kist deed het, -en de Czaar betrad weldra het eenvoudige gebouwtje, waarin hij als -timmermansknecht had vertoefd. Hij liep het geheele huisje door, -en bezag de oude slaapstede, alsmede het kamertje, waar hij gewoon -was te bidden. Hij nam zelfs een kijkje op den zolder, en vertoefde -in het gebouw wel een half uur lang, tot groote vreugde van Ary, -die zijn werk op de scheepstimmerwerf van Lijnstbaas Rogge in den -steek gelaten had, om den Czaar nog eens te ontmoeten. - -Toen de Vorst vertrok, betaalde hij Kist rijkelijk, wat deze van hem -moest hebben, en gaf hem zelfs een zilveren beker ten geschenke als -een gedachtenis aan zijn verblijf. - - - -Hiermede is dit verhaal ten einde. - -Dat het huisje van Kist nog te Saardam aanwezig is en jaarlijks door -duizenden vreemdelingen wordt bezocht, is algemeen bekend. 't Is met -zware balken gestut, om het voor instorten te behoeden, en men houdt -het zorgvuldig in denzelfden staat van tweehonderd jaren geleden. Zelfs -de meubels zijn dezelfde gebleven. - -Het behoort thans aan den Czaar van Rusland, die het in hooge eere -houdt, ongetwijfeld omdat het een onwedersprekelijk getuigenis aflegt -van de waarheid dezer woorden: - -"Niets was den grooten man te klein." - - - - - - - - -NASCHRIFT. - - -Bij de verschijning van dit boek is het mij een aangename plicht, -mijn hartelijken dank te betuigen aan den Heer G. J. HONIG, den op -het gebied der Zaanlandsche Historie bekenden Bibliothecaris van -de Zaanlandsche Oudheidkamer te Zaandijk. Deze toch heeft mij niet -alleen met de grootste welwillendheid uit zijne boekerij de noodige -bronnen verschaft, om mij voor het schrijven van dit boek te kunnen -voorbereiden, maar mij tevens na de lezing van het handschrift -opmerkzaam gemaakt op een tal van kleinigheden, die toch voor de -juiste behandeling van mijn onderwerp van het grootste belang waren, -en waarvan ik een dankbaar gebruik heb gemaakt. Hij heeft mij daardoor -in de gelegenheid gesteld, werkelijk historische personen ten tooneele -te voeren en hunne lotgevallen naar waarheid te vermelden. Ook de -jongens, die in dit verhaal voorkomen, hebben voor het meerendeel -geleefd, doch hunne lotgevallen berusten op fantasie. Echter niet -geheel, want ook daarbij heb ik het gebeurlijke niet uit het oog -verloren. De wonderbare redding b.v. van Nicolaas Calff is geput uit -Het Boek der Opschriften van Mr. J. van Lennep en J. ter Gouw, zie -het tweede deel, bldz. 163. Ook wat Jacob Willemsz. den Commandeur -Jonge Kees navertelt, is historisch, terwijl bij de beschrijving -van het vergaan van het Bonte Calff het verzinken van het schip de -Bleeker in 1670 tot exempel heeft gediend. - -De volgende werken zijn door mij geraadpleegd: - - - J. Honig Jsz. Jr. Studiën. - J. Honig Jsz. Geschiedenis der Zaanlanden. - A. Loosjes. Zaanlandsche dorpen. - F. Martens. Vojagie naar Groenland en Spitsbergen. - C. G. Zorgdrager. Bloeyende opkomst der Groenlandsche Visscherij. - G. J. Honig, Pieter Michaeloff, een tooneelstuk, dat opgevoerd - is te Zaandam bij gelegenheid van de Czaar-Peter-feesten in 1897. - - -C. JOH. KIEVIET. - - - - - - - - -INHOUD. - - - Blz. - In het huisje aan den Lagen Horn. 9 - Een hevig gevecht en een groot ongeluk. 31 - Een vergeefsche tocht en eene wonderbare redding. 56 - Het Bezoek van Sinjeur Calff, en de gevolgen daarvan. 78 - Een vreeselijk gerucht, eene spookhistorie en een - vreemd bezoek. 97 - Hoe nieuwsgierig de Saardammers waren. 123 - Allerlei geruchten.--Heyn Pomp wordt nog nieuwsgieriger. 144 - In den barbierswinkel, bij den Dam, en ten huize van - Sinjeur Calff.--Heyn Pomp krijgt den Czaar te zien. 164 - "Te veel Volks." 192 - Op het Hemveld. 205 - Besluit. 229 - Naschrift. 237 - - - - - - - - -AANTEEKENINGEN - - -[1] Diezak = dijzak. - -[2] Aldus schrijft de Heer Jacob Honig Jzn. Junior, in zijn bekend -werk: Geschiedenis der Zaanlanden, 2e deel. - - - - - - -End of Project Gutenberg's Jongens van Oudt-Holland, by C. Joh. Kieviet - -*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK JONGENS VAN OUDT-HOLLAND *** - -***** This file should be named 55820-8.txt or 55820-8.zip ***** -This and all associated files of various formats will be found in: - http://www.gutenberg.org/5/5/8/2/55820/ - -Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed -Proofreading Team at https://www.pgdp.net/ for Project -Gutenberg. - - -Updated editions will replace the previous one--the old editions will -be renamed. - -Creating the works from print editions not protected by U.S. copyright -law means that no one owns a United States copyright in these works, -so the Foundation (and you!) can copy and distribute it in the United -States without permission and without paying copyright -royalties. Special rules, set forth in the General Terms of Use part -of this license, apply to copying and distributing Project -Gutenberg-tm electronic works to protect the PROJECT GUTENBERG-tm -concept and trademark. Project Gutenberg is a registered trademark, -and may not be used if you charge for the eBooks, unless you receive -specific permission. If you do not charge anything for copies of this -eBook, complying with the rules is very easy. You may use this eBook -for nearly any purpose such as creation of derivative works, reports, -performances and research. They may be modified and printed and given -away--you may do practically ANYTHING in the United States with eBooks -not protected by U.S. copyright law. Redistribution is subject to the -trademark license, especially commercial redistribution. - -START: FULL LICENSE - -THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE -PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK - -To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free -distribution of electronic works, by using or distributing this work -(or any other work associated in any way with the phrase "Project -Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full -Project Gutenberg-tm License available with this file or online at -www.gutenberg.org/license. - -Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project -Gutenberg-tm electronic works - -1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm -electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to -and accept all the terms of this license and intellectual property -(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all -the terms of this agreement, you must cease using and return or -destroy all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your -possession. If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a -Project Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound -by the terms of this agreement, you may obtain a refund from the -person or entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph -1.E.8. - -1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be -used on or associated in any way with an electronic work by people who -agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few -things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works -even without complying with the full terms of this agreement. See -paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project -Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this -agreement and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm -electronic works. See paragraph 1.E below. - -1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the -Foundation" or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection -of Project Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual -works in the collection are in the public domain in the United -States. If an individual work is unprotected by copyright law in the -United States and you are located in the United States, we do not -claim a right to prevent you from copying, distributing, performing, -displaying or creating derivative works based on the work as long as -all references to Project Gutenberg are removed. Of course, we hope -that you will support the Project Gutenberg-tm mission of promoting -free access to electronic works by freely sharing Project Gutenberg-tm -works in compliance with the terms of this agreement for keeping the -Project Gutenberg-tm name associated with the work. You can easily -comply with the terms of this agreement by keeping this work in the -same format with its attached full Project Gutenberg-tm License when -you share it without charge with others. - -1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern -what you can do with this work. Copyright laws in most countries are -in a constant state of change. If you are outside the United States, -check the laws of your country in addition to the terms of this -agreement before downloading, copying, displaying, performing, -distributing or creating derivative works based on this work or any -other Project Gutenberg-tm work. The Foundation makes no -representations concerning the copyright status of any work in any -country outside the United States. - -1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg: - -1.E.1. The following sentence, with active links to, or other -immediate access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear -prominently whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work -on which the phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the -phrase "Project Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, -performed, viewed, copied or distributed: - - This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and - most other parts of the world at no cost and with almost no - restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it - under the terms of the Project Gutenberg License included with this - eBook or online at www.gutenberg.org. If you are not located in the - United States, you'll have to check the laws of the country where you - are located before using this ebook. - -1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is -derived from texts not protected by U.S. copyright law (does not -contain a notice indicating that it is posted with permission of the -copyright holder), the work can be copied and distributed to anyone in -the United States without paying any fees or charges. If you are -redistributing or providing access to a work with the phrase "Project -Gutenberg" associated with or appearing on the work, you must comply -either with the requirements of paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 or -obtain permission for the use of the work and the Project Gutenberg-tm -trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or 1.E.9. - -1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted -with the permission of the copyright holder, your use and distribution -must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any -additional terms imposed by the copyright holder. Additional terms -will be linked to the Project Gutenberg-tm License for all works -posted with the permission of the copyright holder found at the -beginning of this work. - -1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm -License terms from this work, or any files containing a part of this -work or any other work associated with Project Gutenberg-tm. - -1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this -electronic work, or any part of this electronic work, without -prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with -active links or immediate access to the full terms of the Project -Gutenberg-tm License. - -1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary, -compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including -any word processing or hypertext form. However, if you provide access -to or distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format -other than "Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official -version posted on the official Project Gutenberg-tm web site -(www.gutenberg.org), you must, at no additional cost, fee or expense -to the user, provide a copy, a means of exporting a copy, or a means -of obtaining a copy upon request, of the work in its original "Plain -Vanilla ASCII" or other form. Any alternate format must include the -full Project Gutenberg-tm License as specified in paragraph 1.E.1. - -1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying, -performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works -unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9. - -1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing -access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works -provided that - -* You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from - the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method - you already use to calculate your applicable taxes. The fee is owed - to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he has - agreed to donate royalties under this paragraph to the Project - Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments must be paid - within 60 days following each date on which you prepare (or are - legally required to prepare) your periodic tax returns. Royalty - payments should be clearly marked as such and sent to the Project - Gutenberg Literary Archive Foundation at the address specified in - Section 4, "Information about donations to the Project Gutenberg - Literary Archive Foundation." - -* You provide a full refund of any money paid by a user who notifies - you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he - does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm - License. You must require such a user to return or destroy all - copies of the works possessed in a physical medium and discontinue - all use of and all access to other copies of Project Gutenberg-tm - works. - -* You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of - any money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the - electronic work is discovered and reported to you within 90 days of - receipt of the work. - -* You comply with all other terms of this agreement for free - distribution of Project Gutenberg-tm works. - -1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project -Gutenberg-tm electronic work or group of works on different terms than -are set forth in this agreement, you must obtain permission in writing -from both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and The -Project Gutenberg Trademark LLC, the owner of the Project Gutenberg-tm -trademark. Contact the Foundation as set forth in Section 3 below. - -1.F. - -1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable -effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread -works not protected by U.S. copyright law in creating the Project -Gutenberg-tm collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm -electronic works, and the medium on which they may be stored, may -contain "Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate -or corrupt data, transcription errors, a copyright or other -intellectual property infringement, a defective or damaged disk or -other medium, a computer virus, or computer codes that damage or -cannot be read by your equipment. - -1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right -of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project -Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project -Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project -Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all -liability to you for damages, costs and expenses, including legal -fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT -LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE -PROVIDED IN PARAGRAPH 1.F.3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE -TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE -LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR -INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH -DAMAGE. - -1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a -defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can -receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a -written explanation to the person you received the work from. If you -received the work on a physical medium, you must return the medium -with your written explanation. The person or entity that provided you -with the defective work may elect to provide a replacement copy in -lieu of a refund. If you received the work electronically, the person -or entity providing it to you may choose to give you a second -opportunity to receive the work electronically in lieu of a refund. If -the second copy is also defective, you may demand a refund in writing -without further opportunities to fix the problem. - -1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth -in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS', WITH NO -OTHER WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT -LIMITED TO WARRANTIES OF MERCHANTABILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE. - -1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied -warranties or the exclusion or limitation of certain types of -damages. If any disclaimer or limitation set forth in this agreement -violates the law of the state applicable to this agreement, the -agreement shall be interpreted to make the maximum disclaimer or -limitation permitted by the applicable state law. The invalidity or -unenforceability of any provision of this agreement shall not void the -remaining provisions. - -1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the -trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone -providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in -accordance with this agreement, and any volunteers associated with the -production, promotion and distribution of Project Gutenberg-tm -electronic works, harmless from all liability, costs and expenses, -including legal fees, that arise directly or indirectly from any of -the following which you do or cause to occur: (a) distribution of this -or any Project Gutenberg-tm work, (b) alteration, modification, or -additions or deletions to any Project Gutenberg-tm work, and (c) any -Defect you cause. - -Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm - -Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of -electronic works in formats readable by the widest variety of -computers including obsolete, old, middle-aged and new computers. It -exists because of the efforts of hundreds of volunteers and donations -from people in all walks of life. - -Volunteers and financial support to provide volunteers with the -assistance they need are critical to reaching Project Gutenberg-tm's -goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will -remain freely available for generations to come. In 2001, the Project -Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure -and permanent future for Project Gutenberg-tm and future -generations. To learn more about the Project Gutenberg Literary -Archive Foundation and how your efforts and donations can help, see -Sections 3 and 4 and the Foundation information page at -www.gutenberg.org Section 3. Information about the Project Gutenberg -Literary Archive Foundation - -The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit -501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the -state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal -Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification -number is 64-6221541. Contributions to the Project Gutenberg Literary -Archive Foundation are tax deductible to the full extent permitted by -U.S. federal laws and your state's laws. - -The Foundation's principal office is in Fairbanks, Alaska, with the -mailing address: PO Box 750175, Fairbanks, AK 99775, but its -volunteers and employees are scattered throughout numerous -locations. Its business office is located at 809 North 1500 West, Salt -Lake City, UT 84116, (801) 596-1887. Email contact links and up to -date contact information can be found at the Foundation's web site and -official page at www.gutenberg.org/contact - -For additional contact information: - - Dr. Gregory B. Newby - Chief Executive and Director - gbnewby@pglaf.org - -Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg -Literary Archive Foundation - -Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide -spread public support and donations to carry out its mission of -increasing the number of public domain and licensed works that can be -freely distributed in machine readable form accessible by the widest -array of equipment including outdated equipment. Many small donations -($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt -status with the IRS. - -The Foundation is committed to complying with the laws regulating -charities and charitable donations in all 50 states of the United -States. Compliance requirements are not uniform and it takes a -considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up -with these requirements. We do not solicit donations in locations -where we have not received written confirmation of compliance. To SEND -DONATIONS or determine the status of compliance for any particular -state visit www.gutenberg.org/donate - -While we cannot and do not solicit contributions from states where we -have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition -against accepting unsolicited donations from donors in such states who -approach us with offers to donate. - -International donations are gratefully accepted, but we cannot make -any statements concerning tax treatment of donations received from -outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff. - -Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation -methods and addresses. Donations are accepted in a number of other -ways including checks, online payments and credit card donations. To -donate, please visit: www.gutenberg.org/donate - -Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic works. - -Professor Michael S. Hart was the originator of the Project -Gutenberg-tm concept of a library of electronic works that could be -freely shared with anyone. For forty years, he produced and -distributed Project Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of -volunteer support. - -Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed -editions, all of which are confirmed as not protected by copyright in -the U.S. unless a copyright notice is included. Thus, we do not -necessarily keep eBooks in compliance with any particular paper -edition. - -Most people start at our Web site which has the main PG search -facility: www.gutenberg.org - -This Web site includes information about Project Gutenberg-tm, -including how to make donations to the Project Gutenberg Literary -Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to -subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks. - diff --git a/old/55820-8.zip b/old/55820-8.zip Binary files differdeleted file mode 100644 index 84e1476..0000000 --- a/old/55820-8.zip +++ /dev/null diff --git a/old/55820-h.zip b/old/55820-h.zip Binary files differdeleted file mode 100644 index 1a350e1..0000000 --- a/old/55820-h.zip +++ /dev/null diff --git a/old/55820-h/55820-h.htm b/old/55820-h/55820-h.htm deleted file mode 100644 index d394c4a..0000000 --- a/old/55820-h/55820-h.htm +++ /dev/null @@ -1,6664 +0,0 @@ -<!DOCTYPE html PUBLIC "-//W3C//DTD HTML 4.01 Transitional//EN" -"http://www.w3.org/TR/html4/loose.dtd"> -<!-- This HTML file has been automatically generated from an XML source on 2017-10-26T17:56:06Z. --> -<html lang="nl"> -<head> -<meta name="generator" content= -"HTML Tidy for Windows (vers 25 March 2009), see www.w3.org"> -<title>Jongens van Oudt-Holland</title> -<meta http-equiv="content-type" content="text/html; charset=us-ascii"> -<meta name="generator" content= -"tei2html.xsl, see https://github.com/jhellingman/tei2html"> -<meta name="author" content= -"Cornelis Johannes Kieviet (1858–1931)"> -<link rel="coverpage" href="images/voorkant.jpg"> -<link rel="schema.DC" href= -"http://dublincore.org/documents/1998/09/dces/"> -<meta name="DC.Creator" content= -"Cornelis Johannes Kieviet (1858–1931)"> -<meta name="DC.Title" content="Jongens van Oudt-Holland"> -<meta name="DC.Language" content="nl-1900"> -<meta name="DC.Format" content="text/html"> -<meta name="DC.Publisher" content="Project Gutenberg"> -<meta name="DC:Subject" content="#####"> -<style type="text/css"> -body { -font-family: "Times New Roman", Times, serif; -font-size: 100%; -line-height: 1.2em; -text-align: left; -} -.div0 { -padding-top: 5.6em; -} -.div1 { -padding-top: 4.8em; -} -.div2 { -padding-top: 3.6em; -} -.div3, .div4, .div5 { -padding-top: 2.4em; -} -h1, h2, h3, h4, h5, h6, .h1, .h2, .h3, .h4 { -clear: both; -font-style: normal; -text-transform: none; -} -h3, .h3 { -font-size: 1.2em; -line-height: 1.2em; -} -h3.label { -font-size: 1em; -line-height: 1.2em; -margin-bottom: 0; -} -h4, .h4 { -font-size: 1em; -line-height: 1.2em; -} -.alignleft { -text-align: left; -} -.alignright { -text-align: right; -} -.alignblock { -text-align: justify; -} -p.tb, hr.tb, .par.tb { -margin-top: 1.6em; -margin-bottom: 1.6em; -margin-left: auto; -margin-right: auto; -text-align: center; -} -p.argument, p.note, p.tocArgument, .par.argument, .par.note, .par.tocArgument -{ -font-size: 0.9em; -line-height: 1.2em; -text-indent: 0; -} -p.argument, p.tocArgument, .par.argument, .par.tocArgument { -margin: 1.58em 10%; -} -.opener, .address { -margin-top: 1.6em; -margin-bottom: 1.6em; -} -.addrline { -margin-top: 0; -margin-bottom: 0; -} -.dateline { -margin-top: 1.6em; -margin-bottom: 1.6em; -text-align: right; -} -.salute { -margin-top: 1.6em; -margin-left: 3.58em; -text-indent: -2em; -} -.signed { -margin-top: 1.6em; -margin-left: 3.58em; -text-indent: -2em; -} -.epigraph { -font-size: 0.9em; -line-height: 1.2em; -width: 60%; -margin-left: auto; -} -.epigraph span.bibl { -display: block; -text-align: right; -} -.trailer { -clear: both; -padding-top: 2.4em; -padding-bottom: 1.6em; -} -span.abbr, abbr { -white-space: nowrap; -} -span.parnum { -font-weight: bold; -} -span.corr, span.gap { -border-bottom: 1px dotted red; -} -span.num, span.trans, span.trans { -border-bottom: 1px dotted gray; -} -span.measure { -border-bottom: 1px dotted green; -} -.ex { -letter-spacing: 0.2em; -} -.sc { -font-variant: small-caps; -} -.uc { -text-transform: uppercase; -} -.tt { -font-family: monospace; -} -.underline { -text-decoration: underline; -} -sup { -line-height: 6pt; -} -.overline, .overtilde { -text-decoration: overline; -} -.rm { -font-style: normal; -} -.red { -color: red; -} -hr { -clear: both; -height: 1px; -margin-left: auto; -margin-right: auto; -margin-top: 1em; -text-align: center; -width: 45%; -} -.aligncenter { -text-align: center; -} -h1, h2 { -font-size: 1.44em; -line-height: 1.5em; -} -h1.label, h2.label { -font-size: 1.2em; -line-height: 1.2em; -margin-bottom: 0; -} -h5, h6 { -font-size: 1em; -font-style: italic; -line-height: 1em; -} -p, .par { -text-indent: 0; -} -p.firstlinecaps:first-line, .par.firstlinecaps:first-line { -text-transform: uppercase; -} -.hangq { -text-indent: -0.32em; -} -.hangqq { -text-indent: -0.40em; -} -.hangqqq { -text-indent: -0.71em; -} -p.dropcap:first-letter, .par.dropcap:first-letter { -float: left; -clear: left; -margin: 0em 0.05em 0 0; -padding: 0px; -line-height: 0.8em; -font-size: 420%; -vertical-align: super; -} -blockquote, p.quote, div.blockquote, div.argument, .par.quote { -font-size: 0.9em; -line-height: 1.2em; -margin: 1.58em 5%; -} -.pagenum a, a.noteref:hover, a.hidden:hover, a.hidden { -text-decoration: none; -} -ul { -list-style-type: none; -} -.advertisment { -background-color: #FFFEE0; -border: black 1px dotted; -color: #000; -margin: 2em 5%; -padding: 1em; -} -.itemGroupTable { -border-collapse: collapse; -margin-left: 0; -} -.itemGroupTable td { -padding: 0; -margin: 0; -vertical-align: middle; -} -.itemGroupBrace { -padding: 0 0.5em !important; -} -.footnotes .body, .footnotes .div1 { -padding: 0; -} -.fnarrow { -color: #AAAAAA; -font-weight: bold; -text-decoration: none; -} -a.noteref, a.pseudonoteref { -font-size: 80%; -text-decoration: none; -vertical-align: 0.25em; -} -.displayfootnote { -display: none; -} -div.footnotes { -font-size: 80%; -margin-top: 1em; -padding: 0; -} -hr.fnsep { -margin-left: 0; -margin-right: 0; -text-align: left; -width: 25%; -} -p.footnote, .par.footnote { -margin-bottom: 0.5em; -margin-top: 0.5em; -} -p.footnote .label, .par.footnote .label { -float: left; -width: 2em; -height: 12pt; -display: block; -} -.apparatusnote { -text-decoration: none; -} -table.tocList { -width: 100%; -margin-left: auto; -margin-right: auto; -border-width: 0; -border-collapse: collapse; -} -td.tocPageNum, td.tocDivNum { -text-align: right; -min-width: 10%; -border-width: 0; -} -td.tocDivNum { -padding-left: 0; -padding-right: 0.5em; -} -td.tocPageNum { -padding-left: 0.5em; -padding-right: 0; -} -td.tocDivTitle { -width: auto; -} -p.tocPart, .par.tocPart { -margin: 1.58em 0%; -font-variant: small-caps; -} -p.tocChapter, .par.tocChapter { -margin: 1.58em 0%; -} -p.tocSection, .par.tocSection { -margin: 0.7em 5%; -} -table.tocList td { -vertical-align: top; -} -table.tocList td.tocPageNum { -vertical-align: bottom; -} -table.inner { -display: inline-table; -border-collapse: collapse; -width: 100%; -} -td.itemNum { -text-align: right; -min-width: 5%; -padding-right: 0.8em; -} -td.innerContainer { -padding: 0; -margin: 0; -} -.index { -font-size: 80%; -} -.indextoc { -text-align: center; -} -.transcribernote { -background-color: #DDE; -border: black 1px dotted; -color: #000; -font-family: sans-serif; -font-size: 80%; -margin: 2em 5%; -padding: 1em; -} -.correctiontable { -width: 75%; -} -.width20 { -width: 20%; -} -.width40 { -width: 40%; -} -p.smallprint, li.smallprint, .par.smallprint { -color: #666666; -font-size: 80%; -} -.titlePage { -border: #DDDDDD 2px solid; -margin: 3em 0% 7em 0%; -padding: 5em 10% 6em 10%; -text-align: center; -} -.titlePage .docTitle { -line-height: 3.5em; -margin: 2em 0% 2em 0%; -font-weight: bold; -} -.titlePage .docTitle .mainTitle { -font-size: 1.8em; -} -.titlePage .docTitle .subTitle, .titlePage .docTitle .seriesTitle, -.titlePage .docTitle .volumeTitle { -font-size: 1.44em; -} -.titlePage .byline { -margin: 2em 0% 2em 0%; -font-size: 1.2em; -line-height: 1.72em; -} -.titlePage .byline .docAuthor { -font-size: 1.2em; -font-weight: bold; -} -.titlePage .figure { -margin: 2em 0% 2em 0%; -margin-left: auto; -margin-right: auto; -} -.titlePage .docImprint { -margin: 4em 0% 0em 0%; -font-size: 1.2em; -line-height: 1.72em; -} -.titlePage .docImprint .docDate { -font-size: 1.2em; -font-weight: bold; -} -div.figure { -text-align: center; -} -.figure { -margin-left: auto; -margin-right: auto; -} -.floatLeft { -float: left; -margin: 10px 10px 10px 0; -} -.floatRight { -float: right; -margin: 10px 0 10px 10px; -} -p.figureHead, .par.figureHead { -font-size: 100%; -text-align: center; -} -.figAnnotation { -font-size: 80%; -position: relative; -margin: 0 auto; -} -.figTopLeft, .figBottomLeft { -float: left; -} -.figTop, .figBottom { -} -.figTopRight, .figBottomRight { -float: right; -} -.figure p, .figure .par { -font-size: 80%; -margin-top: 0; -text-align: center; -} -img { -border-width: 0; -} -td.galleryFigure { -text-align: center; -vertical-align: middle; -} -td.galleryCaption { -text-align: center; -vertical-align: top; -} -.lgouter { -margin-left: auto; -margin-right: auto; -display: table; -} -.lg { -text-align: left; -padding: .5em 0% .5em 0%; -} -.lg h4, .lgouter h4 { -font-weight: normal; -} -.lg .lineNum, .sp .lineNum, .lgouter .lineNum { -color: #777; -font-size: 90%; -left: 16%; -margin: 0; -position: absolute; -text-align: center; -text-indent: 0; -top: auto; -width: 1.75em; -} -p.line, .par.line { -margin: 0 0% 0 0%; -} -span.hemistich { -visibility: hidden; -} -.verseNum { -font-weight: bold; -} -.speaker { -font-weight: bold; -margin-bottom: 0.4em; -} -.sp .line { -margin: 0 10%; -text-align: left; -} -.castlist, .castitem { -list-style-type: none; -} -.castGroupTable { -border-collapse: collapse; -} -.castGroupTable td { -padding: 0; -margin: 0; -vertical-align: middle; -} -.castGroupBrace { -padding: 0 0.5em !important; -} -body { -padding: 1.58em 16%; -} -.pagenum { -display: inline; -font-size: 70%; -font-style: normal; -margin: 0; -padding: 0; -position: absolute; -right: 1%; -text-align: right; -} -.marginnote { -font-size: 0.8em; -height: 0; -left: 1%; -line-height: 1.2em; -position: absolute; -text-indent: 0; -width: 14%; -text-align: left; -} -span.tocPageNum, span.flushright { -position: absolute; -right: 16%; -top: auto; -} -.pglink, .catlink, .exlink, .wplink, .biblink, .seclink { -background-repeat: no-repeat; -background-position: right center; -} -.pglink { -background-image: url(images/book.png); -padding-right: 18px; -} -.catlink { -background-image: url(images/card.png); -padding-right: 17px; -} -.exlink, .wplink, .biblink, .seclink { -background-image: url(images/external.png); -padding-right: 13px; -} -.pglink:hover { -background-color: #DCFFDC; -} -.catlink:hover { -background-color: #FFFFDC; -} -.exlink:hover, .wplink:hover, .biblink:hover { -background-color: #FFDCDC; -}body { -background: #FFFFFF; -font-family: "Times New Roman", Times, serif; -} -body, a.hidden { -color: black; -} -h1, .h1 { -padding-bottom: 5em; -} -h1, h2, .h1, .h2 { -text-align: center; -font-variant: small-caps; -font-weight: normal; -} -p.byline { -text-align: center; -font-style: italic; -margin-bottom: 2em; -} -.figureHead, .noteref, .pseudonoteref, .marginnote, p.legend, .verseNum { -color: #660000; -} -.rightnote, .pagenum, .linenum, .pagenum a { -color: #AAAAAA; -} -a.hidden:hover, a.noteref:hover { -color: red; -} -h1, h2, h3, h4, h5, h6 { -font-weight: normal; -} -table { -margin-left: auto; -margin-right: auto; -} -.tablecaption { -text-align: center; -}.pagenum, .linenum { -speak: none; -} -</style> - -<style type="text/css"> -/* CSS rules generated from @rend attributes in TEI file */ -.cover-imagewidth { -width:521px; -} -.xd26e102 { -text-align:center; -} -.xd26e106 { -text-align:center; font-size:small; -} -.frontispiecewidth { -width:720px; -} -.titlepage-imagewidth { -width:486px; -} -.p026width { -width:452px; -} -.p044width { -width:321px; -} -.p067width { -width:497px; -} -.p086width { -width:582px; -} -.p116-1width { -width:310px; -} -.p116-2width { -width:479px; -} -.p167width { -width:330px; -} -.p177width { -width:503px; -} -.p178width { -width:303px; -} -.p180width { -width:479px; -} -.p194width { -width:583px; -} -.p217width { -width:478px; -} -.p225width { -width:499px; -} -.p235width { -width:376px; -} -@media handheld { -} -/* CSS rules copied from @style attributes in TEI file */ -</style> -</head> -<body> - - -<pre> - -The Project Gutenberg EBook of Jongens van Oudt-Holland, by C. Joh. Kieviet - -This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and most -other parts of the world at no cost and with almost no restrictions -whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of -the Project Gutenberg License included with this eBook or online at -www.gutenberg.org. If you are not located in the United States, you'll have -to check the laws of the country where you are located before using this ebook. - - - -Title: Jongens van Oudt-Holland - -Author: C. Joh. Kieviet - -Illustrator: Joh. Braakensiek - -Release Date: October 26, 2017 [EBook #55820] - -Language: Dutch - -Character set encoding: ASCII - -*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK JONGENS VAN OUDT-HOLLAND *** - - - - -Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed -Proofreading Team at https://www.pgdp.net/ for Project -Gutenberg. - - - - - - -</pre> - -<div class="front"> -<div class="div1 cover"><span class="pagenum">[<a href= -"#toc">Inhoud</a>]</span> -<div class="divBody"> -<p class="first"></p> -<div class="figure cover-imagewidth"><img src="images/voorkant.jpg" -alt="Oorspronkelijke voorkant." width="521" height="720"></div> -</div> -</div> -<div class="div1 frenchtitle"><span class="pagenum">[<a href= -"#toc">Inhoud</a>]</span> -<div class="divBody"> -<p class="first xd26e102">JONGENS VAN OUDT-HOLLAND.</p> -</div> -</div> -<div class="div1 imprint"><span class="pagenum">[<a href= -"#toc">Inhoud</a>]</span> -<div class="divBody"> -<p class="first xd26e106">Boek- en Kunstdrukkerij S. W. -MELCHIOR—Amersfoort.</p> -</div> -</div> -<div class="div1 frontispiece"><span class="pagenum">[<a href= -"#toc">Inhoud</a>]</span> -<div class="divBody"> -<p class="first"></p> -<div class="figure frontispiecewidth"><img src= -"images/frontispiece.jpg" alt="" width="720" height="479"></div> -</div> -</div> -<div class="div1 titlepage"><span class="pagenum">[<a href= -"#toc">Inhoud</a>]</span> -<div class="divBody"> -<p class="first"></p> -<div class="figure titlepage-imagewidth"><img src= -"images/titelpagina.jpg" alt="Oorspronkelijke titelpagina." width="486" -height="720"></div> -</div> -</div> -<div class="titlePage"> -<div class="docTitle"> -<div class="seriesTitle">Kieviet’s Geïll. Historische -Bibliotheek.</div> -<div class="mainTitle">Jongens van Oudt-Holland</div> -</div> -<div class="byline">DOOR<br> -<span class="docAuthor">C. JOH. KIEVIET.</span><br> -DERDE DRUK.<br> -Met illustraties van JOH. BRAAKENSIEK.</div> -<div class="docImprint">AMERSFOORT<br> -VALKHOFF & Co.</div> -</div> -<p><span class="pagenum">[<a id="xd26e140" href="#xd26e140" name= -"xd26e140">VII</a>]</span></p> -<div class="div1 preface"><span class="pagenum">[<a href= -"#toc">Inhoud</a>]</span> -<div class="divBody"> -<p class="first"><i>Er bestaat over het verblijf van Czaar Peter den -Grooten te Zaandam reeds een uitgebreide litteratuur. De Heer Jac. -Scheltema, die als vrederechter in deze stad heeft gewoond, vond er -belangrijke aanteekeningen door den Zaandammer lakenkoopman en -vroedschap Jan Cornelisz Noomen over dat verblijf bijna dagelijks -genoteerd, en hij gaf toen in de jaren 1814 en 1817 belangrijke werken -over Czaar Peter en over Rusland in betrekking tot de Nederlanden in -het licht, die door hunne nauwkeurigheid en historische waarheid veel -verschilden met de fantastische verhalen van vroegeren tijd. Zoover mij -bekend is, bestaat er echter nog geen uitgebreid verhaal over dit -onderwerp voor jeugdige lezers.</i></p> -<p><i>De Heer Kieviet, de bekende schrijver voor de jeugd, heeft deze -taak op zich genomen, en verzocht mij het verhaal eens door te lezen -vóór het ter perse ging. Ik heb het met zeer veel -genoegen gedaan en mij er in verheugd, dat de bijzonderheden van het -verblijf van den Czaar te Zaandam zoo nauwkeurig zijn medegedeeld, -terwijl het niet anders kan, of het voor het licht brengen van de -Groenlandsche visscherij geeft aan het geheel een meer locale kleur. De -walvischvaart, die sedert jaren niet meer in Nederland wordt -uitgeoefend, was eenmaal voor de Nederlandsche Provinciën een zeer -belangrijke tak van handel, die duizenden menschen werk verschafte en -waarvoor velen zich interesseerden. Vooral in de Zaanlanden werden tal -van schepen ter walvischvangst uitgerust en vonden velerlei ambachten -en neringen daardoor een grooten steun. Het kan niet anders of de -jongens van het oud-Zaandam voelden zich tot de avontuurlijke reizen -naar het Noorden aangetrokken. De in dit verhaal genoemde jongens -hebben voor het meerendeel in dien tijd geleefd, maar zij waren in dat -jaar van 1697 <span class="pagenum">[<a id="xd26e149" href="#xd26e149" -name="xd26e149">VIII</a>]</span>iets jonger of ouder. Het is een der -voorrechten van den romanschrijver, dat hij den leeftijd van de -optredende personen mag pasklaar maken voor zijn geschiedkundige -werken. Zoo was Arend Bloem, die een zoon was van Burgemeester Claas -Arendsz. Bloem, geboren in het jaar 1678 en zag Nicolaas Calff in 1677 -het levenslicht. Beide jongelui waren dus reeds 20 jaren. Vooral -Nicolaas Calff werd een bijzonder bekend en bemind burger te Zaandam: -hij stond aan het hoofd van een groot handelshuis, en was ook een -beoefenaar van kunsten en wetenschappen. Hij heeft veel gereisd, -Duitschland, Frankrijk, Spanje en Italië bezocht, en een menigte -kunstvoortbrengselen en antiquiteiten zijn door hem verzameld op zijn -fraaie buitenplaats Polanen bij Halfweg Haarlem. De eigenaar van de -scheepswerf, waarop Czaar Peter gewerkt heeft, Lijnst Tewisz. Rogge was -in 1697 nog een jonge man; zijn 4 zonen waren toen òf nog zeer -jong òf nog niet geboren. Cornelis Gerritsz. Jongekees, de man -onder den Beer, die de jongens zijn avontuur bij Groenland vertelt, was -reeds in 1677 overleden.</i></p> -<p><i>Het verblijf van Czaar Peter in Holland en te Zaandam is voor de -Nederlandsche gewesten een belangrijke episode geweest. De energieke -vorst bracht daarmede een eeresaluut aan de groote nijverheid en handel -van het oude, kleine Holland.</i></p> -<p><i>Nog steeds is het voor het nageslacht welgevallig met de gedachte -zich in het gouden tijdperk onzer historie te verplaatsen, en het kan -niet anders, of bij jongelieden wordt dan de lust opgewekt tot -navolging van de daden der voorvaderen. Boeken als Jongens van -Oudt-Holland van den Heer Kieviet werken daartoe zeker mede!</i></p> -<p class="signed"><i>G. J. HONIG.</i></p> -<p><i>Zaandijk.</i> <span class="pagenum">[<a id="pb9" href="#pb9" -name="pb9">9</a>]</span></p> -</div> -</div> -</div> -<div class="body"> -<div id="ch1" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= -"#xd26e3492">Inhoud</a>]</span> -<div class="divHead"> -<div class="figure"><img src="images/ornament.png" alt="HOOFDSTUK I." -width="547" height="59"></div> -<h2 class="label">HOOFDSTUK I.</h2> -<h2 class="main">In het huisje aan den Lagen Horn.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Van een klein huisje, gelegen aan den Lagen Horn in -het dorp West-Saardam, werd de deur geopend, en een jongen trad met een -bedrukt gezicht naar buiten. Zijn houding getuigde van onwil, en hij -scheen niet dan noode te voldoen aan een hem opgedragen last. Langzaam -en weifelend trok hij de deur achter zich dicht.</p> -<p>'t Was een zeer armoedig gekleede knaap. Zijn wambuis en korte broek -waren tot op den draad versleten, en zijne muts getuigde van -langdurigen dienst. Er behoefde niet aan getwijfeld te worden, of er -werd onder het strooien dak van het nederige stulpje, dat hij zooeven -verlaten had, armoede geleden, misschien wel bittere armoede.</p> -<p>De jongen had nog geen vijf schreden afgelegd, of hij bleef staan, -knipte driftig met de vingers, stampte met zijn voet op den grond, en -mompelde: <span class="pagenum">[<a id="pb10" href="#pb10" name= -"pb10">10</a>]</span></p> -<p>„Ik doe het niet,—ik schaam mij er voor, en ’t -helpt toch niet ook!”</p> -<p>Hij keerde op zijne schreden terug, opende de deur, en riep half -knorrig, half smeekend naar binnen:</p> -<p>„Moeder,—ik doe het niet,—ik wil niet, hoor! En -’t is moeite voor niets bovendien, want hij geeft het toch -stellig niet.”</p> -<p>De jongen stond nu in een klein portaaltje, waarin eene deur toegang -gaf tot de kamer.</p> -<p>Deze deur werd thans geopend, en een bleek, vermoeid vrouwenhoofd -werd zichtbaar. Zij zag er zwak en lijdend uit, en de zorg had haar -diepe rimpels op het voorhoofd gegroefd. Haar jak, stijf om het lichaam -sluitende, zooals toen de algemeene dracht was bij de Saardamsche -vrouwen, was al even armelijk als de kleederen van den knaap, maar ook -evenals deze knap en zindelijk. Het hulletje, dat haar hoofd bedekte, -was hagelwit en keurig netjes.</p> -<p>Zij opende de deur geheel, en zag haar jongen verdrietig en met een -diepen zucht aan.</p> -<p>„Toe Jan, toe m’n jongen, probeer het nog maar eens. We -hebben niets in huis voor een middagmaal …”</p> -<p>„Ja, Moeder, dat weet ik wel,—en ik vind het treurig -genoeg voor u, Moeder,—maar Geurt Jansz wil niet meer borgen. -Gisteren heeft hij mij <span class="pagenum">[<a id="pb11" href="#pb11" -name="pb11">11</a>]</span>gezegd, dat het voor de laatste maal was. -Moeder, en … en …”</p> -<p>„En …? Wat wou je zeggen, kind?”</p> -<p>„En moeder, hij liet mij den vollen kerfstok zien, waar geen -streepje meer bij kon, en hij zei, dat u eerst eens betalen moest. -O,—dat er ook zoovele andere menschen bij moesten staan! Ik -schaamde mij bijna dood, Moeder, en ik nam mij vast voor, liever van -honger te sterven, dan nog eens zoo ten spot van anderen te -staan.”</p> -<p>De vrouw deed moeite om een traan, die in haar oog opwelde, te -onderdrukken en voor haar zoon te verbergen.</p> -<p>„Maar kind,” zei ze zacht, „wij hebben niets meer -in huis, en ik weet niet, wat ik om twaalf uur op tafel moet -zetten … Je weet, hoe ’n eter je broer Jacob -is … en jij zelf—je moet toch ook wat hebben, en -Marie, de kleine zus.”</p> -<p>„Ja, Moeder, en u ook, u ook!” stampvoette de knaap, -terwijl hij haar den arm op den schouder legde. „O, Moeder, ik -zie het wel, hoe de zorg u verteert, en hoe u bij den dag bleeker en -magerder wordt. En als wij u óók moesten missen, dan wist -ik heelemaal geen raad. ’t Is al erg genoeg, dat Vader dood -is …”</p> -<p>Thans bedwong de moeder hare tranen niet meer, en zeide -snikkend:</p> -<p>„’t Is nu bijna een jaar geleden, dat hij gebleven -<span class="pagenum">[<a id="pb12" href="#pb12" name= -"pb12">12</a>]</span>is in de Poolzee, op de -Walvischvaart …”</p> -<p>„Ja, Moeder, ’t is al ruim tien maanden. ’t Was op -den twaalfden Mei, dat het gebeurde …”</p> -<p>„En wat is er sinds dien dag van ons geworden, kind? We hebben -alles gaandeweg opgeteerd, wat wij hadden, en thans is er voor de -eerste maal geen eten in huis voor mijne kinderen.”</p> -<p>„En voor u evenmin, Moeder,” zei de knaap.</p> -<p>Een oogenblik zwegen beiden.</p> -<p>Eindelijk sprak de moeder zacht:</p> -<p>„Toe Jan, probeer het nog maar eens,—nog -éénmaal …”</p> -<p>„Neen, Moeder, ik doe het niet!” was het antwoord.</p> -<p>„Nog éénmaal, Jan,—toe, voor je broer en -je kleine zus. Of moet ik dan vanmiddag zeggen, dat ik niets voor hen -heb,—niets?”</p> -<p>Jan keek naar den grond en richtte een oogenblik later zijne oogen -op zijne moeder. Hij hoorde, hoe haar stem beefde. Opeens sloeg hij -haar de beide armen om den hals, en fluisterde haar toe:</p> -<p>„Moeder,—ja, nog éénmaal zal ik het doen, -voor u, lieve Moeder, voor u,—maar dan ga ik naar de Holle Sloot, -en ik zal zien mij te verhuren voor de Groenlandsche -visscherij ……”</p> -<p>De moeder richtte zich op, doodsbleek.</p> -<p>„Jij,—Jan!—Ook jij? Wil jij me dan ook -<span class="pagenum">[<a id="pb13" href="#pb13" name= -"pb13">13</a>]</span>verlaten, om een graf te zoeken in die vreeselijke -zee, die reeds je armen vader verzwolgen heeft?—Zou je dàt -willen doen, Jan,—kùnnen doen?”</p> -<p>„Ja, Moeder, want honderden en nog eens honderden verdienen er -een goed stuk brood, en keeren telkens ongedeerd in het vaderland weer. -Als ze mij maar hebben willen, want ik ben nog zoo jong. Hoor eens, -Moeder, dan verdien ik geld genoeg, om voor u allen te zorgen, wel niet -rijk en weelderig, maar toch voldoende om te blijven leven. Ik krijg -handgeld bij de aanmonstering, en verdien bovendien goed geld. U kent -Klaas Meyer wel? Dien jongen van den Zuiddijk?”</p> -<p>„Jawel, kind, o jawel, dien ken ik,” zuchtte de weduwe, -die hevig ontsteld was bij den voorslag van haar zoon. „Maar Jan, -mijn lieve jongen, ik kan je niet …”</p> -<p>„Nu Moeder,” viel Jan haar in de rede, daar hij vast -besloten was door te zetten, nu hij er eenmaal over begonnen was, -„weet u wel, wat die verdient?”—</p> -<p>„Och—al was het nòg zooveel …”</p> -<p>„Hij heeft vijftien gulden handgeld gehad, Moeder, hoort u -wel, vijftien gulden, en bovendien krijgt hij nog twee gulden per -maand, behalve het verval, dat hem voor elken visch wordt uitbetaald. U -zou er met de kinderen van kunnen leven, Moeder, wel zuinig, maar toch -zonder zorg!” <span class="pagenum">[<a id="pb14" href="#pb14" -name="pb14">14</a>]</span></p> -<p>„Behalve mijn zorg over jou, kind. Nacht en dag zou ik aan je -denken, en bij elke windvlaag zou ik vreezen, dat je verdronk in die -verschrikkelijke zee, waarin ook je arme vader gebleven is. O -Jan,—o kind,—hoe kun je nu de gedachte daaraan juist in je -hoofd halen.”</p> -<p>„Maar Moederlief,” zei Jan teeder, terwijl hij zich vol -liefde aan hare borst vlijde en haar de armen nogmaals om den hals -sloeg,—„maar Moederlief, kan het dan zòò -blijven? Moeten wij dan gaan leven van de genade van den komenijsman en -van den grutter, moeten wij dan bedelaars worden, Moeder?”</p> -<p>„Neen, kind, dat verhoede God!” sprak de weduwe.</p> -<p>„Is het dan niet veel en veel beter, dat ik ter walvischvaart -ga, en het brood verdien voor u en de kinderen? Omdat Vader nu helaas -zoo droevig gestorven is, ginds in het Westijs, moet een dergelijk lot -daarom ook mij treffen, Moeder? U weet wel beter. Duizenden gaan er elk -jaar heen, en zij komen geregeld weer hier. Natuurlijk, een ongeluk kan -gebeuren, dat weet ik wel, maar dat kan evengoed plaats hebben, als ik -op de scheepstimmerwerf ga, en dan verdien ik lang zoo veel -niet.”</p> -<p>„Och ja, Jan, dat weet ik wel, maar nu je vader -…” <span class="pagenum">[<a id="pb15" href="#pb15" name= -"pb15">15</a>]</span></p> -<p>„Ja Moeder, maar is verleden week nog niet een knecht van -Lijnstbaas Rogge onder een schuit verpletterd, die van de helling gleed -…”</p> -<p>„Ja, kind, dat is waar …”</p> -<p>„En is nog geen maand geleden een werkman van Sinjeur Calff -niet door een molenroede gegrepen, en aan de gevolgen daarvan -overleden? Hoor eens, Moeder, een mensch kan overal een ongeluk -krijgen, maar dat is nog geen reden, waarom ik niet ter walvischvaart -zou gaan. ’t Is eenmaal noodig, Moeder, en u moet er toe -besluiten. Zooals nu kunnen we niet langer blijven leven. Wij worden -bij den dag armer, en zullen weldra moeten bedelen …”</p> -<p>„Neen, kind, dat mag niet gebeuren, je hebt gelijk.”</p> -<p>De moeder droogde hare tranen, en keek haar kind peinzend en ernstig -aan. Zij streelde hem langs de wangen, en vervolgde: „Je bent een -goed kind, Jan, en de Hemelsche Vader zal je beschermen. ’t Is -waar, ik mag je niet tegenhouden, want een andere uitweg is er niet. Ik -zal er over nadenken, Jan, maar ga nu naar Geurt Janszen, en vraag hem, -of hij ons nog eenmaal borgen wil …”</p> -<p>„Voor ’t laatst, Moeder?” vroeg Jan verheugd, nu -zijne moeder hem zoo goed als toestemming had gegeven, om op de -Groenlandsche visscherij <span class="pagenum">[<a id="pb16" href= -"#pb16" name="pb16">16</a>]</span>te gaan. <span class="corr" id= -"xd26e282" title="Niet in bron">„</span>Mag ik hem zeggen, dat -wij spoedig onze schuld zullen afbetalen, omdat ik over eenige dagen -mijn handgeld krijg …”</p> -<p>„Ja, Jan, zeg hem dat, als men je tenminste kan gebruiken, -want je bent nog maar dertien jaar, en niet groot van stuk.”</p> -<p>„Ik zal mijn best doen, Moeder. In de Holle Sloot ligt het -Bonte Calff, een walvischvaarder, die binnen een paar weken het anker -licht. Sinjeur Calff is er de boekhouder van en heeft er de meeste -aandeelen in, naar ik gehoord heb. En wat mij de meeste hoop geeft, Jan -Folkersz is commandeur, u weet wel, dezelfde commandeur, onder wien -Vader voer op zijn laatste reis. Wie weet, misschien neemt hij mij wel -om de wille van Vaders nagedachtenis. Hij hield veel van hem, en is -hier kort na Vaders dood tweemalen in huis geweest.”</p> -<p>„’t Is goed, kind, je kunt het in allen gevalle -beproeven. Maar ga nu naar de komenij en zie wat te krijgen, want -anders kom ik niet meer op tijd klaar. Jongen, jongen, wat een besluit! -En wat een zorgen! Hoe moet ik aan de noodige kleeren voor je komen, -want een walvischvaarder moet goed voorzien zijn. ’t Gebeurt -dikwijls genoeg, dat je je twee-, driemalen per dag verschoonen -moet,—en we hebben geen duit in huis.” <span class= -"pagenum">[<a id="pb17" href="#pb17" name="pb17">17</a>]</span></p> -<p>„O, Moeder, geen zorgen voor den tijd. Als ik mij kan laten -aanmonsteren, krijg ik een mooi handgeld, en dan kunnen wij verder -zien. ’t Aanmonsteren is eerst het voornaamste; komt dàt -klaar, dan volgt de rest van zelf wel.”</p> -<p>„Daar heb jij geen verstand van, Jan, maar ’t is waar, -laten wij den tijd niet vooruitloopen. Ik moet toch zeggen, dat het mij -rustiger stemt te weten, dat er nu aan onze zorgen wellicht een einde -komt, al houd ik mijn hart ook vast bij de gedachte aan de gevaren, die -je gaan bedreigen …”</p> -<p>„Kom, kom, Moeder,” riep Jan haar lachend toe, terwijl -hij zich verwijderde om naar de komenij te gaan, „haal u geen -muizenissen in het hoofd. ’t Is wat een pleizierig -leventje!”</p> -<p>Een paar minuten later stapte Jan de komenij binnen, waar de baas -hem lang niet vriendelijk ontving. Gelukkig was er niemand anders in -den winkel, wat Jan al gezien had nog vóór hij -binnenstapte.</p> -<p>„Wat kom jij hier weer doen, manneke?” voegde baas Geurt -hem op lang geen vriendelijken toon toe. „Ik heb je gisteren toch -gezegd, hoe de zaken er voorstaan? Of heb je me toen niet goed -begrepen?”</p> -<p>„Ja wel, baas, maar Moeder laat vragen, of u me voor ’t -laatst nog eens borgen wil …”</p> -<p>„O zoo, kom je geld brengen?” vroeg de <span class= -"pagenum">[<a id="pb18" href="#pb18" name= -"pb18">18</a>]</span>winkelier, die zich hield, alsof Jan dat gezegd -had, hoewel hij hem heel goed had verstaan.</p> -<p>„Neen, dat kom ik niet doen,” zei Jan zacht, terwijl het -schaamrood hem de kaken verwde. „Wij hebben geen geld.”</p> -<p>„Maar zonder geld heb je hier geen boodschap, ventje. Je -moeder moest zich schamen, om hier te laten bedelen. ’t Is eene -schande, zooals zij tegenwoordig handelt. Jelui lijkt wel een -bedelaarsfamilie …”</p> -<p>Jan was doodsbleek geworden, en hij balde de vuisten.</p> -<p>„Dat is een leugen!” barstte hij los, nu hij op dien -toon over zijne moeder hoorde spreken. „Wij bedelen niet, en -zullen u eerlijk betalen, wat wij u schuldig zijn. Ik kom juist hier, -om u te zeggen, dat ik mij zal laten aanmonsteren voor de -walvischvaart, en dat we u, als ze mij aannemen, geregeld zullen -afbetalen. Niet alles in eens, natuurlijk, want dat kunnen wij niet, -maar elke maand wàt …”</p> -<p>„Zoo,—ja, àls ze je aannemen,—maar als ze -dat nu eens niet doen, wat dàn? Want je bent nog veel te jong -voor de groote vaart …”</p> -<p>„Ook voor kajuitswachter?” vroeg Jan angstig, want hij -vreesde, dat baas Geurt wel eens gelijk kon hebben.</p> -<p>„Natuurlijk, ook voor kajuitswachter. Nu, als <span class= -"pagenum">[<a id="pb19" href="#pb19" name="pb19">19</a>]</span>ze je nu -eens niet hebben willen, wat dàn?”</p> -<p>„Dan zal ik net zoo lang werken, tot alles afbetaald -is,” zei Jan kortaf. „Wij zijn eerlijke menschen, en -zóó gróót is onze schuld bij u -niet.”</p> -<p>„Dat is waar,” zei de komenijsbaas, „maar voor -menschen, die niets hebben en niets verdienen, toch veel te groot. -Alevel, ik hoop, dat je slagen zult, en wil je op goed geluk nog wel -een keer helpen. Wat wou je hebben?”</p> -<p>„Een zakje bruine boonen en een met erwten, asjeblief baas. Ik -beloof u, dat we eerlijk alles zullen afbetalen. Vanmiddag ga ik naar -de Holle Sloot, om mij aan te melden. Op het Bonte Calff is dezelfde -commandeur, onder wien Vader nog gevaren heeft, en ik hoop, dat hij me -om zijnentwille aannemen zal.”</p> -<p>„Ik hoop het voor jou ook, jongen, en voor mijzelven daarbij. -Je kunt het in allen gevalle probeeren. Ziedaar, hier heb je, wat je -vroeg. Mocht je vanmiddag slagen, dan moet je Moeder maar eens bij me -aankomen. We zullen dan wel afspreken, hoe verder te handelen. Als je -slaagt, kan ze verder bij me krijgen, wat ze hebben wil, want ze is al -z’n leven een knappe vrouw geweest, dat moet ik zeggen. De schuld -is zoo groot niet, of daar is wel doorkomen aan, als er maar geregeld -wat verdiend wordt.”</p> -<p>„Goed baas, ik zal het zeggen, Goêdag!” -<span class="pagenum">[<a id="pb20" href="#pb20" name= -"pb20">20</a>]</span></p> -<p>„Dag jongen,—een goed welslagen!”</p> -<p>„Dank u wel!”</p> -<p>Jan spoedde zich naar huis terug, recht verheugd, dat het hem gelukt -was een middagmaal te veroveren, want het zou hem innig verdroten -hebben, indien zijne moeder en de twee kinderen, zooals hij ze altijd -noemde, omdat hij de oudste was, aan eene leege tafel hadden moeten -zitten. Om zichzelven dacht hij altoos het laatst. Door den dood van -zijn vader en de kommervolle omstandigheden, waaronder deze hen -achterliet, had hij al vroeg de zorgen des levens leeren kennen, en was -hij in zijn doen en laten wijzer, dan andere jongens van zijn -leeftijd.</p> -<p>Een uurtje later kwam zijn broer Jacob thuis.</p> -<p>Deze was een jaar jonger dan hij, maar hij was veel vroolijker en -bezat veel meer levenslust. Nog nooit had hij de zorgen van ’t -leven gevoeld, want nog altoos had zijn boterham geregeld op tijd voor -hem klaar gestaan. Hoeveel zorgen het had gekost aan zijne Moeder, -zoowel als aan zijn broer Jan, om die boterham daar te brengen, wist -hij niet, daaraan dacht hij zelfs niet. Hij wist wèl, dat zij -het ver van breed hadden, maar nog nooit had het hem aan iets -ontbroken, en verder dacht hij er niet over. Hij was een zieltje zonder -zorg, een aardige jongen, van wien zijne kameraden verbazend veel -hielden, en wiens gezelschap <span class="pagenum">[<a id="pb21" href= -"#pb21" name="pb21">21</a>]</span>hun hoogst welkom was. Hij had altoos -pleizier in zijn leven, en bekeek de dingen van den vroolijken kant. -Jan hield ook verbazend veel van hem.</p> -<p>Zoodra hij binnenkwam, nam hij zijn zusje van den vloer op, want de -kleine Marije kroop nog meer dan zij liep, hoewel zij al twee jaar oud -was, en begon met haar allerlei grappen te maken, zoodat zij het -uitschaterde van de pret. Eindelijk zette hij haar op zijn rug, en ging -op handen en voeten over den vloer kruipen, wat zij verbazend prettig -vond. Zij gaf hem met hare kleine knuistjes tikjes op zijn blonden -krullekop en riep: „Huup paard! Huup paard!”</p> -<p>En dan steigerde hij als een echt paard, zoodat zij soms hare beide -mollige armpjes om zijn hals moest slaan, om niet te vallen. En hoe -harder en wilder het ging, hoe liever zij het had. Maar Jacob wist wel, -wat hij deed. Hij maakte wel veel drukte bij zijn spel, maar hij paste -toch terdege op, dat zij niet vallen kon, of als dat gebeurde, deed hij -het zoo voorzichtig, dat zij zich niet bezeerde.</p> -<p>Eindelijk kwam het middagmaal op tafel. ’t Was een verbazend -eenvoudig gerecht, want het bestond slechts uit bruine boonen, waarover -een mengsel van water en gesmolten vet was gedaan, en het werd -opgediend in een enkelen schotel van <span class="pagenum">[<a id= -"pb22" href="#pb22" name="pb22">22</a>]</span>grof, bruin aardewerk. -Maar toch begroette Jacob den dampenden schotel met blij gejuich, want -hij had grooten honger en lustte graag bruine boonen. Trouwens, hij was -niet verwend, en men at toenmaals in burgerkringen over het algemeen -toch veel eenvoudiger dan tegenwoordig. Borden werden bij het maal niet -gebruikt. Men plaatste zich rondom de tafel, en na gebeden te hebben, -schepten allen hapje voor hapje uit den schotel, zooals bij zeer -eenvoudige lieden ook nu nog wel gedaan wordt.</p> -<p>Dat honger de beste kok is en rauwe boonen zoet maakt, bleek ook nu -weer, want de jongens, die geduchten honger hadden, smulden aan de -eenvoudige spijs, of het een koningsmaal was. Zelfs de kleine Marije -schepte meê, en al morste zij minstens de helft van elken lepel -op de tafel, de andere helft wist zij met veel succes naar binnen te -werken. En de grove kost bekwam haar blijkbaar goed, want zij was een -dik molletje met bolle wangen. Soms riep zij hare vingers te hulp, als -er àl te veel op de tafel gemorst was, tot groot vermaak van -Jacob, die dat erg grappig vond.</p> -<p>Toen de eerste honger gestild was en de lepels wat langzamer werden -gehanteerd, zei Jan tot zijn broer:</p> -<p>„Je hebt zeker nog niet gehoord, wat ik vanmiddag ga doen, -hè?” <span class="pagenum">[<a id="pb23" href="#pb23" -name="pb23">23</a>]</span></p> -<p>„Neen, wat dan?” vroeg Jacob nieuwsgierig.</p> -<p>„’k Ga mij aanmelden voor de walvischvaart,” zei -Jan. „Het Bonte Calff vaart binnen een paar weken uit, en ik zal -zien, dat ik meêga als kajuitswachter.”</p> -<p>„Ha,—dat is heerlijk voor je!” riep Jacob uit. -„Vindt u ’t goed, Moeder, dat hij gaat?”</p> -<p>„Ja, kind, ’k moet er in berusten,” zei de weduwe -met een zucht, „’k Heb er den geheelen morgen al over -nagedacht en ’t is me zelfs geen oogenblik uit het hoofd, maar -’k geloof ook, dat het ’t best voor ons is. De goede God is -een Vader der weezen en een Trooster der weduwen. Op Hem stel ik mijn -vertrouwen.”</p> -<p>„Moeder, ik ben blij, dat U er zoo over denkt,” sprak -Jan ernstig. „Ik vind het eene heerlijke gedachte, dat u voortaan -zonder zulke groote zorgen zult kunnen leven. U ziet er slecht uit, -Moeder; uwe gezondheid heeft er onder geleden.”</p> -<p>„Ik kon er niet tegen, kind, om van de genade van anderen te -moeten leven, en als ik geen kinderen had gehad, ware ik liever -gestorven.”</p> -<p>Jacob keek zijn Moeder in de grootste verbazing aan. Wat hij hoorde, -was voor hem geheel nieuw. Hij had nog nooit vermoed, dat de zorg -zóó hoog gestegen was. En het verheugde hem nu dubbel, -dat Jan ter walvischvaart zou gaan.</p> -<p>„Moeder!” riep hij uit, „over een jaar ben ik -<span class="pagenum">[<a id="pb24" href="#pb24" name= -"pb24">24</a>]</span>ook twaalf, en dan ga ik ook! U màg geen -armoede lijden. Wij zullen wel voor u werken, is ’t niet waar, -Jan?”</p> -<p>De Moeder lachte hare kinderen gelukkig toe. Nu zij eenmaal hare -toestemming had gegeven, gevoelde zij zich inderdaad aanmerkelijk -verlicht. De zorgen hadden haar zeer gedrukt, en ten slotte was zij er -bijna wanhopig onder geworden.</p> -<p>„Als ze mij maar aannemen,” zei Jan, die zeer vreesde, -dat dit niet gebeuren zou.</p> -<p>„Wel ja, jongen, waarom zouden ze niet?” zei Jacob. -„Hè, ik wou, dat ik al mee mocht! ’t Is een echt -leventje, wat ik je zeg. Elken dag walvisschen vangen, hoe meer hoe -liever, want voor elken visch word-je extra betaald, en voor de -afwisseling nu en dan eens met ijsberen vechten, of op eene ijsschots -uit varen gaan …”</p> -<p>„Kind, houd op!” zei de Moeder, wie de angst op het -gelaat te lezen stond. „Ik ben blij, dat jij er althans nog te -jong voor bent, want je onvoorzichtigheid zou je gauw een groot ongeluk -bezorgen.—”</p> -<p>„Gekheid, Moeder! Met ijsberen vechten ze allemaal. Weet u dan -niet van den Commandeur Jonge Kees?”</p> -<p>„Kind,—praat er niet van!” zei zijne Moeder met -een blik vol liefde en angst op haar oudsten zoon, die haar weldra zou -verlaten, om al die <span class="pagenum">[<a id="pb25" href="#pb25" -name="pb25">25</a>]</span>gevaren te gaan trotseeren. „Het -angstzweet breekt me uit, als ik er aan denk.”</p> -<p>„Och moeder, waarom?” lachte Jacob. „’t Is -wàt mooi! Wil ik u eens vertellen? ’t Gebeurde in ’t -jaar 1668, dus ’t is nu negen en twintig jaar geleden. De -Commandeur Jonge Kees voer de Zwarte Walvisch, en zijn schip lag met -twee touwen aan een ijsschots vastgemaakt. Het scheepsvolk was naar -kooi gegaan, omdat het vermoeid was door het vangen van twee -walvisschen …”</p> -<p>„Zeg eens, broertje,” viel Jan den verteller in de rede, -„hoe weet jij dat alles zoo precies? Je bent er toch niet bij -geweest?”</p> -<p>„Hij heeft het me zelf verteld, dus ’t zal wel waar -zijn. Je weet toch wel, waar hij woont? Aan den Hoogendijk, waar -„De man onder den beer” in den muur gemetseld -is.”</p> -<p>„Jawel, dat weet ik—”.</p> -<p>„Jonge Kees is nu een oude Kees geworden,” ging Jacob -lachend voort, „en hij vaart niet meer naar de Poolzee. Maar -gisteren stond hij voor zijne deur een pijpje te rooken, en toen vroeg -ik hem, wat die man onder den beer toch moest beteekenen, die bij hem -uithangt.</p> -<p>„Die man ben ik zelf,” zei hij. En toen begon hij te -vertellen. „Er waren maar een paar mannen op het dek en een van -hen ontdekte opeens een grooten ijsbeer, zittende op een schots. Ze -besloten <span class="pagenum">[<a id="pb26" href="#pb26" name= -"pb26">26</a>]</span>de bemanning niet te wekken, en stilletjes een -sloep overboord te zetten, om den beer te gaan dooden. Maar de loopers -van het takel maakten zooveel lawaai, dat de Commandeur wakker werd en -op het dek kwam<span class="corr" id="xd26e413" title= -"Bron: ,">.</span> „Wat is er te doen mannen,” vroeg hij, -„is er een walvisch te zien?” „Neen Commandeur, geen -visch, maar een ijsbeer. We zijn juist van plan hem even een bezoek te -brengen. Gaat u mede?” „Ja, maar dan moet er wat volk -gewekt en een tweede sloep gestreken worden.” Dat gebeurde en ze -staken van boord …”</p> -<div class="figure p026width"><img src="images/p026.jpg" alt="" width= -"452" height="251"></div> -<p>„Hoe is het mogelijk,—hoe is het mogelijk!” zei de -Moeder hoofdschuddend. „Wat zoeken zulke menschen de gevaren toch -op. Waarom lieten zij dat beest niet stilletjes -zitten?…”</p> -<p>„’t Ging aan de vlucht, moeder!” riep Jacob -<span class="pagenum">[<a id="pb27" href="#pb27" name= -"pb27">27</a>]</span>uit, terwijl zijn oogen schitterden van genoegen, -dat hij zelf in zijn verhaal had.</p> -<p>„Nog beter,—waarom lieten zij dat beest niet -gaan?”</p> -<p>„Daar zijn de ijsberen niet voor!” meende Jacob. -„Maar luister. Hij sprong van de schots af in het water, en Jonge -Kees, die met zijn sloep het dichtst bij hem was, bracht hem met zijn -lans eene zoo zware wond toe, dat de ingewanden -hem …”</p> -<p>„Hu, houd toch op!” riep zijne moeder uit. -„Zoo’n stom dier …”</p> -<p>„Ja,—maar hij heeft een mooien pels, die veel geld waard -is, en dit wist Jonge Kees ook wel. „Jongens,” zei hij -tegen zijne mannen, „laat hem maar zwemmen, want hij zal het niet -lang meer maken. Zijne wond is doodelijk.”</p> -<p>Maar toch klom de beer nog tegen een vijf voet hooge schots op, en -daar ging hij op liggen met zijn bek op zijn voorpooten.</p> -<p>„Geef mij de schietlans! Hij sterft!” zei de Commandeur, -en daarmede gewapend sprong hij op de schots. ’t Touw, dat er aan -verbonden was, had een lengte van acht of negen vademen. Maar -nauwelijks was de Commandeur op de schots, of de beer nam een zoo -vervaarlijken sprong, dat Jonge Kees niet meer wist, wat hij deed. De -schietlans vloog hem uit de hand over zijn hoofd <span class= -"pagenum">[<a id="pb28" href="#pb28" name="pb28">28</a>]</span>heen, en -op hetzelfde oogenblik lag hij achterover op de schots, met den beer -boven op zich. Diens linkerpoot stond hem in de rechterzijde en zijn -rechterklauw op zijne linkerborst, en het dier sperde den muil open om -hem den strot af te bijten …”</p> -<p>„Kind, houd toch op,—’t is vreeselijk!” riep -de moeder uit. „Ik kan er niet langer naar luisteren, en als ik -wist, dat Jan ook zoo onvoorzichtig zou wezen, liet ik hem nooit gaan, -hoor je,—nooit!”</p> -<p>„U begrijpt, dat Jonge Kees in de benauwdheid zat, of -eigenlijk—hij lag er in, want hij kon geen vin verroeren. En de -mannen in de sloepen hieven van schrik een erbarmelijk geschreeuw aan. -„Help, help, springt op de schots! Redt den Commandeur!” -riepen ze, maar er was er maar één, die moed genoeg -bezat, om den man te helpen. ’t Was een matroos, Claas Niele van -Westzaan, die alleen met een scheepshaak gewapend op de schots durfde -springen, wat het gevolg had, dat de beer op de vlucht sloeg.</p> -<p>De Commandeur was meer dood dan levend, en ze moesten hem in de -sloep dragen, doch ’t was alleen maar van den schrik, want gewond -was hij niet.</p> -<p>De mannen wierpen den beer met een stuk hout, maar raakten hem niet, -en hij liep hollend <span class="pagenum">[<a id="pb29" href="#pb29" -name="pb29">29</a>]</span>het hout achterna en schreeuwde zoo ijselijk, -dat de mannen er van beefden. Toen besloten ze met hun allen op de -schots te klimmen, om den beer de rest te geven. Jonge Kees nam nog -eens de schietlans ter hand, en met hun achten gingen zij hem bestoken. -Het schot van Jonge Kees was mis; de lans vloog hem onder het lichaam -door, en de beer bleef er met zijn pooten overheen staan. Eindelijk -ging hij uit vrees voor zijne aanvallers voet voor voet achteruit, tot -hij in het water viel, en daarna hebben ze hem vervolgd van de eene -schots naar de andere, totdat hij bezweek. Zoo’n grooten beer had -Jonge Kees zijn leven lang nog niet gezien, en het had maar weinig -gescheeld, of de Commandeur was voor de haaien geweest. Hij heeft het -me zelf in kleuren en geuren verteld.”</p> -<p>„O ja, er gebeuren wel meer van die stukjes,” zei Jan, -„maar ze loopen bijna altoos goed af. Wees maar gerust, Moeder, -ik zal mij niet onnoodig in gevaar begeven. En bovendien, ik ben nog -niet aangemonsterd. Was ik maar een voet grooter, dan zou ik meer kans -hebben. Ik vrees werkelijk, dat ze mij te klein zullen vinden en te -tenger. Toch ben ik veel sterker, dan ik er -uitzie …”</p> -<p>„Kom, kinderen, de tijd zal het wel leeren. Jan, lees eens een -hoofdstuk uit den bijbel. Dan kunnen wij danken.” <span class= -"pagenum">[<a id="pb30" href="#pb30" name="pb30">30</a>]</span></p> -<p>Jan deed wat hem gevraagd werd, zooals trouwens elken middag de -gewoonte was, en na het dankgebed stonden allen van tafel op, behalve -de kleine zus, die na het middagmaal en onder de lange vertelling van -Jacob, met het hoofdje voorover op de tafel, in slaap gevallen was. De -Moeder liet haar stil slapen.</p> -<p>„Waar ga jij <span class="corr" id="xd26e459" title= -"Bron: geen">heen</span>?” vroeg Jan aan zijn broer.</p> -<p>„Naar de jongens, op den Dam,” was het antwoord. -„We hebben afgesproken daar bij elkander te komen, om gezamenlijk -een of ander spel te doen. Ga je <span class="corr" id="xd26e464" -title="Bron: mêe">meê</span>?”</p> -<p>„Neen, ik ga naar het Bonte Calff. ’k Wil ’t -liefst nu maar dadelijk weten, hoe de zaken er voorstaan.”</p> -<p>De beide jongens verlieten de woning.</p> -<p>Jan sloeg op den Hoogendijk rechtsaf, om naar de Holle Sloot te -gaan, en Jacob linksaf, om zich naar zijne makkers te begeven.</p> -<p>De Moeder bleef in spanning achter. <span class="pagenum">[<a id= -"pb31" href="#pb31" name="pb31">31</a>]</span></p> -</div> -</div> -<div id="ch2" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= -"#xd26e3499">Inhoud</a>]</span> -<div class="divHead"> -<div class="figure"><img src="images/ornament.png" alt="HOOFDSTUK II." -width="547" height="59"></div> -<h2 class="label">HOOFDSTUK II.</h2> -<h2 class="main">Een hevig gevecht en een groot ongeluk.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Het dorp Saardam bestond uit twee deelen, -Oost-Saardam, gelegen ten oosten van de Zaan, en West-Saardam, gelegen -ten Westen daarvan. Oost-Saardam met Oostzaan behoorde tot de banne van -Oostzaanen, en daarmede tot Kennemerland, en West-Saardam met Westzaan -tot de banne van Westzaanen, en daarmede tot de Baljuwdie van Blois. -’t Waren dus twee afzonderlijke gemeenten, die wel enkele -belangen gemeen hadden, maar overigens geheel van elkander gescheiden -waren.</p> -<p>Eerst in later tijd, onder Napoleon, zijn de beide helften tot -één gemeente vereenigd.</p> -<p>Dwars door de Zaan was een dam gelegd, die den eenigen verkeersweg -uitmaakte tusschen Oost- en West-Saardam. Deze dam was er reeds -vóór het jaar 1388, zooals uit de oude archieven blijkt. -Het is echter niet bekend, in welk jaar hij precies is gelegd. -<span class="pagenum">[<a id="pb32" href="#pb32" name= -"pb32">32</a>]</span></p> -<p>Toen Jacob Willemsz op den Dam kwam, vond hij daar al eenige jongens -bijeen, want zij hadden afgesproken, elkander daar te zullen -ontmoeten.</p> -<p>„Zoo Jacob,” riep een groote jongen hem toe, wiens -kleeding duidelijk verried, dat hij tot den gegoeden stand behoorde. -’t Was Arent Bloem, de zoon van Meindert Arentsz. Bloem, een van -de burgemeesters van Oost-Saardam.</p> -<p>„Zoo Jacob, ben je daar? Komt je broer Jan niet -mede?”</p> -<p>„Neen, die heeft heel andere plannen!” antwoordde Jacob -met een air van gewicht, want hij was er wat trotsch op, dat zijn broer -ter walvischvaart zou gaan.</p> -<p>„Andere plannen?—Wat dan?” vroeg een andere knaap, -die zoo lang en dun was en zoo’n smal hoofd had, dat hij wel wat -aan een hazewindhond deed denken. ’t Was de zoon van meester -Pomp, een man, algemeen bekend onder de Saardammers. Dat was geen -wonder, want hij vereenigde in zijn persoon de betrekkingen van -chirurgijn en barbier, zooals in dien tijd gewoonte was, en men kon hem -dus een gewichtig man noemen.</p> -<p>„Jan gaat zich laten aanmonsteren voor de Groenlandsche -vaart,” antwoordde Jacob. „Vanmiddag gaat hij naar het -Bonte Calff, waarvan de Commandeur een kennis van ons is.” -<span class="pagenum">[<a id="pb33" href="#pb33" name= -"pb33">33</a>]</span></p> -<p>„Je broer is er nog veel te klein voor,” zei Heyn Pomp -met eenige minachting, want hij wist wel, dat hij zelf een hoofd -grooter was dan Jan Willemsz. „Als hij mijne lengte nu nog had, -was het wat anders,” vervolgde hij niet zonder eenige -verwaandheid, die Jacob boos maakte.</p> -<p>„Och kom,” zei Jacob lachend, „die dunne lengte -van jou heeft ook niet veel te beteekenen. Als je ergens tegen -aanloopt, sla je dubbel.”</p> -<p>„Wat wou je zeggen?” vroeg Heyn Pomp beleedigd, want de -andere jongens lachten om hetgeen Jacob gezegd had.</p> -<p>„Ik wou alleen maar zeggen, dat het hem niet in de lengte zit, -maar in de kracht. En Jan is sterk genoeg, veel sterker dan jij. Dat -hebben we laatst gezien, toen hij je een pak slaag gegeven heeft, dat -je kraakte. Wat wist jij, zoo lang en dun als je was, toen van beenen -maken!”</p> -<p>De jongens begonnen opnieuw te lachen, want Heyn Pomp kenden zij -allen als een praatsmaker, die van iedereen wat te zeggen had en toch -niet veel moed bezat. Maar Heyn werd boos en trad een schrede -naderbij.</p> -<p>„Wie zegt, dat ik loopen ging?” vroeg hij, terwijl hij -zich met gebalde vuisten voor Jacob plaatste en zijn smal gezicht bijna -tegen diens neus hield. „Durf jij dat zeggen?”</p> -<p>„Ja,—dat durf ik!” zei Jacob, die zich ook -<span class="pagenum">[<a id="pb34" href="#pb34" name= -"pb34">34</a>]</span>schrap zette, om dadelijk gereed te zijn, als hij -mocht worden aangevallen.</p> -<p>„Zeg dat nog eens, als je ’t hart hebt!” -schreeuwde Heyn luidkeels. „Zeg jij, dat ik aan den loop gegaan -ben, omdat ik bang was van Jan?”</p> -<p>„Ja,—dat zeg ik!” herhaalde Jacob, en hij voegde -er aan toe: „Dat durf ik nog wel honderdmaal te zeggen, en wel -duizendmaal ook. Je moet niet denken dat ik bang voor je -ben.”</p> -<p>„En ik voor jou ook niet!” schreeuwde Heyn, die echter -geen moed genoeg bezat, om Jacob aan te grijpen.</p> -<p>„Heyn durft niet!” sarde een andere jongen, met een -korte, gedrongen gestalte en een paar gespierde armen en beenen. Hij -heette Ary Kist, en was de zoon van een smidsknecht. „Toe Heyn, -laat je niet van de vliegen steken.”</p> -<p>„Hij is me te min,” zei Heyn, die het tijd vond, den -aftocht te blazen. „Ik vecht niet met zulke kleine -jongetjes.”</p> -<p>Maar nauwelijks had hij deze woorden gesproken, of hij voelde zich -bij de keel grijpen, en in minder dan geen tijd lag hij voorover op de -leuning van het sluisje, dat in den Dam was aangebracht, en kreeg hij -een aantal geduchte klappen op zijne broek. Jacob had zich driftig -gemaakt, en gaf hem eene afstraffing. <span class="pagenum">[<a id= -"pb35" href="#pb35" name="pb35">35</a>]</span></p> -<p>„Dáár dan!” zei hij tegen Heyn Pomp, die -bang was, dat hij voorover in de sluis zou duikelen. „Neem -dát dan van het kleine jongetje, en wees dankbaar, dat je niet -meer krijgt.”</p> -<p>„Goed zoo!” zei Arent Bloem. „Jacob is in zijn -recht, want jij behoeft geen kwaad te spreken van zijn broer. -Ha,—ginds komen Cornelis Noomen, Claes Alewijns, Dirk en Teeuwis -Rogge en Jan Laurensz Louwe aan. Hei jongens, komt hier!”</p> -<p>De komst van de vijf genoemde jongens maakte een einde aan de -vechtpartij, tot groot genoegen van Heyn Pomp, die er geduchte spijt -van had, dat hij de ruzie begonnen was, want de klappen van Jacob -kwamen harder aan, dan hij aangenaam vond.</p> -<p>„Wat was er aan de hand,” vroeg Cornelis Jansz. Noomen, -wiens vader lakenkooper was en tevens tot de vroedschap der gemeente -behoorde. „Waren jullie aan ’t vechten!”</p> -<p>„Jammer, dat ’t uit is,” lachte Dirk Rogge, -„’t Lijkt wel, of ik altijd te laat moet komen, als er een -pretje is.”</p> -<p>„Een mooi pretje!” zei zijn broer Teeuwis. „Zeg -jongens, wat gaan we doen?”</p> -<p>„Willen we naar het Hemveld gaan?” vroeg Claes Alewijns -Salm, ook de zoon van een burgemeester. „Daar is altijd wel wat -te beleven.” <span class="pagenum">[<a id="pb36" href="#pb36" -name="pb36">36</a>]</span></p> -<p>Op dit oogenblik hoorden de jongens zich toeroepen, en omziende -ontdekten zij in de Zaan een fraaie roeiboot, waarin twee jongens -gezeten waren. Een mooie hond, wel bijna zoo groot als een klein kalf, -stond voor op de plecht.</p> -<p>„Ha, daar zijn Nicolaas Calff en Pieter Gekeer. „Nu zijn -ze er allen. Hallo—waar gaan jullie heen?” vroeg Arent -Bloem.</p> -<p>„Wel, we komen aan de afspraak voldoen. We zouden immers op -den Dam bij elkander komen?” antwoordde Nicolaas Calff, die de -riemen hanteerde. Hij was de zoon van een der voornaamste ingezetenen -van Saardam. Zijn vader was een zeer voornaam koopman, wiens schepen -naar alle zeeën bevracht werden. Ook het Bonte Calff behoorde voor -een groot gedeelte aan hem, zooals we Jan Willemsz reeds hoorden -opmerken.</p> -<p>„’t Was maar gelukkig voor Jacob en Heyn, dat mijn Vader -niet in mijne plaats in de boot zat,” merkte de andere jongen -lachend op. „Als hij gezien had, hoe die twee aan ’t -vechten waren, was het niet goed met hen afgeloopen.”</p> -<p>„Dat kon wel,” zei Claes Salm. „De Heer Schout -laat niet met zich spotten. Maar jij zult hen wel niet verklappen, denk -ik?”</p> -<p>Jan Gekeer was inderdaad de zoon van den Schout, maar hoezeer de -jongens zijn vader ook vreesden om zijne gestrengheid, met Jan gingen -<span class="pagenum">[<a id="pb37" href="#pb37" name= -"pb37">37</a>]</span>zij graag om, want hij was een aardige jongen, en -zij konden hem volkomen vertrouwen. Al hadden zij soms iets uitgevoerd, -dat niet door den beugel kon, Jan zou er thuis nooit over spreken, want -dat vond hij laf. Zijn vader vroeg hem er trouwens ook nooit naar, -zeker om van zijn zoon geen klikspaan te maken.</p> -<p>„Wat een mooie hond is dat toch!” zei Arent Bloem. -„Zeg, Nicolaas, zou hij je redden, als je over boord -sloeg?”</p> -<p>„Ongetwijfeld!” zei Nicolaas, die verbazend veel van -zijn hond hield, „’t Is een Bernardshond, een echte, want -vader heeft hem een jaar geleden zelf uit het buitenland <span class= -"corr" id="xd26e567" title= -"Bron: mêegebracht">meêgebracht</span>, en hij is zoo -trouw, dat ik je niet raden zou mijne moeder ook maar het bewijs van -een klap te geven, want dan zou hij je aanvliegen.—Niet waar, -Castor?”</p> -<p>De hond kwispelde met zijn staart, nu hij zich hoorde aanspreken, en -keek zijn jongen meester vriendelijk aan. „Maar zeg, jongens, wat -gaan we doen?”</p> -<p>„Willen we naar de Hemvelden gaan? Daar hebben we altoos -pret!” opperde Claes Salm nogmaals, die altoos ’t liefst -buiten het dorp dwaalde.</p> -<p>„Mij goed,—ik wil wel!” riep er een.</p> -<p>„Ik ook wel!” zei een ander. <span class= -"pagenum">[<a id="pb38" href="#pb38" name="pb38">38</a>]</span></p> -<p>Maar Nicolaas Calff had een ander voorstel.</p> -<p>„Zeg eens jongens,” zeide hij, „Jan Gekeer en ik -hebben afgesproken om zeeroovertje te gaan doen. We -kunnen …”</p> -<p>„Ha, ja, dat is een echt spelletje!” zei Ary Kist, zich -van de voorpret reeds de handen wrijvende. En ook de andere jongens -schenen er wel ooren naar te hebben.</p> -<p>„We hebben schuiten genoeg,” vervolgde Nicolaas Calff. -„Dirk en Teeuwis Rogge kunnen er wel voor zorgen, want hun vader -heeft een scheepstimmerwerf, en daar zijn er altijd in -overvloed.—”</p> -<p>„En ik kan de onze ook halen,” zei Arent Bloem. -„Ja, ja, laten we zeeroovertje gaan spelen. Maar -wáár zullen we het doen? Op de Achterzaan?”</p> -<p>„Neen, op de Voorzaan. Daar zijn we veel vrijer,” zei -Jan Gekeer, die bang was, dat zijn vader het zou zien. „Als de -schout ons zag, was het mis!”</p> -<p>De andere jongens lachten er om, dat Jan dit zeide, omdat de schout -zijn eigen vader was.</p> -<p>„Ja, ja, op de Voorzaan is het veel beter,” zei Ary -Kist. „Ik ga onze schuit ook halen. Zeg jongens, brengen jullie -haken <span class="corr" id="xd26e596" title= -"Bron: mêe">meê</span> om te enteren? Dat doen zeeroovers -ook altijd.”</p> -<p>„Haken hebben wij wel!” zei Dirk Rogge. <span class= -"pagenum">[<a id="pb39" href="#pb39" name= -"pb39">39</a>]</span>„’t Is goed, laten wij onze booten -halen. Dat is nu juist een spelletje, waar ik zin in heb!”</p> -<p>Terwijl de andere jongens naar huis gingen, om booten te halen, -schutten Nicolaas Calff en Jan Gekeer door de sluis, waardoor zij op de -Voorzaan kwamen, en Nicolaas noodigde Jacob uit, bij hem in de schuit -te stappen. Hij mocht Jacob graag lijden en ging veel met hem om, -hoewel hij zeer goed wist, dat Jacob tot de armsten van het dorp -behoorde. Maar dat was hem volkomen onverschillig.</p> -<p>„Wat een echt mooi schuitje is dit toch,” zei Jacob, -terwijl hij de boot met welgevallen beschouwde, en zich op het -achterbankje neerzette. „En wat staat je hond daar grappig. -’t Lijkt net, of hij de kapitein is en het vaarwater moet -verkennen. Zeg, jongens, weet je al, dat mijn broer Jan naar het Bonte -Calff is gegaan, om te vragen, of ze hem willen aanmonsteren voor -kajuitswachter?”</p> -<p>Nicolaas liet de riemen drijven. Het Bonte Calff met alles wat -daarbij behoorde, boezemde hem veel belang in, omdat hij wist, dat het -schip grootendeels van zijn vader was. Hij keek Jacob verrast aan en -zeide:</p> -<p>„Wel, dàt vind ik aardig! Over veertien dagen zeilt de -vloot uit. Zou hij als kajuitswachter meê willen?”</p> -<p>„Of hij! Graag! De Commandeur kent ons <span class= -"pagenum">[<a id="pb40" href="#pb40" name="pb40">40</a>]</span>van -vroeger, dus misschien heeft Jan wel een schreefje vóór. -Ik zou ook wel mee willen! ’t Is een mooie reis!”</p> -<p>„Ik ben benieuwd, of hij aangenomen zal worden,” zei -Nicolaas. „Als ik den Commandeur spreek, zal ik hem vragen, of -hij het doen wil. Hij komt dikwijls bij ons aan huis.”</p> -<p>„O ja, doe dat. Wie weet, of het niet helpt. Er komt nog bij, -dat we het hoog noodig hebben, want er wordt na vaders dood niet -verdiend, dus de spaarduiten raken op. Waar afgaat en niet bijkomt, -blijft spoedig niemendal over.”</p> -<p>„Je kunt er op rekenen, dat ik het doen zal,” zei -Nicolaas medelijdend. „Maar of het baten zal, weet ik -niet.”</p> -<p>De jongens roeiden langzaam verder, en na eenigen tijd, toen zij -langs de scheepswerf van Lijnstbaas Rogge voeren, welke aan den -Hoogendijk gelegen was, zagen zij de booten van Dirk en Teeuwis van wal -steken. In de boot van Teeuwis had Heyn Pomp een plaatsje gekregen, -terwijl Claes Salm bij Dirk Rogge aan boord was.</p> -<p>„Ik behoef nergens voor te vreezen,” riep Teeuwis de -anderen lachend toe, „want ik heb de Pomp aan boord. Als ik een -lek krijg in den strijd, kan hij me boven water houden.”</p> -<p>Cornelis Noomen vond een plaatsje in de boot van Ary Kist, welk -vaartuigje van veeljarigen <span class="pagenum">[<a id="pb41" href= -"#pb41" name="pb41">41</a>]</span>dienst getuigde en al dikwijls op de -helling was geweest. Maar Ary beweerde altoos, dat zijne schuit den -meesten gang had, en dat in heel Saardam geen beter boot te vinden was, -dan de zijne.</p> -<p>Eindelijk kwam ook Arent Bloem met forsche slagen aanroeien. Zijn -bootje was even mooi als dat van Nicolaas Calff, maar het roeide wat -zwaarder.</p> -<p>Jan Louwrensz, van den kompasmaker, had in diens boot een plaatsje -gevonden.</p> -<p>'t Was dus een heele vloot, toen de jongens bij elkander gekomen -waren. Niet minder dan vijf booten voeren achter elkander het Kerkerak -af, (de plaats waar vroeger het dorp Zaanden heeft gestaan), dat naar -het IJ voerde. Toen zij in de verte de masten van het Bonte Calff en de -andere walvischvaarders in het oog kregen, hielden zij halt, om te -beraadslagen. De vijf booten werden tegen elkander aangeroeid, zoodat -de jongens, elf in getal, gemakkelijk met elkander konden spreken.</p> -<p>„Wel jongens, hoe zullen we nu doen?” vroeg Arent -Bloem.</p> -<p>„Ik wil de zeeroover wel wezen,” zei Ary Kist. -„Dat is juist een kolfje naar mijn hand. Heb je de enterhaken -meêgebracht, Teeuwis?”</p> -<p>„Haken in overvloed,” antwoordde deze, terwijl -<span class="pagenum">[<a id="pb42" href="#pb42" name= -"pb42">42</a>]</span>hij de kettingen liet rammelen, die op den bodem -van zijn boot lagen.</p> -<p>„Ik weet het goed gemaakt,” zei Jacob Willemsz. -„De booten van Nicolaas Calff en Arent Bloem zijn verreweg de -mooiste. Laten die daarom de koopvaardijschepen voorstellen, die met -een rijke lading in de vaderlandsche haven terugkeeren.”</p> -<p>„Dat is er een te weinig,” zei Arent Bloem. „Twee -tegen drie gaat niet. Op die manier zouden wij in het geheel geen kans -hebben, om den strijd te winnen. Laat Dirk Rogge ook een koopvaarder -wezen.”</p> -<p>„Dank je hartelijk,” zei Ary Kist. „In die drie -booten zitten jullie met je zevenen, terwijl wij maar met ons vieren -zouden zijn. Zeg, Jan Gekeer, kom jij dan bij ons, dan staat het vijf -tegen zes.”</p> -<p>„Mij goed,” zei Jan, terwijl hij in de boot van Ary -overstapte. „Ik wil even graag zeeroover zijn als koopvaarder. -Wie is mijn opperhoofd?”</p> -<p>„Ik!” riep Ary Kist. „Ik ben Claes Compaan, je -weet wel, de zeeroover, die nog te Oostzaan gewoond heeft. En Nicolaas -Calff is Michiel de Ruyter. Is dat goed?”</p> -<p>„Best! Opperbest!” klonk het van alle kanten.</p> -<p>„Vaart dan eerst nog een eind verder, dan hebben wij tijd, om -ons tusschen het riet te verbergen. Want zeeroovers komen altijd -onverwachts opzetten.” <span class="pagenum">[<a id="pb43" href= -"#pb43" name="pb43">43</a>]</span></p> -<p>„Ik weet het nog beter,” zei Nicolaas Calff. „Als -ik Michiel de Ruyter zal wezen, kan mijn schuit een convooischip -voorstellen, dat de koopvaarders naar huis geleidt. In die dagen voeren -zij altoos onder geleide van een oorlogsschip.”</p> -<p>Dat werd een goed idée gevonden.</p> -<p>Zoo was nu alles afgesproken, en de booten van Nicolaas Calff, Dirk -Rogge en Arent Bloem roeiden verder de Zaan af. Intusschen verdwenen de -zeeroovers, bestaande uit Ary Kist, alias Claes Compaan, Jan Gekeer, -Teeuwis Rogge, Heyn Pomp en Cornelis Noomen met hunne twee booten in -het hooge riet, dat daar nog van het vorige jaar was blijven staan. Zij -waren nu voor de koopvaarders onzichtbaar, en konden hen onverhoeds -overvallen. De enterhaken werden over de twee booten verdeeld en aan de -bankjes met kettingen verbonden. Ary Kist stond voor in de boot, want -daar hij de rooverkapitein was, achtte hij het beneden zijne -waardigheid, zelf de riemen te hanteeren.</p> -<p>Eindelijk kwamen de koopvaarders in het gezicht, en Claes Compaan -gebood zijne mannen, alles voor den aanval gereed te houden.</p> -<p>Zoodra de drie schepen hen bijna bereikt hadden, gebood hij -krachtig: „Voorwaarts! Daar zijn Hollandsche schepen, jongens, -die een rijken buit beloven. Voorwaarts!”</p> -<div class="figure floatRight p044width"><img src="images/p044.jpg" -alt="" width="321" height="381"></div> -<p><span class="pagenum">[<a id="pb44" href="#pb44" name= -"pb44">44</a>]</span></p> -<p>De beide booten werden met krachtige riemslagen uit het riet -gebracht en naar het midden van de Zaan gevoerd. De roeiers op de -koopvaarders en het convooischip hielden bij hunne verschijning de -riemen in. Nicolaas Calff, die nu in Michiel de Ruyter herdoopt was, -stond voor aan de plecht, naast zijn grooten hond.</p> -<p>„Schepen in zicht!” riep Michiel. „Ohoi! -Ohoi!” En Ary Kist schreeuwde luidkeels terug: „Ohoi! ohoi! -Wacht jij maar met je ohoi; wij zullen je wel krijgen.”</p> -<p>„Welke landslui?” riep Michiel hun toe.</p> -<p>„Goed volk,” schreeuwde Ary Kist. „Draai maar bij, -als je geen kogel door je want wil hebben.”</p> -<p>„Welke landslui?” herhaalde Michiel de Ruyter met eene -fiere houding en een krijgshaftig gebaar.</p> -<p>„Goed volk! Draai maar bij!” riep Claes Compaan. -„We komen je papieren eens bekijken, als je het goedvindt.” -<span class="pagenum">[<a id="pb45" href="#pb45" name= -"pb45">45</a>]</span></p> -<p>„Je hebt met mijne papieren niets te maken!” riep -Michiel de Ruyter terug. En zich tot zijne roeiers wendende, vervolgde -hij: „Jongens, dat zijn zeeroovers, als ik me niet vergis. Weest -op je hoede!”</p> -<p>„Bijdraaien!” gebood Claes Compaan nogmaals, waarop -Michiel antwoordde:</p> -<p>„Niet voor een zeeschuimer! Wees voorzichtig, mannetje, want -ik ben voor tien kerels van jou slag nog niet bang.—Kapitein -Bloem hou je goed. We hebben hier met kwaad volk te -doen.—Voorwaarts, mannen, roeien, zoo hard je kunt. Van de -snelheid van de riemen hangt je leven af!”</p> -<p>De riemen plonsden in het water, en met groote snelheid trachtten de -koopvaarders het onveilige water te ontvluchten. Claes Compaan met -zijne gevaarlijke volgelingen waren hen echter dicht op de hielen. -’t Werd nu een wedstrijd in het hardroeien, want de zeeroovers -spanden alle krachten in, om hen te achterhalen.</p> -<p>„Houdt je goed, jongens!” riep de rooverkapitein hun -toe: „laat een zoo rijke buit je niet ontsnappen! Sa, mannen, -spant alle krachten in.—We winnen op hen! We winnen! Straks zijn -de schepen ons!”</p> -<p>„Dat zullen we eens zien!” antwoordde Michiel de Ruyter. -„Toe jongens, roeien van wat ben je me! <span class= -"pagenum">[<a id="pb46" href="#pb46" name="pb46">46</a>]</span>Houdt je -goed! De afstand tusschen ons wordt grooter!”</p> -<p>„Kleiner bedoelt u, Admiraal!” zei Jacob Willemsz. -„We verliezen terrein, zie maar. De zeeroover komt steeds -dichterbij!”</p> -<p>„We zijn verloren!” riep Jan Louwrensz, die de boot van -kapitein Arent Bloem roeide. „Help een handje, kapitein, of hij -entert ons binnen vijf minuten!”</p> -<p>Er dreigde voor de boot van Arent Bloem inderdaad gevaar, want Ary -Kist zat haar vlak achter het roer. Daarom nam Arent een van de riemen -van Jan Louwrensz over, en samen brachten zij de boot nu spoedig buiten -bereik van den gevreesden zeeroover. Ook de boot van Dirk Rogge liep -geen gevaar, want Dirk had er een uitgezocht, die zóó -snel liep, dat ze niet bij te houden, nog minder in te halen was.</p> -<p>Maar het Admiraalschip kreeg het nu spoedig kwaad te verantwoorden, -want het was wel een zeer sierlijk vaartuig, maar het had niet -bijzonder veel gang, daar Michiel de Ruyter niet mederoeide, omdat hij -daar als admiraal te deftig voor was.</p> -<p>En de oude kast van Ary Kist gleed heel licht over het water.</p> -<p>„Toe mannen, houdt vol!” riep Claes Compaan zijne beide -roeiers toe. „We krijgen dien dapperen admiraal zoo wis als -tweemaal twee vier! <span class="pagenum">[<a id="pb47" href="#pb47" -name="pb47">47</a>]</span>Een prachtige buit wacht ons. Houdt je goed! -Voorwaarts!”</p> -<p>Het duurde maar kort, of de zeeroover was het admiraalschip -genaderd, en Claes Compaan gebood met luider stem:</p> -<p>„Enteren, mannen, gooit hem de haken aan boord!”</p> -<p>Dit was echter gemakkelijker gezegd, dan gedaan, want Jacob Willemsz -nam zijn riem van de pen, en duwde den zeeroover met alle kracht van -zijn boord af. En de Admiraal riep kapitein Dirk Rogge toe, dat Claes -Salm uit diens boot op de zijne moest overstappen, want Claes Compaan -had niet alleen een lichtere boot, maar bovendien had hij twee roeiers -aan boord, waardoor Nicolaas Calff het wel móést -verliezen.</p> -<p>Het gelukte Claes Salm aan boord van het Admiraalschip te komen, en -nu roeiden Jacob Willemsz en hij zoo snel voort, als zij konden. Maar -de zeeroover gaf geen kamp. Zijne beide roeiers spanden ook alle -krachten in, en zelfs de rooverkapitein ontzag zich niet, de riemen -door opduwen meerdere kracht bij te zetten.</p> -<p>Michiel de Ruyter verloor steeds terrein, zoodat ook hij zich -genoodzaakt zag, de riemen te gaan opduwen. Intusschen was het een zoo -geducht leven op het water, dat Castor, de hond, er zijne kalmte bij -verloor, en begon te <span class="pagenum">[<a id="pb48" href="#pb48" -name="pb48">48</a>]</span>grommen en met zijn staart te kwispelen.</p> -<p>„Stil maar, Castor, er is geen kwaad bij, hoor, ’t is -maar spel.—Stil Castor!—Toe jongens, nog harder roeien, als -je kunt, want Claes Compaan haalt ons meer en meer in!”</p> -<p>Het andere rooverschip, waarin Teeuwis Rogge en Heyn Pomp gezeten -waren, kwam een geducht eind achteraan. Tegen zulk roeien konden zij -niet op. Maar zij volgden den strijd met de grootste belangstelling, en -moedigden hun hoofdman door luide kreten aan tot meerdere -krachtsinspanning. Michiel de Ruyter moest echter tot zijne groote -ergernis ontwaren, dat de strijd vermoedelijk in zijn nadeel beslist -zou worden, want eindelijk had de zeeroover hem ingehaald en stond deze -gereed hem de enterhaken aan boord te werpen.</p> -<p>„Ha, ha! Je bent er gloeiend bij, dappere Admiraal!” -voegde Claes Compaan hem sarrend toe. „Allo, mannetje, laat mij -je papieren eens zien. Ik geloof, dat jij een schip bevaart, dat mijn -eigendom is.—Geef je over!”</p> -<p>„Nooit!” antwoordde Michiel. „Houdt die kerels van -boord, jongens!—Kom ons te hulp, kapitein Rogge!”</p> -<p>„Daar dan!” schreeuwde Claes Compaan, terwijl hij den -haak, die met een ketting aan de bank van zijne boot vastzat, aan boord -van het convooischip wierp. De haak greep zich aan den <span class= -"pagenum">[<a id="pb49" href="#pb49" name="pb49">49</a>]</span>rand -vast, en nu werd het vaartuig naast dat van den zeeroover getrokken. De -booten lagen tegen elkander. De roeiers haalden hunne riemen binnen -boord, en nu werd het een gevecht van man tegen man, natuurlijk onder -het uitstooten van verwoede kreten. De hond blafte en gromde als een -razende, en de booten schommelden geducht heen en weer.</p> -<p>Er was een zeer drukke scheepvaart op de Zaan, en zoolang de jongens -elkander eenvoudig met groote snelheid naroeiden, had men er geen kwaad -in gezien. Maar nu zij overgingen tot zulk een verwoed spiegelgevecht, -vond men het een hoogst gevaarlijk spelletje, en van menig -voorbijzeilend vaartuig werden waarschuwende stemmen vernomen.</p> -<p>„Past op, kwâjongens! Moet jelui verdrinken?” En -even later klonk het weer:</p> -<p>„Die booten zullen omslaan, deugnieten. Wil je er wel eens -mede ophouden?”</p> -<p>En een derde riep: „Heidaar! Heidaar! Dat loopt verkeerd, -jongens, dat gaat te wild.”</p> -<p>Maar de jongens waren zoo in het vuur van hun spel, dat zij die -stemmen niet eens hoorden. Claes Compaan deed alle moeite, om met Jan -Gekeer en Cornelis Noomen op het convooischip over te springen, wat hun -door Michiel de Ruyter en Claas Salm belet werd. Intusschen probeerde -Jacob Willemsz den haak los te maken, waardoor <span class= -"pagenum">[<a id="pb50" href="#pb50" name="pb50">50</a>]</span>hun -schip weer vrij zou komen. Maar dat gelukte niet, want de haak was een -weinig in het hout gedrongen.</p> -<p>De hond sprong luid blaffende en brommende in de boot heen en weer, -en greep ten slotte den rooverkapitein zoo geducht in het been, dat -deze van den schrik bijna achteruit in het water sprong.</p> -<p>„Dat akelige beest!” riep hij uit. „Ik was juist -bijna in het vijandelijke schip!—Au—het doet zeer -ook!” Maar hij vergat de pijn heel spoedig en hervatte den -strijd. En het moet gezegd worden, dat hij zich geducht weerde.</p> -<p>Op dit oogenblik was ook het tweede rooverschip op het terrein van -den strijd aangekomen en wilde den hoofdman juist te hulp komen, toen -kapitein Rogge hem op zijde kwam, en den strijd met hem aanbond. Maar -dat lag niet in de bedoeling van Teeuwis. Hij trachtte zijn broeder -Dirk te ontkomen, om ook het Admiraalsschip aan te vallen.</p> -<p>De strijd werd nu algemeen, en de hond maakte zulk een vervaarlijk -leven, dat de waarschuwingen der voorbijvarende schippers niet eens tot -de vechtende jongens doordrongen.</p> -<p>Het gelukte Teeuwis inderdaad, het Admiraalsschip aan de andere -zijde te naderen, en nu trachtten hij en Heyn Pomp dat schip te -bestormen. <span class="pagenum">[<a id="pb51" href="#pb51" name= -"pb51">51</a>]</span>Nicolaas Calff zag het dreigende gevaar, maar hij -was met zijne beide roeiers niet in staat, de vijanden aan twee kanten -tegelijk te keeren. Toch verdedigde hij zich met mannenmoed. Nu eens -duwde hij een aanvaller uit zijne boot terug, dan weer drukte hij de -boot van Teeuwis achteruit. En zoowel Dirk Rogge als Arent Bloem -moesten het lijdelijk aanzien, dat het Admiraalsschip een prooi der -vijanden werd.</p> -<p>„Houd je goed, Admiraal!” schreeuwde Arent.</p> -<p>„Gooit ze er uit!” riep Dirk. „Toe Arent, laten -wij op het rooverschip overspringen. Dan wordt de strijd meer -verdeeld!”</p> -<p>Deze raad was goud waard. Zij naderden de boot van Claes Compaan, en -sprongen daar op over.</p> -<p>Teeuwis keek echter goed uit zijn oogen, en nauwelijks had hij -gezien, wat Arent Bloem en Dirk Rogge van plan waren, of hij kwam met -zijn boot naderbij en snelde zijn hoofdman te hulp.</p> -<p>„Hoezee voor Claes Compaan!” riep hij luidkeels, terwijl -hij Arent Bloem, die juist gereed stond om op het Admiraalsschip over -te springen, met kracht achteruit duwde, bijna met te veel kracht, want -Arent sloeg haast over boord.</p> -<p>„Hoezee voor Claes Compaan!” riepen de andere -zeeroovers.</p> -<p>„Goed gedaan, Teeuwis,” schreeuwde Ary <span class= -"pagenum">[<a id="pb52" href="#pb52" name="pb52">52</a>]</span>Kist, -die met Michiel de Ruyter in een hevig gevecht gewikkeld was. -„Zóó moeten ze hebben!”</p> -<p>„Leve Bestevaar Michiel!” klonk de stem van Jacob -Willemsz, die zijne pogingen om den haak los te krijgen, had opgegeven, -en zich met kracht tusschen de strijdenden wierp.</p> -<p>Het Admiraalsschip kreeg het bitter kwaad te verantwoorden, en bijna -alle jongens waren thans in die boot vereenigd.</p> -<p>„Neemt hen gevangen!” riep Ary Kist zijne volgelingen -toe.</p> -<p>„Dat nooit!” klonk het van de tegenpartij.</p> -<p>„Geef je dan over!” schreeuwde Ary Kist weer.</p> -<p>„Nooit ofte nimmer!” was het antwoord.</p> -<p>De boot van Nicolaas Calff schommelde angstwekkend heen en weer, en -hield, door de te zware vracht, weinig boord meer. Maar de jongens -hadden er in het vuur van den strijd geen erg in, evenmin als in de -waarschuwingen van de voorbijvarende schippers.</p> -<p>Opeens sprongen ook Dirk Rogge en Claes Salm op het Admiraalsschip -over, juist toen het aan stuurboord sterk overhelde, doordat de -strijdende jongens zich te veel op een zijde samengehoopt hadden.</p> -<p>Het gevolg was ontzettend.</p> -<p>Door den schok schepte de boot water en <span class= -"pagenum">[<a id="pb53" href="#pb53" name="pb53">53</a>]</span>sloeg -totaal om, haar kostbaren inhoud in de breede Zaan uitstortende.</p> -<p>Een verbazende schrik maakte zich meester van de jongens, die nog -niet op de boot van Nicolaas Calff waren overgesprongen. Doodsbleek -staarden zij op de oppervlakte van het water, dat zich onmiddellijk -boven de hoofden hunner makkers gesloten had. De omgekeerde boot, -waarvan de enterhaak losgemaakt was, dreef met de kiel boven, langzaam -verder, medegesleept door stroom en wind.</p> -<p>Teeuwis Rogge, Heyn Pomp en Jan Louwrensz waren het gevaar ontkomen. -Zij stonden als versteend in de boot.</p> -<p>Ook op de schepen had men gezien, wat er gebeurd was, en -onmiddellijk werden hier en daar de zeilen gestreken, om zoo mogelijk -ter hulp te snellen.</p> -<p>De eerste drenkeling, die boven kwam, was Ary Kist, en daar hij zich -dicht bij de boot bevond, werd hij spoedig gered. Ook de andere jongens -kwamen boven water, en riepen luidkeels om hulp. Van verschillende -kanten kwamen booten aanroeien, en het gelukte de mannen, alle jongens -te redden, naar zij meenden. Zij werden aan den wal gebracht, en kregen -de vermaning, hunne booten aan den kant vast te leggen en zoo spoedig -mogelijk naar huis te gaan, om droge kleeren aan te trekken. -<span class="pagenum">[<a id="pb54" href="#pb54" name= -"pb54">54</a>]</span></p> -<p>De hond zwom nog heen en weer, alsof hij iets zocht. Maar eindelijk -kwam ook hij aan wal. Hij schudde zich het water uit de haren en liet -zijne ooren klappen, en liep toen vlug tusschen de jongens door, die -elkander zwijgend van schrik en ontsteltenis aanstaarden. Hij -besnuffelde iedereen en begon toen jammerlijk te janken.</p> -<p>„Wat scheelt hem toch?” vroeg Ary Kist. En opeens zijne -kameraden een voor een aanziende, vroeg hij bevend van schrik: -„Waar is Nicolaas Calff? O God,—hij is -verdronken!—”</p> -<p>„Verdronken?” stamelden de anderen, elkander als het -ware tellende. „O, o,—Nicolaas is er niet!—Hij is -verdronken …”</p> -<p>Enkele jongens begonnen te schreien, en de hond liep angstig en -gejaagd langs den oever. Opeens wierp hij zich met een sprong te water, -en zwom weer naar het midden van de Zaan.</p> -<p>Maar hoe het trouwe dier ook zocht, het kon zijn jongen meester niet -terugvinden. Het zwom voortdurend om de omgeslagen boot, en klom er -eindelijk zelfs bovenop, van welke plaats het een jammerlijk -klaaggeschrei deed hooren, dat den ontroerden jongens door merg en been -drong.</p> -<p>De menschen, die met hunne roeibooten te hulp waren gesneld, roeiden -nog eenigen tijd op het water rond, om den verlorene te zoeken, maar -hunne pogingen waren vergeefsch. <span class="pagenum">[<a id="pb55" -href="#pb55" name="pb55">55</a>]</span></p> -<p>Helaas,—de jongens hadden een van hunne meest beminde makkers -verloren.</p> -<p>Geen van hen was zijn tranen meer meester, en zij weenden om den -dood van hun jongen vriend. <span class="pagenum">[<a id="pb56" href= -"#pb56" name="pb56">56</a>]</span></p> -</div> -</div> -<div id="ch3" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= -"#xd26e3506">Inhoud</a>]</span> -<div class="divHead"> -<div class="figure"><img src="images/ornament.png" alt="HOOFDSTUK III." -width="547" height="59"></div> -<h2 class="label">HOOFDSTUK III.</h2> -<h2 class="main">Een vergeefsche tocht en eene wonderbare redding.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Jan Willemsz was met goeden moed en vol hoop op de -toekomst op weg gegaan, om een bezoek te brengen aan het Bonte Calff en -diens Commandeur, welk schip, evenals zeer vele andere, voor de -Groenlandsche visscherij werd uitgerust. De walvischvaart was in dien -tijd tot grooten bloei gekomen, wat kan blijken uit het feit, dat in -dat jaar (1697) niet minder dan honderd en elf schepen ter uitvaart -gereed lagen. En een zeer groot deel daarvan hoorde in Saardam thuis en -werd door Saardammers bemand. Het is te begrijpen, dat hierdoor groote -welvaart in die plaats ontstond. Talrijke scheepstimmerwerven trof men -er aan,—want de Saardammers waren om hun voortreffelijken -scheepsbouw niet ten onrechte vermaard,—zeilmakerijen, -touwslagerijen, kompaswinkels, kortom, van alles wat op <span class= -"pagenum">[<a id="pb57" href="#pb57" name="pb57">57</a>]</span>de -scheepvaart betrekking had, kon men in de Zaansche dorpen vinden. Er -heerschte daar in die dagen eene zoo groote bedrijvigheid, dat de -bestuurders der gemeente het noodig geoordeeld hadden, de kinderen te -verbieden om twaalf uur op straat te loopen, omdat zij anders in gevaar -verkeerden onder den voet te raken door het vele volk, dat dan van de -verschillende werkplaatsen huiswaarts keerde. Wanneer wij hier nog -bijvoegen, dat in datzelfde jaar door de Hollandsche visscherij niet -minder dan 1274 walvisschen gedood werden, dan kan men zich eenigszins -een denkbeeld vormen van de groote vlucht, die deze visscherij toen -genomen had.</p> -<p>Jan Willemsz had het schip spoedig bereikt. ’t Was een zeer -mooi vaartuig, dat nog niet lang in de vaart was. De masten verhieven -zich fier in de lucht, en de Hollandsche vlag wapperde vroolijk van den -top.</p> -<p>Jan wist, dat de Commandeur zich elken dag aan boord bevond, om voor -de goede uitrusting te zorgen. En dat vereischte veel nadenken en -groote nauwkeurigheid. Het Bonte Calff was een van de grootste -walvischvaarders, want hij had 6 sloepen aan boord en zou met 42 koppen -worden bemand. ’t Is dus te begrijpen, dat er heel wat voor -noodig was. Er lag dan ook een zwerm van booten rondom, die allerlei -waren <span class="pagenum">[<a id="pb58" href="#pb58" name= -"pb58">58</a>]</span>voor de groote reis aanbrachten. Er waren booten -met vaten, waarin het spek van den walvisch moest worden bewaard, -booten met levensmiddelen, met ankers, harpoenen, touwen, zeilen, enz. -enz. De Commandeur liep op het dek rond met een groot papier in de -hand, waarop hij telkens aanteekeningen maakte. Een viertal matrozen -was druk in de weer, om alles in het ruim te bergen en daar een goede -plaats te geven.</p> -<p>Het schip lag een weinig van den wal voor anker, daar het vlak aan -den kant op die plaats te ondiep was. Jan moest dus een goede -gelegenheid afwachten, om aan boord te komen.</p> -<p>Maar spoedig was die gevonden. Een bootje met ijzerwerk, geroeid -door Gerrit Kist, den vader van Ary, kwam aangevaren, en Jan besloot -dadelijk hem te vragen, of hij meê mocht aan boord. Kist was een -buurman van hem. Hij woonde wel niet vlak naast hem, want Jan’s -huis lag aan den Lagen Horn en Kist bewoonde een huis op het Krimp, -maar de afstand was toch niet groot, en zij zagen elkander dagelijks. -Ook kwam Kist wel bij zijne moeder aan huis, om een buurpraatje te -maken.</p> -<p>„Heidaar, Gerrit-buur, mag ik meêvaren?”</p> -<p>„Zoo Jantje, ben jij daar? Met alle plezier, hoor. Ik zal je -afhalen.” <span class="pagenum">[<a id="pb59" href="#pb59" name= -"pb59">59</a>]</span></p> -<p>Met een paar forsche slagen was Kist naar den wal geroeid, en Jan -stapte in de boot.</p> -<p>„Wat moet jij aan boord van dien walvischvaarder doen, -Jan?” vroeg Kist nieuwsgierig, want hij zag wel aan het ernstige -gelaat van den jongen, dat deze daar niet alleen voor de grap was.</p> -<p>„’k Wil probeeren, of ik kajuitswachter kan worden, -buurman,” was het antwoord. „Zou dat gelukken, dunkt -u?”</p> -<p>Kist trok een bedenkelijk gezicht en haalde de schouders op. -„Je kon wel licht genoeg van postuur zijn, jongen,” zei -hij. „Alevel, ’t is te probeeren! Vindt je moeder goed, dat -je gaat varen? ’t Is altoos een gevaarlijk werkje. Je weet toch -wel, dat er verleden jaar zes schepen van de Hollandsche visscherij -verongelukt zijn?”</p> -<p>„Ja, dat weet ik wel, maar moeder vindt het gelukkig goed, -buurman. En u moet niet vergeten, dat er heel wat schepen naar het -Noorden gaan, dus dat het geen wonder is, als er eens een paar niet -terugkeeren.”</p> -<p>„O, ik weet het getal precies. Verleden jaar zijn er honderd -uitgevaren en vierennegentig teruggekeerd. Enfin, ’t is eene -goede broodwinning, beter dan die van smidsknecht. Ik had ook vrij wat -beter gedaan, als ik ambachtsman in Rusland gebleven was, bij den -Czaar. Toen <span class="pagenum">[<a id="pb60" href="#pb60" name= -"pb60">60</a>]</span>verdiende ik goed geld, en tegenwoordig is het -maar schraaltjes.—Ohoi, Commandeur! hier is het bestelde -ijzerwerk.”</p> -<p>De boot was het schip genaderd, en de Commandeur keek over de -verschansing.</p> -<p>„Zoo Gerrit Kist,—ben je daar? Je komt goed op tijd en -bent een man van de klok. Wij zullen een ketting over boord gooien, -waaraan een haak bevestigd is. Als jij daar de dingen aan hangt, zullen -we ze aan boord hijschen.”</p> -<p>„Wel goed, Commandeur, maar hijsch dan eerst dezen jongen aan -boord. Hij heeft wat met u te bespreken.”</p> -<p>De Commandeur keek den jongen scherp aan, om te zien, of hij hem -kende.</p> -<p>„Wou jij me spreken, ventje?” vroeg hij.</p> -<p>„Graag, Commandeur!” was het antwoord van Jan, die eene -kleur kreeg, toen hij den Commandeur <i>ventje</i> tegen hem hoorde -zeggen. „Ophijschen is echter niet noodig, Commandeur. Gooi maar -een touwtje overboord, dan zal ik me wel redden.”</p> -<p>De Commandeur deed het, en Jan klauterde vlug als eene kat omhoog. -Hij wilde toonen, dat hij in elk geval behendig en vlug was, al -behoorde hij niet tot de grooten.</p> -<p>„Dat heb je er kranig afgebracht, jongen,” zei de -Commandeur. „En wat heb je me nu te zeggen?” <span class= -"pagenum">[<a id="pb61" href="#pb61" name="pb61">61</a>]</span></p> -<p>Jan sloeg zijne hand aan de muts, en vroeg flink en op den man af: -„Commandeur, ik kom u vragen, of u mij zou willen aanmonsteren -als kajuitswachter. Ik ben wel niet groot, maar gezond en -sterk …”</p> -<p>„Geen sprake van, knaap,” was het antwoord van den -Commandeur. „Je bent vlug genoeg, dat heb ik gezien, maar ik vind -je veel te klein van stuk. Kom over een paar jaartjes nog maar eens -terug en groei in dien tijd zoo hard, als je kunt. Je moet eerst een -hoofd grooter worden.”</p> -<p>Jan hield verdrietig de oogen op het dek gericht, en zijne groote -teleurstelling stond hem op het gelaat te lezen. Dat bleef voor den -Commandeur, die een goedhartig zeeman was, dan ook niet verborgen, en -deze vroeg hem:</p> -<p>„Spijt je dat zoo, mijn jongen? Had-je zoo graag ter -walvischvaart willen gaan?”</p> -<p>„Ja, Commandeur,” zei Jan zacht, „en ik had -gehoopt, dat u mijn geringe grootte over het hoofd had willen zien, ter -wille van mijn armen vader …”</p> -<p>Jan’s gemoed schoot vol, en tranen vulden zijne oogen. -„Wij hebben het zoo noodig, Commandeur,” zei hij nog.</p> -<p>„Je vader?—Ken ik dien dan?”</p> -<p>„U heeft hem gekend, Commandeur. Hij heeft onder u zijne -laatste reis gemaakt, en is niet weer <span class="pagenum">[<a id= -"pb62" href="#pb62" name="pb62">62</a>]</span>thuisgekomen. Mijn vader -heette Willem Jansz …”</p> -<p>„Willem Jansz? Die arme kerel!” riep de Commandeur uit. -„Zeker, zeker, heb ik hem gekend. En ben jij zijn oudste -zoon?”</p> -<p>„Ja, Commandeur.”</p> -<p>„Je vader was een beste kerel, hoor, een zeeman op en top. En -om zijnentwil zou ik je graag nemen, als ik kon. Maar je bent werkelijk -te klein, te licht. De reeders zouden het niet goedkeuren, dat ik je -aanmonsterde. En hebben jullie het arm, zeg je?”</p> -<p>„Ja Commandeur, erg arm. We hebben niets meer in huis, en -’t is noodig, dat er verandering kome. Toe Commandeur, heb -medelijden en probeer het eene reis met me. Ik zal zóó -mijn best doen, dat u geen betere kajuitswachter kunt -verlangen.”</p> -<p>„Hoor eens, dat gaat niet,—kort en goed, het gaat niet. -Zeg dat maar aan je moeder. Met den besten wil van de wereld kan ik het -niet doen. Maar vanavond hoop ik je moeder nog te bezoeken, want als de -nood zoo hoog is, moet er geholpen worden …”</p> -<p>„Och, Commandeur, de beste hulp zou wezen, dat u mij -aanmonsterde. Wat helpt het al, of wij weer voor een paar dagen uit den -nood geholpen worden? En méér zou u toch niet kunnen -doen.” <span class="pagenum">[<a id="pb63" href="#pb63" name= -"pb63">63</a>]</span></p> -<p>„Neen jongen, meer niet, dat is waar. Maar misschien kan ik je -hier of daar aan een stiekje helpen. Ik heb vele kennissen, onder -allerlei ambachten. Wat zou je het liefst worden, jongen?”</p> -<p>„Walvischvaarder,” zei Jan.</p> -<p>De Commandeur glimlachte.</p> -<p>„Je hebt een goed tongetje, dat moet ik zeggen. Maar -dàt moet je je uit het hoofd zetten, want er kan niets van -komen. Hoe heet je?”</p> -<p>„Jan Willemsz, Commandeur.”</p> -<p>„Er zijn, meen ik, nog twee kinderen bij jelui, niet -waar?”</p> -<p>„Ja,—een broer en een zusje.”</p> -<p>„Welnu, Jan, het spijt me wel, dat ik je niet helpen kan, maar -van avond kom ik bij je moeder. Zeg haar dat. We zullen dan eens zien, -wat we doen kunnen.—En nu moet ik je verlaten, want ik heb geen -tijd om langer met je te praten. Dag Jan!”</p> -<p>„Dag Commandeur!”</p> -<p>Jan liet zich langs het touw weer in de boot afglijden, en Kist zag -dadelijk aan zijn bedroefd uiterlijk, dat Jan onverrichterzake -terugkeerde.</p> -<p>„Is ’t mis, Jan?” vroeg hij.</p> -<p>„Ja,—mis. Er is geen sprake van zelfs,” antwoordde -Jan.</p> -<p>„Zoo, dat is wel jammer,—ik moet nog verder op; ga-je -meê, of wil ik je aan land zetten? Ik <span class= -"pagenum">[<a id="pb64" href="#pb64" name="pb64">64</a>]</span>moet nog -naar de Witte IJsvogel, om een en ander af te laden.”</p> -<p>„Neen, dank u, buurman. Zet me maar aan land, want ik wil -liever naar huis terug. U begrijpt, dat Moeder erg nieuwsgierig is naar -den uitslag.”</p> -<p>„Ja,—dat begrijp ik zeer goed.”</p> -<p>Kist roeide naar wal, en Jan nam afscheid van hem. Langzaam keerde -hij naar huis terug; ’t was of hij lood in zijne schoenen had. -Wat was dit eene groote teleurstelling voor hem. Hij had zoo gehoopt, -zijn lieve moeder voor goed uit de zorgen te helpen, en nu lag dat -heerlijke plan totaal in duigen. Wat moest hij nu beginnen? Een vak -leeren?—Maar dan verdiende hij weinig of niets, en moest zelfs al -dankbaar wezen, als hij als leerling gratis werd aangenomen. Neen, hoe -hij er ook over nadacht,—hij zag de toekomst donker in.</p> -<p>Op dit oogenblik trof een luid gejoel zijn oor, en opziende ontdekte -hij in de verte, midden op de Voorzaan, het elftal jongens, dat daar -zeeroovertje speelde.</p> -<p>„Daar zal Jacob ook wel bij wezen,” mompelde hij zacht. -„Wat zouden zij toch uitvoeren?”</p> -<p>En al spoedig bleek het hem, dat de jongens bezig waren, zich op -hoogst gevaarlijke wijze te vermaken. Hij maakte zich ongerust over -hen. Een ongeluk was spoedig gebeurd. En nog geen <span class= -"pagenum">[<a id="pb65" href="#pb65" name="pb65">65</a>]</span>twee -minuten later zag hij, dat een van de booten omsloeg. Hij hoorde hier -en daar roepende stemmen van schippers en zeelieden,—en hij zag, -hoe men in verschillende booten zich naar de plaats des onheils -spoedde ….</p> -<p>Ten hoogste ontsteld begaf ook hij zich zoo snel mogelijk derwaarts, -maar hij kwam te laat.</p> -<p>Hij vond de jongens schreiende aan den oever, bleek van schrik en -bevende van ontroering. Hij hoorde het droevig gejank van den hond, die -op de omgekeerde boot langzaam afdreef ….</p> -<p>Met een enkelen oogopslag bemerkte hij, dat zijn broer Jacob zich -onder de geredden bevond.</p> -<p>„Goddank,” mompelde hij. „Hij is althans gered. -Zegt toch, jongens, wat is er gebeurd? Wat is er?”</p> -<p>„O, o,—o Jan,—wat -vreeselijk ….”</p> -<p>„Maar wat dan toch ….?”</p> -<p>„O,—Nicolaas Calff is verdronken … Hij is -niet weer bovengekomen ….”</p> -<p>Op het hooren van deze vreeselijke tijding maakte zich ook van Jan -eene groote ontroering meester, en hij stamelde met hokkende stem:</p> -<p>„Nicolaas Calff verdronken?… Maar -hoe …”</p> -<p>„Hij was op de boot, die daar drijft,” zei Ary Kist. -„Maar de boot is omgeslagen, en wij hebben hem niet meer -gezien …. O, Jan!…”</p> -<p>De verslagen jongens wrongen radeloos de handen. <span class= -"pagenum">[<a id="pb66" href="#pb66" name="pb66">66</a>]</span></p> -<p>„Maar die hond daar?” vroeg Jan. „Waarom komt hij -niet aan den wal?”</p> -<p>„Het trouwe beest zoekt zijn meester overal,” zei Jacob -met tranen in de oogen. „O God,—Jan,—wat is het -vreeselijk. Wat moeten wij toch beginnen ….”</p> -<p>Opeens riep Jan uit:</p> -<p>„Hoort eens, jongens, die hond zit daar niet voor niemendal en -het zou me niets verwonderen, als Nicolaas onder die boot lag. Ik ga -kijken.”</p> -<p>Jan stapte in de boot van Ary Kist, greep de riemen en stak van wal. -Weldra had hij de verongelukte boot bereikt. Castor wachtte zijn komst -kwispelstaartend af, telkens zijne aangrijpende jammertonen -herhalende.</p> -<p>„Stil maar, Castor. Wij zullen hem wel zoeken, hoor. Stil -maar, hondje,” zei Jan, die zich aan de kiel vastgreep en zijn -arm zoover mogelijk onder de omgeslagen boot stak.</p> -<p>Maar hij voelde niets,—niets dan water.</p> -<p>„Mijn arm is te kort,” mompelde hij. „Toch ben ik -heilig overtuigd, dat hij hier onder moet liggen. Een drenkeling komt -immers altijd een of twee malen boven, voordat hij voor goed -wegblijft.—Weet je wat,—ik waag er een nat pak -aan.—Ik moet zekerheid hebben …”</p> -<p>Onverschrokken liet de dappere jongen zich over boord glijden. Hij -hield zich aan den rand <span class="pagenum">[<a id="pb67" href= -"#pb67" name="pb67">67</a>]</span>van zijne boot vast. Tot aan den hals -toe lag hij in het water …</p> -<div class="figure p067width"><img src="images/p067.jpg" alt="" width= -"497" height="720"></div> -<p>Nu stak hij den anderen arm nogmaals onder de boot, en zijn hart -begon hem onstuimig in den boezem te kloppen, toen hij inderdaad -bemerkte, dat hij zich in zijne veronderstelling niet bedrogen had. Hij -voelde een been … <span class="pagenum">[<a id="pb68" -href="#pb68" name="pb68">68</a>]</span></p> -<p>Maar nu kwam het moeilijkste nog aan, want hij kon het lichaam van -Nicolaas niet onder de boot wegtrekken, zonder zijn eigen boot los te -laten,—en wat kon er dan al niet gebeuren? Hij wist, dat hij zijn -leven waagde. Toch deed hij het.</p> -<p>Hij greep den rand van de omgeslagen boot, liet zijn eigen vaartuig -los, dat langzaam wegdreef, en dook onder water, bijna geheel onder de -boot. Toen trok hij het doode lichaam naar zich toe, en hield het met -het hoofd boven water.</p> -<p>„Je kunt niet weten …” mompelde hij zacht. -„Misschien is er nog leven …”</p> -<p>Met inspanning van al zijne krachten wist hij den drenkeling op de -omgeslagen boot te krijgen. Hij hield zichzelf aan de kiel vast, en -riep luide om hulp.</p> -<p>De andere jongens hadden zijn daden onder eene ademlooze stilte -aangezien, en eene groote vreugde maakte zich van hen meester, toen zij -bemerkten, dat Nicolaas gevonden was. Hoewel zij druipnat waren, had -niemand van hen den moed gehad, naar huis te gaan. Trouwens, daar zou -de tijding van het vreeselijke ongeluk wel al aangekomen zijn. In de -verte naderden groote drommen menschen.</p> -<p>Arent Bloem, Ary Kist en Jacob Willemsz sprongen in de boot van -Arent, en roeiden Jan <span class="pagenum">[<a id="pb69" href="#pb69" -name="pb69">69</a>]</span>met forsche slagen te hulp. Spoedig hadden -zij hem bereikt, maar opnieuw maakte eene groote verslagenheid zich van -hen meester, toen zij het lichaam van Nicolaas doodsbleek op de boot -zagen liggen.</p> -<p>„Dood, Jan?” vroeg Arent zacht.</p> -<p>„Ik vrees het—help mij—til eerst Nicolaas in de -boot … Goed zoo, nu mij!”</p> -<p>Jan zat in de boot op het achterbankje. Nicolaas rustte met zijn -hoofd op Jan’s knie, en deze hield teeder zijne hand op diens -voorhoofd.</p> -<p>Sprakeloos roeiden de jongens naar den wal terug.</p> -<p>Ook de hond was in de boot gesprongen, en likte zijn jongen meester -op handen en aangezicht.</p> -<p>„Stil, Castor,—stil, goed beest!” zei Jan. Maar -opeens gaf Jan een wilden kreet.</p> -<p>„Hij leeft,—jongens, hij leeft!” gilde hij meer, -dan hij riep.</p> -<p>De riemen bleven in rust, en de jongens keken met gerekte halzen -naar hun doodgewaanden makker.</p> -<p>„Dan moet hij bewusteloos geweest zijn door gebrek aan lucht -onder de boot!” zei Arent Bloem. „Bij het omslaan zal daar -lucht onder gebleven zijn, en Nicolaas moet juist onder de boot boven -water gekomen wezen.—Nicolaas! Nicolaas!” <span class= -"pagenum">[<a id="pb70" href="#pb70" name="pb70">70</a>]</span></p> -<p>En alle jongens riepen schreiende van vreugde: „Nicolaas! -Nicolaas!”</p> -<p>Wie beschrijft hunne vreugde, toen zij zagen, dat Nicolaas inderdaad -de oogen opende. Flauw, en zonder bewustzijn keek hij hen aan. Toen -sloten zijne oogen zich weer.</p> -<p>„Beweeg hem de armen en beenen, jongens,” zei Jan. -„Hij komt meer en meer bij, en er bestaat nog hoop. Toe -maar!”</p> -<p>De jongens volgden dien raad, met het gevolg, dat de ademhaling -langzaam hersteld werd.</p> -<p>Eene groote menigte menschen naderde, en hoopte zich aan den oever -op. Het nieuws had zich reeds met ongelooflijke snelheid door het dorp -verbreid.</p> -<p>„Is hij gered?” werd er van den wal geroepen.</p> -<p>„Leeft hij nog?” vroegen anderen.</p> -<p>„Hij is gered, en leeft! Jan Willemsz heeft hem gered!” -antwoordde Ary Kist.</p> -<p>Zoodra de boot aan den wal lag, drongen enkele mannen naar -voren.</p> -<p>„Jongens, ga jelui zoo spoedig mogelijk naar huis, om droge -kleeren aan te trekken. Je zult anders ongetwijfeld ziek worden. Wij -zullen Nicolaas Calff intusschen naar zijne woning roeien, en ook de -booten thuisbrengen. Toe, spoedig, je loopt al veel te lang in die -natte plunje.”</p> -<p>Die raad was goud waard, en de jongens spoedden <span class= -"pagenum">[<a id="pb71" href="#pb71" name="pb71">71</a>]</span>zich -naar huis. Telkens kwamen zij menschen tegen, die hun vroegen, of -Nicolaas verdronken was. En jubelend van opgewondenheid en vreugde -klonk dan hun antwoord:</p> -<p>„Hij leeft nog. Jan Willemsz heeft hem gered!… Hij -leeft!”</p> -<p>Weldra hadden de knapen hunne respectievelijke woningen bereikt, en -toen men ook daar vernam, wat er gebeurd was, voor zoover men het nog -niet wist, heerschte er groote vreugde, dat alles zoo goed afgeloopen -was. Als althans Nicolaas Calff herstellen mocht, wat iedereen -wenschte, want de familie Calff was in hoog aanzien, en van Nicolaas -hield iedereen.</p> -<p>In diens woning heerschte echter groote droefheid, want de tijding -dat Nicolaas verdronken was, was daar aangekomen en had het gezin in -diepen rouw gedompeld. Juffrouw Calff lag half bewusteloos op een -ruststoel, terwijl haar echtgenoot en de ijlings ontboden meester Pomp, -de chirurgijn, al het mogelijk deden, om haar weer bij kennis te maken. -Haar hoofd en hare polsen werden met azijn en water gewasschen, en men -sprak haar woorden van troost en berusting toe.</p> -<p>Sinjeur Calff was pas thuisgekomen, om zijne vrouw te zien en toe te -spreken. Hij was verderop in de Westzijde geweest, en daar had de -vreeselijke tijding hem bereikt. Dadelijk had <span class= -"pagenum">[<a id="pb72" href="#pb72" name="pb72">72</a>]</span>hij zich -op weg begeven, om eerst naar zijn huis te snellen, en dan naar de -plaats des onheils.</p> -<p>„’t Is Gods wil geweest, lieve vrouw,” sprak -Sinjeur Calff, terwijl hij haar teeder kuste, „wij mogen niet -murmureeren, en opstaan tegen Zijn wil.”</p> -<p>Hij sprak deze woorden kalm en bedaard uit, maar de bleekheid van -zijn gelaat bewees, dat hij zelf diep geschokt was. Telkens staarde hij -gejaagd naar buiten. Hij had in huis rust noch duur.</p> -<p>„Ik ga ons kind halen, lieve vrouw,” sprak hij zacht. -„Spoedig ben ik weer hier. Tracht je te -beheerschen …”</p> -<p>Maar de moeder wrong radeloos de handen en jammerde om haar -kind,—en ook de overige huisgenooten schreiden heete tranen.</p> -<p>Sinjeur Calff stond op, om naar buiten te gaan, en zijn kind -tegemoet te snellen.</p> -<p>Opeens werd de kamerdeur driftig geopend en Sinjeur Noomen, de vader -van Cornelis, trad binnen.</p> -<p>„Goede tijding, vrienden, goede tijding!” riep hij hun -vroolijk toe. „Droogt uwe tranen, en dankt God, -want—Nicolaas leeft; hij leeft, zeg ik, al is hij den dood nabij -geweest.”</p> -<p>De ouders staarden hun vriend Noomen ongeloovig aan. Zij durfden -deze gelukstijding bijna niet gelooven. <span class="pagenum">[<a id= -"pb73" href="#pb73" name="pb73">73</a>]</span></p> -<p>„Leeft hij, Noomen?” vroeg Sinjeur Calff, terwijl hij -zijn vriend angstig aanstaarde en hem bij den arm greep.</p> -<p>„O, bedrieg mij niet, en geef mij geen ijdele hoop!” -stamelde juffrouw Calff.</p> -<p>„Gods wegen zijn wonderbaar en ondoorgrondelijk, goede -menschen,” sprak Noomen ernstig. „Uw kind is onder de -omgeslagen boot boven water gekomen, en moet daar eene voldoende -hoeveelheid lucht gevonden hebben, om niet dadelijk te sterven. Toch -was hij reeds totaal zonder bewustzijn, toen Jan Willemsz hem -vond.”</p> -<p>„Jan Willemsz?” vroeg Sinjeur Calff. „Van de -weduwe Willemsz op den Lagen Horn?”</p> -<p>„Juist, dezelfde. Een kranige jongen, hoor. Hij kwam toevallig -op de plaats des onheils, en zag uw hond, Castor, luid jankend op de -omgeslagen boot zitten. Dat bracht hem op de gedachte, dat Nicolaas -daar onder kon liggen. En met gevaar voor zijn eigen leven heeft hij -zich onder de boot laten zakken, en mocht het hem met Gods hulp -gelukken hem te redden.”</p> -<p>Juffrouw Calff, die door deze heerlijke tijding weer geheel tot -zichzelf gekomen was, stond van haar stoel op. Zij hief hare gevouwen -handen ten hemel, en dankte den Hemelvader voor deze groote blijdschap -en wonderbare redding. En daarna riep zij uit: <span class= -"pagenum">[<a id="pb74" href="#pb74" name="pb74">74</a>]</span></p> -<p>„Sinjeur Noomen, waar is mijn kind?—Waar is -hij?”</p> -<p>„Houd u rustig en bedaard, juffrouw Calff. Men voert hem in de -boot van Meindert Bloem herwaarts. Ik weet, dat hij leeft, ik weet het -zeker, want ik heb hem zelf gezien, toen de boot door de sluis schutte. -Elk oogenblik kunnen zij aankomen …”</p> -<p>Sinjeur Calff kon thans zijn ongeduld niet langer bedwingen. Met -haastige schreden verliet hij de kamer, om zijn kind tegemoet te -gaan.</p> -<p>Werkelijk duurde het maar kort, toen een luid geblaf de komst van -Castor aankondigde. Op het volgende oogenblik sprong hij de kamer in, -doornat, maar kwispelend met den staart, en blijkbaar in de grootste -vreugde.</p> -<p>Wat werd het trouwe dier met blijdschap ontvangen. Juffrouw Calff -sloeg hem de armen om den nek, en kuste hem op den kop. Toen spoedde -zij zich naar de deur …</p> -<p>Daar naderden eenige mannen, met den verheugden vader aan het hoofd, -die Nicolaas voorzichtig naar binnen droegen.</p> -<p>„O God,—hij is toch dood!” stamelde juffrouw Calff -verschrikt.</p> -<p>„Neen,—neen,—hij leeft!” was het antwoord. -„Waar wenscht u, dat we hem neerleggen?” <span class= -"pagenum">[<a id="pb75" href="#pb75" name="pb75">75</a>]</span></p> -<p>„Hier,—hier!” zei juffrouw Calff, op den ruststoel -wijzende. „Hij moet toch eerst droge kleeren aan hebben, -vóor wij hem op het bed kunnen leggen.”</p> -<p>Zoodra Nicolaas op den stoel was geplaatst, knielde zijne moeder bij -hem neer en kuste hem, terwijl vreugdetranen haar langs de wangen -vloeiden, op het voorhoofd. Het doodsbleeke gelaat van haar kind -verontrustte haar. Ook Sinjeur Calff drukte hem een kus op het gelaat, -maar toen schoof hij zacht zijne vrouw terzijde, opdat meester Pomp -gelegenheid zou hebben, zich met den knaap te bemoeien.</p> -<p>Deze borstelde hem de voetzolen en bewoog de armen van den -<span class="corr" id="xd26e1146" title= -"Bron: patient">patiënt</span> op en neer. Daarop haalde hij een -vlijmscherp mesje te voorschijn en gaf hem een snede in den arm, zoodat -het bloed met een breeden stroom daaruit te voorschijn kwam. Thans -kreeg de moeder het druk, want met de zindelijkheid aan de Saardamsche -vrouwen eigen, duldde zij niet, dat een enkele druppel de matten op den -vloer of het kussen van den stoel verontreinigde.</p> -<p>Het duurde maar kort, of Nicolaas opende de oogen en glimlachte zijn -ouders, die hem in de grootste spanning aanstaarden, dankbaar en -gelukkig toe.</p> -<p>„Breng thans droge kleeren, juffrouw Calff,” -<span class="pagenum">[<a id="pb76" href="#pb76" name= -"pb76">76</a>]</span>sprak meester Pomp. „Ik geloof te mogen -voorspellen, dat hier alles spoedig ten beste gekeerd zal zijn, en dat -er voorloopig geen gevaar is.”</p> -<p>Deze woorden gaven aan de ontstelde gemoederen de noodige kalmte -weder. Nicolaas werd verschoond en voorzichtig te bed gelegd, waar hij -spoedig in slaap viel. Een paar uren later, toen het al schemerig begon -te worden, ontwaakte hij, en vertelde uitvoerig aan zijne ouders, wat -er gebeurd was.</p> -<p>Wie hem gered had, en hoe dat in zijn werk was gegaan, kon hij -echter niet zeggen, want daarvan wist hij niets. Groot was dus zijne -verbazing, toen zijn vader hem zeide, dat hij onder de omgeslagen boot -terecht gekomen was, en door de daaronder opgesloten lucht eenigen tijd -voor verstikking was bewaard gebleven, en hoe hij eindelijk was gered -door Jan Willemsz, die daarvoor zijn eigen leven gewaagd had. Dat ook -Castor zich zoo flink gehouden had, werd in kleuren en geuren verteld. -Eindelijk zeide Sinjeur Calff, terwijl hij opstond:</p> -<p>„En nu ga ik naar den Lagen Horn, naar Jan Willemsz, om hem -dank te zeggen voor hetgeen hij heeft gedaan. Dat is niet meer dan mijn -schuldige plicht, en de brave jongen heeft aanspraak op onze -levenslange dankbaarheid.”</p> -<p>„Dat is goed, lieve man, en zeg aan de weduwe <span class= -"pagenum">[<a id="pb77" href="#pb77" name= -"pb77">77</a>]</span>Willemsz, dat ook ik haar spoedig bezoeken zal. Ik -beschuldig mij toch reeds sedert eenigen tijd, dat ik de arme ziel te -veel aan haar lot heb overgelaten. Maar voortaan zal zij daarover niet -meer te klagen hebben.”</p> -<p>De vader nam hoed en stok, en kwam naar het bed van Nicolaas, om hem -nog eenmaal over de wang te strijken.</p> -<p>„Tot straks, mijn jongen,” zei hij teeder.</p> -<p>„Dag Vader.—Maar wacht u nog even. Ik herinner mij, dat -Jan Willemsz dezen middag naar het Bonte Calff zou gaan, om te trachten -als kajuitswachter aangemonsterd te worden. Zijn broer Jacob vertelde -mij, dat zij het erg arm hebben, Vader,… -en …”</p> -<p>„Nu,…. en …?” vroeg Sinjeur Calff -glimlachend.</p> -<p>„Och Vader, als u iets voor hem doen kon …. Ik -zou hem zoo graag onze groote dankbaarheid ook willen toonen door onze -daden, Vader.”</p> -<p>„Ik zal er onderweg over nadenken, mijn kind. Tot -straks.”</p> -<p>De vader verliet de kamer en begaf zich naar de armoedige woning der -weduwe. De afstand was niet groot; hij had haar dus spoedig bereikt. -<span class="pagenum">[<a id="pb78" href="#pb78" name= -"pb78">78</a>]</span></p> -</div> -</div> -<div id="ch4" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= -"#xd26e3513">Inhoud</a>]</span> -<div class="divHead"> -<div class="figure"><img src="images/ornament.png" alt="HOOFDSTUK IV." -width="547" height="59"></div> -<h2 class="label">HOOFDSTUK IV.</h2> -<h2 class="main">Het bezoek van Sinjeur Calff, en de gevolgen -daarvan.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Het was donker in ’t kleine vertrek. De avond -was gevallen, en door de kleine ruitjes van het lage raam kon van -buiten af weinig licht binnendringen. Trouwens, daar was het ook vrij -donker, maar toch niet zoo erg als in het kamertje.</p> -<p>De tafel was voor het raam geschoven. Aan de eene zijde zat de -moeder, met kleine zus, die sliep, op haar schoot, en aan den anderen -kant zaten de beide jongens. Er werd geen smeerkaars gebrand, omdat de -moeder geen geld had gehad, om er een te koopen. Zij staarde op de -tafel voor zich, en zuchtte somwijlen zeer zwaar, zonder dat zij er -zelf erg in had. Zij was in hare gedachten verdiept, en die waren van -droevigen aard, want nu Jan door den Commandeur niet aangenomen was, -wist zij werkelijk niet, wat zij moest beginnen. <span class= -"pagenum">[<a id="pb79" href="#pb79" name="pb79">79</a>]</span></p> -<p>Ook de beide jongens spraken niet. Het koude bad in de Zaan had hun -wel geen kwaad gedaan, maar zij waren, door hetgeen er dien middag was -gebeurd, toch ernstig gestemd. Bovendien was Jan zeer terneergeslagen -door de groote teleurstelling, die hij had ondervonden.</p> -<p>Eindelijk verbrak de moeder de stilte.</p> -<p>„Wat is het toch vreeselijk jammer, kind,” zeide ze tot -Jan. „Eerst had ik wel veel bezwaren, maar nu ik er goed over had -nagedacht, moest ik toegeven, dat het onze eenige uitredding was, en -hoopte ik, dat het gelukken zou. Maar je kunt het morgen nog wel eens -beproeven bij de andere Commandeurs. Er liggen toch nog verscheidene -andere schepen voor de uitvaart gereed?”</p> -<p>„O ja, Moeder, heel veel, maar als Commandeur Jan Folkersz mij -niet durft aannemen, zullen de anderen het zeker niet doen. Neen, -Moeder, ’t zou moeite voor niets zijn.—U weet toch, dat hij -straks hier komt?”</p> -<p>„Ja, je hebt het gezegd. Ik zal het hem toch nog eens vragen. -Wie weet, of hij niet door medelijden gedreven van plan verandert. Er -móét iets gebeuren, kinderen. ’k Heb geen brood -meer in huis voor eene avondboterham, en je moet zonder eten naar bed. -Alleen voor kleine zus is er nog een stukje …” -<span class="pagenum">[<a id="pb80" href="#pb80" name= -"pb80">80</a>]</span></p> -<p>De jongens zeiden niets.</p> -<p>Opeens zagen zij eene zwarte gedaante voorbij het raam loopen, en -een oogenblik later werd de bovendeur geopend, en daarna de onderdeur. -Iemand stapte de donkere kamer binnen, en bleef aan den ingang staan, -zeker omdat hij door de duisternis niets onderscheiden kon.</p> -<p>„Goedenavond, samen!” klonk de groet van Sinjeur Calff, -want deze was het.</p> -<p>„Goeden avond, Sinjeur!” sprak de weduwe, en de beide -jongens zeiden ook: „Goeden avond, Sinjeur.”</p> -<p>En de weduwe vervolgde:</p> -<p>„Kom nader, Sinjeur, en Jan, schuif een stoel bij de tafel. Ik -weet waarlijk niet, wie zoo laat nog …”</p> -<p>„Ik ben Cornelis Michielsz Calff, vrouw Geerte,” sprak -de koopman naderbijkomend, „en ik kom wel mijn innigen dank -betuigen aan uw zoon Jan, wien wij naast God het leven te danken hebben -van Nicolaas. Geef mij de hand, jongen, en wees overtuigd van onze -groote erkentelijkheid. Je hebt eene daad gedaan, een volwassen man -waardig.”</p> -<p>Jan stond op, en gaf Sinjeur Calff de hand, die deze hartelijk -drukte.</p> -<p>„Zonder jou hulp was mijn jongen er niet meer,” sprak de -koopman ontroerd. „Vrouw Geerte, u <span class="pagenum">[<a id= -"pb81" href="#pb81" name="pb81">81</a>]</span>mag trotsch op den knaap -zijn. En mijn vrouw heeft mij opgedragen u de mededeeling te doen, dat -ook zij spoedig komen zal, om u te bezoeken en Jan haar dank te -brengen.”</p> -<p>„Geen dank, Sinjeur,” sprak de weduwe. „Jan heeft -slechts zijn plicht gedaan. Maar gaat u toch zitten, Sinjeur. Hier -heeft u een stoel. Neemt u me niet kwalijk, dat het hier zoo donker is, -maar ik had op ’t oogenblik geen kaars in huis, -en ….”</p> -<p>'t Was maar goed, dat het zoo donker was, want nu kon Sinjeur Calff -niet zien, hoe de arme vrouw bloosde bij die woorden. Zij had nog nooit -met hare armoede te koop geloopen, en wilde die ook nu nog voor haar -bezoeker verbergen. Maar dat wilde Sinjeur Calff juist niet, want hij -was gekomen om hulp te brengen. Zijn dankbaar hart noopte hem -daartoe.</p> -<p>„En hoe gaat het thans met uw zoon?” vroeg vrouw Geerte, -die de kleine zus op een anderen stoel zette, omdat zij wakker geworden -was en om brood vroeg. De weduwe haalde haar laatste stuk uit de kast, -en reikte het haar over.</p> -<p>„Gode zij dank, het gevaar is geweken,” sprak Sinjeur -Calff. „Meester Plomp heeft hem eene aderlating gegeven, en die -heeft uitstekend bij hem gewerkt. Hij laat Jan ook hartelijk door mij -bedanken.” <span class="pagenum">[<a id="pb82" href="#pb82" name= -"pb82">82</a>]</span></p> -<p>De kleine zus had spoedig haar stukje brood opgegeten, en zeide: -„Ikke nog meer brood, Moe!”</p> -<p>„Neen, kind, nu niet,” antwoordde de moeder, die -ternauwernood een droevigen zucht kon onderdrukken. „Zus gaat nu -naar bed.”</p> -<p>„Ikke nog meer brood, ikke nog meer brood. Zus nog niet -genoeg!” hield de kleine meid vol. En toen hare moeder haar op -den schoot nam, om haar uit te kleeden, begon zij hevig te schreien, en -spartelde met armpjes en beentjes tegen.</p> -<p>„Hoor eens, vrouw Geerte,” sprak Sinjeur Calff, wiens -oogen nu wat aan de duisternis gewend raakten, „dat zal zoo niet -gaan. Die dikke meid lust nog wel een boterhammetje. Aan zoo’n -klein stukje kan zij niet genoeg hebben.”</p> -<p>De arme vrouw, wie toch het angstzweet al uitgebroken was, omdat dit -nu juist gebeuren moest, terwijl er een vreemde heer in huis was, -barstte in tranen uit.</p> -<p>„Ach Sinjeur,” zei ze, „spreek toch zoo niet. Ik -heb het kind mijn laatste stuk brood gegeven, en ik schaam -mij …”</p> -<p>Sinjeur Calff stond op en haalde zijne beurs te voorschijn. Hij nam -er eenig geld uit, dat hij aan Jan overhandigde, en zeide:</p> -<p>„Hier jongen, haal jij eens brood, melk <span class= -"pagenum">[<a id="pb83" href="#pb83" name="pb83">83</a>]</span>en -kaarsen. Als de wind zoo vlug, hoor!”</p> -<p>Jan was de deur al uit.</p> -<p>„En jij, kleine meid, wacht maar eventjes,” vervolgde -Sinjeur Calff. <span class="corr" id="xd26e1255" title= -"Niet in bron">„</span>Straks krijg jij nog eene lekkere stuk, -hoor, een dikke!”</p> -<p>Zus begon te lachen, en liet zich gewillig uitkleeden.</p> -<p>„En vrouw Geerte,” vervolgde Sinjeur Calff, terwijl hij -haar de hand op den schouder legde: „Droog uwe tranen, want ik -zal voortaan voor u zorgen. De goede God heeft mij, ik zeg het met -bescheidenheid, met groote rijkdommen gezegend, en ik maak er mij een -feest van, in dit gezin den nood te lenigen. Zoolang ik leef zal hier -geen brood meer ontbreken in de kast.”</p> -<p>De vrouw drukte hem ontroerd de hand, en zeide:</p> -<p>„Thans is het aan ons, om dankbaar te zijn, Sinjeur. Maar wij -willen werken voor ons brood, want wij zijn geen bedelaars en houden de -hand niet op voor aalmoezen. O Sinjeur, help ons aan werk; dat zou eene -weldaad zijn.”</p> -<p>Op dit oogenblik kwam Jan terug. De kleine zus kreeg een flinke stuk -en een kroes melk, en de weduwe maakte licht.</p> -<p>„Hoor eens hier, Jan,” vervolgde Sinjeur Calff. -„Ben jij van middag naar het Bonte Calff geweest?” -<span class="pagenum">[<a id="pb84" href="#pb84" name= -"pb84">84</a>]</span></p> -<p>„Ja, Sinjeur.”</p> -<p>„En wat heeft Commandeur Jan Folkersz je geantwoord? Heeft hij -je aangenomen?”</p> -<p>„Afgewezen, Sinjeur. Ik ben nog te klein, zei hij, en moet -eerst nog een paar jaartjes groeien.”</p> -<p>„Nu luister dan eens, naar hetgeen ik je zeg. De volgende week -Woensdag, ’s morgens om tien uur, zal de Commandeur de equipage -aanmonsteren in de herberg „Spitsbergen,” je weet wel, op -den hoek van den Dam, tegenover de Oostzijder kerk. Kom jij je daar -aanmelden, dan sta ik er borg voor, dat je aangenomen zult worden als -kajuitswachter.”</p> -<p>„O Sinjeur!” riep Jan vroolijk uit. „Dank u, dank -u! Hoort u, Moedertje, hoort u dat? Nu zijn de bange dagen -voorbij!”</p> -<p>„Ja jongen,” viel Sinjeur Calff in, „dat zijn ze -ongetwijfeld. Je moeder zal geen zorg meer hebben, maar zij wenscht, -dat er voor gewerkt zal worden, en dat prijs ik in haar. Jelui zult -geen genadebrood eten, daarvoor sta ik je borg. Jij Jan, komt bij de -Groenlandsche vaart, en als je je best blijft doen, groeit er misschien -nog wel een Commandeur van je. En Jacob zal op mijne kosten schoolgaan -en de scheepvaart leeren. Op mijne schepen is nog plaats genoeg. -Intusschen kan uwe moeder naaiwerk verrichten. Dan kan ze bij kleine -zus blijven, niet waar?” <span class="pagenum">[<a id="pb85" -href="#pb85" name="pb85">85</a>]</span></p> -<p>Vrouw Geerte was zeer ontroerd, en zij dankte Sinjeur Calff met -tranen in de oogen. En Jan kon van blijdschap bijna niet spreken.</p> -<p>Een oogenblik later trad Commandeur Jan Folkersz binnen, en deze was -niet weinig verrast, daar ook Sinjeur Calff aan te treffen. Hij had -reeds van Jan’s dappere daad gehoord en prees er hem uitbundig -over. Hij <span class="corr" id="xd26e1290" title= -"Bron: wensche">wenschte</span> zijn reeder geluk met de redding van -zijn zoon, en vernam van hem, dat Jan als kajuitswachter bij hem -geplaatst zou worden. Dat deed hem groot genoegen, want na de flinke -daad van Jan was hij toch dadelijk reeds besloten geweest, Sinjeur -Calff over den knaap te spreken. Dat was nu niet meer noodig. En toen -een kwartiertje later de beide heeren vertrokken, lieten zij een -overgelukkig gezin in het kleine huisje achter.</p> -<p>Jan kon ’s avonds niet in slaap komen van vreugde, en het was -al over elven, toen Jacob hem een por tusschen de ribben gaf, en hem -toevoegde:</p> -<p>„Zeg, heerlijk voor je, <span class="corr" id="xd26e1297" -title="Bron: hé">hè</span>, om te gaan varen!”</p> -<p>„Zoo, ben jij ook nog wakker?” vroeg Jan, die in de -meening verkeerd had, dat Jacob allang sliep.</p> -<p>„Ik heb nog geen oog dicht gedaan,” zei Jacob. „Ik -moet er aldoor aan denken. Ik wou, dat ik met je meê -mocht.”</p> -<p>„Later ga je ook varen, heeft Sinjeur Calff <span class= -"pagenum">[<a id="pb86" href="#pb86" name="pb86">86</a>]</span>gezegd; -heb dus maar geduld. O, Jacob, ik ben toch zoo blij, om Moeder, weet -je. Nu is ze uit de zorg!”</p> -<p>„Ja, dat is ze. En Jan,” vervolgde Jacob lachend, -„pas maar op, dat je niet net als Jacob Dieukes van Assendelft -paardje gaat rijden op den rug van een walvisch. Je mocht er eens niet -zoo goed afkomen als hij.”</p> -<div class="figure p086width"><img src="images/p086.jpg" alt="" width= -"582" height="260"></div> -<p>„’t Liefst niet!” zei Jan. „Wie gaat er nu -paardrijden op den rug van een walvisch? En wie is die Jacob -Dieukes?”</p> -<p>„’t Is toch echt gebeurd,” zei Jacob, „want -Jonge Kees heeft het me zelf verteld. Jacob Dieukes was een harpoenier, -die een getroffen walvisch een tweeden harpoen in het lichaam wilde -werpen. Maar de visch kwam juist onder de sloep boven water, wat -zoo’n schok gaf, dat de harpoen Jacob uit de handen viel precies -in den rug van den visch. <span class="pagenum">[<a id="pb87" href= -"#pb87" name="pb87">87</a>]</span>En de harpoenier viel ook uit de -sloep, en kwam naast zijn harpoen terecht. En het trof erg ongelukkig, -want de lijn van den harpoen was hem twee bochten om zijn been -geslagen, en hij kon zich niet losmaken. Toen moest hij wel meê, -of hij wilde of niet. Zeg Jan, dat zal toch ook een benauwd oogenblik -voor hem geweest zijn, denk ik.”</p> -<p>„Of het,” zei Jan. „Hij liever dan ik.”</p> -<p>„Ja, maar hij wou ook niet graag, en hij keek angstig uit naar -hulp. Verbeeld je eens, dat de walvisch onder water gedoken was voor -een minuut of wat. Dan was Jacob meegesleurd en verdronken.”</p> -<p>„Wis en zeker,” zei Jan. „En hij is nog -losgekomen?”</p> -<p>„Dat zal ik je vertellen. De andere sloepen roeiden, wat ze -konden, om den walvisch in te halen, maar dat gelukte hun niet, want de -visch was nog maar pas getroffen en had dus nog veel kracht. Toen -riepen zijn kameraden hem toe:</p> -<p>„Jacob, snijd de lijn aan stukken!”</p> -<p>„Natuurlijk, dat was zijne eenige redding!” zei Jan. -„En deed hij het?”</p> -<p>„Neen, hij deed het niet, want hij kòn niet, omdat het -mes hem dwars in zijn zak lag, zoodat hij het er niet uit kon krijgen. -Hij hield zich stevig vast aan de lijn van den harpoen, want als hij -dat niet gedaan had, was hij van het glibberige <span class= -"pagenum">[<a id="pb88" href="#pb88" name="pb88">88</a>]</span>beest -afgegleden in het water, met het hoofd naar beneden, omdat hij met zijn -been in de lijn verward zat. Het was echter zijn geluk, dat de harpoen -losraakte, zoodat hij zijn waterpaard verlaten kon. En ’t was -juist bijtijds, want een oogenblik later dook de visch -onder ….”</p> -<p>„Hebben de anderen hem toen gered?” vroeg Jan.</p> -<p>„Ja, en den visch hebben zij nog gevangen ook. Maar ’t -was met dat al toch eene wonderlijke manier, om uit varen te gaan, en -ik zou je niet raden, om het hem na te doen.”</p> -<p>„’k Heb er ook geen plan op.—Maar jou raad ik aan, -nu te gaan slapen, want het is haast middernacht. Wel te -rusten!”</p> -<p>„Geen haar minder op je pruik,” wenschte Jacob, en -weldra sliepen zij beiden in.</p> -<p>'s Woensdags daaropvolgende ging Jan op weg naar de herberg -„Spitsbergen,” om zich te verhuren. Maar hij was nog geen -honderd schreden op weg, of hij zag Nicolaas Calff naderen, in -gezelschap van zijn trouwen hond. ’t Scheen wel, of het dier Jan -dankbaar was, voor hetgeen deze gedaan had, want hij kwam -kwispelstaartend op hem toe, en likte hem de handen. Soms sprong hij -luid blaffend om hem heen.</p> -<p>„Dag Nicolaas, weer geheel beter?” zei Jan.</p> -<p>„Gelukkig wel!” was het antwoord van Nicolaas, terwijl -hij Jan de hand gaf. „Zonder jou was ik <span class= -"pagenum">[<a id="pb89" href="#pb89" name="pb89">89</a>]</span>mortibus -geweest naar alle waarschijnlijkheid, en ik dank je wel voor je -kloekmoedige daad, Jan. Maar zeg, waar ga je heen? Naar de herberg -„Spitsbergen?”</p> -<p>„Ja, om mij te verhuren. Je weet, dat je vader het mij heeft -beloofd?”</p> -<p>„Ja, dat weet ik,” zei Nicolaas. „Ik ga met je -meê. Vader is er ook.”</p> -<p>De beide jongens en Castor vervolgden hun weg en kwamen weldra op -den hoek van den Dam aan. Vroolijk wapperde de vlag uit een van de -bovenramen der herberg, en een groote menigte volks bewoog zich op de -straat daar voor. Van heinde en verre waren mannen en jongelieden -opgekomen, om zich op de vloot te verhuren. Arbeiders van de -Saardamsche pel- en oliemolens, welke ’s zomers weinig of met -halve kracht maalden, hadden zich oudergewoonte opgemaakt, om zich een -plaatsje op de Groenlandsche vloot te veroveren, en uit vele -Noord-Hollandsche dorpen, ja zelfs uit Friesland, van de eilanden der -Noordelijke kusten, uit Duitschland, Jutland en Noorwegen was men naar -hier getogen, om zich voor de vaart te laten aanmonsteren. ’t Was -dientengevolge zeer druk op de straten, en men hoorde spreken in -velerlei dialecten en talen.</p> -<p>Maar Jan bekommerde zich allerminst om die groote concurrentie, want -hij vertrouwde volkomen <span class="pagenum">[<a id="pb90" href= -"#pb90" name="pb90">90</a>]</span>op de belofte van Sinjeur Calff, dat -hij aangenomen zou worden.</p> -<p>Hij werd dan ook zeer vriendelijk ontvangen door den Commandeur Jan -Folkersz, en door dezen op vriendelijke wijze als kajuitswachter -gehuurd. ’t Was zeer druk in de herberg, en Jan bevond zich daar -te midden van stuurlieden, matrozen, timmerlieden, kuipers, koks, -harpoeniers en zelfs chirurgijns. Want met elk schip ging een -chirurgijn mede, die de zieken aan boord moest behandelen en tevens als -barbier fungeeren.</p> -<p>Ieder, die gehuurd was, ontving zijn handgeld, waarmede hij zich nog -een paar dagen aan wal vroolijk kon maken, wat velen dan ook maar al te -zeer deden. Vrijdags daaropvolgende zou de aanmonstering aan boord van -het schip plaats hebben, wat gewoonlijk gevolgd werd door een -stokvischmaal voor de reeders en hunne gasten, en den anderen dag zou -de vloot uitzeilen.</p> -<p>De Commandeur ontving van Sinjeur Calff, den boekhouder, 150 gulden -als handgeld, een stuurman 65, een timmerman 40 à 45, een kok -36, een chirurgijn ook zooveel, een matroos 18 of 20 gld., enz. Jan -ontving ook twintig gulden, maar dat was alleen te danken aan de -omstandigheid, dat Sinjeur Calff de boekhouder was. Jan kreeg er zelfs -nog een vriendelijken handdruk bij.</p> -<p>Na beleefd zijne muts voor de heeren afgenomen <span class= -"pagenum">[<a id="pb91" href="#pb91" name="pb91">91</a>]</span>te -hebben, verliet hij in allerijl de herberg, niet om als zoovelen zijn -geld aan allerlei onnutte dingen te besteden, maar om zich met zijn -schat naar zijne lieve moeder te begeven. Wat voelde hij zich rijk en -gelukkig met dat geld, het eerste, dat dienen moest, om zijn moeder de -zorg voor het gezin te verlichten. Hij liep op een draf naar zijn huis, -en telde met van blijdschap stralende oogen het geld voor haar uit op -de tafel. En hij kon er zijne blikken bijna niet van afwenden. Opeens -vloog hij zijne moeder om den hals en kuste haar gelukkig en dankbaar -op de beide wangen. ’t Was voor beiden een oogenblik, om nooit te -vergeten!</p> -<p>Twee dagen later begaf hij zich naar zijn schip, het Bonte Calff, -dat er feestelijk uitzag. De vlaggen wapperden van de masten, evenals -van de andere schepen der vloot, en vele mannen en vrouwen, in hun -Zondagsche gewaad, bewogen zich aan boord.</p> -<p>Geen wonder trouwens. ’t Was een feestdag voor allen, die -aandeelen in het schip hadden. Heden werd de equipage aangemonsterd en -zou het feestmaal gehouden worden. Dat Sinjeur Calff, de boekhouder, -hierbij de voornaamste persoon was, behoeft niet te worden gezegd. Hij -en de Commandeur hadden in de kajuit plaats genomen, en Jan Willemsz -riep alle mannen van de equipage <span class="pagenum">[<a id="pb92" -href="#pb92" name="pb92">92</a>]</span>een voor een binnen, om de -monsterrol te teekenen, welke daad inhield, dat zij gehoorzaamheid en -trouw aan den Commandant beloofden, en zich verbonden, getrouw aan alle -gestelde wetten te zullen voldoen. Jan zelf teekende het laatst van -allen.</p> -<p>En toen gingen de gasten aan tafel, waarvan volgens aloud gebruik -stokvisch den hoofdschotel vormde. Jan hield de wacht aan de deur van -de kajuit.</p> -<p>De parelende wijn vulde de glazen, en Sinjeur Calff stond op, om een -woord van afscheid te spreken. Hij hief het glas omhoog, en sprak den -wensch uit, dat het Bonte Calff een gelukkige reis zou hebben en een -voorspoedige vangst. Hij wenschte allen gezondheid en voorspoed toe, en -hoopte hen over enkele maanden behouden in het vaderland terug te -zien.</p> -<p>En nauwelijks was hij uitgesproken, of Commandeur Jan Folkersz stond -op, om den spreker te beantwoorden. Hij dankte den boekhouder voor -diens hartelijke woorden en goede wenschen, en gaf de verzekering, dat -hij voor schip en goed zou zorgen als voor zijn leven, en dat hij het -belang der reederij zou behartigen, alsof het zijn eigen was. -„Daarop,” zoo riep hij uit met verheffing van stem, -„schenke God de Heer zijn onmisbaren zegen!”</p> -<p>Bij deze woorden gaf hij Jan een wenk, wien <span class= -"pagenum">[<a id="pb93" href="#pb93" name="pb93">93</a>]</span>hij -vooraf zijne bevelen gegeven had, en deze spoedde zich de trap op naar -boven, naar den stuurman, om hem te zeggen, dat het tijd was. En op een -wenk van deze brandde met donderend geluid het kanon los, om de -gebruikelijke saluutschoten te doen.</p> -<p>Nog den geheelen dag duurde het feest voort, en ’t was al -avond geworden, eer de gasten naar huis terugkeerden.</p> -<p>Toen ging ook Jan naar huis, en den volgenden dag had hij het druk -met afscheid nemen. Al zijne kameraden ging hij groeten, en zelfs Hein -Pomp werd niet vergeten. En ’t laatst van allen ging hij naar -Sinjeur Calff, om ook daar goeden dag te zeggen. Juffrouw Calff kuste -hem hartelijk, want zij gevoelde zich zeer tot den knaap aangetrokken, -die het leven van haar Nicolaas had gered. En Sinjeur Calff drukte hem -de hand, en vermaande hem, terdege zijn plicht te doen.</p> -<p>„Jongen, verlies dat nooit uit het oog, dan kun je het nog ver -brengen in de wereld,” zoo besloot hij. „Wees trouw en -eerlijk in handel en wandel, en toon je den waardigen zoon van je brave -moeder.”</p> -<p>Maar het moeilijkste afscheid kwam ’s Zaterdagsmorgens nog -voor hem aan, want toen moest hij zijn moeder vaarwel zeggen, en Jacob -en kleine zus. Nu, kleine zus had er nog niet veel weet van, en Jacob -huilde er ook niet om. Integendeel, <span class="pagenum">[<a id="pb94" -href="#pb94" name="pb94">94</a>]</span>hij vond het wàt een -feest, dat hij zijn broer naar ’t schip mocht brengen en -dientengevolge niet naar school hoefde. Maar zijn moeder had al den -geheelen morgen bleek gezien en was geducht in de war. En toen het -oogenblik van scheiden gekomen was, kon zij hare tranen bijna niet -bedwingen. Maar dat deed zij toch. Zij wilde zich tegenover haar jongen -niet zwak toonen en hem dit afscheid niet zwaarder maken, dan het reeds -was. Toen het oogenblik van scheiden dan ook was gekomen, sloeg zij hem -zwijgend de armen om den hals en kuste hem vaarwel.</p> -<p>„Dag moedertje,—tot weerziens!” zei Jan zacht. -Daarna knuffelde hij kleine zus, nam zijn scheepszak op den rug en ging -heen.</p> -<p>Maar zijne moeder vergezelde hem tot op den Hoogendijk. Daar -groetten zij elkander nog eenmaal, en toen ging jan heen, vergezeld van -zijn broer Jacob. Nog een paar malen keek Jan om naar zijne moeder, om -haar nog eens toe te wuiven, tot hij haar eindelijk niet meer zien -kon.</p> -<p>Na eenige minuten kwamen zij aan boord van het Bonte Calff, waarvan -de geheele bemanning reeds compleet was. De wind was gunstig, en de -commandeur gaf bevel, enkele zeilen te hijschen. Ook op de andere -walvischvaarders heerschte levendigheid en drukte, want de schepen -zouden alle tegelijk afvaren. En tal van bootjes met familieleden -<span class="pagenum">[<a id="pb95" href="#pb95" name= -"pb95">95</a>]</span>van het scheepsvolk voer op de Voorzaan heen en -weer, en telkens opnieuw riep men elkander een hartelijk vaarwel -toe.</p> -<p>Eindelijk stapte Sinjeur Calff in de boot,—want hij was ook op -het schip om afscheid te nemen van den Commandeur en van Jan,—en -hij bood Jacob daarin ook een plaatsje aan. Het afscheid tusschen de -beide broeders duurde maar kort.</p> -<p>„Dag Jan, goede reis en behouden weerkomst!” zei Jacob, -terwijl hij Jan de hand drukte.</p> -<p>„Dag Jacob, het ga je goed. Groet moeder en zus nog eens van -me. Tot weerziens!”</p> -<p>De boot stak van wal, en Commandeur Folkersz gaf bevel de ankers te -lichten.</p> -<p>Langzaam zette het mooie schip zich in beweging, en statig gleed het -de Voorzaan af naar het breede IJ. Andere schepen volgden, wat een mooi -gezicht was voor de Saardammers, die het fraaie schouwspel met -belangstelling gadesloegen. ’t Uitvaren van de Groenlandsche -vloot was altoos eene gebeurtenis van groot belang, en wie het half kon -doen, ging er een kijkje van nemen.</p> -<p>Ook vele vrouwen, sommigen met een klein kind op den arm en nog wel -een of twee aan de rokken, liepen op den Hoogendijk, om het vertrek bij -te wonen van den echtgenoot, die <span class="pagenum">[<a id="pb96" -href="#pb96" name="pb96">96</a>]</span>voor langen tijd van huis ging -om het brood te verdienen voor de zijnen. En menigeen vroeg zich -fluisterend af:</p> -<p>„Zou ik hem weerzien? Zou hij niet blijven in die verre -zee?”— <span class="pagenum">[<a id="pb97" href="#pb97" -name="pb97">97</a>]</span></p> -</div> -</div> -<div id="ch5" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= -"#xd26e3520">Inhoud</a>]</span> -<div class="divHead"> -<div class="figure"><img src="images/ornament.png" alt="HOOFDSTUK V." -width="547" height="59"></div> -<h2 class="label">HOOFDSTUK V.</h2> -<h2 class="main">Een vreeselijk gerucht, eene spookhistorie en een -vreemd bezoek.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Ongeveer vier maanden waren voorbijgegaan, en ’t -was Zaterdag 17 Augustus geworden. De veerschuit van drie uur in den -middag kwam uit Amsterdam aan en werd aan den steiger vastgemeerd. -Verscheidene kooplieden, die voor zaken naar de stad waren geweest, -stapten er uit, pratende en lachende. Onder hen bevond zich ook Sinjeur -Calff, maar hij liep zwijgend met zijne vrienden mede en nam geen deel -aan hun levendig gesprek. Blijkbaar hielden ernstige gedachten hem -bezig, die hem geheel in beslag namen. Zijn voorhoofd was gefronst, en -zijn gelaat teekende zorg. Hij nam spoedig van zijn reisgenooten -afscheid en begaf zich naar zijne woning, waar zijne vrouw hem met een -vriendelijken groet tegemoet trad. En dadelijk gaf zij bevel het -middagmaal voor hem op te zetten, waaraan zij de dienstbode ijverig -medehielp. <span class="pagenum">[<a id="pb98" href="#pb98" name= -"pb98">98</a>]</span></p> -<p>Het ontging aan haar scherpziend oog echter niet lang, dat haar man -iets schortte, en dat hij in zorg verkeerde. Terwijl hij zwijgend zijn -middagmaal gebruikte, zette zij zich aan den overkant van de tafel en -nam hare breikous ter hand, gedachtig aan de oude spreuk, dat een -paardentand en eene vrouwenhand nooit moeten stilstaan. Een paar malen -zeide zij iets over het weer, dat dien dag heel mooi was, maar haar man -hoorde haar niet en gaf geen antwoord. Nicolaas kwam binnen en groette -zijn vader, maar deze merkte hem niet op. Blijkbaar waren de gedachten -van den koopman elders. En zijne vrouw maakte zich ongerust, vooral, -toen het haar bleek, dat haar man zeer weinig at, veel minder dan -anders.</p> -<p>„Smaakt het je niet, Cornelis?” vroeg zij luider, om -zijne aandacht te trekken.</p> -<p>„Smaken,—jawel vrouw, zeker, ’t smaakt me heel -goed,” was het antwoord, maar tegelijkertijd ontsnapte een diepe -zucht aan zijn borst, zoodat het voor haar niet twijfelachtig meer was, -of er was iets ernstigs gebeurd.</p> -<p>„Ben je dan niet goed,—of scheelt er iets anders -aan?” vroeg zij verder. „Er is toch stellig iets niet in -orde.”</p> -<p>„Je hebt gelijk, Dieuwertje,” antwoordde haar man zacht -en ernstig. „’k Heb zeer slechte tijding gehoord, -zéér, zéér slechte en droevige -tijding.” <span class="pagenum">[<a id="pb99" href="#pb99" name= -"pb99">99</a>]</span></p> -<p>Juffrouw Calff sprong verschrikt op en kwam naast hem staan. Zij -legde hem haar hand op den schouder en zeide:</p> -<p>„Zeer slechte tijding, Cornelis? Je doet me schrikken! Zeg me -toch spoedig, wat er gebeurd is …”</p> -<p>„Vrouw, ’k sprak dezen middag een commandeur van een -teruggekeerden walvischvaarder, en die zeide mij, dat onder de -visschersvloot het gerucht ging, dat het Bonte Calff met man en muis is -vergaan …”</p> -<p>Juffrouw Calff sloeg ontzet de armen ten hemel, en Nicolaas, die -stil in een hoekje van de kamer bij het raam had gezeten, sprong van -zijn stoel op en liep naar zijn vader.</p> -<p>„Het Bonte Calff vergaan,—met man en muis,—en Jan -Willemsz dan, Vader, is Jan Willemsz ook verdronken?”</p> -<p>Sinjeur Calff keek zijn zoon, wiens tegenwoordigheid in de kamer hij -niet vermoed had, een oogenblik verrast aan, en zeide:</p> -<p>„Wat, jongen, ben jij hier? Ik heb je niet gezien!”</p> -<p>„’k Ben een oogenblik geleden binnengekomen, Vader, maar -u merkte mij niet op,” zei Nicolaas, die van den schrik op het -hooren van deze ongelukkige tijding bleek geworden was, evenals zijne -moeder, die zoo begon te beven, dat zij op haar stoel moest -plaatsnemen. <span class="pagenum">[<a id="pb100" href="#pb100" name= -"pb100">100</a>]</span></p> -<p>„Arme menschen!” mompelde zij zacht voor zich heen.</p> -<p>„Hoor eens, Nicolaas,” sprak Sinjeur Calff langzaam en -met nadruk,—„hoor eens, jongen, deze tijding was niet voor -jou ooren bestemd, en had ik geweten, dat jij je in de kamer bevond, -dan zou geen woord daarvan aan mijn mond ontsnapt zijn. Ik draag je dus -op, over deze zaak het diepste stilzwijgen te bewaren,—ik zeg, -het diepste stilzwijgen. Begrijp je dat goed, Nicolaas? Er mag geen -woord daarvan over je lippen komen.”</p> -<p>„Ik zal er niet over spreken, Vader, wees daar gerust op. Maar -o, dat Jan Willemsz ook verdronken is …”</p> -<p>„Hoor eens, lieve vrouw, en Nicolaas, luister jij ook, want nu -je het eenmaal toch weet, is het beter, je alles te zeggen, wat ik -denk. Ik zeide straks, dat het nog slechts een gerucht is, en niets -meer. Commandeur Jan Pietersen van Amsterdam is niet in gezelschap van -het Bonte Calff geweest, en heeft het schip zelf niet gezien. Hij heeft -alleen van een anderen Walvischvaarder gehoord, dat het schip is -vergaan, en dat geen der schepelingen, voor zoover hem bekend, was -gered. Maar ook die andere schipper had het slechts van hooren zeggen, -zoodat het tot nog toe niets meer is, dan een los gerucht. ’t Is -best mogelijk, dat het waarheid bevat, en <span class="pagenum">[<a id= -"pb101" href="#pb101" name="pb101">101</a>]</span>het gerucht op -zichzelf is al erg genoeg en geeft mij redenen tot groote bezorgdheid, -maar zoolang wij geen meerdere zekerheid hebben, acht ik het noodig, er -het diepste stilzwijgen over te bewaren. Er zijn nog verschillende -gevallen mogelijk. ’t Schip kan van de andere afgeraakt zijn en -is misschien niet meer door hen gezien, wat allicht het vermoeden kon -wekken, dat het vergaan is. En zelfs als dat zoo ware, als het schip -werkelijk ten gronde is gegaan, blijft nog zeer wel de mogelijkheid -over, dat de mannen zich op de ijsschotsen hebben geborgen, en konden -zij door andere schippers worden opgemerkt. In allen gevalle zou het -verkeerd zijn, de familieleden van de bemanning noodeloos in angst en -zorg te brengen, door alleen op een los gerucht af te gaan.”</p> -<p>„Je hebt volkomen gelijk, Cornelis,” sprak Juffrouw -Calff. „Laten wij hopen, dat een zoo vreeselijke slag onze plaats -niet getroffen heeft. Wat een tal van weduwen en weezen zou in -ongelukkige omstandigheden achterblijven.”</p> -<p>„Ja, Vrouw, ’t zou vreeselijk zijn, en ik zal geen -gerust oogenblik meer hebben, voor ik het Bonte Calff weer aan den -Hoogendijk zie liggen.”</p> -<p>„Wist ik maar, of Jan Willemsz nog leefde,” zei Nicolaas -bedroefd.</p> -<p>„Ook voor de Weduwe Willemsz zou het een <span class= -"pagenum">[<a id="pb102" href="#pb102" name= -"pb102">102</a>]</span>zware slag zijn, dat is waar, mijn jongen. Het -arme schepsel heeft al genoeg te dragen. ’t Is te wenschen, dat -de Heere God dezen zwaren slag van haar en van ons allen zal afwenden, -want ook voor ons zou het een geducht verlies wezen. Het Bonte Calff -vertegenwoordigt een groote waarde. Doch dit zeg ik van ganscher harte: -als een van beiden verloren moet gaan, het schip of de bemanning, dat -het dan het schip moge wezen. ’t Zou mij tot in mijne ziel -bedroeven, indien zoovele gezinnen ongelukkig moesten -worden.”</p> -<p>Bij die woorden stond Sinjeur Calff op, om zich naar het kantoortje -te begeven, dat aan zijn huis was gebouwd.</p> -<p>Aan den avond van dienzelfden dag werd de deur geopend van het -kleine huisje op het Krimp, dat bewoond werd door Gerrit Kist, den -vader van Ary, en drie gestalten, een groote en twee kleine, traden -naar buiten, elk met eene lantaren in de hand, waarin eene smeerkaars -brandde en walmde. ’t Waren Gerrit Kist, de smidsknecht, zijn -zoon Ary en Jacob Willemsz, die blijkbaar in den laten avond nog iets -te verrichten hadden. Zij liepen den Hoogendijk af, tusschen de beide -huizenrijen door, en kwamen op den Westzanerdijk, welke het doel van -den tocht bleek te zijn. Zij hadden het dorp nu verlaten en hadden aan -weerskanten van den dijk het vrije veld. <span class="pagenum">[<a id= -"pb103" href="#pb103" name="pb103">103</a>]</span></p> -<p>„Zie zoo, jongens,” zei de smid, „hier zijn we, -waar we wezen moeten, en ik denk wel, dat we klaar komen. ’t Is -er mooi weer voor, want er hangt een zware dauw over het veld, en de -wormen zullen liever in het natte gras, dan in den uitgedroogden grond -kruipen. Kijkt nu maar goed uit je oogen.”</p> -<p>„Daar zal het niet aan mankeeren, buurman,” zei Jacob, -terwijl hij langzaam langs de helling van den dijk afdaalde, en bij het -flauwe licht van zijn lantaren de wormen zocht, die er mochten -rondkruipen.</p> -<p>Ary had hem ’s middags verteld, dat zijn vader en hij den -volgenden morgen vroeg uit poeren zouden gaan, wat zij in de -zomermaanden wel eens meer deden. Kist had een groot huisgezin, want -hij was gezegend met acht kinderen, die een gezond gestel en een goeden -eetlust hadden. Daar zijn verdiensten als smidsknecht hem niet -toelieten, dikwijls spek of vleesch te koopen, had hij nog al eens de -gewoonte, des Zondagsmorgens heel vroeg uit poeren te gaan, ten einde -zijn gezin en zichzelven daarmede een Zondagsmaal te verschaffen. Hij -was een meester in de kunst van poeren, wat een echt geduldswerkje is, -en het gelukte hem dikwijls een lekker maaltje paling te verschalken. -Zoodra Jacob nu van Ary gehoord had, dat zij den volgenden morgen weer -uit <span class="pagenum">[<a id="pb104" href="#pb104" name= -"pb104">104</a>]</span>poeren zouden gaan, had hij dadelijk lust -gekregen om mede te doen.</p> -<p>„Zou ik mogen?” vroeg hij aan Ary.</p> -<p>En deze antwoordde:</p> -<p>„Dat zou ik wel denken. Kom maar tegen een uur of acht, want -tegen dien tijd gaan wij wormen zoeken aan den Westzanerdijk. Dan kun -je het vader vragen.”</p> -<p>Dat had Jacob gedaan, en tot zijne groote vreugde had Kist er in het -geheel geen bezwaar tegen gehad. Zoo kwam het, dat zij zich thans met -hun drieën aan genoemden dijk bevonden en ijverig aan het zoeken -waren.</p> -<p>De drie dwalende lichtjes zagen er voor de weinige voorbijgangers, -die niet konden vermoeden, wat er gedaan werd, vrij geheimzinnig uit. -Want van de drie personen was door de duisternis niets te -onderscheiden; alleen de langzaam her- en derwaarts zwervende lichtjes -waren te zien.</p> -<p>De vangst was vrij voorspoedig. ’t Was al dagen lang zeer -zonnig geweest, en de dijk was dor en uitgedroogd. Toen nu ’s -avonds zich een heerlijke dauw over het veld verspreidde en de dorstige -grassprietjes verkwikte, boorden zich ook wormen uit den grond, en -kropen rond in het vochtige gras.</p> -<p>Telkens bukten de drie jagers, om een worm <span class= -"pagenum">[<a id="pb105" href="#pb105" name="pb105">105</a>]</span>op -te rapen en in klompen te bergen, die zij voor dat doel hadden -medegebracht.</p> -<p>„Hè, wat heb ik hier eene lekkere pier!” zei Ary. -„Wat zullen de palingen daaraan zuigen!”</p> -<p>„Ik heb er ook al heel wat,” zei Jacob. -„Hè, zeg, kijk eens, wat een groote! Deze is nog grooter -dan die van jou.”</p> -<p>„Ik heb er al bijna genoeg voor een poer!” riep Kist de -beide jongens toe. „En jelui?”</p> -<p>„’t Gaat best, Vader,” zei Ary. „Eene rijke -vangst!”</p> -<p>„Nog een kwartiertje, langer niet!” riep weer Kist -terug. „’t Is nog een heel werk, om de poeren te -maken.”</p> -<p>Het drietal ging ijverig met zoeken voort en kon niet vermoeden, dat -iemand op eenigen afstand niet weinig verbaasd en erg angstig hen -bespiedde.</p> -<p>'t Was Heyn Pomp, de zoon van den chirurgijn-barbier. Hij had in den -avond eene boodschap moeten doen naar Westzaan en was thans op den -terugweg naar huis. Een groote held was hij nooit geweest, en in donker -voelde hij zich altoos min of meer ongerust, vooral in de -eenzaamheid.</p> -<p>En op den Westzanerdijk wàs het thans donker en eenzaam. Er -was bijna geen huis te zien, alleen een paar nederige stulpjes van -arbeiders op eenigen afstand. <span class="pagenum">[<a id="pb106" -href="#pb106" name="pb106">106</a>]</span></p> -<p>Heyn had, behoedzaam luisterende naar verdachte geluiden, den weg -van Westzaan naar hier afgelegd zonder iets vreemds of angstwekkends op -te merken, tot hij opeens langs de helling van den dijk drie dwalende -lichtjes ontwaarde, die hem den schrik op het lijf joegen. Hij stond, -lang en dun als hij was, midden op den dijk stil, en hield de starende -oogen onafgebroken op de geheimzinnige lichten gericht.</p> -<p>„Hemel,—kijk daar eens, wat zou dat zijn?” -mompelde hij zacht voor zich heen. „Dat is niet pluis -daar!—Kijk, ze gaan op en neer, nu hooger, dan lager. -Hu,—zouden dat spoken zijn?—Menschen kunnen het niet wezen. -Wat zouden daar nu menschen moeten doen? Neen, dat moeten spoken zijn, -of mijn naam is—geen Heyn Pomp.—Hoe moet ik daar nog -voorbij komen?”</p> -<p>Opeens werd Heyn in zijne alleenspraak gestoord, en keerde hij met -groote stappen, maar toch op zijne teenen, om geen leven te maken, op -zijne schreden terug. Want tot zijn grooten schrik had hij bemerkt, dat -een van de lichten langzaam naderbij kwam, en hem weldra zou hebben -bereikt.</p> -<p>Wat liep Heyn hard. Maar toch keek hij telkens achterom, ten einde -te zien, of het dwaallicht hem achtervolgde.</p> -<p>Ja, het kwam nader.</p> -<p>En nu twijfelde Heyn niet langer. ’t Waren <span class= -"pagenum">[<a id="pb107" href="#pb107" name="pb107">107</a>]</span>vast -en zeker drie spoken, die daar ronddwaalden langs den Westzanerdijk. -Hij werd meer dan bang en wenschte niets liever, dan thuis te zijn. -Maar hij zag geen kans er te komen, zonder de spoken te passeeren. En -dat zou hij niet gedaan hebben voor al het geld ter wereld.</p> -<p>Ha, nu verwijderde het lichtje zich weer, maar nauwelijks had hij -dat opgemerkt en was hij zijn grootsten angst weer te boven, of hij -zag, dat het hem opnieuw met spoed naderde.</p> -<p>De schrik sloeg den dapperen Heyn om het hart, en hij zette het op -een loopen, zoo hard hij kon. Zijn besluit was genomen: hij zou naar -een van de huisjes gaan, daar ginds aan den voet van den dijk, en de -bewoners te hulp roepen. Alleen durfde hij niet naar Saardam -terugkeeren.</p> -<p>Hij liep of de nikkers hem op de hielen zaten, en met zijn lange -dunne beenen nam hij stappen, of hij de zevenmijlslaarzen van -klein-Duimpje aan had. Hij keek op noch om, en hield zijn blik alleen -gericht op het flauwe lichtje, dat hem uit een van de ramen -tegenflikkerde.</p> -<p>Hij had het spoedig bereikt, rolde meer dan hij liep bij den dijk -neer, ging een vondertje over, en rinkelde aan de lage deur van het -hutje. De deur was gesloten, misschien wel, omdat de bewoners geen -bezoek van ongenoode gasten wilden hebben. Er liep in dien tijd -dikwijls vreemd <span class="pagenum">[<a id="pb108" href="#pb108" -name="pb108">108</a>]</span>bedelvolk langs de wegen, die het de -buitenmenschen wel eens onaangenaam konden maken. Het wachten duurde -Heyn al spoedig te lang, want elk oogenblik vreesde hij het spook om -den hoek van het huis te zullen zien komen. Hij rinkelde nog -eens,—en nog eens, tot hem opeens de barsche stem van den bewoner -in de ooren klonk, die hem toeriep:</p> -<p>„Wat is dat voor een helsch lawaai aan de deur? Wie is -daar?”</p> -<p>„Ikke!” riep Heyn bevend van angst. „Ikke ben het! -O, doe toch open! Er zijn spoken op den dijk.”</p> -<p>„Als jij er zelf maar geen bent!” klonk het boos terug. -„Je maakt er althans leven genoeg voor. Wie is -<i>ikke</i>?”</p> -<p>„O, doe de deur toch open. Ik ben het,—Heyn Pomp, van -den chirurgijn. Ik ben naar Westzaan geweest, en durf niet verder. Er -loopen spoken op den dijk.”</p> -<p>De man in het hutje hoorde duidelijk, dat het eene jongensstem was, -die tot hem doordrong, en dat de eigenaar er van in hevigen angst -verkeerde. Hij opende daarom de deur,—en Heyn vloog gejaagd -binnen.</p> -<p>„Wat praat jij van spoken?” vroeg de man, terwijl ook de -vrouw des huizes naderbij kwam met eene walmende kaars in de hand, die -zij <span class="pagenum">[<a id="pb109" href="#pb109" name= -"pb109">109</a>]</span>vlak bij Heyn’s gezicht hield, om hem goed -te kunnen bezien.</p> -<p>„O ja, heusch waar, er loopen spoken langs den dijk. Drie -lichtjes dwalen heen en weer,—en ik durf er niet langs. Och, -brengt u me asjeblieft een eindje weg.”</p> -<p>„Kom, kom, wat zou er wezen? Ik woon hier al dertig jaar en -heb nog nooit een spook gezien,” sprak de man. „Je zult je -bang maken voor niets. Wacht, ik zal eens even gaan kijken.”</p> -<p>De man verliet het huisje en begaf zich op den dijk. Maar spoedig -kwam hij terug en zeide:</p> -<p>„Ik zie niets, dan een paar lantarens in de verte. Jij bent -zeker een beetje bang uitgevallen, jongetje. Ga maar <span class="corr" -id="xd26e1582" title="Bron: mêe">meê</span>, dan zal ik wel -een eindje met je opwandelen. ’t Is mooi weer.”</p> -<p>Zij gingen met hun beiden op weg, en Heyn hield angstig zijne -blikken op de lichtjes gericht, die zij weldra zouden hebben -bereikt.</p> -<p>„Zacht loopen!” fluisterde Heyn zijn metgezel bijna -onhoorbaar toe. „Misschien merken zij ons niet op.”</p> -<p>De man lachte en zeide:</p> -<p>„Je bent zoo laf, als je dun en lang bent, jongen. Kom, ga een -beetje op zijde. Je kruipt me bijna in mijn diezak!”<a class= -"noteref" id="xd26e1594src" href="#xd26e1594" name="xd26e1594src">1</a> -<span class="pagenum">[<a id="pb110" href="#pb110" name= -"pb110">110</a>]</span></p> -<p>En zijne stem verheffende, want zij waren het eerste lichtje nu -genaderd, riep hij luid tot grooten schrik van Heyn:</p> -<p>„Goeden avond!”</p> -<p>„Ook goeden avond!” was het antwoord van Kist.</p> -<p>„Wat ben je daar aan ’t zoeken? Heb-je wat -verloren?” vervolgde de man uit het hutje.</p> -<p>„Verloren, neen, gelukkig niet. We zoeken wormen, om een poer -te maken.”</p> -<p>De man begon smakelijk te lachen.</p> -<p>„Die is mooi!” riep hij uit. „En hier is nog wel -een jongen, die jelui voor spoken aanzag en niet naar huis durfde. -Ha-ha-ha! Dat is grappig!”</p> -<p>Kist lachte ook, en hij en de beide jongens, die er ook braaf pret -in hadden, klommen tegen den dijk op, en voegden zich bij hen.</p> -<p>„Wie is die dappere held?” vroeg Ary Kist, zijne -lantaren opheffende, om beter te kunnen zien. „Wel heb ik van -mijn leven! Dat is zoowaar Heyn Pomp! Heyn, Heyn, wat ben jij bang. Je -moest je schamen.”</p> -<p>„Dat heb ik ook al gezegd!” zei de man lachend. -„Zoo’n groote jongen! ’t Is waarlijk al te -erg.—Kom, ik ga naar huis, of ben je nog bang, Heyn Pomp? -’t Beste is, dat de spoken je maar thuisbrengen. Dan heb je een -veilig geleide. Goeden avond samen.”</p> -<p>„Goeden avond!” was het antwoord. <span class= -"pagenum">[<a id="pb111" href="#pb111" name="pb111">111</a>]</span></p> -<p>De terugreis werd aanvaard, want zij hadden nu wormen genoeg. Och, -och, wat werd Heyn onderweg geplaagd! Jacob en Ary namen hem zorgvuldig -tusschen zich in, om hem te beschermen, zooals zij zeiden, en zij deden -bijna niet anders, dan lachen en spotten met zijn lafhartigheid, wat -Heyn ook wel had verdiend. Heyn was wat blijde, toen zij den Lagen Horn -hadden bereikt en hij van zijn kwelgeesten bevrijd werd. Hij zelf -woonde een eindje verder, op den hoek van het Dampad.</p> -<p>Het zoeken van de wormen, bij het licht van eene lantaren, had Jacob -wel een aardig werkje gevonden, maar het maken van den poer vond hij -meer dan vies. Alle wormen werden aan een langen sajetdraad geregen en -tot bundels vereenigd. Om elken bundel kwam een dun, maar sterk -touwtje, waarvan het andere einde aan een korten stok werd bevestigd. -Daarmede waren de poeren gereed, en Jacob keerde naar zijn huis terug, -erg ongerust, dat hij zich verslapen zou. Want hij moest om half vier -opstaan, daar Kist gezegd had, dat hij niet op hem wachtte, indien hij -later dan vier uur aan de boot was.</p> -<p>Jacob werd dien nacht wel twintig keer wakker, en na twee uur deed -hij geen oog meer dicht, om zeker te zijn, dat hij zich niet verslapen -zou.</p> -<p>De klok van half vier was nog niet koud, toen hij reeds bezig was -zich te kleeden. Haastig at <span class="pagenum">[<a id="pb112" href= -"#pb112" name="pb112">112</a>]</span>hij eene boterham, of een stuk, -zooals zij toen zeiden, en zonder leven te maken begaf hij zich naar de -boot van Kist, die hij zeer goed wist te liggen. Ary had hem beloofd, -zijn poer voor hem mede te zullen nemen.</p> -<p>'t Was nog schemerig, want de zon was nog niet op. Toen Jacob bij de -boot kwam, trof hij daar Ary en diens vader reeds aan. Zij hadden een -kleine tobbe medegebracht, welke zij in de boot zetten.</p> -<p>Na een korten groet namen zij plaats en staken van wal. Kist roeide -de Voorzaan langzaam af, en keek uit naar eene geschikte plek, om de -poeren uit te werpen. Deze was spoedig gevonden, aan den kant van den -Hoogendijk. De boot werd vastgelegd, de tobbe overboord gezet en met -een touwtje aan het middelbankje verbonden, en de poeren daalden in het -water neder. Langzaam bewoog het drietal visschers ze op en neder, -gereed om op te halen, zoodra zij er eenige zwaarte aan mochten -voelen.</p> -<p>Maar de palingen lieten op zich wachten, en Jacob werd huiverig van -de koude morgenlucht.</p> -<p>„’t Is frisch genoeg op het water,” zei hij -huiverend.</p> -<p>„Ja, ’t is koud,” zei Kist.</p> -<p>„Je broer Jan zal het vrij wat kouder hebben,” merkte -Ary op. „In de Noordelijke IJszee tusschen de torenhooge -ijsbergen zal hij het wel laten, <span class="pagenum">[<a id="pb113" -href="#pb113" name="pb113">113</a>]</span>om in den vroegen morgen te -gaan poeren.”</p> -<p>„Dat denk ik ook wel,” lachte Jacob.</p> -<p>„Ja, jongens, ’t zal daar erg koud zijn. Wie nooit in -die streken geweest is, kan er eigenlijk geen flauw denkbeeld van -krijgen, wat zoo’n koude zeggen wil. Dat heb ik in Rusland -ondervonden. Daar is het ’s winters ook niet pluis. Vooral niet -in Archangel, waar ik ook nog eenigen tijd heb gewerkt.”</p> -<p>„Ik geloof het graag,” zei Jacob. „Is het waar, -buurman, dat die Russen nog zoo onbeschaafd en ruw zijn, als men wel -zegt! En gelooft u werkelijk, dat de Czaar van dat groote rijk dikwijls -als gewoon timmerman met hamer en beitel aan het werk is? Ik geloof er -geen woord van.”</p> -<p>„Toch is het zoo,” zei Kist. „De Russen zijn -vreeselijk ruw en onwetend. Denk je bij voorbeeld, dat zij eenig begrip -hebben van eene roeiboot, om maar iets te noemen? ’t Lijkt er -niet naar. Zij varen op vlotten of uitgeholde blokken hout, en van -zeilen of varen hebben zij evenveel verstand als een walvisch van -vioolspel. ’t Is een dom volk, dat eigenlijk nog van weinig -afweet. Vechten kunnen ze, en opstaan tegen hun Czaar, daar hebben ze -ook slag van, maar overigens wonen er rijke edelen en grondeigenaars, -die niets uitvoeren, en slaven en lijfeigenen, die hard moeten werken -en als beesten behandeld <span class="pagenum">[<a id="pb114" href= -"#pb114" name="pb114">114</a>]</span>worden. ’t Is een raar en -een naar land, al moet ik toegeven, dat ik zelf het er heel goed heb -gehad.”</p> -<p>„Maar hoe komt dat Russische volk dan zoo dom, vader?” -vroeg Ary, die met groote belangstelling geluisterd had.</p> -<p>„Och, zij kijken niet verder, dan hun neus lang is, en hebben -er geen flauw begrip van, dat de menschen in andere landen hen zooveel -vooruit zijn. Trouwens, hoe zouden zij dat ook kunnen weten? Het is hun -verboden het land te verlaten, en zelfs de Czaar is voor zijn volk -onzichtbaar. Hij moet altoos in zijn paleis blijven, en het wordt voor -een onderdaan of een vreemden gezant als een verbazend groote eer -beschouwd, indien hij het gelaat van den Czaar mag -zien …”</p> -<p>„O, dus het is toch <i>niet</i> waar, dat de Czaar van Rusland -dikwijls als een gewoon timmerman aan het werk is, en met de -scheepstimmerlieden als hunsgelijke omgaat?” viel Jacob in.</p> -<p>„Ja, dat is toch wèl zoo,” was het antwoord van -Kist. „De vader van den tegenwoordigen Czaar, en zijn grootvader -ook, hebben ingezien, dat het met de beschaving van het Russische volk -treurig gesteld was, en lieten daarom bekwame handwerkslieden uit -andere landen komen, om de Russen in allerlei nuttige zaken te -onderrichten. Zoo komt het ook, dat er zoovele Saardammers <span class= -"pagenum">[<a id="pb115" href="#pb115" name="pb115">115</a>]</span>naar -Rusland getrokken zijn, waar zij met eer behandeld worden en goed geld -verdienen. Ook Italianen zijn er, en Engelschen, en Zwitsers, en -Franschen. Maar de Russen zelf haten alle vreemdelingen, en zouden -niets liever willen, dan hen een kop kleiner te maken. Want om een -menschenleven geven zij al bitter weinig. Voor een flesch brandewijn -doen sommigen van hen een moord ….”</p> -<p>„Een mooi volkje!” zei Ary.</p> -<p>„Het zal echter wel beter worden. Wat Czaar <span class="corr" -id="xd26e1674" title="Bron: Alexëi">Alexeï</span> begonnen -is, wordt door zijn zoon met kracht voortgezet. Czaar Peter is iemand, -die weet, wat hij wil, en voor geen klein geruchtje vervaard is. Het is -zijn heilig voornemen, het Russische volk tegen wil en dank de -Europeesche beschaving deelachtig te maken, en zelf geeft hij het -voorbeeld, door met hamer en beitel op de scheepstimmerwerven te -arbeiden. Ik heb hem zelf dikwijls gezien, en met hem gesproken ook -wel. Hij kent mij zeer goed.”</p> -<p>„Hoe oud is Czaar Peter?” vroeg Jacob nieuwsgierig. -„Ha, daar voel ik den eersten paling!” riep hij uit, en -werkelijk gelukte het hem, het beest in het tobbetje te doen vallen. -Het was met zijne kleine tandjes aan den sajetdraad blijven hangen. -Spoedig werden er nu meer palingen gevangen, maar de jongens hielden -toch niet op <span class="pagenum">[<a id="pb116" href="#pb116" name= -"pb116">116</a>]</span>met vragen, en Kist vond het wel aardig, van -zijn verblijf in Rusland te vertellen.</p> -<div class="figure floatLeft p116-1width"><img src="images/p116-1.jpg" -alt="" width="310" height="241"></div> -<p>„Hoe oud de Czaar is?” vroeg hij. „Wel, hij is van -het jaar 72, dus moet hij nu 25 jaar oud zijn. ’t Is een forsche, -sterke man, met wien niet te spotten valt. En bang is hij ook niet. -Eens werd hem verteld, dat een groot aantal Russen in een huis -vergaderd waren, met het plan, hem dien nacht te vermoorden. Zij waren -voornemens een huis in brand te steken, omdat ze wel wisten, dat de -Czaar gewoon was, bij het blusschingswerk zelf mede te helpen. In de -verwarring zouden zij hem dan dooden. ’t Waren mannen, die het in -Czaar Peter afkeurden, dat hij zooveel nieuwigheden in zijn land -invoerde. Zij wilden liever alles bij het oude laten. ’t Was -’s avonds om tien uur, dat de Czaar het hoorde, en nadat hij een -officier bevel gegeven had het huis te omsingelen, ging hij geheel -alleen naar de samenzweerders, die hem verrast en ontsteld -aankeken.</p> -<div class="figure p116-2width"><img src="images/p116-2.jpg" alt="" -width="479" height="720"></div> -<p>„Ik kom een glas met u drinken, vrienden,” zei hij -vroolijk, precies of er niets bijzonders aan de hand was. Hij was een -uur te vroeg, want <span class="pagenum">[<a id="pb117" href="#pb117" -name="pb117">117</a>]</span>pas om elf uur zou de officier met -zijne … <span class="corr" id="xd26e1694" title= -"Niet in bron">„</span>Hé, dat is een dikkerd, jongens! -Kijk eens, wat een pracht van een paling! Die zal smaken.”</p> -<p>„En toen!” vroeg Jacob, die veel meer belang stelde in -het verhaal van Kist, dan in diens vangst.</p> -<p>„Wel, hij praatte vroolijk, en de samenzweerders dronken op -zijne gezondheid. Eindelijk fluisterde een van hen zijn buurman toe: -„Het is tijd, broeder.” Waarop de Czaar opstond en met -donderende stem uitriep: „Ja, het is tijd, schurken, -moordenaars!” En met een geduchten slag op de tafel gebood hij: -„Staat op en bindt elkander!” En de mannen waren zoo -verschrokken van dit optreden, dat zij werktuiglijk gehoorzaamden en -elkander de handen op den rug snoerden. Een oogenblik later kwam de -officier binnen, die hen allen gevangen nam.”</p> -<p>„Dat was dapper, Vader!” zei Ary. „Dien Czaar zou -ik ook wel eens willen zien!”</p> -<p>„Zij zullen wel geducht gestraft zijn,” meende -Jacob.</p> -<p>„Allen opgehangen of onthoofd!” zei Kist. „Ja, -Czaar Peter maakte korte metten met zijn tegenstanders. Die niet -gehoorzamen wil, moet maar dood. En hij is er niet bang van, om zelf -den beul een handje te helpen.”</p> -<p>„Brrr,—toch ook nog echt Russisch,” zei Jacob. -<span class="pagenum">[<a id="pb118" href="#pb118" name= -"pb118">118</a>]</span></p> -<p>„Ja, natuurlijk,—hij is zelf ook niet overbeschaafd, -maar toch is hij een zeldzaam man, voor wien ik grooten eerbied heb. Ik -ben er van overtuigd, dat hij het Russische rijk nog eenmaal groot en -krachtig zal maken, want hij deinst voor niets terug. Ik geloof, dat -het zijn liefste wensch is, eenmaal eene machtige oorlogsvloot te -krijgen, en zijn gebied uit te breiden tot aan de Oostzee. Het zou mij -althans niet verwonderen, indien dat zoo was. In elk geval wil hij zijn -voornaamste onderdanen laten zien, hoe het in beschaafde landen -toegaat, en daarom heeft hij kortgeleden een gezantschap op reis -gezonden, bestaande uit wel 270 personen, waaronder zich verscheidene -prinsen bevinden. Zij hebben in last, Holland te bezoeken, en goed uit -hunne oogen te kijken.”</p> -<p>„Dat is aardig!” zei Jacob. „Misschien komen zij -hier ook nog wel. Of zou u het niet denken, buurman?”</p> -<p>„Best mogelijk, jongen, want de Saardammers staan bij den -Czaar in hoog aanzien.—Zoo, Ary, dat is een dunnetje; ’t -lijkt waarlijk wel een pier!”</p> -<p>„Die het kleine versmaadt, is het groote niet waard,” -zei Ary lachend.</p> -<p>„Maar deze is dikker!” riep Jacob uit, terwijl hij -behendig een dikken paling in de tobbe wipte. <span class= -"pagenum">[<a id="pb119" href="#pb119" name= -"pb119">119</a>]</span>„Ze beginnen beter te bijten, vind ik. Wij -krijgen al een mooi zoodje.”</p> -<p><span class="corr" id="xd26e1724" title= -"Niet in bron">„</span>Genoeg om je moeder ook een Zondagsmaal te -bezorgen,” zei Kist. „Het begint gelukkig wat warmer te -worden; ik kreeg het koud!”</p> -<p>De zon was opgekomen en verjoeg langzaam den dauw. ’t Werd -inderdaad wat warmer, en de drie visschers begonnen zich recht -behaaglijk te voelen. Ook omdat het met de vangst zoo meeliep. Kist had -het geluk gehad een goed plaatsje te treffen.</p> -<p>'t Zal ongeveer tegen zes uur geweest zijn, toen Ary zeide:</p> -<p>„Kijk eens, Vader, wat komt ginds een vreemde schuit aan? Wat -is er dat voor een?”</p> -<p>Kist bekeek het vaartuig nauwkeurig, en antwoordde:</p> -<p>„Dat is een Rijn-aak, als ik mij niet bedrieg. Zoo, dat is -vreemd. Zulke schepen ziet men hier niet dikwijls. Ik begrijp niet, wat -dat ding hier komt uitvoeren.”</p> -<p>Het vreemde vaartuig kwam langzaam naderbij, en hoe meer het -naderde, des te meer begon het de belangstelling van Kist te trekken. -En ook Ary en Jacob merkten er blijkbaar iets vreemds aan op, want zij -keken meer naar het schip dan naar hun poer. <span class= -"pagenum">[<a id="pb120" href="#pb120" name="pb120">120</a>]</span></p> -<p>„Wat een vreemde passagiers bevinden er zich op!” zei -Jacob. „Kijk eens, wat eene eigenaardige kleeding.”</p> -<p>„Dat moeten Russen zijn,” sprak Kist, wiens verbazing -steeds toenam.</p> -<p>„Russen?” riep Ary verrast uit.</p> -<p>„Russen?” vroeg ook Jacob. „Zouden het misschien -leden van het groote gezantschap zijn, waar u van sprak?”</p> -<p>„’k Weet het niet,—’k weet het niet!” -mompelde Kist, wiens blik voortdurend gericht was op een man, die voor -aan de plecht stond. ’t Scheen een schipper te zijn, want hij was -niet, als de andere vreemdelingen, gekleed in uitheemsche kostbare -kleeren, maar droeg een eenvoudige, witte broek en een rood wambuis, -zooals meestal door schippers gedragen werd. Kist hield de hand boven -de oogen om beter te kunnen onderscheiden, en mompelde:</p> -<p>„Vreemd, jongens,—vreemd! Jelui wilde immers zoo graag -den Czaar zien? Welnu, die man daar, op de plecht van die aak, lijkt op -Czaar Peter, als de eene druppel water op den anderen. Als je -hèm ziet, kun je gelooven, den Czaar te zien.”</p> -<p>„Bedoelt u den man met die schitterende kleeding, bij den -mast?” vroeg Jacob.</p> -<p>„Ik zeg, den man op de plecht van de aak. <span class= -"pagenum">[<a id="pb121" href="#pb121" name="pb121">121</a>]</span>Hij -heeft een rood wambuis aan en een witte linnen broek. Die is -het!”</p> -<p>„Maar dat is een schipper, Vader!” riep Ary verwonderd -uit.</p> -<p>„Ja, dat is een gewoon schipper!” zei ook Jacob.</p> -<p>En Kist antwoordde:</p> -<p>„Ik beweer ook niet, dat het de Czaar van Rusland is. Ik zeg -alleen, dat hij op den Czaar gelijkt, als de eene druppel water op den -anderen.”</p> -<p>'t Was een forsche, indrukwekkende gestalte, de man daar op de -plecht, die met fonkelende oogen het voor hem oprijzende Saardam -aanschouwde. Zijne fiere houding en de vorstelijkheid van zijne -verschijning boezemde den knapen eerbied in, ondanks de eenvoudige -schipperskleeding.</p> -<p>Op de aak werd het groote zeil gestreken, en de Russische heeren, -die zich op het vaartuig bevonden, kregen Kist in het oog. En -nauwelijks hadden zij hem gezien, of zij spoedden zich naar den man op -de plecht en maakten hem op Kist opmerkzaam. Ook deze vestigde zijn -blik op den visscher in het bootje, en een oogenblik later hoorde Kist -zich toeroepen:</p> -<p>„Smid!—Smid!—Kom bij ons!”</p> -<p>De jongens zagen, dat Kist ontroerde. Zwijgend <span class= -"pagenum">[<a id="pb122" href="#pb122" name="pb122">122</a>]</span>trok -hij de tobbe met paling aan boord, greep de riemen, en roeide naar de -aak.</p> -<p>„Blijft hier, jongens, en wacht op me!”</p> -<p>Kist betrad het dek van de aak en boog voor den forschen man zoo -diep, als hem mogelijk was. <span class="pagenum">[<a id="pb123" href= -"#pb123" name="pb123">123</a>]</span></p> -</div> -<div class="footnotes"> -<hr class="fnsep"> -<div class="footnote-body"> -<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= -"xd26e1594" href="#xd26e1594src" name="xd26e1594">1</a></span> Diezak = -dijzak. <a class="fnarrow" href="#xd26e1594src">↑</a></p> -</div> -</div> -</div> -<div id="ch6" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= -"#xd26e3527">Inhoud</a>]</span> -<div class="divHead"> -<div class="figure"><img src="images/ornament.png" alt="HOOFDSTUK VI." -width="547" height="59"></div> -<h2 class="label">HOOFDSTUK VI.</h2> -<h2 class="main">Hoe nieuwsgierig de Saardammers waren.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">„Majesteit!” stamelde Kist, die van -verbazing totaal in de war was en niet wist, wat hij zeggen moest.</p> -<p>„Majesteit?”—klonk het in vrij goed Hollandsch -terug. ’t Werd alleen met een vreemd accent uitgesproken, waaruit -duidelijk blijken kon, dat de man een vreemdeling -was.—„Hier geen Majesteit is. Ik ben Pieter Michaelof, van -beroep timmerman en kom hier om den scheepsbouw te leeren. Ik heb u -hier laten komen, om u te zeggen, dat ik bij u mijn intrek zal -nemen.”</p> -<p>Nu raakte Kist nog veel meer in de war.</p> -<p>„Bij <i>mij</i> uw intrek nemen, Majesteit! Maar dat is -onmo …”</p> -<p>De vreemdeling stampte driftig met den voet op het dek en -herhaalde:</p> -<p>„Ik zeg, hier geen Majesteit is! Mijn naam is <span class= -"pagenum">[<a id="pb124" href="#pb124" name= -"pb124">124</a>]</span>Pieter Michaeloff, en bij u zal ik mijn intrek -nemen.”</p> -<p>„Maar Majest …”</p> -<p>De oogen van den vreemdeling begonnen van toorn te flikkeren, waarop -Kist zichzelven schielijk in de rede viel:</p> -<p>„Maar Pieter Timmerman, ik ben maar een eenvoudige smidsknecht -en heb een groot gezin. ’t Is niet mogelijk, dat een machtig -vorst …”</p> -<p>De vreemdeling, die bij den naam Pieter Timmerman tevreden -geglimlacht had, want dien naam klonk hem aangenaam in de ooren, gaf -weer blijken van drift, zoodra hij de laatste woorden van Kist vernam, -wat duidelijk bleek uit een eigenaardig trekken met den rechterarm en -zenuwtrekkingen aan de rechterzijde van zijn gelaat. Kist haastte zich -dan ook te zeggen:</p> -<p>„’t Is onmogelijk, Pieter. Mijn gezin is armoedig en -klein behuisd. Ik kan u niet herbergen.”</p> -<p>Maar de vreemdeling wees met een gebiedend gebaar naar de boot, -waarin de beide jongens naast de aak voeren, en zeide kortaf:</p> -<p>„Ga naar uw huis en maak daar plaats voor me. Ik wil dat, -hoort ge,—ik wil dat. Bij u en niemand anders wil ik wonen. Ga -heen!”</p> -<p>Kist keek den man verwonderd en verlegen <span class= -"pagenum">[<a id="pb125" href="#pb125" name="pb125">125</a>]</span>aan, -en wilde nog tegenwerpingen maken. Maar de vreemdeling herhaalde:</p> -<p>„Ga heen! Ik wil niet anders! En ik beveel u te zorgen, dat -niemand iets anders van mij weet dan dat ik Pieter Michaeloff ben, en -hier kom om den scheepsbouw te leeren.—Vertrek!”</p> -<p>Kist durfde niet langer wederstreven. Hij kende dat gebiedende -gebaar en wist, dat hij alleen te gehoorzamen had. Hij wenkte daarom de -jongens, dat zij naderbij moesten komen, en liet zich in de boot -afglijden.</p> -<p>„Roei naar den wal, Ary!” zeide hij peinzend en -blijkbaar nog diep onder den indruk van deze vreemde ontmoeting.</p> -<p>Ary en Jacob gaven elkander een geheimzinnig knipoogje, en de eerste -zeide op goed geluk af:</p> -<p>„Vader,—die man in schipperskleeren is Czaar Peter, niet -waar?”</p> -<p>„Ja, dat is de Czaar, niet waar, buurman?” voegde Jacob -er bij.</p> -<p>Kist schrikte bij die woorden uit zijn gepeins op.</p> -<p>„De Czaar?” zei hij verward, denkende aan het gebod van -den vreemdeling. „Wie zegt je, dat het de Czaar is? Heb ik dat -gezegd?”</p> -<p>Ary en Jacob begonnen te lachen.</p> -<p>„Neen Vader,” zei Ary, „maar zóó dom -zijn we niet, of dat kunnen wij wel begrijpen. Zei u zelf niet, dat hij -en de Czaar op elkander <span class="pagenum">[<a id="pb126" href= -"#pb126" name="pb126">126</a>]</span>gelijken als twee droppels water, -en hebben wij niet gezien, hoe diep u voor dien man boog? Dat doet men -niet voor een eenvoudigen schipper. Neen, Vader, die man is de -Czaar!”</p> -<p>Kist geraakte hoe langer hoe meer in de war, want hij was niet -gewoon te liegen. En toch was hem uitdrukkelijk bevolen, den hoogen -stand van den vreemdeling niet bekend te maken.</p> -<p>„Hoort eens, jongens,” zei hij, „ik geef toe, dat -hij sprekend op den Czaar gelijkt,—maar hij heeft mij gezegd, dat -hij Pieter Michaeloff heet en timmerman is. Hij komt hier, om den -scheepsbouw te leeren. Zou jij dan denken, dat de Czaar bij ons in den -kost zou komen, Ary?”</p> -<p>„Wat!” riep Ary verbaasd uit, „komt hij bij ons in -den kost? Maar neen, dan kan hij de Czaar ook niet wezen. Die zou wel -niet in zoo’n klein huisje en in zulk eene eenvoudige buurt -willen wonen. Is het echt waar, vader?”</p> -<p>„’t Is volkomen waar, jongen,” zei Kist. -„Bega dus geen dwaasheid en vertel nergens, dat het de Czaar van -Rusland is, want iedereen zou je uitlachen, en je zoudt je zelven -bespottelijk maken in het oog der menschen.”</p> -<p>De boot lag nu aan wal, en Kist stapte er uit. Hij gebood de jongens -voor de paling te zorgen, en liep met groote schreden naar zijn -nederige woning. Hier had hij dadelijk een lang en fluisterend gesprek -<span class="pagenum">[<a id="pb127" href="#pb127" name= -"pb127">127</a>]</span>met zijne vrouw, die weldra op hare beenen stond -te beven van ontsteltenis, en wier verbazing geen grenzen kende.</p> -<p>„Maar mijn hemel, Gerrit, hoe is dàt nu -mogelijk!” zei ze wel honderdmaal. En dan zei Gerrit telkens:</p> -<p>„Maar vrouw, laat geen woord ervan aan je mond ontsnappen, -want ’t is een driftig heerschap, die soms van toorn niet weet, -wat hij doet. Ik ga dadelijk naar Mary-buur en zal zien, haar het huis -te doen ontruimen. Ik weet er anders niets op.”</p> -<p>Kist ging de deur uit en begaf zich naar de vrouw, die het achterste -deel van het huisje bewoonde. Want Kist, die het niet te breed had, -verhuurde aan de weduwe Mary Freeriks de twee kleine achterkamertjes -van zijn huis. Het voorste gedeelte bewoonde hij zelf.</p> -<p>„Goêmorgen, Mary-buur. Daar ben ik al vroeg, -hè?”</p> -<p>„Dat zou ik meenen, buurman. Goêmorgen,— ga -zitten.”</p> -<p>„Dat zal ik doen, maar veel tijd heb ik niet. Ik zal dus maar -met de deur in huis vallen, Mary-buur, en je kort en goed zeggen, waar -het om gaat. Ik wou, dat je op stel en sprong ging -verhuizen,—dadelijk. Ik zal je den boel wel helpen -overbrengen …”</p> -<p>Buurvrouw sloeg hare handen van verbazing <span class= -"pagenum">[<a id="pb128" href="#pb128" name="pb128">128</a>]</span>in -elkaar, en staarde Kist met open mond en opengespalkte oogen aan. -’t Was haar, of ze ’t te Keulen hoorde donderen.</p> -<p>„Verhuizen?” stamelde ze na een oogenblik van -stilzwijgen. „Verhuizen?—Man,—hoe haal je ’t in -’t hoofd? Je loopt toch niet met molentjes?”—</p> -<p>„Neen Goddank, Mary-buur. Maar ik moet dit huisje vrij hebben, -en wil je graag vergoeding geven, eene ruime vergoeding. Mij dacht, je -kon wel tijdelijk bij je vader gaan inwonen. Die heeft nog wel plaats -over, en je krijgt er eene goede fooi voor, dat verzeker ik -je.”</p> -<p>„Eene goede fooi?” zei de vrouw, die wel een -buitenkansje noodig had, want zij had het arm. „Maar waarvoor is -het noodig, dat ik op stel en sprong verhuize? Kan het niet wachten, -tot ik alles …”</p> -<p>„Geen dag,—en ook zelfs geen uur, buurvrouw. Luister! -’t Geldt hier een geheim, dat ik niet noemen màg, maar ik -moet deze twee kamers vrij hebben, en wel direct. Wat dunkt u, zouden -vijf Carolus-guldens in staat zijn, om u tot verhuizen te -bewegen?”</p> -<p>De vrouw kneep bij het hooren van dat aanbod welbehaaglijk de oogen -dicht, want vijf Carolus-guldens was voor een arme weduwe eene groote -som. Maar zij gaf zich niet dadelijk gewonnen, en zeide: <span class= -"pagenum">[<a id="pb129" href="#pb129" name="pb129">129</a>]</span></p> -<p>„Zeg tien, buurman. Voor tien Carolus-guldens zal ik opstaan, -’t Is …”</p> -<p>„Kort en goed, ik zal zeven geven, maar geen duit meer, en -praat er nu niet langer over, want de tijd dringt. Straks is het te -laat en gaat zoo’n buitenkansje uw neus voorbij. -Toegeslagen?”</p> -<p>Kist stak haar de hand toe, en vrouw Mary legde er de hare in.</p> -<p>„Toegeslagen, buurman,” sprak ze.</p> -<p>Een uur later was het huisje ontruimd, en haastte vrouw Kist zich -alles in gereedheid te brengen voor de ontvangst van den machtigen -vreemdeling.</p> -<p>Intusschen was de aak met zijne vreemde passagiers langzaam den Dam -genaderd. Daar werd het laatste zeil gestreken, en de man, voor wien -Kist zoo eerbiedig gebogen had, sprong met een touw in de hand aan wal, -en legde ’t vaartuig vast.</p> -<p>'t Begon al drukker te worden op den Dam, en de menschen bleven een -oogenblik verwonderd staan, om naar het schip en de vreemd gekleede -reizigers te zien. En toen er eenmaal een groepje gevormd was, werd dit -al spoedig grooter, want de menschen kwamen van alle kanten toeloopen -in de meening, dat er „een standje” was, en daar wilden zij -graag bij zijn.</p> -<p>Dat was den man in het roode wambuis blijkbaar <span class= -"pagenum">[<a id="pb130" href="#pb130" name="pb130">130</a>]</span>in -het geheel niet naar den zin, want hij keek den menschendrom met -fonkelende oogen aan en gaf meer dan eens zijn ongenoegen te -kennen.</p> -<p>Ook de andere vreemdelingen stapten aan wal, en hunne vreemde en -zeer kostbare kleeding trok in hooge mate de belangstelling der -Saardammers, die het zevental vreemdelingen steeds meer naderden, -zoodat dezen bijna geen voet konden verzetten. De man in -schipperskleeding echter wist daar wel raad op. Hij stapte met groote -schreden op de omstanders af en drong zich met groote onverschilligheid -door hen heen. De menschen vonden het geraden, een weinig voor dien -forschen schipper op zijde te gaan, want hij werkte geducht en ook -gevoelig met zijne ellebogen, en zag er uit, of hij op het punt stond, -links en rechts klinkende opstoppers uit te deelen. De andere -vreemdelingen volgden hem, waar hij ging.</p> -<p>'t Is te begrijpen, dat de menschen over dit bezoek verwonderd -waren, en elkander afvroegen, wie die mannen toch wel zijn konden.</p> -<p>„Ik denk,” zei meester Pomp, „dat het leden zijn -van het groote Russische gezantschap. In elk geval zijn het Russen, dat -weet ik zeker. ’k Heb dikwijls genoeg Russen gezien, toen ik nog -scheepschirurgijn was, en kan mij niet vergissen. ’t Zijn stellig -Russen!” <span class="pagenum">[<a id="pb131" href="#pb131" name= -"pb131">131</a>]</span></p> -<p>„Ja, en hooge heeren bovendien,” meende een ander. -„Kijk eens, wat hebben zij een blanke handen en fijne -vingertjes.”</p> -<p>„Aha, als je dat maar begrijpt!” riep een derde. -„En die groote schipper met zijne krachtige vuisten en zijne -vurige oogen is zeker hun knecht!”</p> -<p>„’t Kan wel,” zei meester Pomp, „in elk -geval zou ik liever met hem willen eten, dan vechten. ’t Is een -stoere baas!”</p> -<p>„De anderen loopen hem na als hondjes,” merkte een -schipper op. „En rijk zijn ze zeker, want zooeven had een van hen -eene beurs in de hand van fijne zijde, en ik zag er meer goudstukken -in, dan ik en al mijne voorvaders te zamen ooit gehad hebben. ’k -Wil ruilen met de mijne.”</p> -<p>De lieden lachten om deze woorden, en het aantal kijkers werd zoo -groot, dat de vreemdelingen niet dan voetje voor voetje vooruit konden -komen. De groote schipper struikelde bijna over Castor, den hond van -Nicolaas Calff, die met zijn jongen meester een wandeling gemaakt had. -En de man gaf den hond een geduchten schop, waarover Nicolaas zeer -verontwaardigd was.</p> -<p>„Hola lomperd!” zei hij half binnensmonds, maar toch -luid genoeg, om door den schipper verstaan te worden. „Zoo zijn -hier onze manieren niet! Pas maar op, of hij bijt je in de kuiten, dat -het lachen je wel vergaan zal.” <span class="pagenum">[<a id= -"pb132" href="#pb132" name="pb132">132</a>]</span></p> -<p>Inderdaad was Castor zóó beleedigd, en bromde en -gromde hij zóó dreigend, dat de menschen niet zonder -eerbied een weinig plaats voor den grooten hond maakten.</p> -<p>Maar de schipper vreesde hem niet. Hij keek Castor met zijne -fonkelende oogen zoo strak aan, dat deze kwispelstaartend achteruit -week en zich tegen Nicolaas aandrong.</p> -<p>De schipper was thans voor eene herberg aangekomen en stapte daar -binnen, om aan het gedrang, dat hem blijkbaar eene ergernis was, te -ontkomen. De rijke vreemdelingen volgden hem.</p> -<p>Zij namen aan de tafeltjes plaats en bestelden iets, in de meening, -dat het volk op straat zich wel verspreiden zou. Maar daarin hadden zij -zich bedrogen.</p> -<p>De schipper sprak daarop even met een van de anderen, waarop deze -zich verwijderde, en zich tusschen het volk begaf.</p> -<p>'t Scheen een Hollander te zijn, want hij sprak de Hollandsche taal -zeer vloeiend. Hij was dat dan ook inderdaad. Zijn naam was Nicolaas -van der Hulst, en de Czaar van Rusland, want de man in -schipperskleeding was inderdaad niemand anders, had hem medegenomen, om -als tolk te dienen.</p> -<p>„Ha, daar is weer zoo’n vreemde snoeshaan!” riep -er een uit, toen Van der Hulst buiten kwam. <span class= -"pagenum">[<a id="pb133" href="#pb133" name="pb133">133</a>]</span></p> -<p>„Ja, goede vriend,” zei Van der Hulst, tot verbazing van -iedereen in vloeiend Hollandsch, „hier is er een. En wat denk jij -nu eigenlijk wel van ons?”</p> -<p>„Wat ik denk?” zei de ander. „Wel, ik dacht dat ge -Russen waart, misschien wel lieden van het groote gezantschap, dat de -Czaar van Rusland naar Holland zenden zou.”</p> -<p>„Misgeraden!” antwoordde Van der Hulst. „Totaal -misgeraden, vriend. Wij zijn gewone handwerkslieden, en komen hier om -het scheepstimmeren te leeren, en ook andere ambachten. Wij hooren in -het geheel niet bij het groote gezantschap van den Czaar.”</p> -<p>„Gewone handwerkslieden?” riep er een lachend. -„’t Mocht wat. Laat dat heerschap zijne handen maar eens -toonen. Kijk eens, wat een fijn huidje! Gekheid, hij speldt ons wat op -de mouw!”</p> -<p>„Gewone handwerkslieden hebben geen zijden beurzen, gevuld met -goudgeld!” zei de ander, die de beurs had gezien. Waarop Van der -Hulst zijne stem verhief, met de bedoeling om door velen verstaan te -worden, en uitriep:</p> -<p>„Toch is het waar, menschen. Ik ben een Hollander van afkomst, -maar mijne reisgenooten zijn werkelijk Russen, die hier een handwerk -komen leeren. Wij blijven den geheelen winter <span class= -"pagenum">[<a id="pb134" href="#pb134" name= -"pb134">134</a>]</span>hier, en dus kunt ge ons nog dikwijls genoeg -zien. Gaat daarom nu heen, opdat wij ons wat vrijer bewegen kunnen. -Zooveel volks hindert ons.”</p> -<p>Nicolaas Van der Hulst trad de herberg weer binnen, in de hoop, dat -de menschen zouden vertrekken. Maar hij had zich misrekend. Zij -verzamelden zich voor de ramen en drukten er de neuzen bijna op plat, -om beter naar binnen te kunnen gluren. En de brutaalsten traden ook de -herberg binnen en eischten een kan bier, om op die wijze gemakkelijker -hunne nieuwsgierigheid te kunnen bevredigen.</p> -<p>Dat was den Czaar een doorn in het oog, en toen het steeds voller -werd in de zaal, ontbood hij den kastelein, en verlangde eene vrije -kamer. Daarin onttrok hij zich met zijn gevolg aan de al te -nieuwsgierige blikken.</p> -<p>Eenigen tijd later trad Gerrit Kist de kamer binnen. Hij begaf zich -naar den Czaar, en een enkele blik was voldoende om hem te overtuigen, -dat de machtige Heer zeer boos was. Dat was niet geschikt om Kist meer -op zijn gemak te brengen. Hij keek den vorst schuw aan, en wilde eene -eerbiedige buiging voor hem maken, maar—hij was daarmede -nauwelijks begonnen, of hij hield er mede op,—omdat hij niet -durfde. En hoe moest hij hem noemen?</p> -<p>„Pieter?” Dat durfde hij al evenmin, en -„Majesteit” <span class="pagenum">[<a id="pb135" href= -"#pb135" name="pb135">135</a>]</span>nog veel minder. Hij bleef -dientengevolge zwijgend voor den Czaar staan, met de oogen naar den -grond gericht.</p> -<p>„Welnu?” vroeg Czaar Peter. „Is alles gereed en -kan ik komen? ’k Verlang er naar, om vanhier te vertrekken. De -menschen vervelen mij.”</p> -<p>„Uwe Majest …..” zei Kist, maar de Czaar -bulderde hem toe:</p> -<p>„Alweer Majesteit? Ik heb je mijn naam gezegd en wil niet -anders genoemd worden. Heb je me nu verstaan? Spreek op, is alles in -orde om mij te ontvangen?”</p> -<p>„’t Is in orde, Pieter, als u het eenvoudige voor lief -wil nemen. Ik heb u gezegd, dat wij arm ….”</p> -<p>„Genoeg!” zei de Czaar. „Dat weet ik al. Laten wij -gaan.”</p> -<p>En zich tot zijn gevolg wendende, gebood hij kortaf:</p> -<p>„Tracht hier of daar een onderkomen te vinden, en zeg aan -niemand, wie wij zijn. Men behoeft alleen te weten, dat wij hier werk -komen zoeken.”</p> -<p>De Czaar verliet de herberg, en Kist bracht hem naar zijn eenvoudig -huisje op het Krimp, een der achterbuurten van Saardam.</p> -<p>De vrouw van Kist had den moed niet, haar doorluchtigen gast te -ontvangen. Van achter haar gordijntjes begluurde zij echter met -onbeschrijfelijke <span class="pagenum">[<a id="pb136" href="#pb136" -name="pb136">136</a>]</span>nieuwsgierigheid den nieuwen bewoner van -het achterkamertje. En zij vond, dat hij er schrikwekkend genoeg -uitzag, om bij haar het plan te doen rijpen, zich zooveel mogelijk op -een eerbiedigen afstand te houden.</p> -<p>Ook Ary en Jacob hadden den gast zien komen, en het ontging hun -niet, dat Kist hem met den grootsten eerbied behandelde, iets dat -anders in het geheel niet in den aard van Kist lag, want hij was zeer -vrijpostig in zijn doen en laten, en had gewoonlijk meer praats, dan -iemand van zijn stand paste. Maar nu gevoelde hij zich blijkbaar zeer -klein en nietig, en hij sprak zoo bescheiden en nederig, dat Ary en -Jacob beiden er zich over verbaasden.</p> -<p>Toen de Czaar het kleine vertrekje binnengetreden was en de deur -achter zich gesloten had, zei Ary tot Jacob:</p> -<p>„Wil ik je eens wat zeggen?”</p> -<p>„Ja,—graag!”</p> -<p>„Nu,—als dàt de Czaar van Rusland niet is, mag -jij van middag mijn heele portie paling hebben, de graten -incluis!”</p> -<p>„Ik geloof, dat je best gelijk kon hebben,” zei Jacob. -„Je vader heeft zich versproken, van morgen in de boot. Maar -laten wij er over zwijgen, want je vader zal er wel goede redenen voor -hebben, als hij het niet weten wil.” <span class= -"pagenum">[<a id="pb137" href="#pb137" name="pb137">137</a>]</span></p> -<p>„Dat ben ik met je eens, Jacob. Dit is een geheim <span class= -"corr" id="xd26e2004" title="Bron: tssschen">tusschen</span> jou en -mij, en een ander heeft er niet mede noodig.—Maar de Czaar is -het, dat staat bij mij als een paal boven water.”</p> -<p>Een oogenblik later kwam Kist binnen. Hij zag er verbazend -geheimzinnig uit, en had het kolossaal warm. Hij wischte zich het zweet -van het voorhoofd, en haalde zoo diep adem, of hij zich verruimd -gevoelde, nu hij het gezelschap van den vreemdeling had kunnen -verlaten.</p> -<p>„Vrouw, heb je nog bier in huis?” vroeg hij.</p> -<p>„Bier, wel neen, man, hoe wou ik bier in huis hebben. Je hebt -gisterenavond immers de laatste kan leeggedronken!”</p> -<p>„Dan moet er dadelijk gehaald worden, want de -Cza ….”</p> -<p>Ha, daar had Kist zich bijna versproken. Ary en Jacob wisselden een -geheimzinnigen glimlach met elkander. Maar Kist begreep, dat hij zijn -geheim bijna verraden had, en werd daar boos om.</p> -<p>„Apen van jongens, wat doe jelui hier en kijkt een mensch de -woorden uit den mond! Allo, maakt dat je de deur uitkomt, of ik schop -je er uit!”</p> -<p>„Je wou immers bier hebben, man?” vroeg de vrouw. -<span class="corr" id="xd26e2022" title= -"Niet in bron">„</span>Mij dunkt, dan kon Ary dat wel eens gaan -halen. Hij is dan meteen van den vloer.”</p> -<p>„Goed, maar dan gauw. En drinkkannen moeten <span class= -"pagenum">[<a id="pb138" href="#pb138" name="pb138">138</a>]</span>er -ook komen, want wij hebben van dergelijk spul niet genoeg in huis. Ga -maar in „De drie Swaanen,” en zeg, dat het voor mij is. En -als men je vraagt, hoe onze nieuwe bewoner heet, zeg -dan …”</p> -<p>„Dat het de Czaar van Rusland is!” viel Ary zijn vader -in de rede.</p> -<p>Kist sprong toornig van zijn stoel op, met het vaste plan zijn zoon -een oorveeg te geven, die hem lang heugen zou.</p> -<p>„Wees gerust, Vader!” zei Ary, om de tafel vluchtende. -„Geen mensch zal het van mij hooren, maar ik weet, wat ik -weet.”—</p> -<p>„En wat weet jij dan, bengel van een jongen?”</p> -<p>„Dat het de Czaar is, Vader, de Czaar en niemand anders. Maar -wij bunnen wel zwijgen, hè Jacob, en wij zullen tegen iedereen -zeggen, dat hij Pieter Michaeloff heet, en hier komt om het -scheepstimmeren te leeren.”</p> -<p>Kist bromde nog wat in zijn baard, maar hij knikte de jongens toch -goedkeurend toe en ging weer zitten. En Ary en Jacob haastten zich naar -de „Drie Swaanen”, om bier en kannen te halen. En zij -kregen al dadelijk gelegenheid te over, om het geleerde lesje op te -zeggen, want het was drukker op de straat dan gewoonlijk, en velen -vroegen hun, hoe de vreemdeling heette, en wie hij was. Steeds klonk -hun antwoord: <span class="pagenum">[<a id="pb139" href="#pb139" name= -"pb139">139</a>]</span></p> -<p>„Wie hij is? Wel, hij heet Pieter Michaeloff, en hij komt -hier, om het timmeren te leeren.”</p> -<p>Als de menschen daarmede niet tevreden waren, voegde Ary er nog -bij:</p> -<p>„’t Is nog familie van ons: zijne moeder was eene zuster -van de nicht van mijn overgrootvaders meutje, en als je het niet -gelooven wilt, mag je het hem zelf gaan vragen.”</p> -<p>Na zoo’n antwoord maakte Ary gewoonlijk, dat hij spoedig uit -de voeten kwam, want hij was er van overtuigd, dat hij dan heel -goedkoop een draai om zijne ooren kon oploopen, iets, waaraan hij in -het geheel geen behoefte voelde.</p> -<p>Op den Dam kwam Heyn Pomp op hem toe, met een stuk zeep in de hand -en een doek over den schouder.</p> -<p>„Is een van die mannen bij jelui in huis?” vroeg hij -nieuwsgierig aan Ary.</p> -<p>„Ja,” antwoordde deze. „Waarom?”</p> -<p>„Wel, iedereen praat over die vreemdelingen, en wil je wel -gelooven, dat ik nog niets van hen gezien heb?”</p> -<p>„Dat is jammer,” spotte Ary. „Ze zien er verbazend -vreemd uit. Eén is er bij met drie beenen, twee hebben een -staart, en de drie anderen hebben ieder twee hoofden. Ze laten vragen, -of je hen wilt komen scheren.”</p> -<p>„Loop rond!” zei Heyn. „Jij houdt mij altoos -<span class="pagenum">[<a id="pb140" href="#pb140" name= -"pb140">140</a>]</span>voor den gek. Maar zeg, Ary, is het waar, dat -een van die mannen bij jelui zijn intrek heeft genomen, en dat Mary -Freeriks op stel en sprong haar huis voor hem heeft moeten -ruimen?”</p> -<p>„Ja, dat is waar,” zei Ary.</p> -<p>„En is het waar, dat het een schatrijke prins is uit het -gevolg van Czaar Peter?” vroeg Heyn nieuwsgierig verder.</p> -<p>„Ook waar,” zei Ary. „De diamanten zitten hem met -eene dubbele laag op den rug van zijn rood schipperswambuis genaaid, -zijn hoed is bezet met paarlen, en zijne waterlaarzen zijn van -klinkklaar goud. Hij laat je vragen, of je een potteken biers met hem -komt drinken.”</p> -<p>„Hoe grappig ben je toch,” grinnikte Heyn met een -zuurzoeten glimlach. „Toe Ary, vertel er me nu eens wat van, want -ik heb den ganschen morgen moeten inzeepen. ’t Is veel drukker in -den winkel dan gewoonlijk.—Toe zeg, vertel me nu eens, wie het -is, zonder gekheid.”</p> -<p>„Och Heyn, ’t is doodgewoon een achterneef van ons. Hij -heet Pieter Michaeloff, en zijne moeder was de zuster van de nicht van -mijn overgrootvaders meutje. Zie je, nu weet je er alles van. Dag -Heyn!”</p> -<p>Ary en Jacob vervolgden hun weg, Heyn vrij beteuterd en nog veel -nieuwsgieriger, dan hij al <span class="pagenum">[<a id="pb141" href= -"#pb141" name="pb141">141</a>]</span>was, achterlatende. En zij lachten -hem smakelijk uit.</p> -<p>Gewapend met een goeden voorraad bier en een aantal kannen keerden -zij naar het huisje aan het Krimp terug, en ’t was wàt een -feest voor Ary, dat hij den Czaar zelf het gehaalde mocht brengen. Zijn -vader was er door den Czaar op uitgezonden, om te gaan zien, waar de -overige heeren een onderkomen hadden gevonden, en zijn moeder durfde -voor geen geld ter wereld bij den Czaar binnengaan.</p> -<p>Ary noodigde Jacob uit hem te helpen, want alleen kon hij alles -onmogelijk dragen. Zij kwamen aan de achterdeur, deden de bovenhelft -daarvan open, daarna de onderdeur, en riepen:</p> -<p>„Vollek!”</p> -<p>De Czaar was in het voorvertrekje, maar spoedig kwam hij met groote -schreden nader. Zijne booze bui scheen hem verlaten te hebben, want hij -keek hen vriendelijk aan en zeide:</p> -<p>„Wat jij moet?”</p> -<p>„Hier is bier, Sinjeur!” zei hij flink! „Ik heb -het gehaald uit de „Drie Swaanen.”<span class="corr" id= -"xd26e2092" title="Niet in bron">”</span></p> -<p>„En kannen, Sinjeur,” zei Jacob. „Willen wij alles -maar op de tafel zetten?”</p> -<p>„Goed—zeer goed. Hoe is jou naam?”</p> -<p>„Ary Kist, Sinjeur.”</p> -<p>„Jij ook smid ben?” vervolgde de Czaar.</p> -<p>„Neen, Sinjeur, ik ga nog op school, maar als <span class= -"pagenum">[<a id="pb142" href="#pb142" name="pb142">142</a>]</span>ik -wat grooter ben, ga ik naar Rusland, naar den Czaar, om te -werken.”</p> -<p>Ary keek den Czaar scherp aan, om te zien, hoe deze zich houden zou. -Maar er gebeurde niets bijzonders. Alleen klopte de Czaar hem op den -schouder, en zeide:</p> -<p>„Dat is flink, Ary. In Rusland is werk in overvloed en kun-je -veel geld verdienen. Maar eerst een vak leeren.”</p> -<p>En zich tot Jacob wendende, vervolgde hij:</p> -<p>„En hoe jij heet?”</p> -<p>„Jacob Willemsz, Sinjeur. Mijn vader is dood.”</p> -<p>„En jij ook nog op school gaat?”</p> -<p>„Ja, Sinjeur.”</p> -<p>„Doen alle jongens dat?” vroeg de Czaar met -belangstelling.</p> -<p>„Ja Sinjeur, bijna alle.”</p> -<p>„Dus bijna alle menschen hier schrijven kunnen en lezen, en -rekenen?”</p> -<p>„O ja, bijna iedereen. Stellig wel het meerendeel.”</p> -<p>De Czaar verzonk in gepeins. Blijkbaar dacht hij er over na, hoe -iets zoo schoons ook in Rusland te bereiken zou zijn.</p> -<p>Hij nam eene kan van de tafel, en schonk elk der jongens en ook -zichzelven een beker vol in.</p> -<p>„Daar!” zei hij. „Drink op,—dat gezond -is.”</p> -<p>Ary en Jacob lieten zich niet lang noodigen, <span class= -"pagenum">[<a id="pb143" href="#pb143" name="pb143">143</a>]</span>en -dronken den beker tot den laatsten droppel ledig. Daarop begaf de Czaar -zich naar de andere kamer, en liet de jongens doodgewoon staan. Dezen -wisten daarom niet beter te doen, dan ook maar te vertrekken. Zij deden -de deur achter zich dicht, en waren den koning te rijk, dat zij den -machtigen Czaar gesproken hadden, en dat hij zoo vriendelijk tegen hen -was geweest.</p> -<p>Korten tijd daarna begaf Jacob zich naar huis, want het werd tijd, -om het middagmaal te gebruiken. En hij vond het zeer vereerend voor -hem, dat de machtige Czaar van Rusland dien middag paling zou eten, die -hij voor een deel gevangen had. En zelf had hij er ook grooten trek in. -Hij en Ary hadden de dieren schoongemaakt en eerlijk verdeeld, elk naar -de behoeften van het gezin.</p> -<p>Hij smulde er dan ook verbazend aan, en hij had zijne moeder heel -wat te vertellen onder het eten. Dat de Czaar zelf ook onder de -vreemdelingen was, deelde hij echter niet mede. Dat was een geheim, -hetwelk hij aan niemand verraden mocht. <span class="pagenum">[<a id= -"pb144" href="#pb144" name="pb144">144</a>]</span></p> -</div> -</div> -<div id="ch7" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= -"#xd26e3536">Inhoud</a>]</span> -<div class="divHead"> -<div class="figure"><img src="images/ornament.png" alt="HOOFDSTUK VII." -width="547" height="59"></div> -<h2 class="label">HOOFDSTUK VII.</h2> -<h2 class="main">Allerlei geruchten.—Heyn Pomp wordt nog -nieuwsgieriger.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Op dienzelfden Zondagmorgen vonden Sinjeur Calff en -diens vrouw, toen zij uit de kerk kwamen, iemand op hen wachtende, en -Calff herkende dadelijk in hem een handelsvriend uit Amsterdam. -’t Was Sinjeur Anthonie van Vollenhoven, iemand die ook schepen -ter walvischvaart uitzond.</p> -<p>De begroeting tusschen hen was zeer hartelijk, en Sinjeur Calff -noodigde hem dadelijk uit, dien dag zijn gast te blijven. Maar dit -heusche aanbod werd afgeslagen.</p> -<p>„Waarde vriend Calff,” sprak Sinjeur van Vollenhoven, -„ik heb eene tijding vernomen, die ik voor u en voor het dorp -Saardam van veel, zeer veel belang acht, en ik meende verplicht te -zijn, zelf naar hier over te komen, teneinde u daarvan mededeeling te -doen.” <span class="pagenum">[<a id="pb145" href="#pb145" name= -"pb145">145</a>]</span></p> -<p>„Goede tijding, naar ik hoop?” vroeg Sinjeur Calff, die -dadelijk begreep, waarover zijn gast hem kwam spreken.</p> -<p>„Helaas, neen!” was het antwoord. „Ik moet u een -Jobstijding brengen, tot mijn leedwezen. Laat mij u zeggen, wat er van -de zaak is. Gisterenavond, tegen zonsondergang, is een van mijne -schepen uit het hooge noorden teruggekeerd, en werd mij door den -commandeur gerapporteerd, dat door hem stukken wrakhout in zee zijn -gevonden, die het ergste doen vreezen voor uw Bonte Calff. Ik mag u -niet verhelen, dat dit fraaie schip vermoedelijk, neen, zelfs -waarschijnlijk en bijna zeker, is vergaan.”</p> -<p>De spreker hield stil, en Sinjeur Calff zeide met een zucht:</p> -<p>„Ik vreesde het,—ik vreesde het. Maar nu heb ik -zekerheid.—Waardoor kon uw commandeur weten, dat het wrakhout van -het Bonte Calff afkomstig was, Sinjeur van Vollenhoven?”</p> -<p>„Er was geen twijfel mogelijk, mijn vriend,” was het -antwoord. „Aan boord van de Twee Gebroeders is onder de -meegebrachte wrakhouten ook een deel van den spiegel aanwezig, waarop -met vergulde letters het woord Calff staat. ’t Is aan geen -twijfel onderhevig, of het schip is vergaan.—Dat zal een zware -slag zijn voor u en <span class="pagenum">[<a id="pb146" href="#pb146" -name="pb146">146</a>]</span>voor geheel Saardam, wanneer althans de -bemanning niet is gered.”</p> -<p>„Heeft u daaromtrent niets vernomen?” vroeg de vrouw des -huizes, wier oogen met tranen gevuld waren.</p> -<p>„Ik weet er niets van, Juffrouw Calff.—Omtrent de -bemanning wist mijn commandeur mij niets mede te deelen. Wellicht is -het haar gelukt, zich te redden. Dat zou niet de eerste maal zijn, niet -waar? Reeds dikwijls hebben de walvischvaarders het behoud van hun -leven aan de ijsschotsen te danken gehad, waarop zij eenige dagen -drijvende konden blijven …”</p> -<p>„’t Is waar, en ik heb daarop ook mijne hoop -gevestigd,” sprak Sinjeur Calff. „Hoewel mij gisteren -echter reeds is medegedeeld, dat het Bonte Calff met man en muis is -vergaan. ’t Is eene recht treurige tijding voor de arme weduwen -en weezen, die achterblijven zonder kostwinner.”</p> -<p>Een paar uren later keerde Sinjeur van Vollenhoven naar Amsterdam -terug. Calff en Nicolaas welke laatste zeer onder den indruk van het -treurige bericht verkeerde, omdat zijn vriend Jan Willemsz nu ook in -het hooge noorden zoo jammerlijk om het leven gekomen was, brachten hem -naar de veerschuit, waar de koopman afscheid van hen nam.</p> -<p>Vader en zoon keerden zwijgend naar huis <span class= -"pagenum">[<a id="pb147" href="#pb147" name= -"pb147">147</a>]</span>terug, en het ontging den Saardammers niet, dat -Sinjeur Calff er bezorgd en verdrietig uitzag. Het gevolg daarvan was, -dat men dadelijk aan het gissen ging, wat hiervan de reden kon zijn. -„Zou er misschien slechte tijding van het Bonte Calff gekomen -zijn?” vroeg men elkander af. En al spoedig ging het gerucht door -de plaats, dat het met dit schoone schip niet in orde was, en dat het -misschien wel was vergaan.</p> -<p>„Vader,” vroeg Nicolaas, toen zij dicht bij hun huis -gekomen waren,—„moet de treurige tijding nog langer geheim -gehouden worden? Is het niet beter, dat zij langzamerhand bekend -wordt?”</p> -<p>„Wij mogen haar niet langer verzwijgen, jongen,” was het -antwoord. „De menschen hebben er recht op te weten, wat er -gebeurd is.”</p> -<p>Juist toen zij binnen wilden gaan, kwam Jacob Willemsz aanloopen. -Hij groette Sinjeur Calff door het afnemen van zijn muts, en zeide:</p> -<p>„Heb je al van de vreemdelingen gehoord, Nicolaas? Er zijn -Russen in Saardam aangekomen, ongetwijfeld groote heeren, die hier een -ambacht komen leeren.”</p> -<p>„Ja, ik heb ze gezien,” was het antwoord, maar Nicolaas -zag er zoo droevig uit, toen hij Jacob aankeek, dat deze het dadelijk -opmerkte.</p> -<p>„Scheelt er wat aan?” vroeg Jacob belangstellend. -<span class="pagenum">[<a id="pb148" href="#pb148" name= -"pb148">148</a>]</span>„Ben je ziek, of—is er iets droevigs -bij jelui voorgevallen?”</p> -<p>Sinjeur Calff keerde zich bij die vraag tot Jacob, en antwoordde -voor zijn zoon:</p> -<p>„Ja, jongen, iets zeer droevigs, althans iets, dat zeer -droevig kan worden—ook voor jou.”</p> -<p>„Voor mij?” vroeg Jacob verwonderd. En hij herhaalde na -een oogenblik de vraag: „Voor mij?”</p> -<p>„Ja, voor jou ook. Maar ’t kan alles nog goed afloopen, -Jacob, want wij hebben nog in het geheel geen zekerheid. Er gaan -slechte geruchten over het Bonte Calff, die in de Poolzee vergaan moet -zijn.”</p> -<p>Jacob werd doodsbleek bij het hooren van die woorden en zijn adem -hokte hem in de keel.</p> -<p>„Het Bonte Calff vergaan?” mompelde hij zacht. En daarop -vroeg hij bevend van angst over het lot van zijn broer Jan:</p> -<p>„En de bemanning, Sinjeur,—en -Jan …?”</p> -<p>„Daaromtrent is mij niets bekend, totaal niets. ’t Is -mogelijk dat zij het leven hebben kunnen redden, dat is zelfs zeer goed -mogelijk,—maar—”</p> -<p>Sinjeur Calff haalde bedenkelijk de schouders op.</p> -<p>„Zij kunnen ook vergaan zijn,” vulde Jacob zacht den -onvoltooiden volzin aan, en de tranen vloeiden hem langs de wangen.</p> -<p>Ook Sinjeur Calff was ontroerd, en Nicolaas had evenzoo de tranen in -de oogen. <span class="pagenum">[<a id="pb149" href="#pb149" name= -"pb149">149</a>]</span></p> -<p>„God geve, dat zij gered zijn, Jacob,” sprak de koopman -ernstig. „Laten wij nog niet wanhopen. Geen muschje valt ter -aarde zonder Zijn wil, en Hij is machtig om zelfs uit den grootsten -nood uitredding te geven.”</p> -<p>Sinjeur Calff zeide dit om den knaap wat te bemoedigen, maar zelf -twijfelde hij niet, of de geheele bemanning had den dood gevonden in de -golven. Ware het anders geweest, dan zou dit geen geheim gebleven -zijn.</p> -<p>Bedroefd keerde Jacob naar zijn huisje op den Lagen Horn terug, en -voorzichtig deelde hij aan zijne moeder de treurige tijding mede. Het -arme schepsel was er tot in de ziel toe door geschokt, en de tijding -verpletterde haar dermate, dat zij zelfs niet schreien kon. -Onbeweeglijk, aan een blok gelijk, zat zij in haar armelijk huisje op -een stoel in droef gepeins verloren. Soms mompelden hare lippen den -naam van haar lieven Jan, dien zij zoo noode had zien vertrekken naar -de verre zee …</p> -<p>O, ’t was, of zij er een voorgevoel van had gehad, dat het met -haar kind niet goed zou afloopen. Hoe had zij hem nagestaard bij zijn -vertrek, en hoe wee en leeg was het in haar borst geweest, toen zij hem -uit het oog verloren had.</p> -<p>En nu zou zij hem nooit,—nooit wederzien; nooit meer zou zij -hem aan haar liefhebbend <span class="pagenum">[<a id="pb150" href= -"#pb150" name="pb150">150</a>]</span>moederhart kunnen drukken, nooit -meer hem in de trouwe, open oogen kijken. O, had zij hem maar niet -laten gaan! Ware zij maar liever gaan bedelen, om brood te krijgen voor -hare kinderen. Dan zou dit vreeselijke verdriet haar bespaard gebleven -zijn …</p> -<p>Moeder noch zoon merkte op, hoe druk het in den loop van den middag -werd op den Lagen Horn, veel drukker, dan het daar ooit geweest was. -Het gerucht van de aankomst der vreemdelingen had vele wandelaars op de -been gelokt, en honderden passeerden den Lagen Horn, om de woning van -Kist aan het Krimp te zien, waarin een van die vreemdelingen zich -bevond.</p> -<p>Maar die vreemdeling zelf vond dit drukke geloop verre van -aangenaam, en bleef voor de Saardammers onzichtbaar. Den geheelen -middag verliet hij het huisje niet, waar hij in een druk gesprek met -Kist gewikkeld was en dezen allerlei vragen stelde, waaruit ten -duidelijkste zijn groote weetgierigheid bleek.</p> -<p>„Hoeveel molens zijn er aan de Zaan?” vroeg hij onder -anderen.</p> -<p>„Meer dan vierhonderd, Pieter Michaeloff,” antwoordde -Kist, die het woord Majesteit niet meer op de lippen durfde nemen.</p> -<p>„Alleen aan houtzaagmolens zijn er 183, oliemolens 70, -pelmolens 35, papiermolens 20 …” <span class= -"pagenum">[<a id="pb151" href="#pb151" name="pb151">151</a>]</span></p> -<p>„Die ik zien wil,” viel de Czaar in. „Ik zal er -modellen van maken en dergelijke molens in mijn rijk doen -bouwen.”</p> -<p>„En dan zijn er nog verfmolens, tabaksmolens, meelmolens, -mosterdmolens en volmolens,” hernam Kist. „De Zaan is het -land, waar de menschen van den wind leven!”</p> -<p>Kist begon zich in het bijzijn van den Czaar blijkbaar meer op zijn -gemak te gevoelen, en de Czaar vond zijn grappige opmerking wel -aardig.</p> -<p>„Hoeveel scheepstimmerwerven vindt men hier!” vroeg -hij.</p> -<p>„Zeer vele,” was het antwoord, „en daaronder wel -een 50 groote. Nog onlangs is hier aan de Zaan een schip van meer dan -90 voeten lengte gebouwd in vijf weken tijds, kant en klaar om in zee -te gaan. Er is hier één scheepstimmerwerf, waar jaarlijks -wel 10 à 12 schepen worden gebouwd.”</p> -<p>„Wat zeer veel is, verre boven mijn verwachting,” sprak -de Czaar. „Ik elk geval zal op een van al die werven wel een -plaatsje te vinden wezen voor mij. Den scheepsbouw wil ik tot in de -kleinste bijzonderheden leeren kennen.”</p> -<p>„Heel dicht hier in de nabijheid is de werf van Lynstbaas -Teeuwisz Rogge,” hernam Kist. „Zij is gelegen aan den -Hoogendijk en ’t zou dus voor u wel gemakkelijk zijn, daar uw -werk te verrichten.”</p> -<p>„Goed,—ik trachten zal, mij daar als knecht <span class= -"pagenum">[<a id="pb152" href="#pb152" name="pb152">152</a>]</span>te -doen aannemen,” hernam Czaar Peter. „Morgen ga ik er heen, -als de menschen allen aan den arbeid zijn, en mij hun gezelschap niet -opdringen.—Is hier een kompaswinkel, waar ik verschillende -instrumenten kan koopen?”</p> -<p>„O ja, bij Lauwrens Pieter Louwen, in de Passer, op den Dam. -Daar is alles goed en billijk te verkrijgen, wat men van dien aard van -dingen mocht noodig hebben.”</p> -<p>„Morgen ga ik er heen,” sprak de Czaar. „Varen van -hier vele schepen ter zee?”</p> -<p>„Wel honderd,<span class="corr" id="xd26e2270" title= -"Niet in bron">”</span> was het antwoord. „Zij bevaren alle -zeeën, en er gaan er ook vele ter walvischvaart. De vloot zal -weldra terugkeeren. Dezen middag vernam ik nog, dat hier van Saardam -een van de mooiste walvischvaarders moet zijn vergaan. Als dat waar is, -zal het eene groote ramp voor deze plaats zijn, want er waren meer dan -veertig koppen aan boord. En voor Sinjeur Calff eene groote schade, -daar het schip geheel of voor een groot deel zijn eigendom -was.”</p> -<p>„Wie die Sinjeur Calff is?”</p> -<p>„Een van de grootste kooplieden van Saardam. Hij bezit -verschillende molens, en er vaart van hem meer dan een schip -buitengaats. Hij zal dan ook wel niet arm worden door het vergaan van -het Bonte Calff, maar ’t zal alevel eene groote schade voor hem -zijn.” <span class="pagenum">[<a id="pb153" href="#pb153" name= -"pb153">153</a>]</span></p> -<p>De Czaar had tijdens dit gesprek telkens aanteekeningen in zijn -zakboekje gemaakt, en begon daarin verder te bladeren. Kist meende -daarom, dat zijn gezelschap langer niet gewenscht was, en wilde -vertrekken. Doch toen hij reeds bij de deur was, vroeg de Czaar hem -nog:</p> -<p>„Waar woont hier een bekwaam kleedermaker, die in den kortst -mogelijken tijd mij en mijn gevolg flinke werkpakken kan bezorgen, -zooals hier door de Saardamsche timmerlieden gedragen -worden?”</p> -<p>„Dan komt u het beste terecht bij Sinjeur Jan Cornelis Noomen, -hier in de Molenbuurt. Hij heeft een grooten lakenwinkel, en is zeker -in staat, u vlug te bedienen.”</p> -<p>Nadat de Czaar ook dit opgeteekend had, verliet Kist het vertrek. En -de Czaar begaf zich vroeg ter ruste, om den volgenden morgen tijdig bij -de hand te kunnen zijn.</p> -<p>Hij was ’s Maandags dan ook al bij ’t opgaan van de zon -in de weer. Zoodra hij ontbeten had, verliet hij zijn eenvoudig -verblijf, en begaf zich naar den winkel van de weduwe Jacob Ooms, op -den Zuiddijk, waar hij onderscheidene gereedschappen kocht, die hij -zelf onder den arm nam en naar huis droeg. Hij liet zich hout brengen, -trok zijn wambuis uit, en ging ijverig aan den arbeid. Hij wilde -badkuipen maken en nog ander <span class="pagenum">[<a id="pb154" href= -"#pb154" name="pb154">154</a>]</span>werk. De heeren van zijn gevolg, -die in de Westzijde een geschikt onderkomen hadden gevonden, en hem -kwamen bezoeken, gelastte hij, zoo spoedig mogelijk werk te zoeken, een -bevel dat hun verre van welkom was. Hun fijne handjes waren niet aan -groven arbeid gewoon. Zij waagden het echter niet hun vorst te -wederstreven, en volgden tegen wil en dank het bevel op. Een van hen, -Prins Menzikoff genaamd, werd mastenmaker, anderen leerden het -bootenmaken of iets anders.</p> -<p>In den loop van den morgen begaf de Czaar zich naar den winkel van -Sinjeur Noomen, en zocht daar voor zich en zijn gevolg rood baai uit -voor werkpakken, waarbij Sinjeur Noomen hem zelf hielp. Nog dienzelfden -dag zond deze een bode met de gekochte stof naar Amsterdam, om de -kleeren daar in allen spoed te laten maken. Het was deze zelfde Sinjeur -Noomen, die van het verblijf van den Czaar dagelijks aanteekeningen -maakte, welke later voor de geschiedschrijvers van het grootste belang -gebleken zijn. Toen de Czaar bij hem in den winkel kwam, vermoedde -Noomen diens hoogen staat reeds, maar hij wachtte zich wel daarvan iets -te doen blijken.</p> -<p>Van Noomen begaf Czaar Peter zich regelrecht naar de -scheepstimmerwerf van Lijnst Teeuwisz Rogge, aan den Hoogendijk, en het -kostte hem <span class="pagenum">[<a id="pb155" href="#pb155" name= -"pb155">155</a>]</span>weinig moeite, zich aldaar als gewoon knecht te -doen aannemen. Onder den naam van Pieter Michaeloff begaf hij zich -dadelijk naar den meesterknecht, om diens bevelen te vernemen. En een -volgzamer knecht dan den Czaar had deze nog nooit gehad, want Pieter -volgde zijn bevelen met de grootste stiptheid op, en toonde zich in den -scheepsbouw volstrekt geen vreemdeling. Trouwens, daarvoor had hij in -Rusland bij de Hollandsche werklieden reeds te veel bijl en hamer -gehanteerd.</p> -<p>Toen het twaalf uur was, ging hij gelijk met het gewone werkvolk -mede, dat zich naar huis begaf om te schaften, en hij verbaasde zich -over den stroom van ambachtslieden, dien hij zich op de straat zag -bewegen. Van een dergelijk nijvere bevolking had hij zich nooit eene -voorstelling kunnen maken, want onder zijn half beschaafde Russen -bestond daarvan geen spoor.</p> -<p>Toch ging hij niet naar het huisje aan het Krimp, om daar het -eenvoudig middagmaal te gebruiken. Neen! Hij begaf zich op weg, om aan -de vrouwen, wier echtgenooten in het verre Rusland als ambachtslieden -werkzaam waren, de groeten van dezen over te brengen en haar te zeggen, -dat de mannen gezond waren en dat het hun goed ging. Later heeft iemand -van dezen grooten vorst getuigd: „Niets was den grooten -<span class="pagenum">[<a id="pb156" href="#pb156" name= -"pb156">156</a>]</span>man te klein,” maar op dezen middag gaf -Czaar Peter de Groote het doorslaande bewijs, dat dit geen ijdele -lofspraak is geweest.</p> -<p>Zijn eerste gang was naar Mary Hitmans, de moeder van Thomas Josias. -Zij was een arme vrouw, wie hij bericht kwam brengen omtrent haar zoon. -Van hier begaf hij zich naar de vrouw van Jan Rensen, wien hij, als -scheepstimmerman, in Rusland bijzondere gunst en achting betoond -had.</p> -<p>Op de vraag van deze vrouw, of hij bij haar het middagmaal wilde -gebruiken, antwoordde hij toestemmend, aan deze vrouw eene eer gevende, -die hij later aan grooten en machtigen weigerde.</p> -<p>Hij maakte ook kennis met Antje, de vrouw van Arrien Meetjen, die -hem naar haar man vroeg.</p> -<p>„Uw man is gezond en maakt het best,” antwoordde de -Czaar. „Ik ben er trotsch op hem te kennen, want hij is een van -de knapste scheepmakers, die ik ooit heb ontmoet. Dicht bij het zijne -heb ik ook een schip getimmerd.”</p> -<p>„Zijt gij dan ook scheepmaker?” vroeg Antje.</p> -<p>„Ja ik ook timmerman ben,” antwoordde de Czaar lachend. -’s Middags bezocht hij nog Anthonis van Couwenhoven, die een zoon -te Moscou en eene dochter te Archangel had wonen. De Czaar was bij dat -bezoek van een van de heeren van zijn gevolg vergezeld. Sinjeur van -Couwenhoven wist, dat het de Czaar was, die hem thans een <span class= -"pagenum">[<a id="pb157" href="#pb157" name= -"pb157">157</a>]</span>bezoek bracht, maar de geschiedschrijvers -vermelden niet, hoe hij aan die wetenschap gekomen was. Terwijl de twee -vreemdelingen daar vertoefden, kwam dominee Vergeer, predikant der -Hervormden te West-Saardam, in gezelschap van een ouderling binnen, en -Sinjeur van Couwenhoven fluisterde hem toe:</p> -<p>„Bezie den langsten of grootsten persoon wel terdege, ik zal -het U, als zij vertrokken zijn, wel zeggen, wat een groot Heer dat is; -want wij mogen het niet zeggen, zoolang zij hier te lande -zijn.”</p> -<p>Kort daarop vertrokken de dominee en zijn ouderling, om hun -huisbezoek te vervolgen, en nu ging het bericht natuurlijk als een -vliegend vuur door de stad, dat de Czaar van Rusland zich in hoogst -eigen persoon te Saardam bevond, en als een gewoon timmerman werkte op -de werf van Lijnstbaas Rogge.</p> -<p>Intusschen bracht Jacob Willemsz een zeer droevigen dag door op -school. Voor hij daarheen ging, liep hij nog even bij Nicolaas Calff -aan om te vernemen, of er misschien nadere berichten aangekomen waren, -maar tot zijne teleurstelling was dat niet het geval. In gezelschap van -<span class="corr" id="xd26e2324" title= -"Bron: Nico-colaas">Nicolaas</span> begaf hij zich naar school, en deze -deed al het mogelijke, om hem te bemoedigen.</p> -<p>„’t Is al zoo dikwijls gebeurd, Jacob,” zeide hij, -„dat walvischvaarders zich op het ijs hebben kunnen <span class= -"pagenum">[<a id="pb158" href="#pb158" name= -"pb158">158</a>]</span>redden. Waarom kan dit nu ook niet geschied -zijn? Het Bonte Calff is hoogst waarschijnlijk tusschen twee ijsbergen -verpletterd, zooals reeds dikwijls met Groenlandvaarders is gebeurd. -Maar dan heeft meestal de bemanning, die het gevaar natuurlijk ziet -naderen, tijd om daarop over te springen.”</p> -<p>„Ja,—maar als zij gered waren, zou dat evenzeer bekend -geworden zijn als het vergaan van het schip. Ik geloof er niet veel -van, Nicolaas, al geef ik toe, dat het de eenige hoop is, die ons -overblijft.”</p> -<p>„We zullen het spoedig genoeg vernemen, want de vloot kan niet -lang meer uitblijven,” hernam Nicolaas. „Enkele schepen -zijn teruggekeerd, zooals je weet.”</p> -<p>De jongens voor de school, die het druk hadden gehad over het bezoek -van de Russische vreemdelingen, omringden Jacob, met wien zij veel -deernis hadden, en vroegen hem of het waar was, wat zij van het Bonte -Calff hadden gehoord. En zij werden er ernstig door gestemd want allen -hadden veel van Jan Willemsz gehouden.</p> -<p>Toen de school aanging, was Jacob zijne medeleerlingen gevolgd, maar -zijne gedachten waren niet bij zijn werk. Den geheelen dag moest hij -aan Jan denken, en soms vielen de tranen op zijn leesboek. De meester, -gezeten achter zijn <span class="pagenum">[<a id="pb159" href="#pb159" -name="pb159">159</a>]</span>lessenaar, in een soort van katheder, met -een veeren ganzenpen achter het oor en de gevreesde plak in zijne -onmiddellijke nabijheid, had hem al eenige malen verboden, en dreigde -hem een gevoelige afstraffing met zijn plak te zullen toedienen, indien -hij niet beter oplette. De jongens hadden zeer met Jacob te doen en -hielpen hem zooveel mogelijk voort, en Jacob slaakte een zucht van -verlichting, toen eindelijk het uur van eindigen aangebroken was.</p> -<p>„Hoort eens, jongens!” zei Dirk Lijnstz Rogge. -„Een van de Russen is knecht geworden bij ons op de Werf. Hij -heet Pieter Michaeloff, maar de knechts noemen hem Pieter Timmerman. -Kom jelui straks bij me? Dan kunnen we hem eens goed bekijken. Hij -werkt best, zegt de meesterknecht.”</p> -<p>„En de menschen willen wel beweren, dat het een groot heer -is,” zei Jan Gekeer, terwijl hij de schouders ophaalde. -„Als hij zoo goed kan timmeren, geloof ik daar niets -van.”</p> -<p>„’t Is de Czaar zelf!” zei een ander. -„Dominee Vergeer heeft het van middag bij ons verteld, toen hij -huisbezoek kwam doen. De dominee zei, dat hij het zeker -wist.”</p> -<p>„Een Czaar als timmermansknecht,” lachte een derde. -„Maak jij dat een ander wijs, mannetje; ik geloof er niets van, -niemendal.” <span class="pagenum">[<a id="pb160" href="#pb160" -name="pb160">160</a>]</span></p> -<p>„Toch wordt het door velen geloofd,” sprak Arent Bloem. -„En mijn vader heeft gezegd, dat de Czaar in Rusland ook dikwijls -als een gewoon timmerman meêwerkt. Ik zeg, dat het de Czaar best -kan wezen, en wil hem graag eens van naderbij zien. Ik kom stellig bij -je, Dirk.”</p> -<p>„Ik ook! Ik ook!” klonk het van verschillende kanten, en -werkelijk bevonden zich een uur later verscheidene jongens op de werf -van Lijnstbaas Rogge, waar zij kwansuis met Dirk en Teeuwis kwamen -spelen, doch inderdaad alleen oog hadden voor den Czaar, die met den -grootsten ijver arbeidde. De jongens durfden hem niet naderen, want er -was dien middag veel bezoek op de werf geweest, ook al om den Czaar te -zien, waardoor deze erg uit zijn humeur was. Deze nieuwsgierigheid van -de menschen verveelde hem, en hij kon haar niet uitstaan.</p> -<p>Om zeven uur ging het werkvolk naar huis, en ook Czaar Peter verliet -de werf. En nauwelijks was hij vertrokken, of Heyn Pomp kwam buiten -adem aanloopen. Hij had tot zeven uur in den scheerwinkel moeten -blijven om zijn vader te helpen, en kreeg toen een uurtje vrijaf, om -met zijn kornuiten te gaan spelen. Heyn ging niet meer school, maar -’s avonds was hij nog graag bij zijne makkers. Thans had hij zich -gehaast om bij Lijnstbaas Rogge op de werf te komen, in <span class= -"pagenum">[<a id="pb161" href="#pb161" name="pb161">161</a>]</span>de -hoop, dat hij den vreemdeling daar nog zou aantreffen. Tot nog toe was -hij bijzonder ongelukkig geweest, want hij had nog niemand van de -vreemdelingen in ’t vizier kunnen krijgen. Telkens als zij hier -of daar te zien waren, was Heyn toevallig om de een of andere reden -afwezig, en als hij ze ergens meende aan te treffen, waren zij juist -vertrokken, als Heyn daar aankwam.</p> -<p>„Is hij er niet meer?” vroeg Heyn, die brandde van -nieuwsgierigheid. „Ik tref het ook altijd ongelukkig.”</p> -<p>„Als je hard loopt, kun je hem nog zien!” zei Ary Kist -met een knipoogje tegen de anderen. „Hij is de Oostzijde -ingewandeld naar de werf van Jan Pik. Loop maar hard!”</p> -<p>„Dat zal ik!” zei Heyn, die zich op een draf -verwijderde. „Ik mòèt en zàl hem -zien.”</p> -<p>Heyn maakte echter een dutreis, want de Czaar zat goed en wel in het -huisje aan het Krimp, en verdiepte zich in het beschouwen van de -teekeningen, die de meesterknecht hem medegegeven had. ’t Waren -teekeningen, die betrekking hadden op het bouwen van schepen.</p> -<p>Den volgenden dag, dat was dus op Dinsdag, kocht hij van den -schilder Willem Harmsz een roeischuitje. Na lang dingen was die koop -gesloten voor 40 gulden en een kan bier, die door <span class= -"pagenum">[<a id="pb162" href="#pb162" name= -"pb162">162</a>]</span>kooper en verkooper in een der herbergen op den -Dam gezamenlijk werd gebruikt.—Toen bezocht hij ook de weduwe van -Claes Willemsz Musch, aan wie hij bij den dood van haar man, die in -Rusland werkte, een geschenk van ƒ 500 gezonden had uit -Rusland. Tevens bezocht hij verschillende scheepstimmerwerven, olie-, -houtzaag-, en papiermolens, alsmede lijnbanen, ankersmederijen, -zeilmakerijen, ijzer- en kompaswinkels. Overal gaf hij blijken van eene -zeldzame weetgierigheid, en was hij onuitputtelijk in het doen van -vragen, veel meer dan men kon of wilde beantwoorden. Bijzonder werd -zijne aandacht getrokken door het doen stilstaan der molens door middel -van den vang. In een papiermolen vroeg hij, waarom men, als de molen -stilstond, den vang wederom een weinig oplichtte. En toen men hem dit -uitlegde, zei hij: „Dat is goed, dat is goed.” In den -papiermolen „de Kok” nam hij, na alles bezien te hebben, -den vorm van den schepper over, en schepte zulk een volmaakt blad -papier, dat niemand het hem had kunnen verbeteren. Hij gaf den knecht -een rijksdaalder, louter van vreugde, dat deze proef hem zoo goed -gelukt was.</p> -<p>Intusschen werd er op dezen dag als een publiek geheim rondverteld, -dat de groote vreemdeling niemand anders was dan de Czaar van Rusland -in eigen persoon, maar zekerheid kon men daaromtrent <span class= -"pagenum">[<a id="pb163" href="#pb163" name="pb163">163</a>]</span>in -het geheel niet geven. De Czaar liet zich gewoon Pieter noemen, en was -niet meer in zijn schik, dan als men hem als Pieterbaas toesprak. Zijn -hoogen rang trachtte hij zorgvuldig verborgen te houden, en het was -zijn plan, den geheelen winter te Saardam te blijven, om daar als -timmermansknecht te werken. <span class="pagenum">[<a id="pb164" href= -"#pb164" name="pb164">164</a>]</span></p> -</div> -</div> -<div id="ch8" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= -"#xd26e3543">Inhoud</a>]</span> -<div class="divHead"> -<div class="figure"><img src="images/ornament.png" alt= -"HOOFDSTUK VIII." width="547" height="59"></div> -<h2 class="main">HOOFDSTUK VIII.</h2> -<h2 class="main">In den barbierswinkel, bij den Dam, en ten huize van -Sinjeur Calff. Heyn Pomp krijgt den Czaar te zien.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Den volgenden morgen, omstreeks half twaalf, was het -druk in den barbierswinkel van Meester Pomp. Er stonden twee -scheerstoelen, die gelijktijdig in gebruik waren. Terwijl Pomp bezig -was den eenen klant te scheren, was Heyn aan den anderen stoel druk in -de weer met inzeepen. Zijne magere, knokige <span class="corr" id= -"xd26e2384" title="Bron: had">hand</span> gleed onophoudelijk om kin en -wangen van den man, die aan de beurt was om geholpen te worden, en het -zeepsop droop Heyn van de vingers.</p> -<p>Meester Pomp stond inmiddels gezellig te babbelen, en wist het zijn -klanten recht aangenaam te maken. Daar hij den geheelen dag menschen -sprak, en dus steeds in de gelegenheid was nieuwtjes te vernemen, was -niemand beter dan hij in staat, om weer nieuwtjes te vertellen, en -<span class="pagenum">[<a id="pb165" href="#pb165" name= -"pb165">165</a>]</span>men luisterde steeds naar hem met open mond en -ooren.</p> -<p>Het spreekt van zelf, dat er dezen morgen over niets gesproken werd, -dan over het vergaan van het Bonte Calff, dat thans voor niemand meer -een geheim was, en over de komst van de vreemdelingen en het gerucht, -dat Pieterbaas de Czaar van Rusland was.</p> -<p>„Van morgen is er nog tijding bij Sinjeur Calff aangekomen -omtrent het Bonte Calff,” zei Meester Pomp tegen zijn bezoekers, -die op een houten bank gezeten waren tegen den wand van het vertrek, -geduldig wachtende, tot het hunne beurt zou geworden zijn, om geholpen -te worden.</p> -<p>„Slechte tijding?” vroeg Sinjeur Meindert Bloem, die -zich ook onder de wachtenden bevond.</p> -<p>„’t Kon niet slechter,” zei meester Pomp. -„Is het mes goed?—Of zal ik een ander nemen?”</p> -<p>Deze vraag was gericht tot den man, wien het mes op dit oogenblik -met één enkelen streek al de stoppels van zijn -rechterwang maaide.</p> -<p>De man liet een bevestigend gebrom hooren, want hij kon zijn mond -niet openen, daar zijn lippen vol zeepsop zaten. Heyn had de gewoonte -om de menschen altijd geducht in te zeepen. Dat was niet geheel zijn -schuld, want hij moest de klanten altoos net zoolang inzeepen, tot zijn -vader met scheren gereed was. <span class="pagenum">[<a id="pb166" -href="#pb166" name="pb166">166</a>]</span></p> -<p>„’t Schip schijnt met man en muis naar den kelder te -zijn,” ging meester Pomp voort. „’t Is een ramp van -belang voor ons dorp. ’t Had, meen ik, twee en veertig koppen aan -boord, en menige weêuw zal een bangen tijd tegemoet -gaan.”</p> -<p>„’t Is wèl eene vreeselijke ramp!” zei -Sinjeur Bloem met een zucht. „Ja, ’t is maar zoo: de mensch -weet vooraf niet, hoe zijn lot zal zijn. En dat is maar goed -ook.”</p> -<p>„Jan Willemsz voer ook op het Bonte Calff,” viel Heyn -in, die af en toe ook een woordje meêsprak.</p> -<p>„’t Zal een slag zijn voor zijne moeder,” meende -een ander. „De arme tobber!”</p> -<p>„’t Was de eerste reis van den knaap, een echt flinke, -ferme jongen. Ja, ja, de walvischvaart maakt nog al eens een -slachtoffer. Zijn vader is ook in de Poolzee om het leven -gekomen.”</p> -<p>„En dat was een kranig zeeman,” zei meester Pomp. -„Asjeblief, Sinjeur, u is klaar.”</p> -<p>Meester Pomp haastte zich naar den anderen stoel, waarvan de -bezitter recht blijde was, dat hij van het aaien van Heyn verlost -werd.</p> -<p>„Ik werd er wee van om mijne maag,” zeide hij lachend. -„Maar zeg eens, meester Pomp, weet je zeker, dat er niemand van -de opvarende gered is?”</p> -<p>„Er is niemand gered. Van morgen zeide <span class= -"pagenum">[<a id="pb167" href="#pb167" name= -"pb167">167</a>]</span>Sinjeur Calff me, toen ik bij hem aan huis was -om hem te scheren, dat het meer en meer bevestigd wordt, dat het Bonte -Calff met man en muis naar den grond is gegaan. ’t Schip schijnt -gekraakt te zijn tusschen een paar ijsbergen ….”</p> -<div class="figure floatLeft p167width"><img src="images/p167.jpg" alt= -"" width="330" height="664"></div> -<p>„Dat moeten dan toch reusachtige gevaarten wezen,” viel -een spreker in. „’t Was zoo’n sterk schip, nog zoo -goed als nieuw.”</p> -<p>„Wel man, ik heb ijsbergen gezien zoo hoog als de -Oostzijdertoren,” zei meester Pomp. „Je weet, dat ik ook -gevaren heb? Tusschen twee zulke ijsklompen wordt het sterkste schip -gekraakt als een notedop. Er blijft geen stuk van heel.”</p> -<p>Op dit oogenblik kwam een nieuwe bezoeker binnen. <span class= -"pagenum">[<a id="pb168" href="#pb168" name="pb168">168</a>]</span></p> -<p>„Goeden middag samen!” klonk zijn groet, terwijl hij bij -de anderen op de bank plaats nam. „Ik heb nieuws, menschen, groot -nieuws!” liet hij er dadelijk op volgen. Iedereen keek hem -nieuwsgierig aan.</p> -<p>„Nieuws?” vroeg men, en Pomp liet zelfs zijn mes en zijn -klant een oogenblik met rust om te luisteren. Heyn had blijkbaar zijn -nieuwsgierigheid van niemand vreemds.</p> -<p>De nieuwe bezoeker haalde met een gewichtig gebaar een brief uit -zijn binnenzak, en zeide:</p> -<p>„Ik heb een brief van mijn zoon ontvangen, je weet wel, van -mijn zoon uit Rusland. Hij schrijft mij niets meer of minder, dan dat -de Czaar werkelijk op reis is naar Holland, en ongetwijfeld ook naar -Saardam zal komen. Zie je, er wordt wel gemompeld, dat het de Czaar is, -die bij Lijnstbaas Rogge als knecht werkzaam is, maar zekerheid had tot -nog toe daaromtrent eigenlijk niemand.”</p> -<p>„Neen, dat zeg ik ook,” zei meester Pomp. -„’t Zijn alleen vage vermoedens en geruchten, maar -zekerheid hebben we niet. ’t Is ook eigenlijk niet te gelooven, -dat een Czaar van het machtige Rusland hier als knecht zal komen -werken.”</p> -<p>„Dat is waar,”—hernam de bezoeker, „maar -thans ken ik een onfeilbaar middel om het te weten te komen.” -<span class="pagenum">[<a id="pb169" href="#pb169" name= -"pb169">169</a>]</span></p> -<p>Meester Pomp, die weder met scheren was voortgegaan, bracht zijn mes -opnieuw in rust, en ook Heyn hield, zoodra hij dat zag, met -<span class="corr" id="xd26e2451" title="Bron: aaiën">aaien</span> -op.</p> -<p>„Een onfeilbaar middel?” vroeg Pomp, en ook de klanten -op de bank zagen den spreker in de grootste nieuwsgierigheid aan.</p> -<p>„Ja,” was het antwoord. „Heeft U dien zoogenaamden -Pieterbaas al eens geschoren, meester?”</p> -<p>„Neen,—nog niet. Waarom?”</p> -<p>„Luister, dan zal ik u voorlezen, wat mijn zoon schrijft, en -dan weet u meteen ook, waarom ik dit vraag.”</p> -<p>De man ontvouwde den brief en begon. Eerst betrof het geschrift -allerlei nieuws, dat den hoorders weinig belang inboezemde, maar -eindelijk klonk het:</p> -<p>„Het groot gezantschap is naar Holland vertrokken, en de Czaar -heeft zich mede daarbij gevoegd.”</p> -<p>„Aha, dus dat is toch waar,” viel Sinjeur Bloem den -lezer in de rede. „Tot nog toe werd het dikwijls en door velen -betwijfeld, of de Czaar wel op reis was gegaan, maar hier staat het nu -zwart op wit.”</p> -<p>„O ja, en nog iets veel belangwekkenders,” hernam de man -van den brief. „Luister slechts:</p> -<p>„Deze,” (dat is dus de Czaar), <span class="corr" id= -"xd26e2473" title="Niet in bron">„</span>zal alzoo ook wel in -Holland en in Saardam komen. Hij is <span class="pagenum">[<a id= -"pb170" href="#pb170" name="pb170">170</a>]</span>gemakkelijk te -herkennen aan zijne bijzondere lengte, aan de schuddingen met het hoofd -en den rechterarm, en ook aan eene kleine wrat op den rechter -wang.”</p> -<p>„Ziet ge,” ging de man voort, „dat schrijft mijn -zoon, en hij kan het weten. Wij hebben nu een gemakkelijk en zeker -middel, om den Czaar te herkennen.”</p> -<p>„Vader,” zei Heyn, „ik wou, dat hij eens hier -kwam, om zich te laten scheren.”</p> -<p>„Zoo?—En ik wou, dat je voortging met inzeepen. -Asjeblief, dat is afgeloopen. Die volgt, Sinjeur.—Groot is hij -wel, dat heb ik zelf gezien, maar of hij trekkingen heeft met het hoofd -en den rechter arm, is mij niet bekend.”</p> -<p>„Ik zal er goed op letten, Vader, als hij eens hier -komt,” zei Heyn. „Zoo’n wrat op de rechterwang is een -zeker teeken.”</p> -<p>„Ja, dat is waar, maar ga nu met je werk voort, want ’t -is te druk om te praten. En je moet vóór den middag nog -eene boodschap doen.”</p> -<p>„Bij wien, Vader?”</p> -<p>„Naar het Kalf, jongen. Er moet een pot brandzalf gebracht -worden bij de vrouw van Jan Lieuwes. Ik heb beloofd, dat ik het niet -vergeten zou.”</p> -<p>„Dan kan ik voor twaalf uur niet terug zijn, <span class= -"pagenum">[<a id="pb171" href="#pb171" name= -"pb171">171</a>]</span>Vader,” zei Heyn, die tot zijn verdriet -bemerkte, dat hij den middagpot verloopen zou, en hij had nù -reeds geduchten honger.</p> -<p>„Dan loop je heen maar zoo hard als je kunt en terug nog veel -harder,” zei Meester Pomp lachend.</p> -<p>De klanten werden nu zoo vlug mogelijk geholpen, en daar er tegen -het middaguur geen nieuwe bijkwamen, liep de winkel langzamerhand leeg. -Meester Pomp was zeer tevreden over den voordeeligen morgen, dien hij -had gehad, en maakte met een genoeglijken glimlach zijne scheermessen -schoon. Het stemde hem prettig, dat zijn winkel zoo druk beklant was, -en dat de menschen zoo gaarne door hem bediend wilden wezen.</p> -<p>Toen de laatste klant vertrokken was, gaf hij zijn zoon den pot met -zalf, en droeg hem op, dien met spoed aan het opgegeven adres te -bezorgen, waar men er ongetwijfeld reeds met ongeduld op wachtte.</p> -<p>Had Heyn kunnen weten, wat er een oogenblik later gebeuren zou, -misschien had zijn vader hem dan met geen stok de deur kunnen -uitkrijgen, want Heyn was nog geen vijf minuten vertrokken, of de -barbierswinkel ging open, en de Czaar, gevolgd door andere Russische -heeren, trad binnen, om zich te laten scheren. <span class= -"pagenum">[<a id="pb172" href="#pb172" name="pb172">172</a>]</span></p> -<p>Wat meester Pomp zijn oogen den kost gaf!</p> -<p>En niet tevergeefs, want de Czaar, die zich het eerst onder het mes -begaf, had, zooals hij al dadelijk opmerkte, eene wrat op de rechter -wang, en trok met den rechterarm. Bovendien had hij telkens -spiertrekkingen in het gelaat, wat bij het scheren nogal lastig was, -daar meester Pomp vreesde, den Czaar daardoor te zullen bezeeren. -’t Liep echter gelukkig goed af, en de Russische heeren werden op -de beurt af door den meester geholpen.</p> -<p>Nu had de waardige barbier dien middag nog eens stof, om zijn -klanten aangenaam bezig te houden, en hij zorgde er wel voor, dat -iedereen het vernam, hoe hem de hooge eer te beurt gevallen was, den -machtigen beheerscher aller Russen te scheren.</p> -<p>En Heyn trok zich bijna de haren uit het hoofd van spijt, toen hij -vernam, hoe ongelukkig hij al weer was geweest. Ongelukkiger kon hij -het ook al niet getroffen hebben. Nu was de Czaar zelfs bij hem in huis -geweest, en nog had hij hem niet gezien. Hij kon zijne nieuwsgierigheid -langer bijna niet bedwingen, en nam zich voor, dien avond niet naar bed -te gaan, voordat het hem gelukt was, den Czaar te zien. Ha,—hij -kreeg een plannetje. ’s Avonds, als zijn werk afgeloopen was, zou -hij naar Ary Kist gaan, en hem vragen, <span class="pagenum">[<a id= -"pb173" href="#pb173" name="pb173">173</a>]</span>of hij niet eens door -de ramen mocht kijken. De Czaar zou dan wel thuis zijn. Op die wijze -kon hij hem ongestoord bespieden.</p> -<p>„Juist, zóó zal het gelukken!” mompelde -hij tevreden, „’t Is nu toch ook àl te gek. Iedereen -heeft dien machtigen Heer gezien, behalve ik. En ik ben juist zoo -nieuwsgierig naar hem.”</p> -<p>Tijdens zijne afwezigheid was er trouwens nog meer gebeurd, want -Heyn was wel bijna twee uur langer uitgebleven, dan hij van plan -geweest was. En in dien tusschentijd was er iets voorgevallen, dat een -einde maakte aan allen twijfel, die er nog omtrent den staat van den -Czaar mocht bestaan.</p> -<p>Toen deze namelijk ’s middags het eenvoudige maal ten huize -van Kist had gebruikt, ging hij op weg, om zich naar den Zuiddijk te -begeven. Op den Lagen Horn passeerde hij een winkeltje, waar pruimen te -koop waren, en deze vruchten schenen hem zoo verleidelijk toe, dat hij -den winkel binnenstapte en er een goeden voorraad van kocht. Maar -waarin moest hij ze bergen? Een mandje of een zak had hij niet bij -zich, en zonder zich lang te bedenken, nam hij zich den breedgeranden -hoed van het hoofd, en liet daar de pruimen in doen.</p> -<p>Met dit eigenaardige vruchtenschaaltje onder den arm vervolgde hij -zijn weg naar den Zuiddijk, <span class="pagenum">[<a id="pb174" href= -"#pb174" name="pb174">174</a>]</span>af en toe een van de heerlijke -vruchten oppeuzelende.</p> -<p>Op den Dam echter kwam hij eenige jongens tegen, die op weg waren -naar de school en nauwelijks hadden zij den vreemdeling gezien, die -daar met den hoed onder den arm voortwandelde en kalm de pruimen liep -te verorberen, of zij omringden hem, staken hem de geopende hand toe en -vroegen:</p> -<p>„Toe Man, geef mij ook een pruim.”</p> -<p>De Czaar scheen dit wel aardig te vinden, want hij wierp Jacob -Willemsz en Ary Kist, die hij zeker herkende, hoewel zij zich eerbiedig -op eenigen afstand hielden, een paar pruimen toe. Nu werd het een -algemeen gedrang, om bij den Czaar te komen. Er waren eenige -onverschillige jongens onder den troep, die hem de pruimen bijna uit -den hoed namen.</p> -<p>„Jij ook een wil?” vroeg de Czaar aan Nicolaas Calff, -die op eenigen afstand dit tooneeltje bijwoonde. En ook hem wierp de -Czaar een paar vruchten toe.</p> -<p>Nu werd het een algemeen geschreeuw en gejoel, en de troep werd elk -oogenblik grooter. Er kwamen ook groote menschen bij, die van verre -aankeken, wat er gebeurde.</p> -<p>„Ik ook een!” riep een groote, ruwe jongen. „Toe -kerel, geef mij er ook een!” <span class="pagenum">[<a id="pb175" -href="#pb175" name="pb175">175</a>]</span></p> -<p>„En ik!” zei een ander, tusschen de anderen -doordringende.</p> -<p>„Ik lust ze ook wel!” zei een derde, die brutaalweg vlak -voor den Czaar ging staan.</p> -<p>„Daar jij dan een hebt!” zei de Czaar, die boos begon te -worden; en hij wierp den brutalen jongen een pit in het gelaat.</p> -<p>„Houd dat zelf!” schreeuwde de jongen nijdig, terwijl -hij den pit opraapte en hem den Czaar naar het hoofd wierp.</p> -<p>'t Was den vorst aan te zien, dat hij zeer toornig werd. Zijn -rechter arm kreeg hevige trekkingen, en ook zijn gelaat was ten prooi -aan onwillekeurige spierbewegingen. Hij zette den jongen onzacht op -zijde, en om hem te plagen wierp hij aan een paar andere knapen, die -niet zoo brutaal waren, een paar pruimen toe.</p> -<p>Nu werden de brutaalsten nog opdringender, tot opeens de Czaar tegen -een van hen zeide:</p> -<p>„Jij ook een pruim wil?”</p> -<p>En hij nam een van de grootste vruchten uit zijn hoed, en hield hem -die voor.</p> -<p>„Ja,—Ja!” riep de jongen.</p> -<p>„Ik ook!” zei de Czaar, de vrucht in zijn eigen mond -stekende, tot groote pret van enkele jongens, die zich over hunne -dorpsgenooten schaamden.</p> -<p>Czaar Peter wilde doorloopen, maar de brutale <span class= -"pagenum">[<a id="pb176" href="#pb176" name= -"pb176">176</a>]</span>jongens waren nu zoo boos geworden, dat zij -modder van de straat opraapten en den Czaar daarmede wierpen. En de -oploop werd intusschen zoo groot, dat de Czaar geen kans zag, -goedschiks den Zuiddijk te bereiken.</p> -<p>De jongens gingen voort slijk en allerlei vuil naar den vreemdeling -te werpen, zoodat deze inderdaad in groote moeilijkheden begon te -verkeeren. Hij was in hevige mate vertoornd. De aderen van zijn -voorhoofd waren gezwollen en zijn oogen fonkelden.</p> -<p>„Terug! Terug! Gaat weg!” riep hij den jongens toe, maar -dat hielp hem niet. Opeens voelde hij een hevige pijn in den nek. Een -van de baldadige knapen had een steen genomen en hem daarmede zeer -gevoelig getroffen.</p> -<p>En meerdere steenen vlogen hem om het hoofd.</p> -<p>Hij nam een kort besluit. Met groote schreden keerde hij terug en -nam de wijk in de herberg „De drie Swaanen”, waar hij ook -des Zondags zich aan een oploop van het volk had onttrokken.</p> -<p>Hij zond onmiddellijk een bode naar de burgemeesteren, om zich over -deze verregaande baldadigheid en ruwheid te beklagen, en liet -verzoeken, hierin voor het vervolg te voorzien.</p> -<p>Deze heeren waren echter niet thuis. Zij waren voor zaken naar -Amsterdam, maar zij vernamen <span class="pagenum">[<a id="pb177" href= -"#pb177" name="pb177">177</a>]</span>het gebeurde dadelijk bij hun -aankomst met de veerschuit, die om twee uur uit Amsterdam vertrokken -was. Een schipper, daarbij tegenwoordig zijnde, en het gesprek mede -aanhoorende, zeide:</p> -<p>„Ik ken den Czaar heel goed. Ik zal dadelijk naar de Drie -Swaanen gaan, en zien, of hij het is.”</p> -<p>En toen hij na enkele minuten terugkeerde, zeide hij met de volste -overtuiging: „Zoo zeker als wij leven, het is de Czaar, ik ken -hem zeer wel.”</p> -<p>Nog in den loop van dienzelfden dag ging de omroeper door de plaats -rond. Telkens stond hij stil, sloeg eenige malen op een bekken om de -aandacht te trekken, en riep met luider stem:</p> -<blockquote> -<p class="first">„Burgemeesteren, tot hun leedwezen vernomen -hebbende, dat de baldadige jeugd haar niet en hadden ontzien, sommige -voorname personen, die vreemdelingen zijn en onbekend willen blijven, -te gooien met steenen en velerlene vuiligheid, verbieden dat aan een -iegelijk bij dezen zeer scherpelijk om weer te doen, op de hoogste -boete en straffen daartoe staande, en dat de misdadigers aan den E. -Heer Baljuw zullen worden overgegeven.</p> -<p>Hiermede zij een ieder gewaarschuwd en elk wachte zich voor schade -en schande.</p> -</blockquote> -<div class="figure p177width"><img src="images/p177.png" alt="" width= -"503" height="355"></div> -<p><span class="pagenum">[<a id="pb178" href="#pb178" name= -"pb178">178</a>]</span></p> -<p>Tot meerdere voorzorg werd den Baljuw van Blois en den Drossaard van -Kennemerland kennis van dit alles gegeven. Dezen zonden daarop hunne -dienaars naar Saardam, terwijl tevens, daar de Czaar zijn ongenoegen -betuigd had over den toevloed van nieuwsgierigen bij zijn huis, de -toegangen naar het Krimp met wachten bezet werden.</p> -<div class="figure floatLeft p178width"><img src="images/p178.jpg" alt= -"" width="303" height="644"></div> -<p>Daar nu elke gissing waarheid geworden was, begreep de Czaar zelf, -dat het ongerijmd zou zijn, zich langer te verbergen. Hij besloot dus -daartoe ook geen pogingen meer aan te wenden.</p> -<p>'s Avonds zaten Sinjeur en juffrouw Calff in de huiskamer, benevens -Nicolaas en Aagje, de dienstbode, welke laatste, volgens de gewoonte -dier dagen, geheel als huisgenoote werd behandeld. Castor, de groote -hond, zat bij den <span class="pagenum">[<a id="pb179" href="#pb179" -name="pb179">179</a>]</span>stoel van Nicolaas, met den kop op diens -knieën.</p> -<p>De deur werd geopend, en eenigszins schuchter trad Jacob Willemsz -binnen. Hij was, gedreven door zijn angst over het lot van zijn broer -Jan, de laatste dagen daar reeds zoo dikwijls binnengekomen, dat hij er -min of meer verlegen onder werd. Toch kon hij het niet laten. De -gedachte aan zijn broer liet hem geen oogenblik met rust, en telkens -weer begaf hij zich naar de woning van Sinjeur Calff, in de hoop, dat -er een gunstiger bericht mocht gekomen zijn.</p> -<p>„Goedenavond samen,” zei hij zacht.</p> -<p>„Dag Jacob!” klonk het antwoord van de aanwezigen, en -juffrouw Calff, die de aarzeling van den knaap opmerkte, zeide -vriendelijk:</p> -<p>„Kom maar gerust binnen, hoor. Je bent zeker verlangend naar -tijding?”</p> -<p>„Ja juffrouw,—is er nader bericht?”</p> -<p>Jacob kwam binnen en ging bij Nicolaas staan.</p> -<p>De hond kende hem en kwispelde met den staart.</p> -<p>„Er is geen nadere tijding ontvangen, Jacob,” sprak -Sinjeur Calff. „Mocht ik iets met zekerheid te weten komen, dan -beloof ik je, er onmiddellijk bericht van te zullen zenden. De vloot -moet thans spoedig binnenvallen.”</p> -<p>„Maar zonder het Bonte Calff!” zuchtte Jacob -droevig.</p> -<p>„En hoe is het met je goede moeder?” vroeg <span class= -"pagenum">[<a id="pb180" href="#pb180" name= -"pb180">180</a>]</span>Juffrouw Calff deelnemend. „Kan zij -berusten in hetgeen de Heere God over haar heeft beschikt?”</p> -<p>„Moeder is tot in de ziel bedroefd, Juffrouw,” zei -Jacob. „O, hoe hoop ik, dat er nog redding moge komen! De -onzekerheid is ook voor haar het ergste.”</p> -<p>„We mogen niet wanhopen, Jacob,” sprak Sinjeur Calff. -„Het schip is vergaan, dat lijdt geen twijfel, maar zoolang ik -niet met zekerheid weet, dat de bemanning verdronken is, blijf ik -hopen.”</p> -<p>Op dit oogenblik werd er eenig gerucht gehoord aan de deur, en de -hond liet een waarschuwend gebrom hooren.</p> -<p>„Daar is volk!” zei Nicolaas opstaande, om de deur te -openen. Wie beschrijft de verbazing der aanwezigen, toen daar, geheel -onverwachts, de Czaar binnentrad.</p> -<p>„Goeden avond samen,” klonk zijn groet, terwijl hij aan -de deur bleef staan.</p> -<p>Sinjeur Calff stond van zijn stoel op en maakte een eerbiedige -buiging, en Juffrouw Calff werd een beetje bleek van den schrik.</p> -<p>„Uwe Majesteit hier! Wat eene eer voor mijn nederig -huis,” sprak Sinjeur Calff, die zich haastte den Czaar tegemoet -te gaan.</p> -<p>Deze stak hem de hand toe, en zeide eenvoudig:</p> -<p>„Sinjeur Calff, in Rusland ik de Czaar ben; <span class= -"pagenum">[<a id="pb181" href="#pb181" name="pb181">181</a>]</span>hier -ik Pieter Michaeloff heet of Pieter Timmerman. Noem mij gewoonweg -Pieterbaas.”</p> -<p>En zich tot de vrouw des huizes wendende, vervolgde hij met een -handdruk:</p> -<p>„Gods zegen over U, Juffrouw Calff!”</p> -<p>„Hartelijk dank!” zei juffrouw Calff. „Maar neem -toch plaats. En doe mij het genoegen, heden avond onze gast te zijn, -als U het eenvoudige voor lief wil nemen.”</p> -<p>„Dat kan ik niet doen, Juffrouw. Ik wensch weer bijtijds thuis -te wezen. Mijn bedoeling alleen is, kennis met U te komen maken. Zijn -die beide jongens van U?”</p> -<p>„De eene wel. Kom nader, Nicolaas, en breng Pieter Michaeloff -uw groet. De ander is een zoon van eene weduwe uit uwe buurtschap. Hij -heet Jacob Willemsz.”</p> -<p>Jacob trad nu ook naderbij en kreeg ook, evenals Nicolaas, eene hand -van den Czaar. Deze lachte hem vriendelijk toe en sprak:</p> -<p>„O, jou ik wel ken. Ben jij niet bij mij geweest, tegelijk met -Ary Kist? Ik mij dat zeer goed herinner …”</p> -<p>„Jawel, Pieterbaas,” zei Jacob. „Wij brachten U -bier.”</p> -<p>„Juist,—juist! En jou broer vaart ook op het Bonte -Calff? Is er reeds iets naders omtrent dat schip bekend?” -<span class="pagenum">[<a id="pb182" href="#pb182" name= -"pb182">182</a>]</span></p> -<p>Deze laatste woorden golden Sinjeur Calff.</p> -<p>„Neen, helaas,” antwoordde deze. „Wij zien -dagelijks naar tijding uit. De berichten, die wij reeds ontvingen, doen -het ergste vreezen. Wij vernamen zelfs, dat het vaartuig met alle -opvarenden is vergaan. Doch zoolang dit bericht niet ten stelligste -bevestigd wordt, blijf ik moed houden, dat de bemanning zich heeft -kunnen redden.”</p> -<p>„Wat ik van ganscher harte hoop!” zei de Czaar -opstaande, om te vertrekken. Doch dat wilde Juffrouw Calff niet hebben. -Eerst moest haar gast iets gebruiken, en zij noodde hem zoo dringend, -dat de Czaar weder ging zitten. Er werden nu fijne likeuren en -confituren voorgezet, die Pieterbaas zich lekker liet smaken.</p> -<p>Jacob Willemsz was intusschen vertrokken.</p> -<p>En Sinjeur Calff, die het eene groote eer achtte, den Czaar als gast -in zijne woning te hebben, en die tevens een te goed koopman was, om -zich daarvan in de toekomst geen groote voordeelen te voorspellen, -noodigde den Czaar uit, tijdens diens verdere verblijf te Saardam, -voortaan liever bij hem zijn intrek te nemen.</p> -<p>„Uwe tegenwoordige woning is klein en ongerieflijk, tevens -gelegen in eene zeer onaanzienlijke buurt,” zoo sprak hij. -„Met den besten wil ter wereld kunnen de eenvoudige menschen, bij -wie <span class="pagenum">[<a id="pb183" href="#pb183" name= -"pb183">183</a>]</span>U inwoont, u niet geven, wat U naar rang en -stand toekomt. Beschik dus geheel over dit huis naar Uw -welbehagen.”</p> -<p>Maar de Czaar bedankte zeer beslist voor dat aanbod, en gaf zijn -verlangen te kennen, te blijven, waar hij was.</p> -<p>Om ongeveer negen uur begaf hij zich naar huis. Hij was recht goed -geluimd door de vriendelijke ontvangst, welke hem te beurt gevallen -was, en het glaasje likeur, dat hij had gebruikt, had hem recht -aangenaam gestemd.</p> -<p>Hij trad zijn eenvoudig huisje binnen en maakte licht, weinig -vermoedende, dat iemand hem van uit de verte in al zijn doen en laten -bespiedde.</p> -<p>'t Was Heyn Pomp, die aan zijn plan gevolg gegeven had, en ’s -avonds naar Ary Kist was gegaan met de bedoeling, om thans den Czaar te -zien, ’t ging dan, zoo het ging. Het was hem onmogelijk, zijne -nieuwsgierigheid langer te bedwingen.</p> -<p>„Jongen, Heyn,” zei Ary, toen hij van het plan hoorde, -„wees voorzichtig, want het is een driftig heerschap, en als hij -in een booze luim is, zou het je kunnen berouwen. Hoe ben je hier -gekomen? ’t Krimp is toch afgezet door dienaren van den -Baljuw?”</p> -<p>„Ja,—dat is ook zoo, en ik mocht er eerst niet door. -Maar toen ik zei, dat ik eene boodschap <span class="pagenum">[<a id= -"pb184" href="#pb184" name="pb184">184</a>]</span>moest doen voor -Vader, hebben zij mij laten passeeren. En nu ga ik niet weg, voordat ik -hem gezien heb. Is hij niet thuis? Alles is donker in zijn -huisje.”</p> -<p>„Neen, hij is niet thuis, maar hij zal wel spoedig terugkomen, -denk ik. We zullen dus maar wat op het erf achter het huis -wachten.”</p> -<p>„Goed,” zei Heyn.</p> -<div class="figure p180width"><img src="images/p180.jpg" alt="" width= -"479" height="720"></div> -<p>Even over negenen hoorden zij iemand naderen, en zij hielden zich -doodstil, om hunne tegenwoordigheid niet te verraden.</p> -<p>'t Was de Czaar. Een oogenblik later zagen zij hem het licht -ontsteken, en thans kon Heyn hem uit de verte bespieden, want nu het -Krimp met wachten was afgezet, scheen de Czaar het niet noodig te -vinden, de luiken voor zijn raam te sluiten.</p> -<p>Eerst hield Heyn zich op een eerbiedigen afstand, want een held was -hij niet, zooals in dit verhaal reeds meermalen gebleken is. Maar nu -kon hij ook niet veel zien van hetgeen binnen in de kamer voorviel. De -ruitjes waren maar klein en van slechte qualiteit. Hij zag dus alleen, -dat iemand als een zwarte schim zich door de kamer bewoog. Hoe de man -er uitzag, kon hij onmogelijk onderscheiden, en wat hij deed, nog veel -minder.</p> -<p>Hij kwam dus langzamerhand iets naderbij, eerst een klein stapje, -daarna een grooter, eindelijk wel <span class="pagenum">[<a id="pb185" -href="#pb185" name="pb185">185</a>]</span>een paar, en ten slotte was -hij het raam genaderd.</p> -<p>„Ha, nu kon hij den machtigen Czaar goed zien. ’t Was -een nog jonge man van vijf en twintig jaar, met een forsch uiterlijk en -eene fiere, krachtige gestalte. Heyn zag, dat de man opstond en een -stapel papieren haalde, in de beschouwing waarvan hij zich verdiepte. -’t Schenen teekeningen te zijn van schepen en molens. De Czaar -maakte met een potlood aanteekeningen op den kant van de papieren.</p> -<p>Heyn verwijderde zich van het raam en voegde zich bij Ary.</p> -<p>Hoe zacht hij dat ook deed, toch scheen de Czaar eenig geritsel te -vernemen, want hij keek van zijn werk op en richtte zijn blik op het -raam. Zijn gelaat nam eene ontevreden uitdrukking aan. ’t Beviel -hem blijkbaar niets, dat hij zelfs thans nog niet onbespied kon -arbeiden.</p> -<p>Hij stond op en begaf zich naar het andere vertrekje. Hier bevond -zich eene kast, waaruit hij een kistje met verschillende instrumenten -nam. Daarmede keerde hij naar zijne plaats terug, en bekeek de -werktuigen met groote belangstelling. Hij nam er een magneet uit, en -liet de kompasnaalden daarmede ronddraaien, wat hem verbazend -interesseerde, hij beschouwde de passers, die hij gekocht had in den -winkel van Louwen met de grootste belangstelling, en nam eindelijk een -instrument <span class="pagenum">[<a id="pb186" href="#pb186" name= -"pb186">186</a>]</span>ter hand, dat in die dagen gebruikt werd om -kiezen te trekken. Eene dergelijke operatie had hij door een bekwaam -professor zien doen, en dit had dermate zijne belangstelling gewekt, -dat hij zich ook zulk een haak had aangeschaft, en zich zelfs niet -ontzien had daarmede proeven te nemen op de kiezen van de heeren van -zijn gevolg, die dit natuurlijk alles behalve prettig vonden. Zij -durfden zich evenwel niet verzetten tegen den wil van hun gebieder, en -waren wel genoodzaakt, hun mond op zijn bevel te openen, teneinde er -een of meer kiezen uit te laten trekken. Ten slotte nam de Czaar een -passer, en begon de détails te meten van een schip, dat op dat -oogenblik te Saardam gebouwd werd en nog diezelfde week van stapel zou -loopen. ’t Was een schip van Sinjeur Calff, en de Czaar had -daarvan het bestek en de teekening in zijn bezit gekregen.</p> -<p>Op dit oogenblik kwam Heyn weer voor ’t raam, en drukte er -zijn neus tegen, om beter te kunnen zien. Maar de Czaar bemerkte hem en -werd zeer toornig. Zijne oogen fonkelden dreigend en hij mompelde:</p> -<p>„Kan ik dan nooit met rust doorwerken? Moet ik dan altijd -gestoord worden? ’t Bevalt mij hier niet!”</p> -<p>Opeens stond hij driftig op en vloog naar buiten. <span class= -"pagenum">[<a id="pb187" href="#pb187" name="pb187">187</a>]</span>Hij -deed dat zoo snel en beslist, dat Heyn er beteuterd van was en geen -tegenwoordigheid van geest genoeg bezat, om de vlucht te nemen. De -schrik had hem als het ware verlamd.</p> -<p>De deur werd opengeworpen, en op hetzelfde oogenblik voelde Heyn -zich bij den kraag grijpen, wat geschiedde met eene zoo krachtige hand, -dat Heyn er eerbied voor kreeg. Hij voelde zich van den grond -oplichten, en stond midden in de kamer eer hij nog goed wist, dat hij -betrapt was.</p> -<p>„Wat jij hier doen moet?” bulderde de Czaar hem toe, die -van drift zoo hard met zijn vuist op de tafel sloeg, dat deze er van -kraakte.</p> -<p>Heyn beefde over al zijne leden, en kon geen woord uitbrengen.</p> -<p>„Wat jij hier doen moet?” herhaalde de Czaar met een -nieuwen vuistslag, en zijn gelaat werd door hevige spiertrekkingen -misvormd.</p> -<p>„Ik——ik—w—wou eens -kijk—kijken!” stamelde Heyn, die tot zijn grooten angst de -ongetemde woede van den Czaar opmerkte en wenschte, dat hij daar nooit -gekomen was.</p> -<p>De Czaar liep met groote schreden door het vertrek rond, zoekende -naar een stok of iets anders, om den jongen een geduchte afstraffing te -geven.</p> -<p>„Jij eens kijken wou!” bulderde de Czaar, die nergens -een stok vond. „Jij eens kijken wou!” <span class= -"pagenum">[<a id="pb188" href="#pb188" name="pb188">188</a>]</span></p> -<p>Opeens viel hem de haak in het oog, die gebruikt werd om kiezen te -trekken. Hij greep dat voorwerp, en vervolgde:</p> -<p>„Jij eens kijken wou! Ha, zoo, ik ook eens kijken wil, wacht -maar, kleine spion, ik ook eens kijken wil! Doe open je -mond!”</p> -<p>Heyn beefde als een schoothondje, dat door het ijs gezakt is. En hij -begreep de bedoeling van den vertoornden man allerminst. Wel zag hij, -dat deze een vreemd instrument in de hand had, en hij hield er -wantrouwig den angstigen blik op gericht.</p> -<p>De Czaar maakte weinig complimenten met hem.</p> -<p>Hij greep zijne kaken met krachtige hand aan, zoodat Heyn wel gapen -moest, of hij wilde of niet, en op hetzelfde oogenblik voelde Heyn een -kil voorwerp op een van zijn kiezen. Weldra begon er iets te snerpen in -zijne onderkaak, toen kraakte en knetterde het daarbinnen en Heyn -voelde eene hevige, snerpende pijn. ’t Was hem, of zijne kaak -gebroken werd. Hij sperde de oogen wijd open en staarde den vreemdeling -ontzet aan.</p> -<p>Ary, die buiten behoedzaam het raam naderde om te zien, wat er -binnen voorviel, hoorde een hevigen gil, alsof iemand vermoord werd, en -onmiddellijk daarop werd Heyn onzacht de deur uitgeschopt. <span class= -"pagenum">[<a id="pb189" href="#pb189" name="pb189">189</a>]</span></p> -<p>Flap! de deur smakte dicht …</p> -<p>Ary greep den verwarden en ontstelden Heyn Pomp zonder spreken bij -den arm en trok hem mede, achter op het erf. Daar bleven zij staan, en -Ary vroeg lachend:</p> -<p>„Heb je nu den Czaar van Rusland gezien?”</p> -<p>„Au, o, o!” kermde Heyn, die stampvoetend van pijn heen -en weer liep. „O,—o,—wat is er met me -gebeurd?”</p> -<p>„Ik vraag, of je nu den Czaar hebt gezien,” herhaalde -Ary Kist, die onbedaarlijk moest lachen.</p> -<p>„Ja, o, au, nu heb ik hem gezien, au, au, o, wat een -pijn,—tot mijn spijt heb ik hem gezien. O, wat is er toch met me -gebeurd? O, Ary, als je het eens gevoeld had—”.</p> -<p>„Zijne Majesteit heeft je een kies getrokken!” zeide -Ary, bulderend van ’t lachen. „Voel maar, je bent er een -kwijt!”</p> -<p>Heyn stak den vinger in den mond, en ontwaarde tot zijn grooten -schrik een diepe holte in zijne kaak.</p> -<p>'t Was waar, de Czaar had hem een kies uitgetrokken, en nog wel eene -gezonde, terwijl Heyn er vlak naast eene holle had zitten, die hij in -elk geval veel liever zou hebben gemist, want daar had hij dikwijls -pijn in.</p> -<p>„Ik ga naar huis,” mompelde Heyn ontsteld bij die -treurige ontdekking, en Ary bracht hem <span class="pagenum">[<a id= -"pb190" href="#pb190" name="pb190">190</a>]</span>een eindje weg, maar -telkens schoot deze in den lach, en dan kon hij bijna niet tot bedaren -komen, zoo grappig vond hij het voorgevallene.</p> -<p>„In elk geval heb jij nu toch het genoegen gehad, den Czaar te -zien,” plaagde hij den armen Heyn, die voortdurend met zijn -vinger in den mond liep.</p> -<p>Dicht bij de wachters gekomen, keerde Ary terug.</p> -<p>„Zeg Heyn,” zei hij, „als je morgen avond den -Czaar nog eens zien wilt, kom dan maar gerust, hoor!”</p> -<p>„Ik wou, dat jij en je Czaar alle twee in de lucht -vlogen,” bromde Heyn boos.</p> -<p>Toen hij het smalle bruggetje wilde passeeren, waar de wachten -stonden, vroegen dezen:</p> -<p>„Wel jongen, heb je je boodschap gedaan?”</p> -<p>„Ja,” bromde Heyn, „ik—ik ben er mee -klaargekomen.”</p> -<p>Heyn spoedde zich naar huis, waar hij het voorgevallene aan zijn -vader vertelde, rood van schaamte. En deze lachte hem nog uit op den -koop toe, want hij vond het curieus, dat de Czaar van Rusland als -kiezentrekker had gefungeerd.</p> -<p>„Spoel je mond maar eens goed uit,” zeide hij, „en -ga dan naar bed. Morgen ochtend zal de pijn wel over wezen.”</p> -<p>Heyn volgde dezen raad direct op, maar in <span class= -"pagenum">[<a id="pb191" href="#pb191" name="pb191">191</a>]</span>het -vervolg was hij in het geheel niet nieuwsgierig meer naar den Czaar. -Als hij hem hier of daar zag, ging hij op een eerbiedigen afstand -staan, en hij vond hem in het geheel geen aangenaam mensch. Hij heeft -zelfs levenslang een grooten hekel aan hem gehouden. <span class= -"pagenum">[<a id="pb192" href="#pb192" name="pb192">192</a>]</span></p> -</div> -</div> -<div id="ch9" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= -"#xd26e3551">Inhoud</a>]</span> -<div class="divHead"> -<div class="figure"><img src="images/ornament.png" alt="HOOFDSTUK IX." -width="547" height="59"></div> -<h2 class="label">HOOFDSTUK IX.</h2> -<h2 class="main">„Te veel Volks”.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Terwijl Heyn Pomp de voor hem zoo onaangename operatie -onderging, bevond Sinjeur Bloem de vader van Arent, zich ten huize van -de Russische heeren, die het gevolg van den Czaar uitmaakten. Hij had -vernomen, dat de vorst een bezoek had gebracht bij Sinjeur Calff, en -vreezende, dat deze voorname koopman in het vervolg alleen de -vriendschap van den Czaar zou genieten, waaruit vele voordeelen konden -voortspruiten, besloot hij dadelijk den vreemden heeren een gebouw aan -te bieden, waarin zij meer volgens hun hoogen rang konden verblijven. -Dat huis was gelegen aan de Oostzijde, en in de toekomst werd van het -aanbod gaarne gebruik gemaakt.</p> -<p>„Was het Bloem<a class="noteref" id="xd26e2820src" href= -"#xd26e2820" name="xd26e2820src">1</a> door deze aanbieding te -<span class="pagenum">[<a id="pb193" href="#pb193" name= -"pb193">193</a>]</span>doen geweest, om de aandacht van den Czaar tot -zich te trekken, dan gelukte hem dit bovenmatig; want hij en Calff -waren het, aan wie hij vervolgens het meeste vertrouwen schonk.</p> -<p>„Des Donderdags gaf Peter gehoor aan eene uitnoodiging van -Sinjeur Bloem, om met den boeier van dezen een zeiltochtje op de Zaan -te maken.</p> -<p>„De vele molens aan de Oostzijde van dien stroom gelegen, -wekten terstond zijn aandacht, en maakten de zucht levendig, om weder -dit of dat te gaan zien. Zoo werd eene stijfselmakerij en een pelmolen -bezichtigd. Het is waarschijnlijk dat het op dit tochtje was, dat hij -bemerkte, dat men aan den Kalverdijk, tegenover Zaandijk, bezig was een -molen te bouwen. Terstond kwam de begeerte bij hem op, om dit werk van -nabij te bezien; hieraan werd voldaan, en Peter kon de lust niet -bedwingen om mede de hand aan het werk te slaan. Deze molen, een -pelmolen, werd door den eigenaar ter herinnering aan deze gebeurtenis -„de Czaar van Moscoviën” genoemd. Hij is onder den -naam van „de Grootvorst” nog aanwezig.</p> -<div class="figure p194width"><img src="images/p194.jpg" alt="" width= -"583" height="561"></div> -<p>„Denzelfden dag kocht de Czaar een boerenjacht met al zijn -toebehooren van Dirk Stoffels voor ƒ 450 gereed geld. -Terstond ging hij aan het optuigen, en vervaardigde met eigene handen -<span class="pagenum">[<a id="pb194" href="#pb194" name= -"pb194">194</a>]</span>een nieuwen boegspriet, die volgens het oordeel -van deskundigen zeer wèl gemaakt was, zoo zelfs dat men zich -verwonderen moest, dat zulk een hooge personaadje zoo ijverig in het -zweet zijns aanschijns en zoo curieus konde werken.—Gerrit Musch -werd door hem als boeierknecht aangenomen. De Czaar was met dezen man -zoo ingenomen, dat hij, zoowel als zijne vrouw en de weduwe van zijn -broeder, ten allen tijde, ook te Amsterdam, den vrijen toegang tot zijn -persoon <span class="pagenum">[<a id="pb195" href="#pb195" name= -"pb195">195</a>]</span>hadden, dikwijls door hem werden onthaald en met -geschenken vereerd, waarvan bij zijn nageslacht te Oldeboorn, in -Friesland nog 2 gladde gouden ringen bewaard zijn gebleven.</p> -<p>„De door het tochtje met Bloem opgewekte lust, om een boeier -te bezitten, was nu voldaan, en reeds des Vrijdags morgen om vier uren -zeilde hij op de Binnenzaan, en stond steeds zelf aan het roer; later -werd hij door Sinjeur Calff vergezeld, ten wiens huize hij het -middagmaal gebruikte. Des namiddags werd er wederom gezeild, maar nu op -de Voorzaan en het IJ. Vele Saardammer jachten en boeiers wilden partij -met hem maken, maar dit was niet naar den zin van den Vorst, zoodat hij -het naar Halfweg Haarlem wendde, en daar aan wal legde. Hier gaf Peter -eene proeve van zijne bijzondere vlugheid in het loopen, springen en -klauteren over de schepen, maar ook dat blijk van zijne geaardheid, -waarvoor men was gewaarschuwd, dat hij namelijk niet verdragen kon, dat -men hem te nabij kwam en strak in het aangezicht zag; want toen -Cornelis Albertsz. Blok, ook Martsen geheeten, dit beproefde, ontving -hij van den Czaar een geweldigen slag op het hoofd. Een spotboef zeide: -„Zie zoo, Marsje, daar zijt ge tot ridder geslagen!” -hetgeen hem den bijnaam van Ridder deed houden. <span class= -"pagenum">[<a id="pb196" href="#pb196" name="pb196">196</a>]</span></p> -<p>„Daar het getal <span class="corr" id="xd26e2843" title= -"Bron: boeiërs">boeiers</span> gestadig toenam, en de Vorst als -het ware van nieuwsgierigen omringd was, werd hij daarover verstoord, -en bleef tot aan den avond in een der herbergen, zoodat het reeds -donker was, eer hij met zijn boeier te Saardam terugkeerde.”</p> -<p>Den volgenden dag, het was toen Zaterdag, zou er iets belangwekkends -te zien zijn in Saardam, iets, wat altijd zeer veel volks op den Dam -samen deed stroomen. Het schip namelijk van Sinjeur Calff, dat op een -van de scheepstimmerwerven aan de Achterzaan werd gebouwd, was thans -voltooid, en zou naar de Voorzaan worden overgebracht. Daar slechts -twee kleine sluisjes de gemeenschap tusschen Voor- en Achterzaan -onderhielden, veel te klein om aan het pas gebouwde schip doortocht te -verleenen, moest het door middel van den overtoom over den Dam worden -gesleept, wat wel de moeite waard was, om te zien.</p> -<p>Dat de Czaar naar het schouwspel zou komen kijken, spreekt wel van -zelf, en de magistraat verwachtte dientengevolgde een grooten toeloop -van volk, want het was thans uren ver in den omtrek bekend geworden, -dat de Czaar van Rusland in Saardam vertoefde, en iedereen wilde hem -zien.</p> -<p>Sinjeur Calff had den Czaar uitgenoodigd bij het overhalen van het -schip tegenwoordig te zijn, <span class="pagenum">[<a id="pb197" href= -"#pb197" name="pb197">197</a>]</span>en de magistraat berichtte Zijne -Majesteit, dat men de meeste zorg genomen had, om door het plaatsen van -schuttingen en wachten de noodige ruimte voor hem en zijn gevolg open -te houden, ten einde hij alles, zonder overlast van het volk te lijden, -naar genoegen kon opnemen. Tevens zond zij hem de uitnoodiging haar de -eer aan te doen, bij haar op zijn Saardamsch een vischje te komen -eten.</p> -<p>De Czaar wilde gaarne naar het overhalen van het schip komen zien, -maar op de laatste uitnoodiging antwoordde hij: „Waarhaftig in -deze week niet, in de volgende week.”</p> -<p>De toeloop van volk werd echter zoo groot, dat de magistraat er -verlegen mede werd, en alle genomen maatregelen nutteloos bleken. De -schuttingen werden omvergeloopen en de wachten verdrongen.</p> -<p>Toen de Czaar naar buiten wilde treden, ontdekte hij de jubelende -schare, en hij werd opnieuw toornig. „Te veel volks! Te veel -volks!” zeide hij. Hij keerde in zijne kamer terug en verkoos -deze niet meer te verlaten. De deur smeet hij toornig achter zich -dicht.</p> -<p>Het schip kwam intusschen voor den Dam, waar duizenden menschen -stonden te wachten, om den Czaar te zien. Hij bleef echter den geheelen -dag onzichtbaar, en nam het besluit, den <span class="pagenum">[<a id= -"pb198" href="#pb198" name="pb198">198</a>]</span>volgenden dag Saardam -te verlaten. Hij was daar te veel door nieuwsgierigen omringd, en -wenschte niets liever, dan geheel te kunnen doen en laten, wat hij -verkoos, zonder altoos door een drom van menschen te worden -aangestaard. Van zijn besluit om te vertrekken schijnt hij de regeering -kennis gegeven te hebben. Deze had althans voorzorgen genomen, om hem -daarbij van dienst te zijn.</p> -<p>Het schip werd zonder ongelukken over den Dam gebracht. Aan -weerskanten van den Dam was daartoe een hellende vloer gelegd, die dus -met den Dam als het ware eene brug vormde. De planken vloeren waren -terdege ingesmeerd, om ze gladder te maken. Twee touwen werden aan den -voorsteven vastgemaakt, en ook twee aan de kiel van het schip. De -andere einden liepen om spillen of windassen, die elk door een twintig -à dertig man langzaam werden omgedraaid. Hierdoor werd het -vaartuig tegen de helling opgetrokken, en om te voorkomen, dat het door -een of ander toeval mocht terugglijden, deed men ook touwen -boogsgewijze om den achtersteven. Zoo ging men langzaam met winden -voort tot het schip zijn hoogsten stand had bereikt, waartoe heel wat -arbeid noodig was, daar de Dam eene breedte had van honderd- en vijftig -voet. Maar was het schip eenmaal geduikeld, dan kon het winden niet te -hard gaan. <span class="pagenum">[<a id="pb199" href="#pb199" name= -"pb199">199</a>]</span></p> -<p>Onder het gejuich van duizenden menschen raakte het eindelijk in de -Voorzaan vlot. En de menigte verspreidde zich. Men begaf zich -huiswaarts, doch om den volgenden dag in nog grooter aantal terug te -keeren.</p> -<p>Nauwelijks was Kist dien morgen opgestaan, of hij zag verscheidene -schuitjes in de sloot bij het Krimp, en hij riep een van de opvarenden -toe:</p> -<p>„Wat beteekent die drukte hier in den vroegen morgen? Is er -iets bijzonders aan de hand?”</p> -<p>„Dat zal jij niet weten, Kist?” was het antwoord van den -man in de boot.</p> -<p>„Ik?—Ik weet nergens van! Waarlijk niet!” zei -Kist.</p> -<p>„Weet je dan niet, dat de Czaar vandaag gaat vertrekken? Hij -gaat voor goed weg.”</p> -<p>Wat was Kist verwonderd, want het gerucht van het op handen zijnde -vertrek had hem nog niet bereikt. En de Czaar zelf had hem er ook niet -over gesproken.</p> -<p>Kist spoedde zich naar binnen, en vertelde het groote nieuws aan -zijne vrouw, die er ook niet weinig verwonderd van opkeek.</p> -<p>„Dan mag hij ons wel rijkelijk al de moeite en drukte -vergoeden, die wij van hem gehad hebben,” zei ze. „Is me -dat de gansche week een geloop en een gedoe geweest. Wij hebben geen -rustig <span class="pagenum">[<a id="pb200" href="#pb200" name= -"pb200">200</a>]</span>uur gehad van het oogenblik af, dat hij hier -gekomen is, tot nu toe.”</p> -<p>„Zou je dan denken, Neeltje,” zei Kist, „dat hij -ons niet goed beloonen zal? Daar blief ik niets van te gelooven. Hij -zal in den loop van den dag, en in elk geval voor zijn vertrek, wel met -ons afrekenen. En wel goed ook, daar ben ik van overtuigd.”</p> -<p>„Ik mag het lijden,” zei Neeltje schouderophalend. -„Ik geloof er echter niet veel van.”</p> -<p>Kist begaf zich weer naar buiten, vergezeld van Ary, wien het wel -speet, dat de Czaar ging vertrekken. Hij had er vast op gerekend, dat -deze den geheelen winter blijven zou, wat hij trouwens zelf gezegd -had.</p> -<p>De drukte aan het Krimp nam met elk oogenblik toe. Het zag er zwart -van de menschen. Wel waren de wachten op de beide bruggetjes -verdubbeld, maar de lieden hadden hen verdrongen, en op de sloot -wemelde het thans van roeibootjes, gevuld met nieuwsgierigen. Hier en -daar klommen de menschen op de daken, waarvan de pannen werden -weggenomen, en men zich voor een drie-gulden een goede plaats -veroverde.</p> -<p>'t Woei zeer hard, en ’t werd langzamerhand zelfs een storm. -De magistraat, waaronder de heer Bloem, benevens Sinjeur Calff, de -beide vrienden van den Czaar, raadden hem aan, liever <span class= -"pagenum">[<a id="pb201" href="#pb201" name="pb201">201</a>]</span>een -of twee dagen te wachten, daar de overtocht over het IJ werkelijk niet -zonder gevaar was, althans met een boeier. Maar de Czaar wilde van geen -uitstel hooren. Als hij eenmaal een plan gevormd had, liet hij zich -daar door niemand of niets afbrengen. En het gevaar vreesde hij niet, -wat hij al meermalen in zijn leven had getoond.</p> -<p>Kist liep onrustig om zijn huisje rond. Hij zag, dat de Czaar op het -punt stond om te vertrekken, en nog altoos had het den Vorst niet -behaagd, met hem af te rekenen. En hem om het geld vragen, durfde Kist -niet.</p> -<p>Eindelijk trad de Czaar naar buiten, om zich naar zijn boeier te -begeven. Deze lag aan den Runmolen, zijne gewone ligplaats. Nauwelijks -werd de Vorst zichtbaar, of het volk barstte los in een luid gejubel, -waarover hij echter zoo toornig werd, dat hij weer naar binnen ging. -Zijn woede werd daar zoo groot, dat het scheen of hij stuipen had.</p> -<p>En ook Kist was zeer boos, want het bleek hem thans zonneklaar, dat -de Czaar van plan was, zonder betalen af te reizen.</p> -<p>De regeering besloot den boeier over te doen brengen naar de sluis -aan den Horn, en nadat zooveel ruimte was gemaakt als mogelijk was, -begaf de Vorst zich al worstelende en <span class="pagenum">[<a id= -"pb202" href="#pb202" name="pb202">202</a>]</span>slaande, door de -menigte, over het Zuidelijke bruggetje van het Krimp, en bereikte -gelukkig den boeier.</p> -<p>Men ging onder zeil. In het holle water gekomen brak het zwaardtouw, -en de schippers, die den boeier ontmoetten, waarschuwden den Vorst, dat -hij gevaar liep van om te slaan. Maar hij stoorde zich daaraan niet, en -kwam behouden aan de Oude Stadsherberg te Amsterdam aan.</p> -<p>'t Is te begrijpen, dat de jongens van Saardam het vertrek van den -Czaar ook hadden bijgewoond. Nicolaas Calff was komen aanloopen met -Jacob Willemsz, die nog altoos hunkerde naar bericht omtrent het Bonte -Calff, over welk schip nog niets naders was vernomen. Nog altoos bleven -hij en zijne moeder de flauwe hoop koesteren, dat de bemanning op de -een of andere wijze gered mocht zijn.</p> -<p>Ook waren daar Arent Bloem, Cornelis Noomen, Dirk en Teeuwis Rogge -en Jan Gekeer aanwezig. Ary Kist voegde zich na verloop van eenigen -tijd ook bij hen. Hij deed dat, toen de Czaar het huisje had verlaten, -om zich naar den boeier te begeven, bij welke gelegenheid hij een vol -uur noodig had, om zich een doortocht te banen.</p> -<p>„Daar gaat hij nu,” zeide hij tot zijne vrienden. -„En hij heeft ons …”</p> -<p>„Eene vorstelijke belooning gegeven,” viel Jan -<span class="pagenum">[<a id="pb203" href="#pb203" name= -"pb203">203</a>]</span>Gekeer in. „’t Zal jelui geen -windeieren gelegd hebben, Ary, dat verblijf van den Russischen -Czaar!”</p> -<p>„’t Mocht wat!” zei hij. „Hij heeft ons -letterlijk niets gegeven, en hij gaat heen zonder te betalen. Is het -geen schande? En dat doet nog wel een vorst, een machtig vorst. Een -arme drommel zou ten minste nog „dankje” gezegd hebben, -maar hij gaat zonder groeten heen, onverwachts, zonder er zelfs met een -enkel woord over te kikken. ’t Is netjes, dat zeg ik.”</p> -<p>„Niet eens betaald!” vroegen de jongens verbaasd.</p> -<p>„Neen, geen duit!” riep hij. „Kijk, daar stapt hij -op den boeier. Het zeil wordt geheschen! Daar gaat hij!”</p> -<p>„Hij zal het kwaad genoeg te verantwoorden hebben op het -IJ,” zei Dirk Rogge. „Er zullen groote golven -gaan.”</p> -<p>„Als hij maar niet omslaat,” zei Jacob Willemsz, die -weer aan zijn broer dacht. „Dat zou verschrikkelijk -zijn.”</p> -<p>Opeens bemerkte hij op eenigen afstand Heyn Pomp, die ook naar het -vertrek van den Czaar was komen kijken.</p> -<p>„Hola, Heyn, moet je den Czaar nog niet even gaan -groeten?” vroeg hij lachend. „Of heb je hem al -gesproken?” <span class="pagenum">[<a id="pb204" href="#pb204" -name="pb204">204</a>]</span></p> -<p>Alle jongens schoten in den lach, want zij hadden er van gehoord, -hoe de Czaar hem tegen wil en dank eene kies had getrokken, wat zij -verbazend grappig vonden.</p> -<p>En Heyn koos de wijste partij. Hij drong zich door het opgehoopte -volk heen en voegde zich bij hen. Lachend zei hij:</p> -<p>„Ik ben in het geheel niet verlangend meer om den Czaar van -nabij te zien; hij is mij te hardhandig.”</p> -<p>Toen de boeier van den Czaar uit het gezicht verdwenen was, begaf -het volk zich langzamerhand naar huis, en de gewone stilte keerde in -Saardam’s straten terug. Het verblijf van den Czaar was voor de -bewoners een zeer belangwekkend geval geweest, en het speet hun, dat -hij geen gevolg had gegeven aan zijn plan, om er den geheelen winter -door te brengen. Maar zij waren toch zeer vereerd met zijn bezoek en -stelden het op hoogen prijs. <span class="pagenum">[<a id="pb205" href= -"#pb205" name="pb205">205</a>]</span></p> -</div> -<div class="footnotes"> -<hr class="fnsep"> -<div class="footnote-body"> -<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= -"xd26e2820" href="#xd26e2820src" name="xd26e2820">1</a></span> Aldus -schrijft de Heer Jacob Honig Jzn. Junior, in zijn bekend werk: -Geschiedenis der Zaanlanden, 2e deel. <a class="fnarrow" href= -"#xd26e2820src">↑</a></p> -</div> -</div> -</div> -<div id="ch10" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= -"#xd26e3558">Inhoud</a>]</span> -<div class="divHead"> -<div class="figure"><img src="images/ornament.png" alt="HOOFDSTUK X." -width="547" height="59"></div> -<h2 class="label">HOOFDSTUK X.</h2> -<h2 class="main">Op het Hemveld.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Een paar weken waren voorbijgegaan sinds het vertrek -van den Czaar, en reeds twee malen was hij in Saardam terug geweest. -Den eersten keer in het hartje van den nacht, op den 30<sup>en</sup> -Augustus, dus slechts enkele dagen na zijn vertrek. Hij kwam om zijne -gereedschappen te halen, want hij had te Amsterdam verlof gekregen om -zich verder op de Admiraliteitswerf in de praktijk van den scheepsbouw -te oefenen. Aldaar was hem ook een gebouw ten gebruike afgestaan. En -den tweeden keer was hij gekomen, om het overwinden van een schip te -zien over den Dam, waartoe hij door Sinjeur Calff uitgenoodigd was. Om -te maken, dat er bij die gelegenheid niet al te veel volk zou -samenstroomen, had men het gerucht uitgestrooid, dat de Czaar voor de -uitnoodiging had bedankt. De Vorst bekeek alles met de grootste -belangstelling, en hij deed dien <span class="pagenum">[<a id="pb206" -href="#pb206" name="pb206">206</a>]</span>dag ook nog een grooten -inslag van gereedschappen, welke hij zelf naar zijn boeier droeg. Twee -dagen later kwam zijn gevolg terug. Menzikoff kwam bij Gerrit Jansz. op -het masten maken, en Golofkin leerde bij Paulus Teeuwissen het -bootenmaken. Eerst beklaagden zij zich sterk over den ruwen arbeid, -waartoe zij door hun gebieder gedwongen waren, maar langzamerhand -gewenden zij er aan. De Czaar kwam hen dikwijls bezoeken in hun gebouw -aan de Oostzijde, de Steenenkamer genaamd, en dan bracht hij den avond -meestal bij Sinjeur Calff door, met wien hij zeer bevriend was.</p> -<p>Zoo gingen de dagen voorbij, en nog altoos waren de -Groenlandvaarders niet teruggekeerd.</p> -<p>Er heerschte groote droefheid in menig gezin, en ook in het -eenvoudige huisje van de weduwe Willemsz werden bange dagen -doorgebracht<span class="corr" id="xd26e2965" title= -"Niet in bron">.</span></p> -<p>Dag-in en dag-uit klonk de vraag van de moeder, als Jacob -binnenkwam: „Nog geen tijding, Jacob!”</p> -<p>„Niets, Moeder, totaal niets!” was dan het antwoord, en -dan druppelden groote tranen uit de oogen der moeder, en had Jacob -moeite, om de zijne te bedwingen. Soms stond hij op, en sloeg haar de -armen teeder om den hals, en dan kuste hij haar, zeggende:</p> -<p>„Moederlief, houd toch goeden moed! Nòg <span class= -"pagenum">[<a id="pb207" href="#pb207" name= -"pb207">207</a>]</span>hebben we geen zekerheid, en alles kan nog ten -beste keeren.”</p> -<p>Maar dan schudde zijne moeder ongeloovig het hoofd, en zuchtte:</p> -<p>„Neen, kind, neen, ’t is alles voorbij. Ik heb mijn -lieveling verloren en zal hem nooit wederzien. O, had ik hem toch niet -laten gaan …”</p> -<p>Zij werd stil en in zichzelf gekeerd, zoodat Jacob het zijn plicht -achtte, haar zooveel mogelijk gezelschap te houden. En dan spraken zij -samen altoos over Jan, en als zij dat niet deden, waren toch hunne -gedachten bij hem.</p> -<p>Eens op een Zaterdag, een paar weken na het vertrek van den Czaar, -kwamen de jongens hem afhalen, om te gaan spelen. ’t Waren zijne -gewone kameraden, met wie hij meestal omging: Nicolaas Calff, met -Castor natuurlijk, want die was altoos in zijn gezelschap, Dirk en -Teeuwis Rogge, Jan Gekeer, Aart Bloem, Cornelis Noomen en Ary Kist.</p> -<p>„Jacob, ga je meê?” vroeg Nicolaas Calff. -„We gaan naar het Hemveld.”</p> -<p>„Och,” zei Jacob, „ik moest maar thuis blijven. Ik -heb toch den rechten lust niet in spelen.”</p> -<p>„Kom, ga meê!” zeide Ary Kist. „Toe maar. Je -kunt toch altoos niet in huis zitten?”</p> -<p>Vrouw Willemsz keek haar zoon aan, en zeide:</p> -<p>„Wel ja, kind, waarom zou je niet meêgaan? Ga -<span class="pagenum">[<a id="pb208" href="#pb208" name= -"pb208">208</a>]</span>gerust, als je maar zorgt, op etenstijd thuis te -zijn.”</p> -<p>Maar Jacob scheen niet veel lust te hebben, en zijn kleine zusje, -met wie hij aan het spelen was, toen de jongens hem kwamen halen, riep -hem toe:</p> -<p>„Boer hier blijven. Ikke paadje jijden!”</p> -<p>„Neen jongens,” zei Jacob, „ik blijf maar liever -thuis.”</p> -<p>Doch Ary Kist nam hem bij den arm, en trok hem naar buiten.</p> -<p>„Gekheid,” zei hij beslist, „jij gaat met ons -meê. Dag buurvrouw!”</p> -<p>Jacobs aarzeling was thans overwonnen, en nu hij eenmaal besloten -was, vond hij het toch wel prettig ook, om bij zijn makkers te zijn. In -het vuur van het spel vergat hij gewoonlijk zijn verdriet en werd hij -even vroolijk als altoos.</p> -<p>„Waar zullen we heengaan? Naar het Hemveld, of naar -Westzaan?” vroeg Ary Kist.</p> -<p>„Naar het Hemveld; dat is eenmaal afgesproken!” -antwoordde Arent Bloem, en zonder tegenspraak legden de andere jongens -zich bij zijne beslissing neer. Zij liepen den Hoogendijk af en -bereikten weldra het veld, waar zij dikwijls gingen spelen. Zij waren -er zoo vrij als de vogeltjes in de lucht, en konden er om zoo te zeggen -doen, wat zij verkozen. Het was een klein schiereiland, dat aan drie -kanten begrensd werd door <span class="pagenum">[<a id="pb209" href= -"#pb209" name="pb209">209</a>]</span>het water van het IJ. Hoog riet -groeide aan den oever, en de jongens vonden er wel het een of ander, -dat hun belang inboezemde.</p> -<p>„Wat zullen we doen?” vroeg Ary Kist. -„Verstoppertje?”</p> -<p>Dat spelletje deden zij er dikwijls, omdat zij zich in het riet zoo -mooi konden verschuilen.</p> -<p>Het voorstel vond algemeenen bijval. Cornelis Noomen plukte een -handvol grassprietjes en liet er ieder een trekken. Wie het langste -sprietje trok, moest zoeken. Jan Gekeer was de gelukkige. Hij moest -zich in een droge sloot afzonderen, om den anderen gelegenheid te -geven, zich te verschuilen. En ieder zocht een goed plaatsje op aan den -oever of in het hooge gras.</p> -<p>Toen Jan meende, dat hij lang genoeg in zijn sloot had doorgebracht, -liet hij een langgerekt oe-oe-oe-oe! hooren, om de jongens te -waarschuwen, dat hij in aantocht was, en van verschillende kanten werd -zijn geroep op dezelfde wijze beantwoord. Een paal, op het midden van -het veld, was honk. Zoodra Jan iemand ontdekt had, moest hij zijn naam -roepen en eerder dan deze den paal trachten te bereiken, want was de -andere jongen hem voor, dan kon deze hem tikken, en moest hij opnieuw -zoeken.</p> -<p>De jongens hielden zich doodstil, om hunne schuilplaats niet te -verraden. <span class="pagenum">[<a id="pb210" href="#pb210" name= -"pb210">210</a>]</span></p> -<p>Jan Gekeer begaf zich eerst naar den paal, om van daar uit zijn -verkenningstochten te beginnen. Hij moest dat uiterst behoedzaam doen, -want liep hij een van de jongens voorbij, zonder diens schuilplaats te -ontdekken, dan kon deze opspringen en naar den paal snellen. In dat -geval had Jan het verloren.</p> -<p>Hij bewoog zich stapje voor stapje, en speurde links en rechts. Het -minste geritsel kon hem eene schuilplaats van een der jongens -verraden.</p> -<p>Ha, daar bewoog zich iets in het lange gras. Jan stond stil en keek -uit, of hij geen hoofd boven de grashalmen zou zien verschijnen. Hij -wachtte geduldig, wetende, dat de jongen zich oprichten zou om te zien, -of Jan al ver genoeg van den paal verwijderd was, teneinde met hoop op -succes den wedloop te kunnen beginnen.</p> -<p>Daar verscheen een hoofd behoedzaam boven de graspluimen, en -nauwelijks had Jan het gezien, of hij riep:</p> -<p>„Ary Kist!”</p> -<p>En tegelijkertijd snelde hij naar den paal terug.</p> -<p>Zoodra Ary zich ontdekt zag, sprong ook hij op, om te trachten -eerder dan Jan den paal te bereiken, maar hij moest het verliezen. Ary -werd gevangen. Jan Gekeer kon veel harder loopen dan hij.</p> -<p>'t Werd nu voor Jan gevaarlijker, want Ary <span class= -"pagenum">[<a id="pb211" href="#pb211" name="pb211">211</a>]</span>Kist -had er natuurlijk belang bij, dat een van zijne makkers het won. In dat -geval mocht hij zich ook weer verschuilen. Hij trachtte dus zijn -makkers te waarschuwen, indien er gevaar dreigde. Was Jan nog dicht bij -den paal, dan riep hij: „Blijf! Blijf!” Maar waagde Jan -zich iets verder, dan klonk zijn raad: „Kom uit! Kom -uit!”</p> -<p>Jan was echter voorzichtig en vlug. Teeuwis Rogge, die op het geroep -van „Kom uit! Kom uit!” den wedloop gewaagd had, moest ook -het onderspit delven. Evenzoo ging het met Dirk Rogge, die het bijna -van Jan gewonnen had, toen hij plotseling struikelde en met zijn neus -in het lange gras terecht kwam. Jan kreeg gelegenheid het pleit te -winnen.</p> -<p>Eindelijk waren er nog maar twee jongens overgebleven, en het kon -Jan maar niet gelukken, hunne schuilplaats op te sporen. ’t Waren -Nicolaas Calff en Jacob Willemsz. Zij hadden zich aan het uiterste -puntje van het Hemveld achter het hooge riet verborgen, en hielden zich -doodstil. Zij waren zoo diep mogelijk neergehurkt, en Castor lag -onbeweeglijk aan de voeten van zijn jongen meester. Hij gaf geen kik en -bewoog nauwelijks den kop, om Nicolaas even aan te kijken.</p> -<p>'t Riet was op de plaats, waar zij zaten, verbazend hoog en dicht, -en ’t zou Jan Gekeer moeilijk <span class="pagenum">[<a id= -"pb212" href="#pb212" name="pb212">212</a>]</span>vallen, om hen op te -sporen. Zij hadden het plaatsje langs een kleinen omweg achter het riet -om bereikt, zoodat er geen spoor was, dat den verkenner den weg kon -wijzen.</p> -<p>Achter hen, bijna tegen hunne hielen, klotsten de golven van het IJ, -op welk breed water de beide knapen thans een prachtig gezicht hadden. -Er was eene drukke scheepvaart. Mooie boeiers passeerden van en naar -Amsterdam, bootjes, soms met zingende roeiers, voeren op eenigen -afstand voorbij, en fraaie tentjachten met voorname juffers gleden -statig langs hen heen. De jongens werden niet moede, er naar te kijken. -’t Riet vóór hen was zoo dicht, dat zij Jan Gekeer -niet konden zien aankomen. Zij wisten dan ook vooraf, dat zij verloren -waren, zoodra zij ontdekt werden, want dan had Jan wel zooveel op hen -voor, dat hij gemakkelijk het eerst den paal bereiken kon.</p> -<p>Maar het geroep van hunne makkers: „Blijf! Blijf!” of -„Kom uit! Kom uit!” drong zeer duidelijk tot hen door. Zij -stoorden zich echter aan het een noch het ander, en bleven stil -zitten.</p> -<p>„Hij vindt ons hier nooit, denk ik,” zei Nicolaas Calff. -„’t Is onmogelijk voor hem, om door het riet heen te -kijken.”</p> -<p>„Neen, gemakkelijk zal hij ons niet vinden,” meende -Jacob. „Maar hij is een slimmerd, en je bent hem niet gauw te -vlug af. Hoort de jongens <span class="pagenum">[<a id="pb213" href= -"#pb213" name="pb213">213</a>]</span>eens roepen: „Kom uit! Kom -uit!” Ik wed, dat ze allen al gesnapt zijn, en dat het nog alleen -om ons te doen is.”</p> -<p>„Best mogelijk,” zei Nicolaas. „Hoor -eens!”</p> -<p>„Kom uit! Kom uit!” werd er thans weer met alle kracht -geroepen, zeker omdat Jan Gekeer zich zeer ver van den paal gewaagd -had.</p> -<p>„Toch blijven we zitten,” zei Nicolaas. „We zitten -hier best!”</p> -<p>„Ja, dat is wel waar, maar zou ik niet eens gaan kijken, waar -Jan ongeveer is? Als hij den verkeerden kant uitgeloopen is, zouden wij -het kunnen wagen, om van wal te steken.”</p> -<p>„Niet doen, Jacob, niet doen! Laat hem maar zoeken. Hij vindt -ons nooit.”</p> -<p>De jongens hielden zich stil, en lieten weer hun blik over het IJ -glijden. Opeens sprong Jacob overeind, en driftig zijn makker bij den -arm <span class="corr" id="xd26e3077" title= -"Bron: grijdende">grijpende</span>, riep hij hem met hokkende stem -toe:</p> -<p>„Kijk daar eens, Nicolaas, kijk daar eens! Ginds komen de -Walvischvaarders terug!”</p> -<p>Nicolaas was ook opgesprongen en keek naar een aantal schepen, dat -met volle zeilen naderde.</p> -<p>„Ja,” zei hij, „daar komen de Walvischvaarders -terug.”</p> -<p>Hij vestigde vol medelijden zijn blik op zijn makker, die bijna met -zijn voeten in het water stond. De arme jongen wilde zoo dicht mogelijk -bij de schepen <span class="pagenum">[<a id="pb214" href="#pb214" name= -"pb214">214</a>]</span>zijn, om dadelijk bericht te kunnen inwinnen -omtrent het Bonte Calff. Het ontging Nicolaas niet, dat Jacob -doodsbleek zag. Deze nam elk schip met de grootste nauwkeurigheid op, -en mompelde eindelijk:</p> -<p>„Het Bonte Calff is er niet bij.” En hardop liet hij -erop volgen:</p> -<p>„Het gerucht heeft ons niet bedrogen, Nicolaas. Het Bonte -Calff keert niet terug.”</p> -<p>Groote tranen druppelden hem van het gelaat, en ook Nicolaas was -zeer ontroerd.</p> -<p>De beide jongens hoorden niet eens, hoe hunne makkers luidkeels -riepen, om hen te waarschuwen:</p> -<p>„Kom uit! Nicolaas en Jacob, kom uit!”</p> -<p>Zwijgend stonden zij aan den oever, en tuurden naar de schepen, die -vlug naderbij kwamen. Zij konden de mannen op het dek reeds zien.</p> -<p>„Kom uit! Jacob en Nicolaas, kom uit!” klonk het -nogmaals achter hen. Maar de jongens bleven als standbeelden staan, de -oogen scherp op de schepen gericht.</p> -<p>„Het is zoo, Jacob,” zei Nicolaas zacht, terwijl hij hem -den arm op den schouder legde, als om hem te troosten, „er is er -een minder, dan bij de uitvaart. Het Bonte Calff is vergaan, -helaas!”</p> -<p>„Jacob Willemsz en Nicolaas Calff!” klonk plotseling de -stem van Jan Gekeer, die hen eindelijk had gevonden. En vlug als de -wind maakte <span class="pagenum">[<a id="pb215" href="#pb215" name= -"pb215">215</a>]</span>hij rechtsomkeer, om het eerst aan den paal te -komen. Hij was overwinnaar, en thans was de beurt om te zoeken aan een -ander.</p> -<p>Tot groote verwondering van de andere jongens bleven Jacob en -Nicolaas echter onzichtbaar. Jan Gekeer was al lang bij den paal terug, -en nog kwamen zij niet.</p> -<p>„Ik heb ze toch eerlijk gesnapt!” zei hij. „Komt, -ga jelui mede? Dan gaan we kijken, waar zij blijven.” Even later -werd het lange riet op zijde geduwd, en kwamen al de jongens op de punt -van het schiereiland bij elkander.</p> -<p>„Waarom kom je niet?” vroeg Jan Gekeer. „Ik heb je -eerlijk geroepen.”</p> -<p>Nicolaas antwoordde niet. Hij wees alleen op de naderende schepen. -En de jongens zagen, dat Jacob Willemsz doodsbleek zag, en dat hij -schreide.</p> -<p>Zij hadden innig met hem te doen. Zwijgend telden ook zij de -schepen, en met deernis ontwaarden zij, dat er een minder was dan bij -de uitvaart.</p> -<p>'t Was duidelijk: het Bonte Calff ontbrak.</p> -<p>Er werd geen woord onder de jongens gesproken. Castor alleen maakte -wat leven, doordat hij eene rat had gezien, die hij gaarne vangen -wilde. Het beestje was hem echter te vlug af.</p> -<p>De schepen kwamen al nader. De zeilen stonden <span class= -"pagenum">[<a id="pb216" href="#pb216" name="pb216">216</a>]</span>bol, -en de wind speelde lustig met de wimpels.</p> -<p>Opeens zei Ary Kist:</p> -<p>„Luister eens, jongens! ’t Is net, of ik op het voorste -schip hoor zingen.”</p> -<p>„Het voorste is de „Groenlander,” zei Dirk Rogge. -Hij herkende het schip, omdat zijn vader het gebouwd had.</p> -<p>„Stil,—laten we luisteren,” zei Ary Kist.</p> -<p>De jongens stonden onbeweeglijk. Inderdaad, er werd op de -„Groenland” een matrozendeuntje gezongen. Zij herkenden aan -de wijs het lied, hoewel zij de woorden niet konden verstaan.</p> -<p>'t Luidde:</p> -<div class="lgouter"> -<p class="line">Matroosje, die de Zee bemint,</p> -<p class="line">En kleine schatten overwint,</p> -<p class="line">Die vaart naar ’t Oosten en naar ’t -West,</p> -<p class="line">En houd de warmte voor het best,</p> -<p class="line">Daar moet men waters drinken,</p> -<p class="line">Die wel stinken.</p> -<p class="line">Zijt gij het warme land nu moe,</p> -<p class="line">Zoo peurt eens meê naar Groenland toe,</p> -<p class="line">Daar zult gij over vuilen stank,</p> -<p class="line">Van ’t stinkend water tot uw drank,</p> -<p class="line">Noch over heete dagen</p> -<p class="line">Niet veel klagen enz.</p> -</div> -<p class="first">„Dat is gemeen, om te zingen, nu er zooveel -menschen niet terugkeeren,” zei Ary Kist met verontwaardiging. -<span class="pagenum">[<a id="pb217" href="#pb217" name= -"pb217">217</a>]</span></p> -<p>„Dat is het ook,” beaamde Arent Bloem, en de andere -jongens waren dat ook met Ary eens. Zij hadden thans dubbel met Jacob -te doen, wien dat zingen wel allerakeligst in de ooren moest -klinken.</p> -<p>Deze sprak geen woord. Hij staarde maar onophoudelijk naar het -voorste schip, gereed om dadelijk inlichtingen te vragen, zoodra het -dicht genoeg genaderd zou zijn.</p> -<p>„Jongens, ’t kan wel een goed teeken zijn,” sprak -Nicolaas Calff. „Ik kan niet gelooven, dat zij zingen zouden, als -daartoe geen reden bestond.”</p> -<p>„’t Is mogelijk,” zei Ary Kist. „Maar ik -geloof er niet veel van. Hoor eens aan, ’t schijnt wel een -algemeen gezang. De heele bemanning zingt, geloof ik, -meê.”</p> -<p>Jacob stond te trappelen van ongeduld. Hij voelde niet eens, dat het -water hem af en toe over de voeten stroomde. Ha, eindelijk was het -voorste schip dicht genoeg genaderd, om het te kunnen beschreeuwen.</p> -<p>Hij hield zijn handen bij wijze van trompet om den mond, en riep uit -alle macht:</p> -<p>„Hallo! Hallo!”</p> -<p>De mannen op het dek merkten de jongens op, en wuifden hun toe. Maar -zij gingen voort met zingen, en hoorden niet, wat Jacob hun toeriep. -<span class="pagenum">[<a id="pb218" href="#pb218" name= -"pb218">218</a>]</span></p> -<p>Het schip voer voorbij, en het tweede naderde. Maar ook daar klonk -een lustig lied. De mannen gaven uiting aan hun vreugde, nu zij de -groote reis achter zich hadden en het geliefde Saardam voor zich zagen -oprijzen.</p> -<p>Opeens greep Nicolaas driftig zijn vriend Jacob bij den schouder en -schudde hem krachtig heen en weer.</p> -<p>„Jacob! kijk eens,—kijk eens. Bedrieg ik mij, -of—is dat—o hemel, ik durf het haast niet -zeggen,—kijk, daar in het vierde schip.—Wie klimt daar in -den mast, en wuift ons toe met zijne muts? Ja—Ja, hemel, Jacob, -zie je ’t dan niet—dat is toch Jan,—dat is toch -Jan,—dat is toch Jan!”</p> -<p>En Nicolaas beefde van vreugde, terwijl hij die woorden gejaagd -uitsprak.</p> -<p>Alle jongens vestigden hun blik op het vierde schip. Daar klom -inderdaad een jongen halverwege den mast in, en wuifde hun vandaar toe -met zijne muts.</p> -<p>„’t Is hem!—’t Is hem!” riep Teeuwis -Rogge.</p> -<p>„’t Is hem vast en zeker!” schreeuwde Ary Kist. -„Jacob, zie je ’t? ’t Is Jan, zoowaar als ik -leef!”</p> -<p>Hij nam zijne muts van het hoofd en zwaaide er lustig mede. -„Hoezee! Hoezee! Hoezee!” riep hij Jan toe. En alle jongens -volgden zijn voorbeeld. <span class="pagenum">[<a id="pb219" href= -"#pb219" name="pb219">219</a>]</span></p> -<p>„Hoezee! Hoezee! Hoezee!”</p> -<p>Alleen Jacob wuifde niet. Hij lachte en schreide tegelijk en strekte -de beide armen naar Jan uit. O, hij wist het nu zeker: ’t was -Jan, zijn broer. Zonder nadenken stapte hij een paar schreden -voorwaarts, alsof hij hem in de armen wilde drukken,—en nog -voelde hij in de vreugde zijns harten niet, dat hij druipnatte voeten -kreeg.</p> -<p>„Jan!—Jan!” riep hij dankbaar en verheugd uit.</p> -<p>„Hoezee! Hoezee! Hoezee!” klonk het achter hem. En zijne -makkers trokken hem bij den arm terug, en zeiden lachend:</p> -<p>„Wou je naar hem toe zwemmen, Jacob? Kom mede, laten we naar -Saardam terugkeeren, en het je Moeder vertellen.”</p> -<p>„Ja, ja, en de andere menschen, die ook zoo in spanning hebben -verkeerd over hunne mannen,” zei Nicolaas. „Wat zullen zij -blijde zijn!”</p> -<p>„Ja, ik ga meê,” sprak Jacob. Maar eerst riep hij -met inspanning van al zijn krachten:</p> -<p>„Dag Jan! Dag Jan!”</p> -<p>En hij wuifde hem toe met de hand.</p> -<p>Een huivering van geluk doorvoer hem, toen hij duidelijk de woorden -hoorde:</p> -<p>„Dag Jacob! Tot straks!”</p> -<p>Nog eenmaal zwaaide hij met zijne muts, en toen ijlde hij met zijne -makkers naar Saardam terug. De jongens konden hem bijna niet bijhouden, -<span class="pagenum">[<a id="pb220" href="#pb220" name= -"pb220">220</a>]</span>maar Castor sprong vroolijk blaffend voor hen -uit.</p> -<p>Zij kwamen vele menschen tegen, want in Saardam was de komst van de -walvischvaarders reeds opgemerkt, en men liep de schepen tegemoet, om -te hooren, hoe het met de bemanning van het Bonte Calff was -afgeloopen.</p> -<p>„De schepen komen!” riepen de jongens hun toe. „En -de bemanning van het Bonte Calff is gered!”</p> -<p>Die blijde boodschap verkondigden zij wel honderdmaal, en tegen -iedereen, die haar hooren wilde. En van mond tot mond ging de -tijding:</p> -<p>„De bemanning van het Bonte Calff is gered.” Groote -vreugde heerschte in menig huis, waar enkele oogenblikken geleden nog -heete tranen werden geschreid. Ja, heel Saardam verkeerde in -feeststemming.</p> -<p>Jacob had spoedig den Lagen Horn bereikt. Hij wierp de deur van zijn -huis open en stormde naar binnen.</p> -<p>„Moeder, Moeder!” riep hij hijgend, want hij was bijna -geheel buiten adem van het harde loopen. „Moeder, de vloot keert -terug!”</p> -<p>Maar opeens bedacht hij, dat hij voorzichtig moest wezen. De groote -vreugde kon zijne moeder wel eens gevaarlijk worden.</p> -<p>Zij keek hem ontroerd in het roode gelaat, en <span class= -"pagenum">[<a id="pb221" href="#pb221" name="pb221">221</a>]</span>zag, -hoe zijne oogen glinsterden van vreugde.</p> -<p>„De vloot keert terug,” mompelde zij zacht. Hare handen -beefden en hare lippen trilden.</p> -<p>„Ja, Moeder,—en o, ik ben zoo blij!” zei Jacob, -die in de vreugde zijns harten zijne Moeder omhelsde en haar innig -kuste. Zacht fluisterde hij haar toe:</p> -<p>„O, Moedertje, wat een geluk. De bemanning van het Bonte Calff -is gered!”</p> -<p>„Gered?” stamelde de weduwe. Zij vouwde de handen samen, -en keek haar zoon ongeloovig aan. „Gered? Jacob,—weet je -dat zeker?”</p> -<p>„Ja, Moeder, ik weet het zeker. Ik heb Jan gezien, Moeder, hij -heeft mij gegroet. O, wat heb ik hard geloopen, om het u spoedig te -komen zeggen …”</p> -<p>Zijne Moeder was buiten zichzelve van vreugde, en zij moest op een -stoel plaats nemen, om niet te vallen. Ook zij lachte en weende -tegelijk, en zij dankte den Heer des Hemels voor de redding van haar -kind.</p> -<div class="figure p217width"><img src="images/p217.jpg" alt="" width= -"478" height="720"></div> -<p>Jacob nam intusschen dol van blijdschap zijn zusje bij de twee -handjes, en sprong met haar de kamer rond.</p> -<p>„Zus,—straks komt broer Jan! Straks komt broer -Jan!” riep hij haar telkens toe.</p> -<p>En zus vond dat dansen en springen wat aardig, nog veel aardiger dan -het bericht, dat Jan spoedig <span class="pagenum">[<a id="pb222" href= -"#pb222" name="pb222">222</a>]</span>thuis zou komen. Het kleine ding -was haar broer Jan al bijna vergeten.</p> -<p>Opeens stond de weduwe op. Zij nam kleine zus in de armen en -sprak:</p> -<p>„Kom zus, wij gaan broer Jan halen. Kom, ik moet hem zien, ik -moet hem zien. Hier houd ik het niet uit.”</p> -<p>Moeder, zoon en dochter verlieten het huisje, en begaven zich naar -den Zuiddijk, waar de walvischvaarders spoedig zouden aankomen. Wat -stond het daar al vol menschen, allen in druk gesprek over de -heugelijke tijding, dat de bemanning van het Bonte Calff gered en -behouden binnengekomen was. Vreugde stond op ieders gelaat te -lezen.</p> -<p>Toen de weduwe Willemsz met haar beide kinderen naderde, weken de -menschen voor haar op zijde, om haar door te laten, en iedereen had een -vriendelijk woord en een gelukwensch voor haar over. Hoe verheugde men -zich ook over het geluk van deze arme vrouw.</p> -<p>Daar kwamen de schepen aan. De zeilen werden gestreken. De bemanning -werd door honderden armen het welkom toegewuifd.</p> -<p>Mannen en vrouwen verdrongen elkander, om het dichtst bij den wal te -komen.</p> -<p>De booten werden uitgezet, en de walvischvaarders stapten weldra aan -land. <span class="pagenum">[<a id="pb223" href="#pb223" name= -"pb223">223</a>]</span></p> -<p>Ook Jan betrad weer den vaderlandschen grond, en hij wierp zich in -de uitgebreide armen zijner moeder. ’t Was eene omhelzing, -waaraan bijna geen einde kwam. Telkens en telkens weer kuste zij den -doodgewaanden zoon, telkens en telkens weer drukte zij hem vurig aan -haar hart. Toen kwam Jacob aan de beurt, en kleine zus, en even later -ontmoetten zij de jongens, die met Jacob op het Hemveld waren -geweest.</p> -<p>Wat werden er handen gedrukt! Wat klonk er een luid en hartelijk -gemeend: „Hoezee, Hoezee!” ter eere van Jan. In optocht -brachten zij hem naar het welbekende huisje op den Lagen Horn.</p> -<p>'s Avonds kwamen daar nog Sinjeur en Juffrouw Calff om Jan te -begroeten en de weduwe geluk te wenschen met de behouden terugkomst van -haar kind. En Castor, die met zijn meester medegekomen was, herkende -Jan, en likte hem kwispelstaartend de handen.</p> -<p>Wat had Jan dien avond veel te vertellen! En hoe luisterden allen -naar zijn verhaal van het vergaan van het Bonte Calff.</p> -<p>„Wij hadden juist een buitengewoon grooten walvisch -geflenst,” zoo vertelde hij, „toen er een zeer harde wind -uit het Oosten opstak, die het schip geheel met ijs bezette, en toen de -schotsen braken door de holle zee, kregen wij het kwaad te -verantwoorden. De ijsschotsen schuurden langs <span class= -"pagenum">[<a id="pb224" href="#pb224" name="pb224">224</a>]</span>het -schip met een verbazend geweld, en soms werd het dek er haast onder -begraven. Dat gebeurde telkens als er een stortzee kwam. De Commandeur -gelastte om de voorzeilen los te maken, met het doel om dieper in het -ijs te zeilen, waar de zee altoos kalmer is. Maar door het kruien van -het ijs was het roer uit zijne vingerlingen gerukt en hing dwars boven -het water. ’t Was dus onbruikbaar, en de Commandeur trachtte -thans het schip in den rechten koers te houden door met de schooten en -brassen te sturen. Het schip werd met den ondergang bedreigd, want het -ging juist den verkeerden kant op, met den kop naar de open zee. De -ijsschotsen, de groote wel te verstaan, werden zoo heftig op en neer -bewogen, dat zij soms tot aan de rusten van het schip reikten. Toen -maakte de schrik zich van een deel der bemanning meester en zij -sprongen over boord, op de schotsen, met het doel een groote schots te -zoeken, waarop zij eenigen tijd drijvende konden blijven. Wel een vijf -en twintig man verliet ons …”</p> -<p>„En jij?” vroeg Sinjeur Calff, „was jij ook onder -die vluchtelingen?”</p> -<p>„Neen Sinjeur,” sprak Jan, „ik bleef bij den -Commandeur, die alles deed, om het schip te redden.”</p> -<p>„Die lafaards!” zei Jacob verontwaardigd. <span class= -"pagenum">[<a id="pb225" href="#pb225" name= -"pb225">225</a>]</span>„’t Was hun plicht, den Commandeur -getrouw te blijven.”</p> -<p>„Juist, dat was het zeker,” sprak Sinjeur Calff. -„En Jan heeft goed gehandeld. Vertel verder, Jan.”</p> -<p>„Wij zagen de mannen kruipen van de eene schots op de andere, -die heftig op de golven werden bewogen. ’t Is een wonder, dat -geen van hen er afgegleden en verdronken is. Vier- en twintig uur -hebben zij eindelijk op een groot ijsveld doorgebracht, niet wetende, -waarheen het lot hen voeren zou.</p> -<div class="figure p225width"><img src="images/p225.jpg" alt="" width= -"499" height="477"></div> -<p>Intusschen zetten wij het marszeil op, hopende <span class= -"pagenum">[<a id="pb226" href="#pb226" name="pb226">226</a>]</span>door -krachtig zeilen de schotsen te doen wijken. Maar op eene -voorbijdrijvende schots brak de loefmarsschoot aan stukken, waarop het -schip tegen de buitenste schots aandraaide zoodanig, dat de geheele -zijde inweek. Het Bonte Calff dreef zeewaarts, geheel overzijde -hangende, en de Commandeur begreep, dat het spoedig zou omslaan, en op -de ijsbergen te pletter loopen. Hij gebood ons daarom in de sloepen te -stappen, die gereed hingen om dadelijk over boord gezet te worden.</p> -<p>Dat bevel werd uitgevoerd. Wij verlieten het schoone vaartuig met -een gevoel, of wij onzen besten vriend hadden verloren, en we hebben -het niet weer terug gezien. Later zagen we er het wrakhout van -drijven.</p> -<p>Toen wij in de sloepen hadden plaats genomen, kwam er eene geduchte -sneeuwjacht, zoodat we geen handbreed voor ons konden uitzien. Elk -oogenblik liepen we gevaar om te slaan, en we zagen niets anders dan -den dood voor oogen.</p> -<p>Gelukkig,—eindelijk bedaarde de sneeuwstorm, de lucht klaarde -op, en wonder boven wonder, dicht bij ons dreven op eene groote -ijsschots de mannen, die van ons weggevlucht waren. Wij voegden ons bij -hen en trokken de sloepen op de schots. Nog anderhalf etmaal dreven wij -toen op Gods genade voort, uitziende naar redding. <span class= -"pagenum">[<a id="pb227" href="#pb227" name="pb227">227</a>]</span></p> -<p>Eindelijk waagde de Commandeur het niet langer. Hij gebood de -sloepen weer in zee te brengen, en stapte aan boord.</p> -<p>„Mannen!” sprak hij ernstig, „die mij en zijn -leven lief heeft volge mij!”</p> -<p>Allen gehoorzaamden, en wij staken af met een beklemd hart. Maar na -twaalf uur omzwervens ontdekten wij een schip. ’t Was de -„Vrede,” onder Commandeur Parshout, waar we met de grootste -vriendelijkheid werden opgenomen. Maar ik durf zeggen, dat we bange -uren en dagen hadden doorleefd.”</p> -<p>„Goddank, dat alles nog zoo goed afgeloopen is!” zei -Juffrouw Calff, terwijl zij de weduwe Willemsz de hand drukte. -„Er is geen enkel menschenleven bij verloren gegaan. Wij hebben -zeer groote reden tot dankbaarheid.”</p> -<p>„En wat is nu je plan voor de toekomst, Jan?” vroeg -Sinjeur Calff. „Zit de schrik er in voor eene volgende -reis?”</p> -<p>„Allerminst, Sinjeur,” was het antwoord, „ik -wensch niets liever dan mij bij een volgende vaart opnieuw te laten -aanmonsteren. Dat deze reis ongelukkig geweest is, behoeft nog geen -reden te zijn, om een goed vak vaarwel te zeggen. Ik ga weer meê, -Sinjeur.”</p> -<p>„Goed gesproken, Jan,” zei de koopman, „doch niet -meer als kajuitsjongen, maar als stuurmansleerling. <span class= -"pagenum">[<a id="pb228" href="#pb228" name="pb228">228</a>]</span>De -Commandeur heeft mij gezegd, dat je den stuurman nu reeds van veel -dienst zijt geweest, en dat je je een ijverig leerling hebt betoond. -Over een jaar of drie hoop ik je stuurman Jan Willemsz te noemen, en -binnen een niet te groot tijdsverloop Commandeur. Hier heb je mijn hand -er op!”</p> -<p>Jan drukte die met groote dankbaarheid. Hij was er van overtuigd, -dat een gulden toekomst hem wachtte. <span class="pagenum">[<a id= -"pb229" href="#pb229" name="pb229">229</a>]</span></p> -</div> -</div> -<div id="ch11" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= -"#xd26e3566">Inhoud</a>]</span> -<div class="divHead"> -<div class="figure"><img src="images/ornament.png" alt="HOOFDSTUK XI." -width="547" height="59"></div> -<h2 class="label">HOOFDSTUK XI.</h2> -<h2 class="main">BESLUIT.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Sinjeur Calff heeft in alle opzichten woord gehouden. -Toen Jan drie en twintig jaar oud was, betrad hij voor de eerste maal -het dek van een nieuw schip als Commandeur, en hij heeft altoos -gelukkig gevaren. Zijne verdiensten waren toen zoo groot, dat hij zich -een flink huis kon doen bouwen aan de Westzijde, waar hij met zijne -moeder en zuster zijn intrek nam. Toch kon hij van het hem lief -geworden huisje op den Lagen Horn niet geheel afstand doen. Hij kocht -het voor eene kleine som van den eigenaar, en heeft het tot aan zijn -dood in eere gehouden. Voor zijn goede moeder waren de bange dagen -voorbij. Jan heeft haar leven lang voor haar gezorgd, en haar met de -bewijzen zijner teederste liefde omringd.</p> -<p>Daarbij stond zijn broeder Jacob hem naarstig ter zijde. Nadat deze -geruimen tijd op het kantoor van Sinjeur Calff had gewerkt, maakte hij -<span class="pagenum">[<a id="pb230" href="#pb230" name= -"pb230">230</a>]</span>eenige reizen over de groote zee mede, en werd -eindelijk kapitein op een koopvaarder. Hij dreef handel in alle -zeeën, en kwam later nog dikwijls in Rusland, waar hij de eer had, -den Czaar meermalen te zien en te spreken.</p> -<p>De Czaar bleef den geheelen winter te Amsterdam arbeiden op de -Admiraliteitswerf, waar de toegang voor het publiek verboden was. De -regeering der stad bewees hem veel eer en richtte zelfs groote feesten -aan. Onder anderen werd te zijner eer een groot spiegelgevecht gehouden -op het IJ.</p> -<p>Toen hij vernam, dat de Walvischvaarders uit de Noordelijke IJszee -waren teruggekeerd, spoedde hij zich dadelijk naar Saardam, om de -schepen te gaan bezichtigen. De Commandeurs lieten alles gereed maken, -om den Czaar te laten zien, hoe het bij de Walvischvangst toeging. Op -een gegeven oogenblik hield men zich of er een visch te zien was, en de -Commandeurs bevalen: „Val! Val!”</p> -<p>Op deze woorden sprongen de matrozen in de sloepen, de harpoeniers -plaatsten zich op de plecht met den harpoen in de hand, en met forsche -slagen verwijderde men zich van boord.</p> -<p>Dit alles ging zoo snel en geregeld in zijn werk, en elk man wist -zoo precies de plaats, waar hij wezen moest, dat de Czaar er luide -zijne bewondering over te kennen gaf. <span class="pagenum">[<a id= -"pb231" href="#pb231" name="pb231">231</a>]</span></p> -<p>Toen hij vernam, dat het Bonte Calff inderdaad vergaan, maar de -bemanning gered was, begaf hij zich naar Jan Willemsz en drukte hem de -hand.</p> -<p>„Ik jou broer ook wel ken,” zei de Czaar lachend. -„Jij niet verdronken!”</p> -<p>„Gelukkig niet, Majesteit,” zei Jan flink, terwijl hij -den Czaar open en zonder verlegenheid aankeek.</p> -<p>„Jij een flinke knaap bent,” sprak de Czaar. „En -ik heet niet majesteit, maar Pieterbaas.”</p> -<p>De Czaar verwijderde zich en keerde weldra met zijn boeier naar -Amsterdam terug. Doch nog heel dikwijls bezocht hij zijne vrienden te -Saardam, bij wie hij zeer gaarne vertoefde. Vooral bij Sinjeur Calff -kwam hij graag.</p> -<p>Toen het galjoot, waaraan de Czaar te Amsterdam arbeidde, klaar was, -werd dit met groote plechtigheid door het Stadsbestuur aan den Czaar -ten geschenke aangeboden, waarmede de Vorst bijzonder vereerd was. Hij -benoemde zijn boeierknecht Musch tot kapitein en liet het naar Rusland -voeren, waar hij het levenslang in groote eere gehouden heeft. Zelfs -nog lang na zijn dood werd het daar bewaard.</p> -<p>Eindelijk verliet de Czaar ons land en begaf zich naar Engeland. Dat -gebeurde op 18 Januari 1698. Maar op den 21<sup>en</sup> Mei van dat -jaar kwam hij te Saardam terug, thans om afscheid te nemen van -<span class="pagenum">[<a id="pb232" href="#pb232" name= -"pb232">232</a>]</span>zijne vrienden. Hij bracht den avond feestelijk -door ten huize van Sinjeur Calff, en gaf zijne groote tevredenheid te -kennen over alles, wat hij daar gezien en geleerd had.</p> -<p>Eindelijk keerde hij naar zijn land terug, en hij legde daar den -grondslag voor de latere macht van het groote Russische rijk. Hij was -de leermeester van zijn volk en trachtte met alle kracht, waarover hij -beschikken kon, zijne onderdanen de beschaving der andere Europeesche -volkeren deelachtig te doen worden. Wel stuitte hij op veel -tegenwerking en onwil, want zijn volk begreep hem niet, maar hij rustte -niet en gaf den moed nooit verloren. Zijn land breidde hij uit tot aan -de Oostzee, hij stichtte eene oorlogsvloot, verbeterde de rechtspraak, -bevorderde het onderwijs, vernietigde de macht van den adel en beloonde -den adel van den arbeid. Eindelijk begon hij aan den bouw van eene -nieuwe stad, eene stad, die aan zee gelegen, voorbestemd was om de -hoofdstad van zijn rijk te worden. ’t Was Sint-Petersburg.</p> -<p>Met groote vreugde begroette hij het eerste koopvaardijschip, dat -deze nieuwe plaats aandeed. Hij voer het schip tegemoet en vroeg, of er -een loods noodig was. Toen hierop toestemmend geantwoord werd, klom -hijzelf aan boord en loodste het schip behouden binnen. Wie beschrijft -de <span class="pagenum">[<a id="pb233" href="#pb233" name= -"pb233">233</a>]</span>verbazing der mannen, toen zij ’s avonds -bij den Czaar op een feest genoodigd, bemerkten dat de loods en de -Czaar dezelfde waren.</p> -<p>Hij gaf de bemanning groote geschenken: de kapitein kreeg 500 -dukaten, ieder bootsgezel 300 daalders. Bovendien werd den kapitein nog -bij elk volgend bezoek 100 roebels beloofd. Het schip zelf kreeg den -naam St.-Petersburg, en er werden verschillende voorrechten aan -toegekend. Men heeft er dientengevolge meer dan vijftig jaar mede -gevaren. Nicolaas Calff heeft er verscheidene reizen mede gemaakt, en -werd telkens door den Czaar als een vriend ontvangen. Zelfs Castor ging -soms mede.</p> -<p>Eenige jaren later, op den vijfden Maart 1717, heerschte er wederom -eene groote drukte te Saardam.</p> -<p>Geen wonder waarlijk. De Russische Czaar bezocht toen voor de tweede -maal de hem zoo lief geworden plaats; thans niet meer als de Keizer van -een ruw volk, dat geen plaats verdiende in de rij der Europeesche -staten, maar als de Czaar van een machtig rijk, dat met reuzenschreden -op den weg der beschaving was vooruitgegaan en zich onder de machtigste -rijken van Europa eene plaats veroverd had.</p> -<p>Czaar Peter had zijn verlangen te kennen gegeven, op zijn koopmans -ontvangen te worden. <span class="pagenum">[<a id="pb234" href="#pb234" -name="pb234">234</a>]</span>Hij wenschte ook nu geen Majesteit te -heeten. Zijne gemalin vergezelde hem op dezen tocht. Ook zij moest het -land zien, dat hij als de wieg zijner grootheid erkende. Hij begaf zich -dadelijk naar het huis van Sinjeur Calff, waar hij gewoon als -Pieterbaas begroet werd, en hij gaf zijn verlangen te kennen, ook nu -weder verschillende molens en fabrieken te bezichtigen. Dat er zooveel -volks te zamen gestroomd was, om hem te zien, scheen hem dezen keer in -het geheel niet te hinderen. Ja, hij draaide zich zelfs lachend om en -om, ten einde gelegenheid te geven, hem aan alle zijden te -bekijken.</p> -<p>Toen zij van hun tocht weer ten huize van de familie Calff waren -teruggekeerd, vroeg hij:</p> -<p>„Hoe gaat het met Gerrit Kist?”</p> -<p>„Heel goed, Pieterbaas,” was het antwoord van Sinjeur -Calff. „Hij werkt hier dichtbij in eene smederij.”</p> -<p>„Laat hem halen,” sprak de Czaar. „Ik wensch hem -nog eens te zien.”</p> -<p>Er werd dadelijk een bode afgezonden, om Kist het verlangen van den -Czaar te berichten, maar Kist antwoordde, terwijl hij nijdig met zijn -voorhamer op het gloeiende ijzer sloeg:</p> -<p>„Ik geef den brui van den Czaar; hij is mij nog huur -schuldig.”</p> -<p>De Czaar lachte er smakelijk om, toen hij dit <span class= -"pagenum">[<a id="pb235" href="#pb235" name= -"pb235">235</a>]</span>vernam, en vergezeld van een der Edelen uit zijn -gevolg, begaf hij zich naar de smederij. Hij drukte Kist de hand, en -verzocht hem mede te gaan naar het huisje op het Krimp, dat hij nog -gaarne eens wilde zien. Kist deed het, en de Czaar betrad weldra het -eenvoudige gebouwtje, waarin hij als timmermansknecht had vertoefd. Hij -liep het geheele huisje door, en bezag de oude slaapstede, alsmede het -kamertje, waar hij gewoon was te bidden. Hij nam zelfs een kijkje op -den zolder, en vertoefde in het gebouw wel een half uur lang, tot -groote vreugde van Ary, die zijn werk op de scheepstimmerwerf van -Lijnstbaas Rogge in den steek gelaten had, om den Czaar nog eens te -ontmoeten.</p> -<div class="figure p235width"><img src="images/p235.jpg" alt="" width= -"376" height="393"></div> -<p><span class="pagenum">[<a id="pb236" href="#pb236" name= -"pb236">236</a>]</span></p> -<p>Toen de Vorst vertrok, betaalde hij Kist rijkelijk, wat deze van hem -moest hebben, en gaf hem zelfs een zilveren beker ten geschenke als een -gedachtenis aan zijn verblijf.</p> -<hr class="tb"> -<p>Hiermede is dit verhaal ten einde.</p> -<p>Dat het huisje van Kist nog te Saardam aanwezig is en jaarlijks door -duizenden vreemdelingen wordt bezocht, is algemeen bekend. ’t Is -met zware balken gestut, om het voor instorten te behoeden, en men -houdt het zorgvuldig in denzelfden staat van tweehonderd jaren geleden. -Zelfs de meubels zijn dezelfde gebleven.</p> -<p>Het behoort thans aan den Czaar van Rusland, die het in hooge eere -houdt, ongetwijfeld omdat het een onwedersprekelijk getuigenis aflegt -van de waarheid dezer woorden:</p> -<p>„Niets was den grooten man te klein.” <span class= -"pagenum">[<a id="pb237" href="#pb237" name="pb237">237</a>]</span></p> -</div> -</div> -</div> -<div class="back"> -<div id="naschrift" class="div1 epilogue"><span class= -"pagenum">[<a href="#xd26e3573">Inhoud</a>]</span> -<div class="divHead"> -<h2 class="main">NASCHRIFT.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Bij de verschijning van dit boek is het mij een -aangename plicht, mijn hartelijken dank te betuigen aan den Heer G. J. -HONIG, den op het gebied der Zaanlandsche Historie bekenden -Bibliothecaris van de Zaanlandsche Oudheidkamer te Zaandijk. Deze toch -heeft mij niet alleen met de grootste welwillendheid uit zijne boekerij -de noodige bronnen verschaft, om mij voor het schrijven van dit boek te -kunnen voorbereiden, maar mij tevens na de lezing van het handschrift -opmerkzaam gemaakt op een tal van kleinigheden, die toch voor de juiste -behandeling van mijn onderwerp van het grootste belang waren, en -waarvan ik een dankbaar gebruik heb gemaakt. Hij heeft mij daardoor in -de gelegenheid gesteld, werkelijk historische personen ten tooneele te -voeren en hunne lotgevallen naar waarheid te vermelden. Ook de jongens, -die in dit verhaal voorkomen, hebben voor het meerendeel geleefd, doch -hunne lotgevallen berusten op fantasie. Echter niet geheel, want ook -daarbij heb ik het gebeurlijke niet uit het oog verloren. De wonderbare -redding <span class="pagenum">[<a id="pb238" href="#pb238" name= -"pb238">238</a>]</span>b.v. van Nicolaas Calff is geput uit Het Boek -der Opschriften van Mr. J. van Lennep en J. ter Gouw, zie het tweede -deel, bldz. 163. Ook wat Jacob Willemsz. den Commandeur Jonge Kees -navertelt, is historisch, terwijl bij de beschrijving van het vergaan -van het Bonte Calff het verzinken van het schip de Bleeker in 1670 tot -exempel heeft gediend.</p> -<p>De volgende werken zijn door mij geraadpleegd:</p> -<ul> -<li><span class="sc">J. Honig Jsz. Jr.</span> Studiën.</li> -<li><span class="sc">J. Honig Jsz.</span> Geschiedenis der -Zaanlanden.</li> -<li><span class="sc">A. Loosjes.</span> Zaanlandsche dorpen.</li> -<li><span class="sc">F. Martens.</span> Vojagie naar Groenland en -Spitsbergen.</li> -<li><span class="sc">C. G. Zorgdrager.</span> Bloeyende opkomst der -Groenlandsche Visscherij.</li> -<li><span class="sc">G. J. Honig</span>, Pieter Michaeloff, een -tooneelstuk, dat opgevoerd is te Zaandam bij gelegenheid van de -Czaar-Peter-feesten in 1897.</li> -</ul> -<p class="signed">C. JOH. KIEVIET. <span class="pagenum">[<a id="pb239" -href="#pb239" name="pb239">239</a>]</span></p> -</div> -</div> -<div id="toc" class="div1 contents"><span class="pagenum">[<a href= -"#toc">Inhoud</a>]</span> -<div class="divHead"> -<h2 class="main">INHOUD.</h2> -<table class="tocList"> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"></td> -<td class="tocPageNum">Blz.</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><span class="sc"><a href="#ch1" id= -"xd26e3492" name="xd26e3492">In het huisje aan den Lagen -Horn.</a></span></td> -<td class="tocPageNum">9</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><span class="sc"><a href="#ch2" id= -"xd26e3499" name="xd26e3499">Een hevig gevecht en een groot -ongeluk.</a></span></td> -<td class="tocPageNum">31</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><span class="sc"><a href="#ch3" id= -"xd26e3506" name="xd26e3506">Een vergeefsche tocht en eene wonderbare -redding.</a></span></td> -<td class="tocPageNum">56</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><span class="sc"><a href="#ch4" id= -"xd26e3513" name="xd26e3513">Het Bezoek van Sinjeur Calff, en de -gevolgen daarvan.</a></span></td> -<td class="tocPageNum">78</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><span class="sc"><a href="#ch5" id= -"xd26e3520" name="xd26e3520">Een vreeselijk gerucht, eene spookhistorie -en een vreemd bezoek.</a></span></td> -<td class="tocPageNum">97</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><span class="sc"><a href="#ch6" id= -"xd26e3527" name="xd26e3527">Hoe nieuwsgierig de Saardammers -waren<span class="corr" id="xd26e3529" title= -"Niet in bron">.</span></a></span></td> -<td class="tocPageNum">123</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><span class="sc"><a href="#ch7" id= -"xd26e3536" name="xd26e3536">Allerlei geruchten.—Heyn Pomp wordt -nog nieuwsgieriger.</a></span></td> -<td class="tocPageNum">144</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><span class="sc"><a href="#ch8" id= -"xd26e3543" name="xd26e3543">In den barbierswinkel, bij den Dam, en ten -huize van Sinjeur Calff.—Heyn Pomp krijgt den Czaar te -zien.</a></span></td> -<td class="tocPageNum">164</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7">„<span class="sc"><a href= -"#ch9" id="xd26e3551" name="xd26e3551">Te veel -Volks.</a></span>”</td> -<td class="tocPageNum">192</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><span class="sc"><a href="#ch10" -id="xd26e3558" name="xd26e3558">Op het Hemveld.</a></span></td> -<td class="tocPageNum">205</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><span class="sc"><a href="#ch11" -id="xd26e3566" name="xd26e3566">Besluit.</a></span></td> -<td class="tocPageNum">229</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><span class="sc"><a href= -"#naschrift" id="xd26e3573" name="xd26e3573">Naschrift.</a></span></td> -<td class="tocPageNum"><span class="corr" id="xd26e3577" title= -"Niet in bron">237</span></td> -</tr> -</table> -</div> -</div> -<div class="transcribernote"> -<h2 class="main">Colofon</h2> -<h3 class="main">Beschikbaarheid</h3> -<p class="first">Dit eBoek is voor kosteloos gebruik door iedereen -overal, met vrijwel geen beperkingen van welke soort dan ook. U mag het -kopiëren, weggeven of hergebruiken onder de voorwaarden van de -<a class="seclink xd26e48" title="Externe link" href= -"https://www.gutenberg.org/license" rel="license">Project Gutenberg -Licentie</a> bij dit eBoek of on-line op <a class="seclink xd26e48" -title="Externe link" href= -"https://www.gutenberg.org/">www.gutenberg.org</a>.</p> -<p>Dit eBoek is geproduceerd door het on-line gedistribueerd -correctieteam op <a class="exlink xd26e48" title="Externe link" href= -"http://www.pgdp.net/">www.pgdp.net</a>.</p> -<h3 class="main">Metadata</h3> -<table class="colophonMetadata"> -<tr> -<td><b>Titel:</b></td> -<td>Jongens van Oudt-Holland</td> -<td></td> -</tr> -<tr> -<td><b>Auteur:</b></td> -<td>Cornelis Johannes Kieviet (1858–1931)</td> -<td><a href="https://viaf.org/viaf/20516601/" class= -"seclink">Info</a></td> -</tr> -<tr> -<td><b>Illustrator:</b></td> -<td>Johan Coenraad Braakensiek (1858–1940)</td> -<td><a href="https://viaf.org/viaf/12577695/" class= -"seclink">Info</a></td> -</tr> -<tr> -<td><b>Taal:</b></td> -<td>Nederlands (Oude Spelling)</td> -<td></td> -</tr> -<tr> -<td><b>Oorspronkelijke uitgiftedatum:</b></td> -<td>[1904]</td> -<td></td> -</tr> -</table> -<h3>Catalogusvermeldingen</h3> -<table class="catalogEntries"> -<tr> -<td>Gerelateerde WorldCat cataloguspagina:</td> -<td><a href="https://www.worldcat.org/oclc/67132488" class= -"seclink">67132488</a></td> -</tr> -</table> -<h3 class="main">Codering</h3> -<p class="first">Dit boek is weergegeven in oorspronkelijke -schrijfwijze. Afgebroken woorden aan het einde van de regel zijn -stilzwijgend hersteld. Kennelijke zetfouten in het origineel zijn -verbeterd. Deze verbeteringen zijn aangegeven in de colofon aan het -einde van dit boek.</p> -<h3 class="main">Documentgeschiedenis</h3> -<ul> -<li>2017-10-25 Begonnen.</li> -</ul> -<h3 class="main">Externe Referenties</h3> -<p>Dit Project Gutenberg eBoek bevat externe referenties. Het kan zijn -dat deze links voor u niet werken.</p> -<h3 class="main">Verbeteringen</h3> -<p>De volgende verbeteringen zijn aangebracht in de tekst:</p> -<table class="correctiontable" summary= -"Overzicht van verbeteringen aangebracht in de tekst."> -<tr> -<th>Bladzijde</th> -<th>Bron</th> -<th>Verbetering</th> -<th>Bewerkingsafstand</th> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd26e282">16</a>, -<a class="pageref" href="#xd26e1255">83</a>, <a class="pageref" href= -"#xd26e1694">117</a>, <a class="pageref" href="#xd26e1724">119</a>, -<a class="pageref" href="#xd26e2022">137</a>, <a class="pageref" href= -"#xd26e2473">169</a></td> -<td class="width40 bottom">[<i>Niet in bron</i>]</td> -<td class="width40 bottom">„</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd26e413">26</a></td> -<td class="width40 bottom">,</td> -<td class="width40 bottom">.</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd26e459">30</a></td> -<td class="width40 bottom">geen</td> -<td class="width40 bottom">heen</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd26e464">30</a>, -<a class="pageref" href="#xd26e596">38</a>, <a class="pageref" href= -"#xd26e1582">109</a></td> -<td class="width40 bottom">mêe</td> -<td class="width40 bottom">meê</td> -<td class="bottom">2 / 0</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd26e567">37</a></td> -<td class="width40 bottom">mêegebracht</td> -<td class="width40 bottom">meêgebracht</td> -<td class="bottom">2 / 0</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd26e1146">75</a></td> -<td class="width40 bottom">patient</td> -<td class="width40 bottom">patiënt</td> -<td class="bottom">1 / 0</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd26e1290">85</a></td> -<td class="width40 bottom">wensche</td> -<td class="width40 bottom">wenschte</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd26e1297">85</a></td> -<td class="width40 bottom">hé</td> -<td class="width40 bottom">hè</td> -<td class="bottom">1 / 0</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd26e1674">115</a></td> -<td class="width40 bottom">Alexëi</td> -<td class="width40 bottom">Alexeï</td> -<td class="bottom">2 / 0</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd26e2004">137</a></td> -<td class="width40 bottom">tssschen</td> -<td class="width40 bottom">tusschen</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd26e2092">141</a>, -<a class="pageref" href="#xd26e2270">152</a></td> -<td class="width40 bottom">[<i>Niet in bron</i>]</td> -<td class="width40 bottom">”</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd26e2324">157</a></td> -<td class="width40 bottom">Nico-colaas</td> -<td class="width40 bottom">Nicolaas</td> -<td class="bottom">3</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd26e2384">164</a></td> -<td class="width40 bottom">had</td> -<td class="width40 bottom">hand</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd26e2451">169</a></td> -<td class="width40 bottom">aaiën</td> -<td class="width40 bottom">aaien</td> -<td class="bottom">1 / 0</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd26e2843">196</a></td> -<td class="width40 bottom">boeiërs</td> -<td class="width40 bottom">boeiers</td> -<td class="bottom">1 / 0</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd26e2965">206</a>, -<a class="pageref" href="#xd26e3529">239</a></td> -<td class="width40 bottom">[<i>Niet in bron</i>]</td> -<td class="width40 bottom">.</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd26e3077">213</a></td> -<td class="width40 bottom">grijdende</td> -<td class="width40 bottom">grijpende</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd26e3577">239</a></td> -<td class="width40 bottom">[<i>Niet in bron</i>]</td> -<td class="width40 bottom">237</td> -<td class="bottom">3</td> -</tr> -</table> -</div> -</div> - - - - - - - -<pre> - - - - - -End of Project Gutenberg's Jongens van Oudt-Holland, by C. Joh. Kieviet - -*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK JONGENS VAN OUDT-HOLLAND *** - -***** This file should be named 55820-h.htm or 55820-h.zip ***** -This and all associated files of various formats will be found in: - http://www.gutenberg.org/5/5/8/2/55820/ - -Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed -Proofreading Team at https://www.pgdp.net/ for Project -Gutenberg. - - -Updated editions will replace the previous one--the old editions will -be renamed. - -Creating the works from print editions not protected by U.S. copyright -law means that no one owns a United States copyright in these works, -so the Foundation (and you!) can copy and distribute it in the United -States without permission and without paying copyright -royalties. Special rules, set forth in the General Terms of Use part -of this license, apply to copying and distributing Project -Gutenberg-tm electronic works to protect the PROJECT GUTENBERG-tm -concept and trademark. Project Gutenberg is a registered trademark, -and may not be used if you charge for the eBooks, unless you receive -specific permission. If you do not charge anything for copies of this -eBook, complying with the rules is very easy. You may use this eBook -for nearly any purpose such as creation of derivative works, reports, -performances and research. They may be modified and printed and given -away--you may do practically ANYTHING in the United States with eBooks -not protected by U.S. copyright law. Redistribution is subject to the -trademark license, especially commercial redistribution. - -START: FULL LICENSE - -THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE -PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK - -To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free -distribution of electronic works, by using or distributing this work -(or any other work associated in any way with the phrase "Project -Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full -Project Gutenberg-tm License available with this file or online at -www.gutenberg.org/license. - -Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project -Gutenberg-tm electronic works - -1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm -electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to -and accept all the terms of this license and intellectual property -(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all -the terms of this agreement, you must cease using and return or -destroy all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your -possession. If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a -Project Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound -by the terms of this agreement, you may obtain a refund from the -person or entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph -1.E.8. - -1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be -used on or associated in any way with an electronic work by people who -agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few -things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works -even without complying with the full terms of this agreement. See -paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project -Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this -agreement and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm -electronic works. See paragraph 1.E below. - -1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the -Foundation" or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection -of Project Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual -works in the collection are in the public domain in the United -States. If an individual work is unprotected by copyright law in the -United States and you are located in the United States, we do not -claim a right to prevent you from copying, distributing, performing, -displaying or creating derivative works based on the work as long as -all references to Project Gutenberg are removed. Of course, we hope -that you will support the Project Gutenberg-tm mission of promoting -free access to electronic works by freely sharing Project Gutenberg-tm -works in compliance with the terms of this agreement for keeping the -Project Gutenberg-tm name associated with the work. You can easily -comply with the terms of this agreement by keeping this work in the -same format with its attached full Project Gutenberg-tm License when -you share it without charge with others. - -1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern -what you can do with this work. Copyright laws in most countries are -in a constant state of change. If you are outside the United States, -check the laws of your country in addition to the terms of this -agreement before downloading, copying, displaying, performing, -distributing or creating derivative works based on this work or any -other Project Gutenberg-tm work. The Foundation makes no -representations concerning the copyright status of any work in any -country outside the United States. - -1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg: - -1.E.1. The following sentence, with active links to, or other -immediate access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear -prominently whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work -on which the phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the -phrase "Project Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, -performed, viewed, copied or distributed: - - This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and - most other parts of the world at no cost and with almost no - restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it - under the terms of the Project Gutenberg License included with this - eBook or online at www.gutenberg.org. If you are not located in the - United States, you'll have to check the laws of the country where you - are located before using this ebook. - -1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is -derived from texts not protected by U.S. copyright law (does not -contain a notice indicating that it is posted with permission of the -copyright holder), the work can be copied and distributed to anyone in -the United States without paying any fees or charges. If you are -redistributing or providing access to a work with the phrase "Project -Gutenberg" associated with or appearing on the work, you must comply -either with the requirements of paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 or -obtain permission for the use of the work and the Project Gutenberg-tm -trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or 1.E.9. - -1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted -with the permission of the copyright holder, your use and distribution -must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any -additional terms imposed by the copyright holder. Additional terms -will be linked to the Project Gutenberg-tm License for all works -posted with the permission of the copyright holder found at the -beginning of this work. - -1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm -License terms from this work, or any files containing a part of this -work or any other work associated with Project Gutenberg-tm. - -1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this -electronic work, or any part of this electronic work, without -prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with -active links or immediate access to the full terms of the Project -Gutenberg-tm License. - -1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary, -compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including -any word processing or hypertext form. However, if you provide access -to or distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format -other than "Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official -version posted on the official Project Gutenberg-tm web site -(www.gutenberg.org), you must, at no additional cost, fee or expense -to the user, provide a copy, a means of exporting a copy, or a means -of obtaining a copy upon request, of the work in its original "Plain -Vanilla ASCII" or other form. Any alternate format must include the -full Project Gutenberg-tm License as specified in paragraph 1.E.1. - -1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying, -performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works -unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9. - -1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing -access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works -provided that - -* You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from - the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method - you already use to calculate your applicable taxes. The fee is owed - to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he has - agreed to donate royalties under this paragraph to the Project - Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments must be paid - within 60 days following each date on which you prepare (or are - legally required to prepare) your periodic tax returns. Royalty - payments should be clearly marked as such and sent to the Project - Gutenberg Literary Archive Foundation at the address specified in - Section 4, "Information about donations to the Project Gutenberg - Literary Archive Foundation." - -* You provide a full refund of any money paid by a user who notifies - you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he - does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm - License. You must require such a user to return or destroy all - copies of the works possessed in a physical medium and discontinue - all use of and all access to other copies of Project Gutenberg-tm - works. - -* You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of - any money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the - electronic work is discovered and reported to you within 90 days of - receipt of the work. - -* You comply with all other terms of this agreement for free - distribution of Project Gutenberg-tm works. - -1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project -Gutenberg-tm electronic work or group of works on different terms than -are set forth in this agreement, you must obtain permission in writing -from both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and The -Project Gutenberg Trademark LLC, the owner of the Project Gutenberg-tm -trademark. Contact the Foundation as set forth in Section 3 below. - -1.F. - -1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable -effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread -works not protected by U.S. copyright law in creating the Project -Gutenberg-tm collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm -electronic works, and the medium on which they may be stored, may -contain "Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate -or corrupt data, transcription errors, a copyright or other -intellectual property infringement, a defective or damaged disk or -other medium, a computer virus, or computer codes that damage or -cannot be read by your equipment. - -1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right -of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project -Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project -Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project -Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all -liability to you for damages, costs and expenses, including legal -fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT -LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE -PROVIDED IN PARAGRAPH 1.F.3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE -TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE -LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR -INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH -DAMAGE. - -1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a -defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can -receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a -written explanation to the person you received the work from. If you -received the work on a physical medium, you must return the medium -with your written explanation. The person or entity that provided you -with the defective work may elect to provide a replacement copy in -lieu of a refund. If you received the work electronically, the person -or entity providing it to you may choose to give you a second -opportunity to receive the work electronically in lieu of a refund. If -the second copy is also defective, you may demand a refund in writing -without further opportunities to fix the problem. - -1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth -in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS', WITH NO -OTHER WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT -LIMITED TO WARRANTIES OF MERCHANTABILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE. - -1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied -warranties or the exclusion or limitation of certain types of -damages. If any disclaimer or limitation set forth in this agreement -violates the law of the state applicable to this agreement, the -agreement shall be interpreted to make the maximum disclaimer or -limitation permitted by the applicable state law. The invalidity or -unenforceability of any provision of this agreement shall not void the -remaining provisions. - -1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the -trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone -providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in -accordance with this agreement, and any volunteers associated with the -production, promotion and distribution of Project Gutenberg-tm -electronic works, harmless from all liability, costs and expenses, -including legal fees, that arise directly or indirectly from any of -the following which you do or cause to occur: (a) distribution of this -or any Project Gutenberg-tm work, (b) alteration, modification, or -additions or deletions to any Project Gutenberg-tm work, and (c) any -Defect you cause. - -Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm - -Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of -electronic works in formats readable by the widest variety of -computers including obsolete, old, middle-aged and new computers. It -exists because of the efforts of hundreds of volunteers and donations -from people in all walks of life. - -Volunteers and financial support to provide volunteers with the -assistance they need are critical to reaching Project Gutenberg-tm's -goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will -remain freely available for generations to come. In 2001, the Project -Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure -and permanent future for Project Gutenberg-tm and future -generations. To learn more about the Project Gutenberg Literary -Archive Foundation and how your efforts and donations can help, see -Sections 3 and 4 and the Foundation information page at -www.gutenberg.org Section 3. Information about the Project Gutenberg -Literary Archive Foundation - -The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit -501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the -state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal -Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification -number is 64-6221541. Contributions to the Project Gutenberg Literary -Archive Foundation are tax deductible to the full extent permitted by -U.S. federal laws and your state's laws. - -The Foundation's principal office is in Fairbanks, Alaska, with the -mailing address: PO Box 750175, Fairbanks, AK 99775, but its -volunteers and employees are scattered throughout numerous -locations. Its business office is located at 809 North 1500 West, Salt -Lake City, UT 84116, (801) 596-1887. Email contact links and up to -date contact information can be found at the Foundation's web site and -official page at www.gutenberg.org/contact - -For additional contact information: - - Dr. Gregory B. Newby - Chief Executive and Director - gbnewby@pglaf.org - -Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg -Literary Archive Foundation - -Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide -spread public support and donations to carry out its mission of -increasing the number of public domain and licensed works that can be -freely distributed in machine readable form accessible by the widest -array of equipment including outdated equipment. Many small donations -($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt -status with the IRS. - -The Foundation is committed to complying with the laws regulating -charities and charitable donations in all 50 states of the United -States. Compliance requirements are not uniform and it takes a -considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up -with these requirements. We do not solicit donations in locations -where we have not received written confirmation of compliance. To SEND -DONATIONS or determine the status of compliance for any particular -state visit www.gutenberg.org/donate - -While we cannot and do not solicit contributions from states where we -have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition -against accepting unsolicited donations from donors in such states who -approach us with offers to donate. - -International donations are gratefully accepted, but we cannot make -any statements concerning tax treatment of donations received from -outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff. - -Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation -methods and addresses. Donations are accepted in a number of other -ways including checks, online payments and credit card donations. To -donate, please visit: www.gutenberg.org/donate - -Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic works. - -Professor Michael S. Hart was the originator of the Project -Gutenberg-tm concept of a library of electronic works that could be -freely shared with anyone. For forty years, he produced and -distributed Project Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of -volunteer support. - -Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed -editions, all of which are confirmed as not protected by copyright in -the U.S. unless a copyright notice is included. Thus, we do not -necessarily keep eBooks in compliance with any particular paper -edition. - -Most people start at our Web site which has the main PG search -facility: www.gutenberg.org - -This Web site includes information about Project Gutenberg-tm, -including how to make donations to the Project Gutenberg Literary -Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to -subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks. - - - -</pre> - -</body> -</html> diff --git a/old/55820-h/images/book.png b/old/55820-h/images/book.png Binary files differdeleted file mode 100644 index 963d165..0000000 --- a/old/55820-h/images/book.png +++ /dev/null diff --git a/old/55820-h/images/card.png b/old/55820-h/images/card.png Binary files differdeleted file mode 100644 index 1ffbe1a..0000000 --- a/old/55820-h/images/card.png +++ /dev/null diff --git a/old/55820-h/images/external.png b/old/55820-h/images/external.png Binary files differdeleted file mode 100644 index ba4f205..0000000 --- a/old/55820-h/images/external.png +++ /dev/null diff --git a/old/55820-h/images/frontispiece.jpg b/old/55820-h/images/frontispiece.jpg Binary files differdeleted file mode 100644 index 7031d6c..0000000 --- a/old/55820-h/images/frontispiece.jpg +++ /dev/null diff --git a/old/55820-h/images/ornament.png b/old/55820-h/images/ornament.png Binary files differdeleted file mode 100644 index ed46dee..0000000 --- a/old/55820-h/images/ornament.png +++ /dev/null diff --git a/old/55820-h/images/p026.jpg b/old/55820-h/images/p026.jpg Binary files differdeleted file mode 100644 index 4cad590..0000000 --- a/old/55820-h/images/p026.jpg +++ /dev/null diff --git a/old/55820-h/images/p044.jpg b/old/55820-h/images/p044.jpg Binary files differdeleted file mode 100644 index b79518b..0000000 --- a/old/55820-h/images/p044.jpg +++ /dev/null diff --git a/old/55820-h/images/p067.jpg b/old/55820-h/images/p067.jpg Binary files differdeleted file mode 100644 index fc37893..0000000 --- a/old/55820-h/images/p067.jpg +++ /dev/null diff --git a/old/55820-h/images/p086.jpg b/old/55820-h/images/p086.jpg Binary files differdeleted file mode 100644 index 55a018c..0000000 --- a/old/55820-h/images/p086.jpg +++ /dev/null diff --git a/old/55820-h/images/p116-1.jpg b/old/55820-h/images/p116-1.jpg Binary files differdeleted file mode 100644 index e660d5c..0000000 --- a/old/55820-h/images/p116-1.jpg +++ /dev/null diff --git a/old/55820-h/images/p116-2.jpg b/old/55820-h/images/p116-2.jpg Binary files differdeleted file mode 100644 index b9ea54a..0000000 --- a/old/55820-h/images/p116-2.jpg +++ /dev/null diff --git a/old/55820-h/images/p167.jpg b/old/55820-h/images/p167.jpg Binary files differdeleted file mode 100644 index b8cade8..0000000 --- a/old/55820-h/images/p167.jpg +++ /dev/null diff --git a/old/55820-h/images/p177.png b/old/55820-h/images/p177.png Binary files differdeleted file mode 100644 index 843ac7e..0000000 --- a/old/55820-h/images/p177.png +++ /dev/null diff --git a/old/55820-h/images/p178.jpg b/old/55820-h/images/p178.jpg Binary files differdeleted file mode 100644 index b1329ac..0000000 --- a/old/55820-h/images/p178.jpg +++ /dev/null diff --git a/old/55820-h/images/p180.jpg b/old/55820-h/images/p180.jpg Binary files differdeleted file mode 100644 index 52699e5..0000000 --- a/old/55820-h/images/p180.jpg +++ /dev/null diff --git a/old/55820-h/images/p194.jpg b/old/55820-h/images/p194.jpg Binary files differdeleted file mode 100644 index 94b33fb..0000000 --- a/old/55820-h/images/p194.jpg +++ /dev/null diff --git a/old/55820-h/images/p217.jpg b/old/55820-h/images/p217.jpg Binary files differdeleted file mode 100644 index 3d6bcdc..0000000 --- a/old/55820-h/images/p217.jpg +++ /dev/null diff --git a/old/55820-h/images/p225.jpg b/old/55820-h/images/p225.jpg Binary files differdeleted file mode 100644 index e4177bb..0000000 --- a/old/55820-h/images/p225.jpg +++ /dev/null diff --git a/old/55820-h/images/p235.jpg b/old/55820-h/images/p235.jpg Binary files differdeleted file mode 100644 index a79efee..0000000 --- a/old/55820-h/images/p235.jpg +++ /dev/null diff --git a/old/55820-h/images/schutblad.jpg b/old/55820-h/images/schutblad.jpg Binary files differdeleted file mode 100644 index 2c81d2d..0000000 --- a/old/55820-h/images/schutblad.jpg +++ /dev/null diff --git a/old/55820-h/images/titelpagina.jpg b/old/55820-h/images/titelpagina.jpg Binary files differdeleted file mode 100644 index 989cbe2..0000000 --- a/old/55820-h/images/titelpagina.jpg +++ /dev/null diff --git a/old/55820-h/images/voorkant.jpg b/old/55820-h/images/voorkant.jpg Binary files differdeleted file mode 100644 index d005a61..0000000 --- a/old/55820-h/images/voorkant.jpg +++ /dev/null |
