summaryrefslogtreecommitdiff
diff options
context:
space:
mode:
authornfenwick <nfenwick@pglaf.org>2025-01-22 21:09:15 -0800
committernfenwick <nfenwick@pglaf.org>2025-01-22 21:09:15 -0800
commitec8d7a7fbe530ab78b4a419fc8ebe2d8a8916a7a (patch)
tree432fa35464c546f1c649e239df583fe1582bd843
parent5e96504832a926359eb4ac66da753f44bdab93bf (diff)
NormalizeHEADmain
-rw-r--r--.gitattributes4
-rw-r--r--LICENSE.txt11
-rw-r--r--README.md2
-rw-r--r--old/65829-0.txt14112
-rw-r--r--old/65829-0.zipbin258341 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/65829-h.zipbin441235 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/65829-h/65829-h.htm13876
-rw-r--r--old/65829-h/images/cover.jpgbin98853 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/65829-h/images/frontispiece.pngbin58181 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/65829-h/images/titlepage.pngbin5237 -> 0 bytes
10 files changed, 17 insertions, 27988 deletions
diff --git a/.gitattributes b/.gitattributes
new file mode 100644
index 0000000..d7b82bc
--- /dev/null
+++ b/.gitattributes
@@ -0,0 +1,4 @@
+*.txt text eol=lf
+*.htm text eol=lf
+*.html text eol=lf
+*.md text eol=lf
diff --git a/LICENSE.txt b/LICENSE.txt
new file mode 100644
index 0000000..6312041
--- /dev/null
+++ b/LICENSE.txt
@@ -0,0 +1,11 @@
+This eBook, including all associated images, markup, improvements,
+metadata, and any other content or labor, has been confirmed to be
+in the PUBLIC DOMAIN IN THE UNITED STATES.
+
+Procedures for determining public domain status are described in
+the "Copyright How-To" at https://www.gutenberg.org.
+
+No investigation has been made concerning possible copyrights in
+jurisdictions other than the United States. Anyone seeking to utilize
+this eBook outside of the United States should confirm copyright
+status under the laws that apply to them.
diff --git a/README.md b/README.md
new file mode 100644
index 0000000..69a92f5
--- /dev/null
+++ b/README.md
@@ -0,0 +1,2 @@
+Project Gutenberg (https://www.gutenberg.org) public repository for
+eBook #65829 (https://www.gutenberg.org/ebooks/65829)
diff --git a/old/65829-0.txt b/old/65829-0.txt
deleted file mode 100644
index 3cb49d5..0000000
--- a/old/65829-0.txt
+++ /dev/null
@@ -1,14112 +0,0 @@
-The Project Gutenberg eBook of Bogoriana, by Annie Foore
-
-This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and
-most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions
-whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms
-of the Project Gutenberg License included with this eBook or online at
-www.gutenberg.org. If you are not located in the United States, you
-will have to check the laws of the country where you are located before
-using this eBook.
-
-Title: Bogoriana
- Roman uit Indië
-
-Author: Annie Foore
-
-Release Date: July 12, 2021 [eBook #65829]
-
-Language: Dutch
-
-Character set encoding: UTF-8
-
-Produced by: Jeroen Hellingman and the Online Distributed Proofreading
- Team at https://www.pgdp.net/ for Project Gutenberg (This book
- was produced from scanned images of public domain material
- from the Google Books project.)
-
-*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK BOGORIANA ***
-
-
-
-
- BOGORIANA
- ROMAN UIT INDIË
-
-
- DOOR
-
- ANNIE FOORE
-
-
- DERDE DRUK
-
- HAARLEM
- H. D. TJEENK WILLINK & ZOON
- 1908
-
-
-
-
-
-
-
-INHOUD
-
-
- Bladz.
- EEN BAL BIJ DEN GOUVERNEUR-GENERAAL 1
- DE FEEËNTUIN 10
- DE LANDVOOGD IN ZIJN KABINET 21
- EEN INDISCHE HUISHOUDING 29
- DE JONGGEHUWDE IN HAAR EIGEN HUIS 36
- PEIGNOIR CONTRA SARONG 41
- FRANS VAN BEEVELANT 47
- IN DE WITTEBROODSWEKEN 55
- EEN DINER MET EEN GAPING 59
- INVITATIES TEN HOVE 66
- JAMES EN NITA 71
- DE ZIEKENVERPLEEGSTER 86
- AAN HET STATION 94
- IN DE LOOFHUT 98
- HET BOERINNETJE EN HAAR SOLDAAT 104
- EEN JONGENSSTREEK 109
- EERZUCHT EN LIEFDE 119
- EEN TROEP BENGELS 131
- SERENADE EN VUURWERK 138
- DE VROUW VAN EEN HOOGGEPLAATSTE 146
- EEN VERLIES EN EEN TROOST 158
- FLIRTATION? 166
- INTRIGANTEN AAN ’T WERK 175
- ZELFVERLOOCHENING 186
- JONGE LIEFDE 194
- DE FAMILIE HAGEN 200
- DE MOED VAN MEVROUW VERSCHUERE 206
- NAAR DE BERGEN 213
- DOLCE FAR NIENTE 221
- JAMES ALS JOBSBODE 228
- GEVAREN VAN EEN INDISCH BOSCH 233
- TERUG OP BUITENZORG 244
- TEN DOODE GEWIJD 247
- DE WIL VAN MEVROUW VAN WALIËNHOVE 253
- DE LAATSTE DAGEN 261
- GEPASSEERD 268
- HET LEED VAN EEN STERK MAN 274
- HEIMWEE EN LIEFDE 280
- DE OOGEN WORDEN GEOPEND 285
- OP DE MAILBOOT 289
- BESLUIT 300
-
-
-
-
-
-
-
-I
-
-EEN BAL BIJ DEN GOUVERNEUR-GENERAAL.
-
-
-Droomerig suizelt de koelte door Insulindes lusthof, den plantentuin te
-Buitenzorg.
-
-Onmerkbaar beroert ze de toppen der waringins, waaronder de herten zich
-te slapen legden; zachtjes doorademt ze de kanarielaan, die dubbele rij
-van woudreuzen, verwonnen door de omarming der orchydeeën; spelend heft
-ze de witte donsjes omhoog door de zwanen achtergelaten op de vijvers;
-plechtig zucht ze in het bamboebosch dat zich heenbuigt over graven...
-dan gaat ze fluisteren van minnevuur en zomerweelde in den bloemhof,
-waar de rozen gloeien en de nachtvlinders dartelen.
-
-Uit het paleis, dat zich verheft te midden dier tropische heerlijkheid,
-stroomt een zee van licht.
-
-De inlandsche jongelingen en meisjes sluipen naderbij, of ze ook iets
-mochten bespeuren van het schitterend tooneel daarbinnen. Ze zien
-slanke gestalten in witte kleedjes; ze hooren rijtuigen ratelen,
-zweepen klappen, orders geven; ze vernemen het geruisch van satijn, het
-getrippel van hooge hakjes in de marmeren vestibules; dan worden al die
-geruchten overstemd door de eerste tonen der dansmuziek.
-
-Want het is bal ten paleize. Wat meer zegt, ’t is het groote, het
-veelbesproken bal dat Zijne Excellentie geeft ter eere van het eenig
-kind uit zijn eerste huwelijk gesproten, kortelings teruggekeerd uit
-Europa, waar ze achterbleef ter voltooiing harer opvoeding. Het
-gezelschap, dat aan de uitnoodiging gehoor gaf is talrijk, de zaal
-waarin men antichambre maakt niet groot, de atmosfeer zoo drukkend als
-ze na een dag zonder regen wezen kan op Buitenzorg, de dames zoo
-geagiteerd als ze gewoonlijk zijn, wanneer ze op het punt staan een
-nieuw galatoilet te vertoonen; dit alles maakt het tot een ware
-verlossing, nu eindelijk een adjudant komt aankondigen, dat de
-gouverneur-generaal gereed is zijne gasten te ontvangen.
-
-Het muziekkorps speelt een marsen en haastig zoekt iedere vogel zijn
-gaaike: arenden en gieren gaan voorop, dan volgen pauwen en faizanten,
-nu nachtegalen en leeuweriken, tot eindelijk roodborstjes en
-boomkruipers de achterhoede vormen; kraaien, huismusschen of spreeuwen
-zijn niet aanwezig.
-
-De landvoogd, omringd door zijne logées, geflankeerd door zijn
-adjudanten, staat tusschen vrouw en dochter. Hij ontvangt zijn gasten
-hoffelijk; zijn echtgenoot doet het trots, deftig, maar zonder een
-zweem van de eenvoudige waardigheid, die men zoo gaarne vindt bij
-hooggeplaatste personen, terwijl freule Clotilde, blijkbaar niet gewoon
-zoo op den voorgrond te treden, verlegen blozend het bruingelokte
-hoofdje buigt.
-
-Er volgen eenige minuten, waarin de gasten elkander onderling
-begroeten, de jongelui hunne dansen opschrijven, de jongemeisjes lachen
-en fluisteren en dan neemt de polonaise een aanvang.
-
-Zijne Excellentie biedt den arm aan haar, die het voorrecht heeft een
-koningsarend echtgenoot te noemen, de andere vogelsoorten volgen.
-
-Maar niet alle. Als op elk bal vormt zich ook hier aan den ingang der
-zaal de groep, die zoo nadeelig werkt op de luchtverversching.
-
-’t Zijn echter niet, als meest in Europa, onverschilligen,
-oververzadigden, die ergernis der muurbloempjes; ’t zijn ongelukkigen.
-
-Immers, geen ongelukkiger toestand dan niet te weten wat met zichzelven
-aan te vangen!
-
-En in dien toestand verkeeren er velen.
-
-Wat zal bijvoorbeeld de kapitein der Chineezen, wat moet de
-Pengghoeloe, wat kan het hoofd der vreemde oosterlingen, wat kunnen zij
-op een bal ten paleize doen?
-
-Wat kunnen jeugdige thee- of kinaplanters, verwilderd door het verblijf
-in de binnenlanden, wat jonge ambtenaren uit den omtrek,—wie niemand
-kent en die niemand kennen, anders doen dan zichzelf en anderen in den
-weg zijn?
-
-Wat ook rest den onderwijzers? Ze zien het aan hoe hun vrouwelijke
-collega’s aan den arm harer cavaliers deel gaan uitmaken van de
-achterhoede van dien langen stoet, in wiens voorhoede ze niet weinig
-kans en nog veel meer lust hebben eenmaal te komen. En ze durven haar
-voorbeeld niet volgen.
-
-Wat zullen de mannen doen, die bij een groot en algemeen feest als dit,
-nog juist in de termen vallen voor een uitnoodiging, maar van wier
-bescheidenheid men verwacht dat ze hun wederhelft thuis en zichzelf op
-den achtergrond zullen houden?
-
-Zoo oppervlakkig gezien zou men meenen, dat al die ongelukkigen even
-goed hadden kunnen wegblijven, maar toch—ze hebben hun nut.
-
-Voor degenen die een werkzaam aandeel nemen in de partij blijkt het
-niet onaardig, dat zich een publiek vormt, een publiek om toe te zien
-en te bewonderen.
-
-Te bewonderen valt er genoeg.
-
-’t Is een prachtig schouwspel, die lange reeks van dames, wier
-parijsche toiletten, zoo niet altijd in goeden smaak, dan toch zeker in
-rijkdom die harer hollandsche zusteren verre overtreffen, naast de
-losse indische uniformen; die statige figuren, die donkere hoofden met
-diamanten gekapt, die lieve meisjesgestalten daar henen zwevend in den
-tooi van jeugd en onschuld—geheel die stoet van meer dan honderd paren,
-die zich langzaam voortbeweegt in de vorstelijke balzaal, onder den
-glans van tallooze lichten, op de statige tonen der muziek.
-
-Het spiegelglad parket moge ouderen van dagen herinneren aan het gevaar
-dat de straten in het moederland ’s winters aanbieden, voor de jeugd is
-dit geen bezwaar; de lenige figuurtjes bewegen zich licht op den fijnen
-enkel, en glijdt soms een netgeschoeid voetje uit, dadelijk is een
-krachtige arm gereed om voor vallen te behoeden.
-
-Op de polonaise volgt een wals.
-
-De danszaal in het paleis te Buitenzorg heeft op andere danszalen voor,
-dat zij, die den dienst van Terpsichore vaarwel zegden, kunnen
-nederzitten zonder vrees voor de punten hunner voeten.
-
-Rondom den ingelegden vloer loopt eene marmeren gaanderij door pilaren
-eenigszins afgesloten; in die gaanderij bestaat overvloedig gelegenheid
-om, achterover geleund in fauteuil of causeuse, een gezellig praatje te
-houden, een portie ijs te gebruiken of toilet en gedrag der dansenden
-te kritiseeren.
-
-In die gaanderij beweegt zich de gouverneur-generaal.
-
-Hij vordert slechts langzaam. Het is geen gemakkelijke taak, die hij
-zoo rondwandelend volbrengt: ieder zijner gasten—waaronder zeer
-vreemdsoortige—een woordje toe te voegen, niemand minder maar ook
-niemand meer te geven dan hem toekomt; belangstellend te zijn en toch
-niet hartelijk, vriendelijk en toch niet familiaar, beleefd en toch
-niet koel.
-
-Maar, zoo iemand, dan is hem dit toevertrouwd.
-
-Zooals hij daar staat voor eene der dames die, haastig overeind
-gerezen, op zijn hoffelijke toespraak antwoordt in een—om er het minste
-van te zeggen—zeer eigenaardig hollandsch, is de indruk, dien hij
-maakt, volkomen berekend voor de plaats die hij bekleedt. De hooge
-gestalte verheft zich boven de meeste der aanwezige heeren; toch is ze
-licht gebogen, niet zoozeer door ouderdom als door vermoeienis; voor
-wie hem van nabij ziet, getuigt de schaduw onder de diepliggende oogen,
-de breede rechte plooi in het hooge voorhoofd, dat hem, als zoovelen
-zijner voorgangers, Buitenzorgs bebloemde troon doornen bood bij de
-rozen.
-
-Maar zijn gang is veerkrachtig, zijn blik helder en scherp, al moge de
-uitdrukking van het gelaat diep zwaarmoedig, al moge in de zachte
-welluidende stem een toon zijn, die spreekt van krachtig beheerschte,
-maar daarom wellicht des te dieper gevoelde smart.
-
-De overlevering zegt, dat vroeger de vrouwen der landvoogden zich
-vriendelijk en gemeenzaam bewogen onder hare gasten, de Buitenzorgers
-zijn van oordeel dat die dames toonden haar positie te
-begrijpen—immers, niet zij zijn bekleed met de hoogste macht. Doch op
-dit punt, als trouwens op zeer veel andere punten, is mevrouw Van
-Waliënhove het volstrekt niet eens met de Buitenzorgers.
-
-Aan het boveneinde der zaal, omringd van een doorzichtig priëel van
-tropische planten, zetelt ze op haar roodfluweelen canapé, te midden
-harer »hofdames«, zooals zij ze in vertrouwelijke oogenblikken spottend
-noemt, de dames wier mannen lid zijn van den Raad van Indië, de
-echtgenooten van generaals, directeuren en wat Batavia meer oplevert in
-de hooge militaire of ambtenaarswereld. Dáár staat ze toe, dat men zijn
-eerbiedige hulde komt nederleggen aan hare voeten. Ze ontvangt die
-hulde, achteloos leunende in haar zetel, het gezicht half verborgen in
-bouquet of waaier, met een voorname aanmatiging, die sommige der groote
-dames tot machtelooze woede, anderen tot openlijk verzet vervoert.
-
-Reeds hebben tal van bezoekers haar den vereischten hormat bewezen: er
-is gebogen, geglimlacht; er zijn beminnelijke woordjes gesproken; met
-het goed humeur, dat in den huiselijken kring onwaardeerbaar zijn zou,
-heeft men hatelijkheden geslikt en scherpe gezegden opgenomen als
-vriendelijkheden; waaier en bouquet hebben druk dienst gedaan, soms om
-een geeuw, soms om een spottend lachje te verbergen, een enkele maal om
-een ondeugende opmerking te fluisteren in het oor eener buurdame.
-Eindelijk spreekt de adjudant van dienst een naam uit, die haar opwekt
-uit haar voorgewende lusteloosheid.
-
-»De heer en mevrouw Verschuere.«
-
-Het jonge paar maakt zijn compliment. Mevrouw van Waliënhove begroet
-zeer vriendelijk mr. Verschuere, den knappen, geestigen ambtenaar van
-de secretarie, dien ze een jaar lang slechts noode miste op haar
-partijen. Dan, zonder zich in het minst te bekommeren ook om de
-eenvoudigste regelen der wellevendheid, zet ze haar lorgnet op en
-begint mevrouw Verschuere in oogenschouw te nemen.
-
-Nu behoort mevrouw Verschuere niet tot de dames, die schitteren in de
-balzaal; daarvoor is ze te bescheiden, te tenger, te klein vooral.
-Daarenboven heeft ze bij deze gelegenheid haar eigen denkbeelden
-omtrent toilet moeten opgeven, om die van haar man te volgen en, in
-plaats van de lichte, zachtgetinte, wolkachtige stoffen, waarvan ze
-gewoon is kleedjes te tooveren, is ze gedost in zware witte zijde.
-
-Een bataviasche modiste heeft het grootst mogelijk aantal meters stof
-gebruikt om het fijne popje te omgeven met zulke zware plooien, dat ze
-geheel in het niet verzinkt, terwijl een lange sleep evenzeer haar
-vluggen gang belemmert als bevallige beweeglijkheid, die haar anders
-een zoo groote bekoring schenkt.
-
-Ook heeft Verschuere gemeend dat ze zich niet kapte, zooals het voor
-een getrouwde vrouw past; de coiffeur heeft een stijve wrong gemaakt
-van de zijden krullen; alles met het ongelukkige gevolg, dat er van de
-blondlokkige sylphide, die aller oog had kunnen verkwikken, niets
-overbleef dan een kleine vrouw met een fijn, bleek gezichtje.
-
-Als dan ook de landvoogdes het lorgnet, waarmee ze zoo onbeschaamd kan
-omgaan, eindelijk vallen laat, is het om den referendaris aan te staren
-met een blik, die duidelijker dan woorden doen kunnen, vraagt:
-
-»Is dàt nu de moeite waard om een reis voor te maken naar Europa?
-Moesten dáárvoor de bataviasche en buitenzorgsche meisjes achterstaan?«
-
-De heer Verschuere glimlacht met dat koele zekere lachje, ziet haar in
-de oogen met dien doordringenden blik, die vrouwen als de barones in
-toom houdt; ze kent den man tegenover haar en ze heeft geleerd hem te
-sparen; ze weet dat hij zich niet behandelen laat zooals ze sommige
-andere behandelt—dus richt ze zich met een poging om vriendelijk te
-zijn tot het kleine, bevende persoontje en ontslaat hen eindelijk door
-een groet, waaruit Verschuere lezen kan dat de gunst der barones nog
-altijd zijn deel is.
-
-»Hindert je iets, Gustaaf?« vraagt, met een stem die enkel muziek is,
-de jonge vrouw eenige oogenblikken later, als ze met haar echtgenoot in
-de gaanderij is gezeten en een wolk meent te bespeuren op zijn gelaat.
-
-»Neen, lieve, niets,« antwoordt Verschuere verstrooid, terwijl hij een
-jongen wenkt om nader te komen, met zijn blad vol dranken.
-
-»Wil je een glas ijswater?«
-
-»Heb ik me misschien een beetje kinderachtig gedragen?« fluistert ze,
-als beiden bediend zijn. »Maar ze maakte me ook zoo verlegen, Gustaaf!
-ze keek me zoo vinnig aan met die booze zwarte oogen.«
-
-»Chut!... Kind, je moet wat voorzichtig zijn; de muren hebben hier
-ooren.«
-
-Hij ziet rondom zich, of ook iemand hen mocht hebben beluisterd, maar
-het teeken voor de quadrille is daar juist gegeven en men is druk bezig
-met vis à vis te zoeken.
-
-De Verschuere’s dansen niet heden avond; zij blijft zwijgend zitten
-kijken naar den grooten kring, die zich langzamerhand formeert; hij
-ziet haar van terzijde aan met vorschenden blik.
-
-»Ik kan toch niet zeggen dat die monsieur Paul slag heeft van kappen,«
-begint hij aarzelend.
-
-Nu komt de wolk, die daareven zijn voorhoofd ontsierde, zich legeren op
-haar bleek gezichtje.
-
-»O, ik weet wat het is dat je hindert,« roept ze met plotseling
-opkomenden pijnlijken blos. »Je vindt dat ik er niet goed uitzie van
-avond!«
-
-»Wat een inval! Neen, Nita, werkelijk, je vergist je! Je ziet er even
-lief uit als altijd.«
-
-»Het is heel vriendelijk van je.... maar denk je dat ik het zelve niet
-zie? En je hadt, geloof ik, juist zoo graag eens eer ingelegd met je
-keus? Als ik maar niet zoo’n hoofdpijn had gekregen van dat kappen....
-en als die zware japon me niet zoo hinderde!«
-
-»Arm kindje! Laat me je wat eau de cologne geven. En nu ga ik je eens
-voorstellen aan mevrouw Hagen.«
-
-»Och neen, Gustaaf, liever niet!«
-
-»O, zij zal een geheel anderen indruk op je maken dan mevrouw Van
-Waliënhove, en daar mijnheer zoo beleefd geweest is je dadelijk te
-komen aanspreken....«
-
-»Ik zou graag naar huis gaan.«
-
-»Maar Nita, hoe kom je er bij?«
-
-»Wezenlijk, ik kan het niet langer volhouden.«
-
-»Je moet het volhouden.«
-
-Ze ziet naar hem op, verschrikt over dien gebiedenden toon, maar zijn
-gezicht staat zoo streng, dat ze haar vraag niet meer herhalen durft en
-moedeloos achterover leunt in haar fauteuil, den met eau de cologne
-doorweekten zakdoek tegen het gloeiend voorhoofd gedrukt.
-
-Daar buigt zich Verschuere haastig tot haar over en fluistert: »Ik bid
-je, Nita, ga rechtop zitten. Daar is Zijne Excellentie. Hij komt naar
-je toe.«
-
-’t Wordt elf uur; tijd voor het souper.
-
-De whist- en hombrespelers in de voorgalerij schrikken op van hun
-partijtje; dansers en danseressen raadplegen verbaasd hun balboekjes;
-zijn er waarlijk reeds zes dansen gedaan en resten er maar vier?
-
-De paren rangschikken zich en volgen den gastheer naar de vertrekken,
-waarin het souper wacht.
-
-’t Is nu niet gelijk het onder sommige vroegere landvoogden zijn kon,
-een rampaspartij, waarbij hooge ambtenaren hun deftigheid verloren
-onder het nasnellen van uitgedroogde sandwiches, waarbij grijze
-hoofdofficieren meer moeite hadden om een glas wijn te veroveren, dan
-ooit het nemen eener benting hun kostte, waarbij lieve danseressen haar
-adem besmetten met slecht toebereide haringslâ; het was nu een souper
-zooals de gasten van een gouverneur-generaal het konden verwachten.
-
-In de eetzalen, waar de avondkoelte door de hooge boogvensters
-ongehinderd binnenstroomt, zijn tal van tafeltjes aangebracht, gedekt
-met fijn damast en kostbaar zilver. Hier en daar staan reusachtige
-buffetten, waarop in fonkelend kristal een dessert prijkt, zoo smaakvol
-gerangschikt, zoo fraai en rijk, dat menigeen in het voorbijgaan een
-begeerigen blik werpt op die kunstgewrochten van den franschen
-confiseur.
-
-Het publiek, geheel vrijgelaten in de keuze der plaatsen, verspreidt
-zich en zoekt tafelgezelschap naar eigen smaak; de adjudanten voorkomen
-ieders wenschen; de intendant vergeet al zijn waardigheden en
-ridderorden, om op te gaan in de eene waardigheid van gastheer; de
-bedienden in hun livrei van wit laken met goud doen, onder het toezicht
-van den maître d’hôtel, hun plicht onhoorbaar en onopgemerkt, zooals
-slechts een goed gedresseerde inlander dat verstaat; de zalen vullen
-zich langzamerhand met feestelijke geluiden, vroolijk gepraat van jonge
-stemmen, blij gelach, knallen van champagnekurken, rinkelen van glazen
-en messen.
-
-Door de wijdgeopende dubbele deur heeft de tweede der eetzalen
-gemeenschap met een kleiner salon; in dat salon trekken de heer en
-mevrouw Van Waliënhove zich terug. Met hen dit heilige der heiligen te
-betreden, is slechts vergund aan zeer enkelen, aan de hooggeplaatsten
-in de verschillende regeeringslichamen, aan de eersten bij marine en
-leger.
-
-’t Zijn meest oudere heeren. Toch wordt onder hen meer dan een
-gevonden, die, wat al te levenslustig, een langen blik werpt op het
-vele liefs dat hij achterlaat en talmt om binnen te gaan; toch zijn er
-enkele onder de dames die, wanneer ze aan den arm van haar strammen
-cavalier de vroolijke groepjes passeeren, een oogenblik van zwakheid
-hebben, waarin ze wenschen te mogen meedoen zooals het past aan haar
-jeugd, zij het dan ook niet aan de hooge betrekking van haar
-echtgenoot. Maar dit zijn uitzonderingen. Over het geheel stevenen de
-enkele bevoorrechten haar vriendinnen voorbij met een triumfeerend
-lachje; de echtgenooten, schoon iets minder gevoelig voor
-onderscheiding, kunnen toch niet nalaten de borst hoog op te zetten als
-ze daar binnen gaan, en dames en heeren worden gevolgd door de
-afgunstige blikken van velen; van velen, die het zich met droeve
-oprechtheid bekennen, dat hun de poorten van dit paradijs nooit zullen
-geopend worden; van enkelen ook die, vervuld van zoete illusie,
-fluisteren: »Nog één promotie, nog één sterfgeval!.... en dan!«
-
-Alleen daarginds, in dien grooten, lustigen kring, waarvan freule
-Clotilde het middenpunt uitmaakt—niet door haar rang echter, maar door
-haar meesleepende vroolijkheid, haar tintelende scherts, haar helderen
-kinderlach—alleen daarginds, in dien kring van jongelingen en meisjes
-wordt niet gedacht aan den goudglanzenden tempel der eerzucht, die de
-gevreesde gouvernante tot priesteres heeft. Er zullen oogenblikken
-komen—vele uren wellicht—waarin ook die jongelingen en meisjes worden
-gekweld door de begeerte naar grootheid, naar rijkdom, naar roem! Maar
-nu, met het champagneglas in de hand, met den gloed der balzaal op de
-wangen, met de zorgeloosheid der jeugd in het hart, nu deert het hun
-weinig of ze aanzienlijk zijn of gering, of ze rijk genoemd worden of
-arm... ze zijn jong, de gelukkigen!
-
-
-
-
-
-
-
-II
-
-DE FEEËNTUIN.
-
-
-Den volgenden dag is er diner ten paleize.
-
-De bewoners van Insulindes residentie zijn over ’t geheel vreedzame
-burgers: ze betalen willig schot en lot; men heeft ze bij de invoering
-der belastingen slechts zacht hooren klagen; kalm zitten ze boomen op
-te zetten in hun vóór-, nog kalmer liggen ze klimaat te schieten in hun
-achtergalerij; hun overigen vrijen tijd brengen ze door met het tellen
-der vallende regendruppels, een bezigheid, die nergens ter wereld
-zooveel te doen geeft als te Buitenzorg.
-
-Er is echter één punt waarop die vreedzame burgers geen scherts
-verstaan: ’t zijn de diners ten paleize. Er worden daar veel soorten
-van diners gegeven: officieele diners, racediners, nieuwjaarsdiners,
-diners voor hooge logeergasten, diners voor notabelen, voor
-uitverkorenen, voor intiemen en—afdoeners! Alleen op den afdoener
-gevraagd te worden, staat gelijk met een beleediging; slechts op de
-officieele diners te mogen verschijnen is hinderlijk; op het diner der
-uitverkorenen te zijn genoodigd heet een onderscheiding; voor het
-intieme diner een invitatiekaart te hebben ontvangen, staat gelijk met
-te zijn de vurige bewonderaar, de warme aanhanger van den landvoogd,
-van des landvoogds echtgenoot, des landvoogds familie, ja zelfs van des
-landvoogds politiek!
-
-Nu is er een tijd geweest—een tijd nog steeds met afschuw
-herdacht—waarin de goede residentiebewoners voortdurend gewond werden
-in hun gevoeligheid op dit punt.
-
-’t Was in den tijd toen de vertegenwoordiger des konings in Indië
-meende dat hij, in wiens hand het wel of wee van millioenen berust, een
-nietigheid als het opmaken der lijst van genoodigden kon overlaten aan
-de vier vroede mannen, wier krachten land- en zeedienst ontroofd worden
-om de adjudantsbetrekking te vervullen.
-
-Maar, te beginnen met hun aanvoerder, den heer d’Hannecour, ridder van
-de Militaire Willemsorde, van de Kroon van Italië, van de Witte Valk,
-van de Hertogelijke Saksische Ernestinische Huisorde enz., kolonel der
-artillerie, adjudant van Z. E. den gouverneur-generaal van
-Nederlandsch-Indië en intendant der gouvernementshôtels, bleek dit
-onmogelijk. Voor hem was elk diner een gelegenheid tot machtsvertoon,
-en daar hij zoo kleingeestig, zoo lichtgeraakt was als iemand maar
-worden kan, die zich tien jaar lang met niet veel anders bezig houdt
-dan de étiquette aan een klein hof, had hij zich voortdurend te wreken
-over allerlei beleedigingen hem in zijn persoon, zijn betrekking of
-zijn familie aangedaan.
-
-De intendante van haar kant scheen niets zoozeer te vreezen als dat men
-haar verdenken zou van geen stem te hebben in paleisaangelegenheden,
-terwijl zes dochters, fier op de ridderorden van papa, vonden dat de
-glans die van zijn borst uitging, niets minder zijn moest dan een
-stralenkrans om hare zes aschblonde hoofden; eene meening, die niet
-algemeen scheen te worden gedeeld op Buitenzorg.
-
-Met deze gegevens was er niet veel toe noodig om zich het ongenoegen
-der Hannecour’s op den hals te halen, en men kon er zeker van wezen,
-dat hij die dit ongeluk had, het eene diner vóór, het andere na, zijn
-neus, of liever zijn mond voorbij zag gaan. Ontving hij eindelijk een
-uitnoodiging, dan was het op een afdoener!
-
-De intendant beeldde zich bij veel anders in, dat hij het met zijn
-drukke werkzaamheden niet overeen kon brengen ook nog de plaatsen te
-schikken; zoo kwam dan de beurt aan zijn trawanten.
-
-Gelukkig waren ze meest ongehuwd of hadden ze jonge vrouwen, die zich
-niet zoo gauw beleedigd gevoelen als dames wier eerste jeugd voorbij
-is. Ook werden ze gebonden door de étiquette, maar die sprak niet zoo
-duidelijk, of er was nog ruimschoots gelegenheid tot het uithalen van
-een grap, of het verkoopen van een hatelijkheid.
-
-Zoo vond de kokette haar naamkaartje tusschen twee wegens ouderdom
-gepensioneerde leden der weeskamer; zoo kreeg de drukke praatster een
-stokdooven buur; zoo zag een echtgenoot, die zich verplicht had gevoeld
-den huisvriend de deur te wijzen, vrouwlief door dien zelfden
-huisvriend aan tafel brengen; doodvijanden zaten altijd tegenover
-elkaar; heeren van wie het bekend was dat ze deze of gene dame gaarne
-ontmoetten, konden zeker zijn die dame aan het andere einde der tafel
-te zien.
-
-Hadden zij het hier maar bij gelaten! Maar nu werden nog daarenboven de
-vriendjes zóó hoog, de anderen zóó laag geplaatst als dit maar
-eenigszins was overeen te brengen met hun rang.
-
-Voorbijgegaan, als een bange droom voorbijgegaan, zijn die booze dagen
-voor de residentiebewoners.
-
-Wel worden door de adjudanten nog overleveringen bewaard van hun
-invloed, wel beproeven enkelen soms den schijn aan te nemen alsof het
-nog was gelijk voorheen, maar hun machtsvertoon gelijkt het blaffen van
-den gemuilbanden hond, het jaagt niemand vrees aan.
-
-Want—dit weet zelfs het groote publiek—waar mevrouw Van Waliënhove aan
-het bestuur is, daar kan geen sprake zijn van eenige macht buiten de
-hare.
-
-Misschien is het een bewijs van het politiek doorzicht, waarvoor de
-heer Van Waliënhove bekend staat; misschien heeft hij in de betrekking,
-die hij vervulde aan vreemde hoven, de ervaring opgedaan, dat andere
-hartstochten blijven sluimeren in de borst eener heerschzuchtige vrouw,
-als ze maar kan toegeven aan dien éénen grooten hartstocht van te
-heerschen; zooveel is zeker: hij laat de barones de meest onbeperkte
-vrijheid in het bestuur der kleine hofhouding. En zij beschaamt het in
-haar gesteld vertrouwen niet. Dat blijkt bij elke gelegenheid, dat
-blijkt ook heden weer op de meest afdoende wijze.
-
-Het is een klein diner ter eere van de logeergasten, die, voor het bal
-van gister overgekomen, nog op het paleis vertoeven; enkele
-Buitenzorgers slechts zijn genoodigd. Maar hoe klein—de adjudanten aan
-de beide uiteinden der tafel meegerekend, zijn er niet meer dan een
-twintigtal gasten—het is weer een diner, zooals alleen mevrouw Van
-Waliënhove ze geeft.
-
-Wanneer men de zaal, in een tuin herschapen, betreedt, is de atmosfeer,
-die daar heerscht zoo frisch en geurig, dat ze niet alleen den eetlust,
-maar ook den geest moet opwekken; wat meer zegt, die atmosfeer, hoewel
-straks vermengd met de dampen van het gebraad, der aroma’s der piquante
-sauzen, het bouquet der fijne wijnen, blijft, dank zij een uitmuntend
-systeem van luchtverversching, frisch en geurig tot het laatst.
-
-De stafmuziek is geplaatst op zulk een wijze, het programma is zoo
-gekozen, dat mogelijke pauzes worden aangevuld, maar de gesprekken niet
-bemoeilijkt. Tallooze waskaarsen op zware kristallen kronen en in
-zilveren candelabres verspreiden een zacht licht, niet zoo helder als
-gas, maar ook niet zoo warm en veel geruststellender voor de aanwezige
-dames, die bijna alle de dertig gepasseerd zijn. De stoelen staan op
-den juisten afstand. En dit is een zaak van niet gering belang. Wat
-toch is onaangenamer dan den geheelen avond strijd te voeren met een
-tafelpoot of een voortdurende drukking te gevoelen op uw knieën? Wat
-kan belemmerender wezen voor het discours, dan wanneer er een afgrond
-gaapt tusschen den heer en zijne dame? Maar wat ook onpleizieriger dan
-de warmte op zich te voelen afstralen van een nabijzijnd lichaam,
-vooral wanneer dat lichaam in een zwarten rok steekt.
-
-Evenals bij alle groote diners in het land der bloemen, schijnt de
-tafel een reusachtig bouquet, op sneeuw ontloken, in zilver en kristal
-gevat.
-
-Mogen onder de bataviasche dames al enkelen mevrouw Van Waliënhove op
-zijde streven in pracht van damast, porselein en glaswerk,—bloemen
-gelijk ze pronken op haar disch, bloeien slechts in de serres van den
-botanischen tuin; een wenk aan den hortulanus gegeven is oorzaak, dat
-ze daar slechts bloeien voor de landvoogdes.
-
-De wijnen, die op het paleis worden geschonken, mogen zeldzaam zijn in
-Nederlandsch-Indië, eenig zijn ze niet; een even volmaakte bediening
-wordt somtijds op de landgoederen of in den groothandel gevonden; voor
-de kookkunst zijn enkele hooggeplaatste dames even beroemd als de
-fransche kok, maar slechts mevrouw Van Waliënhove kan in lange en
-ernstige samenspreking met den maître d’hôtel een menu ontwerpen, dat
-schijnbaar eenvoudig, zoo uiterst fijn, dat zonder overlading zoo rijk
-aan afwisseling, dat in zijn smaakvolle regeling zoo verrassend is.
-
-Voor iemand die weet dat de intendant bij deze gewichtige
-aangelegenheid altijd wordt voorgelicht door zijn hooge gebiedster, kan
-er geen twijfel bestaan of, wat de rangschikking der gasten betreft, is
-aan al de eischen der étiquette voldaan. Wie nog twijfelen mocht, hij
-zie den kring rond. Zit niet al wat grijs is en gedecoreerd onder de
-heeren, al wat corpulent is en met juweelen behangen onder de dames,
-aan het midden der tafel? Werd niet al wat jong is en er goed uitziet
-verbannen naar het ondereinde?
-
-De eerste dame aan mevrouw Van Waliënhove’s linkerhand is de gade van
-den algemeenen secretaris, een klein, doodmager schepseltje met lieve
-oogen en iets zeer fatsoenlijks in haar smal, zacht gezicht, maar
-anders uiterst karig bedeeld met vergankelijk schoon.
-
-Blijkbaar is ze verlegen met de hoekige schouders en puntige ellebogen,
-die, als bakens op een onstuimige zee te voorschijn komen uit de massa
-ruches, kanten, plooisels, linten en strikken van haar verknoeide
-japon.
-
-Ze houdt de oogen onafgewend op haar bord gericht.
-
-Wat haar benauwt, meer nog dan het haar gewoonlijk benauwt om ten
-paleize te dineeren—’t is dat ze aan tafel werd gebracht door den heer
-Van Sonnefelt, vroeger gouverneur van Sumatra’s Westkust, nu lid in den
-raad van Indië, een man, evenzeer bekend om zijn scherp vernuft als om
-zijn onverholen afkeer van onbeduidende vrouwen.
-
-Ze doet wat ze kan, maar dat is niet veel.
-
-En het duurt niet lang of haar tafelgenoot geeft moeilijk bedwongen
-teekenen van verveling. Dit hindert haar, niet om den heer Van
-Sonnefelt echter—zij houdt nog veel minder van geestige heeren dan hij
-met mogelijkheid van onbeduidende vrouwen houden kan,—maar om haar man.
-Ze zou hem zoo gaarne eer aandoen in den hoogen rang, waartoe ze met en
-door hem is opgeklommen; meer dan ooit voelt ze, dat ze dit niet kan,
-en de soep is ter nauwernood rondgediend, als ze zich afvraagt, wat ze
-zich bij zulke gelegenheden altijd afvraagt: waarom toch haar man geen
-algemeen secretaris zijn kan, zonder dat zij daarom haar magerheid
-behoeft prijs te geven aan al die onbescheiden blikken, zonder dat zij
-daarom haar heer moet vervelen, terwijl ze zoo gezellig zitten kon,
-thuis in de achtergalerij bij de kinderen, die haar niet mager vinden
-en niet dom, neen, soms zelfs aardig, als ze goed met hen op dreef is.
-Op dreef komen met dien Sonnefelt zal ze nooit; dat voelt ze! Hij
-schijnt ook iets van dien aard te vermoeden, ten minste hij keert zich
-ter linkerzijde.
-
-Dáár vindt hij waardeering. Een paar tintelende oogen, een paar
-lachende lippen, die bij wat gewaagde scherts zich geenszins preutsch
-samentrekken. ’t Is een mooie brunette, mevrouw Heylerts, en wat aan
-een diner meer waard is, een aardige babbelaarster; niet jong meer,
-maar een van die weinige vrouwen, die de heeren op het denkbeeld
-brengen dat leeftijd eigenlijk maar idée is.
-
-»Zegt u me eens,« vraagt ze iets zachter dan ze daareven sprak, want
-men weet dat de landvoogdes zeer scherp hoort, »begrijpt u dáár iets
-van?« en ze wijst met de punt van haar mes even naar den overkant, waar
-de heer Verschuere zit met de dochter des huizes aan zijn rechterhand.
-
-»Zegt u me eens,« antwoordt Van Sonnefelt op denzelfden toon, »begrijpt
-u daar niet alles van?«
-
-Dan zien ze elkander aan; beiden glimlachen en na een korte pauze
-herneemt mevrouw Heylerts: »’t Is waar, ’t was erg dom van me. Maar de
-ministers veranderen zoo dikwerf tegenwoordig, dat men hun namen haast
-vergeet.«
-
-»Den naam van den minister van koloniën raad ik u aan altijd goed te
-onthouden. Dat bespaart menige verrassing, dat verklaart veel waarover
-men anders verbaasd zou kunnen staan; dat bereidt voor op onverwachte
-benoemingen.«
-
-»Zoudt u denken dat...«
-
-»Mevrouw, ik ben vijf-en-twintig jaar in deze verzengde gewesten... en
-u vraagt me of ik denk? Bittere ironie! Vertel me liever eens wat u
-denkt van mevrouw Verschuere? haar type is zoo geheel anders dan het
-uwe, dat ik wel op een rechtvaardige beoordeeling rekenen kan.«
-
-Mevrouw Heylerts laat haar blik rusten op de jonge vrouw en er komt
-iets zachts in haar oogen, terwijl ze het doet.
-
-»Lief vergeet-mij-nietje,« zegt ze eindelijk, »ze hadden haar aan den
-oever van haar beekje moeten laten; de indische zon zal haar
-verschroeien.«
-
-Niet minder gelukkig dan de heer van Sonnefelt is met zijn vroolijke
-buurdame, niet minder gelukkig is haar cavalier, de schout bij nacht,
-van de drukke praatster een oogenblik verlost te wezen. Als meer
-ongetrouwde heeren heeft hij zeer eigenaardige denkbeelden: zoo houdt
-hij vol dat men uit dineeren gaat om te eten en wijdt, die overtuiging
-getrouw, zijn aandacht aan de spijskaart met een hardnekkigheid, die
-zijn dame boos maakt en zijn lijfarts handen vol werks geeft.
-
-Trouwens, toen mevrouw Heylerts zag hoe ze geplaatst was, wist ze reeds
-van welken kant haar amusement komen moest, als zij zich amuseeren zou
-heden avond; zij kende den heer Everwoude als een dubbele uitzondering
-op den regel; hoewel marine-officier, had hij geen aangename vormen;
-hoewel oud en kaalhoofdig, gevoelde hij niets voor knappe vrouwen.
-
-De plaats aan de eene zijde van den landvoogd wordt ingenomen door eene
-dame, die er met haar bronskleurig fluweelen kleed en het parelsnoer om
-den prachtigen hals, ongewoon statig uitziet; door een vrouw, die
-zooals ze daar zit in haar vorstelijk toilet, fier en kalm alle
-aanwezigen overschaduwt, niet door schoonheid—haar volwassen dochter is
-tegelijk met freule Clotilde uitgekomen—maar door het edele van haar
-gelaat, door het hooge in haar blik en houding.
-
-’t Is een feit, een feit meermalen door de dames met voldoening
-geconstateerd, dat de barones die vrouw ontziet, dat ze haar een weinig
-vreest, ja somtijds haar vleit; een minder bekend, maar daarom niet
-minder onbetwistbaar feit is het, dat de landvoogd in de moeielijke
-oogenblikken zijner regeering zich somwijlen tot haar echtgenoot wendt,
-in de hoop door den heer Hagen het oordeel van mevrouw Hagen te
-vernemen.
-
-De heer Hagen is vice-president van den Raad van Indië. Hij heeft een
-veel minder gedistingeerd voorkomen dan zijn vrouw; integendeel, hij
-heeft iets van den pater goedleven in zijn rond, gladgeschoren gezicht
-met den breeden driedubbelen onderkin, en van het indrukwekkende in
-houding en gestalte, dat sommige menschen eenigszins bevreesd maakt
-voor mevrouw Hagen, heeft mijnheer zóó weinig, dat men wel eens zou
-wenschen hem iets van haar te kunnen overdoen.
-
-Onder den schijn van te luisteren naar mevrouw Van Waliënhove, zijn
-buur, zit de heer Hagen te kijken naar mevrouw Verschuere, die er in
-haar licht blauw kleedje met een bouquet vergeet-mij-nietjes in de
-goudblonde krullen zoo bekoorlijk uitziet dat hij een oogenblik geheel
-vergeet wat hij zichzelven voornam, toen hij, veertien dagen geleden,
-zijn vier volwassen dochters in de armen sloot: »dat het voor hem nu
-uit moest zijn met die gekheden.«
-
-Mevrouw Verschuere heeft den franschen consul tot tafelgenoot en deze
-verheugt zich in het genot hem niet altijd te beurt gevallen als hij
-ten paleize dineerde, een dame te hebben, die hem in vloeiend fransch
-antwoord in plaats van met het »Oui monsieur«, dat hij reeds begon te
-beschouwen als den eenigen volzin, dien de hollandsche vrouwen leerden
-van zijn moedertaal.
-
-Amuseert mevrouw De Bruining zich slecht, mijnheer De Bruining gaat het
-al niet veel beter. Hij zit met een armezondaarsgezicht. En geen
-wonder! De verzoeking was hem te groot geweest! Hij bedankte voor alle
-wijnen, tot de Chablis kwam; toen nam hij twee glazen en—nu moet hij
-zwijgen! Want had hij het ongeluk van te praten en zich ook maar één
-oogenblik te animeeren, dan zou zijn overspannen zenuwgestel in een
-staat van opgewondenheid geraken, niet ver verwijderd van dronkenschap.
-
-Zijn dame maakt hem trouwens het zwijgen niet zwaar. Mevrouw Van
-Ramsberge is eene dier vrouwen, die in sarong en kabaia veel praats
-hebben, maar zoodra ze gekleed zijn het zoo benauwd krijgen dat ze maar
-liefst aan zich zelve worden overgelaten, om ten minste adem te kunnen
-scheppen.
-
-Geruimen tijd na het gebruik van den Chablis heeft de algemeene
-secretaris als een idioot voor zich zitten kijken; nu neemt hij
-langzamerhand het uiterlijk aan van een wijsgeer, nadenkend over de
-dwaasheden van het menschdom.
-
-In deze nieuwe houding wordt hij echter gestoord door mevrouw van
-Ramsberge, die schijnt te willen toonen dat ze nog juist genoeg adem
-heeft om een domheid te zeggen.
-
-»Kassian mijn man!«
-
-»Hoe dat, mevrouw? Is de generaal ongesteld?«
-
-»Neen, dat niet. Maar kijk eens naar mevrouw Van Waliënhove! Nu, u zult
-niet zeggen dat hij het treft met zijn dame?«
-
-Zeker niet. De generaal moet nog het eerste vriendelijke woord van hare
-lippen hooren. Zij geeft hem ternauwernood antwoord; haar gedachten
-zoowel als haar blikken dwalen telkens weder naar de plaats, waarheen
-zoo veler blikken, zoo veler gedachten heden avond dwalen, naar dat
-jong, nog bijna kinderlijk gelaat, waaromheen de bruine lokjes zoo
-dartel krullen, waarin de groote grijze oogen zoo schitteren onder de
-zijden wimpers, waarop de blos der gezondheid en de ronding der eerste
-jeugd zoo verlokkend tronen. Maar—blijven andere oogen met vriendelijke
-bewondering rusten op al dat liefs—zij keert het gelaat toornig af van
-het schoon, dat niet van haar werd geërfd; van het kind, dat niet haar
-kind en toch—de laatste dagen hebben het bewezen—haar echtgenoot de
-liefste is.
-
-»Zij moet maar gauw trouwen, vindt u niet?« hijgt mevrouw Van
-Ramsberge, terwijl ze haar dikken bruinen hals koelte toewuift met een
-kracht, die De Bruining’s steile kuif in beweging brengt.
-
-»Wie?« vraagt De Bruining, bij wien de Chablis nog min of meer werkt.
-
-»Wel, freule Clotilde!«
-
-»Is daar zoo’n haast bij?«
-
-»Haast is er altijd,« zegt mevrouw Ramsberge met het gedecideerde van
-domme menschen.
-
-»Ja, dat is de indische meening; niet de hollandsche gelukkig!«
-
-Nu kan men mevrouw Ramsberge niet meer grieven, dan door te toonen dat
-men haar of haar meeningen indisch vindt, en zeker zou haar cavalier
-zich voorzichtiger hebben uitgelaten, als zijn denkvermogen niet min of
-meer beneveld ware geweest.
-
-»Ik zou haast durven beweren dat er hier nog meer haast is dan
-gewoonlijk, al vindt u het dan ook nog zoo indisch van me,« zegt ze en
-maakt zooveel wind dat nu niet alleen De Bruining’s haren te berge
-rijzen, maar ook zijn bakkebaarden aan de algemeene beweging beginnen
-deel te nemen.
-
-Met de poging om de beide bakkebaarden in één hand te verzamelen, welke
-poging natuurlijk mislukt, werpt de heer De Bruining een langen blik op
-zeker bleek, vermoeid gezichtje, dat hem zachtjes toelacht; hij
-herinnert zich hoe rond en blozend dat gezichtje was, toen hij het voor
-het eerst tot zich ophief en kuste; hij herinnert zich hoe spoedig het
-verviel en verbleekte, en daar die droevige gedachten den laatsten damp
-van den Chablis verdrijven, begint hij op ernstigen toon een gesprek:
-
-»Ik ben van een geheel tegenovergestelde opinie, mevrouw Van Ramsberge.
-Zie die kinderen eens een pret hebben. Zou het niet zonde en jammer
-zijn, ze nu reeds de zorgen van een huishouding op de schouders te
-leggen? Neen, laat ze eerst wat genieten van het jonge meisjesleven.«
-
-»Nu, dat doen ze wel. Hoor die Gertrude Hagen eens gichelen! En
-Clotilde schijnt ook niet van de stilsten.«
-
-»Ja, zoo lachen ze niet meer als ze een kleintje thuis hebben.«
-
-»’t Is toch een mensch zijn bestemming,« zegt mevrouw Van Ramsberge en
-wuift hem de punt van zijn das tegen de kin, »dàt zult u toch niet
-tegenspreken,« en ze kijkt hem boos aan, want ze stelt er een eer in,
-dat haar dochters alle zoo bijzonder gauw—zij het dan ook niet
-bijzonder goed—getrouwd zijn.
-
-»Ja,« zegt De Bruining, zoo knorrig als het redeloos schermen met
-gemeenplaatsen iemand maken kan, »ja, als u daarin komt, wat een mensch
-zijn bestemming is. ’t Is, om eens iets te noemen, ons aller bestemming
-om gepensioneerd te worden, maar daarom gaan we nog niet dadelijk allen
-ons pensioen aanvragen.«
-
-Dat is een hatelijkheid, denkt nu mevrouw Van Ramsberge; de generaal
-heeft vijf-en-dertig jaar dienst en volgens sommigen wordt het zijn
-tijd; de heer De Bruining bespeurt dat ze het als zoodanig opneemt,
-maar hij heeft geen lust haar tot andere gedachten te brengen en doet
-wat zijn vrouw reeds een uur doet—hij kijkt in zijn bord.
-
-Behalve de vroolijkheid aan den hoek waar de jonge meisjes zitten,
-heerscht van het begin tot het einde de kalme toon, die de diners ten
-paleize kenmerkt. Zoo is men langzamerhand genaderd tot het einde: men
-heeft eenige moeite om de glacés, die daar straks zoo vlug van de
-vingers gleden, weer aan te krijgen, maar voor het overige staat men
-even kalm op als men is gaan aanzitten; men leert allengs ook om zich
-te vermaken op officieele wijze.
-
-Het kwartier dat men na het eten staande doorbrengt in de voorgalerij,
-schijnt heden korter te zullen worden dan gewoonlijk. Nauwelijks is de
-koffie gebruikt, als reeds de adjudanten naderen met een beleefde
-uitnoodiging hen te volgen en de gasten voorgaan naar het
-achtergedeelte van het paleis.
-
-Er zijn stoelen geplaatst op het balkon, maar het is stikdonker buiten,
-en juist begint men zich af te vragen, wat toch de bedoeling zijn kan
-van het staren in deze egyptische duisternis, als in een diepe
-stilte—bewijs van de nieuwsgierige spanning waarin het gezelschap
-verkeert—de intendant met zijn zakdoek wuift.
-
-Was de heer d’Hannecour gewapend geweest met het stafje eener fee, niet
-plotselinger had de verandering kunnen zijn, niet tooverachtiger had
-uit de duisternis het tooneel kunnen verrijzen, dat nu het oog der
-toeschouwers boeit. In een licht zoo zuiver wit als werd Bogor’s eeuwig
-bloeiende tuin te midden der gletschers gevonden, ligt daar de vijver,
-een reusachtige spiegel, gevat in groenfluweelen rand: rondom buigt
-zich zacht wuivend loover, de avondwind suizelt en bestrooit de
-glinsterende watervlakte met bloemen. Daar klinken de vriendelijke
-tonen eener barcarolle en, bloemguirlanden gewonden om de zilveren
-masten, veelverwige wimpels in top, met rooskleurige zeilen zwellend
-door de geurige koelte, glijden tal van bootjes over het meer.
-
-Nu gaat het schitterend witte licht over in teeder smaragd: hier en
-daar tusschen het dicht geboomte dat den vijver omkranst, vertoonen
-zich nimfen: zweven naar den oeverrand, ze plukken met volle handen
-lotosbloemen en werpen ze den gondeliers toe.
-
-De barcarolle verstomt, de lichte tonen eener wals dansen over den
-waterspiegel; daarboven klinkt de zilveren lach der spelende nimfen.
-Straks wordt het tooneel overgoten met helrooden gloed; een
-schetterende fanfare, wild geschreeuw, satyrs springen te voorschijn,
-gondeliers vluchten, nimfen verdwijnen; alles is weer in duisternis
-gehuld.
-
-De toeschouwers vergeten waar ze zich bevinden; de verrukking barst los
-in luid gejubel, in handgeklap, in dank.
-
-Zijne Excellentie bespeurt het niet. Hij hoort of ziet niets rondom
-zich; hij ziet slechts het stralend gezichtje dat naar hem wordt
-opgeheven; hij hoort slechts de stem, die bevend van verrukking
-fluistert: »O, papa! ik dank u! ik dank u!«
-
-
-
-
-
-
-
-III
-
-DE LANDVOOGD IN ZIJN KABINET.
-
-
-In een der ruime, hooge vertrekken aan de achterzijde van het paleis is
-de werkkamer van Zijne Excellentie en niettegenstaande de drukte, die
-de kleine hofhouding medebrengt, blijft het daar gedurende de
-morgenuren zoo stil, zoo rustig alsof het gebouw geen bewoners had.
-Voor heden echter maakt de heer Van Waliënhove niet het gewone nuttige
-gebruik van deze stilte: hij zit achterover geleund in zijn
-hooggerugden stoel; groote eikenhouten kisten vol stukken, gisteren
-door de mail uit Europa aangebracht, staan nog ongeopend rondom hem; de
-handen zijn werkeloos, de oogen half geloken.
-
-Daar straks is hij een oogenblik gewekt uit zijn gepeinzen—niet daarin
-gestoord—er heeft een lichte tred weerklonken; als in een droom zag hij
-een tengere gestalte, ze droeg een tuiltje veldviooltjes, ze zweefde
-hem voorbij naar het portret daarginds aan den wand... ze drukte een
-kus op zijn voorhoofd...
-
-Een uur is sedert voorbij gegaan. En nog ligt de dagtaak onaangeroerd,
-nog droomt hij, maar nu niet meer met gesloten oogen, nu met den blik
-gericht op dat gelaat, omkranst met veldviolen. Noch hij, noch zijn
-kind hadden in de drukte der feesten vergeten, dat het heden haar
-sterfdag was; hij en zijn kind, ze herdachten te zamen in een lange
-omhelzing haar, die voor een korte wijl hem verschenen was in dit
-leven; de goede engel, begaafd met de macht om den vloek, die op dat
-leven rustte, weg te nemen.
-
-O, hij was zwaar geweest om te dragen, die vloek!
-
-Hij had zijn kinderjaren verbitterd, zijn jeugd gemaakt tot een
-worsteling tegen knellende banden; banden, die hij met al zijn kracht
-niet had kunnen verbreken.
-
-Een adellijken naam te dragen en arm zijn! Al de vooroordeelen van zijn
-stand als met de moedermelk te hebben ingezogen, al de begrippen van
-dien stand te zijn toegedaan, al den trots er van te voelen bruisen in
-zijn aderen—en dan dien trots te moeten vernederen, die begrippen
-verloochenen, die vooroordeelen boeten!
-
-Ja, hij was zwaar geweest om te dragen, die vloek!..., tot zij, zijn
-goede engel, hem verscheen.
-
-Wat was toch haar geheim geweest?
-
-Ze was arm als hij, en evenwel, toen ze hun beider armoe vereend
-hadden, toen waren ze rijk geweest, onmetelijk rijk.
-
-Was het waar wat ze lachend beweerde, dat twee jonge menschen, om
-gelukkig te zijn, niet anders behoeven dan twee jonge harten?
-
-Was het haar schoonheid, die geheel haar eenvoudig kluisje verlichtte
-met zoo bekoorlijken glans? Was het haar blik, die het verwarmde met
-zoo troostvollen gloed? Was het haar lach, die het vervulde met zoo
-kostbaren zilverklank? Of was het wellicht de liefde geweest, de
-wonderbaarlijke, die alles vermag? Was dat de tooverstaf, waarmee ze
-zijn ziel had aangeraakt en teederheid gebracht in plaats van
-verbittering; de wonderbalsem, waarmee ze de duisternis had weggenomen
-uit zijn oogen en het gemor van zijn lippen; het bezweringsformulier,
-waarmee ze alle sombere denkbeelden had verbannen, om hem te doen
-gelooven in het ongeloofelijke dat ze rijk waren, mateloos rijk, rijker
-dan de rijkste op aarde?
-
-Helaas! dat de verschijning van toovergodinnen zoo kort moet zijn!
-
-Ze scheidde, ach! zoo onwillig, terwijl ze hem het laatste offer harer
-liefde bracht: een kind met den blik, den lach en—hij weet het sinds
-kort—de toovermacht harer moeder.
-
-Rijker dan de rijkste op aarde!
-
-God, hoe schoon was de droom geweest, hoe vreeselijk het ontwaken! Ach,
-als ze dan heen moest gaan, waarom had ze al den glans en het licht en
-de muziek met zich genomen?
-
-En als ze alles met zich nemen moest, waarom dan hem alleen
-achtergelaten in de nu onttooverde wereld?
-
-Wanneer hij zich terugdenkt in den tijd, die volgde op haar dood, toen
-de lasten des levens hem zoo zwaar drukten, dat ze zijn rug kromden
-voor de jaren, toen een hulpeloos kind, onverzorgde zusters, zwakke
-ouders, allen zijn bijstand vroegen, toen hij werkte en zwoegde als de
-minste en toch niet vond wat de minste vinden kan, genoeg! als hij zich
-wegdenkt in dien nacht, dubbel zwart omdat hij volgde op zoo
-schitterend een lentedag, dan vraagt hij zich af hoe hij dien heeft
-kunnen doorworstelen... Maar ook dan—en dan alleen begrijpt hij, hoe
-hij er toe gekomen is om zich te verkoopen!
-
-Zich te verkoopen!
-
-Honderde malen heeft hij het gefluisterd, dat vreeselijk woord,
-honderde malen! Al de hoon, al de schande er in vervat, is gegrift in
-de diepste diepten zijner ziel, maar nog terwijl hij het uitspreekt in
-de stilte van zijn binnenkamer, nog doet het hem pijnlijk blozen, alsof
-hij een slag kreeg in het aangezicht; nog krult zich zijn lip, zooals
-ze doen zou bij het vernemen eener laagheid, nog wendt hij het hoofd af
-van het gelaat omkranst met veldviolen...
-
-Want—bloost hij voor zichzelf, hij doet het meer nog voor haar. Immers
-door zijn tweede huwelijk heeft hij zijn eerste verloochend.
-
-De vrouw, die hem kocht, kan hem niets verwijten: zij wist dat hij geen
-hart te geven had en ze vroeg ook geen hart, ze zou niet geweten hebben
-wat er mee aan te vangen; maar Clotilde’s moeder!...
-
-Ja, wèl heeft de vloek zijns levens zwaar op hem gerust!
-
-Want, na jaren lang den aangebonden strijd te hebben volgehouden, buigt
-hij ten laatste het hoofd en onderwerpt zich aan het noodlot, dat hem
-dwingt zijn oud verveloos wapenschild te vergulden door een rijk
-huwelijk, en dan wordt hem, die zoo dikwerf en zoo dringend had
-gevraagd om een meer winstgevende betrekking, hem die gaarne al zijn
-krachten zou gewijd hebben aan zijn land, als hij daardoor zijn
-verarmde familie had kunnen steunen, hem wordt—o bittere spotternij der
-fortuin, nu op eens als het ware thuis gebracht wat hij zoo lang te
-vergeefs najaagde.
-
-En al hooger en hooger stijgend, nu hij behalve door bekwaamheid ook
-door geld gesteund wordt, ziet hij zich eindelijk benoemd tot
-gouverneur-generaal van Neerlandsch-Indië!
-
-Gouverneur-generaal van Neerlandsch-Indië! Ja... maar geketend aan eene
-vrouw, die hij haat.
-
-Haat? Hij schrikt op van het woord, nu het hem daar als van zelf op de
-lippen komt; hij herhaalt het fluisterend, als woog hij de beteekenis
-er van, als wilde hij nog ontkennen wat daar zoo luide wordt
-uitgesproken in het diepst van zijn hart.
-
-Haten? Neen immers! Dat kan, dat mag niet!
-
-Toen ze huwden, heeft hij toen niet geloofd in de mogelijkheid van haar
-te beminnen? Scheen die vorstelijke gestalte, die weelderig schoone
-vrouw hem niet begeerenswaard; bewonderde hij niet dat regelmatig fraai
-gelaat; meende hij geen liefde te lezen in de oogen, die toen nog niet
-zoo onheilspellend fonkelen, zoo toornig lichten konden?
-
-En later, toen ze hem zijn zonen schonk, toen ze aan de wieg van haar
-kind meer tot teederheid geneigd scheen, waren er toen niet
-oogenblikken geweest, waarin ze te zamen genoten van de weelden die
-kinderen onbewust hun ouders verschaffen, oogenblikken, waarin hij de
-moeder zijner heerlijke jongens dankbaar was voor dien schat?
-
-Haten? Neen! ’t Is waar, hij heeft een vrouw gehuwd om haar fortuin,
-maar hij deed het niet als een gewetenlooze. Hij gaf haar zijn naam, in
-het vast geloof dat ze waardig was dien te dragen, met het voornemen
-haar gelukkig te maken, de hoop bij haar datgene te vinden, wat hij nog
-vroeg van het leven: een kalm tevreden lot.
-
-Ach, als ze hem maar een weinig had begrepen!
-
-Als ze maar had kunnen beseffen hoe pijnlijk ze hem wondde met dien
-kouden blik, met dien wreeden lach; als ze maar had gevoeld hoe het
-blootleggen van een hart als het hare, een hart als het zijne voor
-altijd sluiten moest! Of anders, als ze maar had willen veinzen, hij
-zou niets liever gewenscht hebben dan te leven in een gelukkige
-dwaling.
-
-Maar helaas, er zijn naturen zoo laag, dat ze zelfs het begrip niet
-hebben hun laagheid te verbergen: hoe weinig had ze hem kunnen geven,
-hoeveel had ze van hem gevraagd! Wanneer de man offers brengt op het
-altaar der liefde, wanneer hij eigen zin en wil onderdrukt, eigen
-wensch verloochent voor de vrouw die hij bemint, dan wordt ze hem
-dierbaarder naarmate de offers die hij bracht, zwaarder waren. Maar wee
-de vrouw die offers eischt waar ze niet bemind wordt, wee den man die
-ze brengt zonder liefde; haat, toornige, machtelooze haat komt zich
-legeren tusschen hem en haar.
-
-Nu drie jaar geleden, toen hij geroepen werd tot zijn hoogen post,
-heeft ze van hem geëischt, wat hem moeielijk te volbrengen viel: de
-scheiding van Clotilde.
-
-Hij weigerde. Zij sprak over vaderlijk egoïsme, dat de toekomst der
-dochter bedierf, over een half voltooide opvoeding, over een nadeeligen
-invloed van het indisch klimaat... hij bleef weigeren: toen toonde zij
-zich zoozeer stiefmoeder, dat het kind zelve vroeg om te mogen
-achterblijven; immers de strengste kostschool was beter dan zulk een
-thuis... en hij weigerde niet langer.
-
-En zoo beroofde ze hem van het genot, dat hij zich lang had gedroomd;
-de plant die hij kweekte, waarvan hij elk blaadje bespied, elk knopje
-welkom geheeten had, moest hij verlaten op het oogenblik dat ze zich
-ontplooide tot vollen, heerlijken bloei. En als hij nu, nu zijn
-ontloken roos is teruggekeerd, den zonneschijn zijner liefde slechts
-over haar had mogen uitstorten! Doch—treurig raadsel—de vrouw, die niet
-heeft kunnen beminnen, kan ijverzuchtig zijn, ijverzuchtig op de doode,
-voortlevend in haar kind.
-
-Thans staat hij op het punt een ander offer te brengen.
-
-Niet dat ze het vraagt, niet dat ze, nu het haar eigen kinderen geldt,
-een opvoeding in Holland noodzakelijk vindt! Och neen, ze roept ach en
-wee over zijn hardvochtigheid, ze noemt hem een vader zonder gevoel, ze
-toornt, ze dreigt, zoodra hij maar een woord durft spreken, doelend op
-de mogelijkheid eener naderende scheiding.
-
-Toch kan hij het zich niet langer ontveinzen; die scheiding wordt
-noodzakelijk. Dagelijks is hij getuige van tooneelen, die hem de
-waarheid in het aangezicht slingeren: er moet een einde komen aan den
-bestaanden toestand; dagelijks ziet hij het, hoe de goede aanleg der
-beide jongens wordt bedorven door het onverstand der moeder, hoe hun
-trotsche aard, het erfdeel der Van Waliënhove’s, dreigt te ontaarden in
-den dommen hoogmoed, die de landvoogdes bezielde van het oogenblik af
-dat ze onder het bulderen der kanonnen voet aan wal zette te Batavia.
-
-Ziet hij niet hoe alles samenwerkt om de kinderen een veel te hoog
-denkbeeld te geven van de grootheid huns vaders, die, alles
-welbeschouwd, toch slechts een tijdelijke grootheid is? Werkt die troep
-hovelingen niet nadeelig op het karakter, zijn die kruipende Javanen
-niet juist geschikt om den kleinen tiran, die in Felix sluimert, te
-doen ontwaken? Wordt de toomelooze drift van Oscar ooit naar behooren
-gestraft? Wordt niet met al zijn luimen en nukken genoegen genomen? Ja,
-zijn insolenties en ruwe grappen, worden zij niet toegejuicht door de
-vleiers, wier eigen kinderen wellicht verbaasd zouden staan, als ze
-hier eens zagen hoeveel papa verdragen kan? Hij mag niet, als
-gelukkiger vaders uit nederiger stand, zich de weelde veroorloven zelf
-de opvoeder zijner zonen te zijn; hij behoort niet aan zijn huisgezin,
-maar aan den staat.
-
-De dagen, die het land doorleeft, waarover hij gesteld is, zijn donker:
-de toekomst, die het tegengaat, is ver van rooskleurig; er wordt
-gevreesd voor steeds grooter achteruitgang, zoo niet ondergang dreigt;
-en hij spant al zijn krachten in om in dat donker licht te scheppen, om
-dien ondergang te voorkomen; hij strijdt tegen den afmattenden invloed
-van klimaat en omgeving, tegen de moeielijkheden aan de positie van
-landvoogd verbonden. De strijd is niet licht en legt zoodanig beslag op
-al zijn gedachten, al zijn vermogens, dat hij gaarne van de zorg voor
-de opvoeding zijner zonen zou ontheven zijn geworden.
-
-Maar dit mocht niet zijn, en tusschen de regeeringszaken door, peinst
-hij op middelen om die opvoeding te doen slagen.
-
-Hij heeft gewenscht—en tegen den bepaald uitgesproken wil zijner vrouw
-doorgezet—dat Felix en Oscar naar school gingen, dat ze daar leerden en
-speelden, stoeiden en vochten, overwinnaar bleven of onder lagen, juist
-als andere knapen; maar dat is onmogelijk gebleken.
-
-Hij mocht nog zoo duidelijk verklaren, dat hij geen onderscheid
-wenschte, hij mocht zijn jongens naar school zenden, te voet, in weer
-en wind, in het traditioneele blauwe pak, de tasch op den rug gebonden,
-de onderwijzer kan toch niet vergeten dat het de kinderen van Zijne
-Excellentie zijn.
-
-Als het ongeluk wil dat in een vechtpartij Felix een blauw oog heeft
-opgeloopen, komt het hoofd der school, bleek van schrik, zijn
-verontschuldiging aanbieden; kort daarna wordt hij om deze onhandigheid
-overgeplaatst; zijn opvolger houdt zich overtuigd dat die overplaatsing
-het natuurlijk gevolg is van het blauwe oog en straft den eersten den
-besten, die het waagt een Van Waliënhove aan te raken, zoo voorbeeldig,
-dat geen knaap zich meer schuldig maakt aan die majesteitsschennis.
-
-Het schoolgaan op deze wijs moest nog veel nadeeliger werken dan het
-leeren aan huis, en mevrouw Van Waliënhove—had ze misschien de hand
-gehad in de geheele zaak?—kreeg haar wensch: een gouverneur.
-
-Het mocht geen gewone schoolmeester zijn, de gouverneur van mevrouws
-zonen! Dus werd een buitengewone gezocht, iemand die akten had voor
-alle mogelijke en onmogelijke vakken. Hij bleef drie maanden.
-
-Och neen, ’t moest heel iets anders wezen, niet zoo’n pedant heer van
-het middelbaar, maar iemand van het lager onderwijs, zoo’n manneke dat
-men niet behoefde te ontzien. Hij hield het een half jaar uit. Er was
-een Franschman geprobeerd, een Duitscher, een candidaat in de letteren,
-een dokter in de wijsbegeerte... nu kort geleden is voor de zesde maal
-de gouverneur tot Zijne Excellentie gekomen, met beleefd maar dringend
-verzoek om ontslag—en Zijne Excellentie de onderkoning van Indië heeft
-beschaamd gestaan voor dien nederigen man: hij heeft niet durven vragen
-wat de reden was van zijn verzoek, hij wist het. En hij weet ook, dat
-degeen die in ’s mans plaats komt... ah ja, de mail ligt daar nog
-ongeopend vóór hem, misschien is er bericht; misschien dat de laatste
-poging door hem aangewend, alvorens tot het uiterste over te gaan,
-gelukt is.
-
-Hij leest haastig de adressen zijner brieven, opent een daarvan, vliegt
-den inhoud door en op het gelaat, dat daar straks zoo somber stond,
-komt nu een trek van blijde verrassing.
-
-Een paar malen loopt hij met den geopenden brief de kamer op en neer,
-dan schelt hij en beveelt den intendant te roepen.
-
-»Herinnert u zich nog, kolonel,« vraagt hij, zoodra deze gezeten is,
-»herinnert u zich nog den kolonel Van Beevelant?«
-
-»Die gewond werd op Atjeh, en kort daarna gepensioneerd? Zeker herinner
-ik mij dien, Excellentie! Hij is, meen ik, reeds als tweede luitenant
-ridder geworden, en...«
-
-»Juist. U moet weten, kolonel Van Beevelant en ik zijn schoolkameraden
-geweest.«
-
-»Ah zoo?« vraagt d’Hannecour, dadelijk op zijn qui vive.
-
-»En we zijn altijd vrienden gebleven«.
-
-Met de vlugheid van den hoveling heeft de intendant begrepen welk
-antwoord hier dienstig zijn kan.
-
-»Ik ben zeker dat hij die onderscheiding waardig was. Toevallig heb ik
-het voorrecht gehad onder hem te dienen. Onze dames vooral
-sympathiseerden erg; we zagen elkaar veel en zijn altijd min of meer
-gelieerd gebleven.«
-
-»Wel zoo, dat doet me genoegen. U weet, hij had een zoon, zijn eenige.«
-
-»Ja, Frans. Hij was de speelkameraad van mijn kinderen, een aardige,
-veelbelovende jongen. Weet Uwe Excellentie misschien wat er van hem
-geworden is?«
-
-»We zullen het, denk ik, spoedig vernemen. De fransche mail is aan:
-welnu, dan is hij gisteravond afgestapt te Batavia en nu waarschijnlijk
-op reis naar hier.—A propos, zoudt u den adjudant van dienst willen
-vragen hem te gaan halen van ’t station?«
-
-»Met genoegen. Hè, wat vind ik dat aardig, Frans Beevelant weer eens
-terug te zien! En wat een verrassing zullen ze het thuis vinden!«
-
-»Ik hoop zeer dat uwe familie haar oude betrekking op hem niet zal
-vergeten. De dames geven in zulke zaken meest den toon aan, en het zou
-hem zeker veel waard zijn door mevrouw d’Hannecour te worden
-gepousseerd.«
-
-De kolonel buigt, zichtbaar gevleid.
-
-»Heb daarover geen zorg, Excellentie! Hij zal met open armen worden
-ontvangen. Zulk een aardig jongmensch en daarenboven de zoon van een
-goed, oud vriend.«
-
-»En daarenboven de gouverneur mijner jongens.«
-
-De intendant ziet den landvoogd aan alsof hij denkt aan een grap.
-
-»U zegt?« vraagt hij met een pijnlijk glimlachje.
-
-»De gouverneur mijner jongens,« antwoordt baron Van Waliënhove droog.
-
-»De gouverneur?« herhaalt d’Hannecour, en op zijn daareven zoo glanzend
-gelaat is de grootste verlegenheid te lezen. »De gouverneur?«
-
-»Wat ik u bidden mag, kolonel, blijf niet zoo stilstaan bij dat woord
-gouverneur. Het mocht u eens doen vergeten dat de gouverneur uw
-bijzondere gunsteling, de speelkameraad uwer dochters en de zoon van
-ons beider ouden vriend is.«
-
-
-
-
-
-
-
-IV
-
-EEN INDISCHE HUISHOUDING.
-
-
-»Mama, ik wil koek!«
-
-»Ma, Wim knijpt me... Adoe! adoe!« [1]
-
-»Maatje heef hort aan Jantje!«
-
-»Mama, toetie minta boeboer.« [2]
-
-Ziedaar de kreten, die, vergezeld van het geraas, dat lepels en vorken
-in kinderhanden maken, worden geslaakt door het zevental dat om de
-ontbijttafel der Bruinings gelegerd is in houdingen, welke slechts
-darwinistische denkbeelden vermogen te wekken.
-
-Die ontbijttafel is bedekt met tal van gerechten.
-
-»Want, niet waar,«—aldus mevrouw De Bruining—»wanneer men zooveel
-kinderen heeft, dan moet er van alles zijn? Daar hebt u Jantje, die wil
-altijd gort hebben en voor Non moet er koek wezen; dan eet Toetie
-boeboer en het kleintje«—er is altijd een kleintje!—»het kleintje kan
-nog niet veel anders verdragen dan nassie tim, terwijl Bruining op zijn
-kop chocolade gesteld is en juf graag kip of vleesch heeft bij de
-boterham.«
-
-»Stil toch, kinderen,« spreekt mevrouw, met een stem, veel te zwak om
-het rumoer te overschreeuwen. »Ik zal je helpen, maar gil dan niet zoo!
-Wou je koek, Non? Hier poesje. En jij Wim... jongens, vecht nu niet
-langer... kom je boterham eten... Spen kassi roti... waar is Spen?«
-
-Spen is aan het melk koken, bericht de baboe, die op den grond zit met
-een schotel rijstepap en de vijfjarige Toetie volpropt met den boeboer,
-alsof het een jonge kalkoen was die gepild moet worden.
-
-Nu had Spen reeds een uur geleden de melk kunnen koken, maar met het
-overleg den inlander eigen, waar het geldt eenig werk te ontloopen,
-stelt hij dit altijd uit tot het oogenblik van aanval; de jeugdige
-Bruinings te bedienen is geen gemakkelijke taak en hij laat die liefst
-over aan hunne moeder.
-
-Zij vliegt dan nu ook links en rechts, om de wenschen harer lievelingen
-te vervullen; zoo gauw echter niet of jongeheer Jan vindt gelegenheid
-om de »hort«, waar hij daareven zoo dringend om riep, overal te brengen
-waar ze niet behoort.
-
-Hij teekent zich met de stroop een paar snorren, die een sappeur hem
-zou kunnen benijden; nu gaat hij over tot het aanbrengen van groote
-dwarsstrepen op zijn voorhoofd, welke hem iets diepdenkends zouden
-geven zonder de beide gortkorrels aan de punt van zijn neus.
-
-Misschien zou Lavater een studie gemaakt hebben van de
-tegenstrijdigheden in de uitdrukking op Jantje’s gelaat, maar mevrouw
-De Bruining heeft daarvoor geen tijd. Nauwelijks ontdekt ze het snood
-bedrijf, als ze een natten handdoek grijpt en daarmede op den
-teekenmeester toeschiet...
-
-Juist op dit oogenblik weerklinkt een hartverscheurende kreet. De
-strijd tusschen Willem en Louis met ongewone hardnekkigheid voortgezet,
-was weldra ontaard in een buiteling en de buiteling beëindigd met een
-even treurig als verrassend voorval: Louis kwam met een weinig
-beschermd lichaamsdeel terecht in de heete rijstepap.
-
-Met pas gekrulde kuif en wijd uitgespreiden bakkebaard, met zijn das in
-de hand en zijn jas op den arm, vliegt nu de heer De Bruining de
-achtergalerij binnen: hij heeft door het hartverscheurend gegil van
-Louis gemeend, dat er een vreeselijk ongeluk gebeurde, maar de houding
-die het ventje aanneemt, nu hij uit de heete pap opkrabbelt, is zóó
-dwaas, dat papa met de kinderen en bedienden instemt en het uitschatert
-van lachen.
-
-De kus, dien hij zijn vrouw op de lippen drukt, het goeden morgen dat
-hij zijn jongens toeroept, zouden vriendelijker zijn, als hij niet zoo
-gejaagd was; immers hij is reeds gekleed voor zijn dagelijksch bezoek
-bij den gouverneur-generaal; binnen een half uur moeten hij en Zijne
-Excellentie een zaak bespreken, die alleen met behulp van zeker
-staatsblad te bespreken is. En nu werd hij in het bestudeeren van dat
-staatsblad gestoord door den noodkreet van zijn zoon. Mevrouw is
-neergeknield om de vuurroode plek, die Louis bij zijn evolutiën bloot
-geeft, te betten met den natten handdoek voor Jantje bestemd; Jantje
-vliegt paatje tegemoet, paatje geeft toe aan een opwelling van
-vaderlijk gevoel en de lichtbruine vloeistof, waarin bij de tropische
-hitte Jantje’s teekeningen zich hebben opgelost, kleeft tusschen het
-ronde gezichtje en de mooie bakkebaarden.
-
-Jantje vindt het aardig, maar papa laat zich een woord ontvallen, een
-woord dat... in ’t kort, dat hij hoogst waarschijnlijk niet gebruiken
-zal als hij straks in gezelschap is van Zijne Excellentie.
-
-Doodelijk ontsteld rijst mevrouw De Bruining overeind en spant alle
-krachten in om nog meer zulke woorden te voorkomen.
-
-De drie eitjes, die de algemeene secretaris moet gebruiken om bij zijn
-veelomvattende werkzaamheden staande te blijven, kunnen alleen door
-zijn Wies naar den eisch gekookt worden, en daar de juffrouw nog steeds
-niet verschijnt en de Spen volhardt bij het melk koken, terwijl Louis
-kermt en Jantje snikt, heeft ze de handen vol.
-
-Daar komt een inlandsch naaistertje, een naaistertje zoo jong en mooi
-als slechts bij ongetrouwde dames een dienst vinden, binnentrippelen:
-ze brengt een boodschap van »nonna jupprou«; nonna jupprou heeft erge
-kiespijn; nonna jupprou kan onmogelijk opstaan en nonna jupprou vraagt
-haar ontbijt.
-
-Terwijl ze daarvoor zorgt, ontsnapt een diepe zucht aan mevrouw De
-Bruining’s borst.
-
-»’t Wordt toch wat erg,« meent Daniël, die den zucht hoort en met
-bezorgdheid opmerkt hoe bleek zijn vrouw er weer uitziet vandaag, »’t
-wordt toch wat erg! Jij hadt van morgen wel pijn in den rug...«
-
-»Maar Daan! Alsof de meesteres zich zoo zou mogen toegeven als de juf!«
-zegt mevrouw De Bruining niet zonder eenige bitterheid. »Trouwens, ’t
-is al wat beter en straks, als ik mijn stortbad genomen heb, zal het
-wel heelemaal over zijn. Nog een boterhammetje?«
-
-»Neen, dank je! Begin nu eerst zelf eens wat te eten.« En na een pauze,
-door de kinderen krachtig aangevuld:
-
-»Wil ik je eens wat zeggen, Wies? Het gaat met deze juffrouw alweer net
-als met de beide vorigen, je hebt er meer last dan pleizier van.«
-
-»Och lieve, dat is nu eenmaal niet anders in Indië.«
-
-»Maar het is toch niet bij iedereen zoo. Ik ken wel dames, die van haar
-bonne heel wat meer gedaan krijgen dan jij.«
-
-»Ik geloof dat het aan mij ligt,« zegt de arme Wies beschaamd; »als je
-denkt dat dit de negende is. Ik ben te zwak.«
-
-»Ja, dat is het, oudje. Je bent te goed!«
-
-Ze glimlacht en legt een oogenblik haar hand in de zijne. Hij drukt die
-hand, ziet haar in het gelaat, dat met dien glimlach niet vermoeid meer
-schijnt, en de kinderen mogen leven maken zooveel ze willen, hij mag
-het teeder woordje nog zoo zacht fluisteren—zij verstaat het.
-
-’t Is een korte vreugd. In dezelfde zenuwachtige haast, waarmede hij
-naar binnen kwam stormen, vliegt hij overeind. »Mijn hemel! ’t is half
-negen. Ik moet weg! Wordt er ingespannen? Kinderen, houdt je stil...
-Wies! zorg dat de rijsttafel precies half een op tafel staat, dan kan
-ik... hou je mond, schreeuwleelijk—dan kan ik nog een oogenblik
-rusten.«
-
-Nauwelijks heeft papa zijn hielen gelicht of de wilde horde vliegt den
-tuin in; mama bedenkt dat ze geen hoeden op hebben en geen schoenen
-aan; maar in ’s hemelsnaam! De stilte is zoo verrukkelijk! En het is nu
-juist een geschikt oogenblik voor haar om te ontbijten.
-
-Gauw een kop thee, de beste is afgeschonken, maar ze kan nog wel eens
-opgieten; een eitje, de eieren van eigen kippen zijn altijd voor Daan,
-maar och, men kan het met koopeieren ook wel eens treffen...
-
-Dat smaakt. Ze zal zich een tweede kopje inschenken, een tweede broodje
-smeren... daar begint ze onrustig te worden, ze werpt schuchtere
-blikken naar beneden, naar de trap; weldra durft zij de oogen niet meer
-opheffen van haar bord. Immers, ze weet dat ze daar beneden aan de trap
-wordt opgewacht; wel niet met kwade bedoelingen, maar ... met ongeduld,
-met steeds klimmend ongeduld.
-
-Reeds stijgt een verward rumoer tot haar op; reeds onderscheidt ze het
-afschuwelijk neusgeluid, dat alleen een chineesche varkensslager kan
-voortbrengen; in de verte bengelt het klokje van den klontong;
-dichterbij kakelen kippen en kirren duiven die op voedsel wachten;
-boven alles uit weerklinkt de weinig melodieuse stem van Spen, die
-quasi de verkoopers van groenten vruchten, hout, klappers en wat ze
-meer op hun krakende picolans komen aandragen, onderhoudt over hun
-schandelijk overvragen.
-
-Mevrouw De Bruining neemt zich voor, hen te laten wachten; ze zal haar
-boterham rustig opeten, zich nergens aan storen ... haar oog ontmoet
-den strakken blik van twee naaisters, die zich houden of het haar
-bepaald onmogelijk zijn zou één steek te doen vóór zij ze werk geeft;
-daar fluistert de waschmeid een dringende bede om zeep, de kokkin
-bewaart, voor de gesloten deur der goedang gezeten, een stilzwijgen,
-dat zegt: »mensch, maak die deur open of ik zal je op je rijsttafel
-laten wachten zoolang als je er nog nooit op gewacht hebt.«
-
-De moed begeeft haar; een laatste verlangende blik op den trekpot en ze
-rijst langzaam overeind om aan de vervulling harer huishoudelijke
-plichten te beginnen.
-
-Mevrouw De Bruining is de goedheid zelve.
-
-Voor ieder, met het karakter van den inlander bekend, zal het na deze
-mededeeling duidelijk zijn, dat er op geheel Buitenzorg geen dame
-gevonden wordt, die een grooter aantal bedienden heeft en slechter
-bediend wordt, geene die meer passergeld gebruikt en minder eten op
-tafel krijgt, geene die uit haar tuin vol vruchtboomen zoo zelden een
-eetbare pisang of djamboe plukt als zij.
-
-Door ervaring geleerd, bereidt ze er zich op voor om, als zij ’s
-morgens haar oogen opent, allerlei onaangename tijdingen te hooren.
-Zooals echter vandaag alles schijnt saam te spannen om haar tot wanhoop
-te brengen, daar is zelfs zij niet op voorbereid.
-
-Het begint met de mededeeling van kokkie, dat een zeker geheimzinnig
-dier van nacht vier kippen heeft weggehaald; dan komt de tuinman
-vertellen dat een van de groote bloempotten met de juist bloeiende
-sering, in elkaar is gezakt; de huisjongen, haar steun en hulp, vraagt
-veertig gulden voorschot en twee dagen verlof om te gaan trouwen—voor
-de derde maal in den loop van dit jaar; onmiddellijk na hem nadert nog
-grooter onheilsbode in den persoon van den koetsier: hij meldt dat een
-der beide Sydneyers ziek is.
-
-Dit is te veel! Moedeloos zinkt ze neer op haar stoel voor den goedang;
-werkeloos laat ze het toe dat de kooplieden haar beetnemen; ze ziet
-kokkie boter stelen in meer dan gewone mate, ze verzet er zich niet
-tegen, ze merkt op hoe de lampenjongen met de petroleum omgaat of het
-water ware: ze zwijgt. Daar wordt ze plotseling uit haar sombere
-moedeloosheid gewekt; was dat niet een noodkreet, een gil in doodsangst
-geslaakt, die daar het moederoor trof?
-
-Reeds is ze den stoet kinderen tegemoet gevlogen, die onder akelig
-gehuil uit den tuin komt aanloopen. Wat is er gebeurd? Een kleinigheid
-maar, vinden de baboes, te oordeelen naar haar kalmte; de kinderen
-hebben steentjes in hun ooren gestopt, anders niet!
-
-Een flauwe herinnering aan steentjes, die met een haarspeld uit hun
-schuilplaats werden opgedolven, speelt de arme Wies door het hoofd.
-Maar neen, beter dadelijk ingespannen! den dokter halen!
-
-Onmogelijk! De vossen zijn met de coupé naar het paleis, een van de
-Sydneyers is ziek.
-
-Een haarspeld dàn!
-
-Ha, hier komt er reeds een te voorschijn, een steentje namelijk! en
-hier nog een... ’t blijkt nu, dat er ook enkelen in den neus
-verdwaalden.
-
-De Bruining rijdt het erf op.
-
-»Man, laat niet uitspannen! De koetsier moet dadelijk naar den dokter.«
-
-De gehoorzame echtgenoot brengt de orders aan den koetsier over, zonder
-ook maar te vragen wat er gebeurd is; hij is er aan gewoon bij zijn
-thuiskomst een gebroken arm, verstuikt been of plotseling opgekomen
-koorts te vinden.
-
-»Daan, verbeeld je!« roept Wies, als hij terugkeert in de
-achtergalerij, meest het tooneel hunner huiselijke rampen; »Daan,
-verbeeld je, daar hebben de kinderen zich volgepropt met steenen!«
-
-»Kom, Wies!« roept hij ontsteld, maar niet verbaasd, daar van die
-kinderen hem niets meer verbazen kan, »’t is waarachtig of het
-casuarissen zijn. Geef ze castor-olie!«
-
-»Neen lieve, dat is de kwestie niet. Ze zitten in hun neus, in hun
-ooren.«
-
-»Groote God! En de baboes dan? En de juffrouw!«
-
-»Die ligt in haar kamer te lezen.«
-
-De algemeene secretaris grijpt met beide handen naar zijn achterhoofd
-en laat een zucht hooren, die veel op pijnlijk kermen gelijkt. Mevrouw
-ziet die beweging met bekommerd gelaat en zegt: »Als je weer wat ijs op
-je hoofd wilt leggen, ik heb reeds laten halen.«
-
-»Straks graag. Dat moest er nog bij komen. De kinderen misschien voor
-hun leven ongelukkig!«
-
-»Waar bij?« herhaalt de heer De Bruining opgewonden. »Wel... maar, ’t
-is waar! Je weet het nog niet. Daar is me Verschuere benoemd...«
-
-»Benoemd? Tot... tot eersten gouvernements-secretaris?«
-
-»Ja. En dat terwijl Van Heuvel er het volste recht op had, terwijl het
-hem beloofd was; hij is resident van Krawang gemaakt, de arme drommel!«
-
-»Mijn hemel, Daan! Verschuere...«
-
-»Ja, je moogt wel schrikken.«
-
-»Het verwondert me van den gouverneur.«
-
-»Mij niet. Ik ben voor niets geen twintig jaar lang in Indië geweest.
-Herinner je je nog dien tijd, toen de grootste ezels de mooiste
-betrekkingen kregen, alleen omdat er schot moest komen, alleen omdat de
-schoonzoon van den minister op moest klimmen?«
-
-»Ja, ’t is erg. Dus van referendaris op eens eerste
-gouvernements-secretaris? Maar trek het je niet aan. Wind je niet zoo
-op, Daan, denk aan je hoofdpijn!«
-
-»O Wies!« roept hij, terwijl hij haar handen grijpt en het pijnlijk
-gloeiend voorhoofd daarop laat neerzinken. »O Wies! eisch niet van me,
-dat ik me kalm houd...«
-
-»Je vreesde het wel een weinig, niet waar? Het komt niet geheel
-onverwacht?«
-
-»Neen, ik heb het zien aankomen. Ik heb het verwacht. Ik weet wie
-Verschuere is... hij werkt vlugger, beter, gemakkelijker... hij kan
-meer dan iemand anders! Maar ik ken hem van vroeger, hij ontziet niets;
-hij ontziet niemand... wat hem in den weg staat loopt hij omver... en
-ik sta hem in den weg, Wies.«
-
-»Komaan,« spreekt ze vertroostend, »je moet zoo gauw den moed niet
-laten zinken. De gouverneur is je genegen.«
-
-»Maar Verschuere is de neef van den minister.«
-
-»Beste man! Denk om onze kinderen! We moeten den strijd volhouden
-zoolang we kunnen—dat heb je tot nu toe altijd gedaan.«
-
-»Ja, als ik die zenuwhoofdpijnen niet had! Als ik niet zoo vreeselijk
-was afgebeuld, nu drie jaar lang... Goddank, daar is de dokter.«
-
-
-
-
-
-
-
-V
-
-DE JONGGEHUWDE IN HAAR EIGEN HUIS.
-
-
-De woning, waarin de nieuwbenoemde zijn vrouw binnenleidde, was niet
-zulk een bescheiden nestje als waarin jonge indische paartjes meestal
-de eerste huwelijksjaren doorbrengen en och, zoo naamloos gelukkig zijn
-kunnen dat ze later, in hun marmeren paleis, nog met zoet verlangen
-terugdenken aan dat nederig stulpje. Het was een ruim huis, vol licht
-en lucht, gelegen op den besten stand van Buitenzorg, met het uitzicht
-in den Plantentuin.
-
-»Nu kind, ben je tevreden?« vraagt hij, als hij haar heeft rondgeleid.
-
-»Of ik tevreden ben?... Ik heb dikwerf gedroomd van zoo’n huis en zoo’n
-uitzicht, maar dat het ooit werkelijkheid zou worden, neen, dat had ik
-niet durven denken.«
-
-»Je zult mettertijd in een nog veel mooier, nog veel grooter huis
-wonen, dat beloof ik je!«
-
-»Nog grooter? En ik vind dit al te groot voor twee menschen, voor twee
-menschen die elkaar liefhebben, ten minste....«
-
-»Dwaas kind! Een huis met vijf kamers!«
-
-»En twee beneden. Dat maakt zeven.«
-
-»Ja, maar die moet je niet meêrekenen. Die hebben we noodig voor de
-logées.«
-
-»Zouden we veel logées krijgen, denk je?«
-
-»Natuurlijk. Als je op Buitenzorg woont, heb je altijd logées. In den
-oostmousson komen de kennissen van Batavia, omdat ze het er niet kunnen
-uithouden van de warmte; in den westmousson komen de kennissen uit de
-Preanger, omdat ze het er niet kunnen uithouden van verveling.«
-
-»Niet zoo heel prettig altijd vreemden over den vloer te hebben, vind
-je wel?« vraagt mevrouw Verschuere.
-
-»Och, daar merk je hier zoo weinig van, vooral als er een logeergebouw
-is. Maar om op die vijf kamers terug te komen. Een daarvan—deze
-rechts—is bestemd voor mijn bureau; deze had ik gekozen voor een
-boudoirtje.«
-
-»Een boudoir? Voor mij?«
-
-»Ja, je begrijpt, je moet zoo’n vertrekje hebben, waarin je je
-amuseeren kunt met je piano en je boeken, of je handwerkjes, terwijl ik
-in mijn bureau zit.«
-
-»Moet je veel in je bureau zitten?«
-
-»Ja.«
-
-»Maar zouden we niet in dezelfde kamer kunnen werken? Ik zou je niet
-hinderen; ik kan zoo stil zijn als een muis, en het zou veel gezelliger
-wezen.«
-
-»Onmogelijk, kind. Jullie vrouwen hebt altijd een zeker frou frou, en
-als ik werk kan ik niet het minste gerucht verdragen. Dan rest er een
-voor slaapsalet en verder deze voor de kleedkamer van mevrouw, en dit
-kleintje voor de kleedkamer van mijnheer.«
-
-»Hoe deftig!«
-
-»We moeten een beetje deftig zijn, dat behoort er zoo bij... Neen, lach
-me nu niet uit, Nita! Ik meen het.«
-
-Ze wandelen het huis nog eens samen door, tot eensklaps mevrouw
-Verschuere stilstaat met de vraag: »Maar wat moeten we eigenlijk met
-die groote galerijen beginnen?«
-
-»Wel, ze zijn niets te groot. Integendeel, bij de eerste de beste
-partij, die we geven, zul je zien dat de binnengalerij eigenlijk te
-klein is. Voor een dineetje van twaalf personen is de achtergalerij
-goed, maar meer zou je er ook niet kunnen plaatsen, terwijl vóór... ja,
-dat gaat. Laat zien: een dertig menschen...«
-
-»Dertig menschen? Waarom zoo veel? Zei je me laatst niet, dat je een
-hekel hadt aan groote partijen?«
-
-»O ja, wat dat betreft... maar men moet nu eenmaal soms iets doen
-waaraan men een hekel heeft.«
-
-»Je bent toch vrij?«
-
-»Vrij? Op Buitenzorg vrij? Zie je daar het paleis en praat je dan nog
-van vrij? Ah zoo, daar komen de meubeltjes te voorschijn! Ik dacht dat
-ze die emballage nooit los zouden krijgen. Kijk eens, wat is dat keurig
-overgekomen. In ’t geheel niet beschadigd. Nu, Nita...«
-
-»Wat? Waarom zeg je »nu Nita?««
-
-»Omdat ik weg moet.«
-
-»Weg? Ga je weg? En moet ik hier alleen blijven? Met al die menschen?«
-
-»Mingo is hier en je meid en je naaister. Wat kijk je me verwijtend
-aan, kind? Dacht je dan dat ik tijd had om een geheelen dag te
-verknoeien met meubels uitpakken?«
-
-»Noem je dat verknoeien? Ik had er me juist zooveel van voorgesteld het
-samen te doen; alles samen uit te pakken, te bewonderen, te schikken en
-te plaatsen.«
-
-»O, wat een idée! Ik heb er niet het minste verstand van en ook geen
-geduld toe. Geloof me, al had ik niet zoo’n massa werk, dáár zou ik
-toch niet toe te vinden zijn. Kom, Nita, je moet je eens aangrijpen. We
-hebben hier nu eenmaal geen menschen die je huis voor je meubeleeren,
-anders had ik ze je lang bezorgd. Je weet, wat een vrouw in Indië
-noodig heeft, is flinkheid; ze moet ferm zijn, zelfstandig handelend
-optreden. Nu lieve, ’t wordt mijn tijd.«
-
-»Hoe laat kom je terug?«
-
-»Tegen twaalf uur, denk ik. Ik krijg daareven bericht dat De Bruining
-met zenuwhoofdpijn te bed ligt. Nu, dan is hij nog verwarder dan
-gewoonlijk en dus zal het wel etenstijd worden vóór we klaar zijn. Tot
-straks!« en hij kust haar hartelijk.
-
-»Dag Gustaaf!«
-
-Hij keert nog eens terug op zijn schreden en vraagt lachend: »Wat is
-het eerste vereischte voor een vrouw in Indië?«
-
-»Flinkheid,« antwoordt ze met een stemmetje dat alles behalve flink
-klinkt.
-
-Nog een vluchtige groet en mevrouw Verschuere is alleen; alleen, met
-een veertigtal koelies, een dertigtal kisten en zulk een helsch leven
-als het wezen kan in een ledig huis, gevuld met werkvolk.
-
-Ze ziet rondom zich dien chaos van touwen, breekijzers, hooi, stroo,
-pakpapier; ze ziet die halfnaakte mannen, de dierlijke bruine
-gezichten, nog misvormd door den pruim tabak, dien ze vóór in den mond
-houden; ze hoort de ruwe klanken, welke, vooral als men de taal niet
-verstaat, meer aan beestengeluiden dan aan menschenstemmen doet denken
-en—ze wordt bang!
-
-»Mingo! Mingo!«
-
-Maar Mingo is juist naar den trein om den nieuwen voorraad kisten,
-daareven van Batavia aangekomen, in ontvangst te nemen. »Jeit!
-Sarinah!«
-
-Maar lijfmeid en naaister hadden een rustig oogenblikje aangegrepen om
-koffie te drinken.
-
-Ze voelt een onweerstaanbaren lust om in een der ledige kamers te
-vluchten en zich daar op te sluiten, maar ze zegt tot zichzelf dat dit
-kinderachtig zijn zou, en ze weet reeds bij ervaring, dat Verschuere
-geen kinderachtigheid verdragen kan. Dus grijpt ze zich aan, loopt met
-een fermen stap naar voren en... staat tegenover mevrouw De Bruining.
-
-Zooals deze verrijst van achter een berg kisten, met haar hoekige
-figuur gestoken in sarong en kabaia; met haar toch niet overdadige
-lokkenpracht, nog vochtig van het bad, in dunne pijpestelen afhangend
-op den rug; met haar bleek gezichtje haastig en daardoor niet zeer
-gelijkmatig gepoederd, is ze geenszins een bekoorlijke verschijning.
-Maar als mevrouw Verschuere haar aanziet, leest ze in de zachte oogen
-iets dat haar aan »mama in Holland« herinnert en ze valt haar in de
-armen met een kreet van vreugde, die in een snik eindigt.
-
-»Dacht ik het niet?« roept mevrouw de Bruining, terwijl ze vol
-moederlijke teederheid het tengere figuurtje omsluit. »Dacht ik het
-niet? Zei ik ’t niet dadelijk aan uw man, toen hij me vertelde, dat u
-hier alleen in huis waart?« En dan, met de trotsche vreugde van een
-vrouw die gelijk krijgt: »dat kon hij op zijn vingers natellen! Om u de
-waarheid te zeggen, heb ik hem eens flink beknord.«
-
-»O mevrouw! Verschuere had zooveel...«
-
-»Zooveel werk. Och ja, kindlief, dat is ook zoo, daar kunnen ze nu
-eenmaal niets aan veranderen. De stukken wachten niet. Ook is er me
-tegenwoordig zoo iets af te doen... En waart u daar nu een beetje
-zenuwachtig gaan worden? Wel, wel! Mijn lieve, wat ben ik blij dat ik
-maar zoo dadelijk in den wagen gesprongen ben! Vooral wanneer ik
-bedenk, dat ik, als ik er langer over had nagedacht, bepaald thuis zou
-zijn gebleven. U moet weten dat de juffrouw een weekje verlof
-heeft—naar Soekaboemie, daar woont haar zuster—dat kun je zoo’n mensch
-ook al moeilijk weigeren, niet waar? en dat het kleintje juist een
-hoektand doorkrijgt. Daarbij komt dat de min—maar daar hebt u nog zoo
-geen verstand van. Toch, als ik u een raad mag geven, begin daar nooit
-mee! Met minnen bedoel ik: hoektanden kunt u moeilijk buiten blijven...
-Komaan, wat is er te doen? Koffers en kisten uitpakken? Wel, dat is het
-prettigste werk van de wereld! Als er wat moois in zit ten minste. En
-als je maar weet hoe je het moet aanpakken... Waar is uw jongen? Ah
-zoo, ben jij dat? Hoe heet je? Mingo? Nu, Mingo, loop jij dan eens gauw
-hiernaast en vraag aan mevrouw een paar wipstoelen en wat ijswater.«
-
-»Maar,« brengt Nita in het midden, »ik ken die mevrouw hiernaast niet.«
-
-»Dan is dit een uitmuntend middel om kennis te maken. Zie zoo, nu
-beginnen we! Ajo koelies! Maakt open den boel! Gauw wat! Voorzichtig!
-Gauw, zeg ik je! Nu, wat voorzichtig, asjeblieft!« En zonder te
-bedenken dat het eene onmogelijkheid is die twee bevelen tegelijk uit
-te voeren, herhaalt zij ze onophoudelijk, terwijl de koelies er zich
-natuurlijk in het minst niet om bekommeren.
-
-Nu komt Mingo terug met stoelen, glazen, een ijskan en de vriendelijke
-boodschap, dat mevrouw verzocht wordt, alles wat ze mocht noodig hebben
-gerust te laten halen. De eene kist na de andere wordt ontpakt; en als
-tal van voorwerpen, met smaak gekozen in de beste magazijnen van
-Parijs, te voorschijn komen, dan vergeet mevrouw Verschuere haar
-teleurstelling, mevrouw De Bruining minnen, hoektanden en juffrouwen.
-
-Mingo blijkt een echte bataviasche jongen, vlug, net, handig—misschien
-brutaal en verliefd en diefachtig van natuur, maar een jongen waarmee
-men vooruit kan komen.
-
-Jeit en Sarinah, blijkbaar verfrischt door de koffie en het daarop
-volgende sirihpruimpje, maken zich zeer verdienstelijk; mevrouw De
-Bruining vliegt links en rechts; Nita doet wat ze kan—hetgeen zeer
-weinig is, daar niemand haar verstaat—tafels, ledikanten, kasten en
-divans komen op hun plaats; er verspreidt zich door het huis de
-eigenaardige lucht, die bewijst dat er flink gewerkt wordt door
-inlanders. De vriendelijke buurvrouw zendt tegen twaalf uur vruchten en
-portwijn. De dames hebben een verfrissching zoowel als een opwekking
-noodig, en met een zegenbede aan het adres van de geefster, zinken ze
-naast elkander op de eerste canapé de beste neer.
-
-»Wit u gelooven, dat ik niet meer op mijn beenen staan kan?« hijgt
-mevrouw De Bruining.
-
-»O mevrouw, wat spijt me dat! U had u niet zoo moeten vermoeien... ik
-hoor, dat het niet goed is in dit klimaat.«
-
-»Gekheid, kind! Laat je dat nooit wijs maken. Flinke beweging is hier
-even noodig als in Holland. Trouwens, uw bedienden zorgen wel dat—wáár
-u gebrek aan moogt hebben—het niet aan beweging is. Doen de baboes haar
-werk, dan moet men de naaisters weer narijden; is kokkie goed, dan laat
-de waschman... hemelsche goedheid! de waschman! hij zou om tien uur
-komen. Koetsier! Gauw! Vóór! Dag mevrouw! Neen, bedank me niet. Gauw,
-koetsier! Naar huis! Ik heb den waschman vergeten! ik moet nog voor de
-rijsttafel het goed ontvangen.«
-
-
-
-
-
-
-
-VI
-
-PEIGNOIR CONTRA SARONG.
-
-
-Niets vriendelijker, niets stralender dan Buitenzorg in het ochtenduur;
-niets verrukkender dan de atmosfeer, die daar heerscht wanneer de
-regen, des nachts in stroomen neergevallen, tegen den morgen ophoudt.
-
-’t Is hier niet, als in Europa’s groote steden, een ure somber en droef
-of de hemel den ganschen nacht had geweend over de aarde; hier zijn de
-regendruppels als de tranen eener bruid: ze worden des avonds geweend,
-om des morgens te zijn weggekust.
-
-Voor de in dauwdrup en bloesemgeur gedrenkte natuur is de eerste
-zonnestraal een groet, waarmede de moeder het slaapvertrek harer
-kleinen binnentreedt; glimlachend doet ze alles ontwaken. Het gebogen
-grassprietje verheft zich, het hangend kelkje tilt het hoofd omhoog,
-vochtige stammen tooien zich met vlammenden gloed, goudgevleugelde
-insecten stijgen opwaarts uit de bloem, die hen tot nachtverblijf
-diende. De morgenkoelte komt aangezweefd. En weldra ruischt het rondom
-van het eigenaardig geruisch, dat slechts in een tropische natuur
-vernomen wordt: in het dichte loofdak vallen met zacht geklater de
-regendruppels uiteen, en van zijn parelenlast bevrijd, nog getooid met
-vochtigen glans, nog geurend van nachtelijke frischheid, begint het
-gebladert dat suizelen en fluisteren, dat voor wie het verneemt zoo
-oneindig liefelijk zijn kan als de laatste toon van de symphonie van
-een tropischen nacht, maar ook als het teeder voorspel van het
-morgenconcert, dat straks een aanvang gaat nemen.
-
-Die muziek der ontwakende natuur is in volle harmonie met de beelden,
-die Agnita’s geest vervullen, wanneer ze, nog min of meer vertoevend in
-de droomenwereld, aan den arm van haar echtgenoot de dreven
-doorwandelt.
-
-Zij was al spoedig tot de ontdekking gekomen van het geheim—’t welk
-helaas voor tal van Europeanen in Indië een geheim blijft—dat het beste
-uur van den dag het morgenuurtje is, en weldra liet de zon, als zij
-verrees boven Bogor’s lanen, daar een van haar gouden stralen achter in
-de reine ziel, die, alsof het een bloem geweest ware, zich elken dag
-opende voor ochtenddauw en hemelglans.
-
-Eerst als de vogelen losbarsten in hun jubelzang, begon ook zij het
-vroolijk gepraat, dat, mengeling van kinderlijken eenvoud en
-dichterlijke verheffing, een bekoring uitoefende, groot genoeg om
-Verschuere te doen vergeten wat anders al zijn denken innam.
-
-Soms ontmoetten zij op hun wandeling freule Van Waliënhove. Voor haar
-was de morgen de vrijheid. Had eenmaal de bel voor het ontbijt geluid,
-dan was het gedaan met haar genoegen, dan had ze recht tegenover zich
-de gevreesde zwarte oogen, die haar aanstaarden, niet met dat teedere,
-dat liefkoozende, waarmee moederoogen zouden gerust hebben op die
-heerlijke verschijning, tintelend van levenslust, maar met den
-kritischen blik der vreemde, die niets liever wenscht dan een fout te
-ontdekken, op een tekortkoming te wijzen.
-
-En dat was niet moeielijk!
-
-Heden droeg het kleedje, waarmee ze aan het dejeuner kwam, de
-onmiskenbare sporen van een wilden tocht door de bosschen; morgen
-verscheen ze met een hoofd dat er uitzag alsof het slechts de koelte
-tot kapper had; nu getuigde haar gelaat dat het met de indische zon had
-kennis gemaakt, dan weer was ze te opgewonden bij het verhaal harer
-avonturen; soms ook lachte ze zoo luid, zoo lang, zoo blij, dat niet
-slechts de hooge vertrekken er van weergalmden, maar allen die het
-hoorden er zacht of luid mee moesten instemmen. Wie echter van al de
-paleisbewoners het hartelijkst meêlachten, dat waren mevrouw Van
-Waliënhove’s beide zonen. De nieuwe zus, die ze niet zonder vooroordeel
-hadden ontvangen, was tot hun onuitsprekelijke verrassing een
-speelmakker gebleken.
-
-Vóór dag en dauw, als alles nog in diepe rust lag, kwam reeds het
-gekrulde kopje bij hen om de deur kijken. Ze hield den vinger op den
-mond en kuchte; trouwens, meer was niet noodig om hen in één sprong uit
-het bed te krijgen: als ze daar zoo stond met het korte kleed, met den
-grooten stroohoed en de stevige hollandsche laarzen, dan wisten ze dat
-hun een pretje wachtte en ze volgden gewillig.
-
-»Neen, kijk nu niet op dat vervelende horloge, Gustaaf! we zitten hier
-zoo heerlijk... zie eens die blauwe lucht...«
-
-»Maar kind, het wordt mijn tijd; er is eene moeielijke kwestie
-aanhangig en de gouverneur schijnt haar zoo spoedig mogelijk te willen
-oplossen. Hij werkt hard; ik wil doen wat ik kan om hem te helpen...«
-
-»Wel, mijnheer Verschuere, dat vind ik lief van u!« roept een heldere
-stem vlak bij hen.
-
-Verbaasd zien beiden rondom zich en—van achter den reusachtigen stam
-eener waringin komt freule Clotilde te voorschijn, in het rose kleedje,
-den grooten stroohoed vol pas geplukte bloemen, frisch en jong als de
-morgenstond.
-
-»Gaat u maar gauw naar huis, mijnheer, en werk als het u belieft zoo
-hard als u kunt, want die arme papa heeft erge hoofdpijn. Ik zal
-mevrouw wel gezelschap houden. U moet weten, mevrouw Verschuere, ik
-verkeer in hetzelfde geval als u, ik word door mijn cavaliers verlaten,
-als ik dolgraag nog een uurtje in den tuin zou blijven. De arme jongens
-moeten om acht uur binnen zijn voor hun lessen. Heerlijk, vindt u niet,
-om, zooals wij, geen lessen meer te hebben? Bent u al lang van school?«
-
-»Ja, al vier jaar,« antwoordt Nita lachend.
-
-»Al vier jaar? Dan zult u niet meer, zooals ik, altijd hongerig zijn.
-Mama zegt dat het een gevolg is van ’t kostschoolleven. Maar—wilt u een
-stukje? Kijk, heerlijk bruin brood met kaas! We nemen dit mandje altijd
-mee, propvol; en het komt nooit anders dan leeg terug. U moet weten,
-dit is voor ons het lekkerste maal van den dag, wij houden niet van die
-getruffeerde kostjes en fransche sauzen. Wilt u nog een sneêtje? Niet?
-Wel, wat dunkt u er van, als we dan nog eens een eindje opliepen? We
-kunnen toch niet als twee verlaten Genoveva’s in het bosch blijven
-zitten treuren!«
-
-Ze waren nagenoeg de eenige wandelaarsters.
-
-Rozen geurden bij duizend- en nogmaals duizendtallen, zonder dat iemand
-van haar geur genoot; orchydeeën lieten haar bloesems nederhangen in
-wonderschoone trossen, zonder dat één oog zich vermeide in haar teere
-lieflijkheid; varens welfden een doorzichtigen eereboog tusschen de
-groene aarde en den blauwen hemel—geen wandelaar scheen te wenschen
-onder dien eereboog door te gaan; de koelte kwam over bosschen en
-heuvelen aanzweven, om woorden van jonge liefde op te vangen,—ze keerde
-ledig terug; beekjes kabbelden, waringinloover suizelde vrede voor
-gloeiende hoofden en strijdende harten; slanke palmen wezen naar
-hooger... de tuin bleef ledig!
-
-En dat alles omdat mevrouw Van Waliënhove sarong en kabaia een
-indécente kleeding vond!
-
-De landvoogdes had zich op dit punt vrij sterk uitgelaten; ze noemde de
-nationale dracht nooit anders dan »het indisch nachtkostuum«; eens
-zelfs, boos geworden door het beweren van den heer Hagen, dat hij ’s
-morgens ging wandelen om de nonnaatjes te zien in wat hij »de mooiste
-kleeding voor een mooie vrouw« noemde, verklaarde ze, dat het haar
-onaangenaam was op hare ochtendwandeling dames te ontmoeten in dit
-»even smakeloos als ongepast toilet«, ja, ze was verder gegaan; ze had,
-toen ze eens mevrouw Hausz in die kleeding ontmoette, haar niet
-gegroet, waarop mevrouw Hausz, die geenszins op haar mondje gevallen
-was, haar had doen weten, dat wanneer mevrouw haar toilet groette en
-niet haar persoon, ze voortaan de baboe met haar japon vooruit zou
-zenden, daar het haar, als moeder van vijf kinderen, niet gelegen kwam
-zich reeds ’s morgens te kleeden.
-
-Sedert dit voorval bekend was geworden, werden peignoirs en matinées
-meer algemeen, vooral onder de echtgenooten der adjudanten—waartoe
-ongelukkig ook mevrouw Hausz behoorde. Maar dit was niet genoeg!
-
-Toen eens twee niets kwaads vermoedende oude juffrouwen zich in den
-tuin waagden met sarong en kabaia, bleken twee daar toevallig
-rondwandelende heeren bezield met zoo vurigen ijver voor het toegeven
-aan de luimen hunner gebiedster, dat ze tot doodelijke onsteltenis der
-beide oudjes dezen den toegang weigerden.
-
-Ook dit werd bekend en de mannen onder de Buitenzorgers vroegen zich
-knorrig af, of niet de adjudanten hun boekje waren te buiten gegaan,
-toen zij de rol van den engel met het vlammend zwaard op zich namen;
-immers voor den gouverneur-generaal was wel een gedeelte van het park
-gereserveerd, maar het overige was publieke wandelplaats. Doch terwijl
-zij zich nog in die vraag verdiepten, hadden reeds hunne egâs het hoofd
-in den schoot gelegd, en kort nadat de beide zondaressen uit het
-paradijs waren verdreven, zag men het slechts door »gekleede« Eva’s
-betreden. Het getal dier Eva’s werd echter steeds geringer, want niet
-iedere huisvrouw kan het volhouden, om zich des morgens nog voor het
-ontbijt te kleeden; met haar verging ook den Adams de lust, en menige
-verrukkelijke ochtend werd nu doorgeschommeld in den luierstoel, een
-kop koffie in de hand. Dan werd er gezucht: »Wat zou ik graag een
-eindje wandelen! Wat zal het nu heerlijk zijn in den tuin! Maar als ik
-vóór half acht de kinderen naar school expedieeren en me dan nog
-kleeden zal, dan wordt het te laat, te zonnig, te warm...«
-
-Het duurde niet lang of men begon zich in Indië’s residentie zoo te
-schamen over de dracht, die toch door het klimaat als het ware wordt
-noodzakelijk gemaakt, dat niemand er zich meer in durfde vertoonen, en
-dit had ten gevolge dat de gouverneur-generaal op den dagelijkschen
-morgenrit het grappig schouwspel genoot van een burgerij, die
-verstoppertje speelde.
-
-Geen indisch echtpaar dat des morgens vóór het aan den arbeid gaat—en
-die arbeid is dikwerf zwaarder dan menig hollandsch echtpaar
-droomt—niet een oogenblik genieten wil van de frissche lucht; ja, voor
-de meesten is dit oogenblik het beste van den ganschen dag.
-
-Dit genieten in gezelschap van vrouw en kinderen was onmogelijk, sinds
-het vonnis werd geveld over de morgendracht; immers, ’t is meest bij de
-bloemen dat het kalm, vredig uurtje gesleten wordt, en de tuin ligt
-vóór het huis aan den grooten weg.
-
-Het gevaar dreigde van alle kanten; Zijne Excellentie reed te paard,
-mevrouw toerde, de freule wandelde met haar broers. Men kon elk
-oogenblik betrapt worden. Sommigen zetten wachten uit; anderen staken
-zich in ’s hemelsnaam maar dadelijk in de kleeren; weer anderen bleven,
-den strijd moede, in hun achtergalerij zitten koffie slurpen; verreweg
-de meesten echter volgden de struisvogel-politiek.
-
-Nauwelijks kregen ze een der gevreesde kabaienhaters in het gezicht, of
-ze zetten het op een loopen; op hun eigen erf drong de man zijn vrouw,
-de vader zijn dochter ter zijde, struikelden de groote broers over de
-kleinen in den wedren naar binnen, die de nadering van een Waliënhove
-noodzakelijk scheen te maken, en menigmaal beklaagde Zijne Excellentie
-zich, dat hij de goede Buitenzorgers nooit anders dan op den rug zag.
-
-Nog erger was het, als ze het gewaagd hadden den grooten weg een eindje
-op te wandelen en op heeter daad betrapt werden; de heer Van
-Waliënhove, die de kabaienhaat zijner vrouw volstrekt niet deelde,
-mocht groeten zoo vriendelijk als hij wilde, de dames bloosden, de
-heeren gedroegen zich als schooljongens bij wie knikkers gevonden
-worden.
-
-Soms ook, als ze hopen durfden zich nog te kunnen verschuilen, stelden
-ze zich op achter een boom. Maar hoe dik ook, indische boomen zijn
-zelden dikker dan indische menschen, en verraderlijk vertoonde zich de
-rand van een sarong of de punt van een kabaai, attributen, die Zijne
-Excellentie nooit naliet te groeten met hoogst hoffelijken groet.
-Mevrouw Van Waliënhove echter, achterovergeleund in haar landauer, zag
-het van onder haar rood zijden parasol met welgevallen aan, hoe de
-residentiebewoners zich door één woord van hare allesbeheerschende
-lippen hunne vrijheid ontnemen, hun morgenuurtje vergallen lieten.
-
-
-
-
-
-
-
-VII
-
-FRANS VAN BEEVELANT.
-
-
-Genietend van een ananas, zooals slechts Buitenzorg ze oplevert, zitten
-de heer en mevrouw Verschuere tegenover elkaar aan het dessert, als
-Mingo een leitje binnenbrengt.
-
-»Een verrassing, Nita!« zegt Verschuere na lezing, »we krijgen nog
-bezoek van avond, als het je ten minste gelegen komt?«
-
-»Zeker,« en ze begint haar servet op te vouwen, een gewoonte waaraan de
-bedienden de totoh herkennen.
-
-»Van wien?«
-
-»Van iemand op wien ik in onzen engagementstijd haast jaloersch was
-geworden, zoo had hij je ingepakt.«
-
-»Jaloersch?« en zij ziet hem aan met een blik die, ook al ware zijn
-plagen niet geheel scherts geweest, hem volkomen zou hebben
-gerustgesteld. »Maar wie is het?«
-
-»Frans van Beevelant.«
-
-»O, dat doet me pleizier! ’t Speet me zoo, dat hij ons reeds tweemaal
-niet thuis vond. Dat is toch werkelijk een tref, dat de nieuwe
-gouverneur juist een oude vriend moest zijn!... Vin je niet.«
-
-»Ja... betrekkelijk... Ik wil je wel bekennen, Nita, toen hij me
-schreef dat hij uit zou komen voor dat baantje, toen vond ik het ver
-van pleizierig.«
-
-»Hoe dan?«
-
-»Och, wat zal ik je zeggen? Zie je, je begrijpt die dingen nog zoo
-niet, maar oude kennissen in nieuwe omstandigheden, dat kan soms lastig
-worden.«
-
-Nita ziet hem een oogenblik peinzend aan, als zocht ze de verklaring
-zijner woorden, dan—met de naïveteit, die zoo nadeelig werkt op
-Gustaaf’s humeur: »’t Is zoo, ik begrijp die dingen niet, maar
-misschien wil je het mij uitleggen?«
-
-»Neen, dat kan ik niet!« roept hij ongeduldig. Maar straks, als ze hem
-vragend blijft aanzien: »Kom, Nita, dat begrijp je nu toch ook! Stel je
-voor, dat hij hier de positie had ingenomen van vroegere heeren
-onderwijzers!«
-
-Nu heeft ze begrepen. Dat bewijst de plotselinge schrik waarmee zij de
-oogen tot hem opheft.
-
-»Je zoudt hem toch niet verloochend hebben, niet waar? De vriend van je
-jeugd! Zeg, Gustaaf?«
-
-Ze is haastig overeind gerezen en op hem toegetreden; ze heeft zijn
-hand gevat en ziet hem in ’t gelaat. Hij laat haar die hand, maar wendt
-het hoofd af; ’t is of ze met haar ernstige diepe oogen op de bodem
-zijner ziel wil lezen.
-
-»Natuurlijk niet,« zegt hij eindelijk; »dwaas kindje! Om je zoo iets in
-’t hoofd te halen!« En na een kleine pauze: »Weet je wel dat mevrouw
-Van Waliënhove het niet zeer vriendelijk opneemt, als men beleefdheden
-bewijst aan de gouverneurs?«
-
-»Maar daar storen wij ons niet aan! Mevrouw Van Waliënhove kan véél,
-maar, niet waar? mijn man overhalen tot iets onedels, dát kan ze niet!«
-
-»Iets onedels... je gebruikt ook dadelijk zulke groote woorden. Dat
-moet je niet doen, kindlief, aan een hof. We hebben hier, onder ons,
-voor zulke zaken veel zachter termen. Enfin, ik ben blij—om zijnentwil
-vooral,—dat Van Beevelant dadelijk op zoo’n piedestal gezet is... ’t is
-grappig om te zien wat één woord in zoo’n toestand een verandering
-brengen kan, als dat woord maar rolt van machtige lippen. De laatste
-gouverneur was ook een aangenaam mensch, een man van studie, van meer
-dan gewone kennis; niemand nam eenige notie van hem. Hij is weggegaan,
-zooals een knecht weggaat, onopgemerkt: zijn opvolger komt, mijnheer
-Van Waliënhove spreekt,—en heel Buitenzorg schijnt nog maar één wensch
-te kennen en die is, beleefdheden te bewijzen aan mijnheer Van
-Beevelant.«
-
-»Vind je dat grappig, Gustaaf? Ik vind het treurig.«
-
-Hij ziet haar aan met zijn cynisch lachje. »Nita, Nita, wat moet ik
-hooren? Onthoud je mijn lessen in de levensphilosophie zoo slecht? Heb
-ik je niet gezegd dat, als men in deze kringen wil verkeeren, men de
-dingen van de belachelijke zijde moet beschouwen, om niet te bezwijken
-van ergernis?«
-
-»Ik vrees dat ik niet erg vatbaar ben voor wereldwijsheid,« zegt ze met
-een zucht.
-
-Hij strijkt haar de blonde lokken van het voorhoofd. »En ik doe
-eigenlijk dwaas met er je vatbaar voor te willen maken.... Kom, denk er
-niet meer over en zorg dat onze vriend een lekker kop thee vindt. Dan
-ga ik een fijne flesch halen.... Waar zijn de sleutels?«
-
-»Laat het een erge fijne zijn,« fluistert Nita, terwijl ze hem haar
-mandje toereikt.
-
-»En dat waarom? Om het voorbeeld van de Buitenzorgers te volgen?«
-
-»Neen. Om het weer goed te maken, als er soms een oogenblik minder
-vriendelijke gevoelens in je hart zijn geweest.«
-
-Straks, als ze met haar toebereidselen gereed is, steekt mevrouw
-Verschuere den arm door dien van haar echtgenoot.
-
-»Kom, willen we hem tegemoet gaan? Het is zoo’n heerlijke maneschijn en
-zoo stil.«
-
-Ja, het maanlicht op de groote gazons aan weerszijden van den weg, die
-naar het paleis voert, is heerlijk en in de bosschages, de ze omzoomen,
-is het stil, maar niet van de groote stilte die straks zal dalen.
-
-Nog dringt het verwijderd gewoel der stad door tot in den Plantentuin,
-nog zijn de spelende hagedissen niet tot rust, nog weerklinkt de kreet
-der nachtvogels, nog komt uit de open woonhuizen in den omtrek muziek
-en zang, kinderlach en vriendengepraat.
-
-Als ze Frans van Beevelant tegemoet treden, arm in arm, roept hij hun
-reeds van verre toe: »Gelukkige luidjes, op een avond als dezen niet
-alleen te zijn!«
-
-»Tot die gelukkige luidjes behoort u van dit oogenblik af aan ook!«
-zegt mevrouw Verschuere en reikt hem de hand met die kinderlijke
-goedhartigheid, die haar zoo onweerstaanbaar maakt, »en zult u kunnen
-behooren zoo dikwerf u ons komt opzoeken.«
-
-»Laat dat heel dikwerf zijn, Frans,« zegt Verschuere.
-
-Weldra zitten ze rondom de theetafel.
-
-»Ik kom u de groeten brengen van Bloemduin,« spreekt de bezoeker.
-
-»Van Bloemduin?« herhalen beiden.
-
-»Ja, ik ben er even heen geweest vóór mijn vertrek. Ik dacht dat jullie
-het prettig zoudt vinden, als ik de familie pas van aangezicht tot
-aangezicht had gezien.«
-
-»Dat is... daar herken ik je aan, Frans. Weet je wel, dat je mijn vrouw
-daar een enorm plezier mee hebt gedaan? Niet waar, Nita?«
-
-Mevrouw Verschuere zegt niet veel; ze heeft alleen haar gelaat gekeerd
-naar den vriend, en ofschoon het een lastige reis geweest is, die reis
-naar Bloemduin, vindt hij zich ruim beloond voor zijn moeite. Maar nu
-heft ze de oogen op naar haar echtgenoot en hij weet dat ze denkt aan
-het gesprek daar straks gevoerd; en meer dan daar straks haar naïeve
-vragen hem in verlegenheid brachten, doet het nu haar ernstige, zacht
-verwijtende blik.
-
-»En hoe maakten ze het?« vraagt hij haastig. »Was alles wel? De tantes?
-En de oude lui?«
-
-»Uitstekend. De tantes schenen me nog iets ouder geworden ofschoon ik
-niet had gedacht dat dit mogelijk was. De oude lui zagen er best uit.
-Alleen, ze misten hun kleintje erg! Ja... ’k begrijp wel, Verschuere;
-ik zou het ook niet hebben overgebracht, maar ik kreeg de boodschap
-mee:
-
-»»Zeg haar, dat we ons kleintje erg missen; zeg haar, dat er geen dag
-voorbijgaat, waarop we haar niet terugwenschen in ons midden.««
-
-»Och, ik wist het zonder dàt wel,« fluistert Nita nauw hoorbaar.
-
-»En waar vond je hen?« roept Verschuere haastig. »In de tuinkamer
-zeker? En hoe maakt onze lieve zus Corrie het? En was Jan niet gelukkig
-met zijn doctorstitel? En is het al bepaald wanneer ze gaan trouwen?«
-
-Maar vóór Van Beevelant op dien stroom van vragen kan antwoorden,
-spreekt Nita weer: »Wie zei het? Papa?«...
-
-»Ja, maar mevrouw, ik bid u...«
-
-»Dat dacht ik wel...« fluistert ze, »arme lieve pa!... En was hij erg
-bedroefd, toen hij dat zei... van zijn kleintje?«
-
-De heer van Beevelant is opgestaan; hij zag in den anderen hoek der
-galerij een hangplant, die bijzonder zijn aandacht trok.
-
-»Nita, kom, wees verstandig!« en Gustaaf slaat zacht den arm om de
-bevende gestalte. »Is dit nu niet wat overdreven, lieve?« gaat hij
-zacht verwijtend voort. »Te schreien, omdat je toevallig hoort
-uitspreken wat je toch vermoedde, ja wist? Kom, troost je: papa en mama
-hebben hun andere kinderen.«
-
-»Maar ze missen me toch; ze missen hun kleintje,« snikt ze.
-
-»Niet zoo erg als ik mijn kleintje missen zou,« fluistert hij.
-
-Van uit den hoek, waar hij nog steeds nieuwe wonderen ontdekt aan de
-belangwekkende plant, bespeurt Van Beevelant hoe een plotselinge glans
-over het beschreid gezichtje komt, hoe de blos terugkeert, hoe de
-tranen als door een tooverslag zijn weggewischt;—als hij ziet hoe ze
-glimlacht, terwijl Gustaaf haar iets in het oor fluistert, acht hij het
-bestudeeren der plant verder onnoodig.
-
-Nauwelijks is hij gezeten, of hij wordt bestormd met vragen, waarop hij
-volstrekt niet bedacht was en waarvan hij enkele maar op goed geluk
-beantwoordt; vragen, zooals een kind ze doet aan wie pas het ouderlijk
-huis betrad, over kleinigheden, maar kleinigheden welke tot dusver voor
-haar het leven uitmaakten.
-
-De bloeiende slingerplanten zich windend om de pilaren en in guirlandes
-afhangend van het lage dak, vormen een doorzichtig gordijn voor
-Agnita’s woning, maar als dat doorzichtig gordijn een chineesche muur
-geweest ware, dan had ze niet meer volkomen de wereld rondom zich
-kunnen vergeten, dan nu het geval was, terwijl Van Beevelant vertelde
-van die andere wereld, haar thuis.
-
-De thee is weggenomen, de oude wijn fonkelt in de glazen, en nu eerst
-vindt Verschuere gelegenheid zijn vriend te vragen naar de betrekkingen
-welke hij zelf achterliet.
-
-Zijn antwoord is een onderdrukte zucht. Dan luidt zijn wedervraag: »Hoe
-zou het gaan? Wat kan de toestand zijn van een familie, die op één dag
-de plannen en illusies van vijf-en-twintig jaar den bodem ziet inslaan?
-’t Is geen kleinigheid gepensioneerd te worden! Vraag dat de
-oud-officieren en oud-ambtenaren in Holland maar eens!«
-
-»Geen kleinigheid vooral, om van het mager pensioentje te gaan leven,
-juist op het oogenblik dat het volle traktement zoo noodig zou zijn om
-de opvoeding, begonnen in de verwachting van dat traktement en daarnaar
-geregeld, te voltooien. Toch, mama is moedig genoeg; de meisjes doen
-haar best... Werkelijk, het zou niet zoo treurig behoeven te zijn als
-het in den laatsten tijd was, wanneer papa er maar toe komen kon, zijn
-lot wat geduldiger te dragen.«
-
-»Zulk een lot geduldig dragen! geen wonder waarachtig dat hij het niet
-kan!« roept Verschuere. »De kranigste officier van de armée te zijn, op
-het punt te staan gouverneur van Atjeh te worden, genoemd te worden als
-de aanstaande legerkommandant, en dan te worden getroffen door zoo’n
-ellendigen kogel, die even goed wat hooger of lager had kunnen komen,
-en nu het te moeten aanzien hoe anderen je plaats innemen... Geen
-wonder dat hij zulk een lot niet geduldig dragen kan!«
-
-»Je hebt gelijk, ’t is hard. Ik, die het alles zoo van nabij gezien
-heb, zal de laatste zijn om het tegen te spreken. Maar hij behield nog
-zooveel; de herinnering aan een eervolle militaire loopbaan,
-belangstelling in alles wat het leger betreft, het talent om zijn
-denkbeelden kenbaar te maken in zijn geschriften.«
-
-»Dit neemt niet weg dat zijn carrière gebroken is. En wat troost een
-man dáárover?«
-
-»De liefde van vrouw en kind!« spreekt een stem, die nu méér dan ooit
-als muziek klinkt.
-
-»Denk je dat, Nita?« vraagt Verschuere zacht. Dan knikt hij haar toe,
-alsof ze een kind ware, nog niet in staat om de treurige waarheden des
-levens te bevatten, en keert zich tot Van Beevelant.
-
-Er is maar een enkel woord noodig om den schat van herinneringen, in
-beider hart bewaard, aan het licht te brengen. Ze hebben naast elkaar
-gewoond in het kampement te Magelang, toen hun beider vaders nog jonge
-kapiteins bij het indische leger waren, en nooit is eenig kampement
-meer geplaagd door twee ondeugende jongens. Ze zijn toevallig terecht
-gekomen op dezelfde school in Haarlem, en nooit heeft men op een school
-zoo goed geleerd, niets te zeggen ten nadeele van Indië, dan toen zij
-daar de eer van Indië ophielden en desnoods met de vuisten verdedigden.
-Zij kwamen te zamen aan de akademie, en wie hen daar kenden, ’t zij
-professoren of studenten, die spraken zelden meer over de
-»achterlijkheid« van indische jongelui.
-
-Eindelijk breekt Nita den stroom van grappige verhalen en jolige
-herinneringen af.
-
-»Vertel me eens, hoe gaat het met uw zuster Louise? Is ze weer geheel
-hersteld?«
-
-»Ze is beter, veel beter dan toen u haar ontmoette, maar ze kan maar
-niet weer op krachten komen. De doctoren rekenden op den zomer; ze zou
-dan eens een reisje gaan maken, een zachter klimaat opzoeken... ik hoop
-er het beste van. Maar Verschuere zal u wel eens gezegd hebben welk een
-vroolijk, prettig gezin het onze vroeger was... Mijn arme zuster moet
-zich van jongs af de toekomst gedroomd hebben als vrouw en moeder...
-soms vraag ik me af, of het haar niet te zwaar valt afstand te doen van
-al datgene wat ze thuis heeft leeren beschouwen als het beste wat de
-wereld geeft.«
-
-»Arm kind!« fluistert Nita.
-
-»Ja, wel arm kind! Om u de waarheid te zeggen heb ik met haar meer
-medelijden dan met papa; zij is nog zoo jong! En voor haar is de
-carrière—om het zoo eens te noemen—niet minder gebroken dan voor hem.
-Was ze in Indië gebleven, dan had ze een keus kunnen doen uit de beste
-partijen; daar op ons dorpje zal ze geen echtgenoot vinden naar haar
-smaak. Ze weet dat en ik vermoed dat het haar een teleurstelling is.
-Dit moet ik tot haar eer zeggen, ze houdt zich goed. Zij is wel niet
-zóó vroolijk meer als vroeger, maar altijd blijmoedig, opgewekt; de
-steun van moeder, de vraagbaak voor de jongeren...«
-
-»En de lievelingszuster van haar broer.«
-
-»Ja... ofschoon in den laatsten tijd... je moet weten, ze keurde mijn
-plan om deze betrekking te gaan vervullen niet goed. Ze vond dat ik
-mijn positie niet mocht opofferen.«
-
-»Misschien had ze daarin niet geheel ongelijk.«
-
-»Dunkt je dat? De positie van een doctor in de letteren?«
-
-»En meester in de rechten.«
-
-»Nu, ja, wat hielp me dat? Wat kon ik doen in Holland. Dat vraag ik je!
-Me neerzetten als advokaat en wachten of ik praktijk zou krijgen—wat ik
-het liefst gedaan had—daar had ik geen geld voor. Een postje als
-rechterlijk ambtenaar in een provinciestadje vragen en jaren rondloopen
-op zes- zevenhonderd gulden? Levenslang docent blijven, wat me nu al
-zoo verveelde?«
-
-»Ik beken,« zegt Verschuere, »de vooruitzichten, die je daar noemt,
-zijn niet schitterend, maar is het niet wel eens in je opgekomen, dat,
-waar je je nu mee bezighoudt, beneden de waardigheid is van iemand, die
-door bekwaamheid en talenten recht had op elke betrekking?«
-
-»Integendeel. Ik vind deze bezigheid in het geheel niet zoo min. Van
-twee jongens, door geboorte en fortuin geroepen om eenmaal in ons land
-een rol te spelen, bruikbare mannen te maken, dit zou in mijn oog
-geenszins beneden mijn waardigheid zijn, ook al had ik de bekwaamheden
-die je me toedicht. Goed begrepen, breeder opgevat dan de gewone
-onderwijzer dat misschien doen zou, is het een grootsche taak. En ik
-wil je wel bekennen dat ik, in plaats van te vinden dat ik er te goed
-voor ben, me dikwerf afvraag of ik er wel voor berekend ben.«
-
-»’t Is zeker dat de manier waarop mijnheer Van Waliënhove je heeft
-ontvangen en de plaats, die hij je heeft aangewezen, veel doet om je
-positie te releveeren.«
-
-»O, ik weet, Verschuere, dat gouverneur te zijn bij de zonen van
-mevrouw Van Waliënhove geen sinecure is; ik heb dat in deze weinige
-dagen reeds ondervonden.«
-
-»Ik vrees dat u van dien kant weinig steun kunt verwachten,« zegt
-Agnita, »maar ofschoon men het, zoo oppervlakkig gezien, niet bemerkt,
-après tout is de gouverneur-generaal het hoofd en zult u met hem te
-rekenen hebben; hij geeft zijn vrouw veel toe in kleinigheden, maar in
-groote kwesties handelt hij geheel volgens eigen inzicht.«
-
-»Ik ben blij dat te hooren, te meer daar ik een anderen indruk gekregen
-had en dacht dat mijn werk zoo goed als nutteloos zou zijn. En ik zou
-zoo graag willen slagen! Ik zou zoo graag het vertrouwen, dat me
-geschonken werd, mij willen waardig maken. Het was hoog tijd dat er een
-verandering kwam in den bestaanden toestand, maar ik heb goede
-verwachtingen van mijn leerlingen, en als het me gelukken mag die
-vlugge, heerlijke jongens in het goede spoor te brengen, dan zal ik de
-overtuiging hebben, dat ik niet alleen geen min baantje bekleed, maar
-even nuttig ben als de hoogstgeplaatste ambtenaar in Indië.«
-
-»Nu, dat is wat sterk, dunkt me.«
-
-»Dat schijnt het, ja. Maar heeft Zijn Excellentie niet vóór alles
-kalmte noodig en gemoedsrust? En zou ook de beste van zijn ambtenaren
-hem die kunnen schenken, zooals ik dat kan door hem de zorg over zijn
-jongens te ontnemen, de zorg die hem zoo zwaar gedrukt heeft in den
-laatsten tijd?«
-
-»Waarlijk,« roept Verschuere, half spottend, half meegesleept door den
-ernst waarmee zijn vriend spreekt, »als ik niet eerste
-gouvernements-secretaris was zou ik wenschen mijnheer van Waliënhove’s
-gouverneur te wezen!«
-
-Maar al kan hij Van Beevelant’s geestdrift niet deelen, het is hem goed
-weer samen te zijn met den vriend zijner jeugd. Weldra komen ze op
-andere onderwerpen. Agnita geniet; want uitgelokt en opgewekt door het
-helder oordeel en den logischen zin van den bezoeker, viert ook Gustaaf
-zijn vernuft bot. Het is lang na middernacht als ze hun gast uitgeleide
-doen; tot tweemaal toe keert deze in het helder maanlicht met hen terug
-naar het hek hunner woning, en tot tweemaal toe loopen ze langzaam met
-hem tot aan den ingang van het paleis.
-
-
-
-
-
-
-
-VIII
-
-IN DE WITTEBROODSWEKEN.
-
-
-»Zoo vroeg terug? Dat is een meevallertje. Kom binnen.«
-
-Maar de heer Verschuere schijnt den vriendelijken welkomstgroet zijner
-vrouw niet te hooren, zoo min als haar uitnoodiging om het boudoir te
-betreden, dat ze daareven, verheugd over zijn onverwachte thuiskomst,
-zoo haastig verliet. Werktuigelijk stapt hij door naar de
-achtergalerij, werpt zijn hoed op tafel en begint staande:
-
-»Ik ben even uit mijn werk geloopen, maar ik moet dadelijk terug. ’t
-Was maar om je iets te zeggen dat geen uitstel lijden kan. De familie
-Hagen logeert hier tot aanstaanden Donderdag; ze zijn op reis naar
-Sindanglaya, waar ze een maand denken te blijven.«
-
-»Zoo? Maar waarom moet ik dat weten?«
-
-»Wel, omdat wij ze bij deze gelegenheid een beleefdheid moeten
-bewijzen. Van avond zal er muziek gemaakt worden op het paleis; je
-weet, Gertrude Hagen zingt en de oude heer is een groot liefhebber van
-viool... Ze hadden alleen nog morgenavond vrij en ik heb hen gevraagd
-dan bij ons te komen dineeren.«
-
-»Bij ons te komen dineeren? Morgen avond! ’t is toch niet waar?«
-
-»Hemel, kind, daar behoef je niet zoo van te ontstellen! Hij is een
-alleraangenaamst mensch en mevrouw de liefste, de meest
-gedistingeerde...«
-
-»Maar een diner! Morgen avond!«
-
-»Wel neen, geen diner! Op zijn hoogst tien of twaalf menschen. Laat
-zien: drie Hagens, twee...«
-
-»Tien of twaalf menschen! Je praat er maar over of het niets is!
-Gustaaf... ik zal nooit durven!«
-
-»Je moet durven,« spreekt hij streng.
-
-»Alles zal mislukken,« fluistert ze, meer in zich zelve dan tot hem.
-Maar hij heeft haar gehoord.
-
-»Integendeel, alles zal in de uiterste puntjes zijn,« zegt hij op een
-toon die geen tegenspraak duldt.
-
-»Morgen avond, zeg je? Morgen avond! Onmogelijk!«
-
-»Onmogelijk!« herhaalt hij. En dan klinkt toornig de vraag: »Agnita,
-wat beteekent dàt nu?«
-
-»Je moet niet boos worden,« brengt ze snikkend uit, »maar wezenlijk...«
-
-»Ja, ik word wèl boos. Wat! Ik kies me een vrouw, wier moeder en
-getrouwde zusters perfekte huishoudsters zijn; een meisje, dat gewoon
-is thuis de keurigste dineetjes te helpen aanrichten; ik geef schatten
-uit voor mijn inboedel, ik houd er goedangs vol blikken en wijnen op
-na; ik heb een groot huis, een stoet van bedienden; zou men nu niet
-meenen, dat als iemand er op was ingericht om menschen te kunnen zien,
-ik dat zijn moest? Jawel! de eerste keer de beste dat ik een paar lui
-ten eten wil vragen, roept men mij toe: »Onmogelijk.««
-
-Berouwvol is reeds zijn vrouw hem ter zijde getreden.
-
-»Je bent in je recht, Gustaaf. Ik had niet van onmogelijk moeten
-spreken. En ik zou het ook zeker nooit gedaan hebben, als het wat
-minder onverwachts gekomen was. Je hebt gelijk, daarvoor heeft mama
-zich niet zooveel moeite gegeven, opdat haar dochter bang zou zijn om
-een paar gasten te ontvangen.«
-
-»Zoo mag ik het hooren.«
-
-»Ik beloof je, ik zal mijn best doen. Je weet dat het geen onwil was...
-niet waar, daarvan ben je overtuigd?«
-
-Weinige oogenblikken later zitten ze samen op de causeuze in haar
-boudoir.
-
-»Komaan, kindlief, kijk nu niet zoo angstig. Ik ben te driftig geweest,
-dat beken ik, maar daarom behoef je me nu niet een gevoel te geven
-alsof ik een tiran was, een vrouwenbeul!«
-
-Straks, als weer een glimlach het ontstelde gezichtje komt verhelderen,
-gaat hij voort op dien ernstigen toon vol overredende kracht, waarmee
-hij zijn betoogen ingang doet vinden ook bij minder gewillige hoorders
-dan Agnita.
-
-»Kind, waarvoor denk je toch dat ik de beste jaren van mijn leven hier
-in Indië doorbreng? Je weet dat ik het niet bepaald noodig heb, zelfs
-op het oogenblik niet, terwijl de tantes ieder voor zich me tot
-erfgenaam maken, zoodat ik ook niet voor een pensioen behoef te zorgen;
-je weet, dat ik ook in Holland een bestaan zou kunnen vinden. Waarvoor
-denk je dan dat ik hier ben?«
-
-Ze ziet op naar zijn gelaat. Dan, als had ze het antwoord daar gelezen,
-spreekt ze: »Om het ver te brengen in de wereld!«
-
-»Juist! Om het ver te brengen in de wereld! Daar streef ik naar!
-Daarvoor heb ik nu tien jaar gewerkt en zal ik misschien nog twintig
-jaar werken. Daarheen zijn al mijn gedachten gericht; daarheen keeren
-zich al mijn wenschen, al mijn verlangens; daarvoor leef ik.«
-
-»Daarvoor toch niet alleen, is ’t wel, lieveling? Neen, dat weet ik
-beter. Maar denk je dat het mogelijk zijn zou...?«
-
-»Waarom niet? Ben ik minder dan het meerendeel van hen die me zijn
-voorgegaan? Heb ik geen goede hersens, geen sterk gestel, geen
-kolossaal werkvermogen, geen ijzeren wilskracht en—wat misschien meer
-is dan dit alles—geen machtige protectie?«
-
-Zooals hij daar tegenover haar staat, met dien vastberaden trek op het
-mannelijk gelaat, met dat ernstig voorhoofd, die oogen, fonkelend van
-geestdrift, schijnt hij haar een reus, sterk genoeg om al de draken,
-die het betooverd kasteel der fortuin tegen hem mochten willen
-verdedigen, te verslaan.
-
-»O, je begrijpt, ik zou de laatste zijn die er aan twijfelde. Maar je
-moet niet vergeten hoeveel er noodig is.«
-
-»Ja, heel veel! Onder meer een vrouw, bezield met dezelfde gevoelens
-als ik, een vrouw ten allen tijde bereid mij bij te staan in het
-streven naar het groote doel, een vrouw, die wat durft, wat kan, een
-vrouw voor wie het woord onmogelijk niet bestaat, als aan den
-vice-president van den Raad van Indië een diner moet worden
-aangeboden...«
-
-»Laten we het menu opmaken, Gustaaf,« roept ze half beschaamd, half
-lachend.
-
-»Zoo mag ik het hooren. En, Nita, van dit oogenblik af aan beschouw ik
-je als een ingewijde. Antwoord me, lieve, wil je niet beproeven om iets
-meer voor me te zijn dan een lief, bekoorlijk kind? Wil je mijn trouwe
-reisgezellin wezen, die met me afgaat op hetzelfde doel?«
-
-Er is groote bekommernis in de oogen, die ze vol ernst naar hem
-opslaat. »O Gustaaf, ik vrees dat je je in mij vergist hebt... ik vrees
-dat je een andere vrouw hadt moeten kiezen; ik ben zoo weinig
-eerzuchtig!«
-
-»Als je me lief hebt, zul je het worden om mijnentwil!«
-
-»Als ik je lief heb!... Maar het is juist omdat ik je liefheb, dat al
-die grootsche plannen, die stoute wenschen me beangstigen, Gustaaf; het
-voornaamste is toch gelukkig te zijn, niet waar? Nu, ik kan niet
-gelooven dat grootheid of eer geluk aanbrengt.«
-
-»Dat komt omdat je nog zoo jong bent. Met elk jaar dat je ouder wordt,
-zul je leeren inzien hoe het bezit van macht... Maar ons menu! We
-hebben geen tijd te verliezen. Geef mij je potlood... of zal ik het
-maar geheel aan Cavadino overlaten?«
-
-»Cavadino?«
-
-»Ja, ik wilde hem telegrafeeren dat hij morgen met den laatsten trein
-een diner voor twaalf personen zendt. Hij heeft dat dikwerf voor me
-gedaan toen ik nog célibatair was—en altijd uitstekend. Maar toen kwam
-hij met zijn staf mee en zorgde voor alles. Dat is nu onnoodig, niet
-waar? Je zult zeker liefst zelve het arrangeeren van de bloemen en het
-dekken der tafel op je nemen? Ook moeten de bedienden—dat spreekt van
-zelf—de gerechten warm maken, de aardappelen koken en...«
-
-»O man!« roept ze verrukt, »hoe gemakkelijk! Had je me dat dadelijk
-gezegd! Ik dacht dat ik alles zelve moest klaar maken!«
-
-»Wat een idée! Je zoudt doodaf zijn. Neen, er is niets onaangenamer dan
-lekker te eten terwijl de gastvrouw, rood van overspanning, naar adem
-hijgt; ik wil dat je het hart van den vice-president morgen steelt, en
-je zoudt niet op je dreef zijn, als je er voortdurend over moest denken
-of dit of dat gerecht wel gelukt was...«
-
-»Vergeef me, Verschuere! Nu begrijp ik pas hoe mijn tegenspraak je
-moest hinderen... terwijl je alles doen wilde om het me gemakkelijk te
-maken!«
-
-»Goed, goed, kindlief! Neen, nu niet... Straks, als ik thuis kom, zal
-ik met mijn kleine rebel afrekenen. Ik verzend dus het telegram. Jij
-zorgt voor de invitaties en de rest? Tot straks!«
-
-»Tot straks! Ik zal mijn best doen, hoor! Je zult over me tevreden
-wezen.«
-
-»Als mijnheer en mevrouw Hagen het maar zijn; dat is van meer belang!«
-
-
-
-
-
-
-
-IX
-
-EEN DINER MET EEN GAPING.
-
-
-De gevreesde avond brak aan. En als iets mevrouw Verschuere had kunnen
-doen vergeten, dat er over weinige minuten gedineerd moest worden in
-haar huis, aan haar tafel, dan zouden het de genoodigden geweest zijn;
-immers het was een uitgelezen gezelschap, volkomen geschikt om een
-eerstbeginnende in de kunst van recepieeren op haar gemak te zetten.
-
-Voelde de heer Hagen, toen hij zijn gastvrouw den arm bood hoe het
-handje, dat ze op dien arm legde, beefde? Zag mevrouw Hagen hoe angstig
-het gezichtje stond, toen ze tegenover elkander plaats namen? Zooveel
-is zeker, dat de eerste zich haastte haar mee te deelen, hoe hij altijd
-gaarne de uitnoodiging voor een dineetje aannam—al was het eten voor
-hem geheel bijzaak—omdat men nergens zoo gezellig praten kon als aan
-tafel; dat de tweede haar toeknikte met een bemoedigend knikje, alsof
-ze reeds vooraf de verzekering wilde geven dat—mocht het een of ander
-in de war loopen—zij de laatste zijn zou om het kwalijk te nemen.
-
-Maar het scheen dat er niets in de war zou loopen. De jonge vrouw met
-haar kindergezichtje had wel weinig ervaring, maar zij bezat den
-kieschen takt, dien men van eene beschaafde moeder overneemt; daarbij
-gaf zekere schroom, zoowel in haar manieren als in haar wijze van
-spreken, haar een eigenaardige bekoorlijkheid.
-
-De eetzaal, de tafel, de bloemen, het toilet der gastvrouw, waren elk
-op zich zelf een bewijs van haar goeden smaak en de heer Hagen, een
-kenner, keek met innig welgevallen rondom zich. De bediening was vlug
-zonder druk te wezen, de soep bleek overheerlijk, de pasteitjes, die op
-de soep volgden, waren kunstgewrochten.
-
-Verschuere, niet zoo kalm als hij wel wilde schijnen, zag de
-tevredenheid van zijn gasten en voelde zich beter, at zijn soep en werd
-rustiger, proefde zijn pasteitje en zegende Cavadino, hoorde hoe aardig
-Nita zich met den heer Hagen onderhield, en lachte haar toe met een
-blik zoo vol waardeering, dat de hartklopping, die haar plaagde,
-onmiddellijk bedaarde.
-
-Van nu af begon hij meer aandacht te schenken aan zijn buurdames. Aan
-de eene zijde had hij mevrouw Paerel, een vroolijk dikkertje van even
-dertig. De directeur van ’s lands plantentuin bezat het voorrecht haar
-zijn gade, zeven alleraardigste dikke jongentjes het nog grooter
-voorrecht haar hun moeder te noemen. Ze zou even beminnelijk en zeker
-amusanter zijn, wanneer ze niet altijd zoo overstroomende was van
-teederheid voor haar achtdubbelen schat; immers ook de aardigste vrouw
-schijnt langdradig als ze over haar kroost spreekt, voor ongehuwden
-omdat ze oningewijden zijn, voor getrouwden omdat ze popelen van
-begeerte om over hun eigen wonderkinderen te beginnen.
-
-De gastheer kende haar zwak en bracht haar zonder dralen op het
-geliefkoosd onderwerp, in de hoop dat, als ze het met hem in het breede
-behandeld had, het zijnen gasten bespaard zou blijven. Reeds was de
-groote parel verklaard te zijn van het zuiverste water, reeds waren de
-kleinere parels aangeduid als kostbare sieraden in de kroon hunner
-moeder, van twee nog kleinere met vochtigen blik getuigd dat ze
-onschatbare schatten waren, toen de geduldige toehoorder een blik
-opving van Mingo.
-
-Die blik boeit Verschuere met toovermacht, ook terwijl mevrouw Paerel
-het pareltje bespreekt, dat frappant op het portret van Victor Hugo
-gelijkt.
-
-»’t Is te hopen,« zegt de gastheer vaag en staart naar Mingo, die zich
-nu niet meer bepaalt tot kommervolle blikken, maar ze vergezeld doet
-gaan van mondverdraaiingen, het uitspreken voorstellend van een
-woord—zeker van vreeselijke beteekenis.
-
-Eindelijk is ook de Victor Hugo in spé afgehandeld en Verschuere, die
-zich hersteld heeft, slaakt een zucht van verlichting bij de gedachte
-dat het de laatste was.
-
-Maar een moeder vertelt zich niet.
-
-»Wat nu mijn allerjongste betreft...«
-
-»O mevrouw, dat is nog een pareltje in de schelp.«
-
-»Neen, zeg dat niet. Hoewel pas zeven maanden...«
-
-Maar Verschuere vindt dat het tijdsverloop tusschen croquetjes en visch
-reusachtige afmetingen begint aan te nemen en met een: »Neem me niet
-kwalijk, mevrouw! een oogenblikje,« wenkt hij Mingo.
-
-Nauwelijks is deze genaderd, of hij bijt hem toe: »Di mana ikan?« [3]
-
-Mingo fluistert zijn meester iets toe. Het gelaat van den meester wordt
-eerst rood, dan bleek; radeloos slaat hij den blik rondom zich; dan
-laat hij hem vol verwijt op zijn vrouw rusten.
-
-Maar mevrouw Verschuere merkt dat niet op.
-
-Geheel gerustgesteld door het waardeerend knikje van zooeven, heeft zij
-zich met de zorgloosheid der jeugd overgegeven aan het genoegen van te
-luisteren naar haar beide buren en op dit oogenblik meer bijzonder naar
-den heer De Bruining, die één glas wijn gebruikt heeft en in de periode
-van den vogel verkeert.
-
-»Wat is er gaande, Verschuere?« vraagt de heer Hagen, aan wiens
-scherpen blik niets ontgaat. »De visch niet pluis? Nu, kom er maar voor
-uit. Dat is tegenwoordig aan de orde van den dag.«
-
-»Neen,« stamelt Verschuere, »dat is het niet.«
-
-Het benauwde stemgeluid waarmede dit gezegd wordt, wekt de huisvrouw
-uit haar droom: ze ziet op naar het gelaat van haar man en weet dat
-alles verloren is.
-
-De gasten beginnen nu de een na den ander te bemerken dat er onraad
-broeit; het wordt stil.
-
-»Kom, mijnheer Verschuere, wat het zijn moge, laten we er ons niets van
-aantrekken,« stelt mevrouw Paerel voor. »Ik zal u zeggen, mevrouwtje,
-wat we bij ons doen, als een gerecht mislukt: we gaan over tot het
-volgende.«
-
-»Maar... dat kunnen wij niet!« roept Verschuere.
-
-»Kunnen we dat niet?« vraagt Agnita ontsteld. »Mijn hemel, Gustaaf, wat
-is er dan?«
-
-En in de stilte, die nu volgt, klinkt het als een doodsmaar van
-Verschuere’s lippen:
-
-»Je hebt de aardappelen vergeten!«
-
-De tijding is zoo onverwacht, het geval zoo ongewoon, dat niemand weet
-wat te zeggen. Alleen mevrouw De Bruining behoudt haar tegenwoordigheid
-van geest. Ze grijpt Mingo bij den arm, bijt hem in het oor: »koken!
-dadelijk! uilskuiken!« En op haar wenk vliegen al de dienende geesten
-Mingo achterna, de keuken in.
-
-Daar men elkaar niet durft aankijken, staart men in de ledige borden;
-daarop heeft er eene algemeene broodverkruimeling plaats.
-
-Er is een lach, gul en welgemeend, een lach waarin geen zweem van
-spotternij ligt, niets dan goedhartige pret over de dwaasheid dezer
-wereld. In dien lach barstte de heer Hagen los; en het was niet omdat
-de Raad van Indië het deed, maar omdat hij het zoo aanstekelijk deed,
-dat allen met hem instemden.
-
-Te midden dier vroolijkheid kwam freule van Waliënhove op een inval,
-zooals lieve meisjes soms invallen hebben kunnen.
-
-»Gertrude!« roept ze juffrouw Hagen toe, »is dit niet een wenk van de
-Voorzienigheid? We waren straks zoo en peine over het duet, dat we
-morgenavond zingen moeten zonder het nog een enkele maal samen te
-hebben doorgezien. Zou mevrouw Verschuere ons willen veroorloven... ik
-vrees dat we na den eten niet meer zoo gedisponeerd zullen zijn.«
-
-Als het bericht had weerklonken dat er een goudmijn ontdekt was in de
-binnengalerij, hadden de gasten niet vlugger kunnen opspringen om er
-zich heen te begeven.
-
-De vleugel staat opengeslagen; men schaart zich in het rond; de beide
-frissche meisjesstemmen heffen het duet aan; niemand schijnt meer aan
-dineeren te denken, niemand dan de Verschuere’s, wie de oogenblikken
-minuten, de minuten uren schijnen, niemand dan mevrouw De Bruining,
-die, zoodra ze het onbemerkt meent te kunnen doen, wegrent, om weldra
-met haar zijden japon door de keuken te slieren, rechts, links, overal!
-nu eens een aardappel grijpend, dan weer een mes, om eindelijk, als ze
-de onmogelijkheid heeft ingezien van beiden tegelijk in handen te
-houden, zich te bepalen tot het beurtelings uitschelden, vermanen en
-prijzen der acht schillers en schilsters. Zij belooft ze ongehoord
-groote geldsommen voor het ondenkbaar geval dat ze de aardappelen
-binnen twee minuten op tafel brengen. En wel niet binnen twee minuten,
-maar toch vrij spoedig, namelijk juist als de jonge dames in edele
-zelfopoffering ten derde male het duet willen beginnen, komt Mingo met
-het zoo vurig begeerde »soedah«.
-
-In vroolijken optocht trekt men weer naar de achtergalerij. De visch is
-als door een wonder goed gebleven; de aardappelen blijken er niet
-minder om, dat ze zoo haastig gekookt werden; daarbij zijn al de
-volgende gerechten keurig voorgediend en smakelijk toebereid; de wijnen
-volkomen waardig zulke edele gerechten te besproeien, en het dessert
-alles overtreffende wat Cavadino tot dusverre leverde op dit gebied.
-
-Een fijn diner is geen bijzonderheid op Buitenzorg, maar een diner,
-waar zoo geestig verteld, zoo vermakelijk geschertst, zoo hartelijk
-gelachen wordt als hier, blijft een uitzondering. ’t Is dan ook na
-middernacht, lang over den gewonen tijd, als men uit elkaar gaat, en
-nog is dit niet met volle toestemming van den heer Hagen, die, na een
-laatst welgemeend compliment aan zijn bekoorlijke gastvrouw, slechts
-noode achter de statige gestalte aanloopt, die hem reeds is
-voorgezweefd naar het rijtuig.
-
-De anderen volgen nu spoedig hun voorbeeld, en als Verschuere de
-laatste dame naar den wagen brengt, gaat mevrouw, die boven aan de trap
-staan bleef, hem een paar treden tegemoet, den blijden glimlach,
-waarmee ze hare vrienden groette, nog om de lippen.
-
-Maar is dit de joviale gastheer van daareven? Is dit Gustaaf, die den
-geheelen avond zoo opgewekt, zoo hoffelijk was? die toornige man met
-bewolkt voorhoofd, met saamgenepen lippen?
-
-Eenigszins ontsteld treedt ze achteruit. Hij gaat haar voorbij alsof ze
-daar niet stond; regelrecht naar zijn kleedkamer, en het duurt een poos
-voor ze den moed heeft hem daar te volgen.
-
-»Kleed je je nu reeds uit?« vraagt ze en legt een bevend handje op zijn
-arm. »Willen we niet een oogenblik napraten?«
-
-Reeds heeft hij haar hand afgeschud.
-
-»Napraten?« barst hij los. »Napraten? Waarover? Over ons mislukt
-diner?« en hij gooit zijn jas op een stoel en rukt zijn das los, alsof
-elke band hem benauwde.
-
-»Mislukt? Maar Gustaaf! de menschen hebben zich uitstekend geamuseerd.«
-
-»Geamuseerd!« herhaalt hij met schamperen lach. »Geamuseerd! ja, dat
-hebben ze zich! Daar kun je zeker van zijn. Het is een aardigheid die
-ze niet elken dag zien vertoonen... een diner zonder aardappelen!«
-
-»Ze hebben het immers allen even goed opgenomen.«
-
-»Natuurlijk! Je hadt hun geen grooter pleizier kunnen doen. En niet hun
-alleen. Wees overtuigd dat mevrouw Van Waliënhove morgen een pret heeft
-van belang; wees overtuigd dat het binnen een paar dagen op Buitenzorg
-en Batavia, op al de soirées, in al de societeiten, op al de
-dames-ochtendvisites het praatje van den dag is. Neen, dáár kun je
-zeker van zijn, dat het eerste diner van mevrouw Verschuere, het diner
-zonder aardappelen, legendarisch zal worden in Indië!«
-
-»Hemel, Gustaaf, was het dan wezenlijk zóó erg?«
-
-»Ik weet niet of jij het erg vindt om belachelijk te zijn. Ik vind het
-verschrikkelijk, ondragelijk, het ergste van alles!«
-
-»’t Was onhandig van me, maar... ik had toch mijn best gedaan... Zou je
-’t me niet kunnen vergeven? Nu nog niet, dat begrijp ik wel, maar
-morgen misschien, als je wat kalmer bent?«
-
-»Dwaasheid! ik heb niets te vergeven. We zullen beiden in ons huwelijk
-wel eens fouten begaan. Als het maar niet dikwerf zulke fouten zijn,
-Nita; want die zouden op den duur in staat zijn me razend te
-maken—begrijp je dat niet?«
-
-Neen, ze begreep het niet. Ze begreep niet hoe het oordeel van vreemden
-hem zoo aan het hart ging dat hij haar, die hij liefhad, er voor kon
-grieven.
-
-
-
-Met klokslag vijf wordt Verschuere gewekt. Hij springt op als iemand,
-die weet dat een taak hem wacht; den vorigen dag liet hij alles liggen
-om zich geheel te wijden aan de ontvangst zijner gasten; nu moet de
-achterstand worden bijgewerkt nog vóór het bureau-uur slaat.
-
-Het is bijna donker in het slaapvertrek, een enkele flauwe lichtstraal
-slechts dringt door de jalouzieën, maar die lichtstraal valt op Agnita:
-ze ligt naar hem gekeerd, het hoofd gesteund op de gevouwen handen, de
-haren los gewoeld rondom het gezichtje, dat in die matgouden lijst nog
-teerder, nog fijner schijnt dan gewoonlijk. Bij haar aanblik komt hem
-de vorige avond voor den geest, hij hoort weer de bevende stem, die zoo
-nederig smeekte om vergiffenis; hij voelt weer de kleine hand te
-vergeefs de zijne zoeken; hij ziet weer die oogen naar hem opgeheven
-met den angst van een kind, dat iets misdaan heeft, en hij vraagt zich
-af, of hij het is geweest, die zich zoo wreed van haar afwendde. Hij
-buigt zich tot haar, hij bespiedt op hare lippen den zoeten lach,
-waarmede ze gewoon is hem te begroeten, hij vraagt een blik dier oogen,
-waaruit een liefkoozing tot hem komt zoo vaak zij ze naar hem opslaat.
-Als ze in dit oogenblik ontwaakt was, had hij haar op zijn knieën
-kunnen smeeken om vergeving—maar ze ontwaakte niet, ze was zoo vermoeid
-van het schreien—en hij kon niet wachten, de schrijftafel riep hem.
-
-Het was een ingewikkelde zaak waarover hij rapport moest uitbrengen,
-kort en zakelijk zooals de gouverneur-generaal alle rapporten
-eischte—een zaak, die van het oogenblik af dat ze aanhangig werd
-gemaakt, hem veel belang inboezemde. Maar juist omdat hij er zich zoo
-geheel had ingewerkt, juist omdat hij het vóór en tegen zoo nauwkeurig
-gewikt en gewogen had, viel het moeilijk om al wat hij zeggen wilde te
-besluiten in het kort bestek hem toegestaan.
-
-Echter, het gelukt—zooals trouwens zulke werkzaamheden hem altijd
-gelukken. Als hij oprijst van de schrijftafel is het met de streelende
-gewaarwording van een overwinnaar. Hij herleest de bladzijden, waarop
-het ingewikkelde vraagstuk is opgelost op eene wijze, die het de
-eenvoudigste zaak der wereld doet schijnen; hij geniet het glashelder
-betoog, den gespierden stijl, de juiste woordenkeus of ze van een ander
-geweest waren. Er zijn drie uren verloopen sinds hij voor de sponde
-zijner gade stond, en in die drie uren heeft ze niet voor hem bestaan.
-Hij bergt nu de dichtbeschreven pagina’s in zijn portefeuille, en het
-hoofd vervuld van zijn werk, gaat hij naar de achtergalerij om haastig
-zijn ontbijt te gebruiken. Als ze op het oogenblik dat hij uit Mingo’s
-handen zijn hoed aanneemt te voorschijn komt, drukt hij haar een
-vluchtigen kus op de lippen en gaat heen, zonder haar ook maar één
-gedachte te wijden.
-
-
-
-
-
-
-
-X
-
-INVITATIES TEN HOVE.
-
-
-Op de invitatielijsten, die de heer d’Hannecour zijn gebiedster
-aanbood, werd achter sommige namen een kruisje geplaatst; dit kruisje
-beteekende in de taal der barones: »alleen geschikt om te laten eten.«
-De aldus geteekenden zou de kolonel niet gewaagd hebben ook maar te
-noemen als er sprake was van een soirée, een soirée musicale,
-littéraire, dramatique, amusante of hoe de veertiendaagsche avondjes
-ten paleize heeten mochten; maar daar mevrouw Van Waliënhove niet
-zuinig was met hare kruisjes en de intendant min of meer
-verantwoordelijk werd gesteld voor het welslagen der soirées, werden
-deze voor den armen man dikwerf kruizen in den waren zin van het woord.
-
-Wat de toehoorders betrof, die kwamen van zelf bijeen. De mijnheer die
-zoo mooi viool speelde, bracht zijn drie bruine gansjes mee; de
-geestige vrouw, onmisbaar voor de jeux d’esprit, haar goeden sukkel van
-een man; de uitstekende pianiste had haar dooven papa bij zich; het
-meisje dat zoo lief reciteerde, haar ongetrouwde tante... maar het was
-niet genoeg dat er menschen verschenen, die geamuseerd wilden worden,
-er moesten er ook zijn die amuseerden. En zij waren—als overal
-elders—schaarsch te Buitenzorg.
-
-Bij de troepen, die te Batavia mooie opera’s komen bederven, zijn nu en
-dan wel eens goede artisten; ook verdwaalt er soms een violist,
-pianist, ja zelfs een enkele chanteuse, die jaren geleden in Europa wat
-naam maakte, naar Indië: met hen was de intendant den koning te rijk.
-Ze werden ten paleize ontboden en op zulk een avond had hij rust,
-behoefde hij geen dilettanten te smeeken om hun medewerking; de
-artisten deden al het werk, want daar de heer Van Waliënhove er op
-gesteld was dat ze ruim gehonoreerd werden, eischte mevrouw waar voor
-haar geld.
-
-Ze waren er echter slechts zelden. En dus bleef de kolonel steeds
-zoekende naar nieuwe krachten; ja, hij hield er jonge luitenants op na,
-die hem waarschuwden zoodra er iets van zijn gading was ontdekt. Dan
-werd de barones onmiddellijk in kennis gesteld met het feit en het
-duurde niet lang of de naam van de talentvolle persoon werd genoemd;
-onder vele mindere bevoorrechten merkte men hem op; weldra kwam er zeer
-toevallig een plaats open in Buitenzorg en hij werd aangewezen om die
-plaats te vervullen.
-
-Wèl hem, zoo hij op de eerstvolgende soirée beantwoordde aan den roep,
-van hem uitgegaan! Voor hem geen reizen of trekken meer, geen nadeelige
-venduties of dure verhuispartijen: Buitenzorg was en bleef zijn
-standplaats. Ongelukkig konden de dames d’Hannecour hun echtgenoot en
-vader weinig tot steun zijn. ’t Is waar, mevrouw d’Hannecour had
-indertijd wel aan voordrachten gedaan, maar zekere oude hoedendoos,
-waarin een lauwerkrans bewaard werd, was het eenige wat van deze gave
-restte; Victoire bespeelde de cither, doch toen ze eens een feest had
-willen opluisteren, werd haar spel niet gewaardeerd, terwijl een poging
-van Elmire, om zich in het lierdicht te onderscheiden, met niet bepaald
-gunstigen uitslag bekroond was. Het eenige wat haar dus restte, was
-dienst te doen als speurhond en dit deden ze met een ijver, die wel
-eens wat benauwend worden kon voor de bewoners der residentie.
-
-Van dien ijver werd te haren tijd mevrouw Verschuere het slachtoffer.
-
-Op zekeren vóóravond overvielen haar drie van de jonge dames; haar
-optreden was zoo onschuldig mogelijk en ze was er verre van daan,
-eenige bedoeling te zoeken achter haar komst, toen ze op de vraag of
-het dan nooit zou ophouden met regenen—de vraag, die in Buitenzorg
-meest gedaan wordt ter opening van het discours—ten antwoord kreeg:
-»Doet u ook aan de schoone kunsten, mevrouw?«
-
-Eenigszins verbaasd begon Agnita: »Als u wat bloemen maken en teekenen
-zoo noemen wilt...«
-
-»O, teekenen!« riep nu Elmire minachtend, »daar heeft men niets aan.«
-
-»Hé, vindt u?« vroeg mevrouw Verschuere, weinig vermoedend waarin
-Elmire’s minachting voor de teekenkunst haar oorsprong vond; »mij dunkt
-juist, dat men er zooveel aan heeft.«
-
-»Toch veel meer aan muziek,« viel Julia in, »daar houdt de gouverneur
-zoo van.«
-
-Nog begreep Agnita geenszins, waarom ze veel aan muziek zou hebben
-omdat de gouverneur er zoo van hield.
-
-»U doet toch aan de piano?« vroeg nu Marianne.
-
-»Ja, zoo nu en dan,« stemde Agnita toe en ze had moeilijk anders kunnen
-doen, daar men het gezicht had in de binnengalerij, waar de piano open
-stond.
-
-»Wat een heerlijke aanwinst!« riep nu Victoire.
-
-»Wat zal mevrouw Van Waliënhove blij zijn!« juichte Elmire.
-
-»Nu, maar papa dan, papa zal opgewonden wezen!« lachte Marianne.
-
-»Ik begrijp niet recht...«
-
-»O mevrouw, wat treft dat goed... En mijnheer? Mijnheer doet zeker ook
-wel aan...«
-
-»Aan muziek? Neen, hij kent geen noot.«
-
-»Maar hij doet aan bellettrie, niet waar? Ik vond dadelijk dat hij iets
-over zich had of hij aan bellettrie deed. Is het niet zoo, Elmire? Heb
-ik je niet gezegd: dat is een man voor bellettrie?«
-
-»Om je de waarheid te zeggen, dacht ik dat je hem voor het drama
-bestemd hadt.«
-
-»Neen, dat was een idée van Marianne.«
-
-»Dat moet ik je tegenspreken, Victoire; mijn overtuiging was en blijft
-tragedie.«
-
-Ten derden male beproeft Nita tusschenbeide te komen.
-
-»Tragedie? Verschuere voor tragedie? Lieve dames, ik begrijp hoe wij u
-moeten tegenvallen en het spijt me verschrikkelijk, maar geloof me,
-mijn man heeft geen tijd en ik... de geringe talenten, die ik heb, zijn
-alleen geschikt om er mij zelve wat mede bezig te houden, niet om er de
-soirées van mevrouw Van Waliënhove mee op te luisteren.«
-
-De meisjes waren diep teleurgesteld. Niet minder de vader. En toen hij
-eenigen tijd daarna de lijst ontving voor het muziekavondje dat zou
-gegeven worden, zette hij achter den naam Verschuere een kruis zóó vet,
-alsof hij er al die teleurstelling in wilde uitdrukken. Groot was
-echter den volgenden morgen zijn schrik: de barones stond vóór hem, de
-booze zwarte oogen op hem gericht, den vinger uitgestrekt naar het
-vette kruis, en vroeg op den haar eigen snijdenden toon wat dat
-beteekende?
-
-»Alleen geschikt om te laten dineeren,« zei hij met een poging om zich
-goed te houden.
-
-»Ik geloof dat dit aan mij te beoordeelen staat, kolonel.«
-
-»O zeker, mevrouw. Maar mijn meisjes hebben informaties genomen en...«
-
-»U zult wel zoo goed willen zijn den heer en mevrouw Verschuere een
-uitnoodiging te zenden?«
-
-»Nog iets van uwe orders, mevrouw?«
-
-Wel krijgt de heer d’Hannecour van vrouwlief telkens de opdracht zich
-toch maar niet boos te maken, wel herinnert hij zichzelven telkens dat
-mevrouw Van Waliënhove’s ongenade in zijn geval gelijk staat met
-pensionneering, maar niettegenstaande dit alles heeft hij oogenblikken,
-waarin hij vindt dat het een »onaangenaam baantje« is dat baantje van
-intendant—en dan kan hij zijn drift niet altijd meester blijven.
-
-»Dank u, op het oogenblik niet,« antwoordt mevrouw Van Waliënhove met
-een kalmte, die bewijst dat zoo hij satire bedoeld heeft met zijn
-vraag, dit voor haar verloren ging.
-
-Onder de genoodigden van dien avond werd, behalve de Verschueres, het
-meest opgemerkt een jong officier, niet om zijn buitengewone
-persoonlijkheid echter—hij was een officier als een ander—maar omdat
-men niet gewoon was de gastvrouw beleefdheden te zien bewijzen aan een
-tweede-luitenant van administratie.
-
-Het raadsel zou echter spoedig worden opgelost.
-
-Er was een huit-mains gespeeld, een bravourstuk, zooals de intendant er
-altijd gereed moest houden, meer om de gasten tot zitten en de
-gesprekken tot zwijgen dan om muzikale zielen in verrukking te brengen.
-
-Natuurlijk luisterde niemand.
-
-Toch had het zware werk meer toejuiching verdiend, maar misschien werd
-de opgewondenheid getemperd door medelijden, medelijden met de
-instrumenten, die—nog lang nadat het slotakkoord had
-weerklonken—stonden te trillen en te zuchten van uitputting; medelijden
-ook met de beploegers daarvan: ze maakten den indruk van nog maar één
-begeerte te hebben op aarde: »hun rok uit te gooien« en ieder wist dat
-die begeerte niet vervuld mocht worden.
-
-Op de huit-mains was een duet gevolgd, een duet van den heer en mevrouw
-Paerel; ze deden in menig welmeenend gemoed den wensch opkomen, dat ze
-in andere zaken eenstemmiger mochten wezen.
-
-En nu zou het raadsel van den tweede-luitenant worden opgelost: de man
-was niet alleen tweede luitenant, hij was ook echtgenoot en wel
-echtgenoot van een mooie jonge vrouw, in een misschien wat opvallend,
-maar zeer smaakvol toilet, gekapt op een bijzondere manier, en in dit
-gezelschap—anders wel geschikt om een nieuwelinge te intimideeren—zoo
-volkomen op haar gemak alsof al die vreemden goede kennissen waren.
-Deze jonge vrouw viel de eer te beurt zich op een wenk der barones aan
-hare zijde te mogen nederzetten.
-
-»Wel, mevrouw te Leurse, hoe gaat het?« vraagt ze vriendelijk. »Reeds
-uitgerust van de vermoeienis der reis?«
-
-»Dank u, mevrouw. Niet alleen uitgerust, maar ik verbeeld me dat ik me
-nooit zoo wel, zoo frisch en vroolijk gevoeld heb als hier op dit
-heerlijke Buitenzorg.«
-
-»Zoo, dat doet me genoegen. Dus ook zeker goed gedisponeerd?«
-
-»Wie zou niet goed gedisponeerd zijn in zulk aangenaam gezelschap? En
-met het vooruitzicht op zooveel muzikaal genot?«
-
-»Niet alleen muzikaal genot, willen we hopen. Er zal toch ook wel iets
-op ander gebied worden geleverd?«
-
-»Zoo waarlijk? Dat is nog een verrassing.«
-
-»Een verrassing? Voor u? Komaan, mevrouwtje, houd u zoo onwetend niet.
-Of wilt u zich misschien eerst wat laten bidden?«
-
-»Ik mevrouw?«
-
-»Ja, u; er wordt stellig op u gerekend. Mijnheer d’Hannecour heeft het
-u immers gevraagd?«
-
-»Dat heeft hij. Maar ik heb geweigerd,« spreekt de jonge vrouw, nu met
-hooger blos en op vrij beslisten toon.
-
-Mevrouw Van Waliënhove richt zich op in haar causeuse, ze ziet de
-spreekster zwijgend aan met haar doordringenden blik.
-
-»Maar heeft de kolonel u mijn antwoord niet overgebracht?« vraagt deze
-zonder de oogen neer te slaan, zonder ook zelfs de minste verlegenheid
-te doen blijken. De barones is niet gewoon dat men haar blijft
-weerstreven, ook als ze iemand heeft aangezien met dien blik.
-
-»U is nog te kort in Indië, mevrouw, dan dat men u een onhandigheid ten
-kwade zou mogen duiden...«
-
-»Het zou mij zeer spijten, mevrouw, wanneer ik een onhandigheid
-beging...«
-
-»Waarlijk? Dan raad ik u aan toe te geven.«
-
-»Dat mag ik niet.«
-
-»Komaan, iedereen weet dat we een der eerste sterren van het hollandsch
-tooneel in ons midden hebben, iedereen rekent er op, dat u ons het
-genot niet zult onthouden—een genot zoo dikwerf aan het publiek
-geschonken—van uwe gaven te bewonderen.«
-
-»Wezenlijk, mevrouw,« en er speelt een spottend lachje om den fraaien
-mond, »wezenlijk, ik had niet durven hopen dat iedereen zoo volkomen
-omtrent mij op de hoogte zou wezen.«
-
-»O, in Indië weet men alles. U moet denken, de kring van Europeanen
-waarin wij leven is zoo klein.«
-
-»Dat blijkt;—maar hoe goed men overigens ook moge zijn ingelicht, op
-één punt schijnt men nog in onwetendheid te verkeeren. En dat is nu
-ongelukkig in deze het kardinale punt. ’t Is dat, toen ik het tooneel
-verliet, ik mijn echtgenoot beloofde nooit weer in het publiek op te
-treden.«
-
-»Ja, ieder onzer doet wel eens van die onvoorzichtige beloften,« zegt
-mevrouw Van Waliënhove koeltjes.
-
-»’t Was geen onvoorzichtige belofte, mevrouw,« spreekt de ex-actrice
-ernstig, »’t was een vast voornemen. En u zult mij zeker niet van dat
-voornemen willen afbrengen?«
-
-»O neen, u hebt volkomen gelijk. Het is heel verstandig van u.«
-
-»Niet waar? Om een gelukkige vrouw te wezen moet men wat opofferen.«
-
-»Zeker, zeker. En dus, Buitenzorg bevalt u wel? Beter dan uw vorige
-standplaats? U komt van Solo, meen ik?«
-
-»Ja, mevrouw.«
-
-»Dat is geen prettige plaats, is ’t wel?«
-
-»O neen! ik voor mij vond het een waar verbanningsoord. Allereerst
-ontbreekt er, wat nu eenmaal bij Indië behoort, natuurschoon.«
-
-»En de conversatie?«
-
-»Och, om u de waarheid te zeggen, geloof ik dat men in de Vorstenlanden
-geboren moet zijn om er smaak in te vinden.«
-
-»En—denkt u dat het u op Atjeh nog al bevallen zal?«
-
-»Op Atjeh?« herhaalt mevrouw te Leurse... »Op Atjeh?«
-
-»Ja, daar moet mijnheer immers binnenkort heen?«
-
-»Binnenkort? Ik dacht...«
-
-»Dat u altijd op Buitenzorg blijven zoudt?«
-
-»Niet altijd, maar toch...«
-
-»Nog heel lang. Ja.. ziet u... dat zou ook niet geheel onmogelijk
-geweest zijn. U moet weten, de legercommandant vertelde me onlangs een
-en ander; hij had u gehoord in Amsterdam en ik dacht toen zoo, dat met
-uw talent... u een aanwinst zijn zoudt... Maar mevrouwlief, u is
-heelemaal bleek geworden! Wat zijn die officiersdames toch allen bang
-voor Atjeh! Is dat nu om de cholera? Of denkt u dat ze mijnheer zullen
-tjingtjangen? Of om de berri-berri misschien? Ah! daar zie ik uw man.
-Laat hij u een glas wijn geven en wandel de galerij eens met hem op en
-neer.«
-
-Een half uur later treedt mevrouw te Leurse op. Ze boeit aller oog door
-den glans, die straalt van haar bezield gelaat, door den hartstocht,
-die gloeit in haar diepe schoone oogen; ze streelt aller oor door het
-zoetvloeiende harer stem: ze treft aller hart door de kracht van haar
-woord. En haar echtgenoot lijdt weer al de helsche kwalen dier
-jaloezie, die hem half krankzinnig gemaakt heeft in den tijd, toen ze
-niet hem, maar het publiek toebehoorde; en zij geniet weer de
-bedwelming, die het lang gemis dubbel bekoorlijk maakt... en de
-landvoogdes glimlacht met den hatelijken glimlach eener
-heerschzuchtige, die alles doet buigen voor haar wil.
-
-De genoodigden ten paleize werden nooit—als te dikwerf andere
-genoodigden—slachtoffers van den lust om zich te laten hooren, die de
-menschheid bezielen kan. Het programma werd vooraf vastgesteld en telde
-niet meer dan vijf of zes nummers. De lange pauzes echter, tusschen die
-nummers gehouden, waren niet het minst prettige gedeelte van den avond:
-er bevonden zich in de ruime vertrekken van die zitjes voor twee of
-drie personen, die onwillekeurig den lust wekken tot een gezellig
-praatje en waar het praten bijzonder goed ging; er was een buffet, waar
-iemand die wist te genieten, heerlijke oogenblikken wachtten; er was
-een groep planten en varens, die een vriendelijke voorzienigheid scheen
-te hebben geplaatst om zielen, teeder gestemd door muziek en poëzie, in
-de gelegenheid te stellen zich uit te storten in andere zielen; voor
-hen die noch praten, noch drinken, noch minnekoozen wilden, waren
-tafels vol van het nieuwste wat de wereld biedt in plaatwerken, photo’s
-en aardigheden.
-
-Wat misschien meer dan dit alles bijdroeg om de pauzes prettig te
-maken, was de volkomen vrijheid die op deze avonden heerschte: men werd
-er niet geplaatst in den traditioneelen ronden kring, dien vloek voor
-de gezelligheid, ieder ging zitten of staan waar hij verkoos, ieder
-liep rond zoolang en met wie hij wilde; de gastheer eischte bij deze
-gelegenheid niets dan dat men zich amuseeren zou; de gastvrouw was
-vriendelijk—iets zoo ongewoons, dat het alleen reeds in staat geweest
-zou zijn om de stemming te verhoogen.
-
-Na de voordracht van mevrouw te Leurse volgde eene lange pauze.
-
-Er is misschien geen land ter wereld, waar een vrouw van ontwikkeling
-meer wordt gezocht, een begaafde onder hare zusteren meer op de handen
-wordt gedragen dan Indië.
-
-Is dit omdat talent zoo zeldzaam wordt gevonden onder indische
-dames—zeldzamer nog dan ontwikkeling—of misschien wijl de mensch, die
-beseft dat hij langzamerhand ondergaat in materialisme, zich verheugd
-als hij een oogenblik wordt teruggevoerd naar reiner, hooger sfeer?
-
-Wat er van zij, mevrouw te Leurse, een paar uur geleden nog
-onopgemerkt, is op eens de heldin van den avond. ’t Is niet genoeg dat
-men haar heeft toegejuicht, men verdringt zich om haar, men overlaadt
-haar met complimenten, men dankt haar of ze ieder persoonlijk een
-weldaad had bewezen.
-
-Schitterend van geluk en schoonheid, in het bewustzijn van haar triumf,
-is ze weldra het middenpunt van een grooten kring bewonderaars. Buiten
-dien kring staat één: hij wacht of ze er ook aan denken mocht hem te
-zoeken, of ze hem wellicht tot zich roepen zal met een wenk harer
-oogen, met een glimlach harer lippen; hij wacht te vergeefs—de
-bedwelming van den roem heeft hem ten tweeden male zijn geliefde
-ontrukt.
-
-Mevrouw Verschuere verdiept zich nog in het genot daareven gesmaakt,
-als de gouvernante zich naast haar komt zetten, en niet lang zit de
-gouvernante naast mevrouw als zij ook mijnheer Verschuere tot zich
-wenkt. Hij brengt op haar verzoek de beide dames een portie ijs, laat
-zich neerzinken in den lagen stoel, die toevallig naast de gastvrouw
-openbleef en luistert met een spottend lachje naar de opmerkingen die
-zij maakt, opmerkingen, die veel te denken geven over de straks
-betoonde vriendelijkheid.
-
-Vooral mevrouw Heijlerts, die zich in een hoek van het tweede salon
-heeft teruggetrokken—maar niet zoo of de heer van Sonnefelt is er haar
-spoedig gevolgd—moet het ontgelden, en Agnita hoort het niet zonder
-pijnlijke verbazing aan, hoe haar man—anders weinig kwaad sprekend—nu
-zijn tong gebruikt als een tweesnijdend zwaard, om de gastvrouw te
-amuseeren.
-
-Gelukkig voor mevrouw Heijlerts en haar bewonderaar komt er afleiding.
-
-De adjudant van dienst, kapitein Hausz, heeft met afgemeten pasjes de
-zaal doorgewandeld en met suikerzoete beleefdheid, rechts en links
-buigend, zijn weg gevonden naar den stoel, die een poosje geleden zoo
-onrustbarend kraakte onder het gewicht dat daarop neersmakte.
-
-Men heeft zich op Buitenzorg honderde malen afgevraagd, hoe het
-mogelijk was dat de heer en mevrouw Hausz ooit een paar geworden
-waren—en toch... ’t was zoo natuurlijk. In ’t goede stedeke
-Hellevoetsluis had een piepjong luitenant kamers boven een
-bakkerswinkel: hij was een nietig mannetje en de bakkersdochter—dank
-zij het oude brood levenslang genoten—een groote, knappe meid. Wat kon
-meer voor de hand liggen dan dat de kleine luitenant de forsche
-bakkersdochter begeerde? Maar wat ook meer, dan dat hij nu, adjudant
-van Zijne Excellentie geworden, met haar in zijn maag zat als wijlen
-haar vader met zijn oudbakken kadetjes?
-
-»Wat is er?« begint ze met een stem, die volkomen bij den vrouwelijken
-kolossus past en door het plat accent er niet liefelijker op wordt.
-
-»Ik wou je vragen, vrouwlief, of je... je nog al amuseert?«
-
-»Me amuseeren? Een mooie boel! met die nauwe schoenen en dat lamme
-kersjet! Als je hier komt om me voor den gek te houden, zeg het dan.«
-
-»Neen, volstrekt niet, daar kom ik niet voor. Ik kwam je zeggen,
-Jeanne, dat het tijd wordt de njonnja besaar te gaan groeten.«
-
-»Dacht ik het niet?« roept Jeanne op een toon alsof in zijn voorstel de
-vreeselijkste hoon lag besloten; »dacht ik het niet?«
-
-»Natuurlijk dacht je het!« antwoordt hij knorrig; »je weet dat het niet
-anders kan.« Dan bijna smeekend: »Wees me nu eens een beetje beleefd,
-wil je?«
-
-»Waarom zou ik niet?« vraagt ze, »mits zij het is? Maar dat beloof ik
-je, als ze weer begint met haar gewone hatelijkheden, dan zal ik ze
-dienen.«
-
-De heer Hausz beproeft zelfs niet zijne Jeanne tot andere gedachten te
-brengen; hij weet dat haar wil dezelfde eigenschappen heeft als de
-krakelingen, waarvoor haar vader beroemd was: men kon ze breken, buigen
-niet.
-
-»En hoe gaat het thuis, mevrouw Hausz?« vraagt de gouvernante niet
-onvriendelijk, schoon met een blik vol onverholen afschuw op de
-grasgroene zijde, waarin de adjudantsche heden voor het eerst ten
-paleize toog.
-
-»O, heel goed,« antwoordt kapitein Hausz voor zijn gade; want niet
-volkomen gerust over de gedragslijn die zij denkt te volgen, heeft hij
-het veilig geacht in de nabijheid der beide dames te blijven.
-
-»Heel goed?« roept nu Jeanne. »Heel goed! Heere, Hausz, hoe kun je ’t
-zeggen? U moet weten, mevrouw, Sijaantje leit met de koorts op bed en
-Allebertientje heit een steenpuist... zoo’n bommert! en dat op een
-heele lastige plek.«
-
-»Dan verwondert het me, dat u niet liever thuis zijt gebleven,« spreekt
-de barones koel en verdwijnt achter haar waaier.
-
-Hausz is doodelijk ontsteld; hij ziet het, Jeanne vat vuur, ze zal haar
-boos voornemen volvoeren, de njonnja besaar dienen.
-
-»Als u denkt dat ik hier voor me pleizier ben,« zoo barst ze los met
-een verheffing van stem, die hem het angstzweet doet uitbreken; »als u
-denkt dat ik hier voor me plezier ben, dan hebt u het mis. Ik verzeker
-u—nee Hausz, laat me uitspreken!—ik zou veel liever mijn arme wurmen
-zijn blijven oppassen dan hier opzitten en pootjes geven. Maar Hausz
-beweert altijd, dat ik het niet laten kan—och, schei toch uit, je trekt
-me de kleêren van ’t lijf—dat ik niet gemist mag worden.«
-
-»Dat zou anders volstrekt niet hinderen,« spreekt mevrouw Van
-Waliënhove snijdend. Dan maakt ze die beweging met het hoofd, waarvan
-ze het geheim bezit en die den ongelukkigen adjudant geen andere keus
-laat dan zijn wederhelft weg te voeren.
-
-»Dat wordt nu toch wat erg! daar moet een einde aan komen,« roept de
-barones buiten zichzelve. En dan, na een weinig ijswater te hebben
-gebruikt, gaat ze kalmer voort: »Men moest eigenlijk alleen ongetrouwde
-adjudanten hebben. Kapitein Hausz, op zich zelf genomen, is werkelijk
-niet kwaad, ofschoon, ’t is waar wat de legercommandant altijd beweert,
-rust roest, en de heeren adjudanten moesten, welbeschouwd, nooit langer
-dan twee jaar op Buitenzorg blijven. Weet u niet een geschikten
-plaatsvervanger voor hem, mijnheer Verschuere, in geval het door de
-militaire autoriteiten mocht noodig geoordeeld worden mijnheer Hausz
-weer eens in actieven dienst te laten treden?«
-
-»Misschien, mevrouw, ik zal...«
-
-»Verschuere, wat zou je denken van onzen James?« roept Nita op eens.
-
-»Uw James! Is dat een broer?«
-
-»Pardon, een neef. Hij is pas gedecoreerd op Atjeh. En een uitstekend
-danseur, is ’t niet, lieve?«
-
-»Dat is hij,« zegt Agnita met een lachje bij de herinnering aan zijn
-dolle galoppades en onvermoeid walsen.
-
-»En hij speelt ook comedie, is ’t niet?« vraagt Verschuere met een
-onmerkbaar glimlachje.
-
-»Zeker, we hebben menig stukje samen opgevoerd. Daarbij heeft hij een
-mooien bariton en... ik durf zeggen, een bijzonder innemend voorkomen.«
-
-»En,« vraagt mevrouw Van Waliënhove, terwijl ze den blik laat rusten op
-het gezichtje, dat zich met hooger blos kleurde bij den lof van den
-beminden neef, »zoudt u wenschen dat hij hier geplaatst werd?«
-
-»O mevrouw, natuurlijk.«
-
-»En u, mijnheer Verschuere?« vraagt ze weer, en bij die vraag gloeit er
-in de zwarte oogen een vonkje, dat het jonge paar wellicht zou hebben
-verontrust, als ze het hadden opgemerkt.
-
-»Ik, mevrouw? Wel, ’t was gister pas een jaar dat we
-trouwden—natuurlijk dat haar wenschen nog de mijne zijn!«
-
-
-
-
-
-
-
-XI
-
-JAMES EN NITA.
-
-
-»Dus je gevoelt je gelukkig, Nita? En je bent volkomen gezond?
-Werkelijk?... En Indië bevalt je?«
-
-»Maar James! Dat alles vraag je me nu zeker voor de zesde maal! Zie ik
-er dan uit of ik niet volkomen gezond ben? Vin je dat ik niet alle
-reden heb om gelukkig te zijn? En wat Indië aangaat, geloof je dat men
-het ooit beter zou kunnen treffen in Indië, dan wij het getroffen
-hebben met Buitenzorg tot onze eerste standplaats?«
-
-»Dat weet ik wel! Dat weet ik wel! Maar...«
-
-»Nu, ga voort, malle jongen!«
-
-»Je bent toch zoo heel anders dan thuis, Nita!«
-
-»Thuis!« herhaalt mevrouw Verschuere, »thuis!« en ze bukt zich haastig
-over de bouquet, die voor haar staat. »Zeg James, geloof je dat er op
-de heele wereld een plekje is als ons thuis?«
-
-»Neen, dat is zoo. Dat vinden we nergens terug. Wil je gelooven dat ik
-op Atjeh soms, vooral toen ik ziek lag, last had van heimwee, van
-heimwee naar onze tuinkamer?«
-
-»En ik dan? Maar niet naar de tuinkamer alleen... naar heel het lieve,
-heerlijke oude huis...« en ze leunt achterover in haar stoel met
-gesloten oogen, als wilde zij het voor zich doen verrijzen.
-
-»Ja, maar toch meest naar den zolder, is ’t niet? Weet je nog, die
-koffer vol boeken met die griezelige spookhistories, die je nergens zoo
-prettig bang konden maken als daar?«
-
-»En die kist met oud speelgoed, die mama bij elke schoonmaak wou
-leegmaken, en waar we altijd weer wat in vonden dat zonde was om te
-worden weggegooid?«
-
-»En de kleerkast met de oude japonnen van je grootmama? Herinner je je
-nog, hoe we daar voorstellingen mee gaven uit de bijbelsche
-geschiedenis, jij als koningin van Scheba?«
-
-»En jij als Salomo!« valt Nita in en beiden lachen zoo hartelijk alsof
-ze nog kinderen waren op den zolder.
-
-»En hoe heerlijk was het zomers in den tuin. Als de kruisbessen rijp
-waren... à propos, die oude moerbeiboom, daar achter het schuurtje,
-leeft die nog? Oom wou hem toen laten uitroeien.«
-
-»Neen, hij is op algemeen verzoek gespaard, en nu zal hij zeker blijven
-staan; je weet dat het mijn lievelingsplekje was.«
-
-»O ja, je kroopt altijd in dien grooten tak, om je lessen te leeren. En
-zaten jullie ’s avonds nog zoo gezellig thee te drinken onder den
-kastanje?«
-
-»Ja; en weet je, het koepeltje achter in den tuin is vernieuwd.«
-
-»Waar Lotte altijd heenliep in haar engagementstijd? Jullie trouwens
-zeker ook?« valt hij zichzelf in de rede. »Dat koepeltje zal wat te
-vertellen hebben!«
-
-Zulk een warme blos komt Agnita’s wangen verven bij de herinnering aan
-de weelden daar gesmaakt, dat haar neef er den weerschijn van gevoelt
-op zijn jong gezicht en zich een verwijt maakt van zijn voorbarige
-aanmerking.
-
-»In elk geval van Lotte heel wat meer dan van mij. Zij was zoo lang
-geëngageerd, en ik maar drie maanden.«
-
-»Maar drie maanden?«
-
-»Ja; kort, niet waar? Wil je gelooven, als ik nu aan alles terugdenk,
-hoe pa en ma me smeekten om het niet te doen, om bij hen te blijven...
-hoe gelukkig ik was thuis... hoe lief alle menschen voor me waren, dan
-begrijp ik zelf niet hoe ik zoo op eens zoo zonder eenige aarzeling heb
-kunnen besluiten om van dat alles te scheiden...«
-
-»Kom, Nita, Verschuere zal zeggen dat het geen heel prettige neef is,
-die je zoo dadelijk aan het schreien maakt!«
-
-»O, Verschuere komt vooreerst nog niet... en het doet me zooveel goed!«
-
-»Wat? Schreien? Onmogelijk! Je bederft er je oogen mee.«
-
-»Neen, nare jongen, je begrijpt best wat ik bedoel. Nog een kopje
-thee?«
-
-»Graag. Je schenkt de thee precies zooals je mama, is ’t niet?«
-
-»Me dunkt, het moet je gaan als mij. Je moet het nooit moe worden om
-over Bloemduin te praten?«
-
-»Nooit is wat sterk,« zegt hij plagend. »Maar vooreerst zeker niet. Als
-men lang in een vreemd land heeft gezworven onder vreemden... dan is
-het zoo’n genot om door een lieve bekende stem over lieve bekende
-dingen te hooren spreken,« en hij heft het open gelaat tot haar op met
-zoo’n trouwhartigen blik in de vochtige oogen, dat ze zijn hand grijpt
-en uitroept: »Ik ben zoo blij dat je gekomen bent... ik voel me hier
-soms zoo alleen.«
-
-Van Suylichem durft haar niet aanzien, uit vrees dat zijn gezicht zal
-verraden wat in hem omgaat bij dien onvoorzichtigen, veelbeteekenenden
-uitroep.
-
-»Is dat je man, Nita?« vraagt hij na een pauze, waarin hij vol warme
-vriendschap hare hand drukte. »Ja? die lange heer in ’t wit? Nu, dan
-begrijp ik dat je je hartje zoo stormenderhand liet innemen!«
-
-»Niet waar?« zegt ze met een blik vol teedere bewondering op de ranke
-figuur, die nader komt, »niet waar? ’t Was de mooiste man dien ik ooit
-gezien had!«
-
-De ontmoeting is zooals men het verwachten kan van twee onbekende
-neven. Maar de heer James van Suylichem is zoo jong, haast zou men
-zeggen zoo’n jongen; de eerste luitenant met de Militaire Willemsorde
-op de borst en de klewanghouw in den hals kan zoo meisjesachtig blozen,
-zoo jeugdig dwepen, zoo aanstekelijk lachen; zijn heldere oogen
-glinsteren van zooveel pret; wat hij zegt—schoon niet altijd hoftaal—is
-zoo natuurlijk, zoo kinderlijk eenvoudig soms, dat Verschuere al heel
-spoedig zijn gewone terughoudendheid laat varen en zich blijkbaar
-amuseert, ja zich laat meeslepen.
-
-Niet voor lang echter.
-
-Nog praat en schertst en vertelt de bezoeker met dezelfde opgewektheid
-van daareven, als het gelaat van zijn hoorder de uitdrukking begint aan
-te nemen, die Agnita in dit korte jaar van haar huwelijksleven zoozeer
-heeft leeren vreezen; hij luistert nog altijd, hij antwoordt zelfs nu
-en dan, maar zijn blik dwaalt af, verder en verder af, er komt een
-groote, diepe plooi in zijn voorhoofd.
-
-»Heb je nog werk, Gustaaf?« vraagt ze ten laatste.
-
-»Ik durfde er niet van spreken,« antwoordt hij met een dankbaren blik
-voor haar oplettendheid. Dan, zich tot zijn bezoeker keerend: »Het
-schijnt je misschien niet erg beleefd, Van Suylichem, maar daar we je
-heel veel hopen te zien, is het best dat we geen complimenten maken. Ik
-heb, als ik zoo den heelen dag op het bureau gezeten heb, behoefte aan
-een bad en een oogenblik rust.«
-
-»Natuurlijk!«
-
-»En als je me ’t niet kwalijk neemt, ’t spijt me dat het zoo treft,
-maar ik heb van avond nog een zaak af te doen...«
-
-»Van avond nog?« vraagt Nita teleurgesteld.
-
-»Ja, lieve: ’t zijn heeren van den handel, met den laatsten trein van
-Batavia gekomen; ze moeten morgen weer vroeg op hun kantoren wezen.«
-
-En met een vluchtig knikje aan Nita’s adres, verdwijnt hij in zijn
-kleedkamer.
-
-»Gaat dat nu altijd zoo’n gangetje?« vraagt Van Suylichem, terwijl hij
-voor de derde maal de sigaar aansteekt, die onder zijn druk praten
-uitgegaan is.
-
-»Altijd,« zegt Agnita met een mislukte poging om er uit te zien alsof
-zij het zich niet aantrekt. Dan terwijl ze haar borduurwerk wegbergt:
-»Kom, willen we een wandeling gaan maken? Je ziet, manlief heeft me
-vooreerst niet noodig.«
-
-»Graag.«
-
-»Wil je naar de muziek bij de Societeit? daar is het Woensdagsmiddags
-pantoffelparade. Of naar den tuin?«
-
-»Me dunkt, we hebben nog zooveel te bepraten... Is de tuin daar niet
-erg geschikt voor?«
-
-»Ik zie,« zegt hij, als ze een oogenblik later aan zijn zijde gaat, met
-een waardeerenden blik op haar toilet, »ik zie, je bent een élégantje
-geworden.«
-
-»Neen?« vraagt ze verschrikt, »dat meen je niet. Gustaaf heeft graag
-dat ik me goed kleed, maar...«
-
-»Maar,« zegt hij plagend, »de tijd is toch voorbij, toen je geen mooier
-jurken woudt dragen dan de kinderen van ’t dorp, omdat je het zoo hard
-voor hen vond als ze bij je afstaken.«
-
-»Niemand steekt hier bij me af,« antwoordt ze eenvoudig. »Er heerscht
-hier en vooral op Batavia zooveel luxe. Ik verzeker je, de dames zijn
-hier niets ten achter bij Holland. Ze laten meestal haar toiletten uit
-Parijs komen.«
-
-»Zoo? dat vind ik heerlijk!« roept de jonge luitenant. Dan voegt hij er
-lachend bij: »Je kunt wel zien dat ik nog niet getrouwd ben, hè?«
-
-»Nu, óf ik! Ofschoon, ik moet zeggen, Verschuere klaagt nooit over mijn
-modisterekening. Integendeel, hij zou, geloof ik, wel willen dat ik op
-elke partij iets anders aandeed.«
-
-»Je gaat zeker veel uit?«
-
-»Ja, nog al veel. Maar toch meest op het paleis: Clotilde en ik
-musiceeren druk samen.«
-
-»Clotilde? Is dat de boschnimf?«
-
-»De boschnimf?«
-
-»Ja, de boschnimf. Een anderen naam kan ik moeilijk voor haar vinden.
-Ik heb haar van morgen gezien: zij vloog letterlijk tusschen de boomen
-door, met loshangende haren, den hoed op den rug; twee gillende,
-schreeuwende jongens achter haar aan... ’k weet niet of ze
-verstoppertje speelden of boompje verwisselden, maar wel dat ik
-dolgraag had meegedaan. En musiceer je met die halve wilde?«
-
-»Ze is geen halve wilde, James. Ze is een lief natuurkind. Pas maar op,
-dat je je hart niet verliest aan die halve wilde.«
-
-»Geen nood!«
-
-»In ernst, James; wil je gelooven dat ik uit vrees daarvoor lang
-geaarzeld heb...«
-
-»Geaarzeld. Waarmee?«
-
-»Om Verschuere te vragen, dat hij zijn best zou doen je hier te
-krijgen.«
-
-»Ah, zoo! heeft Verschuere zijn best gedaan om me hier te krijgen?«
-vraagt Van Suylichem en, na een pauze, waarin zijn vroolijk gezicht een
-teleurgestelde uitdrukking aanneemt, roept hij uit: »Die chef van mij
-is er toch ook een!«
-
-»Hoe dan? wat bedoel je?«
-
-»Wel, hij maakte me wijs, dat de legercommandant over me gesproken had,
-dat de gouverneur-generaal dadelijk mijn naam had genoemd toen er een
-vakature kwam, dat... enfin, ’t doet er nu niet toe...«
-
-»En waarom zou dat niet kunnen wezen? Je hebt je flink genoeg gedragen
-om de aandacht op je te vestigen. Daarenboven, Verschuere heeft niet
-anders gedaan dan je bij mevrouw Van Waliënhove aan te bevelen.«
-
-»Maar ik ben toch mevrouw Van Waliënhove’s adjudant niet?« vraagt hij
-lachend.
-
-Nita acht het best, de beantwoording dier vraag aan den tijd over te
-laten.
-
-»We spraken daar over uitgaan,« begint ze. »Ja, we gaan nog al eens
-uit. En we zien veel menschen. Maar intieme kennissen hebben we
-weinig,« voegt ze er bij met een zucht.
-
-»Niet? Hè, dat verwondert me. Verschuere heeft toch zijn vrienden.«
-
-»Gehad. En een heel enkelen misschien nog... Ach, James, er wordt
-altijd beweerd dat in tijd van tegenspoed je vrienden je verlaten, maar
-geloof je niet, dat het in voorspoedige dagen nog moeilijker is ze te
-behouden? Ik bedoel niet dat de menschen onaardig voor ons zijn, och
-neen, we worden genoeg gevleid en ontzien en geëerd! Maar dat noem ik
-niet vrienden hebben! Je weet, Verschuere maakt carrière. Hij doet dat
-ongewoon vlug. Jongelui, die met hem studeerden, die te gelijk met hem
-naar Indië gingen, staan nog op de eerste sport van de ladder, die hij
-reeds tot op de helft beklommen heeft. Niet ieder is eerlijk genoeg om
-de meerderheid te erkennen van iemand met wien hij op de schoolbanken
-zat... niet ieder kan het denkbeeld verdragen dat een tijdgenoot hem
-voorgaat. Wanneer we vrienden hebben, dan zijn het niet de vrienden uit
-Verschuere’s jeugd.«
-
-»Maar er moeten toch een massa lui zijn, die van jullie houden, die
-hier graag komen.«
-
-»O ja, gelukkig. Van Beevelant bijvoorbeeld, die maakt een
-uitzondering. En de Hagen’s en Clotilde. En mijnheer en mevrouw De
-Bruining en, als het niet een beetje verwaand klonk, zou ik zeggen, de
-gouverneur-generaal.«
-
-»Ja, ik begrijp je!... nu gaat me een licht op.«
-
-»Een licht? Wat bedoel je?«
-
-»Neen, neen, niets. Zoo, dus geef je alleen groote partijen?«
-
-Maar zij laat zich niet zoo gemakkelijk van haar onderwerp afbrengen
-als daareven.
-
-»Welk licht gaat je op, James?«
-
-»Die ongelukkige gewoonte om mijn mond voorbij te praten!« zegt hij
-knorrig tot zichzelf. En luide: »Ik zie dat men met je op zijn tellen
-passen moet, Nita! Wel... een licht over enkele gezegden die ik zoo te
-hooi en te gras hoorde op Batavia...«
-
-»Over Verschuere? Heb je over hem hooren spreken? Veel? Op een
-hatelijke manier? zeg!«
-
-»Natuurlijk heb ik over hem hooren spreken,« antwoordt hij met zijn
-gullen lach. »Dat mag toch wel, hoop ik?«
-
-Maar zij lacht niet mede. Er zetelt een zwaarmoedige trek om den lieven
-mond.
-
-»Is het zoo het praatje van den dag?« zegt ze meer tot zichzelve dan
-tot hem. En na een korte pauze: »Dan zul je ook wel gehoord hebben,
-waaraan hij zijn promotie te danken heeft?«
-
-»Aan zijn bekwaamheid natuurlijk,« zegt James, maar terwijl hij het
-zegt, herinnert zijn gezicht haar aan het gezicht, waarmee hij in zijn
-jongensjaren een noodleugen debiteerde.
-
-»Neen!« roept ze uit met een heftigheid, die hem niet weinig verbaast
-in zijn zachtmoedig nichtje, »neen, spreek maar geen onwaarheid om mij
-te sparen. Denk je dat ik het niet weet? Denk je dat het alleen voor
-mij een geheim kan blijven wat ze zeggen? Niet waar, het is zijn oom,
-de minister van koloniën, die hem voorthelpt? Niet waar, hij heeft
-kruiwagens?«
-
-En als James, die nog leeren moet hoe men zich uit moeielijkheden als
-die, waarin hij nu verkeert, redt, een veelbeteekenend stilzwijgen
-bewaart:
-
-»Alsof hij van een minister afhing, alsof hij kruiwagens zou behoeven
-om vooruit te komen! Alsof hij, met zijn doorzicht, met zijn kennis,
-met zijn energie, niet bestemd was om al de sukkels, die hem bekladden
-omdat ze hem niet evenaren kunnen, voorbij te streven!«
-
-Nog vóór ze geheel heeft uitgesproken is haar toehoorder midden op den
-weg blijven staan. Vol verbazing staart hij haar in het van
-verontwaardiging gloeiend gelaat.
-
-Door zijn houding wordt ze attent gemaakt op haar heftigheid en ze
-zwijgt plotseling stil; dan vraagt ze, half verlegen: »Willen we een
-oogenblik rusten? Ik heb zoo druk gepraat, dat ik buiten adem ben.«
-
-»Nita,« zegt James met ongewonen ernst, als ze gezeten zijn op de bank
-onder de waringin, »Nita, neem me niet kwalijk dat ik je daar zoo
-onbeleefd stond aan te gapen, maar wezenlijk... ’t was me te kras!«
-
-»Wat? Dat een vrouw, die haar man liefheeft, zich ergert als hij
-belasterd wordt?«
-
-»Weet je wel zeker, dat het alleen ergernis is over dien laster? Nita,
-men zegt dat in de indische ambtenaarswereld het niet alleen de mannen
-zijn die een rol spelen, dat ook de vrouwen zich mengen in den strijd.
-Ik dacht dat het alleen een zeker soort van vrouwen waren, vrouwen die
-haken naar hooger rang, naar grooter inkomen; maar dáár behoor jij niet
-toe, niet waar? je hebt me gezegd dat je rijk genoeg waart, en veel te
-hoog naar je zin... Ben je dan eerzuchtig geworden?«
-
-Een treurig glimlachje komt om haar lippen spelen, terwijl ze hem in de
-oogen ziet.
-
-»Ik wou dat het waar was, James: ik wou dat ik eerzuchtig zijn kon.«
-
-»Kun je dat wenschen?« barst hij los. »Werkelijk? Zou je ook willen
-behooren tot die schepsels, die geen rust of duur hebben zoolang ze
-niet boven al haar vriendinnen verheven zijn? zou je ook zoo’n min
-wezen willen zijn, dat, getrouwd om de goede positie, haar man opzweept
-om die positie altijd nog maar te verbeteren?«
-
-»Als ik eerzuchtig werd, James, dan zou het niet zijn om mijnentwil.
-Maar wees gerust, ik zal het nooit kunnen wezen...« En na een oogenblik
-van stilte: »Daarvoor moet men een geheel andere vrouw zijn. Daar heb
-je bijvoorbeeld mevrouw Heijlerts, van wie men zegt dat ze mijnheer
-Heijlerts gemaakt heeft wat hij is...«
-
-»Een uil?« vraagt James naïef.
-
-»Directeur. Mevrouw Heijlerts is geestig; ze heeft talenten; ze kan
-over bijna elk onderwerp meepraten: ze is een vrouw van algemeene
-ontwikkeling, volkomen op de hoogte van indische toestanden...«
-
-Verrast, ontsteld bijna, springt van Suylichem op van zijn zitplaats.
-
-»En om zulk een vrouw te worden van algemeene ontwikkeling, volkomen op
-de hoogte, om zulk een vrouw te worden doet mijn nichtje haar best?«
-
-»De hemel beware me! Wat een idee van je! Hoe kom je daaraan?«
-
-»Hoe ik er aan kom? Wel, Nita, waar zat je van morgen in te lezen? In
-een werk van vijf deelen over de indische staatsinrichting, niet waar?
-En wat heb je me daar straks gevraagd? Je op de hoogte te brengen van
-den Atjeh-oorlog, je het voornaamste van de Atjeh-literatuur te leeren,
-en toen ik je gezegd heb, dat er veel moed en veel geduld toe noodig
-was om daar door heen te worstelen, toen heb je me geantwoord, dat je
-over veel moed en veel geduld te beschikken hadt.«
-
-»Dat heb ik,« zegt ze met hooger blos en neergeslagen oogen.
-
-»En merkte ik van middag niet met hoeveel belangstelling je het
-hoofdartikel in het Bataviaasch Handelsblad las, en hoe je kleurde van
-boosheid omdat het regeeringsbeleid daarin wordt gelaakt?«
-
-»Heb ik gekleurd?« vraagt ze. »’t Is wel mogelijk.«
-
-»En liet je je niet ontvallen dat je de kamerdebatten volgt? Ik vraag
-je, de kamerdebatten! Alleen een vrouw, die een eerzuchtig doel heeft,
-is daartoe in staat!«
-
-»Ja,« zegt ze met een stem en een blik die hem op eens doen begrijpen
-dat hij dwaalt, »ja, ik heb een doel. En,« voegt ze er bij met een
-blos, »het is een heel eerzuchtig doel ook, geloof ik.«
-
-Er volgt een lange stilte.
-
-»Begrijp je wat mijn doel is, James?«
-
-»Ik vermoed het, Nita.«
-
-»En je vindt het een goed doel, niet waar? O, je weet niet welk een
-treurige ontdekking het is voor een vrouw, die ontdekking dat ze haar
-man niet boeit. Je weet niet hoe het me ontmoedigt, als ik bemerk dat
-Verschuere naar me luistert meer uit vriendelijkheid, dan omdat hij er
-lust toe heeft. Soms, als hij naast mij gaat, gevoel ik dat hij zich
-inspant om zijn gedachten bij mijn gesprek te houden, dat het hem
-niettegenstaande alle inspanning mislukt... Wil je gelooven dat ik er
-om geschreid heb... heete tranen? Maar dat was vóór dat ik tot mijn
-besluit gekomen was...«
-
-»En je besluit?«
-
-»Mijn besluit is om mezelve meer geschikt te maken voor zijn
-gezelschap. Je begrijpt, James, ik bedoel niet evenveel van alles af te
-weten als hij! Ik zal al heel blij zijn als ik zijn gesprek volgen, met
-hem over dezelfde onderwerpen denken kan. Ik studeer druk, soms vier,
-vijf uur per dag... Geloof je niet, dat als ik van het een en ander wat
-op de hoogte ben, hij lust zal krijgen om met me te praten over wat hem
-interesseert, van gedachten met me te wisselen, me beter in te
-lichten?«
-
-»Zou die belooning je groot genoeg zijn om er de Atjehkwestie voor te
-bestudeeren en de kamerdebatten voor door te worstelen?« En als ze het
-onnoodig vindt zoo’n overbodige vraag te beantwoorden, voegt hij er
-lachend bij: »Wat zijn jullie vrouwen toch onverstandige engelen!«
-
-
-
-
-
-
-
-XII
-
-DE ZIEKENVERPLEEGSTER.
-
-
-»Zoo, Gustaaf, ben je daar eindelijk? Wat een schrikkelijke bui is dat
-geweest van middag! Me dunkt, zoo erg heb ik het nog niet bijgewoond:
-het geheele huis dreunde, de tuin stond blank en...«
-
-»En mevrouw Verschuere werd bang?«
-
-»Neen, bang was ik niet. Maar ik ben toch geëindigd met het hoofd onder
-de kussens te steken en ik was blij toen Sarinah wat voor mijn bed kwam
-zitten. Foei, wat een weer!«
-
-»Ja, ’t was erg! Verbeeld je, Verdijk moest in dien regen naar huis om
-zijn vrouw... Hij kruipt, zoodra het begint te onweêren, met haar in
-een donkere kamer. Heb je ooit van zoo iets kinderachtigs gehoord?«
-
-»Toch lief van hem, vind je niet?«
-
-»Lief misschien, maar niet verstandig. Hij moest haar in die dingen
-niet toegeven. Ik ben ten minste blij dat jij zulke dwaasheden niet van
-me eischt.«
-
-»’t Zou me niet veel helpen, geloof ik,« antwoordt ze lachend. »Ik zag
-je van de secretarie naar de Bruinings rijden,« gaat ze voort; »vertel
-me eens, hoe was het er vandaag?«
-
-»Och, ellendig. Hij had juist een van zijn aanvallen. Ik verbeeld me,
-Nita, dat de man vreeselijk lijdt. ’t Is een helsche kwaal, die
-zenuwhoofdpijn. En natuurlijk, hij wil zich nog goed houden, zijn werk
-doen. ’t Loopt hem niet mee, den armen drommel... Als er nu ook maar
-eens een raad van Indië dood wou gaan.«
-
-»Foei, man!«
-
-»Daarbij ligt een van de jongens, Jantje meen ik, al drie dagen met
-zware koorts en is de juf er van door.«
-
-»Er van door?« vraagt Nita verbaasd.
-
-»Ja,« antwoordt Verschuere, terwijl hij zich neervlijt in zijn
-luierstoel, om tegelijk van het zoete nietsdoen, de heerlijk
-verfrischte atmosfeer en een geurig kop thee te genieten. »Met een
-trompetter natuurlijk.«
-
-»Vind je dat natuurlijk?
-
-»Och, wat zal ik je zeggen? Er schijnt nu eenmaal een geheime
-aantrekkingskracht te bestaan tusschen bonnes en trompetters.«
-
-»Dus zit de arme ziel daar met twee zieken en zonder hulp! En al de
-andere kinderen, wie zorgt daarvoor?«
-
-»O, die zijn bij goede vrienden. Ik geloof dat de Paerels er een half
-dozijn hebben.«
-
-Straks heft mevrouw Verschuere met een verlegen blos het hoofd op van
-haar theeblad. »Gustaaf, je weet dat ik nog al een beetje verstand heb
-van ziekenoppassen. Wat dunkt je, zal ik niet wat gaan helpen?«
-
-»Dat is geen kwaad idee van je, lieve.«
-
-»Dus je keurt het goed? Laat zien, het is nu vijf uur. Zou je het erg
-vinden om van avond eens zonder mij te eten?«
-
-»Wel neen, kind, ik heb dat zooveel jaren moeten doen. Ga gerust je
-gang.«
-
-»Zie je, als ik de zorg voor Jantje op mij neem, dan kan zij bij De
-Bruining blijven en misschien van avond nog een paar uurtjes slapen. Ik
-zou dan niet terug komen voor een uur of elf—of is je dat te laat?«
-
-»Neen, volstrekt niet. Ik kom je halen.«
-
-»Je vindt het toch niet vervelend, Gus?« vraagt ze, als ze terugkeert,
-na een oogenblik te zijn weggeweest om de bedienden hare orders te
-geven.
-
-»Vervelend? Wel, kind, ik geef algemeen belet, ga in mijn bureau zitten
-en doe in dezen éénen avond meer dan anders in drie.«
-
-Ze onderdrukt een zucht, schenkt hem zijn derden kop thee in, vraagt of
-ze nog iets voor hem doen kan en stapt in het rijtuig.
-
-Mevrouw de Bruining is bezig met kleinen Jan een ijsbad te geven; het
-schijnt zijn koortsig brandend lichaam goed te doen, ten minste hij
-ligt onbewegelijk stil met een kalme uitdrukking op het hoogroode
-gezichtje.
-
-»Dat is lief van je, Nita!« zegt de moeder, als een tengere gestalte
-zachtjes neerhurkt op het lage stoeltje bij de badkuip, »dat is lief
-van je. Och, zie mijn arme jongen toch eens aan. Wat is hij vermagerd,
-niet waar? mijn mollig ventje... Juist, dat laken moet om hem heen
-geslagen... Neen, hij zal niet bij je willen zijn. Hij laat zich door
-niemand... Ja toch? Hè Nita wat is dat vreemd!«
-
-»Neen, niets vreemd. Alle kinderen houden van mij. En dat treft nu maar
-heel gelukkig, niet waar?« gaat ze voort, als ze den zieke in zijn
-bedje gelegd en onder de dekens gestopt heeft. »Nu kunt u hem gerust
-aan mij toevertrouwen... dat wilt u immers wel doen en ondertusschen
-zelf wat rust gaan nemen? U hebt het noodig, mevrouwlief, hoog noodig.«
-
-»O, dat is niets! Ik ben sterk, veel sterker dan iemand denkt.
-Misschien dat ik in gewone omstandigheden nu wel wat moe zou zijn, maar
-als Bruining of een van de kinderen ziek is, voel ik niets.«
-
-»Gaat u toch maar een oogenblikje liggen... ik zal alles doen wat
-noodig is. Ja, ik zie het al. Hij heeft een harde koorts. Nu en dan de
-thermometer aanleggen en opschrijven hoe hoog de temperatuur is. Mocht
-die nog stijgen dan moet ik voortgaan met de ijsbaden, is ’t niet?
-Neen, Jantje, stil liggen, onder de dekens blijven; geef mij maar een
-hand, lieveling.«
-
-Reeds heeft mevrouw De Bruining gezien dat Agnita berekend is voor den
-post, dien ze zoo vrijwillig op zich neemt, en een gevoel van rust, van
-kalmte, gelijk zij dit in geen dagen gekend heeft, komt over haar.
-
-»Ik geloof dat ik zal kunnen slapen,« fluistert ze dankbaar en met een
-laatsten blik op haar lieveling verwijdert ze zich.
-
-Toen de heer Verschuere mevrouw kwam halen, bleek het niet gemakkelijk
-haar mede te krijgen. Wel was de moeder na de genoten rust weer vol
-moed om den nacht in te gaan, maar de patient had zijn bleeke, slappe
-vingertjes geklemd om de hand der nieuwe verpleegster en wilde die niet
-loslaten.
-
-»Kom je gauw terug?« fluisterde hij.
-
-»Morgen vroeg. Is dat goed?« vroeg ze.
-
-»Zoo lang!« stamelde Jantje. »Zoo heel, erg lang...« En als ze zich
-over hem heenbuigt: »Ik zie je gezicht zoo graag! Je lijkt op de engel,
-je weet wel de engel op de groote schilderij.«
-
-Den volgenden morgen, toen mevrouw Verschuere kwam om haar taak te
-hervatten, vond zij den toestand er niet op verbeterd. De kleine vent
-lag stil en bewegingloos in de doodelijke afmatting, die op zware
-koorts volgt en voor zijn bedje zat de vader met een gelaat zoo vreemd,
-zoo veranderd, dat Nita zich bedwingen moest om haar ontsteltenis te
-verbergen. Kon het zijn door de pijnen den vorigen dag geleden? Was het
-misschien de angst over het kind, of had hij zelf een ziekte onder de
-leden? vroeg zij zich af, terwijl ze hem zwijgend de hand reikte.
-
-Weldra zou ze het antwoord ontvangen op die vraag. Mevrouw De Bruining
-trad binnen, schijnbaar kalm.
-
-»Dank je, dat je zoo vroeg komt,« zegt ze met een langen kus. Dan
-fluistert ze haar in het oor: »Help me! Hij moet hier vandaan!«
-
-En onmiddellijk daarop gaat ze luider voort: »Nu kun je mijn man
-aflossen, hij zit hier al veel te lang zoo.«
-
-Hij hoort haar niet. Zacht legt zij de hand op zijn schouder, maar niet
-zoo zacht of hij schrikt van die aanraking.
-
-»Daan, mevrouw Verschuere is hier, zij neemt je post van je over.«
-
-En als hij onbewegelijk zitten blijft: »Kom, lieve, ga even mee naar
-buiten... we hebben behoefte aan frissche lucht.«
-
-»Neen ik blijf hier,« spreekt hij schor.
-
-»Dwaasheid! Je moet een oogenblik verademing hebben! Kom man, wees nu
-verstandig.«
-
-En als hij zwijgen blijft: »’t Is niet beleefd van je tegenover Nita;
-zij komt hier om ons te helpen en nu wil je niet eens van die lieve
-hulp gebruik maken.«
-
-Nu ziet hij op met dien vreemden, dwalenden blik, die mevrouw
-Verschuere zoo trof bij het binnentreden. Dan, alsof hij Agnita voor
-het eerst gewaar werd, wenkt hij haar tot zich en vraagt: »Hij is heel
-erg, niet waar?«
-
-»Ja,« zegt Nita kalm, »hij zal onze hulp nog dagen lang behoeven.
-Daarom moeten allen, die hem behouden willen, hun krachten sparen.« Dan
-treedt ze voor het ledikant, legt het hoofdje terecht op het kussen,
-schuift de klamme blonde krullen terug van het bleekblauw gezichtje en
-wuift het koelte toe.
-
-»Dag... engel!« fluistert Jantje en een zwak glimlachje komt om zijn
-lippen spelen.
-
-»Zie!« zegt Nita zacht en wijst op dat lachje. De vader rijst langzaam
-van zijn stoel om haar zijn plaats te geven. Maar hij heeft geen drie
-stappen gedaan of hij wankelt. Reeds is mevrouw De Bruining
-toegetreden; ze vangt hem op in haar armen; en nu, op haar schouder
-geleund, barst hij los in een snikken zoo droef, zoo weinig bedwongen,
-zoo onmannelijk, dat Nita niet om durft zien naar die beiden, dat ze
-het hoofd dieper en dieper buigt over den kleinen zieke, dat ze zich
-uren ver wenscht, liever dan getuige te zijn van dit tooneel.
-
-De strijd om het zwakke kinderleven duurde vier lange dagen, vier
-eindelooze nachten.
-
-Hij werd gestreden met de kracht, die slechts aan vrouwen gegeven is;
-vereend bevochten moeder en vriendin den dood, voet voor voet drongen
-ze hem terug uit het vertrek aan welks drempel hij grijnzend stond;
-geen oogenblik lieten ze de plaats ledig bij het kleine bedje, waaraan
-hij zich scheen te willen neerzetten, al de wapenen, die wetenschap en
-liefde hebben uitgedacht, keerden ze tegen hem.
-
-Eindelijk—aan den morgen van den vijfden dag—liet hij zijn prooi los en
-de moeder kuste de handen die haar kind hadden verpleegd en bevochtigde
-ze met haar tranen en Jantje fluisterde: »Dag, engel,« en de heer De
-Bruining bracht haar naar het rijtuig en zeide niets, omdat hij niet
-durfde spreken; maar zij zag hem in het gelaat en wist wat hij had
-willen zeggen.
-
-Toen Verschuere dien middag terugkeerde van de secretarie, trof hem de
-stilte op zijn erf. Er was geen menschelijk wezen te zien; deuren en
-vensters waren gesloten, de putemmer, anders in altijddurende beweging,
-hing rustig aan den haak, de naaimachine ratelde niet, kokkie’s sissen
-en braden werd evenmin gehoord als spen’s messenslijpen; kebon zat,
-niet als meest op dat uur, de oorverscheurende muziek te maken, die het
-weg krabben van het gras uit het kiezel veroorzaakt, de kinderen van
-Mingo en Sarinah speelden niet voor de bijgebouwen.
-
-Van zelf verzachtte hij zijn tred, en als hij zoo de achtergalerij komt
-binnensluipen, ziet hij in het halfdonker, dat daar heerscht, een
-gestalte van den grond oprijzen.
-
-»Stil, als het u belieft, mijnheer! Mevrouw slaapt!« fluistert Sarinah
-en neemt haar plaats weder in op het matje voor Agnita’s kamerdeur.
-
-»Mevrouw slaapt,« fluistert ook Mingo ter verontschuldiging; hij heeft
-het selterswater, dat hij zijn heer altijd komt brengen bij diens
-thuiskomst, buiten ontkurkt.
-
-»Mevrouw slaapt,« schijnt het wachtwoord, dat allen drijft om zacht te
-spreken, om onhoorbaar te loopen, om voorzichtig te zijn in elke
-beweging.
-
-»Ze moeten haar die rust wèl gunnen,« denkt Verschuere, »ze moeten haar
-wèl genegen zijn, de bedienden; voor de meeste mevrouwen hebben ze
-zulke attenties niet.«
-
-Trouwens—niet de bedienden alleen. Daareven heeft hij dokter Bosschaert
-gesproken. Wat was hij vol lof! Wat roemde hij haar kalmte, haar
-geduld, haar zachte fermiteit! En die arme De Bruining... hij wordt al
-zenuwachtig van louter dankbaarheid, als hij haar naam maar noemt. Ook
-Van Beevelant. Verschuere zocht hem gister in zijn eenzaamheid op en
-telkens herhaalde hij ’t, hoezeer hij haar miste aan tafel, in huis.
-Hij, die toch van kind af aan gewoon was edele, lieve vrouwen rondom
-zich te zien, hij sprak over Agnita met een vereering... Gelukkig dat
-kleine Jan gespaard bleef, ’t is toch bij al zijn ondeugendheid zoo’n
-lief ventje!
-
-Wat een idee van het kind, dat er een engel stond bij zijn bed! Of
-neen! zoo’n heel dwaas idee toch niet! Ze heeft van die oogenblikken...
-
-Eensklaps springt hij op van den stoel, waarop hij in gedachten
-verdiept is neergevallen; hij gevoelt een onweerstaanbaren lust om naar
-binnen te gaan, maar Sarinah zit daar!... Hij grijpt het eerste het
-beste boek uit den trommel van het leesgezelschap. Maar hij kan er zijn
-aandacht niet bij bepalen. Nu werpt hij zich op den divan en kijkt van
-onder de half geloken oogleden naar de bedienden die langzamerhand
-beginnen met tafeldekken en hij vindt het prettig als hij ziet dat spen
-weer twee couverts legt.
-
-Wat was het ongezellig de laatste dagen! Gelukkig dat ze straks weer
-over hem zal zitten aan tafel.
-
-Misschien... ’t zou wel eens kunnen zijn dat ze liggen bleef, dat ze
-zich te veel vermoeid had; gister en eergister reeds zag ze er slecht
-uit. ’t Is eigenlijk een dwaasheid geweest, hij had het haar niet
-moeten toestaan! Is het niet mooi genoeg dat hij De Bruining’s werk
-doet? Moet Nita nu ook met dat van mevrouw belast worden?
-
-»Makanan soedah klaar!« komt Mingo berichten.
-
-Mijnheer staat langzaam op, maar och, hij heeft geen lust om alleen te
-eten... als ze niet zoo licht sliep, zou hij wel even... maar ze
-schrikt altijd wakker van zijn stap...
-
-Sarinah kijkt toe, terwijl haar heer heel voorzichtig zijn schoenen
-uittrekt, maar als hij de kamerdeur nadert is zij verdwenen, met de
-bescheidenheid die zoo menige hollandsche dienstbode van de inlandsche
-zou kunnen leeren.
-
-»Ben jij dat, Gustaaf?« en Nita strijkt met liefkoozende hand over zijn
-vol fraai hoofdhaar.
-
-»Ik heb je toch niet gewekt?«
-
-»Neen, ik lag er juist over te denken om op te staan en weer te
-presideeren aan je rijsttafel.«
-
-»Heerlijk!« en ofschoon dit niet bepaald noodzakelijk is, haast de heer
-Verschuere zich aan spen te berichten dat njonnja aan tafel komt.
-
-»Weet je wel,« vraagt hij, zoodra ze tegenover hem gezeten is, »dat ik
-in de laatste dagen trotsch begin te worden op mijn vrouw?«
-
-»Wezenlijk?« en ze ziet naar hem op met een gelukkigen lach.
-
-»Zeker. Iedereen is vol van je lof. Zelfs mevrouw Van Waliënhove kon
-van morgen niet nalaten me te zeggen, hoezeer zij je lieve hulp aan de
-Bruinings bewezen, waardeerde en de Gouverneur-generaal...«
-
-»Domme man,« roept ze uit en beproeft achter een vroolijk lachje haar
-teleurstelling te verbergen, »moeten mijnheer en mevrouw Van Waliënhove
-je dat zeggen? Moeten vreemden je vrouw prijzen, om je op het denkbeeld
-te brengen dat ze toch werkelijk wel eenige verdienste heeft.«
-
-Hij schrikt van dien uitroep, omdat er zooveel waarheid in is.
-
-»Komaan« zegt hij, »je bent oververmoeid en daardoor zwartgallig.
-Straks moet je maar eens een flinken dut doen. En morgen... Wat zou je
-denken van een Zondag in Soekaboemi? Met den trein hier heel vroeg
-vandaan?«
-
-»Maar Gus! Meen je het?«
-
-Hij ziet verlegen voor zich. Dat opgetogen gezichtje beschaamt hem;
-menige vrouw is niet zoo dankbaar voor het kostbaarst geschenk als zij
-voor het genot van één dag met hem te mogen samen zijn.
-
-»Meen je het wezenlijk, Gus?«
-
-Arm, lief kind! hij moet haar eens meer een pleizier doen. Maar als ze
-wist dat hij de beide laatste nachten aan zijn schrijftafel doorbracht,
-om eens één dag vrij te zijn—zou het dan nog een pleizier voor haar
-wezen?
-
-
-
-
-
-
-
-XIII
-
-AAN HET STATION.
-
-
-’t Is op den morgen van den achttienden Februari aan het station te
-Buitenzorg ongewoon vol en druk. Tevens ongewoon deftig, zooals blijkt
-uit het gelegenheidsgezicht der spoorbeambten met hun nieuwste petten
-op en hun mooiste jassen aan.
-
-Maar hoewel de gouverneur-generaal, vergezeld van familie en gevolg,
-hoewel nog verscheidene andere dames en heeren dien morgen naar Batavia
-vertrekken, zouden de reizigers alleen niet zooveel geloop en
-geschreeuw veroorzaken: ’t zijn hun koffers en kisten.
-
-Het aantal daarvan schijnt legio. En toch zijn het alleen de koelies,
-die zich verbazen over de massa bagage; ieder ander kent de oorzaak van
-het verschijnsel: er worden feesten voorbereid op Batavia.
-
-En welke feesten! Dezen zelfden avond zal er galavoorstelling zijn in
-de opera: morgen zal ’s Konings verjaardag gevierd worden met de
-gebruikelijke plechtigheden: groote parade, groote officieele
-ochtendreceptie, groot vuurwerk op het Koningsplein, groot diner ten
-paleize!
-
-Maar dit is niet alles.
-
-Gertrude Hagen viert op den avond na het koningsfeest haar twintigsten
-verjaardag met een comedievoorstelling en bal; en de invitaties, reeds
-veertien dagen geleden rondgezonden, wekken bij het pretlievend publiek
-de beste verwachtingen.
-
-Daareven hebben drie equipages de paleisbewoners gebracht: intendant en
-adjudanten zijn reeds ter plaatse, met hunne vrouwen en dochters,
-voorzoover ze die bezitten.
-
-In de gereserveerde wachtkamer troont de barones op de ottomane,
-geflankeerd door haar beide zonen, die bij hooge uitzondering het
-reisje mogen mede maken, om morgen de parade en het vuurwerk te zien.
-Ze zitten op heete kolen, de arme jongens, want daar buiten spelen drie
-jeugdige Bruinings haasje over. Hun vader, die in druk gesprek met
-Zijne Excellentie de salon op en neer loopt, ziet het gevaar, waarin ze
-verkeeren van door handkarren te worden overreden of door vallende
-kisten verpletterd te worden misschien wel, maar is te zeer gewoon zijn
-zonen in gevaar te zien om zich daarvan veel aan te trekken; hij brengt
-al gestikuleerend zijn kuif tot een ongekende hoogte, pluist al
-redeneerend zijn bakkebaarden uit tot een verbazende breedte en windt
-zich zoo verschrikkelijk op over een vrij onbeteekenende zaak, dat de
-landvoogd hem van ter zijde met bezorgdheid gadeslaat en zich afvraagt
-hoe lang het nog duren kan vóór de reactie op ’s mans overspannen
-toestand volgt en een verblijf in Europa noodzakelijk wordt.
-
-Toen freule Clotilde uit haar poneywagen sprong en mama zoo deftig zag
-zitten op de ottomane, heeft ze dadelijk aan den gouverneur van haar
-broers gevraagd, of hij óók niet vond dat de lucht drukkend was in de
-wachtkamer. Nu trippelt ze in haar kort, vlug reistoilet met hem het
-perron op en neer; en terwijl ze links en rechts groet, als wilde zij
-vergoeden wat mama in vriendelijkheid te kort schiet, volgt menig
-waardeerend woord het aardig persoontje, rust menig welwillende blik op
-het blozende gezichtje, dat zoo guitig onder den grooten stroohoed
-uitkijkt.
-
-Van de zes juffers d’Hannecour zullen niet minder dan vijf door hare
-tegenwoordigheid de feestelijkheden opluisteren, een voornemen dat al
-weer niet genoeg op prijs wordt gesteld: immers geen van de jongelui
-voegt zich bij het belangwekkend groepje dat ze met haar vijven vormen.
-Als eindelijk Van Suylichem haar zijn diensten gaat aanbieden bij het
-bezorgen der dertien valiezen, koffers en doozen, die ze met zich
-voeren, dan is dit alleen omdat zijn nichtje hem, half lachend, half
-knorrig, gevraagd heeft waarom hij toch niet naar de jonge meisjes
-ging, in plaats van altijd de oude getrouwde dames op te zoeken.
-
-De andere »oude getrouwde« dame, wier gezelschap Van Suylichem boven
-dat der jonge meisjes verkoos, is Amalia Te Leurse, een schoonheid, die
-heden blijkt beter te voldoen bij gaslicht dan in den schellen gloed
-van een indischen morgen. De mooie luitenantsche schijnt zich hiervan
-bewust en heeft haar gezicht niet alleen bedekt met veel poudre de riz
-en een weinig rouge, maar nog daarenboven met een coquet voiletje.
-
-De heer Te Leurse vertoonde zich even aan het station: dienstzaken
-houden hem terug te Buitenzorg. Maar, zooals Amalia reeds meer dan
-tienmalen aan de heeren, die haar kwamen groeten, verzekerd heeft,—hij
-hoopt voor de soirée bij de Hagens over te komen; ze kan ook moeilijk
-bekennen wat de waarheid is: dat ze geen geld genoeg in huis hadden om
-voor beiden de reis te betalen!
-
-»Vier koffers?« vraagt Nita, die in haar eenvoudig blauw kleedje aan
-een vergeet-me-niet doet denken, zooals ze daar staat en, geheel op den
-achtergrond, door weinigen wordt opgemerkt, sedert Verschuere haar
-verliet om mevrouw Van Waliënhove goeden morgen te gaan wenschen. »Vier
-koffers? Voor u alleen?«
-
-Mevrouw Te Leurse legt haar uit, dat ze het onmogelijk met minder doen
-kan. »Rekent u zelve maar eens na. Twee toiletjes alleen voor het
-comediestuk. Eén voor het bal. Eén voor de opera...«
-
-Agnita luistert maar half toe; ze herinnert zich hoe eenvoudig mevrouw
-Te Leurse gekleed ging toen ze pas op Buitenzorg kwam; hoe stil ze
-leefden in hun kleine woning; hoe geheel anders Te Leurse er uit zag
-dan nu heden morgen met dat strakke gezicht en die treurige vermoeide
-oogen.
-
-Mevrouw Heijlerts, alleen bestand tegen het klimaat van Batavia wanneer
-er op Batavia een pretje is, geeft, zooals ze daar staat onder haar
-donkerroode parasol, het schitterend bewijs, dat ze gedurende een
-tweejarig verblijf in de wereldstad der parisienne »le talent
-d’accommoder les restes« moet hebben afgezien. Gisteravond laat kwam ze
-van Soekaboemi, in gezelschap van den heer Van Sonnefelt, die gaarne
-enkele dagen der week dáár doorbrengt; en zooals gewoonlijk is ze ook
-nu het middelpunt van een kring van heeren.
-
-Men amuseert zich in dien kring, want zij plaagt den adjudant van Zijne
-Excellentie, die aan zijn betrekking verschuldigd meent te zijn, nooit
-uit de plooi te geraken, met een voorval, dat zijn reputatie van
-deftigheid in groot gevaar brengt, ja, de getrouwde heeren noopt om
-zich meesmuilend een weinig van den armen doodverlegen Hooglaan af te
-wenden, dan vraagt ze den heer Paerel met het vriendelijkste gezicht
-ter wereld, of ze eens een enkele alinea zou mogen schrijven in de
-»Annales du jardin botanique«; en als deze, niets kwaads vermoedend,
-gaarne daarin toestemt, begint ze: »Il fleurit au Jardin botanique une
-fleur aussi rare que belle, désirée par toutes les dames, destinée à
-une seule...«
-
-Paerel wordt boos, vooral om de hilariteit die er op volgt. Immers
-ieder weet welke de prachtige nieuwe bloem is, in de kassen getrokken
-en bij geheime dagorder onbereikbaar gesteld voor alle plantlievende
-dames, behalve mevrouw Van Waliënhove.
-
-Rustig en genoeglijk wordt de komst van den trein afgewacht; alleen de
-heer d’Hannecour agiteert zich; hij wenkt den stationschef, die wel
-andere dingen te doen heeft dan zich te laten wenken, en als deze
-eindelijk nader komt, bijt hij hem toe, dat men Zijne Excellentie niet
-wachten laat, waarop de man naar de klok wijst en verzoekt, den
-intendant te mogen doen opmerken dat niet de trein te laat, maar de
-landvoogd te vroeg is. Toch blijf de kolonel zich warm maken. ’t Is dan
-ook zoo’n gewichtige morgen in zijn gewichtige betrekking, die morgen
-waarop het hof naar Batavia gaat! ’t Is dan ook zoo’n zware taak, die
-rust op de schouders van hem, den intendant der gouvernementshôtels! En
-niemand schijnt het te willen gelooven of begrijpen. Zelfs de
-adjudanten niet! Zie hen eens aan! Zou men niet meenen dat ze voor hun
-pleizier meegingen? ’t Was om dol te worden.
-
-De rit van de residentie naar de hoofdplaats in de geurige frissche
-morgenlucht, is een waar pleiziertochtje. Slechts wanneer men Batavia
-nadert en de warmte de bezoekers als het ware tegenkomt, beginnen de
-dames meer werk te maken van waaiers en flacons dan van het gesprek;
-vooral mevrouw Heylerts is veel minder opgewekt dan daareven. Maar
-algemeen vermoedt men dat dit slechts ten deele aan de warmte moet
-worden toegeschreven; een naderende ontmoeting met mijnheer Heylerts
-maakt haar altijd stil. Er zijn verscheidene heeren aan den trein in de
-zwarte jas en met den hoogen hoed, die in dit klimaat altijd, maar
-vooral ’s morgens om tien uur, een krankzinnigen indruk maken. Ook de
-heer Heylerts bevindt zich onder hen, maar hij toont zeer weinig haast
-om zijne wederhelft met zich te voeren.
-
-Wie onder al de dames en heeren heden het meest de aandacht trekt, is
-Gertrude Hagen, die haar logées, de Verschuere’s en mevrouw Te Leurse,
-kwam afhalen, en er zoo ongewoon lief uitziet, zoo geheel blosjes en
-lachjes schijnt, dat men zich afvraagt of ze misschien heden jarig is;
-maar in den datum van een feest vergist men zich te Buitenzorg niet!
-Clotilde neemt haar een oogenblik ter zijde en de vriendinnen hebben
-het zoo druk te zamen, dat ze vergeten hoe het rijtuig wacht—in dat
-rijtuig de barones! Juist op het oogenblik als deze een adjudant zendt,
-slaat de freule Van Waliënhove beide armen om juffrouw Hagen’s hals en,
-ten aanschouwe van het geheele publiek, kust ze haar dat het klapt.
-
-»Zul je je dan nooit leeren gedragen!« roept de barones, zoodra haar
-dochter tegenover haar zit.
-
-»Ik vrees van niet, mama,« zegt Clotilde. Maar meteen buigt ze zich
-over naar haar vader en fluistert hem iets in het oor, om dan in de
-kussens terug te zinken met de vermaning: »Aan niemand vertellen,
-hoor!«
-
-
-
-
-
-
-
-XIV
-
-IN DE LOOFHUT.
-
-
-De Hagens wonen op het Koningsplein en ze wonen daar heerlijk. Dames,
-wier echtgenooten lid zijn in den Raad van Indië, hebben onder de vele
-voorrechten, die haar door haar zusteren vaak zuchtend worden benijd,
-dit: ze kunnen haar huis inrichten zooals ze dat wenschen; ze kunnen er
-alle moeite en zorg aan besteden, zelfs veel geld er voor uitgeven,
-zonder dat telkens als een dreigend spooksel de vraag bij haar oprijst:
-voor hoe lang?
-
-Mijnheer Hagen—want hij is het die deze villa uit vele andere koos, die
-den tuin opnieuw aanlegde, hier wat bijbouwde, daar wat afnam, hij is
-het die Jakatra afliep, om op de zolders der Chineezen het oud
-porselein te vinden, waarvoor hij bekend werd; die teekeningen maakte
-van ameublementen en ideeën aangaf van versieringen—mijnheer Hagen
-heeft ruim gebruik gemaakt van dit voorrecht.
-
-Agnita had groote marmeren ruimten verwacht, vol mooie meubelen, met
-reusachtige beelden, reusachtige spiegels en reusachtige gravures, met
-kostbare portières en alkatieven, alles geregeld naar traditioneele
-wijs: in één woord een huis zooals men er vele vindt in de Koningin van
-het Oosten, die er met hun pracht en weelde altijd blijven uitzien
-alsof ze in orde gebracht waren voor een bewoner, maar nog niet
-betrokken.
-
-De Hagens zijn rijk; mevrouw heeft fortuin, mijnheer een groot inkomen.
-Maar ze hebben den takt gehad dit niet te toonen: de eerste indruk,
-door hun huis gemaakt, is die van gezelligheid, en pas als men heeft
-opgemerkt, hoe zacht het getemperd licht naar binnen valt, hoe kunstig
-de hitte is buitengesloten, hoe heerlijk rustig en kalm de omgeving is,
-dan pas komt men er toe te bedenken, dat er duizenden moeten besteed
-zijn aan de inrichting dezer woning. Mevrouw Te Leurse is het zich
-volkomen bewust, dat, wanneer ze niet de hoofdrol vervulde in het
-stukje voor Gertrude’s feest, misschien mijnheer, maar zeker niet
-mevrouw Hagen haar zou gevraagd hebben om hun logée te willen zijn. Dit
-maakt dat zij bij aankomst iets minder zeker van zichzelve blijkt dan
-gewoonlijk. Maar er is in de waardige beminnelijkheid der gastvrouw
-zooveel geruststellends, in de vroolijke zetten van Gertrude iets zoo
-opwekkends, dat ze zich weldra geheel op haar gemak gevoelt.
-
-Straks keert ook de heer des huizes terug: hij is even naar het paleis
-gereden, om den Landvoogd te begroeten bij diens aankomst.
-
-»Goed dat u komt, papa: mama en ik hebben het erg druk en we rekenen er
-op, dat u zich met de logées occupeert. U zult niet kunnen zeggen, dat
-we voor u de minst prettige bezigheid hebben bewaard, is ’t wel?« en ze
-knijpt hem in het oor met het weinige respekt en de groote liefde die
-indische dochters gevoelen voor indische vaders.
-
-»Je kunt Gertrude immers wel missen vandaag?« vraagt mevrouw met een
-blik op de beide dames, een blik zonder eenige jaloezie echter; ze
-heeft te veel gezond verstand om, waar ze zichzelve nooit geheel kon
-geven, onverdeelde toewijding te vragen.
-
-»Je weet, ik kan haar geen uur missen,« zegt hij met een teederen blik
-op het meisje, »zelfs in dit gezelschap. Maar ik weet dat je haar
-noodig hebt en protesteer dus niet.«
-
-Reeds heeft hij zijn goedig, vriendelijk gelaat naar de bezoeksters
-gekeerd; reeds verheugt hij zich over het buitenkansje, dat hem
-verscheidene dagen haar gezelschap zal doen genieten; reeds vraagt hij
-zich af wat hij doen kan om haar die dagen aangenaam te doen
-doorbrengen.
-
-De vice-president van Indië’s Raad is, meer dan iets anders, een
-damesheer. Zijne liefde voor het schoone, die in Europa zich zou
-geopenbaard hebben in kunstzin, was hier bewondering geworden voor het
-schoonste werk der schepping. Dankbaar erkent hij het vele goede, dat
-de aarde hem biedt, maar het beste is toch voor hem het samenzijn met
-vrouwen—zoo mogelijk jonge en mooie! Dit is echter volstrekt geen
-vereischte. Als ze maar aardig praten kunnen en vriendelijk lachen, als
-ze maar verstand genoeg hebben om te begrijpen, dat, zoo hij haar het
-hof maakt, dit zonder eenige bijbedoeling is; als ze maar goed—d.w.z.
-in overeenstemming met haar uiterlijk—gekleed zijn, dan eischt hij
-verder niets.
-
-En zooals nu de beide jonge vrouwen daar zitten op dat aardig
-canapeetje, met de granaatroode portière tot achtergrond, frisch en
-jeugdig, in de doorschijnende witte kabaia, waarvoor ze haar reistoilet
-verwisselden, vindt hij het een waar genot naar haar te kijken, met
-haar te praten en te schertsen.
-
-Hij heeft van morgen reeds vroeg en buitengewoon hard gewerkt om zich
-ongestoord aan dat genot te kunnen wijden. Want hij heeft het altijd
-druk op zijn manier. Lang vóór de zon aan den hemel staat, ziet men hem
-in den stormpas het Koningsplein omloopen en na middernacht kan men hem
-nog vinden in zijn voorgalerij, verdiept in lectuur of muziek. Hij is
-een man van orde: klokslag zeven—wanneer hij reeds gebaad, gewandeld en
-ontbeten heeft—verdwijnt hij in zijn bureau en behartigt de belangen
-des lands tot klokslag elf, behalve des vrijdags, wanneer hij diezelfde
-belangen in de vergadering van den raad behandelt. Wanneer hij niet
-werkt moet Gertrude bij hem zijn. Gertrude is voor hem de vervulling
-van den wensch, die gedurende twintig jaren zijn gemoedelijk hart
-vervulde; den wensch naar eene gezellige vrouw.
-
-Als zijn dochter er niet lief had uitgezien of minder talentvol geweest
-ware, dan zou hij dit alleen jammer gevonden hebben; was ze ongezellig
-geweest, hij zou het beschouwd hebben als een vreeselijke
-teleurstelling, als een ramp bijna.
-
-Maar gelukkig, Gertrude aardde naar hem, en vader en dochter amuseeren
-zich koninklijk te zamen. ’t Is waar, ze laat hem allerlei werkjes
-doen, die eigenlijk beneden zijn waardigheid zijn: patronen teekenen,
-charades uitdenken, menu’s schrijven zelfs! Maar er komen ook dagen dat
-ze onder zijn leiding leert en zich inspant om te begrijpen; er komen
-dagen dat ze samen gaan schetsen of zich opsluiten in de zitkamer, half
-boudoir, half atelier.
-
-De Hagens hebben iets uitgedacht, dat aan het meest prozaïsch gedeelte
-van een indische woning, de achtergalerij, een poëtisch waas schenkt en
-het de »loofhut« genoemd. De loofhut schijnt een prieel, maar is
-eigenlijk een serre, ongewoon hoog van verdieping: ze vormt den
-overgang van het huis naar den tuin. Daar hebben ze hun planten en
-vogels, hun kleine fonteinen, lieve marmergroepjes, heerlijke
-luierstoelen, aardige rieten tafeltjes; daar brengen papa en dochter te
-midden van hun bloemen al de uren door, die ze maar kunnen uitsparen op
-hun altijd bezetten tijd; dat noemt Hagen zijn Capua; daar beweert
-Gertrude dat ze verliefde denkbeelden krijgt en zich zachter gestemd
-gevoelt jegens haar pretendenten; daar gaat mevrouw zoeken, als ze
-behoefte gevoelt aan het bijzijn van haar dochter, wat zeer dikwijls,
-of aan dat van haar echtgenoot, wat zeer zeldzaam gebeurt; daar worden
-alleen enkele intiemen toegelaten, maar die er toegelaten worden vinden
-het de bekoorlijkste plek van geheel het fraaie huis.
-
-Des avonds, als de familie Hagen met mevrouw te Leurse naar de opera is
-gegaan, na te vergeefs beproefd te hebben de Verschuere’s over te halen
-om hen te vergezellen, troont Agnita haar man mede naar die loofhut.
-
-De volle maan giet haar schijnsel door het bladerdak, Nita draait de
-gaspitten neer en het wordt koel en stil rondom hen, terwijl de
-fonteinen klateren en de bloemen geuren, door het avondwindje bewogen.
-
-»Zitten we hier nu niet oneindig prettiger dan in die volle, warme
-opera?« vraagt ze dan vleiend.
-
-»O, voor mij,« antwoordt Verschuere, terwijl hij met een zucht van
-genot zich uitstrekt in zijn luierstoel, »voor mij is het een ware
-verademing na den dag die achter me ligt. Maar je hadt toch eigenlijk
-mee moeten gaan, Nita... Geloof me, ik zal geen amusant gezelschap voor
-je wezen.« Met moeite onderdrukt hij een geeuw. »En ’t kan misschien
-wel aardig zijn,« voegt hij er dan lusteloos bij.
-
-»Aardig? Ja, voor anderen; maar niet voor ons. Dáárvoor hebben we
-diezelfde Romeo en Juliet te prachtig zien opvoeren in Parijs! Weet je
-nog? ’t Was den eersten avond dien we doorbrachten in de opera. Voor
-geen geld zou ik den indruk willen verliezen, dien ik toen heb
-meegebracht.«
-
-»Daar is wel iets vóór te zeggen.«
-
-»Mevrouw te Leurse vond het een dwaas idee van me, dat kon ik merken.
-Maar je bent het met me eens, niet waar? Wanneer men eenmaal het
-hoogste genoten heeft, dan kan het mindere niets geven dan ergernis.
-
-»Dat is zoo. Maar kindlief, mevrouw te Leurse beschouwt het uitgaan van
-een geheel ander standpunt. Zij gaat niet om muziek of zang; zij gaat
-om te genieten van den opgang dien ze maken zal in dat prachtige gele
-toilet.«
-
-»Wat stond het haar goed! Wat was ze mooi van avond!«
-
-»Ja heel mooi!« en weer geeuwt hij.
-
-»Me dacht, het zou zooveel prettiger zijn ons samen alles nog eens te
-herinneren: ’t is een van mijn gelukkigste avonden geweest.«
-
-»Ja? Hoe dat zoo?«
-
-Een glimlach komt om haar lippen spelen, terwijl ze zich naast hem zet
-op den langen stoel. »Ik was toen toch nog erg romantisch, Gus. ’k
-Herinner me, dat ik telkens mijn oogen toedeed om den tenor niet te
-zien en me te kunnen verbeelden, dat het mijn Romeo was die sprak.«
-
-Hij antwoordt door een kus te drukken op het gelaat dat ze naar hem
-opheft. »Dwaas kindje,« zegt hij eindelijk na een lange pauze, nauw
-hoorbaar.
-
-Het ruischen der fonteinen klinkt droomerig door de stilte, tot
-eindelijk de muziek van hare stem die verbreekt.
-
-»Wanneer men zich er eens goed in wegdenkt, Gus, wat is het dan toch
-een vreemde wereld. Daar zaten nu in die loges honderden vrouwen,
-gedecolleteerd en geblanket, vrouwen voor wie het woord liefde zijn
-heilige beteekenis verloren heeft; daar zaten die oude heeren met hun
-kale hoofden, die viveurs met hun vermoeide gezichten... en hoe werden
-ze allen geboeid, ja, tot schreiens toe bewogen door een stuk, dat
-eigenlijk niets anders is dan de verheerlijking der eerste liefde!«
-
-»Weet je nog,« vraagt ze dan en streelt de hand die zij in de hare
-houdt, »hoe wij onder den indruk waren, in welk een teedere stemming
-wij thuis kwamen? Weet je nog... den volgenden morgen zouden we naar
-Versailles gaan; we vergaten het. Zeg, Gustaaf? Verschuere?«
-
-»Wat? Zei je iets? O, neem me niet kwalijk, lieve! Ja, ’t was beeldig;
-ze zong uitstekend en...«
-
-»Ben je zoo moe? Zoo moe, dat je inslaapt terwijl ik...«
-
-»Neen ik sliep niet! ’k Was maar wat aan het dommelen. Geloof me, ’k
-heb alles gehoord wat je zei. ’t Is zoo, de tenor was wat dik!«
-
-»Wil je niet liever naar bed gaan, beste?«
-
-»Neen, volstrekt niet.«
-
-»’t Was zeker een erg vermoeiende dag.«
-
-»Ja; je weet, ik ben vanmorgen al vroeg begonnen. We hebben tot zes uur
-doorgewerkt, van dat we aankwamen af, en ’t is hier zoo schrikkelijk
-heet op dat Batavia.«
-
-Ze legt haar hand op zijn arm. »Kom, span je maar niet in om wakker te
-blijven. Je hebt de rust verdiend. Neen... ik zou nog niet kunnen
-slapen; ik heb niets uitgevoerd vandaag en van middag een lekker dutje
-gedaan.«
-
-Ze bracht hem zelve weg naar de logeerkamer, keek zorgvuldig of de
-klamboe zoo goed gesloten was dat zelfs het kleinste muskietje er niet
-in kon doordringen, onderzocht of de deuren en ramen wel wijd genoeg
-openstonden om den noodigen tocht door te laten en wenschte hem goeden
-nacht.
-
-Nu ging ze terug naar de loofhut en zat op het plekje van daareven...
-maar hoe geheel anders!
-
-De maan is schuilgegaan en het is er vol schaduwen. Ze beproeft zich
-voor te houden, dat het Gustaaf’s schuld niet is als het avondje,
-waarvan zij zooveel heeft gehoopt, op een teleurstelling uitliep; ze
-vermaant zich om het toch te waardeeren dat ze zoo’n degelijk man heeft
-die niets hoogers kent dan zijn werk; ze berispt zich omdat ze niet,
-als hij, eerzuchtig zijn kan en het goedkeuren dat hij, door zich te
-onderscheiden, aanspraak tracht te krijgen op promotie; ze scheldt
-zichzelve kinderachtig veeleischend, ondankbaar; ze tracht mevrouw De
-Bruining na te spreken, die betrekkelijk kalm verklaren kon: »Ja, zie
-je, onze mannen, dat zijn eigenlijk onze mannen niet; die zijn van de
-secretarie, en ze neemt zich voor, evenals zij, afstand te doen ten
-behoeve dier secretarie.«
-
-Maar dan wordt het opeens kil en donker in de loofhut.
-
-
-
-
-
-
-
-XV
-
-HET BOERINNETJE EN HAAR SOLDAAT.
-
-
-Het regende dien nacht alsof het met bakken van den hemel gegoten werd
-en de groote parade onderging het lot van meest alle groote parades op
-Batavia: ze werd afgekommandeerd wegens de drassigheid van het terrein.
-
-Had men zoo ook de officieele gelukwenschen kunnen afkommandeeren!
-
-Maar die moesten plaats vinden: consuls en hoofdambtenaren in hun van
-goud of zilver schitterende galarokken; de leden der rechterlijke macht
-met hun toga’s en baretten, hoofd- en subalterne officieren in hun
-fraaiste uniformen, referendarissen en commiezen in hun eenvoudigen
-zwarten rok, die allen kwamen den Landvoogd, omringd door den Raad van
-Nederlandsch-Indië en zijn staf, hun gelukwenschen aanbieden, »met
-eerbiedig verzoek ze wel te willen nederleggen aan de voeten van den
-troon.«
-
-’t Mocht een buitenkansje heeten, dat de atmosfeer was verfrischt door
-de gevallen regens, maar toch bleef het, wat het samentreffen van veel
-mannen in lakensche kleeren wezen moet, als het op het heetst van den
-dag plaats vindt, doodsbenauwd.
-
-Het diner was druk bezocht: men vergist zich soms in den volksgeest,
-vooral wanneer die zich openbaren kan in lekker eten, en bij zulke
-gelegenheden zijn ook de bataviasche Hollanders boven verwachting
-koningsgezind.
-
-De heeren—voor dames schijnt men het minder noodig te oordeelen den
-verjaardag van hun vorst te vieren—de heeren kwamen op als één man.
-
-Volgens deskundigen was de speech van den gouverneur-generaal bijna
-even goed als de getruffeerde kalkoen, en die kwam de volmaaktheid
-nabij; het vuurwerk was prachtig; er waren duizende rijtuigen en
-tienduizende toeschouwers verzameld op het Koningsplein, trouwens
-uitgebreid genoeg om het dubbele aantal te bevatten, en de geestdrift
-van het publiek, reeds zoozeer opgewekt door de kunstgewrochten van den
-grooten Gors, nam nog toe, toen de Landvoogd met zijn familie en gasten
-zich op het balkon voor het paleis vertoonde en zijn beide zonen
-telkens het sein gaven voor die bewonderende hèèèès en juichende
-hààààs, die nu eenmaal onmisbaar schijnen bij een vuurwerk.
-
-Den volgenden dag had de partij bij de Hagens plaats.
-
-Volgens de ouderen van dagen, die slechts konden toezien en bewonderen,
-was ze prachtig; volgens de jonge meisjes, die doordansten tot den
-anderen morgen, verrukkelijk; volgens de leveranciers een feest zooals
-er eigenlijk iedere maand een dozijn moesten gevierd worden; volgens de
-jeunesse dorée de prettigste fuif in jaren gegeven; volgens de
-ambtenaarswereld een »heele victorie«, want de heer en mevrouw Van
-Waliënhove, die anders zelden op partikuliere feesten verschenen,
-verschenen hier.
-
-Nooit was in Batavia, waar enkele malen liefhebberijcomedies worden
-opgevoerd door de élite der jonge dames, waar zoo natuurlijk en
-eenvoudig wordt gespeeld, dat de hollandsche tooneeldirecties er een
-lesje konden gaan nemen; waar kosten noch moeite gespaard worden om een
-voorstelling te doen gelukken, nooit was er iets geleverd zoo goed als
-heden avond.
-
-Amalia vervulde de rol eener schijnbaar ruwe, doch teêrhartige
-vivandière; Van Suylichem die van een boerenlummel; Gertrude was een
-bekoorlijk dorpskind, en zekere tweede luitenant stelde een gewond,
-maar desniettegenstaande zeer verliefd soldaat voor.
-
-’t Stukje was niet bijzonder grappig, maar fijn gedacht: het publiek
-beschaafd genoeg om het te waardeeren; als men één aanmerking had
-willen maken, dan zou het misschien geweest zijn dat de jonge luitenant
-zijn verliefde rol wel wat heel con amore speelde.
-
-Volgens sommigen had ook Gertrude wat koeler kunnen zijn; ’t is waar,
-boerinnetjes zijn vrijer in den omgang met soldaten dan jonge dames met
-officieren, maar ’t verwonderde het publiek toch.
-
-Alleen mevrouw Ramsberge, die een paar weken geleden een harer dochters
-had thuis gekregen, weduwe met een mager pensioentje, drie kinderen en
-haar een-en-twintig jaren—alleen mevrouw Ramsberge verklaarde aan
-ieder, die het hooren wilde, dat zij er niets verwonderd over was, och
-hemel neen, niets!
-
-Dat kwam er van, als men de meisjes niet op haar tijd liet trouwen,
-zooals tegenwoordig voor Indië ook al mode scheen te worden; de Hagens
-mochten nu dien verjaardag met nog zooveel ophef vieren, ’t was toch
-eigenlijk ongehoord dat zoo’n lief, rijk meisje twintig jaar werd
-zonder dat er sprake was van een engagement. Mijn hemel, waar moest het
-naar toe! ’t Was toch de bestemming! Ja, de dames mochten haar
-uitlachen zooveel ze wilden, zij had er een zwaar hoofd in.
-
-Gelukkig kon mevrouw Ramsberge dien avond haar zwaar hoofd gerust
-neerleggen. Aan het einde van het souper stond de gastheer op om de
-verloving aan te kondigen van zijne dochter Gertrude met den heer
-Willem van den Bosch (de verliefde soldaat).
-
-’t Was een goed denkbeeld dit pas aan ’t einde van het souper te doen;
-was het aan het begin geweest, de aandoeningen der gasten zouden hen
-verhinderd hebben naar waarde te genieten van de goede gaven hun
-aangeboden.
-
-Als Batavia ooit verbaasd stond, dan was het in dit oogenblik. Gertrude
-Hagen geëngageerd met Van den Bosch, een tweeden luitenant! En was het
-nog een tweede luitenant geweest van adel, een tweede luitenant met
-fortuin, of ten minste een vreemdeling! Maar—iedereen wist dadelijk
-alles van hem af—’t was maar een Hollander, niet eens een Engelschman,
-en daarbij een doodeenvoudige jongen, de zoon van een arme
-domineesweduwe, ergens in den achterhoek!
-
-Niemand kende beter den bataviaschen geest dan de heer Hagen; niemand
-had op meer recepties gebogen voor mooie jonge bruidjes naast bruigoms
-die haar vader konden zijn; niemand wist zoo goed als hij, hoe de
-handelsgeest is gedrongen in de harten, en de zucht naar weelde de
-zucht naar liefde beheerscht.
-
-Hij had voorzien hoe het engagement zijner dochter zou worden
-opgenomen; hij vermoedde welk een opschudding het brengen, welk een
-gepraat het geven zou; dáárom was alles zoo diep geheim gehouden: hij
-had het publiek willen stellen voor een voldongen feit, wel wetend dat
-niets zoo geschikt is om aan gebabbel een einde te maken, dan de
-zekerheid dat gebabbel aan de zaak niets veranderen kan.
-
-Ofschoon anders volstrekt niet ongevoelig voor de openbare meening,
-bekommerde hij er zich overigens weinig over of de keuze, door zijn
-kind gedaan, werd goedgekeurd door de groote menigte... Hoe was zijn
-huwelijk toegejuicht in der tijd! Hoe dikwerf was hem gezegd dat hij en
-zijn meisje een paartje waren als voor elkaar geknipt; hoe hadden
-familie, vrienden en kennissen alle krachten ingespannen om die
-verbintenis tot stand te brengen; hoe was zijn eigen moeder, die toch
-raden kon wat hij behoefde om gelukkig te worden, er mede ingenomen
-geweest!
-
-Batavia mocht zich verbazen zooveel het verkoos, het liet hem koud.
-Immers, Batavia kon niet weten hoe nu twee jaar geleden, toen hun
-eenige dochter terugkeerde uit Europa, de heer en mevrouw Hagen te
-zamen neerzaten, voor het eerst sedert langen tijd hand in hand, voor
-het eerst sedert langen tijd bezield door dezelfde gedachte.
-
-»Wat is ze mooi, onze lieveling,« had hij gezegd.
-
-»En lief. En zoo eenvoudig,« had zij gefluisterd, den vochtigen blik
-naar hem opgeheven. »Het zal moeite kosten haar tot de overtuiging te
-brengen dat ze trouwen moet om positie, om geld...«
-
-»Maar moeten we haar tot die overtuiging brengen?« had hij gevraagd.
-
-Toen had ze zich tot hem gekeerd met een kreet van vreugde.
-
-»Hagen, is je dat ernst? Zou je dat waarlijk willen doen? Haar
-vrijlaten in haar keus? Haar laten trouwen wien ze liefheeft? Zou je me
-dat willen beloven? Ons kind een kans geven om gelukkig te worden?«
-
-Neen, Batavia kon niet weten hoe de trotsche vrouw, zoo gewoon te
-bevelen, hem dit had gesmeekt; ’t kon niet weten wat hem door de ziel
-was gegaan van bitterheid en smart, toen ze hem dat vroeg, als het
-hoogste wat ze kon vragen voor haar kind: een huwelijk uit liefde, uit
-vrije keuze! Het wist niet hoe hij had geantwoord, terwijl hij zich
-afwendde, opdat ze niet zien zou hoe ze hem griefde.
-
-»Zou ik anders kunnen, Mathilde, na onze ervaring? Wees gerust, de
-dochter zal gelukkiger zijn dan de moeder, zij zal trouwen wien ze
-liefheeft.«
-
-Het was een tweede luitenant geweest. Een arme, eenvoudige tweede
-luitenant. Maar toch een tweede luitenant zooals er niet veel gevonden
-worden: een jeugdige god Mars, die er krijgshaftig uitziet in zijn
-uniform en zoo mogelijk nog knapper in zijn politiek; een lieve,
-vroolijke jongen met een open gezicht en heldere oogen, even frisch van
-hart als jong van jaren, rein gebleven van de smetten der wereld,
-zooals het enkele bevoorrechte moeders gegeven is haar zonen te
-bewaren.
-
-De gasten zijn vertrokken, de logées naar hunne kamers gegaan, de
-lampen gedoofd, en weer zitten de heer en mevrouw Hagen in de
-liefelijke stilte van de loofhut. Ze hebben den dank ontvangen van die
-beide overvolle harten; ze hebben opgezien in die gezichten blozend van
-liefde, in die oogen stralend van geluk; uit de verte komen de kussen
-tot hen, gewisseld in de zoete weelde van het ongestoord samenzijn; en
-voor het eerst sedert den dag waarop eerzuchtige ouders en kunstige
-drogredenen hun verbintenis tot stand brachten, gevoelen ze voor
-elkander wat zooveel doet vergeven: een diep, oneindig medelijden.
-
-»Ik ben je zeer dankbaar, Louis,« fluistert ze zacht en drukt de hand
-die in de hare ligt.
-
-»Wat zijn ze gelukkig... de kinderen! Er was een tijd, niet waar Tilde,
-er was een tijd—toen we nog geen van beiden vermoedden dat ons huwelijk
-een... vergissing zou blijken; maar zoo, zooals zij zijn, ik herinner
-’t me niet goed, maar... zijn we ooit zóó geweest?«
-
-»Arme man!« zegt ze zacht.
-
-Straks schrikken de jongverloofden op.
-
-»Hoorde ik daar niet een kus, Willem?« vraagt Gertrude. Maar Willem
-antwoordt lachend, terwijl hij haar op nieuw in zijn armen sluit: »Het
-zal de echo van onze kussen geweest zijn, lieveling!«
-
-En hij vermoedt niet hoezeer hij de waarheid spreekt.
-
-
-
-
-
-
-
-XVI
-
-EEN JONGENSSTREEK.
-
-
-De metalen gong, die den paleisbewoners verkondigt dat het uur voor den
-maaltijd daar is, doet zijn zwaren slag weerklinken door de avondlucht;
-met de stipte orde, waaraan mevrouw Van Waliënhove hen gewende, staakt
-ieder onmiddellijk zijn bezigheden en spoedt zich naar de eetzaal.
-
-Vroegere landvoogden vonden het een niet gering bezwaar aan hunne
-betrekking verbonden, dat het huiselijk leven zoozeer leed onder die
-betrekking; de heer van Waliënhove beschouwt het als een voordeel. Want
-zijn gezin is niet van de gelukkige, waar een bezoek, hoe welkom ook,
-altijd een stoornis blijft, waar gasten, hoe beminnelijk ook, kunnen
-heengaan zonder een ledig achter te laten; waar de huisvader, als hij
-geen vreemden vindt, in de handen wrijft en mama glimlachend naar hem
-opziet met de woorden: »Ja, heerlijk onder ons!«
-
-Toch scheelt het heden avond niet veel of men is »en famille«. De
-logées zijn met den laatsten trein vertrokken en worden eerst over
-eenige dagen door anderen vervangen. Hooglaan, de adjudant, die,
-evenals Van Suylichem in het paleis gehuisvest, ook wanneer hij geen
-dienst heeft, aan de avondtafel deelneemt, nam een uitnoodiging aan bij
-den referendaris Verdijk. Mevrouw Verdijk had reeds gedurende vijf
-dagen een verjaardineetje willen geven, maar dit tot heden moeten
-uitstellen, daar het elken middag onweerde en dan kwam ze niet te
-voorschijn uit haar donkere kamer.
-
-Een oogenblik van verademing kan overigens niet onwelkom zijn, want de
-laatste logées zijn menschen geweest die veel drukte, ja zelfs een
-weinig emotie aanbrachten.
-
-De eerste, een Amerikaansche, gaf evenveel stof tot verbazing als tot
-vroolijkheid. Dat ze een reis rondom de wereld maakte en reeds
-halverwege was, kon als verontschuldiging dienen voor den ontredderden
-toestand harer garderobe; dat ze de dochter was van een groot generaal,
-voor de dapperheid waarmee ze heenstapte over alle bezwaren, zich
-overgaf aan de meest gewaagde excentriciteiten; dat ze buitengewoon
-leelijk en niet bepaald jong was, voor het reizen met twee
-jongelui—trouwens ten paleize genegeerd;—maar dat ze in een
-afgrijselijk amerikaansch-engelsch doorratelde van den morgen tot den
-avond, daarvoor was geen verontschuldiging.
-
-Een dag na deze niet zeer bekoorlijke verschijning arriveerde een
-Italiaan, markies Aréoli. Hij was door zijn gouvernement voorzien van
-hetgeen noodig is om aan alle hoven een goede ontvangst te vinden, maar
-de beste aanbeveling droeg hij bij zich in zijn persoonlijkheid.
-
-Beide gasten dweepten met de tropische natuur en konden niet genoeg
-genieten van Buitenzorg’s heerlijke omstreken. Er werden tochtjes
-gemaakt, grooter uitstapjes bedacht, feestjes georganiseerd... meerdere
-leden der familie Van Waliënhove namen daaraan deel; en ging de
-Amerikaansche—misschien met het oog op haar medereizigers, die een goed
-heenkomen hadden gezocht in het hôtel—eer weg dan ze voornemens was
-geweest, de marchese bleef een week langer dan zijn oorspronkelijk plan
-scheen.
-
-Het is voor niemand in de onmiddellijke omgeving der familie een geheim
-waarom zijn vertrek tot tweemalen toe werd uitgesteld. De heer
-d’Hannecour, die in zijn hoedanigheid van intendant alles weet—en weten
-moet, wil hij zich niet de ongenade zijner zeven dames op den hals
-halen—berichtte dezen morgen naar huis: »Aréoli is sinds een half uur
-bij Zijn Excellentie.« Van Suylichem, die heden dienst heeft, deed hem
-uitgeleide; hij riep hem bij het afscheid toe: »à bientôt, j’espère«,
-wat dezen veel te denken geeft. Zóó veel, dat hij niet kan nalaten
-freule Clotilde met meer dan gewone belangstelling gade te slaan,
-wanneer ze een oogenblik na hem de eetzaal binnentreedt. ’t Doet hem
-genoegen dat ze er zoo blozend en tevreden uitziet in haar wit gazen
-kleedje met roode geraniums, volstrekt niet als een Ariadne treurend om
-het vertrek van den geliefden Theseus.
-
-»’t Zou dan ook vreeselijk jammer geweest zijn,« zegt James bij zich
-zelven, »als die vreemde snoes zoo’n lief gezellig meisje voor den neus
-van de hollandsche jongelui had weggekaapt!«
-
-Want—hij is geheel teruggekomen van zijn eerste meening! hij vindt haar
-nu geen halve wilde meer, integendeel, zooals hij zijn nicht
-herhaaldelijk verzekert, ze kunnen het best vinden samen.
-
-En de ingenomenheid is wederkeerig. Immers, wanneer hij een
-zwartbehangen zaal was binnengetreden, vol gemaskerde saamgezworenen en
-in die zaal plotseling dansmuziek vernomen had; wanneer zij in een
-onderaardsch gewelf geworpen, daar een helder licht had zien ontsteken,
-dan konden de beide jongelui niet gelukkiger geweest zijn met die
-ontdekking, dan nu ze elkaar zoo geheel onverwachts vonden in dat
-koude, stille paleis, waar de zon niet zorgvuldiger werd buitengesloten
-dan men het er de ware vroolijkheid deed.
-
-Met de inconsequentie, ons menschenkinderen eigen, zou baron Van
-Waliënhove het zeer kwalijk genomen hebben, zoo een zijner adjudanten
-Clotilde het hof had gemaakt. Toch ergerde hij zich ook aan de saaiheid
-van den heer Hooglaan, die dagelijks in gezelschap kon zijn van zulk
-een meisje, zonder ook maar een oogenblik zijn stijve vormelijkheid te
-vergeten. Met blijkbaar welgevallen daarentegen zag hij op welk een
-prettigen voet Van Suylichem met zijn dochter omging; met genot
-luisterde hij naar dien luiden frisschen lach, die een korten tijd
-verstomd scheen, maar sedert James’ komst weer den helderen metaalklank
-van vroeger dagen had.
-
-De heer Van Beevelant komt ook met klokslag acht binnen, gevolgd door
-de zonen des huizes, een paar knapen zooals moeders zich die droomen,
-krachtig van bouw, breed van schouders, vlug van beweging; een paar
-knapen zooals vaders ze behoeven om hen jong te houden, knapen om mee
-te gaan schermen en roeien en paardrijden, om trotsch op te zijn en
-zich illusies over te maken.
-
-Het gezicht van de Landvoogdes staat heden niet vroolijk, maar toch
-komt, als zij haar tegemoet vliegen, een lachje de neerhangende
-mondhoeken beroeren; de heer Van Waliënhove strijkt de krullen weg, tot
-de groote, schrandere oogen hem aanstaren met hun onbevangen
-kinderblik.
-
-»Hoe is het gegaan vandaag, Oscar?« vraagt hij zoodra men gezeten en de
-stilte, die het ronddienen der soep vergezelt, ingetreden is.
-
-»Zoo tamelijk, papa!« antwoordt deze. »We hadden hollandsche taal en u
-weet daar houd ik niet van.« Dan zachtjes: »Hij is vreeselijk streng.«
-
-»Zoo? dat doet me plezier,« antwoordt Zijn Excellentie lachend en kijkt
-naar de zijde waar Van Beevelant zit. »Dat zal je goed doen, denk je
-niet? en jij, Felix, ben je tevreden over je zelf?«
-
-»Dat kon beter, papa; ’k heb dertien fouten gehad in mijn thema.«
-»Dertien fouten!« klinkt het uit drie monden.
-
-»Ja. Maar het gaat toch al beter. Deze zanikt ten minste niet.«
-
-»Jongelui, je vergeet dat ik niet je opinie vraag over mijnheer Van
-Beevelant, maar over je zelf.«
-
-»Da’s waar ook, papa,« roept Oscar lachend; en dan met een steelschen
-blik naar den gouverneur: »Maar we hebben toch geen kwaad van hem
-gezegd.«
-
-Beevelant knikt hem vriendelijk toe, doch daar klinkt het op eens
-knorrig: »Wat veel erger is, Felix, je hebt daar een woord gebruikt,
-een woord... ik vraag je, kinderen, waar leer je die straattaal, hoe
-kom je aan zulke expressies?«...
-
-»’t Kan wel zijn dat hij het van mij heeft, mama!«
-
-»Clotilde!«
-
-»Ja, ik moest me schamen, dat ben ik geheel met u eens.«
-
-»Maar dan begrijp ik niet hoe je...«
-
-»O, ik doe mijn best om ze af te wennen, die leelijke woorden. Maar als
-we onder ons jongens zijn ontvalt er me nog wel eens een dat... uw
-fijngevoelige ooren kwetst.«
-
-Er is in den toon van het meisje, in de uitdrukking van haar gelaat,
-zoodra ze het tot haar moeder keert, iets dat hen, die haar nog niet
-lang geleden vriendelijk en zacht, gewillig en onderworpen kenden,
-verbazen moet.
-
-Maar voor hen die dagelijks in het huisgezin van den Landvoogd
-vertoeven en de verandering langzamerhand zagen komen, voor hen is er
-niets vreemds in.
-
-Ze weten dat freule Clotilde verkeert in het geval van den generaal,
-die den vijand naderde, de witte vlag reeds van verre uitgestoken, maar
-door den onverzoenlijken tegenstander gedwongen tot den strijd, zich
-laat meesleepen in de hitte van het gevecht en eindigt met uitvallen te
-doen, waar hij eerst slechts verdedigend te werk ging.
-
-»Jullie, jongens, zijt er van morgen weer vroeg op uit geweest, niet
-waar?« vraagt de gouverneur-generaal met het doel afleiding te geven.
-
-»O ja, papa, heerlijk!« antwoordt Oscar. »Een rit van twee uur. Berg
-op, berg af! De paarden waren moe. Wij in ’t geheel niet!«
-
-»Maar we hadden een honger!« roept Felix. »Ik heb drie spekpannekoeken
-gegeten.«
-
-»Spekpannekoeken!« herhaalt de adjudant van dienst.
-»Spekpannekoeken.... hé!«
-
-»Houdt u daar ook zooveel van?« vraagt Felix. En het blijkt uit de
-uitroepen, die volgen op zijn bevestigend antwoord, hoe hoog de
-vroolijke luitenant bij de jongens staat aangeschreven.
-
-»We zullen u waarschuwen, als zus ze weer laat bakken.«
-
-»Dan zult u eens smullen.«
-
-»Maar ze moeten heet uit de pan gegeten worden.«
-
-»Met vreeselijk veel stroop.«
-
-»En in de keuken.«
-
-»In de keuken?« vraagt James teleurgesteld. »Is dat zoo bepaald
-noodig?«
-
-»Ja,« zegt Clotilde, »anders smaken ze niet.«
-
-»Maar ik mag niet in de keuken komen.«
-
-»Wij ook niet,« roepen de kinderen. En dan, als uit één mond: »Maar we
-doen het toch.«
-
-»Hoort u dat, mijnheer Van Beevelant?«
-
-Het is anders de gewoonte niet van mama, de aandacht der onderwijzers
-te vestigen op de tekortkomingen harer zonen. Maar ze beweert dat Oscar
-en Felix met zachtheid geregeerd moeten worden, en nu de gouverneur, in
-weerwil daarvan, de strengste tucht handhaaft, nu tracht ze hem bij
-elke gelegenheid te bewijzen dat de methode, die hij volgt, een
-verkeerde is.
-
-»Ja, mevrouw, ik hoor het.«
-
-»En?«
-
-»En ik zwijg.«
-
-»U zwijgt? U begint dus in te zien dat u, met al uw gestrengheid, niets
-verder komt?«
-
-»Pardon, mevrouw, ik zwijg, omdat het naar mijn bescheiden oordeel hier
-noch de plaats is, noch de gelegenheid om de jongelui te berispen.«
-
-Baron Van Waliënhove ziet zijn vrouw aan, die rood is van moeielijk
-bedwongen drift, daarna den gouverneur, wiens hand beeft terwijl hij
-een glas water naar de lippen brengt. Zijn gelaat spreekt van bittere
-teleurstelling: hij meende alles zoo goed bedacht, zoo juist geregeld
-te hebben.
-
-Was bij vroegere gouverneurs niet het groote struikelblok geweest hun
-gebrek aan fijne vormen, hun burgerlijk uiterlijk of boersche manieren?
-Had ze zich niet geërgerd aan een nauw hoorbaar accent, aan het
-smakelooze van hun dassen, aan de kleur van hun handschoenen, aan de
-snit van hun jassen zelfs? Had ze niet altijd gezegd dat het een
-gentleman moest wezen, aan wien ze de opvoeding harer kinderen
-toevertrouwde? En was dit nu geen gentleman door geboorte en karakter,
-door voorkomen en manieren?
-
-Had ze niet honderdmaal verklaard, dat die »schoolmeesters« bang waren;
-dat dáárom de kinderen zooveel durfden? Was het niet altijd haar
-ergernis geweest, dat de onderwijzers lichamelijk niet genoeg
-ontwikkeld waren om zich te meten met de jongens? En is deze niet een
-volleerd ruiter, een uitstekend gymnasticus, een zwemmer die haar zonen
-verre achter zich laat?
-
-Toch, hij voelt het reeds, niettegenstaande zijn vermanen, zijn bevelen
-bijna, maakt ze ook dezen het leven ondragelijk; hij voorziet het, ook
-deze zal op een morgen tot hem komen en vragen wat de anderen gevraagd
-hebben: ontslag. En dan—is het vonnis geveld! Dit is zijn laatste
-poging geweest; als deze mislukt, mag hij niet langer aarzelen, moet
-hij zijn kinderen wegzenden naar Europa. En dit terwijl hij al zijn
-politiek talent heeft gebruikt om de onmogelijke positie van den
-gouverneur mogelijk te maken; dit, terwijl de zoon van zijn ouden
-vriend reeds een plaats won in zijn hart; dit, terwijl de knapen
-eindelijk voor hun leermeester gevoelen, wat de grondslag is van
-opvoedend onderwijs: eerbied en liefde.
-
-Immers, die met recht gewraakte uitroep van daar straks is in Oscar’s
-mond een lofrede. Volgens hem toch »zanikten« al de vroegere
-onderwijzers; ja, gerugsteund door mama, heeft hij zelfs beproefd hun
-die slechte gewoonte af te leeren, of door ze doodeenvoudig de
-gehoorzaamheid op te zeggen, of door ze, tot groote pret der
-hovelingen, voor den gek te houden. Wat kan hij haar toch misdaan
-hebben, hij die bij andere dames zoo hoog staat aangeschreven?
-
-Wat hij haar misdeed?
-
-Hij is haar niet onderworpen genoeg. Al zijn voorgangers heeft ze in
-haar macht gehad. De intendant betaalde hen onder haar goedkeuring het
-door haar bepaalde traktement; deze ontvangt het regelrecht uit de
-handen van Zijne Excellentie en ze weet niet eens of hij iets ontvangt,
-veel minder hoeveel. De andere noodigde ze een enkele maal, als er op
-veel invitaties een weigerend antwoord kwam; deze ontvangt op hoog
-bevel een kaart voor elke feestelijkheid die plaats vindt; de anderen
-bracht ze tot wanhoop door hen tegen te werken bij hun leerlingen, deze
-laat zich niet tegenwerken; de anderen vreesden haar, deze ziet haar
-aan met zijn vasten blik, en in dien blik leest ze: »Ik ben uws
-gelijke, mevrouw Van Waliënhove.«
-
-Daarom heeft ze de anderen alleen gesard en geplaagd, omdat dit zoo
-haar welbehagen was; dezen haat zij.
-
-Clotilde heeft de wolk gezien, die zich legerde op het voorhoofd van
-den geliefden vader.
-
-»En u vraagt niet eens hoe het met mijn schets is afgeloopen, papa,«
-begint ze vroolijk. »Bent u er niet nieuwsgierig naar?«
-
-»Ja, zeker, zeker. Is ze goed gelukt?«
-
-»Dat geloof ik wel. Maar niet, zooals u waarschijnlijk denkt, door het
-talent uwer dochter. Mijnheer Aréoli heeft haar afgemaakt.«
-
-Nu ze dien naam noemt, worden drie paar oogen opgeheven van de
-doperwten, die juist zijn rondgediend; maar die drie paar oogen
-ontmoeten elkaar! Met plotselingen schrik rusten ze weer op de borden
-en wordt de jacht op de doperwten hervat.
-
-»Nu, ik wil graag eens zien wat hij er van gemaakt heeft.«
-
-»Dat spijt me: hij heeft ons gezamenlijk werk meegenomen als een
-herinnering aan ons gezamenlijk tochtje,« zegt ze met het onschuldigste
-gezicht ter wereld.
-
-Terwijl ze spreekt ziet mevrouw Van Waliënhove haar dochter aan,
-begeerig om een blos, een teeken van verlegenheid te ontdekken.
-Clotilde weet het en vindt er een ondeugend genoegen in om haar moeder
-geheel in het duister te laten omtrent haar ware gevoelens.
-
-»Mogen we opstaan, papa,« vraagt Oscar eenige oogenblikken later, als
-aan het dessert wordt begonnen.
-
-Het is een gewoonte van den heer des huizes om op dit oogenblik den
-kinderen hunne vrijheid terug te geven: van al het vervelende zijner
-tegenwoordige leefwijze vindt hij de langdurige desserten het
-vervelendst, en hij acht het niet noodig ook hen daaronder te doen
-lijden.
-
-Ze loopen dus wat rond en verdwijnen meestal onopgemerkt, nadat
-Clotilde hen heeft bediend van de vruchten. Heden avond blijven ze
-langer dan gewoonlijk. Ze staan achter Clotilde’s stoel en ze moet hun
-nu dit, dan dat aanreiken. Het verveelt haar trouwens niet licht; ze
-houdt van de vroolijke deugnieten, ze knijpt ze graag eens in de
-vleezige bruine wangen of bedenkt met hen het plannetje voor den
-volgenden morgen. Van avond echter vindt zij ze lastig. Voortdurend
-staan ze te fluisteren en te gichelen, telkens trekken ze aan het
-kleedje, dat niet veel trekken verdragen kan.
-
-»Wat bedisselen en besmoenzelen die jongens daar toch achter ons?«
-vraagt ze eindelijk, ongeduldig geworden, aan den heer Van Beevelant
-die naast haar zit.
-
-»Mijnheer, een nieuw werkwoord: besmoenzelen!« roept Oscar en hij
-barst, tegelijk met zijn broer, uit in vroolijk gelach.
-
-»Bedaart wat, jongens,« vermaant de gouverneur zacht. En als dat niet
-baat: »Komaan, gedraag je wat betamelijker in presentie van je ouders.«
-
-»En van je zusters sleep,« voegt Clotilde er bij, met een bezorgden
-blik op de luchtige massa tulle en kant die van haar stoel afhangt.
-
-Daar er geen gasten zijn wordt het dessert zooveel mogelijk bekort en
-het diner dat nooit lang duurt, is heden binnen het uur afgeloopen.
-
-»’t Is een prachtige avond«, zegt James, die een gunsteling is van de
-barones en wat meer durft dan een ander. »Als de dames nog gingen
-toeren, zou ik gaarne een plaatsje verzoeken in haar rijtuig.«
-
-»Wat dunk je, Clotilde?« vraagt haar mama met een vrij vriendelijk
-lachje, want een tête a tête wordt evenmin door haar als door haar
-dochter gewenscht. »Zullen we dezen indiscreten mijnheer dat pleizier
-maar eens doen?«
-
-Zijne Excellentie keert zich tot den gouverneur: »Ik ga een wandeling
-maken, mijnheer van Beevelant; het zal mij aangenaam zijn als u me wilt
-vergezellen«, en na een lichte buiging verwijdert hij zich met zijne
-vrouw.
-
-De adjudant van dienst biedt de dochter des huizes den arm. Maar op het
-oogenblik dat ze dien wil aannemen, slaakt ze een gil.
-
-De heer en mevrouw Van Waliënhove, die juist de deur bereikt hadden, de
-maître d’hôtel die haar buigend openhield, de bedienden die en haie
-geschaard stonden om hen te laten voorbijgaan, allen kijken om, en ze
-zien.... de freule rug aan rug met den gouverneur.
-
-»Clotilde?!«
-
-»Ja, mama! Help dan toch!«
-
-»We zouden immers gaan rijden. Waarom kom je niet mee?«
-
-»Ik kan niet.«
-
-»Mijnheer van Beevelant, ik wacht u,« klinkt een gebiedende stem.
-
-»Excellentie, duizend excuses«, stamelt van Beevelant, maar blijft
-onbewegelijk staan.
-
-Reeds zijn de landvoogd en mevrouw op hun schreden teruggekeerd: het
-raadsel is opgelost zoodra zij nader treden.
-
-Aan de beide rokspanden van den heer van Beevelant is de dunne stof,
-die dienen moet om Clotilde’s pouffe en sleep te vormen, met tal van
-spelden vastgehecht en zóó vastgehecht, dat bij de minste beweging van
-een hunner een onheilspellend kraken vernomen wordt.
-
-Als door eenzelfde gedachte bezield, zoeken aller oogen de beide
-knapen: ze zijn spoorloos verdwenen.
-
-Clotilde is rood als een pioenroos, mevrouw bleek van ergernis, de heer
-Van Waliënhove vindt de zaak hoogst ongepast; dat bewijst de strenge
-uitdrukking van zijn gelaat; alleen Van Suylichem heeft moeite om
-ernstig te blijven.
-
-»Maar mijn hemel, zal dan niemand ons helpen!« roept Clotilde juist op
-het oogenblik dat haar kamenier, door een der bedienden gewaarschuwd,
-komt aanvliegen.
-
-»Ik hoop, freule,« begint van Beevelant, zoodra zijn rokspanden hem
-weer toelaten zich tot haar te wenden, »dat u de verzekering zult
-willen aannemen van mijn innig leedwezen over het gebeurde.«
-
-Clotilde, nog steeds vuurrood van verlegenheid, schikt, om zich een
-houding te geven, het verkreukeld kleedje terecht.
-
-»U waart er zoo goed het slachtoffer van als ik,« zegt ze dan.
-
-»U zult mij genoegen doen, mijnheer van Beevelant, met de jongelui
-voorbeeldig te straffen,« begint de gouverneur-generaal.
-
-»Dit is mijn voornemen, Excellentie.«
-
-Er is in den toon der beide heeren iets dat mevrouw van Waliënhove doet
-vreezen voor haar lievelingen.
-
-»Nu, we moeten een grap niet zoo hoog opnemen,« haast ze zich uit te
-roepen; »die arme kinderen mogen tegenwoordig ook niets misdoen of ze
-worden »voorbeeldig gestraft«. En zoo erg is dit nu toch waarlijk
-niet.«
-
-»Niet erg, mevrouw?« vraagt van Beevelant. En, als zij lacht: »Ik waag
-het in dezen met u van meening te verschillen: ik vind het zéér erg.«
-
-»Hebben uw rokspanden zóóveel geleden?« vraagt mevrouw Van Waliënhove
-op den toon, die haar vijanden doet zeggen dat ze een scheermes heeft
-op de plaats waar haar tong moest wezen.
-
-»Niet zooveel als mijn japon, mama. Maar aan zulke nietigheden denken
-we niet, is het wel, mijnheer van Beevelant? ’t Is de verlegenheid
-waarin ze ons brachten, het gek figuur dat ze ons lieten slaan.«
-
-»Komaan! ’t was niet prettig voor je, dat erken ik, en als het met een
-ander geweest was... iemand die... maar met mijnheer van Beevelant!«
-
-»U bedoelt?« vraagt deze, schor van ingehouden drift, doodsbleek
-geworden onder den smadelijken toon, onder den minachtenden blik. »U
-bedoelt?«
-
-»Vraag niet, mijnheer van Beevelant!« roept Clotilde en onwillekeurig
-doet ze een stap voorwaarts, als om zich te stellen tusschen hem en
-haar moeder; »vraag niet! Het is onnoodig dat mama duidelijk maakt wat
-ze bedoelt—omdat ze zich vergist. Zij meent dat het mij in groote
-verlegenheid zou gebracht hebben, wanneer de broêrs hadden goedgevonden
-hunne aardigheid te verkoopen met een ander, gister bijvoorbeeld, niet
-waar, mama? met markies Aréoli?«
-
-»Ja juist.«
-
-»Dit verwondert me van u, die anders zoo scherp ziet. Me dunkt, u moest
-weten dat, terwijl markies Aréoli mij geheel onverschillig is, ik zeer
-veel prijs stel op de goede opinie van mijnheer van Beevelant.«
-
-»Ik erken, Clotilde, dat je me verbaast.«
-
-»Ik moet u nog meer verbazen, mama«, spreekt het meisje met lippen die
-trillen, met oogen die vonken schieten van verontwaardiging; »ik moet u
-zeggen, dat het me grieft en ergert iemand, dien ik hoogacht, het
-voorwerp te zien van grofheden.«
-
-Nu gebeurt er iets, waaraan mevrouw van Waliënhove jaren later niet kan
-terugdenken zonder zich af te vragen, hoe het mogelijk is geweest dat
-ze niet tusschenbeide kwam, iets dat alleen een man van zulk een
-ridderlijke figuur en zulke volmaakte vormen als van Beevelant doen kan
-zonder zich belachelijk te maken: hij laat zich neer op ééne knie,
-neemt freule Clotilde’s hand en drukt die eerbiedig aan zijn lippen.
-
-
-
-
-
-
-
-XVII
-
-EERZUCHT EN LIEFDE.
-
-
-»Di mana njonnja?«
-
-»Ah! Daar is Gustaaf?« roept mevrouw Verschuere, sluit haar muziekboek
-en springt op van de piano.
-
-Dit alles tot groote ergernis van haar neef, die bezig is een stuk met
-haar in te studeeren voor de Zondagavondsoirée ten paleize, en juist
-hoop begon te voeden dat zekere moeilijke passage beter zou van stapel
-loopen dan hij had durven verwachten.
-
-»Dat wil zeggen: nu houden we dadelijk op en kun je wel heengaan,«
-bromt hij, terwijl hij met een niet zeer zachte beweging zijn vioolkist
-grijpt.
-
-»Foei, James,« werpt Nita tegen; maar ze heeft geen tijd om meer te
-zeggen, want reeds gaat ze haar echtgenoot te gemoet.
-
-»Nita,« roept deze met luider stem. »Groot nieuws!«
-
-Als ze echter met een veelzeggend gebaar naar de deur van haar boudoir
-wijst, vervolgt hij veel zachter: »Wat, ben je niet alleen? Visite?«
-
-»Neen. ’t Is James maar.«
-
-»Hoe onaangenaam!« zegt hij knorrig. »Hij is er, of hij komt ook
-tegenwoordig.«
-
-Een plotselinge blos verft Nita’s wangen. »Is het misschien wat druk?«
-vraagt ze met moeilijk verholen voldoening.
-
-»Keur je het niet goed?« Zijn antwoord echter helpt haar spoedig uit
-den droom.
-
-»Wel neen; hoe meer hoe liever, als het je afleiding geeft. Maar ik had
-je nu iets te zeggen, iets.... dat.... nog geheimblijven moet.«
-
-Juist komt de minder gewenschte bezoeker te voorschijn.
-
-»Goeden morgen, Verschuere. Je bent vroeg thuis van daag, is ’t niet?
-Nita, ik laat mijn viool maar staan.«
-
-»Wil je niet blijven rijsttafelen?« vraagt ze met die weifeling in haar
-stem, die een uitnoodiging maken kan tot een verzoek om zoo spoedig
-mogelijk heen te gaan.
-
-»Neen, dank je. Je denkt dus om die derde bladzijde? Oefen je nog eens
-flink van daag, wil je?«
-
-»En wat is het groote nieuws?« vraagt mevrouw Verschuere, als haar man,
-die James uitgeleide deed, in drie stappen weer bij haar terug is.
-
-»Wat het is, Nita!« roept hij, en zijn stem beeft van opgewondenheid;
-»wat het is? De Bruining gaat weg.«
-
-»Weg? naar Europa? Is hij zóó erg?«
-
-»Ja, hij is gister van Sindanglaya teruggekomen, nog zieker dan hij is
-weggegaan. ’t Schijnt dat de angst over Jantje, nu een week of zes
-geleden, zijn zenuwgestel den genadeslag gegeven heeft.«
-
-»Kassian!«
-
-»Ja, kassian, maar... ik kom in zijn plaats! De gouverneur-generaal
-heeft het me gezegd, Nita! Ik kom in zijn plaats!«
-
-»Werkelijk?« roept ze. »Heeft hij het je gezegd?«
-
-»Ja, ja! Zonder zich een oogenblik te bedenken! Vijf minuten nadat De
-Bruining was weggereden!«
-
-»Algemeen secretaris! Maar weet je wel, lieveling, dat dit prachtig
-is!«
-
-»Prachtig?... Ongehoord, kind! Op mijn leeftijd! Na zoo kort geleden
-pas promotie gemaakt te hebben! ’t Is nog geen twee jaar, waarachtig!
-En dat, terwijl er zooveel anderen zijn, die meenden dat ze in
-aanmerking zouden komen! »Er zal maar één stem over opgaan, dat begrijp
-je.«
-
-»Dat vrees ik ook. Trouwens op de secretarie werd het verwacht. Ze
-zullen van protektie spreken, van nepotisme... ze zullen je doopceel
-lichten.«
-
-»Neen, dat zullen ze laten! Er is in mijn geheele carrière geen enkele
-bladzijde, die me tot oneer strekt; dus dat zullen ze laten!« roept hij
-uit met de fierheid van den leeuw die de jakhalzen naderen ziet. »Maar
-laat ze hun gang gaan! Laat geheel Indië zeggen wat Indië altijd zegt,
-als iemand door inspanning en energie zich er bovenop werkt: dat ik
-geboft hebt, schandelijk geboft, brutaal geboft; wat maakt me dat? Laat
-zij, die er over schreeuwen, het me nadoen.
-
-»Laat ze toonen dat dit zoogenaamde boffen alleen geluk en niet ook
-bekwaamheid is!«
-
-»Ja, dat is zoo,« zegt Nita en ziet vol bewondering op naar de fiere
-gestalte, die zich daar verheft vol zelfbewuste kracht.
-
-»Nita, denk eens! Zoo’n veelomvattende betrekking, zoo’n rang, zoo’n
-traktement! En dan de toekomst. Je weet wat dat beteekent, niet waar...
-algemeen secretaris? Het vagevuur, waardoor wij in den hemel komen,
-zooals een van je voorgangsters, mevrouw Hagen, het noemt. ’t Is zoo
-goed of ik al raad van Indië was en.... eenmaal raad van Indië...«
-
-Ze legt de handen op zijn schouders en kust hem met een langen, innigen
-kus, want ze heeft hem lief; en al kan ze zich niet zóózeer verheugen
-in de behaalde zegepraal, ze kan deelen in zijn geluk; ja, als ze
-staart in dat stralend gelaat, voelt ze iets over zich komen van zijn
-opgewondenheid.
-
-»Hartelijk gefeliciteerd, mijnheer de algemeene secretaris. Moge het je
-gelukkig maken!«
-
-»Niet minder hartelijk gefeliciteerd, mevrouw de algemeene
-secretaresse!« En de armen dicht om haar heen geslagen, beantwoordt hij
-haar omhelzing.
-
-Dien avond worden de lampen ontstoken in de voorgalerij van den heer De
-Bruining. Trouwens, er komt geen bezoek, want meer nog dan de
-duisternis, vreest men in onze vroolijke indische maatschappij de
-droefheid.
-
-Achter in de pendoppo zitten ze ter neer, dicht naast elkander, afgemat
-naar lichaam en ziel, zooals men wezen kan na het vallen van een
-langverwachten slag, en zwijgen. Niet dat het hun aan stof ontbreekt,
-maar wijl ze vreezen te spreken; welk onderwerp toch kan in dit
-oogenblik worden aangeroerd zonder een pijnlijke snaar te doen trillen
-in het ontstemde speeltuig hunner ziel?
-
-Het gejuich van de kinderen in den tuin hindert, het geratel der
-rijtuigen, die hun huis voorbijrollen, vermoeit hen; ze keeren zich af
-van het schitterend tooneel dat de ondergaande zon biedt, maar
-geenszins om, als in vroeger dagen, toen de gloed dier zon bleef toeven
-in hun oogen, elkander aan te zien... Zij vreest de verwoesting te
-aanschouwen, die het zenuwlijden heeft aangericht in zijn trekken; hij
-weet dat er slechts zorg is te lezen op het smalle, bleeke gezicht
-naast hem.
-
-Een half uur hebben ze zoo gezeten, stil en rustig—iets ongeloofelijks,
-bijna iets onnatuurlijks in den huize De Bruining—als er een lichte
-tred wordt vernomen. Louise ziet op in twee groote klare oogen, vol
-deelneming, vol medelijden; het is dezelfde blik dien ze ontmoet heeft
-aan het ziekbed van haar kind... Met een heftige beweging trekt ze het
-blonde hoofd aan haar borst en barst uit in een vloed van tranen, de
-eerste die ze weent sedert de dokter het vonnis uitsprak over de
-toekomst van man en kind.
-
-»Dat zal je opluchten, Wies!« zegt De Bruining en ze laten haar rustig
-uitweenen. Straks, als de beide dames wat tot kalmte zijn gekomen,
-begint hij zacht: »’t Is goed, dat u hier zijt, mevrouw Verschuere; we
-hadden behoefte aan iemands deelneming,« en dan terwijl hij haar hand
-drukt: »’t is lief van u, mevrouwtje, om te midden van uw nieuw geluk
-aan ons te denken.«
-
-»O, natuurlijk deden we dat. Verschuere was ook graag meegekomen,
-maar... hij had het zoo druk.«
-
-»Het kan geen kwaad dat hij niet meekwam,« antwoordt De Bruining. »’t
-Is geen opwekkend gezicht, mevrouw, voor iemand aan wien juist het
-spelen van een der hoofdrollen is opgedragen, dat laatste bedrijf van
-het drama, dat men een indische carrière noemt.«
-
-»Een drama?« herhaalt de bezoekster.
-
-»Wat is het anders? Eindigt het wel eens anders dan treurig met ons
-indische ambtenaren? Suikerlords en koffieplanters gingen vroeger—en
-gaan nog wel eens een enkele maal—naar het vaderland terug met een
-verworven fortuin; wij doen het óf met een geknakte gezondheid, óf, wat
-misschien nog erger is—met een verloren reputatie. Want houdt ons
-lichaam het uit, dan overleven wij onzen roem. Zijn we niet, als de
-boomen in het bosch, reeds lang vóór we het vermoeden, gemerkt om
-plaats te maken voor degenen die naast ons opgroeien? Komen niet
-voortdurend jongeren, met nieuwe denkbeelden en nieuwe plannen, te niet
-doen wat wij hebben gedacht en gewild? Worden we niet meest op stal
-gezet, lang vóór we vermoeid zijn of versleten, alleen omdat anderen
-aan de beurt zijn?«
-
-»Wind je nu niet op, Daan!« fluistert zijn vrouw.
-
-Hij hoort niet; hij gaat voort, maar nu niet langer op den matten toon
-van daareven: »Weet u, mevrouw, waaraan onze Oost me dikwerf denken
-doet? Aan de vrouwen der parijsche demi-monde, zooals de
-romanschrijvers ons die schilderen. Als zij, blijft ze altijd jong en
-altijd schoon. Als zij, lokt ze ons door die eeuwige jeugd en
-schoonheid. Eenmaal tot haar gekomen, bedwelmt ze ons, dwaze
-jongelingen, kortzichtige mannen, verrukt ons door haar pracht, haar
-weelde, haar genot... we wijden haar al onze liefde, al onze energie,
-onze beste krachten... ze beantwoordt onze teederheid, o ja! ze schenkt
-alles wat ze te geven heeft, en het is meer zelfs dan we verwachten,
-tot... het oogenblik komt waarop we niet meer bieden kunnen wat we
-eenmaal boden... dan laat ze ons gaan! En met de zelfde hand, waarmee
-ze ons het afscheid toe wuift, wenkt ze anderen—andere dwaze
-jongelingen en kortzichtige mannen, die verheugd komen toesnellen om op
-hunne beurt hun noodlot te ondergaan.«
-
-Mevrouw De Bruining is onrustig geworden. Hij moet kalm blijven, heeft
-de dokter gezegd, vóór alles kalm! Ze tracht de bezoekster te
-waarschuwen door wenk en blik.
-
-»Is u niet wat somber gestemd?« vraagt deze, en zonder antwoord af te
-wachten gaat ze voort: »Trouwens, ’t is geen wonder. Niets wat ons zoo
-melancholiek maakt als geschokte zenuwen en vooral heden, nu het
-besluit werd genomen...«
-
-»Je hebt ’t zeker al gehoord, Nita; hij heeft een spoedcertificaat?«
-
-»Weet u wat ik geloof, mijnheer De Bruining?« zegt Nita met een
-glimlachje. »Uw vrouw doet die vraag om er op te wijzen dat het nu geen
-tijd is om ons te verdiepen in beschouwingen over Indië. Nu, ik zal,
-tot de orde geroepen, dadelijk beginnen met een heel zakelijk gesprek.
-Ja, ik wist van dat spoedcertificaat, ik begreep dat u het erg druk
-zoudt krijgen met pakken en naaiwerk en vendutie houden, en daarom kwam
-ik u maar dadelijk vragen, waarmede ik u helpen kan.«
-
-»Lief kind! Zeker kun je me helpen. We moeten warme kleeren hebben...
-het is December als we aankomen... Arme kinderen!«
-
-»Arme ouders,« denkt Nita, terwijl haar verbeelding haar die aankomst
-voortoovert.
-
-»Mevrouw Paerel gaat morgen naar Batavia en zal flanel en laken en al
-het andere akelige warme goed voor me koopen, en nu had ik al gedacht,
-dat, als je het schikken kondt me je naaister af te staan... je kunt
-haar toch wel missen?«
-
-»Natuurlijk.«
-
-»Weet je, zij gaat zoo vlug met de machine om en garneert zoo aardig;
-anders zou ik het niet durven vragen.«
-
-»Maar mijn lieve mevrouw, ik ben hier gekomen om u te zeggen dat mijn
-geheele personeel te uwer beschikking is, en als het u van dienst kan
-zijn, mijn eigen persoontje ook.«
-
-»Zeker kan ons dat van dienst zijn. Al was het alleen door ons uw lief
-deelnemend gezicht te vertoonen.«
-
-»Hoor eens aan! Men ziet wel dat hij algemeen secretaris af is, hij
-heeft weer tijd om galant te wezen,« roept Louise met de goedige
-blijdschap eener vrouw die, zeker van haar echtgenoot, hem gaarne zich
-aangenaam ziet maken bij andere dames.
-
-»Dan wou ik ook nog even over de laatste dagen vóór uw vertrek spreken;
-’t is wel wat haastig, maar ik vrees dat anders een van de vrienden mij
-voor is. Mevrouw van Waliënhove zal u natuurlijk noodigen, maar, niet
-waar? met zooveel kinderen is het misschien wat lastig logeeren op het
-paleis? U weet, wij hebben twee kamers in de bijgebouwen.«
-
-»Nita, kind! men zou zeggen dat je al tien jaar in Indië waart, zoo
-hartelijk en hulpvaardig ben je. Doch we wilden maar liever in het
-hôtel gaan. We zijn te talrijk om.... Nu, wat is er?«
-
-Dit tot Fritsje, die, buiten adem, met zijn schoenen vol slijk, een
-gescheurde kiel, een vuurrood gezicht, komt aanrennen en voortrent tot
-hij in zijn vaart wordt gestuit door den wipstoel alsook het daarin
-aanwezige lichaam zijner moeder.
-
-Nog vóór ze van den ontvangen schok is kunnen bekomen, tusschen twee
-gejaagde ademhalingen in, fluistert hij haar iets toe.
-
-»Wat zeg je?« En ze vliegt overeind met doodsschrik op het gezicht.
-»Een dolle hond... groote God! waar? Nita! Daan! Spen! Juf! Boe! grijpt
-de kinderen! Grijpt er ieder een! We moeten ze opsluiten!«
-
-Nu was het gemakkelijker gezegd dan gedaan, een Bruining te grijpen.
-Nauwelijks zagen ze den even onverwachten als talrijken jachtstoet den
-tuin instormen, of het kwaad geweten, dat elk dezer jeugdige bandieten
-met zich omdroeg, dreef hem om zijn heil te zoeken in de vlucht.
-
-’t Was te vergeefs dat de rampzalige moeder hen toeriep, hoe geen
-ontdekt kattekwaad de reden der vervolging was; te vergeefs dat de
-Javaantjes hun hoofddoeken aan de takken der boomen lieten, te vergeefs
-dat de baboes haar statige sarongstap veranderden in een gestrekten
-draf, te vergeefs dat de juf—als alle juffen van mevrouw De Bruining in
-korten tijd corpulent geworden—struikelde over de barrières, die de
-vindingrijke knaapjes voortdurend opwierpen, de drijfjacht duurde meer
-dan tien minuten.
-
-Toen waren ze allen gegrepen en werden ze, als biggen op een marktdag,
-onder even vervaarlijk geschreeuw en met even weinig complimenten,
-opgepakt en in veiligheid gebracht; maar het helsch rumoer dat ze
-aanhieven, zoodra ze zich opgesloten zagen, overtrof alles wat
-verontwaardigde biggen ooit geleverd hebben op dit gebied.
-
-»En nu den hond! Het pistool!« schreeuwt Louise hoog boven het rumoer
-uit.
-
-Mijnheers jongen brengt het pistool en met den moed, dien de wanhoop en
-het leven in Indië geven, snelt mevrouw—nu gevolgd door zeer enkele
-harer jongens—den tuin in, het huis door!
-
-Geen dolle hond.
-
-»Waar is Frits? Mijn hemel, waar is dat kind nu gebleven? Fritsje,
-lieveling, waar zit je? Als je gebeten bent, zeg het dan dadelijk,
-misschien kan het nog worden uitgebrand.«
-
-»Wat toch, ma?« vraagt Frits, terwijl hij van onder het tafelkleed komt
-uitgekropen; »wat toch?«
-
-»Kind, waar heb je dien hond gezien?«
-
-»Een hond?« herhaalt Frits. »Een hond?«
-
-»En je komt me zeggen dat er een dolle hond is.«
-
-»Ik?« Frits kijkt zijn moeder aan alsof hij vreest voor plotseling
-ingetreden krankzinnigheid. Daar heeft hij een helder oogenblik.
-
-»Meent u wat ik u kwam zeggen, van Toetie? Dat ze weer met een vollen
-mond praatte?«
-
-»Jou leelijke klikspaan!« En op Frits’ wijd uitstaande ooren dalen een
-paar vegen zoo krachtig als alleen een door schrik en angst overspannen
-moeder ze kan toedienen.
-
-Daarna worden de kinderen verlost.
-
-Maar nauwelijks hebben ze de toedracht der zaak vernomen of, woedend
-over hun kortstondige gevangenschap, vallen ze als één man aan op het
-ongelukkige kind, dat huilend herinnert hoe ma hem gister heeft
-opgedragen te waarschuwen, als Toetie weer met den mond vol praat.
-
-Mevrouw Verschuere brengt haar uitgeputte vriendin een glas ijswater.
-
-»Zal ik u ook eens inschenken?« vraagt ze dan, eenigszins verbaasd over
-de houding van den heer des huizes, die gedurende het geheele incident
-niet uit zijn ziekestoel verrezen is.
-
-»Neen, dank u, ik ben niet geschrikt,« zegt de heer De Bruining kalm.
-
-»Niet?«
-
-»Hebt u de geschiedenis wel eens gehoord van den man met den wolf?«
-vraagt hij dan. »Het gaat mij als de boeren: ik ben zoo dikwerf
-toegeschoten op een loos alarm, dat ik niet meer aan een ongeluk
-gelooven kan.«
-
-’t Duurde lang vóór de gemoederen bedaard waren, lang ook voor het
-gelukte de jeugdige Bruiningjes te doen luisteren naar het klokje van
-gehoorzaamheid; eindelijk bood Nita aan, daar juf zich zwaar gewond
-meldde en de meiden nog niet genoegzaam schenen uitgerust, Jantje naar
-bed te brengen evenals toen hij ziek was, en daar Jantje’s ziekte een
-groot evenement was geweest in de familie, werd dit beschouwd als een
-soort van voorstelling. Gelukkig sliepen de toeschouwers reeds half
-onder het kijken en slaagde men daardoor er in, hun verwijdering te
-bespoedigen.
-
-Als mevrouw Verschuere in de achtergalerij terug komt is de maan
-verrezen; want gelijkt onze hollandsche hemel een slecht beheerd
-theater, waar de toeschouwers moeten wachten, wachten tot in het
-oneindige, zonder dat het donkere scherm wordt opgehaald, de Indische
-is als een feërie: het eene schitterend tooneel volgt het andere
-onmiddellijk op: nog ziet men links de purperen sleepgewaden van den
-hofstoet die de onttroonde koningin verzelt in de ballingschap als
-rechts reeds haar blonde opvolgster nadert.
-
-Nita vindt mevrouw De Bruining nog steeds pogingen aanwendend om tot
-kalmte te komen, blijkbaar met geen ander doel dan om die te gebruiken
-voor een toornig protest tegen het noodlot.
-
-»Ik vraag je, Nita! Is dat nu niet verschrikkelijk, zoo’n toestand? Men
-heeft geen oogenblik rust. Ik begrijp niet dat er nog menschen zijn met
-groote huishoudens, hier in Indië ten minste. Is me dit nu een klimaat
-om acht kinderen te hebben?« En als op dezen wanhoopskreet echtgenoot
-en bezoekster stil blijven: »Neen ze mogen van Holland zeggen wat ze
-willen, het kan er nooit zoo lastig zijn om kinderen te hebben als
-hier. Daar kan men ze ten minste opsluiten, in één kamer houden.«
-
-»Of dat nu zoo’n voorrecht is, wordt, geloof ik, wel eens betwijfeld,«
-meent Nita te moeten opmerken.
-
-»Maar in elk geval zijn ze onder beter toezicht. Eén hollandsche meid
-is meer waard dan tien van die javaansche schepsels.«
-
-»Zoudt u denken?« vraagt Nita, en ze herinnert zich enkele exemplaren
-der laatste uitgave van vaderlandsche dienstmeisjes. Maar waartoe de
-arme haar illusie ontnomen?
-
-»Ben je nu niet wat onrechtvaardig, kind?« vraagt De Bruining.
-
-Een oogenblik nog moet de veelgeplaagde strijd voeren tegen haar
-humeur, dan slaat ze de trouwhartige oogen op naar haar man en zegt:
-»Ja, je hebt gelijk, ik moest zoo niet praten. ’t Is heel ondankbaar
-van me.«
-
-»Even ondankbaar als het straks van mij was ons goede Oostje bij een
-courtisane te vergelijken. U ziet, mevrouw Verschuere, we vervallen
-reeds in het zwak van de oudgasten: wijl Indië ons niet alles schonk
-wat we vroegen, vergeten we het vele dat het ons gaf en worden
-mopperaars.«
-
-»Nu ja, een oogenblikje misschien, maar niet lang; dáárvoor zijn we
-hier te gelukkig geweest.«
-
-»Dat zijn we,« zegt Daan.
-
-»Weet je nog,« begint nu Louise, »weet je nog toen we op Trogong waren?
-Was dat niet heerlijk? Die frissche, geurige berglucht? Die
-vriendelijke bevolking? En hoe goedkoop was het er en hoe mooi! Weet je
-nog, ’s morgens als we gingen paardrijden?«
-
-»En ’s avonds, als de maan zoo helder scheen en we zoo poëtisch gestemd
-werden?«
-
-»En zoo verliefd!«
-
-»Hemel, ja!« roept hij lachend. »’t Is waar ook, vreeselijk verliefd!«
-
-»Wat hadden we daar toch een mooien groentetuin, Daan! Herinner je je
-onze eerste doperwten, die ik niet eten wou, omdat ik vond dat jij er
-de helft van hebben moest... toen het bleek dat de spen ze had
-opgesmuld? Och, Nita, je hadt eens moeten zien, hoe eenvoudig we daar
-leefden en hoe primitief ons huis was. Geen sprake van marmeren vloeren
-of gestukadoorde plafonds, hoor... en het was er toch goed wonen, niet
-waar, Daan! Ja, ’k weet wel, het lekte een beetje en de deuren sloten
-niet al te goed, maar ’t was toch lief.«
-
-»Ja, kind, lief was het,« en van zijn gelaat is de strakke, knorrige
-trek verdwenen.
-
-»Was dat uw eerste standplaats?«
-
-»Ja; boven in de Preanger. Een groene vlakte vol witte huisjes. De
-prettigste standplaats die we ooit gehad hebben.«
-
-»Zou je denken?« vraagt Louise. »En Batoe, vergeet je Batoe dan? Je
-weet niet, Nita, hoe vroolijk het daar in dien Oosthoek lijkt. Ik heb
-me dikwerf afgevraagd, of het komt doordat het groen er zoo
-doorschijnend is of het licht zoo schitterend, maar zooveel is zeker,
-als ik op ons verblijf in den Oosthoek terugzie, is het altijd met
-genot!«
-
-»Weet u, mevrouw Verschuere, wat ik later wel eens gedacht heb? Dat het
-beter voor ons zou geweest zijn, als we op zoo’n stil, vriendelijk
-buitenpostje gebleven waren. ’t Is waar, er gaat niet veel om in zoo’n
-leven, maar het is rustig; men kan huiselijk geluk smaken, wat dan toch
-bij slot van rekening nog het hoogste geluk is....«
-
-Mevrouw Verschuere zucht.
-
-»Ik zou mettertijd een goed resident geworden zijn, geloof ik, en zij
-juist de residentsche, die men in de binnenlanden hebben moet,
-hartelijk en gul en niet te veeleischend. Want, is ’t wel, Wies,
-trotsch of heerschzuchtig zou je niet geworden zijn?«
-
-»Ik geloof het niet,« zegt ze, lachend bij het denkbeeld.
-
-»Wij waren geen menschen voor Batavia, voor Buitenzorg; wij behooren
-niet aan een hof; wij behooren thuis, bij elkaar, bij onze kinderen,«
-zegt Daan.
-
-»We hebben één troost, man; we hebben er nooit naar gejaagd! Niet waar,
-ik klaagde niet over de eenzaamheid, ik haakte niet naar conversatie of
-partijen. Kun je je dat voorstellen, Nita, dat het ons nooit ontbrak
-aan bezigheid of discours? En hij had overal tijd voor. Om met me te
-gaan wandelen, om me voor te lezen, om den tuin in orde te brengen, om
-de kinderen bezig te houden.«
-
-»Deedt u dat wel eens?« vraagt Nita ongeloovig. »De kinderen bezig
-houden!«
-
-»Of ik dat deed!« roept De Bruining, en ’t is of hij wel tien jaar
-jonger wordt bij de herinnering; »vraag eens aan Louise, of ze ooit een
-juf had, wie ze kinderen zoo gerust durfde toevertrouwen als aan mij.«
-
-De donkere wolk, die het woord »juf« altijd op het gelaat van mevrouw
-De Bruining te voorschijn roept, blijft ook nu niet uit, terwijl ze met
-een diepen zucht antwoordt:
-
-»Dat zou al een heele schrale lof zijn, Daan! Neen, je waart toen...
-och, wat was je een goed vadertje in dien tijd! Als ik denk, hoe weinig
-je je de laatste jaren met de kinderen kondt bemoeien, dan verwensch ik
-ze uit den grond van mijn hart, die hooge betrekkingen, die de vaders
-aan hun huisgezin ontrukken.«
-
-»En de moeders groote tractementen bezorgen,« merkt hij lachend op.
-»Dat moet je niet vergeten.«
-
-»Dat is zoo,« stemt Louise toe.
-
-»En toch, ik wil je wel bekennen, kind, als ik alles nog eens bedaard
-naga, dan zijn de beste souvenirs die ik meêneem uit Indië, de
-souvenirs aan het vredige, stille leven in de heerlijke natuur.
-Waarachtig, ik kon ze soms benijden, die jonge controleurs, die me hun
-opwachting kwamen maken, als ze met hun jonge vrouw naar de
-binnenlanden trokken... Ze vermoedden niet wat ze gingen genieten van
-het jonge leven en de jonge liefde, door niets afgeleid door niets
-gestoord... Ja, men ziet het te laat in, maar dat zijn de beste jaren,
-dat is de gelukkigste tijd; dat is de idylle van het indisch
-ambtenaarsleven.«
-
-Weer zucht mevrouw Verschuere.
-
-»Ga je reeds weg, Nita? Nu, mijn hartelijken dank voor je lief bezoek.
-Je ziet hoeveel goed je ons gedaan hebt.«
-
-»Mijn groeten aan Verschuere, mevrouw, en feliciteer hem van mij. ’t Is
-een prachtige promotie, die hij in korten tijd maakt... Onthoud wat ik
-u voorspel, mevrouwtje, hij brengt het nog verder.«
-
-»Ik zal morgen de naaister zenden; en stuur mij een paar kinderen; dat
-zal u rust geven. Nu, adieu!«
-
-»Wat was mevrouw Verschuere stil,« zegt De Bruining, als ze is
-weggereden.
-
-»Arm kind!« fluistert Louise; »arm, lief kind! Ze verlangt naar de
-idylle!«
-
-Wie zou het geloofd hebben op Buitenzorg, dat dien avond mevrouw De
-Bruining mevrouw Verschuere beklaagde?
-
-
-
-
-
-
-
-XVIII
-
-EEN TROEP BENGELS.
-
-
-De moeilijkheid, waarin de man verkeerde, die den wolf, het lam en de
-kool wilde overbrengen, was niets, vergeleken bij die van mevrouw De
-Bruining toen zij, op aandrang der goede vrienden, het plan om in een
-hôtel te gaan, had opgegeven en nu bepalen moest, waar zij zouden
-verblijven in de laatste dagen voor het vertrek. Natuurlijk kon niemand
-de geheele familie tegelijk herbergen, tenzij mevrouw Van Waliënhove;
-er kwam dan ook te bekwamer tijd een lief briefje van Clotilde, waarin
-ze uit naam van mama het logeergebouw ten paleize ter beschikking der
-familie stelde.
-
-»Neen, ik kan veel doorstaan, maar dat niet!« riep Louise.
-
-»Kind! hoe heb ik het nu met je?« vroeg Daniël. Waarop zijn vrouw
-neerzonk in den kinderstoel (de eenige die bij de hand was, de anderen
-werden gepolitoerd) en hem vroeg, of hij dan niet wist dat daar
-tapijten lagen onder de tafels—hierbij doelende op de neiging harer
-spruiten om den vloer te beschouwen als een sawah, waarop elke
-rijstkorrel honderdvoudige vrucht zou dragen;—of hij dan niet wist dat
-er zijden dekens op de bedden waren—met het oog op een andere
-eigenaardigheid;—dat sarong en kabaai—haar grootste troost in deze
-bange dagen—daar niet vermoed, veel minder gezien mochten worden; dat
-Frits slaags zou raken met Oscar en hem zeker onder zou krijgen, wat
-ten gevolge zou hebben...
-
-»Goed! goed!« riep Daan, die er in zou toegestemd hebben dat men hem
-roosterde, als hij maar niet werd lastig gevallen met de voorbereidende
-maatregelen.
-
-»Neen, laten we nu eens kalm beraadslagen,« vermaant Louise, terwijl
-zij beproeft zich wat gemakkelijker te vlijen in den kinderstoel.
-
-Daniël onderwerpt zich. De kleinsten moesten bij mama blijven. Dat
-sprak van zelf.
-
-In den laatsten tijd verheugde De Bruining zich altijd zeer, wanneer
-iets van zelf sprak en dus herhaalde hij vroolijk: »Van zelf.«
-
-»En Jantje. Hij zal volstrekt mee naar mevrouw Verschuere willen, en
-Toetie is ook best bij mij. Zij kan niet buiten ons, dat teêre hartje!
-Dan heb je kleine Daan!«
-
-»En ik!?« roept De Bruining ongerust, »vergeet mij niet.«
-
-»Ja, dat is waar ook,« zegt Louise en zucht bij het dilemma.
-
-De zieke vergist zich in de beteekenis van dien zucht. »’t Spijt me,
-Wies,« zegt hij nederig, »dat ik het je zoo lastig moet maken.«
-
-»Daan!« roept Wies, »foei, hoe kun je zoo iets zeggen?« en ze vliegt
-naar hem toe, gevolgd door den tafelstoel, die zich hardnekkig aan haar
-vastklemt en de omhelzing, welke plaats heeft, niet weinig bemoeilijkt.
-
-»Dan zouden we dus met ons vijven bij Verschuere gaan. We sturen Frits
-en Daan bij mevrouw Paerel...«
-
-»Frits en Daan? Maar lieve man, waar denk je aan? we kregen ze niet
-levend terug! Als die twee bij elkaar zijn, verzinnen ze dingen...«
-
-»Wim dan—met de juf?«
-
-»De juf... daar zeg je zoo iets. Waar zullen we die heensturen dat we
-het minste last van haar hebben? In ’t hôtel maar.«
-
-»Met Louis?«
-
-»Neen, die sart ze voortdurend.«
-
-»Maar... mijn God, wat moet er dan gebeuren?«
-
-Mevrouw De Bruining ziet, dat mijnheer zijn hoofd vasthoudt. Dit,
-gevoegd bij haar steeds moeilijker zitplaats, brengt haar tot een
-besluit. Mini en baboe ade, Toetie de teergevoelige en Daan de zieke
-zullen haar volgen naar Verschuere, de rest zal bij mevrouw Paerel
-worden ingekwartierd. ’t Was wel gevaarlijk, maar in ’s hemelsnaam, de
-dokter woonde dicht in de buurt, voor het geval dat er een ongeluk
-gebeurde en—dit met een zucht van eerbiedige bewondering—mevrouw Paerel
-was zoo flink!
-
-Nita lachte met haar vriendelijksten lach, toen zij de regeling vernam
-en verzocht vooral Jantje—die reeds weken bij haar logeerde—tot het
-laatste te mogen houden; mevrouw Paerel zag er niets tegen op en zoo
-was dus alles tot wederzijdsch genoegen geschikt. Dit nam niet weg,
-dat, toen enkele dagen later de familie arriveerde, beide dames zich
-voelden als een boer die inkwartiering krijgt.
-
-Maar wie had nu ook kunnen vermoeden, dat Louise, na vier weken lang
-niet anders gezien te zijn dan gebogen over kisten en koffers, beladen
-met stapels kleeren, gewapend met spijker en hamer, verward in kluwens
-bindgaren of struikelend over bergen scheurpapier, wie had kunnen
-gelooven dat Louise nog altijd niet gepakt zou zijn?
-
-Wie ook had kunnen vermoeden dat de kinderen hun verhuizing zouden
-inrichten op de manier van Noach; dat Daantje zijn pratenden béo met
-zich zou voeren, dat Louis de reis zou aanvaarden met een
-kattéehaantje, dat Frits op den voet zou gevolgd worden door twee
-blatende geitjes en Willem door een paar jonge honden?
-
-»Mijn hemel! wat komt dáár aan?« riep mevrouw Paerel, toen de stoet de
-kanarielaan afkwam en zij ze reeds in de verte hoorde. »Maar zijn ze nu
-heelemaal gek geworden?« vroeg ze, toen zij kon onderscheiden wat de
-kinderen meebrachten.
-
-Het verhinderde niet dat zij ze hartelijk welkom heette.
-
-»Alle kinderen binnen en alle beesten naar den stal,« sprak ze
-vriendelijk, maar toch op den toon waaraan haar parelsnoer geleerd had
-te gehoorzamen.
-
-Dit scheen echter geenszins in de bedoeling te liggen; de jonge
-Bruinings keken haar eerst verbaasd en vervolgens, toen het bevel
-herhaald werd, uitdagend aan, drukten hun lievelingen vaster aan de
-borst, herhaalden het woord »beesten«, alsof dit een vreeselijke
-beleediging was, in één woord gedroegen zich alsof ze lid waren van een
-maatschappij voor dierenbescherming.
-
-»Komaan, laten we eerst die kip maar eens wegbrengen.«
-
-»’t Is een haan!« riep Frits met de grootste verachting voor zulk een
-vergissing.
-
-»Nu, dien haan dan.« En toen Louis weigerend het hoofd schudde, voegde
-ze er lachend bij: »Hij slaapt toch niet bij je in bed?«
-
-»Zeker; altijd.«
-
-Mevrouw Paerel schrikt niet gauw, maar dit antwoord, gegeven alsof het
-van zelf sprak, brengt haar toch min of meer van haar stuk. Na eenige
-aarzeling besluit ze echter haar gewone taktiek te volgen en met
-redeneeren te beginnen, om eerst, als redeneeren niet baat, tot krasser
-maatregelen over te gaan. Zij verzamelt—niet zonder eenige vrees voor
-zekere gebeurlijkheden—de kinderen met hun beesten rondom zich en
-begint, onder het klagelijk geblaat der geitjes, het nijdig gebrom der
-honden en het gekakel der kippen:
-
-»Zeg er eens, jullie vindt het zeker erg naar, dat je arme, goeie papa
-zoo zenuwachtig is in den laatsten tijd?«
-
-»Ja,« roept Frits, »hij kan niets verdragen; ma roept maar altijd dat
-we stil moeten zijn.«
-
-»Juist. Je begrijpt dat het heel treurig zou zijn als de papa van mijn
-jongens ook zoo werd.«
-
-»Nu, dat zou je voelen,« merkt Daan op, tot den oudsten Paerel gewend;
-»ze slaan er maar op, hoor! als ze dat hebben.«
-
-»Omdat ik de ziekte van je papa voornamelijk toeschrijf aan het rumoer,
-dat bij jullie altijd in en om huis was...«
-
-»Hou je mond, kwaje meid,« roept nu de béo; en mevrouws juf, die
-uitmuntend gedisciplineerd is, doorleeft een vreeselijk oogenblik.
-
-»Omdat ik bang ben dat mijnheer Paerel anders dezelfde ziekte krijgen
-zal, heb ik verboden dat op mijn erf ooit eenig leven gemaakt wordt.«
-
-Hier kraait de haan. Maar als een tweede Petrus stoort ze zich daaraan
-weinig en gaat voort: »Er zijn maar twee soorten van beesten, die hier
-mogen komen: visschen en konijnen; alles wat schreeuwt, kraait, miauwt,
-blaft of blaat wordt onmiddellijk verwijderd.«
-
-Daar ze ziet dat haar toespraak niet den minsten indruk maakt, slaat ze
-opeens een graftoon aan: »Ze blijven hier nooit een nacht, want de
-jongens hebben last om, zoodra het donker wordt, ze te verwurgen of
-dood te slaan.«
-
-Nauwelijks heeft mevrouw Paerel uitgesproken, of Louis, die op haar
-schoot leunde, springt ontzet achteruit; een gehuil als van halve
-wilden stijgt op uit de groep, een stem, nu niet van de béo, zegt
-duidelijk hoorbaar: »wat een gemeen mensch!« Teekenen worden gegeven,
-en zonder een woord te spreken rennen ze weg, met de beschermlingen
-onder den arm, de voorgalerij uit, de kanarielaan weer in.
-
-Mevrouw Paerel moet bekennen dat ze nog zelden voor zoo’n ondankbaar
-publiek gesproken heeft. Maar zij vindt het geval meer grappig dan
-onrustbarend en verheugt er zich op om, als Paerel straks thuis komt,
-hem er het verhaal van te doen.
-
-»Zij gaan ze denkelijk in veiligheid brengen,« zegt ze kalm tot haar
-bonne. »Loopt u ze even na? U behoeft natuurlijk niet te hollen, zooals
-zij. En brengt u ze me straks hier zonder de beesten. Dan ga ik in dien
-tijd thee zetten voor mijnheer en zal ik zorgen dat ze wat lekkers
-vinden als ze terugkomen.«
-
-Maar die zorg was onnoodig; ze kwamen niet terug.
-
-Was mevrouw Paerel ontsteld geweest bij de aankomst harer gasten, niet
-minder was mevrouw Verschuere het, toen de eene kar na de andere haar
-erf opreed, toen de koelies haar bloempotten omverwierpen bij het
-afladen der kisten, toen een der buffels aan haar mooiste klimplant
-begon te knabbelen.
-
-Met moeite onderdrukt ze den zucht, die aan haar borst dreigt te
-ontsnappen, nu ze haar bijgebouw ziet vol laden met allerlei mogelijke
-en onmogelijke voorwerpen, nu ze voortdurend stoot op kinderen en jonge
-honden (het was een nest van vijf geweest); ze zwijgt en onderwerpt
-zich. Maar toch, als Sarinah Toetie oppakt en wegleidt van een
-fantasiestoeltje, waarop dat kind bezig is vette vingers te zetten, als
-Mingo de lieve Jantje meeneemt in plaats van hem bij den suikerpot te
-laten, dan is ze haar bedienden zeer dankbaar. Ze staat trouwens voor
-alles alleen. De Bruining ligt in zijn ziekestoel, doodelijk afgemat na
-de inspanning die het overgeven zijner betrekking hem kostte; Louise
-heeft het veege lijf uitgestrekt op den divan, vermoeid als slechts een
-vrouw zijn kan, die daareven een huis verliet, »klaar voor de
-vendutie.« Verschuere heeft gezien waar de logées zijn neergezegen en
-zich toen geborgen in het tegenovergestelde gedeelte van het huis, en
-de juf is wel meegekomen, maar naar het schijnt met geen ander doel dan
-om de badkamer te bezetten.
-
-Nita schenkt thee en limonade—De Bruining zijn alle warme dranken
-verboden—en melk voor de jonge honden, en wenscht dat er onweer kwam of
-dat de deur van de badkamer openging.
-
-Daar vernemen ze in de verte een verward rumoer: hondgeblaf,
-geitgeblaat, kindergeschreeuw, en met een schrik, die in een gewoon
-geval onnatuurlijk zou zijn, rijst mevrouw De Bruining overeind en
-krijt: »Goede hemel, daar heb je ze!«
-
-Het moet gezegd, de ontmoeting tusschen de jonge honden en hun mama is
-hartelijker dan die van ouders en kinderen.
-
-Barsch vraagt de vader: »Wat beteekent dat nu?« en met een hardheid,
-die haar straks tranen van berouw zal kosten, roept de moeder:
-
-»Wil je wel eens dadelijk naar mevrouw Paerel gaan, ondeugende
-bengels.«
-
-»Ze wil ons niet hebben, pa,« zegt Daan. »Ze zegt dat ze ons van nacht
-allemaal zal laten wurgen.«
-
-»Of doodslaan!« voegt Frits hier tot opheldering bij.
-
-»Wurgen? Doodslaan? Wat is dat nu voor nonsens?«
-
-»Ja, pa,« huilt Louis, »ik ben zoo bang! Zij zegt dat op haar erf alles
-wat schreeuwt wordt doodgemoord.«
-
-»Maar je behoeft niet te schreeuwen.«
-
-»En als we dan naar bed gaan, pa?« vraagt Louis, nu blijkbaar verbaasd
-over zoo’n bewering.
-
-»Dat is waar ook. Dan schijn je ’t niet te kunnen laten. Maar... ’t is
-onmogelijk dat die goede mevrouw Paerel zoo iets gezegd heeft.«
-
-»Wat? Goed? ’t Is een vilder! een beestenmoordenaar! We gaan er niet
-meer heen!«
-
-Een doodelijke angst grijpt mevrouw Verschuere aan bij deze bedreiging.
-Zij stopt de kinderen ieder een koekje in de hand om ze tot zwijgen te
-brengen en wendt zich tot de juffrouw, die eindelijk uit de badkamer te
-voorschijn kwam.
-
-»Als u eens even naar mevrouw Paerel gingt en vroegt wat er gebeurd
-is?«
-
-»Ja, mevrouw, zoodra ik gekleed ben.«
-
-Daar de juffrouw juist even lang noodig heeft om zich te kleeden als om
-te baden, geeft dit voornemen weinig uitzicht op een spoedige
-oplossing, maar gelukkig komt op dit oogenblik de bonne van mevrouw
-Paerel. Ze heeft hard geloopen; zij is niet corpulent, zooals die der
-De Bruinings. Met enkele woorden teekent ze den inval der kinderen,
-mijnheers gevoeligheid voor hanengekraai, mevrouws afschuw van jonge
-honden; dan wendt ze zich tot de jongens en verhaalt van de
-lekkernijen, die hen wachten als ze medegaan.
-
-»En mijn geitjes?«
-
-»En mijn haantje?«
-
-»En de béo?«
-
-»Ja die kunnen niet mee.«
-
-»Dan gaan wij ook niet.«
-
-»Mijn God, mijn hoofd! Wies, wat moet er gedaan worden? Schaf dan toch
-raad, Wies!«
-
-Haar goede genius herinnert op dit oogenblik aan mevrouw Verschuere,
-dat men van twee kwaden het minste moet kiezen, en daar de treurige
-waarheid zich meer en meer aan haar opdringt dat ze òf de beesten òf de
-kinderen zal moeten houden, besluiten ze tot het eerste.
-
-»Zie maar of je hier niet een plaatsje voor hen vinden kunt. Mingo,
-help de jonge heeren eens.«
-
-»We zullen den béo hier in de achtergalerij hangen,« zegt Frits
-dankbaar, »dan hebt u er nog wat aan, hij is zoo aardig!«
-
-»Nita, je bent een engel!« zucht mevrouw De Bruining.
-
-»Hoe je mond, kwaje meid,« roept de béo.
-
-»Nu, hebben we ’t u niet gezegd? Is hij niet aardig?« gillen de
-kinderen. Maar daar papa luide begint te kermen van vermoeienis, geven
-ze eindelijk aan de roepstem der bonne gehoor en verdwijnen.
-
-Het blijkt in den loop van den avond dat deze aardigheid van den béo
-zijn eenigste is en misschien beter op haar plaats in zijn vroegere dan
-in zijn tegenwoordige betrekking; hij is namelijk lang in het bezit
-geweest van een gepensioneerd onderofficier, die naar de wijze des
-lands leefde.
-
-De avond ging vrij rustig voorbij. Er kwam een leitje van mevrouw
-Paerel, dat de ouders, zoo mogelijk, nog meer verbaasde dan verheugde:
-het meldde toch dat de kinderen in de rust waren en zich zeer goed
-gedragen hadden.
-
-Het lekkere dineetje—er was in den laatsten tijd niet veel werk gemaakt
-van de tafel thuis—fleurde den zieke wat op; de gedachte, dat ze morgen
-geen huishouding meer zou hebben, maakte mevrouw De Bruining vroolijk;
-Verschuere, de eenige van het gezelschap die niet moe was, deed de
-anderen hun vermoeidheid vergeten en men wenschte elkaar in vrij
-prettige stemming goeden nacht.
-
-Die wensch zou niet vervuld worden. Even na het slaan van twaalven werd
-eerst mevrouw en kort daarop ook mijnheer Verschuere gewekt door een
-klagelijk schreien. Nita dacht aan den zuiling, Gustaaf aan katten.
-Eindelijk begrepen ze dat het de geitjes waren.
-
-Er is niets onvermoeider dan een blatende geit, of ’t moesten twee
-blatende geiten zijn. Ze hielden niet op met blaten, en hield er eens
-eene op, dan vulde de andere onmiddellijk de pauze aan.
-
-Het »hou je mond, leelijke meid,« dat de béo nu en dan ten beste gaf,
-was het wakend echtpaar wel uit het hart gegrepen, maar toch hadden zij
-het best zonder dezen tolk hunner gevoelens kunnen doen, en meermalen
-gaf Verschuere, die zijn onmacht om de geiten te grijpen maar al te wel
-inzag, den wensch te kennen om ten minste dat »zwarte mormel« den nek
-om te draaien.
-
-Tegen den morgen schenen de beesten eindelijk uitgeput, maar dat
-plotseling stilzwijgen vervulde Nita met angstige vermoedens omtrent
-hare bloemen. En nu begon de haan te kraaien, zooals alleen een
-katteehaan kraaien kan. De »ellendeling«, gelijk Verschuere hem noemde,
-wekte al zijn collega’s uit de buurt, met dit gevolg dat kwart vóór
-vijven de nieuw benoemde algemeene secretaris stond te bonzen op de
-deur van Mingo’s kamer, rillend van de morgenkoude en in het humeur van
-een indisch man, die op is en nog geen koffie heeft.
-
-»Is er brand, toewan?« vraagt Mingo slaapdronken, terwijl hij zijn
-hoofddoek omknoopt.
-
-»Neen, veel erger! Roep al de jongens! de spen allereerst om me koffie
-te geven te geven en breng die monsters weg.«
-
-»De logées?« vraagt Mingo met het onveranderlijk gezicht van den nooit
-verbaasden Javaan.
-
-
-
-
-
-
-
-XIX
-
-SERENADE EN VUURWERK.
-
-
-In tegenstelling van den heer Paerel, die ronduit verklaart, dat als de
-jeugdige Bruinings nog één dag in zijn huis moeten blijven, hij het
-ontruimen zou; in tegenstelling van mevrouw, die Louis zonder eten naar
-bed gezonden, Daantje een oorveeg gegeven en de juf flink haar meening
-gezegd heeft over bonnes, die, in plaats van te doen waarvoor ze
-betaald worden, er ponyhaar en kuren op nahouden, zijn de Verschuere’s
-vrij kalm gebleven bij hun wederwaardigheden. En ze waren vele! Maar op
-den laatsten avond dreigden ook zij hun geduld te verliezen. ’t Is
-echter niet de schuld der logées, als er al te veel van dat geduld
-wordt gevergd: hoe toch kunnen die arme menschen vermoeden wat zoo
-zorgvuldig is geheim gehouden, hoe toch kunnen zij denken, dat er een
-plan bestaat, een plan, tot welks uitvoering allereerst noodig is dat
-mijnheer en mevrouw De Bruining »gekleed« zijn!
-
-»Het is kwart voor vijven,« zegt Verschuere, die ongewoon vroeg thuis
-kwam en sedert zijn thuiskomst reeds één leitje weggezonden en twee
-leitjes ontvangen heeft.
-
-»Ja,« antwoordt mevrouw De Bruining rustig wippend, »nog vroeg hè?«
-
-»Niet zoo bizonder vroeg,« meent Verschuere. Maar de manier waarop zijn
-logée zachtjes voortschommelt, bewijst dat ze bij haar eerste meening
-blijft.
-
-»Nog een kopje?« vraagt Nita, die, wat haar ook niet elken middag
-gebeurt, reeds gekapt en gekleed is, in zooverre ze slechts haar
-peignoir voor een japon heeft te verwisselen.
-
-»Ja, zoo straks! Maar er is geen haast bij. Ga gerust je gang met de
-bloemen.«
-
-»Ik vrees dat er wèl haast bij is,« waagt Nita op te merken, terwijl ze
-dadelijk ophoudt met het maken van een bouquet en inschenkt; »u zult
-wel visite krijgen.«
-
-»O, dat wel! Maar niet zoo vroeg.«
-
-»Zoo vroeg? ’t Is vijf uur vóór we allen gebaad en gekleed zijn...«
-
-»Wat ben je onrustig, Verschuere, met die warmte.... ik wou dat we een
-flinke donderbui kregen,« zegt De Bruining.
-
-»Een donderbui? Om alles te doen mislukken?« roept Nita, onvoorzichtig
-als vrouwen zijn kunnen.
-
-»Wat?« vraagt Louise, »wat zou mislukken?«
-
-»Och... alles... de oogst bijvoorbeeld.«
-
-»De oogst? Hoe meer regens de sawahs nu krijgen, zooveel te beter!« en
-De Bruining vraagt zich af, of het mevrouw Verschuere is die zoo’n
-domheid zeggen kan.
-
-Als Wies één zwak heeft, dat zelfs Daan erkennen moet, dan is het dat
-ze nooit een trekpot kan verlaten vóór die tot den laatsten druppel
-geledigd is; als men den heer De Bruining iets ten laste kan leggen,
-dan moet het zijn dat hij sedert het overdragen zijner betrekking
-onbeschrijfelijk lui is geworden; en met deze gegevens, gevoegd bij de
-drukkende atmosfeer, die heden heerscht, ziet het er somber uit voor
-het plan, tot welks uitvoering allereerst vereischt wordt dat mijnheer
-en mevrouw De Bruining gekleed zijn.
-
-»Nu wordt het toch onze tijd! Hemelsche goedheid, ’t is half zes,«
-roept opeens de gastheer met luider stem en springt, schijnbaar
-ontsteld, overeind, in de hoop ook hen te doen verschrikken.
-
-»Nog tien minuten er voor,« constateert De Bruining met een blik op de
-hangklok en blijft rustiger dan ooit liggen.
-
-Op dit kritiek moment daagt er ontzet. ’t Is in de persoon van mevrouw
-Verschuere’s neef.
-
-Hij overziet den toestand met een blik, den toekomstigen veldheer
-waardig.
-
-»U hier, mevrouw De Bruining?« vraagt hij. »O! daarom hoorde ik zeker
-dat arme kindje van u zoo schreien. ’t Scheen of er niemand bij was
-en«.. Maar hij kan zwijgen; reeds heeft de moeder den trekpot in den
-steek gelaten.
-
-»Mijn waarde heer De Bruining—neen, dank je Verschuere, ik zal niet
-rooken—misschien doe ik u geen ondienst met u te waarschuwen... ik heb
-er zoo iets van gehoord dat Zijne Excellentie voornemens zijn zou u nog
-even te bezoeken.«
-
-Met een snelheid, welke men niet bij hem gezocht zou hebben, verdwijnt
-ook De Bruining in het bijgebouw, en nauwelijks is hij verdwenen of er
-ontstaat een luid geroep om bedienden, beantwoord door een trouwe
-opkomst en gevolgd door een groote drukte.
-
-Alle jongens en meiden komen toeschieten: een grijpt het theegoed weg,
-een ander zet de stoelen en tafels ter zijde, een derde maakt alle
-deuren en vensters open, een vierde komt aandragen met groote bladen
-vol champagneglazen, een vijfde begint de lampen te ontsteken, alles
-onder leiding van James, die beloofd had een handje te komen helpen en
-zijn belofte schitterend gestand doet.
-
-Ook Hooglaan komt nu aangetreden—hij kon onmogelijk zoo haastig toilet
-maken als zijn collega—en met zijn afgemeten pasjes, zijn zwaaiend
-badientje en keurige kleeding zou hij reeds van verre een zeer goeden
-indruk maken, zoo niet, met dezelfde kleine pasjes, allen achter
-elkaar, zes inlanders hadden voortgestapt, wat hem deed gelijken op den
-aanvoerder van een troep ganzen. De zes inlanders waren de dragers van
-zes reusachtige bouquetten.
-
-»Van mevrouw van Waliënhove?« vroeg Nita, toen ze uit haar voorgalerij
-den stoet zag naderen.
-
-»Neen! Die neemt het zeer kwalijk, dat, als zij een afscheidsdiner
-geven wil, De Bruining het wagen durft zóó ziek te zijn dat hij het
-niet kan bijwonen. Clotilde stuurt ze. Ik heb haar gezegd dat ze
-gelijkt op de toovergodinnen, die, als ze niet zelf komen, zich laten
-vertegenwoordigen door haar geschenken. Word ik niet galant? Durf je nu
-nog zeggen dat ik den hoftoon niet heb?«
-
-De heer Verschuere daalt nu af naar de ruime gewelven onder het huis,
-waar hij zijn wijn bewaart; mevrouw gaat naar haar kleedkamer: bij hun
-terugkomst vinden ze de voorgalerij herschapen in een bloementuin,
-bestraald door een zee van licht.
-
-»Hoe keurig!« roept Nita. En dan vriendelijk: »Ik wou dat je onze
-adjudant waart, James.«
-
-»Ik wou het ook, Nita.«
-
-»Nu, daar behoef je zoo’n sentimenteel gezicht niet bij te zetten! Kijk
-eens, Verschuere, ziet het er niet allerliefst uit? Je moogt de heeren
-wel eens vriendelijk bedanken... Waar is Hooglaan?«
-
-Deze komt met een min of meer onthutst gezicht Verschuere op zijde.
-»Hebt u misschien ook een vrouwelijk wezen bij de hand?« vraagt hij
-dezen geheimzinnig.
-
-»Jawel«, zegt Verschuere en wijst lachend op Nita.
-
-Maar zulke aardigheden vallen niet in mijnheer Hooglaan’s smaak.
-
-»Ik bedoel een dienstbare. Om mevrouw De Bruining te gaan waarschuwen.«
-
-»Ik zal haar roepen. Ze zal nu wel klaar zijn, denk ik.«
-
-»Integendeel, mevrouw. Ziet u, ik had misschien niet zoo indiskreet
-moeten wezen, maar daareven wierp ik—natuurlijk bij toeval—een blik in
-haar voorgalerij en—excuseer mij, mevrouw Verschuere—ik zag daar uw
-logée in nachttoilet.«
-
-»In nachttoilet!« herhalen allen verbaasd. »Onmogelijk!«
-
-»Ik verzeker het u.«
-
-»Onmogelijk! Op dit uur van den dag!«
-
-»O ja«, roept Hooglaan nu met zijn meest gemaakt stemmetje, »’t is waar
-ook, u noemt dat anders: in sarong en kabaia, meen ik. Maar ziet u, bij
-ons op het paleis is de geijkte term....«
-
-Reeds is James uitgebarsten in »dien ruwen lach die zijn collega zoo
-agaceert«; reeds heeft Verschuere zich haastig omgekeerd om Mingo te
-roepen, wien hij niets te zeggen heeft; reeds is Agnita de trappen
-afgevlogen naar de logeerkamer, waar ze Louise vindt.... erger dan in
-nachttoilet.
-
-»Mijn hemel! juf, neem Jantje! Maar in ’s hemelsnaam, wat voert u uit,
-mijn lieve mevrouw?«
-
-»Jantje heeft zich bezeerd. ’t Ventje....«
-
-»Och, hij doet immers niets anders!« roept Nita, voor het eerst
-ongeduldig.
-
-»Nita-lief, laten we kalm blijven.«
-
-»Kalm blijven! En er komt een serenade!«
-
-»Een serenade!«
-
-»Ja. Baboe! Kassi kous!«
-
-»Een serenade?«
-
-»Ja. Hebt u uw schoenen? O neen, eerst de kousebanden; hier zijn ze.«
-
-»Maar kindlief....«
-
-»Waar is de tournure? Baboe, kassi tournure!«
-
-Jantje gilt—en geen wonder! Zijn wondje bloedt en er is niemand die
-naar hem omziet, want nauwelijks heeft juf het woord »serenade«
-gehoord, of ze is weggevlogen om haar gezicht te bedekken,—haar eerste
-beweging bij elke omstandigheid haars levens—en de anderen zijn bezig
-om naar de tournure te zoeken... die, helaas, niemand vindt.
-
-Intusschen beginnen zich hier en daar in den tuin, die tot punt van
-samenkomst is gekozen, reeds flambouwen te vertoonen; ze worden
-talrijker, steeds talrijker; ze beginnen zich in rijen te scharen; er
-ontstaat een geraas van rijtuigen, waarschijnlijk gevuld met dames die
-komen »nonton«, een gewoel van het inlandsch publiek dat
-samenschoolt—Verschuere laat vragen of de dames gereed zijn......
-
-En de tournure?
-
-»In ’s hemel naam, dan maar zonder,« en drie paar handen gooien mevrouw
-De Bruining haar japon over het hoofd.
-
-Er is in de tropische natuur altijd iets, dat aan tooneeldecoraties
-denken doet, en dit is nooit sterker het geval dan wanneer er tusschen
-het zwartgroen der palmen vuur speelt; de flambouwen geven
-wonderschoone vormen aan het majestueuse geboomte, dat ze verlichten
-met haar rooden gloed. Als vanzelf rijst De Bruining overeind; als
-vanzelf plaatsen de wachtenden in de voorgalerij zich rondom hem: de
-muziek komt tot hen. Het wordt doodstil.
-
-»Blijf zitten, mijnheer De Bruining;« zegt James vriendelijk; »u zult
-straks nog genoeg moeten staan.«
-
-De vermaning blijkt overbodig: hij zinkt reeds terug in zijn stoel.
-
-»Een serenade,... dat hadden ze niet moeten doen... waarachtig... het
-maakt me... Wies! Kom hier bij me.«
-
-»Stil, Daan! Hou je nu bedaard, Daan! Kom, je waart altijd flink...«
-
-Nita, die, terwijl ieder aan champagne dacht, zenuwstillende druppels
-gereed maakte, komt nu nader met haar medicijn.
-
-Haastig drinkt hij het glas ledig, maar hij is zoo bleek en zoo bevend,
-dat de omstanders vreezen voor de mislukking van het plan.
-
-Gelukkig ontbreekt het in de familie De Bruining nooit aan afleiding.
-Juist op het oogenblik dat de stoet het erf opkomt, rent van de andere
-zijde Toetie de voorgalerij binnen: zij rijdt paardje op papa’s
-wandelstok en—op de plaats, daartoe door een even onzinnige als
-onkiesche mode aangewezen—draagt ze mama’s tournure.
-
-Nu is het iets anders een tournure te bezitten en wederom iets anders
-die tournure voor het oog der geheele wereld te zien rondrijden in een
-voorgalerij; iets anders uw vrouw zoo’n dwaas ding te zien aanbinden en
-wederom iets anders te moeten bekennen dat ze dit doet.... de De
-Bruinings schamen zich diep.
-
-Mijnheer kan zoo gauw niet overeind komen, maar dit is ook overbodig;
-ieder wordt gaarne bereid gevonden het ongelukskind een of meer
-gevoelige vermaningen te geven, terwijl ze de trap letterlijk afrolt
-onder de vereende duwen van alle aanwezigen.
-
-Het incident heeft goed gedaan. Als er achtereenvolgens een vijftigtal
-heeren binnenkomen in zwarte jassen en met gelegenheidsgezichten, is
-het voorwerp hunner hulde ten minst in staat ieder hunner de hand te
-drukken en te danken zonder die dwaze tranen, die hem tegenwoordig te
-pas en te onpas in de oogen komen.
-
-Aan den heer Verdijk, den pas benoemden gouvernements-secretaris, is
-opgedragen het woord te voeren.
-
-»Zul je het vooral kort maken?« fluistert Verschuere hem toe; »de man
-is op van de zenuwen.«
-
-Het is zijn voornemen kort te zijn, niet zoozeer uit medelijden met den
-jubilaris—welke feestredenaar heeft ooit medelijden met zijn
-slachtoffer gehad?—maar omdat hij moeielijk spreekt en door het minste
-of geringste in de war raakt. Toch maakt hij het nog veel korter dan
-eerst zijn plan is geweest.
-
-»Mijnheer De Bruining! Uit naam van Buitenzorg’s burgers, uit naam van
-de ambtenaren der secre...« Pif! paf! pif! paf! pif!
-
-Men hoopt dat het op zal houden, dit onzinnig pif! paf! en men wacht.
-
-Men wacht. Maar het wordt harder, steeds harder, de slagen schijnen
-vertien-, verhonderdvoudigd te worden.
-
-De vreeselijke waarheid dringt zich aan de wachtenden op. Het moet een
-dier lange trossen voetzoekers zijn, zooals de Chineezen ze ontsteken
-bij hun feesten, en die, eenmaal ontstoken, klappen en klappen tot de
-laatste is opgebrand.
-
-Met den moed der wanhoop zet Verdijk borst en longen uit. »Van de
-ambtenaaren der secretarie, die u hierbij het bewijs geven«.... een
-dikke rookwolk.... de spreker kan niet voortgaan.
-
-Pif! paf! Verdijk staat De Bruining, De Bruining staat Verdijk aan te
-zien, alle gelegenheidsgezichten zijn uit de plooi, sommigen om te
-proesten van den rook, anderen om te proesten van lachen, velen om
-ssst! te roepen, alsof mortions zich tot zwijgen laten brengen vóór ze
-hebben uitgeraasd!
-
-Gelukkig komt Verdijk op den inval om het huldeblijk—een
-prachtalbum—maar zonder speech over te reiken.
-
-»Muziek!« roept een stentorstem boven het rumoer uit, en nu roept
-iedereen om muziek en dadelijk klinkt het:
-
-»Lang zal hij leven!«
-
-’t Ziet er niet naar uit of die wensch vervuld zal worden, als een half
-uur later de voorgalerij is leeggestroomd en het verdwijnen van al die
-bekende, bevriende gezichten hem zich zoo eenzaam voelen doet, dat hij
-omziet naar zijn reisgezellin op den tocht door het leven, om in een
-innige omhelzing de zekerheid te erlangen, dat die toch niet zoo
-eenzaam zal zijn als hij een oogenblik heeft gemeend.
-
-»Papa! U bedankt iedereen behalve ons!« en op eens duikt Frits op uit
-den donkeren tuin, vergezeld van een Paerel.
-
-»En waarvoor moet ik je bedanken, jongelief?« vraagt papa aangedaan:
-hij gelooft zich het voorwerp van een niet genoeg gewaardeerde attentie
-zijner kinderen.
-
-»Wel, voor dat vuurwerk! Vond papa het niet mooi? Wat paften ze, hé?
-die mortions?«
-
-»Hebt jullie dat gedaan?« vraagt de vader met onverholen afschuw.
-
-»Ja. ’t Was voor twee kwartjes,« spreekt de jeugdige Paerel fier.
-
-»En,« voegt Frits er bij, terwijl hij zijn vuile zwarte hand uitsteekt,
-»als pa er ons niet voor bedankt, zou pa ons dan het geld willen
-teruggeven.«
-
-
-
-»Zijne Excellentie!«
-
-Hij komt onverwacht, onverzeld; alleen om zijn secretaris nog eens te
-groeten; om mevrouw een gelukkige reis te wenschen; hij blijft slechts
-kort; maar iedereen weet het, het is iets zeer buitengewoons wat de
-gouverneur-generaal hiermede doet; een blijk van waardeering, van
-vriendschap bijna.
-
-De arme De Bruining kan geen woord zeggen op zijn hartelijk: »Tot
-weerziens!« en als hij het beproeft, dan barsten de tranen los, die
-dwaze tranen, den geheelen avond zoo manmoedig teruggedrongen.
-
-
-
-»Ik zal dus naar Bloemduin gaan, Nitalief?«
-
-»Ja, en u moet hen alles vertellen. Van mijn huis en mijn tuin en mijn
-bloemen. En hoe goed ik het heb getroffen met mijn bedienden. En dat ik
-weer muzieklessen neem! Daar was papa erg op gesteld, moet u weten.«
-
-»En dat je zooveel studeert en zoo’n geleerde dame wordt.«
-
-»Neen, zeg hun dat maar niet.... ze mochten eens vragen met welk
-doel... dan moet u hun ook van Gustaaf vertellen: dat hij alles voor
-mij is; alles ten minste wat hij in zijne betrekking voor me wezen kan;
-en ook hoe James hier elken dag komt en welk een prettige afleiding me
-dat geeft. U zult hun zeggen, dat ik gelukkig ben, niet waar?«
-
-»Moet ik dat zeggen, lieve?«
-
-»Ja,« en ze ziet Louise vast in de oogen, »dàt moet u zeggen: gelukkig
-en gezond!«
-
-Dan vallen de vriendinnen in elkanders armen en weenen.
-
-Den volgenden morgen..... ach, we maken het elkaar wèl zwaar, het
-heengaan, wij Indischlui, met onze afscheidspartijen en
-afscheidsbezoeken, met ons komen aan den trein en ons uitgeleide doen
-naar de boot, met onze handdrukken en kussen, met ons wuiven tot het
-laatst.
-
-Maar toch, we zouden het niet willen missen, ’t weemoedig genot van ons
-nog eens te overtuigen, dat er waren die ons liefhadden op het
-smaragden-eiland: we zouden haar niet willen missen de herinnering aan
-die oogenblikken, die ons zoo zenuwachtig maakten; immers, we hebben
-den tijd om onze zenuwen weer tot rust te laten komen in Holland—waar
-men er niet zooveel van vergt.
-
-
-
-
-
-
-
-XX
-
-DE VROUW VAN EEN HOOGGEPLAATSTE.
-
-
-Een jaar is verloopen sedert meer dan 50 passagiers het stuk
-onderteekenden, waarbij aan de directie der maatschappij Nederland
-dringend werd verzocht voortaan te waarschuwen wanneer een harer booten
-gezinnen met meer dan zes kinderen zou vervoeren; sedert zeker
-Geldersch landstadje in opschudding werd gebracht door de aankomst
-eener indische familie; sedert die indische familie dingen begon te
-doen zóó raar, dat ze weken lang stof tot praten gaven, ja, met den
-hardnekkigen levensduur aan verhalen op kleine plaatsjes eigen, over
-een halve eeuw nog in den omtrek zullen voortleven, zij het dan ook als
-legende.
-
-Een jaar sedert Wies voor de eerste maal asperges ging steken in den
-groententuin achter het huis en Daan—in een houding door Jantje
-beschouwd als uitnoodiging om bok, bok, sta vast! te spelen—moest
-antwoorden op haar vraag of dit nu niet veel prettiger was dan met
-blauw potlood aanmerkingen te zitten maken op het werk van arme
-kommiezen; sinds Daan een kloek besluit nam en Wies tranen met tuiten
-schreide, maar beiden zich onuitsprekelijk verlicht gevoelden door het
-vertrek van vier hunner zonen naar een instituut, gunstig bekend voor
-het temmen van indische jongens.
-
-Een jaar sedert, in het paleis onder de palmen, baron Van Waliënhove
-begon te vinden dat men in zijn familiekring wel eens gelukkige
-oogenblikken slijten kan.
-
-’t Is waar, zijn jongens bleven nog altijd een paar wilde knapen, maar
-’t was nu niet meer drieste onbezonnenheid; ’t was nu gezonde
-levenslust, getemperd door verstandige leiding, en—wat het voornaamste
-was—hij heeft nu de gelukkige zekerheid dat al het goede wat in hen
-sluimert wordt gewekt en ontwikkeld.
-
-Die zekerheid schenkt hem een weldadige kalmte na al de zorg die zijn
-zoons—meer nog misschien hun mentors?—hem in de laatste jaren hebben
-gekost, en mocht hij enkele malen pijnlijk getroffen worden door den
-toon, dien de barones zich tegen Van Beevelant veroorlooft, het gedrag
-van den tegenwoordigen gouverneur waarborgt hem, dat tooneelen als
-vroeger somtijds voorvielen nu tot de onmogelijkheden behooren.
-
-Ook—en dit verhoogt zijn geluk niet weinig—ook het hartstochtelijk
-verzet van Clotilde tegen de onderdrukking harer stiefmama heeft
-opgehouden. Wijdt ze haar liefde aan vader en broers, ze behandelt haar
-moeder met al de onderscheiding waarop deze aanspraak maakt—en dit is
-niet weinig! Zij schikt zich naar luimen en nukken, die haar vroeger
-ondragelijk schenen; ze zwijgt, zij het dan met pijnlijken blos, op
-grove hatelijkheden; ze stompt scherpe pijlen af door ze te ontvangen
-met een vriendelijk woord.
-
-Soms, als haar vader haar gadeslaat—zijn heftig kind zoo stil en
-zachtmoedig—ontdekt hij op haar gelaat een geheel nieuwe uitdrukking,
-die aan de kinderlijke trekken iets echt vrouwelijks schenkt, en hij
-mist ter nauwernood de kuiltjes en lachjes, die langzamerhand
-verdwijnen, want ze herinnert hem, gelijk ze nu is, een ander gelaat
-met datzelfde waas van droomerige teederheid en hij bemint in haar het
-verloren ideaal. Soms echter, als ze de oogen naar hem opslaat, vraagt
-hij zich af, of ze niet wellicht in stilte bemint? Immers alleen eene
-vrouw die bemint heeft dien blik.
-
-Maar dit is nu juist de doodzonde, die mevrouw Van Waliënhove haar niet
-vergeeft: ze bemint noch in stilte, noch in het openbaar. ’t Is dan ook
-reeds sedert veel langer dan een jaar dat mevrouw Ramsberge ongerust
-begon te worden, ja, zich ernstig boos maakte over de kuren van die
-Clotilde.
-
-»Mijn hemel, wat was dat nu voor een inval van dat domme schaap om niet
-te willen trouwen! Neen, maar ik vraag u, waar moet het heen met de
-meisjes in Indië, wanneer de dochter van den gouverneur-generaal zulk
-een voorbeeld geeft? ’t Worden compleet europeesche toestanden.«
-
-En hoe Ramsberge het haar ook afraadt, ze kan het niet laten, ze moet
-nu en dan mevrouw Van Waliënhove eens polsen, ze moet van tijd tot tijd
-eens informeeren of er nu nòg niets gaande is.
-
-»Neen, niets,« antwoordt onveranderlijk mevrouw Van Waliënhove.
-
-Ze bijt die woorden af, alsof ze gal en alsem bevatten, en om haar
-mondhoeken vertoont zich een plooi die een minder dom schepsel als de
-generaalsche zou hebben gewaarschuwd dit onderwerp maar liever niet aan
-te roeren.
-
-»Foei,« rammelde ze door, terwijl ze zich koelte toewuifde, »’t is
-ongehoord! Niets, zegt u? heelemaal niets? Men vraagt zich af: wat
-bezielt zoo’n meisje?«
-
-»Ja,« zei de ongelukkige moeder, »dat moogt u wel vragen. Men moet de
-inbeelding van Clotilde hebben, om partijen zooals zij heeft kunnen
-doen af te slaan. Ik heb haar gister nog doen opmerken dat de gekroonde
-hoofden in Europa allen getrouwd zijn; ’t kon zijn dat ze daarop
-wachtte.«
-
-»Ze verdient dat ze overblijft,« zegt mevrouw Ramsberge met een
-heftigheid, waaruit blijkt dat dit de schrikkelijkste straf is die ze
-bedenken kan.
-
-Mevrouw Ramsberge is niet de eenige die in dezen geest spreekt. Al de
-aanhangers van de barones—en ze heeft aanhangers!—vinden dat het
-eigenlijk niet te pas komt, voor de dochter uit een eerste huwelijk,
-ongetrouwd te willen blijven; ’t is waar, ze is natuurlijk vrij als
-ieder ander, maar stiefmoeders verwachten nu eenmaal dat haar
-stiefdochters haar zoo spoedig mogelijk zullen ontslaan van haar
-tegenwoordigheid en hebben nu zulke meisjes het recht om de tweede
-vrouw van hun papa teleur te stellen in die billijke verwachting?
-
-Een jaar is ook verloopen sedert aan den morgen van een blijden dag
-vriendenhanden de villa op het Koningsplein zoo rijkelijk beschonken
-met kransen en bouquetten dat ze een bloemtuin geleek. Ter nauwernood
-geloovend aan het geluk hem beschoren, kwam de bruigom uit dien
-bloemtuin de schoonste roos plukken en niet lang daarna brachten de
-heer en mevrouw Hagen hun eerste bezoek in de kleine luitenantswoning.
-
-»Ik dank u! o papa, ik dank u!« riep het jonge vrouwtje telkens weer,
-ook nadat ze reeds voor alles bedankt had, en toen de ouders
-terugkeerden in hun eigen huis vonden ze het er niet zoo eenzaam en
-ongezellig als ze indertijd gevreesd hadden dat het er zijn zou zonder
-Gertrude: ze hadden altijd stof tot praten, ze moesten altijd weer zich
-verbazen over »die kinderen«, die zoo verwonderlijk verliefd, zoo
-verwonderlijk gelukkig waren.
-
-Een jaar ook sedert mevrouw Verschuere ten tweeden male werd
-teleurgesteld in de hoop, dat zij voor veel wat haar in het huwelijk
-was ontzegd vergoeding zou vinden in het moederschap; dat ze haar hart
-gebood om stil te zijn en te doen als de kinderlooze vrouwen onder hare
-kennissen, wier mannen geheel in beslag genomen worden door hun
-betrekking: tevreden leven zonder de hulp dier mannen.
-
-Eenmaal tot dit besluit gekomen, begon ze na te gaan welke middelen een
-»vrouw zonder kind en bijna zonder man«, zooals ze zichzelve met een
-weemoedig lachje noemde, ten dienste staan om de lange indische dagen
-door te komen.
-
-De huishouding, de keuken, de tuin, lectuur, conversatie, muziek.
-
-En dan, wat de meeste dames missen en zij in de gegeven omstandigheden
-niet genoeg waardeeren kan, haar liefhebberijen; haar talent voor
-teekenen, haar studielust, haar botanische kennis en de prachtige
-gelegenheid, welke de Plantentuin biedt om die kennis te vermeerderen.
-
-De huishouding.. ja, met de helft van Verschuere’s traktement zou die
-haar handenvol werks gegeven hebben, maar nu is bijna alles wat ze
-daarin doet verkiezing, geen noodzaak.
-
-Mingo heeft zes jaar bij haar man gediend toen deze nog ongetrouwd was
-en is in dien tijd van alleenheerschappij een uiterst bekwaam mandoer
-geworden. Maar hij wil als zoodanig erkend zijn. En het is vreemd—voor
-Agnita ten minste, die nog niet weet hoe de inlander met zijn stille
-tegenwerking ons brengen kan waar hij ons hebben wil—’t is vreemd hoe,
-zoo dikwerf zij handelend optreedt, een partij of diner minder goed van
-stapel loopt dan wanneer ze met een vleiende verzekering van onbepaald
-vertrouwen alles aan Mingo overlaat.
-
-In haar keuken durft ze niet komen. Haar oude kok is een indische
-Vatel. Hij heeft achtereenvolgens gekookt voor zeven landvoogden, met
-het gevolg dat hij zeer juiste begrippen heeft over het vergankelijke
-van alle aardsche grootheid en veel boter gebruikt.
-
-Mevrouw Verschuere zou hem liefst hebben weggezonden, daar hij haar een
-gevoel geeft alsof het zijner onwaardig was ergens anders dan op het
-paleis te dienen, maar op raad harer goede vriendinnen behield ze hem,
-niettegenstaande zijn fabelachtig botergebruik, zijn voorkomen van
-miskend genie en een andere eigenaardigheid, die haar veroordeelt
-altijd met afgetreden landvoogden rekening te houden.
-
-Den eersten keer namelijk dat ze hem opdroeg een zekere pudding te
-maken, had hij gevraagd: »à la Sloet van de Beele of à la Mijer?«; hij
-maakte de hertenbout gereed à la Lansberge, rissoles à la Loudon en een
-aspic à la Duymaer van Twist... die trouwens zóó verrukkelijk was, dat
-hij zelfs Multatuli zou gesmaakt hebben.
-
-Wanneer zij een enkele maal het waagde een aanmerking te maken, dan
-wierp hij haar een half dozijn excellenties naar het hoofd, die den
-door haar gelaakten schotel dus en niet anders gewenscht hadden, en met
-dit wapen wist hij haar, zoo niet geheel van zijn domein te verdrijven,
-dan toch op eerbiedigen afstand te houden.
-
-Ook aan haar toilet behoeft ze weinig tijd en nog minder gedachten te
-wijden. Thuis maakte zij zelve haar kleedjes en droeg ze met de
-grootste voldoening, tot... ze at van den boom der kennis. Een
-kunstenares in het vak kleedde haar gedurende hun verblijf in de
-wereldstad; ze moest zichzelve bekennen, dat dit toch nog heel iets
-anders »was« en stemde gaarne toe, toen Gustaaf het plan opperde
-tweemaal ’s jaars een bestelling te doen in Parijs.
-
-In het kort, ze behoefde, om een onder huismoeders geijkten term te
-gebruiken, geen vinger uit te steken.
-
-Dus wandelde ze en botaniseerde en herboriseerde; dus speelde ze piano
-tot de buren haar weg wenschten; dus teekende ze aquarellen en
-schilderde stillevens; dus studeerde ze en verdiepte zich in allerlei
-geleerde betoogen; dus maakte ze cadeautjes voor alle bruiden en
-kransen voor alle begrafenissen en jurkjes in alle luiermanden en lieve
-attenties voor alle jarigen.
-
-Wanneer dit alles niet baatte, liet ze haar coupé voorkomen en ging
-dikwijls ’s morgens om half elf reeds visites maken.
-
-Visites maken was de eenige bezigheid, waartoe ze door het heilige
-Moeten gedwongen werd. Men leed in Buitenzorg aan de conversatiemanie,
-die het leven in Indië tot een last kan maken, meer dan muskieten of
-warmte.
-
-Ofschoon de residentie er langzamerhand te groot voor was geworden,
-huldigde men er nog steeds het systeem der buitenposten, dat iederen
-nieuw aangekomene dwingt bezoeken af te leggen bij de notabelen, en
-ieder die deze bezoeken niet aflegt beschouwt als een wezen zonder
-opvoeding, voor niets geschikt dan voor een spoedige overplaatsing.
-
-Verschuere had bij aankomst in Buitenzorg zijn visites gemaakt, maar
-sinds het aanvaarden van zijn nieuwe betrekking volgde hij het
-voorbeeld, door de meesten zijner voorgangers gegeven: hij ging niet
-meer uit. Van bezoeken in den vooravond was geen sprake: recepties
-woonde hij alleen bij, als ze ten paleize werden gegeven; voor
-speelavondjes bedankte hij onvoorwaardelijk; niet dat hij soms niet
-dollen lust had in een partijtje, maar hij kende zijne Buitenzorgers:
-als hij de eene uitnoodiging geweigerd, de andere aangenomen had, dan
-zou de burgeroorlog zijn ontbrand.
-
-Nita ware liefst met hem thuis gebleven. Maar daarvan wilde hij niet
-hooren. Integendeel, hij wenschte dat zij zou goedmaken wat hij te kort
-kwam op dit punt. Hij wist, dat het publiek niets zoo moeilijk vergeeft
-als dit, dat men toont buiten het publiek te kunnen, en daar zijn
-politiek meebracht het niet tegen zich in het harnas te jagen, gaf hij
-op gezette tijden groote partijen, opgeluisterd door hooge gasten,
-fijne wijnen en de lekkerste gerechten die de gouverneur-generaalskok
-wist te bereiden.
-
-Dan verklaarde hij aan ieder die het hooren wilde, welk een bezwaar het
-was, aan zijn betrekking verbonden, dat men zoo iets prettigs als
-visites maken er voor moest nalaten, en men ging verrukt naar huis en
-was tevreden met de bezoeken die Nita aflegde, zoo geregeld en zoo
-getrouw, alsof het gouvernement er haar voor bezoldigde. En waarlijk,
-het geleek dikwerf meer op dienst dan op uitspanning.
-
-James was haar een trouwe cavalier. Overal waar ze verscheen werd ze
-even hartelijk welkom geheeten en beklaagd dat ze altijd zoo alleen
-moest uitgaan, maar zij zelve wist niet of ze het wel zoo treurig vond.
-Als de liefde, die ze voor Gustaaf gevoelde, vatbaar was geweest voor
-verandering—maar dat was ze niet, daarvoor vervulde ze te veel haar
-geheele bestaan—dan zou ze hem minder lief gehad hebben wanneer ze met
-hem in gezelschap was.
-
-Hij kon haar dáár zoo vreemd worden! Hij geleek daar zoo weinig op het
-ideaal, dat ze in haar hart bewaarde sinds haar eerste meisjesjaren,
-zoo weinig op den Gustaaf, van wien ze hoorde spreken telkens als ze
-met haar ouders een bezoek bracht op het oude kasteel te Bloemduin; den
-Gustaaf, waarmee zijn vier oude tantes dweepten, gebogen over haar
-theekopjes: wiens brieven werden voorgelezen, wiens portret haar
-aantrok met geheimzinnige macht, dien ze verwarde met de helden uit
-hare geschiedboeken.... tot hij eindelijk verscheen in haar eenvoudig
-dorpje, omstraald door de glorie van een langdurig verblijf in den
-vreemde, in de volle kracht van zijn overheerschenden geest, van zijn
-mannelijke schoonheid.
-
-Ze kon het daar ternauwernood gelooven, dat hij niet een dier mooie,
-trotsche vrouwen gekozen had, aan wie hij nu zoo hoffelijk den arm
-bood, doch haar, het onervaren kind, dat hem niets had te bieden dan
-wat hij niet scheen te behoeven, haar liefde; en soms, als ze hem
-gadesloeg, kon de gedachte haar komen beangstigen, dat hij vroeg of
-laat zou wenschen een dier schitterrende starren gehuwd te hebben,
-liever dan zijn nederig bloempje.
-
-Neen, dat was niet haar geliefde, die glimlachende hoveling die met
-uitgestrekte hand toetrad op den hooggeplaatsten ambtenaar dien hij in
-stilte verachtte; niet haar Gustaaf, die mevrouw Heylerts noodde om met
-hem te soupeeren en dan Van Sonnefelt eene plaats aanbood aan hun
-tafeltje: niet haar Gustaaf, die Amalia te Leurse haar koket spel met
-hem drijven liet, om er zich later mede te amuseeren; die met mevrouw
-Van Waliënhove spotte over mannen en vrouwen, door hem—dit wist ze—in
-andere oogenblikken gevleid en gevierd.
-
-Hij heeft haar geleerd, dat de wereld zulke onoprechtheden eischt: hij
-heeft haar gezegd, dat dit de valsche munt is, waarmede men elkaar in
-zekere kringen betaalt, dat niemand dwaas genoeg is om ze voor echt te
-houden, en ze heeft er ook niet meer zooveel tegen dat andere dit doen,
-maar dat hij, hij, wien ze hooger schat dan al die anderen, dat hij er
-zich toe vernedert!...
-
-Soms, bij het naar huis rijden, sprak hij voort in dienzelfden lossen,
-wereldschen toon.... Ach, ze had hem zoo gaarne opheldering gevraagd
-over veel wat haar bevreemdde: zij wenschte niets liever dan van zijn
-lippen te hooren dat ook hij walgde van dit veinzen en vleien, dit
-huldigen van grootheid, dit moedwillig niet opmerken van het lage of
-gemeene, wanneer het voorviel in de hoogere rangen; maar ze durfde
-niet... ze vreesde zoozeer voor het verlies van haar ideaal! Ze nam
-slechts zijn hand in de hare en vroeg: »Te Bloemduin, bij pa en ma,
-deed je je voor zooals je werkelijk was, niet waar? Dit alles is je
-geen ernst, is ’t wel, Gustaaf?«
-
-Dan sloot hij haar lachend in zijn armen en beproefde de droefheid weg
-te kussen van het bleek, vermoeid gezichtje en beloofde, dat later,
-later, als deze tijd van werken en streven voorbij was, dat later ze in
-hem den Gustaaf zou terugvinden dien ze te Bloemduin had liefgekregen.
-
-En ze geloofde hem. Ze vermaande zich om geduld te hebben, ze beproefde
-om het heden met zijn raadselen en vragen te vergeten in de herinnering
-aan het zalig weleer; in de hoop op een niet al te verwijderde
-toekomst.
-
-’s Morgens waren alle wolken verdwenen van het gezichtje, dat hem
-toeknikte bij het ontwaken: ze had bij het eerste ochtendgloren
-gestaard op het gelaat, dat den vorigen avond haar een oogenblik vreemd
-scheen: ze had de lokken weggestreken tot het edele voorhoofd bloot
-kwam en er bij de aanraking der geliefde hand een glimlach zweefde om
-zijn lippen; ze had teruggevonden wat ze zoo noode miste.
-
-Toen Verschuere niet meer met haar kon uitgaan, betreurde Agnita dat
-slechts ten halve. Immers meer dan wanneer ze haar bezoek, altijd
-vergezeld van Verschuere, had afgelegd, werd ze vertrouwelijk met de
-dames, vooral daar ze nogal eens ’s morgens kwam en dan in de
-achtergalerij werd ontvangen.
-
-Soms, als zij ze zoo bezig zag, den blos der gezondheid op de wangen,
-vroolijk en opgewekt niettegenstaande de vele drukte, kwam zij op het
-denkbeeld te vragen naar het middel om zoo opgewekt te blijven en zoo
-gezond vooral.
-
-Ze gaven raad, zooals we meest raad geven: te veel vervuld van eigen
-belangen en eigen bezwaren en eigen grieven, om ook maar voor enkele
-oogenblikken geheel te kunnen opgaan in den toestand van haar die onze
-hulp en belangstelling komt inroepen.
-
-Ieder bezag haar geval van een verschillend standpunt. De tobbers met
-groote gezinnen, die ze aantrof in een verkreukelde kabaia, met een
-gezicht rood van ergernis luie bedienden voortdrijvend, keken half
-benijdend naar haar geborduurde peignoir, haar zorgvuldig opgemaakte
-krullen, haar kalm, zacht getint gelaat. »Als u nog klaagt, mevrouw,«
-riepen ze, »die alles heeft wat u begeert, die rijden en wandelen kunt
-wanneer u wilt, die uitstapjes kunt maken naar Batavia en nooit van een
-bal of partij behoeft thuis te blijven om de kleine peuzels, wat moet
-het dan niet zijn voor ons, voor ons, die..?« en dan volgde een lang
-relaas van spreeksters groote en kleine misères.
-
-De jonge vrouwen—getrouwd om positie of fortuin, maar daarom niet
-minder gelukkig; en helaas, zoo zijn er vele—verbaasden zich ten
-zeerste over haar. Mijn hemel, ze kon uitgaan en menschen zien, zich
-mooi kleeden, desnoods zich een beetje het hof laten maken... wat wou
-ze meer? O ja, de dagen zijn lang, dat is zoo; maar als men ’s avonds
-laat thuis komt, dan kan men den volgenden morgen gebruiken om uit te
-slapen, en dat helpt enorm om ze door te komen.
-
-De vrouwen die zelve niet denken, maar toch zoo’n ochtendbezoek heel
-aardig weten te passeeren met te herhalen wat ze hier en daar
-opvingen—en helaas, zóó zijn er ook vele!—begrepen dat ze best deden
-met haar mee te praten.
-
-Ja, zekert ’t was een plantenleven, dat leven van de dames in Indië;
-niet waar, geen afwisseling?
-
-Ja juist, dat was zoo vervelend, dat men geen jaargetijden heeft.
-
-Zeker, dat op- en ondergaan van de zon altijd op hetzelfde uur, ze had
-wel gelijk—het was vreeselijk eentonig! Maar och... als mettertijd...
-ze moest maar geduld hebben.
-
-O, daar was het weer! Dat kind! Waarom spraken ze daar toch allen over?
-Wisten ze het dan niet, de dames, die haar maar steeds vervolgden met
-een verwachting, welke nooit verwezenlijkt werd, wisten ze het dan niet
-dat uitgestelde hoop het hart verteert?
-
-Ze wilde niet meer hopen, ze zocht naar een andere oplossing van het
-vraagstuk haars levens. Toen echtgenoot en vrienden haar hadden
-gesmeekt, toch de droefheid te matigen, die haar voor altijd dreigde te
-knakken, toen vroeg ze hen haar te helpen, door niet te gewagen van dat
-beloofde land, aan welks ingang ze tot tweemalen toe stond zonder het
-te mogen binnentreden... en nu kwamen die vreemden en dwongen haar
-telkens weder, naar het gesloten paradijs om te zien.
-
-Neen, daar was geen hulp!
-
-»Je hebt toch alles wat je begeert?« vroeg Verschuere soms, verontrust
-door die smachtende uitdrukking in haar oogen. »Zeg kind, wat ontbreekt
-je? Zeg het en ik zal het je bezorgen.«
-
-»Neen, niets lieve! Dank je.«
-
-Wat zou het baten of ze hem zeide wat haar ontbrak? Hij kon het haar
-immers toch niet geven? ’t Was anders wel weinig, wat zij hem had
-willen vragen.., alleen wat meer van zijn tijd, van zijn gedachten, van
-zijn hart!...
-
-Eerst had ze gemeend, dat als ze zich maar eenmaal had losgemaakt van
-die gedachte aan een kind, alles beter gaan zou. Ze had zich haar
-bestaan afgebakend, haar dagen van uur tot uur verdeeld, ze had zich
-aangegrepen, zooals ieder haar vermaande te doen; ze was moedig
-begonnen met het nieuwe leven en toch, vreemd... ze kon dat gevoel maar
-niet van zich afschudden, alsof er iets komen moest om het ledig te
-vervullen, dat grooter en grooter werd, alsof iedere dag eindigde
-zonder haar te brengen wat ze onbewust van iederen dag vroeg.
-
-Vreemd?... Met die eigenaardige, echt vrouwelijke natuur, die haar
-dreef om van elk harer gewaarwordingen rekenschap te geven, om het
-oordeel te vragen, de goedkeuring te verlangen van haar echtgenoot, met
-die innige behoefte om vreugde en leed te deelen met wien ze liefhad?
-Met die neiging om niet zelve te handelen, maar nederig een steun te
-zoeken en zich geheel op dien steun te verlaten?
-
-»Kom eens mee, Gus! toe, kom eens zien. Ik heb een tak orchydeeën
-geteekend en ’t is zóó beeldig uitgevallen.«
-
-»Ja, lieve, dadelijk; ik zit midden in een stuk... Zoodra ik klaar
-ben...«
-
-Ze wachtte. Soms een half uur, soms langer. En als hij dan kwam vond
-hij haar stil en lusteloos; de opgetogenheid was voorbij, ze vond het
-niet eens meer de moeite waard, hem te laten zien wat ze daar straks
-zoo geroemd had; bij nader inzien was het niets buitengewoons.
-
-Een ander maal kwam ze zijn bureau binnensluipen, een schetsje in de
-hand; ze waagde het niet hem toe te spreken, ze kuchte nu of dan eens,
-tot hij haar hoorde en omkeek.
-
-Ze kon zich niet beklagen dat hij haar niet vriendelijk ontving; hij
-schreef even den volzin af, dien hij begonnen had, stond op van zijn
-schrijftafel, ging mee naar het venster om het volle licht te doen
-vallen op de teekening en prees of laakte met kennersoog. Dan kuste hij
-het naar hem opgeheven gelaat vluchtig en verstrooid en keerde naar
-zijn plaats terug.
-
-Soms bleef ze toeven aan de deur; schoorvoetend, hopend dat hij haar
-wellicht nog tot zich zou roepen, wachtend of hij haar misschien nog
-iets te zeggen had.. Ze zag hoe hij het hoofd weer boog over zijn
-papieren, ze wist dat ze hem hinderen zou, als ze langer bleef... en
-weer gingen dagen voorbij dat ze geen potlood of penseel in handen nam.
-
-Dan zeide ze tot zich zelve, dat ze niet knap genoeg voor hem was en
-wierp zich op de boeken. Ze had geen hoofd voor diepzinnige studies,
-maar ze had den scherpen blik, die vrouwen doet begrijpen waar mannen
-zich moeten inwerken, en zoo kon ze een enkele maal, wanneer de heeren
-een of ander vraagstuk behandelden, meespreken, zij het dan ook
-aarzelend en met een blos die vergeving scheen te vragen voor haar
-vermetelheid.
-
-Verschuere luisterde gaarne, als ze sprak met haar melodieuse stem, die
-ook het meest dorre onderwerp aantrekkelijk maakte; hij knikte haar
-bemoedigend toe wanneer ze schroomde met haar meening voor den dag te
-komen: hij noemde haar zijn madame De Stael en vroeg lachend of ze
-voornemens was om, wanneer hij eens lid in den raad van Indië mocht
-worden, hem de rol te laten spelen van den heer Hagen.
-
-Maar wat ze zoozeer had gehoopt, wat haar moed had gegeven tot zooveel
-inspanning, dat hij nl. met haar spreken zou over wat hem bezig hield,
-dat hij een enkele maal haar oordeel vragen zou, dat hij een deel van
-den last door hem gedragen, zou willen leggen op haar schouders, dit
-gebeurde niet. Niet dat hij een dier mannen was van halve beschaving,
-wie de ontwikkeling der vrouw een ergernis is, omdat die ontwikkeling
-hen beschaamt! o neen, als hij mevrouw Hagen ontmoette of mevrouw
-Heylerts, genoot hij van het zoo zeldzaam geboden voorrecht, verstandig
-te kunnen spreken zonder in den schertsenden toon te vervallen, welken
-mannen bewaren voor vrouwen met wie ze niet praten kunnen en die zoo
-vermoeiend wordt op den duur. Hij zag echter in Nita nog altijd »het
-kleintje«, dat hem geboeid had door haar kinderlijken eenvoud, haar
-onbekendheid met het leven; ze was hem nog altijd »de jongste«, van wie
-niemand iets anders verwachtte dan dat ze lief was en mooi;... hij gaf
-zich geen rekenschap van de groote verandering die met haar had plaats
-gegrepen.
-
-Verre van haar aan te moedigen tot de studiën, die haar tot hem moesten
-opheffen, bracht hij haar terug tot vroeger dagen, sprak hij over de
-herinneringen harer jeugd, over het ouderlijk huis, over het
-vriendelijk Bloemduin, over de tantes en haar eigenaardig bestaan, over
-de boeren en hun kinderlijk bijgeloof en hun grappige gewoonten.
-
-Dat was ontspanning voor hem! Dat was vermakelijk en belangwekkend en
-nieuw. Want hij had bijna geen jeugd gekend, noch den onwaardeerbaren
-zegen van op te groeien in een gelukkig thuis, te midden van gelach en
-liefde, van bloemen en feestjes; hij was vroeg verweesd, het kind van
-een groote stad, van een strenge kostschool; hij had als knaap, als
-jongeling slechts kunnen droomen van zijn liefelijk geboorteland en het
-noodlot leeren verwenschen, dat hem zoo jong daaruit verdreef.
-
-Als ze van »thuis« vertelde boeide ze hem misschien dubbel, omdat dan
-het ernstig mondje weer zoo vroolijk lachte, omdat dan de droomerige
-oogen weder iets herwonnen van den ouden warmen gloed.
-
-Maar hij luisterde slechts zooals men na ingespannen arbeid luistert
-naar lieve muziek. Hij zelf had geen behoefte om te spreken, geen
-behoefte om haar deelgenoot te maken van zijn gedachten. En zoo gingen
-ze dan naast elkander voort, schijnbaar nauw vereend en toch even ver
-van elkaar verwijderd als de palmen op regelmatigen afstand geplaatst
-langs den weg dien zij betraden; hunne kruinen verheffen zich te zamen,
-ze wuiven elkander kussen en groeten toe, maar hunne wortels blijven
-gescheiden.
-
-
-
-
-
-
-
-XXI
-
-EEN VERLIES EN EEN TROOST.
-
-
-»Kom, zus, wat zit je hier nu te tjingelen op die vervelende
-rammelkast; ga liever met ons mee!«
-
-»Met jullie mee?« vraagt Clotilde, terwijl ze zich vol verbazing
-omdraait op haar pianostoel. »Hebt jullie dan geen les vandaag?«
-
-»Neen we hebben vacantie!« juicht Felix, neemt haar hand in de zijne en
-wil haar meetrekken.
-
-Maar Oscar, die het noodig vindt een einde te maken aan de ongeloovige
-verbazing zijner zuster, verklaart: »Weet je wat het is, Tilde?
-Mijnheer heeft een brief gekregen uit Holland en toen zei hij dat we
-weg konden gaan.«
-
-Clotilde is opgesprongen van haar tabouret.
-
-»Een brief uit Holland?« vraagt ze. »En.... zei hij toen, dat je weg
-kondt gaan?«
-
-»Ja. Maar wat is er, zus? Wat kijk je raar!«
-
-»Begrijp je dat dan niet?« En als de kinderen haar zwijgend blijven
-aanstaren roept ze driftig: »Hè, wat zijn jullie toch een paar akelige
-ongevoelige jongens!«
-
-»Vin je dat?« vraagt Oscar, niet gewoon zoo te worden toegesproken.
-»Kom Fe, dan hebben we hier niets meer te maken.«
-
-Maar ze houdt den knaap terug met een wenk harer oogen.
-
-»Neen, blijf hier... ik meen het zoo niet... jullie kondt niet
-weten...« Dan: met een stem, bevend van ontroering: »Mijnheer heeft
-zeker slechte tijding.«
-
-»Ja, dat kan wel zijn, hij praatte op eens zoo zachtjes.«
-
-»Herinner je je niet wat ik je laatst gezegd heb? Dat je het hem niet
-lastig maken mocht omdat hij verdriet had? Ik wist toen reeds dat zijn
-zuster ziek was.«
-
-»Kassian!« zegt Felix. »Zou ze dood zijn?«
-
-»Ik hoop van neen,« fluistert Clotilde nauwelijks hoorbaar. Zóó
-ontsteld is haar gelaat, dat Oscar het zachtjes begint te streelen met
-de vraag:
-
-»Heb je zoo’n medelijden met hem, zus?«
-
-Clotilde wendt het hoofd af. De ervaring leerde haar dat wilde jongens
-scherpe opmerkers zijn kunnen.
-
-»Ja, natuurlijk,« brengt ze met moeite uit. En een oogenblik later als
-ze meent haar stem beter in bedwang te hebben: »Jullie dan niet?«
-
-»O, jawel! Maar willen we nu gaan cricketten?«
-
-Ze trekt Felix tot zich en terwijl ze hem de krullen van het voorhoofd
-wegstrijkt, vraagt ze verwijtend: »Zou je daar lust in hebben, terwijl
-die arme mijnheer Van Beevelant zoo’n verdriet heeft?«
-
-»Maar... we hebben nooit eens vacantie!«
-
-»Hij is heel alleen,« fluistert ze.
-
-Oscar behaalt een overwinning op zich zelf. »Willen we naar hem toe
-gaan?« vraagt hij.
-
-»Doe dat... Jij ook, Fe. Kom, doe dat!« Dan, als ze nog aarzelen, met
-de vrees die kinderen koesteren voor droefheid, smeekt ze: »Om mij
-pleizier te doen!« en nu gaan ze nog wel niet vlug, maar toch gewillig.
-
-Ze blijft onbewegelijk zitten, waar ze daar straks is neergezonken, in
-den grooten fauteuil bij den vleugel: haar bleek gelaat steekt scherp
-af tegen de helroode zijde; ze klemt de nagels in de polster en trekt
-de zware franje uit, de brandende oogen onafgewend gericht op de deur
-waardoor de knapen verdwenen.
-
-Niet lang duurt die spanning. Oscar komt naar binnen vliegen met de
-hoogroode kleur van een jongen, die een heldenfeit meent te hebben
-verricht.
-
-»We hebben het gedaan!«
-
-»Maar hij houdt de deur dicht!« roept Felix.
-
-»Heb je dan niet geklopt?«
-
-»Kloppen? We bonsden! Maar hij wou niet antwoorden.«
-
-»Hoorde je niets?«
-
-»Jawel!« antwoordt Oscar. »Ik hoorde... och, je weet wel zooals je
-laatst deedt, toen je je voet had gebrand.«
-
-»Hè, zus!« roept Felix, die, hoewel minder gevoelig dan Oscar, veel
-zenuwachtiger is, »wat vind ik dat naar om te hooren, zoo’n grooten man
-die kermt alsof hij pijn had.«
-
-»Ga maar cricketten,« zegt ze. Het kost haar moeite die weinige woorden
-uit te brengen, en als ze haar vragen in hun spel te deelen, kan ze hen
-nog slechts antwoorden met een afwijzend gebaar.
-
-De voetstappen der jongens, nu veel vlugger dan daareven, sterven weg
-in de vestibule, op de trappen; langzamerhand, naarmate het stiller
-wordt in de muziekzaal, voelt ze de kracht om zich te beheerschen
-verdwijnen: ze strijkt met de hand over het voorhoofd, ze loopt het
-vertrek op en neder, ze haalt diep adem; eindelijk vindt ze woorden
-voor de aandoening, die zoo op eens haar kwamen bestormen.
-
-»Ze hoorden hem kermen... alsof hij pijn had!« fluistert ze. »Alsof hij
-pijn had! Ze was zijn lievelingszuster... ik weet het van Nita. De
-Verschuere’s zijn de eenigen met wie hij spreekt over zijn
-familieomstandigheden. Met mij is hij niet vertrouwelijk... o neen! Hij
-stoot mij terug... alsof hij bang was voor te veel toenadering. Toch
-onlangs, op gevaar af van onbescheiden te schijnen, heb ik hem
-gevraagd, wat de reden was van zijn sombere stemming. Toen vertelde hij
-me van haar ziekte en van zijn vrees voor slechter tijding... En nu
-moet hij zijn smart alleen dragen. Alleen! Ver van allen die hem lief
-zijn. Alleen!«
-
-Ze herhaalt dat woord tien, twintig malen, zonder het zelve te weten;
-ze voelt slechts, terwijl ze het herhaalt dieper en dieper de sombere
-beteekenis er van.
-
-»Hij kermde... alsof hij pijn had! Dat te weten, en hier te staan,
-machteloos, werkeloos!«
-
-Als het een vreemde was, zou het gewone medelijden, dat men gevoelt
-voor ieder die in droefheid is, haar dringen tot hem te gaan. Als hij
-een vreemde was! Hoeveel te meer dan een huisgenoot! Hoeveel te meer
-een man, die sedert twee jaren zich aller achting en genegenheid heeft
-waardig gemaakt; hoeveel te meer de zoon van haars vaders oudsten
-vriend!
-
-»Was papa maar hier! Of Verschuere! Mijn God, waarom is nu ook iedereen
-weg! Nita zou nooit zijn meegegaan naar Batavia, als ze had kunnen
-vermoeden hoe noodig ze hier was! En Van Suylichem, die juist van
-morgen vertrok met verlof naar Soekaboemi. Iedereen weg... behalve
-mama!«
-
-Alleen!
-
-Straks vliegt ze overeind. Ze doet een paar schreden. Daar staat ze
-stil, het hoofd zinkt haar op de borst, de hand, die ze ophief om de
-portière terug te slaan, valt slap neer; ze keert weder naar haar
-plaats, langzaam, moedeloos als de gevangene, die een oogenblik zijn
-ketenen vergat. Ze heeft alle bewustzijn van tijd verloren, zoo vliegen
-haar de gedachten door het hoofd, zoo snel, zoo pijnlijk snel zijn de
-kloppingen van haar hart, zoo veel, zoo diep, zoo geheel anders dan
-ooit te voren gevoelt ze! Wanneer ze eindelijk ontwaakt, is het door
-het geluid van haar eigen stem, die luide het geheim uitspreekt haar in
-deze ure onthuld: »O God! heb ik hem dan zóó lief?«
-
-Straks ligt ze op de knieën, het brandend aangezicht verborgen, de
-handen gedrukt op de zwoegende borst: alsof de storm, daar opgestoken,
-kon bezworen worden door een paar zwakke meisjeshanden!
-
-»Maar als ik hem liefheb,« fluisterde het in haar, »als ik hem
-liefheb... dan mag ik ook tot hem gaan! Dan mag ik het hem ook zeggen
-dat hij niet alleen lijdt, dat hier dicht bij hem een hart klopt van
-innig medegevoel...«
-
-»Tilly,« vraagt een angstige kinderstem, »Tilly, scheelt je iets?«
-
-Ontsteld ziet ze haar broeder in het gelaat. »Wat doe je hier?« roept
-ze dan in zenuwachtige overspanning. »Heeft mama je gestuurd om me te
-bespieden?« En als de knaap haar met angstige nieuwsgierigheid blijft
-aanstaren: »Ga weg; ga weg, zeg ik je! Ik wil niemand zien!«
-
-»O zus! ik kwam je vragen of...«
-
-»Ga spelen,« roept ze. »Je moest immers volstrekt gaan spelen! Welnu,
-doe het dan!«
-
-»Maar.... ik kan niet spelen.... ik denk zoo aan mijnheer....«
-
-In twee stappen is ze bij hem. Ze sluit hem in haar armen, ze kust het
-bruingelokte hoofd.
-
-»Lieveling! lieveling!«... en ze barst uit in een vloed van tranen.
-
-»Laten we naar hem toegaan, zus.«
-
-Weinige oogenblikken later staan ze te zamen voor de gesloten deur.
-
-»Mijnheer Van Beevelant!« roept Oscar; maar het blijft stil daarbinnen.
-
-»Wilt u niet open doen? Ik ben het... Clotilde.«
-
-Hij hoort die stem, soms zoo overmoedig, voor hem zacht en smeekend,
-die stem, waarin het hem is of hij pas geweende tranen verneemt. Een
-smartelijk verlangen doortrilt zijn geheele wezen, een wild,
-hartstochtelijk hijgen naar troost; een half waanzinnig smachten naar
-een woord van deelneming.
-
-Hij staat aan de andere zijde der deur en beeft waar hij staat. O, al
-was het maar voor één enkel oogenblik zijn hoofd te mogen nederleggen
-in haar koele, zachte handen, al was het maar eenmaal zijn droefheid te
-mogen uitweenen aan dat edele groote hart! haar te mogen zeggen dat hij
-haar liefheeft en hoe vermoeid hij is van zijn strijd... die deur te
-mogen openen, ze te verbrijzelen, die deur, al de deuren die hem
-scheiden van haar!
-
-Hij slaat de hand aan de kruk... Daar, achter hem, ligt de brief,
-geschreven met stervende hand, de brief, geheiligd door de tranen der
-zusterlijke liefde en ’t is of een onverbiddelijke macht hem drijft om
-telkens weer de woorden uit te spreken, die hij daarin las:
-
-»Wees sterk! o Frans, wees sterk!«
-
-»Freule,« spreekt hij, en zijn stem is schor van de bijna
-bovenmenschelijke inspanning, die het hem kost zoo te spreken, »u weet
-zeker niet dat ik alleen ben?«
-
-»Ja, dat weet ik, en daarom kom ik tot u.«
-
-Dit is te veel. Reeds is de deur geopend, reeds staan ze tegenover
-elkander.
-
-Ze heft de oogen naar hem op, en hij weet dat ze geweend heeft om
-zijnentwil. Ze reikt hem de hand, en de druk dier hand is hem meer dan
-alle woorden van troost en bemoediging zijn konden.
-
-Straks keert hij zich tot Oscar en kust het naar hem opgeheven gelaat.
-
-»U hebt slechte tijding van huis?« vraagt de knaap.
-
-»Zeer slechte.«
-
-»Wat u vreesde is gebeurd?« fluistert Clotilde.
-
-Hij buigt het hoofd.
-
-Als ze zich heeft neergezet op den stoel, dien hij haar biedt, blijven
-ze een oogenblik zwijgend tegenover elkander. Dan, met iets plechtigs
-in gebaar en houding, rijst hij op en geeft haar den brief zijner
-moeder.
-
-En terwijl ze leest bespiedt hij hoe diep medegevoel haar aangrijpt.
-Hij heeft het nu zoo bleek en beschreid gelaat lief gehad van het
-eerste oogenblik af, waarop hij het aanschouwde, een blozend, lachend
-kindergezichtje met kuiltjes, die guitig wegscholen in ronde wangen,
-met lokjes, die vroolijk stoeiden rond een onbewolkt voorhoofd, maar
-nooit heeft hij haar zoo waarlijk schoon gevonden, of liever nooit
-heeft hij haar schoonheid zoozeer bemind als in dit oogenblik.
-
-Straks slaat hij den arm om Oscar heen. Hij zag hem onrustig worden, en
-ach! hij wil hen zoo gaarne nog een oogenblik houden; hij zou alles
-geven om de weemoedige zaligheid van dit uur te doen voortduren. Maar
-Oscar, die de schoolkamer altijd vervelend vindt, oordeelt dat het er
-heden, met »die stilte en dat huilen en die lange gezichten«, niet is
-om uit te houden.
-
-»Kun je het niet begrijpen, Oscar,« vraagt hij zacht, »dat ik erg
-bedroefd ben? Jij, die ook zooveel van je zuster houdt?«
-
-Daar barst Oscar geheel onverwacht los in het luidruchtig gehuil, dat
-bij jongens van zijn leeftijd de geliefkoosde uiting van smart schijnt.
-
-»O, mijnheer.. ’t was gemeen.. we hebben er spijt van.. geloof me,
-mijnheer, Fé ook! Hij vindt het ook een gemeene streek.«
-
-»Wat? Wat toch?«
-
-»Dat we u, bij al uw verdriet ook nog het leven hebben zuur gemaakt met
-al onze luiheid en onzen onwil.«
-
-»Maar mijn jongen, je kondt immers niet weten...«
-
-»Jawel,« gilt Oscar, »we wisten het wel! Zus had het ons gezegd! Zus
-had ons gevraagd goed voor u te zijn.«
-
-»Hebt u hun dat gevraagd, freule?«
-
-Weer ligt haar hand in de zijne. Straks, als hij plotseling die hand
-loslaat en opspringt en met groote stappen het vertrek op en neer gaat,
-roept ze hem tot zich.
-
-»Ik dank u voor de lezing van dien brief. Ik dank u zeer. Hoe
-stichtelijk is alles wat uw moeder schrijft over haar. Wilt u mij niet
-wat meer van haar vertellen? Zou het u misschien geen goed doen, als u
-over haar spreken kondt?... Dat is haar portret, niet waar?... Zij was
-zeker mooi, is het niet? Met die expressie zou zelfs een minder fijn
-besneden gezicht mooi zijn geweest.«
-
-»Ik weet niet of ze mooi was... Zij had dat eigenaardige in haar oogen,
-wat alleen lieve vrouwen hebben en wat ons aan haar schoonheid zou doen
-gelooven, ook al waren ze leelijk. Eigenlijk is ze maar heel kort jong
-en mooi geweest; toen kwam de slag, die zulk een groote verandering
-bracht in onze omstandigheden. Van dat oogenblik af was ze oudste
-dochter, oudste zuster; niets anders. ’t Scheen haast of zij alleen de
-kracht in zich voelde om de bitterheid der teleurstelling voor ons
-allen dragelijk te maken: ik weet dat ze het als haar roeping
-beschouwde. En het is haar bijna gelukt. Als ik nu terugdenk aan dat
-blijmoedig lachje, aan die heldere stem, aan die onverstoorbare goede
-luim, waarmede zij bij mama den moed opwekte, waarmee ze papa midden
-tusschen zijn klagen en brommen, kon doen lachen, dan is het me alsof
-we nooit ongelukkig geweest zijn.«
-
-»Uw mama schrijft, dat het heengaan haar zwaar is gevallen. Ik kan mij
-dat nu begrijpen... als men zulk een heerlijke roeping heeft te
-vervullen.«
-
-»Ja, ’t was niet om haar zelfs wil. Zij wist wel, dat het leven haar
-niet meer geven zou wat de illusie is van een jong meisje... maar ze
-moet ten volle hebben begrepen hoe onmisbaar ze was! Ja,« barst hij
-eensklaps los, terwijl de lang bedwongen tranen hem langs de wangen
-stroomden, »wèl onmisbaar. Ik ten minste gevoel een leegte zoo groot;
-voor mij is het een gemis zoo vreeselijk... ’t Schijnt overdreven, niet
-waar? Maar vergeet niet, dat wij te zamen achterbleven, toen pa en ma
-van verlof terugkeerden naar Indië. De verhouding van twee kinderen,
-die ver van vaderland en familie, te zamen opgroeien onder vreemden,
-wordt zoo innig. ’t Was zoo’n moedertje voor me. Ze kon zoo dapper
-opkomen voor mijn rechten, al was ze jonger en zwakker dan ik. Arme,
-lieve Louise! Al mijn grootsche plannen heeft ze aangehoord met haar
-zachten, hoopvollen glimlach, al mijn teleurstellingen met me
-gedragen...«
-
-»En u zegt, dat het leven haar niet veel schonk?« vraagt Clotilde
-opeens. »Een broeder te hebben, voor wien men alles zijn kan...«
-
-»Ja, dat moet u een geluk toeschijnen!«
-
-Er volgt een lange pauze.—»Is het u nooit in de gedachten gekomen,«
-vraagt Clotilde eindelijk met droeve, zachte stem, »is het u nooit in
-de gedachten gekomen, mijnheer van Beevelant, dat, bij al mijne
-schijnbare voorrechten, ik eigenlijk bitter weinig bezit van datgene
-wat voor andere meisjes het leven vervult. Geen zuster met wie ik
-sympathiseeren kan, geen broer die mijn troost of deelneming behoeft,
-geen moeder...«
-
-Er is in het gelaat, dat ze naar hem opheft, iets zoo onbeschrijfelijk
-nederigs, iets zoo kinderlijk smeekends, dat het hem roert tot in het
-diepst van zijn gemoed. Met uitgestoken handen, met geheel de
-aandoening, die hem het spreken belet, uitgedrukt in den warmen blik
-vol liefde, treedt hij op haar toe... Bij die plotselinge beweging
-vallen eenige dichtbeschreven vellen papier op den grond. »Wees sterk!
-o Frans, wees sterk!«
-
-Hij is sterk. De handen zinken slap neder, de gloed en de liefde wijken
-uit het neergeslagen oog, hij bukt zich.
-
-»Dit is haar laatste brief,« zegt hij zonder te durven opzien naar het
-arme, droevige gezichtje... »Ik wenschte dat ik u kon laten lezen wat
-ze schrijft. Wilt u gelooven,« gaat hij nu bedaarder voort, »dat het
-deze brief is, waardoor ik me heb kunnen doordringen van de waarheid
-die ik maar niet bevatten kon, dat ze niet langer op aarde is? Terwijl
-ik las, was het me alsof die woorden tot me kwamen uit hooger, reiner
-sfeer, alsof het niet een sterfelijk wezen was dat tot me sprak, maar
-een engel...«
-
-Hij heeft het hoofd gebogen over die laatste herinnering aan de
-geliefde doode: zacht treedt Clotilde nader, legt de hand op zijn
-schouder en fluistert: »Al ben ik uw zuster niet, al kan ik u niet zoo
-begrijpen misschien, als u me een weinig vertrouwen wildet schenken...
-misschien zou ik u wat kunnen troosten, langzamerhand...« En als hij
-zwijgen blijft, trillend onder de aanraking der aangeboden hand: »U
-zijt zooveel voor mijn broers: ik zou, nu Louise is heengegaan, zoo
-gaarne iets voor u zijn.«
-
-Hij heeft het hoofd opgeheven, hij ziet rondom zich, hijgend als het
-wild, dat, opgejaagd, te vergeefs een uitweg zoekt: nu grijpt hij naar
-den brief als zijne laatste redding.
-
-»Clotilde! je zoudt niet willen, dat ik deed wat zij mij smeekt nooit
-te doen... nooit, nooit. Je zoudt niet willen dat ik haar liefde
-onwaardig werd...!«
-
-Ze blijft zwijgen, verschrikt door dien hartstochtelijken toon, door
-dien wilden blik vol zielsangst.
-
-»Clotilde,« klinkt het weer, maar nu zoo toonloos, dat ze moeite heeft
-te verstaan: »Ik ben zoo zwak, ik smeek je...«
-
-Onhoorbaar wenkt ze Oscar en verlaat met hem het vertrek. Maar als nu
-de deur dichtvalt tusschen hen, dan weten ze het: al de deuren der
-wereld kunnen hen niet meer scheiden.
-
-
-
-
-
-
-
-XXII
-
-FLIRTATION?
-
-
-Het is negen uur in den morgen en nog schijnt de zon niet: een
-zeldzaamheid in dit land, waar de Génestet’s dichtregelen ons soms op
-de lippen komen, maar dan veranderd in de verzuchting:
-
-
- »’k Ben u zoo moe, o heete zon!
- Och! schijn niet alle dagen!«
-
-
-Tegen den blauwen hemel legeren zich zilvergrijze wolkjes; er ligt een
-fluweelen glans over de aarde, de lucht is doorzichtig, de atmosfeer
-frisch en koel.
-
-In den Plantentuin, op het geboomte dat den vijver omgordt, dansen nog
-de insecten, anders om dezen tijd van den dag reeds verjaagd door de
-hitte, fonkelen nog de druppels op het gebladert, suizelt nog de
-morgenwind in den waringin, zich welvend over het koepeldak.
-
-In den koepel heeft mevrouw Verschuere een plaats gezocht. ’t Is om uit
-te rusten, want al doen lucht en beweging haar goed, ze vermoeien toch
-ook. Het schetsboek ligt open op haar schoot, maar ze werkt niet, en
-als ze het eindelijk opent, is het met de zucht van het kind, dat haar
-les maar zal leeren omdat ze het boek in de hand en op het oogenblik
-niets beters heeft om den tijd mede door te komen.
-
-Juist heeft ze het groepje boomen aan den overkant, met zijn
-doorzichtig gebladerte, bestemd om haar heden tot onderwerp voor een
-schetsje te dienen, als er een vlugge voetstap weerklinkt op den
-begrinten weg. Ze zou geloofd hebben dat het een schooljongen was, die
-daar zoo in volle vaart den heuvel kwam afrennen, als ze niet reeds
-haar neef had herkend.
-
-»Morgen, Nita! Hoe gaat het?« roept hij van verre en doet wat hij kan
-om zijn vaart in te houden.
-
-»Dag, James!« De toon harer stem verraadt hoe verheugd ze is over zijn
-komst. »Is me dat nu een manier van je aan te dienen?« vraagt ze
-lachend, »als een bal naar beneden te komen rollen? ’t Scheelde geen
-zier of je waart in den vijver terecht gekomen.«
-
-»Geen nood. Ik wist dat waar jij waart ik altijd aan je voeten
-neerval.«
-
-»Gekheid! in onzen tijd zinkt men neer op ijzeren tuinstoeltjes, niet
-aan damesvoeten,« en ze wijst hem een der zetels naast den haren.
-
-»Hoe gaat het, Nita?« vraagt hij klaarblijkelijk zonder haar verstaan
-te hebben. »Hoe gaat het?« en hij staart haar niet zonder zekere
-bezorgdheid in het gelaat
-
-»O, heel goed!« maar ze ontwijkt zijn blik.
-
-»Hoe voel je je van daag?«
-
-»Wel, hoe zou ik me anders voelen dan uitstekend, op een morgen als
-dezen?« is haar wedervraag. »Vin je ook niet? Er zijn van die dagen
-waarin men niet denken kan aan de mogelijkheid van deze heerlijke
-wereld te verlaten.«
-
-»Aan die mogelijkheid mag je ook niet denken, Nita,« spreekt hij zacht
-en er klinkt moeilijk bedwongen aandoening in zijn stem.
-
-Dan zwijgen beiden.
-
-»En je vraagt niet eens hoe ik je hier heb ontdekt?« roept eindelijk
-James op den gemaakt luchtigen toon, waarachter we gewoon zijn onze
-aandoeningen te verbergen.
-
-»Je ontdekt me altijd; en zou je nu willen dat ik er juist dezen keer
-verbaasd over stond!«
-
-»Ik heb Verschuere ontmoet op weg naar het paleis. Hij vroeg me of ik
-je wat gezelschap wou gaan houden.«
-
-»Zoo is het gemakkelijk Columbus spelen. Maar—als ik je nu eens zei,
-dat ik hier niet gekomen ben om te praten?«
-
-»Dan zou ik dat heel onbeleefd van je vinden.«
-
-»Ja? Dat spijt me. Want wezenlijk, ’t is de waarheid! Zoo’n ochtend als
-vandaag, zoo’n zacht licht, heeft men haast nooit hier in Indië; ’t is
-een dag uit duizenden om te teekenen. Ik zou er zoo graag van
-profiteeren.. Mag ik?«
-
-»Dan zal ik je potlooden punten.«
-
-»Die zijn gepunt.«
-
-»Dan zal ik de bloem plukken die je teekenen wilt.«
-
-»Je treft het niet, James. Ik wil geen bloem teekenen vandaag. Zie je
-dat groepje boomen dáár aan den overkant, waar het licht zoo lief
-doorheen komt kijken? Nu, daarvan wou ik probeeren een schetsje te
-nemen.«
-
-»Dan zal ik je mijn gemakkelijken stoel halen.«
-
-En vóór ze hem heeft kunnen terughouden, is hij den heuvel weer op en
-weggerend naar het paleis.
-
-Er komt een dankbaar glimlachje om haar lippen spelen, terwijl ze hem
-volgt met haar gedachten langs het nu reeds meer door de zon verlichte
-pad.
-
-»Goede, beste jongen!« denkt ze. »Wat is hij altijd lief voor me en vol
-attenties! Trouwens iedereen is lief voor me. Ik kan niet dankbaar
-genoeg zijn voor al de hartelijkheid die me bewezen wordt. Vooral als
-ik ziek ben, wat een belangstelling, wat een deelneming! En wezenlijk,
-ik stel het geduld van mijn vrienden op een zware proef met dat
-altijddurend sukkelen!«
-
-Straks ziet ze den weg op, of James nog niet terugkeert.
-
-»Maar niemand doet toch zooveel voor me als hij,« peinst ze. »Daar
-loopt hij nu weer dat geheele eind, om me wat gemakkelijker te laten
-zitten; wezenlijk, hij bederft ons kleintje. Eerst dacht ik, dat hij
-zoo goed voor me was alleen uit liefde voor pa en ma, want hij
-waardeert zoozeer wat ze voor hem deden, als, zegt Gustaaf, menschen
-wie een weldaad bewezen werd, zelden doen; maar neen, ’t is werkelijk
-genegenheid, een innige, oprechte...«
-
-Eensklaps komt een donkere blos haar gelaat verven: met een ongeduldige
-beweging strijkt ze de hand over het gloeiend voorhoofd, maar ze kan
-niet tegelijk met de zijden lokken de pijnlijke gedachten wegstrijken,
-die daar zoo onverwacht opkwamen.
-
-»Nonsens,« fluistert ze, »nonsens! Een dom praatje, uit de lucht
-gegrepen, een praatje dat geen enkelen grond heeft.«
-
-Maar reeds is ze opgesprongen van haar stoel, reeds gaat ze met
-onrustige schreden het pad tusschen koepel en vijver op en neer.
-
-»’t Ware te wenschen dat de zoogenaamde »dames van ondervinding« ons
-jonge vrouwen haar waarschuwingen bespaarden. Dan zouden we ten minste
-kunnen genieten van de conversatie, dan zouden we vrienden kunnen
-hebben; nu maken ze iederen man, die geen zestig jaar is, tot een
-voorwerp van vrees en schrik!« Dan, terwijl ze eensklaps stilstaat en
-met de punt van haar parasol gaten boort in den vochtigen grond: »Ik
-moet het uit mijn hoofd zetten; ik moet mijn best doen er niet meer aan
-te denken. Zoo’n jongen! Even oud als ik! ’t Idee! Iemand met wien je
-honderdmaal kibbelde, dien je dikwijls straf hebt zien geven, dien je
-geplaagd hebt met zijn eerste pogingen om een snor te krijgen. Neen, ’t
-is al te dwaas! En toch.. van zijn kant.. Dáár, nu krijg ik al een
-kleur omdat ik zijn voetstap hoor; dat komt van die onzinnige
-praatjes!«
-
-In de stilte had ze hem reeds lang gehoord vóór hij bij haar was, en ze
-kon hem dus met een kalm gelaat en vriendelijk glimlachje ontvangen.
-
-»Ga nu eens heelemaal op je gemak zitten. Is het geen heerlijke stoel?
-En hier is een bankje en hier een sluimerrol.«
-
-»Soedah!« zegt hij tot den jongen, die hem ’t een en ander nadroeg en
-dan met dat kinderlijke in zijn manieren, dat zoo goed staat bij zijn
-forsch, krachtig uiterlijk:
-
-»Wat zeg je nu?«
-
-»Dank je, mijn trouwe ridder.«
-
-»Zie je, nu zit je als een koningin met een nederigen slaaf aan je
-voeten. Een slaaf, aangesteld om je de potlooden aan te geven, want—ik
-heb er nog eens over nagedacht—dat is het wat Verschuere me heeft
-opgedragen.«
-
-Ze begint haar werk, maar boomen teekenen is niet gemakkelijk, vooral
-als de teekenares in de war geraakt door een paar oogen, die schijnen
-te vragen of er op een morgen als dezen niet iets beters te doen is dan
-zwarte streepjes maken op wit papier.
-
-Reeds tweemaal heeft mevrouw Verschuere alles weer uitgeveegd, reeds
-driemaal een nieuw potlood gevraagd.
-
-James begint uit alle macht punten te slijpen.
-
-»Je bent toch een voorbeeldige neef,« zegt Nita, die hem gadeslaat,
-achterovergeleund in haar stoel, want het werk, dat maar niet slagen
-wil, vermoeit haar; »ik mag wel zeggen de voorbeeldigste van alle
-neven.«
-
-James breekt de punt. »Ik wou,« begint hij op den knorrigen toon, dien
-hij vroeger tegen zijn speelgenoot durfde aanslaan, »ik wou dat je je
-af kondt wennen om altijd zoo over dat neefschap te praten.«
-
-Verwonderd ziet ze hem in het gelaat.
-
-»Hindert je dat?« vraagt ze. »En ik, die me nog wel verbeeldde dat je
-er trotsch op waart me tot je nichtje te hebben!«
-
-»Dat ben ik. Bij anderen. Maar als we zoo met ons beiden zijn... laten
-we elkaar dan noemen, niet bij den naam dien we toevallig dragen door
-familierelatie, maar«—en zijn stem is nu niet knorrig meer, doch zacht
-en teeder—»bij de namen die ons hart ons ingeeft.«
-
-Agnita schrikt van de wijze waarop hij dit zegt. En als ze heeft
-neergezien in het gelaat, dat hij tot haar opheft, als ze dien warmen
-blik heeft ontmoet, dan vindt ze op eens dat de »dames van
-ondervinding« nog zoo groot ongelijk niet hebben met haar te
-waarschuwen voor mannen beneden de zestig jaar.
-
-Sedert ze zoo zwak werd, bezorgt de minste schrik of aandoening haar
-hevige hartkloppingen, en ze kan dan ook nu niets anders doen dan de
-handen op de borst drukken, voor zich zien en wachten.
-
-»Wil je me dat pleizier doen, Nita?« vraagt hij na een pauze.
-
-Ze heeft nu haar stem terug en antwoordt met goed geveinsde kalmte:
-»Zeker. Ik zal je niet meer neef noemen maar James. Is dat goed? Want
-Van Suylichem vind ik te deftig en ik kan toch moeilijk, zooals de
-kolonel, tegen je zeggen: »Mijn waarde jonge vriend, à propos, hoe
-staat het met Euphrosine?««
-
-»Waarom vraag je dat, Nita?« en hij springt op van zijn zetel en er
-fonkelt een toornig licht in zijn oog. »Je weet heel goed dat er niets
-bestaat tusschen mij en dat vervelend creatuur.«
-
-»Foei, James, praat je op die manier over een dame? Bedenk wat mama
-altijd zei: al kan een jong mensch een liefde niet beantwoorden, hij
-moet de vrouw, die hem onderscheidt, dankbaar zijn voor die
-onderscheiding.«
-
-»Ook als het Euphrosine d’Hannecour is en men de onderscheiding met
-vele voorgangers deelt?«
-
-Zij antwoordt niet en ook hij laat Euphrosine verder rusten. Dat arme
-zieltje heeft alweer de rol vervuld, die de dames d’Hannecour
-aangewezen schijnt in de Buitenzorgsche wereld; ze diende als
-bliksemafleider; de blos is geweken van Agnita’s gelaat, ze heeft haar
-hartklopping bedwongen; James kijkt niet teeder meer.
-
-Maar als hij voor het koepeltje op en neer loopt, een deuntje neuriënd,
-terwijl zij met nieuwen ijver begint te schetsen, dan trekt hij zoo’n
-ongelukkig gezicht, dat ze medelijden krijgt en vergeet hoe gevaarlijk
-zij hem weinige minuten geleden heeft gevonden.
-
-Dat vervelend gebabbel over hem, denkt ze. Nu ga ik overal iets achter
-zoeken. Hoe dikwijls heeft hij mij lief aangekeken, hoe dikwijls heeft
-hij me gezegd dat hij van ons hield, dol van ons hield... en dan heb ik
-het altijd natuurlijk gevonden. Nu... mijn hemel, wat moet hij wel
-gedacht hebben toen hij me zoo zag kleuren? Ik heb me eenvoudig
-bespottelijk gemaakt... het best zal zijn dat ik op de een of andere
-manier mijn congesties in het gesprek te pas breng.
-
-»Nita...«
-
-Ze durft hem niet aanzien, ze is bang dat hij op haar gezicht zal lezen
-wat in haar hart omgaat.
-
-»Dank je, mijn potlood is nog goed.«
-
-»Ik ben nog iets anders dan een potloodkoker, Nita.«
-
-»Daarvoor heb ik je nooit aangezien, James.«
-
-Dan beginnen beiden te lachen en Nita vermant zich en kijkt hem flink
-in de oogen.
-
-In gezelschap zouden ze nu weldra geheel vrij tegenover elkander
-gestaan hebben, maar de eenzaamheid van het plekje, waar ze zich
-bevinden, de fluisteringen van het geboomte rondom hen, het droomerig
-gesuizel van het water, de heerlijkheid van den zoelen morgen, ze
-verwarren die onervaren harten meer en meer. James breekt de eene punt
-na de andere, Agnita teekent abnormaliteiten inplaats van boomen, ze
-wordt zoo onrustig op den gemakkelijken stoel, alsof die met spelden
-was bekleed, en als ze eindelijk voor goed is opgesprongen en Van
-Suylichem haar begeleidt tot aan het hek harer woning, vraagt ze hem
-niet om binnen te komen,—ze verlangt alleen te zijn. Maar nauwelijks is
-ze alleen, of ze telt de oogenblikken tot Verschuere thuis kan komen.
-Als hij eindelijk verschijnt komt ze hem reeds op de trap tegemoet, en
-hij had blind moeten wezen om niet te zien dat er iets aan de hand is.
-
-Hij laat zich dus gewillig naar haar boudoir voeren, en nauwelijks
-heeft Mingo hem zijn selterswater gebracht, of hij vraagt: »Wat scheelt
-er aan, kleintje? Heeft de wandeling je geen goed gedaan?«
-
-»Neen, kwaad. Niets dan kwaad. Maar ’t was eigen schuld. Ik heb, in
-plaats van te genieten van den heerlijken dag, me onpleizierig zitten
-maken.«
-
-»Is James dan niet bij je gekomen?«
-
-»Ja, dat was het juist!«
-
-»Wat? James? Maar ... Nita!«
-
-Ze bloost; dan, na zich een oogenblik bedacht te hebben, vraagt ze
-vleiend: »Die oppasser, die met zijn dikke portefeuille achter je
-aankwam, dat was maar om me bang te maken,—niet waar? Er is geen haast
-bij die stukken?«
-
-»Ze kunnen ten minste wachten.«
-
-»Gelukkig want ik heb iets te zeggen, en het zal zeker nogal lang
-duren, omdat ik niet weet hoe te beginnen.«
-
-»Met het begin zou ik denken.«
-
-»Maar beloof me eerst, dat je me niet zult uitlachen.«
-
-»En, dan...«
-
-»Alles. Je begrijpt toch, dat ik, na zooveel preliminairen, brand van
-nieuwsgierigheid.«
-
-»O, ’t zal je niet meevallen! ’t Is een van die kleinigheden, die een
-vrouw geheel van haar stuk brengen en een man volkomen koud laten.«
-
-»In Godsnaam, Nita, begin!«
-
-»Neen, je moet niet doen of het gekheid is. Je weet wel,« en ze ziet
-hem nu voor het eerst aan, »dat mevrouw Van Waliënhove me gister meenam
-naar haar kamer om die nieuwe waaiers te zien?«
-
-»Ja. Waren ze mooi?«
-
-»Ik geloof het wel. Er was er een bij van negenhonderd francs,
-geschilderd met hun wapens in een krans van mosrozen.... maar ik kon
-het niet goed zien.... ze bergde alles zoo gauw weer weg. Je moet
-weten, die waaiers waren maar een pretext. Ze wou me alleen spreken
-over...«
-
-»Waarover?« vraagt hij, nu niet langer met voorgewende belangstelling.
-
-»Ze nam me bij de hand... Erg lief! En toen kwam ze naast me zitten op
-de causeuse en bracht het gesprek op James.«
-
-»Op James?«
-
-»Kun je niet raden met welke bedoeling?«
-
-»Maakt James ook al het hof aan Clotilde?«
-
-»Neen. Was het dat maar! Ze beweerde juist, dat James zijn hof niet
-maakte. Aan geen enkel jong meisje ten minste. En dit vond volgens haar
-zijn oorzaak in... het kwam omdat...«
-
-Mevrouw Verschuere ziet er nooit liever uit dan wanneer ze verlegen is,
-en Gustaaf vindt haar onbeschrijfelijk bekoorlijk op dit oogenblik; ze
-beproeft namelijk om de gloeiende wangen aan zijn borst te verbergen.
-
-»Omdat mijnheer Van Suylichem verliefd is op mevrouw Verschuere,« aldus
-vult hij den nog altoos onvoltooiden volzin aan. »Is ’t niet zoo?«...
-en hij heft haar hoofd op van zijn borst. »Mijn schuchter duifje! Moet
-je dáár zoo over blozen? Vin je dàt zoo verschrikkelijk?«
-
-»Jij dan niet?«
-
-»Wel neen. Laat me je zeggen, kind, dat ze reeds meer dan een half jaar
-bezig is mij hetzelfde in het oor te blazen.«
-
-»Ja?« vraagt ze verbaasd. »Is ’t mogelijk?«
-
-»Je begrijpt, onze intimiteit met Van Suylichem is haar een doorn in
-het oog. Versta me wel. Niet onze intimiteit meer dan een andere. Maar
-elke vriendschap, elke liefde, elke goede verhouding. Je hebt wel eens
-gehoord van salamanders, die in het vuur leven?«
-
-En als ze, in gedachten verzonken, blijft zwijgen: »Ik heb het maar
-niet verteld, omdat ik je het genoegen van James bij je te zien niet
-verbitteren wilde, maar het hindert haar, dat al haar insinuaties bij
-mij niets helpen; nu zal ze eens probeeren wat ze bij de andere partij
-vermag.«
-
-»Je moet het ergste nog hooren: ik ben van morgen in den Tuin op het
-denkbeeld gekomen, dat er wel iets van aan kon zijn.«
-
-»Waarvan?« vraagt hij streng. »Dat hij hier te veel aan huis komt, of
-dat hij verliefd op je is?«
-
-»Neen, ’k weet wel, ’t is ongerijmd... Maar... hij was toch erg vreemd
-van morgen.«
-
-»James? och kom, Nita!«
-
-»Om nu maar eens één ding te noemen: hij vroeg me om niet meer zoo
-telkens neef te zeggen.«
-
-Verschuere lacht hartelijk. »En is dit alles?« roept hij. »Wel, kind,
-ik kan me heel goed voorstellen, dat hij het vervelend vindt: ik vind
-het ook vervelend; niets stijver dan dat neef en nicht.«
-
-»Maar,« herneemt Nita, steeds met meer aarzeling, want ze gevoelt dat
-ze zich bespottelijk maakt in de oogen van haar echtgenoot, »maar...
-hij vroeg me om hem te noemen met den naam dien mijn hart me ingaf.«
-
-»En dat mag een heel hartelijke naam zijn,« zegt Verschuere met voor
-hem ongewonen ernst. »Geloof me kind, je bent nog jong, je weet nog
-niet, hoe zeldzaam vriendschap is, ten minste zoo’n trouwe
-hondenvriendschap als de zijne; maar waarachtig, iemand die van je
-houdt zooals James van ons doet, dat vin je maar eens of tweemaal in je
-leven, en als je het vindt, kun je het niet genoeg waardeeren.«
-
-»Maar hij was toch heel vreemd van morgen.«
-
-»Kom, haal je nu niet zulke dwaasheden in het hoofd! Hij was vreemd van
-morgen, zeg je? Maar weet je wel zeker dat jij niet vreemd waart? ’t
-Heeft je natuurlijk verlegen gemaakt, dat gebabbel! Als je morgen wordt
-verteld, dat Hooglaan op je verliefd is, dan vin je overmorgen, dat
-Hooglaan heel vreemd doet.«
-
-Ze lacht als een kind dat pas van een groote vrees werd bevrijd.
-
-»Dáárvoor zou toch veel moeten gebeuren, geloof ik. Die stijve Klaas!«
-
-»Niet zoo stijf of hij maakt tegenwoordig druk het hof aan... Maar kom,
-je hebt nu je hart uitgestort... en ik heb nog een massa werk. Zullen
-we gaan rijsttafelen?«
-
-Ze legt haar arm in den zijnen en naar hem opziende, schertst ze:
-
-»Wat men van je zeggen kan, Gus, niet dat je een Othello-natuur hebt.«
-
-»Misschien wel, lieve, als ik niet zooveel te doen had. Othello was met
-verlof, meen ik, toen hij Desdemona wurgde.«
-
-
-
-
-
-
-
-XXIII
-
-INTRIGANTEN AAN ’T WERK.
-
-
-Wanneer mevrouw Van Waliënhove gezegd kan worden met één Buitenzorger
-op intiemen voet te verkeeren, dan is dit met den algemeenen
-secretaris.
-
-Niet dat ze hem werkelijk genegen is, niet dat ze zich eenige illusie
-maakt omtrent de vriendschappelijkheid zijner gevoelens jegens haar,
-maar ze weet volkomen wat ze aan hem heeft—en dit is noodig, wil ze
-haar vertrouwen schenken.
-
-’t Gebeurt somwijlen dat de heer Verschuere, na een bezoek bij Zijne
-Excellentie, een uitnoodiging ontvangt om tot háár te komen; het
-verschil van duur der visites aan mijnheer en mevrouw zou aanleiding
-kunnen geven tot de vooronderstelling dat het afdoen van
-regeeringszaken vlugger gaat dan dat van partikuliere belangen.
-
-Kort na zijn terugkomst van Batavia, waar de gouverneur-generaal met
-gevolg een tiental dagen doorbracht, wacht hem een boodschap in de
-vestibule; reeds wil hij mevrouws kamenier volgen naar het zitvertrek,
-dat ’s morgens beurtelings als kantoor, als gerechtszaal en als
-ontvangkamer dienst doet, wanneer deze, met de onbescheidenheid
-dienstbaren juffertjes eigen, opmerkt:
-
-»Pardon, mijnheer! In het boudoir... ’t is confidentieel.«
-
-Hoe ongepast ook, haar waarschuwing blijkt gegrond; ’t is
-confidentieel, dat ziet hij bij den eersten oogopslag.
-
-De barones—een geheel andere echter dan die bij het groote publiek
-bekend—ontvangt hem bleek en zenuwachtig, achteloos gekleed, het altijd
-zoo zorgvuldig gekapt haar opgenomen in een lossen wrong.
-
-»Goddank dat u gekomen zijt, mijnheer Verschuere,« en ze drukt hem de
-hand, »Goddank!«
-
-»Te veel eer, mevrouw, waarlijk te veel eer!« zegt Verschuere uiterst
-hoffelijk, maar daarom niet minder voornemens op zijn hoede te zijn;
-het optreden zijner vriendin doet hem aan comedie denken.
-
-»Uw conferentie is afgeloopen? En u hebt een oogenblikje voor mij?«
-
-»Uren, mevrouw.«
-
-Nu gaat ze eerst naar de eene deur, dan naar de andere, overtuigt zich
-dat ze niet beluisterd worden en neemt dan plaats dicht naast den
-bezoeker om zachter te kunnen spreken.
-
-Ik geloof dat ik moet oppassen, denkt deze: iets meer dan gewoonlijk
-zelfs.
-
-»O mijnheer Verschuere,« roept nu mevrouw Van Waliënhove, blijkbaar
-afgemat van overspanning neerzinkend in haar fauteuil, »ik weet het
-reeds, u zult mij zeer onpolitiek vinden. Als ik u zeg wat ik te zeggen
-heb, zult u zich verbazen over zooveel onvoorzichtigheid, aan een derde
-te vertellen wat geheim moet blijven: maar... ik ben ten einde raad!«
-
-Die bekentenis van die lippen verbaast hem, ontwapent hem min of meer.
-
-»Mevrouw!« vraagt hij lachend, »u niet politiek? u niet voorzichtig?«
-En dan nog ongelooviger: »U ten einde raad?!«
-
-»Ja, ten einde raad. Ik weet niet wat te doen. Den eenen nacht na den
-anderen breng ik slapeloos door, zonder een uitweg te vinden. En toch,
-die uitweg moet gevonden. Want ofschoon het een familiezaak geldt...
-een zeer kiesche...« ze aarzelt en brengt haar waaier in beweging en
-drinkt een teug uit het glas ijswater voor haar.
-
-»Ik kan u niet zeggen hoe u mij vereert door uw vertrouwen,« begint
-Verschuere langzaam en als woog hij de beteekenis van elk woord vóór
-hij het uitsprak; »maar wanneer het een familiezaak geldt, is het dan
-wel geraden mij er in te mengen?«
-
-»Ik moet. Ik kan niet anders!«
-
-»Ik waag het, mevrouw, u te herinneren aan het fransche spreekwoord: Il
-faut laver...«
-
-»Ja, ik weet wel... ik weet wel!...«
-
-»Ik ben een vreemde.«
-
-»Een vreemde.... ja. Maar zijn het niet allen eenmaal vreemden geweest,
-die we later tot onze vrienden maakten?«
-
-Het was onmogelijk zich niet gevleid te gevoelen.
-
-»Mevrouw,« zegt Verschuere met een lichte hoofdbuiging, »ik ben geheel
-tot uw dienst.«
-
-»Dank u. Ik mag dus op u rekenen? Mijnheer Verschuere, ik zal nooit
-vergeten... dat u me uit deze moeilijkheid redden wilt;« en ze reikt
-hem de hand en brengt met de andere den zakdoek aan de oogen. »O, ik
-wist wel,« gaat ze voort, »dat als ik iemand bereid zou vinden om ons
-een groot verdriet te besparen, u het zijn zoudt.«
-
-Niettegenstaande deze verzekering is mevrouw Van Waliënhove nog verre
-van gerust: ze weet het, ze speelt een hoog spel; één niet genoegzaam
-beheerschte trek in haar gelaat, één onvoorzichtig woord zou voldoende
-zijn om in den man tegenover haar den koel berekenenden tegenstander te
-doen ontwaken.
-
-Dus, in plaats van recht op haar doel af te gaan, neemt ze een kleinen
-zijweg. Ze weet het, hij hangt met hart en ziel aan haar echtgenoot: ze
-weet, hij is een bewonderend vereerder van den man, die in zoo ongewone
-mate het geheim bezit om te verzoenen met zijn hooge betrekking.
-
-»Ik zou zoozeer wenschen,« begint ze, »dat juist in deze dagen de
-gouverneur-generaal niet behoefde te worden lastig gevallen met
-huiselijk verdriet. Hij heeft zonder dat onaangenaams genoeg. U weet
-het, de voorstellen door zekere partij in de Tweede Kamer gedaan, zijn
-hem een doorn in het oog, het drijven dier partij verontrust hem...«
-
-»En geen wonder!«
-
-»Wat hem misschien meer leed doet dan hij wel zou willen bekennen, ’t
-is dat uw oom zich sedert kort geschaard heeft aan de zijde dier
-drijvers. Hij zou zoo gaarne blijven vasthouden aan het denkbeeld dat
-vriendschap en goede trouw bestaanbaar zijn met staatkundig leven. Ik
-vrees echter dat de minister van koloniën hem spoedig genezen zal van
-zijn illusie.«
-
-»Dwalen we niet een weinig van ons onderwerp af?« vraagt de algemeene
-secretaris, die het dezer dagen niet aangenaam vindt om over de door
-zijn oom gehuldigde politiek te moeten spreken.
-
-»Misschien. Men zegt dat het een zwak is van ons dames, nooit voet bij
-stuk te houden. Maar op één punt zijn wij het toch reeds eens geworden.
-’t Is dat Zijne Excellentie niet geplaagd mag worden met familiezaken.«
-
-»Neen, zeker niet... maar wat is de quaestie, mevrouw?«
-
-»De quaestie is deze,« spreekt mevrouw van Waliënhove, terwijl zij de
-scherpe, zwarte oogen vast op haar vertrouwde vestigt, »de quaestie is
-deze: Clotilde heeft een ongeoorloofden minnehandel aangeknoopt met...
-den gouverneur.«
-
-De verachting, waarmee ze dat woord uitspreekt, maakt haar weder geheel
-tot de barones, die het groote publiek kent.
-
-»Onmogelijk!«
-
-»Onmogelijk, zegt u?«
-
-»Vergeef me, mevrouw, maar tot zoo iets is Van Beevelant niet in staat.
-Daarvoor is hij te veel fatsoenlijk man.«
-
-»Fatsoenlijk man! Hij!«
-
-»Ik meen hem wel een weinig te kennen.«
-
-»Misschien dat hij fatsoenlijk is zooals alle mannen fatsoenlijk
-zijn—tot er een vrouw in ’t spel komt.«
-
-»En freule Clotilde zou het meisje zijn om hem te brengen tot... hier
-moet een vergissing plaats hebben!«
-
-»Ik vergis me zelden, mijnheer Verschuere.«
-
-»De uitzondering bevestigt den regel, mevrouw Van Waliënhove.«
-
-Het blijft een oogenblik stil in het boudoir. Dan schijnt een der beide
-partijen een plotseling besluit te nemen.
-
-»Ik zie het al weer,« roept mevrouw Van Waliënhove, »men kan zijn
-vertrouwen niet ten halve schenken. Daarom een bekentenis die, wanneer
-de toestand haar niet zoo dringend eischte, nooit over mijn lippen zou
-zijn gekomen. U hebt u soms verbaasd,« gaat ze voort, terwijl ze de
-uitwerking van elk woord op zijn gelaat bespiedt, »u hebt u soms
-verbaasd over mijn gestrengheid tegen Clotilde?«
-
-»Ja... soms wel.«
-
-»Uw vrouw—en velen met haar—hebben hun bevreemding te kennen gegeven
-over het feit, dat wij besluiten konden haar in Europa achter te laten.
-Wij beproefden nooit ons daaromtrent te verantwoorden. Maar, mijnheer
-Verschuere, u zijt te scherpziende om niet te begrijpen dat we daarvoor
-andere redenen hadden dan alleen den wensch Clotilde’s opvoeding in
-Duitschland te acheveeren.«
-
-»Ik erken dat ik wel eens naar een andere reden gezocht heb.«
-
-»En die reden lag voor de hand, niet waar? de jaloezie der
-stiefmoeder!«
-
-»O mevrouw!«
-
-»Brisons la-dessus. Er is iets anders. Clotilde heeft dien tijd
-doorgebracht op een instituut, bekend om de afzondering, waarin de
-meisjes daar gehouden worden, bekend om de ultra-orthodoxe ideeën die
-daar heerschen... Dat kon toch in de jaloezie der stiefmoeder geen
-reden vinden?«
-
-»Neen zeker niet,—al zou men aan die jaloezie gelooven,« voegt hij er
-haastig bij, meer beleefd dan oprecht.
-
-»De wereld,« gaat mevrouw voort, nog steeds in de rol der beleedigde
-onschuld, »de wereld heeft mij veroordeeld, omdat ik wenschte mijn
-dochter getrouwd te zien. Neen, ontken het niet! Clotilde’s
-tegenwoordig gedrag rechtvaardigt mij genoeg, maar zooals gewoonlijk
-oordeelde de wereld voorbarig... Ik spreek het niet tegen... ik zag
-haar gaarne spoedig getrouwd.... mijnheer Verschuere; er zijn jonge
-meisjes voor wie een vroegtijdig huwelijk gewenscht is... Het spijt me
-te moeten bekennen dat mijn dochter tot die soort van meisjes behoort.«
-
-Een oogenblik begint de barones te vreezen dat ze te ver gegaan is.
-Verschuere ziet haar aan met ongeloovigen blik en zwijgt.
-
-»U twijfelt?«
-
-»Neen, mevrouw. Als u het zegt moet het natuurlijk waar zijn. Ik sta
-alleen verbaasd over mijn weinig doorzicht. Ik toch heb freule Clotilde
-altijd beschouwd als een jonge dame naar lichaam en geest volkomen
-gezond.«
-
-»Ja, dat verwondert me ook van u,« zegt de stiefmoeder volstrekt niet
-uit het veld geslagen. »U ziet anders zoo scherp. Maar begrijp mij wel.
-Clotilde weet zich volkomen te beheerschen, ze toont op dit punt—als op
-meer andere—een buitengewone wilskracht. Daarom—ofschoon deze richting
-van haar karakter ons veel zorg heeft gebaard—maken we er haar
-geenszins een verwijt van: men kan de natuur leiden, niet dwingen, en
-misschien is het een erfdeel harer moeder... dat moet een ziekelijk,
-geëxalteerd schepseltje geweest zijn.«
-
-»Ja...a?« vraagt de algemeene secretaris met tergende verbazing.
-
-»Ja wist u dat niet? Enfin, het is ook zoo lang vóór uw tijd geweest.
-Maar om tot Clotilde terug te keeren, er is een paar jaar geleden een
-historietje gebeurd met een student... een neef van ons... Enfin, u
-spaart me de bijzonderheden?«
-
-»Pardon, mevrouw. Als het niet te veel van u gevergd was, zou ik ze
-gaarne hooren.«
-
-Daarop heeft ze niet gerekend. Toen ze daareven den neef fingeerde, in
-een wanhopende poging om Verschuere te overtuigen, toen dacht ze dat
-hij te veel man van de wereld was om, waar zij iets verzwijgen wilde,
-haar tot spreken te dwingen.
-
-Maar ze aarzelt niet, en herneemt dadelijk met een kalmte, dubbel
-bewonderenswaardig omdat ze onder dien doordringenden blik elk woord
-moet verzinnen vóór ze het uitspreekt: »Ik zie dat wij, vrouwen, niet
-de eenige nieuwsgierigen zijn. Maar u moet uw verwachtingen niet te
-hoog spannen; het geval was niet shocking, alleen romanesk. Niets
-anders dan een mooie jongen die, bij gelegenheid van een bal masqué,
-een ridderkostuum droeg; een meisjeshart, dat, met vacantie thuis van
-een strenge school, niet veel noodig had om in vuur en vlam te geraken;
-een paar rendezvous, een plan om samen te ontvluchten... Maar gelukkig
-werd de correspondentie onderschept en de schaakpartij verhinderd.«
-
-»Zoo?«
-
-»Ze haat hem op dit oogenblik! O, ze zal hem doen boeten voor zijn
-ongeloovigheid! De gelegenheid kan komen dat ze hem op hare beurt in de
-engte zal drijven... als ze hem niet meer noodig heeft.«
-
-»Waarom vertelt u mij dit, mevrouw? Om me te bewijzen dat Van Beevelant
-een gemakkelijke overwinning behaald heeft?«
-
-»Neen, om u voor te bereiden op hetgeen ik nog zeggen moet. Om enkele
-feiten verklaarbaar te maken. U gelooft, niettegenstaande al wat ik u
-gezegd heb, aan de fatsoenlijkheid van uw vriend, aan de onschuld van
-Clotilde... Welnu!«
-
-Mevrouw heeft, terwijl ze sprak, de cassette geopend, die voor haar
-staat. Ze neemt bij dat triumfeerend »Welnu« er een briefje uit en
-reikt het Verschuere toe.
-
-De algemeene secretaris leest:
-
-»Mevrouw Van Waliënhove om negen uur uitgereden; de freule kon niet mee
-gaan: had het te druk met pianostudie. Dadelijk na mevrouws vertrek
-zijn O. en F. naar buiten gezonden. Gingen cricketten op het gazon
-achter het huis. De freule is toen naar de schoolkamer gegaan. Bleef
-daar langer dan een uur te zamen met Van B. Deuren waren gesloten.«
-
-
-
-Verschuere moet het biljet tweemaal lezen; dan geeft hij het terug
-zonder een woord te spreken.
-
-»En is...« vraagt hij eindelijk een weinig hersteld van zijn pijnlijke
-verbazing, »is deze spion te vertrouwen?«
-
-»Waarom noemt u hem een spion? Kan het niet even goed iemand zijn, wien
-de eer van ons huis ter harte gaat?«
-
-»Laat ons dit een oogenblik aannemen.—Mag men op zijn getuigenis
-afgaan?«
-
-»Denkt u, mijnheer, dat ik alleen op zijn getuigenis—hoe betrouwbaar
-overigens ook—een zoo zware beschuldiging zou herhalen. Neen, daarvoor
-is de zaak te ernstig! Ik heb Felix ondervraagd en mijn kamenier...
-Helaas, het is de waarheid...«
-
-»Maar mijn God!« roept Verschuere, terwijl hij het briefje weer opneemt
-en voor de derde maal leest, »mijn God! ’t is ongeloofelijk. De freule
-was met hem alleen, zegt u?«
-
-»Ja.«
-
-Ze weet dat het bezoek in de schoolkamer zou zijn opgehelderd, zoo dit
-schrijven een datum droeg en Verschuere had kunnen nagaan, dat ze
-derwaarts ging om te troosten; daarom heeft ze den datum afgescheurd.
-Ze weet dat het een grove leugen is, dit »ja«. Maar ze spreekt het
-daarom niet minder vast uit.
-
-»Wilt u nog meer hooren?« En zonder zijn antwoord af te wachten, reikt
-ze hem een tweede blad papier toe, beschreven met dezelfde verdraaide
-hand.
-
-
- »Freule eigenhandig bouquet gemaakt van witte rozen. Door Oscar
- laten bezorgen op de kamer van den gouverneur.«
-
-
-»En hier is er nog een.«
-
-
- »Van Beevelant heden morgen gaan wandelen met Oscar. Quasi
- toevallige ontmoeting in het park tusschen hen en de freule, die
- met Felix was uitgegaan. Handdrukken. Zacht gefluister. Op een bank
- achter het bamboeboschje beschouwing van een portret, dat bij mijn
- nadering werd weggestopt. Oscar en Felix vooruitgezonden. Volgden
- langzaam. Zochten eenzame wegen.«
-
-
-»Ja, wat dat laatste betreft, het zou moeilijk gaan in het park drukke
-wegen te zoeken!« zegt Gustaaf, en intusschen vraagt hij zich af, wie
-het zijn mag, wie hen zoo laag kan bespied hebben. ’t Is geen bediende.
-Dan zou hij spreken van jonker Oscar en mijnheer Van Beevelant. Wie kan
-het zijn, die ellendeling?
-
-Mevrouw stoort hem.
-
-»Kent u dit?« vraagt ze, ter nauwernood in staat de vreugde te
-beheerschen, die haar bezielt nu ze hem geheel geslagen ziet.
-
-»Freule Clotilde!« roept hij en neemt haar de crayonteekening uit de
-handen. »Freule Clotilde geïdealiseerd! Ernstiger! mooier! Maar toch,
-hoe sprekend gelijkend!« En hij vergeet een oogenblik, bij de
-beschouwing van het bekoorlijk gelaat, dat die teekening niet hem werd
-getoond om hem in de gelegenheid te stellen Clotilde’s schoonheid te
-bewonderen.
-
-»Mijnheer Van Beevelant heeft er zijn naam niet onder gezet,« zegt de
-barones snijdend. »Maar mocht u twijfelen of iemand anders dan een
-minnaar, van Clotilde’s gezicht een madonnakopje maken kon, zie dan
-maar eens op de achterzijde.«
-
-
- Und was du ewig
- liebst, ist ewig dein!
-
-
-leest van Beevelant’s vriend.
-
-»Twijfelt u nu nog?« vraagt mevrouw Van Waliënhove met goed geveinsde
-droefheid. »Verwondert het u nu nog dat ik radeloos ben?... dat ik uw
-hulp inroep om een einde te maken aan dien toestand; om ons huis te
-bewaren voor schande en bespotting?«
-
-En als hij, eindelijk overtuigd, het hoofd schudt, gaat ze voort:
-
-»Ik moest kalmer zijn... ik moest flinker optreden... Denk niet,
-mijnheer Verschuere, dat deze slag mij onverwacht treft. Ik heb het van
-het eerste oogenblik af geweten dat dit komen zou, tenzij een ander hem
-voor was bij Clotilde! Ik heb het als bij ingeving geraden, wat het
-doel was van zijn verblijf in ons huis. O, ik heb hem dadelijk
-doorzien! Iedereen verwonderde zich dat hij zijn vooruitzichten in
-Holland had opgegeven, om hier gouverneurtje te komen spelen. Ik niet.
-Paris vaut bien une messe. Een paar jaar die betrekking vervuld en dan
-terugkeeren als de schoonzoon van baron Van Waliënhove! Hij kende
-Clotilde, hij wist dat ze zich geroepen acht op te komen voor de
-verdrukte onschuld, hij wist dat, met zijn uiterlijk, de verdrukte
-onschuld meer dan ooit op haar bescherming kon rekenen.«
-
-»Maar vindt u dat hij als zoodanig optrad? Hij heeft zich bij ons nooit
-beklaagd. Integendeel, hij roemde zijn positie, zijn werkkring, zijn
-vlugge, pittige leerlingen vooral.«
-
-»Natuurlijk! Bij u! Daar was ook niets te winnen met zijn
-martelaars-air. Maar hier was het goud waard! Hier was het de weg tot
-Clotilde’s hart.«
-
-»Misschien zou het van uwe zijde politiek geweest zijn, zoo u hem niet
-in de gelegenheid had gesteld als martelaar te poseeren?«
-
-»Ja, dat zou het!« zegt ze met spijtigen toorn. »Ik heb dit later ook
-bedacht. Dat zou het. Maar gedane zaken nemen geen keer.«
-
-»Ik wenschte,« begint Verschuere na een lange pauze, »nog even terug te
-komen op een woord door u in het begin van ons onderhoud gebruikt. U
-spraakt toen van een ongeoorloofden minnehandel. Alles wat u mij tot nu
-toe verteld hebt, bewijst wel dat Clotilde den heer Van Beevelant
-genegen is, maar—niet waar? men kan bouquetten maken voor een jong
-mensch, men kan hem op de wandeling gaarne ontmoeten...«
-
-»Hem opzoeken in de leerkamer?«
-
-»Ja, zelfs toevallig in de leerkamer komen, zonder daarom juist een
-ongeoorloofden minnehandel te hebben. Ik erken, het portret van
-Clotilde, zóó geïdealiseerd, met dat onderschrift, bewijst dat Van
-Beevelant op haar verliefd is. Maar heeft hij haar van zijn liefde
-gesproken? Zijn ze tot een verklaring gekomen? Daarvan kreeg ik nog
-geen zekerheid. En—om u de waarheid te zeggen—ik betwijfel het. Frans
-van Beevelant is iemand, om jaren lang in stilte te kunnen droom en en
-dwepen.«
-
-Haastig slaat ze den blik neer: hij mocht eens verraden wat er in haar
-omgaat. Ha! waarom kon ze ook geen ander werktuig vinden? Waarom heeft
-ze juist hem noodig, hem, met zijn nuchter, scherp verstand, hem, wien
-ze niets wijs kan maken.
-
-»Hoe dwingt u mij toch zoo om alles te zeggen?« vraagt ze zacht,
-treurig bijna.
-
-»Omdat het mijn vriend is, mevrouw, wien dit gesprek geldt.«
-
-»Nu dan. Ze zijn het zamen geheel eens.«
-
-»En het bewijs?«
-
-»Is—dat ze gister gezien is in zijn armen... op de canapé... in de
-muziekzaal.«
-
-»U zegt: ze zijn gezien. Mag ik vragen door wie?«
-
-Mevrouw Van Waliënhove blijft het antwoord schuldig. Neen, ze durft
-niet meer wagen! Het spel, dat ze speelt, wordt al te gevaarlijk met
-dien geduchten tegenstander. Maar als zij den spottenden blik ontmoet,
-waarmee hij op haar antwoord wacht, dan vergeet zij alle
-voorzichtigheid om hem die overwinning niet te gunnen en roept: »Ik heb
-ze gezien! Ik zelf!«
-
-»U zijt zeker tusschenbeide gekomen?«
-
-»Het spijt mij,« spreekt ze, nu weder geheel zich zelve, »dat u me
-niets schijnt te kunnen sparen. Neen, ik ben niet tusschenbeide
-gekomen, ik moet vóór alles éclat vermijden. En nu hoop ik, mijnheer
-Verschuere, dat u eindelijk tevreden zijt met mijne inlichtingen. Dit
-onderwerp is mij zeer pijnlijk; me dunkt u weet genoeg om, als het u
-waarlijk ernst is geweest met uw belofte, nu handelend op te treden.«
-
-»Nog ééne inlichting. U beschouwt het als onmogelijk dat Zijne
-Excellentie de toestemming geeft tot het huwelijk?«
-
-»Tot een huwelijk van zijn dochter met dien fortuinjager! Maar mijnheer
-Verschuere, welk een vraag! ’t is onzinnig!«
-
-»Misschien. Misschien ook niet. De gouverneur-generaal heeft zulke
-geheel bijzondere begrippen omtrent liefde en trouwen.«
-
-»U bedoelt zijn romaneske idées!... Maar u weet toch ook dat men
-gewoonlijk het romaneske wil voor vreemden, niet voor zijn eigen
-dochter.«
-
-»En—vergeef me, mevrouw, het is niet beleefd wat ik u vragen ga... elk
-woord wat u gesproken hebt is de waarheid?«
-
-»Ik stem u toe, het is niet beleefd!... Natuurlijk is elk woord dat ik
-gesproken heb de waarheid...«
-
-»Wil mij dan zeggen wat u van mij vraagt: u hebt natuurlijk een plan
-gemaakt.«
-
-»Ik had gedacht dat u, in naam van uw oude vriendschap, tot Van
-Beevelant zoudt gaan...«
-
-»En verder?«
-
-»Dat u hem eens ernstig onder het oog zoudt brengen, hoezeer hij het
-vertrouwen hem geschonken heeft misbruikt, en dat hij als man van eer
-verplicht is, onder het een of ander voorwendsel, onmiddellijk zijn
-ontslag te vragen.«
-
-»U eischt veel, mevrouw! Als ik uwe opdracht vervul, dan is dit ten
-koste van onze vriendschap.«
-
-»Dat vrees ik ook. Maar is hij uw vriendschap waard?«
-
-»Ik weet het niet. Ik weet alleen dat ik tot dusverre trotsch was op de
-zijne.«
-
-»U moogt er op rekenen dat u de onze er mede zult winnen,« spreekt de
-verzoekster.
-
-»Ik heb veel van Van Beevelant gehouden.«
-
-Mevrouw Van Waliënhove houdt zich als of ze dien kreet van het
-vriendenhart niet hoorde.
-
-»Mijn echtgenoot zal u zoo dankbaar zijn ... en ik, ik zou alles willen
-doen voor dengeen die mij bevrijdde van die vreeselijke nachtmerrie,
-een mésalliance in onze familie.«
-
-»Alles? Dat is veel gezegd, mevrouw.«
-
-»Maar ik zweer u dat het me ernst is. Kom, mijnheer Verschuere, laat u
-niet langer bidden... Vergeet niet dat, wanneer u door de vriendschap
-zijt verbonden aan Van Beevelant, Zijne Excellentie recht heeft op uwe
-dankbaarheid.«
-
-»U hebt gelijk, mevrouw. En ik moet gelooven dat Van Beevelant mijn
-vriendschap niet waard is... Ik zal doen wat u verlangt.«
-
-
-
-
-
-
-
-XXIV
-
-ZELFVERLOOCHENING.
-
-
-De gouverneur-generaal is na het diner Van Beevelant voorgegaan naar
-zijn kabinet en heeft daar plaats genomen in zijn luierstoel, zoo
-gemakkelijk als men het op dit uur gaarne doen mag.
-
-De balkondeuren staan wijd open, ze laten de frissche avondkoelte
-binnen tegelijk met een streep helder maanlicht en het gepraat van de
-beide knapen, die met hun zuster het terras op en neder wandelen.
-
-»U hebt me van morgen om een onderhoud laten vragen,« begint de baron
-vriendelijk. »Het spijt me dat ik u tot nu toe moest laten wachten,
-maar mijn tijd was zeer bezet heden... Wilt u niet gaan zitten?«
-
-De jonge man zet zich, blijde met dit verlof, want de knieën knikken
-hem onder het lichaam; hij weet dat hij vóór alles sterk moet zijn op
-dit uur, en hij voelt zich zwak; zwak en levensmoe, sinds hij
-plotseling verloor wat hem jaren lang een zoo kostbare schat was
-geweest; de vriendschap van Gustaaf Verschuere.
-
-Er zijn weinig woorden gewisseld tusschen de beide mannen, te weinig
-misschien.
-
-Het gif had gewerkt in de borst van den een, zooals zij, die het
-toediende, hoopte dat het werken zou, en de omstandigheden hadden
-medegeholpen tot hij geloofde in de schuld van den ander. Die ander
-heeft hem niet dadelijk verstaan, niet geheel kunnen begrijpen. Toen
-hij verstond, toen hij begreep, toen heeft hij den speelmakker zijner
-jeugd zelfs niet meer aangezien; haastig wendde hij het hoofd af, om
-hem geen getuige te doen zijn van zijn zwakheid.
-
-»Verdedig je!« riep Verschuere. »Bewijs dat het alles laster is en
-logen. Verdedig je... als je kunt.«
-
-Maar Van Beevelant behoort niet tot de mannen, die zich verdedigen
-tegen een beschuldiging wanneer die komt van vriendenlippen; den
-vreemde die hem beleedigde zou hij voldoening hebben gevraagd, de
-vriend die aan hem twijfelen kon, moest hem verlaten zonder dat hij één
-woord had gesproken te zijner rechtvaardiging.
-
-Met al haar list had de booze geest van het paleis geen beter oogenblik
-kunnen kiezen, dan het oogenblik dat het noodlot koos om de vrienden
-elkaar te doen ontmoeten... en voor altijd te scheiden!
-
-Het gebeurde aan den morgen van dezen zelfden dag. De nacht was bang
-geweest; dubbel bang om zijn wonderbare lieflijkheid, met zijn zuchten
-van verlangen en zijn ruischen van beloften, met zijn droomen van lust
-en zijn zingen van liefde! dubbel bang, omdat in nachten als deze het
-hart zoo luide roept om wat het bemint.
-
-Ach, waarom heeft ze dat woord gesproken, dat hem het hoogste mocht
-doen hopen? Waarom die blos, die blik, die hem zeiden wat ze vergeefs
-trachtte te verbergen... dat hij de hand maar behoeft uit te strekken
-om de bloem te plukken, de bloem die—zelfs in deze ure van strijd en
-twijfel ontveinst hij het zich niet—hij niet plukken mag!
-
-Neen, duizendmaal neen! Het zou laagheid zijn misbruik te maken van het
-goed vertrouwen, waarmede hij is toegelaten in den huiselijken kring;
-het zou laagheid zijn, de kiesche wijze waarop hij behandeld is te
-loonen met zoo zwarten ondank: laagheid jegens den man die hem heeft
-welgedaan. Immers, ieder weet het, de heer Van Waliënhove droomt zich
-voor zijn dochter een schitterend huwelijk, rijkdom, rang! Ieder weet
-het, de beste partijen zijn hem niet goed genoeg.
-
-Wie is hij, Frans van Beevelant—het schoolmeestertje zooals haar moeder
-hem bij voorkeur noemt—om haar te durven begeeren? Wat kan hij bieden
-in ruil voor haar stand, haar titel, haar fortuin?
-
-Hij denkt geen oogenblik aan de tegenwerking, die hij van de
-stiefmoeder zou ondervinden, hij voelt zich sterk om alle tegenwerking
-het hoofd te bieden, hij weet dat, gesteund door Clotilde’s liefde, hij
-slechts zou behoeven te willen...
-
-Als hij eens wilde!
-
-Ze hadden elkaar wel lief! Waarom moesten die verblinde ouders geld
-vragen en titels, als hun kind tevreden was met liefde? ’t Was
-krankzinnigheid, het geluk eener vrouw te zoeken in aanzien!
-
-Moest Clotilde opgeofferd worden aan een vooroordeel? Mag hij, aan wien
-ze vrijwillig haar hart schonk, dat heerlijk geschenk weigeren, ten
-koste van zijn en haar geluk? Is dat niet te veel gevergd?
-
-Men zal hem een intrigant noemen, een fortuinjager. Maar als hij en zij
-beter weten, wat deert hen dan het oordeel der wereld?... Baron Van
-Waliënhove is zeer goed geweest voor den zoon van zijn vriend, maar is
-hij hem, welbeschouwd, zoo veel dankbaarheid schuldig? Heeft hij ook
-niet zijn plicht gedaan, meer dan zijn plicht zelfs?
-
-En dan—zal iemand haar kunnen geven wat hij te geven heeft, een jeugd
-zoo rein bewaard, een liefde zoo groot, een hart zoo vrij van elken
-anderen hartstocht? Heeft hij niet de hoogste rechten? de rechten die
-eeuwig hebben gegolden, de onveranderlijke rechten van jeugd en liefde?
-
-Ja, de nacht was bang.
-
-Eerst toen maanlichtglans week voor morgenblond, eerst toen gelukte het
-den eenzamen strijder om de demonen te verjagen, die hem vervolgden met
-hun verzoeking; eerst toen kon hij de oogen zijner ziel dwingen om iets
-anders te zien dan dat smeekend gezichtje, naar hem opgeheven met zoo
-zoete teederheid.
-
-Maar toen het hem eindelijk gelukt was, toen zag hij een ander gelaat,
-streng en ernstig, zooals vrouwengezichten worden kunnen door
-langdurige zelfverloochening; hij hoorde een stem, zacht maar toch zóó
-krachtig, dat zij alle andere stemmen tot zwijgen bracht, en die stem
-sprak: »Wees sterk!«
-
-En de morgen vond hem sterk: hij schreef een woordje aan den adjudant
-van dienst—op staanden voet—om te vragen op welk uur van den dag Zijne
-Excellentie hem zou kunnen ontvangen; hij was besloten te vertrekken.
-Toen ging hij zijne gewone wandeling maken, en de ochtendure deed wat
-ze zoo wèl vermag: ze stilde den storm door den nacht gewekt, ze
-bestraalde zijn hart, tot al wat er goeds in was ontwaakte en hij
-keerde terug, het hoofd hoog, de borst ruim, waardig en fier door de
-kracht die men put uit het bewustzijn iets groots te volbrengen... hij
-ontmoette Verschuere, die aarzelde hem de hand te reiken! en wat
-twintig jaren van vriendschap hadden vereend was gescheiden!
-
-Na een pauze, waarin hij tevergeefs wacht of niet van de andere zijde
-een aanvang zal worden gemaakt, vraagt de landvoogd:
-
-»Wat had u te bespreken?«
-
-»Excellentie!« stamelt de gouverneur, »ik bid u... een oogenblik... ’t
-is zoo moeilijk wat ik u te zeggen heb.«
-
-De heer Van Waliënhove treedt door de openstaande deuren op het balkon:
-de bloemdragende boomen, die als reusachtige witte ruikers pronken in
-het maanlicht, zenden hun geuren tot hem op; Clotilde werpt hem een
-kushand toe; de jongens roepen dat ze gaan roeien op den vijver; hij
-belooft zich straks met hen te genieten van den heerlijken nacht,
-straks als dit onderwerp is afgeloopen.
-
-»Rook een sigaar met me, mijnheer Van Beevelant,« zegt hij en biedt
-hem, weer binnentredend, den geopenden sigarenkoker aan, houdt zich
-alsof hij niet zag hoe de vingers beven, die de lucifer beproeven aan
-te strijken en gaat op denzelfden vriendelijken toon voort: »Komaan,
-frisch begonnen is half gedaan! Hebben de jongelui wat uitgehaald?...
-Zijn er misschien minder goede berichten van uwe ouders?... Of gaat het
-u persoonlijk aan?«
-
-»Mij persoonlijk. Maar ... de jongens toch ook... o, het moet u zoo
-ondankbaar schijnen na al het goede mij bewezen.«
-
-De landvoogd ziet hem aan met den scherpen blik waaraan niet te
-ontwijken valt... hij herinnert zich anderen op dezelfde plaats, in
-dezelfde verwarring, en een groote schrik is te lezen op het anders zoo
-welbeheerscht gelaat.
-
-»U wilt... uw ontslag vragen?«
-
-Zwijgend buigt Van Beevelant het hoofd.
-
-Er volgt een lange stilte. Alleen nu en dan komt het gelach tot hen van
-Clotilde, die met haar broers zingt en schertst in het bootje op den
-vijver.
-
-»Dat had ik niet van u verwacht.«
-
-Alles had Frans Van Beevelant beter kunnen dragen dan dien toon van
-zacht verwijt, dan dien blik vol smartelijke teleurstelling, dan het
-woord dat nu volgt: »Ik dacht dat u mijn vertrouwen zoudt gewaardeerd
-hebben.«
-
-»Ik waardeerde het, Excellentie. Ik was er trotsch op. Wat meer is, ik
-geloof te durven zeggen dat ik het me tot nu toe waardig heb betoond.«
-
-»U vraagt ontslag... Ik kan het u niet weigeren. U zijt vrij.«
-
-De landvoogd maakt een beweging met de hand, ten teeken dat hij het
-gesprek als geëindigd beschouwt en keert zich weder naar het balkon;
-een wijle staart hij naar buiten in het park naar het meer, waarop het
-bootje wiegelt met zijn vroolijken last; dan rijst uit het beleedigd
-vaderhart de kreet:
-
-»Mijn arme jongens!... En ik die geloofde dat hij van me hield.«
-
-»Dat doe ik, Excellentie! Dat doe ik.«
-
-»U nog hier?« en de landvoogd keert zich verbaasd om.
-
-Nu barst Van Beevelant los, onsamenhangend, hartstochtelijk:
-
-»O, ik weet het, ik moest hier niet meer zijn... u hebt me niets meer
-te zeggen... maar ik... ik kan zoo niet heengaan. Ik kan dit niet
-verdragen... ik wil uw vertrouwen niet onwaardig schijnen. Ik wil niet
-onder de verdenking liggen van ondankbaarheid... o God! dat ik niet
-spreken mag!«
-
-Baron Van Waliënhove is langzaam teruggekeerd in het vertrek, maar ’t
-is niet langer de vriendelijke man, die daar straks zoo welwillend
-vroeg naar de belangen van den gouverneur zijner zoons.
-
-»Laat dit genoeg zijn, mijnheer Van Beevelant,« spreekt hij ijskoud.
-»Mijn tijd is kostbaar.«
-
-Als hij ziet hoe de jonge man verbleekt bij dien toon, gaat hij voort,
-minder grievend, maar toch koel: »Waarom te schermen met groote
-woorden? Laat ons voet bij stuk houden. U beweert dat u van Oscar en
-Felix houdt, u beweert dat u me dankbaar zijt... en u wilt u niet
-langer belasten met hun opvoeding, hun opvoeding, die u weet dat mijn
-grootste zorg en tot aan uw komst een failure is geweest! U beweert
-mijn vertrouwen te waardeeren? Ik vraag u, hebt u niet met mij de
-overtuiging dat de jongens ten goede veranderden onder uw leiding, dat
-die leiding veel zorgt eischt en veel genegenheid, maar vooral een
-ruimer blik, een ontwikkelder geest dan die waarover het gros der
-onderwijzers beschikken kan? U kondt hun dit alles blijven schenken,
-maar vraagt uw ontslag... en dan wilt u dat ik gelooven zal aan uw
-liefde voor hen... Ik bid u, wees oprecht! ’k Weet dat u van nature
-geen huichelaar zijt: doe uzelf geen geweld aan om mijnentwil... ik ben
-gewoon aan teleurstellingen als deze.«
-
-»Als u wist hoe ik alles zou willen doen, alles zou willen opofferen om
-te kunnen blijven...«
-
-»Alles, uitgezonderd dit eene wat ik van u vraag: uw persoonlijke
-ijdelheid overwinnen.«
-
-»Mijn persoonlijke ijdelheid?«
-
-»Ja, ontken het niet, mijnheer Van Beevelant. ’t Is gekwetst gevoel van
-eigenwaarde, wat u tot dit besluit heeft gebracht. ’t Is u niet genoeg
-dat ik u heb doen eerbiedigen in mijn huis, dat mijn kinderen u
-liefhebben, dat mijn gasten, mijn vrienden u met onderscheiding
-behandelen... U eischt dat ook mevrouw van Waliënhove u ontzien zal.«
-
-»O, Excellentie! Denk dat niet!«
-
-»Ik erken dat u er recht op had! Ik erken dat u zwaar werd beleedigd,
-voortdurend, herhaaldelijk, ik erken dat geen uwer voorgangers...«
-
-»Och, wat ik u bidden mag, laat dat rusten! De behandeling die ik van u
-en de andere leden uwer familie mocht ondervinden, heeft me dat
-ruimschoots vergoed.«
-
-»Neen, ik weet beter, ik heb gezien hoe het u griefde en dan... ik
-begreep wat het voor u moest zijn, door hetgeen het voor mij was. Maar
-ik meende dat u vrij hoog stond, hoog genoeg om voor zekere pijlen
-onkwetsbaar te zijn.«
-
-»Excellentie, is het niet mogelijk dat u toen juist hebt gezien?... dat
-u zich nu in mij vergist?«
-
-»Hier kan helaas van geen vergissing sprake zijn. Het is hier het geval
-van den soldaat, die op een post van vertrouwen geplaatst, dien post
-verlaat omdat hij door muskieten gestoken wordt.«
-
-»O, dit is te veel!«
-
-De jonge man is opgesprongen van zijn stoel, hij heeft de hand aan het
-hoofd gebracht, als had hij een slag ontvangen in het aangezicht; maar
-onverbiddelijk door zijn verontwaardiging, gaat de heer Van Waliënhove
-voort: »U weet hoe men zulk een soldaat noemt?«
-
-»Een lafaard!«
-
-Getroffen keert de landvoogd zich tot hem. Dat woord werd niet
-gesproken als door een op wien men het zou kunnen, zou durven
-toepassen; het klonk als een smartkreet, maar ook als een protest, als
-een uitdaging.
-
-De twee mannen zien elkander in het gelaat, en dan vindt plaats wat
-plaats vinden moet wanneer de blikken van twee edele naturen elkaar
-ontmoeten, die beiden—zij het dan langs verschillenden weg—streven naar
-het goede: de plotseling opgekomen toorn wijkt voor achting en
-genegenheid.
-
-Langzaam treedt de heer Van Waliënhove op den gouverneur toe.
-
-»Weet u, aan wien u me doet denken, zooals u daar staat? Aan uw vader.«
-En dan, terwijl hij hem de hand toesteekt: »De zoon van dien vader kan
-geen lafaard zijn.«
-
-»Dank, Excellentie! U hebt goed gezien; ik ben geen lafaard! Ik ben het
-nooit minder geweest dan op dit oogenblik. Misschien,« voegt hij na een
-korte stilte er bij, met een weemoedig lachje, »misschien krijg ik
-heden zwaarder wond dan mijn vader op Borneo kreeg... En dat zonder
-Willemsorde, met verlies van uw genegenheid, zoo niet van uw achting.«
-
-»Neen, dat niet, dat niet! Maar, ziet ge, op mijn jaren verliest men
-ongaarne een illusie—men heeft er zoo weinig meer te verliezen—en
-hierdoor was ik misschien daareven onrechtvaardig, hierdoor kan ik me
-ook nog maar niet schikken in het denkbeeld, dat u ons zoudt gaan
-verlaten. Ik was u reeds min of meer gaan beschouwen als een lid van
-ons gezin, ik vond in u zooveel terug van mijn ouden vriend, van mij
-zelf. En dan, ik meende dat u zich hier niet ongelukkig voeldet, ik
-dacht dat u zich een weinig aan ons had gehecht.«
-
-Van Beevelant kan niets zeggen, hij weet dat hij verloren is als hij
-spreekt; zoo vol is hem het hart. Een groote brandende traan, even
-spoedig weggewischt als opgeweld, is zijn eenig antwoord.
-
-Maar de heer Van Waliënhove heeft dien traan gezien.
-
-»Kom Van Beevelant«, spreekt hij dringend, »kom, wees openhartig.
-Bedenk dat ik me steeds uw vriend betoond heb. Waarom wilt u ons
-verlaten? Zeg het me. Waardoor gevoelt ge u gegriefd? Is het zoo’n
-doodelijke beleediging, dat ik het niet zou kunnen herstellen? Ik weet,
-op uw leeftijd valt vergeven moeilijk, maar we moeten het immers allen
-leeren, willen we niet omkomen in een zee van bitterheid. ’k Weet, de
-taak wordt u wel zwaar gemaakt. Maar we kunnen ook het zwaarste
-volbrengen, als we het doen voor anderen. En in dat geval verkeert u.
-Zoudt u den bodem willen inslaan aan uws vaders verwachting dat zijn
-zoon carrière zal maken in Indië... Ik heb hem beloofd, dat ik vóór
-mijn heengaan u een toekomst zal openstellen. Zoudt u uw moeder, zoo
-kort na het door haar geleden verlies, willen bedroeven door den strijd
-op te geven, lang vóór de overwinning? En zou het u niet hard vallen,
-zoo u op eens moest ophouden met hun al die kleine weelden te
-verschaffen... ja, ik weet daarvan, ge behoeft niet zoo te ontstellen,
-mijn jongen; ik zelf heb jaren lang mijn ouders ondersteund, en geloof
-me, men kan zijn geld niet beter uitzetten.«
-
-»Ik weet dat ik hun een groot verdriet ga aandoen,« spreekt de jonge
-man zacht. »Die gedachte heeft me lang teruggehouden, te lang reeds.«
-
-»Welnu, neem nogmaals tijd van beraad. Ik wil gelooven dat het u op dit
-oogenblik onmogelijk schijnt op uw besluit terug te komen, maar hoe
-verschillend denken we soms in enkele dagen over dezelfde zaak.«
-
-»Als ik dit hopen mocht, denkt u dan dat ik hier voor u zou staan?«
-
-Er volgt een lange stilte; dan vraagt de heer Van Waliënhove zacht,
-smeekend bijna: »Hebt u er aan gedacht, wat dit voor mij zal zijn? Hebt
-u daaraan gedacht, wat het moet wezen voor een vader, zijn kinderen weg
-te zenden? Onder vreemden? Met de zee tusschen hen?«
-
-»Excellentie... och, folter mij niet... laat me gaan... U gelooft toch
-ook, dat om zooveel goedheid, zooveel vriendschap, zooveel vertrouwen
-te verliezen, er redenen moeten zijn, redenen... Noem me een lafaard,
-noem me ondankbaar! denk dat ik een ijdele dwaas ben! geloof dat ik om
-een persoonlijke beleediging de toekomst uwer zonen op het spel zet,
-mijn eigen toekomst voor goed bederf, dat ik uit egoïsme mijn ouders
-beroof van mijn steun... denk, geloof dat alles; maar in Godsnaam, als
-u van den vader gehouden hebt, dwing dan den zoon niet om het recht te
-verliezen op het vertrouwen van een fatsoenlijk man!«
-
-»Ga, Van Beevelant.«
-
-
-
-
-
-
-
-XXV
-
-JONGE LIEFDE.
-
-
-Langen, langen tijd nadat de deur zich sloot achter den gouverneur,
-blijft de heer Van Waliënhove onbewegelijk zitten, de handen tegen het
-voorhoofd gedrukt, de oogen gevestigd op één punt. Maar als hij daar
-zoo onbewegelijk zitten blijft, dan is dit niet om het raadsel op te
-lossen hem een uur geleden voorgelegd, hij heeft de oplossing van het
-raadsel gevonden. Dit bewijst het woord dat hem telkens wederop de
-lippen komt: »Clotilde!«
-
-Wanneer hij eindelijk oprijst, is het om zich naar haar vertrek te
-begeven en zacht te kloppen aan haar deur.
-
-»Zijt u het, papa? Kom binnen!« en ze verschijnt op den drempel harer
-zitkamer met een vriendelijk lachje om de lippen. Maar hij merkt op,
-dat terwijl de mond lacht de oogen rood zijn van pas vergoten tranen.
-
-»Ik zag geen licht, ik vreesde dat je reeds naar bed zoudt zijn.«
-
-»Dat zou ik zeker... wanneer het een regenachtige avond geweest was,
-maar als het maantje me zoo aankijkt en de sterren me zoo vertrouwelijk
-toeknikken, dan kan ik er niet toe komen ze buiten te sluiten. ’t Geeft
-me zoo’n gevoel alsof lieve vrienden me wilden bezoeken en ik ze de
-deur voor den neus dicht deed.«
-
-Al sprekend heeft ze met een vlugge beweging, de inlandsche vrouwen
-afgezien, het loshangend haar opgenomen en in een wrong tegen het
-achterhoofd gelegd; nu haalt ze een doekje en slaat dat over het dun
-wit négligé; ze weet waarvoor hij kwam; ze maken dikwerf van die kleine
-uitstapjes samen, des avonds, als de booze oogen gesloten zijn.
-
-Hand aan hand, een paar ondeugende kinderen gelijk, bang om betrapt te
-worden, sluipen ze het huis uit.
-
-»Dat hebben we er goed afgebracht!« fluistert Clotilde, als ze buiten
-de schaduwen van het dicht geboomte zijn gekomen; en terwijl ze haar
-arm door den zijnen steekt, gaat ze voort met de zenuwachtige drukte
-van iemand, die de aandacht op alles liever vestigen wil dan op zich
-zelve.
-
-»Nu zal ik u eens iets moois laten zien, iets heel bijzonders, ten
-minste de botanici zijn er over in verrukking en Annet Paerel beweert,
-dat haar man er vrouw en kind voor vergeet: een palmboom die bloeit!«
-
-»Is dat zoo iets buitengewoons? Nu, goed, ik wil er graag heengaan,
-maar je moet wat minder hard loopen.«
-
-De maan stond nu hoog aan den hemel en overgoot met zijn licht den
-palmentuin; de slanke stammen hoog en trotsch, de onbewogen bladeren
-sterk afgeteekend tegen den azuren achtergrond, in zijn koninklijke
-rust, in zijn plechtig stilzwijgen niet zoo liefelijk wellicht als
-menig ander plekje in Bogor’s lusthof, maar van verhevener schoonheid
-dan eenig ander. Vader en dochter vergeten een oogenblik de gedachten
-die hen bezig hielden, als ze rondom zich zien; weldra rust hun
-verrukte blik op het ongewoon verschijnsel: onder al die gekroonde
-hoofden één, wiens diadeem met bloemen is getooid.
-
-En welke bloemen! Een fontein van wit en rose, opgolvend uit het
-bladerdak, trillend en suizelend in de avondkoelte, stoeiend met
-stargeflonker en maanlichtglans, zwevend boven de donkere kruin, gelijk
-de sluier der andalusische boven het zwartgelokte hoofd.
-
-»Als de boom heeft uitgebloeid sterft ze,« spreekt Clotilde zacht.
-
-»Arme boom!«
-
-»Neen, Papa, zeg dat niet!« roept het meisje. En dan, met een
-hartstochtelijke trilling in haar stem: »Zou ze niet nog veel meer te
-beklagen zijn, als ze nog voort moest leven wanneer ze heeft
-uitgebloeid? Niet waar, het zou de moeite niet loonen? Wij menschen
-moeten altijd voort, ook al dragen we geen enkel bloempje meer in hoofd
-of hart, maar een palmboom is gelukkig... die mag sterven!«
-
-»Clotilde!... lieveling!« roept de heer Van Waliënhove ontsteld, en als
-hij haar in het gelaat heeft gezien, vraagt hij zich af, wat duizende
-vaders voor hem zich hebben afgevraagd en duizende na hem zich zullen
-afvragen: »Hoe kon ik zoo blind wezen?«
-
-»Kijk me niet zoo verschrikt aan, papa, dan heb ik berouw over mijn
-onvoorzichtige woorden. En toch... ik kan niet langer veinzen... ik kan
-geen vroolijk gezicht meer toonen. Ja, u hebt het reeds ontdekt, niet
-waar? ik had daar straks zitten schreien... O pa, ik ben het zoo moê...
-telkens weer die nieuwe pretendenten, altijd door vervolgd te worden
-met huwelijksplannen! Ik kan het niet langer aanhooren, ik heb het mama
-ronduit gezegd.«
-
-»Dat is goed, kind.«
-
-»Neen, het was niet goed. Want mama heeft woorden gesproken... o God!«
-En met een plotselinge beweging van droefheid en schaamte werpt ze zich
-aan zijn borst. Dan snikt ze: »U zult me toch niet dwingen! Ik mag bij
-u blijven, niet waar? Zeg vadertje, ik ben u geen doorn in het oog,
-zooals haar? U wilt me niet kwijt zijn tot elken prijs, zooals zij? U
-vindt niet dat het tijd wordt, hoog tijd? Zeg papa?«
-
-»Behoef je dat te vragen? Je bent vrij, Clotilde, vrij om bij me te
-blijven, vrij om een echtgenoot te kiezen.«
-
-»Ik wil geen echtgenoot kiezen.«
-
-»Geen echtgenoot?« herhaalt de heer Van Waliënhove. »Natuurlijk, ik
-begrijp je... niet een zooals sommige van de jongelui, die je het hof
-maakten; niet een zooals nu de laatste protégé van je mama, maar... een
-echtgenoot, die beantwoordt aan...«
-
-»Neen papa, ook niet een die beantwoordt aan mijn ideaal. Ik houd vol,
-wat ik gister aan mama heb gezegd: ik trouw niet! Of neen, ik druk me
-niet goed uit. Ik zou het heel naar vinden om als oude jongejuffrouw te
-sterven. Wanneer mama me nu maar een tijdlang met rust wou laten,
-wanneer ze mij nu maar niet forceerde, dan zou ik later—als ik wat
-ouder ben en verstandiger—dan zou ik later een huwelijk doen, waarover
-ze tevreden kon zijn.«
-
-»Een huwelijk uit berekening?... Nooit!«
-
-»Zeg dat niet, papa! Ik zal een mooie positie trouwen en een adellijken
-titel en—veel geld!«
-
-»Stil, Clotilde! Ik mag dit niet aanhooren. Het smart me, als de
-dochter van je moeder zoo spreekt. Maar kind, het was je geen ernst,
-niet waar? O, ik begrijp wat het is: ze zijn bij je gekomen, die
-vrouwen van de wereld, die lage prediksters van het proza; ze hebben je
-gezegd dat bij een verstandig meisje die »overdreven voorstellingen«
-van liefde en huwelijksgeluk langzamerhand moeten wijken voor de
-werkelijkheid en dat die werkelijkheid met poëzie niets heeft uit te
-staan. Geloof ze niet, kind, ’t is alles leugen, ’t is alles laster!
-Och lieve, kon je moeder op dit oogenblik tot je komen en je zeggen,
-wat de liefde geweest is in haar leven! Ik zie haar met dat stralend
-gezichtje me welkom heeten, me naar binnen leiden in onze kleine
-woning, met een trots alsof het een paleis ware geweest; ik hoor nog
-haar vroolijk snappen, haar kwinkeleeren als een vogeltje even blij en
-onbezorgd! Ach, ze heeft wèl genoten, al mocht het maar kort zijn! Hoe
-zalig was dat lachje, waarmee ze ’s avonds insliep aan mijn borst,
-alsof niet ik het was geweest die den nachtkus drukte op haar lippen,
-maar een halfgod, een engel. En wat was dat een geluk, toen je geboren
-zoudt worden! Wat heeft ze dikwerf gezegd: »Ik hoop maar dat het een
-meisje zijn zal!« En als ik vroeg waarom het geen zoon mocht wezen, dan
-heette het: »Mannen hebben zooveel noodig om gelukkig te zijn. Een
-vrouw behoeft niets dan liefde en die zullen we haar geven.«
-
-»Arme, lieve moeder... ach, waarom mocht ik haar niet behouden!«
-
-Luider dan de avondkoelte stijgen de zuchten omhoog van deze twee
-menschenkinderen onder den bloeienden palmboom.
-
-»Die wensch van uwe moeder is me heilig, Clotilde!... Ik wil u vóór
-alles gelukkig zien, gelukkig door het hoogste wat ouders kunnen
-begeeren voor hun kind.«
-
-Tot eenig antwoord wijst Clotilde op den palmboom, met bloemen gesierd,
-te midden harer zusteren.
-
-»Niet voor ieder is het hoogste weggelegd, papa!«
-
-»Niet voor ieder, neen. Maar als er één jong hartje is, dat de toekomst
-blij mag tegenkloppen, dan is het dat van mijn dochter.«
-
-»Ja, dat zou men zoo meenen,« fluistert ze meer tot de sterren boven
-haar, dan tot hem, die in de grootste spanning ieder woord opvangt van
-haar lippen.
-
-»Clotilde, luister. Ik heb je kinderjaren niet onbezorgd kunnen maken;
-ik heb je bij vreemden moeten achterlaten en ik weet wat je geleden
-hebt onder die scheiding; ik heb je bij je terugkeer geen gelukkig
-thuis kunnen bezorgen—maar één voorrecht laat ik me niet ontnemen: je
-met al wat achter je ligt te verzoenen door de toekomst.«
-
-»En als dat eens niet in uwe macht stond, papa?«
-
-»Als dat niet in mijn macht stond? ’t Is waar, ik vraag veel: een hart,
-dat het hart van mijn lieveling kan begrijpen. Maar ik ben zeker, dat
-we het vinden zullen.«
-
-»Laat ons er niet naar zoeken, papa. We zullen toch moeten eindigen met
-te doen als de rest en naar een goede partij uitzien.«
-
-»Foei, Clotilde. Spreek niet zoo tegen uw gevoel. Ik weet, weinig jonge
-meisjes vermoeden wat de liefde maken kan van de aarde; ik weet,
-menigeen sluit het boek des levens zonder de eenige bladzij te hebben
-gelezen, waard om gelezen te worden; ik weet, als er een troepje
-kinderen uitgaat om bloemen te plukken, dan zijn de meesten tevreden
-met de meizoentjes en klaprozen, die aan den slootkant groeien: een
-enkele slechts zal den berg beklimmen om de groote witte bloemkelk te
-zoeken, waarvan ze gedroomd heeft. Maar ons kind, niet waar, Clotilde,
-ons kind kan niet tevreden zijn met de klaprozen die men plukt aan den
-weg?«
-
-»Papa... als men de witte bloem gezocht heeft boven op den top van den
-berg en men is teruggekeerd met ledige handen?«...
-
-Zacht slaat hij den arm om haar heen, vertrouwelijk vlijt ze het hoofd
-aan zijn borst. Dan kust hij haar op de roodgeweende oogen tot zij ze
-sluit, gesust door zooveel teederheid en fluistert, zooals een moeder
-fluisteren zou in deze ure: »Je hebt de witte bloem gevonden,
-Clotilde.«
-
-Een oogenblik blijft ze liggen, stil als een kind dat droomt en vreest
-te ontwaken, omdat de droom zoo heerlijk is; dan heft ze zich langzaam
-op en staart haar vader in het gelaat.
-
-»Neen, papa, u vergist zich. ’t Is waar, ik heb aanbidders; er zijn er
-zelfs onder, geloof ik, die van me houden; maar de eenige dien ik zou
-kunnen liefhebben denkt niet aan mij!«
-
-»Dwaas kindje, weet je dat zoo zeker?«
-
-»Helaas! ik wou dat ik het minder zeker wist! Gelooft u me niet...? Nu
-dan: hij voelt niets voor me. Ik ben hem totaal onverschillig! Hij
-ontwijkt me! Hij wil zelfs niet door me vertroost worden als hij in
-droefheid is!«
-
-»Spreekt niet zoo hard, lieve!«
-
-»Als u alles wist, papa, als u alles wist, dan zoudt u zeggen dat ik
-niet langer twijfelen mag; dat ik meer gedaan heb dan ik mocht doen!
-Maar ik wist niet wat me dreef! Ik kende mijn eigen hart niet! Ik dacht
-dat het medelijden was met zijn smart, met zijn verlatenheid; ik dacht,
-dat ik voor hem opkwam, zooals ik dat doe voor ieder die miskend wordt
-en beleedigd... Hij heeft me van zich gestooten, papa! hij gaat me uit
-den weg! hij ziet me zelfs niet aan!«
-
-»Omdat hij je liefheeft, Clotilde! Omdat hij mijn vertrouwen niet wilde
-misbruiken om het hart te stelen van mijn dochter. Omdat hij weet dat
-je bestemd waart hooger prijs te halen op de huwelijksmarkt dan hij
-voor je besteden kan. Omdat hij den trots heeft van een eerlijk man,
-die de hand niet wil uitstrekken naar hetgeen anderen, meer
-bevoorrechten, toekomt!«
-
-»Papa! O, is het waar?«
-
-»Ja, mijn arme lieveling, het is waar. Hij heeft me daar straks zijn
-ontslag gevraagd. Toen heb ik alles begrepen. Toen wist ik, dat ik
-blind was geweest en doof, en dat twee jonge harten veel geleden
-hadden.«
-
-En als ze snikkend in zijn armen ligt, vraagt hij zacht: »Mijn arm
-kind, waarom heb je me niet meegenomen toen je den tocht ging doen om
-de witte bloem te zoeken?«
-
-Maar weldra zijn de tranen gedroogd. En de bloemfontein in den palmboom
-wuift en strooit hare witte bloesems op het bruingelokte hoofd, als
-wilde ze het reeds met den bruidskrans sieren en de maan ziet
-glimlachend neer op het schouwspel, dat haar verzoenen moet—en altijd
-weer verzoenen kan—met al het stuitende en treurige der aarde: het
-schouwspel van een meisjesgelaat, naar haar opgeheven in de zalige
-verrukking der eerste liefde!
-
-
-
-
-
-
-
-XXVI
-
-DE FAMILIE HAGEN.
-
-
-»Het gaat in het geheel niet goed met mevrouw,« heeft dokter Bosschaert
-gezegd tot den algemeenen secretaris, en de algemeene secretaris heeft
-zich een oogenblik losgerukt van politieke beslommeringen, om zich zeer
-ongerust te maken.
-
-Verder beweerde dokter Bosschaert: »Mevrouw behoeft vóór alles
-verstrooiing.« Buitenzorg is hier echter niet rijk aan, en daar
-Verschuere binnen enkele dagen den gouverneur-generaal vergezellen
-moest naar Batavia, wist hij niets beters te doen dan Agnita mede te
-nemen naar de vrienden, die langzamerhand hun beste vrienden geworden
-waren, de Hagens.
-
-De vice-president en zijn vrouw waren er volstrekt de menschen niet
-naar om een logée, die afleiding behoefde, deze te willen bezorgen door
-menschen zien en partijen bijwonen: ze deden hun best om het haar
-gezellig te maken in huis.
-
-En wanneer de Hagens daarvoor hun best deden, hadden ze meer kans van
-slagen dan de meesten; mevrouw wist allerlei prettige bezigheden, die
-ze liefst met de logée verrichtte; mijnheer bracht altijd wat nieuws
-mede en kon—zeldzame gave in een getrouwd man—uren lang bij de dames
-zitten zonder haar of zich zelf te vervelen; Gertrude kwam elk
-oogenblik in de loofhut binnenvallen als een zonnestraal, en de
-gelukkige jonge echtgenoot liet zich zelden lang wachten waar zijn
-vroolijk vrouwtje was. In een onbedacht oogenblik—zooals men er hebben
-kan in den engagementstijd—had hij zijn talent van voorlezen verraden.
-Nu werd hem geregeld een boek in de hand gestopt met de bewering, dat
-de dames veel beter »opschoten« als er gelezen werd; hij las dus, en
-mocht hij soms een oogenblik vertragen, dan was ’t om naar Gertrude te
-kijken, die dit als een sein beschouwde om hem een kanten baatje, een
-klein hemdje of rooskleurig spreitje voor te houden en met een stralend
-gezicht te vragen of het niet was om te stelen?
-
-’s Avonds zong ze, of liever ze zong den geheelen dag, maar ’s avonds
-deed ze ’t bij de piano; mevrouw speelde een partij schaak met haar
-schoonzoon, mijnheer accompagneerde Agnita’s spel; soms ook bleef men
-praten, en onder het genot van zijn brandy-soda schilderde dan de
-gastheer met de opgewektheid, die bij hem het gebrek aan geest bijna
-vergoedde, het Batavia van vijf-en-twintig jaar geleden. Een enkele
-maal ook, daartoe geanimeerd door een woord van Agnita—vrouw en dochter
-zorgden wel hem niet op zijn stokpaardje te brengen—handelde hij over
-kunst. Over niets sprak hij liever, en zoolang hij zich bepaalde bij
-hetgeen Europa op dat gebied te genieten geeft, over niets beter; maar
-wee, als hij zijn gemoed ging uitstorten over Indië in dit opzicht!
-
-Hij had daaromtrent ervaringen van minder aangenamen aard. Jonge
-talenten, die hij ontdekte en zag verloren gaan, warme harten, die
-verkilden onder de tropische zon, mislukte pogingen om iets tot stand
-te brengen op muzikaal of op ander gebied. Wat kon hij dwepen over de
-lieve actrice, die Batavia verrukte; helaas! te vergeefs gewaarschuwd
-voor de gevaren aan haar verlaten positie verbonden; over het aardig
-kind, dat hij in Gang Petjanongang vond, een aap teekenend op den
-vuilwitten muur, ’t kind dat hij moest gewennen aan schoenen dragen en
-Hollandsch spreken voor hij haar kon wegzenden naar Amsterdam, waar ze
-met haar bruine handjes bezig is zich een naam te maken als
-dierenschilderes... Omtrent praatjes, die geloopen hadden over zijn
-verhouding tot de jonge artiste, of omtrent hetgeen men had beweerd
-over zijn betrekking op het begaafde nonnaatje sprak hij niet; evenmin
-als hij er van repte hoe zijn zwak voor de kunst hem den naam had
-bezorgd van een man te zijn, die er liefhebberijen op nahield, dus geen
-ernstig, geen degelijk man. Misschien hield hij het er voor, dat
-anderen reeds op zich genomen hadden mevrouw Verschuere in te lichten,
-misschien ook vergat hij het. Want als hij over dit onderwerp sprak,
-zonken zijn persoonlijke grieven in ’t niet, gevoelde hij slechts die
-eene groote grief tegen het land, waar kunst een woord is zonder klank,
-waar het langzamerhand een herinnering wordt, niets meer; van waar
-chineesche koelies terugkeeren als millionairs en artisten als
-bedelaars; dat salons noch museums heeft; waar de rijke burger mist wat
-de armste werkman in Europa bezit: het voorrecht van te mogen
-nederzitten voor meesterstukken, om te genieten en te bewonderen.
-
-Er was nog al iets toe noodig om den heer Hagen zijn oostersche kalmte
-te doen verliezen, maar als hij dit zijn stokpaardje bereed, kon hij
-zich vreeselijk boos maken; dan schold hij op de mannen van invloed en
-fortuin, die niets doen tot steun van het talent, het genie wellicht,
-dat toch ook in deze maatschappij niet geheel afwezig kan zijn, dan
-bespotte hij de Koningin van het Oosten met haar huizen vol marmer,
-haar kasten vol zilver, haar vrouwen vol juweel en, haar tafels vol
-gerechten; dan bracht hij u voor zijn Verveer, zijn Mesdag, zijn Apol,
-zijn Bles, en vroeg of die niet meer waard waren dan al die dikwerf
-smakelooze pracht; dan kon hij u bijna smeeken, toch liever onzen
-hollandschen schilders hun meesterwerken af te koopen dan Fransche
-juweliers en patissiers te verrijken met het dikwerf zoo zuur verdiende
-indisch goud.
-
-»’t Is waar, we zouden zoo nu of dan een Mæcenas wel kunnen gebruiken,«
-zegt Agnita eens; en voegt er dan met een zucht bij: »Men heeft hier
-zooveel behoefte aan aanmoediging. We missen hier de veerkracht die een
-koel klimaat geeft; we hebben veel minder den prikkel der eerzucht...
-als we ten minste nog maar bezield werden door het denkbeeld dat iemand
-belang stelde in ons streven...«
-
-»Ja,« zegt mevrouw Hagen, »dat heeft me sinds ik in Indië ben getroost
-over iets, dat me in Holland niet weinig hinderde, namelijk dat ik geen
-talenten bezit; een vrouw van talent staat hier alleen. Als ze niet
-pianospelen of in een liefhebberijcomedie optreden kan, interesseert
-niemand zich voor haar andere bekwaamheden; ze durft niet spreken over
-hetgeen haar vervult, ze kan anderen geen raad vragen, ze vindt geen
-bevoegde beoordeelaars... vroeg of laat vallen pen of penseel haar uit
-de hand.«
-
-»En er is hier geen keizer Karel die ze voor haar opraapt.«
-
-»Maar,« vraagt Van den Bosch, »zou het talent werkelijk zoveel behoefte
-hebben aan aanmoediging? Zou het niet alles, aanmoediging, belooning,
-ja zelfs een juiste waardeering vinden in zich zelf?«
-
-»Misschien de groote talenten,« zegt Nita, »maar de kleine?... Het zal
-u heel kinderachtig schijnen; maar toch verzeker ik u, dat soms, als ik
-aan het schilderen ben, ik niet kan voortgaan zoolang me niet iemand
-gezegd heeft dat hij ’t mooi vindt. En,« voegt ze er bij met een zucht,
-»ik kan niet altijd iemand vinden om ’t me te zeggen.«
-
-Dien avond had de heer Hagen een apartje met zijn vrouw. Hij vroeg of
-hier niet een kunstenaarszieltje verkwijnde door gebrek aan sympathie?
-Maar mevrouw Hagen beduidde mijnheer, wat ze hem gewoonlijk beduidde,
-dat hij zich vergiste.
-
-Neen, dit was het niet wat knaagde aan Agnita’s geluk, ’t was heel iets
-anders! Gister had ze haar gevonden bij de groote naaimand, die door
-zijn inhoud verried welke hoop er gekoesterd werd door de familie; ze
-had haar gevonden, terwijl ze die verraderlijke artikeltjes een voor
-een door de handen liet gaan, ze beschouwde, gladstreek en weer
-opvouwde met het geheimzinnig voorgevoel, dat jonge vrouwen het kindje
-doet zien en tasten in de kleine kleedingstukjes, lang vóór het daarin
-is gestoken.
-
-Gertrude echter, misschien ongewoon scherpziende door haar jonge
-liefde, Gertrude hield vol, dat pa en ma beiden de plank missloegen.
-
-»Hebt u dan niet opgemerkt,« vroeg ze, »hoe haar arm, bleek gezichtje
-kleurt als Verschuere thuis komt? Hebt u niet gezien hoe die treurige
-oogen geheel veranderen van uitdrukking, alleen door zijn
-tegenwoordigheid? Hebt u niet opgemerkt hoe ze hangt aan zijn lippen,
-hoe gelukkig een vriendelijk woord van hem haar maakt?«
-
-»Er zijn veel mannen die zich laten beminnen, weinigen die liefde
-hebben te geven... ’t kan zijn dat Verschuere tot de velen behoort,«
-peinst mevrouw.
-
-Juist keert Willem terug van een militaire wandeling en moet
-zich—vermoeid en warm als hij is—laten omhelzen.
-
-»Een oogenblikje om uit te blazen, Truus! Dan ben ik verder den
-geheelen dag tot je dienst.«
-
-»Weet u, wat ik wenschte, moedertje,« vraagt de jonge vrouw terwijl ze
-haar man een glas ijswater brengt; »voor die arme Nita, bedoel ik...?
-Dat ze met een luitenant getrouwd was. Die hebben heele dagen om lief
-te zijn voor hun vrouw.«
-
-Toch was Verschuere gedurende hun verblijf op Batavia zoo »lief voor
-zijn vrouw« als de bezigheden maar eenigszins toelieten; hij keek
-telkens vol bezorgdheid naar het bleek profiel, dat steeds fijner werd,
-naar de grijze oogen, die in hun donkere kringen steeds grooter
-schenen; hij bracht boeken en gravures mede uit de stad en nieuwe
-muziek en zeldzame bloemen.
-
-Te Buitenzorg teruggekeerd, noodigde hij de goede kennissen hen veel te
-bezoeken, herinnerde hij James dat zijn couvert altijd gelegd werd, ja,
-vroeg hij zelfs mevrouw Te Leurse om eens een dagje bij hen te komen
-doorbrengen.
-
-Wel had hij zich voorgenomen den omgang te verminderen met een familie,
-die in den laatsten tijd zooveel van zich spreken deed, maar Agnita
-moest afleiding hebben en tot afleiding was niemand zoo geschikt als de
-schoone luitenantsche met haar origineele invallen, haar reciteeren van
-brokstukken uit drama’s of comedie’s, haar werkelijk geestige
-behaagzucht en, zeer enkele malen, haar diep gevoel.
-
-Dokter Bosschaert kwam veertien dagen achtereen, ’s morgens en ’s
-avonds. Toen volgde hij de gewoonte van indische geneesheeren—een
-gewoonte die vele honderde levens heeft gered;—vóór het te laat was
-raadde hij verandering van lucht aan.
-
-Mevrouw moest naar boven.
-
-Naar boven... In het begin, zoo lang hij daarbij nog denkt aan de
-tweede verdieping, glimlacht de Hollander om die uitdrukking. Maar als
-hij zijn vrienden, verkwikt naar lichaam en geest, zag terugkeeren uit
-de bergen, als vrouw of kind er herstel vond van uitgeputte kracht, dan
-glimlacht hij niet meer wanneer dat woord wordt genoemd, dan schijnt
-het hem de sleutel tot het paradijs der verkwikking.
-
-Naar boven... Verschuere’s ijzeren gestel bood nog altijd weerstand aan
-zijn afmattenden werkkring, maar hij gevoelde in den laatsten tijd een
-andere vermoeienis dan lichamelijke; hij snakte naar rust, naar
-vrijheid; hij smachtte er naar om eens, ware het voor nog zoo kort, toe
-te behooren aan zich zelf. Of meer nog aan Agnita, arm kind, dat zich
-maar niet kon gewennen aan het denkbeeld—waaraan het trouwens verbazend
-moeilijk schijnt jonge vrouwen te gewennen—dat het huwelijk niet een
-samen leven en samen genieten kan zijn, maar een, ieder voor zich,
-najagen van geheel afzonderlijke doeleinden.
-
-Hij denkt er niet aan, dat er een crisis op handen is; dat dezer dagen
-de begrooting wordt ingediend en de partij, door minister en
-gouverneur-generaal zoo warm aangehangen, gevaar loopt een nederlaag te
-lijden; hij stelt zich niets anders voor, dan hoe ze het verrukt
-gezichtje naar hem zou opheffen, als hij haar zeggen kon dat ze naar
-boven ging met hem.
-
-Maar met de wilskracht, die hem gemaakt heeft tot wat hij is, schudt
-hij zich wakker uit den schoonen droom en antwoordt op Bosschaert’s
-vraag: »U gaat natuurlijk mede?« »Onmogelijk.«
-
-De hofarts echter barst nu los in den ruwen toon die hem, volgens
-velen, ongeschikt maakt voor zijn tegenwoordig ambt. »U weet, ik houd
-niet van halve maatregelen; als u niet mee kunt gaan dient het nergens
-toe mevrouw weg te zenden. Goeden morgen.«
-
-En eer nog Verschuere heeft kunnen antwoorden is hij in zijn coupé
-gestapt en weggereden naar het paleis, waar eene der bijkokkies zich in
-den vinger heeft gesneden, reden voor mevrouw Van Waliënhove om te
-eischen dat hij tweemaal daags naar den toestand van dien vinger zal
-komen zien: hij wordt er immers voor betaald!
-
-
-
-
-
-
-
-XXVII
-
-DE MOED VAN MEVROUW VERSCHUERE.
-
-
-Geen uur is na het vertrek van den dokter verloopen, als een luide tik
-op de deur van Agnita’s boudoir haar doet overeind springen van den
-divan, waarop ze nu meest hare ochtenden doorbrengt.
-
-»Ik kom met een brief voor je, Nita; van Zijne Excellentie. En ik moet
-op antwoord wachten.«
-
-»Wat, James? Een brief van den gouverneur-generaal voor mij? Zeker een
-grap van je?« Maar terwijl ze spreekt heeft ze het couvert reeds
-opengescheurd en, na den korten inhoud te hebben doorloopen, vraagt ze
-haastig: »Wat is er gebeurd? Zeg, wat is er gebeurd?«
-
-Dan, als Van Suylichem aarzelend zwijgen blijft: »Je kunt het me gerust
-vertellen, daar mijnheer Van Waliënhove me zelf in zijn vertrouwen
-neemt.«
-
-»Neen, dat is het niet; maar... je vraagt me wat er gebeurd is en zie
-je... die vraag is niet zoo gemakkelijk te beantwoorden. Als ik voor
-een rechtbank getuigen, als ik er een eed op doen moest, zou ik zeggen:
-niets. Hier, onder de roos beweer ik: veel, heel veel. Er is
-geïntrigeerd. Er is gespionneerd. Er zijn geheimzinnige samenkomsten
-geweest. Deuren die anders openbleven zijn gesloten. Er is gekibbeld,
-gehuild en als ik me niet vergis, bemind; d’Hannecour is tot wanhoop
-gebracht, hij voelde dat er iets in de lucht zat en kon niet raden wat.
-Hooglaan doet geheimzinnig. Hij heeft conferenties met de kamenier...
-neen, niet met mooi Marietje! met die oude grompot; je weet wel,
-mevrouws vertrouwde... Mevrouw zelve is vreeselijk uit haar humeur, ze
-loopt zoo recht dat ze ieder oogenblik dreigt over voetebankjes te
-struikelen of van de trappen te rollen—wat ik haar van ganscher harte
-gunnen zou.«
-
-»Foei, James!« zegt ze lachend, om dan schijnbaar achteloos te vragen:
-»En... Van Beevelant?«
-
-»Van Beevelant?« herhaalt James.
-
-»Ja, hoe is hij?«
-
-»Wel, zooals anders.«
-
-»Och kom, dat is onmogelijk!«
-
-Daar barst Van Suylichem los in den frisschen jongenslach die hem zoo
-goed afgaat. »O jullie vrouwen! Jullie verraadt je toch altijd. Hoe
-dikwerf heb ik je gezegd dat er iets bestond tusschen Van Beevelant en
-Clotilde? En hoe dikwerf heb je me voorgepraat, dat ik het me
-verbeeldde? hoe dikwerf me vermaand om er toch met niemand over te
-spreken. Je wist er meer van, Nita! Beken het maar, je waart hun
-vertrouwde.«
-
-»Neen, daarin vergis je je. Ik wenschte dat ze het me een van beiden
-hadden gemaakt; ik zou hun graag bewijzen gegeven hebben van mijn
-sympathie. Clotilde heeft me wel verteld van andere pretendenten; kort
-geleden nog dat Hooglaan de insolentie gehad heeft haar te vragen...«
-
-»Hooglaan! Neen?... Waarachtig?«
-
-»Ja. Na haar mama, niet haar het hof te hebben gemaakt. Maar over Van
-Beevelant sprak ze nooit, ten minste niet in dien zin.«
-
-»Nu, zooals je uit den brief ziet, ze is van morgen naar Tjipanas
-vertrokken. Je weet, juffrouw Kwake is daar, de oude bonne, die met
-haar meekwam uit Europa en, daar ze het met de njonnja besaar niet
-vinden kon, moest verwijderd worden. Ze zal zeker met alle liefde voor
-haar pleegkind zorgen, maar...«
-
-»Clotilde heeft ander gezelschap noodig, wil je zeggen?«
-
-»Vraagt de oude heer je om naar Tjipanas te gaan?«
-
-»Ja,« zegt Nita, terwijl ze den brief weer openvouwt.
-
-»»Mijn arm kind is ziek!« schrijft hij. »Maar van een ziekte die niet
-de berglucht alleen geneest. Ze is diep geschokt en er is een zachte
-hand noodig om de wonden, háár geslagen, te heelen.««
-
-»Ja, er is gisteravond een scène geweest met mevrouw!... ik dacht niet
-dat baronessen er zulke stemgeluiden op nahielden... Clotilde zag er
-vreeselijk bleek en behuild uit van morgen... ’t ging me aan het hart.
-Je neemt het toch aan, Nita? Toe, zeg ja. Me dunkt, je bent er juist
-het persoontje naar, om goed te doen in zoo’n geval, juist ìemand om
-alles aan te willen vertrouwen.«
-
-»En dat zegt een jong mensch, die nog nooit bij me is gekomen om me
-zijn Confidenties te doen!«
-
-Hij ziet haar een oogenblik verwonderd, vorschend bijna, in het gelaat.
-Dan, als ze zijn blik kalm en rustig doorstaat, roept hij: »Ik heb geen
-confidentie te doen, dat weet je wel.«
-
-Nu neemt hij het boek op, waarin ze bij zijn komst las, en terwijl hij
-zich houdt of de titelplaat hem bijzonder belang inboezemt, gaat hij op
-plotseling veranderden toon voort: »Maar we spraken daar over...«
-
-Juist op dit oogenblik treedt de algemeene secretaris binnen.
-
-»Bonjour, Van Suylichem! Je bent hier met een brief, niet waar? Dank
-je, lieve; ik ken den inhoud. Je hebt James zeker gezegd wat de kwestie
-is? Goed. En wat denk je van het plannetje? Uitstekend, niet waar?
-Zoo’n aardige toevalligheid als men zelden vindt! Bosschaert was
-daareven bij me: hij zegt dat het klimaat van Tjipanas juist is wat je
-noodig hebt.«
-
-»Maar zul je het niet eenzaam vinden hier?«
-
-»O, maak je daar niet ongerust over. Ik heb altijd gezelschap in mijn
-werk. En ’t is voor je gezondheid.«
-
-»Kun je niet meegaan?« vraagt James, die evenals Bosschaert wel
-weet—wat slechts voor den betrokken persoon een geheim schijnt—dat de
-zwakke orchydee niet leven kan zonder den steun van haar boom.
-
-»Meegaan? ’k Wou dat het mogelijk was! Maar misschien kan ik je
-brengen!«
-
-»Ja, dat zou heerlijk wezen!« roept Nita verheugd, en James merkt op
-met hoe weinig ze geleerd heeft zich tevreden te stellen. »Ik hoop dat
-ik Clotilde van nut zal kunnen zijn,« gaat ze dan voort, »en ik geloof
-het wel, ten minste ik kan me zoo geheel in haar toestand verplaatsen.«
-
-»Ja,« vraagt Verschuere schertsend. »Kun je je zoo goed een
-voorstelling maken van wat dat is: een ongelukkige liefde? En ik, die
-dacht dat je geen ervaring hadt op dit punt!«
-
-»Neen, zeker niet van ongelukkige liefdes. Maar mag je dit wel zoo
-noemen?«
-
-»Of je dit zoo noemen moogt!« klinkt het van twee kanten.
-
-»Is de gouverneur-generaal er dan tegen?« vraagt ze weer.
-
-»Natuurlijk.«
-
-»Maar hoe kon hij dan de onvoorzichtigheid hebben iemand als Van
-Beevelant dagelijks in Clotilde’s gezelschap te brengen?«
-
-»Wel, dat vind ik nog al duidelijk,« roept James; »hij heeft niet
-gedacht aan de mogelijkheid.«
-
-»En dan—hij geloofde te doen te hebben met een fatsoenlijk man.«
-
-»Verschuere!... Wat bedoel je?«
-
-»Je vroegt me gister, Nita, waarom we Van Beevelant niet meer zien; je
-verwonderde je dat hij de geheele week niet hier was geweest! Ik heb je
-ontwijkend geantwoord, omdat... omdat ik wist hoezeer het je bedroeven
-zou. Maar ’t is beter dat je ’t hoort: Van Beevelant heeft zich gemeen
-gedragen en ik heb hem dat gezegd.«
-
-»Heb je hem dat gezegd?« roept Agnita en alle kleur wijkt uit haar
-gelaat. »O, wat spijt me dat, Gustaaf! hij zal het je nooit vergeven.«
-
-»Ik wensch niet dat hij ’t me vergeeft. Ik wil dat onze intimiteit voor
-goed geëindigd zij.«
-
-»Neen, dat wensch je niet. Niet waar, je zoudt willen dat zijn onschuld
-bleek en dat je het gebeurde ongedaan kondt maken. Nu weet ik wat je
-zoo gehinderd heeft in den laatsten tijd... Je beste vriend! Maar
-Verschuere, wat je ook een oogenblik geloofd moogt hebben, je moet nu
-reeds tot de overtuiging zijn gekomen dat het een vergissing is, dat
-Frans niet laag of gemeen kan gehandeld hebben. Misschien is hij zwak
-geweest... Maar slecht...«
-
-»Zwakheid is in sommige gevallen slechtheid.«
-
-»Ook wanneer de liefde in het spel is?«
-
-»Ook wanneer de liefde in het spel is.«
-
-»Verschuere,« begint James nu, »kan het geen laster zijn? ’t Komt me
-zoo ongelooflijk voor. Die loyale, flinke kerel, die je aanziet met
-zoo’n paar eerlijke oogen.«
-
-»Je moest me genoeg kennen,« spreekt Verschuere, na een oogenblik van
-stilte, met afgewend gelaat en onvaste stem, »je moest me genoeg kennen
-om te weten dat ik niet lichtvaardig mijn besten vriend zal opgeven.
-Wat ik je van Frans zeg is de waarheid, ik heb de bewijzen gezien,
-zwart op wit. Ik weet dat ze rendez-vous hadden in de leerkamer en
-quasi toevallige ontmoetingen in het park; ik weet dat ze hem bloemen
-zond.«
-
-»Om het portret van zijn zuster mee te omkransen... zooals ik ook heb
-gedaan... de bloemen, die we in een ander geval zouden hebben
-neergelegd op Louise’s graf.«
-
-»Alles heel poëtisch, Nita, maar er is meer gebeurd.«
-
-James heeft hem reeds geruimen tijd vorschend aangezien; nu springt hij
-overeind. »Verschuere, je bent opgestookt en mevrouw Van Waliënhove
-heeft het gedaan!«
-
-»Maar dat zou verschrikkelijk zijn,« roept Nita. »Twee zulke vrienden
-te scheiden, vrienden van zooveel jaren her!«
-
-Verschuere keert zich haastig om, niemand mag weten dat de brandende
-tranen hem in de oogen staan.
-
-»Goddank! dat al haar laster niet baten zal,« begint Nita straks.
-»Alles zal zich ophelderen en wanneer Clotilde hem trouw blijft...«
-
-»Dat zal hem weinig baten,« zegt James. »Je begrijpt toch, dat haar
-vader zijn toestemming niet geeft?«
-
-»Als hij van haar houdt, zooals ik geloof dat hij doet, met de
-onbaatzuchtige liefde, die alleen ouders kennen, dan zal hij meer háár
-geluk zoeken dan de bevrediging van eigen wenschen. Daarbij, hij
-begrijpt zijn dochter, hij weet dat Clotilde niet een der willooze
-wezentjes is, die met iederen man gelukkig kunnen zijn, maar een van de
-vrouwen die zelve kiezen.«
-
-»Ik geloof dat je je vergist, kind,« zegt Verschuere, zich losrukkend
-uit zijn gepeins. »Hij zal er zeer tegen zijn.«
-
-»Maar dan is het beter dat ik niet ga. Ik zou niets willen doen om
-Clotilde tot andere gedachten te brengen. Ik zou niets willen doen in
-het nadeel van onzen vriend.«
-
-»Maar ik zeg je dat hij mijn vriend niet meer is,« barst Verschuere los
-in hevigen toorn.
-
-»Des te meer reden voor mij om hem trouw te blijven.«
-
-»Ferm zoo, Nita!« roept James. »Ik voeg me bij je! De arme drommel zal
-zijn vrienden wel kunnen tellen, nu mevrouw Van Waliënhove tegen hem
-is.«
-
-Driftig keert Verschuere zich tot hem. »Je wilt niet zeggen, je durft
-niet denken dat ik hem verloochen ter wille van die vrouw!«
-
-»Neen, God beware me!«
-
-»Hoe zou hij dat kunnen denken, Gustaaf, hij, die je zoo goed kent? Wij
-weten, je gelooft dat Frans schuldig is. Na korter of langer tijd zal
-het je echter blijken dat je bedrogen bent, dat er een misverstand
-heeft plaats gehad misschien; dan zul je ons dankbaar zijn dat we niet
-aan hem getwijfeld hebben.«
-
-»James is vrij om te doen wat hem goeddunkt, maar ik wil dat jij me
-gelooven zult, Nita; ik wil dat je één lijn zult trekken met je man,
-zooals dit aan een vrouw past.«
-
-Er volgt een oogenblik van stilte. Agnita heeft haar echtgenoot
-aangezien met smartelijke verbazing; Van Suylichem is opgerezen.
-
-»Neem me niet kwalijk... ik had reeds eer willen weggaan, maar mij was
-opgedragen zoo mogelijk antwoord mee te brengen.«
-
-»Kom, lieve,« spreekt Verschuere, die reeds zijn zelfbeheersching
-herwon, »stuur James niet zoo onverrichterzake terug. Schrijf een enkel
-woordje, om te zeggen dat je...«
-
-»Ik zou liever nog geen besluit nemen, Gustaaf.«
-
-»Nu dan... mijn paard wordt lastig, als het zoo lang staat... ik ga het
-eens even afrijden... Tot straks!«
-
-Als haar neef de kamer heeft verlaten, komt Verschuere dicht bij zijn
-vrouw zitten: hij kent zijn invloed, hij weet dat ze hem niets weigert,
-als hij zoo de armen heeft geslagen om haar schouders, als hij haar in
-de oogen ziet met dien blik, waaraan ze leerde gehoorzamen in nederige
-liefde.
-
-»Luister nu eens, kindje. Je begrijpt toch, niet waar, dat dit een
-groote eer is die je wordt aangedaan? Dat de gouverneur bewijst een
-bijzonder vertrouwen in je te stellen? Dat al de dames jaloersch zullen
-zijn van deze nieuwe onderscheiding? En, niet waar, kleintje, we weten
-toch ook—al hou je je nu of je geheel vreemd bent gebleven aan de
-gewoonten hier—je weet toch ook dat je niet kunt weigeren, nu hij het
-op zoo vleiende manier vraagt?«
-
-»Maar als het nu tegen mijn gevoel strijdt?«
-
-»Dan doe je het toch.«
-
-Ze maakt zich los uit zijn armen; een oogenblik later echter treedt ze
-weer op hem toe om, bijna smeekend, te vragen: »Zeg zulke vreeselijke
-dingen niet, Gustaaf; je maakt er me zoo bedroefd mee. Ik weet wel dat
-het je geen ernst is, maar waarom je minder goed voor te doen dan je
-bent?« Dan grijpt ze zijn hand en gaat voort in hoogen ernst: »Er is
-één ding dat ik vrees... o, meer vrees dan iets anders op de wereld.
-Maar, niet waar, lieveling, daarvoor behoef ik niet bang te zijn?... ik
-zal je altijd kunnen achten?«
-
-»Dwaas kind! Natuurlijk zul je dat.«
-
-»Dat wist ik wel. Dat wist ik wel. Goddank!« Ze slaat de armen om zijn
-hals en ziet hem aan, de groote oogen vol tranen. »Frans is je vriend
-geweest, Gustaaf! je zoudt geen lage rol willen spelen jegens hem; je
-zoudt niet willen dat ik me liet gebruiken om de vrouw, die hij lief
-heeft, van hem afkeerig te maken? Je vindt goed, dat ik dit zeg aan
-mijnheer Van Waliënhove?... Niet waar, je vindt het goed!«
-
-»Maar mijn God, dit is krankzinnigheid!« stamelt hij en keert zich van
-haar af.
-
-Doch hij heeft haar lief in wat hij haar krankzinnigheid noemt; hij
-voelt wat het zijn zou, ook voor hem zijn zou, als ze de gevreesde
-ontdekking deed, als ze niet langer in hem geloofde; en wanneer ze
-thans hem zachtjes dwingt haar aan te zien, roept hij:
-
-»Ga je gang, doe het!«
-
-Straks komt de adjudant haar antwoord halen.
-
-»Wil je het hooren?« vraagt ze en leest:
-
-
- »Excellentie!
-
- »Het door Uwe Excellentie in mij gesteld vertrouwen maakt mij zeer
- gelukkig, ik ben er trotsch op door Uwe Excellentie te zijn gekozen
- om in deze dagen bij Clotilde te zijn. Gaarne wil ik tot haar gaan.
- Uwe Excellentie kent mijne gevoelen omtrent den heer Van Beevelant,
- niet waar? ik acht het meisje gelukkig dat zijn vrouw wordt. Dit
- zal hoop ik geen bezwaar zijn?«
-
-
-»Nonsens!« roept James, »hij zal je beleefd verzoeken in dat geval
-stilletjes thuis te blijven. Enfin, geef maar op!«
-
-Tien minuten later reikt hij haar het antwoord over.
-
-
- »Zeer geachte mevrouw!
-
- »Uwe gevoelens omtrent den aanstaande mijner dochter zijn ook de
- mijne. De heer Van Suylichem zal alles voor de reis regelen; wil
- dag en uur bepalen. Ik eindig, waarde mevrouw, met het verzoek uw
- echtgenoot namens mij zoo lang verlof te verleenen als u dat zult
- noodig oordeelen.«
-
-
-
-
-
-
-
-XXVIII
-
-NAAR DE BERGEN.
-
-
-Sedert lang wekte de eerste dag der week bij Agnita niet meer het
-sabbathsgevoel, dat in Holland er zulk een wijding aan had gegeven.
-Maar op dezen Zondagmorgen was het haar of ze gewekt werd door het
-klokgelui van het kerkje te Bloemduin; op dezen Zondagmorgen trok ze
-haar eenvoudig, reistoiletje aan met een gewaarwording of het de »beste
-jurk« was uit haar kinderjaren; op dezen Zondagmorgen nam ze plaats in
-den trein, alsof het de groote tentwagen geweest was, waarmee ze thuis
-uitstapjes gingen maken; pa en moe op de achterbank, broer met zijn
-meisje in het kattebakje, James op den bok en zij met de vijf andere
-kinderen, de trommels vol eetwaren, de dikke doeken, de manden met
-flesschen en de meid, geborgen waar er maar een plaatsje voor te vinden
-was.
-
-Het heeft gedurende den nacht zwaar geregend. Maar nu de zon de wolken
-begint te verdrijven, ligt de aarde daar zooals ze wezen kan in die
-lente der indische natuur, het begin van den westmousson, wanneer de
-stille riviertjes op eens weer beginnen te murmelen en de zwijgende
-vogels nieuwe wijsjes vinden; wanneer wuivende pluimen te voorschijn
-komen uit het donker olijfgroen en harde oude bladeren verdrongen
-worden door lichtgele bladknoppen, wanneer rose bloesems zich
-ontplooien naast purperen vruchten, wanneer de oranjeboom geurt en de
-aarde juicht en de hemel lacht.
-
-»Weet je waaraan je me denken doet?« vraagt Verschuere, terwijl hij
-eerst zijn vrouw aanziet en dan rondom zich in de coupé, die met bruin
-juchtleer is bekleed: »aan een nieuw goudtientje in een oude
-porte-monnaie, zoo glanzend ben je vandaag!«
-
-Die vergelijking maakt haar gelukkig. Want soms in den laatsten tijd,
-als ze zich zoo zwak gevoelde, heeft ze gevreesd dat hij het haar zou
-aanzien en dikwerf, als ze zijn rijtuig hoorde op het kiezel, sprong ze
-verschrikt overeind bij de gedachte hoe bleek ze was... onnoodige zorg,
-daar zijn binnentreden altijd een blos riep op haar gelaat.
-
-»Daar zijn we reeds te Batoe Toelis,« zegt hij en ze ziet rondom
-zich—maar dan, vatbaar voor indrukken als ze is, wordt haar gelaat
-minder vroolijk. Komt het door de betrokken lucht of door de al te
-onmiddellijke nabijheid van de bergen, dat het eerste station na
-Buitenzorg zulk een somberen indruk maakt? Of is het wellicht omdat men
-overal op de groene wegen, in de tentjes, op de rustbanken, gestalten
-ziet in de grijslinnen hospitaalkleeding, jonge mannen, het gebogen
-lichaam voortsleepend, hijgend van vermoeienis, rondwarend als droeve
-spoken, opgeroepen door den Atjehkrijg?
-
-Eenmaal Batoe Toelis voorbij wordt het tooneel steeds lichter, steeds
-ruimer, steeds vroolijker. Weldra beginnen Gustaaf en Agnita te zamen
-uit te zien door het venster, breed en hoog, zooals het zijn moet om
-het breed en hoog tafereel dat voor hen ligt te kunnen omvatten.
-
-Massing, het station waar de Tjiradani haar vloeibaar kristal uitstort
-over velden en weiden, waar ze stoeit en speelt om den voet der
-heuvelen en de kleine vallei herschept in een paradijsje vol gemurmel
-en geritsel, vol gefluister en geklater—Massing ontvangt hen als een
-vriendelijke gastvrouw op den drempel harer woning. En wie ook maar een
-glimp gezien heeft van de Preanger, laat zich niet lang nooden.
-
-Nu is het niet meer genoeg om door het eene venster te zien: naar het
-oosten ligt de Gedeh geheimzinnig somber, naar het westen de Salak tot
-aan den top gehuld in dat donker blauw groen dat de witglanzende
-boomstammen doet afsteken, als zoovele mijlpalen door reuzen geplant.
-
-’t Is een morgen zoo als er zijn kunnen tusschen Java’s bergen, stil,
-plechtig, wonderbaar; en terwijl de vogelen hun lofzang aanstemmen,
-wachten deze beide vermoeide menschenkinderen, zwijgend, hand in hand,
-tot het blond des hemels goud wordt achter de heuvelrijen en het groen
-der bosschen smaragd en het blauw der bergen violet; tot de
-Mandelawanghi blozend haar sluiers afwerpt en de Salak haar morgenbad
-neemt in zilverglans.
-
-Er blijft nu nog één donker punt in dat stralend Eden: zwart verheft
-zich te midden van den gloeienden kleurenrijkdom de Gedeh. Glans en
-gloed verdooven op haar grauwe massa’s, rozenwolken, lazuren luchtjes
-trekken vergeefs rondom haar op; nu ten oosten, dan ten westen, zoekt
-het oog des daags de stille sphinx te treffen met zijn blik... dan
-verrijst de goudvlammende vuurbol achter het berggevaarte; de zon
-stijgt hooger, steeds hooger, tot de hemel gloeit: dan strooit ze haar
-straalbundels uit en eindelijk, daar staat de Gedeh, verlicht in al
-zijn diepten en kloven, geopenbaard in al zijn schuilhoeken en
-verborgenheden, de heerlijkste in die nooit volprezen rij van
-goddelijke kunstwerken.
-
-Verblind door zooveel glans wendt Agnita het hoofd, en terwijl hij haar
-gadeslaat, vraagt Gustaaf zich af hoe hij gister heeft kunnen vinden
-dat zij er bleek en vervallen uitziet.
-
-De reis in één dag te maken zou te vermoeiend en een waagstuk geweest
-zijn met het oog op de regens; dus stappen ze uit bij de halte
-Paroeng-Koedah. Daar wordt de juchtlederen portemonnaie verwisseld voor
-een américaine, maar Verschuere’s goudtientje blijft glanzen.
-
-Straks, toen ze Paroeng-Koedah naderden, heeft ze reeds verlangend naar
-buiten getuurd of ze het niet ontdekken mocht, het witte plekje tegen
-den blauwen Salak, dat een vogel gelijkt, zich verschuilend aan de
-borst van den bergreus, of ze het niet reeds nader kwamen, het landgoed
-dat voor haar de verwezenlijking is van de lustsloten in de sprookjes
-harer kinderjaren.
-
-De paarden, die hen de steile berghelling optrokken, worden
-afgespannen, een paar andere nemen hun plaats in en vliegen voort als
-een pijl uit den boog; het zijn echte Preangers, dat wil zeggen: al het
-vuur, al de ijver, al de vlugheid, die aan den bewoner dezer streken
-ontbreekt, is in hen gevaren.
-
-Weldra wordt dan ook de bergrug bereikt en nu strekken zich langs beide
-zijden van den weg, dien ze aflegden, de theetuinen uit met hun lage,
-dichte struiken vol witte bloesems, maar voller nog van de glanzig
-groene blaadjes, die zoo menig praatje gezellig maken, zoo menig
-eenzame troosten, zoo menig vermoeide verkwikken zullen.
-
-Reeds vroeger waren ze eenige dagen hier, en het komt hun dus alles
-vriendelijk bekend voor; de smalle, rood-bruine paadjes, die als
-zonnige sporen van den menschenvoet zich slingeren over de hoogten,
-zich loswinden van de glooiing; de verrassing, die, met elke kromming
-van den weg, de vergezichten aanbieden; de welvarende kampongs langs
-goed onderhouden wegen met hun nederig groetende bewoners; nu links,
-dan rechts een golvende sawah, bevallig afstekend tegen het donkergroen
-der theevelden; het water dat overal ruischt als een welkome
-verfrissching bij het stijgen der zon; de blauwende bergketen, die
-eerst hen wenkte uit de verte, maar nu hen steeds dichter schijnt te
-omvatten, zacht en vleiend als poezele kinderarmen. Het is haast of de
-landheer een feest bereidde, zoo bont en woelig gaat het toe op dat
-onmetelijk tapijt met zijn donkergroene en bruinzwarte strepen gespreid
-over de heuvelen, afhangend in de dalen, zoo talrijk zijn de pluksters
-in haar helroode sarongs, de bewerkers van den bodem in hun kleurige
-badjoes, zoo glinsteren de veelvervige toedoens in den brandenden
-zonneschijn.
-
-Reeds rijdt het lichte voertuig de damarlaan in. De schaduw van het
-geboomte brengt koelte en rust voor de oogen, vermoeid van het staren
-op dat kleurrijk amphitheater; weldra vernemen zij het wiekgeklep van
-de witte duiven, die in vele honderdtallen opvliegen uit het bladerdak
-boven hen; straks komt het klateren tot hen van de fontein, die zijn
-stralen opzendt naar de zon en ze terug ontvangt als fonkelende
-juweelen.
-
-Agnita fluistert: »Hoe heerlijk!« en Verschuere zegt het haar na, want
-ze weten wat hen wacht aan het einde van die damarlaan: een koel, groot
-huis met de bergen tot naaste buren, een bloemtuin die de geuren van
-rozen en melattie opzendt naar een balkon, waar het goed is te wezen,
-’t zij terwijl de schemering daalt, met een lieven vriend in
-vertrouwelijk gesprek, ’t zij in de vroegte als een rooskleurige morgen
-opgaat over het heerlijk panorama, ’t zij des avonds als alles goud
-wordt en purper in de verte.
-
-Ze weten dat hen daar een bootje wacht op het stille, plechtige meer,
-en dat als heden avond het volk komt toestroomen uit de dessa’s om den
-wajang te zien en de pantoens te hooren, zij, luisterend naar de
-verwijderde tonen van den gamelang, zullen heenglijden over de
-watervlakte; ze weten dat de duiven hen reeds hebben aangemeld en dat
-de gulle gastheer, omringd van vrouw en kinderen, nu naar buiten komt
-om hen welkom te heeten op dat kroonjuweel van den Preanger, het
-vorstelijk Parakansalak.
-
-Jammer dat ze van al die heerlijkheid maar even proeven, niet genieten
-kunnen: den volgenden morgen reeds gaat het verder.
-
-»Je wou een paar uurtjes op Soekaboemie overblijven, niet waar?« vraagt
-Agnita, bezig haar hoed op te zetten. Hij helpt haar de voile
-vaststeken, speelt met de krulletjes in haar nek—een gewoonte die ze
-meende dat hij had verleerd—en zegt, half tot haar, half in zich zelf:
-»’t Is dwaas, maar al die dringende zaken komen me sinds gister minder
-dringend voor.«
-
-En dus stoomen ze langs Soekaboemie, het herstellingsoord met zijn
-luchthappende Batavianen en vermoeide ambtenaren, wachtend op het
-attest van den dokter dat ze verlof of den datum dat ze pensioen kunnen
-vragen, met zijn hôtel en kommensalenhuizen, die eigenlijk zoo misstaan
-in de binnenlanden, waar men gewoon is gastvrijheid te genieten van
-goede vrienden in gezellige woningen.
-
-Als ze Tjiandjoer naderen begint, niettegenstaande natuurgenot en
-verrukking, de maag te herinneren aan het feit dat het uur van de
-rijsttafel daar is, en meer nog dan gewoonlijk is de verschijning van
-Tjiandjoers regent hun aangenaam, omdat hij nu komt met een
-uitnoodiging van de Raden-Aijoe, om bij hen het middagmaal te
-gebruiken. De ontvangst is zoo hoffelijk en zoo welgemeend hartelijk
-tevens, het diner zoo overheerlijk, dat de reizigers geheel verfrischt
-en als het mogelijk is nog aangenamer gestemd dan te voren in hun
-rijtuig stappen.
-
-Het is een licht tentwagentje met vier vlugge paardjes; de wegen in den
-Preanger zijn keurig onderhouden, de toestand der tuigen niet zooals op
-de buitenbezittingen, waar het leven der reizigers hangt aan een
-rottantje; alles schijnt van zelf te gaan, zweepgeklap en loopersgegil
-houden op, het wordt steeds frisscher, steeds mooier, steeds stiller.
-
-Stiller op de heuvelen met hun uitgeholde ruggen en kale toppen, langs
-de gouden trappen, die de rijstvelden vormen tegen den voet der bergen,
-stil van de groote stilte, die sedert eeuwen hangt tusschen de hoogten
-en afdaalt in de pijnlijk jagende harten der menschenkinderen.
-
-Wie, die in een zacht vergulden ochtendstond onder de suizelende muziek
-der bamboebosschen de bergen bestijgen mocht, herinnert zich niet hoe
-hij steeg in dubbelen zin?
-
-De geurige koelte komt hem het brandend voorhoofd beroeren: ze wuift
-met haar frisschen adem hem het stof uit de lokken, de plooien van het
-gelaat; hij voelt hoe tegelijk met die volle teugen reine lucht er iets
-als jeugd en kracht en levenslust hem de borst doorstroomt.
-
-Ver, ver achter hem in het dal ligt de stad; een zucht van verlichting
-ontsnapt hem, bij de gedachte dat haar drukte en rumoer hem hier niet
-kunnen bereiken; immers elke stap voert hem hooger; hij drinkt de
-schoonheid in van het tafereel dat zich ontrolt voor zijn blik; hij
-staart rondom zich naar de kraters, met hun door vuur en lava
-geteisterde flanken, naar de ravijnen met hun zwarte diepten, naar de
-glooiingen met haar zijden glansen, naar de rotsmassa’s die dreigen
-neer te storten op vroolijke dessa’s... hij verdiept zich in de
-raadselen der onverklaarde natuurkrachten; hij zoekt de grenzen te
-bepalen van dien blauwen hemel, die hem nader en nader komt; hij droomt
-van het oneindige... hij herinnert zich tooneelen uit zijn
-kinderjaren... ’t is hem of hij de stem zijner moeder hoort...
-
-
-
-Het was niet meer dan natuurlijk dat de vriendinnen bij het weerzien
-elkaar in de armen vielen, alsof ze jaren gescheiden waren geweest;
-niet meer dan natuurlijk, dat toen Nita den groet van den afwezige
-overbracht, beiden uitbarstten in tranen; niet meer dan natuurlijk ook
-dat Verschuere, met de vrees die mannen hebben voor scènes, op
-eerbiedigen afstand bleef; trouwens hij had buitendien reden om tegen
-een ontmoeting met de verloofde van zijn beleedigden vriend op te zien.
-
-Zeer trof hem de verandering die in Clotilde’s voorkomen had plaats
-gegrepen. Ze geleek nu op de crayonteekening, die mevrouw Van
-Waliënhove smalend een madonnakopje had genoemd, en de gedachte kwam in
-hem op, dat toen zijn vriend haar dus zag, hij een voorgevoel had van
-den strijd die haar wachtte.
-
-Die strijd was zwaar genoeg voor het jonge hart. Ontmoeten gelukkiger
-meisjes op haar levenspad de liefde als een vrucht voor haar gerijpt,
-onder jok en scherts voor haar geboren, bij Clotilde was met de liefde
-de ernst des levens begonnen; zij behoorde geenszins tot de vrouwen,
-die door een plotseling gewekten hartstocht tijdelijk het verstand
-verliezen, en toen ze koos deed ze dat met een geopend oog voor al de
-gevolgen aan haar daad verbonden.
-
-Opgevoed voor de groote wereld, in een kring waar een schitterend
-huwelijk de kroon wordt geacht op het jongemeisjesleven, gewoon aan
-onderscheiding, een kind van weelde, begreep ze ten volle wat ze
-opofferde door eenvoudig mevrouw Van Beevelant te worden.
-
-Had de gedachte, afstand te doen van wereldsche grootheid haar—zoo niet
-toegelachen—dan toch geen oogenblik doen aarzelen; was ze moedig den
-oorlog met haar stiefmoeder begonnen; bekommerde ze zich weinig over de
-verbazing of den spot zelfs harer omgeving, ze werd tot ernstig
-nadenken gestemd door de zekerheid dat hare keuze èn haar vader èn haar
-aanstaande zoo veel kostte.
-
-Ze wist het, baron Van Waliënhove had andere verwachtingen gekoesterd
-voor de toekomst zijner eenige dochter; ze wist het, dit huwelijk zou
-den toch reeds tot het uiterste gespannen band tusschen de echtelingen
-voor goed vaneen doen springen; ze wist het, de tijd dien Frans nu
-doorbracht, was een lijdenstijd; smaad en vernedering zouden zwaar te
-dragen zijn voor dat trotsche hart.
-
-Eerst toen ze na het late avondmaal rondom de theetafel zaten en ze
-Agnita, wie de reis zeer vermoeid had, met attenties overlaadde; eerst
-toen ze op de haar eigen openhartige wijze sprak over hetgeen in den
-laatsten tijd was voorgevallen, begon ze weer een weinig te gelijken op
-de Clotilde van vroeger dagen; maar hoe openhartiger ze was, hoe
-argeloozer ze hun alles vertrouwde, hoe meer Verschuere het onhoudbare
-van zijn toestand begon te gevoelen. Vast besloten er een einde aan te
-maken, vroeg hij op eens of Clotilde correspondeerde met haar
-aanstaande.
-
-»Papa vond beter van niet,« antwoordde ze. »U begrijpt, we moeten ons
-tegenover mama houden alsof we ons niet zouden willen engageeren zonder
-haar toestemming.«
-
-»En heeft hij u iets gezegd?« vraagt Verschuere aarzelend, »nu kort
-geleden?... over mij, bedoel ik...«
-
-»Neen, niet dat ik me herinner. Trouwens, hij heeft er geen gelegenheid
-toe gehad: we spraken elkaar nooit alleen, Frans zocht het niet; papa
-is hem daar zeer dankbaar voor... en ik ook... ofschoon ik het eerst
-niet kon apprécieeren.«
-
-»Je hield het misschien voor onverschilligheid?« vraagt Nita zacht.
-»Wij vrouwen zijn niet trotsch meer als we liefhebben, niet waar? en
-daarom kunnen we de mannen niet begrijpen in zulke dagen.«
-
-»Ja,« zegt Clotilde met een zucht, »ik ben het nog altijd oneens met
-papa op dit punt. Waarom mocht hij niet ten minste een klein beetje
-laten merken dat hij van me hield? Verbeeld je, dien morgen toen hij
-het doodsbericht van Louise had gekregen en ik hem ging opzoeken in de
-leerkamer, omdat ik het denkbeeld niet verdragen kon dat hij daar
-alleen was met zijn leed, toen wilde hij ons eerst niet opendoen.«
-
-»Wie was bij je?« Aldus Nita met een zijdelingschen blik naar haar man.
-»Je zeide daar: ons.«
-
-»Oscar. Maar waarom vraag je dat?«
-
-»Omdat... och, je moet weten...«
-
-»Freule, het is beter u de geheele waarheid te zeggen. Nita vraagt dit,
-omdat ons iets anders was verteld. Omdat ik laf geweest ben! En dom!
-Omdat ik Frans in staat heb geacht tot... omdat ik bewijzen meende te
-hebben van zijn schuld. Dat is mijn eenig excuus; ik geloofde zeker te
-weten. Maar ik begrijp nu hoezeer ik hem heb miskend.«
-
-»Zijn beste vriend. En dat in deze dagen, nu hij zooveel behoefte heeft
-aan waardeering. O, Nita, hoe heeft je man dat van zich kunnen
-verkrijgen?«
-
-»Vraag daarnaar niet, lieve. Kom... beproef om te doen wat Frans gedaan
-heeft en vergeef hem. Ja, Gustaaf,« gaat Nita voort en neemt zijn hand
-in de hare, »ik heb vóór ons vertrek je ouden vriend gesproken, hij
-begrijpt wat je bewoog, hij vergeeft je; en... hij heeft me beloofd
-zijn best te doen om te vergeten... Clotilde...«
-
-Het meisje steekt hem de hand toe, Verschuere drukt die diep beschaamd,
-en nooit zijn de listen eener valsche vrouw meer verwenscht dan die van
-mevrouw Van Waliënhove verwenscht werden op dezen eersten avond te
-Tjipanas.
-
-
-
-
-
-
-
-XXIX
-
-DOLCE FAR NIENTE.
-
-
-Het is verwonderlijk hoe goed iemand, niet in staat zich zelf te
-genezen, weet welke medicijn een ander behoeft. Agnita, die in de
-laatste maanden echtgenoot en vrienden zooveel zorg baarde, Agnita die
-den dokter au bout de son latin gebracht had, begreep dadelijk wat
-dienstig kon zijn om het verstoorde evenwicht te herstellen in het
-gemoed harer vriendin.
-
-Ze keurde het volkomen goed, dat Clotilde dien eersten dag haar geheele
-hart uitstortte, den loop harer liefdesgeschiedenis in het breede
-schilderde, ja zelfs in herhalingen verviel; ze moedigde er haar toe
-aan met handdrukjes en zacht gefluisterde woorden van sympathie; ze
-verhinderde haar niet om uit te varen tegen de wreedheid van het
-noodlot, de onbillijkheid der fortuin, de harteloosheid der
-maatschappij en zooveel meer waarover we onze verontwaardiging lucht
-geven, wanneer alles niet juist zóó loopt als we dat wenschen zouden.
-Zoodra een tranenvloed het meisje belette voort te gaan, ontsloot ze de
-armen met zusterlijke teederheid en vermaande haar om maar eens goed
-uit te schreien; immers ze had het in haar tuin geleerd: de oude takken
-en bladeren moeten van de plant verwijderd worden, wil men jonge loten
-en frissche knopjes gelegenheid geven zich te ontwikkelen.
-
-Intusschen, al troostend en sympathiseerend, haastte ze zich de fraai
-gebonden boekdeeltjes weg te nemen, die ze overal liggen vond: op de
-salontafel, in het werkmandje, naast het hoofdkussen zelfs! Ze wist het
-bij ervaring, als men zich ongelukkig gevoelt behoeft men maar een
-bundel open te slaan van Heine, Byron of Lamartine—sedert kort
-Clotilde’s onafscheidelijken—om geheele bladzijden te vinden, volkomen
-toepasselijk op den toestand waarin men verkeert, een, schoon
-weemoedige, toch uiterst troostrijke ontdekking, maar een gevaarlijke
-bezigheid tevens; immers men eindigt met het leed, dat zoo diep gevoeld
-bezongen werd, zwaarder te vinden dan men eigenlijk eerst wel had
-vermoed.
-
-Het is heden de derde dag van het verblijf der Verschuere’s op
-Tjipanas. Gustaaf verslaapt zich—een zijner grootste genietingen sinds
-hij met verlof is. Eergister, gister nog, werd hij plotseling wakker op
-het gewone uur en greep naar zijn horloge met den schrik van iemand,
-die weet dat hem werk wacht, maar heden sliep hij rustig voort...
-Agnita sloot voorzichtig vensters en deuren: het heeft haar dikwerf
-genoeg gehinderd dat ze hem wekken moest.
-
-De beide jonge vrouwen brengen, in afwachting van zijn verschijning,
-den koelen morgen door in den tuin: vol van de bloemen, die alleen in
-een koud klimaat willen tieren en met haar eenvoudig schoon, te midden
-der tropische natuur, vriendelijke herinneringen wekken aan Holland’s
-kleine gaarden.
-
-»Zie eens hoe lief!« roept Clotilde met een blik op het mandje, dat ze
-samen vulden; »zou men niet denken dat wij ze met zorg geschikt hadden,
-zoo los liggen ze daar tusschen het groen, zoo harmonieeren de
-kleuren?... Ik zal het in je kamer zetten, maar dan moet je het
-onveranderd laten.«
-
-»Mag ik het voor iets anders bestemmen?« vraagt Agnita. »Je moet weten,
-er logeert een kennis van mij op Sindanglaya, ik zou ze haar gaarne
-brengen.«
-
-»Een kennis...! Wie is het?«
-
-»Neen, je hebt haar nooit ontmoet. Ze zijn drie jaar op Padang geweest
-en nu komt ze regelrecht van Atjeh. Toevallig hoorde ik een paar dagen
-geleden dat ze hier was... arme ziel! Huntvelt moet op Atjeh blijven,
-maar zij kon niet langer... ze heeft er haar jongste kindje verloren en
-nu kregen de anderen malaria; je begrijpt...«
-
-Reeds heeft Clotilde de tuinschaar weggelegd, den grooten stroohoed
-vastgestrikt; ze wil het mandje met de bloemen zelve dragen... als ze
-terugkeert heeft ze de oogen vol tranen, maar nu niet over eigen leed.
-
-Men was bijna den geheelen dag buiten; van droomen en peinzen, van
-slapelooze nachten, van gebrek aan eetlust geen sprake meer! Het
-klimaat werkte hiertoe mede. Haast overal in Indië gelijkt de natuur op
-het mooie meisje, dat uw venster voorbij gaat, maar reeds den hoek der
-straat heeft omgeslagen als ge haastig zijt opgesprongen om haar te
-groeten; in het hooggelegen bergland der Preanger is ze als de jonge
-vrouw, die rustig bij u blijft om u den dag te veraangenamen; hier
-jaagt de zon u niet naar binnen, een uurtje nadat ge haar hebt welkom
-geheeten aan den goudblonden ochtendhemel; hier vervullen de vogels hun
-roeping niet, zooals in heeter oorden, of het muzikanten waren aan
-badplaatsen, die zich alleen ’s morgens en tegen het vallen van den
-avond laten hooren: ze zingen den langen lieven dag door; hier sluiten
-de bloemen haar pas geopende kelken niet voor den brandenden gloed, die
-ze dreigt te verschroeien, ze pronken en geuren tot haar bloeitijd is
-voorbij gegaan.
-
-In afwachting dat Agnita sterk genoeg zou zijn voor grooter tochten,
-maakte men wandelingen of rijtoertjes, een enkele maal ging Clotilde
-mede met Verschuere als hij te paard den omtrek doorkruiste, en wie
-haar van zoo’n ritje zag terugkeeren met wapperenden sluier en wild
-golvende haren, werd misschien getroffen door haar frissche schoonheid,
-zeker niet door de somberheid van haar voorkomen.
-
-Op zekeren avond kwamen de beide vriendinnen den heuvel af, langzaam,
-arm in arm en even druk als geheimzinnig pratend. Nauwelijks waren de
-lampen ontstoken of Agnita plaatste zich, met den uitroep dat ze nu een
-inval hadden gekregen zooals alleen vrouwen dien krijgen kunnen, aan
-Clotilde’s schrijftafel, nam rooskleurig papier, voorzien van
-Clotilde’s monogram, doortrokken van Clotilde’s lievelingsodeur... er
-was niet eens een minnend hart noodig om tusschen de regels door te
-lezen, wie achter mevrouw Verschuere’s stoel stond, toen het een na het
-ander drie van die rooskleurige vellen beschreven werden.
-
-Een dikke brief aan Nita’s adres ontvangen, nog vóór de rooskleurige
-verzonden was, bewees, dat niet, zooals ze beweert hadden, de vrouwen
-het monopolie hebben van zulke invallen. Onder nadere goedkeuring werd
-nu deze correspondentie voortgezet met een ijver, die op den duur wel
-wat lastig dreigde te worden voor de geheimschrijfster.
-
-Weinig vermoedde Clotilde, toen ze zich meer en meer overgaf aan de
-zalige gewaarwording van te beminnen en bemind te worden, weinig
-vermoedde ze dat dit juichend ontwaken van een rein meisjeshart, dit
-verlangend uitzien naar een schoone toekomst er veel toe bijbracht om
-de verandering te bewerken, die van dag tot dag met haar gast plaats
-vond.
-
-Uren lang kon Verschuere daar liggen droomen, de half geloken oogen
-gericht op de bergen in het verschiet, blauwe wolkjes blazend in de nog
-blauwer lucht. ’t Bleef hier ’s morgens zoo stil, zoo koel, zoo
-rustig... er kwamen geen boodschappen van Zijn Excellentie, geen
-kommiezen om stukken, geen ambtenaren om voorspraak; hij kon zich weer
-eens overgeven aan zijn gedachten, weer een innerlijk leven leiden,
-niet telkens gestoord door invloeden van buiten. Voor het eerst sedert
-langen tijd had hij geen haast, werd hij niet voortgedreven door het
-denkbeeld hoeveel er nog moest worden afgedaan. ’t Scheen hem nu weer
-de moeite waard om te praten over kleinigheden; hij kon lachen om
-grappen, die hij op Buitenzorg flauwiteiten zou genoemd hebben; hij las
-voor het eerst sinds langen tijd iets wat geen betrekking had op
-koloniën of regeeringszaken; hij kwam bij een aandoenlijke passage tot
-de ontdekking dat hij ook nog zoo iets bezat als een hart; zijn geest
-was niet vermoeid meer; uit zijn oog verdween die verstrooide blik, die
-zoo menigmaal over Nita’s teêre schoonheid was heengegleden zonder ze
-te zien.
-
-Onvermengd en ongestoord genoot hij het heerlijk vacantiegevoel dat
-wij, arme werkmachines der negentiende eeuw, zoozeer behoeven. En
-zelden werd een vacantie zoo goed gebruikt, om een man er aan te
-herinneren dat er veel is wat het leven waard maakt om geleefd te
-worden, als de beide vriendinnen haar gebruikten, elkander aanvullend,
-gesteund door al de genoegens die een verrukkelijk klimaat, een
-liefelijke omgeving, een door goeden smaak verfijnde weelde geven kan.
-
-Freule Van Waliënhove was verwonderd over Verschuere zooals ze hem nu
-leerde kennen; zijn vrouw geenszins. Integendeel, sinds lang had ze
-geleefd in een staat van pijnlijke verbazing; sinds lang had ze zich
-afgevraagd of het niet een bange droom was die haar kwelde, als ze die
-trotsche gestalte zich krommen, dat statige hoofd buigen zag; als ze de
-lippen, die eenmaal spraken van hooger, beter streven, zich zagen
-bezoedelen met vleierij, met onwaarheid, met kouden spot, en ’t was
-haar of ze nu eindelijk ontwaakte uit dien bangen droom. Voor een
-kalme, praktische, koel verstandige vrouw zou het onmogelijk geweest
-zijn, weg te redeneeren wat een driejarig verblijf op Buitenzorg
-leerde; de feiten, gelijk ze daar voor haar lagen, te veranderen, te
-verontschuldigen tot ze niet meer schenen te bestaan; de waarheid te
-omsluieren tot al haar naakte, scherpe hoeken verdwenen waren; maar aan
-vrouwen, die beminnen als Agnita, is in grooter mate dan aan haar
-minder gevoelige zusteren de gave geschonken van gelooven, de gave van
-met het licht harer liefde te verhelderen wat donker, met de kracht
-harer teederheid op te te heffen wat gezonken scheen.
-
-En misschien zijn die dwepende vrouwen in haar ongeschokt geloof
-dichter bij de waarheid dan de koel beredeneerde; immers een innerlijke
-stem zegt haar, dat onder de vele dikke lagen van het stof en gruis der
-aarde een bodem ligt, rijk aan het zuiverste erts; zegt haar, dat het
-haar reine handen zijn die de lagen van stof en gruis kunnen wegnemen,
-om het kostbaar metaal aan het licht te brengen.
-
-Agnita’s geloof werd niet beschaamd. Langzamerhand, onder het ruischen
-van den bergwind en het fluisteren van lieve stemmen, onder het wekken
-van goede gedachten en dierbare herinneringen brak ook in het
-zieleleven van Gustaaf Verschuere het oogenblik aan, dat aanbreekt in
-het zieleleven van de meesten onzer, het oogenblik waarin we plotseling
-stilstaan op den weg dien we betreden, en ons afvragen of dit wel de
-goede weg is, of we ons wellicht bedrogen hebben, of het niet een
-dwaalspoor was waarop we voortgingen met zoo haastigen tred.
-
-Nu, nu we twijfelen, gevoelen we plotseling vermoeienis, vermoeienis
-ten doode toe, en pijn aan onze voetzolen, en honger en dorst, en hoe
-de koude nijpt, of hoe de zon brandt... nu bedenken we op eens hoeveel
-we reeds verloren op dien tocht, dat ons was meegegeven door zorgzame
-handen en wel waard te worden meegedragen—al scheen het somtijds onzen
-gang te belemmeren.
-
-Helaas! wat hebben er tal van bloemen gebloeid langs het pad door ons
-afgelegd, bloemen van jeugd en liefde, die we ons niet den tijd gunden
-te plukken; wat zijn we ze haastig voorbij gegaan, zonder lach of
-groet, de kinderen die kransen vlochten in den tuin en er ons zoo
-gaarne mee zouden getooid hebben; wat hebben we ze dom vermeden de
-knapen en meisjes, die dansten in de weide en ons noodden om deel te
-nemen aan hun spel; waarom hebben we niet neergezeten in de vroolijke
-rustoorden, waarom niet gestoeid en gekoosd in de stille prieelen?
-
-Ach! wat zouden we gaarne terugkeeren! Helaas, de bloemen zijn
-verflenst en de kinderen spelen niet meer en in de prieelen hebben
-anderen plaats genomen.
-
-Maar was dan ten minste de prijs waarnaar we jaagden al die opoffering
-waard? Zullen we aan den eindpaal een belooning vinden, die zooveel
-gemis vergoedt?
-
-Met ontnuchterden blik beschouwt Verschuere het bestaan dat hij nu
-sedert jaren leidt. Niet meer zichzelf, maar het werktuig van meesters
-machtiger dan hij, gekluisterd aan de schrijftafel, slaaf van de pen,
-meer nog slaaf van verordeningen en reglementen, steeds vreemder
-wordend aan wat de wereld en de maatschappij en het menschelijk streven
-belangwekkend maakt, om op te gaan in het werk dat hem hier, in de
-natuur, zoo droog en ondankbaar schijnt: gouverneurs-generaal te helpen
-in het ten uitvoer leggen van den wil der steeds wisselende
-ministeries.
-
-Ze gaan aan zijn geest voorbij, de ambtenaren in den dienst der
-koloniën, die hij beurtelings heeft zien optreden in de hoogste
-betrekkingen. Meest waren ze oud en grijs voor ze den eindpaal
-bereikten, vermoeid van den langen tocht, knorrig over de hinderpalen
-hen in den weg gelegd, teleurgesteld dat de prijs, die hen uit de verte
-tegenblonk als goud, slechts verguld koper bleek.
-
-Maar dat waren nog de gelukkigsten. Als ze niet oud waren en niet
-vermoeid, als ze het doel van hun streven bereikten, nog gewapend met
-hun geheele uitrusting van overtuiging en beginsel, van plannen en
-idealen, dan waren ze de een na den ander gevallen, afgemat door sleur,
-geknot door bureaucratie, verlamd door kleingeestige tegenwerking,
-vermoord door gezag.
-
-Ze gingen aan hem voorbij, de oost-indische ambtenaren in ruste, zooals
-hij ze bij honderden had ontmoet in Neêrlands residentie. Oud-leden in
-den raad van Indië, oud-excellenties, oud-directeuren, oud-generaals,
-die niets meer waren, van wie de Hollanders, die overal meer belang in
-stellen dan in de koloniën en hunne bestuurders, niet eens weten dat ze
-verdienste hebben jegens den staat, wien de straatjongens het als een
-scheldwoord durfden naroepen, wanneer hun tint sprak van een verblijf
-in Indië.
-
-Wat was ze, welbeschouwd, de hoogheid die in het niet verzinkt op den
-morgen dat men Java’s strand verlaat? de roem die—tenzij ze op het
-slagveld werd behaald—taant waar de indische zon ophoudt ze te
-beschijnen? Wordt de naam van wie nog zoo kleinen dienst bewees aan de
-wetenschap niet honderd malen verder gebracht door de faam? Ondervindt
-eenig Nederlander zoo weinig dank van zijn volk als de Nederlander die
-voor het belang van dat volk werkte onder de tropen? Meent men niet dat
-hij ruim beloond werd met zijn traktement, dat zoo groot schijnt aan
-wie het leven in Indië niet kent, met het pensioen dat zoo klein is
-voor wie er van moet bestaan in Holland?
-
-Midden onder zijn gepeins kwam een zachte hand de zijne zoeken.
-»Manlief,« vroeg Agnita, »heb je me laatst niet gezegd dat je pas over
-acht jaar kunt teruggaan?«
-
-»Over acht jaar min zeven maanden. Waarom vraag je dat?«
-
-»Dat is nog lang, vin je niet?... acht jaar!«
-
-»Min zeven maanden.«
-
-»Wat weet je dat precies! Verlang je soms ook?«
-
-»Och, welk mensch heeft niet wel eens een oogenblik dat hij verandering
-wenscht? Maar we mogen niet ondankbaar zijn; Indië is een goed land.
-Kijk eens voor je uit, kind, waar vin je dat?« en hij wijst op den
-Gedeh, die voor hen ligt, met de sawahs over zijn terrassen gespreid
-als licht fluweelen kleeden op mollige divans.
-
-»Ja, prachtig,« stemt ze toe. »Maar... Holland was toch ook wel lief!
-Vooral Gelderland. Je vondt het heel mooi, dat heb je zelf gezegd.«
-
-»O, zeker. Maar we zouden er ons op den duur toch vervelen.«
-
-»Wij ons vervelen! Och kom, zich vervelen doen alleen menschen die niet
-genoeg ontwikkeld zijn om zich bezig te houden. We houden beiden van
-studie, van kunst, van muziek, van reizen; dan verveelt men zich hier
-misschien, in Europa nooit; integendeel men waardeert meer en meer het
-groote voorrecht van door zijn fortuin in staat te zijn zich aan zijn
-liefhebberijen te wijden.«
-
-»Ik zou me trouwens altijd als advokaat kunnen vestigen.«
-
-»Ja juist. Op een of ander lief plekje, niet al te ver van Bloemduin.
-Wat zouden ze dat thuis prettig vinden!«
-
-»En de tantes! Wat zouden die gelukkig zijn!«
-
-»En ik,« fluistert Agnita nauw hoorbaar.
-
-Dan sluit ze de oogen voor den Gedeh in zijn heerlijkheid en droomt van
-Bloemduins dennewouden.
-
-
-
-
-
-
-
-XXX
-
-JAMES ALS JOBSBODE.
-
-
-Het is vijf uur in den namiddag en droog; iets wat niet elken dag
-gebeurt op Tjipanas; men heeft er dan ook dadelijk gebruik van gemaakt
-om niet, als naar gewoonte binnen, maar in de voorgalerij thee te
-drinken, en druk pratend letten de theedrinkers ter nauwernood op de
-enkele voorbijgangers, tot een karretje in volle vaart den heuvel komt
-afvliegen, om stil te houden voor het landhuis.
-
-»James!« roept mevrouw Verschuere, en dan, terwijl alle kleur wijkt uit
-haar gelaat: »De boodschap van den gouverneur!«
-
-De boodschap van den gouverneur... ze hebben er haar om uitgelachen,
-Gustaaf en Clotilde; haar gezegd hoe ze een kind geleek, dat op visite
-is en telkens angstig uitkijkt of de meid misschien reeds komt om haar
-te halen, maar toch, nu gevoelen ze beiden dat haar vrees op het punt
-staat bewaarheid te worden.
-
-»Alles wel?« vraagt Clotilde, terwijl ze den onverwachten gast een kop
-thee begint in te schenken.
-
-»Neen, alles even akelig!« roept James, in zijn oprechtheid soms
-vleiender dan menig hoveling; »alles even akelig sinds u weg zijt.
-Zijne Excellentie is stil en gedrukt, mevrouw... minder goed gehumeurd,
-de jongens doen het onmogelijkste kattekwaad, wij adjudanten loopen
-rond als âmes en peine, de diners zijn verschrikkelijk; niet om door te
-komen met dat onheilspellend zwijgen... Ik dankte den hemel toen ik de
-opdracht kreeg hierheen te gaan... O ja, dat heb ik nog niet gezegd:
-onder nadere goedkeuring der dames ben ik belast met de aangename taak
-haar tot cavalier te verstrekken.«
-
-»Dus moet Verschuere weg?«
-
-»Helaas ja, Nita. Men heeft je man hoog noodig op Buitenzorg. Er is
-werk aan den winkel. Sinds een paar dagen hadden we al gemerkt dat er
-iets broeide—je weet, de nieuwsgierigheid is een deugd, die we druk
-beoefenen in het adjudantengebouw.—Nu van morgen hebben we het groote
-nieuws eindelijk gehoord.«
-
-»En?« klinkt het van drie kanten.
-
-»Daar je het in alle couranten lezen kunt, acht ik niet noodig er een
-geheim van te maken: de begrooting is afgestemd.«
-
-»De begrooting afgestemd!« herhaalt Verschuere. En dan met een
-plotseling geheel veranderd gelaat: »Dat is een slechte tijding.«
-
-»Nu valt het ministerie ook, niet waar?« vraagt Clotilde, die niet zeer
-bedreven is in politiek.
-
-»Natuurlijk.«
-
-»Dat zal papa spijten. En u ook, mijnheer Verschuere. Het was uw oom en
-zijn allerprettigste manier van zaken te behandelen, die papa verzoende
-met veel wat hinderlijk had kunnen worden zonder hem.«
-
-»Het ergste is dat de partij, die nu op het kussen komt, geheel andere
-denkbeelden aanhangt dan die uw vader met zooveel ijver dient... Dit is
-een hoogst gewichtige gebeurtenis, freule, die op het politiek leven
-van Zijn Excellentie grooten invloed zal uitoefenen.«
-
-»Nu begrijp ik, waarom je met zoo’n biddersgezicht uit je karretje
-stapte, Van Suylichem,« zegt het meisje met een poging tot
-opgeruimdheid.
-
-»Je komt ons niet alleen mijnheer Verschuere weghalen... want u
-vertrekt zeker spoedig?«
-
-»Ja, freule, ik ben besloten morgen vroeg terug te gaan.«
-
-Hij legt zijn hand op die van Nita, als om haar te troosten en laat die
-hand daar. Dan keert hij zich tot den adjudant.
-
-»Heb je nog meer zulke vroolijke berichten meegebracht?«
-
-»Ja, Hooglaan heeft ontslag gevraagd.«
-
-»Hooglaan! Ontslag? Onmogelijk!« roepen de dames.
-
-»’t Is toch zoo. Hij heeft een wenk gekregen; men zegt zelfs een zeer
-duidelijken wenk. Je moet weten, er wordt heel vreemd over gesproken;
-onder anderen beweert men dat hij anonieme brieven zou hebben
-geschreven.«
-
-»Wat een dwaasheid!« lacht Clotilde, »wie doet dat nu!«
-
-»Wat er van zij, een daarvan moet—door iemand die hem wou
-ontmoeten—Zijn Excellentie in handen zijn gespeeld in plaats van de
-persoon voor wie hij bestemd was.«
-
-»En wie was die persoon?« vraagt Clotilde weer. »Zeker een jonge dame.
-Toe, vertel dan toch! Hoort u dat, mijnheer Verschuere, Hooglaan geen
-adjudant meer!«
-
-»O zoo?« vraagt de algemeene secretaris, zich eindelijk losrukkend uit
-zijn gepeins, want hij is al dien tijd ver weg geweest in ministerraad
-en Tweede Kamer.
-
-»Het ergste is, dat hij naar zoo’n vreeselijken buitenpost wordt
-gestuurd,« roept James: »och hoe heet het ook weer? Enfin, iets
-afschuwelijks: anderhalve Europeaan, de dames schitterend door
-afwezigheid, een bevolking, die wat Hooglaan gewoon is het indisch
-nachtkostuum te noemen, veel te gekleed vindt...«
-
-»De slechtste plaats is nog te goed voor dien spion,« mompelt
-Verschuere.
-
-»U zult wel zeggen dat ik op een hollandsche courant gelijk, zooveel
-akeligheden heb ik te vertellen, maar... ik mag het toch niet
-verzwijgen. De Te Leurses zijn te goede kennissen...«
-
-»Betreft het Amalia? Is ze... Heeft ze?«
-
-»Den lang gevreesden coup de canif door haar huwelijkscontract gegeven,
-bedoel je? Neen, dat niet. Ofschoon ik betwijfel of dit erger zijn zou,
-dan wat er nu gebeurd is. ’t Schijnt dat ze te veel geld hebben
-verteerd: haar mooie toiletten en fijne dineetjes, zijn onzinnig hoog
-wedden bij de races, hebben de aandacht getrokken... Niet waar, men
-vermoedt bij een officier van administratie allicht zoo iets? Om kort
-te gaan, ’t is gebleken dat hij ’s lands gelden heeft gebruikt.«
-
-»Groote God! Is ’t mogelijk?« roept Verschuere.
-
-»Arme, arme vrouw«, zucht Agnita.
-
-»Maar er is toch niets bewezen? ’t Is nog maar een vermoeden niet
-waar?« vraagt Clotilde, vreeselijk ontsteld.
-
-»Ik vrees van niet, freule! Hij zit in preventieve hechtenis.«
-
-»En zij? O, wat moet er van haar worden? Was ik maar daar.«
-
-»Wees gerust, Nita. Mevrouw Paerel is dadelijk naar haar toegereden en
-heeft haar meegenomen naar huis.«
-
-»Gelukkig! Niet waar, kind, anders had ik je niet uit je hoofd kunnen
-praten, dat je op stel en sprong naar Buitenzorg moest? Maar weet je
-wel, James, dat dit een mooie trek is in mevrouw Paerel? Ze heeft een
-hekel aan Amalia; ze heeft het alleen gedaan om haar van erger terug te
-houden, daar ben ik zeker van.«
-
-»En hoe... hoe nam mama het op?« vraagt Clotilde straks.
-
-»O, doodkalm. Mevrouw Van Waliënhove zeide dat ze het lang had zien
-aankomen,« antwoordt de adjudant.
-
-»Zei ze dat?« roept Clotilde, en haar donkere oogen schieten vuur.
-»Maar mijn God! ze moet het toch weten, dat het alles haar schuld is,
-dat zij hen zoo ver heeft gebracht!... Zei ze dat? O, Nita, herinner je
-je nog die eerste soirée? Wat was het toen een lief paartje; hij zoo
-innig goed voor zijn mooie vrouw, zij zoo eenvoudig en bescheiden. Ze
-wou geen comedie meer spelen: ze wou geen roem meer, alleen de
-goedkeuring van haar man! Herinner je je, wat ze gezegd had toen
-mijnheer d’Hannecour haar kwam vragen om op te treden: »Weten ze het
-hier ook al? Mijn God, moet ik dan mijn geheele leven dat
-»Nederlandsche Tooneel« achter me aansleepen als een veroordeelde zijn
-kogel?« Maar mama had iemand noodig die reciteeren kon... ze heeft haar
-gedwongen, ze heeft gedreigd hen te laten overplaatsen naar Atjeh... en
-die twee jonge levens zijn verwoest! Nita,«—de groote brandende tranen,
-zoo lang weerhouden, stroomen nu over het bleek gelaat—»je wilt haar
-zeker schrijven, morgen... ik verzend dadelijk een brief aan papa; wij
-moeten helpen, het is onze schuld!«
-
-Als een uur later de lampen ontstoken zijn, Van Suylichem bij eene
-illustratie is ingedut, Clotilde met koortsachtigen haast voortschrijft
-aan haar brief, komen de heer en mevrouw Verschuere te voorschijn uit
-het logeergebouw en wandelen den grooten weg op.
-
-Het is niet wat men in Indië een mooien avond noemt. De maan is in haar
-eerste kwartier, de omtrekken der bergen zijn nevelachtig, de wolken
-grauw en donker, maar er stijgen vriendelijke geruchten op uit de
-dessa: er is een geheimzinnig ritselen als van teedere ontmoetingen in
-het geboomte... het is een avond voor man en vrouw om hand aan hand te
-gaan, een avond om hoog boven het klokje dat tot scheiden roept een
-ander klokje te hooren van ver over den oceaan, het klokje dat van de
-dorpskerk luidde, toen de handen, die nu elkaar zoeken, werden ineen
-gelegd.
-
-»Ben je hier dan zoo gelukkig geweest, liefste?« vraagt hij.
-
-»Ja, onbeschrijfelijk gelukkig! O, ik wenschte dat het nog een klein
-poosje had kunnen duren en dat ik dan... had mogen sterven.«
-
-»Sterven? Dwaasheid. Ik wou je juist het tegenovergestelde voorslaan.
-Ik wou leven, een nieuw leven beginnen, een leven met en voor elkaar!«
-
-»Dat kan immers niet met deze betrekking.«
-
-»Het moet kunnen. Ik zal me terugtrekken uit al die regeeringszaken. ’t
-Helpt nu toch niet meer: ’t is zelfs de vraag of Van Waliënhove zal
-kunnen staande blijven... Ik beloof je, van nu af wil ik meer voor je
-wezen, Nita; we zullen er den tijd afnemen om gelukkig te zijn!«
-
-»En... verliefd!«
-
-»En verliefd. Maar dan moet je me één ding beloven. Je moet rustig hier
-blijven, tot je weer sterk bent en gezond. Voor mij komen drukke dagen.
-Maar wanneer die voorbij zijn, dan, ik beloof het je, dan zal ik alles
-voor je wezen.«
-
-Als ze lang daarna te zamen den salon betreden, ontwaakt Van Suylichem
-uit zijn dutje met een kreet van verrukking.
-
-»Wel, Nita, wat zie je er goed uit! Wat ben je bijgekomen! Ik dacht het
-van middag zoo niet: maar ’t is bepaald kolossaal. Goddank, nu kan ik
-weer naar Bloemduin schrijven; ’t is me in geen half jaar gebeurd.«
-
-»Foei. James!«
-
-»Ja. Wat moest ik doen? Er om jokken wou ik niet, de waarheid zeggen
-kon ik niet.«
-
-»Enfin, ’t is nu voorbij. Ik ben nu volmaakt wel.«
-
-
-
-
-
-
-
-XXXI
-
-GEVAREN VAN EEN INDISCH BOSCH.
-
-
-De linten harer muts zedig om de driedubbele kin gestrikt, de dikke
-witte handen in den reusachtigen schoot gevouwen, verklaarde juffrouw
-Kwake, dat nu mijnheer Verschuere weg en die levenmaker in zijn plaats
-gekomen was, ze vreesde heel wat te stellen te krijgen met het »jonge
-goedje«. Maar Marie, de mooie kamenier en Jansen, de aardige
-opzichter—die bijzondere redenen hadden om een niet al te groote
-waakzaamheid bij juffrouw Kwake te wenschen—noodigden haar om een
-glaasje sherry te drinken, wèl wetend dat ze alleen de wereldsche zaken
-zoo ernstig opnam, als ze zich nog niet bemoedigd had. Daar ze zich
-meest vier- of vijfmaal daags bemoedigde, had niemand reden om in haar
-de duenna te zien; er werd gecroquet, gebiljard, ja, zelfs een enkele
-maal, met de nu geheel herstelde kleintjes van mevrouw Huntvelt,
-blindemannetje gespeeld op het gazon.
-
-Wel vroeg Clotilde, nog min of meer Heine-achtig gestemd, zich soms af,
-of ze niet aan vlagen van zwaarmoedigheid moest lijden, en hinderde
-haar de gedachte dat Van Beevelant nu blootstond aan al de vinnigheid
-der stiefmoederlijke aanvallen; maar daar meldde de courant dat »Zijne
-Excellentie besloten had om, ter bevordering van land- en volkenkennis
-bij zijne zonen, hen onder leiding van hun gouverneur een reis te laten
-maken over Java!«
-
-Toen het bericht bevestigd was door een langen brief aan het adres van
-mevrouw Verschuere, zette Clotilde zich dadelijk tot schrijven, om papa
-te bedanken voor wat ze zijn »subliem idée« noemde. En ’t was uit den
-grond van haar hart dat ze er bijvoegde:
-
-»Ik weet, vadertje, dat het eigenlijk niet behoort voor een geëngageerd
-paar, dat ze zich zoo goed weten te schikken in de scheiding, maar
-Frans’ brieven aan Agnita zijn opgewekt, zelfs vroolijk, en wat mij
-betreft, ik ben tevreden, om niet te zeggen gelukkig. Vreemd, niet
-waar? Of zou het misschien komen doordat wij niet zooveel behoeven te
-vragen van het heden als anderen wie de toekomst niet het hoogste en
-beste belooft?«
-
-Ook mevrouw Verschuere had weinig te wenschen overig na dien laatsten
-avond met zijn schoone beloften; alleen zou ze op haar brieven gaarne
-een ander antwoord ontvangen hebben dan korte epistels in
-telegramstijl. Maar ze wist dat er dezer dagen over groote belangen en
-moeielijke kwesties werd gehandeld in het kabinet van den landvoogd, en
-troostte zich met het denkbeeld dat een crisis nooit lang duren kan en
-het na de crisis alles anders worden zou.
-
-Bijna dagelijks werden uitstapjes ondernomen, grooter naarmate reeds
-bezocht was wat in de buurt lag, prettiger naarmate men zich beter
-leerde wapenen tegen de regenbuien, die, ofschoon te verwachten in
-dezen tijd van het jaar, altijd onaangename verrassingen bleven;
-gemakkelijker naarmate men zich gewende aan de wegen, die reeds den
-invloed begonnen te vertoonen van den westmousson.
-
-Sinds lang was er sprake van een tochtje naar de watervallen van Tji
-Burm, maar telkens kwam er iets tusschenbeide. Toen eindelijk een dag
-bepaald en de morgen van dien dag aangebroken was, wenschte men elkaar
-geluk het zoolang te hebben uitgesteld; men trof een bedekte lucht. Een
-bedekte lucht! het eenig denkbaar geval dat bij het oostersch klimaat
-een buitenpartij genot kan zijn; de tropische natuur zonder brandenden
-zonnegloed, ’t is of men een geestige vrouw aantreft in zachte
-stemming; nu men de pijlen van haar vernuft niet heeft te vreezen, kan
-men eerst de gaven van haar hart, de schoonheid van haar gelaat
-waardeeren.
-
-Men had afgesproken klokslag zeven te vertrekken, en daar er drie dames
-meegingen—waarvan eene kleintjes achterliet—was het dus over half acht
-alvorens men op weg kon gaan.
-
-Het gezelschap bestaat uit mevrouw Huntvelt, wier kinderen, dank zij
-het heerlijk klimaat, geheel hersteld zijn en die, nu eindelijk van
-zorg bevrijdt, haar jong hart en jong gezichtje terugvindt bij al de
-genoegens die de dames van Tjipanas haar aandoen; de heer Paerel, die,
-op weg naar zijn proeftuin, zich gaarne aansloot bij het vroolijk
-clubje; een overste van de marine, oud vriend der Van Waliënhove’s, die
-op Sindanglaya logeert tot herstel zijner in het vroolijk Batavia
-geschokte gezondheid, en Van Suylichem met zijne beide dames.
-
-Het is nog vrij koud en dus besluit men te beginnen met een wandeling,
-om dubbel te kunnen genieten van dat overschoon panorama, een tropisch
-landschap, langzaam rijzend uit den morgendamp. Maar mevrouw Huntvelt
-is een Amsterdamsche en vindt dus een bergpad vermoeiend, de overste,
-die liever niet bekent dat hij geen twintig, ja zelfs geen veertig meer
-is, houdt zich of hij zijn voet gestooten heeft en beiden beklimmen de
-paardjes. Weldra volgt Clotilde met haar cavalier hun voorbeeld: zij
-wenschen binnen den kortst mogelijken tijd boven te zijn, om daar van
-het vergezicht te genieten vóór de stijgende zon dit verhindert.
-
-Mevrouw Verschuere is uit den aard der zaak de laatste bij een
-gelegenheid als deze: paardrijden werd haar verboden, van een voertuig
-kan geen sprake zijn bij de smalle bergpaadjes; dus moet ze
-gedeeltelijk wandelen, gedeeltelijk per draagstoel het doel van den
-tocht trachten te bereiken. Bevreesd tot last te zijn, stelt ze dikwerf
-voor thuis te blijven, maar ze moet altijd eindigen met aan den
-algemeenen drang toe te geven en meegaan, wat ze met een dankbaar
-lachje gaarne doet: ’t is zoo’n heerlijke gedachte dat ieder wat wil
-opofferen om haar genoegen te geven.
-
-James rijdt stapvoets voort naast haar tandoe, zonder die ook maar één
-oogenblik te verlaten, men vindt dat door de gewoonte natuurlijk;
-alleen de overste, vreemdeling in de Buitenzorgsche wereld, verwondert
-zich reeds sedert verscheidene dagen over de verhouding »van die twee
-luidjes« en hij zet nu zijn paard in draf om Paerel in te halen, met
-het doel daaromtrent eens iets naders te hooren.
-
-De directeur glimlacht medelijdend, bijna spottend.
-
-»Hoe komt u op het denkbeeld, overste?«
-
-»Ik mocht eer vragen hoe u niet op het denkbeeld komt.«
-
-»’t Is neef en nicht, eigen zusters kinderen, te zamen grootgebracht!«
-
-»Wat bewijst dat?«
-
-»Maar ik zeg u, dat er geen kwestie is van zoo iets! ’t Idee! mevrouw
-Verschuere, die zoo geheel opgaat in haar Gustaaf?«
-
-»Zoo?« vraagt de zeeman. »Dat doet me pleizier.« Straks, na een lange
-pauze, waarin zijn gedachten terug gingen naar een veelbewogen tijd in
-zijn eigen leven, vraagt hij: »En het jonge mensch?«
-
-De heer Paerel ziet juist een plantje aan den weg, dat hem bijzonder
-veel belang inboezemt, hij vergeet te antwoorden en de overste rijdt
-verder.
-
-»Wonderlijk toch!« peinst hij. »Als iemand twee kinderen met vuur zag
-spelen en hij waarschuwde het meisje, maar liet den jongen zijn gang
-gaan, zou men dat onverantwoordelijk vinden; in een geval als dit denkt
-ieder aan de vrouw, niemand aan den man. Alsof die geen kwaad kon!«
-
-Er gaat in de stilte van den morgen een vroolijk rumoer op uit de
-kleine cavalcade: de paardjes schijnen niets liever te wenschen dan
-deel te nemen aan dit pleiziertochtje en hinneken nu eens in koor, dan
-weer in solo; de koelies, gewoon aan draagstoelen, belast met dames die
-van taille niet zoo jeugdig zijn als van hart, wenschen elkaar geluk
-met het lichte vrachtje; de Soendaneesjes, die achteraan komen en de
-manden vol etenswaren dragen, doen dit zoo welgemoed alsof ze meenden
-dat de inhoud voor hen bestemd was.
-
-Zoo een van hen die illusie koesterde, zou ze hem spoedig benomen
-worden; men was nog geen uur op weg of er werd halt gehouden, om wat de
-gelukkigen der aarde »een vreeselijken honger« noemen, te stillen. Het
-was niet overbodig dat men zich een weinig versterkte, want ofschoon
-het koel en frisch bleef, werd de inspanning met ieder oogenblik
-grooter, de weg steil en moeilijk, glad van de gevallen regens, op
-sommige punten door kuilen en onverwachte hinderpalen zelfs een weinig
-gevaarlijk.
-
-Clotilde, die haar eigen vos bereed, had moeite het vurig dier over de
-smalle bamboebrugjes heen te krijgen; mevrouw Huntvelt, even
-Amsterdamsch nu het op rijden als toen het op loopen aankwam, gilde
-letterlijk van angst zoo dikwerf haar paardje uitgleed, wat nog al eens
-gebeurde; de heeren hadden handen vol werks; de koelies, die de tandoe
-droegen, verwisselden elk oogenblik van schouder, zetten haar telkens
-neer, bliezen en hijgden als postpaarden.
-
-»Ik wed dat je medelijden met hen hebt?« vraagt James lachend, als Nita
-zegt dat ze liever wil uitstappen.
-
-»Neen, maar het zien van hun inspanning hindert me. Ik zou me laten
-dragen als ik niet loopen kon, nu is het niet noodig. Vin je goed dat
-ze met je paard en de tandoe vooruitgegaan? Dan kunnen wij langzaam
-volgen.«
-
-Zij waren nu in het woud. Een leger van reuzen, maar ook een slagveld
-vol gevallenen, een tuin met purperen bloesems en sneeuwwitte
-orchydeeën, met ragfijne varens en wonderschoone boschvruchten, een
-bodem bedekt met vergankelijkheid, gifplanten en reptielen, en om en
-door dat alles een net van lianen, rottans en slingerplanten, het
-kleine verstikkend, zich vastklampend aan het groote, de levende en de
-dooden omvattend in één groote omhelzing.
-
-Er is iets geheimzinnigs in dat werken eener grootsche natuur, iets
-meêdoogenloos in dat vergaan en vernietigen... de jongelieden hooren
-hunne voetstappen, het ruischen der dorre bladeren, als de zoom van
-Agnita’s kleed ze beroert; zoo eenzaam is het rondom hen, dat als nu of
-dan de slag van een vogel weerklinkt boven hunne hoofden, ze
-opschrikken van dit geluid; zoo eenzaam, dat Nita het gelach en
-gepraat, haar straks een ergernis, terugwenscht, liever dan deze
-verlatenheid, deze stilte.
-
-»Zoo ernstig?« vraagt James en ziet haar in ’t gelaat.
-
-»Wie zou hier niet ernstig gestemd worden?« antwoordt ze en tuurt met
-droomerigen blik naar de blauwe lucht, die het bladerdak hier en daar
-laat doorschemeren. »Hoor je dat, heel in de verte, dat donderend
-beuken van de watervallen op de rotsen? Is het niet als een stem uit
-andere oorden?«
-
-Ze staan een oogenblik stil om te luisteren. Daar weerklinkt, dicht bij
-hen, de klagende roep van de woudduif, straks beantwoord door het
-teeder gekir van zijn gaaike.
-
-Met den wrevel, die hem soms aangrijpt in het bijzijn van Agnita, roept
-James: »Hoor je dat? Ik dacht dat het hier te hoog was voor de liefde!«
-
-»Te hoog voor de liefde?« vraagt ze verwonderd over zijn gezegde, maar
-meer nog over den korten, schellen lach, waarvan het vergezeld ging.
-»Te hoog voor de liefde? Neen, juist een plekje er voor: zoo ver van de
-aarde, zoo dicht bij den hemel!«
-
-De jonge man antwoordt niet. De muziek harer stem boeit hem, maar
-ternauwernood begrijpt hij wat ze zegt, zoo wild jaagt en bruist het in
-hem. Ver van de aarde! dicht bij den hemel! God... hij was nooit
-dichter bij de aarde!
-
-Straks, als ze een kleinen heuvel hebben bestegen en ze een oogenblik
-leunen blijft op zijn arm, om adem te scheppen, ziet ze hem toevallig
-in het ontroerd gelaat.
-
-»Wat scheelt er aan?« vraagt ze bezorgd. »Er is toch niets dat je
-hindert? Kom, kijk eens om je heen. Ik zou anders haast gaan gelooven,
-dat het niet aan je besteed is.«
-
-Ze heeft gelijk; het is niet aan hem besteed; hij ziet niets van de
-heerlijkheid rondom zich, hij ziet in geheel deze groote ruimte slechts
-één kleine stip, hij voelt slechts den arm die in den zijnen ligt, den
-warmen adem, die heenstrijkt over zijn gelaat, het fijne handje dat
-zijn schouder zoekt, zoo vaak ze steun behoeft—en niets, niets anders!
-
-»Laat me vooruit gaan,« vraagt hij straks. »Laat me de anderen roepen.«
-
-»Ik vrees dat ze te ver weg zijn om ons te hooren.«
-
-»De koelies dan, om je te dragen.«
-
-»Nu reeds?... ’t Is waar, het vermoeit je misschien me zoo voortdurend
-vast te houden.«
-
-»Me vermoeien?« roept hij. Maar dan schor en vreemd: »Ja.«
-
-Dat de vrouw, die een groote liefde koestert, zoo ongevoelig wezen kan
-voor wat ze in anderen wekt! Dat het geluk van zich door haar
-echtgenoot bemind te weten zelfs een ziel, zoo sympathiek als de hare,
-vreemd kan maken aan den strijd van een vriend; dat ze zoo ziende
-blind, zoo hoorende doof kan zijn! Beleedigd door dat korte »ja«, roept
-ze nu zelve:
-
-»Djan! Djan! Djan!« ’t Is de naam van den jongen, aan wien James zijn
-paard vertrouwde.
-
-Maar er komt geen antwoord.
-
-Is het de eenzaamheid, die haar nu op eens begint te beangstigen? Of
-misschien de brandende gloed der hand, die haar wordt toegestoken bij
-het overgaan van wankelende bruggetjes, het vermijden van poelen of
-plassen? Of misschien dat die hand de hare nog vasthoudt wanneer ze
-geen steun meer behoeft?
-
-Wat er van zij, haar stem trilt en haar gelaat kleurt zich met hooger
-blos, terwijl ze zenuwachtig uitroept: »Ik vind het niets aardig van de
-anderen, ons zoo aan ons lot over te laten.« En straks, als hij niet
-antwoordt, maar haar blijft aanzien met dien vreemden blik: »Ik wou dat
-we bij hen waren.«
-
-»O, we zullen ze dadelijk inhalen. Daar ben ik zeker van.«
-
-Hij brengt beide handen aan den mond en roept uit alle macht, schreeuwt
-als een bezetene. Want gevoelt zij slechts een onbestemde vrees, hij
-weet wat het gevaar is dat hen dreigt, hij kent het aan den woesten
-drang, waarmee het bloed hem naar hoofd en hart vliegt.
-
-»We moeten geduld hebben, Nita... Waarom loop je zoo hard?... leun meer
-op me... Nita... je bent toch niet bang?«
-
-»Neen, dat niet; maar..«
-
-»Maar je wordt moe. Hou me steviger vast, ’t is hier zoo glad en een
-beetje gevaarlijk met het ravijn.«
-
-»Roep nog eens; wil je?«
-
-Hij gehoorzaamt, maar het blijft stil.
-
-Straks moet hij de gestalte, die beeft van overspanning en met elk
-oogenblik zwaarder leunt op zijn schouder, omvatten, om haar voor
-vallen te behoeden.
-
-»Vin je het niet akelig, James?« vraagt ze in haar angst, »vin je het
-niet akelig zoo met ons beiden in dit groote bosch?«
-
-»Akelig?« hijgt hij. »O neen! zalig...«
-
-Nu begrijpt ze. Op eens. Alsof een gordijn werd weggeschoven van voor
-haar oogen.
-
-»God! Nita! laat me niet lost het ravijn... God! mijn lieveling!«
-
-Hij heeft haar gegrepen, in zijn armen gehouden, aan zijn borst
-geklemd...
-
-»O, James!«
-
-Er is in dien uitroep een droefheid, een teleurstelling zóó groot, dat
-hij op eens tot het volle besef komt van zijn onvoorzichtigheid; hij
-laat haar los, en wanneer ze nu doodsbleek, bevend over al haar leden,
-leunt tegen een boomstam, verwijdert hij zich langzaam met gebogen
-hoofd en het gevoel van een misdadiger.
-
-Als hij een oogenblik later hoort hoe ze een zwakke poging doet om te
-roepen, schreeuwt hij met bijna bovenmenschelijke kracht.
-
-Nu, nu het te laat is, komt er antwoord. Van meer dan één kant klinken
-stemmen. Uit de verte komt het geluid tot hen van een paard, dat in
-draf nadert.
-
-James is teruggekeerd op zijn schreden. »Nita, één woord! Ik bid je
-Nita, vóór de anderen komen...«
-
-Ze ziet hem aan met droeven blik. »Je hadt gelijk, James,« zegt ze
-langzaam, fluisterend bijna, »je hadt gelijk; het is hier te hoog voor
-de liefde... zooals jij ze begrijpt ten minste.«
-
-Dan wendt ze het hoofd naar den heer Paerel, die komt aanrijden zoo
-vlug de weg zulks toelaat.
-
-»Eindelijk!« roept de directeur. »Waar blijft u toch? we werden
-ongerust, de anderen wachten bij de grot...«
-
-»Onze koelies zijn weg, geloof ik,« brengt Agnita aarzelend uit.
-
-»Wel neen, die zitten hier achter den heuvel hun strootje te rooken.«
-
-»Iedereen heeft ons in den steek gelaten. Van Suylichem’s jongen...«
-
-»Hij komt daar aan met uw paard, mijnheer Van Suylichem. Ik heb hem
-gezegd mee terug te keeren. Maar... wat is u ontdaan? En u ook,
-mevrouw! Er is toch geen ongeluk gebeurd!«
-
-»Ja, een groot ongeluk!« roept James, springt in den zadel en rijdt weg
-in woesten galop, aan Agnita overlatend zijn wonderlijk gedrag te
-verklaren.
-
-»We waren bijna in het ravijn gevallen,« begint ze. »James is erg
-geschrikt en... heelemaal in de war. En ik... ben zoo moe.«
-
-»Wat spijt het me dat we niet bij elkaar zijn gebleven! Maar wie kon
-ook denken... o, daar zijn ze met den draagstoel!«
-
-Er is veel noodig om den heer Paerel op een denkbeeld te brengen,
-wanneer dat denkbeeld geen betrekking heeft op zijn vak; hij laat
-gaarne alle ontdekking, vermoedens en invallen aan zijn Annet over,
-maar—deze ontmoeting in het bosch verdrijft zoo ten eenemale alle
-botanische gedachten uit zijn geleerd brein, dat hij een oogenblik ook
-in andere zaken helder ziet; hij herinnert zich de vermoedens van den
-overste, brengt die vermoedens in verband met de ontsteltenis der jonge
-lieden en besluit de tandoe van mevrouw Verschuere niet meer te
-verlaten.
-
-Als in een droom voegt Agnita zich bij het gezelschap, dat neiging
-heeft getoond om knorrig te worden over het onverwacht oponthoud, maar
-deelnemend wordt zoodra ze tot hen komt met haar afgemat gezichtje en
-gescheurde laarsjes; als in een droom volgt ze hen naar de grot en is
-zoo diep in gedachten verzonken, dat ze vreeselijk schrikt wanneer het
-traditioneel pistoolschot wordt gelost om de duizenden vleermuizen, die
-aan de wanden hangen, te doen opvliegen. Daarop zit ze met de anderen
-terneer bij de watervallen, die als schitterende sluiers afhangen van
-de zwarte rotsen, stemt beurtelings Clotilde toe dat het verrukkelijk
-mooi, mevrouw Huntvelt dat het zooveel angst en vermoeienis niet waard
-en den overste dat het een griezelig plekje is, veel te kil en te
-vochtig om er iets anders te willen doen dan dadelijk weer opbreken.
-
-Vrouwen als Annet Paerel oefenen haar invloed uit, ook al zijn ze van
-haar mannen gescheiden door al de berggevaarten der Preanger. Als men
-op Tji-Bodas rondom de rijsttafel is gezeten en de gastheer van de dame
-aan zijn linkerhand slechts verstrooide antwoorden ontvangt; als hij
-opmerkt dat Van Suylichem drukker praat en meer champagne gebruikt dan
-dienstig zijn kan, is het hem of een welbekend gezicht zich tot hem
-keert met vriendelijke bezorgdheid, of de welbekende stem met de
-hartelijke drukte haar eigen, uitroept: »Daar moeten we iets aan doen,
-Paerel!«
-
-Dadelijk na het middagmaal wordt een kop koffie gebruikt, haastig,
-staande, met angstige blikken naar de lucht, die nu wel wat al te
-bedekt is.
-
-»We moeten voortmaken, freule,« zegt de overste, terwijl hij haar helpt
-opstijgen: »Ik vrees dat we een nat pak krijgen.«
-
-»Zou het,« vraagt nu de directeur, met het oog op een mogelijke
-regenbui, »niet best zijn dat elk der heeren een dame voor zijn
-rekening nam en die zoo gauw mogelijk thuis bracht, zonder zich om het
-overige gezelschap te bekommeren?«
-
-»Maar u vergeet dat we een cavalier minder hebben dan van morgen,«
-roept Agnita in waren doodsangst.
-
-»Dacht u werkelijk dat ik eene der dames zonder geleide zou laten
-teruggaan? Wel, mijn vrouw vergaf het me nooit! Neen, de proeftuin
-loopt niet weg en wat ik hier te doen heb kan even goed morgen gebeuren
-als vandaag. ’t Was trouwens dadelijk mijn plan.«
-
-Men meende zich te herinneren dat de heer Paerel dezen morgen andere
-plannen had, maar men vond het allerliefst.
-
-»Freule, mag ik de eer hebben? Iedere minuut is er een!« roept de
-overste en rijdt met zijn dame het terras af.
-
-»Mijnheer Van Suylichem, zoudt u zich met de zorg voor mevrouw Huntvelt
-willen belasten? Dan mag ik wel bij u blijven, niet waar?«
-
-Agnita weet niet of hij iets vermoedt, iets begrepen heeft; daarom is
-het zeer onvoorzichtig wat ze doet, maar ze kan het niet laten, ze
-steekt hem haar ijskoud handje toe en zegt: »Dat is lief van u,
-mijnheer Paerel.«
-
-
-
-
-
-
-
-XXXII
-
-TERUG OP BUITENZORG.
-
-
-Mevrouw Verschuere is sints een paar uur thuis en alleen; zóó alleen
-als slechts een vrouw zonder kinderen zijn kan in haar eigen woning.
-
-Ze loopt rond met het eigenaardige gevoel, dat na een afwezigheid ons
-de bekende voorwerpen doet begroeten als oude vrienden; ze gaat eens
-naar haar bloemen en plukt een paar dorre blaadjes af; ze bekijkt de
-jonge hondjes, kort vóór haar vertrek geboren; ze geeft de vogels een
-stukje suiker en tracht zich wijs te maken dat ze haar gemist hebben;
-ze overtuigt zich dat haar poesjes de vrouw nog kennen... dan schikt ze
-de ornamenten in het boudoir wat terecht, dan begint ze thee te zetten,
-dan kijkt ze op de pendule en vraagt zich af, of die wel gelijk is met
-de klok in de achtergalerij; haar docht het moest later wezen.
-
-Neen, alle klokken zijn precies gelijk, ’t is drie en een halve minuut
-over vijven.
-
-Dan zinkt ze met een zucht in den schommelstoel en begint te wippen.
-Maar om lang te wippen zonder zenuwachtig te worden moet men een
-indische zijn; dus springt ze op en zegt tot zich zelve dat het
-Verschuere’s schuld niet is, iets wat ze reeds honderdmalen tot zich
-zelve gezegd heeft sedert ze dezen morgen zijn telegram ontving op
-Tjiandjoer.
-
-Immers, wat kan hij er aan doen, als Zijne Excellentie hem op zoo’n
-ongelegen oogenblik die opdracht geeft? ’t Is natuurlijk een zaak van
-gewicht, een zaak waarbij alles afhangt van een spoedige behandeling!
-Morgen vergadert de raad van Indië in buitengewone zitting, daar staat
-het zeker mede in verband; misschien moet hij inlichtingen geven, die
-geen ander verstrekken kan...
-
-Daar valt haar blik in den spiegel: hoe zal hij vinden dat ze er
-uitziet? Zal hij opmerken dat ze bleek, dat ze weer achteruitgegaan is?
-Had ze maar kunnen rusten van middag, ’t zou haar wat hebben opgeknapt.
-Maar ze heeft zich met ongewone zorg gekapt en gekleed en och! als hij
-komt zal ze er zeker goed uitzien; ze ziet er altijd goed uit als ze
-gelukkig is.
-
-Gelukkig!... waarom heeft ze toch ook die slechte gewoonte zich van
-alles te veel voor te stellen?
-
-Natuurlijk dat hij, vermoeid van dien rit heen en terug naar Batavia,
-natuurlijk dat hij, met al die drukten aan zijn hoofd, niet zoo
-opgewonden kan zijn als zij, die in de laatste dagen aan niets dan dit
-weerzien heeft gedacht.
-
-»En, kleintje, hoe heb je het gehad?« vraagt Verschuere straks, als hij
-zijn bad genomen heeft en nu geheel verfrischt naast haar zit aan de
-theetafel. »Veel regen, niet waar en weinig afleiding?«
-
-»Och, we hebben ons geen oogenblik verveeld. De dagen vlogen om.«
-
-»Werkelijk? Nu, des te beter. Clotilde is dan ook een gastvrouw om je
-zelfs door een westmousson op Tjipanas heen te helpen. Maar nu ik je
-aankijk... zie je er niet zoo goed uit, als ik daar straks aan den
-trein wel meende; niet zoo goed ten minste als ik gehoopt had na het
-prachtig resultaat van die eerste veertien dagen.«
-
-»Je moet niet vergeten dat jij toen bij me was.«
-
-»Neen, vleister, je kunt me niet om den tuin leiden, ’t komt volstrekt
-niet van mijn weggaan. Je bent den eersten tijd na mijn vertrek altijd
-gezonder geworden en zelfs dikker... heb je me niet geschreven dat het
-je moeite begon te kosten je japonnen dicht te krijgen? Zeg? Maar
-mevrouw ging tochtjes maken, tochtjes naar Tji Burm... in ernst,
-liefste, ik begrijp niet hoe jullie met je allen niet wijzer geweest
-bent. Wie doet dat nu in den westmousson, ’s middags op weg gaan?«
-
-»We konden toch niet allen op Tjibodas blijven.«
-
-»Je hadt in ’t geheel niet op Tjibodas moeten komen. Als jullie
-volstrekt eten moest, waarom dan niet de koude keuken meegenomen en
-ergens in ’t bosch op een omgevallen boomstam gaan zitten? Enfin,
-Paerel heeft er reeds genoeg over moeten hooren.«
-
-»Je hebt anders waarlijk geen reden om boos op hem te zijn,« roept ze
-en voegt er dan met hooger blos bij: »Hij is als een vader voor me
-geweest.«
-
-»Ja?... Dan toch als een vader die zijn dochter laat kouvatten en
-natregenen. Heb je erge koorts gehad?«
-
-»Koorts? Och kom! ik was ’s avonds wat huiverig, dat is alles!« en ze
-maakt het zich druk met het inschenken van de thee.
-
-»En je bent vier dagen lang in je kamer gebleven! James vertelde me,
-dat hij je niet meer gezien heeft sedert dien bewusten tocht... A
-propos, waarom is hij nog vóór jullie terug gekomen?«
-
-»Ik weet het niet zeker, maar ik vermoed..«
-
-»Je vermoedt?«
-
-»Ja, zie je, ik weet niet of ik wel goed doe met je te zeggen wat de
-reden is geweest van zijn onverwacht vertrek. Hij heeft me gevraagd er
-mede te wachten.«
-
-»Je maakt me nieuwsgierig, Nita!«
-
-»Och, ’t is een lange geschiedenis. Om dan te beginnen met het
-begin...«
-
-»Een lange geschiedenis! Morgen, wil je? Of straks, als ik thuis kom.
-Weet je ook of Mingo mijn pakkean reeds heeft klaar gelegd?... Ja,
-lieve, daar is nu niets aan te doen, ik moet even naar ’t paleis. ’t
-Treft ellendig, dat stem ik je toe! Maar dit beloof ik je, ik doe
-verslag van mijn zending en kom dadelijk terug. Nu, niet zoo
-teleurgesteld kijken, liefste.«
-
-Ze tracht er vroolijk uit te zien: ze helpt hem kleeden om nog enkele
-oogenblikken bij hem te kunnen zijn; ze brengt hem tot aan den ingang
-van het paleis, waar ze niet behoeft te vragen of hij gewacht wordt: er
-brandt licht in de werkkamer van Zijne Excellentie; Van Suylichem, die
-dienst heeft, leidt hem regelrecht naar binnen en fluistert dat reeds
-tweemaal naar hem gevraagd werd.
-
-Dadelijk—blijkt te zijn anderhalf uur later.
-
-Mevrouw Verschuere verstaat de kunst niet, die bij sommige vrouwen een
-macht is, ze boudeert nooit; als hij eindelijk thuis komt, lang nadat
-het avondschot viel, treedt ze hem tegemoet met vriendelijk gelaat.
-
-»Arme man, je zult wel doodaf zijn... Nu, ’k heb een heerlijk dineetje.
-Mevrouw Hagen heeft oesters gestuurd en ik heb een flesch van je oude
-lievelingswijntje uitgegeven...«
-
-»Oesters? Heerlijk! Maar wijn drinken zou ik niet durven. Ik moet nog
-werken van avond. Morgen vertrekt de mail en... ja, kindlief, ik weet
-wel... je denkt dat ik mijn belofte slecht houd de eerste keer de
-beste... Neen, spreek het maar niet tegen... maar mijn God, Nita, wat
-moet ik doen? Ik kan den gouverneur-generaal toch geen koopje geven,
-omdat mijn vrouw thuis komt?«
-
-»Neen, zeker niet, dat zou ik niet willen,« zegt ze dapper.
-
-Maar straks, als hij aan zijn schrijftafel zit, hoort hij den lichten
-tred, dien hij meer gemist heeft in den laatsten tijd dan hij zich op
-dit oogenblik wel bekennen wil.
-
-Haastig, knorrig bijna, ziet hij op van zijn werk, maar dan blijft zijn
-blik met teederheid, met hartstochtelijken gloed rusten op de
-bekoorlijke gestalte in het licht rose kleedje.
-
-»Kind! Als je wist hoe ik me zelf geweld aandoe...«
-
-»Neen, ik kwam je niet storen, lieve... ik kwam je alleen maar vragen
-of ik je niet wat helpen mag? Je weet wel, laatst, toen ik de
-staatsbladen voor je heb nageslagen... je vondt toen dat ik het nog al
-goed gedaan had, niet waar?«
-
-Ze is nader getreden; hij ziet haar in het lief gelaat, frisch getint
-door de berglucht; hij neemt een zijden lok tusschen de vingers en
-antwoordt verstrooid: »O, uitstekend, uitstekend!« en kust dien lok.
-Dan strijkt hij met de hand over de oogen, keert zich haastig van haar
-af, neemt zijn pen weer op...
-
-»Of ik zou misschien, zooals dien anderen keer, iets in ’t net kunnen
-schrijven... of uittreksels maken?«
-
-»Dank je, lieve. Wat ik van avond te doen heb is geheim.«
-
-Geheim! Ze is te bescheiden om het uit te spreken, maar... geheim!
-Alsof ze niet weet dat de benoeming van het nieuwe ministerie een
-grooter teleurstelling was dan de val van het oude; alsof ze niet weet
-dat de tegenwoordige minister van koloniën de verklaarde vijand is van
-de politiek, door den vorigen gevolgd, alsof ze niet weet dat er zoo
-vergaderd wordt op elk uur van den dag en gewerkt tot in ’t holle van
-den nacht, omdat er strijd is, vinnige strijd!
-
-Straks klinkt haar stem weder in de stilte van het studeervertrek,
-slechts verbroken door het krassen van de pen, die telkens woorden moet
-uitschrappen, telkens verwarde volzinnen regelen, maar nu aarzelend,
-fluisterend bijna: »Mag ik dan... je moet het niet kinderachtig
-vinden... we zijn zoo lang gescheiden geweest... mag ik dan stil
-blijven zitten, hier? dicht bij je?«
-
-»Je zult je vervelen, liefje.«
-
-»O neen! ik zal je sigaar ruiken en het schuiven van je papier hooren
-en—ik zal je zien!«
-
-»Dwaas kindje!«
-
-Ze zit stil als een muis in haar bescheiden hoekje. Alleen nu en dan,
-als het avondkoeltje binnenzweeft door de geopende vensters, voert het
-hem haar lievelingsodeur, den geur van viooltjes toe; alleen nu en dan
-wordt hij aan haar herinnerd door het spinnen van de poes, die zachtjes
-kwam binnensluipen en in haar schoot ligt; alleen als hij opziet
-ontmoet hij de lieve oogen met hun droomerige uitdrukking... Toch kan
-hij niet doorwerken, toch neemt haar tegenwoordigheid al zijn gedachten
-in, toch ziet hij haar, ook al beproeft hij met al wat in hem is haar
-niet te zien... Daar schrikt ze op met blijde verrassing, hij heeft
-zijn pen ver van zich geworpen, zijn stoel terug geschoven.
-
-»Neen, dat is al te gek! Daarvoor heb ik te veel naar je verlangd... er
-mag van komen wat wil... Nita... liefste vrouw!«
-
-
-
-
-
-
-
-XXXIII
-
-TEN DOODE GEWIJD.
-
-
-De societeit te Buitenzorg, hoe lief gelegen, hoe smaakvol gebouwd, zou
-moeilijk kunnen bestaan, zoo niet soms plaats vond, wat heden den
-kastelein zoo genoegelijk stemt: een groote gebeurtenis, die onder het
-genot van vele bittertjes moet besproken worden.
-
-Kapitein Van Rossem, de adjudant die Hooglaan verving, kwam dezen
-morgen met het treurige nieuws van Batavia. Sedert schijnt ieder
-Buitenzorger ’t zich tot een aangenamen plicht te rekenen, het zonder
-de hulp van post- of telegraafbode te verspreiden; zoo wat tegen het
-vallen van den avond kunnen ze hun taak als volbracht beschouwen; vele
-burgers en alle officieren zijn present op het terras en er wordt maar
-één naam genoemd; de naam van Te Leurse.
-
-»Die arme kerel! ’t Was anders zoo’n beste jongen.«
-
-»En lang niet dom!«
-
-»Neen, waarachtig niet! Een verlies voor het leger.«
-
-»Nummer één geweest van zijn promotie.«
-
-»Waar hij het pistool van daan heeft gekregen?«
-
-»Had hij ten minste gewacht op de uitspraak!«
-
-»Neen ’t was beter zoo. De feiten zijn van dien aard....«
-
-»Chut! de man is dood.«
-
-»Men zegt dat allerlei hooge lui voor hem in de bres zijn gesprongen,
-de hoogste zelfs.« Dit wordt gefluisterd.
-
-»Kassian! pas zes-en-twintig jaar!«
-
-»Nog zoo jong? En al zoo lang getrouwd?«
-
-»Ja, natuurlijk. Als hij niet heel jong geweest was, had hij het zeker
-niet gedaan. Waar is ze? Nog altijd bij de Paerels?... Die zullen ook
-heel wat te stellen hebben gehad vandaag!«
-
-»Neen, ze is niet meer bij de Paerels.«
-
-Toen de vreeselijke tijding zich verspreidde, hadden de heer en mevrouw
-Verschuere gemeend dat het op hun weg lag een deel van de zware taak
-door Annet Paerel zoo vriendelijk vervuld, van haar over te nemen. Ze
-konden op geen betere gedachte zijn gekomen: de bedrijvige huisvrouw
-toch heeft de gewoonte hare kinderen eenmaal s’jaars te laten
-kaalscheren en inenten; waarom deze plechtigheden elkaar binnen een
-tijdsverloop van drie dagen moeten opvolgen weet niemand; maar wat er
-van zij, het was heden de dag der inenting, de acht kaalkoppen waren op
-het appèl, de dokter djawa was er, de gezonde vrouw met het opgedirkte
-kind, de onmisbare grootmoeder waren er, de stof was er, en al hadden
-nu al de officieren van het indische leger goedgevonden zich voor het
-hoofd te schieten, ingeënt zou er worden.
-
-Een gegil, alsof ieder prikje een dolksteek was, kwam Agnita tegemoet;
-mevrouw Paerel gaf het kind, dat ze op den arm had, aan de juf over,
-dankte met vochtigen blik voor haar komst en ging haar vóór naar de
-logeerkamer.
-
-Ze wachtte even toen de kleine gestalte verdwenen was, ze wist hoe
-hartstochtelijk, hoe waanzinnig bijna Amalia was in haar droefheid en
-wilde het teere vrouwtje een scène sparen.
-
-Maar na dien eenen kreet zoo doordringend als nooit de bezoekers van de
-comedie hadden gehoord van de lippen der geliefde actrice, werd het
-stil en rustig, een zacht snikken slechts bewees dat al het berouw, al
-de wanhoop werd uitgestort in het hart der vriendin.
-
-Bij haar reinheid, haar bijna kinderlijke onbekendheid met veel van de
-zonden en zwakheden dezer wereld, kon mevrouw Verschuere begrijpen,
-mede gevoelen als weinigen: Amalia wilde haar niet laten vertrekken en
-toen eindelijk in den namiddag haar coupé het erf weer opreed, hield
-die stil voor het logeergebouw; de jonge weduwe moest absolute rust
-hebben, had Bosschaert gezegd, en absolute rust kon, bij al haar
-handigheid, de moeder van het pas ingeënte achttal haar logée niet
-verzekeren.
-
-Nauwelijks had de onverwachte gast het hoofd neergelegd in de koele
-kussens, toen de koorts opkwam, die dagen lang aanhield en voor het
-leven der patiente vreezen deed.
-
-Agnita stond niet alleen bij de oppassing harer zieke. Ze werd door de
-Buitenzorgsche dames geholpen, met de behoefte om bijstand te
-verleenen, die van elke indische vrouw een liefdezuster maakt; met den
-lust om vriendelijkheid te bewijzen, die het vreemde land zoo spoedig
-een tweede vaderland kan doen worden voor nieuwelingen, ver van moeders
-liefde en zusters hulp; met de offervaardigheid, die, als wij Indischen
-in de weegschaal der deugd werden gelegd, tegen een veel degelijker,
-veel ernstiger, veel braver volkje dan wij zijn, de schaal zou doen
-overslaan naar onze zijde.
-
-Eindelijk begon de hoop op herstel te herleven en de zieke te denken
-over haar vertrek naar Europa, dat, als ze niet weder instortte,
-misschien reeds met de eerstvolgende boot zou kunnen plaats vinden;
-eindelijk kon Nita weer eens de bijgebouwen verlaten.
-
-Toen ze den derden morgen na het wijken der koorts haar boudoir
-binnentrad, vond ze op de tafel een briefje, waarvan het adres met Van
-Suylichem’s hand was geschreven.
-
-Ze had veel aan hem gedacht in de laatste dagen, misschien dubbel veel
-omdat ze, gewoon alles wat haar door hoofd en hart ging met haar
-echtgenoot te bespreken, nu gemeend had aan James’ verzoek te moeten
-voldoen en over hetgeen was voorgevallen op het tochtje naar Tji Burm
-zwijgen, ook omdat ze in de stilte van doorwaakte nachten zich ernstige
-verwijtingen had gemaakt over de groote onvoorzichtigheid, waarmee ze
-in haar neef gevoelens had opgewekt, die hem voor korter of langer tijd
-ongelukkig maakten.
-
-De inhoud van het briefje bevreemdde haar.
-
-
- »Lieve Nita.
-
- »Vandaag ben ik tweemaal bij je geweest, gister eens, eergister
- driemaal. Maar toewan is altijd »di kantor«, njonnja altijd »di
- kammer dajo.« Daar ik dienst heb kan ik van avond niet meer komen.
- Wil je me een uur bepalen waarop ik jullie morgen thuis vind? Ik
- vraag dit zoo, omdat ik Verschuere en jezelf iets heb te zeggen,
- dat geen uitstel duldt.«
-
-
-Wat kon het zijn? Wat kon hij haar te zeggen hebben, dat geen uitstel
-duldde? Hij was zoo heftig, zoo haastig in het besluiten, dat ook het
-meest onverwachte van hem te verwachten viel, dat men nooit zeker van
-hem was!
-
-Ernstig ongerust beantwoordde ze zijn briefje dadelijk en reeds den
-volgenden morgen trad ze hem tegemoet in de voorgalerij, wat bleek,
-maar toch verfrischt door een heerlijke nachtrust, daar ze de zieke aan
-mevrouw Verdijk heeft kunnen overlaten.
-
-»Kom binnen! Hoe gaat het?« En ze reikt hem de hand met den ouden
-vertrouwenden glimlach.
-
-»Zijn we alleen, Nita?« vraagt hij, verwonderd rondziende in het
-vertrek.
-
-»Verschuere heeft zijn werk en... je hadt me misschien iets te zeggen
-dat je moeilijk zeggen kondt in zijn tegenwoordigheid?«
-
-»O, Nita,« en een gloeiend rood kleurt zijn gebruind gelaat, »wat kan
-ik je anders te zeggen hebben dan dit eene: vergeef me!«
-
-»Dat deed ik reeds lang, James, om der wille onzer goede oude
-vriendschap,« en ze ziet naar hem op, groote tranen in de oogen.
-
-»Nita,« roept hij met de oude dwaze heftigheid, die soms nog zoo’n
-jongen van hem maken kan; »Nita, ik wou dat je iets zei! Neen, niet
-iets liefs, iets bedaards, iets wat je je hebt voorgenomen me eens heel
-kalm en duidelijk aan het verstand te brengen. Ik wou dat je me
-uitscholdt! Dat je me beleedigde! Dat je me voor de voeten wierpt hoe
-laag, hoe schandelijk ik me gedragen heb!«
-
-»Maar ik vond het niet laag, ik vond het niet schandelijk, ik vond het
-alleen zwak. Daarbij, ik zelve ben ook niet zonder schuld. Ik had
-voorzichtiger moeten zijn, ik had alles moeten vermijden, wat
-aanleiding geven kon tot...«
-
-»Neen, Nita, beschuldig je zelve niet. Het was niets anders dan mijn...
-krankzinnigheid!«
-
-»Ik heb meermalen opgemerkt, James,—maar ga toch zitten, je weet, dat
-wilde op en neer loopen van je agiteert me—ik heb meermalen opgemerkt
-dat jongelui zich al heel licht vergissen in het huwelijksgeluk van de
-vrouw die ze... een weinig vereeren. Ze zien die vrouw in een aureool
-en vinden dat de echtgenoot zich zoo iets liefs, zoo iets volmaakts
-volstrekt niet waardig toont. Niet waar? beken het maar. Je neemt mijn
-man nu bijvoorbeeld kwalijk, wat ik hem zoo van harte vergeven kan, dat
-hij geheel opgaat in zijn betrekking en daardoor zijn vrouw...«
-
-»Negligeert. Ja, dat neem ik hem kwalijk!«
-
-»Maar weet je ook wat hem dit kost? Weet je wat dit voor hem is, mij,
-die hij liefheeft, zoo voortdurend te moeten achterstellen bij zijn
-werk?«
-
-»Neen... daar weet ik niet van... ik weet alleen dat ik het niet kan
-aanzien. O mijn God! Nita! als ik bedenk hoe je thuis werd verwend; als
-ik bedenk wat een ander voor je had kunnen wezen, hoe je op de handen
-zoudt zijn gedragen, hoe ieder woord, ieder blik van je zou zijn
-opgevangen, iedere wensch voorkomen...«
-
-»James, is dit goed?«
-
-»Neen, ik weet het, terwijl ik spreek, veracht ik me zelf om hetgeen ik
-zeg. Maar als je niet wilt dat ik bezwijk, dat ik gek word, laat me dan
-ten minste eenmaal uitspreken wat me reeds zoolang op het hart brandt.«
-
-»Ik zal je niet weerhouden, als je meent dat je voort moogt gaan.«
-Mevrouw Verschuere neemt de hand van haar neef en voert hem naar de
-zijde van het boudoir, waar de portretten harer ouders zijn.
-
-»Je vroeg daareven of we alleen waren, James. Neen, dat zijn we niet.«
-
-Hij ziet op naar het edel gelaat van den grijsaard, dien hij gekend
-heeft in dagen van beproeving, in dagen vol van den strijd des levens;
-naar de lieve kalme trekken der vrouw, die hij vereert als een heilige,
-hooger nog, als een moeder... naar de twee paar ernstige oogen die met
-zooveel vertrouwen op hem rusten, en evenals Nita, gevoelt hij dat ze
-niet alleen zijn, dat de goede engelen, die waakten over hun jeugd, hen
-nabij zijn.
-
-Zwijgend, beschaamd staat hij voor haar.
-
-»Beste James,« begint ze nu op hartelijken toon, »ik ben je zoo
-dankbaar voor je vriendschap. Ze heeft me zoo goed gedaan, zoo dikwerf
-getroost en bemoedigd. En ik had soms wel bemoediging noodig. Je hebt
-juist gezien, ik ben niet altijd gelukkig geweest, al hoop ik het nu
-weldra te worden. Maar dat is niet de schuld van Verschuere. Het zijn
-de omstandigheden: ik had niet genoeg te doen, ik had meer afleiding
-moeten hebben. En dan, ik heb een overdreven voorstelling gehad van het
-huwelijk; dat maakt een vrouw veeleischend.«
-
-»O, Nita! Jij veeleischend!«
-
-»Misschien ook heeft mama juist door haar ernstige levensopvatting ons
-niet genoeg geleerd, ons bezig te houden met datgene wat de meeste
-vrouwen amuseert; misschien zou ik, om in de indische maatschappij me
-gelukkig te voelen, de zaken wat lichter moeten opnemen... Maar juist
-omdat ik hier nog zoo vreemd, nog niet geheel thuis ben, juist daarom
-was je vriendschap me zooveel waard, juist daarom is het me zoo’n
-bittere teleurstelling geweest, toen ik ontdekte...«
-
-»Heb je het nooit vermoed? Al die twee jaar niet? Groote hemel, hoe is
-het mogelijk!«
-
-Zacht legt ze de hand op zijn schouder. »Ik heb wel eens getwijfeld,«
-begint ze dan met hooger blos, »maar Gustaaf heeft me altijd weten
-gerust te stellen. Hij gelooft volkomen in je, James. Hij vindt je
-zoozeer de type van ridderlijkheid en goede trouw.«
-
-»Zeg je dat als een verwijt?«
-
-»Dat weet je wel beter. Foei, alsof niet de eerlijkste, trouwste
-ridders soms eens een oogenblik... dwaas geweest waren. Maar kom, laten
-we niet langer praten over dit onderwerp, dat ons beiden pijnlijk moet
-zijn. Vertel me liever eens wat het nieuws is, dat je ons hadt mee te
-deelen.«
-
-»Ik ga met de eerstvolgende boot naar Atjeh.«
-
-»Naar Atjeh!«
-
-»Ja.«
-
-»Heb je het gevraagd?«
-
-»Ja.«
-
-Ze is zeer bleek geworden. De kalmte, die haar gedurende het geheele
-gesprek bijbleef, heeft haar plotseling verlaten, ze rijst op van haar
-stoel en moet zich aan de leuning vastgrijpen.
-
-»James, weet je dat dit onverantwoordelijk, dat dit vreeselijk
-roekeloos van je is. In dezen tijd! Met dien verpesten bodem, met die
-vreeselijke ziekten, dat verraad!...«
-
-»Ik zou geen soldaat zijn, als ik daar bang voor was!«
-
-»James, één woord! Zeg dat het niet is om... om mij!«
-
-Zelfs in dit oogenblik komt zijn eerlijk hart op tegen een onwaarheid,
-zelfs om haar kan hij geen leugen over zijn lippen brengen.
-
-»Nita,« begint hij vriendelijk, »er is geen enkele reden om je dit aan
-te trekken. Je hebt me niet alleen nooit reden gegeven om me iets in te
-beelden, je hebt getracht me te genezen op de eenige manier waardoor
-genezing mogelijk was: door me te toonen hoe lief je je man hebt. Maak
-je dus geen oogenblik verwijtingen over mijn gaan naar Atjeh. Ik behoor
-daar. Ik voel me hier niet op mijn plaats. Ik verlang terug naar mijn
-kameraden, naar het oorlogstooneel, naar de Atjehers. Ja, werkelijk!
-Zoo dikwijls ik lees van hun brutale heldenfeiten, voel ik het
-verlangen in mij opkomen, hen weer eens onder de oogen te zien; zoo
-dikwijls ik den naam hoor van een makker, die gesneuveld is of
-bezweken, schaam ik me over het gemakkelijk leventje dat ik hier leid.«
-
-»’t Is goed, James.«
-
-»Dag, Nita.«
-
-Ze houdt zich flink; maar nu, als hij zich omkeert en ze bedenkt hoe
-het binnen enkele dagen een vaarwel moet zijn voor jaren, dan gevoelt
-ze op eens welk een gemis, welk een leegte het zal geven in haar
-bestaan, wanneer de trouwe vriend niet meer bij haar is.
-
-»O, James, doe het niet... Als er eens iets gebeurde... ik zou je zoo
-missen...«
-
-Hij komt terug op zijn schreden.
-
-»Je houdt toch nog van me!« juicht hij. »Je houdt toch nog van me—al is
-het dan maar als neef!«
-
-»Als broer, James. Als een lieven, edelen, dapperen broer.«
-
-Dan heft ze het bleek, beschreid gelaat tot hem op en drukt hij een kus
-op de reine lippen.
-
-
-
-
-
-
-
-XXXIV
-
-DE WIL VAN MEVROUW VAN WALIËNHOVE.
-
-
-In ’s landvoogds kabinet zijn drie heeren te zaâm: de
-gouverneur-generaal, de vice-president, en de algemeene secretaris.
-Sedert geruimen tijd heerscht om de groote tafel vol stukken en
-besluiten een diepe stilte, en als eindelijk baron Van Waliënhove die
-stilte verbreekt, draagt zijn bleek, vermoeid gelaat de uitdrukking van
-den diepsten ernst, spreekt hij zeer langzaam, als woog hij ieder
-woord, maar ook vastberaden, als iemand die meester is van den
-toestand.
-
-»Mag ik u herinneren dat ik uw oordeel gevraagd heb, mijnheer Hagen?«
-zegt hij beleefd.
-
-»Excellentie!«—de vice-president is in hooge mate zenuwachtig—»duid mij
-niet ten kwade dat ik zoolang aarzelde het uit te brengen... ’t besluit
-dat u nemen wilt is zoo gewichtig in de gevolgen...«
-
-»Laat u dit niet weerhouden. Het heeft mij altijd een lafheid geschenen
-om bij belangrijke beslissingen de verantwoordelijkheid op vreemde
-schouders te willen laden; daarom vroeg ik in deze uw meening, niet uw
-raad. Bedenk dit en spreek ronduit.«
-
-De vice-president ziet geen uitweg. Hij neemt het lijvig dossier, dat
-voor hem op tafel ligt in handen en verwenscht—voor de honderdste maal
-wellicht—de betrekking, die hem dwingt in zulke moeielijke
-aangelegenheden zijn opinie te zeggen. Om zich een weinig van het
-gewicht en de zekerheid te geven, die hem zoozeer ontbreken, neemt hij
-deftiger houding aan, kucht eens en begint alsof hij het woord richtte
-tot een vergadering van minstens tien personen: »Excellentie! De
-kennisname van de uiterst épineuse zaak, welke wij in dit oogenblik
-behandelen, heeft op mij een ongewoon pijnlijken indruk gemaakt, dubbel
-zoo, omdat het resultaat waartoe de hooge regeering gemeend heeft te
-moeten komen, mij toeschijnt een miskenning te zijn des persoons van
-den vertegenwoordiger des konings in deze gewesten. Mijn
-oorspronkelijke meening was dan ook, dat Uwer Excellentie niets te doen
-overig bleef dan het bevel door het opperbestuur gegeven ten uitvoer te
-leggen en uwe demissie te vragen.«
-
-De gouverneur-generaal buigt even het hoofd.
-
-»Maar ik ben,« en Hagen laat even onverwacht als hij haar aannam den
-officieelen toon varen, »maar ik ben na rijpe overweging tot andere
-gedachten gekomen. In iedere ambtelijke loopbaan doen zich oogenblikken
-voor, waarin billijke verontwaardiging onderdrukt, eigen wenschen
-verloochend, ja zelfs persoonlijke meeningen opgeofferd moeten worden
-aan het algemeen belang; ik vraag me af, of misschien in de loopbaan
-van Uwe Excellentie dit oogenblik niet is aangebroken; ik vraag me af,
-of Indië al weder mag worden opgeofferd aan het drijven eener partij in
-Nederland. U weet, Excellentie, vleierij is mij vreemd, maar, ik kan
-het in een oogenblik als dit niet verzwijgen, ik heb de innige
-overtuiging dat het hier de welvaart, den vooruitgang, het rechtvaardig
-bestuur van millioenen geldt en—in naam dier millioenen zou ik u willen
-vragen, verdraag het onmogelijke en blijf!«
-
-»Dit verzoek—van uwe lippen een hulde—geeft me recht tot een vraag.
-Gelooft u, mijnheer Hagen, dat deze millioenen nut zullen trekken van
-mijn bestuur, wanneer dat bestuur krachteloos gemaakt wordt door
-regeeringsbesluiten als dat hetwelk daar voor u ligt? Gelooft u niet,
-dat de weinige samenwerking tusschen het tegenwoordig ministerie en mij
-noodzakelijk conflicten ten gevolge moet hebben, die niet anders dan in
-het nadeel van Indië kunnen werken? Hebt u niet met mij de overtuiging
-dat een bestuur, welk ook—in zich zelf verdeeld—daardoor reeds
-onvruchtbaar is?«
-
-»Het ministerie kan vallen.«
-
-»Wat u daar zegt is voldoende antwoord op mijn vraag; het bewijst dat u
-met dit ministerie weinig vertrouwen hebt in de goede gevolgen van mijn
-aanblijven. Welnu, we weten het; dit ministerie valt niet in den
-eersten tijd.«
-
-Zich thans keerend tot den algemeen en secretaris, gaat de heer Van
-Waliënhove voort: »Zou ik ook uwe meening mogen vernemen, mijnheer
-Verschuere?«
-
-Hoewel hij meer dan iemand het aftreden zou betreuren van dezen
-beminlijken chef, wien het een genot was te dienen, is Verschuere
-volkomen meester van zijn gevoelens en spreekt hij op den kalmen,
-zakelijken toon, dien hij bij een advies over de meest gewone kwestie
-zou aanslaan:
-
-»De heer Hagen heeft daar een woord gebruikt, dat ik alleen behoef te
-herhalen om Uwe Excellentie mijn meening te zeggen; het onmogelijke.
-Wat van Uwe Excellentie gevraagd wordt is het onmogelijke. Het is de
-verloochening van alles wat u in deze jaren hebt gedaan, gedacht,
-gewild; de vernietiging van geheel uw politiek leven. Evenals de heer
-Hagen ben ik diep doordrongen van het feit, dat Indië door uw heengaan
-een zwaar verlies zou lijden, maar in mijn oog is de naam door een
-lange reeks van voorvaderen met eere gedragen, de naam door verleden en
-toekomst behoorend aan de geschiedenis, een zeer kostbaar bezit en...«
-
-»Ga voort, mijnheer Verschuere.«
-
-»Naar mijn bescheiden meening zou het aanblijven van Uwe Excellentie na
-zulk een bevel een zwakheid zijn, een inconsequentie zóó groot, dat ze
-op dien naam een smet kon werpen. En dit—het moet me van het hart—zou,
-indien ik baron Van Waliënhove was, mij zelfs Indië niet waard zijn.«
-
-Er volgt een oogenblik van stilte. Dan spreekt de landvoogd misschien
-iets zachter, iets meer ontroerd dan daareven: »Ik dank u mijne
-heeren.« En straks, na een veel langere pauze: »U hebt beiden zeer
-waardeerend gesproken over het voordeel dat Indië zou trekken uit mijn
-aanblijven... Behoef ik het te zeggen aan de ambtenaren, die het meest
-van nabij mijn streven hebben gezien en—ik erken het dankbaar—me daarin
-trouw bijgestaan, behoef ik het hun te zeggen dat deze gedachte mij
-zwaren strijd baart? U beiden weet het, beter nog dan anderen, dit land
-is me lief, te liever wellicht omdat het me zooveel zorg en
-hoofdbrekens kostte: immers men zegt dat de moeders het meest hangen
-aan haar hulpbehoevende kinderen.«
-
-»’t Kan u een troost zijn dat u er zooveel voor deedt,« zegt
-Verschuere.
-
-»O, niet genoeg, niet genoeg! Drie en een half jaar is een korte
-tijd... een menschenleven zou ternauwernood voldoende zijn om al mijn
-plannen ten uitvoer te leggen. Maar laat ons er niet van spreken... ik
-heb geen reden van klagen, ik ben altijd krachtig gesteund door mijn
-vriend, uw oom... Hoe goed begrijp ik nu de sombere, bijna moedelooze
-stemming, waarin mijn voorganger me het bestuur overgaf... ’t is zoo
-hard een werk half afgedaan te moeten laten. Maar we mogen ons niet
-verdiepen in hetgeen had kunnen zijn; laten we denken aan hetgeen wezen
-moet. U begrijpt, mijn besluit is genomen, ik wensch nog heden het
-bevel mij gegeven ten uitvoer te leggen, maar, alvorens daartoe over te
-gaan, het telegram te verzenden, waarbij ik Zijne Majesteit verzoek mij
-van mijn ambt te willen ontslaan?«
-
-»Uw besluit is dus onherroepelijk?«
-
-»Onherroepelijk!«
-
-De gouverneur-generaal ziet in de trouwe oogen van den vice-president
-een traan, ziet groote bekommernis op Verschuere’s gelaat en met zijn
-weemoedig glimlachje treedt hij op hen toe en drukt hen de hand.
-
-»Later, in de Witte, onder een partijtje, denken we nog eens aan dezen
-morgen. Ik mag immers op u rekenen als partners?« Maar dan laat hij den
-schertsenden toon varen en zegt met die diepe stem, die hem, in
-oogenblikken van aandoening zoo welsprekend maakt: »Dat we als vrienden
-op elkaar kunnen rekenen, weten we.«
-
-
-
-Een uur later is alles geregeld en vertrekken de beide ambtenaren. Dan
-staat de heer Van Waliënhove een oogenblik onbewegelijk, alsof hij
-aarzelde de taak, die hij op zich nam, te volbrengen; hij zinkt
-lusteloos, strijdensmoe terug in zijn leunstoel. Peinzend drukt hij de
-handen tegen het voorhoofd en zucht. Doch straks, met een krachtige
-beweging, strijkt hij de grijze lokken weg, richt zich op in zijn volle
-lengte en gaat met vasten tred naar dien kant der breede vestibule,
-waar mevrouw Van Waliënhove’s vertrekken zijn.
-
-Hij wacht met de kruk der deur in de hand. Hoort hij daar niet
-Clotilde’s stem?... Gelukkig toeval, dat hem een pijnlijk tête a tête
-gaat besparen!
-
-Zooals blijkt uit het feit dat Clotilde de morgenuren in het zitvertrek
-harer moeder doorbrengt, is de verhouding tusschen de beide dames
-sedert het uitstapje naar Tjipanas en Van Beevelants afwezigheid
-verbeterd: wel spreekt mevrouw, als van iets dat lang voorbij is, over
-»die dwaze historie met het schoolmeestertje«, maar Clotilde is sterk
-door het geluk, en dankbaar voor de groote liefde haars vaders, bewaart
-ze om zijnentwil den vrede; ondertusschen borduren ze te zamen een
-scherm voor de fancy-fair, die men op Batavia ten voordeele der
-weesinrichtingen gaat houden.
-
-Mevrouw begroet haar echtgenoot met een verwonderden blik: ze is niet
-gewoon ochtendbezoeken van hem te ontvangen; Clotilde gaat hem
-tegemoet, strijkt hem zacht met de hand over zijn gelaat, als kon ze de
-diepe rimpels wegvagen en schuift dan een lage fauteuil naar het kleine
-tafeltje, waaraan zij en haar moeder gezeten waren bij zijn
-binnentreden.
-
-»Leg je werk even weg, Suzanne, wil je?« vraagt hij op den beleefden
-toon, dien hij altijd jegens zijn vrouw in acht neemt; »ik wenschte je
-een mededeeling te doen.«
-
-»Clotilde, je papa wil me spreken.«
-
-»Neen,« valt hij haastig in, »laat haar blijven.«
-
-»Dan zal de mededeeling ook zoo heel belangrijk niet zijn,« en mevrouw
-legt het satijn, dat ze juist begon op te vouwen, weer voor zich open.
-
-»Ga zitten, Clotilde... Ik ben hier gekomen om mijn vrouw en dochter te
-zeggen, wat ze het recht hebben vóór iemand anders te weten: dat er een
-groote verandering gaat plaats vinden in onze omstandigheden.«
-
-»Een verandering? En welke, als ik vragen mag?«
-
-»Ik zou alvorens verder te gaan je wel een verzoek willen doen. Je zult
-onaangenaam getroffen zijn, vrees ik. Als je kunt, spaar me dan een
-weinig. Bedenk dat ik zeer moe ben, dat dit besluit me ontzaglijk veel
-heeft gekost. Ik heb daareven een telegram verzonden. Met dat telegram
-verzoek ik mijn ontslag.«
-
-»Je ontslag?«
-
-»O, papa!«
-
-»Je ontslag? Neen, dat is onmogelijk! Je ontslag!«
-
-»Lieve, beproef bedaard te blijven. Beproef de zaak te beschouwen in
-het ware licht. Als je weet wat me er toe bracht mijn demissie te
-nemen, wat me dwingt heen te gaan, zul je me toestemmen dat ik niet
-anders handelen kon, niet anders handelen mocht.«
-
-»Nooit! Nooit!«
-
-»Luister dan toch, Suzanne! Als je alles gehoord hebt...«
-
-»Neen,« gilt ze, »ik wil er niet van hooren. Ik weet dat het
-krankzinnigheid is. En al praat je een uur lang, het blijft
-krankzinnigheid. Ja, het krankzinnigste wat je nog gedaan hebt in je
-leven. En dat zegt iets!«
-
-Vreeselijk is dat anders in zijn regelmatigheid schoon gelaat
-vertrokken, vreeselijk de schelle klank dier stem, vreeselijk de
-stekende uitdrukking dier zwartglinsterende oogen.
-
-»Mama! O mama, ik bid u, bedaar!«
-
-»Vrouw, in Godsnaam, laat het genoeg zijn. Dit bericht kan je niet zoo
-geheel onverwacht komen. Je herinnert je, wat ik je gezegd heb, toen de
-begrooting werd afgestemd? Hoe we ons moesten vertrouwd maken met het
-denkbeeld, dat mijn aanblijven een kwestie van maanden kon zijn. Je
-weet wat in den laatsten tijd gedaan is om me het bestuur moeilijk te
-maken. Nu heeft men mij een slag in het aangezicht gegeven...«
-
-»Och kom, ’t zal zoo erg niet zijn. Je bent ook zoo gevoelig!«
-
-»Wat! Niet erg?... Men wil dat ik herroepen zal, wat een mijner eerste
-en ingrijpendste regeeringsdaden was!«
-
-»Welnu, dan herroep je.«
-
-»Dat ik te niet zal doen wat, volgens mijne innige overtuiging, het
-eenig middel is om Indië’s achteruitgang...«
-
-»Welnu, dan doe je te niet!«
-
-»Maar Suzanne, bedenk toch wat je zegt... dat zou een laagheid wezen.«
-
-»Beter een laagheid dan een domheid!«
-
-»O God!« Hij kermt als van pijn. Hij weet hoe verachtelijk ze denkt,
-hoe laag ze staat. En toch, bij ieder nieuw bewijs er van lijdt hij.
-
-Clotilde, bleek van verontwaardiging, keert zich tot haar. »O, ik dank
-God, dat u mijn moeder niet zijt!« En dan: »Papa, u weet het, niet
-waar? ik ben het niet met mama eens! Ik ben uw kind... ik stel de eer
-boven het voordeel!«
-
-»Domme eend,« roept mevrouw, buiten zich zelve over die inmenging,
-»begrijp je dan niet, dat het je eigen nadeel is waarvoor je pleit? Het
-zal je duur te staan komen, als je je vader steunt in zijn Don
-Quichotterie! Jullie praat van laagheid. Maar ik vraag je, is, wat je
-nu doen wilt, je kinderen benadeelen, is dat zoo edel? Ja zeker, dat
-doe je, je benadeelt je kinderen! Zij zullen je later vragen waarom je
-de honderdduizenden, die hier voor je klaar liggen, niet liever hebt
-verdiend dan in Holland lui en lekker te gaan leven van je vrouws
-geld!«
-
-Met hijgende borst en vlammenden blik is Clotilde opgesprongen als om
-zich te stellen tusschen haar vader en de furie, die hem zoo grievend
-hoonen durft. Een oogenblik brengt die onwillekeurige beweging harer
-stiefdochter mevrouw Van Waliënhove tot zwijgen, een oogenblik slechts;
-dan barst ze op nieuw los in de laagste en domste verwijten. Maar ze
-deren haar echtgenoot niet meer, ze deren hem zoomin als de storm ons
-deert, wanneer wij in een goed gesloten huis zijn vlagen hooren loeien;
-zijn kind heeft de armen geslagen om zijn hals en fluistert woorden van
-sympathie en waardeering.
-
-Eindelijk heft hij het hoofd op, de beleedigster ziet hem in de oogen,
-en ze weet dat ze te ver gegaan is.
-
-»Is u gereed, mevrouw Van Waliënhove? Wat mij betreft, na alles wat u
-gezegd hebt, heb ik niets meer te zeggen. Alleen wensch ik enkele zaken
-te regelen met het oog op ons vertrek. De eerste maatregel, die genomen
-moet worden, is het publiek maken van Clotilde’s engagement. Dit zal
-reeds morgen plaats vinden.«
-
-»Papa! Is het mogelijk!«
-
-»Clotilde’s engagement? Is Clotilde geëngageerd? En met wien als ik
-vragen mag?« Dan, als ze het stralend gelaat harer stiefdochter heeft
-gezien, roept ze hoonend: »Met het schoolmeestertje, wil ik wedden?« en
-barst uit in een schaterlach, die aan de hel doet denken.
-
-»Ja,« spreekt de gouverneur-generaal rustig, »met het schoolmeestertje.
-Maar je zult nu zijn titel moeten veranderen en hem »het
-adjunct-inspecteurtje« noemen. Ik heb hem bij financiën geplaatst,
-Clotilde, en ik twijfel niet of met zijn capaciteiten zal hij daar een
-mooie carrière maken. Is het naar je zin?«
-
-»O lieve, beste papa! hoe zal ik u genoeg danken?«
-
-»Kom, ga met me mede... we hebben veel te bepraten, van avond staat
-zijn benoeming in de courant en—morgen komt hij zijn bruidje
-begroeten.«
-
-Maar de stiefmoeder treedt hen in den weg.
-
-»Ik wil het niet!« hijgt ze; »ik wil het niet!«
-
-»Ik wil het!«
-
-Ze deinst terug. Eenige weinige malen in hun huwelijksleven heeft hij
-haar aangezien met dien blik, heeft hij tot haar gesproken op dien
-toon; ze weet dat er dan niets te veranderen is aan zijn
-onverzettelijken wil.
-
-
-
-
-
-
-
-XXXV
-
-DE LAATSTE DAGEN.
-
-
-Gouverneur-generaal terwijl de opvolger reeds benoemd is; grootheid
-gevallen, lang voor hij—als andere gevallen grootheden—verdwijnen kan
-in het niet van het ambteloos leven; heerscher over een land, hem reeds
-vreemd geworden door de zekerheid dat hij het binnen enkele maanden
-gaat verlaten; meester over dienaren die ongeduldig uitzien naar het
-oogenblik waarop ze hem een haastigen afscheidsgroet, den nieuwen
-landvoogd een juichend welkom zullen toeroepen... ’t is misschien de
-moeilijkste toestand, waarin een hooggeplaatst ambtenaar, de
-pijnlijkste, waarin een man van gevoel komen kan.
-
-Den heer Van Waliënhove werd deze toestand niet aangenamer gemaakt door
-de gedachte aan den man, die na hem den troon van Buitenzorg zou
-beklimmen. ’t Was een der grootste tegenstanders geweest van het
-afgetreden kabinet, ja, hij had zich, sinds hij zitting nam in de
-Tweede Kamer, doen kennen niet slechts als de politieke bestrijder,
-maar als persoonlijke vijand van den heer Verschuere, den nu gevallen
-minister.
-
-Betrekkelijk jong, lid eener invloedrijke familie, bezitter van een
-groot fortuin, kon hij, schoon iemand van weinig studie en nog minder
-ernst, de aandacht op zich vestigen door dit ongewoon verschijnsel in
-’s lands vergaderzalen: een geestige, dikwerf scherpe repliek en een
-schitterende welsprekendheid.
-
-Die macht over het woord, een kort verblijf in de koloniën en het
-tijdelijk de overhand hebben der partij, waarvan een ander de ziel, hij
-de woordvoerder was, werd zoo handig geëxploiteerd, dat men hem koos
-tot een der zwaarste en gewichtigste betrekkingen in ons staatsbestuur,
-koos tot verbazing van Indië en Nederland beide.
-
-De berichten dat de gouverneur-generaal zijn ontslag gevraagd had, dat
-het was aangenomen, dat de benoeming van zijn opvolger was gedaan, wie
-die opvolger was, volgden elkander in een zeer kort tijdsverloop; de
-heer Van Waliënhove wist te goed wat de wereld is, had ook in zijn
-vroegere diplomatieke loopbaan te veel gezien, om niet te begrijpen wat
-deze berichten moesten uitwerken op zijn omgeving; hij was den tijd der
-illusies te boven, wijsgeerig genoeg om van de menschen niet meer te
-verwachten dan ze geven kunnen, verheven boven kleine gevoeligheden, en
-toch...
-
-O, men was onberispelijk in Buitenzorg en Batavia. Eerbiedig voor Zijn
-Excellentie, hoffelijk voor mevrouw, lief voor Clotilde—ook na het
-publiek worden van het engagement, dat trouwens een maand geleden
-ongeloofelijk genoemd, nu alleen vrij dwaas gevonden werd—vriendelijk
-zelfs voor de jonkers, met dit onderscheid dat wat tot nu toe
-guitenstukjes heetten, op eens kwade streken werden.
-
-Toch... om de lippen van den landvoogd kwam een weemoedig lachje
-spelen... het eenig uiterlijk teeken van de pijnlijke operatie, die de
-best voorbereiden, de best gewapenden, onder ons moeten ondergaan als
-de fortuin ons den rug toekeert, het uitrukken der plant, die we
-langzamerhand knoppen en bladeren hadden afgeslagen en haast dood
-waanden, maar waarvan nu de wortels blijken te zijn gedrongen tot op
-den bodem onzer ziel!
-
-Men bezocht de recepties nog trouw, alleen... scheen het vroeger een
-onderscheiding ten paleize te mogen verschijnen, nu had het er iets
-van, alsof men den landvoogd een genoegen deed met te komen; men boog
-nog even diep; men gaf hem nog alle eer... alleen op een andere wijze;
-de heer Van Waliënhove verbloemde het zich niet—hij bestond niet meer
-voor Indië, hij was nog slechts gouverneur-generaal in naam, de
-werkelijke gouverneur-generaal was aan boord van de Radboud.
-
-Ieder sprak over hem, ieder wist wat van hem te vertellen, en voor wie
-zou durven beweren dat er kwaad gesproken wordt in onze indische
-gezelschappen, ware het beschamend geweest te hooren hoeveel goeds ze
-wisten, hoe waardeerend, hoe vol lof men was; waar een enkele het
-waagde op minder gunstige maar onloochenbare feiten te wijzen, hoe
-ijverig men daar zocht naar verontschuldigingen!
-
-’t Was zoo genoegelijk dat men dezen keer niets behoefde te herroepen
-of ongezegd te maken; niemand had gedacht aan de mogelijkheid eener
-benoeming als deze, dus ook niet beproefd om, volgens gewoonte, de
-ongeschiktheid van den candidaat te bewijzen. Dus kon men het onderwerp
-vrij en naar verkiezing behandelen, bijzonderheden ter tafel brengen,
-allerlei berichten opvangen, versieren en verspreiden naar hartelust.
-Deze was bevriend met zijn oudtante en had van haar gehoord, dat hij
-als kind geen andere boterhammen wilde eten dan boterhammen met
-stroop—wat de suikerplanters een riem onder het hart bond; gene noemde
-den burgemeester van zijn dorp oom en herinnerde zich op eens, hoe deze
-hem had geroemd als de ijverige president van het liefhebberij-tooneel:
-»In liefde bloeiende« en het letterkundig gezelschap: »Joost van den
-Vondel«, wat d’Hannecour sprakeloos maakte van ontzetting; een derde
-kende de baker, die hem eenmaal bakerde—die baker, van nu af
-belangwekkend, was »de moeder van de meid van mama, moet u weten«, ze
-leefde van haar renten in den Haag, heel netjes, en zij had verteld,
-dat hij met één jaar liep als een haas en praatte als een dominé, wat
-de moeders niet dikwerf genoeg hooren konden: immers ze hadden thuis
-een dergelijk phenomeen, dat dus mettertijd ook gouverneur-generaal kon
-worden.
-
-De nieuwe landvoogd moest veel geleerd hebben, te oordeelen naar het
-aantal dergenen die »jaren lang met hem op de schoolbanken hadden
-gezeten«, en lang gestudeerd, in aanmerking genomen met hoevelen hij
-»student geweest« was. Ook zijn zuster—hij had er ongelukkig maar eene,
-en daar men niets mocht doen dan prijzen, was men daarover spoedig
-uitgepraat—ook zijn zuster, die lieve geestige, beeldschoone vrouw,
-scheen een ongewoon bekend persoon. Van zijn mama scheen men niets
-anders te weten dan dat ze gravin was: over dat gravinschap raakte men
-niet uitgepraat; ’t was dan ook een veilig onderwerp; alleen in zeer
-intiemen kring sprak men van haar bekende schoonheid, haar veelbewogen
-leven en haar vroegen, romantischen dood. Daarentegen vertelde men
-gaarne van den vader: die scheen zijn geheele leven niet anders gedaan
-te hebben dan zich intieme vrienden maken en daartoe bij voorkeur »den
-ouwen heer« van alle mogelijke menschen op Java te hebben gekozen.
-
-In ’t bijzonder bleken de dames ingenomen met de keuze van den nieuwen
-onderkoning. Hij was rijk, niet waar? Zou deze dan nu eindelijk eens,
-zooals het behoort, royaal zijn geheele inkomen verteren? Och, wat dit
-betreft, heeft men zich niet te beklagen over de Van Waliënhove’s: ze
-hebben veel gedaan, maar enfin, men zegt toch dat hij twee ton heeft
-overgespaard, een die niets overspaart, een die alles besteedt aan
-feesten en luxe, een die alles doet voor het behoud van het prestige,
-dat is wat men noodig heeft!
-
-En—nog jong. Dus het is uit met het rijk der deftige oudere dames.
-Mevrouw Hagen cum suis kunnen haar matten wel oprollen. O, natuurlijk,
-’t was heel prettig, zoo fatsoenlijk, zoo innig europeesch als de toon
-werd in de laatste jaren, maar ’t zou ook wel aardig—zeker amusanter
-ten minste—wezen, nu weer eens iemand te krijgen, die niet geheel
-ongevoelig was voor... enfin voor zooveel dat de heer Van Waliënhove
-niet scheen te zien... Jonge vrouwen beloofden zich gouden bergen van
-de promotie, die manlief maken zou, schreven naar Parijs om nieuwe
-toiletten en sneden, in afwachting dat die kwamen, haar oude een
-vingerbreed lager uit voor de groote ontvangstreceptie.
-
-En ongehuwd! Is het wonder dat moeders ter nauwernood het oogenblik
-konden afwachten dat deze, van wien ze niets te hopen hadden, zou
-plaats maken voor dien ander, die de hoogste eer, het grootste geluk
-nog had weg te schenken?
-
-Er waren onder de mannen velen, die deze opgewondenheid hunner vrouwen
-en dochters niet deelden, die den nieuwen landvoogd, het creatuur eener
-gehate richting, ongaarne zagen komen, die den aftredende hoog achtten
-en beklaagden als het slachtoffer van staatkundige verwikkelingen, maar
-deze zwegen... Men heeft vrouw en kinderen... men moet vooruitkomen;
-nog een, zoo mogelijk nog twee rangen klimmen. Later, als men eenmaal
-pensioen heeft, als men in Holland is, ja, dan zal men zeggen hoe men
-denkt over dit en over zooveel meer.
-
-Intusschen wordt het leeg en stil en vreemd rondom den onderkoning van
-het Smaragden-eiland; zóó leeg en stil en vreemd, dat twee jonge harten
-het kloppen van teederheid en verlangen bedwongen en op zijn vraag of
-de groote dag nu niet spoedig wezen zou, antwoordden: »O neen, nog lang
-niet; we blijven bij u zoo lang we kunnen!«
-
-Hem was zulk een blijk van liefde vergoeding voor veel bitters; maar
-wat kon de vrouw, die haar geluk zocht in eer en aanzien, die geen
-vrienden had gewenscht, maar dienaren, geen genegenheid, maar
-onderwerping, wat kon haar verzoenen met den nieuwen, ondragelijken
-toestand. In machtelooze woede zag ze zich alles wat ze begeerd had
-ontglippen.
-
-Maar hoe men rondom haar veranderen mocht, zij bleef zich volkomen
-gelijk, zij gaf geen duimbreed toe, zij was en bleef, meer dan ooit te
-voren zelfs, de njonnja besaar.
-
-In één opzicht alleen veranderde ze. Niemand mocht het vermoeden, voor
-niets ter wereld zou ze het bekend hebben, maar ’t bleef niettemin een
-feit—de omstandigheden hadden haar bijna met het huwelijk harer dochter
-kunnen verzoenen.
-
-Hier, waar ze een paleis te harer beschikking heeft en altijd door
-vreemden is omringd, hier was dit kind uit het eerste huwelijk haar
-reeds een bron van ergernis. Wat zou het dan niet zijn in de
-betrekkelijk kleine ruimte eener hollandsche woning, in de beslotenheid
-van den huiselijken kring! En wie stond haar borg, dat de veelbegeerde
-dochter van den gouverneur-generaal ook dan en daar aanzoek zou krijgen
-of ten minste een aanzoek, dat voldeed aan Clotilde’s wonderlijke
-eischen? En al ware dit het geval, het werd tijd, meer dan tijd dat de
-echtgenoot zich onttrok aan den invloed der vóórdochter, dat hij zich
-wijden ging aan zijn zonen, de zonen, die erfgenaam zouden worden van
-zijn ouden naam, van haar groot fortuin.
-
-Slechts een tiental dagen voor het vertrek der familie naar Batavia zal
-het huwelijk worden voltrokken en de barones wil het vieren met alle
-pracht en praal. Niet omdat ze er eenige sympathie voor gevoelt;—als de
-zalige verrukking der verloofden verstoord had kunnen worden, dan ware
-ze het zeker door haar onvermoeide hatelijkheid;—maar om het publiek,
-het publiek dat zich zoo ondankbaar toonde, te bewijzen dat, zoo het
-menigmaal op schitterende wijze ontvangen werd in de
-gouvernementshôtels, dit niet zoozeer was geweest om de gasten genoegen
-te geven, dan omdat de heer en mevrouw Van Waliënhove het zich
-verplicht achtten aan hun positie.
-
-En zoo werden dan voor de laatste maal de marmeren trappen herschapen
-in bloem waranden, de ruime zalen in prieelen; zoo werd wat jong en
-schoon en vroolijk was genoodigd, totdat het paleis een feeënverblijf
-geleek, vol gezang en gelach, vol blonde sylphiden en witte kleedjes;
-zoo ontving geheel Buitenzorg, half Batavia en een groot deel van de
-Preanger invitatiekaarten voor het bal champêtre, dat bij het helderste
-maanlicht op een open plek gegeven werd; zoo overtrof het diner bij
-gelegenheid van den ondertrouw alle vroegere diners in verfijnde weelde
-en smaakvolle verrassing.
-
-Wat mevrouw niet besteld, maar goede vrienden bedacht hadden, dit was
-op den gewichtigen morgen het ontwaken der bruid door kinderstemmen.
-
-Ze zongen een eenvoudig lied, maar onder de driehonderd knapen en
-meisjes was er geen, die Clotilde niet had te danken, ’t zij voor een
-geschenk aan den kerstboom, ’t zij voor een zak lekkers met Sint
-Nikolaas; voor een bemoedigend woord als ze de school bezocht of een
-lief knikje bij het ontmoeten op straat, en toen ze verscheen op het
-balkon, hieven al die ronde gezichtjes, al die stralende oogen zich
-naar haar op met innige liefde.
-
-Ze stond naast hem dien ze heden zou verlaten: daareven ontving ze voor
-het laatst den morgenkus van de lippen, die, zoolang ze zich
-herinnerde, haar slechts kussen en groeten en goede woorden boden...
-Hij had zijn arm geslagen om de bevende gestalte, hij zag haar aan
-zooals slechts de minnaar of de vader staart in een lief gelaat, alsof
-hij het wil opnemen in de diepste diepten zijner ziel; ze gevoelde dien
-blik, maar durfde hem niet beantwoorden, want... het gezang stijgt tot
-hen op met het innig aandoenlijke dat kinderstemmen hebben kunnen, en
-in de gewijde stilte van den tropischen morgen komt de scheidingssmart
-over haar.
-
-Toen het lied ten einde was—te spoedig voor die smartvolle
-omhelzing—toen hij zich afwendde en zij het diepgebogen hoofd ophief om
-de kleine zangers te danken, toen deed ze dat uit den grond van haar
-hart: vader en dochter wisten het, ofschoon ze elkaar nog vaarwel
-zouden zeggen in tegenwoordigheid van anderen, dit was het oogenblik
-geweest waarop de zoo nauw vereende harten voor het laatst elkander
-tegenklopten. En aan dit oogenblik hadden de lieve kinderstemmen zijn
-vlijmendste smart ontnomen; dit oogenblik, door beiden zoozeer
-gevreesd, zou, bij al het pijnlijke, in hun herinnering iets liefelijks
-behouden: zuchten en snikken, ja, maar overstemt door engelenkoor.
-
-Op verlangen van bruid en bruidegom werd het huwelijk niet voltrokken
-ten stadhuize, waar alles zoo herinnert aan de treurige waarheid dat de
-verbintenis van twee wezens, door de heiligste wet der natuur tot
-elkaar gebracht, in den loop der eeuwen een zaak werd door de wet
-geregeld; evenmin in de kerk, waar de naakte wanden en het slecht
-bespeelde orgel en de over het kiezel rollende rijtuigen alle
-verheffing verstoren, maar in de woning, die getuige was van hun
-strijd. En daar troonden ze te midden van bloeiende oranjeboomen en
-blozende rozentuilen en geurige gewassen; daar troonden ze in de
-aureool, die de liefde vlecht om de hoofden harer uitverkorenen; daar
-troonden ze in de hemelsche zelf-genoegzaamheid van den eersten
-huwelijksdag, een godenpaar gelijk. Al dat gedwarrel van
-gelukwenschende gasten, al die glimlachende gezichten, al die vleiende
-woorden, ze bestonden niet voor hen, ze zochten slechts elkaars oogen,
-ze drukten slechts elkaars handen, ze smachtten slechts naar de
-ontmoeting van elkaars lippen; ze vermoedden het niet hoe de gloed, die
-lichtte uit hun oog, menig verkild hart verwarmde; ze vermoedden het
-niet hoe de glans, die uitging van hun jeugd en schoonheid, hen hulde
-in een stralenkrans van sympathie; ze vermoedden het niet hoe, toen de
-prediker het amen uitsprak, de bevallige bruid over den ernstigen
-bruidegom zooveel had uitgestort van de wondermacht der liefde, dat er
-in geheel dit groote gezelschap niet één was, die haar keuze durfde
-afkeuren; ze vermoedde het niet hoe in dit oogenblik de man op de
-Radboud vergeten was, om slechts de dochter der Van Waliënhove’s, die
-zonnestraal van het paleis te zien, om slechts mede te gevoelen met dat
-bleek gelaat aan hare zijde, met die edele figuur, meer dan door de
-politieke moeielijkheden, meer dan door huiselijke bezwaren, gebogen,
-geknakt bijna door de smart der scheiding.
-
-Neen, ze vermoedden het niet, maar wat deed het er toe? Halfgoden als
-ze waren door de liefde, konden de menschen niets toe- of afdoen aan
-hun geluk. Hun verbintenis mocht de wereld rondom hen een gruwel zijn,
-er mocht een hoongelach opstijgen uit die menigte, zij stonden tusschen
-de bloeiende oranjeboomen en blozende rozentuilen zóó hoog dat het hen
-niet bereiken kon... Toen de avondzon roodgloeiend weerkaatst werd in
-het metaal van den extratrein die hen wegvoerde, en een heerlijken
-glans tooverde om de zoo dicht vereende gestalten, toen wisten ze ter
-nauwernood, dat daar al die menschen achterbleven om feest te vieren te
-hunner eere; ze wisten alleen dat zij slechts elkander behoefden voor
-het hoogste en heerlijkste feest, het feest der liefde.
-
-
-
-
-
-
-
-XXXVI
-
-GEPASSEERD.
-
-
-De residentie, de hoofdstad, ja, voor zoover de ambtelijke wereld
-betreft, de kolonie is vervuld van het nieuws dat als »on dit« reeds de
-ronde deed in de dagbladen, maar nu door officieele berichten een feit
-werd: de vice-president van den raad van Indië gaat met verlof.
-
-Men weet de reden. Maar de voorzichtigheid brengt mede zich te houden,
-alsof men geloof slaat aan het gerucht dat de heer Hagen, plotseling
-ongesteld geworden, een koeler klimaat moet opzoeken. Men weet de reden
-en men billijkt die; immers, iemand op zijn leeftijd, iemand die bogen
-kan op zijn verleden, iemand van zijn fortuin vooral, behoeft niet te
-verdragen wat andere ambtenaren met minder gelukkige antecedenten
-verplicht zijn zich te laten welgevallen.
-
-»Kon ik zijn voorbeeld maar volgen!«
-
-Aldus velen, aldus ook Verschuere, wanneer hij, lusteloos achterover
-geleund in zijn stoel, met Agnita de opzienbarende gebeurtenis
-bespreekt.
-
-Zij zwijgt; onder heftig dampen laat hij zijn weinig vroolijke
-gedachten den loop, tot hij eensklaps opspringt met den uitroep »God,
-ja! als ik zijn voorbeeld volgen kon!«
-
-Een straal van hoop komt haar bewolkt gelaat verhelderen.
-
-»En waarom zou je niet kunnen?« vraagt ze haastig. »Waarom zou je het
-niet doen?« herhaalt ze en treedt hem op zijde en houdt hem bij in zijn
-gejaagde wandeling.
-
-»Waarom ik het niet zou kunnen?« Hij staat stil in het midden van de
-voorgalerij, om haar knorrig, toornig bijna aan te zien. »Waarom ik het
-niet zou doen? Nu? Met verlof gaan? Nu? Wat ik je bidden mag, Nita, doe
-zulke imbécile vragen niet! Ze brengen me nog meer uit mijn humeur
-dan... al het andere!«
-
-Langzaam gaat ze terug naar haar plaats.
-
-»Begrijp je dan niet, kind,« vraagt hij straks vriendelijker, »begrijp
-je niet, dat als de vice-president weggaat, hij waarschijnlijk wordt
-opgevolgd door een lid van den raad!«
-
-»Ja. En dan komt er een plaats open.«
-
-»En ’t is de gewone loop van zaken, dat wanneer er een plaats open
-komt, de algemeene secretaris die vervult.«
-
-»Maar je waart het nog zoo kort. En heb je me niet gezegd, dat deze
-keer een resident van de Buitenbezittingen aan de beurt was? Was er ook
-geen sprake van, een militair lid te brengen in den raad?«
-
-»Dat is reeds zoo lang!«
-
-»Ik vrees dat de gouverneur-generaal je niet zal willen missen, De
-handen staan hem nog zoo verkeerd.«
-
-»Dat zou je hem niet moeten zeggen,« roept hij schamper lachend.
-
-»Nu ja. Maar we weten het toch... ’t zou niet best gaan met een nieuwen
-secretaris, die zich ook nog overal moest inwerken, geloof je wel?«
-
-»Dat is zijn zaak. Daar laat ik me niet aan opofferen.«
-
-Weer volgt een lange stilte, slechts afgebroken door het geluid zijner
-voetstappen op den marmeren vloer; dan, als mevrouw Verschuere meent
-dat het gezicht, in den laatsten tijd zoo zorgvuldig bestudeerd, wat
-minder boos staat, komt ze hem wederom op zij en steekt haar hand door
-zijn arm.
-
-»’t Kon heerlijk zijn, Gus. ’t Is waar, ’t zal me aan het hart gaan
-Buitenzorg te verlaten...«
-
-»Och, wat is een plaats nog, als de goede vrienden weg zijn?«
-
-»Dat is zoo. En je zoudt zoo’n gemakkelijk leventje hebben in
-vergelijking van nu. Maar ’t is toch, geloof ik, beter dat we er ons
-nog niet te veel op verheugen.«
-
-»En waarom? Heb ik den prijs niet verdiend? Me dunkt, ik heb er recht
-op.«
-
-Ze glimlacht even. »Niet de ijverigste leerlingen worden het best
-beloond. Als je oom nog de prijzen uitdeelde...«
-
-»Mijn oom! Mijn oom! God, Nita, begin je ook al mee te schreeuwen met
-den grooten hoop? Moet ik het nu van mijn eigen vrouw hooren?«
-
-»Wat toch, lieve?« vraagt ze ontsteld door dien toon.
-
-»Wel, dat ik niets ben, niets kan, niets beteeken zonder mijn oom? Ik
-zeg je eens en voor altijd, Nita dat ik het niet hooren wil! Het
-verveelt me. Ik vind het ondragelijk, dat die »oom de minister« altijd
-wordt genoemd als de macht die te beslissen heeft over mijn toekomst.
-Ik ben zelf die macht. Zelf, versta je me?«
-
-Mevrouw Verschuere antwoordt niet; ze weet niet recht hoe te
-antwoorden, als ze wordt toegesproken op een wijze als deze; het valt
-haar nog altijd vreemd, hoewel het niet de eerste maal is... O neen, in
-de laatste maanden, in de laatste weken vooral, heeft ze kunnen leeren
-zich te gewennen aan toornige, harde woorden. Ze neemt haar handwerkje
-op, terwijl haar man met brommend geluid een plotseling einde maakt aan
-zijn wandeling en zich in den luierstoel werpt, maar de fijne vingers
-beven te zeer dan dat ze er mede kan voortgaan, en met een steelschen
-blik op het somber gelaat tegenover haar denkt ze terug aan den tijd,
-die haar nu bijna gelukkig toeschijnt, toen hij thuis kwam; ook
-vermoeid en afgemat, maar tevreden over de volbrachte dagtaak, voldaan
-over de oplossing van een of ander moeilijk vraagstuk, verrukt over de
-samenwerking met den landvoogd, die, zoo ze in meening verschilden,
-gaarne van gedachten wisselde en nooit ongenegen was om, zoo noodig,
-zijn opinie prijs te geven; naar den tijd toen hij, bij al zijn
-drukten, toch steeds een vriendelijk woord voor haar vond, toen hij nog
-beloven kon meer voor haar te worden, toen ze nog niet de treurige
-zekerheid had, dat hij minder voor haar werd, steeds minder en minder.
-
-O, die belofte! Had hij haar nooit gegeven, de teleurstelling zou
-minder groot geweest zijn! O, die onvergetelijke dagen in Tjipanas! Had
-ze nooit het genot gekend van hem onverdeeld te bezitten, misschien was
-het het haar dan nu niet zoo zwaar gevallen afstand van hem te doen.
-Toch, elken dag beproeft ze met nieuwe krachtsinspanning, of ze niet
-leeren kan zich te schikken... ze weet immers dat zijn knorrig humeur
-slechts de reactie is van den dwang, dien hij zich moet opleggen in de
-tegenwoordigheid des landvoogds; ze weet dat de andere dames ook haar
-mannen van de secretarie thuis krijgen, zenuwachtig, overspannen,
-prikkelbaar... Ze vermant zich ook nu, ze verzet zich tegen het
-moedeloos gevoel dat zijn onvriendelijkheid altijd bij haar wekt en
-spreekt bijna vroolijk:
-
-»Kom, manlief. Het is zoo’n heerlijke avond... laten we eens probeeren
-of een wandeling ons geen goed zal doen... ik geloof dat we beiden wat
-ontstemd zijn.«
-
-Hij geeft na een kleine aarzeling toe en weldra dwalen ze door de
-eenzame lanen, arm in arm, langzaam, zachtjes sprekend, somtijds
-zwijgend, zooals ze het gaarne doet; de sterrenhemel strooit zijn
-gouden vonken over het glanzig groen en deelt het iets mede van zijn
-tooverachtigen gloed. Wat Agnita had gehoopt geschiedde: in die
-liefelijke omgeving, in die bedarende stilte week Verschuere’s
-geestelijke vermoeidheid; het oog gericht op de blauwe lucht, vergat
-hij de grieven die hem daareven vervulden.
-
-Met de zusterlijke teederheid, die bij lieve vrouwen zulk een wijding
-geeft aan den echt, leidt Nita nu zijn gedachten in vriendelijke
-richting; wat zijn de Hagens veel voor hen geweest, zoolang ze het
-voorrecht hadden hen te kennen; wat was mevrouw altijd hartelijk voor
-haar en mijnheer vol lieve attenties... wat zullen ze hen missen.
-
-Langzaam gaan de vrienden en kennissen, die binnen een kort
-tijdsverloop Buitenzorg verlieten, aan hun geest voorbij; Amalia, die
-hen zoo dankbaar was en, dit herinnert het kleine vrouwtje zich niet
-zonder trots, zooveel ernstiger, zooveel beter gestemd was toen ze van
-haar afscheid nam om, gelouterd door geleden smart, een nieuw leven te
-beginnen in het vaderland; Van Waliënhove, om in de hoop op zijn zonen
-kracht te putten voor het verdragen der martelingen van zijn
-huwelijksleven; Van Beevelant en Clotilde, om in de Palmenstad het
-beste te vinden wat de wereld geeft; James om het oorlogsveld te zoeken
-wat misschien na liefdesgeluk het beste is: vergetelheid in
-plichtsbetrachting.
-
-En dicht aan elkaar geleund, opziende naar den avondhemel, komt over
-hen dat weemoedig gevoel van veranderen en verdwijnen, van alleen
-achterblijven; het treurig bewustzijn hoe alles slechts voor korten
-tijd, slechts voorbijgaande is, de donkere schaduw op ons zonnig Indië,
-maar die, Gode zij dank, hen wier bestaan verbonden werd door
-onverbreekbare banden, steeds nauwer vereent, steeds inniger samenhecht
-juist door het voorbijgaande van al het andere.
-
-Het is voor de heeren dagbladredacteurs altijd een buitenkansje wanneer
-een hooge betrekking openvalt, maar van dit buitenkansje konden ze dan
-al bizonder goed profiteeren. De benoeming bleef uit. Dit gaf
-gelegenheid om nu eens dezen dan genen ambtenaar aan te wijzen als den
-vermoedelijken vice-president, om, voor het geval van deze of gene
-benoeming, de prachtigste combinaties uit te denken om de regeering
-voor te lichten, haar te wijzen op het gevaar dat zulk een keuze, het
-voordeel dat een andere keuze hebben zou; dit alles met een ijver en
-een goeden wil, die bij andere koloniale aangelegenheden het bestuur
-zeker ten goede zou zijn gekomen.
-
-Omtrent het nieuwe lid in den raad van Indië—voor het geval dat de
-vice-president uit dat regeeringslichaam gekozen werd—twijfelden alleen
-zij, die voor zich zelf of voor familie iets hoopten, de publieke
-opinie hield vrij algemeen Verschuere voor den aangewezen persoon. Ook
-maakte ze met de openhartigheid, die, in de couranten vooral, wel eens
-tot onbescheidenheid overslaat, geen geheim van die overtuiging. Maar
-met de macht die hij bezit over iederen trek van zijn gelaat, met de
-kalmte die hem, waar hij zulks noodig acht, ieder woord doet wegen voor
-hij het uitspreekt, wist de algemeene secretaris zelfs voor zijn naaste
-omgeving te verbergen, wat hij van de zaak dacht.
-
-Alleen zijn vrouw wist hoe hij alle phasen van spanning doorliep, hoe
-hij nu eens door een woord van den landvoogd schrikte of door een
-bericht uit Batavia zich volkomen voelde gerustgesteld, dan weer door
-een tijding uit Holland of een los daarheen geworpen woord van machtige
-lippen meende alles te moeten vreezen, om eindelijk zich te voelen
-overmeesteren door dien twijfel, die zonder dat men er een bepaalde
-oorzaak voor zou kunnen noemen, aan den vooravond van belangrijke
-gebeurtenissen ons hart kan komen binnensluipen.
-
-Het duurde zoo lang voor de zaak beslist werd, dat de dagbladen gingen
-aantoonen hoe eigenlijk een vice-president onnoodig mocht heeten, daar
-toch welbeschouwd de geheele raad van Indië alle recht van bestaan
-miste. Dit onderwerp werd uitgeput; onmachtig om hierna nog veel nieuws
-te zeggen, waren juist de redacties begonnen elkanders pretendenten af
-te breken, toen er uitkomst kwam.
-
-Twee telegrammen. Het eerste hield in de benoeming tot ridder van den
-Nederlandschen Leeuw van den directeur van onderwijs, eeredienst en
-nijverheid, J. G. Heylerts.
-
-Het tweede benoemde tot vice-president in den raad van
-Nederlandsch-Indië het lid in dien raad mr. L. B. F. V. van Sonnefelt.
-
-De onderscheiding den directeur te beurt gevallen, gelijkt, bewezen aan
-iemand die in aanmerking zou kunnen komen voor pensioneering, op de
-hulde die de vos de kraai brengt wanneer het stuk kaas moet vallen: de
-heer Heylerts nam haar dan ook op met de stoïcijnsche kalmte, waartoe
-een veelbewogen huwelijksleven sommige mannen brengt, terwijl mevrouw
-haren »vriend« blikken toewierp gelijk aan die van het slachtoffer,
-over wiens lijk de overwinnaar zijn victorie tegemoet snelt.
-
-Geen twee weken later bleek er eenige reden voor die weinig opgewonden
-stemming in den huize Heylerts.
-
-De Javasche Courant, het officieel nieuwsblad, meldde in zijn rubriek:
-Civiel departement: ontslagen: eervol, op verzoek, onder dankbetuiging
-voor de diensten den lande bewezen, J. G. Heylerts, directeur van
-onderwijs, eeredienst en nijverheid.
-
-Geen week later las men onder diezelfde rubriek: benoemd tot lid in den
-raad van Indië D. de Bruining, hoofdambtenaar met verlof.
-
-Ware Gustaaf Verschuere een zwak man geweest, hij zou verlichting
-gezocht hebben in schelden op de onrechtvaardigheid dezer benoeming, in
-verkleinen van den benoemde, in dreigen zelfs met het vragen van verlof
-of het nemen van zijn ontslag; hij zou troost hebben gevonden in de
-sympathie zijner vrienden, vergetelheid in de teedere armen, die
-verlangender dan ooit zich naar hem uitstrekken;—nu hij een sterk man
-was, zweeg hij en glimlachte en roemde de bekwaamheid van het nieuwe
-raadslid, zijn ouden vriend; nu lag er iets in zijn persoonlijkheid,
-dat zijn vrienden dwong het betoon hunner deelneming te bepalen tot het
-geven van iets hartelijker handdruk dan gewoonlijk; nu keerde hij zich
-af van het gezichtje, naar hem opgeheven om hem te zeggen dat ze met en
-voor hem voelde; nu wilde hij zelfs haar niet bekennen wat dit voor hem
-was; nu koesterde hij met hoonenden lach de bitterheid, die in een
-trotsch, nog nimmer vernederd hart gewekt wordt door teleurstelling.
-
-
-
-
-
-
-
-XXXVII
-
-HET LEED VAN EEN STERK MAN.
-
-
-De nieuwe vice-president is geïnstalleerd, de oude naar Soekaboemi
-vertrokken, om daar het oogenblik af te wachten dat in Holland de
-winter voorbij en het seizoen meer voor verlofgangers geschikt zal
-zijn; luitenant Van den Bosch werd overgeplaatst naar Atjeh; Gertrude
-bleek er op gesteld hem te volgen, zoodat wanneer de Meimaand eenmaal
-daar is, het den Hagens niet al te zwaar zal vallen Indië te verlaten.
-
-Wat is hun het mooie huis op het Koningsplein, nu ze geen dochter meer
-hebben om het gezellig te maken; wat is hun de schoonzoon, nu hij van
-de eene garnizoensplaats naar de andere zal worden gevoerd; wat
-Batavia, nu een vreemde eerste luitenant met een vreemde jonge vrouw de
-vriendelijke kampementswoning heeft betrokken?
-
-Tot directeur van onderwijs, eeredienst en nijverheid is, in plaats van
-den armen ridder, die met stille trom, zijn vrouw en zijn leeuwtje
-vertrok, de eerste gouvernements-secretaris Verdijk benoemd en
-Buitenzorg heeft het wonderlijk feit zien gebeuren dat mevrouw Verdijk
-in een vreeselijke onweersbui uitreed... ’t was om Zijn Excellentie te
-bedanken. Deze benoeming heeft nog al ontevredenheid gewekt; men zag er
-het bewijs in, dat voortaan minder rekening zou worden gehouden met
-verdienste en recht dan met vrouw en invloed—en aan dezen nieuwen
-toestand wilde de indische ambtenaarswereld zich maar niet zoo dadelijk
-gewennen.
-
-Te bestemder tijd is ook het nieuwe lid in den raad van Indië uit
-patria teruggekeerd en beëedigd.
-
-De uitnoodiging hun door hun oude vrienden, de Verschuere’s, gedaan om
-eenigen tijd op Buitenzorg te komen doorbrengen, was uiterst welkom: de
-heer en mevrouw De Bruining verlangden niets liever dan Buitenzorg
-terug te zien, Buitenzorg, waar ze eenmaal gelukkig geweest zijn;
-immers, ze beseften het toen nog niet, maar ze weten het nu: allen bij
-elkaar te zijn, dat is geluk!
-
-Ze hebben hun vijf jongens moeten achterlaten... op uitmuntende
-scholen, bij lieve familie, voor hun eigen bestwil, o ja! maar ze
-hebben ze moeten achterlaten, en Daan is grijs als een oud man, en
-wanneer Louise een jongen in een blauwe kiel en broek ziet, wendt ze
-het hoofd af om niet uit te barsten in tranen.
-
-Ze willen op Buitenzorg zijn, om de plekjes te bezoeken waar de jongens
-speelden, waar ze hun kattekwaad uitvoerden, waar ze zoo wild stoeien,
-zoo levensgevaarlijk vechten konden, waar ze zoo ondeugend waren,
-maar—fluistert de moeder—toch ook zoo lief...
-
-Indien het mogelijk ware dat een vrouw zich troostte over het
-kinderloos blijven van haar echt, dan zou Agnita zich dezer dagen
-vertroost gevoeld hebben bij het aanschouwen van dien aan waanzin
-grenzenden angst, wanneer de mail moest aankomen; van die oogen vol
-smartelijk verlangen, die over bergen en zeeën schenen te willen
-doordringen in het hollandsch huis, waar men haar schat verborg. Louise
-en haar veel jonger zusje waren meegekomen, innerlijk en uiterlijk zeer
-in haar voordeel veranderd door geregeld schoolgaan, frissche winterkou
-en goed gemaakte japonnen—er zijn menschen geweest die vroegen waarom
-de ouders maar niet meteen de meisjes achterlieten!—De heer en mevrouw
-De Bruining hebben voor haar een gouvernante geëngageerd.
-
-»Een gouvernante!« roept Nita verbaasd, als haar vriendin haar dit
-mededeelt. »Ik dacht dat je een duren eed hadt gezworen om nooit, nooit
-meer...«
-
-»Ja, dat had ik ook... O, maar dit is een puikje. Heel wat anders dan
-de bonnetjes, die ik tot nu toe gehad heb. Ofschoon, daar waren ook wel
-goede bij... als ze maar niet altijd iets gevoeld hadden voor
-trompetters!« zucht Louise.
-
-»Heel wat anders... een dochter van een overste, geëxamineerd in drie
-talen, hoofdonderwijzeres, niet zoo piep jong meer, erg bekwaam en—nu
-ja, aan boord was ze wel een beetje opgewonden, maar anders... erg
-fatsoenlijk.«
-
-Arme Louise, die zich over zoo iets illusies maakte! Alsof juffrouwen
-met vier akten niet precies wisten hoe men een goedgeloovig indisch
-ouderpaar kan gebruiken om den overtocht te betalen, die liefst moet
-eindigen in de huwelijkshaven, en zoo dat niet vlot, om, gesteund door
-een of andere familie, hetzij dom, hetzij laag genoeg om zich tot de
-comedie te leenen, zich onmogelijk te maken en een breuk uit te lokken.
-Dan kan ze overgaan bij het gouvernement, het gouvernement, dat Dorado
-voor onderwijs gevende jonge dames, niet omdat het pensioen verzekert
-of verlofstraktement—wie, die jong is, denkt aan oud of ziek
-worden!—niet omdat het zoo genoegelijk is dagelijks vijf uur te staan
-voor een klas van opgeschoten lummels, of aan half maleische kinderen
-het a. b. c. te leeren, maar omdat het vrije leven van commensaal meer
-dan de huiselijke kring gelegenheid geeft tot »la chasse de l’homme«.
-
-De nieuwe gouvernante behoorde geenszins tot de weinige uitzonderingen
-die op dezen regel voorkomen, en Nita had bij al haar huiselijke
-drukten wel gelegenheid om op te merken: de onrust van het jonge
-meisje, die scheen te denken dat haar geluk op straat moest gevonden
-worden, den toon harer leerlingen, die als het ware met den dag minder
-eerbiedig werd; de overdreven, bijna ziekelijke teederheid die de
-beroofde moeder wijdde aan de twee kinderen, welke men haar gelaten
-had; het nu in alles flink en manlijk optreden van dienzelfden Daan,
-aan wien ze nooit anders dan met een medelijdend lachje had gedacht,
-omdat ze hem niet anders dan in zijn verval had gekend, maar vooral den
-kieschen takt dien Verschuere bij de ontvangst zijner gasten toonde.
-
-De heer De Bruining toch, met de fijngevoeligheid die hem zoo beminlijk
-maakte, gevoelde zich bezwaard door de gedachte dat zijn verheffing een
-misrekening was geweest voor zijn vriend. Maar deze wederlegde al zijn
-bezwaren.
-
-’t Is waar, men had hem genoemd, maar hij zelf had geen oogenblik
-gedacht aan de waarschijnlijkheid van zulk een keuze; er kon immers
-geen sprake van hem zijn! ’t Was toch reeds een wonderbaarlijk snelle
-promotie geweest die hij maakte; zou men hem dan zijn tegenwoordige
-betrekking zoo kort laten bekleeden? Dwaasheid! Onmogelijk!
-
-»Maar de pers...« zei de Bruining met een benauwd gezicht.
-
-»Ja, de pers,« stemde Verschuere lachend toe; »maar heeft het u nooit
-toegeschenen dat de regeering altijd iemand anders kiest dan de pers,
-al ware het om te bewijzen dat die geheel verkeerd is ingelicht?«
-
-»Maar de publieke opinie!«
-
-»Ja, dat was me weer een nieuw teeken van de frivoliteit onzer indische
-maatschappij; men had u eenvoudig vergeten, u en uw oudere rechten. U
-waart dan ook al meer dan twee jaar weg!«
-
-»Zie je, het kwam ons zoo gelegen«, brengt De Bruining nu ter
-verontschuldiging bij, en Louise keert haar vriendelijk gelaat tot Nita
-met de vraag: »Het heeft je toch niet te erg gespeten?«
-
-Nog vóór zijn vrouw heeft kunnen antwoorden, roept Verschuere: »Haar?
-Ze beklaagt zich nu al dat ze bij officieele gelegenheden altijd naast
-oude heeren wordt geplaatst. Wat zou het dan wel zijn!« En zijn lach is
-daarbij zoo natuurlijk, zijn scherts schijnt zoo welgemeend, dat het
-nieuwe raadslid volkomen is gerustgesteld.
-
-Nita bewondert Gustaaf’s zelfbeheersching, al doet het haar pijnlijk
-aan, dat ze getoond moet worden ten koste van de waarheid. Hoewel nog
-altijd niet zeer bekwaam in het verbergen harer gevoelens, weet ze nu
-toch reeds genoeg van de wereld, waarin ze leeft, om er in de gegeven
-omstandigheden het noodzakelijke van in te zien: alleen wenscht ze dat
-hij het masker, bij vreemden gedragen, bij haar had afgeworpen.
-
-Maar er iets gekomen tusschen hem en haar, iets als een muur. Een groot
-leed, te zaâm gedragen, kan een sterk man nader brengen tot een zwakke
-vrouw; een teleurstelling zal hen bijna altijd vervreemden.
-
-Nooit meer dan in deze dagen was Verschuere de strijdbare, werkzame,
-zich zijner meerderheid bewuste man geweest. Zonder zich ook maar één
-oogenblik te laten ontmoedigen ging hij, getrouw aan zijn leuze: »hoe
-grooter de tegenstand, hoe schitterender de overwinning,« af op het
-doel dat hij zich voorstelde... Had Nita naast hem kunnen gaan, had ze
-haar oog kunnen vestigen op datzelfde doel, had ze over dezelfde stalen
-zenuwen, denzelfden ijzeren wil kunnen beschikken, hij zou van haar een
-reismakker gemaakt hebben. Maar zijn vrouwen altijd sterk genoeg om te
-dragen, ze zijn soms te zwak om onmiddellijk na een slag den nieuwen
-strijd aan te binden. Voor haar was de slag zwaar geweest.
-
-Hoewel niet eerzuchtig, bleef de kans op Verschuere’s lid worden in den
-raad van Indië altijd het lichtpunt, waarop ze met stil verlangen den
-blik gevestigd hield.
-
-Honderd malen had ze zich zelve bemoedigd door de woorden te herhalen,
-eens door mevrouw Hagen gebruikt: »de betrekking van algemeen
-secretaris is het vagevuur dat we met onze mannen moeten doormaken om
-in het paradijs te komen,« en nu waren de deuren van het paradijs
-gesloten!
-
-»... tot ze weer opengaan,« had Verschuere gezegd met zijn gewone
-opgewektheid, maar och, ze wist het, een plaats in den raad van Indië
-komt niet alle dagen vakant: er zijn voorbeelden van leden, die er
-haast een kwarteeuw zitting in bleven houden. ’t Zal nu wellicht weer
-jaren duren, en jaren, dit gevoelt ze, kan zij niet meer wachten!
-
-Er was iets in haar treurigheid dat hem ontstemde: haar zachte,
-droevige blikken hinderden hem; hij wilde dat de vrouw, die hij zich
-verkoren had geen oogenblik twijfelen zou aan zijn toekomst; zoo iemand
-moedig en onbevreesd kon wezen, zoo iemand willig offers brengen kon,
-dan moest zij het zijn.
-
-Maar—gelijk hij knorrig tot zich zelven zeide—hij werd niet door haar
-begrepen, zij was niet berekend voor de plaats die ze innam. In stede
-van hem te bewonderen, dat hij zijn onder dit bewind zoo weinig
-dankbare taak met onverflauwden ijver vervulde, noemde ze het zijner
-onwaardig zulke meesters te dienen. Te vergeefs had hij beproefd haar
-te doen begrijpen, dat de door den staat bezoldigde ambtenaar zijn
-diensten moet praesteeren, ook al druischen de bevelen der lastgevers
-in tegen zijn overtuiging; ze hield vol dat men eerst denkend wezen,
-daarna ambtenaar is. Ook beoordeelde ze den nieuwen landvoogd naar den
-maatstaf dien men op Bloemduin gebruikte, en kon of wilde ze zich niet
-schikken naar den toon, die sedert kort heerschte in de hofkringen;
-kortom, hij vond in haar niet langer wat hij in zijn vrouw zocht.
-
-En ze wist het. Ze wist het hoewel hij het harde woord nog niet over de
-lippen had gebracht; ze las het in zijn oogen, ze hoorde het in zijn
-stem, ze voelde het in zijn liefkoozingen.
-
-Er is geen pijnlijker ontdekking dan deze voor de vrouw die bemint, en
-geen meer gevaarlijke tevens. Want ze ontrooft haar het natuurlijke,
-die grootste bekoorlijkheid in het oog van den man.
-
-Agnita werd op eens beschroomd, weifelend; ze durfde niet meer ronduit
-spreken; het zelfvertrouwen dat de zekerheid van zijn liefde haar
-geschonken had verdween; ze verloor het kinderlijk ongekunstelde, dat
-haar zoo aantrekkelijk had gemaakt. Bevreesd nog meer te verliezen, was
-zij niet langer zich zelve, en niets kon meer in haar nadeel wezen dan
-dat.
-
-Wel verzette ze zich met al wat in haar was tegen het beklemd gevoel,
-dat haar in Verschuere’s tegenwoordigheid overmeesterde gelijk de koude
-den in sneeuw en ijs verdwaalden reiziger; wel trad ze hem soms tegen
-met den ouden vertrouwden lach; wel drong ze hem een enkele maal haar
-te vergezellen op een wandeling of rijtoer; wel nam ze, hoewel met
-vreezen en beven, nu of dan het oude plaatsje in, dicht bij zijn
-schrijftafel; wel sloeg ze somtijds in vertwijfelende teederheid de
-armen om zijn hals,—de schoonheid van dat blozend gezichtje in zijn
-gouden lijst, de zachte ronding dier blanke armen mocht hem dan voor
-een oogenblik vervoeren, het wederzijdsch vertrouwen keerde niet terug.
-
-Juist in deze dagen leed ze onder een lichamelijke gedruktheid, een
-gevoel van onbehagen, waarvoor ze te vergeefs een oorzaak zocht en
-waarover ze dokter Bosschaert niet wilde raadplegen; ze wist wat zijn
-eerste gedachte zijn zou en ze was het moe, gevleid te worden met een
-hoop, die toch nooit vervuld scheen te mogen worden. In deze
-zwaarmoedige stemming, in de pijnlijke ongevoeligheid van haar gewond
-hart, gaf ze aan ieder woord door hem in overspanning of drift
-gesproken een veel dieper beteekenis dan het verdiende; met groote
-nauwgezetheid, gevolg eener ernstige, godsdienstige opvoeding, zocht ze
-voor zijn gedrag de oorzaak in haar eigen tekortkomingen. Ze dacht er
-geen oogenblik aan hem te beschuldigen, ze beschuldigde alleen
-zichzelve. En onder die zelfbeschuldiging leed ze, wat een vrouw die
-liefheeft lijden kan.
-
-
-
-
-
-
-
-XXXVIII
-
-HEIMWEE EN LIEFDE.
-
-
-»Gustaaf!«
-
-De algemeene secretaris hoort niet: haar stem, altijd zacht, komt nu
-als een verzuchting uit de beklemde borst; en hij is verdiept in de
-verslagen van de Tweede Kamer, daareven door de mail aangebracht.
-
-»Verschuere... luister eens... ik heb je iets te vragen.«
-
-Hij legt zijn lectuur neer, een weinig ongeduldig, want juist las hij
-een zeer belangwekkende speech van een zeer belangwekkend
-afgevaardigde.
-
-»Nu?« vraagt hij, als ze zwijgen blijft.
-
-»Je moet er niet verwonderd over wezen... of boos... of bedroefd, maar
-ik zou... ik zou graag...«
-
-Ze beeft zoo, dat ze niet voort kan gaan. Eerst was hij nog te zeer
-vervuld van het Kamerverslag, maar nu hoort hij de trilling in haar
-stem, nu ziet hij de vreeselijke spanning in haar gelaat.
-
-»Wat is er?« vraagt hij verbaasd. »Kind, antwoord me! Hoe ben je zoo
-ontdaan?«
-
-Vergeefs beproeft ze een woord uit te brengen; vriendelijk, met een
-zweem van de oude teederheid, begint hij:
-
-»Je hadt me iets te vragen, kleintje... Komaan, daar zie je toch niet
-tegen op?«
-
-Geen antwoord.
-
-»Weiger ik je dan zoo dikwerf iets?« Hij nadert en legt haar zacht den
-arm om het midden en neemt haar ijskoud handje in de zijnen.
-
-Maar zij trekt haar hand terug, ze maakt zich los uit zijn omarming...
-Weet ze het niet dat er een macht uitgaat van zijn aanraking, die haar
-zwak maakt en willoos?
-
-»Ik wou je vragen, of je het niet goed zou vinden als ik me de Hagens
-meeging?«
-
-»Als je met de Hagens meeging! Waarheen?«
-
-»Naar Holland, bedoel ik.«
-
-»Naar Holland!« herhaalt Verschuere weer en hij ziet haar aan alsof hij
-aan haar verstand twijfelt.
-
-»Ja,« spreekt ze dof. »Ja.«
-
-»Zonder mij?« roept hij. »Zonder mij, Nita?« vraagt hij dan met dat
-zacht vleiende in zijn stem, wat ze zoozeer vreest in dit oogenblik.
-
-»Je kunt immers niet weg?«
-
-»Neen, dat kan ik niet.«
-
-»En ik moet gaan.«
-
-Weer herhaalt hij ongeloovig het woord, dat haar door de ziel snijdt.
-»Zonder mij? Zonder mij? Nita! Kind!«
-
-»Ja, ik moet gaan.«
-
-Deze klanklooze stem, dit pijnlijk vertrokken gelaat, dat ze telkens
-afwendt, de koortsige glans in de oogen, die de zijnen trachten te
-ontwijken, verbazen hem misschien meer nog dan haar woorden; een groote
-onrust maakt zich van hem meester.
-
-»Nita... ik begrijp je niet. God! kind! wat is er gebeurd?«
-
-»O neen, niets. Zie me zoo niet aan, Gustaaf... Ik weet wat ik wil.
-Maar als je me zoo aanziet... zoo alsof je me nog liefhadt... dan
-vergeet ik wat ik wilde...«
-
-»Alsof ik je nog liefhad! Heb ik dat dan niet?«
-
-»Ja, nog een beetje, dat geloof ik ook... Maar het is beter zoo... het
-is beter dat ik wegga... beter voor ons beiden.«
-
-»Nita... je bent ziek!«
-
-Ze heeft al dien tijd rondom zich gezien als een gevangene, die een
-uitweg zoekt; als een gejaagde, wie de vervolgers op de hielen zijn.
-Bij dezen uitroep herwint ze op eens iets van haar kalmte, en terwijl
-ze de handen samenklemt op de hijgende borst, spreekt ze vast:
-
-»Je hebt gelijk, ik ben ziek. Heel ziek. Zóó ziek dat ik niet meer hier
-kan blijven, dat ik weg moet, hoe eer hoe beter!«
-
-»Maar wat scheelt je dan? Ik heb er niets van gemerkt.«
-
-Voor enkele oogenblikken komt een bittere glimlach haar om de lippen
-spelen. »Dat was ook niet waarschijnlijk, is ’t wel? Je hadt het zoo
-druk!«
-
-»Ja, ik had beter op je moeten letten... Ik ben geheel opgegaan in
-eigen gedachten, in eigen plannen, den laatsten tijd... Geloof me,
-kindlief, ik had niets liever gewenscht dan je er deelgenoot van te
-maken, maar...«
-
-»Ja, dat weet ik. Je kon niet. Vergeef het me, Verschuere... Ik had
-alles voor je willen doen. Ik had je slavin willen wezen... nu ik niet
-je gelijke, je vrouw, je kameraad zijn kon... zooals je eenmaal gehoopt
-hadt.«
-
-»Neen, spreek zoo niet...«
-
-Met een gebaar vol smartelijke afmatting legt ze hem het zwijgen op.
-»Laat dat rusten, dat is voorbij...«
-
-»Wat is voorbij? Wat praat je toch? Kom, tracht bedaard te zijn. Wat
-scheelt er aan, kind? Je hoofd gloeit, je handen zijn als ijs.«
-
-»Ik heb immers gezegd dat ik ziek ben.«
-
-»Ja, je hebt de koorts, ik zal dadelijk om Bosschaert zenden.«
-
-»Neen,« spreekt ze nu ernstig en vast besloten. »Doe dat niet.
-Bosschaert kan me niet genezen. Niemand kan dat; niemand, behalve
-misschien... mama.«
-
-»En ik dan?«
-
-Een oogenblik ziet ze hem in het gelaat, het gelaat dat ze liefheeft
-boven alle andere... een oogenblik wankelt ze in haar besluit; maar het
-is genomen ten koste van bange nachten en heete tranen; ze weet dat hij
-zijn beloften niet houden kan; ze keert zich van hem af om sterk te
-zijn.
-
-»Neen, je kunt het niet.«
-
-»Dus, je wilt weg? Je wilt niet langer bij me blijven?«
-
-Agnita wringt de handen; ze wordt aangegrepen door een gevoel van
-flauwte, als bij hevige pijn.
-
-»Antwoord me, Nita!«
-
-»Je zult me immers niet missen?...«
-
-Ze spreekt die woorden langzaam, weifelend. Ze durft niet opzien, ze
-kan niet ademhalen, zoo bonst haar hart. Zal hij zeggen dat ze zich
-bedriegt, dat de scheiding hem even hard zal vallen als haar? O God,
-indien dat mogelijk ware! Indien hij maar zeide dat hij haar noodig
-heeft voor zijn geluk! Dan bleef ze! Dan kon ze alles dragen! Dan zou
-ze moed hebben om een nieuw leven te beginnen.
-
-Ach, hoe weinig kent ze het mannenhart! Hij is gegriefd, beleedigd...
-Heeft ze niet haar ouders gesteld boven hem, hem, die zoo zeker meende
-te zijn van haar liefde, dat hij zelfs niets heeft gedaan om die te
-behouden?
-
-»Dus je wilt bij je pa en ma zijn?«
-
-»Ja.«
-
-»Liever dan bij mij?«
-
-»Ja.«
-
-Smartelijk getroffen ziet hij haar in het gelaat. Maar het is hem
-vreemd met die hartstochtelijke, verwilderde uitdrukking; zooals ze hem
-geheel en al vreemd is in dit uur, zijn zachte, zwakke vrouw, nu zoo
-vast besloten, zijn gevoelvolle Nita, nu zoo koel: de teedere woorden
-die hem uit het hart welden, besterven hem op de lippen.
-
-»Ik begrijp me niet... je bent me een raadsel.«
-
-Smeekend heft ze de handen naar hem op. »O, folter me niet langer...
-Zie je het dan niet, dat ik bezwijk? Heb medelijden... zeg dat ik gaan
-mag!«
-
-»Als je me niet meer liefhebt...«
-
-»O God! O God...« kermt ze.
-
-»Als je meer van je ouders houdt dan van mij...«
-
-»Je bent wreed, Gustaaf...«
-
-»Dan mag je gaan.«
-
-Hij verwacht een haastig antwoord, een heftige ontkenning, een nederige
-bede om vergiffenis... alles eer dan deze stilte... Maar zij blijft
-onbeweeglijk staan, zonder zelfs het hoofd naar hem op te heffen, tot
-hij zich toornend van haar afwendt... Dan zinkt ze ineen, zachtjes,
-langzaam, zonder kreet, zonder slag; alleen met een langen, kreunenden
-zucht.
-
-Als de heer Bosschaert, in allerijl geroepen, zijn patiente een vol uur
-heeft gadegeslagen zoowel onder als na hare bezwijming, verlaat hij
-haar met een ongewoon ernstige vermaning, om zich toch vooral te
-wachten voor »ziekelijke opgewondenheid«, die onberekenbaar nadeelige
-gevolgen hebben kan, en keert zich, zoodra de deur achter hen gesloten
-is, tot den jongen echtgenoot met een vraag, die dezen het bloed naar
-de wangen jaagt. Hij kan hem toch niet antwoorden dat hij het niet
-weet! Hij kan hem toch niet zeggen dat de verhouding tot zijn vrouw in
-den laatsten tijd niet van dien aard was dat er gelegenheid bestond
-voor vertrouwelijke mededeelingen! Hij kan toch niet bekennen dat hij
-vergeten heeft, sedert maanden vergeten heeft belangstelling te toonen
-in hetgeen nog de vrouw bezig houdt met hopen en vreezen bezig houdt,
-wanneer de man het reeds lang als afgedaan beschouwt.
-
-»Ze wil naar Europa,« zegt hij eindelijk, in de hoop door deze
-onverwachte mededeeling Bosschaert’s aandacht af te leiden van de
-netelige vraag.
-
-»Ah zoo, naar Europa?« vraagt deze, maar zonder iets te toonen van de
-verbazing, die Verschuere meende te wekken; dokters zien zoo scherp in
-huiselijke aangelegenheden. »Zoo, zoo, naar Europa? Weet je wel dat dit
-een uitstekend denkbeeld is?«
-
-»Zonder mij?«
-
-»Natuurlijk. Je kunt niet weg.«
-
-»Ze wil met de Hagens meegaan.«
-
-»Juist. Een prachtige gelegenheid! Je kondt geen beter wenschen. De
-zeelucht zal haar versterken, een kort verblijf in Holland haar goed
-doen. En—wat die andere kwestie betreft dat zij zoo als het wil; hier
-brengt ze het nooit tot een goed einde. Als ze gaan wil mag je haar
-vooral niet terughouden Verschuere... Ja, ik weet wel, ’t is
-onaangenaam, dat alleen achterblijven, maar... we zijn nu eenmaal niet
-voor ons pleizier in de wereld.«
-
-»Neen, dat ondervind ik.«
-
-
-
-Straks, als Nita zijn studeerkamer komt binnensluipen en half verlegen,
-half berouwvol op hem toetreedt, kan hij haar een vrij vroolijk gelaat
-toonen.
-
-Met een bevend stemmetje vraagt ze: »Gustaaf... zeg, ik heb er nog eens
-over gedacht... maar zou je werkelijk graag willen, dat ik bij je
-bleef?«
-
-Zijn stem beeft niet, zijn oogen staan niet vol tranen als de hare, hij
-is nooit lang zwak.
-
-»Natuurlijk, lieve. Natuurlijk zou ik graag willen dat je bij me kondt
-blijven. Maar we zijn nu eenmaal niet voor ons pleizier in de wereld,
-zooals Bosschaert zegt. Hij gelooft dat het je enorm veel goed zal
-doen. Enorm.«
-
-Dan, als hij de plotselinge verandering ziet in haar trekken: »Je wou
-toch niet op je besluit terugkomen?«
-
-»O neen. Ik ben vaster dan ooit besloten te gaan.«
-
-
-
-
-
-
-
-XXXIX
-
-DE OOGEN WORDEN GEOPEND.
-
-
-»Buitenzorg, 6 April.
-
-»Lieve, beste man,
-
-»Ik zal dezen aan Mingo geven, met verzoek hem je ter hand te stellen,
-als ik een dag of acht weg ben. Want, Gustaaf, ik ben verwaand genoeg
-om te gelooven dat, hoe aangenaam het voor je wezen mag om weer eens
-geheel te kunnen leven voor je werk, je dàn toch wel weer eens prettig
-verrast zoudt opkijken, als de deur zachtjes open ging en zeker iemand
-binnen kwam om je te vragen of je niet eens een uurtje met haar zoudt
-willen praten.
-
-»Natuurlijk heb je van de welkome rust, na al de drukte die de laatste
-tijd meebracht, gebruik gemaakt om bergen werks af te doen; dus wil je
-me dit oogenblikje wel geven, niet waar?
-
-»Maar ik zal niet »kort en zakelijk« kunnen zijn zooals ik weet dat je
-je brieven graag ontvangt.
-
-»Ik ben zoo in de war, sinds het zeker is dat ik wegga: alles komt me
-zoo heel anders voor... soms vraag ik me af of het niet een groote
-vergissing kon zijn; of ik misschien, toen ik geloofde dat hetgeen het
-eenige was wat me te doen overbleef, je ontevredenheid te hoog opnam;
-of we misschien na korter of langer tijd niet geleerd zouden hebben
-elkaârs karakter en overtuiging te eerbiedigen; of ik niet had moeten
-blijven...
-
-»Maar neen, dit is dwaasheid! Niet waar, Gustaaf, je vondt het ook
-noodzakelijk? O, als je nog terugkwaamt op je besluit; nu nog, terwijl
-de koffers gepakt staan en de afscheidsvisites gemaakt zijn, wat zou ik
-graag weer uitpakken en—zooals je gister zei, toen ik er een balletje
-van opgooide—een gek figuur slaan.
-
-»Hoe heb ik toch ooit dit onzalig plan kunnen bedenken! Ja, ik weet het
-maar al te goed: ik weet hoe het voor het eerst in me opkwam, tegelijk
-met het pijnlijk gevoel van een plaats in te nemen, waarvoor ik niet
-geschikt bleek.
-
-»’t Was op dien middag toen ik je vertelde, dat ik bedankt had voor de
-uitnoodiging van Zijn Excellentie om dat uitstapje te maken naar
-Tjipanas; ik dacht dat je het apprecieeren zoudt, daar je niet mee
-kondt gaan wegens ongesteldheid; maar je zei dat een vrouw, die geen
-tact toont, een blok wordt aan het been van haar man. En dan,
-Verschuere, waarom heb je mevrouw Verdijk toch zoo geprezen? waarom me
-haar tot voorbeeld gesteld? Het was je geen ernst, dit weet ik; het kon
-geen ernst zijn.
-
-»Je zoudt niet willen dat ik me het hof liet maken, al was het dan nog
-zoo’n onschuldige hofmakerij: al was het dan ook tot het bereiken van
-een doel; niet waar, je zoudt het niet willen!
-
-»O, ik twijfel nu of je al die nare dingen wel hebt gezegd met de
-bedoeling, dat ik ze zoo hoog zou opnemen! Maar... herinner je je niet
-dien avond toen ik me onvoorzichtig had uitgelaten, wat je toen bij ’t
-naar huis rijden zei? Dat een getrouwd man geen meester is over zijn
-daden. Dat zijn vrouw het werk van jaren soms in één uur bederft. Dat
-je niet hadt moeten trouwen! Dat je niet hadt moeten trouwen...
-
-»Ja, Gustaaf je hadt wel moeten trouwen, alleen niet met mij.
-
-»Je zoudt me niet zoo gegriefd hebben, als je kalm geweest waart; dat
-spreekt van zelf. Maar niet waar, op zoo’n oogenblik denkt men niet
-bedaard na, en ik was diep ongelukkig en kon maar niet in slaap
-komen... ik heb een heele dwaze gewoonte man, die ik je nu maar
-bekennen zal: als je daar zoo stil in de kussens ligt, dan verdwijnt
-die strakke vermoeide trek uit je gezicht, dan krijgt het de lieve,
-vriendelijke uitdrukking van vroeger, en dan vind ik het een genot er
-naar te zien. Soms, wanneer ik bedroefd was of wanneer we iets gehad
-hadden samen, keek ik naar je, tot ik den boozen man vergeten kon en
-met de gedachte aan den lieven de oogen sluiten; dat deed ik dien avond
-ook, je glimlachte in je slaap en je weet wel, je waart naar bed gegaan
-zonder me goeden nacht te zeggen... ik gaf je een kus.
-
-»Toen gebeurde er iets; je zult het misschien een kleinigheid noemen;
-maar ik vond het vreeselijk! Je zei heel zacht: »Marie! o, Marie...«
-
-»Ik weet wie Marie voor je geweest is. Toen je me vertelde van je
-eerste liefde, vroeg ik je me te zeggen welk soort van meisje ze was...
-Toen gebruikte je een uitdrukking die ik voor het eerst hoorde en die
-me daardoor bijbleef: une maitresse femme noemde je haar. Nu weet ik
-wat dit is, une maitresse femme: het tegenovergestelde van mij...
-
-»Och, die Marie..., ik denk telkens aan haar... zij zou geschikt voor
-je geweest zijn, zij zou je flink ter zijde hebben gestaan. ’t Is waar,
-ze heeft een ander genomen om barones te worden en ik, ik zou je voor
-geen koning geruild hebben, maar wat doet dit er toe? ’t Is immers toch
-niet de liefde die een huwelijk gelukkig maakt! Zij zou je nooit
-verveeld hebben.
-
-»Wat is dat moeilijk, Gustaaf, je man te boeien! Als de meisjes wisten
-hoe moeilijk het is, zouden ze niet zoo haastig trouwen, of zich beter
-voorbereiden. Niet waar, ik heb gedaan wat ik kon? Ik ben niet
-onverschillig geworden voor den indruk, dien ik op je maken zou; ik heb
-de talenten, die ik bezat, gebruikt; ik heb beproefd het je thuis
-gezellig te maken; ik heb je vrienden hartelijk ontvangen. En ik heb
-met inspanning van al mijn krachten beproefd me te ontwikkelen; ja, ik
-heb hard gestudeerd, Gustaaf, veel harder dan je ooit vermoed hebt. En
-toch verveelde ik je! Toch kwam, als ik je iets vroeg terwijl je bezig
-waart—en je waart altijd bezig—die rimpel op je voorhoofd: toch zag ik
-telkens die ongeduldige beweging waarmee je opkeek uit je boek als ik
-nader kwam; toch heb ik je heel opgewekt hooren praten met vreemden,
-als je niet den minsten lust hadt getoond om te praten met mij. Zie je,
-dit vond ik vreeselijk, dit gevoel, dat langzamerhand over me kwam van
-tot last te zijn. Denk niet dat ik het je verwijt; je hebt genoeg je
-best gedaan om het te verbergen, maar geloof je ook niet dat niets
-moeilijker te verbergen valt dan verveling?
-
-
-
-»We zijn alweer dichter bij het afscheid en ik kan nog niet besluiten
-om dezen te eindigen; het helpt me zoo dat ik schrijven kan wat in me
-omgaat, ik zou anders veel te veel zeggen. O, lieveling, wat moet dat
-een ondragelijk iets zijn, een huwelijk zonder wederzijdsch vertrouwen,
-als ik bedenk wat ik geleden heb sedert ik je niet meer alles zeggen
-kan!
-
-»O, als ik maar eens spreken durfde! mijn geheele hart uitstorten...
-maar dat mag niet! Neen, dat mag niet, want je zoudt me aanzien en in
-je armen nemen en ik zou zwak worden, zwak tot lafheid toe en bij je
-blijven om je tot last te zijn!
-
-
-
-»Ik dacht dat ik alles overwogen had vóór ik mijn besluit nam, maar ik
-heb één ding vergeten, hoe verrukkend het is bemind te worden.
-
-»O Gustaaf, als er soms in je hart bitterheid mocht komen jegens de
-vrouw, die je heeft moeten teleurstellen, denk dan hoe zwaar ik zelve
-daaronder geleden heb; denk dan dat ik je omhelzingen mis en je kussen
-en je teederheden en je zult medelijden met me hebben. Waarom ben je
-ook zoo lief voor me, Gustaaf, nu deze laatste dagen? Waarom? Ik zou
-willen dat je driftig waart zooals een poos geleden; ik zou willen dat
-je harde, onrechtvaardige dingen zei; dat zou me sterk maken.
-
-»Maar neen, dit heb ik niet ernstig gemeend; ik kan de herinnering aan
-deze laatste goede dagen niet missen... ik neem ze mee naar Holland als
-een schat; ik voel het nu, noch de vreugde van weer thuis te zijn, noch
-papa’s groote genegenheid, noch mama’s trouwe zorgen zullen me kunnen
-vergoeden wat alleen de liefde geven kan—die volheid van geluk, die
-niets te wenschen overig laat.
-
-»Soms—niet waar Gustaaf, je lacht me niet uit zooals die dames, omdat
-ik me dit telkens weer verbeeld?—soms, als ik me in zielsangst afvraag
-hoe ik toch zonder je leven zal, is het me of ik antwoord krijg, of
-engelen me komen toefluisteren dat ze me een kindje willen brengen. Ik
-moest niet luisteren naar die beloften, maar het maakt me minder
-ongelukkig en—zijn ze bestemd om onvervuld te blijven—ach, ik ben er
-reeds aan gewoon, de engelen met de blijde boodschap op eens te zien
-verdwijnen...
-
-
-
-»Gister zei je, dat het egoïstisch van me was weg te gaan. Als je niet
-meer telkens gestoord wordt, als ik je tijd niet meer vraag voor
-allerlei nietigheden, als je geheel leven kunt voor je werk, geheel
-toebehooren aan je betrekking, dan zul je weten dat het niet egoïstisch
-van me was weg te gaan.
-
-
-
-»Gustaaf, ik droomde dat ik aankwam in Holland. Ik stond op het midden
-van de loopplank. Iemand bracht me een brief. Aan den wal wachten pa en
-ma en de broers en zusters. Ze wenkten me toe. Ik zag duidelijk ma’s
-lief gezicht: ze schreide van vreugde. Ik hoorde de neefjes en nichtjes
-roepen: »Tante, tante Nita!« en ze zonden me kushandjes toe... ik stond
-daar en las den brief. Hij bevatte maar vier woorden: »Kom weer bij
-me.« Toen groette ik pa en ma uit de verte en keerde terug op de boot;
-de loopplank werd ingehaald, ik hoorde ze roepen, gillen; ik zag hoe
-mijn arm oud vadertje moest worden vastgehouden, hoe mama’s gezicht
-veranderde... ik bekommerde er me niet om, ik voelde me zoo licht als
-een veêr. »Hij wil me terug hebben, hij mist me, hij verlangt naar me!«
-riep ik, tot ze eindelijk verdwenen uit het gezicht.
-
-»Dwaze droom, niet waar? Maar o, ik had voort willen droomen,
-luisterend naar de machine, waarvan iedere slag me nader tot je bracht,
-ik had voort willen droomen tot in eeuwigheid.
-
-»Als je wist met welk een vreeselijk gevoel van teleurstelling ik
-wakker werd! Ja, ik zal de machine hooren, maar niet om me tot je te
-brengen!
-
-»Morgen reeds is het de dag van mijn vertrek... morgen reeds, ik had
-altijd gehoopt dat er nog iets tusschenbeide zou komen, maar morgen
-reeds... nu kan het niet meer.
-
-»O, Gustaaf, ik heb je toch wel bemind! Ik bemin je nog, Gustaaf, boven
-alles! Hoe zou ik anders moed vinden om dit te doorstaan? Wat zijn de
-menschen gelukkig die plotseling sterven; ze behoeven geen afscheid te
-nemen...«
-
-
-
-
-
-
-
-XL
-
-OP DE MAILBOOT.
-
-
-»15 April.
-
-»Lieveling, wat is dat vreeselijk geweest! Had ik het maar geweten dat
-je nog zooveel van me hieldt, had ik het maar geweten dat je er zooveel
-onder lijden zoudt, geloof me, ik was bij je gebleven.
-
-»Je zult misschien niet begrijpen hoe ik het bedoel—jullie mannen voelt
-zoo heel anders dan wij—maar voor mij is het afscheid lang zoo bitter
-niet geweest als ik het me had voorgesteld. Je waart zoo bedroefd en
-dat vond ik zoo heerlijk! Je naamt me zoo telkens weer in je armen en
-je drukte me zoo vast aan je hart...
-
-»En weet je wat je wel driemaal hebt gezegd: »Kind, hoe zal ik zonder
-je leven!« Dat heeft me zooveel goed gedaan! zoo onbeschrijfelijk veel
-goed!
-
-»En weet je wat je ook gezegd hebt? Dat je nu eerst begreept hoe
-gelukkig je geweest was... dus, ik heb je toch geluk geschonken, al was
-het niet zoo veel als het had kunnen zijn!... Gustaaf, je moet me
-vergeven dat ik niet meer vertrouwen, niet meer geduld heb gehad; het
-was zoo treurig met me gesteld in den laatsten tijd... ik kon me niet
-goed meer rekenschap geven van hetgeen er in me omging; onze verhouding
-was zoo vreemd geworden; ik tastte in het duister rond... God geve dat
-ik niet heb misgetast! Soms vrees ik het.
-
-»Hoe heb je het nu? Gaat alles geregeld? Handhaaft Mingo zich in zijn
-ouden roem? Zorgt Sarinah goed voor je? En ondervind je veel
-deelneming? Mevrouw Paerel heeft me beloofd zooveel voor je te zijn als
-je haar zoudt willen toestaan; trek je nu niet terug, ze zijn zoo
-hartelijk en niet zooals veel hartelijke menschen, vervelend.
-
-»Toen ik nog bij je was, heb ik ’t je wel eens wat lastig gemaakt met
-mijn altijd vragen om liefde; nu je mij niets meer behoeft te geven,
-wijd je nu elken dag, al heb je het ook nog zoo druk, een oogenblik aan
-mijn vrienden, de dieren en de bloemen: het zal je zoo helpen, om je
-hart warm te houden, tot ik weer bij je ben om dat te doen.
-
-»Maak je over mij geen oogenblik ongerust. ’t Is waar, ik was niet heel
-flink, niet half wat ik had willen zijn, maar je weet, flauw vallen is
-een slechte gewoonte van me en toen we maar eenmaal onder stoom waren
-ging alles goed.
-
-»Er zijn veel kinderen aan boord, dus behoef ik me geen oogenblik te
-vervelen en dan, je weet hoe vriendelijk de menschen me altijd en
-overal behandelen.
-
-»Wat de Hagens betreft, er is me al meer dan eens gevraagd of ik hun
-dochter was, zóó dragen ze me op de handen; je ziet, het zou ondankbaar
-van me zijn, als ik me niet liet troosten.
-
-»Bij aankomst hier vond ik je telegram. Hartelijk dank voor de goede
-woorden, ik leg ze bij de anderen weg in mijn hart, en als al de
-hartelijkheid die ik ondervind me niet troosten kan, wat ik soms vrees,
-dan zullen zij het kunnen.«
-
-
-
-»Padang 16 April.
-
-»We liggen hier op de reê, met een prachtig gezicht op de eilandjes,
-die als groote groene ruikers op het zilverblauwe water zijn gestrooid;
-op den Apenberg met zijn wonderlijk mooie tinten, zooals hij daar bijna
-loodrecht, donkergroen met violetten weerschijn, oprijst uit de zee;
-allerlei kleine prauwen glijden voorbij, in de verte komt het
-stoombootje met de laatste passagiers, want we vertrekken over een paar
-uur.
-
-»Je ontvangt dezen binnen enkele dagen. Vind ik weer een telegram van
-je op Suez?
-
-
-
-»O, Gustaaf, verbeeld je. Ik zal probeeren het je te schrijven. Maar ik
-beef zoo, ik ben zoo vreeselijk geschrikt. Daareven kwam het bootje met
-de passagiers: een familie met negen kinderen en twee officieren van
-Atjeh.
-
-»Een er van kon niet loopen, hij werd op het dek gedragen. Mijnheer
-Hagen zei me, dat het zoo’n naar gezicht was, dus was ik niet gaan
-kijken, maar daar hoorde ik op eens om eau de cologne roepen; die erge
-zwakke was bewusteloos geworden. Ik had een flacon naast me staan, ik
-ging die dadelijk brengen, en Gustaaf! wie denk je dat het was? James!
-Onze James!
-
-»O, maar onherkenbaar! Arme, lieve, trouwe jongen, het is met hem
-gedaan, hij kan niet eens zijn hoofd meer opheffen. Als je hem zag,
-zooals hij daar ligt, die vroolijke, sterke, moedige James! Ik ben bij
-zijn veldbed neergevallen.
-
-»Toen hij bijkwam en me zag, was hij niets verbaasd. Hij glimlachte
-even en sloot de oogen. Ik dacht dat het weer een flauwte was, maar een
-oogenblik later zei hij: »Ga nu maar naar de anderen, dokter; ik ben
-bezorgd; mijn goede engel is bij me!« Och, Gustaaf als je die stem
-gehoord hadt... Ik dacht dat mijn hart zou breken.
-
-»Hij heeft zijn woord maar al te goed gehouden; iedereen is vol van
-zijn lof. ’t Schijnt dat hij zich bijzonder onderscheiden heeft; een
-van de heeren vertelde het aan mevrouw Hagen.
-
-»Heb ik je gezegd dat hij gewond is bij dat gevecht? Maar aan die wond
-zou hij niet sterven; ’t is die vreeselijke malaria, die hem vermoordt.
-De dokter geeft weinig hoop; goddank, dat ik hier ben om zijn laatste
-dagen te verzachten. Het zal hem aan niets ontbreken. O, als ik hem nog
-redden kon! hij heeft zoo’n sterk gestel en, niet waar, de zeelucht
-doet soms wonderen!
-
-»Vaarwel, lieve, ik kan hem niet langer alleen laten; de koorts komt op
-en hij roept om me.
-
-
-
-»22 April.
-
-»Hoeveel keeren was ik reeds van plan je te schrijven. Maar je weet
-niet hoe mijn tijd wordt in beslag genomen door onzen armen zieke. Ik
-heb nu mevrouw Hagen verzocht bij hem te gaan. Zij zou me zeker meer
-helpen, maar zij souffreert voortdurend aan zware hoofdpijnen—een vorm
-van zeeziekte, zegt de dokter,—en alleen wanneer de boot bijna stil
-ligt, zooals nu, voelt ze zich wel genoeg om boven te blijven. Wij
-hebben anders geen klagen over de sterke beweging: bijna altijd een
-kalme zee, het mooiste weer dat men zich wenschen kan, een prettige
-commandant en een goede geest onder de passagiers (tot nog toe): dus,
-daar ook de tafel en de bediening weinig te wenschen overlaten, alles
-wat men aan boord eischen kan.
-
-»In den toestand van James is nog niet veel verandering gekomen: alleen
-verbeeld ik me dat hij in deze vier dagen iets minder zwak is geworden,
-maar och, misschien schijnt dit maar, omdat ik geloof wat ik hoop. Als
-hij geen koorts heeft—want dan zou zijn gekreun de andere passagiers
-hinderen—ligt hij op het dek en zit ik met een boek of handwerk bij
-hem. Meest moet ik voorlezen, of anders praten. Maar in zijn half
-dommelenden toestand heeft hij geen recht begrip van tijd meer en als
-ik dan, soms na een uur, ophoud, dan is het: »Ben je nu al moe, Nita?
-Toe ik hoor je stem zoo graag; als ik je stem hoor, voel ik geen pijn.«
-
-»Je weet, hij was nooit veeleischend; maar ik geloof dat hij niet
-geheel toerekenbaar meer is: soms blijkt het me dat hij niet eens
-gehoord of ten minste niet begrepen heeft wat ik las of sprak.
-
-»Die andere luitenant is niet zoo erg ziek, maar lijdt aan
-geestverzwakking, ten gevolge van typhus. Te denken hoeveel jonge en
-krachtige lichamen op die manier gesloopt worden; te denken dat de
-moeders haar zonen in zulk een toestand thuis krijgen; te denken wat
-dat zijn moet voor een vrouw, haar man zoo weer te zien. Soms stel ik
-me voor, dat je officier waart en op Atjeh, en dan kom ik me zelve zoo
-ondankbaar voor; waarom kon ik niet tevreden zijn? Ik behoefde ten
-minste niet in angst te leven; je waart daar op de secretarie ten
-minste niet in gevaar! Er zijn verscheidene officiersfamiliën aan
-boord; als ik denk aan wat zij hebben doorstaan, dan voel ik me klein,
-dan schaam ik me bijna.
-
-»Gelukkig hebben we onder de passagiers een non, die dadelijk als
-liefdezuster is opgetreden. Ik leer veel van haar: ze is zoo handig, ze
-kan zoo rustig en bedaard blijven bij alles! Soms benijd ik ze: er ligt
-zulk een vrede op dat lieve bleeke gezicht onder de kap, die haar
-schijnt te beschutten tegen al het kleine, dat dikwerf de gedachten van
-ons, andere vrouwen, vraagt. Ik weet wel, ik, die de hoogste zaligheid
-ken, ik moest slechts medelijden hebben met zoo eene, die niet mag
-beminnen; och, het zou ook niet in me opkomen als je bij me was, maar
-ik voel me soms zoo verlaten, zoo troosteloos verlaten. En dan, zoo’n
-vrouw vraagt of twijfelt niet meer, ze geeft zich over, terwijl ik ...
-och, ik vraag altijd door, waarom dit zoo heeft moeten wezen? waarom
-dat niet anders zijn kon? Weet je wat me zoo treurig stemt dezer dagen,
-Gustaaf! nu ik James daar zoo liggen zie en ik telkens denken moet aan
-mijn ledig huis en mijn eenzamen man en onze verloren illusies? De
-gedachte dat ik, met al mijn goeden wil, met al mijn ernstig streven om
-voor mijn omgeving veel te zijn, de beide mannen, die het meest van me
-gehouden hebben, zoo weinig geluk heb kunnen schenken. Dat is één van
-de raadselen, die ik vergeefs tracht op te lossen. Maar er zijn vele,
-vele andere; ’t is of de golven ze me ’s nachts komen aanbrengen.«
-
-
-
-»Suez, 8 Mei.
-
-»Ik heb James verteld, dat ik aan je schreef. »Groet hem van me«,
-fluisterde hij. En toen nam hij mijn hand en vroeg:
-
-»Wil je hem zeggen, Nita, dat ik me zijn vertrouwen heb waardig
-gemaakt?«
-
-»Arme jongen! Zooveel had hij niet misdaan, dat hij er zoo voor boeten
-moest!
-
-»Ik verzekerde hem dat je hem alles vergeven hebt, lang geleden, en
-toen zei hij met een zweempje van zijn oude ondeugendheid: »Dat is niet
-heel moeilijk, geloof ik, den man te vergeven, die je vrouw het hof wou
-maken, als je zóó zeker weet dat ze er niet van gediend was!«
-
-»Ik ben zoo blij dat hij dit gezegd heeft, want hij lachte er bij en
-keek me vrij in het gezicht, zoodat ik zeker weet dat hij van zijn
-dwaasheid genezen is. Ik zou me anders, nu hij wat beter wordt, niet
-geheel op mijn gemak gevoeld hebben met hem.
-
-»Dat is ook een van de vele vragen die ik me doe: of ik die geheele
-zaak niet te hoog heb opgenomen? Soms, als ik hier rondom me zie onder
-al die vroolijk schertsende, veel etende, rustig slapende, kalm
-voortvegeteerende menschen, kom ik me, met al mijn bezwaren en
-bekommernis en twijfel, zoo dwaas voor. Had ik misschien moeten lachen
-om James? Is dat misschien de verklaring van veel wat me bezig houdt,
-dat ik het leven te veel heb beschouwd als ernst? Maar mijn God, is het
-dat dan niet?«
-
-
-
-»10 Mei.
-
-»Je kunt je er geen denkbeeld van maken, Gustaaf, hoe ik begin te
-verlangen naar het oogenblik van onze aankomst. Er zijn in Buitenzorg
-dagen geweest—nachten geloof ik weinig, maar dagen—dat ik in ’t geheel
-niet dacht aan thuis, en nu—het is of iedere mijl die we nader komen me
-meer vervult met de gedachte aan al de lieven, die ik terug zal zien.
-
-»Arme man, ik zeg dikwerf tot me zelf, dat je een groot geluk gemist
-hebt.... thuiskomen uit Indië en nog een vader en moeder vinden! Vooral
-sedert ik weet dat we in Genua aan wal zullen gaan, wordt dat verlangen
-grooter en grooter; het stemt me zoo gelukkig, het is de beste bron van
-troost die ik vind voor onze scheiding.
-
-»Ja, we gaan in Genua aan wal. Je begrijpt, als James niet in staat was
-geweest de reis over land te maken, dan was ik met hem aan boord
-gebleven, maar ik zag daar erg tegen op: twaalf dagen langer op zee en
-dan door de golf van Biscaye, en dat met een half verlaten boot, want
-ieder debarkeert in Genua; alleen de groote gezinnen, die het
-overleggen moeten, gaan mee door. Maar Goddank, er is, sedert we meer
-in de koude zijn, verandering ten goede gekomen: eerst werd hij
-spraakzamer, toen bleef de koorts weg, toen kreeg hij meer lust in eten
-en nu begint hij al langzamerhand een paar stapjes te doen. Op krukken,
-Gustaaf, denk je dat eens, James op krukken! Gisteren beproefde hij het
-voor het eerst, toen de anderen aan tafel waren; de zuster was bij hem;
-ik kwam toevallig boven, maar o, ik kon het niet helpen, toen ik hem
-daar zoo zag heenstrompelen, toen ben ik uitgebarsten in tranen. Eerst
-lachte hij me uit en liep verder, maar toen gooide hij op eens de
-krukken weg, ver over het dek en viel neer op zijn veldbed met de
-handen voor het gezicht.
-
-»De zuster beknorde me over mijn gebrek aan zelfbeheersching, en ik was
-doodelijk bang dat het hem kwaad zou doen, maar hij vindt het zoo
-heerlijk om beter te worden, hij geniet zoo van dat gevoel van
-terugkeer en de kracht, dat niets hem kwaad zou kunnen doen op dit
-oogenblik, geloof ik.
-
-»Hij wil echter de krukken niet meer gebruiken. Mijnheer Hagen steunt
-hem met de zuster; je begrijpt, ik ben daar te klein voor en ook, sinds
-hij beter wordt, voel ik me erg lui en lusteloos. De dokter zegt, dat
-als hij zoo blijft vooruitgaan, de reis over land hem geen kwaad zal
-doen; natuurlijk zal het zijn: zachtjes aan, maar de Hagens behoeven
-geen haast te maken.
-
-»O ja, schreef ik dat reeds? De Hagens hebben beloofd bij ons te
-blijven; vin je dat niet lief van hen? Wij zijn veel bij elkaar geweest
-met ons viertjes en ik kan hun niet dankbaar genoeg zijn; vooral
-mijnheer heeft me veel goed gedaan: hij sprak zoo telkens over je; als
-hij zag dat ik bedroefd was, dan kwam hij bij mij zitten en liet me
-over je praten; ik kon dat met niemand beter; hij waardeert je zoo. En
-dan—soms beweert hij dat je zijn voorbeeld heel gauw volgen en naar
-Holland komen zult.
-
-»Ik heb gedaan wat je me aanriedt en het gezelschap van mevrouw Hagen
-gezocht. Je dacht dat ik er van profiteeren zou om me kalmer te
-stemmen, om me de wereldsche zaken meer uit een praktisch oogpunt te
-doen zien. Misschien zal dat ook wel het geval zijn, achterna; maar op
-het oogenblik zelfs stemt ze mij niet kalmer. Zij is zoo verstandig,
-zoo logisch, zoo beredeneerd als alleen vrouwen zijn kunnen, die nooit
-een grooten hartstocht hebben gekend; ik kan het niet van me afzetten,
-dat ze me overdreven vindt en—verliefder dan het met de waardigheid van
-eene vrouw overeenkomt.
-
-»Je weet, ik kan eigenlijk alleen vertrouwelijk worden met menschen bij
-wie het hart het hoofd beheerscht: die zuster bijvoorbeeld, ik geloof
-stellig dat ze dol van iemand gehouden heeft! Ik heb haar alles
-verteld—dat vin je toch niet verkeerd? Je begrijpt, ik moest iemand
-hebben voor wie ik mijn leed uitstortte—en ze heeft alles begrepen. Op
-een avond liet ik haar je portret zien. Ze zei niets anders dan: »Arm
-kind! wat moet je dat gezicht liefhebben...« en ik weet niet hoe het
-kwam, maar we schreiden samen en sedert weet ik dat ze van iemand
-gehouden heeft.
-
-»Ik had me in den laatsten tijd bij het gadeslaan van ons
-reisgezelschap—het zijn bijna allen zieken, zwakken of
-teleurgestelden—dikwerf afgevraagd of men eigenlijk wel het recht heeft
-zich zoo te verdiepen in eigen klein leed, terwijl anderen zooveel
-grooter moeten dragen. Maar de zuster zegt, er is geen klein leed of
-groot leed: alles hangt af van het hart dat het ondervindt.
-
-»En dat begin ik ook te gelooven! Als ik bedenk hoe het me smarten kon
-wanneer je me maar ontevreden aankeekt, en als ik dan hoor hoe
-onvriendelijk enkele mannen hieraan boord voor hun vrouwen zijn en hoe
-die vrouwen een oogenblik later lachen, van ganscher harte lachen
-kunnen, dan geloof ik ook dat het alles maar van het hart afhangt. En
-misschien begrijpen wij menschen elkaar zoo weinig, omdat we altijd bij
-een ander hetzelfde gevoel zoeken als we zelf hebben. Ik ondervind in
-deze nieuwe omgeving dagelijks hoe men zich in elkaar vergist. Zoo is
-er, behalve mij, nog een dame aan boord, wier man in Indië is
-achtergebleven. Ik voelde me tot haar aangetrokken door de overeenkomst
-in onze omstandigheden en maakte met haar kennis. Wat vertelt ze me? Ze
-ging naar Europa voor pleizier! Omdat het haar verveelde langer in de
-binnenlanden te zitten. Ze wou de wereldtentoonstelling zien en Parijs
-en Weenen. Ze was nooit in de groote opera geweest en ze vond dat dit
-hoog tijd werd en—dan moest ze haar garderobe vernieuwen, men raakte op
-zoo’n buitenpost zoo ten achteren met de modes! Mijn verbazing
-amuseerde haar. Gelukkig dat ze niet in mijn hart kon lezen.
-Afschuwelijk! je man te verlaten om zulke redenen. Als ik dan denk aan
-den strijd dien het mij heeft gekost!«
-
-
-
-»11 Mei.
-
-»Je begrijpt, lieve, in dien tijd toen ik daar zoo uren lang stil bij
-James moest blijven zitten, had ik alle gelegenheid om de passagiers
-gade te slaan en mijn opmerkingen over hen te maken. Nu hij aan de
-beterhand is, beweeg ik me natuurlijk meer onder hen en onderzoek of ik
-goed heb gezien, of mijn gevolgtrekkingen juist zijn. De ongetrouwden
-interesseeren me minder; ik let meer op de getrouwden; ik zou zoo graag
-het geheim ontdekken, dat groote geheim, hoe men een man gelukkig
-maakt.
-
-»Er zijn getrouwde lui van elken leeftijd met volwassen dochters, met
-zuigelingen—het tweede schijnt me nog minder soesah dan het eerste: met
-kinderen in Holland: zonder kinderen. De meeste ouderparen komen me
-voor, elkaar te beschouwen, zooals de eigenaar een kip beschouwt, uit
-het oogpunt van de eieren die zij legt: de vrouw is lief voor den man,
-ze schijnt hem dankbaar voor de ruime omstandigheden waarin ze
-verkeert, voor de mooie positie die ze met en door hem inneemt; de man
-is vriendelijk voor haar, trotsch op de aardige, vlugge kinderen, die
-zij hem geschonken en goed opgevoed heeft, beiden gaan op in dingen
-waarmede de liefde weinig te maken heeft.
-
-»Onder de jongeren vind ik er verscheidene, die bij afwisseling
-kibbelen en zich laten verteederen, maar dat is niet wat ik bedoel:
-geluk is in mijn oog iets rustigs, iets bestendigs. Huwelijken waar de
-man, door de vrouw geboeid, alles in haar schijnt te vinden, zie ik er
-tot nu toe maar twee.
-
-»Bij die twee dames, dacht me, kon ik een lesje nemen, maar ach, man,
-wat ben ik teleurgesteld! Je zult het niet gelooven, maar die eene, die
-zoo aangebeden wordt, is een grillig schepsel vol kuren. Ze laat zich
-door hem bedienen of zij een vorstin was en hij haar slaaf, ze stoot
-hem van zich, ze haalt hem weer aan, en ze speelt met hem als een kind
-met zijn hansworst. En daarbij komt het me voor dat ze, hoewel niet
-bepaald lichtzinnig, zóó koket is als een fatsoenlijke vrouw wezen kan
-zonder dien naam te verliezen... Gustaaf, als ik ook koket geweest was,
-als ik je ook zoo in een voortdurende spanning gehouden had, zou ik je
-dán misschien geboeid hebben? Het andere huwelijk is me nog
-raadselachtiger. ’t Is van dien rechterlijken ambtenaar, je weet wel;
-je kende hem nog van vroeger. Zij is mooi, dat is zoo, en jong, maar
-zoo onbeteekenend! En dan daarbij die man met zijn helder verstand, met
-zijn groote ontwikkeling, die man, wien het een behoefte blijkt om zich
-mee te deelen, die met zoo’n innig genot al wat hij gedacht en gelezen
-en ondervonden heeft, bespreekt. Me dunkt, alleen dat slaperig,
-vervelend mooi gezicht moest genoeg zijn om hem te verhinderen haar
-ooit van iets dat hem vervult deelgenoot te maken. Toch—ze zijn acht
-jaar getrouwd en hij is doodelijk van haar, ik kreeg daarvan meer dan
-één bewijs. Gister nog. Je moet weten, die kokette vrouw—van wie ik
-daareven sprak—is zeer lief voor hem en nu hadden ze gister een uur of
-langer samen zitten praten, bizonder geanimeerd, toen hij eindelijk
-opstond.
-
-»»Gaat u reeds weg?« vroeg ze: »kom blijf nog wat...«
-
-»»De maan komt op, mevrouw,« zei hij.
-
-»»Welnu, wat doet dat er toe? U bent toch niet maanziek?«
-
-»»Een beetje... als de maan schijnt word ik teeder en als ik teeder ben
-moet ik bij mijn vrouw wezen.«
-
-»O, Gustaaf, toen ik hem een oogenblik later met haar zag op en neer
-wandelen, had ik een heel ondankbaren inval: ik wenschte dat pa en ma
-me maar niet hadden laten leeren.«
-
-
-
-»12 Mei.
-
-»Het is misschien heelemaal ongegrond, maar hoe dichter we bij Genua
-komen, hoe meer ik de zekerheid krijg dat papa daar zijn zal om ons
-welkom te heeten. Ik doe alles om mezelve van dat denkbeeld af te
-brengen, maar ik kan me onze aankomst niet anders voorstellen dan met
-hem, en James gelooft het ook stellig en vast.
-
-»Wat ben ik blij dat ik er zoo gezond uitzie! Je weet niet wat de
-zeelucht mij een goed gedaan heeft en dan die koude, die met den dag
-grooter wordt, en dan, geloof ik, ook dat gevoel van voor iemand
-onmisbaar te zijn. Weet je wat ik weleens gedacht heb, als ik zoo bij
-James zat? Hoe prettig het zou geweest zijn als je een beetje minder
-goede gezondheid hadt genoten. Zoo’n dagje thuis van tijd tot tijd, wat
-een buitenkansje voor mij! ik was dan heel gezellig bij je gaan zitten,
-ik had je kamillen laten drinken en koelte toegewuifd en voorgelezen.
-Je zult wel zeggen dat ik heel onverstandig word en dwaze wenschen doe;
-ja, lieveling, dat is zoo: soms heb ik spijt dat ik niet koket geweest
-ben; dan zou ik dom willen zijn: nu weer beklaag ik me dat mijn man
-niet ziekelijk is... Het wordt hoog tijd dat ik thuis kom! Thuis kan ik
-niet anders dan goede gedachten hebben, dunkt me. Over drie dagen! Kon
-je bij me zijn, Gustaaf!«
-
-
-
-»13 Mei.
-
-»De zuster en ik hebben van avond nog eens voor het laatst
-vertrouwelijk samengepraat. Ze zegt dat ze veel geluk voor ons ziet in
-de toekomst, dat deze scheiding noodzakelijk was, opdat we onszelf en
-elkaar, bij kalm nadenken, beter zouden leeren begrijpen. Ik bekende
-haar dat ik me soms zoo beklemd, zoo beangst gevoel, maar zij gelooft
-dat onze liefde eene groote liefde is, en dat ze dus door de
-afwezigheid eer vermeerderen dan verminderen zal.
-
-»Maar toen ik vroeg, hoe—al waren wij hereenigd en nauwer verbonden
-door de waardeering die het gemis schenkt—hoe toch ooit het groote
-verschil in onze levensbeschouwing zou worden weggenomen, hoe we ooit
-het geluk zouden vinden als we het zochten in verschillende richting,
-toen nam ze mijn hand en kuste me: »Kind, we moeten ook wat aan God
-overlaten, misschien wil Hij je een kleinen wegwijzer zenden«.
-
-
-
-»15 Mei.
-
-»Ik sluit dezen in haast. James is vrij wel en gereed om aan wal te
-gaan. Over een uur zijn we in Genua. O, liefste, waarom ben je niet bij
-me!«
-
-
-
-
-
-
-
-XLI
-
-BESLUIT.
-
-
-»Bloemduin, 22 Mei.
-
-»Ik ben thuis, Gustaaf! Ik zit tusschen papa en mama, je weet wel, op
-het oude plekje; papa houdt zich of hij de courant leest, maar telkens
-als ik opkijk knikt hij me toe, en ik kijk maar telkens op, om hem
-pleizier te doen; mama heet kousen te mazen, maar ik wil wedden dat ze
-niet één paar afkrijgt van middag, want ze doet niets dan me bedienen
-en mijn handen streelen en mijn haar glad strijken.
-
-»O, Gustaaf, die dierbare oude gezichten zoo te zien stralen, die
-liefkoozingen, die je opeens weer kind maken, te voelen, is alleen de
-moeite van de reis waard!
-
-»Ze zouden me liefst geen oogenblik verlaten; gisteren toen ik naar
-mijn kamer ging—mijn eigen lief meisjeskamertje—liep pa mee tot aan de
-deur, moest ma me helpen uitkleeden en toedekken; het was een gekus en
-een goeden nacht zeggen alsof ze bang waren dat ik weer zou wegvliegen;
-van morgen toen ik wakker werd stonden ze hand aan hand voor mijn
-bed... wie heeft ons toch gezegd dat het weerzien, als men uit Indië
-komt, een teleurstelling is? Het moet iemand geweest zijn die geen
-ouders meer vond.
-
-»Ze brachten me je telegram met dat hartelijk: »Welkom thuis!« Hoe lief
-van je! Begreep je dat dit het eenige was, wat aan mijn geluk ontbrak,
-een groet uit Buitenzorg? Wat denk je tegenwoordig veel aan me, man!
-
-»Gister waren we niet zóó gelukkig als vandaag, we waren geloof ik, te
-zenuwachtig om te genieten. We konden niets zeggen; we lachten maar
-eens tegen elkaar, en dan kregen we de tranen in de oogen en moesten
-ons weer omdraaien. Maar vandaag! vandaag is het verrukkelijk! We zijn
-op al de oude lieve plekjes geweest, James ook. We moesten natuurlijk
-om hem wat langzamer loopen; maar ik vond het prettig dat het zoo
-langzaam ging; ik had aan zooveel te denken, zooveel lief en goeds en
-vriendelijks... O, wat is ’t toch een voorrecht een gelukkige jeugd
-gehad te hebben; ’t is als de kruik met koelen drank die men den
-reiziger meegeeft; telkens wanneer hij zich vermoeid gevoelt, put hij
-uit haar nieuwe kracht.
-
-»Toen ik papa in Genua zag—want hij was in Genua, zooals ik
-verwachtte—vond ik hem oud geworden, maar sinds is het alsof hij elken
-dag bijkomt; mama zegt, dat hij veel geleden heeft onder mijn
-afwezigheid, maar hij beweert dat de vreugd van het wederzien de smart
-der scheiding te niet heeft gedaan.—Vin je dat niet lief van de tantes?
-Het rijtuig was aan den trein om ons af te halen; ze hadden prachtige
-bloemen gestuurd, maar ze waren zelve niet gekomen. »We gunnen ze je,«
-riepen ze maar, toen pa haar noodigde, »we gunnen ze je! Drie dagen mag
-je ze geheel alleen hebben; dán beginnen we te deelen!«—Van morgen
-zonden ze aardbeien: ’t waren er maar negen, de allereerste; vijf voor,
-mij en vier voor James. Er was een briefje bij; ze schreven dat ze haar
-belofte houden wilden en niet komen vóór de drie dagen om waren, maar
-dat, als pa er misschien iets tegen vond, ze gaarne haar meening aan de
-zijne zouden opofferen... We zijn er dadelijk heengegaan. Och liefste,
-wat is het goed dat we in Indië niet weten, hoezeer we betreurd worden
-in Holland! Ze konden niet genoeg van je hooren! Ze hielden elk een
-hand van me vast; ik moest maar praten, en als een ander iets zei, dan
-riep tante Dorothée dadelijk: »Laat háár nu vertellen!« Tante Mina werd
-erg ongeduldig, omdat ze niet alles verstaan kon, en tante Bettemie,
-die arme blinde ziel, zette mijn hoed af en streek mijn krullen
-glad—dat doet iedereen, Gustaaf; maar niemand kan het zooals jij—en
-vroeg maar telkens weer, hoe ik er uitzag. En dan riepen vier stemmen
-te gelijk: »O, heerlijk! Om te stelen! Liever dan ooit! Nog liever dan
-vroeger.« Maar daar werd tante boos om. »Nog liever dan vroeger?... dat
-is onmogelijk! dat zeg jullie maar om mij te plagen!«... O, je kunt er
-geen voorstelling van maken hoe zalig dat is, zoo’n thuiskomst. Wàt zou
-het geweest zijn als we samen gekomen waren!
-
-»Het houdt niet op met brieven en briefkaarten van de broers en
-zusters. Het plan is, dat ze, zoo mogelijk, allen Zondag hier zullen
-zijn. James verheugt er zich zeer op en ik ook, ik verlang hen allen
-terug te zien. Maar toch had ik liever gewild, dat we nog wat met pa en
-ma alleen gebleven waren; ze zijn zoo gelukkig!«
-
-
-
-»Bloemduin 25 Mei.
-
-»Het is Zondag. Wat is dat toch iets eigenaardigs, zoo’n hollandsche
-Zondag: dat feestelijk gevoel waarmee men wakker wordt, die deftige
-stilte in de straten, dat nette van de menschen in hun beste pak, dat
-plechtig gelui van de klokken: ik heb dat gemist in Indië: ik voel het
-nu.
-
-»De broers en zusters zijn allen hier—zelfs Rudolf is uit Groningen
-overgekomen, ofschoon hij voor zijn candidaats zit. Pa wou hem eerst
-beknorren, maar opeens viel hij zichzelf in de rede en zei: »’t Is goed
-jongen, ’t is best: voor háár is niets te veel!« O, die pa! Ik wist
-niet dat hij me zóó liefhad! Ze noemen me allen nog bij de oude
-naampjes en ze willen me allen bedienen. Als ik zeg dat mijn krullen
-vandaag twintigmaal zijn opgedraaid, op twintig verschillende vingers,
-dan jok ik niet. ’t Is dwaas, maar ik heb weer dienzelfden indruk, dien
-ik als kind had, alsof de zon ’s Zondags anders schijnt dan in de week,
-en alsof nergens op de geheele wereld die dag zoo innig genoegelijk
-gevierd kan worden als in het oude huis van den burgemeester van
-Bloemduin.
-
-»Wij zijn van morgen naar de kerk geweest. Och, wat spijt het me, dat
-je dit hebt moeten missen. Je hadt er bij moeten zijn, lieve, het was
-zoo eenig, zoo om nooit te vergeten, zoo om je opeens te verzoenen met
-het leven op een dorp. De zon scheen dan, zooals zij alleen ’s Zondags
-doet; ma ging met James vooruit en dan volgde ik met pa: daarachter de
-broers en zusters. Overal zagen we gordijntjes optillen, nieuwsgierige
-gezichten over horretjes kijken; de menschen stonden stil aan den kant
-van den weg, om ons te laten voorbijgaan—dan was het telkens dezelfde
-vertooning! Eerst heel eerbiedig de pet af. »Goeje morge, burgemeester,
-goeje morge, mevrouw!« En dan, als ik stilstond en de hand uitstak en
-ze bij den naam noemde—ik kende ze allen nog—opeens een heel andere
-toon: »Dag juffer Nietje! Dag lief kind! Hoe heb je ’t gehad in den
-Oos?« Maar als ik verder ging, dan barsten ze eigenlijk pas los. »Och
-Heere, ’t is nog krek dezelfde. Niks niet grootsch! En ze willen toch
-wel zeggen, dat ie ’n ergen heugen is daarginder!«
-
-»Maar de held van den dag was James! Hij droeg zijn uniform met kruis
-op de borst. Ze hebben van hem gelezen in de couranten; ze weten
-precies waar en wanneer hij gewond is geworden, waar hij zijn
-Willemsorde verdiend heeft... en—je zult het niet gelooven van die
-stijve boeren, maar ze drongen om hem heen en moesten hem zien, een
-hand van hem hebben... Op eens stoof Jan Mulder, je weet wel, die
-oud-soldaat, op hem af en wees op zijn borst, en riep, hoera! en toen
-barstten ze los en gooiden met de petten en tilden hem in de hoogte op
-hun schouders... ’t was of ze nooit meer tot bedaren zouden komen... me
-dunkt, zijn pijn en lijden zijn hem vergoed.
-
-»Door al dat oponthoud kwamen we laat in de kerk. Maar ook dáár hadden
-ze op ons gewacht; toen we binnentraden begon het orgel te spelen en
-zong de gemeente het eerste vers van Psalm 103. Je kent het wel?
-
-
- »Loof, loof den Heer mijn ziel met alle krachten,
- Verhef zijn naam, zoo groot, zoo heilig t’ achten,
- Och, of nu al wat in mij is Hem prees!«
-
-
-»Ik hield me goed; bij al mijn geluk en dankbaarheid kon ik toch niet
-vergeten, hoe geheel anders nog het zou geweest zijn als je bij me was;
-maar James snikte als een kind... hij is ook nog zoo zwak. Ik weet niet
-wat de dominé heeft gepreekt. Ik keek maar naar de bekende gezichten,
-die zich zoo trouwhartig naar me toekeerden, naar den preekstoel, die
-ons, kinderen, zoo menig uurtje hielp doorkomen en die jij zoo
-afschuwelijk vondt met die dieren uit het paradijs er op; ik telde de
-aapjes en de kraaien en de ijsberen, en ik vond het prettig, dat er nog
-precies evenveel waren als vroeger; toen keek ik naar den voorzanger en
-lachte met Corrie om de gekke gezichten, die hij nog altijd trekt; toen
-merkte ik op, dat de vrouwtjes van het gasthuis een nieuw model van
-neepjesmuts hadden gekregen... toch was ik onbegrijpelijk gesticht.
-Maar onder het gebed keek ik naar het lieve, oude, grijze hoofd, dat
-zich zoo diep boog over de gevouwen handen.
-
-»De tantes hadden ten strengste verboden, dat iemand ons zou bezoeken
-vóór een week na aankomst, maar nu was er niets meer aan te doen: ze
-stonden op rijen geschaard aan de kerkdeur, ze stroomden letterlijk ons
-huis binnen, en ik geloof dat de zusters meer dan honderd kopjes koffie
-geschonken hebben: ik kon niet helpen, ik kon niets doen dan handen
-geven en op James passen, die zich veel te veel vermoeide en van avond
-volstrekt naar de »Gezelligheid« wil om de jongens te trakteeren.«
-
-
-
-»Bloemduin, 1 Juni.
-
-»Wat ik je nu te vertellen heb is zoo verrukkend, zoo onbeschrijfelijk
-heerlijk, dat ik haast niet weet, hoe ik ’t je zeggen zal. Gustaaf,
-onze liefste wensch wordt vervuld! Eindelijk is al mijn twijfel
-veranderd in een zalige overtuiging: mama weet ’t zeker, de dokter weet
-’t zeker, en ik begrijp nu, dat ik het zelve reeds lang zeker geweten
-heb—maar dat ik ’t alleen niet durfde gelooven. Als je dezen ontvangt,
-behoeft het nog maar enkele maandjes te duren en je kleine Nita is een
-gelukkig moedertje. O, als ik een kindje heb, dan kom ik gauw weer bij
-je terug, dan geloof ik dat ik ’t je niet meer lastig zal maken, dan
-zal ik niet meer eischen dat je om mij je werk verzuimt... Als ik een
-kindje heb! Lieveling, ik weet wel dat je niet gelooft zooals ik, maar,
-niet waar, als je dit hoort, dan zul je toch ook danken? toch ook
-bidden?
-
-»Het is wel treurig dat we in dezen tijd niet bij elkaar zijn—bij een
-groote vreugde verlangt men zoo naar den liefste;—maar mama zegt, dat
-een vrouw in mijne omstandigheid beter bij haar moeder is dan bij haar
-man. Ik spreek het maar niet tegen: Ik heb je toch bij me. Weet je nog,
-het was in dezen zelfden tijd van het jaar... de kersenboomgaarden
-stonden in bloei en de dennen kregen die lichtgroene pluimen en er
-dreven ook witte wolkjes aan de lucht, en we hadden ook een groote
-zaligheid in het hart... ik zoek onze lievelingsplekjes op en de stille
-eenzame paadjes; soms is het me of ik je arm weer voel om mijn midden,
-of ik weer naar je moet opzien en een kus krijgen... Ik weet niet wie
-me laatst vroeg, of ik je portret meenam op die eenzame wandelingen...
-Alsof dat noodig was!
-
-»Je kunt je van de opgewondenheid der tantes geen denkbeeld maken:
-tante Mina is er wel een beetje indiscreet mee: ze schreeuwt het
-iedereen toe, met die vreeselijk harde stem van doove menschen! Tante
-Bettemie haalt me aan en kust me en vermaant me voorzichtig te
-zijn—alsof ik dat niet was—en verheugt zich dat ze nog het kind van
-háár kind—ze heeft langzamerhand je mama geheel weggedacht—zal mogen
-omhelzen vóór haar dood. Maar tante Dorothée heeft haar blijdschap op
-nog eene heel andere wijze getoond; tante Dorothée heeft iets gedaan,
-dat papa de verstandigste streek van haar geheele leven noemt, iets
-waarvan je zeker evenals ik, niet weinig verheugd zult ophooren, ze
-heeft onzen jongen—want een jongen zal het zijn, daarover zijn de drie
-oude dames het eens—ze heeft onzen jongen tot universeel erfgenaam
-gemaakt! Je weet, ze hadden, opgewonden door de freules Van Haastert,
-twee derden van haar fortuin vermaakt aan instellingen tot
-dierenbescherming. Welnu, zij heeft van haar invloed als oudste en
-verstandigste gebruik gemaakt om ook de beide andere tantes te
-bewerken. Gister was de notaris bijna drie uur hier: het testament is
-veranderd en het geheele fortuin voor ons. Nu, wat zeg je daarvan? De
-tantes verwachten van me dat ik, nu ik eenmaal op den goeden weg ben,
-me door niets zal laten weerhouden om de wereld met minstens een half
-dozijn jonge Verschuere’s te begiftigen; is het geen heerlijk
-vooruitzicht dat we nu rijk genoeg zullen zijn om ons die weelde te
-veroorloven? Is het niet een gelukkig leventje, dat ons wacht, later,
-als je gepensionneerd zijt, op dit mooie landgoed, te midden van dit
-goedige volk, dat hun nieuwen heer op de handen dragen zal?«
-
-
-
-»4 Juni.
-
-»Met de Fransche, met de Hollandsche en met de Engelsche mail kreeg ik
-in den tijd van één week drie brieven van je; heerlijke, lange, innig
-lieve, die ik meeneem op de wandeling en neerleg onder mijn hoofdkussen
-om, als ik de hand er naar uitsteek, ze te hooren kraken en me te
-zeggen dat mijn droom is vervuld, dat je naar me verlangt, dat je me
-mist, dat je me terugroept... en dat ik ze allen zou kunnen achterlaten
-om tot je terug te keeren. Maar toen je zoo schreef, en toen ik zoo
-droomde, toen wist ik nog niet van het kindje. En nu zeggen alle wijze
-menschen, dat het binnen het jaar die groote reis niet maken mag. Hoe
-kan ik nu tot je komen? O, Gustaaf, hoe moet dat gaan? We zijn nu pas
-zoo kort gescheiden en beiden schijnt het ons reeds zoo lang... je zegt
-dat je niet zonder me leven kunt... ik heb het al wel honderdmaal
-gelezen en herlezen, maar als je niet zonder me leven kunt en als ik
-zoo dwaas verlangen kan, dat ik al het goede en lieve wat me hier
-omringt vergeet, wat moet er dan van het arme kleine kindje worden? De
-oudelui nemen ’t me gelukkig niet kwalijk, dat ik van die oogenblikken
-heb, ze vinden het niet meer dan natuurlijk; soms verbeeld ik me dat ze
-er zich zelfs over verheugen. Er is één ding dat me hier hindert,
-Gustaaf. De menschen denken zoo vreemd over een scheiding van man en
-vrouw. Bij ons in Indië dwingen de omstandigheden dikwerf de
-gelukkigste paren, om, hetzij voor gezondheidsredenen, hetzij voor de
-opvoeding der kinderen, elkaar voor korter of langer tijd te verlaten.
-Van zulke toestanden kan men zich hier geen denkbeeld vormen; hier
-wordt het onveranderlijk beschouwd als een bewijs dat men ongelukkig is
-te zamen. Die nare boerinnen—ze kunnen me zoo meelijdend aankijken! Ja,
-onze goede moeder zelfs! Er is in haar teederheid voor mij iets anders
-dan in die voor de zusters; ’t is of ze gelooft dat ik het dubbel
-behoef. Ik kan je niet zeggen hoe me dat hindert, langzamerhand begin
-ik te begrijpen dat in den grond van hun hart de oudelui en de tantes,
-niettegenstaande ons duidelijk schrijven, moeilijk hebben kunnen
-gelooven aan het feit dat ik alleen zou terug keeren; nu verklaar ik me
-ook papa’s vraag, toen hij aan boord kwam: »En—Verschuere?« Die lieve
-vader heeft me met geen enkel woord verraden dat het zoo’n groote
-teleurstelling voor hem was, maar Corrie heeft het me gister verteld.
-Je moet weten, Pa wordt oud en zijn lidmaatschap van de Tweede Kamer is
-hem in den laatsten tijd niet meer, zooals vroeger, een genoegen maar
-een bezwaar; vooral die reizen heen en terug naar den Haag vervelen
-hem. Nu hadden de oude lui en de tantes samen bedisseld dat, als je
-meekwaamt, pa bedanken moest en zij met hun vereenden invloed zouden
-bewerken dat je gekozen werd in zijn plaats. Je zoudt dan wel voorgoed
-in Holland blijven, meenden ze. Zóó hadden ze zich met dat denkbeeld
-vertrouwd gemaakt, dat tante Mina het nog maar altijd niet op wil geven
-en, als we eens aandringen op verbetering van een of ander dat vervalt
-of verwaarloosd wordt, ze met de grootste kalmte antwoordt: »Dat moet
-maar wachten tot Gus komt!«
-
-»Ik wou werkelijk dat je eens even kondt overvliegen om de kraamkamer
-te zien: hij wordt ontvangen als een koningskind, je jongen! Iedereen
-is reeds voor hem bezig; je moet er niet om lachen, liefste, maar tante
-Bettemie heeft al negen-en-dertig paar sokjes voor hem gebreid.
-Gisteren kwam tante Dorothée hier met een pak echte kant om het wiegje
-te garneeren. Ze was niet zooals anders, vond ik. De lieve oude vrouw,
-wat kuste ze me! Neen, ze was heel anders dan gewoonlijk... ze vroeg me
-tot driemaal toe om je te groeten.«
-
-
-
-»22 Juli.
-
-»Tante Dorothée is heengegaan. Ik begrijp dat het je, evenals ons,
-smarten zal. ’t Is waar, men kan verwachten dat eene vrouw van
-zes-en-zeventig jaar wordt weggeroepen, maar als ze nog zulk een engel
-is op aarde, dan valt het zwaar ze af te staan aan den hemel: er moeten
-er dáár zooveel zijn en we hebben er hier zoo weinig! Gelukkig heeft ze
-niets geleden; ze heeft alleen voorgevoeld dat haar uurtje daar was, en
-is gaan slapen met een glimlach om de lippen.
-
-»Het is een groot verlies voor de familie. Met de doove Mien en de
-blinde Bettemie is weinig aan te vangen; ze zijn wel niet kindsch, maar
-toch sufferig en daarbij willen zij zich niet laten raden.
-
-»Pa, de dominé, de dokter, de notaris, ieder heeft beurtelings zijn
-best gedaan om haar over te halen tot het nemen van een rentmeester,
-maar denk niet dat ze het gedaan kregen!
-
-»En toch zou het volstrekt noodig zijn. Tante Dorothée was de eenige
-die nog een weinig toezicht hield, al was het lang niet genoeg. Sedert
-je, tijdens je verlof, orde op de zaken stelde is alles
-achteruitgegaan, zegt papa; het prachtige bosch wordt geplunderd, de
-bouwgrond brengt niet half op, wat hij zou kunnen opbrengen; de
-veestapel vermindert; de boeren maken zich met mooie praatjes van de
-pacht af. Ik zou me er wel wat mee willen bemoeien, maar het staat zoo
-hebzuchtig, zoo alsof we onzen tijd niet kunnen afwachten: ook is er
-een mannenhand noodig. Daar komt bij, dat ik me in den laatsten tijd
-moe begin te gevoelen bij de kleinste inspanning. Niet dat ik zwak ben
-of ziek! Integendeel, ik ben heel flink en volstrekt niet bang,
-ofschoon soms bitter bedroefd. De tijd valt lang als men gescheiden is
-van wien men liefheeft.«
-
-
-
-»1 Augustus.
-
-»Wat verdringt, in zoo’n groot gezin als het onze, het een het ander!
-’t Is waar, tante Dorothée’s dood was eigenlijk geen gebeurtenis in
-ónze familie, maar ik geloof niet, dat ze door de Verschuere’s meer
-betreurd is geworden dan door de Van Suylichem’s. James en Corrie
-brengen nog dagelijks bloemen naar haar graf—mij is het verboden, ik
-denk toch reeds te veel aan den dood—en nu is het alweer feestvieren en
-vreugde in huis. Rudolf kwam eergister met glans door zijn candidaats.
-Hij is thuis en zooals het bij ons gaat met zulke gelegenheden, de
-broers en zusters komen van alle kanten aansporen, het geheele dorp
-neemt deel in zijne overwinning, alsof ieder die overwinning
-persoonlijk had behaald. Pa en ma zijn trotsch op den jongsten, maar
-niet den minsten hunner zonen. Ik geloof dat er spoedig weer een
-feestje te vieren zal zijn. Je herinnert je Kitty van der Elst, dat
-aardige blonde kind, het jongste dochtertje van den notaris, met wie ik
-James weleens plaagde? Nu, ’t blijkt dat de reden waarom ze een goede
-partij afsloeg en van geen uitgaan of trouwen hooren wilde, dat de
-reden daarvan onze neef was. Ze is flauw gevallen toen ze in de courant
-las van zijn eerste heldenfeit en heeft het tot driemaal toe op de
-zenuwen gehad bij zijn terugkomst; James is haar erg dankbaar voor die
-attenties; en, daar ze heel lief zingt en er beeldig uitziet, twijfel
-ik niet of hij zal spoedig waar maken, wat men reeds als een feit
-vertelt in Bloemduin, en haar zijn goed, trouw hart aanbieden.
-
-»O, Gustaaf, ik vind mezelve zoo vreemd: ’t is of sinds kort al die
-dingen me veel minder interesseeren dan vroeger, ik deel maar half in
-hun lief en leed. Ik ben onder hen en toch zoo ver, zoo ver!
-
-»Lieve, zou het waar zijn wat soms wordt beweerd, dat het kind gelijkt
-op dengeen aan wien de moeder altijd heeft gedacht...? Lieve, misschien
-zal ik er niet wezen om het je te zeggen, maar laat dan zijn gezichtje
-je de boodschap brengen, dat je mijn alles geweest bent, mijn alles!«
-
-
-
-»9 Augustus.
-
-»Gustaaf, ik ben het met de boerinnen eens: man en vrouw moeten bij
-elkaar zijn! Ik ben het met haar eens, als ze me voorbijgaan en
-medelijdend het hoofd schudden.
-
-»O, liefste, dat ik ten minste nog maar de overtuiging had, dat mijn
-heengaan je van eenig nut is geweest. Maar je schrijft zoo treurig, zoo
-wanhopig soms... je werk verveelt je, je huis is je zonder mij een
-gruwel, het drijven en jagen van de Indische wereld walgt je, en,
-Gustaaf, ik weet dat door Annet Paerel, je ziet er slecht en afgemat
-uit. Ziek! en ik niet bij je!
-
-»Nu strijden we onzen strijd ieder voor zich; is hij daarom lichter? O,
-ik kan ’t niet langer verzwijgen, ik moet het zeggen.. mijn strijd
-wordt me te zwaar. Ik ben wèl, dat is zoo, en ze overladen me met
-goedheid en liefde en ik moest gelukkig zijn om de groote vreugd die
-mij wacht; maar lieveling, ik verlang zoo naar je! Ik verlang zoo
-vreeselijk! Elken dag meer. Nacht en dag. Neen, ik wil het niet langer
-verzwijgen, ik sterf van verlangen! Naar je dierbaar gezicht, naar dien
-blik van je oogen, waarmee je me aanzag zooals niemand anders me
-aanziet en waarmee je me deedt trillen en gloeien en beven van
-zaligheid; naar den druk van je handen, naar de aanraking van je baard
-op mijn gezicht, naar dat woord van je lippen: »Nita, kind, engel!«...
-O, als ik je nog maar eens mocht zien, nog maar eens je stem hooren,
-nog maar eens je vasthouden in mijn armen! Dan zou ik weer moedig zijn!
-Nu ben ik bang! Bang om te lijden, zonder dat je bij me bent, bang om
-te sterven vóór ik je heb weergezien. Gustaaf, ik heb zoo verlangd om
-je dit te zeggen, ik wist, dat ik het niet doen mocht... ik wist dat
-je, als ik het zei, om mijnentwille nog meer verdriet zoudt hebben...
-maar—wanneer deze je bereikt, dan heb je het bericht reeds. Dan is
-alles reeds geheel anders, of alles voorbij!«
-
-
-
-Telegram. Verzonden door den heer Van Suylichem te Bloemduin op 15
-Sept. 188..
-
-
- »Buitenzorg—Verschuere.
-
- »Heerlijke jongen. Nita wèl.«
-
-
-Telegram. Verzonden door den heer Verschuere te Buitenzorg op 15 Sept.
-188..
-
-
- »Van Suylichem—Bloemduin.
-
- »Ik kom en blijf.«
-
-
-
-
-
-
-
-AANTEEKENINGEN
-
-
-[1] O wee!
-
-[2] Toetie vraagt pap.
-
-[3] Waar blijft de visch?
-
-
-*** END OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK BOGORIANA ***
-
-Updated editions will replace the previous one--the old editions will
-be renamed.
-
-Creating the works from print editions not protected by U.S. copyright
-law means that no one owns a United States copyright in these works,
-so the Foundation (and you!) can copy and distribute it in the
-United States without permission and without paying copyright
-royalties. Special rules, set forth in the General Terms of Use part
-of this license, apply to copying and distributing Project
-Gutenberg-tm electronic works to protect the PROJECT GUTENBERG-tm
-concept and trademark. Project Gutenberg is a registered trademark,
-and may not be used if you charge for an eBook, except by following
-the terms of the trademark license, including paying royalties for use
-of the Project Gutenberg trademark. If you do not charge anything for
-copies of this eBook, complying with the trademark license is very
-easy. You may use this eBook for nearly any purpose such as creation
-of derivative works, reports, performances and research. Project
-Gutenberg eBooks may be modified and printed and given away--you may
-do practically ANYTHING in the United States with eBooks not protected
-by U.S. copyright law. Redistribution is subject to the trademark
-license, especially commercial redistribution.
-
-START: FULL LICENSE
-
-THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE
-PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK
-
-To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free
-distribution of electronic works, by using or distributing this work
-(or any other work associated in any way with the phrase "Project
-Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full
-Project Gutenberg-tm License available with this file or online at
-www.gutenberg.org/license.
-
-Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project
-Gutenberg-tm electronic works
-
-1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm
-electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to
-and accept all the terms of this license and intellectual property
-(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all
-the terms of this agreement, you must cease using and return or
-destroy all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your
-possession. If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a
-Project Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound
-by the terms of this agreement, you may obtain a refund from the
-person or entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph
-1.E.8.
-
-1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be
-used on or associated in any way with an electronic work by people who
-agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few
-things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works
-even without complying with the full terms of this agreement. See
-paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project
-Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this
-agreement and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm
-electronic works. See paragraph 1.E below.
-
-1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the
-Foundation" or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection
-of Project Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual
-works in the collection are in the public domain in the United
-States. If an individual work is unprotected by copyright law in the
-United States and you are located in the United States, we do not
-claim a right to prevent you from copying, distributing, performing,
-displaying or creating derivative works based on the work as long as
-all references to Project Gutenberg are removed. Of course, we hope
-that you will support the Project Gutenberg-tm mission of promoting
-free access to electronic works by freely sharing Project Gutenberg-tm
-works in compliance with the terms of this agreement for keeping the
-Project Gutenberg-tm name associated with the work. You can easily
-comply with the terms of this agreement by keeping this work in the
-same format with its attached full Project Gutenberg-tm License when
-you share it without charge with others.
-
-1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern
-what you can do with this work. Copyright laws in most countries are
-in a constant state of change. If you are outside the United States,
-check the laws of your country in addition to the terms of this
-agreement before downloading, copying, displaying, performing,
-distributing or creating derivative works based on this work or any
-other Project Gutenberg-tm work. The Foundation makes no
-representations concerning the copyright status of any work in any
-country other than the United States.
-
-1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg:
-
-1.E.1. The following sentence, with active links to, or other
-immediate access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear
-prominently whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work
-on which the phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the
-phrase "Project Gutenberg" is associated) is accessed, displayed,
-performed, viewed, copied or distributed:
-
- This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and
- most other parts of the world at no cost and with almost no
- restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it
- under the terms of the Project Gutenberg License included with this
- eBook or online at www.gutenberg.org. If you are not located in the
- United States, you will have to check the laws of the country where
- you are located before using this eBook.
-
-1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is
-derived from texts not protected by U.S. copyright law (does not
-contain a notice indicating that it is posted with permission of the
-copyright holder), the work can be copied and distributed to anyone in
-the United States without paying any fees or charges. If you are
-redistributing or providing access to a work with the phrase "Project
-Gutenberg" associated with or appearing on the work, you must comply
-either with the requirements of paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 or
-obtain permission for the use of the work and the Project Gutenberg-tm
-trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or 1.E.9.
-
-1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted
-with the permission of the copyright holder, your use and distribution
-must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any
-additional terms imposed by the copyright holder. Additional terms
-will be linked to the Project Gutenberg-tm License for all works
-posted with the permission of the copyright holder found at the
-beginning of this work.
-
-1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm
-License terms from this work, or any files containing a part of this
-work or any other work associated with Project Gutenberg-tm.
-
-1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this
-electronic work, or any part of this electronic work, without
-prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with
-active links or immediate access to the full terms of the Project
-Gutenberg-tm License.
-
-1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary,
-compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including
-any word processing or hypertext form. However, if you provide access
-to or distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format
-other than "Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official
-version posted on the official Project Gutenberg-tm website
-(www.gutenberg.org), you must, at no additional cost, fee or expense
-to the user, provide a copy, a means of exporting a copy, or a means
-of obtaining a copy upon request, of the work in its original "Plain
-Vanilla ASCII" or other form. Any alternate format must include the
-full Project Gutenberg-tm License as specified in paragraph 1.E.1.
-
-1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying,
-performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works
-unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9.
-
-1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing
-access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works
-provided that:
-
-* You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
- the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method
- you already use to calculate your applicable taxes. The fee is owed
- to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he has
- agreed to donate royalties under this paragraph to the Project
- Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments must be paid
- within 60 days following each date on which you prepare (or are
- legally required to prepare) your periodic tax returns. Royalty
- payments should be clearly marked as such and sent to the Project
- Gutenberg Literary Archive Foundation at the address specified in
- Section 4, "Information about donations to the Project Gutenberg
- Literary Archive Foundation."
-
-* You provide a full refund of any money paid by a user who notifies
- you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he
- does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm
- License. You must require such a user to return or destroy all
- copies of the works possessed in a physical medium and discontinue
- all use of and all access to other copies of Project Gutenberg-tm
- works.
-
-* You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of
- any money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the
- electronic work is discovered and reported to you within 90 days of
- receipt of the work.
-
-* You comply with all other terms of this agreement for free
- distribution of Project Gutenberg-tm works.
-
-1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project
-Gutenberg-tm electronic work or group of works on different terms than
-are set forth in this agreement, you must obtain permission in writing
-from the Project Gutenberg Literary Archive Foundation, the manager of
-the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the Foundation as set
-forth in Section 3 below.
-
-1.F.
-
-1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable
-effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread
-works not protected by U.S. copyright law in creating the Project
-Gutenberg-tm collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm
-electronic works, and the medium on which they may be stored, may
-contain "Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate
-or corrupt data, transcription errors, a copyright or other
-intellectual property infringement, a defective or damaged disk or
-other medium, a computer virus, or computer codes that damage or
-cannot be read by your equipment.
-
-1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right
-of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project
-Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project
-Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project
-Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all
-liability to you for damages, costs and expenses, including legal
-fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT
-LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE
-PROVIDED IN PARAGRAPH 1.F.3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE
-TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE
-LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR
-INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH
-DAMAGE.
-
-1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a
-defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can
-receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a
-written explanation to the person you received the work from. If you
-received the work on a physical medium, you must return the medium
-with your written explanation. The person or entity that provided you
-with the defective work may elect to provide a replacement copy in
-lieu of a refund. If you received the work electronically, the person
-or entity providing it to you may choose to give you a second
-opportunity to receive the work electronically in lieu of a refund. If
-the second copy is also defective, you may demand a refund in writing
-without further opportunities to fix the problem.
-
-1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth
-in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS', WITH NO
-OTHER WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT
-LIMITED TO WARRANTIES OF MERCHANTABILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.
-
-1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied
-warranties or the exclusion or limitation of certain types of
-damages. If any disclaimer or limitation set forth in this agreement
-violates the law of the state applicable to this agreement, the
-agreement shall be interpreted to make the maximum disclaimer or
-limitation permitted by the applicable state law. The invalidity or
-unenforceability of any provision of this agreement shall not void the
-remaining provisions.
-
-1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the
-trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone
-providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in
-accordance with this agreement, and any volunteers associated with the
-production, promotion and distribution of Project Gutenberg-tm
-electronic works, harmless from all liability, costs and expenses,
-including legal fees, that arise directly or indirectly from any of
-the following which you do or cause to occur: (a) distribution of this
-or any Project Gutenberg-tm work, (b) alteration, modification, or
-additions or deletions to any Project Gutenberg-tm work, and (c) any
-Defect you cause.
-
-Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm
-
-Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of
-electronic works in formats readable by the widest variety of
-computers including obsolete, old, middle-aged and new computers. It
-exists because of the efforts of hundreds of volunteers and donations
-from people in all walks of life.
-
-Volunteers and financial support to provide volunteers with the
-assistance they need are critical to reaching Project Gutenberg-tm's
-goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will
-remain freely available for generations to come. In 2001, the Project
-Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure
-and permanent future for Project Gutenberg-tm and future
-generations. To learn more about the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation and how your efforts and donations can help, see
-Sections 3 and 4 and the Foundation information page at
-www.gutenberg.org
-
-Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation
-
-The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non-profit
-501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the
-state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal
-Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification
-number is 64-6221541. Contributions to the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation are tax deductible to the full extent permitted by
-U.S. federal laws and your state's laws.
-
-The Foundation's business office is located at 809 North 1500 West,
-Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887. Email contact links and up
-to date contact information can be found at the Foundation's website
-and official page at www.gutenberg.org/contact
-
-Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg
-Literary Archive Foundation
-
-Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without
-widespread public support and donations to carry out its mission of
-increasing the number of public domain and licensed works that can be
-freely distributed in machine-readable form accessible by the widest
-array of equipment including outdated equipment. Many small donations
-($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt
-status with the IRS.
-
-The Foundation is committed to complying with the laws regulating
-charities and charitable donations in all 50 states of the United
-States. Compliance requirements are not uniform and it takes a
-considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up
-with these requirements. We do not solicit donations in locations
-where we have not received written confirmation of compliance. To SEND
-DONATIONS or determine the status of compliance for any particular
-state visit www.gutenberg.org/donate
-
-While we cannot and do not solicit contributions from states where we
-have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition
-against accepting unsolicited donations from donors in such states who
-approach us with offers to donate.
-
-International donations are gratefully accepted, but we cannot make
-any statements concerning tax treatment of donations received from
-outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff.
-
-Please check the Project Gutenberg web pages for current donation
-methods and addresses. Donations are accepted in a number of other
-ways including checks, online payments and credit card donations. To
-donate, please visit: www.gutenberg.org/donate
-
-Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic works
-
-Professor Michael S. Hart was the originator of the Project
-Gutenberg-tm concept of a library of electronic works that could be
-freely shared with anyone. For forty years, he produced and
-distributed Project Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of
-volunteer support.
-
-Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed
-editions, all of which are confirmed as not protected by copyright in
-the U.S. unless a copyright notice is included. Thus, we do not
-necessarily keep eBooks in compliance with any particular paper
-edition.
-
-Most people start at our website which has the main PG search
-facility: www.gutenberg.org
-
-This website includes information about Project Gutenberg-tm,
-including how to make donations to the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to
-subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.
diff --git a/old/65829-0.zip b/old/65829-0.zip
deleted file mode 100644
index aa53c46..0000000
--- a/old/65829-0.zip
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/65829-h.zip b/old/65829-h.zip
deleted file mode 100644
index 9865213..0000000
--- a/old/65829-h.zip
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/65829-h/65829-h.htm b/old/65829-h/65829-h.htm
deleted file mode 100644
index 0c5525b..0000000
--- a/old/65829-h/65829-h.htm
+++ /dev/null
@@ -1,13876 +0,0 @@
-<!DOCTYPE html
-PUBLIC "-//W3C//DTD HTML 4.01 Transitional//EN" "http://www.w3.org/TR/html4/loose.dtd">
-<!-- This HTML file has been automatically generated from an XML source on 2021-07-12T18:51:23Z using SAXON HE 9.9.1.8 . -->
-<html lang="nl">
-<head>
-<meta http-equiv="Content-Type" content="text/html; charset=utf-8">
-<title>Bogoriana: roman uit Indië</title>
-<meta name="generator" content="tei2html.xsl, see https://github.com/jhellingman/tei2html">
-<meta name="author" content="Annie Foore [Pseud. van Francisca Johanna Jacoba Alberta Junius (1847–1890)]">
-<link rel="coverpage" href="images/cover.jpg">
-<link rel="schema.DC" href="http://dublincore.org/documents/1998/09/dces/">
-<meta name="DC.Creator" content="Annie Foore [Pseud. van Francisca Johanna Jacoba Alberta Junius (1847–1890)]">
-<meta name="DC.Title" content="Bogoriana: roman uit Indië">
-<meta name="DC.Language" content="nl-1900">
-<meta name="DC.Format" content="text/html">
-<meta name="DC.Publisher" content="Project Gutenberg">
-<meta name="DC:Subject" content="#####">
-<style type="text/css"> /* <![CDATA[ */
-html {
-line-height: 1.3;
-}
-body {
-margin: 0;
-}
-main {
-display: block;
-}
-h1 {
-font-size: 2em;
-margin: 0.67em 0;
-}
-hr {
-height: 0;
-overflow: visible;
-}
-pre {
-font-family: monospace, monospace;
-font-size: 1em;
-}
-a {
-background-color: transparent;
-}
-abbr[title] {
-border-bottom: none;
-text-decoration: underline;
-text-decoration: underline dotted;
-}
-b, strong {
-font-weight: bolder;
-}
-code, kbd, samp {
-font-family: monospace, monospace;
-font-size: 1em;
-}
-small {
-font-size: 80%;
-}
-sub, sup {
-font-size: 67%;
-line-height: 0;
-position: relative;
-vertical-align: baseline;
-}
-sub {
-bottom: -0.25em;
-}
-sup {
-top: -0.5em;
-}
-img {
-border-style: none;
-}
-body {
-font-family: serif;
-font-size: 100%;
-text-align: left;
-margin-top: 2.4em;
-}
-div.front, div.body {
-margin-bottom: 7.2em;
-}
-div.back {
-margin-bottom: 2.4em;
-}
-.div0 {
-margin-top: 7.2em;
-margin-bottom: 7.2em;
-}
-.div1 {
-margin-top: 5.6em;
-margin-bottom: 5.6em;
-}
-.div2 {
-margin-top: 4.8em;
-margin-bottom: 4.8em;
-}
-.div3 {
-margin-top: 3.6em;
-margin-bottom: 3.6em;
-}
-.div4 {
-margin-top: 2.4em;
-margin-bottom: 2.4em;
-}
-.div5, .div6, .div7 {
-margin-top: 1.44em;
-margin-bottom: 1.44em;
-}
-.div0:last-child, .div1:last-child, .div2:last-child, .div3:last-child,
-.div4:last-child, .div5:last-child, .div6:last-child, .div7:last-child {
-margin-bottom: 0;
-}
-blockquote div.front, blockquote div.body, blockquote div.back {
-margin-top: 0;
-margin-bottom: 0;
-}
-.divBody .div1:first-child, .divBody .div2:first-child, .divBody .div3:first-child, .divBody .div4:first-child,
-.divBody .div5:first-child, .divBody .div6:first-child, .divBody .div7:first-child {
-margin-top: 0;
-}
-h1, h2, h3, h4, h5, h6, .h1, .h2, .h3, .h4, .h5, .h6 {
-clear: both;
-font-style: normal;
-text-transform: none;
-}
-h3, .h3 {
-font-size: 1.2em;
-}
-h3.label {
-font-size: 1em;
-margin-bottom: 0;
-}
-h4, .h4 {
-font-size: 1em;
-}
-.alignleft {
-text-align: left;
-}
-.alignright {
-text-align: right;
-}
-.alignblock {
-text-align: justify;
-}
-p.tb, hr.tb, .par.tb {
-margin: 1.6em auto;
-text-align: center;
-}
-p.argument, p.note, p.tocArgument, .par.argument, .par.note, .par.tocArgument {
-font-size: 0.9em;
-text-indent: 0;
-}
-p.argument, p.tocArgument, .par.argument, .par.tocArgument {
-margin: 1.58em 10%;
-}
-td.tocDivNum {
-vertical-align: top;
-}
-td.tocPageNum {
-vertical-align: bottom;
-}
-.opener, .address {
-margin-top: 1.6em;
-margin-bottom: 1.6em;
-}
-.addrline {
-margin-top: 0;
-margin-bottom: 0;
-}
-.dateline {
-margin-top: 1.6em;
-margin-bottom: 1.6em;
-text-align: right;
-}
-.salute {
-margin-top: 1.6em;
-margin-left: 3.58em;
-text-indent: -2em;
-}
-.signed {
-margin-top: 1.6em;
-margin-left: 3.58em;
-text-indent: -2em;
-}
-.epigraph {
-font-size: 0.9em;
-width: 60%;
-margin-left: auto;
-}
-.epigraph span.bibl {
-display: block;
-text-align: right;
-}
-.trailer {
-clear: both;
-margin-top: 3.6em;
-}
-span.abbr, abbr {
-white-space: nowrap;
-}
-span.parnum {
-font-weight: bold;
-}
-span.corr, span.gap {
-border-bottom: 1px dotted red;
-}
-span.num, span.trans, span.trans {
-border-bottom: 1px dotted gray;
-}
-span.measure {
-border-bottom: 1px dotted green;
-}
-.ex {
-letter-spacing: 0.2em;
-}
-.sc {
-font-variant: small-caps;
-}
-.asc {
-font-variant: small-caps;
-text-transform: lowercase;
-}
-.uc {
-text-transform: uppercase;
-}
-.tt {
-font-family: monospace;
-}
-.underline {
-text-decoration: underline;
-}
-.overline, .overtilde {
-text-decoration: overline;
-}
-.rm {
-font-style: normal;
-}
-.red {
-color: red;
-}
-hr {
-clear: both;
-border: none;
-border-bottom: 1px solid black;
-width: 45%;
-margin-left: auto;
-margin-right: auto;
-margin-top: 1em;
-text-align: center;
-}
-hr.dotted {
-border-bottom: 2px dotted black;
-}
-hr.dashed {
-border-bottom: 2px dashed black;
-}
-.aligncenter {
-text-align: center;
-}
-h1, h2, .h1, .h2 {
-font-size: 1.44em;
-line-height: 1.5;
-}
-h1.label, h2.label {
-font-size: 1.2em;
-margin-bottom: 0;
-}
-h5, h6 {
-font-size: 1em;
-font-style: italic;
-}
-p, .par {
-text-indent: 0;
-}
-p.firstlinecaps:first-line, .par.firstlinecaps:first-line {
-text-transform: uppercase;
-}
-.hangq {
-text-indent: -0.32em;
-}
-.hangqq {
-text-indent: -0.42em;
-}
-.hangqqq {
-text-indent: -0.84em;
-}
-p.dropcap:first-letter, .par.dropcap:first-letter {
-float: left;
-clear: left;
-margin: 0 0.05em 0 0;
-padding: 0;
-line-height: 0.8;
-font-size: 420%;
-vertical-align: super;
-}
-blockquote, p.quote, div.blockquote, div.argument, .par.quote {
-font-size: 0.9em;
-margin: 1.58em 5%;
-}
-.pageNum a, a.noteRef:hover, a.pseudoNoteRef:hover, a.hidden:hover, a.hidden {
-text-decoration: none;
-}
-.advertisement, .advertisements {
-background-color: #FFFEE0;
-border: black 1px dotted;
-color: #000;
-margin: 2em 5%;
-padding: 1em;
-}
-.footnotes .body, .footnotes .div1 {
-padding: 0;
-}
-.fnarrow {
-color: #AAAAAA;
-font-weight: bold;
-text-decoration: none;
-}
-.fnarrow:hover, .fnreturn:hover {
-color: #660000;
-}
-.fnreturn {
-color: #AAAAAA;
-font-size: 80%;
-font-weight: bold;
-text-decoration: none;
-vertical-align: 0.25em;
-}
-a {
-text-decoration: none;
-}
-a:hover {
-text-decoration: underline;
-background-color: #e9f5ff;
-}
-a.noteRef, a.pseudoNoteRef {
-font-size: 67%;
-line-height: 0;
-position: relative;
-vertical-align: baseline;
-top: -0.5em;
-text-decoration: none;
-margin-left: 0.1em;
-}
-.displayfootnote {
-display: none;
-}
-div.footnotes {
-font-size: 80%;
-margin-top: 1em;
-padding: 0;
-}
-hr.fnsep {
-margin-left: 0;
-margin-right: 0;
-text-align: left;
-width: 25%;
-}
-p.footnote, .par.footnote {
-margin-bottom: 0.5em;
-margin-top: 0.5em;
-}
-p.footnote .fnlabel, .par.footnote .fnlabel {
-float: left;
-min-width: 1.0em;
-margin-left: -0.1em;
-padding-top: 0.9em;
-padding-right: 0.4em;
-}
-.apparatusnote {
-text-decoration: none;
-}
-table.tocList {
-width: 100%;
-margin-left: auto;
-margin-right: auto;
-border-width: 0;
-border-collapse: collapse;
-}
-td.tocPageNum, td.tocDivNum {
-text-align: right;
-min-width: 10%;
-border-width: 0;
-white-space: nowrap;
-}
-td.tocDivNum {
-padding-left: 0;
-padding-right: 0.5em;
-}
-td.tocPageNum {
-padding-left: 0.5em;
-padding-right: 0;
-}
-td.tocDivTitle {
-width: auto;
-}
-p.tocPart, .par.tocPart {
-margin: 1.58em 0;
-font-variant: small-caps;
-}
-p.tocChapter, .par.tocChapter {
-margin: 1.58em 0;
-}
-p.tocSection, .par.tocSection {
-margin: 0.7em 5%;
-}
-table.tocList td {
-vertical-align: top;
-}
-table.tocList td.tocPageNum {
-vertical-align: bottom;
-}
-table.inner {
-display: inline-table;
-border-collapse: collapse;
-width: 100%;
-}
-td.itemNum {
-text-align: right;
-min-width: 5%;
-padding-right: 0.8em;
-}
-td.innerContainer {
-padding: 0;
-margin: 0;
-}
-.index {
-font-size: 80%;
-}
-.index p {
-text-indent: -1em;
-margin-left: 1em;
-}
-.indexToc {
-text-align: center;
-}
-.transcriberNote {
-background-color: #DDE;
-border: black 1px dotted;
-color: #000;
-font-family: sans-serif;
-font-size: 80%;
-margin: 2em 5%;
-padding: 1em;
-}
-.missingTarget {
-text-decoration: line-through;
-color: red;
-}
-.correctionTable {
-width: 75%;
-}
-.width20 {
-width: 20%;
-}
-.width40 {
-width: 40%;
-}
-p.smallprint, li.smallprint, .par.smallprint {
-color: #666666;
-font-size: 80%;
-}
-span.musictime {
-vertical-align: middle;
-display: inline-block;
-text-align: center;
-}
-span.musictime, span.musictime span.top, span.musictime span.bottom {
-padding: 1px 0.5px;
-font-size: xx-small;
-font-weight: bold;
-line-height: 0.7em;
-}
-span.musictime span.bottom {
-display: block;
-}
-ul {
-list-style-type: none;
-}
-.splitListTable {
-margin-left: 0;
-}
-.numberedItem {
-text-indent: -3em;
-margin-left: 3em;
-}
-.numberedItem .itemNumber {
-float: left;
-position: relative;
-left: -3.5em;
-width: 3em;
-display: inline-block;
-text-align: right;
-}
-.itemGroupTable {
-border-collapse: collapse;
-margin-left: 0;
-}
-.itemGroupTable td {
-padding: 0;
-margin: 0;
-vertical-align: middle;
-}
-.itemGroupBrace {
-padding: 0 0.5em !important;
-}
-.titlePage {
-border: #DDDDDD 2px solid;
-margin: 3em 0 7em 0;
-padding: 5em 10% 6em 10%;
-text-align: center;
-}
-.titlePage .docTitle {
-line-height: 1.7;
-margin: 2em 0 2em 0;
-font-weight: bold;
-}
-.titlePage .docTitle .mainTitle {
-font-size: 1.8em;
-}
-.titlePage .docTitle .subTitle, .titlePage .docTitle .seriesTitle,
-.titlePage .docTitle .volumeTitle {
-font-size: 1.44em;
-}
-.titlePage .byline {
-margin: 2em 0 2em 0;
-font-size: 1.2em;
-line-height: 1.5;
-}
-.titlePage .byline .docAuthor {
-font-size: 1.2em;
-font-weight: bold;
-}
-.titlePage .figure {
-margin: 2em auto;
-}
-.titlePage .docImprint {
-margin: 4em 0 0 0;
-font-size: 1.2em;
-line-height: 1.5;
-}
-.titlePage .docImprint .docDate {
-font-size: 1.2em;
-font-weight: bold;
-}
-div.figure {
-text-align: center;
-}
-.figure {
-margin-left: auto;
-margin-right: auto;
-}
-.floatLeft {
-float: left;
-margin: 10px 10px 10px 0;
-}
-.floatRight {
-float: right;
-margin: 10px 0 10px 10px;
-}
-p.figureHead, .par.figureHead {
-font-size: 100%;
-text-align: center;
-}
-.figAnnotation {
-font-size: 80%;
-position: relative;
-margin: 0 auto;
-}
-.figTopLeft, .figBottomLeft {
-float: left;
-}
-.figTopRight, .figBottomRight {
-float: right;
-}
-.figure p, .figure .par {
-font-size: 80%;
-margin-top: 0;
-text-align: center;
-}
-img {
-border-width: 0;
-}
-td.galleryFigure {
-text-align: center;
-vertical-align: middle;
-}
-td.galleryCaption {
-text-align: center;
-vertical-align: top;
-}
-.lgouter {
-margin-left: auto;
-margin-right: auto;
-display: table;
-}
-.lg {
-text-align: left;
-padding: .5em 0 .5em 0;
-}
-.lg h4, .lgouter h4 {
-font-weight: normal;
-}
-.lg .lineNum, .sp .lineNum, .lgouter .lineNum {
-color: #777;
-font-size: 90%;
-left: 16%;
-margin: 0;
-position: absolute;
-text-align: center;
-text-indent: 0;
-top: auto;
-width: 1.75em;
-}
-p.line, .par.line {
-margin: 0 0 0 0;
-}
-span.hemistich {
-visibility: hidden;
-}
-.verseNum {
-font-weight: bold;
-}
-.speaker {
-font-weight: bold;
-margin-bottom: 0.4em;
-}
-.sp .line {
-margin: 0 10%;
-text-align: left;
-}
-.castlist, .castitem {
-list-style-type: none;
-}
-.castGroupTable {
-border-collapse: collapse;
-margin-left: 0;
-}
-.castGroupTable td {
-padding: 0;
-margin: 0;
-vertical-align: middle;
-}
-.castGroupBrace {
-padding: 0 0.5em !important;
-}
-body {
-padding: 1.58em 16%;
-}
-.pageNum {
-display: inline;
-font-size: 70%;
-font-style: normal;
-margin: 0;
-padding: 0;
-position: absolute;
-right: 1%;
-text-align: right;
-}
-.marginnote {
-font-size: 0.8em;
-height: 0;
-left: 1%;
-position: absolute;
-text-indent: 0;
-width: 14%;
-text-align: left;
-}
-.right-marginnote {
-font-size: 0.8em;
-height: 0;
-right: 3%;
-position: absolute;
-text-indent: 0;
-text-align: right;
-width: 11%
-}
-.cut-in-left-note {
-font-size: 0.8em;
-left: 1%;
-float: left;
-text-indent: 0;
-width: 14%;
-text-align: left;
-padding: 0.8em 0.8em 0.8em 0;
-}
-.cut-in-right-note {
-font-size: 0.8em;
-left: 1%;
-float: right;
-text-indent: 0;
-width: 14%;
-text-align: right;
-padding: 0.8em 0 0.8em 0.8em;
-}
-span.tocPageNum, span.flushright {
-position: absolute;
-right: 16%;
-top: auto;
-text-indent: 0;
-}
-.pglink::after {
-content: "\0000A0\01F4D8";
-font-size: 80%;
-font-style: normal;
-font-weight: normal;
-}
-.catlink::after {
-content: "\0000A0\01F4C7";
-font-size: 80%;
-font-style: normal;
-font-weight: normal;
-}
-.exlink::after, .wplink::after, .biblink::after, .qurlink::after, .seclink::after {
-content: "\0000A0\002197\00FE0F";
-color: blue;
-font-size: 80%;
-font-style: normal;
-font-weight: normal;
-}
-.pglink:hover {
-background-color: #DCFFDC;
-}
-.catlink:hover {
-background-color: #FFFFDC;
-}
-.exlink:hover, .wplink:hover, .biblink:hover, .qurlink:hover {
-background-color: #FFDCDC;
-}
-body {
-background: #FFFFFF;
-font-family: serif;
-}
-body, a.hidden {
-color: black;
-}
-h1, h2, .h1, .h2 {
-text-align: center;
-font-variant: small-caps;
-font-weight: normal;
-}
-p.byline {
-text-align: center;
-font-style: italic;
-margin-bottom: 2em;
-}
-.div2 p.byline, .div3 p.byline, .div4 p.byline, .div5 p.byline, .div6 p.byline, .div7 p.byline {
-text-align: left;
-}
-.figureHead, .noteRef, .pseudoNoteRef, .marginnote, .right-marginnote, p.legend, .verseNum {
-color: #660000;
-}
-.rightnote, .pageNum, .lineNum, .pageNum a {
-color: #AAAAAA;
-}
-a.hidden:hover, a.noteRef:hover, a.pseudoNoteRef:hover {
-color: red;
-}
-h1, h2, h3, h4, h5, h6 {
-font-weight: normal;
-}
-table {
-margin-left: auto;
-margin-right: auto;
-}
-.tablecaption {
-text-align: center;
-}
-.arab { font-family: Scheherazade, serif; }
-.aran { font-family: 'Awami Nastaliq', serif; }
-.grek { font-family: 'Charis SIL', serif; }
-.hebr { font-family: Shlomo, 'Ezra SIL', serif; }
-.syrc { font-family: 'Serto Jerusalem', serif; }
-/* CSS rules generated from @rend attributes in TEI file */
-.cover-imagewidth {
-width:507px;
-}
-.xd30e95 {
-text-align:center; font-size:large;
-}
-.xd30e99 {
-text-align:center; font-size:small;
-}
-.frontispiecewidth {
-width:509px;
-}
-.titlepage-imagewidth {
-width:421px;
-}
-@media handheld {
-}
-/* ]]> */ </style>
-</head>
-<body>
-
-<div style='text-align:center; font-size:1.2em; font-weight:bold'>The Project Gutenberg eBook of Bogoriana, by Annie Foore</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and
-most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions
-whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms
-of the Project Gutenberg License included with this eBook or online
-at <a href="https://www.gutenberg.org">www.gutenberg.org</a>. If you
-are not located in the United States, you will have to check the laws of the
-country where you are located before using this eBook.
-</div>
-
-<p style='display:block; margin-top:1em; margin-bottom:0; margin-left:2em; text-indent:-2em'>Title: Bogoriana</p>
-<p style='display:block; margin-top:0; margin-bottom:1em; margin-left:2em; text-indent:0;'>Roman uit Indië</p>
-
-<div style='display:block; margin-top:1em; margin-bottom:1em; margin-left:2em; text-indent:-2em'>Author: Annie Foore</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>Release Date: July 12, 2021 [eBook #65829]</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>Language: Dutch</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>Character set encoding: UTF-8</div>
-
-<div style='display:block; margin-left:2em; text-indent:-2em'>Produced by: Jeroen Hellingman and the Online Distributed Proofreading Team at https://www.pgdp.net/ for Project Gutenberg (This book was produced from scanned images of public domain material from the Google Books project.)</div>
-
-<div style='margin-top:2em; margin-bottom:4em'>*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK BOGORIANA ***</div>
-<div class="front">
-<div class="div1 cover"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody">
-<p class="first"></p>
-<div class="figure cover-imagewidth"><img src="images/cover.jpg" alt="Oorspronkelijke voorkant." width="507" height="720"></div><p>
-</p>
-</div>
-</div>
-<div class="div1 frenchtitle"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody">
-<p class="first xd30e95">BOGORIANA
-</p>
-</div>
-</div>
-<div class="div1 imprint"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody">
-<p class="first xd30e99">Typ. Firma Ruijgrok &amp; Co.,—Haarlem.
-</p>
-</div>
-</div>
-<div class="div1 frontispiece"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody">
-<p class="first"></p>
-<div class="figure frontispiecewidth"><img src="images/frontispiece.png" alt="ANNIE FOORE." width="509" height="625"><p class="figureHead">ANNIE FOORE.</p>
-</div><p>
-</p>
-</div>
-</div>
-<div class="div1 titlepage"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody">
-<p class="first"></p>
-<div class="figure titlepage-imagewidth"><img src="images/titlepage.png" alt="Oorspronkelijke titelpagina." width="421" height="720"></div><p>
-</p>
-</div>
-</div>
-<div class="titlePage">
-<div class="docTitle">
-<div class="mainTitle">BOGORIANA</div>
-<div class="subTitle">ROMAN UIT <span class="corr" id="xd30e119" title="Bron: INDIE">INDIË</span></div>
-</div>
-<div class="byline">DOOR
-<br>
-<span class="docAuthor">ANNIE FOORE</span></div>
-<div class="docImprint">DERDE DRUK
-<br>
-HAARLEM<br>
-H. D. TJEENK WILLINK &amp; ZOON<br>
-<span class="docDate">1908</span></div>
-</div>
-<p></p>
-<div id="toc" class="div1 contents"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="main">INHOUD</h2>
-<table class="tocList">
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7">
-</td>
-<td class="tocPageNum">Bladz.</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch1" id="xd30e145">EEN BAL BIJ DEN GOUVERNEUR-GENERAAL</a>
-</td>
-<td class="tocPageNum">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch2" id="xd30e152">DE FEEËNTUIN</a>
-</td>
-<td class="tocPageNum">10</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch3" id="xd30e159">DE LANDVOOGD IN ZIJN KABINET</a>
-</td>
-<td class="tocPageNum">21</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch4" id="xd30e166">EEN INDISCHE HUISHOUDING</a>
-</td>
-<td class="tocPageNum">29</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch5" id="xd30e173">DE JONGGEHUWDE IN HAAR EIGEN HUIS</a>
-</td>
-<td class="tocPageNum">36</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch6" id="xd30e180">PEIGNOIR CONTRA SARONG</a>
-</td>
-<td class="tocPageNum">41</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch7" id="xd30e187">FRANS VAN BEEVELANT</a>
-</td>
-<td class="tocPageNum">47</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch8" id="xd30e194">IN DE WITTEBROODSWEKEN</a>
-</td>
-<td class="tocPageNum">55</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch9" id="xd30e201">EEN DINER MET EEN GAPING</a>
-</td>
-<td class="tocPageNum">59</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch10" id="xd30e208">INVITATIES TEN HOVE</a>
-</td>
-<td class="tocPageNum">66</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch11" id="xd30e216">JAMES EN NITA</a>
-</td>
-<td class="tocPageNum">71</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch12" id="xd30e223">DE ZIEKENVERPLEEGSTER</a>
-</td>
-<td class="tocPageNum">86</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch13" id="xd30e230">AAN HET STATION</a>
-</td>
-<td class="tocPageNum">94</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch14" id="xd30e237">IN DE LOOFHUT</a>
-</td>
-<td class="tocPageNum">98</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch15" id="xd30e244">HET BOERINNETJE EN HAAR SOLDAAT</a>
-</td>
-<td class="tocPageNum">104</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch16" id="xd30e251">EEN JONGENSSTREEK</a>
-</td>
-<td class="tocPageNum">109</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch17" id="xd30e258">EERZUCHT EN LIEFDE</a>
-</td>
-<td class="tocPageNum">119</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch18" id="xd30e265">EEN TROEP BENGELS</a>
-</td>
-<td class="tocPageNum">131</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch19" id="xd30e272">SERENADE EN VUURWERK</a>
-</td>
-<td class="tocPageNum">138</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch20" id="xd30e279">DE VROUW VAN EEN HOOGGEPLAATSTE</a>
-</td>
-<td class="tocPageNum">146</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch21" id="xd30e286">EEN VERLIES EN EEN TROOST</a>
-</td>
-<td class="tocPageNum">158</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch22" id="xd30e295">FLIRTATION?</a>
-</td>
-<td class="tocPageNum">166</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch23" id="xd30e302">INTRIGANTEN AAN ’T WERK</a>
-</td>
-<td class="tocPageNum">175</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch24" id="xd30e309">ZELFVERLOOCHENING</a>
-</td>
-<td class="tocPageNum">186</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch25" id="xd30e316">JONGE LIEFDE</a>
-</td>
-<td class="tocPageNum">194</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch26" id="xd30e323">DE FAMILIE HAGEN</a>
-</td>
-<td class="tocPageNum">200</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch27" id="xd30e330">DE MOED VAN MEVROUW VERSCHUERE</a>
-</td>
-<td class="tocPageNum">206</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch28" id="xd30e337">NAAR DE BERGEN</a>
-</td>
-<td class="tocPageNum">213</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch29" id="xd30e344" lang="it">DOLCE FAR NIENTE</a>
-</td>
-<td class="tocPageNum">221</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch30" id="xd30e351">JAMES ALS JOBSBODE</a>
-</td>
-<td class="tocPageNum">228</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch31" id="xd30e358">GEVAREN VAN EEN INDISCH BOSCH</a>
-</td>
-<td class="tocPageNum">233</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch32" id="xd30e365">TERUG OP BUITENZORG</a>
-</td>
-<td class="tocPageNum">244</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch33" id="xd30e373">TEN DOODE GEWIJD</a>
-</td>
-<td class="tocPageNum">247</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch34" id="xd30e380">DE WIL VAN MEVROUW VAN WALIËNHOVE</a>
-</td>
-<td class="tocPageNum">253</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch35" id="xd30e387">DE LAATSTE DAGEN</a>
-</td>
-<td class="tocPageNum">261</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch36" id="xd30e394">GEPASSEERD</a>
-</td>
-<td class="tocPageNum">268</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch37" id="xd30e401">HET LEED VAN EEN STERK MAN</a>
-</td>
-<td class="tocPageNum">274</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch38" id="xd30e408">HEIMWEE EN LIEFDE</a>
-</td>
-<td class="tocPageNum">280</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch39" id="xd30e415">DE OOGEN WORDEN GEOPEND</a>
-</td>
-<td class="tocPageNum">285</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch40" id="xd30e422">OP DE MAILBOOT</a>
-</td>
-<td class="tocPageNum">289</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch41" id="xd30e429">BESLUIT</a> </td>
-<td class="tocPageNum">300</td>
-</tr>
-</table>
-<p><span class="pageNum" id="pb1">[<a href="#pb1">1</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-</div>
-<div class="body">
-<div id="ch1" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e145">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="label">I</h2>
-<h2 class="main">EEN BAL BIJ DEN GOUVERNEUR-GENERAAL.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Droomerig suizelt de koelte door Insulindes lusthof, den plantentuin te Buitenzorg.
-</p>
-<p>Onmerkbaar beroert ze de toppen der waringins, waaronder de herten zich te slapen
-legden; zachtjes doorademt ze de kanarielaan, die dubbele rij van woudreuzen, verwonnen
-door de omarming der orchydeeën; spelend heft ze de witte donsjes omhoog door de zwanen
-achtergelaten op de vijvers; plechtig zucht ze in het bamboebosch dat zich heenbuigt
-over graven … dan gaat ze fluisteren van minnevuur en zomerweelde in den bloemhof,
-waar de rozen gloeien en de nachtvlinders dartelen.
-</p>
-<p>Uit het paleis, dat zich verheft te midden dier tropische heerlijkheid, stroomt een
-zee van licht.
-</p>
-<p>De inlandsche jongelingen en meisjes sluipen naderbij, of ze ook iets mochten bespeuren
-van het schitterend tooneel daarbinnen. Ze zien slanke gestalten in witte kleedjes;
-ze hooren rijtuigen ratelen, zweepen klappen, orders geven; ze vernemen het geruisch
-van satijn, het getrippel van hooge hakjes in de marmeren vestibules; dan worden al
-die geruchten overstemd door de eerste tonen der dansmuziek.
-</p>
-<p>Want het is bal ten paleize. Wat meer zegt, ’t is het groote, het veelbesproken bal
-dat Zijne Excellentie geeft ter eere van het eenig kind uit zijn eerste huwelijk gesproten,
-kortelings teruggekeerd uit Europa, waar ze achterbleef ter voltooiing harer opvoeding.
-Het gezelschap, dat aan de uitnoodiging gehoor gaf <span class="pageNum" id="pb2">[<a href="#pb2">2</a>]</span>is talrijk, de zaal waarin men antichambre maakt niet groot, de atmosfeer zoo drukkend
-als ze na een dag zonder regen wezen kan op Buitenzorg, de dames zoo geagiteerd als
-ze gewoonlijk zijn, wanneer ze op het punt staan een nieuw galatoilet te vertoonen;
-dit alles maakt het tot een ware verlossing, nu eindelijk een adjudant komt aankondigen,
-dat de gouverneur-generaal gereed is zijne gasten te ontvangen.
-</p>
-<p>Het muziekkorps speelt een marsen en haastig zoekt iedere vogel zijn gaaike: arenden
-en gieren gaan voorop, dan volgen pauwen en faizanten, nu nachtegalen en <span class="corr" id="xd30e450" title="Bron: leeuwerikken">leeuweriken</span>, tot eindelijk roodborstjes en boomkruipers de achterhoede vormen; kraaien, huismusschen
-of spreeuwen zijn niet aanwezig.
-</p>
-<p>De landvoogd, omringd door zijne <span class="corr" id="xd30e455" title="Bron: logees">logées</span>, geflankeerd door zijn adjudanten, staat tusschen vrouw en dochter. Hij ontvangt
-zijn gasten hoffelijk; zijn echtgenoot doet het trots, deftig, maar zonder een zweem
-van de eenvoudige waardigheid, die men zoo gaarne vindt bij hooggeplaatste personen,
-terwijl freule Clotilde, blijkbaar niet gewoon zoo op den voorgrond te treden, verlegen
-blozend het bruingelokte hoofdje buigt.
-</p>
-<p>Er volgen eenige minuten, waarin de gasten elkander onderling begroeten, de jongelui
-hunne dansen opschrijven, de jongemeisjes lachen en fluisteren en dan neemt de polonaise
-een aanvang.
-</p>
-<p>Zijne Excellentie biedt den arm aan haar, die het voorrecht heeft een koningsarend
-echtgenoot te noemen, de andere vogelsoorten volgen.
-</p>
-<p>Maar niet alle. Als op elk bal vormt zich ook hier aan den ingang der zaal de groep,
-die zoo nadeelig werkt op de luchtverversching.
-</p>
-<p>’t Zijn echter niet, als meest in Europa, onverschilligen, oververzadigden, die ergernis
-der muurbloempjes; ’t zijn ongelukkigen.
-</p>
-<p>Immers, geen ongelukkiger toestand dan niet te weten wat met zichzelven aan te vangen!
-</p>
-<p>En in dien toestand verkeeren er velen.
-</p>
-<p>Wat zal bijvoorbeeld de kapitein der Chineezen, wat moet de Pengghoeloe, wat kan het
-hoofd der vreemde oosterlingen, wat kunnen zij op een bal ten paleize doen?
-</p>
-<p>Wat kunnen jeugdige thee- of kinaplanters, verwilderd door <span class="pageNum" id="pb3">[<a href="#pb3">3</a>]</span>het verblijf in de binnenlanden, wat jonge ambtenaren uit den omtrek,—wie niemand
-kent en die niemand kennen, anders doen dan zichzelf en anderen in den weg zijn?
-</p>
-<p>Wat ook rest den onderwijzers? Ze zien het aan hoe hun vrouwelijke collega’s aan den
-arm harer cavaliers deel gaan uitmaken van de achterhoede van dien langen stoet, in
-wiens voorhoede ze niet weinig kans en nog veel meer lust hebben eenmaal te komen.
-En ze durven haar voorbeeld niet volgen.
-</p>
-<p>Wat zullen de mannen doen, die bij een groot en algemeen feest als dit, nog juist
-in de termen vallen voor een uitnoodiging, maar van wier bescheidenheid men verwacht
-dat ze hun wederhelft thuis en zichzelf op den achtergrond zullen houden?
-</p>
-<p>Zoo oppervlakkig gezien zou men meenen, dat al die ongelukkigen even goed hadden kunnen
-wegblijven, maar toch—ze hebben hun nut.
-</p>
-<p>Voor degenen die een werkzaam aandeel nemen in de partij blijkt het niet onaardig,
-dat zich een publiek vormt, een publiek om toe te zien en te bewonderen.
-</p>
-<p>Te bewonderen valt er genoeg.
-</p>
-<p>’t Is een prachtig schouwspel, die lange reeks van dames, wier parijsche toiletten,
-zoo niet altijd in goeden smaak, dan toch zeker in rijkdom die harer hollandsche zusteren
-verre overtreffen, naast de losse indische uniformen; die statige figuren, die donkere
-hoofden met diamanten gekapt, die lieve meisjesgestalten daar henen zwevend in den
-tooi van jeugd en onschuld—geheel die stoet van meer dan honderd paren, die zich langzaam
-voortbeweegt in de vorstelijke balzaal, onder den glans van tallooze lichten, op de
-statige tonen der muziek.
-</p>
-<p>Het spiegelglad parket moge ouderen van dagen herinneren aan het gevaar dat de straten
-in het moederland ’s winters aanbieden, voor de jeugd is dit geen bezwaar; de lenige
-figuurtjes bewegen zich licht op den fijnen enkel, en glijdt soms een netgeschoeid
-voetje uit, dadelijk is een krachtige arm gereed om voor vallen te behoeden.
-</p>
-<p>Op de polonaise volgt een wals.
-</p>
-<p>De danszaal in het paleis te Buitenzorg heeft op andere danszalen voor, dat zij, die
-den dienst van Terpsichore vaarwel zegden, <span class="pageNum" id="pb4">[<a href="#pb4">4</a>]</span>kunnen nederzitten zonder vrees voor de punten hunner voeten.
-</p>
-<p>Rondom den ingelegden vloer loopt eene marmeren gaanderij door pilaren eenigszins
-afgesloten; in die gaanderij bestaat overvloedig gelegenheid om, achterover geleund
-in fauteuil of causeuse, een gezellig praatje te houden, een portie ijs te gebruiken
-of toilet en gedrag der dansenden te kritiseeren.
-</p>
-<p>In die gaanderij beweegt zich de gouverneur-generaal.
-</p>
-<p>Hij vordert slechts langzaam. Het is geen gemakkelijke taak, die hij zoo rondwandelend
-volbrengt: ieder zijner gasten—waaronder zeer vreemdsoortige—een woordje toe te voegen,
-niemand minder maar ook niemand meer te geven dan hem toekomt; belangstellend te zijn
-en toch niet hartelijk, vriendelijk en toch niet familiaar, beleefd en toch niet koel.
-</p>
-<p>Maar, zoo iemand, dan is hem dit toevertrouwd.
-</p>
-<p>Zooals hij daar staat voor eene der dames die, haastig overeind gerezen, op zijn hoffelijke
-toespraak antwoordt in een—om er het minste van te zeggen—zeer eigenaardig hollandsch,
-is de indruk, dien hij maakt, volkomen berekend voor de plaats die hij bekleedt. De
-hooge gestalte verheft zich boven de meeste der aanwezige heeren; toch is ze licht
-gebogen, niet zoozeer door ouderdom als door vermoeienis; voor wie hem van nabij ziet,
-getuigt de schaduw onder de diepliggende oogen, de breede rechte plooi in het hooge
-voorhoofd, dat hem, als zoovelen zijner voorgangers, Buitenzorgs bebloemde troon doornen
-bood bij de rozen.
-</p>
-<p>Maar zijn gang is veerkrachtig, zijn blik helder en scherp, al moge de uitdrukking
-van het gelaat diep zwaarmoedig, al moge in de zachte welluidende stem een toon zijn,
-die spreekt van krachtig beheerschte, maar daarom wellicht des te dieper gevoelde
-smart.
-</p>
-<p>De overlevering zegt, dat vroeger de vrouwen der landvoogden zich vriendelijk en gemeenzaam
-bewogen onder hare gasten, de Buitenzorgers zijn van oordeel dat die dames toonden
-haar positie te begrijpen—immers, niet zij zijn bekleed met de hoogste macht. Doch
-op dit punt, als trouwens op zeer veel andere punten, is mevrouw Van Waliënhove het
-volstrekt niet eens met de Buitenzorgers.
-</p>
-<p>Aan het boveneinde der zaal, omringd van een doorzichtig <span class="pageNum" id="pb5">[<a href="#pb5">5</a>]</span>priëel van tropische planten, zetelt ze op haar roodfluweelen canapé, te midden harer
-<span class="corr" title="Bron: «">»</span>hofdames<span class="corr" id="xd30e498" title="Bron: »">«</span>, zooals zij ze in vertrouwelijke oogenblikken spottend noemt, de dames wier mannen
-lid zijn van den Raad van Indië, de echtgenooten van generaals, directeuren en wat
-Batavia meer oplevert in de hooge militaire of ambtenaarswereld. <span class="corr" id="xd30e501" title="Bron: Dààr">Dáár</span> staat ze toe, dat men zijn eerbiedige hulde komt nederleggen aan hare voeten. Ze
-ontvangt die hulde, achteloos leunende in haar zetel, het gezicht half verborgen in
-bouquet of waaier, met een voorname aanmatiging, die sommige der groote dames tot
-machtelooze woede, anderen tot openlijk verzet vervoert.
-</p>
-<p>Reeds hebben tal van bezoekers haar den vereischten hormat bewezen: er is gebogen,
-geglimlacht; er zijn beminnelijke woordjes gesproken; met het goed humeur, dat in
-den huiselijken kring onwaardeerbaar zijn zou, heeft men hatelijkheden geslikt en
-scherpe gezegden opgenomen als vriendelijkheden; waaier en bouquet hebben druk dienst
-gedaan, soms om een geeuw, soms om een spottend lachje te verbergen, een enkele maal
-om een ondeugende opmerking te fluisteren in het oor eener buurdame. Eindelijk spreekt
-de adjudant van dienst een naam uit, die haar opwekt uit haar voorgewende lusteloosheid.
-</p>
-<p>»De heer en mevrouw Verschuere.«
-</p>
-<p>Het jonge paar maakt zijn compliment. Mevrouw van Waliënhove begroet zeer vriendelijk
-mr. Verschuere, den knappen, geestigen ambtenaar van de secretarie, dien ze een jaar
-lang slechts noode miste op haar partijen. Dan, zonder zich in het minst te bekommeren
-ook om de eenvoudigste regelen der wellevendheid, zet ze haar lorgnet op en begint
-mevrouw Verschuere in oogenschouw te nemen.
-</p>
-<p>Nu behoort mevrouw Verschuere niet tot de dames, die schitteren in de balzaal; daarvoor
-is ze te bescheiden, te tenger, te klein vooral. Daarenboven heeft ze bij deze gelegenheid
-haar eigen denkbeelden omtrent toilet moeten opgeven, om die van haar man te volgen
-en, in plaats van de lichte, zachtgetinte, wolkachtige stoffen, waarvan ze gewoon
-is kleedjes te tooveren, is ze gedost in zware witte zijde.
-</p>
-<p>Een bataviasche modiste heeft het grootst mogelijk aantal meters stof gebruikt om
-het fijne popje te omgeven met zulke <span class="pageNum" id="pb6">[<a href="#pb6">6</a>]</span>zware plooien, dat ze geheel in het niet verzinkt, terwijl een lange sleep evenzeer
-haar vluggen gang belemmert als bevallige beweeglijkheid, die haar anders een zoo
-groote bekoring schenkt.
-</p>
-<p>Ook heeft Verschuere gemeend dat ze zich niet kapte, zooals het voor een getrouwde
-vrouw past; de coiffeur heeft een stijve wrong gemaakt van de zijden krullen; alles
-met het ongelukkige gevolg, dat er van de blondlokkige sylphide, die aller oog had
-kunnen verkwikken, niets overbleef dan een kleine vrouw met een fijn, bleek gezichtje.
-</p>
-<p>Als dan ook de landvoogdes het lorgnet, waarmee ze zoo onbeschaamd kan omgaan, eindelijk
-vallen laat, is het om den referendaris aan te staren met een blik, die duidelijker
-dan woorden doen kunnen, vraagt:
-</p>
-<p>»Is dàt nu de moeite waard om een reis voor te maken naar Europa? Moesten <span class="corr" id="xd30e516" title="Bron: dààrvoor">dáárvoor</span> de bataviasche en buitenzorgsche meisjes achterstaan?«
-</p>
-<p>De heer Verschuere glimlacht met dat koele zekere lachje, ziet haar in de oogen met
-dien doordringenden blik, die vrouwen als de barones in toom houdt; ze kent den man
-tegenover haar en ze heeft geleerd hem te sparen; ze weet dat hij zich niet behandelen
-laat zooals ze sommige andere behandelt—dus richt ze zich met een poging om vriendelijk
-te zijn tot het kleine, bevende persoontje en ontslaat hen eindelijk door een groet,
-waaruit Verschuere lezen kan dat de gunst der barones nog altijd zijn deel is.
-</p>
-<p>»Hindert je iets, Gustaaf?« vraagt, met een stem die enkel muziek is, de jonge vrouw
-eenige oogenblikken later, als ze met haar echtgenoot in de gaanderij is gezeten en
-een wolk meent te bespeuren op zijn gelaat.
-</p>
-<p>»Neen, lieve, niets,« antwoordt Verschuere verstrooid, terwijl hij een jongen wenkt
-om nader te komen, met zijn blad vol dranken.
-</p>
-<p>»Wil je een glas ijswater?«
-</p>
-<p>»Heb ik me misschien een beetje kinderachtig gedragen?« fluistert ze, als beiden bediend
-zijn. »Maar ze maakte me ook zoo verlegen, Gustaaf! ze keek me zoo vinnig aan met
-die booze zwarte oogen.«
-</p>
-<p>»Chut!… Kind, je moet wat voorzichtig zijn; de muren hebben hier ooren.«
-<span class="pageNum" id="pb7">[<a href="#pb7">7</a>]</span></p>
-<p>Hij ziet rondom zich, of ook iemand hen mocht hebben beluisterd, maar het teeken voor
-de quadrille is daar juist gegeven en men is druk bezig met vis à vis te zoeken.
-</p>
-<p>De Verschuere’s dansen niet heden avond; zij blijft zwijgend zitten kijken naar den
-grooten kring, die zich langzamerhand formeert; hij ziet haar van terzijde aan met
-vorschenden blik.
-</p>
-<p>»Ik kan toch niet zeggen dat die monsieur Paul slag heeft van kappen,« begint hij
-aarzelend.
-</p>
-<p>Nu komt de wolk, die daareven zijn voorhoofd ontsierde, zich legeren op haar bleek
-gezichtje.
-</p>
-<p>»O, ik weet wat het is dat je hindert,« roept ze met plotseling opkomenden pijnlijken
-blos. »Je vindt dat ik er niet goed uitzie van avond!«
-</p>
-<p>»Wat een inval! Neen, Nita, werkelijk, je vergist je! Je ziet er even lief uit als
-altijd.«
-</p>
-<p>»Het is heel vriendelijk van je.… maar denk je dat ik het zelve niet zie? En je hadt,
-geloof ik, juist zoo graag eens eer ingelegd met je keus? Als ik maar niet zoo’n hoofdpijn
-had gekregen van dat kappen.… en als die zware japon me niet zoo hinderde!«
-</p>
-<p>»Arm kindje! Laat me je wat eau de cologne geven. En nu ga ik je eens voorstellen
-aan mevrouw Hagen.«
-</p>
-<p>»Och neen, Gustaaf, liever niet!«
-</p>
-<p>»O, zij zal een geheel anderen indruk op je maken dan mevrouw Van Waliënhove, en daar
-mijnheer zoo beleefd geweest is je dadelijk te komen aanspreken.…«
-</p>
-<p>»Ik zou graag naar huis gaan.«
-</p>
-<p>»Maar Nita, hoe kom je er bij?«
-</p>
-<p>»Wezenlijk, ik kan het niet langer volhouden.«
-</p>
-<p>»Je moet het volhouden.«
-</p>
-<p>Ze ziet naar hem op, verschrikt over dien gebiedenden toon, maar zijn gezicht staat
-zoo streng, dat ze haar vraag niet meer herhalen durft en moedeloos achterover leunt
-in haar fauteuil, den met eau de cologne doorweekten zakdoek tegen het gloeiend voorhoofd
-gedrukt.
-</p>
-<p>Daar buigt zich Verschuere haastig tot haar over en fluistert: »Ik bid je, Nita, ga
-rechtop zitten. Daar is Zijne Excellentie. Hij komt naar je toe.«
-<span class="pageNum" id="pb8">[<a href="#pb8">8</a>]</span></p>
-<p>’t Wordt elf uur; tijd voor het souper.
-</p>
-<p>De whist- en hombrespelers in de voorgalerij schrikken op van hun partijtje; dansers
-en danseressen raadplegen verbaasd hun balboekjes; zijn er waarlijk reeds zes dansen
-gedaan en resten er maar vier?
-</p>
-<p>De paren rangschikken zich en volgen den gastheer naar de vertrekken, waarin het souper
-wacht.
-</p>
-<p>’t Is nu niet gelijk het onder sommige vroegere landvoogden zijn kon, een rampaspartij,
-waarbij hooge ambtenaren hun deftigheid verloren onder het nasnellen van uitgedroogde
-sandwiches, waarbij grijze hoofdofficieren meer moeite hadden om een glas wijn te
-veroveren, dan ooit het nemen eener benting hun kostte, waarbij lieve danseressen
-haar adem besmetten met slecht toebereide haringslâ; het was nu een souper zooals
-de gasten van een gouverneur-generaal het konden verwachten.
-</p>
-<p>In de eetzalen, waar de avondkoelte door de hooge boogvensters ongehinderd binnenstroomt,
-zijn tal van tafeltjes aangebracht, gedekt met fijn damast en kostbaar zilver. Hier
-en daar staan reusachtige buffetten, waarop in fonkelend kristal een dessert prijkt,
-zoo smaakvol gerangschikt, zoo fraai en rijk, dat menigeen in het voorbijgaan een
-begeerigen blik werpt op die kunstgewrochten van den franschen confiseur.
-</p>
-<p>Het publiek, geheel vrijgelaten in de keuze der plaatsen, verspreidt zich en zoekt
-tafelgezelschap naar eigen smaak; de adjudanten voorkomen ieders wenschen; de intendant
-vergeet al zijn waardigheden en ridderorden, om op te gaan in de eene waardigheid
-van gastheer; de bedienden in hun livrei van wit laken met goud doen, onder het toezicht
-van den maître d’hôtel, hun plicht onhoorbaar en onopgemerkt, zooals slechts een goed
-gedresseerde inlander dat verstaat; de zalen vullen zich langzamerhand met feestelijke
-geluiden, vroolijk gepraat van jonge stemmen, blij gelach, knallen van champagnekurken,
-rinkelen van glazen en messen.
-</p>
-<p>Door de wijdgeopende dubbele deur heeft de tweede der eetzalen gemeenschap met een
-kleiner salon; in dat salon trekken de heer en mevrouw Van Waliënhove zich terug.
-Met hen dit heilige der heiligen te betreden, is slechts vergund aan zeer enkelen,
-<span class="pageNum" id="pb9">[<a href="#pb9">9</a>]</span>aan de hooggeplaatsten in de verschillende regeeringslichamen, aan de eersten bij
-marine en leger.
-</p>
-<p>’t Zijn meest oudere heeren. Toch wordt onder hen meer dan een gevonden, die, wat
-al te levenslustig, een langen blik werpt op het vele liefs dat hij achterlaat en
-talmt om binnen te gaan; toch zijn er enkele onder de dames die, wanneer ze aan den
-arm van haar strammen cavalier de vroolijke groepjes passeeren, een oogenblik van
-zwakheid hebben, waarin ze wenschen te mogen meedoen zooals het past aan haar jeugd,
-zij het dan ook niet aan de hooge betrekking van haar echtgenoot. Maar dit zijn uitzonderingen.
-Over het geheel stevenen de enkele bevoorrechten haar vriendinnen voorbij met een
-triumfeerend lachje; de echtgenooten, schoon iets minder gevoelig voor onderscheiding,
-kunnen toch niet nalaten de borst hoog op te zetten als ze daar binnen gaan, en dames
-en heeren worden gevolgd door de afgunstige blikken van velen; van velen, die het
-zich met droeve oprechtheid bekennen, dat hun de poorten van dit paradijs nooit zullen
-geopend worden; van enkelen ook die, vervuld van zoete illusie, fluisteren: <span class="corr" title="Bron: «">»</span>Nog één promotie, nog één sterfgeval!.… en dan!<span class="corr" id="xd30e563" title="Bron: »">«</span>
-</p>
-<p>Alleen daarginds, in dien grooten, lustigen kring, waarvan freule Clotilde het middenpunt
-uitmaakt—niet door haar rang echter, maar door haar meesleepende vroolijkheid, haar
-tintelende scherts, haar helderen kinderlach—alleen daarginds, in dien kring van jongelingen
-en meisjes wordt niet gedacht aan den goudglanzenden tempel der eerzucht, die de gevreesde
-gouvernante tot priesteres heeft. Er zullen oogenblikken komen—vele uren wellicht—waarin
-ook die jongelingen en meisjes worden gekweld door de begeerte naar grootheid, naar
-rijkdom, naar roem! Maar nu, met het champagneglas in de hand, met den gloed der balzaal
-op de wangen, met de zorgeloosheid der jeugd in het hart, nu deert het hun weinig
-of ze aanzienlijk zijn of gering, of ze rijk genoemd worden of arm … ze zijn jong,
-de gelukkigen!
-<span class="pageNum" id="pb10">[<a href="#pb10">10</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch2" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e152">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="label">II</h2>
-<h2 class="main">DE FEEËNTUIN.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Den volgenden dag is er diner ten paleize.
-</p>
-<p>De bewoners van Insulindes residentie zijn over ’t geheel vreedzame burgers: ze betalen
-willig schot en lot; men heeft ze bij de invoering der belastingen slechts zacht hooren
-klagen; kalm zitten ze boomen op te zetten in hun vóór-, nog kalmer liggen ze klimaat
-te schieten in hun achtergalerij; hun overigen vrijen tijd brengen ze door met het
-tellen der vallende regendruppels, een bezigheid, die nergens ter wereld zooveel te
-doen geeft als te Buitenzorg.
-</p>
-<p>Er is echter één punt waarop die vreedzame burgers geen scherts verstaan: ’t zijn
-de diners ten paleize. Er worden daar veel soorten van diners gegeven: officieele
-diners, racediners, nieuwjaarsdiners, diners voor hooge logeergasten, diners voor
-notabelen, voor uitverkorenen, voor intiemen en—afdoeners! Alleen op den afdoener
-gevraagd te worden, staat gelijk met een beleediging; slechts op de officieele diners
-te mogen verschijnen is hinderlijk; op het diner der uitverkorenen te zijn genoodigd
-heet een onderscheiding; voor het intieme diner een invitatiekaart te hebben ontvangen,
-staat gelijk met te zijn de vurige bewonderaar, de warme aanhanger van den landvoogd,
-van des landvoogds echtgenoot, des landvoogds familie, ja zelfs van des landvoogds
-politiek!
-</p>
-<p>Nu is er een tijd geweest—een tijd nog steeds met afschuw herdacht—waarin de goede
-residentiebewoners voortdurend gewond werden in hun gevoeligheid op dit punt.
-</p>
-<p>’t Was in den tijd toen de vertegenwoordiger des konings in Indië meende dat hij,
-in wiens hand het wel of wee van millioenen berust, een nietigheid als het opmaken
-der lijst van genoodigden kon overlaten aan de vier vroede mannen, wier krachten land-
-en zeedienst ontroofd worden om de adjudantsbetrekking te vervullen.
-</p>
-<p>Maar, te beginnen met hun aanvoerder, den heer d’Hannecour, ridder van de Militaire
-Willemsorde, van de Kroon van Italië, <span class="pageNum" id="pb11">[<a href="#pb11">11</a>]</span>van de Witte Valk, van de Hertogelijke Saksische Ernestinische Huisorde enz., kolonel
-der artillerie, adjudant van Z.&nbsp;E. den gouverneur-generaal van Nederlandsch-Indië
-en intendant der <span class="corr" id="xd30e582" title="Bron: gouvernementshotels">gouvernementshôtels</span>, bleek dit onmogelijk. Voor hem was elk diner een gelegenheid tot machtsvertoon,
-en daar hij zoo kleingeestig, zoo lichtgeraakt was als iemand maar worden kan, die
-zich tien jaar lang met niet veel anders bezig houdt dan de étiquette aan een klein
-hof, had hij zich voortdurend te wreken over allerlei beleedigingen hem in zijn persoon,
-zijn betrekking of zijn familie aangedaan.
-</p>
-<p>De intendante van haar kant scheen niets zoozeer te vreezen als dat men haar verdenken
-zou van geen stem te hebben in paleisaangelegenheden, terwijl zes dochters, fier op
-de ridderorden van papa, vonden dat de glans die van zijn borst uitging, niets minder
-zijn moest dan een stralenkrans om hare zes aschblonde hoofden; eene meening, die
-niet algemeen scheen te worden gedeeld op Buitenzorg.
-</p>
-<p>Met deze gegevens was er niet veel toe noodig om zich het ongenoegen der Hannecour’s
-op den hals te halen, en men kon er zeker van wezen, dat hij die dit ongeluk had,
-het eene diner vóór, het andere na, zijn neus, of liever zijn mond voorbij zag gaan.
-Ontving hij eindelijk een uitnoodiging, dan was het op een afdoener!
-</p>
-<p>De intendant beeldde zich bij veel anders in, dat hij het met zijn drukke werkzaamheden
-niet overeen kon brengen ook nog de plaatsen te schikken; zoo kwam dan de beurt aan
-zijn trawanten.
-</p>
-<p>Gelukkig waren ze meest ongehuwd of hadden ze jonge vrouwen, die zich niet zoo gauw
-beleedigd gevoelen als dames wier eerste jeugd voorbij is. Ook werden ze gebonden
-door de étiquette, maar die sprak niet zoo duidelijk, of er was nog ruimschoots gelegenheid
-tot het uithalen van een grap, of het verkoopen van een hatelijkheid.
-</p>
-<p>Zoo vond de kokette haar naamkaartje tusschen twee wegens ouderdom gepensioneerde
-leden der weeskamer; zoo kreeg de drukke praatster een stokdooven buur; zoo zag een
-echtgenoot, die zich verplicht had gevoeld den huisvriend de deur te wijzen, vrouwlief
-door dien zelfden huisvriend aan tafel brengen; <span class="pageNum" id="pb12">[<a href="#pb12">12</a>]</span>doodvijanden zaten altijd tegenover elkaar<span class="corr" id="xd30e594" title="Bron: :">;</span> heeren van wie het bekend was dat ze deze of gene dame gaarne ontmoetten, konden
-zeker zijn die dame aan het andere einde der tafel te zien.
-</p>
-<p>Hadden zij het hier maar bij gelaten! Maar nu werden nog daarenboven de vriendjes
-zóó hoog, de anderen zóó laag geplaatst als dit maar eenigszins was overeen te brengen
-met hun rang.
-</p>
-<p>Voorbijgegaan, als een bange droom voorbijgegaan, zijn die booze dagen voor de residentiebewoners.
-</p>
-<p>Wel worden door de adjudanten nog overleveringen bewaard van hun invloed, wel beproeven
-enkelen soms den schijn aan te nemen alsof het nog was gelijk voorheen, maar hun <span class="corr" id="xd30e601" title="Bron: machtvertoon">machtsvertoon</span> gelijkt het blaffen van den gemuilbanden hond, het jaagt niemand vrees aan.
-</p>
-<p>Want—dit weet zelfs het groote publiek—waar mevrouw Van Waliënhove aan het bestuur
-is, daar kan geen sprake zijn van eenige macht buiten de hare.
-</p>
-<p>Misschien is het een bewijs van het politiek doorzicht, waarvoor de heer Van Waliënhove
-bekend staat; misschien heeft hij in de betrekking, die hij vervulde aan vreemde hoven,
-de ervaring opgedaan, dat andere hartstochten blijven sluimeren in de borst eener
-heerschzuchtige vrouw, als ze maar kan toegeven aan dien éénen grooten hartstocht
-van te heerschen; zooveel is zeker<span class="corr" id="xd30e607" title="Bron: ;">:</span> hij laat de barones de meest onbeperkte vrijheid in het bestuur der kleine hofhouding.
-En zij beschaamt het in haar gesteld vertrouwen niet. Dat blijkt bij elke gelegenheid,
-dat blijkt ook heden weer op de meest afdoende wijze.
-</p>
-<p>Het is een klein diner ter eere van de logeergasten, die, voor het bal van gister
-overgekomen, nog op het paleis vertoeven; enkele Buitenzorgers slechts zijn genoodigd.
-Maar hoe klein—de adjudanten aan de beide uiteinden der tafel meegerekend, zijn er
-niet meer dan een twintigtal gasten—het is weer een diner, zooals alleen mevrouw Van
-Waliënhove ze geeft.
-</p>
-<p>Wanneer men de zaal, in een tuin herschapen, betreedt, is de atmosfeer, die daar heerscht
-zoo frisch en geurig, dat ze niet alleen den eetlust, maar ook den geest moet opwekken;
-wat meer zegt, die atmosfeer, hoewel straks vermengd met de dampen van het gebraad,
-der aroma’s der piquante sauzen, het bouquet der <span class="pageNum" id="pb13">[<a href="#pb13">13</a>]</span>fijne wijnen, blijft, dank zij een uitmuntend systeem van luchtverversching, frisch
-en geurig tot het laatst.
-</p>
-<p>De stafmuziek is geplaatst op zulk een wijze, het programma is zoo gekozen, dat mogelijke
-pauzes worden aangevuld, maar de gesprekken niet <span class="corr" id="xd30e617" title="Bron: bemoeielijkt">bemoeilijkt</span>. Tallooze waskaarsen op zware kristallen kronen en in zilveren candelabres verspreiden
-een zacht licht, niet zoo helder als gas, maar ook niet zoo warm en veel geruststellender
-voor de aanwezige dames, die bijna alle de dertig gepasseerd zijn. De stoelen staan
-op den juisten afstand. En dit is een zaak van niet gering belang. Wat toch is onaangenamer
-dan den geheelen avond strijd te voeren met een tafelpoot of een voortdurende drukking
-te gevoelen op uw knieën? Wat kan belemmerender wezen voor het discours, dan wanneer
-er een afgrond gaapt tusschen den heer en zijne dame? Maar wat ook onpleizieriger
-dan de warmte op zich te voelen afstralen van een nabijzijnd lichaam, vooral wanneer
-dat lichaam in een zwarten rok steekt.
-</p>
-<p>Evenals bij alle groote diners in het land der bloemen, schijnt de tafel een reusachtig
-bouquet, op sneeuw ontloken, in zilver en kristal gevat.
-</p>
-<p>Mogen onder de bataviasche dames al enkelen mevrouw Van Waliënhove op zijde streven
-in pracht van damast, porselein en glaswerk,—bloemen gelijk ze pronken op haar disch,
-bloeien slechts in de serres van den botanischen tuin; een wenk aan den hortulanus
-gegeven is oorzaak, dat ze daar slechts bloeien voor de landvoogdes.
-</p>
-<p>De wijnen, die op het paleis worden geschonken, mogen zeldzaam zijn in Nederlandsch-Indië,
-eenig zijn ze niet; een even volmaakte bediening wordt somtijds op de landgoederen
-of in den groothandel gevonden; voor de kookkunst zijn enkele hooggeplaatste dames
-even beroemd als de fransche kok, maar slechts mevrouw Van Waliënhove kan in lange
-en ernstige samenspreking met den maître d’hôtel een menu ontwerpen, dat schijnbaar
-eenvoudig, zoo uiterst fijn, dat zonder overlading zoo rijk aan afwisseling, dat in
-zijn smaakvolle regeling zoo verrassend is.
-</p>
-<p>Voor iemand die weet dat de intendant bij deze gewichtige aangelegenheid altijd wordt
-voorgelicht door zijn hooge gebiedster, kan er geen twijfel bestaan of, wat de rangschikking
-der <span class="pageNum" id="pb14">[<a href="#pb14">14</a>]</span>gasten betreft, is aan al de eischen der <span class="corr" id="xd30e628" title="Bron: etiquette">étiquette</span> voldaan. Wie nog twijfelen mocht, hij zie den kring rond. Zit niet al wat grijs is
-en gedecoreerd onder de heeren, al wat corpulent is en met juweelen behangen onder
-de dames, aan het midden der tafel? Werd niet al wat jong is en er goed uitziet verbannen
-naar het ondereinde?
-</p>
-<p>De eerste dame aan mevrouw Van Waliënhove’s linkerhand is de gade van den algemeenen
-secretaris, een klein, doodmager schepseltje met lieve oogen en iets zeer fatsoenlijks
-in haar smal, zacht gezicht, maar anders uiterst karig bedeeld met vergankelijk schoon.
-</p>
-<p>Blijkbaar is ze verlegen met de hoekige schouders en puntige ellebogen, die, als bakens
-op een onstuimige zee te voorschijn komen uit de massa ruches, kanten, plooisels,
-linten en strikken van haar verknoeide japon.
-</p>
-<p>Ze houdt de oogen onafgewend op haar bord gericht.
-</p>
-<p>Wat haar benauwt, meer nog dan het haar gewoonlijk benauwt om ten paleize te dineeren—’t
-is dat ze aan tafel werd gebracht door den heer Van Sonnefelt, vroeger gouverneur
-van Sumatra’s Westkust, nu lid in den raad van Indië, een man, evenzeer bekend om
-zijn scherp vernuft als om zijn onverholen afkeer van onbeduidende vrouwen.
-</p>
-<p>Ze doet wat ze kan, maar dat is niet veel.
-</p>
-<p>En het duurt niet lang of haar tafelgenoot geeft moeilijk bedwongen teekenen van verveling.
-Dit hindert haar, niet om den heer Van Sonnefelt echter—zij houdt nog veel minder
-van geestige heeren dan hij met mogelijkheid van onbeduidende vrouwen houden kan,—maar
-om haar man. Ze zou hem zoo gaarne eer aandoen in den hoogen rang, waartoe ze met
-en door hem is opgeklommen; meer dan ooit voelt ze, dat ze dit niet kan, en de soep
-is ter nauwernood rondgediend, als ze zich afvraagt, wat ze zich bij zulke gelegenheden
-altijd afvraagt: waarom toch haar man geen algemeen secretaris zijn kan, zonder dat
-zij daarom haar magerheid behoeft prijs te geven aan al die onbescheiden blikken,
-zonder dat zij daarom haar heer moet vervelen, terwijl ze zoo gezellig zitten kon,
-thuis in de achtergalerij bij de kinderen, die haar niet mager vinden en niet dom,
-neen, soms zelfs aardig, als ze goed met hen op dreef is. Op dreef <span class="pageNum" id="pb15">[<a href="#pb15">15</a>]</span>komen met dien Sonnefelt zal ze nooit; dat voelt ze! Hij schijnt ook iets van dien
-aard te vermoeden, ten minste hij keert zich ter linkerzijde.
-</p>
-<p>Dáár vindt hij waardeering. Een paar tintelende oogen, een paar lachende lippen, die
-bij wat gewaagde scherts zich geenszins preutsch samentrekken. ’t Is een mooie brunette,
-mevrouw Heylerts, en wat aan een diner meer waard is, een aardige babbelaarster; niet
-jong meer, maar een van die weinige vrouwen, die de heeren op het denkbeeld brengen
-dat leeftijd eigenlijk maar idée is.
-</p>
-<p>»Zegt u me eens,« vraagt ze iets zachter dan ze daareven sprak, want men weet dat
-de landvoogdes zeer scherp hoort, »begrijpt u dáár iets van?« en ze wijst met de punt
-van haar mes even naar den overkant, waar de heer Verschuere zit met de dochter des
-huizes aan zijn rechterhand.
-</p>
-<p>»Zegt u me eens,« antwoordt Van Sonnefelt op denzelfden toon, »begrijpt u daar niet
-alles van?«
-</p>
-<p>Dan zien ze elkander aan; beiden glimlachen en na een korte pauze herneemt mevrouw
-Heylerts: »’t Is waar, ’t was erg dom van me. Maar de ministers veranderen zoo dikwerf
-tegenwoordig, dat men hun namen haast vergeet.«
-</p>
-<p>»Den naam van den minister van koloniën raad ik u aan altijd goed te onthouden. Dat
-bespaart menige verrassing, dat verklaart veel waarover men anders verbaasd zou kunnen
-staan; dat bereidt voor op onverwachte benoemingen.«
-</p>
-<p>»Zoudt u denken dat …«
-</p>
-<p>»Mevrouw, ik ben vijf-en-twintig jaar in deze verzengde gewesten … en u vraagt me
-of ik denk? Bittere ironie! Vertel me liever eens wat u denkt van mevrouw Verschuere?
-haar type is zoo geheel anders dan het uwe, dat ik wel op een rechtvaardige beoordeeling
-rekenen kan.«
-</p>
-<p>Mevrouw Heylerts laat haar blik rusten op de jonge vrouw en er komt iets zachts in
-haar oogen, terwijl ze het doet.
-</p>
-<p>»Lief vergeet-mij-nietje,« zegt ze eindelijk, »ze hadden haar aan den oever van haar
-beekje moeten laten; de indische zon zal haar verschroeien.«
-</p>
-<p>Niet minder gelukkig dan de heer van Sonnefelt is met zijn vroolijke buurdame, niet
-minder gelukkig is haar cavalier, de <span class="pageNum" id="pb16">[<a href="#pb16">16</a>]</span>schout bij nacht, van de drukke praatster een oogenblik verlost te wezen. Als meer
-ongetrouwde heeren heeft hij zeer eigenaardige denkbeelden: zoo houdt hij vol dat
-men uit dineeren gaat om te eten en wijdt, die overtuiging getrouw, zijn aandacht
-aan de spijskaart met een hardnekkigheid, die zijn dame boos maakt en zijn lijfarts
-handen vol werks geeft.
-</p>
-<p>Trouwens, toen mevrouw Heylerts zag hoe ze geplaatst was, wist ze reeds van welken
-kant haar amusement komen moest, als zij zich amuseeren zou heden avond; zij kende
-den heer Everwoude als een dubbele uitzondering op den regel; hoewel marine-officier,
-had hij geen aangename vormen; hoewel oud en kaalhoofdig, gevoelde hij niets voor
-knappe vrouwen.
-</p>
-<p>De plaats aan de eene zijde van den landvoogd wordt ingenomen door eene dame, die
-er met haar bronskleurig fluweelen kleed en het parelsnoer om den prachtigen hals,
-ongewoon statig uitziet; door een vrouw, die zooals ze daar zit in haar vorstelijk
-toilet, fier en kalm alle aanwezigen overschaduwt, niet door schoonheid—haar volwassen
-dochter is tegelijk met freule Clotilde uitgekomen—maar door het edele van haar gelaat,
-door het hooge in haar blik en houding.
-</p>
-<p>’t Is een feit, een feit meermalen door de dames met voldoening geconstateerd, dat
-de barones die vrouw ontziet, dat ze haar een weinig vreest, ja somtijds haar vleit;
-een minder bekend, maar daarom niet minder onbetwistbaar feit is het, dat de landvoogd
-in de moeielijke oogenblikken zijner regeering zich somwijlen tot haar echtgenoot
-wendt, in de hoop door den heer Hagen het oordeel van mevrouw Hagen te vernemen.
-</p>
-<p>De heer Hagen is vice-president van den Raad van Indië. Hij heeft een veel minder
-gedistingeerd voorkomen dan zijn vrouw; integendeel, hij heeft iets van den pater
-goedleven in zijn rond, gladgeschoren gezicht met den breeden driedubbelen onderkin,
-en van het indrukwekkende in houding en gestalte, dat sommige menschen eenigszins
-bevreesd maakt voor mevrouw Hagen, heeft mijnheer zóó weinig, dat men wel eens zou
-wenschen hem iets van haar te kunnen overdoen.
-</p>
-<p>Onder den schijn van te luisteren naar mevrouw Van Waliënhove, zijn buur, zit de heer
-Hagen te kijken naar mevrouw Verschuere, die er in haar licht blauw kleedje met een
-bouquet vergeet-mij-nietjes <span class="pageNum" id="pb17">[<a href="#pb17">17</a>]</span>in de goudblonde krullen zoo bekoorlijk uitziet dat hij een oogenblik geheel vergeet
-wat hij zichzelven voornam, toen hij, veertien dagen geleden, zijn vier volwassen
-dochters in de armen sloot: »dat het voor hem nu uit moest zijn met die gekheden.«
-</p>
-<p>Mevrouw Verschuere heeft den franschen consul tot tafelgenoot en deze verheugt zich
-in het genot hem niet altijd te beurt gevallen als hij ten paleize dineerde, een dame
-te hebben, die hem in vloeiend fransch antwoord in plaats van met het »<span lang="fr">Oui monsieur</span><span class="corr" id="xd30e667" title="Bron: ”">«</span>, dat hij reeds begon te beschouwen als den eenigen volzin, dien de hollandsche vrouwen
-leerden van zijn moedertaal.
-</p>
-<p>Amuseert mevrouw De Bruining zich slecht, mijnheer De Bruining gaat het al niet veel
-beter. Hij zit met een armezondaarsgezicht. En geen wonder! De verzoeking was hem
-te groot geweest! Hij bedankte voor alle wijnen, tot de Chablis kwam; toen nam hij
-twee glazen en—nu moet hij zwijgen! Want had hij het ongeluk van te praten en zich
-ook maar één oogenblik te animeeren, dan zou zijn overspannen zenuwgestel in een staat
-van opgewondenheid geraken, niet ver verwijderd van dronkenschap.
-</p>
-<p>Zijn dame maakt hem trouwens het zwijgen niet zwaar. Mevrouw Van Ramsberge is eene
-dier vrouwen, die in sarong en kabaia veel praats hebben, maar zoodra ze gekleed zijn
-het zoo benauwd krijgen dat ze maar liefst aan zich zelve worden overgelaten, om ten
-minste adem te kunnen scheppen.
-</p>
-<p>Geruimen tijd na het gebruik van den Chablis heeft de algemeene secretaris als een
-idioot voor zich zitten kijken; nu neemt hij langzamerhand het uiterlijk aan van een
-wijsgeer, nadenkend over de dwaasheden van het menschdom.
-</p>
-<p>In deze nieuwe houding wordt hij echter gestoord door mevrouw van Ramsberge, die schijnt
-te willen toonen dat ze nog juist genoeg adem heeft om een domheid te zeggen.
-</p>
-<p>»Kassian mijn man!«
-</p>
-<p>»Hoe dat, mevrouw? Is de generaal ongesteld?«
-</p>
-<p>»Neen, dat niet. Maar kijk eens naar mevrouw Van Waliënhove! Nu, u zult niet zeggen
-dat hij het treft met zijn dame?«
-</p>
-<p>Zeker niet. De generaal moet nog het eerste vriendelijke woord van hare lippen hooren.
-Zij geeft hem ternauwernood antwoord; <span class="pageNum" id="pb18">[<a href="#pb18">18</a>]</span>haar gedachten zoowel als haar blikken dwalen telkens weder naar de plaats, waarheen
-zoo veler blikken, zoo veler gedachten heden avond dwalen, naar dat jong, nog bijna
-kinderlijk gelaat, waaromheen de bruine lokjes zoo dartel krullen, waarin de groote
-grijze oogen zoo schitteren onder de zijden wimpers, waarop de blos der gezondheid
-en de ronding der eerste jeugd zoo verlokkend tronen. Maar—blijven andere oogen met
-vriendelijke bewondering rusten op al dat liefs—zij keert het gelaat toornig af van
-het schoon, dat niet van haar werd geërfd; van het kind, dat niet haar kind en toch—de
-laatste dagen hebben het bewezen—haar echtgenoot de liefste is.
-</p>
-<p>»Zij moet maar gauw trouwen, vindt u niet?« hijgt mevrouw Van Ramsberge, terwijl ze
-haar dikken bruinen hals koelte toewuift met een kracht, die De Bruining’s steile
-kuif in beweging brengt.
-</p>
-<p><span class="corr" title="Bron: «">»</span>Wie?<span class="corr" id="xd30e687" title="Bron: »">«</span> vraagt De Bruining, bij wien de Chablis nog min of meer werkt.
-</p>
-<p>»Wel, freule Clotilde!«
-</p>
-<p>»Is daar zoo’n haast bij?«
-</p>
-<p>»Haast is er altijd,« zegt mevrouw Ramsberge met het gedecideerde van domme menschen.
-</p>
-<p>»Ja, dat is de indische meening; niet de hollandsche gelukkig!«
-</p>
-<p>Nu kan men mevrouw Ramsberge niet meer grieven, dan door te toonen dat men haar of
-haar meeningen indisch vindt, en zeker zou haar cavalier zich voorzichtiger hebben
-uitgelaten, als zijn denkvermogen niet min of meer beneveld ware geweest.
-</p>
-<p>»Ik zou haast durven beweren dat er hier nog meer haast is dan gewoonlijk, al vindt
-u het dan ook nog zoo indisch van me,« zegt ze en maakt zooveel wind dat nu niet alleen
-De Bruining’s haren te berge rijzen, maar ook zijn bakkebaarden aan de algemeene beweging
-beginnen deel te nemen.
-</p>
-<p>Met de poging om de beide bakkebaarden in één hand te verzamelen, welke poging natuurlijk
-mislukt, werpt de heer De Bruining een langen blik op zeker bleek, vermoeid gezichtje,
-dat hem zachtjes toelacht; hij herinnert zich hoe rond en blozend dat gezichtje was,
-toen hij het voor het eerst tot zich ophief en kuste; hij herinnert zich hoe spoedig
-het verviel en verbleekte, en daar die droevige gedachten den laatsten damp van <span class="pageNum" id="pb19">[<a href="#pb19">19</a>]</span>den Chablis verdrijven, begint hij op ernstigen toon een gesprek:
-</p>
-<p>»Ik ben van een geheel tegenovergestelde opinie, mevrouw Van Ramsberge. Zie die kinderen
-eens een pret hebben. Zou het niet zonde en jammer zijn, ze nu reeds de zorgen van
-een huishouding op de schouders te leggen? Neen, laat ze eerst wat genieten van het
-jonge meisjesleven.«
-</p>
-<p>»Nu, dat doen ze wel. Hoor die Gertrude Hagen eens gichelen! En Clotilde schijnt ook
-niet van de stilsten.«
-</p>
-<p>»Ja, zoo lachen ze niet meer als ze een kleintje thuis hebben.«
-</p>
-<p>»’t Is toch een mensch zijn bestemming,« zegt mevrouw Van Ramsberge en wuift hem de
-punt van zijn das tegen de kin, »dàt zult u toch niet tegenspreken,« en ze kijkt hem
-boos aan, want ze stelt er een eer in, dat haar dochters alle zoo bijzonder gauw—zij
-het dan ook niet bijzonder goed—getrouwd zijn.
-</p>
-<p>»Ja,« zegt De Bruining, zoo knorrig als het redeloos schermen met gemeenplaatsen iemand
-maken kan, »ja, als u daarin komt, wat een mensch zijn bestemming is. ’t Is, om eens
-iets te noemen, ons aller bestemming om gepensioneerd te worden, maar daarom gaan
-we nog niet dadelijk allen ons pensioen aanvragen.«
-</p>
-<p>Dat is een hatelijkheid, denkt nu mevrouw Van Ramsberge; de generaal heeft vijf-en-dertig
-jaar dienst en volgens sommigen wordt het zijn tijd; de heer De Bruining bespeurt
-dat ze het als zoodanig opneemt, maar hij heeft geen lust haar tot andere gedachten
-te brengen en doet wat zijn vrouw reeds een uur doet—hij kijkt in zijn bord.
-</p>
-<p>Behalve de vroolijkheid aan den hoek waar de jonge meisjes zitten, heerscht van het
-begin tot het einde de kalme toon, die de diners ten paleize kenmerkt. Zoo is men
-langzamerhand genaderd tot het einde: men heeft eenige moeite om de glacés, die daar
-straks zoo vlug van de vingers gleden, weer aan te krijgen, maar voor het overige
-staat men even kalm op als men is gaan aanzitten; men leert allengs ook om zich te
-vermaken op officieele wijze.
-</p>
-<p>Het kwartier dat men na het eten staande doorbrengt in de voorgalerij, schijnt heden
-korter te zullen worden dan gewoonlijk. Nauwelijks is de koffie gebruikt, als reeds
-de adjudanten naderen met een beleefde uitnoodiging hen te volgen en de <span class="pageNum" id="pb20">[<a href="#pb20">20</a>]</span>gasten voorgaan naar het achtergedeelte van het paleis.
-</p>
-<p>Er zijn stoelen geplaatst op het balkon, maar het is stikdonker buiten, en juist begint
-men zich af te vragen, wat toch de bedoeling zijn kan van het staren in deze egyptische
-duisternis, als in een diepe stilte—bewijs van de nieuwsgierige spanning waarin het
-gezelschap verkeert—de intendant met zijn zakdoek wuift.
-</p>
-<p>Was de heer d’Hannecour gewapend geweest met het stafje eener fee, niet plotselinger
-had de verandering kunnen zijn, niet tooverachtiger had uit de duisternis het tooneel
-kunnen verrijzen, dat nu het oog der toeschouwers boeit. In een licht zoo zuiver wit
-als werd Bogor’s eeuwig bloeiende tuin te midden der gletschers gevonden, ligt daar
-de vijver, een reusachtige spiegel, gevat in groenfluweelen rand: rondom buigt zich
-zacht wuivend loover, de avondwind suizelt en bestrooit de glinsterende watervlakte
-met bloemen. Daar klinken de vriendelijke tonen eener barcarolle en, bloemguirlanden
-gewonden om de zilveren masten, veelverwige wimpels in top, met rooskleurige zeilen
-zwellend door de geurige koelte, glijden tal van bootjes over het meer.
-</p>
-<p>Nu gaat het schitterend witte licht over in teeder smaragd: hier en daar tusschen
-het dicht geboomte dat den vijver omkranst, vertoonen zich nimfen: zweven naar den
-oeverrand, ze plukken met volle handen lotosbloemen en werpen ze den gondeliers toe.
-</p>
-<p>De barcarolle verstomt, de lichte tonen eener wals dansen over den waterspiegel; daarboven
-klinkt de zilveren lach der spelende nimfen. Straks wordt het tooneel overgoten met
-helrooden gloed; een schetterende fanfare, wild geschreeuw, satyrs springen te voorschijn,
-gondeliers vluchten, nimfen verdwijnen; alles is weer in duisternis gehuld.
-</p>
-<p>De toeschouwers vergeten waar ze zich bevinden; de verrukking barst los in luid gejubel,
-in handgeklap, in dank.
-</p>
-<p>Zijne Excellentie bespeurt het niet. Hij hoort of ziet niets rondom zich; hij ziet
-slechts het stralend gezichtje dat naar hem wordt opgeheven; hij hoort slechts de
-stem, die bevend van verrukking fluistert: <span class="corr" title="Bron: «">»</span>O, papa! ik dank u! ik dank u!<span class="corr" id="xd30e723" title="Bron: »">«</span>
-<span class="pageNum" id="pb21">[<a href="#pb21">21</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch3" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e159">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="label">III</h2>
-<h2 class="main">DE LANDVOOGD IN ZIJN KABINET.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">In een der ruime, hooge vertrekken aan de achterzijde van het paleis is de werkkamer
-van Zijne Excellentie en niettegenstaande de drukte, die de kleine hofhouding medebrengt,
-blijft het daar gedurende de morgenuren zoo stil, zoo rustig alsof het gebouw geen
-bewoners had. Voor heden echter maakt de heer Van Waliënhove niet het gewone nuttige
-gebruik van deze stilte: hij zit achterover geleund in zijn hooggerugden stoel; groote
-eikenhouten kisten vol stukken, gisteren door de mail uit Europa aangebracht, staan
-nog ongeopend rondom hem; de handen zijn werkeloos, de oogen half geloken.
-</p>
-<p>Daar straks is hij een oogenblik gewekt uit zijn gepeinzen—niet daarin gestoord—er
-heeft een lichte tred weerklonken; als in een droom zag hij een tengere gestalte,
-ze droeg een tuiltje veldviooltjes, ze zweefde hem voorbij naar het portret daarginds
-aan den wand … ze drukte een kus op zijn voorhoofd …
-</p>
-<p>Een uur is sedert voorbij gegaan. En nog ligt de dagtaak onaangeroerd, nog droomt
-hij, maar nu niet meer met gesloten oogen, nu met den blik gericht op dat gelaat,
-omkranst met veldviolen. Noch hij, noch zijn kind hadden in de drukte der feesten
-vergeten, dat het heden haar sterfdag was; hij en zijn kind, ze herdachten te zamen
-in een lange omhelzing haar, die voor een korte wijl hem verschenen was in dit leven;
-de goede engel, begaafd met de macht om den vloek, die op dat leven rustte, weg te
-nemen.
-</p>
-<p>O, hij was zwaar geweest om te dragen, die vloek!
-</p>
-<p>Hij had zijn kinderjaren verbitterd, zijn jeugd gemaakt tot een worsteling tegen knellende
-banden; banden, die hij met al zijn kracht niet had kunnen verbreken.
-</p>
-<p>Een <span class="corr" id="xd30e738" title="Bron: adelijken">adellijken</span> naam te dragen en arm zijn! Al de vooroordeelen van zijn stand als met de moedermelk
-te hebben ingezogen, al de begrippen van dien stand te zijn toegedaan, al den trots
-er van te voelen bruisen in zijn aderen—en dan dien trots te moeten vernederen, die
-begrippen verloochenen, die vooroordeelen boeten!
-<span class="pageNum" id="pb22">[<a href="#pb22">22</a>]</span></p>
-<p>Ja, hij was zwaar geweest om te dragen, die vloek!…, tot zij, zijn goede engel, hem
-verscheen.
-</p>
-<p>Wat was toch haar geheim geweest?
-</p>
-<p>Ze was arm als hij, en evenwel, toen ze hun beider armoe vereend hadden, toen waren
-ze rijk geweest, onmetelijk rijk.
-</p>
-<p>Was het waar wat ze lachend beweerde, dat twee jonge menschen, om gelukkig te zijn,
-niet anders behoeven dan twee jonge harten?
-</p>
-<p>Was het haar schoonheid, die geheel haar eenvoudig kluisje verlichtte met zoo bekoorlijken
-glans? Was het haar blik, die het verwarmde met zoo troostvollen gloed? Was het haar
-lach, die het vervulde met zoo kostbaren zilverklank? Of was het wellicht de liefde
-geweest, de wonderbaarlijke, die alles vermag? Was dat de tooverstaf, waarmee ze zijn
-ziel had aangeraakt en teederheid gebracht in plaats van verbittering; de wonderbalsem,
-waarmee ze de duisternis had weggenomen uit zijn oogen en het gemor van zijn lippen;
-het bezweringsformulier, waarmee ze alle sombere denkbeelden had verbannen, om hem
-te doen gelooven in het ongeloofelijke dat ze rijk waren, mateloos rijk, rijker dan
-de rijkste op aarde?
-</p>
-<p>Helaas! dat de verschijning van toovergodinnen zoo kort moet zijn!
-</p>
-<p>Ze scheidde, ach! zoo onwillig, terwijl ze hem het laatste offer harer liefde bracht:
-een kind met den blik, den lach en—hij weet het sinds kort—de toovermacht harer moeder.
-</p>
-<p>Rijker dan de rijkste op aarde!
-</p>
-<p>God, hoe schoon was de droom geweest, hoe vreeselijk het ontwaken! Ach, als ze dan
-heen moest gaan, waarom had ze al den glans en het licht en de muziek met zich genomen?
-</p>
-<p>En als ze alles met zich nemen moest, waarom dan hem alleen achtergelaten in de nu
-onttooverde wereld?
-</p>
-<p>Wanneer hij zich terugdenkt in den tijd, die volgde op haar dood, toen de lasten des
-levens hem zoo zwaar drukten, dat ze zijn rug kromden voor de jaren, toen een hulpeloos
-kind, onverzorgde zusters, zwakke ouders, allen zijn bijstand vroegen, toen hij werkte
-en zwoegde als de minste en toch niet vond wat de minste vinden kan, genoeg! als hij
-zich wegdenkt in dien nacht, dubbel zwart omdat hij volgde op zoo schitterend een
-lentedag, <span class="pageNum" id="pb23">[<a href="#pb23">23</a>]</span>dan vraagt hij zich af hoe hij dien heeft kunnen doorworstelen … Maar ook dan—en dan
-alleen begrijpt hij, hoe hij er toe gekomen is om zich te verkoopen!
-</p>
-<p>Zich te verkoopen!
-</p>
-<p>Honderde malen heeft hij het gefluisterd, dat vreeselijk woord, honderde malen! Al
-de hoon, al de schande er in vervat, is gegrift in de diepste diepten zijner ziel,
-maar nog terwijl hij het uitspreekt in de stilte van zijn binnenkamer, nog doet het
-hem pijnlijk blozen, alsof hij een slag kreeg in het aangezicht; nog krult zich zijn
-lip, zooals ze doen zou bij het vernemen eener laagheid, nog wendt hij het hoofd af
-van het gelaat omkranst met veldviolen …
-</p>
-<p>Want—bloost hij voor zichzelf, hij doet het meer nog voor haar. Immers door zijn tweede
-huwelijk heeft hij zijn eerste verloochend.
-</p>
-<p>De vrouw, die hem kocht, kan hem niets verwijten: zij wist dat hij geen hart te geven
-had en ze vroeg ook geen hart, ze zou niet geweten hebben wat er mee aan te vangen;
-maar Clotilde’s moeder!…
-</p>
-<p>Ja, wèl heeft de vloek zijns levens zwaar op hem gerust!
-</p>
-<p>Want, na jaren lang den aangebonden strijd te hebben volgehouden, buigt hij ten laatste
-het hoofd en onderwerpt zich aan het noodlot, dat hem dwingt zijn oud verveloos wapenschild
-te vergulden door een rijk huwelijk, en dan wordt hem, die zoo dikwerf en zoo dringend
-had gevraagd om een meer winstgevende betrekking, hem die gaarne al zijn krachten
-zou gewijd hebben aan zijn land, als hij daardoor zijn verarmde familie had kunnen
-steunen, hem wordt—o bittere spotternij der fortuin, nu op eens als het ware thuis
-gebracht wat hij zoo lang te vergeefs najaagde.
-</p>
-<p>En al hooger en hooger stijgend, nu hij behalve door bekwaamheid ook door geld gesteund
-wordt, ziet hij zich eindelijk benoemd tot gouverneur-generaal van Neerlandsch-Indië!
-</p>
-<p>Gouverneur-generaal van Neerlandsch-Indië! Ja … maar geketend aan eene vrouw, die
-hij haat.
-</p>
-<p>Haat? Hij schrikt op van het woord, nu het hem daar als van zelf op de lippen komt;
-hij herhaalt het fluisterend, als woog hij de beteekenis er van, als wilde hij nog
-ontkennen wat daar zoo luide wordt uitgesproken in het diepst van zijn hart.
-<span class="pageNum" id="pb24">[<a href="#pb24">24</a>]</span></p>
-<p>Haten? Neen immers! Dat kan, dat mag niet!
-</p>
-<p>Toen ze huwden, heeft hij toen niet geloofd in de mogelijkheid van haar te beminnen?
-Scheen die vorstelijke gestalte, die weelderig schoone vrouw hem niet begeerenswaard;
-bewonderde hij niet dat regelmatig fraai gelaat; meende hij geen liefde te lezen in
-de oogen, die toen nog niet zoo onheilspellend fonkelen, zoo toornig lichten konden?
-</p>
-<p>En later, toen ze hem zijn zonen schonk, toen ze aan de wieg van haar kind meer tot
-teederheid geneigd scheen, waren er toen niet oogenblikken geweest, waarin ze te zamen
-genoten van de weelden die kinderen onbewust hun ouders verschaffen, oogenblikken,
-waarin hij de moeder zijner heerlijke jongens dankbaar was voor dien schat?
-</p>
-<p>Haten? Neen! ’t Is waar, hij heeft een vrouw gehuwd om haar fortuin, maar hij deed
-het niet als een gewetenlooze. Hij gaf haar zijn naam, in het vast geloof dat ze waardig
-was dien te dragen, met het voornemen haar gelukkig te maken, de hoop bij haar datgene
-te vinden, wat hij nog vroeg van het leven: een kalm tevreden lot.
-</p>
-<p>Ach, als ze hem maar een weinig had begrepen!
-</p>
-<p>Als ze maar had kunnen beseffen hoe pijnlijk ze hem wondde met dien kouden blik, met
-dien wreeden lach; als ze maar had gevoeld hoe het blootleggen van een hart als het
-hare, een hart als het zijne voor altijd sluiten moest! Of anders, als ze maar had
-willen veinzen, hij zou niets liever gewenscht hebben dan te leven in een gelukkige
-dwaling.
-</p>
-<p>Maar helaas, er zijn naturen zoo laag, dat ze zelfs het begrip niet hebben hun laagheid
-te verbergen: hoe weinig had ze hem kunnen geven, hoeveel had ze van hem gevraagd!
-Wanneer de man offers brengt op het altaar der liefde, wanneer hij eigen zin en wil
-onderdrukt, eigen wensch verloochent voor de vrouw die hij bemint, dan wordt ze hem
-dierbaarder naarmate de offers die hij bracht, zwaarder waren. Maar wee de vrouw die
-offers eischt waar ze niet bemind wordt, wee den man die ze brengt zonder liefde;
-haat, toornige, machtelooze haat komt zich legeren tusschen hem en haar.
-</p>
-<p>Nu drie jaar geleden, toen hij geroepen werd tot zijn hoogen post, heeft ze van hem
-geëischt, wat hem moeielijk te volbrengen viel: de scheiding van Clotilde.
-<span class="pageNum" id="pb25">[<a href="#pb25">25</a>]</span></p>
-<p>Hij weigerde. Zij sprak over vaderlijk egoïsme, dat de toekomst der dochter bedierf,
-over een half voltooide opvoeding, over een nadeeligen invloed van het indisch klimaat …
-hij bleef weigeren: toen toonde zij zich zoozeer stiefmoeder, dat het kind zelve vroeg
-om te mogen achterblijven; immers de strengste kostschool was beter dan zulk een thuis …
-en hij weigerde niet langer.
-</p>
-<p>En zoo beroofde ze hem van het genot, dat hij zich lang had gedroomd; de plant die
-hij kweekte, waarvan hij elk blaadje bespied, elk knopje welkom geheeten had, moest
-hij verlaten op het oogenblik dat ze zich ontplooide tot vollen, heerlijken bloei.
-En als hij nu, nu zijn ontloken roos is teruggekeerd, den zonneschijn zijner liefde
-slechts over haar had mogen uitstorten! Doch—treurig raadsel—de vrouw, die niet heeft
-kunnen beminnen, kan ijverzuchtig zijn, ijverzuchtig op de doode, voortlevend in haar
-kind.
-</p>
-<p>Thans staat hij op het punt een ander offer te brengen.
-</p>
-<p>Niet dat ze het vraagt, niet dat ze, nu het haar eigen kinderen geldt, een opvoeding
-in Holland noodzakelijk vindt! Och neen, ze roept ach en wee over zijn hardvochtigheid,
-ze noemt hem een vader zonder gevoel, ze toornt, ze dreigt, zoodra hij maar een woord
-durft spreken, doelend op de mogelijkheid eener naderende scheiding.
-</p>
-<p>Toch kan hij het zich niet langer ontveinzen; die scheiding wordt noodzakelijk. Dagelijks
-is hij getuige van tooneelen, die hem de waarheid in het aangezicht slingeren: er
-moet een einde komen aan den bestaanden toestand; dagelijks ziet hij het, hoe de goede
-aanleg der beide jongens wordt bedorven door het onverstand der moeder, hoe hun trotsche
-aard, het erfdeel der Van Waliënhove’s, dreigt te ontaarden in den dommen hoogmoed,
-die de landvoogdes bezielde van het oogenblik af dat ze onder het bulderen der kanonnen
-voet aan wal zette te Batavia.
-</p>
-<p>Ziet hij niet hoe alles samenwerkt om de kinderen een veel te hoog denkbeeld te geven
-van de grootheid huns vaders, die, alles welbeschouwd, toch slechts een tijdelijke
-grootheid is? Werkt die troep hovelingen niet nadeelig op het karakter, zijn die kruipende
-Javanen niet juist geschikt om den kleinen tiran, die in Felix sluimert, te doen ontwaken?
-Wordt de toomelooze drift van Oscar ooit naar behooren gestraft? Wordt niet met al
-<span class="pageNum" id="pb26">[<a href="#pb26">26</a>]</span>zijn luimen en nukken genoegen genomen? Ja, zijn insolenties en ruwe grappen, worden
-zij niet toegejuicht door de vleiers, wier eigen kinderen wellicht verbaasd zouden
-staan, als ze hier eens zagen hoeveel papa verdragen kan? Hij mag niet, als gelukkiger
-vaders uit nederiger stand, zich de weelde veroorloven zelf de opvoeder zijner zonen
-te zijn; hij behoort niet aan zijn huisgezin, maar aan den staat.
-</p>
-<p>De dagen, die het land doorleeft, waarover hij gesteld is, zijn donker: de toekomst,
-die het tegengaat, is ver van rooskleurig; er wordt gevreesd voor steeds grooter achteruitgang,
-zoo niet ondergang dreigt; en hij spant al zijn krachten in om in dat donker licht
-te scheppen, om dien ondergang te voorkomen; hij strijdt tegen den afmattenden invloed
-van klimaat en omgeving, tegen de moeielijkheden aan de positie van landvoogd verbonden.
-De strijd is niet licht en legt zoodanig beslag op al zijn gedachten, al zijn vermogens,
-dat hij gaarne van de zorg voor de opvoeding zijner zonen zou ontheven zijn geworden.
-</p>
-<p>Maar dit mocht niet zijn, en tusschen de regeeringszaken door, peinst hij op middelen
-om die opvoeding te doen slagen.
-</p>
-<p>Hij heeft gewenscht—en tegen den bepaald uitgesproken wil zijner vrouw doorgezet—dat
-Felix en Oscar naar school gingen, dat ze daar leerden en speelden, stoeiden en vochten,
-overwinnaar bleven of onder lagen, juist als andere knapen; maar dat is onmogelijk
-gebleken.
-</p>
-<p>Hij mocht nog zoo duidelijk verklaren, dat hij geen onderscheid wenschte, hij mocht
-zijn jongens naar school zenden, te voet, in weer en wind, in het traditioneele blauwe
-pak, de tasch op den rug gebonden, de onderwijzer kan toch niet vergeten dat het de
-kinderen van Zijne Excellentie zijn.
-</p>
-<p>Als het ongeluk wil dat in een vechtpartij Felix een blauw oog heeft opgeloopen, komt
-het hoofd der school, bleek van schrik, zijn verontschuldiging aanbieden; kort daarna
-wordt hij om deze onhandigheid overgeplaatst; zijn opvolger houdt zich overtuigd dat
-die overplaatsing het natuurlijk gevolg is van het blauwe oog en straft den eersten
-den besten, die het waagt een Van Waliënhove aan te raken, zoo voorbeeldig, dat geen
-knaap zich meer schuldig maakt aan die majesteitsschennis.
-</p>
-<p>Het schoolgaan op deze wijs moest nog veel nadeeliger werken <span class="pageNum" id="pb27">[<a href="#pb27">27</a>]</span>dan het leeren aan huis, en mevrouw Van Waliënhove—had ze misschien de hand gehad
-in de geheele zaak?—kreeg haar wensch: een gouverneur.
-</p>
-<p>Het mocht geen gewone schoolmeester zijn, de gouverneur van mevrouws zonen! Dus werd
-een buitengewone gezocht, iemand die akten had voor alle mogelijke en onmogelijke
-vakken. Hij bleef drie maanden.
-</p>
-<p>Och neen, ’t moest heel iets anders wezen, niet zoo’n pedant heer van het middelbaar,
-maar iemand van het lager onderwijs, zoo’n manneke dat men niet behoefde te ontzien.
-Hij hield het een half jaar uit. Er was een Franschman geprobeerd, een Duitscher,
-een candidaat in de letteren, een dokter in de wijsbegeerte … nu kort geleden is voor
-de zesde maal de gouverneur tot Zijne Excellentie gekomen, met beleefd maar dringend
-verzoek om ontslag—en Zijne Excellentie de onderkoning van Indië heeft beschaamd gestaan
-voor dien nederigen man: hij heeft niet durven vragen wat de reden was van zijn verzoek,
-hij wist het. En hij weet ook, dat degeen die in ’s mans plaats komt … ah ja, de mail
-ligt daar nog ongeopend vóór hem, misschien is er bericht; misschien dat de laatste
-poging door hem aangewend, alvorens tot het uiterste over te gaan, gelukt is.
-</p>
-<p>Hij leest haastig de adressen zijner brieven, opent een daarvan, vliegt den inhoud
-door en op het gelaat, dat daar straks zoo somber stond, komt nu een trek van blijde
-verrassing.
-</p>
-<p>Een paar malen loopt hij met den geopenden brief de kamer op en neer, dan schelt hij
-en beveelt den intendant te roepen.
-</p>
-<p>»Herinnert u zich nog, kolonel,« vraagt hij, zoodra deze gezeten is, »herinnert u
-zich nog den kolonel Van Beevelant?«
-</p>
-<p>»Die gewond werd op Atjeh, en kort daarna gepensioneerd? Zeker herinner ik mij dien,
-Excellentie! Hij is, meen ik, reeds als tweede luitenant ridder geworden, en …«
-</p>
-<p>»Juist. U moet weten, kolonel Van Beevelant en ik zijn schoolkameraden geweest.«
-</p>
-<p>»Ah zoo?« vraagt d’Hannecour, dadelijk op zijn <i lang="fr">qui vive</i>.
-</p>
-<p>»En we zijn altijd vrienden gebleven«.
-</p>
-<p>Met de vlugheid van den hoveling heeft de intendant begrepen welk antwoord hier dienstig
-zijn kan.
-</p>
-<p>»Ik ben zeker dat hij die onderscheiding waardig was. Toevallig <span class="pageNum" id="pb28">[<a href="#pb28">28</a>]</span>heb ik het voorrecht gehad onder hem te dienen. Onze dames vooral sympathiseerden
-erg; we zagen elkaar veel en zijn altijd min of meer gelieerd gebleven.«
-</p>
-<p>»Wel zoo, dat doet me genoegen. U weet, hij had een zoon, zijn eenige.«
-</p>
-<p>»Ja, Frans. Hij was de speelkameraad van mijn kinderen, een aardige, veelbelovende
-jongen. Weet Uwe Excellentie misschien wat er van hem geworden is?«
-</p>
-<p>»We zullen het, denk ik, spoedig vernemen. De fransche mail is aan: welnu, dan is
-hij gisteravond afgestapt te Batavia en nu waarschijnlijk op reis naar hier.—A propos,
-zoudt u den adjudant van dienst willen vragen hem te gaan halen van ’t station?«
-</p>
-<p>»Met genoegen. Hè, wat vind ik dat aardig, Frans Beevelant weer eens terug te zien!
-En wat een verrassing zullen ze het thuis vinden!«
-</p>
-<p>»Ik hoop zeer dat uwe familie haar oude betrekking op hem niet zal vergeten. De dames
-geven in zulke zaken meest den toon aan, en het zou hem zeker veel waard zijn door
-mevrouw d’Hannecour te worden gepousseerd.«
-</p>
-<p>De kolonel buigt, zichtbaar gevleid.
-</p>
-<p>»Heb daarover geen zorg, Excellentie! Hij zal met open armen worden ontvangen. Zulk
-een aardig jongmensch en daarenboven de zoon van een goed, oud vriend.«
-</p>
-<p>»En daarenboven de gouverneur mijner jongens.«
-</p>
-<p>De intendant ziet den landvoogd aan alsof hij denkt aan een grap.
-</p>
-<p>»U zegt?« vraagt hij met een pijnlijk glimlachje.
-</p>
-<p>»De gouverneur mijner jongens,« antwoordt baron Van Waliënhove droog.
-</p>
-<p>»De gouverneur?« herhaalt d’Hannecour, en op zijn daareven zoo glanzend gelaat is
-de grootste verlegenheid te lezen. »De gouverneur?«
-</p>
-<p>»Wat ik u bidden mag, kolonel, blijf niet zoo stilstaan bij dat woord gouverneur.
-Het mocht u eens doen vergeten dat de gouverneur uw bijzondere gunsteling, de speelkameraad
-uwer dochters en de zoon van ons beider ouden vriend is.«
-<span class="pageNum" id="pb29">[<a href="#pb29">29</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch4" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e166">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="label">IV</h2>
-<h2 class="main">EEN INDISCHE HUISHOUDING.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">»Mama, ik wil koek!«
-</p>
-<p>»Ma, Wim knijpt me … <span lang="ms">Adoe! adoe!</span>«<a class="noteRef" id="xd30e844src" href="#xd30e844">1</a>
-</p>
-<p>»Maatje heef hort aan Jantje!«
-</p>
-<p>»Mama, <span lang="ms">toetie minta boeboer.</span>«<a class="noteRef" id="xd30e853src" href="#xd30e853">2</a>
-</p>
-<p>Ziedaar de kreten, die, vergezeld van het geraas, dat lepels en vorken in kinderhanden
-maken, worden geslaakt door het zevental dat om de ontbijttafel der Bruinings gelegerd
-is in houdingen, welke slechts darwinistische denkbeelden vermogen te wekken.
-</p>
-<p>Die ontbijttafel is bedekt met tal van gerechten.
-</p>
-<p>»Want, niet waar,«—aldus mevrouw De Bruining—»wanneer men zooveel kinderen heeft,
-dan moet er van alles zijn? Daar hebt u Jantje, die wil altijd gort hebben en voor
-Non moet er koek wezen; dan eet Toetie boeboer en het kleintje«—er is altijd een kleintje!—»het
-kleintje kan nog niet veel anders verdragen dan nassie tim, terwijl Bruining op zijn
-kop chocolade gesteld is en juf graag kip of vleesch heeft bij de boterham.«
-</p>
-<p>»Stil toch, kinderen,« spreekt mevrouw, met een stem, veel te zwak om het rumoer te
-overschreeuwen. »Ik zal je helpen, maar gil dan niet zoo! Wou je koek, Non? Hier poesje.
-En jij Wim … jongens, vecht nu niet langer … kom je boterham eten … Spen kassi roti …
-waar is Spen?«
-</p>
-<p>Spen is aan het melk koken, bericht de baboe, die op den grond zit met een schotel
-<span class="corr" id="xd30e862" title="Bron: rijstenpap">rijstepap</span> en de vijfjarige Toetie volpropt met den boeboer, alsof het een jonge kalkoen was
-die gepild moet worden.
-</p>
-<p>Nu had Spen reeds een uur geleden de melk kunnen koken, maar met het overleg den inlander
-eigen, waar het geldt eenig werk te ontloopen, stelt hij dit altijd uit tot het oogenblik
-van aanval; de jeugdige Bruinings te bedienen is geen gemakkelijke taak en hij laat
-die liefst over aan hunne moeder.
-<span class="pageNum" id="pb30">[<a href="#pb30">30</a>]</span></p>
-<p>Zij vliegt dan nu ook links en rechts, om de wenschen harer lievelingen te vervullen;
-zoo gauw echter niet of jongeheer Jan vindt gelegenheid om de »hort«, waar hij daareven
-zoo dringend om riep, overal te brengen waar ze niet behoort.
-</p>
-<p>Hij teekent zich met de stroop een paar snorren, die een sappeur hem zou kunnen benijden;
-nu gaat hij over tot het aanbrengen van groote dwarsstrepen op zijn voorhoofd, welke
-hem iets diepdenkends zouden geven zonder de beide gortkorrels aan de punt van zijn
-neus.
-</p>
-<p>Misschien zou Lavater een studie gemaakt hebben van de tegenstrijdigheden in de uitdrukking
-op Jantje’s gelaat, maar mevrouw De Bruining heeft daarvoor geen tijd. Nauwelijks
-ontdekt ze het snood bedrijf, als ze een natten handdoek grijpt en daarmede op den
-teekenmeester toeschiet …
-</p>
-<p>Juist op dit oogenblik weerklinkt een hartverscheurende kreet. De strijd tusschen
-Willem en Louis met ongewone hardnekkigheid voortgezet, was weldra ontaard in een
-buiteling en de buiteling beëindigd met een even treurig als verrassend voorval: Louis
-kwam met een weinig beschermd lichaamsdeel terecht in de heete rijstepap.
-</p>
-<p>Met pas gekrulde kuif en wijd uitgespreiden bakkebaard, met zijn das in de hand en
-zijn jas op den arm, vliegt nu de heer De Bruining de achtergalerij binnen: hij heeft
-door het hartverscheurend gegil van Louis gemeend, dat er een vreeselijk ongeluk gebeurde,
-maar de houding die het ventje aanneemt, nu hij uit de heete pap opkrabbelt, is zóó
-dwaas, dat papa met de kinderen en bedienden instemt en het uitschatert van lachen.
-</p>
-<p>De kus, dien hij zijn vrouw op de lippen drukt, het goeden morgen dat hij zijn jongens
-toeroept, zouden vriendelijker zijn, als hij niet zoo gejaagd was; immers hij is reeds
-gekleed voor zijn dagelijksch bezoek bij den gouverneur-generaal; binnen een half
-uur moeten hij en Zijne Excellentie een zaak bespreken, die alleen met behulp van
-zeker staatsblad te bespreken is. En nu werd hij in het bestudeeren van dat staatsblad
-gestoord door den noodkreet van zijn zoon. Mevrouw is neergeknield om de vuurroode
-plek, die Louis bij zijn evolutiën bloot geeft, te betten met den natten handdoek
-voor Jantje bestemd; Jantje vliegt paatje tegemoet, paatje geeft toe aan een opwelling
-van vaderlijk <span class="pageNum" id="pb31">[<a href="#pb31">31</a>]</span>gevoel en de lichtbruine vloeistof, waarin bij de tropische hitte Jantje’s teekeningen
-zich hebben opgelost, kleeft tusschen het ronde gezichtje en de mooie bakkebaarden.
-</p>
-<p>Jantje vindt het aardig, maar papa laat zich een woord ontvallen, een woord dat …
-in ’t kort, dat hij hoogst waarschijnlijk niet gebruiken zal als hij straks in gezelschap
-is van Zijne Excellentie.
-</p>
-<p>Doodelijk ontsteld rijst mevrouw De Bruining overeind en spant alle krachten in om
-nog meer zulke woorden te voorkomen.
-</p>
-<p>De drie eitjes, die de algemeene secretaris moet gebruiken om bij zijn veelomvattende
-werkzaamheden staande te blijven, kunnen alleen door zijn Wies naar den eisch gekookt
-worden, en daar de juffrouw nog steeds niet verschijnt en de Spen volhardt bij het
-melk koken, terwijl Louis kermt en Jantje snikt, heeft ze de handen vol.
-</p>
-<p>Daar komt een inlandsch naaistertje, een naaistertje zoo jong en mooi als slechts
-bij ongetrouwde dames een dienst vinden, binnentrippelen: ze brengt een boodschap
-van »nonna jupprou«; nonna jupprou heeft erge kiespijn; nonna jupprou kan onmogelijk
-opstaan en nonna jupprou vraagt haar ontbijt.
-</p>
-<p>Terwijl ze daarvoor zorgt, ontsnapt een diepe zucht aan mevrouw De Bruining’s borst.
-</p>
-<p>»’t Wordt toch wat erg,« meent Daniël, die den zucht hoort en met bezorgdheid opmerkt
-hoe bleek zijn vrouw er weer uitziet vandaag, »’t wordt toch wat erg! Jij hadt van
-morgen wel pijn in den rug …«
-</p>
-<p>»Maar Daan! Alsof de meesteres zich zoo zou mogen toegeven als de juf!« zegt mevrouw
-De Bruining niet zonder eenige bitterheid. »Trouwens, ’t is al wat beter en straks,
-als ik mijn stortbad genomen heb, zal het wel heelemaal over zijn. Nog een boterhammetje?«
-</p>
-<p>»Neen, dank je! Begin nu eerst zelf eens wat te eten.« En na een pauze, door de kinderen
-krachtig aangevuld:
-</p>
-<p>»Wil ik je eens wat zeggen, Wies? Het gaat met deze juffrouw alweer net als met de
-beide vorigen, je hebt er meer last dan pleizier van.«
-</p>
-<p>»Och lieve, dat is nu eenmaal niet anders in Indië.«
-<span class="pageNum" id="pb32">[<a href="#pb32">32</a>]</span></p>
-<p>»Maar het is toch niet bij iedereen zoo. Ik ken wel dames, die van haar bonne heel
-wat meer gedaan krijgen dan jij.«
-</p>
-<p>»Ik geloof dat het aan mij ligt,« zegt de arme Wies beschaamd; »als je denkt dat dit
-de negende is. Ik ben te zwak.«
-</p>
-<p>»Ja, dat is het, oudje. Je bent te goed!«
-</p>
-<p>Ze glimlacht en legt een oogenblik haar hand in de zijne. Hij drukt die hand, ziet
-haar in het gelaat, dat met dien glimlach niet vermoeid meer schijnt, en de kinderen
-mogen leven maken zooveel ze willen, hij mag het teeder woordje nog zoo zacht fluisteren—zij
-verstaat het.
-</p>
-<p>’t Is een korte vreugd. In dezelfde zenuwachtige haast, waarmede hij naar binnen kwam
-stormen, vliegt hij overeind. »Mijn hemel! ’t is half negen. Ik moet weg! Wordt er
-ingespannen? Kinderen, houdt je stil … Wies! zorg dat de rijsttafel precies half een
-op tafel staat, dan kan ik … hou je mond, schreeuwleelijk—dan kan ik nog een oogenblik
-rusten.«
-</p>
-<p>Nauwelijks heeft papa zijn hielen gelicht of de wilde horde vliegt den tuin in; mama
-bedenkt dat ze geen hoeden op hebben en geen schoenen aan; maar in ’s hemelsnaam!
-De stilte is zoo verrukkelijk! En het is nu juist een geschikt oogenblik voor haar
-om te ontbijten.
-</p>
-<p>Gauw een kop thee, de beste is afgeschonken, maar ze kan nog wel eens opgieten; een
-eitje, de eieren van eigen kippen zijn altijd voor Daan, maar och, men kan het met
-koopeieren ook wel eens treffen …
-</p>
-<p>Dat smaakt. Ze zal zich een tweede kopje inschenken, een tweede broodje smeren … daar
-begint ze onrustig te worden, ze werpt schuchtere blikken naar beneden, naar de trap;
-weldra durft zij de oogen niet meer opheffen van haar bord. Immers, ze weet dat ze
-daar beneden aan de trap wordt opgewacht; wel niet met kwade bedoelingen, maar … met
-ongeduld, met steeds klimmend ongeduld.
-</p>
-<p>Reeds stijgt een verward rumoer tot haar op; reeds onderscheidt ze het afschuwelijk
-neusgeluid, dat alleen een chineesche varkensslager kan voortbrengen; in de verte
-bengelt het klokje van den klontong; dichterbij kakelen kippen en kirren duiven die
-op voedsel wachten; boven alles uit weerklinkt de weinig <span class="pageNum" id="pb33">[<a href="#pb33">33</a>]</span>melodieuse stem van Spen, die quasi de verkoopers van groenten vruchten, hout, klappers
-en wat ze meer op hun krakende picolans komen aandragen, onderhoudt over hun schandelijk
-overvragen.
-</p>
-<p>Mevrouw De Bruining neemt zich voor, hen te laten wachten; ze zal haar boterham rustig
-opeten, zich nergens aan storen <span class="corr" id="xd30e906" title="Bron: ..">…</span> haar oog ontmoet den strakken blik van twee naaisters, die zich houden of het haar
-bepaald onmogelijk zijn zou één steek te doen vóór zij ze werk geeft; daar fluistert
-de waschmeid een dringende bede om zeep, de kokkin bewaart, voor de gesloten deur
-der goedang gezeten, een stilzwijgen, dat zegt: »mensch, maak die deur open of ik
-zal je op je rijsttafel laten wachten zoolang als je er nog nooit op gewacht hebt.«
-</p>
-<p>De moed begeeft haar; een laatste verlangende blik op den trekpot en ze rijst langzaam
-overeind om aan de vervulling harer huishoudelijke plichten te beginnen.
-</p>
-<p>Mevrouw De Bruining is de goedheid zelve.
-</p>
-<p>Voor ieder, met het karakter van den inlander bekend, zal het na deze mededeeling
-duidelijk zijn, dat er op geheel Buitenzorg geen dame gevonden wordt, die een grooter
-aantal bedienden heeft en slechter bediend wordt, geene die meer passergeld <span class="corr" id="xd30e913" title="Bron: bebruikt">gebruikt</span> en minder eten op tafel krijgt, geene die uit haar tuin vol vruchtboomen zoo zelden
-een eetbare pisang of djamboe plukt als zij.
-</p>
-<p>Door ervaring geleerd, bereidt ze er zich op voor om, als zij ’s morgens haar oogen
-opent, allerlei onaangename tijdingen te hooren. Zooals echter vandaag alles schijnt
-saam te spannen om haar tot wanhoop te brengen, daar is zelfs zij niet op voorbereid.
-</p>
-<p>Het begint met de mededeeling van kokkie, dat een zeker geheimzinnig dier van nacht
-vier kippen heeft weggehaald; dan komt de tuinman vertellen dat een van de groote
-bloempotten met de juist bloeiende sering, in elkaar is gezakt; de huisjongen, haar
-steun en hulp, vraagt veertig gulden voorschot en twee dagen verlof om te gaan trouwen—voor
-de derde maal in den loop van dit jaar; onmiddellijk na hem nadert nog grooter onheilsbode
-in den persoon van den koetsier: hij meldt dat een der beide Sydneyers ziek is.
-<span class="pageNum" id="pb34">[<a href="#pb34">34</a>]</span></p>
-<p>Dit is te veel! <span id="xd30e922"></span>Moedeloos zinkt ze neer op haar stoel voor den goedang; werkeloos laat ze het toe
-dat de kooplieden haar beetnemen; ze ziet kokkie boter stelen in meer dan gewone mate,
-ze verzet er zich niet tegen, ze merkt op hoe de lampenjongen met de petroleum omgaat
-of het water ware: ze zwijgt. Daar wordt ze plotseling uit haar sombere moedeloosheid
-gewekt; was dat niet een noodkreet, een gil in doodsangst geslaakt, die daar het moederoor
-trof?
-</p>
-<p>Reeds is ze den stoet kinderen tegemoet gevlogen, die onder akelig gehuil uit den
-tuin komt aanloopen. Wat is er gebeurd? Een kleinigheid maar, vinden de baboes, te
-oordeelen naar haar kalmte; de kinderen hebben steentjes in hun ooren gestopt, anders
-niet!
-</p>
-<p>Een flauwe herinnering aan steentjes, die met een haarspeld uit hun schuilplaats werden
-opgedolven, speelt de arme Wies door het hoofd. Maar neen, beter dadelijk ingespannen!
-den dokter halen!
-</p>
-<p>Onmogelijk! De vossen zijn met de coupé naar het paleis, een van de Sydneyers is ziek.
-</p>
-<p>Een haarspeld dàn!
-</p>
-<p>Ha, hier komt er reeds een te voorschijn, een steentje namelijk! en hier nog een …
-’t blijkt nu, dat er ook enkelen in den neus verdwaalden.
-</p>
-<p>De Bruining rijdt het erf op.
-</p>
-<p>»Man, laat niet uitspannen! De koetsier moet dadelijk naar den dokter.«
-</p>
-<p>De gehoorzame echtgenoot brengt de orders aan den koetsier over, zonder ook maar te
-vragen wat er gebeurd is; hij is er aan gewoon bij zijn thuiskomst een gebroken arm,
-verstuikt been of plotseling opgekomen koorts te vinden.
-</p>
-<p>»Daan, verbeeld je!« roept Wies, als hij terugkeert in de achtergalerij, meest het
-tooneel hunner huiselijke rampen; »Daan, verbeeld je, daar hebben de kinderen zich
-volgepropt met steenen!«
-</p>
-<p>»Kom, Wies!« roept hij ontsteld, maar niet verbaasd, daar van die kinderen hem niets
-meer verbazen kan, »’t is waarachtig of het casuarissen zijn. Geef ze castor-olie!«
-<span class="pageNum" id="pb35">[<a href="#pb35">35</a>]</span></p>
-<p>»Neen lieve, dat is de kwestie niet. Ze zitten in hun neus, in hun ooren.«
-</p>
-<p>»Groote God! En de baboes dan? En de juffrouw!«
-</p>
-<p>»Die ligt in haar kamer te lezen.«
-</p>
-<p>De algemeene secretaris grijpt met beide handen naar zijn achterhoofd en laat een
-zucht hooren, die veel op pijnlijk kermen gelijkt. Mevrouw ziet die beweging met bekommerd
-gelaat en zegt: »Als je weer wat ijs op je hoofd wilt leggen, ik heb reeds laten halen.«
-</p>
-<p>»Straks graag. Dat moest er nog bij komen. De kinderen misschien voor hun leven ongelukkig!«
-</p>
-<p>»Waar bij?« herhaalt de heer De Bruining opgewonden. »Wel … maar, ’t is waar! Je weet
-het nog niet. Daar is me Verschuere benoemd …«
-</p>
-<p>»Benoemd? Tot … tot eersten gouvernements-secretaris?«
-</p>
-<p>»Ja. En dat terwijl Van Heuvel er het volste recht op had, terwijl het hem beloofd
-was; hij is resident van Krawang gemaakt, de arme drommel!«
-</p>
-<p>»Mijn hemel, Daan! Verschuere …«
-</p>
-<p>»Ja, je moogt wel schrikken.«
-</p>
-<p>»Het verwondert me van den gouverneur.«
-</p>
-<p>»Mij niet. Ik ben voor niets geen twintig jaar lang in Indië geweest. Herinner je
-je nog dien tijd, toen de grootste ezels de mooiste betrekkingen kregen, alleen omdat
-er schot moest komen, alleen omdat de schoonzoon van den minister op moest klimmen?«
-</p>
-<p>»Ja, ’t is erg. Dus van referendaris op eens eerste gouvernements-secretaris? Maar
-trek het je niet aan. Wind je niet zoo op, Daan, denk aan je hoofdpijn!«
-</p>
-<p>»O Wies!« roept hij, terwijl hij haar handen grijpt en het pijnlijk gloeiend voorhoofd
-daarop laat neerzinken. »O Wies! eisch niet van me, dat ik me kalm houd …«
-</p>
-<p>»Je vreesde het wel een weinig, niet waar? Het komt niet geheel onverwacht?«
-</p>
-<p>»Neen, ik heb het zien aankomen. Ik heb het verwacht. Ik weet wie Verschuere is …
-hij werkt vlugger, beter, gemakkelijker … hij kan meer dan iemand anders! Maar ik
-ken hem van vroeger, hij ontziet niets; hij ontziet niemand … wat hem <span class="pageNum" id="pb36">[<a href="#pb36">36</a>]</span>in den weg staat loopt hij omver … en ik sta hem in den weg, Wies.«
-</p>
-<p>»Komaan,« spreekt ze vertroostend, »je moet zoo gauw den moed niet laten zinken. De
-gouverneur is je genegen.«
-</p>
-<p>»Maar Verschuere is de neef van den minister.«
-</p>
-<p>»Beste man! Denk om onze kinderen! We moeten den strijd volhouden zoolang we kunnen—dat
-heb je tot nu toe altijd gedaan.«
-</p>
-<p>»Ja, als ik die zenuwhoofdpijnen niet had! Als ik niet zoo vreeselijk was afgebeuld,
-nu drie jaar lang … Goddank, daar is de dokter.«
-</p>
-</div>
-<div class="footnotes">
-<hr class="fnsep">
-<div class="footnote-body">
-<div id="xd30e844">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd30e844src">1</a></span> O wee!&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd30e844src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div id="xd30e853">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd30e853src">2</a></span> Toetie vraagt pap.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd30e853src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-</div>
-</div>
-</div>
-<div id="ch5" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e173">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="label">V</h2>
-<h2 class="main">DE JONGGEHUWDE IN HAAR EIGEN HUIS.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">De woning, waarin de nieuwbenoemde zijn vrouw binnenleidde, was niet zulk een bescheiden
-nestje als waarin jonge indische paartjes meestal de eerste huwelijksjaren doorbrengen
-en och, zoo naamloos gelukkig zijn kunnen dat ze later, in hun marmeren paleis, nog
-met zoet verlangen terugdenken aan dat nederig stulpje. Het was een ruim huis, vol
-licht en lucht, gelegen op den besten stand van <span class="corr" id="xd30e968" title="Bron: Buitenzog">Buitenzorg</span>, met het uitzicht in den Plantentuin.
-</p>
-<p>»Nu kind, ben je tevreden?« vraagt hij, als hij haar heeft rondgeleid.
-</p>
-<p>»Of ik tevreden ben?… Ik heb dikwerf gedroomd van zoo’n huis en zoo’n uitzicht, maar
-dat het ooit werkelijkheid zou worden, neen, dat had ik niet durven denken.«
-</p>
-<p>»Je zult mettertijd in een nog veel mooier, nog veel grooter huis wonen, dat beloof
-ik je!«
-</p>
-<p>»Nog grooter? En ik <span class="corr" id="xd30e976" title="Bron: vindt">vind</span> dit al te groot voor twee menschen, voor twee menschen die elkaar liefhebben, ten
-minste.…«
-</p>
-<p>»Dwaas kind! Een huis met vijf kamers!«
-</p>
-<p>»En twee beneden. Dat maakt zeven.«
-<span class="pageNum" id="pb37">[<a href="#pb37">37</a>]</span></p>
-<p>»Ja, maar die moet je niet meêrekenen. Die hebben we noodig voor de <span class="corr" id="xd30e985" title="Bron: logés">logées</span>.«
-</p>
-<p>»Zouden we veel <span class="corr" id="xd30e990" title="Bron: logés">logées</span> krijgen, denk je?«
-</p>
-<p>»Natuurlijk. Als je op Buitenzorg woont, heb je altijd <span class="corr" id="xd30e996" title="Bron: logés">logées</span>. In den <span class="corr" id="xd30e999" title="Bron: Oostmoesson">oostmousson</span> komen de kennissen van Batavia, omdat ze het er niet kunnen uithouden van de warmte;
-in den <span class="corr" id="xd30e1002" title="Bron: Westmoesson">westmousson</span> komen de kennissen uit de Preanger, omdat ze het er niet kunnen uithouden van verveling.«
-</p>
-<p>»Niet zoo heel prettig altijd vreemden over den vloer te hebben, <span class="corr" id="xd30e1007" title="Bron: vin">vind</span> je wel?« vraagt mevrouw Verschuere.
-</p>
-<p>»Och, daar merk je hier zoo weinig van, vooral als er een logeergebouw is. Maar om
-op die vijf kamers terug te komen. Een daarvan—deze rechts—is bestemd voor mijn bureau;
-deze had ik gekozen voor een boudoirtje.«
-</p>
-<p>»Een boudoir? Voor mij?«
-</p>
-<p>»Ja, je begrijpt, je moet zoo’n vertrekje hebben, waarin je je amuseeren kunt met
-je piano en je boeken, of je handwerkjes, terwijl ik in mijn bureau zit.«
-</p>
-<p>»Moet je veel in je bureau zitten?«
-</p>
-<p>»Ja.«
-</p>
-<p>»Maar zouden we niet in dezelfde kamer kunnen werken? Ik zou je niet hinderen; ik
-kan zoo stil zijn als een muis, en het zou veel gezelliger wezen.«
-</p>
-<p>»Onmogelijk, kind. Jullie vrouwen hebt altijd een zeker frou frou, en als ik werk
-kan ik niet het minste gerucht verdragen. Dan rest er een voor slaapsalet en verder
-deze voor de kleedkamer van mevrouw, en dit kleintje voor de kleedkamer van mijnheer.«
-</p>
-<p>»Hoe deftig!«
-</p>
-<p>»We moeten een beetje deftig zijn, dat behoort er zoo bij … Neen, lach me nu niet
-uit, Nita! Ik meen het.«
-</p>
-<p>Ze wandelen het huis nog eens samen door, tot eensklaps mevrouw Verschuere stilstaat
-met de vraag: »Maar wat moeten we eigenlijk met die groote galerijen beginnen?«
-</p>
-<p>»Wel, ze zijn niets te groot. Integendeel, bij de eerste de beste partij, die we geven,
-zul je zien dat de binnengalerij eigenlijk te klein is. Voor een dineetje van twaalf
-personen is de achtergalerij goed, maar meer zou je er ook niet kunnen plaatsen, terwijl
-vóór … ja, dat gaat. Laat zien: een dertig menschen …«
-<span class="pageNum" id="pb38">[<a href="#pb38">38</a>]</span></p>
-<p>»Dertig menschen? Waarom zoo veel? Zei je me laatst niet, dat je een hekel hadt aan
-groote partijen?«
-</p>
-<p>»O ja, wat dat betreft … maar men moet nu eenmaal soms iets doen waaraan men een hekel
-heeft.«
-</p>
-<p>»Je bent toch vrij?«
-</p>
-<p>»Vrij? Op Buitenzorg vrij? Zie je daar het paleis en praat je dan nog van vrij? Ah
-zoo, daar komen de meubeltjes te voorschijn! Ik dacht dat ze die emballage nooit los
-zouden krijgen. Kijk eens, wat is dat keurig overgekomen. In ’t geheel niet beschadigd.
-Nu, Nita …«
-</p>
-<p>»Wat? Waarom zeg je »nu Nita?««
-</p>
-<p>»Omdat ik weg moet.«
-</p>
-<p>»Weg? Ga je weg? En moet ik hier alleen blijven? Met al die menschen?«
-</p>
-<p>»Mingo is hier en je meid en je naaister. Wat kijk je me verwijtend aan, kind? Dacht
-je dan dat ik tijd had om een geheelen dag te verknoeien met meubels uitpakken?«
-</p>
-<p>»Noem je dat verknoeien? Ik had er me juist zooveel van voorgesteld het samen te doen;
-alles samen uit te pakken, te bewonderen, te schikken en te plaatsen.«
-</p>
-<p>»O, wat een idée! Ik heb er niet het minste verstand van en ook geen geduld toe. Geloof
-me, al had ik niet zoo’n massa werk, dáár zou ik toch niet toe te vinden zijn. Kom,
-Nita, je moet je eens aangrijpen. We hebben hier nu eenmaal geen menschen die je huis
-voor je meubeleeren, anders had ik ze je lang bezorgd. Je weet, wat een vrouw in Indië
-noodig heeft, is flinkheid; ze moet ferm zijn, zelfstandig handelend optreden. Nu
-lieve, ’t wordt mijn tijd.«
-</p>
-<p>»Hoe laat kom je terug?«
-</p>
-<p><span class="corr" id="xd30e1037" title="Niet in bron">»</span>Tegen twaalf uur, denk ik. Ik krijg daareven bericht dat De Bruining met zenuwhoofdpijn
-te bed ligt. Nu, dan is hij nog verwarder dan gewoonlijk en dus zal het wel etenstijd
-worden vóór we klaar zijn. Tot straks!« en hij kust haar hartelijk.
-</p>
-<p>»Dag Gustaaf!«
-</p>
-<p>Hij keert nog eens terug op zijn schreden en vraagt lachend: »Wat is het eerste vereischte
-voor een vrouw in Indië?«
-</p>
-<p>»Flinkheid,« antwoordt ze met een stemmetje dat alles behalve flink klinkt.
-<span class="pageNum" id="pb39">[<a href="#pb39">39</a>]</span></p>
-<p>Nog een vluchtige groet en mevrouw Verschuere is alleen; alleen, met een veertigtal
-koelies, een dertigtal kisten en zulk een helsch leven als het wezen kan in een ledig
-huis, gevuld met werkvolk.
-</p>
-<p>Ze ziet rondom zich dien chaos van touwen, breekijzers, hooi, stroo, pakpapier; ze
-ziet die halfnaakte mannen, de dierlijke bruine gezichten, nog misvormd door den pruim
-tabak, dien ze vóór in den mond houden; ze hoort de ruwe klanken, welke, vooral als
-men de taal niet verstaat, meer aan beestengeluiden dan aan menschenstemmen doet denken
-en—ze wordt bang!
-</p>
-<p>»Mingo! Mingo!«
-</p>
-<p>Maar Mingo is juist naar den trein om den nieuwen voorraad kisten, daareven van Batavia
-aangekomen, in ontvangst te nemen. »Jeit! Sarinah!«
-</p>
-<p>Maar lijfmeid en naaister hadden een rustig oogenblikje aangegrepen om koffie te drinken.
-</p>
-<p>Ze voelt een onweerstaanbaren lust om in een der ledige kamers te vluchten en zich
-daar op te sluiten, maar ze zegt tot zichzelf dat dit kinderachtig zijn zou, en ze
-weet reeds bij ervaring, dat Verschuere geen kinderachtigheid verdragen kan. Dus grijpt
-ze zich aan, loopt met een fermen stap naar voren en … staat tegenover mevrouw De
-Bruining.
-</p>
-<p>Zooals deze verrijst van achter een berg kisten, met haar hoekige figuur gestoken
-in sarong en kabaia; met haar toch niet overdadige lokkenpracht, nog vochtig van het
-bad, in dunne pijpestelen afhangend op den rug; met haar bleek gezichtje haastig en
-daardoor niet zeer gelijkmatig gepoederd, is ze geenszins een bekoorlijke verschijning.
-Maar als mevrouw Verschuere haar aanziet, leest ze in de zachte oogen iets dat haar
-aan »mama in Holland« herinnert en ze valt haar in de armen met een kreet van vreugde,
-die in een snik eindigt.
-</p>
-<p>»Dacht ik het niet?« roept mevrouw de Bruining, terwijl ze vol moederlijke teederheid
-het tengere figuurtje omsluit. »Dacht ik het niet? Zei ik ’t niet dadelijk aan uw
-man, toen hij me vertelde, dat u hier alleen in huis waart?« En dan, met de trotsche
-vreugde van een vrouw die gelijk krijgt: »dat kon hij op zijn vingers natellen! Om
-u de waarheid te zeggen, heb ik hem eens flink beknord.«
-<span class="pageNum" id="pb40">[<a href="#pb40">40</a>]</span></p>
-<p>»O mevrouw! Verschuere had zooveel …«
-</p>
-<p>»Zooveel werk. Och ja, kindlief, dat is ook zoo, daar kunnen ze nu eenmaal niets aan
-veranderen. De stukken wachten niet. Ook is er me tegenwoordig zoo iets af te doen …
-En waart u daar nu een beetje zenuwachtig gaan worden? Wel, wel! Mijn lieve, wat ben
-ik blij dat ik maar zoo dadelijk in den wagen gesprongen ben! Vooral wanneer ik bedenk,
-dat ik, als ik er langer over had nagedacht, bepaald thuis zou zijn gebleven. U moet
-weten dat de juffrouw een weekje verlof heeft—naar Soekaboemie, daar woont haar zuster—dat
-kun je zoo’n mensch ook al moeilijk weigeren, niet waar? en dat het kleintje juist
-een hoektand doorkrijgt. Daarbij komt dat de min—maar daar hebt u nog zoo geen verstand
-van. Toch, als ik u een raad mag geven, begin daar nooit mee! Met minnen bedoel ik:
-hoektanden kunt u moeilijk buiten blijven … Komaan, wat is er te doen? Koffers en
-kisten uitpakken? Wel, dat is het prettigste werk van de wereld! Als er wat moois
-in zit ten minste. En als je maar weet hoe je het moet aanpakken … Waar is uw jongen?
-Ah zoo, ben jij dat? Hoe heet je? Mingo? Nu, Mingo, loop jij dan eens gauw hiernaast
-en vraag aan mevrouw een paar wipstoelen en wat ijswater.«
-</p>
-<p>»Maar,« brengt Nita in het midden, »ik ken die mevrouw hiernaast niet.«
-</p>
-<p>»Dan is dit een uitmuntend middel om kennis te maken. Zie zoo, nu beginnen we! Ajo
-koelies! Maakt open den boel! Gauw wat! Voorzichtig! Gauw, zeg ik je! Nu, wat voorzichtig,
-asjeblieft!« En zonder te bedenken dat het eene onmogelijkheid is die twee bevelen
-tegelijk uit te voeren, herhaalt zij ze onophoudelijk, terwijl de koelies er zich
-natuurlijk in het minst niet om bekommeren.
-</p>
-<p>Nu komt Mingo terug met stoelen, glazen, een ijskan en de vriendelijke boodschap,
-dat mevrouw verzocht wordt, alles wat ze mocht noodig hebben gerust te laten halen.
-De eene kist na de andere wordt ontpakt; en als tal van voorwerpen, met smaak gekozen
-in de beste magazijnen van Parijs, te voorschijn komen, dan vergeet mevrouw Verschuere
-haar teleurstelling, mevrouw De Bruining minnen, hoektanden en juffrouwen.
-</p>
-<p>Mingo blijkt een echte bataviasche jongen, vlug, net, handig<span class="pageNum" id="pb41">[<a href="#pb41">41</a>]</span>—misschien brutaal en verliefd en diefachtig van natuur, maar een jongen waarmee men
-vooruit kan komen.
-</p>
-<p>Jeit en Sarinah, blijkbaar verfrischt door de koffie en het daarop volgende sirihpruimpje,
-maken zich zeer verdienstelijk; mevrouw De Bruining vliegt links en rechts; Nita doet
-wat ze kan—hetgeen zeer weinig is, daar niemand haar verstaat—tafels, ledikanten,
-kasten en divans komen op hun plaats; er verspreidt zich door het huis de eigenaardige
-lucht, die bewijst dat er flink gewerkt wordt door inlanders. De vriendelijke buurvrouw
-zendt tegen twaalf uur vruchten en portwijn. De dames hebben een verfrissching zoowel
-als een opwekking noodig, en met een zegenbede aan het adres van de geefster, zinken
-ze naast elkander op de eerste canapé de beste neer.
-</p>
-<p>»Wit u gelooven, dat ik niet meer op mijn beenen staan kan?« hijgt mevrouw De Bruining.
-</p>
-<p>»O mevrouw, wat spijt me dat! U had u niet zoo moeten vermoeien … ik hoor, dat het
-niet goed is in dit klimaat.«
-</p>
-<p>»Gekheid, kind! Laat je dat nooit wijs maken. Flinke beweging is hier even noodig
-als in Holland. Trouwens, uw bedienden zorgen wel dat—wáár u gebrek aan moogt hebben—het
-niet aan beweging is. Doen de baboes haar werk, dan moet men de naaisters weer narijden;
-is kokkie goed, dan laat de waschman … hemelsche goedheid! de waschman! hij zou om
-tien uur komen. Koetsier! Gauw! Vóór! Dag mevrouw! Neen, bedank me niet. Gauw, koetsier!
-Naar huis! Ik heb den waschman vergeten! ik moet nog voor de rijsttafel het goed ontvangen.«
-</p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch6" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e180">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="label">VI</h2>
-<h2 class="main">PEIGNOIR CONTRA SARONG.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Niets vriendelijker, niets stralender dan Buitenzorg in het ochtenduur; niets verrukkender
-dan de atmosfeer, die daar heerscht wanneer de regen, des nachts in stroomen neergevallen,
-tegen den morgen ophoudt.
-</p>
-<p>’t Is hier niet, als in Europa’s groote steden, een ure somber en droef of de hemel
-den ganschen nacht had geweend over de <span class="pageNum" id="pb42">[<a href="#pb42">42</a>]</span>aarde; hier zijn de regendruppels als de tranen eener bruid: ze worden des avonds
-geweend, om des morgens te zijn weggekust.
-</p>
-<p>Voor de in dauwdrup en bloesemgeur gedrenkte natuur is de eerste zonnestraal een groet,
-waarmede de moeder het slaapvertrek harer kleinen binnentreedt; glimlachend doet ze
-alles ontwaken. Het gebogen grassprietje verheft zich, het hangend kelkje tilt het
-hoofd omhoog, vochtige stammen tooien zich met vlammenden gloed, goudgevleugelde insecten
-stijgen opwaarts uit de bloem, die hen tot nachtverblijf diende. De morgenkoelte komt
-aangezweefd. En weldra ruischt het rondom van het eigenaardig geruisch, dat slechts
-in een tropische natuur vernomen wordt: in het dichte loofdak vallen met zacht geklater
-de regendruppels uiteen, en van zijn parelenlast bevrijd, nog getooid met vochtigen
-glans, nog geurend van nachtelijke frischheid, begint het gebladert dat suizelen en
-fluisteren, dat voor wie het verneemt zoo oneindig liefelijk zijn kan als de laatste
-toon van de symphonie van een tropischen nacht, maar ook als het teeder voorspel van
-het morgenconcert, dat straks een aanvang gaat nemen.
-</p>
-<p>Die muziek der ontwakende natuur is in volle harmonie met de beelden, die Agnita’s
-geest vervullen, wanneer ze, nog min of meer vertoevend in de droomenwereld, aan den
-arm van haar echtgenoot de dreven doorwandelt.
-</p>
-<p>Zij was al spoedig tot de ontdekking gekomen van het geheim—’t welk helaas voor tal
-van Europeanen in Indië een geheim blijft—dat het beste uur van den dag het morgenuurtje
-is, en weldra liet de zon, als zij verrees boven Bogor’s lanen, daar een van haar
-gouden stralen achter in de reine ziel, die, alsof het een bloem geweest ware, zich
-elken dag opende voor ochtenddauw en hemelglans.
-</p>
-<p>Eerst als de vogelen losbarsten in hun jubelzang, begon ook zij het vroolijk gepraat,
-dat, mengeling van kinderlijken eenvoud en dichterlijke verheffing, een bekoring uitoefende,
-groot genoeg om Verschuere te doen vergeten wat anders al zijn denken innam.
-</p>
-<p>Soms ontmoetten zij op hun wandeling freule Van Waliënhove. Voor haar was de morgen
-de vrijheid. Had eenmaal de bel voor het ontbijt geluid, dan was het gedaan met haar
-genoegen, dan <span class="pageNum" id="pb43">[<a href="#pb43">43</a>]</span>had ze recht tegenover zich de gevreesde zwarte oogen, die haar aanstaarden, niet
-met dat teedere, dat liefkoozende, waarmee moederoogen zouden gerust hebben op die
-heerlijke verschijning, tintelend van levenslust, maar met den kritischen blik der
-vreemde, die niets liever wenscht dan een fout te ontdekken, op een tekortkoming te
-wijzen.
-</p>
-<p>En dat was niet moeielijk!
-</p>
-<p>Heden droeg het kleedje, waarmee ze aan het dejeuner kwam, de onmiskenbare sporen
-van een wilden tocht door de bosschen; morgen verscheen ze met een hoofd dat er uitzag
-alsof het slechts de koelte tot kapper had; nu getuigde haar gelaat dat het met de
-indische zon had kennis gemaakt, dan weer was ze te opgewonden bij het verhaal harer
-avonturen; soms ook lachte ze zoo luid, zoo lang, zoo blij, dat niet slechts de hooge
-vertrekken er van weergalmden, maar allen die het hoorden er zacht of luid mee moesten
-instemmen. Wie echter van al de paleisbewoners het hartelijkst meêlachten, dat waren
-mevrouw Van Waliënhove’s beide zonen. De nieuwe zus, die ze niet zonder vooroordeel
-hadden ontvangen, was tot hun onuitsprekelijke verrassing een speelmakker gebleken.
-</p>
-<p>Vóór dag en dauw, als alles nog in diepe rust lag, kwam reeds het gekrulde kopje bij
-hen om de deur kijken. Ze hield den vinger op den mond en kuchte; trouwens, meer was
-niet noodig om hen in één sprong uit het bed te krijgen: als ze daar zoo stond met
-het korte kleed, met den grooten stroohoed en de stevige hollandsche laarzen, dan
-wisten ze dat hun een pretje wachtte en ze volgden <span class="corr" id="xd30e1091" title="Bron: gewilllig">gewillig</span>.
-</p>
-<p>»Neen, kijk nu niet op dat vervelende horloge, Gustaaf! we zitten hier zoo heerlijk …
-zie eens die blauwe lucht …«
-</p>
-<p>»Maar kind, het wordt mijn tijd; er is eene moeielijke kwestie aanhangig en de gouverneur
-schijnt haar zoo spoedig mogelijk te willen oplossen. Hij werkt hard; ik wil doen
-wat ik kan om hem te helpen …«
-</p>
-<p>»Wel, mijnheer Verschuere, dat vind ik lief van u!<span class="corr" id="xd30e1098" title="Niet in bron">«</span> roept een heldere stem vlak bij hen.
-</p>
-<p>Verbaasd zien beiden rondom zich en—van achter den reusachtigen stam eener waringin
-komt freule Clotilde te voorschijn, <span class="pageNum" id="pb44">[<a href="#pb44">44</a>]</span>in het rose kleedje, den grooten stroohoed vol pas geplukte bloemen, frisch en jong
-als de morgenstond.
-</p>
-<p>»Gaat u maar gauw naar huis, mijnheer, en werk als het u belieft zoo hard als u kunt,
-want die arme papa heeft erge <span class="corr" id="xd30e1106" title="Bron: hoofpijn">hoofdpijn</span>. Ik zal mevrouw wel gezelschap houden. U moet weten, mevrouw Verschuere, ik verkeer
-in hetzelfde geval als u, ik word door mijn cavaliers verlaten, als ik dolgraag nog
-een uurtje in den tuin zou blijven. De <span class="corr" id="xd30e1109" title="Bron: armen">arme</span> jongens moeten om acht uur binnen zijn voor hun lessen. Heerlijk, vindt u niet, om,
-zooals wij, geen lessen meer te hebben? Bent u al lang van school?«
-</p>
-<p>»Ja, al vier jaar,« antwoordt Nita lachend.
-</p>
-<p>»Al vier jaar? Dan zult u niet meer, zooals ik, altijd hongerig zijn. Mama zegt dat
-het een gevolg is van ’t kostschoolleven. Maar—wilt u een stukje? Kijk, heerlijk bruin
-brood met kaas! We nemen dit mandje altijd mee, propvol; en het komt nooit anders
-dan leeg terug. U moet weten, dit is voor ons het lekkerste maal van den dag, wij
-houden niet van die getruffeerde kostjes en fransche sauzen. Wilt u nog een sneêtje?
-Niet? Wel, wat dunkt u er van, als we dan nog eens een eindje opliepen? We kunnen
-toch niet als twee verlaten Genoveva’s in het bosch blijven zitten treuren!<span class="corr" id="xd30e1115" title="Bron: ”">«</span>
-</p>
-<p>Ze waren nagenoeg de eenige wandelaarsters.
-</p>
-<p>Rozen geurden bij duizend- en nogmaals duizendtallen, zonder dat iemand van haar geur
-genoot; orchydeeën lieten haar bloesems nederhangen in wonderschoone trossen, zonder
-dat één oog zich vermeide in haar teere lieflijkheid; varens welfden een doorzichtigen
-eereboog tusschen de groene aarde en den blauwen hemel—geen wandelaar scheen te wenschen
-onder dien eereboog door te gaan; de koelte kwam over bosschen en heuvelen aanzweven,
-om woorden van jonge liefde op te vangen,—ze keerde ledig terug; beekjes kabbelden,
-waringinloover suizelde vrede voor gloeiende hoofden en strijdende harten; slanke
-palmen wezen naar hooger … de tuin bleef ledig!
-</p>
-<p>En dat alles omdat mevrouw Van Waliënhove sarong en kabaia een indécente kleeding
-vond!
-</p>
-<p>De landvoogdes had zich op dit punt vrij sterk uitgelaten; ze noemde de nationale
-dracht nooit anders dan »het indisch <span class="corr" id="xd30e1124" title="Bron: nachtcostuum">nachtkostuum</span>«; eens zelfs, boos geworden door het beweren van den <span class="pageNum" id="pb45">[<a href="#pb45">45</a>]</span>heer Hagen, dat hij ’s morgens ging wandelen om de nonnaatjes te zien in wat hij »de
-mooiste kleeding voor een mooie vrouw« noemde, verklaarde ze, dat het haar onaangenaam
-was op hare ochtendwandeling dames te ontmoeten in dit »even smakeloos als ongepast
-toilet«, ja, ze was verder gegaan; ze had, toen ze eens mevrouw Hausz in die kleeding
-ontmoette, haar niet gegroet, waarop mevrouw Hausz, die geenszins op haar mondje gevallen
-was, haar had doen weten, dat wanneer mevrouw haar toilet groette en niet haar persoon,
-ze voortaan de baboe met haar japon vooruit zou zenden, daar het haar, als moeder
-van vijf kinderen, niet gelegen kwam zich reeds ’s morgens te kleeden.
-</p>
-<p>Sedert dit voorval bekend was geworden, werden peignoirs en matinées meer algemeen,
-vooral onder de echtgenooten der adjudanten—waartoe ongelukkig ook mevrouw Hausz behoorde.
-Maar dit was niet genoeg!
-</p>
-<p>Toen eens twee niets kwaads vermoedende oude juffrouwen zich in den tuin waagden met
-sarong en kabaia, bleken twee daar toevallig rondwandelende heeren bezield met zoo
-vurigen ijver voor het toegeven aan de luimen hunner gebiedster, dat ze tot doodelijke
-onsteltenis der beide oudjes dezen den toegang weigerden.
-</p>
-<p>Ook dit werd bekend en de mannen onder de Buitenzorgers vroegen zich knorrig af, of
-niet de adjudanten hun boekje waren te buiten gegaan, toen zij de rol van den engel
-met het vlammend zwaard op zich namen; immers voor den gouverneur-generaal was wel
-een gedeelte van het park gereserveerd, maar het overige was publieke wandelplaats.
-Doch terwijl zij zich nog in die vraag verdiepten, hadden reeds hunne egâs het hoofd
-in den schoot gelegd, en kort nadat de beide zondaressen uit het paradijs waren verdreven,
-zag men het slechts door »gekleede« Eva’s betreden. Het getal dier Eva’s werd echter
-steeds geringer, want niet iedere huisvrouw kan het volhouden, om zich des morgens
-nog voor het ontbijt te kleeden; met haar verging ook den Adams de lust, en menige
-verrukkelijke ochtend werd nu doorgeschommeld in den luierstoel, een kop koffie in
-de hand. Dan werd er gezucht: »Wat zou ik graag een eindje wandelen! Wat zal het nu
-heerlijk zijn in den tuin! Maar als ik vóór half acht <span class="pageNum" id="pb46">[<a href="#pb46">46</a>]</span>de kinderen naar school expedieeren en me dan nog kleeden zal, dan wordt het te laat,
-te zonnig, te warm …«
-</p>
-<p>Het duurde niet lang of men begon zich in Indië’s residentie zoo te schamen over de
-dracht, die toch door het klimaat als het ware wordt noodzakelijk gemaakt, dat niemand
-er zich meer in durfde vertoonen, en dit had ten gevolge dat de gouverneur-generaal
-op den dagelijkschen morgenrit het grappig schouwspel genoot van een burgerij, die
-verstoppertje speelde.
-</p>
-<p>Geen indisch echtpaar dat des morgens vóór het aan den arbeid gaat—en die arbeid is
-dikwerf zwaarder dan menig hollandsch echtpaar droomt—niet een oogenblik genieten
-wil van de frissche lucht; ja, voor de meesten is dit oogenblik het beste van den
-ganschen dag.
-</p>
-<p>Dit genieten in gezelschap van <span class="corr" id="xd30e1139" title="Bron: vronw">vrouw</span> en kinderen was onmogelijk, <span class="corr" id="xd30e1142" title="Bron: sind">sinds</span> het vonnis werd geveld over de morgendracht; immers, ’t is meest bij de bloemen dat
-het kalm, vredig uurtje gesleten wordt, en de tuin ligt vóór het huis aan den grooten
-weg.
-</p>
-<p>Het gevaar dreigde van alle kanten; Zijne Excellentie reed te paard, mevrouw toerde,
-de freule wandelde met haar broers. Men kon elk oogenblik betrapt worden. Sommigen
-zetten wachten uit; anderen staken zich in ’s hemelsnaam maar dadelijk in de kleeren;
-weer anderen bleven, den strijd moede, in hun achtergalerij zitten koffie slurpen;
-verreweg de meesten echter volgden de struisvogel-politiek.
-</p>
-<p>Nauwelijks kregen ze een der gevreesde kabaienhaters in het gezicht, of ze zetten
-het op een loopen; op hun eigen erf drong de man zijn vrouw, de vader zijn dochter
-ter zijde, struikelden de groote broers over de kleinen in den wedren naar binnen,
-die de nadering van een Waliënhove noodzakelijk scheen te maken, en menigmaal beklaagde
-Zijne Excellentie zich, dat hij de goede Buitenzorgers nooit anders dan op den rug
-zag.
-</p>
-<p>Nog erger was het, als ze het gewaagd hadden den grooten weg een eindje op te wandelen
-en op heeter daad betrapt werden; de heer Van Waliënhove, die de kabaienhaat zijner
-vrouw volstrekt niet deelde, mocht groeten zoo vriendelijk als hij wilde, de dames
-bloosden, de heeren gedroegen zich als schooljongens bij wie knikkers gevonden worden.
-</p>
-<p>Soms ook, als ze hopen durfden zich nog te kunnen verschuilen, <span class="pageNum" id="pb47">[<a href="#pb47">47</a>]</span>stelden ze zich op achter een boom. Maar hoe dik ook, indische boomen zijn zelden
-dikker dan indische menschen, en verraderlijk vertoonde zich de rand van een sarong
-of de punt van een kabaai, attributen, die Zijne Excellentie nooit naliet te groeten
-met hoogst hoffelijken groet. Mevrouw Van Waliënhove echter, achterovergeleund in
-haar landauer, zag het van onder haar rood zijden parasol met welgevallen aan, hoe
-de residentiebewoners zich door één woord van hare allesbeheerschende lippen hunne
-vrijheid ontnemen, hun morgenuurtje vergallen lieten.
-</p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch7" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e187">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="label">VII</h2>
-<h2 class="main">FRANS VAN BEEVELANT.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Genietend van een ananas, zooals slechts Buitenzorg ze oplevert, zitten de heer en
-mevrouw Verschuere tegenover elkaar aan het dessert, als Mingo een leitje binnenbrengt.
-</p>
-<p>»Een verrassing, Nita!« zegt Verschuere na lezing, »we krijgen nog bezoek van avond,
-als het je ten minste gelegen komt?«
-</p>
-<p>»Zeker,« en ze begint haar servet op te vouwen, een gewoonte waaraan de bedienden
-de totoh herkennen.
-</p>
-<p>»Van wien?«
-</p>
-<p>»Van iemand op wien ik in onzen engagementstijd haast jaloersch was geworden, zoo
-had hij je ingepakt.«
-</p>
-<p>»Jaloersch?« en zij ziet hem aan met een blik die, ook al ware zijn plagen niet geheel
-scherts geweest, hem volkomen zou hebben gerustgesteld. »Maar wie is het?«
-</p>
-<p>»Frans van Beevelant.«
-</p>
-<p>»O, dat doet me pleizier! ’t Speet me zoo, dat hij ons reeds tweemaal niet thuis vond.
-Dat is toch werkelijk een tref, dat de nieuwe gouverneur juist een oude vriend moest
-zijn!… Vin je niet.«
-</p>
-<p>»Ja … betrekkelijk … Ik wil je wel bekennen, Nita, toen hij me schreef dat hij uit
-zou komen voor dat baantje, toen vond ik het ver van pleizierig.«
-</p>
-<p>»Hoe dan?«
-</p>
-<p>»Och, wat zal ik je zeggen? Zie je, je begrijpt die dingen nog <span class="pageNum" id="pb48">[<a href="#pb48">48</a>]</span>zoo niet, maar oude kennissen in nieuwe omstandigheden, dat kan soms lastig worden.«
-</p>
-<p>Nita ziet hem een oogenblik peinzend aan, als zocht ze de verklaring zijner woorden,
-dan—met de naïveteit, die zoo nadeelig werkt op Gustaaf’s humeur: »’t Is zoo, ik begrijp
-die dingen niet, maar misschien wil je het mij uitleggen?«
-</p>
-<p>»Neen, dat kan ik niet!« roept hij ongeduldig. Maar straks, als ze hem vragend blijft
-aanzien: »Kom, Nita, dat begrijp je nu toch ook! Stel je voor, dat hij hier de positie
-had ingenomen van vroegere heeren onderwijzers!<span class="corr" id="xd30e1174" title="Niet in bron">«</span>
-</p>
-<p>Nu heeft ze begrepen. Dat bewijst de plotselinge schrik waarmee zij de oogen tot hem
-opheft.
-</p>
-<p>»Je zoudt hem toch niet verloochend hebben, niet waar? De vriend van je jeugd! Zeg,
-Gustaaf?«
-</p>
-<p>Ze is haastig overeind gerezen en op hem toegetreden; ze <span class="corr" id="xd30e1180" title="Bron: eeft">heeft</span> zijn hand gevat en ziet hem in ’t gelaat. Hij laat haar die hand, maar wendt het
-hoofd af; ’t is of ze met haar ernstige diepe oogen op de bodem zijner ziel wil lezen.
-</p>
-<p>»Natuurlijk niet,« zegt hij eindelijk; »dwaas kindje! Om je zoo iets in ’t hoofd te
-halen!<span class="corr" id="xd30e1185" title="Niet in bron">«</span> En na een kleine pauze: »Weet je wel dat mevrouw Van Waliënhove het niet zeer vriendelijk
-opneemt, als men beleefdheden bewijst aan de gouverneurs?«
-</p>
-<p>»Maar daar storen wij ons niet aan! Mevrouw Van Waliënhove kan véél, maar, niet waar?
-mijn man overhalen tot iets onedels, dát kan ze niet!«
-</p>
-<p>»Iets onedels … je gebruikt ook dadelijk zulke groote woorden. Dat moet je niet doen,
-kindlief, aan een hof. We hebben hier, onder ons, voor zulke zaken veel zachter termen.
-Enfin, ik ben blij—om zijnentwil vooral,—dat Van Beevelant dadelijk op zoo’n piedestal
-gezet is … ’t is grappig om te zien wat één woord in zoo’n toestand een verandering
-brengen kan, als dat woord maar rolt van machtige lippen. De laatste gouverneur was
-ook een aangenaam mensch, een man van studie, van meer dan gewone kennis; niemand
-nam eenige notie van hem. Hij is weggegaan, zooals een knecht weggaat, onopgemerkt:
-zijn opvolger komt, mijnheer Van Waliënhove spreekt,—en heel Buitenzorg schijnt nog
-maar één wensch te kennen en die is, beleefdheden te bewijzen aan mijnheer Van Beevelant.«
-<span class="pageNum" id="pb49">[<a href="#pb49">49</a>]</span></p>
-<p>»Vind je dat grappig, Gustaaf? Ik vind het treurig.«
-</p>
-<p>Hij ziet haar aan met zijn cynisch lachje. »Nita, Nita, wat moet ik hooren? Onthoud
-je mijn lessen in de levensphilosophie zoo slecht? Heb ik je niet gezegd dat, als
-men in deze kringen wil verkeeren, men de dingen van de belachelijke zijde moet beschouwen,
-om niet te bezwijken van ergernis?«
-</p>
-<p>»Ik vrees dat ik niet erg vatbaar ben voor wereldwijsheid,« zegt ze met een zucht.
-</p>
-<p>Hij strijkt haar de blonde lokken van het voorhoofd. »En ik doe eigenlijk dwaas met
-er je vatbaar voor te willen maken.… Kom, denk er niet meer over en zorg dat onze
-vriend een lekker kop thee vindt. Dan ga ik een fijne flesch halen.… Waar zijn de
-sleutels?«
-</p>
-<p>»Laat het een erge fijne zijn,« fluistert Nita, terwijl ze hem haar mandje toereikt.
-</p>
-<p>»En dat waarom? Om het voorbeeld van de Buitenzorgers te volgen?«
-</p>
-<p>»Neen. Om het weer goed te maken, als er soms een oogenblik minder vriendelijke gevoelens
-in je hart zijn geweest.«
-</p>
-<p>Straks, als ze met haar toebereidselen gereed is, steekt mevrouw Verschuere den arm
-door dien van haar echtgenoot.
-</p>
-<p>»Kom, willen we hem tegemoet gaan? Het is zoo’n heerlijke maneschijn en zoo stil.«
-</p>
-<p>Ja, het maanlicht op de groote gazons aan weerszijden van den weg, die naar het paleis
-voert, is heerlijk en in de bosschages, de ze omzoomen, is het stil, maar niet van
-de groote stilte die straks zal dalen.
-</p>
-<p>Nog dringt het verwijderd gewoel der stad door tot in den Plantentuin, nog zijn de
-spelende hagedissen niet tot rust, nog weerklinkt de kreet der nachtvogels, nog komt
-uit de open woonhuizen in den omtrek muziek en zang, kinderlach en vriendengepraat.
-</p>
-<p>Als ze Frans van Beevelant tegemoet treden, arm in arm, roept hij hun reeds van verre
-toe: »Gelukkige luidjes, op een avond als dezen niet alleen te zijn!«
-</p>
-<p>»Tot die gelukkige luidjes behoort u van dit oogenblik af aan ook!« zegt mevrouw Verschuere
-en reikt hem de hand met die kinderlijke goedhartigheid, die haar zoo onweerstaanbaar
-maakt, <span class="pageNum" id="pb50">[<a href="#pb50">50</a>]</span>»en zult u kunnen behooren zoo dikwerf u ons komt opzoeken.«
-</p>
-<p>»Laat dat heel dikwerf zijn, Frans,« zegt Verschuere.
-</p>
-<p>Weldra zitten ze rondom de theetafel.
-</p>
-<p>»Ik kom u de groeten brengen van Bloemduin,« spreekt de bezoeker.
-</p>
-<p>»Van Bloemduin?« herhalen beiden.
-</p>
-<p>»Ja, ik ben er even heen geweest vóór mijn vertrek. Ik dacht dat jullie het prettig
-zoudt vinden, als ik de familie pas van aangezicht tot aangezicht had gezien.«
-</p>
-<p>»Dat is … daar herken ik je aan, Frans. Weet je wel, dat je mijn vrouw daar een enorm
-plezier mee hebt gedaan? Niet waar, Nita?«
-</p>
-<p>Mevrouw Verschuere zegt niet veel; ze heeft alleen haar gelaat gekeerd naar den vriend,
-en ofschoon het een lastige reis geweest is, die reis naar Bloemduin, vindt hij zich
-ruim beloond voor zijn moeite. Maar nu heft ze de oogen op naar haar echtgenoot en
-hij weet dat ze denkt aan het gesprek daar straks gevoerd; en meer dan daar straks
-haar naïeve vragen hem in verlegenheid brachten, doet het nu haar ernstige, zacht
-verwijtende blik.
-</p>
-<p>»En hoe maakten ze het?« vraagt hij haastig. »Was alles wel? De tantes? En de oude
-lui?«
-</p>
-<p>»Uitstekend. De tantes schenen me nog iets ouder geworden ofschoon ik niet had gedacht
-dat dit mogelijk was. De oude lui zagen er best uit. Alleen, ze misten hun kleintje
-erg! Ja … ’k begrijp wel, Verschuere; ik zou het ook niet hebben overgebracht, maar
-ik kreeg de boodschap mee:
-</p>
-<p><span class="corr" id="xd30e1219" title="Niet in bron">»</span>»Zeg haar, dat we ons kleintje erg missen; zeg haar, dat er geen dag voorbijgaat,
-waarop we haar niet terugwenschen in ons midden.«<span class="corr" id="xd30e1221" title="Niet in bron">«</span>
-</p>
-<p>»Och, ik wist het zonder dàt wel,« fluistert Nita nauw hoorbaar.
-</p>
-<p>»En waar vond je hen?« roept Verschuere haastig. »In de tuinkamer zeker? En hoe maakt
-onze lieve zus Corrie het? En was Jan niet gelukkig met zijn doctorstitel? En is het
-al bepaald wanneer ze gaan trouwen?«
-</p>
-<p>Maar vóór Van Beevelant op dien stroom van vragen kan antwoorden, spreekt Nita weer:
-»Wie zei het? Papa?«…
-</p>
-<p>»Ja, maar mevrouw, ik bid u …«
-<span class="pageNum" id="pb51">[<a href="#pb51">51</a>]</span></p>
-<p>»Dat dacht ik wel …« fluistert ze, »arme lieve pa!… En was hij erg bedroefd, toen
-hij dat zei … van zijn kleintje?«
-</p>
-<p>De heer van Beevelant is opgestaan; hij zag in den anderen hoek der galerij een hangplant,
-die bijzonder zijn aandacht trok.
-</p>
-<p>»Nita, kom, wees verstandig!« en Gustaaf slaat zacht den arm om de bevende gestalte.
-»Is dit nu niet wat overdreven, lieve?« gaat hij zacht verwijtend voort. »Te schreien,
-omdat je toevallig hoort uitspreken wat je toch vermoedde, ja wist? Kom, troost je:
-papa en mama hebben hun andere kinderen.«
-</p>
-<p>»Maar ze missen me toch; ze missen hun kleintje,« snikt ze.
-</p>
-<p>»Niet zoo erg als ik mijn kleintje missen zou,« fluistert hij.
-</p>
-<p>Van uit den hoek, waar hij nog steeds nieuwe wonderen ontdekt aan de belangwekkende
-plant, bespeurt Van Beevelant hoe een plotselinge glans over het beschreid gezichtje
-komt, hoe de blos terugkeert, hoe de tranen als door een tooverslag zijn weggewischt;—als
-hij ziet hoe ze glimlacht, terwijl Gustaaf haar iets in het oor fluistert, acht hij
-het bestudeeren der plant verder onnoodig.
-</p>
-<p>Nauwelijks is hij gezeten, of hij wordt bestormd met vragen, waarop hij volstrekt
-niet bedacht was en waarvan hij enkele maar op goed geluk beantwoordt; vragen, zooals
-een kind ze doet aan wie pas het ouderlijk huis betrad, over kleinigheden, maar kleinigheden
-welke tot dusver voor haar het leven uitmaakten.
-</p>
-<p>De bloeiende slingerplanten zich windend om de pilaren en in guirlandes afhangend
-van het lage dak, vormen een doorzichtig gordijn voor Agnita’s woning, maar als dat
-doorzichtig gordijn een chineesche muur geweest ware, dan had ze niet meer volkomen
-de wereld rondom zich kunnen vergeten, dan nu het geval was, terwijl Van Beevelant
-vertelde van die andere wereld, haar thuis.
-</p>
-<p>De thee is weggenomen, de oude wijn fonkelt in de glazen, en nu eerst vindt Verschuere
-gelegenheid zijn vriend te vragen naar de betrekkingen welke hij zelf achterliet.
-</p>
-<p>Zijn antwoord is een onderdrukte zucht. Dan luidt zijn wedervraag: »Hoe zou het gaan?
-Wat kan de toestand zijn van een familie, die op één dag de plannen en illusies van
-vijf-en-twintig jaar den bodem ziet inslaan? ’t Is geen kleinigheid gepensioneerd
-te worden! Vraag dat de oud-officieren en oud-ambtenaren in Holland maar eens!«
-<span class="pageNum" id="pb52">[<a href="#pb52">52</a>]</span></p>
-<p>»Geen kleinigheid vooral, om van het mager pensioentje te gaan leven, juist op het
-oogenblik dat het volle traktement zoo noodig zou zijn om de opvoeding, begonnen in
-de verwachting van dat traktement en daarnaar geregeld, te voltooien. Toch, mama is
-moedig genoeg; de meisjes doen haar best … Werkelijk, het zou niet zoo treurig behoeven
-te zijn als het in den laatsten tijd was, wanneer papa er maar toe komen kon, zijn
-lot wat geduldiger te dragen.«
-</p>
-<p>»Zulk een lot geduldig dragen! geen wonder waarachtig dat hij het niet kan!« roept
-Verschuere. »De kranigste officier van de armée te zijn, op het punt te staan gouverneur
-van Atjeh te worden, genoemd te worden als de aanstaande legerkommandant, en dan te
-worden getroffen door zoo’n ellendigen kogel, die even goed wat hooger of lager had
-kunnen komen, en nu het te moeten aanzien hoe anderen je plaats innemen … Geen wonder
-dat hij zulk een lot niet geduldig dragen kan!«
-</p>
-<p>»Je hebt gelijk, ’t is hard. Ik, die het alles zoo van nabij gezien heb, zal de laatste
-zijn om het tegen te spreken. Maar hij behield nog zooveel; de herinnering aan een
-eervolle militaire loopbaan, belangstelling in alles wat het leger betreft, het talent
-om zijn denkbeelden kenbaar te maken in zijn geschriften.«
-</p>
-<p>»Dit neemt niet weg dat zijn carrière gebroken is. En wat troost een man dáárover?«
-</p>
-<p>»De liefde van vrouw en kind!« spreekt een stem, die nu méér dan ooit als muziek klinkt.
-</p>
-<p>»Denk je dat, Nita?« vraagt Verschuere zacht. Dan knikt hij haar toe, alsof ze een
-kind ware, nog niet in staat om de treurige waarheden des levens te bevatten, en keert
-zich tot Van Beevelant.
-</p>
-<p>Er is maar een enkel woord noodig om den schat van herinneringen, in beider hart bewaard,
-aan het licht te brengen. Ze hebben naast elkaar gewoond in het kampement te Magelang,
-toen hun beider vaders nog jonge kapiteins bij het indische leger waren, en nooit
-is eenig kampement meer geplaagd door twee ondeugende jongens. Ze zijn toevallig terecht
-gekomen op dezelfde school in Haarlem, en nooit heeft men op een school zoo goed geleerd,
-niets te zeggen ten nadeele van Indië, dan toen zij daar de eer van Indië ophielden
-en desnoods met de <span class="pageNum" id="pb53">[<a href="#pb53">53</a>]</span>vuisten verdedigden. Zij kwamen te zamen aan de akademie, en wie hen daar kenden,
-’t zij professoren of studenten, die spraken zelden meer over de »achterlijkheid«
-van indische jongelui.
-</p>
-<p>Eindelijk breekt Nita den stroom van grappige verhalen en jolige herinneringen af.
-</p>
-<p>»Vertel me eens, hoe gaat het met uw zuster Louise? Is ze weer geheel hersteld?«
-</p>
-<p>»Ze is beter, veel beter dan toen u haar ontmoette, maar ze kan maar niet weer op
-krachten komen. De doctoren rekenden op den zomer; ze zou dan eens een reisje gaan
-maken, een zachter klimaat opzoeken … ik hoop er het beste van. Maar Verschuere zal
-u wel eens gezegd hebben welk een vroolijk, prettig gezin het onze vroeger was … Mijn
-arme zuster moet zich van jongs af de toekomst gedroomd hebben als vrouw en moeder …
-soms vraag ik me af, of het haar niet te zwaar valt afstand te doen van al datgene
-wat ze thuis heeft leeren beschouwen als het beste wat de wereld geeft.«
-</p>
-<p>»Arm kind!« fluistert Nita.
-</p>
-<p>»Ja, wel arm kind! Om u de waarheid te zeggen heb ik met haar meer medelijden dan
-met papa; zij is nog zoo jong! En voor haar is de carrière—om het zoo eens te noemen—niet
-minder gebroken dan voor hem. Was ze in Indië gebleven, dan had ze een keus kunnen
-doen uit de beste partijen; daar op ons dorpje zal ze geen echtgenoot vinden naar
-haar smaak. Ze weet dat en ik vermoed dat het haar een teleurstelling is. Dit moet
-ik tot haar eer zeggen, ze houdt zich goed. Zij is wel niet zóó vroolijk meer als
-vroeger, maar altijd blijmoedig, opgewekt; de steun van moeder, de vraagbaak voor
-de jongeren …«
-</p>
-<p>»En de lievelingszuster van haar broer.«
-</p>
-<p>»Ja … ofschoon in den laatsten tijd … je moet weten, ze keurde mijn plan om deze betrekking
-te gaan vervullen niet goed. Ze vond dat ik mijn positie niet mocht opofferen.«
-</p>
-<p>»Misschien had ze daarin niet geheel ongelijk.«
-</p>
-<p>»Dunkt je dat? De positie van een doctor in de letteren?«
-</p>
-<p>»En meester in de rechten.«
-</p>
-<p>»Nu, ja, wat hielp me dat? Wat kon ik doen in Holland. Dat vraag ik je! Me neerzetten
-als advokaat en wachten of ik praktijk zou krijgen—wat ik het liefst gedaan had—daar
-had ik <span class="pageNum" id="pb54">[<a href="#pb54">54</a>]</span>geen geld voor. Een postje als rechterlijk ambtenaar in een provinciestadje vragen
-en jaren rondloopen op zes- zevenhonderd gulden? Levenslang docent blijven, wat me
-nu al zoo verveelde?«
-</p>
-<p>»Ik beken,« zegt Verschuere, »de vooruitzichten, die je daar noemt, zijn niet schitterend,
-maar is het niet wel eens in je opgekomen, dat, waar je je nu mee bezighoudt, beneden
-de waardigheid is van iemand, die door bekwaamheid en talenten recht had op elke betrekking?«
-</p>
-<p>»Integendeel. Ik vind deze bezigheid in het geheel niet zoo min. Van twee jongens,
-door geboorte en fortuin geroepen om eenmaal in ons land een rol te spelen, bruikbare
-mannen te maken, dit zou in mijn oog geenszins beneden mijn waardigheid zijn, ook
-al had ik de bekwaamheden die je me toedicht. Goed begrepen, breeder opgevat dan de
-gewone onderwijzer dat misschien doen zou, is het een grootsche taak. En ik wil je
-wel bekennen dat ik, in plaats van te vinden dat ik er te goed voor ben, me dikwerf
-afvraag of ik er wel voor berekend ben.«
-</p>
-<p>»’t Is zeker dat de manier waarop mijnheer Van Waliënhove je heeft ontvangen en de
-plaats, die hij je heeft aangewezen, veel doet om je positie te releveeren.«
-</p>
-<p>»O, ik weet, Verschuere, dat gouverneur te zijn bij de zonen van mevrouw Van Waliënhove
-geen sinecure is; ik heb dat in deze weinige dagen reeds ondervonden.«
-</p>
-<p>»Ik vrees dat u van dien kant weinig steun kunt verwachten,« zegt Agnita, »maar ofschoon
-men het, zoo oppervlakkig gezien, niet bemerkt, <span lang="fr">après tout</span> is de gouverneur-generaal het hoofd en zult u met hem te rekenen hebben; hij geeft
-zijn vrouw veel toe in kleinigheden, maar in groote kwesties handelt hij geheel volgens
-eigen inzicht.«
-</p>
-<p>»Ik ben blij dat te hooren, te meer daar ik een anderen indruk gekregen had en dacht
-dat mijn werk zoo goed als nutteloos zou zijn. En ik zou zoo graag willen slagen!
-Ik zou zoo graag het vertrouwen, dat me geschonken werd, mij willen waardig maken.
-Het was hoog tijd dat er een verandering kwam in den bestaanden toestand, maar ik
-heb goede verwachtingen van mijn leerlingen, en als het me gelukken mag die vlugge,
-heerlijke jongens in het goede spoor te brengen, dan zal ik de overtuiging hebben,
-dat <span class="pageNum" id="pb55">[<a href="#pb55">55</a>]</span>ik niet alleen geen min baantje bekleed, maar even nuttig ben als de hoogstgeplaatste
-ambtenaar in Indië.«
-</p>
-<p>»Nu, dat is wat sterk, dunkt me.«
-</p>
-<p>»Dat schijnt het, ja. Maar heeft Zijn Excellentie niet vóór alles kalmte noodig en
-gemoedsrust? En zou ook de beste van zijn ambtenaren hem die kunnen schenken, zooals
-ik dat kan door hem de zorg over zijn jongens te ontnemen, de zorg die hem zoo zwaar
-gedrukt heeft in den laatsten tijd?«
-</p>
-<p>»Waarlijk,« roept Verschuere, half spottend, half meegesleept door den ernst waarmee
-zijn vriend spreekt, »als ik niet eerste gouvernements-secretaris was zou ik wenschen
-mijnheer van Waliënhove’s gouverneur te wezen!«
-</p>
-<p>Maar al kan hij Van Beevelant’s geestdrift niet deelen, het is hem goed weer samen
-te zijn met den vriend zijner jeugd. Weldra komen ze op andere onderwerpen. Agnita
-geniet; want uitgelokt en opgewekt door het helder oordeel en den logischen zin van
-den bezoeker, viert ook Gustaaf zijn vernuft bot. Het is lang na middernacht als ze
-hun gast uitgeleide doen; tot tweemaal toe keert deze in het helder maanlicht met
-hen terug naar het hek hunner woning, en tot tweemaal toe loopen ze langzaam met hem
-tot aan den ingang van het paleis.
-</p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch8" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e194">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="label">VIII</h2>
-<h2 class="main">IN DE WITTEBROODSWEKEN.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">»Zoo vroeg terug? Dat is een meevallertje. Kom binnen.«
-</p>
-<p>Maar de heer Verschuere schijnt den vriendelijken welkomstgroet zijner vrouw niet
-te hooren, zoo min als haar uitnoodiging om het boudoir te betreden, dat ze daareven,
-verheugd over zijn onverwachte thuiskomst, zoo haastig verliet. Werktuigelijk stapt
-hij door naar de achtergalerij, werpt zijn hoed op tafel en begint staande:
-</p>
-<p>»Ik ben even uit mijn werk geloopen, maar ik moet dadelijk terug. ’t Was maar om je
-iets te zeggen dat geen uitstel lijden <span class="pageNum" id="pb56">[<a href="#pb56">56</a>]</span>kan. De familie Hagen logeert hier tot aanstaanden Donderdag; ze zijn op reis naar
-<span class="corr" id="xd30e1296" title="Bron: Sindanglaia">Sindanglaya</span>, waar ze een maand denken te blijven.«
-</p>
-<p>»Zoo? Maar waarom moet ik dat weten?«
-</p>
-<p>»Wel, omdat wij ze bij deze gelegenheid een beleefdheid moeten bewijzen. Van avond
-zal er muziek gemaakt worden op het paleis; je weet, Gertrude Hagen zingt en de oude
-heer is een groot liefhebber van viool … Ze hadden alleen nog <span class="corr" id="xd30e1302" title="Bron: morgen avond">morgenavond</span> vrij en ik heb hen gevraagd dan bij ons te komen dineeren.«
-</p>
-<p>»Bij ons te komen dineeren? Morgen avond! ’t is toch niet waar?«
-</p>
-<p>»Hemel, kind, daar behoef je niet zoo van te ontstellen! Hij is een alleraangenaamst
-mensch en mevrouw de liefste, de meest gedistingeerde …«
-</p>
-<p>»Maar een diner! Morgen avond!«
-</p>
-<p>»Wel neen, geen diner! Op zijn hoogst tien of twaalf menschen. Laat zien: drie Hagens,
-twee …«
-</p>
-<p>»Tien of twaalf menschen! Je praat er maar over of het niets is! Gustaaf … ik zal
-nooit durven!«
-</p>
-<p>»Je moet durven,« spreekt hij streng.
-</p>
-<p>»Alles zal mislukken,« fluistert ze, meer in zich zelve dan tot hem. Maar hij heeft
-haar gehoord.
-</p>
-<p>»Integendeel, alles zal in de uiterste puntjes zijn,« zegt hij op een toon die geen
-tegenspraak duldt.
-</p>
-<p>»Morgen avond, zeg je? Morgen avond! Onmogelijk!«
-</p>
-<p>»Onmogelijk!« herhaalt hij. En dan klinkt toornig de vraag: »Agnita, wat beteekent
-dàt nu?«
-</p>
-<p>»Je moet niet boos worden,« brengt ze snikkend uit, »maar wezenlijk …«
-</p>
-<p>»Ja, ik word wèl boos. Wat! Ik kies me een vrouw, wier moeder en getrouwde zusters
-perfekte huishoudsters zijn; een meisje, dat gewoon is thuis de keurigste dineetjes
-te helpen aanrichten; ik geef schatten uit voor mijn inboedel, ik houd er goedangs
-vol blikken en wijnen op na; ik heb een groot huis, een stoet van bedienden; zou men
-nu niet meenen, dat als iemand er op was ingericht om menschen te kunnen zien, ik
-dat zijn moest? Jawel! de eerste keer de beste dat ik een paar lui ten eten wil vragen,
-roept men mij toe: »Onmogelijk.««
-<span class="pageNum" id="pb57">[<a href="#pb57">57</a>]</span></p>
-<p>Berouwvol is reeds zijn vrouw hem ter zijde getreden.
-</p>
-<p>»Je bent in je recht, Gustaaf. Ik had niet van onmogelijk moeten spreken. En ik zou
-het ook zeker nooit gedaan hebben, als het wat minder onverwachts gekomen was. Je
-hebt gelijk, daarvoor heeft mama zich niet zooveel moeite gegeven, opdat haar dochter
-bang zou zijn om een paar gasten te ontvangen.«
-</p>
-<p>»Zoo mag ik het hooren.«
-</p>
-<p>»Ik beloof je, ik zal mijn best doen. Je weet dat het geen onwil was … niet waar,
-daarvan ben je overtuigd?«
-</p>
-<p>Weinige oogenblikken later zitten ze samen op de causeuze in haar boudoir.
-</p>
-<p>»Komaan, kindlief, kijk nu niet zoo angstig. Ik ben te driftig geweest, dat beken
-ik, maar daarom behoef je me nu niet een gevoel te geven alsof ik een tiran was, een
-vrouwenbeul!«
-</p>
-<p>Straks, als weer een glimlach het ontstelde gezichtje komt verhelderen, gaat hij voort
-op dien ernstigen toon vol overredende kracht, waarmee hij zijn betoogen ingang doet
-vinden ook bij minder gewillige hoorders dan Agnita.
-</p>
-<p>»Kind, waarvoor denk je toch dat ik de beste jaren van mijn leven hier in Indië doorbreng?
-Je weet dat ik het niet bepaald noodig heb, zelfs op het oogenblik niet, terwijl de
-tantes ieder voor zich me tot erfgenaam maken, zoodat ik ook niet voor een pensioen
-behoef te zorgen; je weet, dat ik ook in Holland een bestaan zou kunnen vinden. Waarvoor
-denk je dan dat ik hier ben?«
-</p>
-<p>Ze ziet op naar zijn gelaat. Dan, als had ze het antwoord daar gelezen, spreekt ze:
-»Om het ver te brengen in de wereld!«
-</p>
-<p>»Juist! Om het ver te brengen in de wereld! Daar streef ik naar! Daarvoor heb ik nu
-tien jaar gewerkt en zal ik misschien nog twintig jaar werken. Daarheen zijn al mijn
-gedachten gericht; daarheen keeren zich al mijn wenschen, al mijn verlangens; daarvoor
-leef ik.«
-</p>
-<p>»Daarvoor toch niet alleen, is ’t wel, lieveling? Neen, dat weet ik beter. Maar denk
-je dat het mogelijk zijn zou …?«
-</p>
-<p>»Waarom niet? Ben ik minder dan het meerendeel van hen die me zijn voorgegaan? Heb
-ik geen goede hersens, geen sterk gestel, geen kolossaal werkvermogen, geen ijzeren
-wilskracht en—wat misschien meer is dan dit alles—geen machtige protectie?«
-</p>
-<p>Zooals hij daar tegenover haar staat, met dien vastberaden <span class="pageNum" id="pb58">[<a href="#pb58">58</a>]</span>trek op het mannelijk gelaat, met dat ernstig voorhoofd, die oogen, fonkelend van
-geestdrift, schijnt hij haar een reus, sterk genoeg om al de draken, die het betooverd
-kasteel der fortuin tegen hem mochten willen verdedigen, te verslaan.
-</p>
-<p>»O, je begrijpt, ik zou de laatste zijn die er aan twijfelde. Maar je moet niet vergeten
-hoeveel er noodig is.«
-</p>
-<p>»Ja, heel veel! Onder meer een vrouw, bezield met dezelfde gevoelens als ik, een vrouw
-ten allen tijde bereid mij bij te staan in het streven naar het groote doel, een vrouw,
-die wat durft, wat kan, een vrouw voor wie het woord onmogelijk niet bestaat, als
-aan den vice-president van den Raad van Indië een diner moet worden aangeboden …«
-</p>
-<p>»Laten we het menu opmaken, Gustaaf,« roept ze half beschaamd, half lachend.
-</p>
-<p>»Zoo mag ik het hooren. En, Nita, van dit oogenblik af aan beschouw ik je als een
-ingewijde. Antwoord me, lieve, wil je niet beproeven om iets meer voor me te zijn
-dan een lief, bekoorlijk kind? Wil je mijn trouwe reisgezellin wezen, die met me afgaat
-op hetzelfde doel?«
-</p>
-<p>Er is groote bekommernis in de oogen, die ze vol ernst naar hem opslaat. »O Gustaaf,
-ik vrees dat je je in mij vergist hebt … ik vrees dat je een andere vrouw hadt moeten
-kiezen; ik ben zoo weinig eerzuchtig!«
-</p>
-<p>»Als je me lief hebt, zul je het worden om mijnentwil!<span class="corr" id="xd30e1345" title="Bron: ”">«</span>
-</p>
-<p>»Als ik je lief heb!… Maar het is juist omdat ik je liefheb, dat al die grootsche
-plannen, die stoute wenschen me beangstigen, Gustaaf; het voornaamste is toch gelukkig
-te zijn, niet waar? Nu, ik kan niet gelooven dat grootheid of eer geluk aanbrengt.«
-</p>
-<p>»Dat komt omdat je nog zoo jong bent. Met elk jaar dat je ouder wordt, zul je leeren
-inzien hoe het bezit van macht … Maar ons menu! We hebben geen tijd te verliezen.
-Geef mij je potlood … of zal ik het maar geheel aan Cavadino overlaten?«
-</p>
-<p>»Cavadino?«
-</p>
-<p>»Ja, ik wilde hem telegrafeeren dat hij morgen met den laatsten trein een diner voor
-twaalf personen zendt. Hij heeft dat dikwerf voor me gedaan toen ik nog célibatair
-was—en altijd uitstekend. Maar toen kwam hij met zijn staf mee en zorgde voor alles.
-Dat is nu onnoodig, niet waar? Je zult zeker liefst <span class="pageNum" id="pb59">[<a href="#pb59">59</a>]</span>zelve het arrangeeren van de bloemen en het dekken der tafel op je nemen? Ook moeten
-de bedienden—dat spreekt van zelf—de gerechten warm maken, de aardappelen koken en …«
-</p>
-<p>»O man!« roept ze verrukt, »hoe gemakkelijk! Had je me dat dadelijk gezegd! Ik dacht
-dat ik alles zelve moest klaar maken!«
-</p>
-<p>»Wat een idée! Je zoudt doodaf zijn. Neen, er is niets onaangenamer dan lekker te
-eten terwijl de gastvrouw, rood van overspanning, naar adem hijgt; ik wil dat je het
-hart van den vice-president morgen steelt, en je zoudt niet op je dreef zijn, als
-je er voortdurend over moest denken of dit of dat gerecht wel gelukt was …«
-</p>
-<p>»Vergeef me, Verschuere! Nu begrijp ik pas hoe mijn tegenspraak je moest hinderen …
-terwijl je alles doen wilde om het me gemakkelijk te maken!«
-</p>
-<p>»Goed, goed, kindlief! Neen, nu niet … Straks, als ik thuis kom, zal ik met mijn kleine
-rebel afrekenen. Ik verzend dus het telegram. Jij zorgt voor de invitaties en de rest?
-Tot straks!«
-</p>
-<p>»Tot straks! Ik zal mijn best doen, hoor! Je zult over me tevreden wezen.«
-</p>
-<p>»Als mijnheer en mevrouw Hagen het maar zijn; dat is van meer belang!«
-</p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch9" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e201">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="label">IX</h2>
-<h2 class="main">EEN DINER MET EEN GAPING.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">De gevreesde avond brak aan. En als iets mevrouw Verschuere had kunnen doen vergeten,
-dat er over weinige minuten gedineerd moest worden in haar huis, aan haar tafel, dan
-zouden het de genoodigden geweest zijn; immers het was een uitgelezen gezelschap,
-volkomen geschikt om een eerstbeginnende in de kunst van recepieeren op haar gemak
-te zetten.
-</p>
-<p>Voelde de heer Hagen, toen hij zijn gastvrouw den arm bood hoe het handje, dat ze
-op dien arm legde, beefde? Zag mevrouw Hagen hoe angstig het gezichtje stond, toen
-ze tegenover elkander plaats namen? Zooveel is zeker, dat de eerste zich haastte haar
-mee te deelen, hoe hij altijd gaarne de uitnoodiging voor een <span class="pageNum" id="pb60">[<a href="#pb60">60</a>]</span>dineetje aannam—al was het eten voor hem geheel bijzaak—omdat men nergens zoo gezellig
-praten kon als aan tafel; dat de tweede haar toeknikte met een bemoedigend knikje,
-alsof ze reeds vooraf de verzekering wilde geven dat—mocht het een of ander in de
-war loopen—zij de laatste zijn zou om het kwalijk te nemen.
-</p>
-<p>Maar het scheen dat er niets in de war zou loopen. De jonge vrouw met haar kindergezichtje
-had wel weinig ervaring, maar zij bezat den kieschen takt, dien men van eene beschaafde
-moeder overneemt; daarbij gaf zekere schroom, zoowel in haar manieren als in haar
-wijze van spreken, haar een eigenaardige bekoorlijkheid.
-</p>
-<p>De eetzaal, de tafel, de bloemen, het toilet der gastvrouw, waren elk op zich zelf
-een bewijs van haar goeden smaak en de heer Hagen, een kenner, keek met innig welgevallen
-rondom zich. De bediening was vlug zonder druk te wezen, de soep bleek overheerlijk,
-de pasteitjes, die op de soep volgden, waren kunstgewrochten.
-</p>
-<p>Verschuere, niet zoo kalm als hij wel wilde schijnen, zag de tevredenheid van zijn
-gasten en voelde zich beter, at zijn soep en werd rustiger, proefde zijn pasteitje
-en zegende Cavadino, hoorde hoe aardig Nita zich met den heer Hagen onderhield, en
-lachte haar toe met een blik zoo vol waardeering, dat de hartklopping, die haar plaagde,
-onmiddellijk bedaarde.
-</p>
-<p>Van nu af begon hij meer aandacht te schenken aan zijn buurdames. Aan de eene zijde
-had hij mevrouw Paerel, een vroolijk dikkertje van even dertig. De directeur van ’s
-lands plantentuin bezat het voorrecht haar zijn gade, zeven alleraardigste dikke jongentjes
-het nog grooter voorrecht haar hun moeder te noemen. Ze zou even beminnelijk en zeker
-amusanter zijn, wanneer ze niet altijd zoo overstroomende was van teederheid voor
-haar achtdubbelen schat; immers ook de aardigste vrouw schijnt langdradig als ze over
-haar kroost spreekt, voor ongehuwden omdat ze oningewijden zijn, voor getrouwden omdat
-ze popelen van begeerte om over hun eigen wonderkinderen te beginnen.
-</p>
-<p>De gastheer kende haar zwak en bracht haar zonder dralen op het geliefkoosd onderwerp,
-in de hoop dat, als ze het met hem <span class="pageNum" id="pb61">[<a href="#pb61">61</a>]</span>in het breede behandeld had, het zijnen gasten bespaard zou blijven. Reeds was de
-groote parel verklaard te zijn van het zuiverste water, reeds waren de kleinere parels
-aangeduid als kostbare sieraden in de kroon hunner moeder, van twee nog kleinere met
-vochtigen blik getuigd dat ze onschatbare schatten waren, toen de geduldige toehoorder
-een blik opving van Mingo.
-</p>
-<p>Die blik boeit Verschuere met toovermacht, ook terwijl mevrouw Paerel het pareltje
-bespreekt, dat frappant op het portret van Victor Hugo gelijkt.
-</p>
-<p>»’t Is te hopen,« zegt de gastheer vaag en staart naar Mingo, die zich nu niet meer
-bepaalt tot kommervolle blikken, maar ze vergezeld doet gaan van mondverdraaiingen,
-het uitspreken voorstellend van een woord—zeker van vreeselijke beteekenis.
-</p>
-<p>Eindelijk is ook de Victor Hugo in spé afgehandeld en Verschuere, die zich hersteld
-heeft, slaakt een zucht van verlichting bij de gedachte dat het de laatste was.
-</p>
-<p>Maar een moeder vertelt zich niet.
-</p>
-<p>»Wat nu mijn allerjongste betreft …«
-</p>
-<p>»O mevrouw, dat is nog een pareltje in de schelp.«
-</p>
-<p>»Neen, zeg dat niet. Hoewel pas zeven maanden …«
-</p>
-<p>Maar Verschuere vindt dat het tijdsverloop tusschen croquetjes en visch reusachtige
-afmetingen begint aan te nemen en met een: »Neem me niet kwalijk, mevrouw! een oogenblikje,«
-wenkt hij Mingo.
-</p>
-<p>Nauwelijks is deze genaderd, of hij bijt hem toe: »<span lang="ms">Di mana ikan?</span>«<a class="noteRef" id="xd30e1393src" href="#xd30e1393">1</a>
-</p>
-<p>Mingo fluistert zijn meester iets toe. Het gelaat van den meester wordt eerst rood,
-dan bleek; radeloos slaat hij den blik rondom zich; dan laat hij hem vol verwijt op
-zijn vrouw rusten.
-</p>
-<p>Maar mevrouw Verschuere merkt dat niet op.
-</p>
-<p>Geheel gerustgesteld door het waardeerend knikje van zooeven, heeft zij zich met de
-zorgloosheid der jeugd overgegeven aan het genoegen van te luisteren naar haar beide
-buren en op dit oogenblik meer bijzonder naar den heer De Bruining, die één glas wijn
-gebruikt heeft en in de periode van den vogel verkeert.
-</p>
-<p>»Wat is er gaande, Verschuere?« vraagt de heer Hagen, aan <span class="pageNum" id="pb62">[<a href="#pb62">62</a>]</span>wiens scherpen blik niets ontgaat. »De visch niet pluis? Nu, kom er maar voor uit.
-Dat is tegenwoordig aan de orde van den dag.«
-</p>
-<p>»Neen,« stamelt Verschuere, »dat is het niet.«
-</p>
-<p>Het benauwde stemgeluid waarmede dit gezegd wordt, wekt de huisvrouw uit haar droom:
-ze ziet op naar het gelaat van haar man en weet dat alles verloren is.
-</p>
-<p>De gasten beginnen nu de een na den ander te bemerken dat er onraad broeit; het wordt
-stil.
-</p>
-<p>»Kom, mijnheer Verschuere, wat het zijn moge, laten we er ons niets van aantrekken,«
-stelt mevrouw Paerel voor. »Ik zal u zeggen, mevrouwtje, wat we bij ons doen, als
-een gerecht mislukt: we gaan over tot het volgende.«
-</p>
-<p>»Maar … dat kunnen wij niet!« roept Verschuere.
-</p>
-<p>»Kunnen we dat niet?« vraagt Agnita ontsteld. »Mijn hemel, Gustaaf, wat is er dan?«
-</p>
-<p>En in de stilte, die nu volgt, klinkt het als een doodsmaar van Verschuere’s lippen:
-</p>
-<p>»Je hebt de aardappelen vergeten!«
-</p>
-<p>De tijding is zoo onverwacht, het geval zoo ongewoon, dat niemand weet wat te zeggen.
-Alleen mevrouw De Bruining behoudt haar tegenwoordigheid van geest. Ze grijpt Mingo
-bij den arm, bijt hem in het oor: »koken! dadelijk! uilskuiken!« En op haar wenk vliegen
-al de dienende geesten Mingo achterna, de keuken in.
-</p>
-<p>Daar men elkaar niet durft aankijken, staart men in de ledige borden; daarop heeft
-er eene algemeene broodverkruimeling plaats.
-</p>
-<p>Er is een lach, gul en welgemeend, een lach waarin geen zweem van spotternij ligt,
-niets dan goedhartige pret over de dwaasheid dezer wereld. In dien lach barstte de
-heer Hagen los; en het was niet omdat de Raad van Indië het deed, maar omdat hij het
-zoo aanstekelijk deed, dat allen met hem instemden.
-</p>
-<p>Te midden dier vroolijkheid kwam freule van Waliënhove op een inval, zooals lieve
-meisjes soms invallen hebben kunnen.
-</p>
-<p>»Gertrude!« roept ze juffrouw Hagen toe, »is dit niet een wenk van de Voorzienigheid?
-We waren straks zoo <i lang="fr">en peine</i> over <span class="pageNum" id="pb63">[<a href="#pb63">63</a>]</span>het duet, dat we morgenavond zingen moeten zonder het nog een enkele maal samen te
-hebben doorgezien. Zou mevrouw Verschuere ons willen veroorloven … ik vrees dat we
-na den eten niet meer zoo gedisponeerd zullen zijn.«
-</p>
-<p>Als het bericht had weerklonken dat er een goudmijn ontdekt was in de binnengalerij,
-hadden de gasten niet vlugger kunnen opspringen om er zich heen te begeven.
-</p>
-<p>De vleugel staat opengeslagen; men schaart zich in het rond; de beide frissche meisjesstemmen
-heffen het duet aan; niemand schijnt meer aan dineeren te denken, niemand dan de Verschuere’s,
-wie de oogenblikken minuten, de minuten uren schijnen, niemand dan mevrouw De Bruining,
-die, zoodra ze het onbemerkt meent te kunnen doen, wegrent, om weldra met haar zijden
-japon door de keuken te slieren, rechts, links, overal! nu eens een aardappel grijpend,
-dan weer een mes, om eindelijk, als ze de onmogelijkheid heeft ingezien van beiden
-tegelijk in handen te houden, zich te bepalen tot het beurtelings uitschelden, vermanen
-en prijzen der acht schillers en schilsters. Zij belooft ze ongehoord groote geldsommen
-voor het ondenkbaar geval dat ze de aardappelen binnen twee minuten op tafel brengen.
-En wel niet binnen twee minuten, maar toch vrij spoedig, namelijk juist als de jonge
-dames in edele zelfopoffering ten derde male het duet willen beginnen, komt Mingo
-met het zoo vurig begeerde »soedah«.
-</p>
-<p>In vroolijken optocht trekt men weer naar de achtergalerij. De visch is als door een
-wonder goed gebleven; de aardappelen blijken er niet minder om, dat ze zoo haastig
-gekookt werden; daarbij zijn al de volgende gerechten keurig voorgediend en smakelijk
-toebereid; de wijnen volkomen waardig zulke edele gerechten te besproeien, en het
-dessert alles overtreffende wat Cavadino tot dusverre leverde op dit gebied.
-</p>
-<p>Een fijn diner is geen bijzonderheid op Buitenzorg, maar een diner, waar zoo geestig
-verteld, zoo vermakelijk geschertst, zoo hartelijk gelachen wordt als hier, blijft
-een uitzondering. ’t Is dan ook na middernacht, lang over den gewonen tijd, als men
-uit elkaar gaat, en nog is dit niet met volle toestemming van den heer Hagen, die,
-na een laatst welgemeend <span class="corr" id="xd30e1429" title="Bron: kompliment">compliment</span> aan zijn bekoorlijke gastvrouw, slechts noode achter de statige gestalte aanloopt,
-die hem reeds is voorgezweefd naar het rijtuig.
-<span class="pageNum" id="pb64">[<a href="#pb64">64</a>]</span></p>
-<p>De anderen volgen nu spoedig hun voorbeeld, en als Verschuere de laatste dame naar
-den wagen brengt, gaat mevrouw, die boven aan de trap staan bleef, hem een paar treden
-tegemoet, den blijden glimlach, waarmee ze hare vrienden groette, nog om de lippen.
-</p>
-<p>Maar is dit de joviale gastheer van daareven? Is dit Gustaaf, die den geheelen avond
-zoo opgewekt, zoo hoffelijk was? die toornige man met bewolkt voorhoofd, met saamgenepen
-lippen?
-</p>
-<p>Eenigszins ontsteld treedt ze achteruit. Hij gaat haar voorbij alsof ze daar niet
-stond; regelrecht naar zijn kleedkamer, en het duurt een poos voor ze den moed heeft
-hem daar te volgen.
-</p>
-<p>»Kleed je je nu reeds uit?« vraagt ze en legt een bevend handje op zijn arm. »Willen
-we niet een oogenblik napraten?«
-</p>
-<p>Reeds heeft hij haar hand afgeschud.
-</p>
-<p>»Napraten?« barst hij los. »Napraten? Waarover? Over ons mislukt diner?« en hij gooit
-zijn jas op een stoel en rukt zijn das los, alsof elke band hem benauwde.
-</p>
-<p>»Mislukt? Maar Gustaaf! de menschen hebben zich uitstekend geamuseerd.«
-</p>
-<p>»Geamuseerd!« herhaalt hij met schamperen lach. »Geamuseerd! ja, dat hebben ze zich!
-Daar kun je zeker van zijn. Het is een aardigheid die ze niet elken dag zien vertoonen …
-een diner zonder aardappelen!«
-</p>
-<p>»Ze hebben het immers allen even goed opgenomen.«
-</p>
-<p>»Natuurlijk! Je hadt hun geen grooter pleizier kunnen doen. En niet hun alleen. Wees
-overtuigd dat mevrouw Van Waliënhove morgen een pret heeft van belang; wees overtuigd
-dat het binnen een paar dagen op Buitenzorg en Batavia, op al de soirées, in al de
-societeiten, op al de dames-ochtendvisites het praatje van den dag is. Neen, dáár
-kun je zeker van zijn, dat het eerste diner van mevrouw Verschuere, het diner zonder
-aardappelen, legendarisch zal worden in Indië!«
-</p>
-<p>»Hemel, Gustaaf, was het dan wezenlijk zóó erg?«
-</p>
-<p>»Ik weet niet of jij het erg vindt om belachelijk te zijn. Ik vind het verschrikkelijk,
-ondragelijk, het ergste van alles!«
-</p>
-<p>»’t Was onhandig van me, maar … ik had toch mijn best gedaan … Zou je ’t me niet kunnen
-vergeven? Nu nog niet, <span class="pageNum" id="pb65">[<a href="#pb65">65</a>]</span>dat begrijp ik wel, maar morgen misschien, als je wat kalmer bent?«
-</p>
-<p>»Dwaasheid! ik heb niets te vergeven. We zullen beiden in ons huwelijk wel eens fouten
-begaan. Als het maar niet dikwerf zulke fouten zijn, Nita; want die zouden op den
-duur in staat zijn me razend te maken—begrijp je dat niet?«
-</p>
-<p>Neen, ze begreep het niet. Ze begreep niet hoe het oordeel van vreemden hem zoo aan
-het hart ging dat hij haar, die hij liefhad, er voor kon grieven.
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p>Met klokslag vijf wordt Verschuere gewekt. Hij springt op als iemand, die weet dat
-een taak hem wacht; den vorigen dag liet hij alles liggen om zich geheel te wijden
-aan de ontvangst zijner gasten; nu moet de achterstand worden bijgewerkt nog vóór
-het bureau-uur slaat.
-</p>
-<p>Het is bijna donker in het slaapvertrek, een enkele flauwe lichtstraal slechts dringt
-door de jalouzieën, maar die lichtstraal valt op Agnita: ze ligt naar hem gekeerd,
-het hoofd gesteund op de gevouwen handen, de haren los gewoeld rondom het gezichtje,
-dat in die matgouden lijst nog teerder, nog fijner schijnt dan gewoonlijk. Bij haar
-aanblik komt hem de vorige avond voor den geest, hij hoort weer de bevende stem, die
-zoo nederig smeekte om vergiffenis; hij voelt weer de kleine hand te vergeefs de zijne
-zoeken; hij ziet weer die oogen naar hem opgeheven met den angst van een kind, dat
-iets misdaan heeft, en hij vraagt zich af, of hij het is geweest, die zich zoo wreed
-van haar afwendde. Hij buigt zich tot haar, hij bespiedt op hare lippen den zoeten
-lach, waarmede ze gewoon is hem te begroeten, hij vraagt een blik dier oogen, waaruit
-een liefkoozing tot hem komt zoo vaak zij ze naar hem opslaat. Als ze in dit oogenblik
-ontwaakt was, had hij haar op zijn knieën kunnen smeeken om vergeving—maar ze ontwaakte
-niet, ze was zoo vermoeid van het schreien—en hij kon niet wachten, de schrijftafel
-riep hem.
-</p>
-<p>Het was een ingewikkelde zaak waarover hij rapport moest uitbrengen, kort en zakelijk
-zooals de gouverneur-generaal alle rapporten eischte—een zaak, die van het oogenblik
-af dat ze aanhangig werd gemaakt, hem veel belang inboezemde. Maar juist omdat hij
-er zich zoo geheel had ingewerkt, juist omdat <span class="pageNum" id="pb66">[<a href="#pb66">66</a>]</span>hij het vóór en tegen zoo nauwkeurig gewikt en gewogen had, viel het moeilijk om al
-wat hij zeggen wilde te besluiten in het kort bestek hem toegestaan.
-</p>
-<p>Echter, het gelukt—zooals trouwens zulke werkzaamheden hem altijd gelukken. Als hij
-oprijst van de schrijftafel is het met de streelende gewaarwording van een overwinnaar.
-Hij herleest de bladzijden, waarop het ingewikkelde vraagstuk is opgelost op eene
-wijze, die het de eenvoudigste zaak der wereld doet schijnen; hij geniet het glashelder
-betoog, den gespierden stijl, de juiste woordenkeus of ze van een ander geweest waren.
-Er zijn drie uren verloopen sinds hij voor de sponde zijner gade stond, en in die
-drie uren heeft ze niet voor hem bestaan. Hij bergt nu de dichtbeschreven pagina’s
-in zijn portefeuille, en het hoofd vervuld van zijn werk, gaat hij naar de achtergalerij
-om haastig zijn ontbijt te gebruiken. Als ze op het oogenblik dat hij uit Mingo’s
-handen zijn hoed aanneemt te voorschijn komt, drukt hij haar een vluchtigen kus op
-de lippen en gaat heen, zonder haar ook maar één gedachte te wijden.
-</p>
-</div>
-<div class="footnotes">
-<hr class="fnsep">
-<div class="footnote-body">
-<div id="xd30e1393">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd30e1393src">1</a></span> Waar blijft de visch?&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd30e1393src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-</div>
-</div>
-</div>
-<div id="ch10" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e208">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="label">X</h2>
-<h2 class="main">INVITATIES TEN HOVE.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Op de invitatielijsten, die de heer d’Hannecour zijn gebiedster aanbood, werd achter
-sommige namen een kruisje geplaatst; dit kruisje beteekende in de taal der barones:
-»alleen geschikt om te laten eten.« De aldus geteekenden zou de kolonel niet gewaagd
-hebben ook maar te noemen als er sprake was van een soirée, een <span lang="fr">soirée musicale, littéraire, dramatique, amusante</span> of hoe de veertiendaagsche avondjes ten paleize heeten mochten; maar daar mevrouw
-Van Waliënhove niet zuinig was met hare kruisjes en de intendant min of meer verantwoordelijk
-werd gesteld voor het welslagen der soirées, werden deze voor den armen man dikwerf
-kruizen in den waren zin van het woord.
-</p>
-<p>Wat de toehoorders betrof, die kwamen van zelf bijeen. De mijnheer die zoo mooi viool
-speelde, bracht zijn drie bruine gansjes mee; de geestige vrouw, onmisbaar voor de
-jeux d’esprit, <span class="pageNum" id="pb67">[<a href="#pb67">67</a>]</span>haar goeden sukkel van een man; de uitstekende pianiste had haar dooven papa bij zich;
-het meisje dat zoo lief reciteerde, haar ongetrouwde tante … maar het was niet genoeg
-dat er menschen verschenen, die geamuseerd wilden worden, er moesten er ook zijn die
-amuseerden. En zij waren—als overal elders—schaarsch te Buitenzorg.
-</p>
-<p>Bij de troepen, die te Batavia mooie opera’s komen bederven, zijn nu en dan wel eens
-goede artisten; ook verdwaalt er soms een violist, pianist, ja zelfs een enkele chanteuse,
-die jaren geleden in Europa wat naam maakte, naar Indië: met hen was de intendant
-den koning te rijk. Ze werden ten paleize ontboden en op zulk een avond had hij rust,
-behoefde hij geen dilettanten te smeeken om hun medewerking; de artisten deden al
-het werk, want daar de heer Van Waliënhove er op gesteld was dat ze ruim gehonoreerd
-werden, eischte mevrouw waar voor haar geld.
-</p>
-<p>Ze waren er echter slechts zelden. En dus bleef de kolonel steeds zoekende naar nieuwe
-krachten; ja, hij hield er jonge luitenants op na, die hem waarschuwden zoodra er
-iets van zijn gading was ontdekt. Dan werd de barones onmiddellijk in kennis gesteld
-met het feit en het duurde niet lang of de naam van de talentvolle persoon werd genoemd;
-onder vele mindere bevoorrechten merkte men hem op; weldra kwam er zeer toevallig
-een plaats open in Buitenzorg en hij werd aangewezen om die plaats te vervullen.
-</p>
-<p>Wèl hem, zoo hij op de eerstvolgende soirée beantwoordde aan den roep, van hem uitgegaan!
-Voor hem geen reizen of trekken meer, geen nadeelige venduties of dure verhuispartijen:
-Buitenzorg was en bleef zijn standplaats. Ongelukkig konden de dames d’Hannecour hun
-echtgenoot en vader weinig tot steun zijn. ’t Is waar, mevrouw d’Hannecour had indertijd
-wel aan voordrachten gedaan, maar zekere oude hoedendoos, waarin een lauwerkrans bewaard
-werd, was het eenige wat van deze gave restte; Victoire bespeelde de cither, doch
-toen ze eens een feest had willen opluisteren, werd haar spel niet gewaardeerd, terwijl
-een poging van Elmire, om zich in het lierdicht te onderscheiden, met niet bepaald
-gunstigen uitslag bekroond was. Het eenige wat haar dus restte, was dienst te doen
-als speurhond <span class="pageNum" id="pb68">[<a href="#pb68">68</a>]</span>en dit deden ze met een ijver, die wel eens wat benauwend worden kon voor de bewoners
-der residentie.
-</p>
-<p>Van dien ijver werd te haren tijd mevrouw Verschuere het slachtoffer.
-</p>
-<p>Op zekeren vóóravond overvielen haar drie van de jonge dames; haar optreden was zoo
-onschuldig mogelijk en ze was er verre van daan, eenige bedoeling te zoeken achter
-haar komst, toen ze op de vraag of het dan nooit zou ophouden met regenen—de vraag,
-die in Buitenzorg meest gedaan wordt ter opening van het discours—ten antwoord kreeg:
-»Doet u ook aan de schoone kunsten, mevrouw?«
-</p>
-<p>Eenigszins verbaasd begon Agnita: »Als u wat bloemen maken en teekenen zoo noemen
-wilt …«
-</p>
-<p>»O, teekenen!« riep nu Elmire minachtend, »daar heeft men niets aan.«
-</p>
-<p>»Hé, vindt u?« vroeg mevrouw Verschuere, weinig vermoedend waarin Elmire’s minachting
-voor de teekenkunst haar oorsprong vond; »mij dunkt juist, dat men er zooveel aan
-heeft.«
-</p>
-<p>»Toch veel meer aan muziek,« viel Julia in, »daar houdt de gouverneur zoo van.«
-</p>
-<p>Nog begreep Agnita geenszins, waarom ze veel aan muziek zou hebben omdat de gouverneur
-er zoo van hield.
-</p>
-<p>»U doet toch aan de piano?« vroeg nu Marianne.
-</p>
-<p>»Ja, zoo nu en dan,« stemde Agnita toe en ze had moeilijk anders kunnen doen, daar
-men het gezicht had in de binnengalerij, waar de piano open stond.
-</p>
-<p>»Wat een heerlijke aanwinst!« riep nu Victoire.
-</p>
-<p>»Wat zal mevrouw Van Waliënhove blij zijn!« juichte Elmire.
-</p>
-<p>»Nu, maar papa dan, papa zal opgewonden wezen!« lachte Marianne.
-</p>
-<p>»Ik begrijp niet recht …«
-</p>
-<p>»O mevrouw, wat treft dat goed … En mijnheer? Mijnheer doet zeker ook wel aan …«
-</p>
-<p>»Aan muziek? Neen, hij kent geen noot.«
-</p>
-<p>»Maar hij doet aan bellettrie, niet waar? Ik vond dadelijk dat hij iets over zich
-had of hij aan bellettrie deed. Is het niet zoo, Elmire? Heb ik je niet gezegd: dat
-is een man voor bellettrie?«
-<span class="pageNum" id="pb69">[<a href="#pb69">69</a>]</span></p>
-<p>»Om je de waarheid te zeggen, dacht ik dat je hem voor het drama bestemd hadt.«
-</p>
-<p>»Neen, dat was een idée van Marianne.«
-</p>
-<p>»Dat moet ik je tegenspreken, Victoire; mijn overtuiging was en blijft tragedie.«
-</p>
-<p>Ten derden male beproeft Nita tusschenbeide te komen.
-</p>
-<p>»Tragedie? Verschuere voor tragedie? Lieve dames, ik begrijp hoe wij u moeten tegenvallen
-en het spijt me verschrikkelijk, maar geloof me, mijn man heeft geen tijd en ik …
-de geringe talenten, die ik heb, zijn alleen geschikt om er mij zelve wat mede bezig
-te houden, niet om er de soirées van mevrouw Van Waliënhove mee op te luisteren.«
-</p>
-<p>De meisjes waren diep teleurgesteld. Niet minder de vader. En toen hij eenigen tijd
-daarna de lijst ontving voor het muziekavondje dat zou gegeven worden, zette hij achter
-den naam Verschuere een kruis zóó vet, alsof hij er al die teleurstelling in wilde
-uitdrukken. Groot was echter den volgenden morgen zijn schrik: de barones stond vóór
-hem, de booze zwarte oogen op hem gericht, den vinger uitgestrekt naar het vette kruis,
-en vroeg op den haar eigen snijdenden toon wat dat beteekende?
-</p>
-<p>»Alleen geschikt om te laten dineeren,« zei hij met een poging om zich goed te houden.
-</p>
-<p>»Ik geloof dat dit aan mij te beoordeelen staat, kolonel.«
-</p>
-<p>»O zeker, mevrouw. Maar mijn meisjes hebben informaties genomen en …«
-</p>
-<p>»U zult wel zoo goed willen zijn den heer en mevrouw Verschuere een uitnoodiging te
-zenden?«
-</p>
-<p>»Nog iets van uwe orders, mevrouw?«
-</p>
-<p>Wel krijgt de heer d’Hannecour van vrouwlief telkens de opdracht zich toch maar niet
-boos te maken, wel herinnert hij zichzelven telkens dat mevrouw Van Waliënhove’s ongenade
-in zijn geval gelijk staat met pensionneering, maar niettegenstaande dit alles heeft
-hij oogenblikken, waarin hij vindt dat het een »onaangenaam baantje« is dat baantje
-van intendant—en dan kan hij zijn drift niet altijd meester blijven.
-</p>
-<p>»Dank u, op het oogenblik niet<span class="corr" id="xd30e1517" title="Bron: «,">,«</span> antwoordt mevrouw Van Waliënhove met een kalmte, die bewijst dat zoo hij satire bedoeld
-heeft met zijn vraag, dit voor haar verloren ging.
-<span class="pageNum" id="pb70">[<a href="#pb70">70</a>]</span></p>
-<p>Onder de genoodigden van dien avond werd, behalve de Verschueres, het meest opgemerkt
-een jong officier, niet om zijn buitengewone persoonlijkheid echter—hij was een officier
-als een ander—maar omdat men niet gewoon was de gastvrouw beleefdheden te zien bewijzen
-aan een tweede-luitenant van administratie.
-</p>
-<p>Het raadsel zou echter spoedig worden opgelost.
-</p>
-<p>Er was een huit-mains gespeeld, een bravourstuk, zooals de intendant er altijd gereed
-moest houden, meer om de gasten tot zitten en de gesprekken tot zwijgen dan om muzikale
-zielen in verrukking te brengen.
-</p>
-<p>Natuurlijk luisterde niemand.
-</p>
-<p>Toch had het zware werk meer toejuiching verdiend, maar misschien werd de opgewondenheid
-getemperd door medelijden, medelijden met de instrumenten, die—nog lang nadat het
-slotakkoord had weerklonken—stonden te trillen en te zuchten van uitputting; medelijden
-ook met de beploegers daarvan: ze maakten den indruk van nog maar één begeerte te
-hebben op aarde: »hun rok uit te gooien« en ieder wist dat die begeerte niet vervuld
-mocht worden.
-</p>
-<p>Op de huit-mains was een duet gevolgd, een duet van den heer en mevrouw Paerel; ze
-deden in menig welmeenend gemoed den wensch opkomen, dat ze in andere zaken eenstemmiger
-mochten wezen.
-</p>
-<p>En nu zou het raadsel van den tweede-luitenant worden opgelost: de man was niet alleen
-tweede luitenant, hij was ook echtgenoot en wel echtgenoot van een mooie jonge vrouw,
-in een misschien wat opvallend, maar zeer smaakvol toilet, gekapt op een bijzondere
-manier, en in dit gezelschap—anders wel geschikt om een nieuwelinge te intimideeren—zoo
-volkomen op haar gemak alsof al die vreemden goede kennissen waren. Deze jonge vrouw
-viel de eer te beurt zich op een wenk der barones aan hare zijde te mogen nederzetten.
-</p>
-<p>»Wel, mevrouw te Leurse, hoe gaat het?« vraagt ze vriendelijk. »Reeds uitgerust van
-de vermoeienis der reis?«
-</p>
-<p>»Dank u, mevrouw. Niet alleen uitgerust, maar ik verbeeld me dat ik me nooit zoo wel,
-zoo frisch en vroolijk gevoeld heb als hier op dit heerlijke Buitenzorg.«
-<span class="pageNum" id="pb71">[<a href="#pb71">71</a>]</span></p>
-<p>»Zoo, dat doet me genoegen. Dus ook zeker goed gedisponeerd?«
-</p>
-<p>»Wie zou niet goed gedisponeerd zijn in zulk aangenaam gezelschap? En met het vooruitzicht
-op zooveel muzikaal genot?«
-</p>
-<p>»Niet alleen muzikaal genot, willen we hopen. Er zal toch ook wel iets op ander gebied
-worden geleverd?«
-</p>
-<p>»Zoo waarlijk? Dat is nog een verrassing.«
-</p>
-<p>»Een verrassing? Voor u? Komaan, mevrouwtje, houd u zoo onwetend niet. Of wilt u zich
-misschien eerst wat laten bidden?«
-</p>
-<p>»Ik mevrouw?«
-</p>
-<p>»Ja, u; er wordt stellig op u gerekend. Mijnheer d’Hannecour heeft het u immers gevraagd?«
-</p>
-<p>»Dat heeft hij. Maar ik heb geweigerd,« spreekt de jonge vrouw, nu met hooger blos
-en op vrij beslisten toon.
-</p>
-<p>Mevrouw Van Waliënhove richt zich op in haar causeuse, ze ziet de spreekster zwijgend
-aan met haar doordringenden blik.
-</p>
-<p>»Maar heeft de kolonel u mijn antwoord niet overgebracht?« vraagt deze zonder de oogen
-neer te slaan, zonder ook zelfs de minste verlegenheid te doen blijken. De barones
-is niet gewoon dat men haar blijft weerstreven, ook als ze iemand heeft aangezien
-met dien blik.
-</p>
-<p>»U is nog te kort in Indië, mevrouw, dan dat men u een onhandigheid ten kwade zou
-mogen duiden …«
-</p>
-<p>»Het zou mij zeer spijten, mevrouw, wanneer ik een onhandigheid beging …«
-</p>
-<p>»Waarlijk? Dan raad ik u aan toe te geven.«
-</p>
-<p>»Dat mag ik niet.«
-</p>
-<p>»Komaan, iedereen weet dat we een der eerste sterren van het hollandsch tooneel in
-ons midden hebben, iedereen rekent er op, dat u ons het genot niet zult onthouden—een
-genot zoo dikwerf aan het publiek geschonken—van uwe gaven te bewonderen.«
-</p>
-<p>»Wezenlijk, mevrouw,« en er speelt een spottend lachje om den fraaien mond, »wezenlijk,
-ik had niet durven hopen dat iedereen zoo volkomen omtrent mij op de hoogte zou wezen.«
-</p>
-<p>»O, in Indië weet men alles. U moet denken, de kring van Europeanen waarin wij leven
-is zoo klein.«
-<span class="pageNum" id="pb72">[<a href="#pb72">72</a>]</span></p>
-<p>»Dat blijkt;—maar hoe goed men overigens ook moge zijn ingelicht, op één punt schijnt
-men nog in onwetendheid te verkeeren. En dat is nu ongelukkig in deze het kardinale
-punt. ’t Is dat, toen ik het tooneel verliet, ik mijn echtgenoot beloofde nooit weer
-in het publiek op te treden.«
-</p>
-<p>»Ja, ieder onzer doet wel eens van die onvoorzichtige beloften,« zegt mevrouw Van
-Waliënhove koeltjes.
-</p>
-<p>»’t Was geen onvoorzichtige belofte, mevrouw,« spreekt de ex-actrice ernstig, »’t
-was een vast voornemen. En u zult mij zeker niet van dat voornemen willen afbrengen?«
-</p>
-<p>»O neen, u hebt volkomen gelijk. Het is heel verstandig van u.«
-</p>
-<p>»Niet waar? Om een gelukkige vrouw te wezen moet men wat opofferen.«
-</p>
-<p>»Zeker, zeker. En dus, Buitenzorg bevalt u wel? Beter dan uw vorige standplaats? U
-komt van Solo, meen ik?«
-</p>
-<p>»Ja, mevrouw.«
-</p>
-<p>»Dat is geen prettige plaats, is ’t wel?«
-</p>
-<p>»O neen! ik voor mij vond het een waar verbanningsoord. Allereerst ontbreekt er, wat
-nu eenmaal bij Indië behoort, natuurschoon.«
-</p>
-<p>»En de conversatie?«
-</p>
-<p>»Och, om u de waarheid te zeggen, geloof ik dat men in de Vorstenlanden geboren moet
-zijn om er smaak in te vinden.«
-</p>
-<p>»En—denkt u dat het u op Atjeh nog al bevallen zal?«
-</p>
-<p>»Op Atjeh?« herhaalt mevrouw te Leurse … »Op Atjeh?«
-</p>
-<p>»Ja, daar moet mijnheer immers binnenkort heen?«
-</p>
-<p>»Binnenkort? Ik dacht …«
-</p>
-<p>»Dat u altijd op Buitenzorg blijven zoudt?«
-</p>
-<p>»Niet altijd, maar toch …«
-</p>
-<p>»Nog heel lang. Ja.. ziet u … dat zou ook niet geheel onmogelijk geweest zijn. U moet
-weten, de legercommandant vertelde me onlangs een en ander; hij had u gehoord in Amsterdam
-en ik dacht toen zoo, dat met uw talent … u een aanwinst zijn zoudt … Maar mevrouwlief,
-u is heelemaal bleek geworden! Wat zijn die officiersdames toch allen bang voor Atjeh!
-Is dat nu om de cholera? Of denkt u dat ze mijnheer zullen tjingtjangen? Of om de
-berri-berri misschien? Ah! daar zie ik <span class="pageNum" id="pb73">[<a href="#pb73">73</a>]</span>uw man. Laat hij u een glas wijn geven en wandel de galerij eens met hem op en neer.«
-</p>
-<p>Een half uur later treedt mevrouw te Leurse op. Ze boeit aller oog door den glans,
-die straalt van haar bezield gelaat, door den hartstocht, die gloeit in haar diepe
-schoone oogen; ze streelt aller oor door het zoetvloeiende harer stem: ze treft aller
-hart door de kracht van haar woord. En haar echtgenoot lijdt weer al de helsche kwalen
-dier jaloezie, die hem half krankzinnig gemaakt heeft in den tijd, toen ze niet hem,
-maar het publiek toebehoorde; en zij geniet weer de bedwelming, die het lang gemis
-dubbel bekoorlijk maakt … en de landvoogdes glimlacht met den hatelijken glimlach
-eener heerschzuchtige, die alles doet buigen voor haar wil.
-</p>
-<p>De genoodigden ten paleize werden nooit—als te dikwerf andere genoodigden—slachtoffers
-van den lust om zich te laten hooren, die de menschheid bezielen kan. Het programma
-werd vooraf vastgesteld en telde niet meer dan vijf of zes nummers. De lange pauzes
-echter, tusschen die nummers gehouden, waren niet het minst prettige gedeelte van
-den avond: er bevonden zich in de ruime vertrekken van die zitjes voor twee of drie
-personen, die onwillekeurig den lust wekken tot een gezellig praatje en waar het praten
-bijzonder goed ging; er was een buffet, waar iemand die wist te genieten, heerlijke
-oogenblikken wachtten; er was een groep planten en varens, die een vriendelijke voorzienigheid
-scheen te hebben geplaatst om zielen, teeder gestemd door muziek en poëzie, in de
-gelegenheid te stellen zich uit te storten in andere zielen; voor hen die noch praten,
-noch drinken, noch minnekoozen wilden, waren tafels vol van het nieuwste wat de wereld
-biedt in plaatwerken, photo’s en aardigheden.
-</p>
-<p>Wat misschien meer dan dit alles bijdroeg om de pauzes prettig te maken, was de volkomen
-vrijheid die op deze avonden heerschte: men werd er niet geplaatst in den traditioneelen
-ronden kring, dien vloek voor de gezelligheid, ieder ging zitten of staan waar hij
-verkoos, ieder liep rond zoolang en met wie hij wilde; de gastheer eischte bij deze
-gelegenheid niets dan dat men zich amuseeren zou; de gastvrouw was vriendelijk—iets
-zoo ongewoons, dat het alleen reeds in staat geweest zou zijn om de stemming te verhoogen.
-<span class="pageNum" id="pb74">[<a href="#pb74">74</a>]</span></p>
-<p>Na de voordracht van mevrouw te Leurse volgde eene lange pauze.
-</p>
-<p>Er is misschien geen land ter wereld, waar een vrouw van ontwikkeling meer wordt gezocht,
-een begaafde onder hare zusteren meer op de handen wordt gedragen dan Indië.
-</p>
-<p>Is dit omdat talent zoo zeldzaam wordt gevonden onder indische dames—zeldzamer nog
-dan ontwikkeling—of misschien wijl de mensch, die beseft dat hij langzamerhand ondergaat
-in materialisme, zich verheugd als hij een oogenblik wordt teruggevoerd naar reiner,
-hooger sfeer?
-</p>
-<p>Wat er van zij, mevrouw te Leurse, een paar uur geleden nog onopgemerkt, is op eens
-de heldin van den avond. ’t Is niet genoeg dat men haar heeft toegejuicht, men verdringt
-zich om haar, men overlaadt haar met complimenten, men dankt haar of ze ieder persoonlijk
-een weldaad had bewezen.
-</p>
-<p>Schitterend van geluk en schoonheid, in het bewustzijn van haar triumf, is ze weldra
-het middenpunt van een grooten kring bewonderaars. Buiten dien kring staat één: hij
-wacht of ze er ook aan denken mocht hem te zoeken, of ze hem wellicht tot zich roepen
-zal met een wenk harer oogen, met een glimlach harer lippen; hij wacht te vergeefs—de
-bedwelming van den roem heeft hem ten tweeden male zijn geliefde ontrukt.
-</p>
-<p>Mevrouw Verschuere verdiept zich nog in het genot daareven gesmaakt, als de gouvernante
-zich naast haar komt zetten, en niet lang zit de gouvernante naast mevrouw als zij
-ook mijnheer Verschuere tot zich wenkt. Hij brengt op haar verzoek de beide dames
-een portie ijs, laat zich neerzinken in den lagen stoel, die toevallig naast de gastvrouw
-openbleef en luistert met een spottend lachje naar de opmerkingen die zij maakt, opmerkingen,
-die veel te denken geven over de straks betoonde vriendelijkheid.
-</p>
-<p>Vooral mevrouw Heijlerts, die zich in een hoek van het tweede salon heeft teruggetrokken—maar
-niet zoo of de heer van <span class="corr" id="xd30e1590" title="Bron: Sonnefeldt">Sonnefelt</span> is er haar spoedig gevolgd—moet het ontgelden, en Agnita hoort het niet zonder pijnlijke
-verbazing aan, hoe haar man—anders weinig kwaad sprekend—nu zijn tong gebruikt als
-een tweesnijdend zwaard, om de gastvrouw te amuseeren.
-</p>
-<p>Gelukkig voor mevrouw Heijlerts en haar bewonderaar komt er afleiding.
-</p>
-<p>De adjudant van dienst, kapitein Hausz, heeft met afgemeten <span class="pageNum" id="pb75">[<a href="#pb75">75</a>]</span>pasjes de zaal doorgewandeld en met suikerzoete beleefdheid, rechts en links buigend,
-zijn weg gevonden naar den stoel, die een poosje geleden zoo onrustbarend kraakte
-onder het gewicht dat daarop neersmakte.
-</p>
-<p>Men heeft zich op Buitenzorg honderde malen afgevraagd, hoe het mogelijk was dat de
-heer en mevrouw Hausz ooit een paar geworden waren—en toch … ’t was zoo natuurlijk.
-In ’t goede stedeke Hellevoetsluis had een piepjong luitenant kamers boven een bakkerswinkel:
-hij was een nietig mannetje en de bakkersdochter—dank zij het oude brood levenslang
-genoten—een groote, knappe meid. Wat kon meer voor de hand liggen dan dat de kleine
-luitenant de forsche bakkersdochter begeerde? Maar wat ook meer, dan dat hij nu, adjudant
-van Zijne Excellentie geworden, met haar in zijn maag zat als wijlen haar vader met
-zijn oudbakken kadetjes?
-</p>
-<p>»Wat is er?« begint ze met een stem, die volkomen bij den vrouwelijken kolossus past
-en door het plat accent er niet liefelijker op wordt.
-</p>
-<p>»Ik wou je vragen, vrouwlief, of je … je nog al amuseert?«
-</p>
-<p>»Me amuseeren? Een mooie boel! met die nauwe schoenen en dat lamme kersjet! Als je
-hier komt om me voor den gek te houden, zeg het dan.«
-</p>
-<p>»Neen, volstrekt niet, daar kom ik niet voor. Ik kwam je zeggen, Jeanne, dat het tijd
-wordt de njonnja besaar te gaan groeten.«
-</p>
-<p>»Dacht ik het niet?« roept Jeanne op een toon alsof in zijn voorstel de vreeselijkste
-hoon lag besloten; »dacht ik het niet?«
-</p>
-<p>»Natuurlijk dacht je het!« antwoordt hij knorrig; »je weet dat het niet anders kan.«
-Dan bijna smeekend: »Wees me nu eens een beetje beleefd, wil je?«
-</p>
-<p>»Waarom zou ik niet?« vraagt ze, »mits zij het is? Maar dat beloof ik je, als ze weer
-begint met haar gewone hatelijkheden, dan zal ik ze dienen.«
-</p>
-<p>De heer Hausz beproeft zelfs niet zijne Jeanne tot andere gedachten te brengen; hij
-weet dat haar wil dezelfde eigenschappen heeft als de krakelingen, waarvoor haar vader
-beroemd was: men kon ze breken, buigen niet.
-</p>
-<p>»En hoe gaat het thuis, mevrouw Hausz?« vraagt de gouvernante niet onvriendelijk,
-schoon met een blik vol onverholen afschuw <span class="pageNum" id="pb76">[<a href="#pb76">76</a>]</span>op de grasgroene zijde, waarin de adjudantsche heden voor het eerst ten paleize toog.
-</p>
-<p>»O, heel goed,<span class="corr" id="xd30e1614" title="Bron: »">«</span> antwoordt kapitein Hausz voor zijn gade; want niet volkomen gerust over de gedragslijn
-die zij denkt te volgen, heeft hij het veilig geacht in de nabijheid der beide dames
-te blijven.
-</p>
-<p>»Heel goed?« roept nu Jeanne. »Heel goed! Heere, Hausz, hoe kun je ’t zeggen? U moet
-weten, mevrouw, Sijaantje leit met de koorts op bed en Allebertientje heit een steenpuist …
-zoo’n bommert! en dat op een heele lastige plek.«
-</p>
-<p>»Dan verwondert het me, dat u niet liever thuis zijt gebleven,« spreekt de barones
-koel en verdwijnt achter haar waaier.
-</p>
-<p>Hausz is doodelijk ontsteld; hij ziet het, Jeanne vat vuur, ze zal haar boos voornemen
-volvoeren, de njonnja besaar dienen.
-</p>
-<p>»Als u denkt dat ik hier voor me pleizier ben,« zoo barst ze los met een verheffing
-van stem, die hem het angstzweet doet uitbreken; »als u denkt dat ik hier voor me
-plezier ben, dan hebt u het mis. Ik verzeker u—nee Hausz, laat me uitspreken!—ik zou
-veel liever mijn arme wurmen zijn blijven oppassen dan hier opzitten en pootjes geven.
-Maar Hausz beweert altijd, dat ik het niet laten kan—och, schei toch uit, je trekt
-me de kleêren van ’t lijf—dat ik niet gemist mag worden.«
-</p>
-<p>»Dat zou anders volstrekt niet hinderen,« spreekt mevrouw Van Waliënhove snijdend.
-Dan maakt ze die beweging met het hoofd, waarvan ze het geheim bezit en die den ongelukkigen
-adjudant geen andere keus laat dan zijn wederhelft weg te voeren.
-</p>
-<p>»Dat wordt nu toch wat erg! daar moet een einde aan komen,« roept de barones buiten
-zichzelve. En dan, na een weinig ijswater te hebben gebruikt, gaat ze kalmer voort:
-»Men moest eigenlijk alleen ongetrouwde adjudanten hebben. Kapitein Hausz, op zich
-zelf genomen, is werkelijk niet kwaad, ofschoon, ’t is waar wat de legercommandant
-altijd beweert, rust roest, en de heeren adjudanten moesten, <span class="corr" id="xd30e1624" title="Bron: wel beschouwd">welbeschouwd</span>, nooit langer dan twee jaar op Buitenzorg blijven. Weet u niet een geschikten plaatsvervanger
-voor hem, mijnheer Verschuere, in geval het door de militaire autoriteiten mocht noodig
-geoordeeld worden mijnheer Hausz weer eens in actieven dienst te laten treden?«
-</p>
-<p>»Misschien, mevrouw, ik zal …«
-<span class="pageNum" id="pb77">[<a href="#pb77">77</a>]</span></p>
-<p>»Verschuere, wat zou je denken van onzen James?« roept Nita op eens.
-</p>
-<p>»Uw James! Is dat een broer?«
-</p>
-<p>»Pardon, een neef. Hij is pas gedecoreerd op Atjeh. En een uitstekend danseur, is
-’t niet, lieve?«
-</p>
-<p>»Dat is hij,« zegt Agnita met een lachje bij de herinnering aan zijn dolle galoppades
-en onvermoeid walsen.
-</p>
-<p>»En hij speelt ook comedie, is ’t niet?« vraagt Verschuere met een onmerkbaar glimlachje.
-</p>
-<p>»Zeker, we hebben menig stukje samen opgevoerd. Daarbij heeft hij een mooien bariton
-en … ik durf zeggen, een bijzonder innemend voorkomen.«
-</p>
-<p>»En,« vraagt mevrouw Van Waliënhove, terwijl ze den blik laat rusten op het gezichtje,
-dat zich met hooger blos kleurde bij den lof van den beminden neef, »zoudt u wenschen
-dat hij hier geplaatst werd?«
-</p>
-<p>»O mevrouw, natuurlijk.«
-</p>
-<p>»En u, mijnheer Verschuere?« vraagt ze weer, en bij die vraag gloeit er in de zwarte
-oogen een vonkje, dat het jonge paar wellicht zou hebben verontrust, als ze het hadden
-opgemerkt.
-</p>
-<p>»Ik, mevrouw? Wel, ’t was gister pas een jaar dat we trouwden—natuurlijk dat haar
-wenschen nog de mijne zijn!«
-</p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch11" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e216">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="label">XI</h2>
-<h2 class="main">JAMES EN NITA.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">»Dus je gevoelt je gelukkig, Nita? En je bent volkomen gezond? Werkelijk?… En Indië
-bevalt je?«
-</p>
-<p>»Maar James! Dat alles vraag je me nu zeker voor de zesde maal! Zie ik er dan uit
-of ik niet volkomen gezond ben? Vin je dat ik niet alle reden heb om gelukkig te zijn?
-En wat Indië aangaat, geloof je dat men het ooit beter zou kunnen treffen in Indië,
-dan wij het getroffen hebben met Buitenzorg tot onze eerste standplaats?«
-<span class="pageNum" id="pb78">[<a href="#pb78">78</a>]</span></p>
-<p>»Dat weet ik wel! Dat weet ik wel! Maar …«
-</p>
-<p>»Nu, ga voort, malle jongen!«
-</p>
-<p>»Je bent toch zoo heel anders dan thuis, Nita!«
-</p>
-<p>»Thuis!« herhaalt mevrouw Verschuere, »thuis!« en ze bukt zich haastig over de bouquet,
-die voor haar staat. »Zeg James, geloof je dat er op de heele wereld een plekje is
-als ons thuis?«
-</p>
-<p>»Neen, dat is zoo. Dat vinden we nergens terug. Wil je gelooven dat ik op Atjeh soms,
-vooral toen ik ziek lag, last had van heimwee, van heimwee naar onze tuinkamer?«
-</p>
-<p>»En ik dan? Maar niet naar de tuinkamer alleen … naar heel het lieve, heerlijke oude
-huis …« en ze leunt achterover in haar stoel met gesloten oogen, als wilde zij het
-voor zich doen verrijzen.
-</p>
-<p>»Ja, maar toch meest naar den zolder, is ’t niet? Weet je nog, die koffer vol boeken
-met die griezelige spookhistories, die je nergens zoo prettig bang konden maken als
-daar?«
-</p>
-<p>»En die kist met oud speelgoed, die mama bij elke schoonmaak wou leegmaken, en waar
-we altijd weer wat in vonden dat zonde was om te worden weggegooid?«
-</p>
-<p>»En de kleerkast met de oude japonnen van je grootmama? Herinner je je nog, hoe we
-daar voorstellingen mee gaven uit de bijbelsche geschiedenis, jij als koningin van
-Scheba?«
-</p>
-<p>»En jij als Salomo!« valt Nita in en beiden lachen zoo hartelijk alsof ze nog kinderen
-waren op den zolder.
-</p>
-<p>»En hoe heerlijk was het zomers in den tuin. Als de kruisbessen rijp waren … à propos,
-die oude moerbeiboom, daar achter het schuurtje, leeft die nog? Oom wou hem toen laten
-uitroeien.«
-</p>
-<p>»Neen, hij is op algemeen verzoek gespaard, en nu zal hij zeker blijven staan; je
-weet dat het mijn lievelingsplekje was.«
-</p>
-<p>»O ja, je kroopt altijd in dien grooten tak, om je lessen te leeren. En zaten jullie
-’s avonds nog zoo gezellig thee te drinken onder den kastanje?«
-</p>
-<p>»Ja; en weet je, het koepeltje achter in den tuin is vernieuwd.«
-</p>
-<p>»Waar Lotte altijd heenliep in haar engagementstijd? Jullie trouwens zeker ook?« valt
-hij zichzelf in de rede. »Dat koepeltje zal wat te vertellen hebben!«
-</p>
-<p>Zulk een warme blos komt Agnita’s wangen verven bij de herinnering aan de weelden
-daar gesmaakt, dat haar neef er den <span class="pageNum" id="pb79">[<a href="#pb79">79</a>]</span>weerschijn van gevoelt op zijn jong gezicht en zich een verwijt maakt van zijn voorbarige
-aanmerking.
-</p>
-<p>»In elk geval van Lotte heel wat meer dan van mij. Zij was zoo lang geëngageerd, en
-ik maar drie maanden.«
-</p>
-<p>»Maar drie maanden?«
-</p>
-<p>»Ja; kort, niet waar? Wil je gelooven, als ik nu aan alles terugdenk, hoe pa en ma
-me smeekten om het niet te doen, om bij hen te blijven … hoe gelukkig ik was thuis …
-hoe lief alle menschen voor me waren, dan begrijp ik zelf niet hoe ik zoo op eens
-zoo zonder eenige aarzeling heb kunnen besluiten om van dat alles te scheiden …«
-</p>
-<p>»Kom, Nita, Verschuere zal zeggen dat het geen heel prettige neef is, die je zoo dadelijk
-aan het schreien maakt!«
-</p>
-<p>»O, Verschuere komt vooreerst nog niet … en het doet me zooveel goed!«
-</p>
-<p>»Wat? Schreien? Onmogelijk! Je bederft er je oogen mee.«
-</p>
-<p>»Neen, nare jongen, je begrijpt best wat ik bedoel. Nog een kopje thee?«
-</p>
-<p>»Graag. Je schenkt de thee precies zooals je mama, is ’t niet?«
-</p>
-<p>»Me dunkt, het moet je gaan als mij. Je moet het nooit moe worden om over Bloemduin
-te praten?«
-</p>
-<p>»Nooit is wat sterk,« zegt hij plagend. »Maar vooreerst zeker niet. Als men lang in
-een vreemd land heeft gezworven onder vreemden … dan is het zoo’n genot om door een
-lieve bekende stem over lieve bekende dingen te hooren spreken,<span class="corr" id="xd30e1681" title="Niet in bron">«</span> en hij heft het open gelaat tot haar op met zoo’n trouwhartigen blik in de vochtige
-oogen, dat ze zijn hand grijpt en uitroept: »Ik ben zoo blij dat je gekomen bent …
-ik voel me hier soms zoo alleen.«
-</p>
-<p>Van Suylichem durft haar niet aanzien, uit vrees dat zijn gezicht zal verraden wat
-in hem omgaat bij dien onvoorzichtigen, veelbeteekenenden uitroep.
-</p>
-<p>»Is dat je man, Nita?« vraagt hij na een pauze, waarin hij vol warme vriendschap hare
-hand drukte. »Ja? die lange heer in ’t wit? Nu, dan begrijp ik dat je je hartje zoo
-stormenderhand liet innemen!«
-</p>
-<p>»Niet waar?« zegt ze met een blik vol teedere bewondering op de ranke figuur, die
-nader komt, »niet waar? ’t Was de mooiste man dien ik ooit gezien had!«
-<span class="pageNum" id="pb80">[<a href="#pb80">80</a>]</span></p>
-<p>De ontmoeting is zooals men het verwachten kan van twee onbekende neven. Maar de heer
-James van Suylichem is zoo jong, haast zou men zeggen zoo’n jongen; de eerste luitenant
-met de Militaire Willemsorde op de borst en de klewanghouw in den hals kan zoo meisjesachtig
-blozen, zoo jeugdig dwepen, zoo aanstekelijk lachen; zijn heldere oogen glinsteren
-van zooveel pret; wat hij zegt—schoon niet altijd hoftaal—is zoo natuurlijk, zoo kinderlijk
-eenvoudig soms, dat Verschuere al heel spoedig zijn gewone terughoudendheid laat varen
-en zich blijkbaar amuseert, ja zich laat meeslepen.
-</p>
-<p>Niet voor lang echter.
-</p>
-<p>Nog praat en schertst en vertelt de bezoeker met dezelfde opgewektheid van daareven,
-als het gelaat van zijn hoorder de uitdrukking begint aan te nemen, die Agnita in
-dit korte jaar van haar huwelijksleven zoozeer <span class="corr" id="xd30e1693" title="Bron: heeftl eeren">heeft leeren</span> vreezen; hij luistert nog altijd, hij antwoordt zelfs nu en dan, maar zijn blik dwaalt
-af, verder en verder af, er komt een groote, diepe plooi in zijn voorhoofd.
-</p>
-<p>»Heb je nog werk, Gustaaf?« vraagt ze ten laatste.
-</p>
-<p>»Ik durfde er niet van spreken,« antwoordt hij met een dankbaren blik voor haar oplettendheid.
-Dan, zich tot zijn bezoeker keerend: »Het schijnt je misschien niet erg beleefd, Van
-Suylichem, maar daar we je heel veel hopen te zien, is het best dat we geen complimenten
-maken. Ik heb, als ik zoo den heelen dag op het bureau gezeten heb, behoefte aan een
-bad en een oogenblik rust.«
-</p>
-<p>»Natuurlijk!«
-</p>
-<p>»En als je me ’t niet kwalijk neemt, ’t spijt me dat het zoo treft, maar ik heb van
-avond nog een zaak af te doen …«
-</p>
-<p>»Van avond nog?« vraagt Nita teleurgesteld.
-</p>
-<p>»Ja, lieve: ’t zijn heeren van den handel, met den laatsten trein van Batavia gekomen;
-ze moeten morgen weer vroeg op hun kantoren wezen.«
-</p>
-<p>En met een vluchtig knikje aan Nita’s adres, verdwijnt hij in zijn kleedkamer.
-</p>
-<p>»Gaat dat nu altijd zoo’n gangetje?« vraagt Van Suylichem, terwijl hij voor de derde
-maal de sigaar aansteekt, die onder zijn druk praten uitgegaan is.
-</p>
-<p>»Altijd,« zegt Agnita met een mislukte poging om er uit te zien alsof zij het zich
-niet aantrekt. Dan terwijl ze haar borduurwerk <span class="pageNum" id="pb81">[<a href="#pb81">81</a>]</span>wegbergt: »Kom, willen we een wandeling gaan maken? Je ziet, manlief heeft me vooreerst
-niet noodig.«
-</p>
-<p>»Graag.«
-</p>
-<p>»Wil je naar de muziek bij de Societeit? daar is het Woensdagsmiddags pantoffelparade.
-Of naar den tuin?«
-</p>
-<p>»Me dunkt, we hebben nog zooveel te bepraten … Is de tuin daar niet erg geschikt voor?«
-</p>
-<p>»Ik zie,« zegt hij, als ze een oogenblik later aan zijn zijde gaat, met een waardeerenden
-blik op haar toilet, »ik zie, je bent een élégantje geworden.«
-</p>
-<p>»Neen?« vraagt ze verschrikt, »dat meen je niet. Gustaaf heeft graag dat ik me goed
-kleed, maar …«
-</p>
-<p>»Maar,« zegt hij plagend, »de tijd is toch voorbij, toen je geen mooier jurken woudt
-dragen dan de kinderen van ’t dorp, omdat je het zoo hard voor hen vond als ze bij
-je afstaken.«
-</p>
-<p>»Niemand steekt hier bij me af,« antwoordt ze eenvoudig<span class="corr" id="xd30e1717" title="Niet in bron">.</span> »Er heerscht hier en vooral op Batavia zooveel luxe. Ik verzeker je, de dames zijn
-hier niets ten achter bij Holland. Ze laten meestal haar toiletten uit Parijs komen.«
-</p>
-<p>»Zoo? dat vind ik heerlijk!« roept de jonge luitenant. Dan voegt hij er lachend bij:
-»Je kunt wel zien dat ik nog niet getrouwd ben, hè?«
-</p>
-<p>»Nu, óf ik! Ofschoon, ik moet zeggen, Verschuere klaagt nooit over mijn modisterekening.
-Integendeel, hij zou, geloof ik, wel willen dat ik op elke partij iets anders aandeed.«
-</p>
-<p>»Je gaat zeker veel uit?«
-</p>
-<p>»Ja, nog al veel. Maar toch meest op het paleis: Clotilde en ik musiceeren druk samen.«
-</p>
-<p>»Clotilde? Is dat de boschnimf?«
-</p>
-<p>»De boschnimf?«
-</p>
-<p>»Ja, de boschnimf. Een anderen naam kan ik moeilijk voor haar vinden. Ik heb haar
-van morgen gezien: zij vloog letterlijk tusschen de boomen door, met loshangende haren,
-den hoed op den rug; twee gillende, schreeuwende jongens achter haar aan … ’k weet
-niet of ze verstoppertje speelden of boompje verwisselden, maar wel dat ik dolgraag
-had meegedaan. En musiceer je met die halve wilde?«
-</p>
-<p>»Ze is geen halve wilde, James. Ze is een lief natuurkind. Pas <span class="pageNum" id="pb82">[<a href="#pb82">82</a>]</span>maar op, dat je je hart niet verliest aan die halve wilde.«
-</p>
-<p>»Geen nood!«
-</p>
-<p>»In ernst, James; wil je gelooven dat ik uit vrees daarvoor lang geaarzeld heb …«
-</p>
-<p>»Geaarzeld. Waarmee?«
-</p>
-<p>»Om Verschuere te vragen, dat hij zijn best zou doen je hier te krijgen.«
-</p>
-<p>»Ah, zoo! heeft Verschuere zijn best gedaan om me hier te krijgen?« vraagt Van Suylichem
-en, na een pauze, waarin zijn vroolijk gezicht een teleurgestelde uitdrukking aanneemt,
-roept hij uit: »Die chef van mij is er toch ook een!«
-</p>
-<p>»Hoe dan? wat bedoel je?«
-</p>
-<p>»Wel, hij maakte me wijs, dat de <span class="corr" id="xd30e1740" title="Bron: legerkommandant">legercommandant</span> over me gesproken had, dat de gouverneur-generaal dadelijk mijn naam had genoemd
-toen er een vakature kwam, dat … enfin, ’t doet er nu niet toe …«
-</p>
-<p>»En waarom zou dat niet kunnen wezen? Je hebt je flink genoeg gedragen om de aandacht
-op je te vestigen. Daarenboven, Verschuere heeft niet anders gedaan dan je bij mevrouw
-Van Waliënhove aan te bevelen.«
-</p>
-<p>»Maar ik ben toch mevrouw Van Waliënhove’s adjudant niet?« vraagt hij lachend.
-</p>
-<p>Nita acht het best, de beantwoording dier vraag aan den tijd over te laten.
-</p>
-<p>»We spraken daar over uitgaan,« begint ze. »Ja, we gaan nog al eens uit. En we zien
-veel menschen. Maar intieme kennissen hebben we weinig,« voegt ze er bij met een zucht.
-</p>
-<p>»Niet? Hè, dat verwondert me. Verschuere heeft toch zijn vrienden.«
-</p>
-<p>»Gehad. En een heel enkelen misschien nog … Ach, James, er wordt altijd beweerd dat
-in tijd van tegenspoed je vrienden je verlaten, maar geloof je niet, dat het in voorspoedige
-dagen nog moeilijker is ze te behouden? Ik bedoel niet dat de menschen onaardig voor
-ons zijn, och neen, we worden genoeg gevleid en ontzien en geëerd! Maar dat noem ik
-niet vrienden hebben! Je weet, Verschuere maakt carrière. Hij doet dat ongewoon vlug.
-Jongelui, die met hem studeerden, die te gelijk met hem naar Indië gingen, staan nog
-op de eerste sport van de ladder, die hij reeds tot op de helft beklommen heeft. Niet
-ieder is eerlijk genoeg <span class="pageNum" id="pb83">[<a href="#pb83">83</a>]</span>om de meerderheid te erkennen van iemand met wien hij op de schoolbanken zat … niet
-ieder kan het denkbeeld verdragen dat een tijdgenoot hem voorgaat. Wanneer we vrienden
-hebben, dan zijn het niet de vrienden uit Verschuere’s jeugd.«
-</p>
-<p>»Maar er moeten toch een massa lui zijn, die van jullie houden, die hier graag komen.«
-</p>
-<p>»O ja, gelukkig. Van Beevelant bijvoorbeeld, die maakt een uitzondering. En de Hagen’s
-en Clotilde. En mijnheer en mevrouw De Bruining en, als het niet een beetje verwaand
-klonk, zou ik zeggen, de gouverneur-generaal.«
-</p>
-<p>»Ja, ik begrijp je!… nu gaat me een licht op.«
-</p>
-<p>»Een licht? Wat bedoel je?«
-</p>
-<p>»Neen, neen, niets<span class="corr" id="xd30e1759" title="Bron: ,">.</span> Zoo, dus geef je alleen groote partijen?«
-</p>
-<p>Maar zij laat zich niet zoo gemakkelijk van haar onderwerp afbrengen als daareven.
-</p>
-<p>»Welk licht gaat je op, James?«
-</p>
-<p>»Die ongelukkige gewoonte om mijn mond voorbij te praten!« zegt hij knorrig tot zichzelf.
-En luide: »Ik zie dat men met je op zijn tellen passen moet, Nita! Wel … een licht
-over enkele gezegden die ik zoo te hooi en te gras hoorde op Batavia …«
-</p>
-<p>»Over Verschuere? Heb je over hem hooren spreken? Veel? Op een hatelijke manier? zeg!«
-</p>
-<p>»Natuurlijk heb ik over hem hooren spreken,« antwoordt hij met zijn gullen lach. »Dat
-mag toch wel, hoop ik?«
-</p>
-<p>Maar zij lacht niet mede. Er zetelt een zwaarmoedige trek om den lieven mond.
-</p>
-<p>»Is het zoo het praatje van den dag?« zegt ze meer tot zichzelve dan tot hem. En na
-een korte pauze: »Dan zul je ook wel gehoord hebben, waaraan hij zijn promotie te
-danken heeft?«
-</p>
-<p>»Aan zijn bekwaamheid natuurlijk,« zegt James, maar terwijl hij het zegt, herinnert
-zijn gezicht haar aan het gezicht, waarmee hij in zijn jongensjaren een noodleugen
-debiteerde.
-</p>
-<p>»Neen!« roept ze uit met een heftigheid, die hem niet weinig verbaast in zijn zachtmoedig
-nichtje, »neen, spreek maar geen onwaarheid om mij te sparen. Denk je dat ik het niet
-weet? Denk je dat het alleen voor mij een geheim kan blijven wat ze zeggen? Niet waar,
-het is zijn oom, de minister van koloniën, die hem voorthelpt? Niet waar, hij heeft
-kruiwagens?«
-<span class="pageNum" id="pb84">[<a href="#pb84">84</a>]</span></p>
-<p>En als James, die nog leeren moet hoe men zich uit moeielijkheden als die, waarin
-hij nu verkeert, redt, een veelbeteekenend stilzwijgen bewaart:
-</p>
-<p>»Alsof hij van een minister afhing, alsof hij kruiwagens zou behoeven om vooruit te
-komen! Alsof hij, met zijn doorzicht, met zijn kennis, met zijn energie, niet bestemd
-was om al de sukkels, die hem bekladden omdat ze hem niet evenaren kunnen, voorbij
-te streven!«
-</p>
-<p>Nog vóór ze geheel heeft uitgesproken is haar toehoorder midden op den weg blijven
-staan. Vol verbazing staart hij haar in het van verontwaardiging gloeiend gelaat.
-</p>
-<p>Door zijn houding wordt ze attent gemaakt op haar heftigheid en ze zwijgt plotseling
-stil; dan vraagt ze, half verlegen: »Willen we een oogenblik rusten? Ik heb zoo druk
-gepraat, dat ik buiten adem ben.«
-</p>
-<p>»Nita,« zegt James met ongewonen ernst, als ze gezeten zijn op de bank onder de waringin,
-»Nita, neem me niet kwalijk dat ik je daar zoo onbeleefd stond aan te gapen, maar
-wezenlijk … ’t was me te kras!«
-</p>
-<p>»Wat? Dat een vrouw, die haar man liefheeft, zich ergert als hij belasterd wordt?«
-</p>
-<p>»Weet je wel zeker, dat het alleen ergernis is over dien laster? Nita, men zegt dat
-in de indische ambtenaarswereld het niet alleen de mannen zijn die een rol spelen,
-dat ook de vrouwen zich mengen in den strijd. Ik dacht dat het alleen een zeker soort
-van vrouwen waren, vrouwen die haken naar hooger rang, naar grooter inkomen; maar
-dáár behoor jij niet toe, niet waar? je hebt me gezegd dat je rijk genoeg waart, en
-veel te hoog naar je zin … Ben je dan eerzuchtig geworden?«
-</p>
-<p>Een treurig glimlachje komt om haar lippen spelen, terwijl ze hem in de oogen ziet.
-</p>
-<p>»Ik wou dat het waar was, James: ik wou dat ik eerzuchtig zijn kon.«
-</p>
-<p>»Kun je dat wenschen?« barst hij los. »Werkelijk? Zou je ook willen behooren tot die
-schepsels, die geen rust of duur hebben zoolang ze niet boven al haar vriendinnen
-verheven zijn? zou je ook zoo’n min wezen willen zijn, dat, getrouwd om de goede positie,
-haar man opzweept om die positie altijd nog maar te verbeteren?«
-<span class="pageNum" id="pb85">[<a href="#pb85">85</a>]</span></p>
-<p>»Als ik eerzuchtig werd, James, dan zou het niet zijn om mijnentwil. Maar wees gerust,
-ik zal het nooit kunnen wezen …« En na een oogenblik van stilte: »Daarvoor moet men
-een geheel andere vrouw zijn. Daar heb je bijvoorbeeld mevrouw Heijlerts, van wie
-men zegt dat ze mijnheer Heijlerts gemaakt heeft wat hij is …«
-</p>
-<p>»Een uil?« vraagt James naïef.
-</p>
-<p>»Directeur. Mevrouw Heijlerts is geestig; ze heeft talenten; ze kan over bijna elk
-onderwerp meepraten: ze is een vrouw van algemeene ontwikkeling, volkomen op de hoogte
-van indische toestanden …«
-</p>
-<p>Verrast, ontsteld bijna, springt van Suylichem op van zijn zitplaats.
-</p>
-<p>»En om zulk een vrouw te worden van algemeene ontwikkeling, volkomen op de hoogte,
-om zulk een vrouw te worden doet mijn nichtje haar best?«
-</p>
-<p>»De hemel beware me! Wat een idee van je! Hoe kom je daaraan?«
-</p>
-<p>»Hoe ik er aan kom? Wel, Nita, waar zat je van morgen in te lezen? In een werk van
-vijf deelen over de indische staatsinrichting, niet waar? En wat heb je me daar straks
-gevraagd? Je op de hoogte te brengen van den Atjeh-oorlog, je het voornaamste van
-de Atjeh-literatuur te leeren, en toen ik je gezegd heb, dat er veel moed en veel
-geduld toe noodig was om daar door heen te worstelen, toen heb je me geantwoord, dat
-je over veel moed en veel geduld te beschikken hadt.«
-</p>
-<p>»Dat heb ik,« zegt ze met hooger blos en neergeslagen oogen.
-</p>
-<p>»En merkte ik van middag niet met hoeveel belangstelling je het hoofdartikel in het
-<i>Bataviaasch Handelsblad</i> las, en hoe je kleurde van boosheid omdat het regeeringsbeleid daarin wordt gelaakt?«
-</p>
-<p>»Heb ik gekleurd?« vraagt ze. »’t Is wel mogelijk.«
-</p>
-<p>»En liet je je niet ontvallen dat je de kamerdebatten volgt? Ik vraag je, de kamerdebatten!
-Alleen een vrouw, die een eerzuchtig doel heeft, is daartoe in staat!«
-</p>
-<p>»Ja,« zegt ze met een stem en een blik die hem op eens doen begrijpen dat hij dwaalt,
-»ja, ik heb een doel. En,« voegt ze er bij met een blos, <span class="corr" title="Bron: «">»</span>het is een heel eerzuchtig doel ook, geloof ik.«
-<span class="pageNum" id="pb86">[<a href="#pb86">86</a>]</span></p>
-<p>Er volgt een lange stilte.
-</p>
-<p>»Begrijp je wat mijn doel is, James?«
-</p>
-<p>»Ik vermoed het, Nita.«
-</p>
-<p>»En je vindt het een goed doel, niet waar? O, je weet niet welk een treurige ontdekking
-het is voor een vrouw, die ontdekking dat ze haar man niet boeit. Je weet niet hoe
-het me ontmoedigt, als ik bemerk dat Verschuere naar me luistert meer uit vriendelijkheid,
-dan omdat hij er lust toe heeft. Soms, als hij naast mij gaat, gevoel ik dat hij zich
-inspant om zijn gedachten bij mijn gesprek te houden, dat het hem niettegenstaande
-alle inspanning mislukt … Wil je gelooven dat ik er om geschreid heb … heete tranen?
-Maar dat was vóór dat ik tot mijn besluit gekomen was …«
-</p>
-<p>»En je besluit?«
-</p>
-<p>»Mijn besluit is om mezelve meer geschikt te maken voor zijn gezelschap. Je begrijpt,
-James, ik bedoel niet evenveel van alles af te weten als hij! Ik zal al heel blij
-zijn als ik zijn gesprek volgen, met hem over dezelfde onderwerpen denken kan. Ik
-studeer druk, soms vier, vijf uur per dag … Geloof je niet, dat als ik van het een
-en ander wat op de hoogte ben, hij lust zal krijgen om met me te praten over wat hem
-interesseert, van gedachten met me te wisselen, me beter in te lichten?«
-</p>
-<p>»Zou die belooning je groot genoeg zijn om er de Atjehkwestie voor te bestudeeren
-en de kamerdebatten voor door te worstelen?« En als ze het onnoodig vindt zoo’n overbodige
-vraag te beantwoorden, voegt hij er lachend bij: »Wat zijn jullie vrouwen toch onverstandige
-engelen!«
-</p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch12" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e223">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="label">XII</h2>
-<h2 class="main">DE ZIEKENVERPLEEGSTER.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">»Zoo, Gustaaf, ben je daar eindelijk? Wat een schrikkelijke bui is dat geweest van
-middag! Me dunkt, zoo erg heb ik het nog niet bijgewoond: het geheele huis dreunde,
-de tuin stond blank en …«
-<span class="pageNum" id="pb87">[<a href="#pb87">87</a>]</span></p>
-<p>»En mevrouw Verschuere werd bang?«
-</p>
-<p>»Neen, bang was ik niet. Maar ik ben toch geëindigd met het hoofd onder de kussens
-te steken en ik was blij toen Sarinah wat voor mijn bed kwam zitten. Foei, wat een
-weer!«
-</p>
-<p>»Ja, ’t was erg! Verbeeld je, Verdijk moest in dien regen naar huis om zijn vrouw …
-Hij kruipt, zoodra het begint te onweêren, met haar in een donkere kamer. Heb je ooit
-van zoo iets kinderachtigs gehoord?«
-</p>
-<p>»Toch lief van hem, vind je niet?«
-</p>
-<p>»Lief misschien, maar niet verstandig. Hij moest haar in die dingen niet toegeven.
-Ik ben ten minste blij dat jij zulke dwaasheden niet van me eischt.«
-</p>
-<p>»’t Zou me niet veel helpen, geloof ik,« antwoordt ze lachend. »Ik zag je van de secretarie
-naar de Bruinings rijden,« gaat ze voort; »vertel me eens, hoe was het er vandaag?«
-</p>
-<p>»Och, ellendig. Hij had juist een van zijn aanvallen. Ik verbeeld me, Nita, dat de
-man vreeselijk lijdt. ’t Is een helsche kwaal, die zenuwhoofdpijn. En natuurlijk,
-hij wil zich nog goed houden, zijn werk doen. ’t Loopt hem niet mee, den armen drommel …
-Als er nu ook maar eens een raad van Indië dood wou gaan.«
-</p>
-<p>»Foei, man!«
-</p>
-<p>»Daarbij ligt een van de jongens, Jantje meen ik, al drie dagen met zware koorts en
-is de juf er van door.«
-</p>
-<p>»Er van door?« vraagt Nita verbaasd.
-</p>
-<p>»Ja,« antwoordt Verschuere, terwijl hij zich neervlijt in zijn luierstoel, om tegelijk
-van het zoete nietsdoen, de heerlijk verfrischte atmosfeer en een geurig kop thee
-te genieten. »Met een trompetter natuurlijk.«
-</p>
-<p>»Vind je dat natuurlijk?
-</p>
-<p>»Och, wat zal ik je zeggen? Er schijnt nu eenmaal een geheime aantrekkingskracht te
-bestaan tusschen bonnes en trompetters.«
-</p>
-<p>»Dus zit de arme ziel daar met twee zieken en zonder hulp! En al de andere kinderen,
-wie zorgt daarvoor?«
-</p>
-<p>»O, die zijn bij goede vrienden. Ik geloof dat de Paerels er een half dozijn hebben.«
-</p>
-<p>Straks heft mevrouw Verschuere met een verlegen blos het hoofd op van haar theeblad.
-»Gustaaf, je weet dat ik nog al een <span class="pageNum" id="pb88">[<a href="#pb88">88</a>]</span>beetje verstand heb van ziekenoppassen. Wat dunkt je, zal ik niet wat gaan helpen?«
-</p>
-<p>»Dat is geen kwaad idee van je, lieve.«
-</p>
-<p>»Dus je keurt het goed? Laat zien, het is nu vijf uur. Zou je het erg vinden om van
-avond eens zonder mij te eten?«
-</p>
-<p>»Wel neen, kind, ik heb dat zooveel jaren moeten doen. Ga gerust je gang.«
-</p>
-<p>»Zie je, als ik de zorg voor Jantje op mij neem, dan kan zij bij De Bruining blijven
-en misschien van avond nog een paar uurtjes slapen. Ik zou dan niet terug komen voor
-een uur of elf—of is je dat te laat?«
-</p>
-<p>»Neen, volstrekt niet. Ik kom je halen.«
-</p>
-<p>»Je vindt het toch niet vervelend, Gus?« vraagt ze, als ze terugkeert, na een oogenblik
-te zijn weggeweest om de bedienden hare orders te geven.
-</p>
-<p>»Vervelend? Wel, kind, ik geef algemeen belet, ga in mijn bureau zitten en doe in
-dezen éénen avond meer dan anders in drie.«
-</p>
-<p>Ze onderdrukt een zucht, schenkt hem zijn derden kop thee in, vraagt of ze nog iets
-voor hem doen kan en stapt in het rijtuig.
-</p>
-<p>Mevrouw de Bruining is bezig met kleinen Jan een ijsbad te geven; het schijnt zijn
-koortsig brandend lichaam goed te doen, ten minste hij ligt onbewegelijk stil met
-een kalme uitdrukking op het hoogroode gezichtje.
-</p>
-<p>»Dat is lief van je, Nita!« zegt de moeder, als een tengere gestalte zachtjes neerhurkt
-op het lage stoeltje bij de badkuip, »dat is lief van je. Och, zie mijn arme jongen
-toch eens aan. Wat is hij vermagerd, niet waar? mijn mollig ventje … Juist, dat laken
-moet om hem heen geslagen … Neen, hij zal niet bij je willen zijn. Hij laat zich door
-niemand … Ja toch? Hè Nita wat is dat vreemd!«
-</p>
-<p>»Neen, niets vreemd. Alle kinderen houden van mij. En dat treft nu maar heel gelukkig,
-niet waar?« gaat ze voort, als ze den zieke in zijn bedje gelegd en onder de dekens
-gestopt heeft<span class="corr" id="xd30e1856" title="Bron: ,">.</span> »Nu kunt u hem gerust aan mij toevertrouwen … dat wilt u immers wel doen en ondertusschen
-zelf wat rust gaan nemen? U hebt het noodig, mevrouwlief, hoog noodig.«
-</p>
-<p>»O, dat is niets! Ik ben sterk, veel sterker dan iemand denkt. Misschien dat ik in
-gewone omstandigheden nu wel wat moe <span class="pageNum" id="pb89">[<a href="#pb89">89</a>]</span>zou zijn, maar als Bruining of een van de kinderen ziek is, voel ik niets.«
-</p>
-<p>»Gaat u toch maar een oogenblikje liggen … ik zal alles doen wat noodig is. Ja, ik
-zie het al. Hij heeft een harde koorts. Nu en dan de thermometer aanleggen en opschrijven
-hoe hoog de temperatuur is. Mocht die nog stijgen dan moet ik voortgaan met de ijsbaden,
-is ’t niet? Neen, Jantje, stil liggen, onder de dekens blijven; geef mij maar een
-hand, lieveling.«
-</p>
-<p>Reeds heeft mevrouw De Bruining gezien dat Agnita berekend is voor den post, dien
-ze zoo vrijwillig op zich neemt, en een gevoel van rust, van kalmte, gelijk zij dit
-in geen dagen gekend heeft, komt over haar.
-</p>
-<p>»Ik geloof dat ik zal kunnen slapen,« fluistert ze dankbaar en met een laatsten blik
-op haar lieveling verwijdert ze zich.
-</p>
-<p>Toen de heer Verschuere mevrouw kwam halen, bleek het niet gemakkelijk haar mede te
-krijgen. Wel was de moeder na de genoten rust weer vol moed om den nacht in te gaan,
-maar de patient had zijn bleeke, slappe vingertjes geklemd om de hand der nieuwe verpleegster
-en wilde die niet loslaten.
-</p>
-<p>»Kom je gauw terug?« fluisterde hij.
-</p>
-<p>»Morgen vroeg. Is dat goed?« vroeg ze.
-</p>
-<p>»Zoo lang!« stamelde Jantje. »Zoo heel, erg lang …« En als ze zich over hem heenbuigt:
-»Ik zie je gezicht zoo graag! Je lijkt op de engel, je weet wel de engel op de groote
-schilderij.«
-</p>
-<p>Den volgenden morgen, toen mevrouw Verschuere kwam om haar taak te hervatten, vond
-zij den toestand er niet op verbeterd. De kleine vent lag stil en bewegingloos in
-de doodelijke afmatting, die op zware koorts volgt en voor zijn bedje zat de vader
-met een gelaat zoo vreemd, zoo veranderd, dat Nita zich bedwingen moest om haar ontsteltenis
-te verbergen. Kon het zijn door de pijnen den vorigen dag geleden? Was het misschien
-de angst over het kind, of had hij zelf een ziekte onder de leden? vroeg zij zich
-af, terwijl ze hem zwijgend de hand reikte.
-</p>
-<p>Weldra zou ze het antwoord ontvangen op die vraag. Mevrouw De Bruining trad binnen,
-schijnbaar kalm.
-</p>
-<p>»Dank je, dat je zoo vroeg komt,« zegt ze met een langen kus. Dan fluistert ze haar
-in het oor: »Help me! Hij moet hier vandaan!«
-<span class="pageNum" id="pb90">[<a href="#pb90">90</a>]</span></p>
-<p>En onmiddellijk daarop gaat ze luider voort: »Nu kun je mijn man aflossen, hij zit
-hier al veel te lang zoo.«
-</p>
-<p>Hij hoort haar niet. Zacht legt zij de hand op zijn schouder, maar niet zoo zacht
-of hij schrikt van die aanraking.
-</p>
-<p>»Daan, mevrouw Verschuere is hier, zij neemt je post van je over.«
-</p>
-<p>En als hij onbewegelijk zitten blijft: »Kom, lieve, ga even mee naar buiten … we hebben
-behoefte aan frissche lucht.«
-</p>
-<p>»Neen ik blijf hier,« spreekt hij schor.
-</p>
-<p>»Dwaasheid! Je moet een oogenblik verademing hebben! Kom man, wees nu verstandig.«
-</p>
-<p>En als hij zwijgen blijft: »’t Is niet beleefd van je tegenover Nita; zij komt hier
-om ons te helpen en nu wil je niet eens van die lieve hulp gebruik maken.«
-</p>
-<p>Nu ziet hij op met dien vreemden, dwalenden blik, die mevrouw Verschuere zoo trof
-bij het binnentreden. Dan, alsof hij Agnita voor het eerst gewaar werd, wenkt hij
-haar tot zich en vraagt: »Hij is heel erg, niet waar?«
-</p>
-<p>»Ja,« zegt Nita kalm, »hij zal onze hulp nog dagen lang behoeven. Daarom moeten allen,
-die hem behouden willen, hun krachten sparen.« Dan treedt ze voor het ledikant, legt
-het hoofdje terecht op het kussen, schuift de klamme blonde krullen terug van het
-bleekblauw gezichtje en wuift het koelte toe.
-</p>
-<p>»Dag … engel!« fluistert Jantje en een zwak glimlachje komt om zijn lippen spelen.
-</p>
-<p>»Zie!« zegt Nita zacht en wijst op dat lachje. De vader rijst langzaam van zijn stoel
-om haar zijn plaats te geven. Maar hij heeft geen drie stappen gedaan of hij wankelt.
-Reeds is mevrouw De Bruining toegetreden; ze vangt hem op in haar armen; en nu, op
-haar schouder geleund, barst hij los in een snikken zoo droef, zoo weinig bedwongen,
-zoo onmannelijk, dat Nita niet om durft zien naar die beiden, dat ze het hoofd dieper
-en dieper buigt over den kleinen zieke, dat ze zich uren ver wenscht, liever dan getuige
-te zijn van dit tooneel.
-</p>
-<p>De strijd om het zwakke kinderleven duurde vier lange dagen, vier eindelooze nachten.
-</p>
-<p>Hij werd gestreden met de kracht, die slechts aan vrouwen gegeven is; vereend bevochten
-moeder en vriendin den dood, <span class="pageNum" id="pb91">[<a href="#pb91">91</a>]</span>voet voor voet drongen ze hem terug uit het vertrek aan welks drempel hij grijnzend
-stond; geen oogenblik lieten ze de plaats ledig bij het kleine bedje, waaraan hij
-zich scheen te willen neerzetten, al de wapenen, die wetenschap en liefde hebben uitgedacht,
-keerden ze tegen hem<span class="corr" id="xd30e1893" title="Niet in bron">.</span>
-</p>
-<p>Eindelijk—aan den morgen van den vijfden dag—liet hij zijn prooi los en de moeder
-kuste de handen die haar kind hadden verpleegd en bevochtigde ze met haar tranen en
-Jantje fluisterde: »Dag, engel,« en de heer De Bruining bracht haar naar het rijtuig
-en zeide niets, omdat hij niet durfde spreken; maar zij zag hem in het gelaat en wist
-wat hij had willen zeggen.
-</p>
-<p>Toen Verschuere dien middag terugkeerde van de secretarie, trof hem de stilte op zijn
-erf. Er was geen menschelijk wezen te zien; deuren en vensters waren gesloten, de
-putemmer, anders in altijddurende beweging, hing rustig aan den haak, de naaimachine
-ratelde niet, kokkie’s sissen en braden werd evenmin gehoord als spen’s messenslijpen;
-kebon zat, niet als meest op dat uur, de oorverscheurende muziek te maken, die het
-weg krabben van het gras uit het kiezel veroorzaakt, de kinderen van Mingo en Sarinah
-speelden niet voor de bijgebouwen.
-</p>
-<p>Van zelf verzachtte hij zijn tred, en als hij zoo de achtergalerij komt binnensluipen,
-ziet hij in het halfdonker, dat daar heerscht, een gestalte van den grond oprijzen.
-</p>
-<p>»Stil, als het u belieft, mijnheer! Mevrouw slaapt!« fluistert Sarinah en neemt haar
-plaats weder in op het matje voor Agnita’s kamerdeur.
-</p>
-<p>»Mevrouw slaapt,« fluistert ook Mingo ter verontschuldiging; hij heeft het selterswater,
-dat hij zijn heer altijd komt brengen bij diens thuiskomst, buiten ontkurkt.
-</p>
-<p>»Mevrouw slaapt,« schijnt het wachtwoord, dat allen drijft om zacht te spreken, om
-onhoorbaar te loopen, om voorzichtig te zijn in elke beweging.
-</p>
-<p>»Ze moeten haar die rust wèl gunnen,« denkt Verschuere, »ze moeten haar wèl genegen
-zijn, de bedienden; voor de meeste mevrouwen hebben ze zulke attenties niet.«
-</p>
-<p>Trouwens—niet de bedienden alleen. Daareven heeft hij dokter Bosschaert gesproken.
-Wat was hij vol lof! Wat roemde hij haar kalmte, haar geduld, haar zachte fermiteit!
-En die arme De Bruining … hij wordt al zenuwachtig van louter dankbaarheid, <span class="pageNum" id="pb92">[<a href="#pb92">92</a>]</span>als hij haar naam maar noemt. Ook Van Beevelant. Verschuere zocht hem gister in zijn
-eenzaamheid op en telkens herhaalde hij ’t, hoezeer hij haar miste aan tafel, in huis.
-Hij, die toch van kind af aan gewoon was edele, lieve vrouwen rondom zich te zien,
-hij sprak over Agnita met een vereering … Gelukkig dat kleine Jan gespaard bleef,
-’t is toch bij al zijn ondeugendheid zoo’n lief ventje!
-</p>
-<p>Wat een idee van het kind, dat er een engel stond bij zijn bed! Of neen! zoo’n heel
-dwaas idee toch niet! Ze heeft van die oogenblikken …
-</p>
-<p>Eensklaps springt hij op van den stoel, waarop hij in gedachten verdiept is neergevallen;
-hij gevoelt een onweerstaanbaren lust om naar binnen te gaan, maar Sarinah zit daar!…
-Hij grijpt het eerste het beste boek uit den trommel van het leesgezelschap. Maar
-hij kan er zijn aandacht niet bij bepalen. Nu werpt hij zich op den divan en kijkt
-van onder de half geloken oogleden naar de bedienden die langzamerhand beginnen met
-tafeldekken en hij vindt het prettig als hij ziet dat spen weer twee couverts legt.
-</p>
-<p>Wat was het ongezellig de laatste dagen! Gelukkig dat ze straks weer over hem zal
-zitten aan tafel.
-</p>
-<p>Misschien … ’t zou wel eens kunnen zijn dat ze liggen bleef, dat ze zich te veel vermoeid
-had; gister en eergister reeds zag ze er slecht uit. ’t Is eigenlijk een dwaasheid
-geweest, hij had het haar niet moeten toestaan! Is het niet mooi genoeg dat hij De
-Bruining’s werk doet? Moet Nita nu ook met dat van mevrouw belast worden?
-</p>
-<p>»Makanan soedah klaar!<span class="corr" id="xd30e1914" title="Bron: ”">«</span> komt Mingo berichten.
-</p>
-<p>Mijnheer staat langzaam op, maar och, hij heeft geen lust om alleen te eten … als
-ze niet zoo licht sliep, zou hij wel even … maar ze schrikt altijd wakker van zijn
-stap …
-</p>
-<p>Sarinah kijkt toe, terwijl haar heer heel voorzichtig zijn schoenen uittrekt, maar
-als hij de kamerdeur nadert is zij verdwenen, met de bescheidenheid die zoo menige
-hollandsche dienstbode van de inlandsche zou kunnen leeren.
-</p>
-<p>»Ben jij dat, Gustaaf?« en Nita strijkt met liefkoozende hand over zijn vol fraai
-hoofdhaar.
-</p>
-<p>»Ik heb je toch niet gewekt?«
-<span class="pageNum" id="pb93">[<a href="#pb93">93</a>]</span></p>
-<p>»Neen, ik lag er juist over te denken om op te staan en weer te presideeren aan je
-rijsttafel.«
-</p>
-<p>»Heerlijk!« en ofschoon dit niet bepaald noodzakelijk is, haast de heer Verschuere
-zich aan spen te berichten dat njonnja aan tafel komt.
-</p>
-<p>»Weet je wel,« vraagt hij, zoodra ze tegenover hem gezeten is, »dat ik in de laatste
-dagen trotsch begin te worden op mijn vrouw?«
-</p>
-<p>»Wezenlijk?« en ze ziet naar hem op met een gelukkigen lach.
-</p>
-<p>»Zeker. Iedereen is vol van je lof. Zelfs mevrouw Van Waliënhove kon van morgen niet
-nalaten me te zeggen, hoezeer zij je lieve hulp aan de Bruinings bewezen, waardeerde
-en de Gouverneur-generaal …<span class="corr" id="xd30e1929" title="Niet in bron">«</span>
-</p>
-<p>»Domme man,« roept ze uit en beproeft achter een vroolijk lachje haar teleurstelling
-te verbergen, »moeten mijnheer en mevrouw Van Waliënhove je dat zeggen? Moeten vreemden
-je vrouw prijzen, om je op het denkbeeld te brengen dat ze toch werkelijk wel eenige
-verdienste heeft.«
-</p>
-<p>Hij schrikt van dien uitroep, omdat er zooveel waarheid in is.
-</p>
-<p>»Komaan« zegt hij, »je bent oververmoeid en daardoor zwartgallig. Straks moet je maar
-eens een flinken dut doen. En morgen … Wat zou je denken van een Zondag in Soekaboemi?
-Met den trein hier heel vroeg vandaan?«
-</p>
-<p>»Maar Gus! Meen je het?«
-</p>
-<p>Hij ziet verlegen voor zich. Dat opgetogen <span class="corr" id="xd30e1938" title="Bron: gezichje">gezichtje</span> beschaamt hem; menige vrouw is niet zoo dankbaar voor het kostbaarst geschenk als
-zij voor het genot van één dag met hem te mogen samen zijn.
-</p>
-<p>»Meen je het wezenlijk, Gus?«
-</p>
-<p>Arm, lief kind! hij moet haar eens meer een pleizier doen. Maar als ze wist dat hij
-de beide laatste nachten aan zijn schrijftafel doorbracht, om eens één dag vrij te
-zijn—zou het dan nog een pleizier voor haar wezen?
-<span class="pageNum" id="pb94">[<a href="#pb94">94</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch13" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e230">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="label">XIII</h2>
-<h2 class="main">AAN HET STATION.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">’t Is op den morgen van den achttienden Februari aan het station te Buitenzorg ongewoon
-vol en druk. Tevens ongewoon deftig, zooals blijkt uit het gelegenheidsgezicht der
-spoorbeambten met hun nieuwste petten op en hun mooiste jassen aan.
-</p>
-<p>Maar hoewel de gouverneur-generaal, vergezeld van familie en gevolg, hoewel nog verscheidene
-andere dames en heeren dien morgen naar Batavia vertrekken, zouden de reizigers alleen
-niet zooveel geloop en geschreeuw veroorzaken: ’t zijn hun koffers en kisten.
-</p>
-<p>Het aantal daarvan schijnt legio. En toch zijn het alleen de koelies, die zich verbazen
-over de massa bagage; ieder ander kent de oorzaak van het verschijnsel: er worden
-feesten voorbereid op Batavia.
-</p>
-<p>En welke feesten! Dezen zelfden avond zal er galavoorstelling zijn in de opera: morgen
-zal ’s Konings verjaardag gevierd worden met de gebruikelijke plechtigheden: groote
-parade, groote <span class="corr" id="xd30e1954" title="Bron: officiëele">officieele</span> ochtendreceptie, groot vuurwerk op het Koningsplein, groot diner ten paleize!
-</p>
-<p>Maar dit is niet alles.
-</p>
-<p>Gertrude Hagen viert op den avond na het koningsfeest haar twintigsten verjaardag
-met een comedievoorstelling en bal; en de invitaties, reeds veertien dagen geleden
-rondgezonden, wekken bij het pretlievend publiek de beste verwachtingen.
-</p>
-<p>Daareven hebben drie equipages de paleisbewoners gebracht: intendant en adjudanten
-zijn reeds ter plaatse, met hunne vrouwen en dochters, voorzoover ze die bezitten.
-</p>
-<p>In de gereserveerde wachtkamer troont de barones op de ottomane, geflankeerd door
-haar beide zonen, die bij hooge uitzondering het reisje mogen mede maken, om morgen
-de parade en het vuurwerk te zien. Ze zitten op heete kolen, de arme jongens, want
-daar buiten spelen drie jeugdige Bruinings haasje over. <span class="pageNum" id="pb95">[<a href="#pb95">95</a>]</span>Hun vader, die in druk gesprek met Zijne Excellentie de salon op en neer loopt, ziet
-het gevaar, waarin ze verkeeren van door handkarren te worden overreden of door vallende
-kisten verpletterd te worden misschien wel, maar is te zeer gewoon zijn zonen in gevaar
-te zien om zich daarvan veel aan te trekken; hij brengt al gestikuleerend zijn kuif
-tot een ongekende hoogte, pluist al redeneerend zijn bakkebaarden uit tot een verbazende
-breedte en windt zich zoo verschrikkelijk op over een vrij onbeteekenende zaak, dat
-de landvoogd hem van ter zijde met bezorgdheid gadeslaat en zich afvraagt hoe lang
-het nog duren kan vóór de <span class="corr" id="xd30e1964" title="Bron: reaktie">reactie</span> op ’s mans overspannen toestand volgt en een verblijf in Europa noodzakelijk wordt.
-</p>
-<p>Toen freule Clotilde uit haar poneywagen sprong en mama zoo deftig zag zitten op de
-ottomane, heeft ze dadelijk aan den gouverneur van haar broers gevraagd, of hij óók
-niet vond dat de lucht drukkend was in de wachtkamer. Nu trippelt ze in haar kort,
-vlug reistoilet met hem het perron op en neer; en terwijl ze links en rechts groet,
-als wilde zij vergoeden wat mama in vriendelijkheid te kort schiet, volgt menig waardeerend
-woord het aardig persoontje, rust menig welwillende blik op het blozende gezichtje,
-dat zoo guitig onder den grooten stroohoed uitkijkt.
-</p>
-<p>Van de zes juffers d’Hannecour zullen niet minder dan vijf door hare tegenwoordigheid
-de feestelijkheden opluisteren, een voornemen dat al weer niet genoeg op prijs wordt
-gesteld: immers geen van de jongelui voegt zich bij het belangwekkend groepje dat
-ze met haar vijven vormen. Als eindelijk Van Suylichem haar zijn diensten gaat aanbieden
-bij het bezorgen der dertien valiezen, koffers en doozen, die ze met zich voeren,
-dan is dit alleen omdat zijn nichtje hem, half lachend, half knorrig, gevraagd heeft
-waarom hij toch niet naar de jonge meisjes ging, in plaats van altijd de oude getrouwde
-dames op te zoeken.
-</p>
-<p>De andere »oude getrouwde« dame, wier gezelschap Van Suylichem boven dat der jonge
-meisjes verkoos, is Amalia Te Leurse, een schoonheid, die heden blijkt beter te voldoen
-bij gaslicht dan in den schellen gloed van een indischen morgen. De mooie luitenantsche
-schijnt zich hiervan bewust en heeft haar gezicht niet alleen bedekt met veel poudre
-de riz en een weinig rouge, maar nog daarenboven met een coquet voiletje.
-<span class="pageNum" id="pb96">[<a href="#pb96">96</a>]</span></p>
-<p>De heer Te Leurse vertoonde zich even aan het station: dienstzaken houden hem terug
-te Buitenzorg. Maar, zooals Amalia reeds meer dan tienmalen aan de heeren, die haar
-kwamen groeten, verzekerd heeft,—hij hoopt voor de soirée bij de Hagens over te komen;
-ze kan ook moeilijk bekennen wat de waarheid is: dat ze geen geld genoeg in huis hadden
-om voor beiden de reis te betalen!
-</p>
-<p>»Vier koffers?« vraagt Nita, die in haar eenvoudig blauw kleedje aan een vergeet-me-niet
-doet denken, zooals ze daar staat en, geheel op den achtergrond, door weinigen wordt
-opgemerkt, sedert Verschuere haar verliet om mevrouw Van Waliënhove goeden morgen
-te gaan wenschen. »Vier koffers? Voor u alleen?«
-</p>
-<p>Mevrouw Te Leurse legt haar uit, dat ze het onmogelijk met minder doen kan. »Rekent
-u zelve maar eens na. Twee toiletjes alleen voor het <span class="corr" id="xd30e1977" title="Bron: komediestuk">comediestuk</span>. Eén voor het bal. Eén voor de opera …«
-</p>
-<p>Agnita luistert maar half toe; ze herinnert zich hoe eenvoudig mevrouw Te Leurse gekleed
-ging toen ze pas op Buitenzorg kwam; hoe stil ze leefden in hun kleine woning; hoe
-geheel anders Te Leurse er uit zag dan nu heden morgen met dat strakke gezicht en
-die treurige vermoeide oogen.
-</p>
-<p>Mevrouw Heijlerts, alleen bestand tegen het klimaat van Batavia wanneer er op Batavia
-een pretje is, geeft, zooals ze daar staat onder haar donkerroode parasol, het schitterend
-bewijs, dat ze gedurende een tweejarig verblijf in de wereldstad der parisienne »<span lang="fr">le talent d’accommoder les restes</span>« moet hebben afgezien. Gisteravond laat kwam ze van Soekaboemi, in gezelschap van
-den heer Van Sonnefelt, die gaarne enkele dagen der week dáár doorbrengt; en zooals
-gewoonlijk is ze ook nu het middelpunt van een kring van heeren.
-</p>
-<p>Men amuseert zich in dien kring, want zij plaagt den adjudant van Zijne Excellentie,
-die aan zijn betrekking verschuldigd meent te zijn, nooit uit de plooi te geraken,
-met een voorval, dat zijn reputatie van deftigheid in groot gevaar brengt, ja, de
-getrouwde heeren noopt om zich meesmuilend een weinig van den armen doodverlegen Hooglaan
-af te wenden, dan vraagt ze den heer Paerel met het vriendelijkste gezicht ter wereld,
-of ze eens een enkele alinea zou mogen schrijven in de »<span lang="fr">Annales <span class="pageNum" id="pb97">[<a href="#pb97">97</a>]</span>du jardin botanique</span>«; en als deze, niets kwaads vermoedend, gaarne daarin toestemt, begint ze: <span class="corr" title="Bron: «">»</span><span lang="fr">Il fleurit au Jardin botanique une fleur aussi rare que belle, désirée par toutes
-les dames, destinée à une seule …</span>«
-</p>
-<p>Paerel wordt boos, vooral om de hilariteit die er op volgt. Immers ieder weet welke
-de prachtige nieuwe bloem is, in de kassen getrokken en bij geheime dagorder onbereikbaar
-gesteld voor alle plantlievende dames, behalve mevrouw Van Waliënhove.
-</p>
-<p>Rustig en genoeglijk wordt de komst van den trein afgewacht; alleen de heer d’Hannecour
-agiteert zich; hij wenkt den stationschef, die wel andere dingen te doen heeft dan
-zich te laten wenken, en als deze eindelijk nader komt, bijt hij hem toe, dat men
-Zijne Excellentie niet wachten laat, waarop de man naar de klok wijst en verzoekt,
-den intendant te mogen doen opmerken dat niet de trein te laat, maar de landvoogd
-te vroeg is. Toch blijf de kolonel zich warm maken. ’t Is dan ook zoo’n gewichtige
-morgen in zijn gewichtige betrekking, die morgen waarop het hof naar Batavia gaat!
-’t Is dan ook zoo’n zware taak, die rust op de schouders van hem, den intendant der
-gouvernementshôtels! En niemand schijnt het te willen gelooven of begrijpen. Zelfs
-de adjudanten niet! Zie hen eens aan! Zou men niet meenen dat ze voor hun pleizier
-meegingen? ’t Was om dol te worden.
-</p>
-<p>De rit van de residentie naar de hoofdplaats in de geurige frissche morgenlucht, is
-een waar pleiziertochtje. Slechts wanneer men Batavia nadert en de warmte de bezoekers
-als het ware tegenkomt, beginnen de dames meer werk te maken van waaiers en flacons
-dan van het gesprek; vooral mevrouw Heylerts is veel minder opgewekt dan daareven.
-Maar algemeen vermoedt men dat dit slechts ten deele aan de warmte moet worden toegeschreven;
-een naderende ontmoeting met mijnheer Heylerts maakt haar altijd stil. Er zijn verscheidene
-heeren aan den trein in de zwarte jas en met den hoogen hoed, die in dit klimaat altijd,
-maar vooral ’s morgens om tien uur, een krankzinnigen indruk maken. Ook de heer Heylerts
-bevindt zich onder hen, maar hij toont zeer weinig haast om zijne wederhelft met zich
-te voeren.
-</p>
-<p>Wie onder al de dames en heeren heden het meest de aandacht trekt, is Gertrude Hagen,
-die haar logées, de Verschuere’s <span class="pageNum" id="pb98">[<a href="#pb98">98</a>]</span>en mevrouw Te Leurse, kwam afhalen, en er zoo ongewoon lief uitziet, zoo geheel blosjes
-en lachjes schijnt, dat men zich afvraagt of ze misschien heden jarig is; maar in
-den datum van een feest vergist men zich te Buitenzorg niet! Clotilde neemt haar een
-oogenblik ter zijde en de vriendinnen hebben het zoo druk te zamen, dat ze vergeten
-hoe het rijtuig wacht—in dat rijtuig de barones! Juist op het oogenblik als deze een
-adjudant zendt, slaat de freule Van Waliënhove beide armen om juffrouw Hagen’s hals
-en, ten aanschouwe van het geheele publiek, kust ze haar dat het klapt.
-</p>
-<p>»Zul je je dan nooit leeren gedragen!« roept de barones, zoodra haar dochter tegenover
-haar zit.
-</p>
-<p>»Ik vrees van niet, mama,« zegt Clotilde. Maar meteen buigt ze zich over naar haar
-vader en fluistert hem iets in het oor, om dan in de kussens terug te zinken met de
-vermaning: »Aan niemand vertellen, hoor!«
-</p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch14" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e237">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="label">XIV</h2>
-<h2 class="main">IN DE LOOFHUT.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">De Hagens wonen op het Koningsplein en ze wonen daar heerlijk. Dames, wier echtgenooten
-lid zijn in den Raad van Indië, hebben onder de vele voorrechten, die haar door haar
-zusteren vaak zuchtend worden benijd, dit: ze kunnen haar huis inrichten zooals ze
-dat wenschen; ze kunnen er alle moeite en zorg aan besteden, zelfs veel geld er voor
-uitgeven, zonder dat telkens als een dreigend spooksel de vraag bij haar oprijst:
-voor hoe lang?
-</p>
-<p>Mijnheer Hagen—want hij is het die deze villa uit vele andere koos, die den tuin opnieuw
-aanlegde, hier wat bijbouwde, daar wat afnam, hij is het die Jakatra afliep, om op
-de zolders der Chineezen het oud porselein te vinden, waarvoor hij bekend werd; die
-teekeningen maakte van ameublementen en ideeën aangaf van versieringen—mijnheer Hagen
-heeft ruim gebruik gemaakt van dit voorrecht.
-</p>
-<p>Agnita had groote marmeren ruimten verwacht, vol mooie <span class="pageNum" id="pb99">[<a href="#pb99">99</a>]</span>meubelen, met reusachtige beelden, reusachtige spiegels en reusachtige gravures, met
-kostbare portières en alkatieven, alles geregeld naar traditioneele wijs: in één woord
-een huis zooals men er vele vindt in de Koningin van het Oosten, die er met hun pracht
-en weelde altijd blijven uitzien alsof ze in orde gebracht waren voor een bewoner,
-maar nog niet betrokken.
-</p>
-<p>De Hagens zijn rijk; mevrouw heeft fortuin, mijnheer een groot inkomen. Maar ze hebben
-den takt gehad dit niet te toonen: de eerste indruk, door hun huis gemaakt, is die
-van gezelligheid, en pas als men heeft opgemerkt, hoe zacht het getemperd licht naar
-binnen valt, hoe kunstig de hitte is buitengesloten, hoe heerlijk rustig en kalm de
-omgeving is, dan pas komt men er toe te bedenken, dat er duizenden moeten besteed
-zijn aan de inrichting dezer woning. Mevrouw Te Leurse is het zich volkomen bewust,
-dat, wanneer ze niet de hoofdrol vervulde in het stukje voor Gertrude’s feest, misschien
-mijnheer, maar zeker niet mevrouw Hagen haar zou gevraagd hebben om hun logée te willen
-zijn. Dit maakt dat zij bij aankomst iets minder zeker van zichzelve blijkt dan gewoonlijk.
-Maar er is in de waardige beminnelijkheid der gastvrouw zooveel geruststellends, in
-de vroolijke zetten van Gertrude iets zoo opwekkends, dat ze zich weldra geheel op
-haar gemak gevoelt.
-</p>
-<p>Straks keert ook de heer des huizes terug: hij is even naar het paleis gereden, om
-den Landvoogd te begroeten bij diens aankomst.
-</p>
-<p><span class="corr" title="Bron: «">»</span>Goed dat u komt, papa: mama en ik hebben het erg druk en we rekenen er op, dat u zich
-met de logées occupeert. U zult niet kunnen zeggen, dat we voor u de minst prettige
-bezigheid hebben bewaard, is ’t wel?« en ze knijpt hem in het oor met het weinige
-respekt en de groote liefde die indische dochters gevoelen voor indische vaders.
-</p>
-<p>»Je kunt Gertrude immers wel missen vandaag?« vraagt mevrouw met een blik op de beide
-dames, een blik zonder eenige jaloezie echter; ze heeft te veel gezond verstand om,
-waar ze zichzelve nooit geheel kon geven, onverdeelde toewijding te vragen.
-</p>
-<p>»Je weet, ik kan haar geen uur missen,« zegt hij met een teederen blik op het meisje,
-»zelfs in dit gezelschap. Maar ik <span class="pageNum" id="pb100">[<a href="#pb100">100</a>]</span>weet dat je haar noodig hebt en protesteer dus niet.«
-</p>
-<p>Reeds heeft hij zijn goedig, vriendelijk gelaat naar de bezoeksters gekeerd; reeds
-verheugt hij zich over het buitenkansje, dat hem verscheidene dagen haar gezelschap
-zal doen genieten; reeds vraagt hij zich af wat hij doen kan om haar die dagen aangenaam
-te doen doorbrengen.
-</p>
-<p>De vice-president van Indië’s Raad is, meer dan iets anders, een damesheer. Zijne
-liefde voor het schoone, die in Europa zich zou geopenbaard hebben in kunstzin, was
-hier bewondering geworden voor het schoonste werk der schepping. Dankbaar erkent hij
-het vele goede, dat de aarde hem biedt, maar het beste is toch voor hem het samenzijn
-met vrouwen—zoo mogelijk jonge en mooie! Dit is echter volstrekt geen vereischte.
-Als ze maar aardig praten kunnen en vriendelijk lachen, als ze maar verstand genoeg
-hebben om te begrijpen, dat, zoo hij haar het hof maakt, dit zonder eenige bijbedoeling
-is; als ze maar goed—d.w.z. in overeenstemming met haar uiterlijk—gekleed zijn, dan
-eischt hij verder niets.
-</p>
-<p>En zooals nu de beide jonge vrouwen daar zitten op dat aardig canapeetje, met de granaatroode
-portière tot achtergrond, frisch en jeugdig, in de doorschijnende witte kabaia, waarvoor
-ze haar reistoilet verwisselden, vindt hij het een waar genot naar haar te kijken,
-met haar te praten en te schertsen.
-</p>
-<p>Hij heeft van morgen reeds vroeg en buitengewoon hard gewerkt om zich ongestoord aan
-dat genot te kunnen wijden. Want hij heeft het altijd druk op zijn manier. Lang vóór
-de zon aan den hemel staat, ziet men hem in den stormpas het Koningsplein omloopen
-en na middernacht kan men hem nog vinden in zijn voorgalerij, verdiept in <span class="corr" id="xd30e2035" title="Bron: lektuur">lectuur</span> of muziek. Hij is een man van orde: klokslag zeven—wanneer hij reeds gebaad, gewandeld
-en ontbeten heeft—verdwijnt hij in zijn bureau en behartigt de belangen des lands
-tot klokslag elf, behalve des vrijdags, wanneer hij diezelfde belangen in de vergadering
-van den raad behandelt. Wanneer hij niet werkt moet Gertrude bij hem zijn. Gertrude
-is voor hem de vervulling van den wensch, die gedurende twintig jaren zijn gemoedelijk
-hart vervulde; den wensch naar eene gezellige vrouw.
-</p>
-<p>Als zijn dochter er niet lief had uitgezien of minder talentvol <span class="pageNum" id="pb101">[<a href="#pb101">101</a>]</span>geweest ware, dan zou hij dit alleen jammer gevonden hebben; was ze ongezellig geweest,
-hij zou het beschouwd hebben als een vreeselijke teleurstelling, als een ramp bijna.
-</p>
-<p>Maar gelukkig, Gertrude aardde naar hem, en vader en dochter amuseeren zich koninklijk
-te zamen. ’t Is waar, ze laat hem allerlei werkjes doen, die eigenlijk beneden zijn
-waardigheid zijn: patronen teekenen, charades uitdenken, menu’s schrijven zelfs! Maar
-er komen ook dagen dat ze onder zijn leiding leert en zich inspant om te begrijpen;
-er komen dagen dat ze samen gaan schetsen of zich opsluiten in de zitkamer, half boudoir,
-half atelier.
-</p>
-<p>De Hagens hebben iets uitgedacht, dat aan het meest prozaïsch gedeelte van een indische
-woning, de achtergalerij, een poëtisch waas schenkt en het de »loofhut« genoemd. De
-loofhut schijnt een prieel, maar is eigenlijk een serre, ongewoon hoog van verdieping:
-ze vormt den overgang van het huis naar den tuin. Daar hebben ze hun planten en vogels,
-hun kleine fonteinen, lieve marmergroepjes, heerlijke luierstoelen, aardige rieten
-tafeltjes; daar brengen papa en dochter te midden van hun bloemen al de uren door,
-die ze maar kunnen uitsparen op hun altijd bezetten tijd; dat noemt Hagen zijn Capua;
-daar beweert Gertrude dat ze verliefde denkbeelden krijgt en zich zachter gestemd
-gevoelt jegens haar pretendenten; daar gaat mevrouw zoeken, als ze behoefte gevoelt
-aan het bijzijn van haar dochter, wat zeer dikwijls, of aan dat van haar echtgenoot,
-wat zeer zeldzaam gebeurt; daar worden alleen enkele intiemen toegelaten, maar die
-er toegelaten worden vinden het de bekoorlijkste plek van geheel het fraaie huis.
-</p>
-<p>Des avonds, als de familie Hagen met mevrouw te Leurse naar de opera is gegaan, na
-te vergeefs beproefd te hebben de Verschuere’s over te halen om hen te vergezellen,
-troont Agnita haar man mede naar die loofhut.
-</p>
-<p>De volle maan giet haar schijnsel door het bladerdak, Nita draait de gaspitten neer
-en het wordt koel en stil rondom hen, terwijl de fonteinen klateren en de bloemen
-geuren, door het avondwindje bewogen.
-</p>
-<p>»Zitten we hier nu niet oneindig prettiger dan in die volle, warme opera?« vraagt
-ze dan vleiend.
-</p>
-<p>»O, voor mij,« antwoordt Verschuere, terwijl hij met een zucht <span class="pageNum" id="pb102">[<a href="#pb102">102</a>]</span>van genot zich uitstrekt in zijn luierstoel, »voor mij is het een ware verademing
-na den dag die achter me ligt. Maar je hadt toch eigenlijk mee moeten gaan, Nita …
-Geloof me, ik zal geen amusant gezelschap voor je wezen.« Met moeite onderdrukt hij
-een geeuw. »En ’t kan misschien wel aardig zijn,« voegt hij er dan lusteloos bij.
-</p>
-<p>»Aardig? Ja, voor anderen; maar niet voor ons. Dáárvoor hebben we diezelfde Romeo
-en Juliet te prachtig zien opvoeren in Parijs! Weet je nog? ’t Was den eersten avond
-dien we doorbrachten in de opera. Voor geen geld zou ik den indruk willen verliezen,
-dien ik toen heb meegebracht.«
-</p>
-<p>»Daar is wel iets vóór te zeggen.«
-</p>
-<p>»Mevrouw te Leurse vond het een dwaas idee van me, dat kon ik merken. Maar je bent
-het met me eens, niet waar? Wanneer men eenmaal het hoogste genoten heeft, dan kan
-het mindere niets geven dan ergernis.
-</p>
-<p>»Dat is zoo. Maar kindlief, mevrouw te Leurse beschouwt het uitgaan van een geheel
-ander standpunt. Zij gaat niet om muziek of zang; zij gaat om te genieten van den
-opgang dien ze maken zal in dat prachtige gele toilet.«
-</p>
-<p>»Wat stond het haar goed! Wat was ze mooi van avond!«
-</p>
-<p>»Ja heel mooi!« en weer geeuwt hij.
-</p>
-<p>»Me dacht, het zou zooveel prettiger zijn ons samen alles nog eens te herinneren:
-’t is een van mijn gelukkigste avonden geweest.«
-</p>
-<p>»Ja? Hoe dat zoo?«
-</p>
-<p>Een glimlach komt om haar lippen spelen, terwijl ze zich naast hem zet op den langen
-stoel. »Ik was toen toch nog erg romantisch, Gus. ’k Herinner me, dat ik telkens mijn
-oogen toedeed om den tenor niet te zien en me te kunnen verbeelden, dat het <i>mijn</i> Romeo was die sprak.«
-</p>
-<p>Hij antwoordt door een kus te drukken op het gelaat dat ze naar hem opheft. »Dwaas
-kindje,« zegt hij eindelijk na een lange pauze, nauw hoorbaar.
-</p>
-<p>Het ruischen der fonteinen klinkt droomerig door de stilte, tot eindelijk de muziek
-van hare stem die verbreekt.
-</p>
-<p>»Wanneer men zich er eens goed in wegdenkt, Gus, wat is het dan toch een vreemde wereld.
-Daar zaten nu in die loges <span class="pageNum" id="pb103">[<a href="#pb103">103</a>]</span>honderden vrouwen, gedecolleteerd en geblanket, vrouwen voor wie het woord liefde
-zijn heilige beteekenis verloren heeft; daar zaten die oude heeren met hun kale hoofden,
-die viveurs met hun vermoeide gezichten … en hoe werden ze allen geboeid, ja, tot
-schreiens toe bewogen door een stuk, dat eigenlijk niets anders is dan de verheerlijking
-der eerste liefde!«
-</p>
-<p>»Weet je nog,« vraagt ze dan en streelt de hand die zij in de hare houdt, »hoe wij
-onder den indruk waren, in welk een teedere stemming wij thuis kwamen? Weet je nog …
-den volgenden morgen zouden we naar Versailles gaan; we vergaten het. Zeg, Gustaaf?
-Verschuere?«
-</p>
-<p>»Wat? Zei je iets? O, neem me niet kwalijk, lieve! Ja, ’t was beeldig; ze zong uitstekend
-en …«
-</p>
-<p>»Ben je zoo moe? Zoo moe, dat je inslaapt terwijl ik …«
-</p>
-<p><span class="corr" title="Bron: «">»</span>Neen ik sliep niet! ’k Was maar wat aan het dommelen. Geloof me, ’k heb alles gehoord
-wat je zei. ’t Is zoo, de tenor was wat dik!«
-</p>
-<p>»Wil je niet liever naar bed gaan, beste?«
-</p>
-<p>»Neen, volstrekt niet.«
-</p>
-<p>»’t Was zeker een erg vermoeiende dag.«
-</p>
-<p>»Ja; je weet, ik ben vanmorgen al vroeg begonnen. We hebben tot zes uur doorgewerkt,
-van dat we aankwamen af, en ’t is hier zoo schrikkelijk heet op dat Batavia.«
-</p>
-<p>Ze legt haar hand op zijn arm. »Kom, span je maar niet in om wakker te blijven. Je
-hebt de rust verdiend. Neen … ik zou nog niet kunnen slapen; ik heb niets uitgevoerd
-vandaag en van middag een lekker dutje gedaan.«
-</p>
-<p>Ze bracht hem zelve weg naar de logeerkamer, keek zorgvuldig of de klamboe zoo goed
-gesloten was dat zelfs het kleinste muskietje er niet in kon doordringen, onderzocht
-of de deuren en ramen wel wijd genoeg openstonden om den noodigen tocht door te laten
-en wenschte hem goeden nacht.
-</p>
-<p>Nu ging ze terug naar de loofhut en zat op het plekje van daareven … maar hoe geheel
-anders!
-</p>
-<p>De maan is schuilgegaan en het is er vol schaduwen. Ze beproeft zich voor te houden,
-dat het Gustaaf’s schuld niet is als het avondje, waarvan zij zooveel heeft gehoopt,
-op een teleurstelling uitliep; ze vermaant zich om het toch te waardeeren dat ze <span class="pageNum" id="pb104">[<a href="#pb104">104</a>]</span>zoo’n degelijk man heeft die niets hoogers kent dan zijn werk; ze berispt zich omdat
-ze niet, als hij, eerzuchtig zijn kan en het goedkeuren dat hij, door zich te onderscheiden,
-aanspraak tracht te krijgen op promotie; ze scheldt zichzelve kinderachtig veeleischend,
-ondankbaar; ze tracht mevrouw De Bruining na te spreken, die betrekkelijk kalm verklaren
-kon: »Ja, zie je, onze mannen, dat zijn eigenlijk onze mannen niet; die zijn van de
-secretarie, en ze neemt zich voor, evenals zij, afstand te doen ten behoeve dier secretarie.<span class="corr" id="xd30e2090" title="Niet in bron">«</span>
-</p>
-<p>Maar dan wordt het opeens kil en donker in de loofhut.
-</p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch15" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e244">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="label">XV</h2>
-<h2 class="main">HET BOERINNETJE EN HAAR SOLDAAT.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Het regende dien nacht alsof het met bakken van den hemel gegoten werd en de groote
-parade onderging het lot van meest alle groote parades op Batavia: ze werd afgekommandeerd
-wegens de drassigheid van het terrein.
-</p>
-<p>Had men zoo ook de officieele gelukwenschen kunnen afkommandeeren!
-</p>
-<p>Maar die moesten plaats vinden: consuls en hoofdambtenaren in hun van goud of zilver
-schitterende galarokken; de leden der rechterlijke macht met hun toga’s en baretten,
-hoofd- en subalterne officieren in hun fraaiste uniformen, referendarissen en commiezen
-in hun eenvoudigen zwarten rok, die allen kwamen den Landvoogd, omringd door den Raad
-van Nederlandsch-Indië en zijn staf, hun gelukwenschen aanbieden, »met eerbiedig verzoek
-ze wel te willen nederleggen aan de voeten van den troon.«
-</p>
-<p>’t Mocht een buitenkansje heeten, dat de atmosfeer was verfrischt door de gevallen
-regens, maar toch bleef het, wat het samentreffen van veel mannen in lakensche kleeren
-wezen moet, als het op het heetst van den dag plaats vindt, doodsbenauwd.
-</p>
-<p>Het diner was druk bezocht: men vergist zich soms in den volksgeest, vooral wanneer
-die zich openbaren kan in lekker eten, en bij zulke gelegenheden zijn ook de bataviasche
-Hollanders boven verwachting koningsgezind.
-</p>
-<p>De heeren—voor dames schijnt men het minder noodig te <span class="pageNum" id="pb105">[<a href="#pb105">105</a>]</span>oordeelen den verjaardag van hun vorst te vieren—de heeren kwamen op als één man.
-</p>
-<p>Volgens deskundigen was de speech van den gouverneur-generaal bijna even goed als
-de getruffeerde kalkoen, en die kwam de volmaaktheid nabij; het vuurwerk was prachtig;
-er waren duizende rijtuigen en tienduizende toeschouwers verzameld op het Koningsplein,
-trouwens uitgebreid genoeg om het dubbele aantal te bevatten, en de geestdrift van
-het publiek, reeds zoozeer opgewekt door de kunstgewrochten van den grooten Gors,
-nam nog toe, toen de Landvoogd met zijn familie en gasten zich op het <span class="corr" id="xd30e2108" title="Bron: balcon">balkon</span> voor het paleis vertoonde en zijn beide zonen telkens het sein gaven voor die bewonderende
-hèèèès en juichende hààààs, die nu eenmaal onmisbaar schijnen bij een vuurwerk.
-</p>
-<p>Den volgenden dag had de partij bij de Hagens plaats.
-</p>
-<p>Volgens de ouderen van dagen, die slechts konden toezien en bewonderen, was ze prachtig;
-volgens de jonge meisjes, die doordansten tot den anderen morgen, verrukkelijk; volgens
-de leveranciers een feest zooals er eigenlijk iedere maand een dozijn moesten gevierd
-worden; volgens de <span lang="fr">jeunesse dorée</span> de prettigste fuif in jaren gegeven; volgens de ambtenaarswereld een »heele <span class="corr" id="xd30e2117" title="Bron: viktorie">victorie</span>«, want de heer en mevrouw Van Waliënhove, die anders zelden op partikuliere feesten
-verschenen, verschenen hier.
-</p>
-<p>Nooit was in Batavia, waar enkele malen liefhebberijcomedies worden opgevoerd door
-de élite der jonge dames, waar zoo natuurlijk en eenvoudig wordt gespeeld, dat de
-hollandsche <span class="corr" id="xd30e2123" title="Bron: tooneeldirekties">tooneeldirecties</span> er een lesje konden gaan nemen; waar kosten noch moeite gespaard worden om een voorstelling
-te doen gelukken, nooit was er iets geleverd zoo goed als heden avond.
-</p>
-<p>Amalia vervulde de rol eener schijnbaar ruwe, doch teêrhartige vivandière; Van Suylichem
-die van een boerenlummel; Gertrude was een bekoorlijk dorpskind, en zekere tweede
-luitenant stelde een gewond, maar desniettegenstaande zeer verliefd soldaat voor.
-</p>
-<p>’t Stukje was niet bijzonder grappig, maar fijn gedacht: het publiek beschaafd genoeg
-om het te waardeeren; als men één aanmerking had willen maken, dan zou het misschien
-geweest zijn dat de jonge luitenant zijn verliefde rol wel wat heel <i lang="it">con amore</i> speelde.
-</p>
-<p>Volgens sommigen had ook Gertrude wat koeler kunnen zijn; <span class="pageNum" id="pb106">[<a href="#pb106">106</a>]</span>’t is waar, boerinnetjes zijn vrijer in den omgang met soldaten dan jonge dames met
-officieren, maar ’t verwonderde het publiek toch.
-</p>
-<p>Alleen mevrouw Ramsberge, die een paar weken geleden een harer dochters had thuis
-gekregen, weduwe met een mager pensioentje, drie kinderen en haar een-en-twintig jaren—alleen
-mevrouw Ramsberge verklaarde aan ieder, die het hooren wilde, dat zij er niets verwonderd
-over was, och hemel neen, niets!
-</p>
-<p>Dat kwam er van, als men de meisjes niet op haar tijd liet trouwen, zooals tegenwoordig
-voor Indië ook al mode scheen te worden; de Hagens mochten nu dien verjaardag met
-nog zooveel ophef vieren, ’t was toch eigenlijk ongehoord dat zoo’n lief, rijk meisje
-twintig jaar werd zonder dat er sprake was van een engagement. Mijn hemel, waar moest
-het naar toe! ’t Was toch de bestemming! Ja, de dames mochten haar uitlachen zooveel
-ze wilden, zij had er een zwaar hoofd in.
-</p>
-<p>Gelukkig kon mevrouw Ramsberge dien avond haar zwaar hoofd gerust neerleggen. Aan
-het einde van het souper stond de gastheer op om de verloving aan te kondigen van
-zijne dochter Gertrude met den heer Willem van den Bosch (de verliefde soldaat).
-</p>
-<p>’t Was een goed denkbeeld dit pas aan ’t einde van het souper te doen; was het aan
-het begin geweest, de aandoeningen der gasten zouden hen verhinderd hebben naar waarde
-te genieten van de goede gaven hun aangeboden.
-</p>
-<p>Als Batavia ooit verbaasd stond, dan was het in dit oogenblik. <span class="corr" id="xd30e2142" title="Bron: Gertruda">Gertrude</span> Hagen geëngageerd met Van den Bosch, een tweeden luitenant! En was het nog een tweede
-luitenant geweest van adel, een tweede luitenant met fortuin, of ten minste een vreemdeling!
-Maar—iedereen wist dadelijk alles van hem af—’t was maar een Hollander, niet eens
-een Engelschman, en daarbij een doodeenvoudige jongen, de zoon van een arme domineesweduwe,
-ergens in den achterhoek!
-</p>
-<p>Niemand kende beter den bataviaschen geest dan de heer Hagen; niemand had op meer
-recepties gebogen voor mooie jonge bruidjes naast bruigoms die haar vader konden zijn;
-niemand wist zoo goed als hij, hoe de handelsgeest is gedrongen in de harten, en de
-zucht naar weelde de zucht naar liefde beheerscht.
-<span class="pageNum" id="pb107">[<a href="#pb107">107</a>]</span></p>
-<p>Hij had voorzien hoe het engagement zijner dochter zou worden opgenomen; hij vermoedde
-welk een opschudding het brengen, welk een gepraat het geven zou; dáárom was alles
-zoo diep geheim gehouden: hij had het publiek willen stellen voor een voldongen feit,
-wel wetend dat niets zoo geschikt is om aan gebabbel een einde te maken, dan de zekerheid
-dat gebabbel aan de zaak niets veranderen kan.
-</p>
-<p>Ofschoon anders volstrekt niet ongevoelig voor de openbare meening, bekommerde hij
-er zich overigens weinig over of de keuze, door zijn kind gedaan, werd goedgekeurd
-door de groote menigte … Hoe was zijn huwelijk toegejuicht in der tijd! Hoe dikwerf
-was hem gezegd dat hij en zijn meisje een paartje waren als voor elkaar geknipt; hoe
-hadden familie, vrienden en kennissen alle krachten ingespannen om die verbintenis
-tot stand te brengen; hoe was zijn eigen moeder, die toch raden kon wat hij behoefde
-om gelukkig te worden, er mede ingenomen geweest!
-</p>
-<p>Batavia mocht zich verbazen zooveel het verkoos, het liet hem koud. Immers, Batavia
-kon niet weten hoe nu twee jaar geleden, toen hun eenige dochter terugkeerde uit Europa,
-de heer en mevrouw Hagen te zamen neerzaten, voor het eerst sedert langen tijd hand
-in hand, voor het eerst sedert langen tijd bezield door dezelfde gedachte.
-</p>
-<p>»Wat is ze mooi, onze lieveling,« had hij gezegd.
-</p>
-<p>»En lief. En zoo eenvoudig,« had zij gefluisterd, den vochtigen blik naar hem opgeheven.
-»Het zal moeite kosten haar tot de overtuiging te brengen dat ze trouwen moet om positie,
-om geld …«
-</p>
-<p>»Maar moeten we haar tot die overtuiging brengen?« had hij gevraagd.
-</p>
-<p>Toen had ze zich tot hem gekeerd met een kreet van vreugde.
-</p>
-<p>»Hagen, is je dat ernst? Zou je dat waarlijk willen doen? Haar vrijlaten in haar keus?
-Haar laten trouwen wien ze liefheeft? Zou je me dat willen beloven? Ons kind een kans
-geven om gelukkig te worden?«
-</p>
-<p>Neen, Batavia kon niet weten hoe de trotsche vrouw, zoo gewoon te bevelen, hem dit
-had gesmeekt; ’t kon niet weten wat hem door de ziel was gegaan van bitterheid en
-smart, toen ze hem dat vroeg, als het hoogste wat ze kon vragen voor haar <span class="pageNum" id="pb108">[<a href="#pb108">108</a>]</span>kind: een huwelijk uit liefde, uit vrije keuze! Het wist niet hoe hij had geantwoord,
-terwijl hij zich afwendde, opdat ze niet zien zou hoe ze hem griefde.
-</p>
-<p>»Zou ik anders kunnen, Mathilde, na onze ervaring? Wees gerust, de dochter zal gelukkiger
-zijn dan de moeder, zij zal trouwen wien ze liefheeft.«
-</p>
-<p>Het was een tweede luitenant geweest. Een arme, eenvoudige tweede luitenant. Maar
-toch een tweede luitenant zooals er niet veel gevonden worden: een jeugdige god Mars,
-die er krijgshaftig uitziet in zijn uniform en zoo mogelijk nog knapper in zijn politiek;
-een lieve, vroolijke jongen met een open gezicht en heldere oogen, even frisch van
-hart als jong van jaren, rein gebleven van de smetten der wereld, zooals het enkele
-bevoorrechte moeders gegeven is haar zonen te bewaren.
-</p>
-<p>De gasten zijn vertrokken, de logées naar hunne kamers gegaan, de lampen gedoofd,
-en weer zitten de heer en mevrouw Hagen in de liefelijke stilte van de loofhut. Ze
-hebben den dank ontvangen van die beide overvolle harten; ze hebben opgezien in die
-gezichten blozend van liefde, in die oogen stralend van geluk; uit de verte komen
-de kussen tot hen, gewisseld in de zoete weelde van het ongestoord samenzijn; en voor
-het eerst sedert den dag waarop eerzuchtige ouders en kunstige drogredenen hun verbintenis
-tot stand brachten, gevoelen ze voor elkander wat zooveel doet vergeven: een diep,
-oneindig medelijden.
-</p>
-<p>»Ik ben je zeer dankbaar, Louis,« fluistert ze zacht en drukt de hand die in de hare
-ligt.
-</p>
-<p>»Wat zijn ze gelukkig … de kinderen! Er was een tijd, niet waar Tilde, er was een
-tijd—toen we nog geen van beiden vermoedden dat ons huwelijk een … vergissing zou
-blijken; maar zoo, zooals zij zijn, ik herinner ’t me niet goed, maar … zijn we ooit
-zóó geweest?«
-</p>
-<p>»Arme man!« zegt ze zacht.
-</p>
-<p>Straks schrikken de jongverloofden op.
-</p>
-<p>»Hoorde ik daar niet een kus, Willem?« vraagt Gertrude. Maar Willem antwoordt lachend,
-terwijl hij haar op nieuw in zijn armen sluit: »Het zal de echo van onze kussen geweest
-zijn, lieveling!«
-</p>
-<p>En hij vermoedt niet hoezeer hij de waarheid spreekt.
-<span class="pageNum" id="pb109">[<a href="#pb109">109</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch16" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e251">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="label">XVI</h2>
-<h2 class="main">EEN JONGENSSTREEK.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">De metalen gong, die den paleisbewoners verkondigt dat het uur voor den maaltijd daar
-is, doet zijn zwaren slag weerklinken door de avondlucht; met de stipte orde, waaraan
-mevrouw Van Waliënhove hen gewende, staakt ieder onmiddellijk zijn bezigheden en spoedt
-zich naar de eetzaal.
-</p>
-<p>Vroegere landvoogden vonden het een niet gering bezwaar aan hunne betrekking verbonden,
-dat het huiselijk leven zoozeer leed onder die betrekking; de heer van Waliënhove
-beschouwt het als een voordeel. Want zijn gezin is niet van de gelukkige, waar een
-bezoek, hoe welkom ook, altijd een stoornis blijft, waar gasten, hoe beminnelijk ook,
-kunnen heengaan zonder een ledig achter te laten; waar de huisvader, als hij geen
-vreemden vindt, in de handen wrijft en mama glimlachend naar hem opziet met de woorden:
-»Ja, heerlijk onder ons!«
-</p>
-<p>Toch scheelt het heden avond niet veel of men is »en famille«. De logées zijn met
-den laatsten trein vertrokken en worden eerst over eenige dagen door anderen vervangen.
-Hooglaan, de adjudant, die, evenals Van Suylichem in het paleis gehuisvest, ook wanneer
-hij geen dienst heeft, aan de avondtafel deelneemt, nam een uitnoodiging aan bij den
-referendaris Verdijk. Mevrouw Verdijk had reeds gedurende vijf dagen een verjaardineetje
-willen geven, maar dit tot heden moeten uitstellen, daar het elken middag onweerde
-en dan kwam ze niet te voorschijn uit haar donkere kamer.
-</p>
-<p>Een oogenblik van verademing kan overigens niet onwelkom zijn, want de laatste logées
-zijn menschen geweest die veel drukte, ja zelfs een weinig emotie aanbrachten.
-</p>
-<p>De eerste, een Amerikaansche, gaf evenveel stof tot verbazing als tot vroolijkheid.
-Dat ze een reis rondom de wereld maakte en reeds halverwege was, kon als verontschuldiging
-dienen voor den ontredderden toestand harer garderobe; dat ze de dochter was van een
-groot generaal, voor de dapperheid waarmee ze heenstapte over alle bezwaren, zich
-overgaf aan de meest gewaagde <span class="pageNum" id="pb110">[<a href="#pb110">110</a>]</span>excentriciteiten; dat ze buitengewoon leelijk en niet bepaald jong was, voor het reizen
-met twee jongelui—trouwens ten paleize genegeerd;—maar dat ze in een afgrijselijk
-amerikaansch-engelsch doorratelde van den morgen tot den avond, daarvoor was geen
-verontschuldiging.
-</p>
-<p>Een dag na deze niet zeer bekoorlijke verschijning arriveerde een Italiaan, markies
-Aréoli. Hij was door zijn gouvernement voorzien van hetgeen noodig is om aan alle
-hoven een goede ontvangst te vinden, maar de beste aanbeveling droeg hij bij zich
-in zijn persoonlijkheid.
-</p>
-<p>Beide gasten dweepten met de tropische natuur en konden niet genoeg genieten van Buitenzorg’s
-heerlijke omstreken. Er werden tochtjes gemaakt, grooter uitstapjes bedacht, feestjes
-georganiseerd … meerdere leden der familie Van Waliënhove namen daaraan deel; en ging
-de Amerikaansche—misschien met het oog op haar medereizigers, die een goed heenkomen
-hadden gezocht in het hôtel—eer weg dan ze voornemens was geweest, de marchese bleef
-een week langer dan zijn oorspronkelijk plan scheen.
-</p>
-<p>Het is voor niemand in de onmiddellijke omgeving der familie een geheim waarom zijn
-vertrek tot tweemalen toe werd uitgesteld. De heer d’Hannecour, die in zijn hoedanigheid
-van intendant alles weet—en weten moet, wil hij zich niet de ongenade zijner zeven
-dames op den hals halen—berichtte dezen morgen naar huis: »Aréoli is sinds een half
-uur bij Zijn Excellentie.« Van Suylichem, die heden dienst heeft, deed hem uitgeleide;
-hij riep hem bij het afscheid toe: »<span lang="fr">à bientôt, j’espère</span>«, wat dezen veel te denken geeft. Zóó veel, dat hij niet kan nalaten freule Clotilde
-met meer dan gewone belangstelling gade te slaan, wanneer ze een oogenblik na hem
-de eetzaal binnentreedt. ’t Doet hem genoegen dat ze er zoo blozend en tevreden uitziet
-in haar wit gazen kleedje met roode geraniums, volstrekt niet als een Ariadne treurend
-om het vertrek van den geliefden Theseus.
-</p>
-<p>»’t Zou dan ook vreeselijk jammer geweest zijn,« zegt James bij zich zelven, »als
-die vreemde snoes zoo’n lief gezellig meisje voor den neus van de hollandsche jongelui
-had weggekaapt!«
-</p>
-<p>Want—hij is geheel teruggekomen van zijn eerste meening! hij vindt haar nu geen halve
-wilde meer, integendeel, zooals hij <span class="pageNum" id="pb111">[<a href="#pb111">111</a>]</span>zijn nicht herhaaldelijk verzekert, ze kunnen het best vinden samen.
-</p>
-<p>En de ingenomenheid is wederkeerig. Immers, wanneer hij een zwartbehangen zaal was
-binnengetreden, vol gemaskerde saamgezworenen en in die zaal plotseling dansmuziek
-vernomen had; wanneer zij in een onderaardsch gewelf geworpen, daar een helder licht
-had zien ontsteken, dan konden de beide jongelui niet gelukkiger geweest zijn met
-die ontdekking, dan nu ze elkaar zoo geheel onverwachts vonden in dat koude, stille
-paleis, waar de zon niet zorgvuldiger werd <span class="corr" id="xd30e2200" title="Bron: buiten gesloten">buitengesloten</span> dan men het er de ware vroolijkheid deed.
-</p>
-<p>Met de inconsequentie, ons menschenkinderen eigen, zou baron Van Waliënhove het zeer
-kwalijk genomen hebben, zoo een zijner adjudanten Clotilde het hof had gemaakt. Toch
-ergerde hij zich ook aan de saaiheid van den heer Hooglaan, die dagelijks in gezelschap
-kon zijn van zulk een meisje, zonder ook maar een oogenblik zijn stijve vormelijkheid
-te vergeten. Met blijkbaar welgevallen daarentegen zag hij op welk een prettigen voet
-Van Suylichem met zijn dochter omging; met genot luisterde hij naar dien luiden frisschen
-lach, die een korten tijd verstomd scheen, maar sedert James’ komst weer den helderen
-metaalklank van vroeger dagen had.
-</p>
-<p>De heer Van Beevelant komt ook met klokslag acht binnen, gevolgd door de zonen des
-huizes, een paar knapen zooals moeders zich die droomen, krachtig van bouw, breed
-van schouders, vlug van beweging; een paar knapen zooals vaders ze behoeven om hen
-jong te houden, knapen om mee te gaan schermen en roeien en paardrijden, om trotsch
-op te zijn en zich illusies over te maken.
-</p>
-<p>Het gezicht van de Landvoogdes staat heden niet vroolijk, maar toch komt, als zij
-haar tegemoet vliegen, een lachje de neerhangende mondhoeken beroeren; de heer Van
-Waliënhove strijkt de krullen weg, tot de groote, schrandere oogen hem aanstaren met
-hun onbevangen kinderblik.
-</p>
-<p>»Hoe is het gegaan vandaag, Oscar?« vraagt hij zoodra men gezeten en de stilte, die
-het ronddienen der soep vergezelt, ingetreden is.
-</p>
-<p>»Zoo tamelijk, papa!« antwoordt deze. »We hadden hollandsche <span class="pageNum" id="pb112">[<a href="#pb112">112</a>]</span>taal en u weet daar houd ik niet van.« Dan zachtjes: »Hij is vreeselijk streng.«
-</p>
-<p>»Zoo? dat doet me plezier,« antwoordt Zijn Excellentie lachend en kijkt naar de zijde
-waar Van Beevelant zit. »Dat zal je goed doen, denk je niet? en jij, Felix, ben je
-tevreden over je zelf?«
-</p>
-<p>»Dat kon beter, papa; ’k heb dertien fouten gehad in mijn thema.« <span class="corr" title="Bron: «">»</span>Dertien fouten!« klinkt het uit drie monden.
-</p>
-<p>»Ja. Maar het gaat toch al beter. Deze zanikt ten minste niet.«
-</p>
-<p>»Jongelui, je vergeet dat ik niet je opinie vraag over mijnheer Van Beevelant, maar
-over je zelf.«
-</p>
-<p>»Da’s waar ook, papa,« roept Oscar lachend; en dan met een steelschen blik naar den
-gouverneur: <span class="corr" title="Bron: «">»</span>Maar we hebben toch geen kwaad van hem gezegd.«
-</p>
-<p>Beevelant knikt hem vriendelijk toe, doch daar klinkt het op eens knorrig: »Wat veel
-erger is, Felix, je hebt daar een woord gebruikt, een woord … ik vraag je, kinderen,
-waar leer je die straattaal, hoe kom je aan zulke expressies?«…
-</p>
-<p>»’t Kan wel zijn dat hij het van mij heeft, mama!«
-</p>
-<p>»Clotilde!«
-</p>
-<p>»Ja, ik moest me schamen, dat ben ik geheel met u eens.«
-</p>
-<p>»Maar dan begrijp ik niet hoe je …«
-</p>
-<p>»O, ik doe mijn best om ze af te wennen, die leelijke woorden. Maar als we onder ons
-jongens zijn ontvalt er me nog wel eens een dat … uw fijngevoelige ooren kwetst.«
-</p>
-<p>Er is in den toon van het meisje, in de uitdrukking van haar gelaat, zoodra ze het
-tot haar moeder keert, iets dat hen, die haar nog niet lang geleden vriendelijk en
-zacht, gewillig en onderworpen kenden, verbazen moet.
-</p>
-<p>Maar voor hen die dagelijks in het huisgezin van den Landvoogd vertoeven en de verandering
-langzamerhand zagen komen, voor hen is er niets vreemds in.
-</p>
-<p>Ze weten dat freule Clotilde verkeert in het geval van den generaal, die den vijand
-naderde, de witte vlag reeds van verre uitgestoken, maar door den onverzoenlijken
-tegenstander gedwongen tot den strijd, zich laat meesleepen in de hitte van het gevecht
-en eindigt met uitvallen te doen, waar hij eerst slechts verdedigend te werk ging.
-</p>
-<p><span class="corr" title="Bron: «">»</span>Jullie, jongens, zijt er van morgen weer vroeg op uit geweest, <span class="pageNum" id="pb113">[<a href="#pb113">113</a>]</span>niet waar?« vraagt de gouverneur-generaal met het doel afleiding te geven.
-</p>
-<p>»O ja, papa, heerlijk!<span class="corr" id="xd30e2243" title="Bron: »">«</span> antwoordt Oscar. »Een rit van twee uur. Berg op, berg af! De paarden waren moe. Wij
-in ’t geheel niet!«
-</p>
-<p>»Maar we hadden een honger!<span class="corr" id="xd30e2248" title="Bron: »">«</span> roept Felix. »Ik heb drie spekpannekoeken gegeten.«
-</p>
-<p>»Spekpannekoeken!« herhaalt de adjudant van dienst. »Spekpannekoeken.… hé!«
-</p>
-<p>»Houdt u daar ook zooveel van?« vraagt Felix. En het blijkt uit de uitroepen, die
-volgen op zijn bevestigend antwoord, hoe hoog de vroolijke luitenant bij de jongens
-staat aangeschreven.
-</p>
-<p>»We zullen u waarschuwen, als zus ze weer laat bakken.«
-</p>
-<p>»Dan zult u eens smullen.«
-</p>
-<p>»Maar ze moeten heet uit de pan gegeten worden.«
-</p>
-<p>»Met vreeselijk veel stroop.«
-</p>
-<p>»En in de keuken.«
-</p>
-<p>»In de keuken?« vraagt James teleurgesteld. »Is dat zoo bepaald noodig?«
-</p>
-<p>»Ja,« zegt Clotilde, »anders smaken ze niet.«
-</p>
-<p><span class="corr" title="Bron: «">»</span>Maar ik mag niet in de keuken komen.«
-</p>
-<p>»Wij ook niet,« roepen de kinderen. En dan, als uit één mond: »Maar we doen het toch.«
-</p>
-<p>»Hoort u dat, mijnheer Van Beevelant?«
-</p>
-<p>Het is anders de gewoonte niet van mama, de aandacht der onderwijzers te vestigen
-op de tekortkomingen harer zonen. Maar ze beweert dat Oscar en Felix met zachtheid
-geregeerd moeten worden, en nu de gouverneur, in weerwil daarvan, de strengste tucht
-handhaaft, nu tracht ze hem bij elke gelegenheid te bewijzen dat de methode, die hij
-volgt, een verkeerde is.
-</p>
-<p>»Ja, mevrouw, ik hoor het.«
-</p>
-<p>»En?«
-</p>
-<p>»En ik zwijg.«
-</p>
-<p>»U zwijgt? U begint dus in te zien dat u, met al uw gestrengheid, niets verder komt?«
-</p>
-<p><span class="corr" title="Bron: «">»</span>Pardon, mevrouw, ik zwijg, omdat het naar mijn bescheiden oordeel hier noch de plaats
-is, noch de gelegenheid om de jongelui te berispen.«
-</p>
-<p>Baron Van Waliënhove ziet zijn vrouw aan, die rood is van <span class="pageNum" id="pb114">[<a href="#pb114">114</a>]</span>moeielijk bedwongen drift, daarna den gouverneur, wiens hand beeft terwijl hij een
-glas water naar de lippen brengt. Zijn gelaat spreekt van bittere teleurstelling:
-hij meende alles zoo goed bedacht, zoo juist geregeld te hebben.
-</p>
-<p>Was bij vroegere gouverneurs niet het groote struikelblok geweest hun gebrek aan fijne
-vormen, hun burgerlijk uiterlijk of boersche manieren? Had ze zich niet geërgerd aan
-een nauw hoorbaar accent, aan het smakelooze van hun dassen, aan de kleur van hun
-handschoenen, aan de snit van hun jassen zelfs? Had ze niet altijd gezegd dat het
-een gentleman moest wezen, aan wien ze de opvoeding harer kinderen toevertrouwde?
-En was dit nu geen gentleman door geboorte en karakter, door voorkomen en manieren?
-</p>
-<p>Had ze niet honderdmaal verklaard, dat die »schoolmeesters« bang waren; dat dáárom
-de kinderen zooveel durfden? Was het niet altijd haar ergernis geweest, dat de onderwijzers
-lichamelijk niet genoeg ontwikkeld waren om zich te meten met de jongens? En is deze
-niet een volleerd ruiter, een uitstekend gymnasticus, een zwemmer die haar zonen verre
-achter zich laat?
-</p>
-<p>Toch, hij voelt het reeds, niettegenstaande zijn vermanen, zijn bevelen bijna, maakt
-ze ook dezen het leven ondragelijk; hij voorziet het, ook deze zal op een morgen tot
-hem komen en vragen wat de anderen gevraagd hebben: ontslag. En dan—is het vonnis
-geveld! Dit is zijn laatste poging geweest; als deze mislukt, mag hij niet langer
-aarzelen, moet hij zijn kinderen wegzenden naar Europa. En dit terwijl hij al zijn
-politiek talent heeft gebruikt om de onmogelijke positie van den gouverneur mogelijk
-te maken; dit, terwijl de zoon van zijn ouden vriend reeds een plaats won in zijn
-hart; dit, terwijl de knapen eindelijk voor hun leermeester gevoelen, wat de grondslag
-is van opvoedend onderwijs: eerbied en liefde.
-</p>
-<p>Immers, die met recht gewraakte uitroep van daar straks is in Oscar’s mond een lofrede.
-Volgens hem toch »zanikten« al de vroegere onderwijzers; ja, gerugsteund door mama,
-heeft hij zelfs beproefd hun die slechte gewoonte af te leeren, of door ze doodeenvoudig
-de gehoorzaamheid op te zeggen, of door ze, tot groote pret der hovelingen, voor den
-gek te houden. Wat kan hij haar toch misdaan hebben, hij die bij andere dames zoo
-hoog staat aangeschreven?
-<span class="pageNum" id="pb115">[<a href="#pb115">115</a>]</span></p>
-<p>Wat hij haar misdeed?
-</p>
-<p>Hij is haar niet onderworpen genoeg. Al zijn voorgangers heeft ze in haar macht gehad.
-De intendant betaalde hen onder haar goedkeuring het door haar bepaalde traktement;
-deze ontvangt het regelrecht uit de handen van Zijne Excellentie en ze weet niet eens
-of hij iets ontvangt, veel minder hoeveel. De andere noodigde ze een enkele maal,
-als er op veel invitaties een weigerend antwoord kwam; deze ontvangt op hoog bevel
-een kaart voor elke feestelijkheid die plaats vindt; de anderen bracht ze tot wanhoop
-door hen tegen te werken bij hun leerlingen, deze laat zich niet tegenwerken; de anderen
-vreesden haar, deze ziet haar aan met zijn vasten blik, en in dien blik leest ze:
-»Ik ben uws gelijke, mevrouw Van Waliënhove.«
-</p>
-<p>Daarom heeft ze de anderen alleen gesard en geplaagd, omdat dit zoo haar welbehagen
-was; dezen haat zij.
-</p>
-<p>Clotilde heeft de wolk gezien, die zich legerde op het voorhoofd van den geliefden
-vader.
-</p>
-<p>»En u vraagt niet eens hoe het met mijn schets is afgeloopen, papa,« begint ze vroolijk.
-»Bent u er niet nieuwsgierig naar?«
-</p>
-<p>»Ja, zeker, zeker. Is ze goed gelukt?«
-</p>
-<p>»Dat geloof ik wel. Maar niet, zooals u waarschijnlijk denkt, door het talent uwer
-dochter. Mijnheer Aréoli heeft haar afgemaakt.«
-</p>
-<p>Nu ze dien naam noemt, worden drie paar oogen opgeheven van de doperwten, die juist
-zijn rondgediend; maar die drie paar oogen ontmoeten elkaar! Met plotselingen schrik
-rusten ze weer op de borden en wordt de jacht op de doperwten hervat.
-</p>
-<p>»Nu, ik wil graag eens zien wat hij er van gemaakt heeft.«
-</p>
-<p>»Dat spijt me: hij heeft ons gezamenlijk werk meegenomen als een herinnering aan ons
-gezamenlijk tochtje,« zegt ze met het onschuldigste gezicht ter wereld.
-</p>
-<p>Terwijl ze spreekt ziet mevrouw Van Waliënhove haar dochter aan, begeerig om een blos,
-een teeken van verlegenheid te ontdekken. Clotilde weet het en vindt er een ondeugend
-genoegen in om haar moeder geheel in het duister te laten omtrent haar ware gevoelens.
-</p>
-<p>»Mogen we opstaan, papa,« vraagt Oscar eenige oogenblikken later, als aan het dessert
-wordt begonnen.
-<span class="pageNum" id="pb116">[<a href="#pb116">116</a>]</span></p>
-<p>Het is een gewoonte van den heer des huizes om op dit oogenblik den kinderen hunne
-vrijheid terug te geven: van al het vervelende zijner tegenwoordige leefwijze vindt
-hij de langdurige desserten het vervelendst, en hij acht het niet noodig ook hen daaronder
-te doen lijden.
-</p>
-<p>Ze loopen dus wat rond en verdwijnen meestal onopgemerkt, nadat Clotilde hen heeft
-bediend van de vruchten. Heden avond blijven ze langer dan gewoonlijk. Ze staan achter
-Clotilde’s stoel en ze moet hun nu dit, dan dat aanreiken. Het verveelt haar trouwens
-niet licht; ze houdt van de vroolijke deugnieten, ze knijpt ze graag eens in de vleezige
-bruine wangen of bedenkt met hen het plannetje voor den volgenden morgen. Van avond
-echter vindt zij ze lastig. Voortdurend staan ze te fluisteren en te gichelen, telkens
-trekken ze aan het kleedje, dat niet veel trekken verdragen kan.
-</p>
-<p>»Wat bedisselen en besmoenzelen die jongens daar toch achter ons?« vraagt ze eindelijk,
-ongeduldig geworden, aan den heer Van Beevelant die naast haar zit.
-</p>
-<p>»Mijnheer, een nieuw werkwoord: besmoenzelen!« roept Oscar en hij barst, tegelijk
-met zijn broer, uit in vroolijk gelach.
-</p>
-<p>»Bedaart wat, jongens,« vermaant de gouverneur zacht. En als dat niet baat: »Komaan,
-gedraag je wat betamelijker in presentie van je ouders.«
-</p>
-<p>»En van je zusters sleep,« voegt Clotilde er bij, met een bezorgden blik op de luchtige
-massa tulle en kant die van haar stoel afhangt.
-</p>
-<p>Daar er geen gasten zijn wordt het dessert zooveel mogelijk bekort en het diner dat
-nooit lang duurt, is heden binnen het uur afgeloopen.
-</p>
-<p>»’t Is een prachtige avond«, zegt James, die een gunsteling is van de barones en wat
-meer durft dan een ander. »Als de dames nog gingen toeren, zou ik gaarne een plaatsje
-verzoeken in haar rijtuig.«
-</p>
-<p>»Wat dunk je, Clotilde?« vraagt haar mama met een vrij vriendelijk lachje, want een
-tête a tête wordt evenmin door haar als door haar dochter gewenscht. »Zullen we dezen
-indiscreten mijnheer dat pleizier maar eens doen?«
-</p>
-<p>Zijne Excellentie keert zich tot den gouverneur: »Ik ga een wandeling maken, mijnheer
-van Beevelant; het zal mij aangenaam <span class="pageNum" id="pb117">[<a href="#pb117">117</a>]</span>zijn als u me wilt vergezellen«, en na een lichte buiging verwijdert hij zich met
-zijne vrouw.
-</p>
-<p>De adjudant van dienst biedt de dochter des huizes den arm. Maar op het oogenblik
-dat ze dien wil aannemen, slaakt ze een gil.
-</p>
-<p>De heer en mevrouw Van Waliënhove, die juist de deur bereikt hadden, de maître d’hôtel
-die haar buigend openhield, de bedienden die <i lang="fr">en haie</i> geschaard stonden om hen te laten voorbijgaan, allen kijken om, en ze zien.… de freule
-rug aan rug met den gouverneur.
-</p>
-<p>»Clotilde?!«
-</p>
-<p>»Ja, mama! Help dan toch!«
-</p>
-<p>»We zouden immers gaan rijden. Waarom kom je niet mee?«
-</p>
-<p>»Ik kan niet.«
-</p>
-<p>»Mijnheer van Beevelant, ik wacht u,« klinkt een gebiedende stem.
-</p>
-<p>»Excellentie, duizend excuses«, stamelt van Beevelant, maar blijft onbewegelijk staan.
-</p>
-<p>Reeds zijn de landvoogd en mevrouw op hun schreden teruggekeerd: het raadsel is opgelost
-zoodra zij nader treden.
-</p>
-<p>Aan de beide rokspanden van den heer van Beevelant is de dunne stof, die dienen moet
-om Clotilde’s pouffe en sleep te vormen, met tal van spelden vastgehecht en zóó vastgehecht,
-dat bij de minste beweging van een hunner een onheilspellend kraken vernomen wordt.
-</p>
-<p>Als door eenzelfde gedachte bezield, zoeken aller oogen de beide knapen: ze zijn spoorloos
-verdwenen.
-</p>
-<p>Clotilde is rood als een pioenroos, mevrouw bleek van ergernis, de heer Van Waliënhove
-vindt de zaak hoogst ongepast; dat bewijst de strenge uitdrukking van zijn gelaat;
-alleen Van Suylichem heeft moeite om ernstig te blijven.
-</p>
-<p>»Maar mijn hemel, zal dan niemand ons helpen!« roept Clotilde juist op het oogenblik
-dat haar kamenier, door een der bedienden gewaarschuwd, komt aanvliegen.
-</p>
-<p>»Ik hoop, freule,« begint van Beevelant, zoodra zijn rokspanden hem weer toelaten
-zich tot haar te wenden, »dat u de verzekering zult willen aannemen van mijn innig
-leedwezen over het gebeurde.«
-<span class="pageNum" id="pb118">[<a href="#pb118">118</a>]</span></p>
-<p>Clotilde, nog steeds vuurrood van verlegenheid, schikt, om zich een houding te geven,
-het verkreukeld kleedje terecht.
-</p>
-<p>»U waart er zoo goed het slachtoffer van als ik,« zegt ze dan.
-</p>
-<p>»U zult mij genoegen doen, mijnheer van Beevelant, met de jongelui voorbeeldig te
-straffen,« begint de gouverneur-generaal.
-</p>
-<p>»Dit is mijn voornemen, Excellentie.«
-</p>
-<p>Er is in den toon der beide heeren iets dat mevrouw van Waliënhove doet vreezen voor
-haar lievelingen.
-</p>
-<p>»Nu, we moeten een grap niet zoo hoog opnemen,« haast ze zich uit te roepen; »die
-arme kinderen mogen tegenwoordig ook niets misdoen of ze worden »voorbeeldig gestraft«.
-En zoo erg is dit nu toch waarlijk niet.«
-</p>
-<p>»Niet erg, <span class="corr" id="xd30e2346" title="Bron: mervrouw">mevrouw</span>?« vraagt van Beevelant. En, als zij lacht: »Ik waag het in dezen met u van meening
-te verschillen: ik vind het zéér erg.«
-</p>
-<p>»Hebben uw rokspanden zóóveel geleden?« vraagt mevrouw Van Waliënhove op den toon,
-die haar vijanden doet zeggen dat ze een scheermes heeft op de plaats waar haar tong
-moest wezen.
-</p>
-<p>»Niet zooveel als mijn japon, mama. Maar aan zulke nietigheden denken we niet, is
-het wel, mijnheer van Beevelant? ’t Is de verlegenheid waarin ze ons brachten, het
-gek figuur dat ze ons lieten slaan.«
-</p>
-<p>»Komaan! ’t was niet prettig voor je, dat erken ik, en als het met een ander geweest
-was … iemand die … maar met mijnheer van Beevelant!«
-</p>
-<p>»U bedoelt?« vraagt deze, schor van ingehouden drift, doodsbleek geworden onder den
-smadelijken toon, onder den minachtenden blik. »U bedoelt?«
-</p>
-<p>»Vraag niet, mijnheer van Beevelant!« roept Clotilde en onwillekeurig doet ze een
-stap voorwaarts, als om zich te stellen tusschen hem en haar moeder; »vraag niet!
-Het is onnoodig dat mama duidelijk maakt wat ze bedoelt—omdat ze zich vergist. Zij
-meent dat het mij in groote verlegenheid zou gebracht hebben, wanneer de broêrs hadden
-goedgevonden hunne aardigheid te verkoopen met een ander, gister bijvoorbeeld, niet
-waar, mama? met markies Aréoli?«
-</p>
-<p><span class="corr" title="Bron: «">»</span>Ja juist.«
-</p>
-<p>»Dit verwondert me van u, die anders zoo scherp ziet. Me <span class="pageNum" id="pb119">[<a href="#pb119">119</a>]</span>dunkt, u moest weten dat, terwijl markies Aréoli mij geheel onverschillig is, ik zeer
-veel prijs stel op de goede opinie van mijnheer van Beevelant.«
-</p>
-<p>»Ik erken, Clotilde, dat je me verbaast.«
-</p>
-<p>»Ik moet u nog meer verbazen, mama«, spreekt het meisje met lippen die trillen, met
-oogen die vonken schieten van verontwaardiging; »ik moet u zeggen, dat het me grieft
-en ergert iemand, dien ik hoogacht, het voorwerp te zien van grofheden.«
-</p>
-<p>Nu gebeurt er iets, waaraan mevrouw van Waliënhove jaren later niet kan terugdenken
-zonder zich af te vragen, hoe het mogelijk is geweest dat ze niet tusschenbeide kwam,
-iets dat alleen een man van zulk een ridderlijke figuur en zulke volmaakte vormen
-als van Beevelant doen kan zonder zich belachelijk te maken: hij laat zich neer op
-ééne knie, neemt freule Clotilde’s hand en drukt die eerbiedig aan zijn lippen.
-</p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch17" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e258">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="label">XVII</h2>
-<h2 class="main">EERZUCHT EN LIEFDE.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">»Di mana njonnja?«
-</p>
-<p>»Ah! Daar is Gustaaf?« roept mevrouw Verschuere, sluit haar muziekboek en springt
-op van de piano.
-</p>
-<p>Dit alles tot groote ergernis van haar neef, die bezig is een stuk met haar in te
-studeeren voor de Zondagavondsoirée ten paleize, en juist hoop begon te voeden dat
-zekere moeilijke passage beter zou van stapel loopen dan hij had durven verwachten.
-</p>
-<p>»Dat wil zeggen: nu houden we dadelijk op en kun je wel heengaan,« bromt hij, terwijl
-hij met een niet zeer zachte beweging zijn vioolkist grijpt.
-</p>
-<p>»Foei, James,« werpt Nita tegen; maar ze heeft geen tijd om meer te zeggen, want reeds
-gaat ze haar echtgenoot te gemoet.
-</p>
-<p>»Nita,« roept deze met luider stem. »Groot nieuws!«
-</p>
-<p>Als ze echter met een veelzeggend gebaar naar de deur van haar boudoir wijst, vervolgt
-hij veel zachter: »Wat, ben je niet alleen? Visite?«
-<span class="pageNum" id="pb120">[<a href="#pb120">120</a>]</span></p>
-<p>»Neen. ’t Is James maar.«
-</p>
-<p>»Hoe onaangenaam!« zegt hij knorrig. »Hij is er, of hij komt ook tegenwoordig.«
-</p>
-<p>Een plotselinge blos verft Nita’s wangen. »Is het misschien wat druk?« vraagt ze met
-moeilijk verholen voldoening.
-</p>
-<p>»Keur je het niet goed?« Zijn antwoord echter helpt haar spoedig uit den droom.
-</p>
-<p>»Wel neen; hoe meer hoe liever, als het je afleiding geeft. Maar ik had je nu iets
-te zeggen, iets.… dat.… nog geheimblijven moet.«
-</p>
-<p>Juist komt de minder gewenschte bezoeker te voorschijn.
-</p>
-<p>»Goeden morgen, Verschuere. Je bent vroeg thuis van daag, is ’t niet? Nita, ik laat
-mijn viool maar staan.«
-</p>
-<p>»Wil je niet blijven rijsttafelen?<span class="corr" id="xd30e2389" title="Bron: »">«</span> vraagt ze met die weifeling in haar stem, die een uitnoodiging maken kan tot een
-verzoek om zoo spoedig mogelijk heen te gaan.
-</p>
-<p>»Neen, dank je. Je denkt dus om die derde bladzijde? Oefen je nog eens flink van daag,
-wil je?«
-</p>
-<p>»En wat is het groote nieuws?<span class="corr" id="xd30e2395" title="Bron: »">«</span> vraagt mevrouw Verschuere, als haar man, die James uitgeleide deed, in drie stappen
-weer bij haar terug is.
-</p>
-<p>»Wat het is, Nita!<span class="corr" id="xd30e2400" title="Bron: »">«</span> roept hij, en zijn stem beeft van opgewondenheid; »wat het is? De Bruining gaat weg.«
-</p>
-<p>»Weg? naar Europa? Is hij zóó erg?«
-</p>
-<p>»Ja, hij is gister van Sindanglaya teruggekomen, nog zieker dan hij is weggegaan.
-’t Schijnt dat de angst over Jantje, nu een week of zes geleden, zijn zenuwgestel
-den genadeslag gegeven heeft.«
-</p>
-<p>»Kassian!«
-</p>
-<p>»Ja, kassian, maar … ik kom in zijn plaats! De gouverneur-generaal heeft het me gezegd,
-Nita! Ik kom in zijn plaats!<span class="corr" id="xd30e2409" title="Bron: »">«</span>
-</p>
-<p><span class="corr" title="Bron: «">»</span>Werkelijk?<span class="corr" id="xd30e2416" title="Bron: »">«</span> roept ze. »Heeft hij het je gezegd?«
-</p>
-<p>»Ja, ja! Zonder zich een oogenblik te bedenken! Vijf minuten nadat De Bruining was
-weggereden!«
-</p>
-<p>»Algemeen secretaris! Maar weet je wel, lieveling, dat dit prachtig is!«
-</p>
-<p>»Prachtig?… Ongehoord, kind! Op mijn leeftijd! Na zoo <span class="pageNum" id="pb121">[<a href="#pb121">121</a>]</span>kort geleden pas promotie gemaakt te hebben! ’t Is nog geen twee jaar, waarachtig!
-En dat, terwijl er zooveel anderen zijn, die meenden dat ze in aanmerking zouden komen!
-»Er zal maar één stem over opgaan, dat begrijp je.«
-</p>
-<p>»Dat vrees ik ook. Trouwens op de secretarie werd het verwacht. Ze zullen van protektie
-spreken, van nepotisme … ze zullen je doopceel lichten.«
-</p>
-<p>»Neen, dat zullen ze laten! Er is in mijn geheele carrière geen enkele bladzijde,
-die me tot oneer strekt; dus dat zullen ze laten!« roept hij uit met de fierheid van
-den leeuw die de jakhalzen naderen ziet. »Maar laat ze hun gang gaan! <span id="xd30e2428"></span>Laat geheel Indië zeggen wat Indië altijd zegt, als iemand door inspanning en energie
-zich er bovenop werkt: dat ik geboft hebt, schandelijk geboft, brutaal geboft; wat
-maakt me dat? Laat zij, die er over schreeuwen, het me nadoen.
-</p>
-<p>»Laat ze toonen dat dit zoogenaamde boffen alleen geluk en niet ook bekwaamheid is!«
-</p>
-<p>»Ja, dat is zoo,« zegt Nita en ziet vol bewondering op naar de fiere gestalte, die
-zich daar verheft vol zelfbewuste kracht.
-</p>
-<p>»Nita, denk eens! Zoo’n veelomvattende betrekking, zoo’n rang, zoo’n traktement! En
-dan de toekomst. Je weet wat dat beteekent, niet waar … algemeen secretaris? Het vagevuur,
-waardoor wij in den hemel komen, zooals een van je voorgangsters, mevrouw Hagen, het
-noemt. ’t Is zoo goed of ik al raad van Indië was en.… eenmaal raad van Indië …«
-</p>
-<p>Ze legt de handen op zijn schouders en kust hem met een langen, innigen kus, want
-ze heeft hem lief; en al kan ze zich niet zóózeer verheugen in de behaalde zegepraal,
-ze kan deelen in zijn geluk; ja, als ze staart in dat stralend gelaat, voelt ze iets
-over zich komen van zijn opgewondenheid.
-</p>
-<p>»Hartelijk gefeliciteerd, mijnheer de algemeene secretaris. Moge het je gelukkig maken!«
-</p>
-<p>»Niet minder hartelijk gefeliciteerd, mevrouw de algemeene secretaresse!« En de armen
-dicht om haar heen <span class="corr" id="xd30e2438" title="Bron: ge-geslagen">geslagen</span>, beantwoordt hij haar omhelzing.
-</p>
-<p>Dien avond worden de lampen ontstoken in de voorgalerij van den heer De Bruining.
-Trouwens, er komt geen bezoek, want <span class="pageNum" id="pb122">[<a href="#pb122">122</a>]</span>meer nog dan de duisternis, vreest men in onze vroolijke indische maatschappij de
-droefheid.
-</p>
-<p>Achter in de pendoppo zitten ze ter neer, dicht naast elkander, afgemat naar lichaam
-en ziel, zooals men wezen kan na het vallen van een langverwachten slag, en zwijgen.
-Niet dat het hun aan stof ontbreekt, maar wijl ze vreezen te spreken; welk onderwerp
-toch kan in dit oogenblik worden aangeroerd zonder een pijnlijke snaar te doen trillen
-in het ontstemde speeltuig hunner ziel?
-</p>
-<p>Het gejuich van de kinderen in den tuin hindert, het geratel der rijtuigen, die hun
-huis voorbijrollen, vermoeit hen; ze keeren zich af van het schitterend tooneel dat
-de ondergaande zon biedt, maar geenszins om, als in vroeger dagen, toen de gloed dier
-zon bleef toeven in hun oogen, elkander aan te zien … Zij vreest de verwoesting te
-aanschouwen, die het zenuwlijden heeft aangericht in zijn trekken; hij weet dat er
-slechts zorg is te lezen op het smalle, bleeke gezicht naast hem.
-</p>
-<p>Een half uur hebben ze zoo gezeten, stil en rustig—iets ongeloofelijks, bijna iets
-onnatuurlijks in den huize De Bruining—als er een lichte tred wordt vernomen. Louise
-ziet op in twee groote klare oogen, vol deelneming, vol medelijden; het is dezelfde
-blik dien ze ontmoet heeft aan het ziekbed van haar kind … Met een heftige beweging
-trekt ze het blonde hoofd aan haar borst en barst uit in een vloed van tranen, de
-eerste die ze weent sedert de dokter het vonnis uitsprak over de toekomst van man
-en kind.
-</p>
-<p>»Dat zal je opluchten, Wies!« zegt De Bruining en ze laten haar rustig uitweenen.
-Straks, als de beide dames wat tot kalmte zijn gekomen, begint hij zacht: »’t Is goed,
-dat u hier zijt, mevrouw Verschuere; we hadden behoefte aan iemands deelneming,« en
-dan terwijl hij haar hand drukt: »’t is lief van u, mevrouwtje, om te midden van uw
-nieuw geluk aan ons te denken.«
-</p>
-<p>»O, natuurlijk deden we dat. Verschuere was ook graag meegekomen, maar … hij had het
-zoo druk.«
-</p>
-<p>»Het kan geen kwaad dat hij niet meekwam,« antwoordt De Bruining. »’t Is geen opwekkend
-gezicht, mevrouw, voor iemand aan wien juist het spelen van een der hoofdrollen is
-opgedragen, dat laatste bedrijf van het drama, dat men een indische carrière noemt.«
-<span class="pageNum" id="pb123">[<a href="#pb123">123</a>]</span></p>
-<p>»Een drama?« herhaalt de bezoekster.
-</p>
-<p>»Wat is het anders? Eindigt het wel eens anders dan treurig met ons indische ambtenaren?
-Suikerlords en koffieplanters gingen vroeger—en gaan nog wel eens een enkele maal—naar
-het vaderland terug met een verworven fortuin; wij doen het óf met een geknakte gezondheid,
-óf, wat misschien nog erger is—met een verloren reputatie. Want houdt ons lichaam
-het uit, dan overleven wij onzen roem. Zijn we niet, als de boomen in het bosch, reeds
-lang vóór we het vermoeden, gemerkt om plaats te maken voor degenen die naast ons
-opgroeien? Komen niet voortdurend jongeren, met nieuwe denkbeelden en nieuwe plannen,
-te niet doen wat wij hebben gedacht en gewild? Worden we niet meest op stal gezet,
-lang vóór we vermoeid zijn of versleten, alleen omdat anderen aan de beurt zijn?«
-</p>
-<p>»Wind je nu niet op, Daan!« fluistert zijn vrouw.
-</p>
-<p>Hij hoort niet; hij gaat voort, maar nu niet langer op den matten toon van daareven:
-»Weet u, mevrouw, waaraan onze Oost me dikwerf denken doet? Aan de vrouwen der parijsche
-demi-monde, zooals de romanschrijvers ons die schilderen. Als zij, blijft ze altijd
-jong en altijd schoon. Als zij, lokt ze ons door die eeuwige jeugd en schoonheid.
-Eenmaal tot haar gekomen, bedwelmt ze ons, dwaze jongelingen, kortzichtige mannen,
-verrukt ons door haar pracht, haar weelde, haar genot … we wijden haar al onze liefde,
-al onze energie, onze beste krachten … ze beantwoordt onze teederheid, o ja! ze schenkt
-alles wat ze te geven heeft, en het is meer zelfs dan we verwachten, tot … het oogenblik
-komt waarop we niet meer bieden kunnen wat we eenmaal boden … dan laat ze ons gaan!
-En met de zelfde hand, waarmee ze ons het afscheid toe wuift, wenkt ze anderen—andere
-dwaze jongelingen en kortzichtige mannen, die verheugd komen toesnellen om op hunne
-beurt hun noodlot te ondergaan.«
-</p>
-<p>Mevrouw De Bruining is onrustig geworden. Hij moet kalm blijven, heeft de dokter gezegd,
-vóór alles kalm! Ze tracht de bezoekster te waarschuwen door wenk en blik.
-</p>
-<p>»Is u niet wat somber gestemd?<span class="corr" id="xd30e2461" title="Bron: »">«</span> vraagt deze, en zonder antwoord af te wachten gaat ze voort: »Trouwens, ’t is geen
-wonder. Niets wat ons zoo melancholiek maakt als geschokte zenuwen en vooral heden,
-nu het besluit werd genomen …«
-<span class="pageNum" id="pb124">[<a href="#pb124">124</a>]</span></p>
-<p>»Je hebt ’t zeker al gehoord, Nita; hij heeft een spoedcertificaat?«
-</p>
-<p>»Weet u wat ik geloof, mijnheer De Bruining?« zegt Nita met een glimlachje. »Uw vrouw
-doet die vraag om er op te wijzen dat het nu geen tijd is om ons te verdiepen in beschouwingen
-over Indië. Nu, ik zal, tot de orde geroepen, dadelijk beginnen met een heel zakelijk
-gesprek. Ja, ik wist van dat spoedcertificaat, ik begreep dat u het erg druk zoudt
-krijgen met pakken en naaiwerk en vendutie houden, en daarom kwam ik u maar dadelijk
-vragen, waarmede ik u helpen kan.«
-</p>
-<p>»Lief kind! Zeker kun je me helpen. We moeten warme kleeren hebben … het is December
-als we aankomen … Arme kinderen!«
-</p>
-<p>»Arme ouders,« denkt Nita, terwijl haar verbeelding haar die aankomst voortoovert.
-</p>
-<p>»Mevrouw Paerel gaat morgen naar Batavia en zal flanel en laken en al het andere akelige
-warme goed voor me koopen, en nu had ik al gedacht, dat, als je het schikken kondt
-me je naaister af te staan … je kunt haar toch wel missen?«
-</p>
-<p>»Natuurlijk.«
-</p>
-<p>»Weet je, zij gaat zoo vlug met de machine om en garneert zoo aardig; anders zou ik
-het niet durven vragen.«
-</p>
-<p>»Maar mijn lieve mevrouw, ik ben hier gekomen om u te zeggen dat mijn geheele personeel
-te uwer beschikking is, en als het u van dienst kan zijn, mijn eigen persoontje ook.«
-</p>
-<p><span class="corr" title="Bron: «">»</span>Zeker kan ons dat van dienst zijn. Al was het alleen door ons uw lief deelnemend gezicht
-te vertoonen.«
-</p>
-<p>»Hoor eens aan! Men ziet wel dat hij algemeen secretaris af is, hij heeft weer tijd
-om galant te wezen,« roept Louise met de goedige blijdschap eener vrouw die, zeker
-van haar echtgenoot, hem gaarne zich aangenaam ziet maken bij andere dames.
-</p>
-<p>»Dan wou ik ook nog even over de laatste dagen vóór uw vertrek spreken; ’t is wel
-wat haastig, maar ik vrees dat anders een van de vrienden mij voor is. Mevrouw van
-Waliënhove zal u natuurlijk noodigen, maar, niet waar? <span class="pageNum" id="pb125">[<a href="#pb125">125</a>]</span>met zooveel kinderen is het misschien wat lastig logeeren op het paleis? U weet, wij
-hebben twee kamers in de bijgebouwen.«
-</p>
-<p>»Nita, kind! men zou zeggen dat je al tien jaar in Indië waart, zoo hartelijk en hulpvaardig
-ben je. Doch we wilden maar liever in het <span class="corr" id="xd30e2485" title="Bron: hotel">hôtel</span> gaan. We zijn te talrijk om.… Nu, wat is er?«
-</p>
-<p>Dit tot Fritsje, die, buiten adem, met zijn schoenen vol slijk, een gescheurde kiel,
-een vuurrood gezicht, komt aanrennen en voortrent tot hij in zijn vaart wordt gestuit
-door den wipstoel alsook het daarin aanwezige lichaam zijner moeder.
-</p>
-<p>Nog vóór ze van den ontvangen schok is kunnen bekomen, tusschen twee gejaagde ademhalingen
-in, fluistert hij haar iets toe.
-</p>
-<p>»Wat zeg je?« En ze vliegt overeind met doodsschrik op het gezicht. »Een dolle hond …
-groote God! waar? Nita! Daan! Spen! Juf! Boe! grijpt de kinderen! Grijpt er ieder
-een! We moeten ze opsluiten!«
-</p>
-<p>Nu was het gemakkelijker gezegd dan gedaan, een Bruining te grijpen. Nauwelijks zagen
-ze den even onverwachten als talrijken jachtstoet den tuin instormen, of het kwaad
-geweten, dat elk dezer jeugdige bandieten met zich omdroeg, dreef hem om zijn heil
-te zoeken in de vlucht.
-</p>
-<p>’t Was te vergeefs dat de rampzalige moeder hen toeriep, hoe geen ontdekt kattekwaad
-de reden der vervolging was; te vergeefs dat de Javaantjes hun hoofddoeken aan de
-takken der boomen lieten, te vergeefs dat de baboes haar statige sarongstap veranderden
-in een gestrekten draf, te vergeefs dat de juf—als alle juffen van mevrouw De Bruining
-in korten tijd corpulent geworden—struikelde over de barrières, die de vindingrijke
-knaapjes voortdurend opwierpen, de drijfjacht duurde meer dan tien minuten.
-</p>
-<p>Toen waren ze allen gegrepen en werden ze, als biggen op een marktdag, onder even
-vervaarlijk geschreeuw en met even weinig <span class="corr" id="xd30e2496" title="Bron: komplimenten">complimenten</span>, opgepakt en in veiligheid gebracht; maar het helsch rumoer dat ze aanhieven, zoodra
-ze zich opgesloten <span class="pageNum" id="pb126">[<a href="#pb126">126</a>]</span>zagen, overtrof alles wat verontwaardigde biggen ooit geleverd hebben op dit gebied.
-</p>
-<p>»En nu den hond! Het pistool!« schreeuwt Louise hoog boven het rumoer uit.
-</p>
-<p>Mijnheers jongen brengt het pistool en met den moed, dien de wanhoop en het leven
-in Indië geven, snelt mevrouw—nu gevolgd door zeer enkele harer jongens—den tuin in,
-het huis door!
-</p>
-<p>Geen dolle hond.
-</p>
-<p>»Waar is Frits? Mijn hemel, waar is dat kind nu gebleven? <span id="xd30e2506"></span>Fritsje, lieveling, waar zit je? Als je gebeten bent, zeg het dan dadelijk, misschien
-kan het nog worden uitgebrand.«
-</p>
-<p>»Wat toch, ma?« vraagt Frits, terwijl hij van onder het tafelkleed komt uitgekropen;
-»wat toch?«
-</p>
-<p>»Kind, waar heb je dien hond gezien?«
-</p>
-<p>»Een hond?« herhaalt Frits. »Een hond?«
-</p>
-<p>»En je komt me zeggen dat er een dolle hond is.«
-</p>
-<p>»Ik?« Frits kijkt zijn moeder aan alsof hij vreest voor plotseling ingetreden krankzinnigheid.
-Daar heeft hij een helder oogenblik.
-</p>
-<p>»Meent u wat ik u kwam zeggen, van Toetie? Dat ze weer met een vollen mond praatte?«
-</p>
-<p>»Jou leelijke klikspaan!« En op Frits’ wijd uitstaande ooren dalen een paar vegen
-zoo krachtig als alleen een door schrik en angst overspannen moeder ze kan toedienen.
-</p>
-<p>Daarna worden de kinderen verlost.
-</p>
-<p>Maar nauwelijks hebben ze de toedracht der zaak vernomen of, woedend over hun kortstondige
-gevangenschap, vallen ze als één man aan op het ongelukkige kind, dat huilend herinnert
-hoe ma hem gister heeft opgedragen te waarschuwen, als Toetie weer met den mond vol
-praat.
-</p>
-<p>Mevrouw Verschuere brengt haar uitgeputte vriendin een glas ijswater.
-</p>
-<p>»Zal ik u ook eens inschenken?« vraagt ze dan, eenigszins verbaasd over de houding
-van den heer des huizes, die gedurende het geheele incident niet uit zijn ziekestoel
-verrezen is.
-</p>
-<p>»Neen, dank u, ik ben niet geschrikt,« zegt de heer De Bruining kalm.
-<span class="pageNum" id="pb127">[<a href="#pb127">127</a>]</span></p>
-<p>»Niet?«
-</p>
-<p>»Hebt u de geschiedenis wel eens gehoord van den man met den wolf?« vraagt hij dan.
-»Het gaat mij als de boeren: ik ben zoo dikwerf toegeschoten op een loos alarm, dat
-ik niet meer aan een ongeluk gelooven kan.«
-</p>
-<p>’t Duurde lang vóór de gemoederen bedaard waren, lang ook voor het gelukte de jeugdige
-Bruiningjes te doen luisteren naar het klokje van gehoorzaamheid; eindelijk bood Nita
-aan, daar juf zich zwaar gewond <span class="corr" id="xd30e2527" title="Bron: melde">meldde</span> en de meiden nog niet genoegzaam schenen uitgerust, Jantje naar bed te brengen evenals
-toen hij ziek was, en daar Jantje’s ziekte een groot evenement was geweest in de familie,
-werd dit beschouwd als een soort van voorstelling. Gelukkig sliepen de toeschouwers
-reeds half onder het kijken en slaagde men daardoor er in, hun verwijdering te bespoedigen.
-</p>
-<p>Als mevrouw Verschuere in de achtergalerij terug komt is de maan verrezen; want gelijkt
-onze hollandsche hemel een slecht beheerd theater, waar de toeschouwers moeten wachten,
-wachten tot in het oneindige, zonder dat het donkere scherm wordt opgehaald, de Indische
-is als een feërie: het eene schitterend tooneel volgt het andere onmiddellijk op:
-nog ziet men links de purperen sleepgewaden van den hofstoet die de onttroonde koningin
-verzelt in de ballingschap als rechts reeds haar blonde opvolgster nadert.
-</p>
-<p>Nita vindt mevrouw De Bruining nog steeds pogingen aanwendend om tot kalmte te komen,
-blijkbaar met geen ander doel dan om die te gebruiken voor een toornig protest tegen
-het noodlot.
-</p>
-<p>»Ik vraag je, Nita! Is dat nu niet verschrikkelijk, zoo’n toestand? Men heeft geen
-oogenblik rust. Ik begrijp niet dat er nog menschen zijn met groote huishoudens, hier
-in Indië ten minste. Is me dit nu een klimaat om acht kinderen te hebben?« En als
-op dezen wanhoopskreet echtgenoot en bezoekster stil blijven: »Neen ze mogen van Holland
-zeggen wat ze willen, het kan er nooit zoo lastig zijn om kinderen te hebben als hier.
-Daar kan men ze ten minste opsluiten, in één kamer houden.«
-</p>
-<p>»Of dat nu zoo’n voorrecht is, wordt, geloof ik, wel eens betwijfeld,« meent Nita
-te moeten opmerken.
-<span class="pageNum" id="pb128">[<a href="#pb128">128</a>]</span></p>
-<p>»Maar in elk geval zijn ze onder beter toezicht. Eén hollandsche meid is meer waard
-dan tien van die javaansche schepsels.«
-</p>
-<p>»Zoudt u denken?« vraagt Nita, en ze herinnert zich enkele exemplaren der laatste
-uitgave van vaderlandsche dienstmeisjes. Maar waartoe de arme haar illusie ontnomen?
-</p>
-<p>»Ben je nu niet wat onrechtvaardig, kind?« vraagt De Bruining.
-</p>
-<p>Een oogenblik nog moet de veelgeplaagde strijd voeren tegen haar humeur, dan slaat
-ze de trouwhartige oogen op naar haar man en zegt: »Ja, je hebt gelijk, ik moest zoo
-niet praten. ’t Is heel ondankbaar van me.«
-</p>
-<p>»Even ondankbaar als het straks van mij was ons goede Oostje bij een courtisane te
-vergelijken. U ziet, mevrouw Verschuere, we vervallen reeds in het zwak van de oudgasten:
-wijl Indië ons niet alles schonk wat we vroegen, vergeten we het vele dat het ons
-gaf en worden mopperaars.«
-</p>
-<p>»Nu ja, een oogenblikje misschien, maar niet lang; dáárvoor zijn we hier te gelukkig
-geweest.«
-</p>
-<p>»Dat zijn we,« zegt Daan.
-</p>
-<p>»Weet je nog,« begint nu Louise, »weet je nog toen we op Trogong waren? Was dat niet
-heerlijk? Die frissche, geurige berglucht? Die vriendelijke bevolking? En hoe goedkoop
-was het er en hoe mooi! Weet je nog, ’s morgens als we gingen paardrijden?«
-</p>
-<p>»En ’s avonds, als de maan zoo helder scheen en we zoo poëtisch gestemd werden?«
-</p>
-<p>»En zoo verliefd!«
-</p>
-<p>»Hemel, ja!« roept hij lachend. »’t Is waar ook, vreeselijk verliefd!«
-</p>
-<p>»Wat hadden we daar toch een mooien groentetuin, Daan! Herinner je je onze eerste
-doperwten, die ik niet eten wou, omdat ik vond dat jij er de helft van hebben moest …
-toen het bleek dat de spen ze had opgesmuld? Och, Nita, je hadt eens moeten zien,
-hoe eenvoudig we daar leefden en hoe primitief ons huis was. Geen sprake van marmeren
-vloeren of gestukadoorde plafonds, hoor … en het was er toch goed wonen, niet waar,
-Daan! Ja, ’k weet wel, het lekte een beetje en de deuren sloten niet al te goed, maar
-’t was toch lief.«
-</p>
-<p>»Ja, kind, lief was het,« en van zijn gelaat is de strakke, knorrige trek verdwenen.
-<span class="pageNum" id="pb129">[<a href="#pb129">129</a>]</span></p>
-<p>»Was dat uw eerste standplaats?«
-</p>
-<p>»Ja; boven in de Preanger. Een groene vlakte vol witte huisjes. De prettigste standplaats
-die we ooit gehad hebben.«
-</p>
-<p>»Zou je denken?« vraagt Louise. »En Batoe, vergeet je Batoe dan? Je weet niet, Nita,
-hoe vroolijk het daar in dien Oosthoek lijkt. Ik heb me dikwerf afgevraagd, of het
-komt doordat het groen er zoo doorschijnend is of het licht zoo schitterend, maar
-zooveel is zeker, als ik op ons verblijf in den Oosthoek terugzie, is het altijd met
-genot!«
-</p>
-<p>»Weet u, mevrouw Verschuere, wat ik later wel eens gedacht heb? Dat het beter voor
-ons zou geweest zijn, als we op zoo’n stil, vriendelijk buitenpostje gebleven waren.
-’t Is waar, er gaat niet veel om in zoo’n leven, maar het is rustig; men kan huiselijk
-geluk smaken, wat dan toch bij slot van rekening nog het hoogste geluk is.…«
-</p>
-<p>Mevrouw Verschuere zucht.
-</p>
-<p>»Ik zou mettertijd een goed resident geworden zijn, geloof ik, en zij juist de residentsche,
-die men in de binnenlanden hebben moet, hartelijk en gul en niet te veeleischend.
-Want, is ’t wel, Wies, trotsch of heerschzuchtig zou je niet geworden zijn?«
-</p>
-<p>»Ik geloof het niet,« zegt ze, lachend bij het denkbeeld.
-</p>
-<p>»Wij waren geen menschen voor Batavia, voor Buitenzorg; wij behooren niet aan een
-hof; wij behooren thuis, bij elkaar, bij onze kinderen,« zegt Daan.
-</p>
-<p>»We hebben één troost, man; we hebben er nooit naar gejaagd! Niet waar, ik klaagde
-niet over de eenzaamheid, ik haakte niet naar conversatie of partijen. Kun je je dat
-voorstellen, Nita, dat het ons nooit ontbrak aan bezigheid of discours? En hij had
-overal tijd voor. Om met me te gaan wandelen, om me voor te lezen, om den tuin in
-orde te brengen, om de kinderen bezig te houden.«
-</p>
-<p>»Deedt u dat wel eens?<span class="corr" id="xd30e2565" title="Bron: »">« </span>vraagt Nita ongeloovig. »De kinderen bezig houden!«
-</p>
-<p>»Of ik dat deed!« roept De Bruining, en ’t is of hij wel tien jaar jonger wordt bij
-de herinnering; »vraag eens aan Louise, of ze ooit een juf had, wie ze kinderen zoo
-gerust durfde toevertrouwen als aan mij.«
-<span class="pageNum" id="pb130">[<a href="#pb130">130</a>]</span></p>
-<p>De donkere wolk, die het woord »juf« altijd op het gelaat van mevrouw De Bruining
-te voorschijn roept, blijft ook nu niet uit, terwijl ze met een diepen zucht antwoordt:
-</p>
-<p>»Dat zou al een heele schrale lof zijn, Daan! Neen, je waart toen … och, wat was je
-een goed vadertje in dien tijd! Als ik denk, hoe weinig je je de laatste jaren met
-de kinderen kondt bemoeien, dan verwensch ik ze uit den grond van mijn hart, die hooge
-betrekkingen, die de vaders aan hun huisgezin ontrukken.«
-</p>
-<p>»En de moeders groote tractementen bezorgen,« merkt hij lachend op. »Dat moet je niet
-vergeten.«
-</p>
-<p>»Dat is zoo,« stemt Louise toe.
-</p>
-<p>»En toch, ik wil je wel bekennen, kind, als ik alles nog eens bedaard naga, dan zijn
-de beste souvenirs die ik meêneem uit Indië, de souvenirs aan het vredige, stille
-leven in de heerlijke natuur. Waarachtig, ik kon ze soms benijden, die jonge controleurs,
-die me hun opwachting kwamen maken, als ze met hun jonge vrouw naar de binnenlanden
-trokken … Ze vermoedden niet wat ze gingen genieten van het jonge leven en de jonge
-liefde, door niets afgeleid door niets gestoord … Ja, men ziet het te laat in, maar
-dat zijn de beste jaren, dat is de gelukkigste tijd; dat is de idylle van het indisch
-ambtenaarsleven.«
-</p>
-<p>Weer zucht mevrouw Verschuere.
-</p>
-<p>»Ga je reeds weg, Nita? Nu, mijn hartelijken dank voor je lief bezoek. Je ziet hoeveel
-goed je ons gedaan hebt.«
-</p>
-<p>»Mijn groeten aan Verschuere, mevrouw, en feliciteer hem van mij. ’t Is een prachtige
-promotie, die hij in korten tijd maakt … Onthoud wat ik u voorspel, mevrouwtje, hij
-brengt het nog verder.«
-</p>
-<p>»Ik zal morgen de naaister zenden; en stuur mij een paar kinderen; dat zal u rust
-geven. Nu, adieu!«
-</p>
-<p>»Wat was mevrouw Verschuere stil,« zegt De Bruining, als ze is weggereden.
-</p>
-<p>»Arm kind!« fluistert Louise; »arm, lief kind! Ze verlangt naar de idylle!«
-</p>
-<p>Wie zou het geloofd hebben op Buitenzorg, dat dien avond mevrouw De Bruining mevrouw
-Verschuere beklaagde?
-<span class="pageNum" id="pb131">[<a href="#pb131">131</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch18" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e265">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="label">XVIII</h2>
-<h2 class="main">EEN TROEP BENGELS.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">De moeilijkheid, waarin de man verkeerde, die den wolf, het lam en de kool wilde overbrengen,
-was niets, vergeleken bij die van mevrouw De Bruining toen zij, op aandrang der goede
-vrienden, het plan om in een hôtel te gaan, had opgegeven en nu bepalen moest, waar
-zij zouden verblijven in de laatste dagen voor het vertrek. Natuurlijk kon niemand
-de geheele familie tegelijk herbergen, tenzij mevrouw Van Waliënhove; er kwam dan
-ook te bekwamer tijd een lief briefje van Clotilde, waarin ze uit naam van mama het
-logeergebouw ten paleize ter beschikking der familie stelde.
-</p>
-<p>»Neen, ik kan veel doorstaan, maar dat niet!« riep Louise.
-</p>
-<p>»Kind! hoe heb ik het nu met je?« vroeg Daniël. Waarop zijn vrouw neerzonk in den
-kinderstoel (de eenige die bij de hand was, de anderen werden gepolitoerd) en hem
-vroeg, of hij dan niet wist dat daar tapijten lagen onder de tafels—hierbij doelende
-op de neiging harer spruiten om den vloer te beschouwen als een sawah, waarop elke
-rijstkorrel honderdvoudige vrucht zou dragen;—of hij dan niet wist dat er zijden dekens
-op de bedden waren—met het oog op een andere eigenaardigheid;—dat sarong en kabaai—haar
-grootste troost in deze bange dagen—daar niet vermoed, veel minder gezien mochten
-worden; dat Frits slaags zou raken met Oscar en hem zeker onder zou krijgen, wat ten
-gevolge zou hebben<span class="corr" id="xd30e2594" title="Bron: «..«">…</span>
-</p>
-<p>»Goed! goed!« riep Daan, die er in zou toegestemd hebben dat men hem roosterde, als
-hij maar niet werd lastig gevallen met de voorbereidende maatregelen.
-</p>
-<p>»Neen, laten we nu eens kalm beraadslagen,« vermaant Louise, terwijl zij beproeft
-zich wat gemakkelijker te vlijen in den kinderstoel.
-</p>
-<p>Daniël onderwerpt zich. De kleinsten moesten bij mama blijven. Dat sprak van zelf.
-<span class="pageNum" id="pb132">[<a href="#pb132">132</a>]</span></p>
-<p>In den laatsten tijd verheugde De Bruining zich altijd zeer, wanneer iets van zelf
-sprak en dus herhaalde hij vroolijk: »Van zelf.«
-</p>
-<p>»En Jantje. Hij zal volstrekt mee naar mevrouw Verschuere willen, en Toetie is ook
-best bij mij. Zij kan niet buiten ons, dat teêre hartje! Dan heb je kleine Daan!«
-</p>
-<p>»En ik!?« roept De Bruining ongerust, »vergeet mij niet.«
-</p>
-<p>»Ja, dat is waar ook,« zegt Louise en zucht bij het dilemma.
-</p>
-<p>De zieke vergist zich in de beteekenis van dien zucht. »’t Spijt me, Wies,« zegt hij
-nederig, »dat ik het je zoo lastig moet maken.«
-</p>
-<p>»Daan!« roept Wies, »foei, hoe kun je zoo iets zeggen?« en ze vliegt naar hem toe,
-gevolgd door den tafelstoel, die zich hardnekkig aan haar vastklemt en de omhelzing,
-welke plaats heeft, niet weinig bemoeilijkt.
-</p>
-<p>»Dan zouden we dus met ons vijven bij Verschuere gaan. We sturen Frits en Daan bij
-mevrouw Paerel …«
-</p>
-<p><span class="corr" title="Bron: «">»</span>Frits en Daan? Maar lieve man, waar denk je aan? we kregen ze niet levend terug! Als
-die twee bij elkaar zijn, verzinnen ze dingen …«
-</p>
-<p>»Wim dan—met de juf?«
-</p>
-<p>»De juf … daar zeg je zoo iets. Waar zullen we die heensturen dat we het minste last
-van haar hebben? In ’t hôtel maar.«
-</p>
-<p>»Met Louis?«
-</p>
-<p>»Neen, die sart ze voortdurend.«
-</p>
-<p>»Maar … mijn God, wat moet er dan gebeuren?«
-</p>
-<p>Mevrouw De Bruining ziet, dat mijnheer zijn hoofd vasthoudt. Dit, gevoegd bij haar
-steeds moeilijker zitplaats, brengt haar tot een besluit. Mini en baboe ade, Toetie
-de teergevoelige en Daan de zieke zullen haar volgen naar Verschuere, de rest zal
-bij mevrouw Paerel worden ingekwartierd. ’t Was wel gevaarlijk, maar in ’s hemelsnaam,
-de dokter woonde dicht in de buurt, voor het geval dat er een ongeluk gebeurde en—dit
-met een zucht van eerbiedige bewondering—mevrouw Paerel was zoo flink!
-</p>
-<p>Nita lachte met haar vriendelijksten lach, toen zij de regeling vernam en verzocht
-vooral Jantje—die reeds weken bij haar logeerde—tot het laatste te mogen houden; mevrouw
-Paerel zag er niets tegen op en zoo was dus alles tot wederzijdsch <span class="pageNum" id="pb133">[<a href="#pb133">133</a>]</span>genoegen geschikt. Dit nam niet weg, dat, toen enkele dagen later de familie arriveerde,
-beide dames zich voelden als een boer die inkwartiering krijgt.
-</p>
-<p>Maar wie had nu ook kunnen vermoeden, dat Louise, na vier weken lang niet anders gezien
-te zijn dan gebogen over kisten en koffers, beladen met stapels kleeren, gewapend
-met spijker en hamer, verward in kluwens bindgaren of struikelend over bergen scheurpapier,
-wie had kunnen gelooven dat Louise nog altijd niet gepakt zou zijn?
-</p>
-<p>Wie ook had kunnen vermoeden dat de kinderen hun verhuizing zouden inrichten op de
-manier van Noach; dat Daantje zijn pratenden béo met zich zou voeren, dat Louis de
-reis zou aanvaarden met een kattéehaantje, dat Frits op den voet zou gevolgd worden
-door twee blatende geitjes en Willem door een paar jonge honden?
-</p>
-<p>»Mijn hemel! wat komt dáár aan?« riep mevrouw Paerel, toen de stoet de kanarielaan
-afkwam en zij ze reeds in de verte hoorde. »Maar zijn ze nu heelemaal gek geworden?«
-vroeg ze, toen zij kon onderscheiden wat de kinderen meebrachten.
-</p>
-<p>Het verhinderde niet dat zij ze hartelijk welkom heette.
-</p>
-<p>»Alle kinderen binnen en alle beesten naar den stal,« sprak ze vriendelijk, maar toch
-op den toon waaraan haar parelsnoer geleerd had te gehoorzamen.
-</p>
-<p>Dit scheen echter geenszins in de bedoeling te liggen; de jonge Bruinings keken haar
-eerst verbaasd en vervolgens, toen het bevel herhaald werd, uitdagend aan, drukten
-hun lievelingen vaster aan de borst, herhaalden het woord »beesten«, alsof dit een
-vreeselijke beleediging was, in één woord gedroegen zich alsof ze lid waren van een
-maatschappij voor dierenbescherming.
-</p>
-<p>»Komaan, laten we eerst die kip maar eens wegbrengen.«
-</p>
-<p>»’t Is een haan!« riep Frits met de grootste verachting voor zulk een vergissing.
-</p>
-<p>»Nu, dien haan dan.« En toen Louis weigerend het hoofd schudde, voegde ze er lachend
-bij: »Hij slaapt toch niet bij je in bed?«
-</p>
-<p>»Zeker; altijd.«
-</p>
-<p>Mevrouw Paerel schrikt niet gauw, maar dit antwoord, gegeven alsof het van zelf sprak,
-brengt haar toch min of meer van <span class="pageNum" id="pb134">[<a href="#pb134">134</a>]</span>haar stuk. Na eenige aarzeling besluit ze echter haar gewone taktiek te volgen en
-met redeneeren te beginnen, om eerst, als redeneeren niet baat, tot krasser maatregelen
-over te gaan. Zij verzamelt—niet zonder eenige vrees voor zekere gebeurlijkheden—de
-kinderen met hun beesten rondom zich en begint, onder het klagelijk geblaat der geitjes,
-het nijdig gebrom der honden en het gekakel der kippen:
-</p>
-<p>»Zeg er eens, jullie vindt het zeker erg naar, dat je arme, goeie papa zoo zenuwachtig
-is in den laatsten tijd?«
-</p>
-<p>»Ja,« roept Frits, »hij kan niets verdragen; ma roept maar altijd dat we stil moeten
-zijn.«
-</p>
-<p>»Juist. Je begrijpt dat het heel treurig zou zijn als de papa van mijn jongens ook
-zoo werd.«
-</p>
-<p>»Nu, dat zou je voelen,« merkt Daan op, tot den oudsten Paerel gewend; »ze slaan er
-maar op, hoor! als ze dat hebben.«
-</p>
-<p>»Omdat ik de ziekte van je papa voornamelijk toeschrijf aan het rumoer, dat bij jullie
-altijd in en om huis was …«
-</p>
-<p>»Hou je mond, kwaje meid,« roept nu de béo; en mevrouws juf, die uitmuntend gedisciplineerd
-is, doorleeft een vreeselijk oogenblik.
-</p>
-<p>»Omdat ik bang ben dat mijnheer Paerel anders dezelfde ziekte krijgen zal, heb ik
-verboden dat op mijn erf ooit eenig leven gemaakt wordt.«
-</p>
-<p>Hier kraait de haan. Maar als een tweede Petrus stoort ze zich daaraan weinig en gaat
-voort: »Er zijn maar twee soorten van beesten, die hier mogen komen: visschen en konijnen;
-alles wat schreeuwt, kraait, miauwt, blaft of blaat wordt onmiddellijk verwijderd.«
-</p>
-<p>Daar ze ziet dat haar toespraak niet den minsten indruk maakt, slaat ze opeens een
-graftoon aan: »Ze blijven hier nooit een nacht, want de jongens hebben last om, zoodra
-het donker wordt, ze te verwurgen of dood te slaan.«
-</p>
-<p>Nauwelijks heeft mevrouw Paerel uitgesproken, of Louis, die op haar schoot leunde,
-springt ontzet achteruit; een gehuil als van halve wilden stijgt op uit de groep,
-een stem, nu niet van de béo, zegt duidelijk hoorbaar: »wat een gemeen mensch!« Teekenen
-worden gegeven, en zonder een woord te spreken rennen ze weg, met de beschermlingen
-onder den arm, de voorgalerij uit, de kanarielaan weer in.
-</p>
-<p>Mevrouw Paerel moet bekennen dat ze nog zelden voor zoo’n <span class="pageNum" id="pb135">[<a href="#pb135">135</a>]</span>ondankbaar publiek gesproken heeft. Maar zij vindt het geval meer grappig dan onrustbarend
-en verheugt er zich op om, als Paerel straks thuis komt, hem er het verhaal van te
-doen.
-</p>
-<p>»Zij gaan ze denkelijk in veiligheid brengen,« zegt ze kalm tot haar bonne. »Loopt
-u ze even na? U behoeft natuurlijk niet te hollen, zooals zij. En brengt u ze me straks
-hier zonder de beesten. Dan ga ik in dien tijd thee zetten voor mijnheer en zal ik
-zorgen dat ze wat lekkers vinden als ze terugkomen.<span class="corr" id="xd30e2657" title="Niet in bron">«</span>
-</p>
-<p>Maar die zorg was onnoodig; ze kwamen niet terug.
-</p>
-<p>Was mevrouw Paerel ontsteld geweest bij de aankomst harer gasten, niet minder was
-mevrouw Verschuere het, toen de eene kar na de andere haar erf opreed, toen de koelies
-haar bloempotten omverwierpen bij het afladen der kisten, toen een der buffels aan
-haar mooiste klimplant begon te knabbelen.
-</p>
-<p>Met moeite onderdrukt ze den zucht, die aan haar borst dreigt te ontsnappen, nu ze
-haar bijgebouw ziet vol laden met allerlei mogelijke en onmogelijke voorwerpen, nu
-ze voortdurend stoot op kinderen en jonge honden (het was een nest van vijf geweest);
-ze zwijgt en onderwerpt zich. Maar toch, als Sarinah Toetie oppakt en wegleidt van
-een fantasiestoeltje, waarop dat kind bezig is vette vingers te zetten, als Mingo
-de lieve Jantje meeneemt in plaats van hem bij den suikerpot te laten, dan is ze haar
-bedienden zeer dankbaar. Ze staat trouwens voor alles alleen. De Bruining ligt in
-zijn ziekestoel, doodelijk afgemat na de inspanning die het overgeven zijner betrekking
-hem kostte; Louise heeft het veege lijf uitgestrekt op den divan, vermoeid als slechts
-een vrouw zijn kan, die daareven een huis verliet, »klaar voor de vendutie.« Verschuere
-heeft gezien waar de logées zijn neergezegen en zich toen geborgen in het tegenovergestelde
-gedeelte van het huis, en de juf is wel meegekomen, maar naar het schijnt met geen
-ander doel dan om de badkamer te bezetten.
-</p>
-<p>Nita schenkt thee en limonade—De Bruining zijn alle warme dranken verboden—en melk
-voor de jonge honden, en wenscht dat er onweer kwam of dat de deur van de badkamer
-openging.
-</p>
-<p>Daar vernemen ze in de verte een verward rumoer: hondgeblaf, geitgeblaat, kindergeschreeuw,
-en met een schrik, die in een gewoon geval onnatuurlijk zou zijn, rijst mevrouw De
-Bruining overeind en krijt: »Goede hemel, daar heb je ze!«
-<span class="pageNum" id="pb136">[<a href="#pb136">136</a>]</span></p>
-<p>Het moet gezegd, de ontmoeting tusschen de jonge honden en hun mama is hartelijker
-dan die van ouders en kinderen.
-</p>
-<p>Barsch vraagt de vader: »Wat beteekent dat nu?« en met een hardheid, die haar straks
-tranen van berouw zal kosten, roept de moeder:
-</p>
-<p>»Wil je wel eens dadelijk naar mevrouw Paerel gaan, ondeugende bengels.«
-</p>
-<p>»Ze wil ons niet hebben, pa,« zegt Daan. »Ze zegt dat ze ons van nacht allemaal zal
-laten wurgen.«
-</p>
-<p>»Of doodslaan!« voegt Frits hier tot opheldering bij.
-</p>
-<p>»Wurgen? Doodslaan? Wat is dat nu voor nonsens?«
-</p>
-<p>»Ja, pa,« huilt Louis, »ik ben zoo bang! Zij zegt dat op haar erf alles wat schreeuwt
-wordt doodgemoord.«
-</p>
-<p>»Maar je behoeft niet te schreeuwen.«
-</p>
-<p><span class="corr" title="Bron: «">»</span>En als we dan naar bed gaan, pa?« vraagt Louis, nu blijkbaar verbaasd over zoo’n bewering.
-</p>
-<p>»Dat is waar ook. Dan schijn je ’t niet te kunnen laten. Maar … ’t is onmogelijk dat
-die goede mevrouw Paerel zoo iets gezegd heeft.«
-</p>
-<p><span class="corr" title="Bron: «">»</span>Wat? Goed? ’t Is een vilder! een beestenmoordenaar! We gaan er niet meer heen!«
-</p>
-<p>Een doodelijke angst grijpt mevrouw Verschuere aan bij deze bedreiging. Zij stopt
-de kinderen ieder een koekje in de hand om ze tot zwijgen te brengen en wendt zich
-tot de juffrouw, die eindelijk uit de badkamer te voorschijn kwam.
-</p>
-<p>»Als u eens even naar mevrouw Paerel gingt en vroegt wat er gebeurd is?«
-</p>
-<p>»Ja, mevrouw, zoodra ik gekleed ben.«
-</p>
-<p>Daar de juffrouw juist even lang noodig heeft om zich te kleeden als om te baden,
-geeft dit voornemen weinig uitzicht op een spoedige oplossing, maar gelukkig komt
-op dit oogenblik de bonne van mevrouw Paerel. Ze heeft hard geloopen; zij is niet
-corpulent, zooals die der De Bruinings. Met enkele woorden teekent ze den inval der
-kinderen, mijnheers gevoeligheid voor hanengekraai, mevrouws afschuw van jonge honden;
-dan wendt ze zich tot de jongens en verhaalt van de lekkernijen, die hen wachten als
-ze medegaan.
-</p>
-<p>»En mijn geitjes?<span class="corr" id="xd30e2691" title="Bron: »">«</span>
-<span class="pageNum" id="pb137">[<a href="#pb137">137</a>]</span></p>
-<p>»En mijn haantje?«
-</p>
-<p>»En de béo?«
-</p>
-<p>»Ja die kunnen niet mee.«
-</p>
-<p>»Dan gaan wij ook niet.«
-</p>
-<p>»Mijn God, mijn hoofd! Wies, wat moet er gedaan worden? Schaf dan toch raad, Wies!«
-</p>
-<p>Haar goede genius herinnert op dit oogenblik aan mevrouw Verschuere, dat men van twee
-kwaden het minste moet kiezen, en daar de treurige waarheid zich meer en meer aan
-haar opdringt dat ze òf de beesten òf de kinderen zal moeten houden, besluiten ze
-tot het eerste.
-</p>
-<p>»Zie maar of je hier niet een plaatsje voor hen vinden kunt. Mingo, help de jonge
-heeren eens.«
-</p>
-<p>»We zullen den béo hier in de achtergalerij hangen,« zegt Frits dankbaar, »dan hebt
-u er nog wat aan, hij is zoo aardig!«
-</p>
-<p>»Nita, je bent een engel!« zucht mevrouw De Bruining.
-</p>
-<p>»Hoe je mond, kwaje meid,« roept de béo.
-</p>
-<p>»Nu, hebben we ’t u niet gezegd? Is hij niet aardig?« gillen de kinderen. Maar daar
-papa luide begint te kermen van vermoeienis, geven ze eindelijk aan de roepstem der
-bonne gehoor en verdwijnen.
-</p>
-<p>Het blijkt in den loop van den avond dat deze aardigheid van den béo zijn eenigste
-is en misschien beter op haar plaats in zijn vroegere dan in zijn tegenwoordige betrekking;
-hij is namelijk lang in het bezit geweest van een gepensioneerd onderofficier, die
-naar de wijze des lands leefde.
-</p>
-<p>De avond ging vrij rustig voorbij. Er kwam een leitje van mevrouw Paerel, dat de ouders,
-zoo mogelijk, nog meer verbaasde dan verheugde: het meldde toch dat de kinderen in
-de rust waren en zich zeer goed gedragen hadden.
-</p>
-<p>Het lekkere dineetje—er was in den laatsten tijd niet veel werk gemaakt van de tafel
-thuis—fleurde den zieke wat op; de gedachte, dat ze morgen geen huishouding meer zou
-hebben, maakte mevrouw De Bruining vroolijk; Verschuere, de eenige van het gezelschap
-die niet moe was, deed de anderen hun vermoeidheid vergeten en men wenschte elkaar
-in vrij prettige stemming goeden nacht.
-</p>
-<p>Die wensch zou niet vervuld worden. Even na het slaan van twaalven werd eerst mevrouw
-en kort daarop ook mijnheer Verschuere <span class="pageNum" id="pb138">[<a href="#pb138">138</a>]</span>gewekt door een klagelijk schreien. Nita dacht aan den zuiling, Gustaaf aan katten.
-Eindelijk begrepen ze dat het de geitjes waren.
-</p>
-<p>Er is niets onvermoeider dan een blatende geit, of ’t moesten twee blatende geiten
-zijn. Ze hielden niet op met blaten, en hield er eens eene op, dan vulde de andere
-onmiddellijk de pauze aan.
-</p>
-<p>Het »hou je mond, leelijke meid,« dat de béo nu en dan ten beste gaf, was het wakend
-echtpaar wel uit het hart gegrepen, maar toch hadden zij het best zonder dezen tolk
-hunner gevoelens kunnen doen, en meermalen gaf Verschuere, die zijn onmacht om de
-geiten te grijpen maar al te wel inzag, den wensch te kennen om ten minste dat »zwarte
-mormel« den nek om te draaien.
-</p>
-<p>Tegen den morgen schenen de beesten eindelijk uitgeput, maar dat plotseling stilzwijgen
-vervulde Nita met angstige vermoedens omtrent hare bloemen. En nu begon de haan te
-kraaien, zooals alleen een katteehaan kraaien kan. De »ellendeling«, gelijk Verschuere
-hem noemde, wekte al zijn collega’s uit de buurt, met dit gevolg dat kwart vóór vijven
-de nieuw benoemde algemeene secretaris stond te bonzen op de deur van Mingo’s kamer,
-rillend van de morgenkoude en in het humeur van een indisch man, die op is en nog
-geen koffie heeft.
-</p>
-<p>»Is er brand, toewan?« vraagt Mingo slaapdronken, terwijl hij zijn hoofddoek omknoopt.
-</p>
-<p>»Neen, veel erger! Roep al de jongens! de spen allereerst om me koffie te geven te
-geven en breng die monsters weg.«
-</p>
-<p>»De logées?« vraagt Mingo met het onveranderlijk gezicht van den nooit verbaasden
-Javaan.
-</p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch19" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e272">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="label">XIX</h2>
-<h2 class="main">SERENADE EN VUURWERK.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">In tegenstelling van den heer Paerel, die ronduit verklaart, dat als de jeugdige Bruinings
-nog één dag in zijn huis moeten blijven, hij het ontruimen zou; in tegenstelling van
-mevrouw, die <span class="pageNum" id="pb139">[<a href="#pb139">139</a>]</span>Louis zonder eten naar bed gezonden, Daantje een oorveeg gegeven en de juf flink haar
-meening gezegd heeft over bonnes, die, in plaats van te doen waarvoor ze betaald worden,
-er ponyhaar en kuren op nahouden, zijn de Verschuere’s vrij kalm <span class="corr" id="xd30e2728" title="Bron: geble-">gebleven</span> bij hun wederwaardigheden. En ze waren vele! Maar op den laatsten avond dreigden
-ook zij hun geduld te verliezen. ’t Is echter niet de schuld der logées, als er al
-te veel van dat geduld wordt gevergd: hoe toch kunnen die arme menschen vermoeden
-wat zoo zorgvuldig is geheim gehouden, hoe toch kunnen zij denken, dat er een plan
-bestaat, een plan, tot welks uitvoering allereerst noodig is dat mijnheer en mevrouw
-De Bruining »gekleed« zijn!
-</p>
-<p>»Het is kwart voor vijven,« zegt Verschuere, die ongewoon vroeg thuis kwam en sedert
-zijn thuiskomst reeds één leitje weggezonden en twee leitjes ontvangen heeft.
-</p>
-<p>»Ja,« antwoordt mevrouw De Bruining rustig wippend, »nog vroeg hè?«
-</p>
-<p>»Niet zoo bizonder vroeg,« meent Verschuere. Maar de manier waarop zijn logée zachtjes
-voortschommelt, bewijst dat ze bij haar eerste meening blijft.
-</p>
-<p>»Nog een kopje?« vraagt Nita, die, wat haar ook niet elken middag gebeurt, reeds gekapt
-en gekleed is, in zooverre ze slechts haar peignoir voor een japon heeft te verwisselen.
-</p>
-<p>»Ja, zoo straks! Maar er is geen haast bij. Ga gerust je gang met de bloemen.«
-</p>
-<p>»Ik vrees dat er <span class="corr" id="xd30e2738" title="Bron: wél">wèl</span> haast bij is,« waagt Nita op te merken, terwijl ze dadelijk ophoudt met het maken
-van een bouquet en inschenkt; »u zult wel visite krijgen.«
-</p>
-<p>»O, dat wel! Maar niet zoo vroeg.«
-</p>
-<p>»Zoo vroeg? ’t Is vijf uur vóór we allen gebaad en gekleed zijn …<span id="xd30e2744"></span>«
-</p>
-<p>»Wat ben je onrustig, Verschuere, met die warmte.… ik wou dat we een flinke donderbui
-kregen,« zegt De Bruining.
-</p>
-<p>»Een donderbui? Om alles te doen mislukken?« roept Nita, onvoorzichtig als vrouwen
-zijn kunnen.
-</p>
-<p>»Wat?« vraagt Louise, »wat zou mislukken?«
-</p>
-<p>»Och … alles … de oogst bijvoorbeeld.«
-</p>
-<p>»De oogst? Hoe meer regens de sawahs nu krijgen, zooveel <span class="pageNum" id="pb140">[<a href="#pb140">140</a>]</span>te beter!« en De Bruining vraagt zich af, of het mevrouw Verschuere is die zoo’n domheid
-zeggen kan.
-</p>
-<p>Als Wies één zwak heeft, dat zelfs Daan erkennen moet, dan is het dat ze nooit een
-trekpot kan verlaten vóór die tot den laatsten druppel geledigd is; als men den heer
-De Bruining iets ten laste kan leggen, dan moet het zijn dat hij sedert het overdragen
-zijner betrekking onbeschrijfelijk lui is geworden; en met deze gegevens, gevoegd
-bij de drukkende atmosfeer, die heden heerscht, ziet het er somber uit voor het plan,
-tot welks uitvoering allereerst vereischt wordt dat mijnheer en mevrouw De Bruining
-gekleed zijn.
-</p>
-<p>»Nu wordt het toch onze tijd! Hemelsche goedheid, ’t is half zes,« roept opeens de
-gastheer met luider stem en springt, schijnbaar ontsteld, overeind, in de hoop ook
-hen te doen verschrikken.
-</p>
-<p>»Nog tien minuten er voor,« constateert De Bruining met een blik op de hangklok en
-blijft rustiger dan ooit liggen.
-</p>
-<p>Op dit kritiek moment daagt er ontzet. ’t Is in de persoon van mevrouw Verschuere’s
-neef.
-</p>
-<p>Hij overziet den toestand met een blik, den toekomstigen veldheer waardig.
-</p>
-<p>»U hier, mevrouw De Bruining?« vraagt hij. »O! daarom hoorde ik zeker dat arme kindje
-van u zoo schreien. ’t Scheen of er niemand bij was en«.. Maar hij kan zwijgen; reeds
-heeft de moeder den trekpot in den steek gelaten.
-</p>
-<p>»Mijn waarde heer De Bruining—neen, dank je Verschuere, ik zal niet rooken—misschien
-doe ik u geen ondienst met u te waarschuwen … ik heb er zoo iets van gehoord dat Zijne
-Excellentie voornemens zijn zou u nog even te bezoeken.«
-</p>
-<p>Met een snelheid, welke men niet bij hem gezocht zou hebben, verdwijnt ook De Bruining
-in het bijgebouw, en nauwelijks is hij verdwenen of er ontstaat een luid geroep om
-bedienden, beantwoord door een trouwe opkomst en gevolgd door een groote drukte.
-</p>
-<p>Alle jongens en meiden komen toeschieten: een grijpt het theegoed weg, een ander zet
-de stoelen en tafels ter zijde, een derde maakt alle deuren en vensters open, een
-vierde komt aandragen met groote bladen vol champagneglazen, een vijfde begint de
-lampen te ontsteken, alles onder leiding van James, die beloofd <span class="pageNum" id="pb141">[<a href="#pb141">141</a>]</span>had een handje te komen helpen en <span class="corr" id="xd30e2768" title="Bron: z jn">zijn</span> belofte schitterend gestand doet.
-</p>
-<p>Ook Hooglaan komt nu aangetreden—hij kon onmogelijk zoo haastig toilet maken als zijn
-collega—en met zijn afgemeten pasjes, zijn zwaaiend badientje en keurige kleeding
-zou hij reeds van verre een zeer goeden indruk maken, zoo niet, met dezelfde kleine
-pasjes, allen achter elkaar, zes inlanders hadden voortgestapt, wat hem deed gelijken
-op den aanvoerder van een troep ganzen. De zes inlanders waren de dragers van zes
-reusachtige bouquetten.
-</p>
-<p>»Van mevrouw van Waliënhove?« vroeg Nita, toen ze uit haar voorgalerij den stoet zag
-naderen.
-</p>
-<p>»Neen! Die neemt het zeer kwalijk, dat, als zij een afscheidsdiner geven wil, De Bruining
-het wagen durft zóó ziek te zijn dat hij het niet kan bijwonen. Clotilde stuurt ze.
-Ik heb haar gezegd dat ze gelijkt op de toovergodinnen, die, als ze niet zelf komen,
-zich laten vertegenwoordigen door haar geschenken. Word ik niet galant? Durf je nu
-nog zeggen dat ik den hoftoon niet heb?«
-</p>
-<p>De heer Verschuere daalt nu af naar de ruime gewelven onder het huis, waar hij zijn
-wijn bewaart; mevrouw gaat naar haar kleedkamer: bij hun terugkomst vinden ze de voorgalerij
-herschapen in een bloementuin, bestraald door een zee van licht.
-</p>
-<p>»Hoe keurig!« roept Nita. En dan vriendelijk: »Ik wou dat je onze adjudant waart,
-James.«
-</p>
-<p>»Ik wou het ook, Nita.«
-</p>
-<p>»Nu, daar behoef je zoo’n sentimenteel gezicht niet bij te zetten! Kijk eens, Verschuere,
-ziet het er niet allerliefst uit? Je moogt de heeren wel eens vriendelijk bedanken …
-Waar is Hooglaan?«
-</p>
-<p>Deze komt met een min of meer onthutst gezicht Verschuere op zijde. »Hebt u misschien
-ook een vrouwelijk wezen bij de hand?« vraagt hij dezen geheimzinnig.
-</p>
-<p>»Jawel«, zegt Verschuere en wijst lachend op Nita.
-</p>
-<p>Maar zulke aardigheden vallen niet in mijnheer Hooglaan’s smaak.
-</p>
-<p>»Ik bedoel een dienstbare. Om mevrouw De Bruining te gaan waarschuwen.«
-</p>
-<p>»Ik zal haar roepen. Ze zal nu wel klaar zijn, denk ik.«
-</p>
-<p>»Integendeel, mevrouw. Ziet u, ik had misschien niet zoo indiskreet moeten wezen,
-maar daareven wierp ik—natuurlijk bij <span class="pageNum" id="pb142">[<a href="#pb142">142</a>]</span>toeval—een blik in haar voorgalerij en—excuseer mij, mevrouw Verschuere—ik zag daar
-uw logée in nachttoilet.«
-</p>
-<p>»In nachttoilet!« herhalen allen verbaasd. »Onmogelijk!«
-</p>
-<p>»Ik verzeker het u.«
-</p>
-<p>»Onmogelijk! Op dit uur van den dag!«
-</p>
-<p>»O ja«, roept Hooglaan nu met zijn meest gemaakt stemmetje, »’t is waar ook, u noemt
-dat anders: in sarong en kabaia, meen ik. Maar ziet u, bij ons op het paleis is de
-geijkte term.…«
-</p>
-<p>Reeds is James uitgebarsten in »dien ruwen lach die zijn collega zoo agaceert«; reeds
-heeft Verschuere zich haastig omgekeerd om Mingo te roepen, wien hij niets te zeggen
-heeft; reeds is Agnita de trappen afgevlogen naar de logeerkamer, waar ze Louise vindt.…
-erger dan in nachttoilet.
-</p>
-<p>»Mijn hemel! juf, neem Jantje! Maar in ’s <span class="corr" id="xd30e2795" title="Bron: hemels naam">hemelsnaam</span>, wat voert u uit, mijn lieve mevrouw?«
-</p>
-<p>»Jantje heeft zich bezeerd. ’t Ventje.…«
-</p>
-<p>»Och, hij doet immers niets anders!« roept Nita, voor het eerst ongeduldig.
-</p>
-<p>»Nita-lief, laten we kalm blijven.«
-</p>
-<p>»Kalm blijven! En er komt een serenade!«
-</p>
-<p>»Een serenade!«
-</p>
-<p>»Ja. Baboe! Kassi kous!«
-</p>
-<p>»Een serenade?«
-</p>
-<p>»Ja. Hebt u uw schoenen? O neen, eerst de kousebanden; hier zijn ze.«
-</p>
-<p>»Maar kindlief.…«
-</p>
-<p>»Waar is de tournure? Baboe, kassi tournure!«
-</p>
-<p>Jantje gilt—en geen wonder! Zijn wondje bloedt en er is niemand die naar hem omziet,
-want nauwelijks heeft juf het woord »serenade« gehoord, of ze is weggevlogen om haar
-gezicht te <span class="corr" id="xd30e2811" title="Bron: bedakken">bedekken</span>,—haar eerste beweging bij elke omstandigheid haars levens—en de anderen zijn bezig
-om naar de tournure te zoeken … die, helaas, niemand vindt.
-</p>
-<p>Intusschen beginnen zich hier en daar in den tuin, die tot punt van samenkomst is
-gekozen, reeds flambouwen te vertoonen; ze worden talrijker, steeds talrijker; ze
-beginnen zich in rijen te scharen; er ontstaat een geraas van rijtuigen, waarschijnlijk
-gevuld met dames die komen »nonton«, een gewoel van het inlandsch publiek dat samenschoolt<span class="pageNum" id="pb143">[<a href="#pb143">143</a>]</span>—Verschuere laat vragen of de dames gereed zijn.…..
-</p>
-<p>En de tournure?
-</p>
-<p>»In ’s hemel naam, dan maar zonder,« en drie paar handen gooien mevrouw De Bruining
-haar japon over het hoofd.
-</p>
-<p>Er is in de tropische natuur altijd iets, dat aan tooneeldecoraties denken doet, en
-dit is nooit sterker het geval dan wanneer er tusschen het zwartgroen der palmen vuur
-speelt; de flambouwen geven wonderschoone vormen aan het majestueuse geboomte, dat
-ze verlichten met haar rooden gloed. Als vanzelf rijst De Bruining overeind; als vanzelf
-plaatsen de wachtenden in de voorgalerij zich rondom hem: de muziek komt tot hen.
-Het wordt doodstil.
-</p>
-<p>»Blijf zitten, mijnheer De Bruining;« zegt James vriendelijk; »u zult straks nog genoeg
-moeten staan.«
-</p>
-<p>De vermaning blijkt overbodig: hij zinkt reeds terug in zijn stoel.
-</p>
-<p>»Een serenade,… dat hadden ze niet moeten doen … waarachtig … het maakt me … Wies!
-Kom hier bij me.«
-</p>
-<p>»Stil, Daan! Hou je nu bedaard, Daan! Kom, je waart altijd flink …«
-</p>
-<p>Nita, die, terwijl ieder aan champagne dacht, zenuwstillende druppels gereed maakte,
-komt nu nader met haar medicijn.
-</p>
-<p>Haastig drinkt hij het glas ledig, maar hij is zoo bleek en zoo bevend, dat de omstanders
-vreezen voor de mislukking van het plan.
-</p>
-<p>Gelukkig ontbreekt het in de familie De Bruining nooit aan afleiding. Juist op het
-oogenblik dat de stoet het erf opkomt, rent van de andere zijde <span class="corr" id="xd30e2830" title="Bron: Toeti">Toetie</span> de voorgalerij binnen: zij rijdt paardje op papa’s wandelstok en—op de plaats, daartoe
-door een even onzinnige als onkiesche mode aangewezen—draagt ze mama’s tournure.
-</p>
-<p>Nu is het iets anders een tournure te bezitten en wederom iets anders die tournure
-voor het oog der geheele wereld te zien rondrijden in een voorgalerij; iets anders
-uw vrouw zoo’n dwaas ding te zien aanbinden en wederom iets anders te moeten bekennen
-dat ze dit doet.… de De Bruinings schamen zich diep.
-</p>
-<p>Mijnheer kan zoo gauw niet overeind komen, maar dit is ook overbodig; ieder wordt
-gaarne bereid gevonden het ongelukskind <span class="pageNum" id="pb144">[<a href="#pb144">144</a>]</span>een of meer gevoelige vermaningen te geven, terwijl ze de trap letterlijk afrolt onder
-de vereende duwen van alle aanwezigen.
-</p>
-<p>Het incident heeft goed gedaan. Als er achtereenvolgens een vijftigtal heeren binnenkomen
-in zwarte jassen en met gelegenheidsgezichten, is het voorwerp hunner hulde ten minst
-in staat ieder hunner de hand te drukken en te danken zonder die dwaze tranen, die
-hem tegenwoordig te pas en te onpas in de oogen komen.
-</p>
-<p>Aan den heer Verdijk, den pas benoemden gouvernements-secretaris, is opgedragen het
-woord te voeren.
-</p>
-<p>»Zul je het vooral kort maken?« fluistert Verschuere hem toe; »de man is op van de
-zenuwen.«
-</p>
-<p>Het is zijn voornemen kort te zijn, niet zoozeer uit medelijden met den jubilaris—welke
-feestredenaar heeft ooit medelijden met zijn slachtoffer gehad?—maar omdat hij moeielijk
-spreekt en door het minste of geringste in de war raakt. Toch maakt hij het nog veel
-korter dan eerst zijn plan is geweest.
-</p>
-<p>»Mijnheer De Bruining! Uit naam van Buitenzorg’s burgers, uit naam van de ambtenaren
-der secre …« Pif! paf! pif! paf! pif!
-</p>
-<p>Men hoopt dat het op zal houden, dit onzinnig pif! paf! en men wacht.
-</p>
-<p>Men wacht. Maar het wordt harder, steeds harder, de slagen schijnen vertien-, verhonderdvoudigd
-te worden.
-</p>
-<p>De vreeselijke waarheid dringt zich aan de wachtenden op. Het moet een dier lange
-trossen voetzoekers zijn, zooals de Chineezen ze ontsteken bij hun feesten, en die,
-eenmaal ontstoken, klappen en klappen tot de laatste is opgebrand.
-</p>
-<p>Met den moed der wanhoop zet Verdijk borst en longen uit. »Van de ambtenaaren der
-secretarie, die u hierbij het bewijs geven«.… een dikke rookwolk.… de spreker kan
-niet voortgaan.
-</p>
-<p>Pif! paf! Verdijk staat De Bruining, De Bruining staat Verdijk aan te zien, alle gelegenheidsgezichten
-zijn uit de plooi, sommigen om te proesten van den rook, anderen om te proesten van
-lachen, velen om ssst! te roepen, alsof mortions zich tot zwijgen laten brengen vóór
-ze hebben uitgeraasd!
-</p>
-<p>Gelukkig komt Verdijk op den inval om het huldeblijk—een prachtalbum—maar zonder speech
-over te reiken.
-</p>
-<p>»Muziek!« roept een stentorstem boven het rumoer uit, en nu roept iedereen om muziek
-en dadelijk klinkt het:
-<span class="pageNum" id="pb145">[<a href="#pb145">145</a>]</span></p>
-<p>»Lang zal hij leven!«
-</p>
-<p>’t Ziet er niet naar uit of die wensch vervuld zal worden, als een half uur later
-de voorgalerij is leeggestroomd en het verdwijnen van al die bekende, bevriende gezichten
-hem zich zoo eenzaam voelen doet, dat hij omziet naar zijn reisgezellin op den tocht
-door het leven, om in een innige omhelzing de zekerheid te erlangen, dat die toch
-niet zoo eenzaam zal zijn als hij een oogenblik heeft gemeend.
-</p>
-<p>»Papa! U bedankt iedereen behalve ons!« en op eens duikt Frits op uit den donkeren
-tuin, vergezeld van een Paerel.
-</p>
-<p>»En waarvoor moet ik je bedanken, jongelief?« vraagt papa aangedaan: hij gelooft zich
-het voorwerp van een niet genoeg gewaardeerde attentie zijner kinderen.
-</p>
-<p>»Wel, voor dat vuurwerk! Vond papa het niet mooi? Wat paften ze, hé? die mortions?«
-</p>
-<p>»Hebt jullie dat gedaan?« vraagt de vader met onverholen afschuw.
-</p>
-<p>»Ja. ’t Was voor twee kwartjes,« spreekt de jeugdige Paerel fier.
-</p>
-<p>»En,« voegt Frits er bij, terwijl hij zijn vuile zwarte hand uitsteekt, »als pa er
-ons niet voor bedankt, zou pa ons dan het geld willen teruggeven.«
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p>»Zijne Excellentie!«
-</p>
-<p>Hij komt onverwacht, onverzeld; alleen om zijn secretaris nog eens te groeten; om
-mevrouw een gelukkige reis te wenschen; hij blijft slechts kort; maar iedereen weet
-het, het is iets zeer buitengewoons wat de gouverneur-generaal hiermede doet; een
-blijk van waardeering, van vriendschap bijna.
-</p>
-<p>De arme De Bruining kan geen woord zeggen op zijn hartelijk: »Tot weerziens!« en als
-hij het beproeft, dan barsten de tranen los, die dwaze tranen, den geheelen avond
-zoo manmoedig teruggedrongen.
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p>»Ik zal dus naar Bloemduin gaan, Nitalief?«
-</p>
-<p>»Ja, en u moet hen alles vertellen. Van mijn huis en mijn tuin en mijn bloemen. En
-hoe goed ik het heb getroffen met mijn bedienden. En dat ik weer muzieklessen neem!
-Daar was papa erg op gesteld, moet u weten.«
-</p>
-<p>»En dat je zooveel studeert en zoo’n geleerde dame wordt.«
-<span class="pageNum" id="pb146">[<a href="#pb146">146</a>]</span></p>
-<p>»Neen, zeg hun dat maar niet.… ze mochten eens vragen met welk doel … dan moet u hun
-ook van Gustaaf vertellen: dat hij alles voor mij is; alles ten minste wat hij in
-zijne betrekking voor me wezen kan; en ook hoe James hier elken dag komt en welk een
-prettige afleiding me dat geeft. U zult hun zeggen, dat ik gelukkig ben, niet waar?«
-</p>
-<p>»Moet ik dat zeggen, lieve?«
-</p>
-<p>»Ja,« en ze ziet Louise vast in de oogen, »dàt moet u zeggen: gelukkig en gezond!«
-</p>
-<p>Dan vallen de vriendinnen in elkanders armen en weenen.
-</p>
-<p>Den volgenden morgen.…. ach, we maken het elkaar wèl zwaar, het heengaan, wij Indischlui,
-met onze afscheidspartijen en afscheidsbezoeken, met ons komen aan den trein en ons
-uitgeleide doen naar de boot, met onze handdrukken en kussen, met ons wuiven tot het
-laatst.
-</p>
-<p>Maar toch, we zouden het niet willen missen, ’t weemoedig genot van ons nog eens te
-overtuigen, dat er waren die ons liefhadden op het smaragden-eiland: we zouden haar
-niet willen missen de herinnering aan die oogenblikken, die ons zoo zenuwachtig maakten;
-immers, we hebben den tijd om onze zenuwen weer tot rust te laten komen in Holland—waar
-men er niet zooveel van vergt.
-</p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch20" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e279">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="label">XX</h2>
-<h2 class="main">DE VROUW VAN EEN HOOGGEPLAATSTE.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Een jaar is verloopen sedert meer dan 50 passagiers het stuk onderteekenden, waarbij
-aan de directie der maatschappij Nederland dringend werd verzocht voortaan te waarschuwen
-wanneer een harer booten gezinnen met meer dan zes kinderen zou vervoeren; sedert
-zeker Geldersch landstadje in opschudding werd gebracht door de aankomst eener indische
-familie; sedert die indische familie dingen begon te doen zóó raar, dat ze weken lang
-stof tot praten gaven, ja, met den hardnekkigen levensduur aan verhalen op <span class="pageNum" id="pb147">[<a href="#pb147">147</a>]</span>kleine plaatsjes eigen, over een halve eeuw nog in den omtrek zullen voortleven, zij
-het dan ook als legende.
-</p>
-<p>Een jaar sedert Wies voor de eerste maal asperges ging steken in den groententuin
-achter het huis en Daan—in een houding door Jantje beschouwd als uitnoodiging om bok,
-bok, sta vast! te spelen—moest antwoorden op haar vraag of dit nu niet veel prettiger
-was dan met blauw potlood aanmerkingen te zitten maken op het werk van arme kommiezen;
-sinds Daan een kloek besluit nam en Wies tranen met tuiten schreide, maar beiden zich
-onuitsprekelijk verlicht gevoelden door het vertrek van vier hunner zonen naar een
-instituut, gunstig bekend voor het temmen van indische jongens.
-</p>
-<p>Een jaar sedert, in het paleis onder de palmen, baron Van Waliënhove begon te vinden
-dat men in zijn familiekring wel eens gelukkige oogenblikken slijten kan.
-</p>
-<p>’t Is waar, zijn jongens bleven nog altijd een paar wilde knapen, maar ’t was nu niet
-meer drieste onbezonnenheid; ’t was nu gezonde levenslust, getemperd door verstandige
-leiding, en—wat het voornaamste was—hij heeft nu de gelukkige zekerheid dat al het
-goede wat in hen sluimert wordt gewekt en ontwikkeld.
-</p>
-<p>Die zekerheid schenkt hem een weldadige kalmte na al de zorg die zijn zoons—meer nog
-misschien hun mentors?—hem in de laatste jaren hebben gekost, en mocht hij enkele
-malen pijnlijk getroffen worden door den toon, dien de barones zich tegen Van Beevelant
-veroorlooft, het gedrag van den tegenwoordigen gouverneur waarborgt hem, dat tooneelen
-als vroeger somtijds voorvielen nu tot de onmogelijkheden behooren.
-</p>
-<p>Ook—en dit verhoogt zijn geluk niet weinig—ook het hartstochtelijk verzet van Clotilde
-tegen de onderdrukking harer stiefmama heeft opgehouden. Wijdt ze haar liefde aan
-vader en broers, ze behandelt haar moeder met al de onderscheiding waarop deze aanspraak
-maakt—en dit is niet weinig! Zij schikt zich naar luimen en nukken, die haar vroeger
-ondragelijk schenen; ze zwijgt, zij het dan met pijnlijken blos, op grove hatelijkheden;
-ze stompt scherpe pijlen af door ze te ontvangen met een vriendelijk woord.
-</p>
-<p>Soms, als haar vader haar gadeslaat—zijn heftig kind zoo stil en zachtmoedig—ontdekt
-hij op haar gelaat een geheel nieuwe <span class="pageNum" id="pb148">[<a href="#pb148">148</a>]</span>uitdrukking, die aan de kinderlijke trekken iets echt vrouwelijks schenkt, en hij
-mist ter nauwernood de kuiltjes en lachjes, die langzamerhand verdwijnen, want ze
-herinnert hem, gelijk ze nu is, een ander gelaat met datzelfde waas van droomerige
-teederheid en hij bemint in haar het verloren ideaal. Soms echter, als ze de oogen
-naar hem opslaat, vraagt hij zich af, of ze niet wellicht in stilte bemint? Immers
-alleen eene vrouw die bemint heeft dien blik.
-</p>
-<p>Maar dit is nu juist de doodzonde, die mevrouw Van Waliënhove haar niet vergeeft:
-ze bemint noch in stilte, noch in het openbaar. ’t Is dan ook reeds sedert veel langer
-dan een jaar dat mevrouw Ramsberge ongerust begon te worden, ja, zich ernstig boos
-maakte over de kuren van die Clotilde.
-</p>
-<p>»Mijn hemel, wat was dat nu voor een inval van dat domme schaap om niet te willen
-trouwen! Neen, maar ik vraag u, waar moet het heen met de meisjes in Indië, wanneer
-de dochter van den gouverneur-generaal zulk een voorbeeld geeft? ’t Worden <span class="corr" id="xd30e2904" title="Bron: kompleet">compleet</span> europeesche toestanden.«
-</p>
-<p>En hoe Ramsberge het haar ook afraadt, ze kan het niet laten, ze moet nu en dan mevrouw
-Van Waliënhove eens polsen, ze moet van tijd tot tijd eens informeeren of er nu nòg
-niets gaande is.
-</p>
-<p>»Neen, niets,« antwoordt onveranderlijk mevrouw Van Waliënhove.
-</p>
-<p>Ze bijt die woorden af, alsof ze gal en alsem bevatten, en om haar mondhoeken vertoont
-zich een plooi die een minder dom schepsel als de generaalsche zou hebben gewaarschuwd
-dit onderwerp maar liever niet aan te roeren.
-</p>
-<p>»Foei,« rammelde ze door, terwijl ze zich koelte toewuifde, »’t is ongehoord! Niets,
-zegt u? heelemaal niets? Men vraagt zich af: wat bezielt zoo’n meisje?«
-</p>
-<p>»Ja,« zei de ongelukkige moeder, »dat moogt u wel vragen. Men moet de inbeelding van
-Clotilde hebben, om partijen zooals zij heeft kunnen doen af te slaan. Ik heb haar
-gister nog doen opmerken dat de gekroonde hoofden in Europa allen getrouwd zijn; ’t
-kon zijn dat ze daarop wachtte.«
-</p>
-<p>»Ze verdient dat ze overblijft,« zegt mevrouw Ramsberge met een heftigheid, waaruit
-blijkt dat dit de schrikkelijkste straf is die ze bedenken kan.
-</p>
-<p>Mevrouw Ramsberge is niet de eenige die in dezen geest spreekt. <span class="pageNum" id="pb149">[<a href="#pb149">149</a>]</span>Al de aanhangers van de barones—en ze heeft aanhangers!—vinden dat het eigenlijk niet
-te pas komt, voor de dochter uit een eerste huwelijk, ongetrouwd te willen blijven;
-’t is waar, ze is natuurlijk vrij als ieder ander, maar stiefmoeders verwachten nu
-eenmaal dat haar stiefdochters haar zoo spoedig mogelijk zullen ontslaan van haar
-tegenwoordigheid en hebben nu zulke meisjes het recht om de tweede vrouw van hun papa
-teleur te stellen in die billijke verwachting?
-</p>
-<p>Een jaar is ook verloopen sedert aan den morgen van een blijden dag vriendenhanden
-de villa op het Koningsplein zoo rijkelijk beschonken met kransen en <span class="corr" id="xd30e2920" title="Bron: bouqetten">bouquetten</span> dat ze een bloemtuin geleek. Ter nauwernood geloovend aan het geluk hem beschoren,
-kwam de bruigom uit dien bloemtuin de schoonste roos plukken en niet lang daarna brachten
-de heer en mevrouw Hagen hun eerste bezoek in de kleine luitenantswoning.
-</p>
-<p>»Ik dank u! o papa, ik dank u!« riep het jonge vrouwtje telkens weer, ook nadat ze
-reeds voor alles bedankt had, en toen de ouders terugkeerden in hun eigen huis vonden
-ze het er niet zoo eenzaam en ongezellig als ze indertijd gevreesd hadden dat het
-er zijn zou zonder Gertrude: ze hadden altijd stof tot praten, ze moesten altijd weer
-zich verbazen over »die kinderen«, die zoo verwonderlijk verliefd, zoo verwonderlijk
-gelukkig waren.
-</p>
-<p>Een jaar ook sedert mevrouw Verschuere ten tweeden male werd teleurgesteld in de hoop,
-dat zij voor veel wat haar in het huwelijk was ontzegd vergoeding zou vinden in het
-moederschap; dat ze haar hart gebood om stil te zijn en te doen als de kinderlooze
-vrouwen onder hare kennissen, wier mannen geheel in beslag genomen worden door hun
-betrekking: tevreden leven zonder de hulp dier mannen.
-</p>
-<p>Eenmaal tot dit besluit gekomen, begon ze na te gaan welke middelen een »vrouw zonder
-kind en bijna zonder man«, zooals ze zichzelve met een weemoedig lachje noemde, ten
-dienste staan om de lange indische dagen door te komen.
-</p>
-<p>De huishouding, de keuken, de tuin, lectuur, conversatie, muziek.
-</p>
-<p>En dan, wat de meeste dames missen en zij in de gegeven omstandigheden niet genoeg
-waardeeren kan, haar liefhebberijen; haar talent voor teekenen, haar studielust, haar
-botanische kennis <span class="pageNum" id="pb150">[<a href="#pb150">150</a>]</span>en de prachtige gelegenheid, welke de Plantentuin biedt om die kennis te vermeerderen.
-</p>
-<p>De huishouding.. ja, met de helft van Verschuere’s traktement zou die haar handenvol
-werks gegeven hebben, maar nu is bijna alles wat ze daarin doet verkiezing, geen noodzaak.
-</p>
-<p>Mingo heeft zes jaar bij haar man gediend toen deze nog ongetrouwd was en is in dien
-tijd van alleenheerschappij een uiterst bekwaam mandoer geworden. Maar hij wil als
-zoodanig erkend zijn. En het is vreemd—voor Agnita ten minste, die nog niet weet hoe
-de inlander met zijn stille tegenwerking ons brengen kan waar hij ons hebben wil—’t
-is vreemd hoe, zoo dikwerf zij handelend optreedt, een partij of diner minder goed
-van stapel loopt dan wanneer ze met een vleiende verzekering van onbepaald vertrouwen
-alles aan Mingo overlaat.
-</p>
-<p>In haar keuken durft ze niet komen. Haar oude kok is een indische Vatel. Hij heeft
-achtereenvolgens gekookt voor zeven landvoogden, met het gevolg dat hij zeer juiste
-begrippen heeft over het vergankelijke van alle aardsche grootheid en veel boter gebruikt.
-</p>
-<p>Mevrouw Verschuere zou hem liefst hebben weggezonden, daar hij haar een gevoel geeft
-alsof het zijner onwaardig was ergens anders dan op het paleis te dienen, maar op
-raad harer goede vriendinnen behield ze hem, niettegenstaande zijn fabelachtig botergebruik,
-zijn voorkomen van miskend genie en een andere eigenaardigheid, die haar veroordeelt
-altijd met afgetreden landvoogden rekening te houden.
-</p>
-<p>Den eersten keer namelijk dat ze hem opdroeg een zekere pudding te maken, had hij
-gevraagd: »à la Sloet van de Beele of à la Mijer?«; hij maakte de hertenbout gereed
-à la Lansberge, rissoles à la Loudon en een aspic à la Duymaer van Twist … die trouwens
-zóó verrukkelijk was, dat hij zelfs Multatuli zou gesmaakt hebben.
-</p>
-<p>Wanneer zij een enkele maal het waagde een aanmerking te maken, dan wierp hij haar
-een half dozijn excellenties naar het hoofd, die den door haar gelaakten schotel dus
-en niet anders gewenscht hadden, en met dit wapen wist hij haar, zoo niet geheel van
-zijn domein te verdrijven, dan toch op eerbiedigen afstand te houden.
-<span class="pageNum" id="pb151">[<a href="#pb151">151</a>]</span></p>
-<p>Ook aan haar toilet behoeft ze weinig tijd en nog minder gedachten te wijden. Thuis
-maakte zij zelve haar kleedjes en droeg ze met de grootste voldoening, tot … ze at
-van den boom der kennis. Een kunstenares in het vak kleedde haar gedurende hun verblijf
-in de wereldstad; ze moest zichzelve bekennen, dat dit toch nog heel iets anders »was«
-en stemde gaarne toe, toen Gustaaf het plan opperde tweemaal ’s jaars een bestelling
-te doen in Parijs.
-</p>
-<p>In het kort, ze behoefde, om een onder huismoeders geijkten term te gebruiken, geen
-vinger uit te steken.
-</p>
-<p>Dus wandelde ze en botaniseerde en herboriseerde; dus speelde ze piano tot de buren
-haar weg wenschten; dus teekende ze aquarellen en schilderde stillevens; dus studeerde
-ze en verdiepte zich in allerlei geleerde betoogen; dus maakte ze cadeautjes voor
-alle bruiden en kransen voor alle begrafenissen en jurkjes in alle luiermanden en
-lieve attenties voor alle jarigen.
-</p>
-<p>Wanneer dit alles niet baatte, liet ze haar coupé voorkomen en ging dikwijls ’s morgens
-om half elf reeds visites maken.
-</p>
-<p>Visites maken was de eenige bezigheid, waartoe ze door het heilige Moeten gedwongen
-werd. Men leed in Buitenzorg aan de conversatiemanie, die het leven in Indië tot een
-last kan maken, meer dan muskieten of warmte.
-</p>
-<p>Ofschoon de residentie er langzamerhand te groot voor was geworden, huldigde men er
-nog steeds het systeem der buitenposten, dat iederen nieuw aangekomene dwingt bezoeken
-af te leggen bij de notabelen, en ieder die deze bezoeken niet aflegt beschouwt als
-een wezen zonder opvoeding, voor niets geschikt dan voor een spoedige overplaatsing.
-</p>
-<p>Verschuere had bij aankomst in Buitenzorg zijn visites gemaakt, maar sinds het aanvaarden
-van zijn nieuwe betrekking volgde hij het voorbeeld, door de meesten zijner voorgangers
-gegeven: hij ging niet meer uit. Van bezoeken in den vooravond was geen sprake: recepties
-woonde hij alleen bij, als ze ten paleize werden gegeven; voor speelavondjes bedankte
-hij onvoorwaardelijk; niet dat hij soms niet dollen lust had in een partijtje, maar
-hij kende zijne Buitenzorgers: als hij de eene uitnoodiging geweigerd, de andere aangenomen
-had, dan zou de burgeroorlog zijn ontbrand.
-</p>
-<p>Nita ware liefst met hem thuis gebleven. Maar daarvan wilde hij niet hooren. Integendeel,
-hij wenschte dat zij zou goedmaken <span class="pageNum" id="pb152">[<a href="#pb152">152</a>]</span>wat hij te kort kwam op dit punt. Hij wist, dat het publiek niets zoo moeilijk vergeeft
-als dit, dat men toont buiten het publiek te kunnen, en daar zijn politiek meebracht
-het niet tegen zich in het harnas te jagen, gaf hij op gezette tijden groote partijen,
-opgeluisterd door hooge gasten, fijne wijnen en de lekkerste gerechten die de gouverneur-generaalskok
-wist te bereiden.
-</p>
-<p>Dan verklaarde hij aan ieder die het hooren wilde, welk een bezwaar het was, aan zijn
-betrekking verbonden, dat men zoo iets prettigs als visites maken er voor moest nalaten,
-en men ging verrukt naar huis en was tevreden met de bezoeken die Nita aflegde, zoo
-geregeld en zoo getrouw, alsof het gouvernement er haar voor bezoldigde. En waarlijk,
-het geleek dikwerf meer op dienst dan op uitspanning.
-</p>
-<p>James was haar een trouwe cavalier. Overal waar ze verscheen werd ze even hartelijk
-welkom geheeten en beklaagd dat ze altijd zoo alleen moest uitgaan, maar zij zelve
-wist niet of ze het wel zoo treurig vond. Als de liefde, die ze voor Gustaaf gevoelde,
-vatbaar was geweest voor verandering—maar dat was ze niet, daarvoor vervulde ze te
-veel haar geheele bestaan—dan zou ze hem minder lief gehad hebben wanneer ze met hem
-in gezelschap was.
-</p>
-<p>Hij kon haar dáár zoo vreemd worden! Hij geleek daar zoo weinig op het ideaal, dat
-ze in haar hart bewaarde sinds haar eerste meisjesjaren, zoo weinig op den Gustaaf,
-van wien ze hoorde spreken telkens als ze met haar ouders een bezoek bracht op het
-oude kasteel te Bloemduin; den Gustaaf, waarmee zijn vier oude tantes dweepten, gebogen
-over haar theekopjes: wiens brieven werden voorgelezen, wiens portret haar aantrok
-met geheimzinnige macht, dien ze verwarde met de helden uit hare geschiedboeken.…
-tot hij eindelijk verscheen in haar eenvoudig dorpje, omstraald door de glorie van
-een langdurig verblijf in den vreemde, in de volle kracht van zijn overheerschenden
-geest, van zijn mannelijke schoonheid.
-</p>
-<p>Ze kon het daar ternauwernood gelooven, dat hij niet een dier mooie, trotsche vrouwen
-gekozen had, aan wie hij nu zoo hoffelijk den arm bood, doch haar, het onervaren kind,
-dat hem niets had te bieden dan wat hij niet scheen te behoeven, haar liefde; en soms,
-als ze hem gadesloeg, kon de gedachte haar komen <span class="pageNum" id="pb153">[<a href="#pb153">153</a>]</span>beangstigen, dat hij vroeg of laat zou wenschen een dier schitterrende starren gehuwd
-te hebben, liever dan zijn nederig bloempje.
-</p>
-<p>Neen, dat was niet haar geliefde, die glimlachende hoveling die met uitgestrekte hand
-toetrad op den hooggeplaatsten ambtenaar dien hij in stilte verachtte; niet haar Gustaaf,
-die mevrouw Heylerts noodde om met hem te soupeeren en dan Van Sonnefelt eene plaats
-aanbood aan hun tafeltje: niet haar Gustaaf, die Amalia te Leurse haar koket spel
-met hem drijven liet, om er zich later mede te amuseeren; die met mevrouw Van Waliënhove
-spotte over mannen en vrouwen, door hem—dit wist ze—in andere oogenblikken gevleid
-en gevierd.
-</p>
-<p>Hij heeft haar geleerd, dat de wereld zulke onoprechtheden eischt: hij heeft haar
-gezegd, dat dit de valsche munt is, waarmede men elkaar in zekere kringen betaalt,
-dat niemand dwaas genoeg is om ze voor echt te houden, en ze heeft er ook niet meer
-zooveel tegen dat andere dit doen, maar dat hij, hij, wien ze hooger schat dan al
-die anderen, dat hij er zich toe vernedert!…
-</p>
-<p>Soms, bij het naar huis rijden, sprak hij voort in dienzelfden lossen, wereldschen
-toon.… Ach, ze had hem zoo gaarne opheldering gevraagd over veel wat haar bevreemdde:
-zij wenschte niets liever dan van zijn lippen te hooren dat ook hij walgde van dit
-veinzen en vleien, dit huldigen van grootheid, dit moedwillig niet opmerken van het
-lage of gemeene, wanneer het voorviel in de hoogere rangen; maar ze durfde niet …
-ze vreesde zoozeer voor het verlies van haar ideaal! Ze nam slechts zijn hand in de
-hare en vroeg: »Te Bloemduin, bij pa en ma, deed je je voor zooals je werkelijk was,
-niet waar? Dit alles is je geen ernst, is ’t wel, Gustaaf?«
-</p>
-<p>Dan sloot hij haar lachend in zijn armen en beproefde de droefheid weg te kussen van
-het bleek, vermoeid gezichtje en beloofde, dat later, later, als deze tijd van werken
-en streven voorbij was, dat later ze in hem den Gustaaf zou terugvinden dien ze te
-Bloemduin had liefgekregen.
-</p>
-<p>En ze geloofde hem. Ze vermaande zich om geduld te hebben, ze beproefde om het heden
-met zijn raadselen en vragen te vergeten in de herinnering aan het zalig weleer; in
-de hoop op een niet al te verwijderde toekomst.
-</p>
-<p>’s Morgens waren alle wolken verdwenen van het gezichtje, dat <span class="pageNum" id="pb154">[<a href="#pb154">154</a>]</span>hem toeknikte bij het ontwaken: ze had bij het eerste ochtendgloren gestaard op het
-gelaat, dat den vorigen avond haar een oogenblik vreemd scheen: ze had de lokken weggestreken
-tot het edele voorhoofd bloot kwam en er bij de aanraking der geliefde hand een glimlach
-zweefde om zijn lippen; ze had teruggevonden wat ze zoo noode miste.
-</p>
-<p>Toen Verschuere niet meer met haar kon uitgaan, betreurde Agnita dat slechts ten halve.
-Immers meer dan wanneer ze haar bezoek, altijd vergezeld van Verschuere, had afgelegd,
-werd ze vertrouwelijk met de dames, vooral daar ze nogal eens ’s morgens kwam en dan
-in de achtergalerij werd ontvangen.
-</p>
-<p>Soms, als zij ze zoo bezig zag, den blos der gezondheid op de wangen, vroolijk en
-opgewekt niettegenstaande de vele drukte, kwam zij op het denkbeeld te vragen naar
-het middel om zoo opgewekt te blijven en zoo gezond vooral.
-</p>
-<p>Ze gaven raad, zooals we meest raad geven: te veel vervuld van eigen belangen en eigen
-bezwaren en eigen grieven, om ook maar voor enkele oogenblikken geheel te kunnen opgaan
-in den toestand van haar die onze hulp en belangstelling komt inroepen.
-</p>
-<p>Ieder bezag haar geval van een verschillend standpunt. De tobbers met groote gezinnen,
-die ze aantrof in een verkreukelde kabaia, met een gezicht rood van ergernis luie
-bedienden voortdrijvend, keken half benijdend naar haar geborduurde peignoir, haar
-zorgvuldig opgemaakte krullen, haar kalm, zacht getint gelaat. »Als u nog klaagt,
-mevrouw,« riepen ze, »die alles heeft wat u begeert, die rijden en wandelen kunt wanneer
-u wilt, die uitstapjes kunt maken naar Batavia en nooit van een bal of partij behoeft
-thuis te blijven om de kleine peuzels, wat moet het dan niet zijn voor ons, voor ons,
-die..?« en dan volgde een lang relaas van spreeksters groote en kleine misères.
-</p>
-<p>De jonge vrouwen—getrouwd om positie of fortuin, maar daarom niet minder gelukkig;
-en helaas, zoo zijn er vele—verbaasden zich ten zeerste over haar. Mijn hemel, ze
-kon uitgaan en menschen zien, zich mooi kleeden, <span class="corr" id="xd30e2975" title="Bron: des noods">desnoods</span> zich een beetje het hof laten maken … wat wou ze meer? O ja, de dagen zijn lang,
-dat is zoo; maar als men ’s avonds laat thuis komt, dan kan men den volgenden morgen
-gebruiken om uit te slapen, en dat helpt enorm om ze door te komen.
-<span class="pageNum" id="pb155">[<a href="#pb155">155</a>]</span></p>
-<p>De vrouwen die zelve niet denken, maar toch zoo’n ochtendbezoek heel aardig weten
-te passeeren met te herhalen wat ze hier en daar opvingen—en helaas, zóó zijn er ook
-vele!—begrepen dat ze best deden met haar mee te praten.
-</p>
-<p>Ja, zekert ’t was een plantenleven, dat leven van de dames in Indië; niet waar, geen
-afwisseling?
-</p>
-<p>Ja juist, dat was zoo vervelend, dat men geen jaargetijden heeft.
-</p>
-<p>Zeker, dat op- en ondergaan van de zon altijd op hetzelfde uur, ze had wel gelijk—het
-was vreeselijk eentonig! Maar och … als mettertijd … ze moest maar geduld hebben.
-</p>
-<p>O, daar was het weer! Dat kind! Waarom spraken ze daar toch allen over? Wisten ze
-het dan niet, de dames, die haar maar steeds vervolgden met een verwachting, welke
-nooit verwezenlijkt werd, wisten ze het dan niet dat uitgestelde hoop het hart verteert?
-</p>
-<p>Ze wilde niet meer hopen, ze zocht naar een andere oplossing van het vraagstuk haars
-levens. Toen echtgenoot en vrienden haar hadden gesmeekt, toch de droefheid te matigen,
-die haar voor altijd dreigde te knakken, toen vroeg ze hen haar te helpen, door niet
-te gewagen van dat beloofde land, aan welks ingang ze tot tweemalen toe stond zonder
-het te mogen binnentreden … en nu kwamen die vreemden en dwongen haar telkens weder,
-naar het gesloten paradijs om te zien.
-</p>
-<p>Neen, daar was geen hulp!
-</p>
-<p>»Je hebt toch alles wat je begeert?« vroeg Verschuere soms, verontrust door die smachtende
-uitdrukking in haar oogen. »Zeg kind, wat ontbreekt je? Zeg het en ik zal het je bezorgen.«
-</p>
-<p>»Neen, niets lieve! Dank je.«
-</p>
-<p>Wat zou het baten of ze hem zeide wat haar ontbrak? Hij kon het haar immers toch niet
-geven? ’t Was anders wel weinig, wat zij hem had willen vragen.., alleen wat meer
-van zijn tijd, van zijn gedachten, van zijn hart!…
-</p>
-<p>Eerst had ze gemeend, dat als ze zich maar eenmaal had losgemaakt van die gedachte
-aan een kind, alles beter gaan zou. Ze had zich haar bestaan afgebakend, haar dagen
-van uur tot uur verdeeld, ze had zich aangegrepen, zooals ieder haar vermaande te
-doen; ze was moedig begonnen met het nieuwe leven en toch, vreemd … ze kon dat gevoel
-maar niet van zich afschudden, alsof <span class="pageNum" id="pb156">[<a href="#pb156">156</a>]</span>er iets komen moest om het ledig te vervullen, dat grooter en grooter werd, alsof
-iedere dag eindigde zonder haar te brengen wat ze onbewust van iederen dag vroeg.
-</p>
-<p>Vreemd?… Met die eigenaardige, echt vrouwelijke natuur, die haar dreef om van elk
-harer gewaarwordingen rekenschap te geven, om het oordeel te vragen, de goedkeuring
-te verlangen van haar echtgenoot, met die innige behoefte om vreugde en leed te deelen
-met wien ze liefhad? Met die neiging om niet zelve te handelen, maar nederig een steun
-te zoeken en zich geheel op dien steun te verlaten?
-</p>
-<p>»Kom eens mee, Gus! toe, kom eens zien. Ik heb een tak <span class="corr" id="xd30e2997" title="Bron: orchydeën">orchydeeën</span> geteekend en ’t is zóó beeldig uitgevallen.«
-</p>
-<p>»Ja, lieve, dadelijk; ik zit midden in een stuk … Zoodra ik klaar ben …«
-</p>
-<p>Ze wachtte. Soms een half uur, soms langer. En als hij dan kwam vond hij haar stil
-en lusteloos; de opgetogenheid was voorbij, ze vond het niet eens meer de moeite waard,
-hem te laten zien wat ze daar straks zoo geroemd had; bij nader inzien was het niets
-buitengewoons.
-</p>
-<p>Een ander maal kwam ze zijn bureau binnensluipen, een schetsje in de hand; ze waagde
-het niet hem toe te spreken, ze kuchte nu of dan eens, tot hij haar hoorde en omkeek.
-</p>
-<p>Ze kon zich niet beklagen dat hij haar niet vriendelijk ontving; hij schreef even
-den volzin af, dien hij begonnen had, stond op van zijn schrijftafel, ging mee naar
-het venster om het volle licht te doen vallen op de teekening en prees of laakte met
-kennersoog. Dan kuste hij het naar hem opgeheven gelaat vluchtig en verstrooid en
-keerde naar zijn plaats terug.
-</p>
-<p>Soms bleef ze toeven aan de deur; schoorvoetend, hopend dat hij haar wellicht nog
-tot zich zou roepen, wachtend of hij haar misschien nog iets te zeggen had.. Ze zag
-hoe hij het hoofd weer boog over zijn papieren, ze wist dat ze hem hinderen zou, als
-ze langer bleef … en weer gingen dagen voorbij dat ze geen potlood of penseel in handen
-nam.
-</p>
-<p>Dan zeide ze tot zich zelve, dat ze niet knap genoeg voor hem was en wierp zich op
-de boeken. Ze had geen hoofd voor diepzinnige studies, maar ze had den scherpen blik,
-die vrouwen doet begrijpen waar mannen zich moeten inwerken, en zoo kon <span class="pageNum" id="pb157">[<a href="#pb157">157</a>]</span>ze een enkele maal, wanneer de heeren een of ander vraagstuk behandelden, meespreken,
-zij het dan ook aarzelend en met een blos die vergeving scheen te vragen voor haar
-vermetelheid.
-</p>
-<p>Verschuere luisterde gaarne, als ze sprak met haar melodieuse stem, die ook het meest
-dorre onderwerp aantrekkelijk maakte; hij knikte haar bemoedigend toe wanneer ze schroomde
-met haar meening voor den dag te komen: hij noemde haar zijn madame De Stael en vroeg
-lachend of ze voornemens was om, wanneer hij eens lid in den raad van Indië mocht
-worden, hem de rol te laten spelen van den heer Hagen.
-</p>
-<p>Maar wat ze zoozeer had gehoopt, wat haar moed had gegeven tot zooveel inspanning,
-dat hij nl. met haar spreken zou over wat hem bezig hield, dat hij een enkele maal
-haar oordeel vragen zou, dat hij een deel van den last door hem gedragen, zou willen
-leggen op haar schouders, dit gebeurde niet. Niet dat hij een dier mannen was van
-halve beschaving, wie de ontwikkeling der vrouw een ergernis is, omdat die ontwikkeling
-hen beschaamt! o neen, als hij mevrouw Hagen ontmoette of mevrouw Heylerts, genoot
-hij van het zoo zeldzaam geboden voorrecht, verstandig te kunnen spreken zonder in
-den schertsenden toon te vervallen, welken mannen bewaren voor vrouwen met wie ze
-niet praten kunnen en die zoo vermoeiend wordt op den duur. Hij zag echter in Nita
-nog altijd »het kleintje«, dat hem geboeid had door haar kinderlijken eenvoud, haar
-onbekendheid met het leven; ze was hem nog altijd »de jongste«, van wie niemand iets
-anders verwachtte dan dat ze lief was en mooi;… hij gaf zich geen rekenschap van de
-groote verandering die met haar had plaats gegrepen.
-</p>
-<p>Verre van haar aan te moedigen tot de studiën, die haar tot hem moesten opheffen,
-bracht hij haar terug tot vroeger dagen, sprak hij over de herinneringen harer jeugd,
-over het ouderlijk huis, over het vriendelijk Bloemduin, over de tantes en haar eigenaardig
-bestaan, over de boeren en hun kinderlijk bijgeloof en hun grappige gewoonten.
-</p>
-<p>Dat was ontspanning voor hem! Dat was vermakelijk en belangwekkend en nieuw. Want
-hij had bijna geen jeugd gekend, noch den onwaardeerbaren zegen van op te groeien
-in een gelukkig thuis, te midden van gelach en liefde, van bloemen en feestjes; hij
-was vroeg verweesd, het kind van een groote stad, van een <span class="pageNum" id="pb158">[<a href="#pb158">158</a>]</span>strenge kostschool; hij had als knaap, als jongeling slechts kunnen droomen van zijn
-liefelijk geboorteland en het noodlot leeren verwenschen, dat hem zoo jong daaruit
-verdreef.
-</p>
-<p>Als ze van »thuis« vertelde boeide ze hem misschien dubbel, omdat dan het ernstig
-mondje weer zoo vroolijk lachte, omdat dan de droomerige oogen weder iets herwonnen
-van den ouden warmen gloed.
-</p>
-<p>Maar hij luisterde slechts zooals men na ingespannen arbeid luistert naar lieve muziek.
-Hij zelf had geen behoefte om te spreken, geen behoefte om haar deelgenoot te maken
-van zijn gedachten. En zoo gingen ze dan naast elkander voort, schijnbaar nauw vereend
-en toch even ver van elkaar verwijderd als de palmen op regelmatigen afstand geplaatst
-langs den weg dien zij betraden; hunne kruinen verheffen zich te zamen, ze wuiven
-elkander kussen en groeten toe, maar hunne wortels blijven gescheiden.
-</p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch21" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e286">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="label">XXI</h2>
-<h2 class="main">EEN VERLIES EN EEN TROOST.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">»Kom, zus, wat zit je hier nu te tjingelen op die vervelende rammelkast; ga liever
-met ons mee!«
-</p>
-<p>»Met jullie mee?« vraagt Clotilde, terwijl ze zich vol verbazing omdraait op haar
-pianostoel. »Hebt jullie dan geen les vandaag?«
-</p>
-<p>»Neen we hebben <span class="corr" id="xd30e3028" title="Bron: vakantie">vacantie</span>!« juicht Felix, neemt haar hand in de zijne en wil haar meetrekken.
-</p>
-<p>Maar Oscar, die het noodig vindt een einde te maken aan de ongeloovige verbazing zijner
-zuster, verklaart: »Weet je wat het is, Tilde? Mijnheer heeft een brief gekregen uit
-Holland en toen zei hij dat we weg konden gaan.«
-</p>
-<p>Clotilde is opgesprongen van haar tabouret.
-</p>
-<p>»Een brief uit Holland?« vraagt ze. »En.… zei hij toen, dat je weg kondt gaan?«
-</p>
-<p>»Ja. Maar wat is er, zus? Wat kijk je raar!«
-</p>
-<p>»Begrijp je dat dan niet?« En als de kinderen haar zwijgend <span class="pageNum" id="pb159">[<a href="#pb159">159</a>]</span>blijven aanstaren roept ze driftig: »Hè, wat zijn jullie toch een paar akelige ongevoelige
-jongens!«
-</p>
-<p>»Vin je dat?« vraagt Oscar, niet gewoon zoo te worden toegesproken. »Kom Fe, dan hebben
-we hier niets meer te maken.«
-</p>
-<p>Maar ze houdt den knaap terug met een wenk harer oogen.
-</p>
-<p>»Neen, blijf hier … ik meen het zoo niet … jullie kondt niet weten …« Dan: met een
-stem, bevend van ontroering: »Mijnheer heeft zeker slechte tijding.«
-</p>
-<p>»Ja, dat kan wel zijn, hij praatte op eens zoo zachtjes.«
-</p>
-<p>»Herinner je je niet wat ik je laatst gezegd heb? Dat je het hem niet lastig maken
-mocht omdat hij verdriet had? Ik wist toen reeds dat zijn zuster ziek was.«
-</p>
-<p>»Kassian!« zegt Felix. »Zou ze dood zijn?«
-</p>
-<p>»Ik hoop van neen,« fluistert Clotilde nauwelijks hoorbaar. Zóó ontsteld is haar gelaat,
-dat Oscar het zachtjes begint te streelen met de vraag:
-</p>
-<p>»Heb je zoo’n medelijden met hem, zus?«
-</p>
-<p>Clotilde wendt het hoofd af. De ervaring leerde haar dat wilde jongens scherpe opmerkers
-zijn kunnen.
-</p>
-<p>»Ja, natuurlijk,« brengt ze met moeite uit. En een oogenblik later als ze meent haar
-stem beter in bedwang te hebben: »Jullie dan niet?«
-</p>
-<p>»O, jawel! Maar willen we nu gaan cricketten?«
-</p>
-<p>Ze trekt Felix tot zich en terwijl ze hem de krullen van het voorhoofd wegstrijkt,
-vraagt ze verwijtend: »Zou je daar lust in hebben, terwijl die arme mijnheer Van Beevelant
-zoo’n verdriet heeft?«
-</p>
-<p>»Maar … we hebben nooit eens <span class="corr" id="xd30e3055" title="Bron: vakantie">vacantie</span>!«
-</p>
-<p>»Hij is heel alleen,« fluistert ze.
-</p>
-<p>Oscar behaalt een overwinning op zich zelf. »Willen we naar hem toe gaan?« vraagt
-hij.
-</p>
-<p>»Doe dat<span class="corr" id="xd30e3062" title="Bron: ..">…</span> Jij ook, Fe. Kom, doe dat!« Dan, als ze nog aarzelen, met de vrees die kinderen koesteren
-voor droefheid, smeekt ze: »Om mij pleizier te doen!« en nu gaan ze nog wel niet vlug,
-maar toch gewillig.
-</p>
-<p>Ze blijft onbewegelijk zitten, waar ze daar straks is neergezonken, in den grooten
-fauteuil bij den vleugel: haar bleek gelaat steekt scherp af tegen de helroode zijde;
-ze klemt de nagels in <span class="pageNum" id="pb160">[<a href="#pb160">160</a>]</span>de polster en trekt de zware franje uit, de brandende oogen onafgewend gericht op
-de deur waardoor de knapen verdwenen.
-</p>
-<p>Niet lang duurt die spanning. Oscar komt naar binnen vliegen met de hoogroode kleur
-van een jongen, die een heldenfeit meent te hebben verricht.
-</p>
-<p>»We hebben het gedaan!«
-</p>
-<p>»Maar hij houdt de deur dicht!« roept Felix.
-</p>
-<p>»Heb je dan niet geklopt?«
-</p>
-<p>»Kloppen? We bonsden! Maar hij wou niet antwoorden.«
-</p>
-<p>»Hoorde je niets?«
-</p>
-<p>»Jawel!« antwoordt Oscar. »Ik hoorde<span class="corr" id="xd30e3078" title="Bron: ..">…</span> och, <span class="corr" id="xd30e3081" title="Bron: Je">je</span> weet wel zooals je laatst deedt, toen je je voet had gebrand.«
-</p>
-<p>»Hè, zus!« roept Felix, die, hoewel minder gevoelig dan Oscar, veel zenuwachtiger
-is, »wat vind ik dat naar om te hooren, zoo’n grooten man die kermt alsof hij pijn
-had.«
-</p>
-<p>»Ga maar cricketten,« zegt ze. Het kost haar moeite die weinige woorden uit te brengen,
-en als ze haar vragen in hun spel te deelen, kan ze hen nog slechts antwoorden met
-een afwijzend gebaar.
-</p>
-<p>De voetstappen der jongens, nu veel vlugger dan daareven, sterven weg in de vestibule,
-op de trappen; langzamerhand, naarmate het stiller wordt in de muziekzaal, voelt ze
-de kracht om zich te beheerschen verdwijnen: ze strijkt met de hand over het voorhoofd,
-ze loopt het vertrek op en neder, ze haalt diep adem; eindelijk vindt ze woorden voor
-de aandoening, die zoo op eens haar kwamen bestormen.
-</p>
-<p>»Ze hoorden hem kermen … alsof hij pijn had!« fluistert ze. »Alsof hij pijn had!<span id="xd30e3089"></span> Ze was zijn lievelingszuster … ik weet het van Nita. De Verschuere’s zijn de eenigen
-met wie hij spreekt over zijn familieomstandigheden. Met mij is hij niet vertrouwelijk …
-o neen! Hij stoot mij terug … alsof hij bang was voor te veel toenadering. Toch onlangs,
-op gevaar af van onbescheiden te schijnen, heb ik hem gevraagd, wat de reden was van
-zijn sombere stemming. Toen vertelde hij me van haar ziekte en van zijn vrees voor
-slechter tijding<span class="corr" id="xd30e3091" title="Bron: ..">…</span> En nu moet hij zijn smart alleen dragen. Alleen! Ver van allen die hem lief zijn.
-Alleen!«
-</p>
-<p>Ze herhaalt dat woord tien, twintig malen, zonder het zelve te weten; ze voelt slechts,
-terwijl ze het herhaalt dieper en dieper de sombere beteekenis er van.
-<span class="pageNum" id="pb161">[<a href="#pb161">161</a>]</span></p>
-<p>»Hij kermde … alsof hij pijn had! Dat te weten, en hier te staan, machteloos, werkeloos!«
-</p>
-<p>Als het een vreemde was, zou het gewone medelijden, dat men gevoelt voor ieder die
-in droefheid is, haar dringen tot hem te gaan. Als hij een vreemde was! Hoeveel te
-meer dan een huisgenoot! Hoeveel te meer een man, die sedert twee jaren zich aller
-achting en genegenheid heeft waardig gemaakt; hoeveel te meer de zoon van haars vaders
-oudsten vriend!
-</p>
-<p>»Was papa maar hier! Of Verschuere! Mijn God, waarom is nu ook iedereen weg! Nita
-zou nooit zijn meegegaan naar Batavia, als ze had kunnen vermoeden hoe noodig ze hier
-was! En Van Suylichem, die juist van morgen vertrok met verlof naar Soekaboemi. Iedereen
-weg … behalve mama!«
-</p>
-<p>Alleen!
-</p>
-<p>Straks vliegt ze overeind. Ze doet een paar schreden. Daar staat ze stil, het hoofd
-zinkt haar op de borst, de hand, die ze ophief om de portière terug te slaan, valt
-slap neer; ze keert weder naar haar plaats, langzaam, moedeloos als de gevangene,
-die een oogenblik zijn ketenen vergat. Ze heeft alle bewustzijn van tijd verloren,
-zoo vliegen haar de gedachten door het hoofd, zoo snel, zoo pijnlijk snel zijn de
-kloppingen van haar hart, zoo veel, zoo diep, zoo geheel anders dan ooit te voren
-gevoelt ze! Wanneer ze eindelijk ontwaakt, is het door het geluid van haar eigen stem,
-die luide het geheim uitspreekt haar in deze ure onthuld: »O God! heb ik hem dan zóó
-lief?«
-</p>
-<p>Straks ligt ze op de knieën, het brandend aangezicht verborgen, de handen gedrukt
-op de zwoegende borst: alsof de storm, daar opgestoken, kon bezworen worden door een
-paar zwakke meisjeshanden!
-</p>
-<p>»Maar als ik hem liefheb,« fluisterde het in haar, »als ik hem liefheb … dan mag ik
-ook tot hem gaan! Dan mag ik het hem ook zeggen dat hij niet alleen lijdt, dat hier
-dicht bij hem een hart klopt van innig medegevoel<span class="corr" id="xd30e3106" title="Bron: ..">…</span>«
-</p>
-<p>»Tilly,« vraagt een angstige kinderstem, »Tilly, scheelt je iets?«
-</p>
-<p>Ontsteld ziet ze haar broeder in het gelaat. »Wat doe je hier?« roept ze dan in zenuwachtige
-overspanning. »Heeft mama je gestuurd om me te bespieden?« En als de knaap haar met
-angstige nieuwsgierigheid <span class="pageNum" id="pb162">[<a href="#pb162">162</a>]</span>blijft aanstaren: »Ga weg; ga weg, zeg ik je! Ik wil niemand zien!«
-</p>
-<p>»O zus! ik kwam je vragen of …«
-</p>
-<p>»Ga spelen,« roept ze. »Je moest immers volstrekt gaan spelen! Welnu, doe het dan!«
-</p>
-<p>»Maar.… ik kan niet spelen.… ik denk zoo aan mijnheer.…«
-</p>
-<p>In twee stappen is ze bij hem. Ze sluit hem in haar armen, ze kust het bruingelokte
-hoofd.
-</p>
-<p>»Lieveling! lieveling!«… en ze barst uit in een vloed van tranen.
-</p>
-<p>»Laten we naar hem toegaan, zus.«
-</p>
-<p>Weinige oogenblikken later staan ze te zamen voor de gesloten deur.
-</p>
-<p>»Mijnheer Van Beevelant!« roept Oscar; maar het blijft stil daarbinnen.
-</p>
-<p>»Wilt u niet open doen? Ik ben het … Clotilde.«
-</p>
-<p>Hij hoort die stem, soms zoo overmoedig, voor hem zacht en smeekend, die stem, waarin
-het hem is of hij pas geweende tranen verneemt. Een smartelijk verlangen doortrilt
-zijn geheele wezen, een wild, hartstochtelijk hijgen naar troost; een half waanzinnig
-smachten naar een woord van deelneming.
-</p>
-<p>Hij staat aan de andere zijde der deur en beeft waar hij staat. O, al was het maar
-voor één enkel oogenblik zijn hoofd te mogen nederleggen in haar koele, zachte handen,
-al was het maar eenmaal zijn droefheid te mogen uitweenen aan dat edele groote hart!
-haar te mogen zeggen dat hij haar liefheeft en hoe vermoeid hij is van zijn strijd<span class="corr" id="xd30e3127" title="Bron: ..">…</span> die deur te mogen openen, ze te verbrijzelen, die deur, al de deuren die hem scheiden
-van haar!
-</p>
-<p>Hij slaat de hand aan de kruk … Daar, achter hem, ligt de brief, geschreven met stervende
-hand, de brief, geheiligd door de tranen der zusterlijke liefde en ’t is of een onverbiddelijke
-macht hem drijft om telkens weer de woorden uit te spreken, die hij daarin las:
-</p>
-<p>»Wees sterk! o Frans, wees sterk!«
-</p>
-<p>»Freule,« spreekt hij, en zijn stem is schor van de bijna bovenmenschelijke inspanning,
-die het hem kost zoo te spreken, »u weet zeker niet dat ik alleen ben?«
-</p>
-<p>»Ja, dat weet ik, en daarom kom ik tot u.«
-<span class="pageNum" id="pb163">[<a href="#pb163">163</a>]</span></p>
-<p>Dit is te veel. Reeds is de deur geopend, reeds staan ze tegenover elkander.
-</p>
-<p>Ze heft de oogen naar hem op, en hij weet dat ze geweend heeft om zijnentwil. Ze reikt
-hem de hand, en de druk dier hand is hem meer dan alle woorden van troost en bemoediging
-zijn konden.
-</p>
-<p>Straks keert hij zich tot Oscar en kust het naar hem opgeheven gelaat.
-</p>
-<p>»U hebt slechte tijding van huis?« vraagt de knaap.
-</p>
-<p>»Zeer slechte.«
-</p>
-<p>»Wat u vreesde is gebeurd?« fluistert Clotilde.
-</p>
-<p>Hij buigt het hoofd.
-</p>
-<p>Als ze zich heeft neergezet op den stoel, dien hij haar biedt, blijven ze een oogenblik
-zwijgend tegenover elkander. Dan, met iets plechtigs in gebaar en houding, rijst hij
-op en geeft haar den brief zijner moeder.
-</p>
-<p>En terwijl ze leest bespiedt hij hoe diep medegevoel haar aangrijpt. Hij heeft het
-nu zoo bleek en beschreid gelaat lief gehad van het eerste oogenblik af, waarop hij
-het aanschouwde, een blozend, lachend kindergezichtje met kuiltjes, die guitig wegscholen
-in ronde wangen, met lokjes, die vroolijk stoeiden rond een onbewolkt voorhoofd, maar
-nooit heeft hij haar zoo waarlijk schoon gevonden, of liever nooit heeft hij haar
-schoonheid zoozeer bemind als in dit oogenblik.
-</p>
-<p>Straks slaat hij den arm om Oscar heen. Hij zag hem onrustig worden, en ach! hij wil
-hen zoo gaarne nog een oogenblik houden; hij zou alles geven om de weemoedige zaligheid
-van dit uur te doen voortduren. Maar Oscar, die de schoolkamer altijd vervelend vindt,
-oordeelt dat het er heden, met »die stilte en dat huilen en die lange gezichten«,
-niet is om uit te houden.
-</p>
-<p>»Kun je het niet begrijpen, Oscar,« vraagt hij zacht, »dat ik erg bedroefd ben? Jij,
-die ook zooveel van je zuster houdt?«
-</p>
-<p>Daar barst Oscar geheel onverwacht los in het luidruchtig gehuil, dat bij jongens
-van zijn leeftijd de geliefkoosde uiting van smart schijnt.
-</p>
-<p>»O, mijnheer.. ’t was gemeen.. we hebben er spijt van.. geloof me, mijnheer, Fé ook!
-Hij vindt het ook een gemeene streek.«
-</p>
-<p>»Wat? Wat toch?«
-<span class="pageNum" id="pb164">[<a href="#pb164">164</a>]</span></p>
-<p>»Dat we u, bij al uw verdriet ook nog het leven hebben zuur gemaakt met al onze luiheid
-en onzen onwil.«
-</p>
-<p>»Maar mijn jongen, je kondt immers niet weten …«
-</p>
-<p>»Jawel,« gilt Oscar, »we wisten het wel! Zus had het ons gezegd! Zus had ons gevraagd
-goed voor u te zijn.«
-</p>
-<p>»Hebt u hun dat gevraagd, freule?«
-</p>
-<p>Weer ligt haar hand in de zijne. Straks, als hij plotseling die hand loslaat en opspringt
-en met groote stappen het vertrek op en neer gaat, roept ze hem tot zich.
-</p>
-<p>»Ik dank u voor de lezing van dien brief. Ik dank u zeer. Hoe stichtelijk is alles
-wat uw moeder schrijft over haar. Wilt u mij niet wat meer van haar vertellen? Zou
-het u misschien geen goed doen, als u over haar spreken kondt?… Dat is haar portret,
-niet waar?<span class="corr" id="xd30e3161" title="Bron: ..">…</span> Zij was zeker mooi, is het niet? Met die expressie zou zelfs een minder fijn besneden
-gezicht mooi zijn geweest.«
-</p>
-<p>»Ik weet niet of ze mooi was … Zij had dat eigenaardige in haar oogen, wat alleen
-lieve vrouwen hebben en wat ons aan haar schoonheid zou doen gelooven, ook al waren
-ze leelijk. Eigenlijk is ze maar heel kort jong en mooi geweest; toen kwam de slag,
-die zulk een groote verandering bracht in onze omstandigheden. Van dat oogenblik af
-was ze oudste dochter, oudste zuster; niets anders. ’t Scheen haast of zij alleen
-de kracht in zich voelde om de bitterheid der teleurstelling voor ons allen dragelijk
-te maken: ik weet dat ze het als haar roeping beschouwde. En het is haar bijna gelukt.
-Als ik nu terugdenk aan dat blijmoedig lachje, aan die heldere stem, aan die onverstoorbare
-goede luim, waarmede zij bij mama den moed opwekte, waarmee ze papa midden tusschen
-zijn klagen en brommen, kon doen lachen, dan is het me alsof we nooit ongelukkig geweest
-zijn.«
-</p>
-<p>»Uw mama schrijft, dat het heengaan haar zwaar is gevallen. Ik kan mij dat nu begrijpen …
-als men zulk een heerlijke roeping heeft te vervullen.«
-</p>
-<p>»Ja, ’t was niet om haar zelfs wil. Zij wist wel, dat het leven haar niet meer geven
-zou wat de illusie is van een jong meisje … maar ze moet ten volle hebben begrepen
-hoe onmisbaar ze was! Ja,« barst hij eensklaps los, terwijl de lang bedwongen tranen
-hem langs de wangen stroomden, »wèl onmisbaar. Ik ten minste gevoel een leegte zoo
-groot; voor mij is het een gemis zoo vreeselijk … <span class="pageNum" id="pb165">[<a href="#pb165">165</a>]</span>’t Schijnt overdreven, niet waar? Maar vergeet niet, dat wij te zamen achterbleven,
-toen pa en ma van verlof terugkeerden naar Indië. De verhouding van twee kinderen,
-die ver van vaderland en familie, te zamen opgroeien onder vreemden, wordt zoo innig.
-’t Was zoo’n moedertje voor me. Ze kon zoo dapper opkomen voor mijn rechten, al was
-ze jonger en zwakker dan ik. Arme, lieve Louise! Al mijn grootsche plannen heeft ze
-aangehoord met haar zachten, hoopvollen glimlach, al mijn teleurstellingen met me
-gedragen …«
-</p>
-<p>»En u zegt, dat het leven haar niet veel schonk?« vraagt Clotilde opeens. »Een broeder
-te hebben, voor wien men alles zijn kan …«
-</p>
-<p>»Ja, dat moet u een geluk toeschijnen!«
-</p>
-<p>Er volgt een lange pauze.—»Is het u nooit in de gedachten gekomen,« vraagt Clotilde
-eindelijk met droeve, zachte stem, »is het u nooit in de gedachten gekomen, mijnheer
-van Beevelant, dat, bij al mijne schijnbare voorrechten, ik eigenlijk bitter weinig
-bezit van datgene wat voor andere meisjes het leven vervult. Geen zuster met wie ik
-sympathiseeren kan, geen broer die mijn troost of deelneming behoeft, geen moeder …«
-</p>
-<p>Er is in het gelaat, dat ze naar hem opheft, iets zoo onbeschrijfelijk nederigs, iets
-zoo kinderlijk smeekends, dat het hem roert tot in het diepst van zijn gemoed. Met
-uitgestoken handen, met geheel de aandoening, die hem het spreken belet, uitgedrukt
-in den warmen blik vol liefde, treedt hij op haar toe … Bij die plotselinge beweging
-vallen eenige dichtbeschreven vellen papier op den grond. »Wees sterk! o Frans, wees
-sterk!«
-</p>
-<p>Hij is sterk. De handen zinken slap neder, de gloed en de liefde wijken uit het neergeslagen
-oog, hij bukt zich.
-</p>
-<p>»Dit is haar laatste brief,« zegt hij zonder te durven opzien naar het arme, droevige
-gezichtje … »Ik wenschte dat ik u kon laten lezen wat ze schrijft. Wilt u gelooven,«
-gaat hij nu bedaarder voort, »dat het deze brief is, waardoor ik me heb kunnen doordringen
-van de waarheid die ik maar niet bevatten kon, dat ze niet langer op aarde is? Terwijl
-ik las, was het me alsof die woorden tot me kwamen uit hooger, reiner sfeer, alsof
-het niet een sterfelijk wezen was dat tot me sprak, maar een engel …«
-</p>
-<p>Hij heeft het hoofd gebogen over die laatste herinnering aan <span class="pageNum" id="pb166">[<a href="#pb166">166</a>]</span>de geliefde doode: zacht treedt Clotilde nader, legt de hand op zijn schouder en fluistert:
-»Al ben ik uw zuster niet, al kan ik u niet zoo begrijpen misschien, als u me een
-weinig vertrouwen wildet schenken … misschien zou ik u wat kunnen troosten, langzamerhand …«
-En als hij zwijgen blijft, trillend onder de aanraking der aangeboden hand: »U zijt
-zooveel voor mijn broers: ik zou, nu Louise is heengegaan, zoo gaarne iets voor u
-zijn.«
-</p>
-<p>Hij heeft het hoofd opgeheven, hij ziet rondom zich, hijgend als het wild, dat, opgejaagd,
-te vergeefs een uitweg zoekt: nu grijpt hij naar den brief als zijne laatste redding.
-</p>
-<p>»Clotilde! je zoudt niet willen, dat ik deed wat zij mij smeekt nooit te doen … nooit,
-nooit. Je zoudt niet willen dat ik haar liefde onwaardig werd …!«
-</p>
-<p>Ze blijft zwijgen, verschrikt door dien <span class="corr" id="xd30e3185" title="Bron: harstochtelijken">hartstochtelijken</span> toon, door dien wilden blik vol zielsangst.
-</p>
-<p>»Clotilde,« klinkt het weer, maar nu zoo toonloos, dat ze moeite heeft te verstaan:
-»Ik ben zoo zwak, ik smeek je …«
-</p>
-<p>Onhoorbaar wenkt ze Oscar en verlaat met hem het vertrek. Maar als nu de deur dichtvalt
-tusschen hen, dan weten ze het: al de deuren der wereld kunnen hen niet meer scheiden.
-</p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch22" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e295">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="label">XXII</h2>
-<h2 class="main">FLIRTATION?</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Het is negen uur in den morgen en nog schijnt de zon niet: een zeldzaamheid in dit
-land, waar de Génestet’s dichtregelen ons soms op de lippen komen, maar dan veranderd
-in de verzuchting:
-</p>
-<div class="lgouter">
-<p class="line">»’k Ben u zoo moe, o heete zon!
-</p>
-<p class="line">Och! schijn niet alle dagen!«</p>
-</div>
-<p class="first">Tegen den blauwen hemel legeren zich zilvergrijze wolkjes; er ligt een fluweelen glans
-over de aarde, de lucht is doorzichtig, de atmosfeer frisch en koel.
-</p>
-<p>In den Plantentuin, op het geboomte dat den vijver omgordt, <span class="pageNum" id="pb167">[<a href="#pb167">167</a>]</span>dansen nog de <span class="corr" id="xd30e3203" title="Bron: insekten">insecten</span>, anders om dezen tijd van den dag reeds verjaagd door de hitte, fonkelen nog de druppels
-op het gebladert, suizelt nog de morgenwind in den waringin, zich welvend over het
-koepeldak.
-</p>
-<p>In den koepel heeft mevrouw Verschuere een plaats gezocht. ’t Is om uit te rusten,
-want al doen lucht en beweging haar goed, ze vermoeien toch ook. Het schetsboek ligt
-open op haar schoot, maar ze werkt niet, en als ze het eindelijk opent, is het met
-de zucht van het kind, dat haar les maar zal leeren omdat ze het boek in de hand en
-op het oogenblik niets beters heeft om den tijd mede door te komen.
-</p>
-<p>Juist heeft ze het groepje boomen aan den overkant, met zijn doorzichtig gebladerte,
-bestemd om haar heden tot onderwerp voor een schetsje te dienen, als er een vlugge
-voetstap weerklinkt op den begrinten weg. Ze zou geloofd hebben dat het een schooljongen
-was, die daar zoo in volle vaart den heuvel kwam afrennen, als ze niet reeds haar
-neef had herkend.
-</p>
-<p>»Morgen, Nita! Hoe gaat het?« roept hij van verre en doet wat hij kan om zijn vaart
-in te houden.
-</p>
-<p>»Dag, James!« De toon harer stem verraadt hoe verheugd ze is over zijn komst. »Is
-me dat nu een manier van je aan te dienen?« vraagt ze lachend, »als een bal naar beneden
-te komen rollen? ’t Scheelde geen zier of je waart in den vijver terecht gekomen.«
-</p>
-<p>»Geen nood. Ik wist dat waar jij waart ik altijd aan je voeten neerval.«
-</p>
-<p>»Gekheid! in onzen tijd zinkt men neer op ijzeren tuinstoeltjes, niet aan damesvoeten,«
-en ze wijst hem een der zetels naast den haren.
-</p>
-<p>»Hoe gaat het, Nita?« vraagt hij klaarblijkelijk zonder haar verstaan te hebben. »Hoe
-gaat het?« en hij staart haar niet zonder zekere bezorgdheid in het gelaat
-</p>
-<p>»O, heel goed!« maar ze ontwijkt zijn blik.
-</p>
-<p>»Hoe voel je je van daag?«
-</p>
-<p>»Wel, hoe zou ik me anders voelen dan uitstekend, op een morgen als dezen?« is haar
-wedervraag. »Vin je ook niet? Er zijn van die dagen waarin men niet denken kan aan
-de mogelijkheid van deze heerlijke wereld te verlaten.«
-<span class="pageNum" id="pb168">[<a href="#pb168">168</a>]</span></p>
-<p>»Aan die mogelijkheid mag je ook niet denken, Nita,« spreekt hij zacht en er klinkt
-moeilijk bedwongen aandoening in zijn stem.
-</p>
-<p>Dan zwijgen beiden.
-</p>
-<p>»En je vraagt niet eens hoe ik je hier heb ontdekt?« roept eindelijk James op den
-gemaakt luchtigen toon, waarachter we gewoon zijn onze aandoeningen te verbergen.
-</p>
-<p>»Je ontdekt me altijd; en zou je nu willen dat ik er juist dezen keer verbaasd over
-stond!«
-</p>
-<p>»Ik heb Verschuere ontmoet op weg naar het paleis. Hij vroeg me of ik je wat gezelschap
-wou gaan houden.«
-</p>
-<p>»Zoo is het gemakkelijk Columbus spelen. Maar—als ik je nu eens zei, dat ik hier niet
-gekomen ben om te praten?«
-</p>
-<p>»Dan zou ik dat heel onbeleefd van je vinden.«
-</p>
-<p>»Ja? Dat spijt me. Want wezenlijk, ’t is de waarheid! Zoo’n ochtend als vandaag, zoo’n
-zacht licht, heeft men haast nooit hier in Indië; ’t is een dag uit duizenden om te
-teekenen. Ik zou er zoo graag van profiteeren.. Mag ik?«
-</p>
-<p>»Dan zal ik je potlooden punten.«
-</p>
-<p>»Die zijn gepunt.«
-</p>
-<p>»Dan zal ik de bloem plukken die je teekenen wilt.«
-</p>
-<p>»Je treft het niet, James. Ik wil geen bloem teekenen vandaag. Zie je dat groepje
-boomen dáár aan den overkant, waar het licht zoo lief doorheen komt kijken? Nu, daarvan
-wou ik probeeren een schetsje te nemen.«
-</p>
-<p>»Dan zal ik je mijn gemakkelijken stoel halen.«
-</p>
-<p>En vóór ze hem heeft kunnen terughouden, is hij den heuvel weer op en weggerend naar
-het paleis.
-</p>
-<p>Er komt een dankbaar glimlachje om haar lippen spelen, terwijl ze hem volgt met haar
-gedachten langs het nu reeds meer door de zon verlichte pad.
-</p>
-<p>»Goede, beste jongen!« denkt ze. »Wat is hij altijd lief voor me en vol attenties!
-Trouwens iedereen is lief voor me. Ik kan niet dankbaar genoeg zijn voor al de hartelijkheid
-die me bewezen wordt. Vooral als ik ziek ben, wat een belangstelling, wat een deelneming!
-En wezenlijk, ik stel het geduld van mijn vrienden op een zware proef met dat altijddurend
-sukkelen!«
-</p>
-<p>Straks ziet ze den weg op, of James nog niet terugkeert.
-</p>
-<p>»Maar niemand doet toch zooveel voor me als hij,« peinst ze. <span class="pageNum" id="pb169">[<a href="#pb169">169</a>]</span>»Daar loopt hij nu weer dat geheele eind, om me wat gemakkelijker te laten zitten;
-wezenlijk, hij bederft ons kleintje. Eerst dacht ik, dat hij zoo goed voor me was
-alleen uit liefde voor pa en ma, want hij waardeert zoozeer wat ze voor hem deden,
-als, zegt Gustaaf, menschen wie een weldaad bewezen werd, zelden doen; maar neen,
-’t is werkelijk genegenheid, een innige, oprechte …«
-</p>
-<p>Eensklaps komt een donkere blos haar gelaat verven: met een ongeduldige beweging strijkt
-ze de hand over het gloeiend voorhoofd, maar ze kan niet tegelijk met de zijden lokken
-de pijnlijke gedachten wegstrijken, die daar zoo onverwacht opkwamen.
-</p>
-<p>»Nonsens,« fluistert ze, »nonsens! Een dom praatje, uit de lucht gegrepen, een praatje
-dat geen enkelen grond heeft.«
-</p>
-<p>Maar reeds is ze opgesprongen van haar stoel, reeds gaat ze met onrustige schreden
-het pad tusschen koepel en vijver op en neer.
-</p>
-<p>»’t Ware te wenschen dat de zoogenaamde »dames van ondervinding<span class="corr" id="xd30e3247" title="Bron: »">«</span> ons jonge vrouwen haar waarschuwingen bespaarden. Dan zouden we ten minste kunnen
-genieten van de conversatie, dan zouden we vrienden kunnen hebben; nu maken ze iederen
-man, die geen zestig jaar is, tot een voorwerp van vrees en schrik!« Dan, terwijl
-ze eensklaps stilstaat en met de punt van haar parasol gaten boort in den vochtigen
-grond: »Ik moet het uit mijn hoofd zetten; ik moet mijn best doen er niet meer aan
-te denken. Zoo’n jongen! Even oud als ik! ’t Idee! Iemand met wien je honderdmaal
-kibbelde, dien je dikwijls straf hebt zien geven, dien je geplaagd hebt met zijn eerste
-pogingen om een snor te krijgen. Neen, ’t is al te dwaas! En toch.. van zijn kant..
-Dáár, nu krijg ik al een kleur omdat ik zijn voetstap hoor; dat komt van die onzinnige
-praatjes!«
-</p>
-<p>In de stilte had ze hem reeds lang gehoord vóór hij bij haar was, en ze kon hem dus
-met een kalm gelaat en vriendelijk glimlachje ontvangen.
-</p>
-<p>»Ga nu eens heelemaal op je gemak zitten. Is het geen heerlijke stoel? En hier is
-een bankje en hier een sluimerrol.«
-</p>
-<p>»Soedah!« zegt hij tot den jongen, die hem ’t een en ander nadroeg en dan met dat
-kinderlijke in zijn manieren, dat zoo goed staat bij zijn forsch, krachtig uiterlijk:
-<span class="pageNum" id="pb170">[<a href="#pb170">170</a>]</span></p>
-<p>»Wat zeg je nu?«
-</p>
-<p>»Dank je, mijn trouwe ridder.«
-</p>
-<p>»Zie je, nu zit je als een koningin met een nederigen slaaf aan je voeten. Een slaaf,
-aangesteld om je de potlooden aan te geven, want—ik heb er nog eens over nagedacht—dat
-is het wat Verschuere me heeft opgedragen.«
-</p>
-<p>Ze begint haar werk, maar boomen teekenen is niet gemakkelijk, vooral als de teekenares
-in de war geraakt door een paar oogen, die schijnen te vragen of er op een morgen
-als dezen niet iets beters te doen is dan zwarte streepjes maken op wit papier.
-</p>
-<p>Reeds tweemaal heeft mevrouw Verschuere alles weer uitgeveegd, reeds driemaal een
-nieuw potlood gevraagd.
-</p>
-<p>James begint uit alle macht punten te slijpen.
-</p>
-<p>»Je bent toch een voorbeeldige neef,« zegt Nita, die hem gadeslaat, achterovergeleund
-in haar stoel, want het werk, dat maar niet slagen wil, vermoeit haar; »ik mag wel
-zeggen de voorbeeldigste van alle neven.«
-</p>
-<p>James breekt de punt. »Ik wou,« begint hij op den knorrigen toon, dien hij vroeger
-tegen zijn speelgenoot durfde aanslaan, »ik wou dat je je af kondt wennen om altijd
-zoo over dat neefschap te praten.«
-</p>
-<p>Verwonderd ziet ze hem in het gelaat.
-</p>
-<p>»Hindert je dat?« vraagt ze. »En ik, die me nog wel verbeeldde dat je er trotsch op
-waart me tot je nichtje te hebben!«
-</p>
-<p>»Dat ben ik. Bij anderen. Maar als we zoo met ons beiden zijn … laten we elkaar dan
-noemen, niet bij den naam dien we toevallig dragen door familierelatie, maar«—en zijn
-stem is nu niet knorrig meer, doch zacht en teeder—»bij de namen die ons hart ons
-ingeeft.«
-</p>
-<p>Agnita schrikt van de wijze waarop hij dit zegt. En als ze heeft neergezien in het
-gelaat, dat hij tot haar opheft, als ze dien warmen blik heeft ontmoet, dan vindt
-ze op eens dat de »dames van ondervinding« nog zoo groot ongelijk niet hebben met
-haar te waarschuwen voor mannen beneden de zestig jaar.
-</p>
-<p>Sedert ze zoo zwak werd, bezorgt de minste schrik of aandoening haar hevige hartkloppingen,
-en ze kan dan ook nu niets anders doen dan de handen op de borst drukken, voor zich
-zien en wachten.
-</p>
-<p>»Wil je me dat pleizier doen, Nita?« vraagt hij na een pauze.
-<span class="pageNum" id="pb171">[<a href="#pb171">171</a>]</span></p>
-<p>Ze heeft nu haar stem terug en antwoordt met goed geveinsde kalmte: <span class="corr" title="Bron: «">»</span>Zeker. Ik zal je niet meer neef noemen maar James. Is dat goed? Want Van Suylichem
-vind ik te deftig en ik kan toch moeilijk, zooals de kolonel, tegen je zeggen: <span class="corr" title="Bron: «">»</span>Mijn waarde jonge vriend, à propos, hoe staat het met Euphrosine?««
-</p>
-<p>»Waarom vraag je dat, Nita?« en hij springt op van zijn zetel en er fonkelt een toornig
-licht in zijn oog. »Je weet heel goed dat er niets bestaat tusschen mij en dat vervelend
-creatuur.«
-</p>
-<p>»Foei, James, praat je op die manier over een dame? Bedenk wat mama altijd zei: al
-kan een jong mensch een liefde niet beantwoorden, hij moet de vrouw, die hem onderscheidt,
-dankbaar zijn voor die onderscheiding.«
-</p>
-<p>»Ook als het Euphrosine d’Hannecour is en men de onderscheiding met vele voorgangers
-deelt?«
-</p>
-<p>Zij antwoordt niet en ook hij laat Euphrosine verder rusten. Dat arme zieltje heeft
-alweer de rol vervuld, die de dames d’Hannecour aangewezen schijnt in de Buitenzorgsche
-wereld; ze diende als bliksemafleider; de blos is geweken van Agnita’s gelaat, ze
-heeft haar hartklopping bedwongen; James kijkt niet teeder meer.
-</p>
-<p>Maar als hij voor het koepeltje op en neer loopt, een deuntje neuriënd, terwijl zij
-met nieuwen ijver begint te schetsen, dan trekt hij zoo’n ongelukkig gezicht, dat
-ze medelijden krijgt en vergeet hoe gevaarlijk zij hem weinige minuten geleden heeft
-gevonden.
-</p>
-<p>Dat vervelend gebabbel over hem, denkt ze. Nu ga ik overal iets achter zoeken. Hoe
-dikwijls heeft hij mij lief aangekeken, hoe dikwijls heeft hij me gezegd dat hij van
-ons hield, dol van ons hield … en dan heb ik het altijd natuurlijk gevonden. Nu …
-mijn hemel, wat moet hij wel gedacht hebben toen hij me zoo zag kleuren? Ik heb me
-eenvoudig bespottelijk gemaakt … het best zal zijn dat ik op de een of andere manier
-mijn congesties in het gesprek te pas breng.
-</p>
-<p>»Nita …«
-</p>
-<p>Ze durft hem niet aanzien, ze is bang dat hij op haar gezicht zal lezen wat in haar
-hart omgaat.
-</p>
-<p>»Dank je, mijn potlood is nog goed.«
-</p>
-<p>»Ik ben nog iets anders dan een potloodkoker, Nita.«
-</p>
-<p>»Daarvoor heb ik je nooit aangezien, James.«
-<span class="pageNum" id="pb172">[<a href="#pb172">172</a>]</span></p>
-<p>Dan beginnen beiden te lachen en Nita vermant zich en kijkt hem flink in de oogen.
-</p>
-<p>In gezelschap zouden ze nu weldra geheel vrij tegenover elkander gestaan hebben, maar
-de eenzaamheid van het plekje, waar ze zich bevinden, de fluisteringen van het geboomte
-rondom hen, het droomerig gesuizel van het water, de heerlijkheid van den zoelen morgen,
-ze verwarren die onervaren harten meer en meer. James breekt de eene punt na de andere,
-Agnita teekent abnormaliteiten inplaats van boomen, ze wordt zoo onrustig op den gemakkelijken
-stoel, alsof die met spelden was bekleed, en als ze eindelijk voor goed is opgesprongen
-en Van Suylichem haar begeleidt tot aan het hek harer woning, vraagt ze hem niet om
-binnen te komen,—ze verlangt alleen te zijn. Maar nauwelijks is ze alleen, of ze telt
-de oogenblikken tot Verschuere thuis kan komen. Als hij eindelijk verschijnt komt
-ze hem reeds op de trap tegemoet, en hij had blind moeten wezen om niet te zien dat
-er iets aan de hand is.
-</p>
-<p>Hij laat zich dus gewillig naar haar boudoir voeren, en nauwelijks heeft Mingo hem
-zijn selterswater gebracht, of hij vraagt: »Wat scheelt er aan, kleintje? Heeft de
-wandeling je geen goed gedaan?«
-</p>
-<p>»Neen, kwaad. Niets dan kwaad. Maar ’t was eigen schuld. Ik heb, in plaats van te
-genieten van den heerlijken dag, me onpleizierig zitten maken.«
-</p>
-<p>»Is James dan niet bij je gekomen?«
-</p>
-<p>»Ja, dat was het juist!«
-</p>
-<p>»Wat? James? Maar … Nita!«
-</p>
-<p>Ze bloost; dan, na zich een oogenblik bedacht te hebben, vraagt ze vleiend: <span class="corr" title="Bron: «">»</span>Die oppasser, die met zijn dikke portefeuille achter je aankwam, dat was maar om me
-bang te maken,—niet waar? Er is geen haast bij die stukken?«
-</p>
-<p>»Ze kunnen ten minste wachten.«
-</p>
-<p>»Gelukkig want ik heb iets te zeggen, en het zal zeker nogal lang duren, omdat ik
-niet weet hoe te beginnen.«
-</p>
-<p>»Met het begin zou ik denken.«
-</p>
-<p>»Maar beloof me eerst, dat je me niet zult uitlachen.<span class="corr" id="xd30e3313" title="Niet in bron">«</span>
-</p>
-<p><span class="corr" id="xd30e3316" title="Niet in bron">»</span>En, dan …«
-<span class="pageNum" id="pb173">[<a href="#pb173">173</a>]</span></p>
-<p>»Alles. Je begrijpt toch, dat ik, na zooveel preliminairen, brand van nieuwsgierigheid.«
-</p>
-<p>»O, ’t zal je niet meevallen! ’t Is een van die kleinigheden, die een vrouw geheel
-van haar stuk brengen en een man volkomen koud laten.«
-</p>
-<p>»In <span class="corr" id="xd30e3323" title="Bron: Gods naam">Godsnaam</span>, Nita, begin!«
-</p>
-<p>»Neen, je moet niet doen of het gekheid is. Je weet wel,« en ze ziet hem nu voor het
-eerst aan, <span class="corr" title="Bron: «">»</span>dat mevrouw Van Waliënhove me gister meenam naar haar kamer om die nieuwe waaiers
-te zien?«
-</p>
-<p>»Ja. Waren ze mooi?«
-</p>
-<p>»Ik geloof het wel. Er was er een bij van negenhonderd francs, geschilderd met hun
-wapens in een krans van mosrozen.… maar ik kon het niet goed zien.… ze bergde alles
-zoo gauw weer weg. Je moet weten, die waaiers waren maar een pretext. Ze wou me alleen
-spreken over …«
-</p>
-<p>»Waarover?« vraagt hij, nu niet langer met voorgewende belangstelling.
-</p>
-<p>»Ze nam me bij de hand … Erg lief! En toen kwam ze naast me zitten op de causeuse
-en bracht het gesprek op James.«
-</p>
-<p>»Op James?«
-</p>
-<p>»Kun je niet raden met welke bedoeling?«
-</p>
-<p>»Maakt James ook al het hof aan Clotilde?«
-</p>
-<p>»Neen. Was het dat maar! Ze beweerde juist, dat James zijn hof niet maakte. Aan geen
-enkel jong meisje ten minste. En dit vond volgens haar zijn oorzaak in … het kwam
-omdat …«
-</p>
-<p>Mevrouw Verschuere ziet er nooit liever uit dan wanneer ze verlegen is, en Gustaaf
-vindt haar onbeschrijfelijk bekoorlijk op dit oogenblik; ze beproeft namelijk om de
-gloeiende wangen aan zijn borst te verbergen.
-</p>
-<p>»Omdat mijnheer Van Suylichem verliefd is op mevrouw Verschuere,« aldus vult hij den
-nog altoos onvoltooiden volzin aan. »Is ’t niet zoo?«… en hij heft haar hoofd op van
-zijn borst. »Mijn schuchter duifje! Moet je dáár zoo over blozen? Vin je dàt zoo verschrikkelijk?«
-</p>
-<p>»Jij dan niet?«
-</p>
-<p>»Wel neen. Laat me je zeggen, kind, dat ze reeds meer dan een half jaar bezig is mij
-hetzelfde in het oor te blazen.«
-</p>
-<p>»Ja?« vraagt ze verbaasd. »Is ’t mogelijk?«
-<span class="pageNum" id="pb174">[<a href="#pb174">174</a>]</span></p>
-<p>»Je begrijpt, onze intimiteit met Van Suylichem is haar een doorn in het oog. Versta
-me wel. Niet onze intimiteit meer dan een andere. Maar elke vriendschap, elke liefde,
-elke goede verhouding. Je hebt wel eens gehoord van salamanders, die in het vuur leven?«
-</p>
-<p>En als ze, in gedachten verzonken, blijft zwijgen: »Ik heb het maar niet verteld,
-omdat ik je het genoegen van James bij je te zien niet verbitteren wilde, maar het
-hindert haar, dat al haar insinuaties bij mij niets helpen; nu zal ze eens probeeren
-wat ze bij de andere partij vermag.«
-</p>
-<p>»Je moet het ergste nog hooren: ik ben van morgen in den Tuin op het denkbeeld gekomen,
-dat er wel iets van aan kon zijn.«
-</p>
-<p>»Waarvan?« vraagt hij streng. »Dat hij hier te veel aan huis komt, of dat hij verliefd
-op je is?«
-</p>
-<p>»Neen, ’k weet wel, ’t is ongerijmd … Maar … hij was toch erg vreemd van morgen.«
-</p>
-<p>»James? och kom, Nita!«
-</p>
-<p>»Om nu maar eens één ding te noemen: hij vroeg me om niet meer zoo telkens neef te
-zeggen.«
-</p>
-<p>Verschuere lacht hartelijk. »En is dit alles?« roept hij. »Wel, kind, ik kan me heel
-goed voorstellen, dat hij het vervelend vindt: ik vind het ook vervelend; niets stijver
-dan dat neef en nicht.«
-</p>
-<p>»Maar,« herneemt Nita, steeds met meer aarzeling, want ze gevoelt dat ze zich bespottelijk
-maakt in de oogen van haar echtgenoot, »maar … hij vroeg me om hem te noemen met den
-naam dien mijn hart me ingaf.«
-</p>
-<p>»En dat mag een heel hartelijke naam zijn,<span class="corr" id="xd30e3359" title="Bron: »">«</span> zegt Verschuere met voor hem ongewonen ernst. »Geloof me kind, je bent nog jong,
-je weet nog niet, hoe zeldzaam vriendschap is, ten minste zoo’n trouwe hondenvriendschap
-als de zijne; maar waarachtig, iemand die van je houdt zooals James van ons doet,
-dat vin je maar eens of tweemaal in je leven, en als je het vindt, kun je het niet
-genoeg waardeeren.«
-</p>
-<p>»Maar hij was toch heel vreemd van morgen.«
-</p>
-<p>»Kom, haal je nu niet zulke dwaasheden in het hoofd! Hij was vreemd van morgen, zeg
-je? Maar weet je wel zeker dat jij niet vreemd waart? ’t Heeft je natuurlijk verlegen
-gemaakt, dat gebabbel! Als je morgen wordt verteld, dat Hooglaan op je verliefd is,
-dan vin je overmorgen, dat Hooglaan heel vreemd doet.«
-<span class="pageNum" id="pb175">[<a href="#pb175">175</a>]</span></p>
-<p>Ze lacht als een kind dat pas van een groote vrees werd bevrijd.
-</p>
-<p>»Dáárvoor zou toch veel moeten gebeuren, geloof ik. Die stijve Klaas!«
-</p>
-<p>»Niet zoo stijf of hij maakt tegenwoordig druk het hof aan … Maar kom, je hebt nu
-je hart uitgestort … en ik heb nog een massa werk. Zullen we gaan rijsttafelen?«
-</p>
-<p>Ze legt haar arm in den zijnen en naar hem opziende, schertst ze:
-</p>
-<p>»Wat men van je zeggen kan, Gus, niet dat je een Othello-natuur hebt.«
-</p>
-<p>»Misschien wel, lieve, als ik niet zooveel te doen had. Othello was met verlof, meen
-ik, toen hij Desdemona wurgde.«
-</p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch23" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e302">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="label">XXIII</h2>
-<h2 class="main">INTRIGANTEN AAN ’T WERK.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Wanneer mevrouw Van Waliënhove gezegd kan worden met één Buitenzorger op intiemen
-voet te verkeeren, dan is dit met den algemeenen secretaris.
-</p>
-<p>Niet dat ze hem werkelijk genegen is, niet dat ze zich eenige illusie maakt omtrent
-de vriendschappelijkheid zijner gevoelens jegens haar, maar ze weet volkomen wat ze
-aan hem heeft—en dit is noodig, wil ze haar vertrouwen schenken.
-</p>
-<p>’t Gebeurt somwijlen dat de heer Verschuere, na een bezoek bij Zijne Excellentie,
-een uitnoodiging ontvangt om tot háár te komen; het verschil van duur der visites
-aan mijnheer en mevrouw zou aanleiding kunnen geven tot de vooronderstelling dat het
-afdoen van regeeringszaken vlugger gaat dan dat van partikuliere belangen.
-</p>
-<p>Kort na zijn terugkomst van Batavia, waar de gouverneur-generaal met gevolg een tiental
-dagen doorbracht, wacht hem een boodschap in de vestibule; reeds wil hij mevrouws
-kamenier volgen naar het zitvertrek, dat ’s morgens beurtelings als kantoor, als gerechtszaal
-en als ontvangkamer dienst doet, wanneer deze, met de onbescheidenheid dienstbaren
-juffertjes eigen, opmerkt:
-</p>
-<p>»Pardon, mijnheer! In het boudoir … ’t is confidentieel.«
-<span class="pageNum" id="pb176">[<a href="#pb176">176</a>]</span></p>
-<p>Hoe ongepast ook, haar waarschuwing blijkt gegrond; ’t is confidentieel, dat ziet
-hij bij den eersten oogopslag.
-</p>
-<p>De barones—een geheel andere echter dan die bij het groote publiek bekend—ontvangt
-hem bleek en zenuwachtig, achteloos gekleed, het altijd zoo zorgvuldig gekapt haar
-opgenomen in een lossen wrong.
-</p>
-<p>»Goddank dat u gekomen zijt, mijnheer Verschuere,« en ze drukt hem de hand, »Goddank!«
-</p>
-<p>»Te veel eer, mevrouw, waarlijk te veel eer!« zegt Verschuere uiterst hoffelijk, maar
-daarom niet minder voornemens op zijn hoede te zijn; het optreden zijner vriendin
-doet hem aan comedie denken.
-</p>
-<p>»Uw conferentie is afgeloopen? En u hebt een oogenblikje voor mij?«
-</p>
-<p>»Uren, mevrouw.«
-</p>
-<p>Nu gaat ze eerst naar de eene deur, dan naar de andere, overtuigt zich dat ze niet
-beluisterd worden en neemt dan plaats dicht naast den bezoeker om zachter te kunnen
-spreken.
-</p>
-<p>Ik geloof dat ik moet oppassen, denkt deze: iets meer dan gewoonlijk zelfs.
-</p>
-<p>»O mijnheer Verschuere,« roept nu mevrouw Van Waliënhove, blijkbaar afgemat van overspanning
-neerzinkend in haar fauteuil, »ik weet het reeds, u zult mij zeer onpolitiek vinden.
-Als ik u zeg wat ik te zeggen heb, zult u zich verbazen over zooveel onvoorzichtigheid,
-aan een derde te vertellen wat geheim moet blijven: maar … ik ben ten einde raad!«
-</p>
-<p>Die bekentenis van die lippen verbaast hem, ontwapent hem min of meer.
-</p>
-<p>»Mevrouw!« vraagt hij lachend, »u niet politiek? u niet voorzichtig?<span class="corr" id="xd30e3398" title="Bron: »">«</span> En dan nog ongelooviger: »U ten einde raad?!«
-</p>
-<p>»Ja, ten einde raad. Ik weet niet wat te doen. Den eenen nacht na den anderen breng
-ik slapeloos door, zonder een uitweg te vinden. En toch, die uitweg moet gevonden.
-Want ofschoon het een familiezaak geldt … een zeer kiesche …« ze aarzelt en brengt
-haar waaier in beweging en drinkt een teug uit het glas ijswater voor haar.
-</p>
-<p>»Ik kan u niet zeggen hoe u mij vereert door uw vertrouwen,« begint Verschuere langzaam
-en als woog hij de beteekenis van <span class="pageNum" id="pb177">[<a href="#pb177">177</a>]</span>elk woord vóór hij het uitsprak; »maar wanneer het een familiezaak geldt, is het dan
-wel geraden mij er in te mengen?«
-</p>
-<p>»Ik moet. Ik kan niet anders!«
-</p>
-<p>»Ik waag het, mevrouw, u te herinneren aan het fransche spreekwoord: <i lang="fr">Il faut laver …</i>«
-</p>
-<p>»Ja, ik weet wel … ik weet wel!…«
-</p>
-<p>»Ik ben een vreemde.«
-</p>
-<p>»Een vreemde.… ja. Maar zijn het niet allen eenmaal vreemden geweest, die we later
-tot onze vrienden maakten?«
-</p>
-<p>Het was onmogelijk zich niet gevleid te gevoelen.
-</p>
-<p>»Mevrouw,« zegt Verschuere met een lichte hoofdbuiging, »ik ben geheel tot uw dienst.«
-</p>
-<p>»Dank u. Ik mag dus op u rekenen? Mijnheer Verschuere, ik zal nooit vergeten … dat
-u me uit deze moeilijkheid redden wilt;« en ze reikt hem de hand en brengt met de
-andere den zakdoek aan de oogen. »O, ik wist wel,« gaat ze voort, »dat als ik iemand
-bereid zou vinden om ons een groot verdriet te besparen, u het zijn zoudt.«
-</p>
-<p>Niettegenstaande deze verzekering is mevrouw Van Waliënhove nog verre van gerust:
-ze weet het, ze speelt een hoog spel; één niet genoegzaam beheerschte trek in haar
-gelaat, één onvoorzichtig woord zou voldoende zijn om in den man tegenover haar den
-koel berekenenden tegenstander te doen ontwaken.
-</p>
-<p>Dus, in plaats van recht op haar doel af te gaan, neemt ze een kleinen zijweg. Ze
-weet het, hij hangt met hart en ziel aan haar echtgenoot: ze weet, hij is een bewonderend
-vereerder van den man, die in zoo ongewone mate het geheim bezit om te verzoenen met
-zijn hooge betrekking.
-</p>
-<p>»Ik zou zoozeer wenschen,« begint ze, »dat juist in deze dagen de gouverneur-generaal
-niet behoefde te worden lastig gevallen met huiselijk verdriet. Hij heeft zonder dat
-onaangenaams genoeg. U weet het, de voorstellen door zekere partij in de Tweede Kamer
-gedaan, zijn hem een doorn in het oog, het drijven dier partij verontrust hem …«
-</p>
-<p>»En geen wonder!«
-</p>
-<p>»Wat hem misschien meer leed doet dan hij wel zou willen bekennen, ’t is dat uw oom
-zich sedert kort geschaard heeft aan de zijde dier drijvers. Hij zou zoo gaarne blijven
-vasthouden aan <span class="pageNum" id="pb178">[<a href="#pb178">178</a>]</span>het denkbeeld dat vriendschap en goede trouw bestaanbaar zijn met staatkundig leven.
-Ik vrees echter dat de minister van koloniën hem spoedig genezen zal van zijn illusie.«
-</p>
-<p>»Dwalen we niet een weinig van ons onderwerp af?« vraagt de algemeene secretaris,
-die het dezer dagen niet aangenaam vindt om over de door zijn oom gehuldigde politiek
-te moeten spreken.
-</p>
-<p>»Misschien. Men zegt dat het een zwak is van ons dames, nooit voet bij stuk te houden.
-Maar op één punt zijn wij het toch reeds eens geworden. ’t Is dat Zijne Excellentie
-niet geplaagd mag worden met familiezaken.«
-</p>
-<p>»Neen, zeker niet … maar wat is de quaestie, mevrouw?«
-</p>
-<p>»De quaestie is deze,« spreekt mevrouw van <span class="corr" id="xd30e3433" title="Bron: Walienhove">Waliënhove</span>, terwijl zij de scherpe, zwarte oogen vast op haar vertrouwde vestigt, »de quaestie
-is deze: Clotilde heeft een ongeoorloofden minnehandel aangeknoopt met … den gouverneur.«
-</p>
-<p>De verachting, waarmee ze dat woord uitspreekt, maakt haar weder geheel tot de barones,
-die het groote publiek kent.
-</p>
-<p>»Onmogelijk!«
-</p>
-<p>»Onmogelijk, zegt u?«
-</p>
-<p>»Vergeef me, mevrouw, maar tot zoo iets is Van Beevelant niet in staat. Daarvoor is
-hij te veel fatsoenlijk man.«
-</p>
-<p>»Fatsoenlijk man! Hij!«
-</p>
-<p>»Ik meen hem wel een weinig te kennen.«
-</p>
-<p>»Misschien dat hij fatsoenlijk is zooals alle mannen fatsoenlijk zijn—tot er een vrouw
-in ’t spel komt.«
-</p>
-<p>»En freule Clotilde zou het meisje zijn om hem te brengen tot<span class="corr" id="xd30e3446" title="Bron: ..">…</span> hier moet een vergissing plaats hebben!«
-</p>
-<p>»Ik vergis me zelden, mijnheer Verschuere.«
-</p>
-<p>»De uitzondering bevestigt den regel, mevrouw Van Waliënhove.«
-</p>
-<p>Het blijft een oogenblik stil in het boudoir. Dan schijnt een der beide partijen een
-plotseling besluit te nemen.
-</p>
-<p>»Ik zie het al weer,« roept mevrouw Van Waliënhove, »men kan zijn vertrouwen niet
-ten halve schenken. Daarom een bekentenis die, wanneer de toestand haar niet zoo dringend
-eischte, nooit over mijn lippen zou zijn gekomen. <span id="xd30e3454"></span>U hebt u soms verbaasd,« gaat ze voort, terwijl ze de uitwerking van elk woord <span class="pageNum" id="pb179">[<a href="#pb179">179</a>]</span>op zijn gelaat bespiedt, »u hebt u soms verbaasd over mijn gestrengheid tegen Clotilde?«
-</p>
-<p>»Ja<span class="corr" id="xd30e3460" title="Bron: ..">…</span> soms wel.«
-</p>
-<p>»Uw vrouw—en velen met haar—hebben hun bevreemding te kennen gegeven over het feit,
-dat wij besluiten konden haar in Europa achter te laten. Wij beproefden nooit ons
-daaromtrent te verantwoorden. Maar, mijnheer Verschuere, u zijt te scherpziende om
-niet te begrijpen dat we daarvoor andere redenen hadden dan alleen den wensch Clotilde’s
-opvoeding in Duitschland te acheveeren.«
-</p>
-<p>»Ik erken dat ik wel eens naar een andere reden gezocht heb.«
-</p>
-<p>»En die reden lag voor de hand, niet waar? de jaloezie der stiefmoeder!«
-</p>
-<p>»O mevrouw!«
-</p>
-<p>»Brisons la-dessus. Er is iets anders. Clotilde heeft dien tijd doorgebracht op een
-instituut, bekend om de afzondering, waarin de meisjes daar gehouden worden, bekend
-om de ultra-orthodoxe ideeën die daar heerschen … Dat kon toch in de jaloezie der
-stiefmoeder geen reden vinden?«
-</p>
-<p>»Neen zeker niet,—al zou men aan die jaloezie gelooven,« voegt hij er haastig bij,
-meer beleefd dan oprecht.
-</p>
-<p>»De wereld,« gaat mevrouw voort, nog steeds in de rol der beleedigde onschuld, »de
-wereld heeft mij veroordeeld, omdat ik wenschte mijn dochter getrouwd te zien. Neen,
-ontken het niet! Clotilde’s tegenwoordig gedrag rechtvaardigt mij genoeg, maar zooals
-gewoonlijk oordeelde de wereld voorbarig … Ik spreek het niet tegen … ik zag haar
-gaarne spoedig getrouwd.… mijnheer Verschuere; er zijn jonge meisjes voor wie een
-vroegtijdig huwelijk gewenscht is … Het spijt me te moeten bekennen dat mijn dochter
-tot die soort van meisjes behoort.«
-</p>
-<p>Een oogenblik begint de barones te vreezen dat ze te ver gegaan is. Verschuere ziet
-haar aan met ongeloovigen blik en zwijgt.
-</p>
-<p>»U twijfelt?«
-</p>
-<p>»Neen, mevrouw. Als u het zegt moet het natuurlijk waar zijn. Ik sta alleen verbaasd
-over mijn weinig doorzicht. Ik toch heb freule Clotilde altijd beschouwd als een jonge
-dame naar lichaam en geest volkomen gezond.«
-</p>
-<p>»Ja, dat verwondert me ook van u,« zegt de stiefmoeder volstrekt <span class="pageNum" id="pb180">[<a href="#pb180">180</a>]</span>niet uit het veld geslagen. »U ziet anders zoo scherp. Maar begrijp mij wel. Clotilde
-weet zich volkomen te beheerschen, ze toont op dit punt—als op meer andere—een buitengewone
-wilskracht. Daarom—ofschoon deze richting van haar karakter ons veel zorg heeft gebaard—maken
-we er haar geenszins een verwijt van: men kan de natuur leiden, niet dwingen, en misschien
-is het een erfdeel harer moeder … dat moet een ziekelijk, geëxalteerd schepseltje
-geweest zijn.«
-</p>
-<p>»Ja … a?« vraagt de algemeene secretaris met tergende verbazing.
-</p>
-<p>»Ja wist u dat niet? Enfin, het is ook zoo lang vóór uw tijd geweest. Maar om tot
-Clotilde terug te keeren, er is een paar jaar geleden een historietje gebeurd met
-een student … een neef van ons … Enfin, u spaart me de bijzonderheden?«
-</p>
-<p>»Pardon, mevrouw. Als het niet te veel van u gevergd was, zou ik ze gaarne hooren.«
-</p>
-<p>Daarop heeft ze niet gerekend. Toen ze daareven den neef fingeerde, in een wanhopende
-poging om Verschuere te overtuigen, toen dacht ze dat hij te veel man van de wereld
-was om, waar zij iets verzwijgen wilde, haar tot spreken te dwingen.
-</p>
-<p>Maar ze aarzelt niet, en herneemt dadelijk met een kalmte, dubbel bewonderenswaardig
-omdat ze onder dien doordringenden blik elk woord moet verzinnen vóór ze het uitspreekt:
-»Ik zie dat wij, vrouwen, niet de eenige nieuwsgierigen zijn<span class="corr" id="xd30e3484" title="Niet in bron">.</span> Maar u moet uw verwachtingen niet te hoog spannen; het geval was niet shocking, alleen
-romanesk. Niets anders dan een mooie jongen die, bij gelegenheid van een bal masqué,
-een ridderkostuum droeg; een meisjeshart, dat, met vacantie thuis van een strenge
-school, niet veel noodig had om in vuur en vlam te geraken; een paar rendezvous, een
-plan om samen te ontvluchten<span class="corr" id="xd30e3486" title="Bron: ..">…</span> Maar gelukkig werd de correspondentie onderschept en de schaakpartij verhinderd.«
-</p>
-<p>»Zoo?«
-</p>
-<p>»Ze haat hem op dit oogenblik! O, ze zal hem doen boeten voor zijn ongeloovigheid!
-De gelegenheid kan komen dat ze hem op hare beurt in de engte zal drijven … als ze
-hem niet meer noodig heeft.«
-</p>
-<p>»Waarom vertelt u mij dit, mevrouw? Om me te bewijzen dat Van Beevelant een gemakkelijke
-overwinning behaald heeft?«
-</p>
-<p>»Neen, om u voor te bereiden op hetgeen ik nog zeggen moet. <span class="pageNum" id="pb181">[<a href="#pb181">181</a>]</span>Om enkele feiten verklaarbaar te maken. U gelooft, niettegenstaande al wat ik u gezegd
-heb, aan de fatsoenlijkheid van uw vriend, aan de onschuld van Clotilde … Welnu!«
-</p>
-<p>Mevrouw heeft, terwijl ze sprak, de cassette geopend, die voor haar staat. Ze neemt
-bij dat triumfeerend »Welnu« er een briefje uit en reikt het Verschuere toe.
-</p>
-<p>De algemeene secretaris leest:
-</p>
-<p>»Mevrouw Van Waliënhove om negen uur uitgereden; de freule kon niet mee gaan: had
-het te druk met pianostudie. Dadelijk na mevrouws vertrek zijn O. en F. naar buiten
-gezonden. Gingen cricketten op het gazon achter het huis. De freule is toen naar de
-schoolkamer gegaan. Bleef daar langer dan een uur te zamen met Van B. Deuren waren
-gesloten.«
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p>Verschuere moet het biljet tweemaal lezen; dan geeft hij het terug zonder een woord
-te spreken.
-</p>
-<p>»En is …« vraagt hij eindelijk een weinig hersteld van zijn pijnlijke verbazing, »is
-deze spion te vertrouwen?«
-</p>
-<p>»Waarom noemt u hem een spion? Kan het niet even goed iemand zijn, wien de eer van
-ons huis ter harte gaat?«
-</p>
-<p>»Laat ons dit een oogenblik aannemen.—Mag men op zijn getuigenis afgaan?«
-</p>
-<p>»Denkt u, mijnheer, dat ik alleen op zijn getuigenis—hoe betrouwbaar overigens ook—een
-zoo zware beschuldiging zou herhalen. Neen, daarvoor is de zaak te ernstig! Ik heb
-Felix ondervraagd en mijn kamenier … Helaas, het is de waarheid<span class="corr" id="xd30e3510" title="Bron: ..">…</span>«
-</p>
-<p>»Maar mijn God!« roept Verschuere, terwijl hij het briefje weer opneemt en voor de
-derde maal leest, »mijn God! ’t is ongeloofelijk. De freule was met hem alleen, zegt
-u?«
-</p>
-<p>»Ja.«
-</p>
-<p>Ze weet dat het bezoek in de schoolkamer zou zijn opgehelderd, zoo dit schrijven een
-datum droeg en Verschuere had kunnen nagaan, dat ze derwaarts ging om te troosten;
-daarom heeft ze den datum afgescheurd. Ze weet dat het een grove leugen is, dit »ja«.
-Maar ze spreekt het daarom niet minder vast uit.
-</p>
-<p>»Wilt u nog meer hooren?« En zonder zijn antwoord af te wachten, reikt ze hem een
-tweede blad papier toe, beschreven met dezelfde verdraaide hand.
-<span class="pageNum" id="pb182">[<a href="#pb182">182</a>]</span></p>
-<blockquote>
-<p class="first">»Freule eigenhandig bouquet gemaakt van witte rozen. Door Oscar laten bezorgen op
-de kamer van den gouverneur.«</p>
-</blockquote><p>
-</p>
-<p>»En hier is er nog een.«
-</p>
-<blockquote>
-<p class="first">»Van Beevelant heden morgen gaan wandelen met Oscar. Quasi toevallige ontmoeting in
-het park tusschen hen en de freule, die met Felix was uitgegaan. Handdrukken. Zacht
-gefluister. Op een bank achter het bamboeboschje beschouwing van een portret, dat
-bij mijn nadering werd weggestopt. Oscar en Felix vooruitgezonden. Volgden langzaam.
-Zochten eenzame wegen.«</p>
-</blockquote><p>
-</p>
-<p>»Ja, wat dat laatste betreft, het zou moeilijk gaan in het park drukke wegen te zoeken!«
-zegt Gustaaf, en intusschen vraagt hij zich af, wie het zijn mag, wie hen zoo laag
-kan bespied hebben. ’t Is geen bediende. Dan zou hij spreken van jonker Oscar en mijnheer
-Van Beevelant. Wie kan het zijn, die ellendeling?
-</p>
-<p>Mevrouw stoort hem.
-</p>
-<p>»Kent u dit?« vraagt ze, ter nauwernood in staat de vreugde te beheerschen, die haar
-bezielt nu ze hem geheel geslagen ziet.
-</p>
-<p>»Freule Clotilde!« roept hij en neemt haar de crayonteekening uit de handen. »Freule
-Clotilde geïdealiseerd! Ernstiger! mooier! Maar toch, hoe sprekend gelijkend!« En
-hij vergeet een oogenblik, bij de beschouwing van het bekoorlijk gelaat, dat die teekening
-niet hem werd getoond om hem in de gelegenheid te stellen Clotilde’s schoonheid te
-bewonderen.
-</p>
-<p>»Mijnheer Van Beevelant heeft er zijn naam niet onder gezet,« zegt de barones snijdend.
-»Maar mocht u twijfelen of iemand anders dan een minnaar, van Clotilde’s gezicht een
-madonnakopje maken kon, zie dan maar eens op de achterzijde.«
-</p>
-<div lang="de" class="lgouter">
-<p class="line"><i>Und was du ewig</i>
-</p>
-<p class="line"><i>liebst, ist ewig dein!</i></p>
-</div>
-<p class="first">leest van Beevelant’s vriend.
-</p>
-<p>»Twijfelt u nu nog?« vraagt mevrouw Van Waliënhove met goed geveinsde droefheid. »Verwondert
-het u nu nog dat ik radeloos ben?… dat ik uw hulp inroep om een einde te maken aan
-dien toestand; om ons huis te bewaren voor schande en bespotting?«
-<span class="pageNum" id="pb183">[<a href="#pb183">183</a>]</span></p>
-<p>En als hij, eindelijk overtuigd, het hoofd schudt, gaat ze voort:
-</p>
-<p>»Ik moest kalmer zijn … ik moest flinker optreden … Denk niet, mijnheer Verschuere,
-dat deze slag mij onverwacht treft. Ik heb het van het eerste oogenblik af geweten
-dat dit komen zou, tenzij een ander hem voor was bij Clotilde! Ik heb het als bij
-ingeving geraden, wat het doel was van zijn verblijf in ons huis. O, ik heb hem dadelijk
-doorzien! Iedereen verwonderde zich dat hij zijn vooruitzichten in Holland had opgegeven,
-om hier gouverneurtje te komen spelen. Ik niet. <i lang="fr">Paris vaut bien une messe.</i> Een paar jaar die betrekking vervuld en dan terugkeeren als de schoonzoon van baron
-Van Waliënhove! Hij kende Clotilde, hij wist dat ze zich geroepen acht op te komen
-voor de verdrukte onschuld, hij wist dat, met zijn uiterlijk, de verdrukte onschuld
-meer dan ooit op haar bescherming kon rekenen.«
-</p>
-<p>»Maar vindt u dat hij als zoodanig optrad? Hij heeft zich bij ons nooit beklaagd.
-Integendeel, hij roemde zijn positie, zijn werkkring, zijn vlugge, pittige leerlingen
-vooral.«
-</p>
-<p>»Natuurlijk! Bij u! Daar was ook niets te winnen met zijn martelaars-air. Maar hier
-was het goud waard! Hier was het de weg tot Clotilde’s hart.«
-</p>
-<p>»Misschien zou het van uwe zijde politiek geweest zijn, zoo u hem niet in de gelegenheid
-had gesteld als martelaar te poseeren?«
-</p>
-<p>»Ja, dat zou het!« zegt ze met spijtigen toorn. »Ik heb dit later ook bedacht. Dat
-zou het. Maar gedane zaken nemen geen keer.«
-</p>
-<p>»Ik wenschte,« begint Verschuere na een lange pauze, »nog even terug te komen op een
-woord door u in het begin van ons onderhoud gebruikt. U spraakt toen van een ongeoorloofden
-minnehandel. Alles wat u mij tot nu toe verteld hebt, bewijst wel dat Clotilde den
-heer Van Beevelant genegen is, maar—niet waar? men kan bouquetten maken voor een jong
-mensch, men kan hem op de wandeling gaarne ontmoeten<span class="corr" id="xd30e3556" title="Bron: ..">…</span>«
-</p>
-<p>»Hem opzoeken in de leerkamer?«
-</p>
-<p>»Ja, zelfs toevallig in de leerkamer komen, zonder daarom juist een ongeoorloofden
-minnehandel te hebben. Ik erken, het portret van Clotilde, zóó geïdealiseerd, met
-dat onderschrift, bewijst dat Van Beevelant op haar verliefd is. Maar heeft hij haar
-van zijn liefde gesproken? Zijn ze tot een verklaring gekomen? Daarvan kreeg ik nog
-geen zekerheid. En—om u de waarheid te zeggen—<span class="pageNum" id="pb184">[<a href="#pb184">184</a>]</span>ik betwijfel het. Frans van Beevelant is iemand, om jaren lang in stilte te kunnen
-droom en en dwepen.«
-</p>
-<p>Haastig slaat ze den blik neer: hij mocht eens verraden wat er in haar omgaat. Ha!
-waarom kon ze ook geen ander werktuig vinden? Waarom heeft ze juist hem noodig, hem,
-met zijn nuchter, scherp verstand, hem, wien ze niets wijs kan maken.
-</p>
-<p>»Hoe dwingt u mij toch zoo om alles te zeggen?« vraagt ze zacht, treurig bijna.
-</p>
-<p>»Omdat het mijn vriend is, mevrouw, wien dit gesprek geldt.«
-</p>
-<p>»Nu dan. Ze zijn het zamen geheel eens.«
-</p>
-<p>»En het bewijs?«
-</p>
-<p>»Is—dat ze gister gezien is in zijn armen … op de canapé … in de muziekzaal.«
-</p>
-<p>»U zegt: ze zijn gezien. Mag ik vragen door wie?«
-</p>
-<p>Mevrouw Van Waliënhove blijft het antwoord schuldig. Neen, ze durft niet meer wagen!
-Het spel, dat ze speelt, wordt al te gevaarlijk met dien geduchten tegenstander. Maar
-als zij den spottenden blik ontmoet, waarmee hij op haar antwoord wacht, dan vergeet
-zij alle voorzichtigheid om hem die overwinning niet te gunnen en roept: »Ik heb ze
-gezien! Ik zelf!«
-</p>
-<p>»U zijt zeker tusschenbeide gekomen?«
-</p>
-<p>»Het spijt mij,« spreekt ze, nu weder geheel zich zelve, »dat u me niets schijnt te
-kunnen sparen. Neen, ik ben niet tusschenbeide gekomen, ik moet vóór alles éclat vermijden.
-En nu hoop ik, mijnheer Verschuere, dat u eindelijk tevreden zijt met mijne inlichtingen.
-Dit onderwerp is mij zeer pijnlijk; me dunkt u weet genoeg om, als het u waarlijk
-ernst is geweest met uw belofte, nu handelend op te treden.«
-</p>
-<p>»Nog ééne inlichting. U beschouwt het als onmogelijk dat Zijne Excellentie de toestemming
-geeft tot het huwelijk?«
-</p>
-<p>»Tot een huwelijk van zijn dochter met dien fortuinjager! Maar mijnheer Verschuere,
-welk een vraag!<span id="xd30e3579"></span> ’t is onzinnig!«
-</p>
-<p>»Misschien. Misschien ook niet. De gouverneur-generaal heeft zulke geheel bijzondere
-begrippen omtrent liefde en trouwen.«
-</p>
-<p>»U bedoelt zijn romaneske idées!… Maar u weet toch ook dat men gewoonlijk het romaneske
-wil voor vreemden, niet voor zijn eigen dochter.«
-<span class="pageNum" id="pb185">[<a href="#pb185">185</a>]</span></p>
-<p>»En—vergeef me, mevrouw, het is niet beleefd wat ik u vragen ga … elk woord wat u
-gesproken hebt is de waarheid?«
-</p>
-<p>»Ik stem u toe, het is niet beleefd!… Natuurlijk is elk woord dat ik gesproken heb
-de waarheid …«
-</p>
-<p>»Wil mij dan zeggen wat u van mij vraagt: u hebt natuurlijk een plan gemaakt.«
-</p>
-<p>»Ik had gedacht dat u, in naam van uw oude vriendschap, tot Van Beevelant zoudt gaan …«
-</p>
-<p>»En verder?«
-</p>
-<p>»Dat u hem eens ernstig onder het oog zoudt brengen, hoezeer hij het vertrouwen hem
-geschonken heeft misbruikt, en dat hij als man van eer verplicht is, onder het een
-of ander voorwendsel, onmiddellijk zijn ontslag te vragen.«
-</p>
-<p>»U eischt veel, mevrouw! Als ik uwe opdracht vervul, dan is dit ten koste van onze
-vriendschap.«
-</p>
-<p>»Dat vrees ik ook. Maar is hij uw vriendschap waard?«
-</p>
-<p>»Ik weet het niet. Ik weet alleen dat ik tot dusverre trotsch was op de zijne.«
-</p>
-<p>»U moogt er op rekenen dat u de onze er mede zult winnen,« spreekt de verzoekster.
-</p>
-<p>»Ik heb veel van Van Beevelant gehouden<span class="corr" id="xd30e3598" title="Bron: «.">.«</span>
-</p>
-<p>Mevrouw Van Waliënhove houdt zich als of ze dien kreet van het vriendenhart niet hoorde.
-</p>
-<p><span class="corr" title="Bron: «">»</span>Mijn echtgenoot zal u zoo dankbaar zijn … en ik, ik zou alles willen doen voor dengeen
-die mij bevrijdde van die vreeselijke nachtmerrie, een mésalliance in onze familie.«
-</p>
-<p>»Alles? Dat is veel gezegd, mevrouw.«
-</p>
-<p>»Maar ik zweer u dat het me ernst is. Kom, mijnheer Verschuere, laat u niet langer
-bidden … Vergeet niet dat, wanneer u door de vriendschap zijt verbonden aan Van Beevelant,
-Zijne Excellentie recht heeft op uwe dankbaarheid.«
-</p>
-<p>»U hebt gelijk, mevrouw. En ik moet gelooven dat Van Beevelant mijn vriendschap niet
-waard is … Ik zal doen wat u verlangt.«
-<span class="pageNum" id="pb186">[<a href="#pb186">186</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch24" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e309">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="label">XXIV</h2>
-<h2 class="main">ZELFVERLOOCHENING.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">De gouverneur-generaal is na het diner Van Beevelant voorgegaan naar zijn kabinet
-en heeft daar plaats genomen in zijn luierstoel, zoo gemakkelijk als men het op dit
-uur gaarne doen mag.
-</p>
-<p>De balkondeuren staan wijd open, ze laten de frissche avondkoelte binnen tegelijk
-met een streep helder maanlicht en het gepraat van de beide knapen, die met hun zuster
-het terras op en neder wandelen.
-</p>
-<p>»U hebt me van morgen om een onderhoud laten vragen,« begint de baron vriendelijk.
-»Het spijt me dat ik u tot nu toe moest laten wachten, maar mijn tijd was zeer bezet
-heden … Wilt u niet gaan zitten?«
-</p>
-<p>De jonge man zet zich, blijde met dit verlof, want de knieën knikken hem onder het
-lichaam; hij weet dat hij vóór alles sterk moet zijn op dit uur, en hij voelt zich
-zwak; zwak en levensmoe, sinds hij plotseling verloor wat hem jaren lang een zoo kostbare
-schat was geweest; de vriendschap van Gustaaf Verschuere.
-</p>
-<p>Er zijn weinig woorden gewisseld tusschen de beide mannen, te weinig misschien.
-</p>
-<p>Het gif had gewerkt in de borst van den een, zooals zij, die het toediende, hoopte
-dat het werken zou, en de omstandigheden hadden medegeholpen tot hij geloofde in de
-schuld van den ander. Die ander heeft hem niet dadelijk verstaan, niet geheel kunnen
-begrijpen. Toen hij verstond, toen hij begreep, toen heeft hij den speelmakker zijner
-jeugd zelfs niet meer aangezien; haastig wendde hij het hoofd af, om hem geen getuige
-te doen zijn van zijn zwakheid.
-</p>
-<p>»Verdedig je!« riep Verschuere. »Bewijs dat het alles laster is en logen. Verdedig
-je … als je kunt.«
-</p>
-<p>Maar Van Beevelant behoort niet tot de mannen, die zich verdedigen tegen een beschuldiging
-wanneer die komt van vriendenlippen; den vreemde die hem beleedigde zou hij voldoening
-<span class="pageNum" id="pb187">[<a href="#pb187">187</a>]</span>hebben gevraagd, de vriend die aan hem twijfelen kon, moest hem verlaten zonder dat
-hij één woord had gesproken te zijner rechtvaardiging.
-</p>
-<p>Met al haar list had de booze geest van het paleis geen beter oogenblik kunnen kiezen,
-dan het oogenblik dat het noodlot koos om de vrienden elkaar te doen ontmoeten … en
-voor altijd te scheiden!
-</p>
-<p>Het gebeurde aan den morgen van dezen zelfden dag. De nacht was bang geweest; dubbel
-bang om zijn wonderbare lieflijkheid, met zijn zuchten van verlangen en zijn ruischen
-van beloften, met zijn droomen van lust en zijn zingen van liefde! dubbel bang, omdat
-in nachten als deze het hart zoo luide roept om wat het bemint<span class="corr" id="xd30e3630" title="Niet in bron">.</span>
-</p>
-<p>Ach, waarom heeft ze dat woord gesproken, dat hem het hoogste mocht doen hopen? Waarom
-die blos, die blik, die hem zeiden wat ze vergeefs trachtte te verbergen … dat hij
-de hand maar behoeft uit te strekken om de bloem te plukken, de bloem die—zelfs in
-deze ure van strijd en twijfel ontveinst hij het zich niet—hij niet plukken mag!
-</p>
-<p>Neen, duizendmaal neen! Het zou laagheid zijn misbruik te maken van het goed vertrouwen,
-waarmede hij is toegelaten in den huiselijken kring; het zou laagheid zijn, de kiesche
-wijze waarop hij behandeld is te loonen met zoo zwarten ondank: laagheid jegens den
-man die hem heeft welgedaan. Immers, ieder weet het, de heer Van Waliënhove droomt
-zich voor zijn dochter een schitterend huwelijk, rijkdom, rang! Ieder weet het, de
-beste partijen zijn hem niet goed genoeg.
-</p>
-<p>Wie is hij, Frans van Beevelant—het schoolmeestertje zooals haar moeder hem bij voorkeur
-noemt—om haar te durven begeeren? Wat kan hij bieden in ruil voor haar stand, haar
-titel, haar fortuin?
-</p>
-<p>Hij denkt geen oogenblik aan de tegenwerking, die hij van de stiefmoeder zou ondervinden,
-hij voelt zich sterk om alle tegenwerking het hoofd te bieden, hij weet dat, gesteund
-door Clotilde’s liefde, hij slechts zou behoeven te willen …
-</p>
-<p>Als hij eens wilde!
-</p>
-<p>Ze hadden elkaar wel lief! Waarom moesten die verblinde ouders geld vragen en titels,
-als hun kind tevreden was met <span class="pageNum" id="pb188">[<a href="#pb188">188</a>]</span>liefde? ’t Was krankzinnigheid, het geluk eener vrouw te zoeken in aanzien!
-</p>
-<p>Moest Clotilde opgeofferd worden aan een vooroordeel? Mag hij, aan wien ze vrijwillig
-haar hart schonk, dat heerlijk geschenk weigeren, ten koste van zijn en haar geluk?
-Is dat niet te veel gevergd?
-</p>
-<p>Men zal hem een intrigant noemen, een fortuinjager. Maar als hij en zij beter weten,
-wat deert hen dan het oordeel der wereld?… Baron Van Waliënhove is zeer goed geweest
-voor den zoon van zijn vriend, maar is hij hem, welbeschouwd, zoo veel dankbaarheid
-schuldig? Heeft hij ook niet zijn plicht gedaan, meer dan zijn plicht zelfs?
-</p>
-<p>En dan—zal iemand haar kunnen geven wat hij te geven heeft, een jeugd zoo rein bewaard,
-een liefde zoo groot, een hart zoo vrij van elken anderen hartstocht? Heeft hij niet
-de hoogste rechten? de rechten die eeuwig hebben gegolden, de onveranderlijke rechten
-van jeugd en liefde?
-</p>
-<p>Ja, de nacht was bang.
-</p>
-<p>Eerst toen maanlichtglans week voor morgenblond, eerst toen gelukte het den eenzamen
-strijder om de demonen te verjagen, die hem vervolgden met hun verzoeking; eerst toen
-kon hij de oogen zijner ziel dwingen om iets anders te zien dan dat smeekend gezichtje,
-naar hem opgeheven met zoo zoete teederheid.
-</p>
-<p>Maar toen het hem eindelijk gelukt was, toen zag hij een ander gelaat, streng en ernstig,
-zooals vrouwengezichten worden kunnen door langdurige zelfverloochening; hij hoorde
-een stem, zacht maar toch zóó krachtig, dat zij alle andere stemmen tot zwijgen bracht,
-en die stem sprak: »Wees sterk!«
-</p>
-<p>En de morgen vond hem sterk: hij schreef een woordje aan den adjudant van dienst—op
-staanden voet—om te vragen op welk uur van den dag Zijne Excellentie hem zou kunnen
-ontvangen; hij was besloten te vertrekken. Toen ging hij zijne gewone wandeling maken,
-en de ochtendure deed wat ze zoo wèl vermag: ze stilde den storm door den nacht gewekt,
-ze bestraalde zijn hart, tot al wat er goeds in was ontwaakte en hij keerde terug,
-het hoofd hoog, de borst ruim, waardig en fier door de kracht die men put uit het
-bewustzijn iets groots te volbrengen … hij ontmoette Verschuere, die aarzelde hem
-de <span class="pageNum" id="pb189">[<a href="#pb189">189</a>]</span>hand te reiken! en wat twintig jaren van vriendschap hadden vereend was gescheiden!
-</p>
-<p>Na een pauze, waarin hij tevergeefs wacht of niet van de andere zijde een aanvang
-zal worden gemaakt, vraagt de landvoogd:
-</p>
-<p>»Wat had u te bespreken?«
-</p>
-<p>»Excellentie!« stamelt de gouverneur,<span id="xd30e3656"></span> <span class="corr" id="xd30e3658" title="Niet in bron">»</span>ik bid u … een oogenblik … ’t is zoo moeilijk wat ik u te zeggen heb.«
-</p>
-<p>De heer Van Waliënhove treedt door de openstaande deuren op het balkon: de bloemdragende
-boomen, die als reusachtige witte ruikers pronken in het maanlicht, zenden hun geuren
-tot hem op; Clotilde werpt hem een kushand toe; de jongens roepen dat ze gaan roeien
-op den vijver; hij belooft zich straks met hen te genieten van den heerlijken nacht,
-straks als dit onderwerp is afgeloopen.
-</p>
-<p>»Rook een sigaar met me, mijnheer Van Beevelant,« zegt hij en biedt hem, weer binnentredend,
-den geopenden sigarenkoker aan, houdt zich alsof hij niet zag hoe de vingers beven,
-die de lucifer beproeven aan te strijken en gaat op denzelfden vriendelijken toon
-voort: »Komaan, frisch begonnen is half gedaan! Hebben de jongelui wat uitgehaald?…
-Zijn er misschien minder goede berichten van uwe ouders?… Of gaat het u persoonlijk
-aan?«
-</p>
-<p>»Mij persoonlijk. Maar … de jongens toch ook … o, het moet u zoo ondankbaar schijnen
-na al het goede mij bewezen.«
-</p>
-<p>De landvoogd ziet hem aan met den scherpen blik waaraan niet te ontwijken valt … hij
-herinnert zich anderen op dezelfde plaats, in dezelfde verwarring, en een groote schrik
-is te lezen op het anders zoo welbeheerscht gelaat.
-</p>
-<p>»U wilt … uw ontslag vragen?«
-</p>
-<p>Zwijgend buigt Van Beevelant het hoofd.
-</p>
-<p>Er volgt een lange stilte. Alleen nu en dan komt het gelach tot hen van Clotilde,
-die met haar broers zingt en schertst in het bootje op den vijver.
-</p>
-<p>»Dat had ik niet van u verwacht.«
-</p>
-<p>Alles had Frans Van Beevelant beter kunnen dragen dan dien toon van zacht verwijt,
-dan dien blik vol smartelijke teleurstelling, <span class="pageNum" id="pb190">[<a href="#pb190">190</a>]</span>dan het woord dat nu volgt: »Ik dacht dat u mijn vertrouwen zoudt gewaardeerd hebben.«
-</p>
-<p>»Ik waardeerde het, Excellentie. Ik was er trotsch op. Wat meer is, ik geloof te durven
-zeggen dat ik het me tot nu toe waardig heb betoond.«
-</p>
-<p>»U vraagt ontslag … Ik kan het u niet weigeren. U zijt vrij.«
-</p>
-<p>De landvoogd maakt een beweging met de hand, ten teeken dat hij het gesprek als geëindigd
-beschouwt en keert zich weder naar het balkon; een wijle staart hij naar buiten in
-het park naar het meer, waarop het bootje wiegelt met zijn vroolijken last; dan rijst
-uit het beleedigd vaderhart de kreet:
-</p>
-<p>»Mijn arme jongens!… En ik die geloofde dat hij van me hield.«
-</p>
-<p>»Dat doe ik, Excellentie! Dat doe ik.«
-</p>
-<p>»U nog hier?« en de landvoogd keert zich verbaasd om.
-</p>
-<p>Nu barst Van Beevelant los, onsamenhangend, hartstochtelijk:
-</p>
-<p>»O, ik weet het, ik moest hier niet meer zijn … u hebt me niets meer te zeggen … maar
-ik … ik kan zoo niet heengaan. Ik kan dit niet verdragen … ik wil uw vertrouwen niet
-onwaardig schijnen. Ik wil niet onder de verdenking liggen van ondankbaarheid … o
-God! dat ik niet spreken mag!«
-</p>
-<p>Baron Van Waliënhove is langzaam teruggekeerd in het vertrek, maar ’t is niet langer
-de vriendelijke man, die daar straks zoo welwillend vroeg naar de belangen van den
-gouverneur zijner zoons.
-</p>
-<p>»Laat dit genoeg zijn, mijnheer Van Beevelant,« spreekt hij ijskoud. »Mijn tijd is
-kostbaar.«
-</p>
-<p>Als hij ziet hoe de jonge man verbleekt bij dien toon, gaat hij voort, minder grievend,
-maar toch koel: »Waarom te schermen met groote woorden? Laat ons voet bij stuk houden.
-U beweert dat u van Oscar en Felix houdt, u beweert dat u me dankbaar zijt … en u
-wilt u niet langer belasten met hun opvoeding, hun opvoeding, die u weet dat mijn
-grootste zorg en tot aan uw komst een failure is geweest! U beweert mijn vertrouwen
-te waardeeren? Ik vraag u, hebt u niet met mij de overtuiging dat de jongens ten goede
-veranderden onder uw leiding, dat die leiding veel zorgt eischt en veel genegenheid,
-maar vooral een ruimer blik, een ontwikkelder geest dan die waarover het gros der
-<span class="pageNum" id="pb191">[<a href="#pb191">191</a>]</span>onderwijzers beschikken kan? U kondt hun dit alles blijven schenken, maar vraagt uw
-ontslag … en dan wilt u dat ik gelooven zal aan uw liefde voor hen … Ik bid u, wees
-oprecht! ’k Weet dat u van nature geen huichelaar zijt: doe uzelf geen geweld aan
-om mijnentwil … ik ben gewoon aan teleurstellingen als deze.«
-</p>
-<p>»Als u wist hoe ik alles zou willen doen, alles zou willen opofferen om te kunnen
-blijven …«
-</p>
-<p>»Alles, uitgezonderd dit eene wat ik van u vraag: uw persoonlijke ijdelheid overwinnen.«
-</p>
-<p>»Mijn persoonlijke ijdelheid?«
-</p>
-<p>»Ja, ontken het niet, mijnheer Van Beevelant. ’t Is gekwetst gevoel van eigenwaarde,
-wat u tot dit besluit heeft gebracht. ’t Is u niet genoeg dat ik u heb doen eerbiedigen
-in mijn huis, dat mijn kinderen u liefhebben, dat mijn gasten, mijn vrienden u met
-onderscheiding behandelen … U eischt dat ook mevrouw van Waliënhove u ontzien zal.«
-</p>
-<p>»O, Excellentie! Denk dat niet!«
-</p>
-<p>»Ik erken dat u er recht op had! Ik erken dat u zwaar werd beleedigd, voortdurend,
-herhaaldelijk, ik erken dat geen uwer voorgangers …«
-</p>
-<p>»Och, wat ik u bidden mag, laat dat rusten! De behandeling die ik van u en de andere
-leden uwer familie mocht ondervinden, heeft me dat ruimschoots vergoed.«
-</p>
-<p>»Neen, ik weet beter, ik heb gezien hoe het u griefde en dan … ik begreep wat het
-voor u moest zijn, door hetgeen het voor mij was. Maar ik meende dat u vrij hoog stond,
-hoog genoeg om voor zekere pijlen onkwetsbaar te zijn.«
-</p>
-<p>»Excellentie, is het niet mogelijk dat u toen juist hebt gezien?… dat u zich nu in
-mij vergist?«
-</p>
-<p>»Hier kan helaas van geen vergissing sprake zijn. Het is hier het geval van den soldaat,
-die op een post van vertrouwen geplaatst, dien post verlaat omdat hij door muskieten
-gestoken wordt.«
-</p>
-<p>»O, dit is te veel!«
-</p>
-<p>De jonge man is opgesprongen van zijn stoel, hij heeft de hand aan het hoofd gebracht,
-als had hij een slag ontvangen in het aangezicht; maar onverbiddelijk door zijn verontwaardiging,
-<span class="pageNum" id="pb192">[<a href="#pb192">192</a>]</span>gaat de heer Van Waliënhove voort: »U weet hoe men zulk een soldaat noemt?«
-</p>
-<p>»Een lafaard!«
-</p>
-<p>Getroffen keert de landvoogd zich tot hem. Dat woord werd niet gesproken als door
-een op wien men het zou kunnen, zou durven toepassen; het klonk als een smartkreet,
-maar ook als een protest, als een uitdaging.
-</p>
-<p>De twee mannen zien elkander in het gelaat, en dan vindt plaats wat plaats vinden
-moet wanneer de blikken van twee edele naturen elkaar ontmoeten, die beiden—zij het
-dan langs verschillenden weg—streven naar het goede: de plotseling opgekomen toorn
-wijkt voor achting en genegenheid.
-</p>
-<p>Langzaam treedt de heer Van Waliënhove op den gouverneur toe.
-</p>
-<p>»Weet u, aan wien u me doet denken, zooals u daar staat? Aan uw vader.« En dan, terwijl
-hij hem de hand toesteekt: »De zoon van dien vader kan geen lafaard zijn.«
-</p>
-<p>»Dank, Excellentie! U hebt goed gezien; ik ben geen lafaard! Ik ben het nooit minder
-geweest dan op dit oogenblik. Misschien,« voegt hij na een korte stilte er bij, met
-een weemoedig lachje, »misschien krijg ik heden zwaarder wond dan mijn vader op Borneo
-kreeg … En dat zonder Willemsorde, met verlies van uw genegenheid, zoo niet van uw
-achting.«
-</p>
-<p><span class="corr" title="Bron: «">»</span>Neen, dat niet, dat niet! Maar, ziet ge, op mijn jaren verliest men ongaarne een illusie—men
-heeft er zoo weinig meer te verliezen—en hierdoor was ik misschien daareven onrechtvaardig,
-hierdoor kan ik me ook nog maar niet schikken in het denkbeeld, dat u ons zoudt gaan
-verlaten. Ik was u reeds min of meer gaan beschouwen als een lid van ons gezin, ik
-vond in u zooveel terug van mijn ouden vriend, van mij zelf. En dan, ik meende dat
-u zich hier niet ongelukkig voeldet, ik dacht dat u zich een weinig aan ons had gehecht.«
-</p>
-<p>Van Beevelant kan niets zeggen, hij weet dat hij verloren is als hij spreekt; zoo
-vol is hem het hart. Een groote brandende traan, even spoedig weggewischt als opgeweld,
-is zijn eenig antwoord.
-</p>
-<p>Maar de heer Van Waliënhove heeft dien traan gezien.
-</p>
-<p>»Kom Van Beevelant«, spreekt hij dringend, »kom, wees openhartig. Bedenk dat ik me
-steeds uw vriend betoond heb. Waarom <span class="pageNum" id="pb193">[<a href="#pb193">193</a>]</span>wilt u ons verlaten? Zeg het me. Waardoor gevoelt ge u gegriefd? Is het zoo’n doodelijke
-beleediging, dat ik het niet zou kunnen herstellen? Ik weet, op uw leeftijd valt vergeven
-moeilijk, maar we moeten het immers allen leeren, willen we niet omkomen in een zee
-van bitterheid. ’k Weet, de taak wordt u wel zwaar gemaakt. Maar we kunnen ook het
-zwaarste volbrengen, als we het doen voor anderen. En in dat geval verkeert u. Zoudt
-u den bodem willen inslaan aan uws vaders verwachting dat zijn zoon carrière zal maken
-in Indië … Ik heb hem beloofd, dat ik vóór mijn heengaan u een toekomst zal openstellen.
-Zoudt u uw moeder, zoo kort na het door haar geleden verlies, willen bedroeven door
-den strijd op te geven, lang vóór de overwinning? En zou het u niet hard vallen, zoo
-u op eens moest ophouden met hun al die kleine weelden te verschaffen … ja, ik weet
-daarvan, ge behoeft niet zoo te ontstellen, mijn jongen; ik zelf heb jaren lang mijn
-ouders ondersteund, en geloof me, men kan zijn geld niet beter uitzetten.«
-</p>
-<p>»Ik weet dat ik hun een groot verdriet ga aandoen,« spreekt de jonge man zacht. »Die
-gedachte heeft me lang teruggehouden, te lang reeds.«
-</p>
-<p>»Welnu, neem nogmaals tijd van beraad. Ik wil gelooven dat het u op dit oogenblik
-onmogelijk schijnt op uw besluit terug te komen, maar hoe verschillend denken we soms
-in enkele dagen over dezelfde zaak.«
-</p>
-<p>»Als ik dit hopen mocht, denkt u dan dat ik hier voor u zou staan?«
-</p>
-<p>Er volgt een lange stilte; dan vraagt de heer Van Waliënhove zacht, smeekend bijna:
-»Hebt u er aan gedacht, wat dit voor mij zal zijn? Hebt u daaraan gedacht, wat het
-moet wezen voor een vader, zijn kinderen weg te zenden? Onder vreemden? Met de zee
-tusschen hen?«
-</p>
-<p>»Excellentie … och, folter mij niet … laat me gaan … U gelooft toch ook, dat om zooveel
-goedheid, zooveel vriendschap, zooveel vertrouwen te verliezen, er redenen moeten
-zijn, redenen … Noem me een lafaard, noem me ondankbaar! denk dat ik een ijdele dwaas
-ben! geloof dat ik om een persoonlijke beleediging de toekomst uwer zonen op het spel
-zet, mijn eigen toekomst voor goed bederf, dat ik uit egoïsme mijn ouders beroof <span class="pageNum" id="pb194">[<a href="#pb194">194</a>]</span>van mijn steun … denk, geloof dat alles; maar in Godsnaam, als u van den vader gehouden
-hebt, dwing dan den zoon niet om het recht te verliezen op het vertrouwen van een
-fatsoenlijk man!«
-</p>
-<p>»Ga, Van Beevelant.«
-</p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch25" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e316">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="label">XXV</h2>
-<h2 class="main">JONGE LIEFDE.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Langen, langen tijd nadat de deur zich sloot achter den gouverneur, blijft de heer
-Van Waliënhove onbewegelijk zitten, de handen tegen het voorhoofd gedrukt, de oogen
-gevestigd op één punt. Maar als hij daar zoo onbewegelijk zitten blijft, dan is dit
-niet om het raadsel op te lossen hem een uur geleden voorgelegd, hij heeft de oplossing
-van het raadsel gevonden. Dit bewijst het woord dat hem telkens wederop de lippen
-komt: »Clotilde!«
-</p>
-<p>Wanneer hij eindelijk oprijst, is het om zich naar haar vertrek te begeven en zacht
-te kloppen aan haar deur.
-</p>
-<p>»Zijt u het, papa? Kom binnen!« en ze verschijnt op den drempel harer zitkamer met
-een vriendelijk lachje om de lippen. Maar hij merkt op, dat terwijl de mond lacht
-de oogen rood zijn van pas vergoten tranen.
-</p>
-<p>»Ik zag geen licht, ik vreesde dat je reeds naar bed zoudt zijn.«
-</p>
-<p>»Dat zou ik zeker … wanneer het een regenachtige avond geweest was, maar als het maantje
-me zoo aankijkt en de sterren me zoo vertrouwelijk toeknikken, dan kan ik er niet
-toe komen ze buiten te sluiten. ’t Geeft me zoo’n gevoel alsof lieve vrienden me wilden
-bezoeken en ik ze de deur voor den neus dicht deed.«
-</p>
-<p>Al sprekend heeft ze met een vlugge beweging, de inlandsche vrouwen afgezien, het
-loshangend haar opgenomen en in een wrong tegen het achterhoofd gelegd; nu haalt ze
-een doekje en slaat dat over het dun wit négligé; ze weet waarvoor hij kwam; <span class="pageNum" id="pb195">[<a href="#pb195">195</a>]</span>ze maken dikwerf van die kleine uitstapjes samen, des avonds, als de booze oogen gesloten
-zijn.
-</p>
-<p>Hand aan hand, een paar ondeugende kinderen gelijk, bang om betrapt te worden, sluipen
-ze het huis uit.
-</p>
-<p>»Dat hebben we er goed afgebracht!« fluistert Clotilde, als ze buiten de schaduwen
-van het dicht geboomte zijn gekomen; en terwijl ze haar arm door den zijnen steekt,
-gaat ze voort met de zenuwachtige drukte van iemand, die de aandacht op alles liever
-vestigen wil dan op zich zelve.
-</p>
-<p>»Nu zal ik u eens iets moois laten zien, iets heel bijzonders, ten minste de botanici
-zijn er over in verrukking en Annet Paerel beweert, dat haar man er vrouw en kind
-voor vergeet: een palmboom die bloeit!«
-</p>
-<p>»Is dat zoo iets buitengewoons? Nu, goed, ik wil er graag heengaan, maar je moet wat
-minder hard loopen.«
-</p>
-<p>De maan stond nu hoog aan den hemel en overgoot met zijn licht den palmentuin; de
-slanke stammen hoog en trotsch, de onbewogen bladeren sterk afgeteekend tegen den
-azuren achtergrond, in zijn koninklijke rust, in zijn plechtig stilzwijgen niet zoo
-liefelijk wellicht als menig ander plekje in Bogor’s lusthof, maar van verhevener
-schoonheid dan eenig ander. Vader en dochter vergeten een oogenblik de gedachten die
-hen bezig hielden, als ze rondom zich zien; weldra rust hun verrukte blik op het ongewoon
-verschijnsel: onder al die gekroonde hoofden één, wiens diadeem met bloemen is getooid.
-</p>
-<p>En welke bloemen! Een fontein van wit en rose, opgolvend uit het bladerdak, trillend
-en suizelend in de avondkoelte, stoeiend met stargeflonker en maanlichtglans, zwevend
-boven de donkere kruin, gelijk de sluier der andalusische boven het zwartgelokte hoofd.
-</p>
-<p>»Als de boom heeft uitgebloeid sterft ze,« spreekt Clotilde zacht.
-</p>
-<p>»Arme boom!«
-</p>
-<p>»Neen, Papa, zeg dat niet!« roept het meisje. En dan, met een hartstochtelijke trilling
-in haar stem: »Zou ze niet nog veel meer te beklagen zijn, als ze nog voort moest
-leven wanneer ze heeft uitgebloeid? Niet waar, het zou de moeite niet loonen? Wij
-menschen moeten altijd voort, ook al dragen we geen enkel <span class="pageNum" id="pb196">[<a href="#pb196">196</a>]</span>bloempje meer in hoofd of hart, maar een palmboom is gelukkig … die mag sterven!«
-</p>
-<p>»Clotilde!… lieveling!« roept de heer Van Waliënhove ontsteld, en als hij haar in
-het gelaat heeft gezien, vraagt hij zich af, wat duizende vaders voor hem zich hebben
-afgevraagd en duizende na hem zich zullen afvragen: »Hoe kon ik zoo blind wezen?«
-</p>
-<p>»Kijk me niet zoo verschrikt aan, papa, dan heb ik berouw over mijn onvoorzichtige
-woorden. En toch … ik kan niet langer veinzen … ik kan geen vroolijk gezicht meer
-toonen. Ja, u hebt het reeds ontdekt, niet waar? ik had daar straks zitten schreien …
-O pa, ik ben het zoo moê … telkens weer die nieuwe pretendenten, altijd door vervolgd
-te worden met huwelijksplannen! Ik kan het niet langer aanhooren, ik heb het mama
-ronduit gezegd.«
-</p>
-<p>»Dat is goed, kind.«
-</p>
-<p>»Neen, het was niet goed. Want mama heeft woorden gesproken … o God!« En met een plotselinge
-beweging van droefheid en schaamte werpt ze zich aan zijn borst. Dan snikt ze: »U
-zult me toch niet dwingen! Ik mag bij u blijven, niet waar? Zeg vadertje, ik ben u
-geen doorn in het oog, zooals haar? U wilt me niet kwijt zijn tot elken prijs, zooals
-zij? U vindt niet dat het tijd wordt, hoog tijd? Zeg papa?«
-</p>
-<p>»Behoef je dat te vragen? Je bent vrij, Clotilde, vrij om bij me te blijven, vrij
-om een echtgenoot te kiezen.«
-</p>
-<p>»Ik wil geen echtgenoot kiezen.«
-</p>
-<p>»Geen echtgenoot?« herhaalt de heer Van Waliënhove. »Natuurlijk, ik begrijp je … niet
-een zooals sommige van de jongelui, die je het hof maakten; niet een zooals nu de
-laatste protégé van je mama, maar … een echtgenoot, die beantwoordt aan …«
-</p>
-<p>»Neen papa, ook niet een die beantwoordt aan mijn ideaal. Ik houd vol, wat ik gister
-aan mama heb gezegd: ik trouw niet! Of neen, ik druk me niet goed uit. Ik zou het
-heel naar vinden om als oude jongejuffrouw te sterven. Wanneer mama me nu maar een
-tijdlang met rust wou laten, wanneer ze mij nu maar niet forceerde, dan zou ik later—als
-ik wat ouder <span class="pageNum" id="pb197">[<a href="#pb197">197</a>]</span>ben en verstandiger—dan zou ik later een huwelijk doen, waarover ze tevreden kon zijn.«
-</p>
-<p>»Een huwelijk uit berekening?… Nooit!«
-</p>
-<p>»Zeg dat niet, papa! Ik zal een mooie positie trouwen en een adellijken titel en—veel
-geld!«
-</p>
-<p>»Stil, Clotilde! Ik mag dit niet aanhooren. Het smart me, als de dochter van je moeder
-zoo spreekt. Maar kind, het was je geen ernst, niet waar? O, ik begrijp wat het is:
-ze zijn bij je gekomen, die vrouwen van de wereld, die lage prediksters van het proza;
-ze hebben je gezegd dat bij een verstandig meisje die »overdreven voorstellingen«
-van liefde en huwelijksgeluk langzamerhand moeten wijken voor de werkelijkheid en
-dat die werkelijkheid met poëzie niets heeft uit te staan. Geloof ze niet, kind, ’t
-is alles leugen, ’t is alles laster! Och lieve, kon je moeder op dit oogenblik tot
-je komen en je zeggen, wat de liefde geweest is in haar leven! Ik zie haar met dat
-stralend gezichtje me welkom heeten, me naar binnen leiden in onze kleine woning,
-met een trots alsof het een paleis ware geweest; ik hoor nog haar vroolijk snappen,
-haar kwinkeleeren als een vogeltje even blij en onbezorgd! Ach, ze heeft wèl genoten,
-al mocht het maar kort zijn! Hoe zalig was dat lachje, waarmee ze ’s avonds insliep
-aan mijn borst, alsof niet ik het was geweest die den nachtkus drukte op haar lippen,
-maar een halfgod, een engel. En wat was dat een geluk, toen je geboren zoudt worden!
-Wat heeft ze dikwerf gezegd: »Ik hoop maar dat het een meisje zijn zal!« En als ik
-vroeg waarom het geen zoon mocht wezen, dan heette het: »Mannen hebben zooveel noodig
-om gelukkig te zijn. Een vrouw behoeft niets dan liefde en die zullen we haar geven.«
-</p>
-<p>»Arme, lieve moeder … ach, waarom mocht ik haar niet behouden!«
-</p>
-<p>Luider dan de avondkoelte stijgen de zuchten omhoog van deze twee menschenkinderen
-onder den bloeienden palmboom.
-</p>
-<p>»Die wensch van uwe moeder is me heilig, Clotilde!… Ik wil u vóór alles gelukkig zien,
-gelukkig door het hoogste wat ouders kunnen begeeren voor hun kind.«
-</p>
-<p>Tot eenig antwoord wijst Clotilde op den palmboom, met bloemen gesierd, te midden
-harer zusteren.
-<span class="pageNum" id="pb198">[<a href="#pb198">198</a>]</span></p>
-<p>»Niet voor ieder is het hoogste weggelegd, papa!«
-</p>
-<p>»Niet voor ieder, neen. Maar als er één jong hartje is, dat de toekomst blij mag tegenkloppen,
-dan is het dat van mijn dochter.«
-</p>
-<p>»Ja, dat zou men zoo meenen,« fluistert ze meer tot de sterren boven haar, dan tot
-hem, die in de grootste spanning ieder woord opvangt van haar lippen.
-</p>
-<p>»Clotilde, luister. Ik heb je kinderjaren niet onbezorgd kunnen maken; ik heb je bij
-vreemden moeten achterlaten en ik weet wat je geleden hebt onder die scheiding; ik
-heb je bij je terugkeer geen gelukkig thuis kunnen bezorgen—maar één voorrecht laat
-ik me niet ontnemen: je met al wat achter je ligt te verzoenen door de toekomst.«
-</p>
-<p>»En als dat eens niet in uwe macht stond, papa?«
-</p>
-<p>»Als dat niet in mijn macht stond? ’t Is waar, ik vraag veel: een hart, dat het hart
-van mijn lieveling kan begrijpen. Maar ik ben zeker, dat we het vinden zullen.«
-</p>
-<p>»Laat ons er niet naar zoeken, papa. We zullen toch moeten eindigen met te doen als
-de rest en naar een goede partij uitzien.«
-</p>
-<p>»Foei, Clotilde. Spreek niet zoo tegen uw gevoel. Ik weet, weinig jonge meisjes vermoeden
-wat de liefde maken kan van de aarde; ik weet, menigeen sluit het boek des levens
-zonder de eenige bladzij te hebben gelezen, waard om gelezen te worden; ik weet, als
-er een troepje kinderen uitgaat om bloemen te plukken, dan zijn de meesten tevreden
-met de meizoentjes en klaprozen, die aan den slootkant groeien: een enkele slechts
-zal den berg beklimmen om de groote witte bloemkelk te zoeken, waarvan ze gedroomd
-heeft. Maar ons kind, niet waar, Clotilde, ons kind kan niet tevreden zijn met de
-klaprozen die men plukt aan den weg?«
-</p>
-<p>»Papa … als men de witte bloem gezocht heeft boven op den top van den berg en men
-is teruggekeerd met ledige handen?«…
-</p>
-<p>Zacht slaat hij den arm om haar heen, vertrouwelijk vlijt ze het hoofd aan zijn borst.
-Dan kust hij haar op de roodgeweende oogen tot zij ze sluit, gesust door zooveel teederheid
-en fluistert, <span class="pageNum" id="pb199">[<a href="#pb199">199</a>]</span>zooals een moeder fluisteren zou in deze ure: »Je hebt de witte bloem gevonden, Clotilde.«
-</p>
-<p>Een oogenblik blijft ze liggen, stil als een kind dat droomt en vreest te ontwaken,
-omdat de droom zoo heerlijk is; dan heft ze zich langzaam op en staart haar vader
-in het gelaat.
-</p>
-<p>»Neen, papa, u vergist zich. ’t Is waar, ik heb aanbidders; er zijn er zelfs onder,
-geloof ik, die van me houden; maar de eenige dien ik zou kunnen liefhebben denkt niet
-aan mij!«
-</p>
-<p>»Dwaas kindje, weet je dat zoo zeker?«
-</p>
-<p>»Helaas! ik wou dat ik het minder zeker wist! Gelooft u me niet …? Nu dan: hij voelt
-niets voor me. Ik ben hem totaal onverschillig! Hij ontwijkt me! Hij wil zelfs niet
-door me vertroost worden als hij in droefheid is!«
-</p>
-<p>»Spreekt niet zoo hard, lieve!«
-</p>
-<p>»Als u alles wist, papa, als u alles wist, dan zoudt u zeggen dat ik niet langer twijfelen
-mag; dat ik meer gedaan heb dan ik mocht doen! Maar ik wist niet wat me dreef! Ik
-kende mijn eigen hart niet! Ik dacht dat het medelijden was met zijn smart, met zijn
-verlatenheid; ik dacht, dat ik voor hem opkwam, zooals ik dat doe voor ieder die miskend
-wordt en beleedigd … Hij heeft me van zich gestooten, papa! hij gaat me uit den weg!
-hij ziet me zelfs niet aan!«
-</p>
-<p>»Omdat hij je liefheeft, Clotilde! Omdat hij mijn vertrouwen niet wilde misbruiken
-om het hart te stelen van mijn dochter. Omdat hij weet dat je bestemd waart hooger
-prijs te halen op de huwelijksmarkt dan hij voor je besteden kan. Omdat hij den trots
-heeft van een eerlijk man, die de hand niet wil uitstrekken naar hetgeen anderen,
-meer bevoorrechten, toekomt!«
-</p>
-<p>»Papa! O, is het waar?«
-</p>
-<p>»Ja, mijn arme lieveling, het is waar. Hij heeft me daar straks zijn ontslag gevraagd.
-Toen heb ik alles begrepen. Toen wist ik, dat ik blind was geweest en doof, en dat
-twee jonge harten veel geleden hadden.«
-</p>
-<p>En als ze snikkend in zijn armen ligt, vraagt hij zacht: »Mijn arm kind, waarom heb
-je me niet meegenomen toen je den tocht ging doen om de witte bloem te zoeken?«
-</p>
-<p>Maar weldra zijn de tranen gedroogd. En de bloemfontein in den palmboom wuift en strooit
-hare witte bloesems op het bruingelokte <span class="pageNum" id="pb200">[<a href="#pb200">200</a>]</span>hoofd, als wilde ze het reeds met den bruidskrans sieren en de maan ziet glimlachend
-neer op het schouwspel, dat haar verzoenen moet—en altijd weer verzoenen kan—met al
-het stuitende en treurige der aarde: het schouwspel van een meisjesgelaat, naar haar
-opgeheven in de zalige verrukking der eerste liefde!
-</p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch26" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e323">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="label">XXVI</h2>
-<h2 class="main">DE FAMILIE HAGEN.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">»Het gaat in het geheel niet goed met mevrouw,« heeft dokter Bosschaert gezegd tot
-den algemeenen secretaris, en de algemeene secretaris heeft zich een oogenblik losgerukt
-van politieke beslommeringen, om zich zeer ongerust te maken.
-</p>
-<p>Verder beweerde dokter Bosschaert: »Mevrouw behoeft vóór alles verstrooiing.« Buitenzorg
-is hier echter niet rijk aan, en daar Verschuere binnen enkele dagen den gouverneur-generaal
-vergezellen moest naar Batavia, wist hij niets beters te doen dan Agnita mede te nemen
-naar de vrienden, die langzamerhand hun beste vrienden geworden waren, de Hagens.
-</p>
-<p>De vice-president en zijn vrouw waren er volstrekt de menschen niet naar om een logée,
-die afleiding behoefde, deze te willen bezorgen door menschen zien en partijen bijwonen:
-ze deden hun best om het haar gezellig te maken in huis.
-</p>
-<p>En wanneer de Hagens daarvoor hun best deden, hadden ze meer kans van slagen dan de
-meesten; mevrouw wist allerlei prettige bezigheden, die ze liefst met de logée verrichtte;
-mijnheer bracht altijd wat nieuws mede en kon—zeldzame gave in een getrouwd man—uren
-lang bij de dames zitten zonder haar of zich zelf te vervelen; Gertrude kwam elk oogenblik
-in de loofhut binnenvallen als een zonnestraal, en de gelukkige jonge echtgenoot liet
-zich zelden lang wachten waar zijn vroolijk vrouwtje was. In een onbedacht <span class="corr" id="xd30e3815" title="Bron: oogenblk">oogenblik</span>—zooals men er hebben kan in den engagementstijd—had hij zijn talent van voorlezen
-verraden. Nu werd hem geregeld een boek in de <span class="pageNum" id="pb201">[<a href="#pb201">201</a>]</span>hand gestopt met de bewering, dat de dames veel beter »opschoten« als er gelezen werd;
-hij las dus, en mocht hij soms een oogenblik vertragen, dan was ’t om naar Gertrude
-te kijken, die dit als een sein beschouwde om hem een kanten baatje, een klein hemdje
-of rooskleurig spreitje voor te houden en met een stralend gezicht te vragen of het
-niet was om te stelen?
-</p>
-<p>’s Avonds zong ze, of liever ze zong den geheelen dag, maar ’s avonds deed ze ’t bij
-de piano; mevrouw speelde een partij schaak met haar schoonzoon, mijnheer accompagneerde
-Agnita’s spel; soms ook bleef men praten, en onder het genot van zijn brandy-soda
-schilderde dan de gastheer met de opgewektheid, die bij hem het gebrek aan geest bijna
-vergoedde, het Batavia van vijf-en-twintig jaar geleden. Een enkele maal ook, daartoe
-geanimeerd door een woord van Agnita—vrouw en dochter zorgden wel hem niet op zijn
-stokpaardje te brengen—handelde hij over kunst. Over niets sprak hij liever, en zoolang
-hij zich bepaalde bij hetgeen Europa op dat gebied te genieten geeft, over niets beter;
-maar wee, als hij zijn gemoed ging uitstorten over Indië in dit opzicht!
-</p>
-<p>Hij had daaromtrent ervaringen van minder aangenamen aard. Jonge talenten, die hij
-ontdekte en zag verloren gaan, warme harten, die verkilden onder de tropische zon,
-mislukte pogingen om iets tot stand te brengen op muzikaal of op ander gebied. Wat
-kon hij dwepen over de lieve actrice, die Batavia verrukte; helaas! te vergeefs gewaarschuwd
-voor de gevaren aan haar verlaten positie verbonden; over het aardig kind, dat hij
-in Gang Petjanongang vond, een aap teekenend op den vuilwitten muur, ’t kind dat hij
-moest gewennen aan schoenen dragen en Hollandsch spreken voor hij haar kon wegzenden
-naar Amsterdam, waar ze met haar bruine handjes bezig is zich een naam te maken als
-dierenschilderes … Omtrent praatjes, die geloopen hadden over zijn verhouding tot
-de jonge artiste, of omtrent hetgeen men had beweerd over zijn betrekking op het begaafde
-nonnaatje sprak hij niet; evenmin als hij er van repte hoe zijn zwak voor de kunst
-hem den naam had bezorgd van een man te zijn, die er liefhebberijen op nahield, dus
-geen ernstig, geen degelijk man. Misschien hield hij het er voor, dat anderen reeds
-op zich genomen hadden mevrouw Verschuere in te lichten<span class="corr" id="xd30e3823" title="Niet in bron">,</span> <span class="pageNum" id="pb202">[<a href="#pb202">202</a>]</span>misschien ook vergat hij het. Want als hij over dit onderwerp sprak, zonken zijn persoonlijke
-grieven in ’t niet, gevoelde hij slechts die eene groote grief tegen het land, waar
-kunst een woord is zonder klank, waar het langzamerhand een herinnering wordt, niets
-meer; van waar chineesche koelies terugkeeren als millionairs en artisten als bedelaars;
-dat salons noch museums heeft; waar de rijke burger mist wat de armste werkman in
-Europa bezit: het voorrecht van te mogen nederzitten voor meesterstukken, om te genieten
-en te bewonderen.
-</p>
-<p>Er was nog al iets toe noodig om den heer Hagen zijn oostersche kalmte te doen verliezen,
-maar als hij dit zijn stokpaardje bereed, kon hij zich vreeselijk boos maken; dan
-schold hij op de mannen van invloed en fortuin, die niets doen tot steun van het talent,
-het genie wellicht, dat toch ook in deze maatschappij niet geheel afwezig kan zijn,
-dan bespotte hij de Koningin van het Oosten met haar huizen vol marmer, haar kasten
-vol zilver, haar vrouwen vol juweel en, haar tafels vol gerechten; dan bracht hij
-u voor zijn Verveer, zijn Mesdag, zijn Apol, zijn Bles, en vroeg of die niet meer
-waard waren dan al die dikwerf smakelooze pracht; dan kon hij u bijna smeeken, toch
-liever onzen hollandschen schilders hun meesterwerken af te koopen dan Fransche juweliers
-en patissiers te verrijken met het dikwerf zoo zuur verdiende indisch goud.
-</p>
-<p>»’t Is waar, we zouden zoo nu of dan een Mæcenas wel kunnen gebruiken,« zegt Agnita
-eens; en voegt er dan met een zucht bij: »Men heeft hier zooveel behoefte aan aanmoediging.
-We missen hier de veerkracht die een koel klimaat geeft; we hebben veel minder den
-prikkel der eerzucht … als we ten minste nog maar bezield werden door het denkbeeld
-dat iemand belang stelde in ons streven …«
-</p>
-<p>»Ja,« zegt mevrouw Hagen, »dat heeft me sinds ik in Indië ben getroost over iets,
-dat me in Holland niet weinig hinderde, namelijk dat ik geen talenten bezit; een vrouw
-van talent staat hier alleen. Als ze niet pianospelen of in een liefhebberijcomedie
-optreden kan, interesseert niemand zich voor haar andere bekwaamheden; ze durft niet
-spreken over hetgeen haar vervult, ze kan anderen geen raad vragen, ze vindt geen
-bevoegde <span class="pageNum" id="pb203">[<a href="#pb203">203</a>]</span>beoordeelaars … vroeg of laat vallen pen of penseel haar uit de hand.«
-</p>
-<p>»En er is hier geen keizer Karel die ze voor haar opraapt.«
-</p>
-<p>»Maar,« vraagt Van den Bosch, »zou het talent werkelijk zoveel behoefte hebben aan
-aanmoediging? Zou het niet alles, aanmoediging, belooning, ja zelfs een juiste waardeering
-vinden in zich zelf?«
-</p>
-<p>»Misschien de groote talenten,« zegt Nita, »maar de kleine?… Het zal u heel kinderachtig
-schijnen; maar toch verzeker ik u, dat soms, als ik aan het schilderen ben, ik niet
-kan voortgaan zoolang me niet iemand gezegd heeft dat hij ’t mooi vindt. En,« voegt
-ze er bij met een zucht, »ik kan niet altijd iemand vinden om ’t me te zeggen.«
-</p>
-<p>Dien avond had de heer Hagen een apartje met zijn vrouw. Hij vroeg of hier niet een
-kunstenaarszieltje verkwijnde door gebrek aan sympathie? Maar mevrouw Hagen beduidde
-mijnheer, wat ze hem gewoonlijk beduidde, dat hij zich vergiste.
-</p>
-<p>Neen, dit was het niet wat knaagde aan Agnita’s geluk, ’t was heel iets anders! Gister
-had ze haar gevonden bij de groote naaimand, die door zijn inhoud verried welke hoop
-er gekoesterd werd door de familie; ze had haar gevonden, terwijl ze die verraderlijke
-artikeltjes een voor een door de handen liet gaan, ze beschouwde, gladstreek en weer
-opvouwde met het geheimzinnig voorgevoel, dat jonge vrouwen het kindje doet zien en
-tasten in de kleine kleedingstukjes, lang vóór het daarin is gestoken.
-</p>
-<p>Gertrude echter, misschien ongewoon scherpziende door haar jonge liefde, Gertrude
-hield vol, dat pa en ma beiden de plank missloegen.
-</p>
-<p>»Hebt u dan niet opgemerkt,« vroeg ze, »hoe haar arm, bleek gezichtje kleurt als Verschuere
-thuis komt? Hebt u niet gezien hoe die treurige oogen geheel veranderen van uitdrukking,
-alleen door zijn tegenwoordigheid? Hebt u niet opgemerkt hoe ze hangt aan zijn lippen,
-hoe gelukkig een vriendelijk woord van hem haar maakt?«
-</p>
-<p>»Er zijn veel mannen die zich laten beminnen, weinigen die liefde hebben te geven …
-’t kan zijn dat Verschuere tot de velen behoort,« peinst mevrouw.
-<span class="pageNum" id="pb204">[<a href="#pb204">204</a>]</span></p>
-<p>Juist keert Willem terug van een militaire wandeling en moet zich—vermoeid en warm
-als hij is—laten omhelzen.
-</p>
-<p>»Een oogenblikje om uit te blazen, Truus! Dan ben ik verder den geheelen dag tot je
-dienst.«
-</p>
-<p>»Weet u, wat ik wenschte, moedertje,« vraagt de jonge vrouw terwijl ze haar man een
-glas ijswater brengt; »voor die arme Nita, bedoel ik …? Dat ze met een luitenant getrouwd
-was. Die hebben heele dagen om lief te zijn voor hun vrouw.«
-</p>
-<p>Toch was Verschuere gedurende hun verblijf op Batavia zoo »lief voor zijn vrouw« als
-de bezigheden maar eenigszins toelieten; hij keek telkens vol bezorgdheid naar het
-bleek profiel, dat steeds fijner werd, naar de grijze oogen, die in hun donkere kringen
-steeds grooter schenen; hij bracht boeken en gravures mede uit de stad en nieuwe muziek
-en zeldzame bloemen.
-</p>
-<p>Te Buitenzorg teruggekeerd, noodigde hij de goede kennissen hen veel te bezoeken,
-herinnerde hij James dat zijn couvert altijd gelegd werd, ja, vroeg hij zelfs mevrouw
-Te Leurse om eens een dagje bij hen te komen doorbrengen.
-</p>
-<p>Wel had hij zich voorgenomen den omgang te verminderen met een familie, die in den
-laatsten tijd zooveel van zich spreken deed, maar Agnita moest afleiding hebben en
-tot afleiding was niemand zoo geschikt als de schoone luitenantsche met haar origineele
-invallen, haar reciteeren van brokstukken uit drama’s of comedie’s, haar werkelijk
-geestige behaagzucht en, zeer enkele malen, haar diep gevoel.
-</p>
-<p>Dokter Bosschaert kwam veertien dagen achtereen, ’s morgens en ’s avonds. Toen volgde
-hij de gewoonte van indische geneesheeren—een gewoonte die vele honderde levens heeft
-gered;—vóór het te laat was raadde hij verandering van lucht aan.
-</p>
-<p>Mevrouw moest naar boven.
-</p>
-<p>Naar boven … In het begin, zoo lang hij daarbij nog denkt aan de tweede verdieping,
-glimlacht de Hollander om die uitdrukking. Maar als hij zijn vrienden, verkwikt naar
-lichaam en geest, zag terugkeeren uit de bergen, als vrouw of kind er herstel vond
-van uitgeputte kracht, dan glimlacht hij niet meer wanneer dat woord wordt genoemd,
-dan schijnt het hem de sleutel tot het paradijs der verkwikking.
-</p>
-<p>Naar boven … Verschuere’s ijzeren gestel bood nog altijd <span class="pageNum" id="pb205">[<a href="#pb205">205</a>]</span>weerstand aan zijn afmattenden werkkring, maar hij gevoelde in den laatsten tijd een
-andere vermoeienis dan lichamelijke; hij snakte naar rust, naar vrijheid; hij smachtte
-er naar om eens, ware het voor nog zoo kort, toe te behooren aan zich zelf. Of meer
-nog aan Agnita, arm kind, dat zich maar niet kon gewennen aan het denkbeeld—waaraan
-het trouwens verbazend moeilijk schijnt jonge vrouwen te gewennen—dat het huwelijk
-niet een samen leven en samen genieten kan zijn, maar een, ieder voor zich, najagen
-van geheel afzonderlijke doeleinden.
-</p>
-<p>Hij denkt er niet aan, dat er een <span class="corr" id="xd30e3860" title="Bron: krisis">crisis</span> op handen is; dat dezer dagen de begrooting wordt ingediend en de partij, door minister
-en gouverneur-generaal zoo warm aangehangen, gevaar loopt een nederlaag te lijden;
-hij stelt zich niets anders voor, dan hoe ze het verrukt gezichtje naar hem zou opheffen,
-als hij haar zeggen kon dat ze naar boven ging met hem.
-</p>
-<p>Maar met de wilskracht, die hem gemaakt heeft tot wat hij is, schudt hij zich wakker
-uit den schoonen droom en antwoordt op Bosschaert’s vraag: »U gaat natuurlijk mede?«
-»Onmogelijk.«
-</p>
-<p>De hofarts echter barst nu los in den ruwen toon die hem, volgens velen, ongeschikt
-maakt voor zijn tegenwoordig ambt. »U weet, ik houd niet van halve maatregelen; als
-u niet mee kunt gaan dient het nergens toe mevrouw weg te zenden. Goeden morgen.«
-</p>
-<p>En eer nog Verschuere heeft kunnen antwoorden is hij in zijn coupé gestapt en weggereden
-naar het paleis, waar eene der bijkokkies zich in den vinger heeft gesneden, reden
-voor mevrouw Van Waliënhove om te eischen dat hij tweemaal daags naar den toestand
-van dien vinger zal komen zien: hij wordt er immers voor betaald!
-<span class="pageNum" id="pb206">[<a href="#pb206">206</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch27" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e330">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="label">XXVII</h2>
-<h2 class="main">DE MOED VAN MEVROUW VERSCHUERE.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Geen uur is na het vertrek van den dokter verloopen, als een luide tik op de deur
-van Agnita’s boudoir haar doet overeind springen van den divan, waarop ze nu meest
-hare ochtenden doorbrengt.
-</p>
-<p>»Ik kom met een brief voor je, Nita; van Zijne Excellentie<span class="corr" id="xd30e3875" title="Niet in bron">.</span> En ik moet op antwoord wachten.«
-</p>
-<p>»Wat, James? Een brief van den gouverneur-generaal voor mij? Zeker een grap van je?«
-Maar terwijl ze spreekt heeft ze het couvert reeds opengescheurd en, na den korten
-inhoud te hebben doorloopen, vraagt ze haastig: »Wat is er gebeurd? Zeg, wat is er
-gebeurd?«
-</p>
-<p>Dan, als Van Suylichem aarzelend zwijgen blijft: »Je kunt het me gerust vertellen,
-daar mijnheer Van Waliënhove me zelf in zijn vertrouwen neemt.«
-</p>
-<p>»Neen, dat is het niet; maar … je vraagt me wat er gebeurd is en zie je … die vraag
-is niet zoo gemakkelijk te beantwoorden. Als ik voor een rechtbank getuigen, als ik
-er een eed op doen moest, zou ik zeggen: niets. Hier, onder de roos beweer ik: veel,
-heel veel. Er is geïntrigeerd. Er is gespionneerd. Er zijn geheimzinnige samenkomsten
-geweest. Deuren die anders openbleven zijn gesloten. Er is gekibbeld, gehuild en als
-ik me niet vergis, bemind; d’Hannecour is tot wanhoop gebracht, hij voelde dat er
-iets in de lucht zat en kon niet raden wat. Hooglaan doet geheimzinnig. Hij heeft
-conferenties met de kamenier … neen, niet met mooi Marietje! met die oude grompot;
-je weet wel, mevrouws vertrouwde … Mevrouw zelve is vreeselijk uit haar humeur, ze
-loopt zoo recht dat ze ieder oogenblik dreigt over voetebankjes te struikelen of van
-de trappen te rollen—wat ik haar van ganscher harte gunnen zou.«
-</p>
-<p>»Foei, James!« zegt ze lachend, om dan schijnbaar achteloos te vragen: »En … Van Beevelant?«
-</p>
-<p>»Van Beevelant?« herhaalt James.
-<span class="pageNum" id="pb207">[<a href="#pb207">207</a>]</span></p>
-<p>»Ja, hoe is hij?«
-</p>
-<p>»Wel, zooals anders<span class="corr" id="xd30e3887" title="Niet in bron">.</span>«
-</p>
-<p>»Och kom, dat is onmogelijk!«
-</p>
-<p>Daar barst Van Suylichem los in den frisschen jongenslach die hem zoo goed afgaat.
-»O jullie vrouwen! Jullie verraadt je toch altijd. Hoe dikwerf heb ik je gezegd dat
-er iets bestond tusschen Van Beevelant en Clotilde? En hoe dikwerf heb je me voorgepraat,
-dat ik het me verbeeldde? hoe dikwerf me vermaand om er toch met niemand over te spreken.
-Je wist er meer van, Nita! Beken het maar, je waart hun vertrouwde.«
-</p>
-<p>»Neen, daarin vergis je je. Ik wenschte dat ze het me een van beiden hadden gemaakt;
-ik zou hun graag bewijzen gegeven hebben van mijn sympathie. Clotilde heeft me wel
-verteld van andere pretendenten; kort geleden nog dat Hooglaan de insolentie gehad
-heeft haar te vragen …«
-</p>
-<p>»Hooglaan! Neen?… Waarachtig?«
-</p>
-<p>»Ja. Na haar mama, niet haar het hof te hebben gemaakt. Maar over Van Beevelant sprak
-ze nooit, ten minste niet in dien zin.«
-</p>
-<p>»Nu, zooals je uit den brief ziet, ze is van morgen naar Tjipanas vertrokken. Je weet,
-juffrouw Kwake is daar, de oude bonne, die met haar meekwam uit Europa en, daar ze
-het met de njonnja besaar niet vinden kon, moest verwijderd worden. Ze zal zeker met
-alle liefde voor haar pleegkind zorgen, maar …«
-</p>
-<p>»Clotilde heeft ander gezelschap noodig, wil je zeggen?«
-</p>
-<p>»Vraagt de oude heer je om naar Tjipanas te gaan?«
-</p>
-<p>»Ja,« zegt Nita, terwijl ze den brief weer openvouwt.
-</p>
-<p>»»Mijn arm kind is ziek!« schrijft hij. »Maar van een ziekte die niet de berglucht
-alleen geneest. Ze is diep geschokt en er is een zachte hand noodig om de wonden,
-<span class="corr" id="xd30e3901" title="Bron: haár">háár</span> geslagen, te heelen.««
-</p>
-<p>»Ja, er is gisteravond een <span class="corr" id="xd30e3906" title="Bron: scene">scène</span> geweest met mevrouw!… ik dacht niet dat baronessen er zulke stemgeluiden op nahielden …
-Clotilde zag er vreeselijk bleek en behuild uit van morgen … ’t ging me aan het hart.
-Je neemt het toch aan, Nita? Toe, zeg ja. Me dunkt, je bent er juist het persoontje
-naar, om goed te doen in zoo’n geval, juist ìemand om alles aan te willen vertrouwen.«
-<span class="pageNum" id="pb208">[<a href="#pb208">208</a>]</span></p>
-<p>»En dat zegt een jong mensch, die nog nooit bij me is gekomen om me zijn Confidenties
-te doen!«
-</p>
-<p>Hij ziet haar een oogenblik verwonderd, vorschend bijna, in het gelaat. Dan, als ze
-zijn blik kalm en rustig doorstaat, roept hij: »Ik heb geen confidentie te doen, dat
-weet je wel.«
-</p>
-<p>Nu neemt hij het boek op, waarin ze bij zijn komst las, en terwijl hij zich houdt
-of de titelplaat hem bijzonder belang inboezemt, gaat hij op plotseling veranderden
-toon voort: »Maar we spraken daar over …«
-</p>
-<p>Juist op dit oogenblik treedt de algemeene secretaris binnen.
-</p>
-<p>»Bonjour, Van Suylichem! Je bent hier met een brief, niet waar? Dank je, lieve; ik
-ken den inhoud. Je hebt James zeker gezegd wat de kwestie is? Goed. En wat denk je
-van het plannetje? Uitstekend, niet waar? Zoo’n aardige toevalligheid als men zelden
-vindt! Bosschaert was daareven bij me: hij zegt dat het klimaat van Tjipanas juist
-is wat je noodig hebt.«
-</p>
-<p>»Maar zul je het niet eenzaam vinden hier?«
-</p>
-<p>»O, maak je daar niet ongerust over. Ik heb altijd gezelschap in mijn werk. En ’t
-is voor je gezondheid.«
-</p>
-<p>»Kun je niet meegaan?« vraagt James, die evenals Bosschaert wel weet—wat slechts voor
-den betrokken persoon een geheim schijnt—dat de zwakke orchydee niet leven kan zonder
-den steun van haar boom.
-</p>
-<p>»Meegaan? ’k Wou dat het mogelijk was! Maar misschien kan ik je brengen!«
-</p>
-<p>»Ja, dat zou heerlijk wezen!« roept Nita verheugd, en James merkt op met hoe weinig
-ze geleerd heeft zich tevreden te stellen. <span class="corr" id="xd30e3922" title="Niet in bron">»</span>Ik hoop dat ik Clotilde van nut zal kunnen zijn,« gaat ze dan voort, <span class="corr" title="Bron: «">»</span>en ik geloof het wel, ten minste ik kan me zoo geheel in haar toestand verplaatsen.«
-</p>
-<p>»Ja,« vraagt Verschuere schertsend. »Kun je je zoo goed een voorstelling maken van
-wat dat is: een ongelukkige liefde? En ik, die dacht dat je geen ervaring hadt op
-dit punt!«
-</p>
-<p>»Neen, zeker niet van ongelukkige liefdes. Maar mag je dit wel zoo noemen?«
-</p>
-<p>»Of je dit zoo noemen moogt!« klinkt het van twee kanten.
-</p>
-<p>»Is de gouverneur-generaal er dan tegen?« vraagt ze weer.
-</p>
-<p>»Natuurlijk.«
-<span class="pageNum" id="pb209">[<a href="#pb209">209</a>]</span></p>
-<p>»Maar hoe kon hij dan de onvoorzichtigheid hebben iemand als Van Beevelant dagelijks
-in Clotilde’s gezelschap te brengen?«
-</p>
-<p>»Wel, dat vind ik nog al duidelijk,« roept James; »hij heeft niet gedacht aan de mogelijkheid.«
-</p>
-<p>»En dan—hij geloofde te doen te hebben met een fatsoenlijk man.«
-</p>
-<p>»Verschuere!… Wat bedoel je?«
-</p>
-<p>»Je vroegt me gister, Nita, waarom we Van Beevelant niet meer zien; je verwonderde
-je dat hij de geheele week niet hier was geweest! Ik heb je ontwijkend geantwoord,
-omdat … omdat ik wist hoezeer het je bedroeven zou. Maar ’t is beter dat je ’t hoort:
-Van Beevelant heeft zich gemeen gedragen en ik heb hem dat gezegd.«
-</p>
-<p>»Heb je hem dat gezegd?« roept Agnita en alle kleur wijkt uit haar gelaat. »O, wat
-spijt me dat, Gustaaf! hij zal het je nooit vergeven.«
-</p>
-<p>»Ik wensch niet dat hij ’t me vergeeft. Ik wil dat onze intimiteit voor goed geëindigd
-zij.«
-</p>
-<p>»Neen, dat wensch je niet. Niet waar, je zoudt willen dat zijn onschuld bleek en dat
-je het gebeurde ongedaan kondt maken. Nu weet ik wat je zoo gehinderd heeft in den
-laatsten tijd … Je beste vriend! Maar Verschuere, wat je ook een oogenblik geloofd
-moogt hebben, je moet nu reeds tot de overtuiging zijn gekomen dat het een vergissing
-is, dat Frans niet laag of gemeen kan gehandeld hebben. Misschien is hij zwak geweest …
-Maar slecht …«
-</p>
-<p>»Zwakheid is in sommige gevallen slechtheid.«
-</p>
-<p>»Ook wanneer de liefde in het spel is?«
-</p>
-<p>»Ook wanneer de liefde in het spel is.«
-</p>
-<p>»Verschuere,« begint James nu, »kan het geen laster zijn? ’t Komt me zoo ongelooflijk
-voor. Die loyale, flinke kerel, die je aanziet met zoo’n paar eerlijke oogen.«
-</p>
-<p>»Je moest me genoeg kennen,« spreekt Verschuere, na een oogenblik van stilte, met
-afgewend gelaat en onvaste stem, »je moest me genoeg kennen om te weten dat ik niet
-lichtvaardig mijn besten vriend zal opgeven. Wat ik je van Frans zeg is de waarheid,
-ik heb de bewijzen gezien, zwart op wit. Ik weet dat ze rendez-vous hadden in de leerkamer
-en quasi toevallige <span class="pageNum" id="pb210">[<a href="#pb210">210</a>]</span>ontmoetingen in het park; ik weet dat ze hem bloemen zond.«
-</p>
-<p>»Om het portret van zijn zuster mee te omkransen … zooals ik ook heb gedaan … de bloemen,
-die we in een ander geval zouden hebben neergelegd op Louise’s graf.«
-</p>
-<p>»Alles heel poëtisch, Nita, maar er is meer gebeurd.«
-</p>
-<p>James heeft hem reeds geruimen tijd vorschend aangezien; nu springt hij overeind.
-»Verschuere, je bent opgestookt en mevrouw Van Waliënhove heeft het gedaan!«
-</p>
-<p>»Maar dat zou verschrikkelijk zijn,« roept Nita. »Twee zulke vrienden te scheiden,
-vrienden van zooveel jaren her!«
-</p>
-<p>Verschuere keert zich haastig om, niemand mag weten dat de brandende tranen hem in
-de oogen staan.
-</p>
-<p>»Goddank! dat al haar laster niet baten zal,« begint Nita straks. »Alles zal zich
-ophelderen en wanneer Clotilde hem trouw blijft …«
-</p>
-<p>»Dat zal hem weinig baten,« zegt James. »Je begrijpt toch, dat haar vader zijn toestemming
-niet geeft?«
-</p>
-<p>»Als hij van haar houdt, zooals ik geloof dat hij doet, met de onbaatzuchtige liefde,
-die alleen ouders kennen, dan zal hij meer háár geluk zoeken dan de bevrediging van
-eigen wenschen. Daarbij, hij begrijpt zijn dochter, hij weet dat Clotilde niet een
-der willooze wezentjes is, die met iederen man gelukkig kunnen zijn, maar een van
-de vrouwen die zelve kiezen.«
-</p>
-<p>»Ik geloof dat je je vergist, kind,« zegt Verschuere, zich losrukkend uit zijn gepeins.
-»Hij zal er zeer tegen zijn.«
-</p>
-<p>»Maar dan is het beter dat ik niet ga. Ik zou niets willen doen om Clotilde tot andere
-gedachten te brengen. Ik zou niets willen doen in het nadeel van onzen vriend.«
-</p>
-<p>»Maar ik zeg je dat hij mijn vriend niet meer is,« barst Verschuere los in hevigen
-toorn.
-</p>
-<p>»Des te meer reden voor mij om hem trouw te blijven.«
-</p>
-<p>»Ferm zoo, Nita!« roept James. »Ik voeg me bij je! De arme drommel zal zijn vrienden
-wel kunnen tellen, nu mevrouw Van Waliënhove tegen hem is.«
-</p>
-<p>Driftig keert Verschuere zich tot hem. »Je wilt niet zeggen, je durft niet denken
-dat ik hem verloochen ter wille van die vrouw!«
-</p>
-<p>»Neen, God beware me!«
-</p>
-<p><span class="corr" title="Bron: «">»</span>Hoe zou hij dat kunnen denken, Gustaaf, hij, die je zoo goed <span class="pageNum" id="pb211">[<a href="#pb211">211</a>]</span>kent? Wij weten, je gelooft dat Frans schuldig is. Na korter of langer tijd zal het
-je echter blijken dat je bedrogen bent, dat er een misverstand heeft plaats gehad
-misschien; dan zul je ons dankbaar zijn dat we niet aan hem getwijfeld hebben.«
-</p>
-<p>»James is vrij om te doen wat hem goeddunkt, maar ik wil dat jij me gelooven zult,
-Nita; ik wil dat je één lijn zult trekken met je man, zooals dit aan een vrouw past.«
-</p>
-<p>Er volgt een oogenblik van stilte. Agnita heeft haar echtgenoot aangezien met smartelijke
-verbazing; Van Suylichem is opgerezen.
-</p>
-<p>»Neem me niet kwalijk … ik had reeds eer willen weggaan, maar mij was opgedragen zoo
-mogelijk antwoord mee te brengen.«
-</p>
-<p>»Kom, lieve,« spreekt Verschuere, die reeds zijn zelfbeheersching herwon, »stuur James
-niet zoo onverrichterzake terug. Schrijf een enkel woordje, om te zeggen dat je …«
-</p>
-<p>»Ik zou liever nog geen besluit nemen, Gustaaf.«
-</p>
-<p>»Nu dan … mijn paard wordt lastig, als het zoo lang staat … ik ga het eens even afrijden …
-Tot straks!«
-</p>
-<p>Als haar neef de kamer heeft verlaten, komt Verschuere dicht bij zijn vrouw zitten:
-hij kent zijn invloed, hij weet dat ze hem niets weigert, als hij zoo de armen heeft
-geslagen om haar schouders, als hij haar in de oogen ziet met dien blik, waaraan ze
-leerde gehoorzamen in nederige liefde.
-</p>
-<p>»Luister nu eens, kindje. Je begrijpt toch, niet waar, dat dit een groote eer is die
-je wordt aangedaan? Dat de gouverneur bewijst een bijzonder vertrouwen in je te stellen?
-Dat al de dames jaloersch zullen zijn van deze nieuwe onderscheiding? En, niet waar,
-kleintje, we weten toch ook—al hou je je nu of je geheel vreemd bent gebleven aan
-de gewoonten hier—je weet toch ook dat je niet kunt weigeren, nu hij het op zoo vleiende
-manier vraagt?«
-</p>
-<p>»Maar als het nu tegen mijn gevoel strijdt?«
-</p>
-<p>»Dan doe je het toch.«
-</p>
-<p>Ze maakt zich los uit zijn armen; een oogenblik later echter treedt ze weer op hem
-toe om, bijna smeekend, te vragen: »Zeg zulke vreeselijke dingen niet, Gustaaf; je
-maakt er me zoo bedroefd mee. Ik weet wel dat het je geen ernst is, maar waarom <span class="pageNum" id="pb212">[<a href="#pb212">212</a>]</span>je minder goed voor te doen dan je bent?« Dan grijpt ze zijn hand en gaat voort in
-hoogen ernst: »Er is één ding dat ik vrees … o, meer vrees dan iets anders op de wereld.
-Maar, niet waar, lieveling, daarvoor behoef ik niet bang te zijn?<span class="corr" id="xd30e3989" title="Bron: ..«">…</span> ik zal je altijd kunnen achten?«
-</p>
-<p>»Dwaas kind! Natuurlijk zul je dat.«
-</p>
-<p>»Dat wist ik wel. Dat wist ik wel. Goddank!« Ze slaat de armen om zijn hals en ziet
-hem aan, de groote oogen vol tranen. »Frans is je vriend geweest, Gustaaf! je zoudt
-geen lage rol willen spelen jegens hem; je zoudt niet willen dat ik me liet gebruiken
-om de vrouw, die hij lief heeft, van hem afkeerig te maken? Je vindt goed, dat ik
-dit zeg aan mijnheer Van Waliënhove?… Niet waar, je vindt het goed!«
-</p>
-<p>»Maar mijn God, dit is krankzinnigheid!« stamelt hij en keert zich van haar af.
-</p>
-<p>Doch hij heeft haar lief in wat hij haar krankzinnigheid noemt; hij voelt wat het
-zijn zou, ook voor hem zijn zou, als ze de gevreesde ontdekking deed, als ze niet
-langer in hem geloofde; en wanneer ze thans hem zachtjes dwingt haar aan te zien,
-roept hij:
-</p>
-<p>»Ga je gang, doe het!«
-</p>
-<p>Straks komt de adjudant haar antwoord halen.
-</p>
-<p>»Wil je het hooren?« vraagt ze en leest:
-</p>
-<blockquote>
-<p class="first salute">»Excellentie!
-</p>
-<p>»Het door Uwe Excellentie in mij gesteld vertrouwen maakt mij zeer gelukkig, ik ben
-er trotsch op door Uwe Excellentie te zijn gekozen om in deze dagen bij Clotilde te
-zijn. Gaarne wil ik tot haar gaan. Uwe Excellentie kent mijne <span class="corr" id="xd30e4006" title="Bron: gevoele">gevoelen</span> omtrent den heer Van Beevelant, niet waar? ik acht het meisje gelukkig dat zijn vrouw
-wordt. Dit zal hoop ik geen bezwaar zijn?«</p>
-</blockquote><p>
-</p>
-<p>»Nonsens!« roept James, »hij zal je beleefd verzoeken in dat geval stilletjes thuis
-te blijven. Enfin, geef maar op!«
-</p>
-<p>Tien minuten later reikt hij haar het antwoord over.
-</p>
-<blockquote>
-<p class="first salute">»Zeer geachte mevrouw!
-</p>
-<p>»Uwe gevoelens omtrent den aanstaande mijner dochter zijn <span class="pageNum" id="pb213">[<a href="#pb213">213</a>]</span>ook de mijne. De heer Van Suylichem zal alles voor de reis regelen; wil dag en uur
-bepalen. Ik eindig, waarde mevrouw, met het verzoek uw echtgenoot namens mij zoo lang
-verlof te verleenen als u dat zult noodig oordeelen.«</p>
-</blockquote><p>
-</p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch28" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e337">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="label">XXVIII</h2>
-<h2 class="main">NAAR DE BERGEN.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Sedert lang wekte de eerste dag der week bij Agnita niet meer het sabbathsgevoel,
-dat in Holland er zulk een wijding aan had gegeven. Maar op dezen Zondagmorgen was
-het haar of ze gewekt werd door het klokgelui van het kerkje te Bloemduin; op dezen
-Zondagmorgen trok ze haar eenvoudig, reistoiletje aan met een gewaarwording of het
-de »beste jurk« was uit haar kinderjaren; op dezen Zondagmorgen nam ze plaats in den
-trein, alsof het de groote tentwagen geweest was, waarmee ze thuis uitstapjes gingen
-maken; pa en moe op de achterbank, broer met zijn meisje in het kattebakje, James
-op den bok en zij met de vijf andere kinderen, de trommels vol eetwaren, de dikke
-doeken, de manden met flesschen en de meid, geborgen waar er maar een plaatsje voor
-te vinden was.
-</p>
-<p>Het heeft gedurende den nacht zwaar geregend. Maar nu de zon de wolken begint te verdrijven,
-ligt de aarde daar zooals ze wezen kan in die lente der indische natuur, het begin
-van den westmousson, wanneer de stille riviertjes op eens weer beginnen te murmelen
-en de zwijgende vogels nieuwe wijsjes vinden; wanneer wuivende pluimen te voorschijn
-komen uit het donker olijfgroen en harde oude bladeren verdrongen worden door lichtgele
-bladknoppen, wanneer rose bloesems zich ontplooien naast purperen vruchten, wanneer
-de oranjeboom geurt en de aarde juicht en de hemel lacht.
-</p>
-<p>»Weet je waaraan je me denken doet?« vraagt Verschuere, terwijl hij eerst zijn vrouw
-aanziet en dan rondom zich in de coupé, die met bruin juchtleer is bekleed: »aan een
-nieuw goudtientje in een oude porte-monnaie, zoo glanzend ben je vandaag!«
-<span class="pageNum" id="pb214">[<a href="#pb214">214</a>]</span></p>
-<p>Die vergelijking maakt haar gelukkig. Want soms in den laatsten tijd, als ze zich
-zoo zwak gevoelde, heeft ze gevreesd dat hij het haar zou aanzien en dikwerf, als
-ze zijn rijtuig hoorde op het kiezel, sprong ze verschrikt overeind bij de gedachte
-hoe bleek ze was … onnoodige zorg, daar zijn binnentreden altijd een blos riep op
-haar gelaat.
-</p>
-<p>»Daar zijn we reeds te Batoe Toelis,« zegt hij en ze ziet rondom zich—maar dan, vatbaar
-voor indrukken als ze is, wordt haar gelaat minder vroolijk. Komt het door de betrokken
-lucht of door de al te onmiddellijke nabijheid van de bergen, dat het eerste station
-na Buitenzorg zulk een somberen indruk maakt? Of is het wellicht omdat men overal
-op de groene wegen, in de tentjes, op de rustbanken, gestalten ziet in de grijslinnen
-hospitaalkleeding, jonge mannen, het gebogen lichaam voortsleepend, hijgend van vermoeienis,
-rondwarend als droeve spoken, opgeroepen door den Atjehkrijg?
-</p>
-<p>Eenmaal Batoe Toelis voorbij wordt het tooneel steeds lichter, steeds ruimer, steeds
-vroolijker. Weldra beginnen Gustaaf en Agnita te zamen uit te zien door het venster,
-breed en hoog, zooals het zijn moet om het breed en hoog tafereel dat voor hen ligt
-te kunnen omvatten.
-</p>
-<p>Massing, het station waar de Tjiradani haar vloeibaar kristal uitstort over velden
-en weiden, waar ze stoeit en speelt om den voet der heuvelen en de kleine vallei herschept
-in een paradijsje vol gemurmel en geritsel, vol gefluister en geklater—Massing ontvangt
-hen als een vriendelijke gastvrouw op den drempel harer woning. En wie ook maar een
-glimp gezien heeft van de Preanger, laat zich niet lang nooden.
-</p>
-<p>Nu is het niet meer genoeg om door het eene venster te zien: naar het oosten ligt
-de Gedeh geheimzinnig somber, naar het westen de Salak tot aan den top gehuld in dat
-donker blauw groen dat de witglanzende boomstammen doet afsteken, als zoovele mijlpalen
-door reuzen geplant.
-</p>
-<p>’t Is een morgen zoo als er zijn kunnen tusschen Java’s bergen, stil, plechtig, wonderbaar;
-en terwijl de vogelen hun lofzang aanstemmen, wachten deze beide vermoeide menschenkinderen,
-zwijgend, hand in hand, tot het blond des hemels goud wordt achter de heuvelrijen
-en het groen der bosschen smaragd en het <span class="pageNum" id="pb215">[<a href="#pb215">215</a>]</span>blauw der bergen violet; tot de Mandelawanghi blozend haar sluiers afwerpt en de Salak
-haar morgenbad neemt in zilverglans.
-</p>
-<p>Er blijft nu nog één donker punt in dat stralend Eden: zwart verheft zich te midden
-van den gloeienden kleurenrijkdom de Gedeh. Glans en gloed verdooven op haar grauwe
-massa’s, rozenwolken, lazuren luchtjes trekken vergeefs rondom haar op; nu ten oosten,
-dan ten westen, zoekt het oog des daags de stille sphinx te treffen met zijn blik …
-dan verrijst de goudvlammende vuurbol achter het berggevaarte; de zon stijgt hooger,
-steeds hooger, tot de hemel gloeit: dan strooit ze haar straalbundels uit en eindelijk,
-daar staat de Gedeh, verlicht in al zijn diepten en kloven, geopenbaard in al zijn
-schuilhoeken en verborgenheden, de heerlijkste in die nooit volprezen rij van goddelijke
-kunstwerken.
-</p>
-<p>Verblind door zooveel glans wendt Agnita het hoofd, en terwijl hij haar gadeslaat,
-vraagt Gustaaf zich af hoe hij gister heeft kunnen vinden dat zij er bleek en vervallen
-uitziet.
-</p>
-<p>De reis in één dag te maken zou te vermoeiend en een waagstuk geweest zijn met het
-oog op de regens; dus stappen ze uit bij de halte <span class="corr" id="xd30e4044" title="Bron: Paroen-Koedah">Paroeng-Koedah</span>. Daar wordt de juchtlederen portemonnaie verwisseld voor een américaine, maar Verschuere’s
-goudtientje blijft glanzen.
-</p>
-<p>Straks, toen ze Paroeng-Koedah naderden, heeft ze reeds verlangend naar buiten getuurd
-of ze het niet ontdekken mocht, het witte plekje tegen den blauwen Salak, dat een
-vogel gelijkt, zich verschuilend aan de borst van den bergreus, of ze het niet reeds
-nader kwamen, het landgoed dat voor haar de verwezenlijking is van de lustsloten in
-de sprookjes harer kinderjaren.
-</p>
-<p>De paarden, die hen de steile berghelling optrokken, worden afgespannen, een paar
-andere nemen hun plaats in en vliegen voort als een pijl uit den boog; het zijn echte
-Preangers, dat wil zeggen: al het vuur, al de ijver, al de vlugheid, die aan den bewoner
-dezer streken ontbreekt, is in hen gevaren.
-</p>
-<p>Weldra wordt dan ook de bergrug bereikt en nu strekken zich langs beide zijden van
-den weg, dien ze aflegden, de theetuinen uit met hun lage, dichte struiken vol witte
-bloesems, maar voller nog van de glanzig groene blaadjes, die zoo menig praatje <span class="pageNum" id="pb216">[<a href="#pb216">216</a>]</span>gezellig maken, zoo menig eenzame troosten, zoo menig vermoeide verkwikken zullen.
-</p>
-<p>Reeds vroeger waren ze eenige dagen hier, en het komt hun dus alles vriendelijk bekend
-voor; de smalle, rood-bruine paadjes, die als zonnige sporen van den menschenvoet
-zich slingeren over de hoogten, zich loswinden van de glooiing; de verrassing, die,
-met elke kromming van den weg, de vergezichten aanbieden; de welvarende kampongs langs
-goed onderhouden wegen met hun nederig groetende bewoners; nu links, dan rechts een
-golvende sawah, bevallig afstekend tegen het donkergroen der theevelden; het water
-dat overal ruischt als een welkome verfrissching bij het stijgen der zon; de blauwende
-bergketen, die eerst hen wenkte uit de verte, maar nu hen steeds dichter schijnt te
-omvatten, zacht en vleiend als poezele kinderarmen. Het is haast of de landheer een
-feest bereidde, zoo bont en woelig gaat het toe op dat onmetelijk tapijt met zijn
-donkergroene en bruinzwarte strepen gespreid over de heuvelen, afhangend in de dalen,
-zoo talrijk zijn de pluksters in haar helroode sarongs, de bewerkers van den bodem
-in hun kleurige badjoes, zoo glinsteren de veelvervige toedoens in den brandenden
-zonneschijn.
-</p>
-<p>Reeds rijdt het lichte voertuig de damarlaan in. De schaduw van het geboomte brengt
-koelte en rust voor de oogen, vermoeid van het staren op dat kleurrijk amphitheater;
-weldra vernemen zij het wiekgeklep van de witte duiven, die in vele honderdtallen
-opvliegen uit het bladerdak boven hen; straks komt het klateren tot hen van de fontein,
-die zijn stralen opzendt naar de zon en ze terug ontvangt als fonkelende juweelen.
-</p>
-<p>Agnita fluistert: »Hoe heerlijk!« en Verschuere zegt het haar na, want ze weten wat
-hen wacht aan het einde van die damarlaan: een koel, groot huis met de bergen tot
-naaste buren, een bloemtuin die de geuren van rozen en melattie opzendt naar een balkon,
-waar het goed is te wezen, ’t zij terwijl de schemering daalt, met een lieven vriend
-in vertrouwelijk gesprek, ’t zij in de vroegte als een rooskleurige morgen opgaat
-over het heerlijk panorama, ’t zij des avonds als alles goud wordt en purper in de
-verte.
-</p>
-<p>Ze weten dat hen daar een bootje wacht op het stille, plechtige meer, en dat als heden
-avond het volk komt toestroomen uit <span class="pageNum" id="pb217">[<a href="#pb217">217</a>]</span>de dessa’s om den wajang te zien en de pantoens te hooren, zij, luisterend naar de
-verwijderde tonen van den gamelang, zullen heenglijden over de watervlakte; ze weten
-dat de duiven hen reeds hebben aangemeld en dat de gulle gastheer, omringd van vrouw
-en kinderen, nu naar buiten komt om hen welkom te heeten op dat kroonjuweel van den
-Preanger, het vorstelijk Parakansalak<span class="corr" id="xd30e4060" title="Niet in bron">.</span>
-</p>
-<p>Jammer dat ze van al die heerlijkheid maar even proeven, niet genieten kunnen: den
-volgenden morgen reeds gaat het verder.
-</p>
-<p>»Je wou een paar uurtjes op Soekaboemie overblijven, niet waar?« vraagt Agnita, bezig
-haar hoed op te zetten. Hij helpt haar de voile vaststeken, speelt met de krulletjes
-in haar nek—een gewoonte die ze meende dat hij had verleerd—en zegt, half tot haar,
-half in zich zelf: »’t Is dwaas, maar al die dringende zaken komen me sinds gister
-minder dringend voor.«
-</p>
-<p>En dus stoomen ze langs Soekaboemie, het herstellingsoord met zijn luchthappende Batavianen
-en vermoeide ambtenaren, wachtend op het attest van den dokter dat ze verlof of den
-datum dat ze pensioen kunnen vragen, met zijn hôtel en kommensalenhuizen, die eigenlijk
-zoo misstaan in de binnenlanden, waar men gewoon is gastvrijheid te genieten van goede
-vrienden in gezellige woningen<span class="corr" id="xd30e4067" title="Bron: ,">.</span>
-</p>
-<p>Als ze Tjiandjoer naderen begint, niettegenstaande natuurgenot en verrukking, de maag
-te herinneren aan het feit dat het uur van de rijsttafel daar is, en meer nog dan
-gewoonlijk is de verschijning van Tjiandjoers regent hun aangenaam, omdat hij nu komt
-met een uitnoodiging van de Raden-Aijoe, om bij hen het middagmaal te gebruiken. De
-ontvangst is zoo hoffelijk en zoo welgemeend hartelijk tevens, het diner zoo overheerlijk,
-dat de reizigers geheel verfrischt en als het mogelijk is nog aangenamer gestemd dan
-te voren in hun rijtuig stappen<span class="corr" id="xd30e4072" title="Niet in bron">.</span>
-</p>
-<p>Het is een licht tentwagentje met vier vlugge paardjes; de wegen in den Preanger zijn
-keurig onderhouden, de toestand der tuigen niet zooals op de buitenbezittingen, waar
-het leven der reizigers hangt aan een rottantje; alles schijnt van zelf te gaan, zweepgeklap
-en loopersgegil houden op, het wordt steeds frisscher, steeds mooier, steeds stiller.
-</p>
-<p>Stiller op de heuvelen met hun uitgeholde ruggen en kale <span class="pageNum" id="pb218">[<a href="#pb218">218</a>]</span>toppen, langs de gouden trappen, die de rijstvelden vormen tegen den voet der bergen,
-stil van de groote stilte, die sedert eeuwen hangt tusschen de hoogten en afdaalt
-in de pijnlijk jagende harten der menschenkinderen.
-</p>
-<p>Wie, die in een zacht vergulden ochtendstond onder de suizelende muziek der bamboebosschen
-de bergen bestijgen mocht, herinnert zich niet hoe hij steeg in dubbelen zin?
-</p>
-<p>De geurige koelte komt hem het brandend voorhoofd beroeren: ze wuift met haar frisschen
-adem hem het stof uit de lokken, de plooien van het gelaat; hij voelt hoe tegelijk
-met die volle teugen reine lucht er iets als jeugd en kracht en levenslust hem de
-borst doorstroomt.
-</p>
-<p>Ver, ver achter hem in het dal ligt de stad; een zucht van verlichting ontsnapt hem,
-bij de gedachte dat haar drukte en rumoer hem hier niet kunnen bereiken; immers elke
-stap voert hem hooger; hij drinkt de schoonheid in van het tafereel dat zich ontrolt
-voor zijn blik; hij staart rondom zich naar de kraters, met hun door vuur en lava
-geteisterde flanken, naar de ravijnen met hun zwarte diepten, naar de glooiingen met
-haar zijden glansen, naar de rotsmassa’s die dreigen neer te storten op vroolijke
-dessa’s … hij verdiept zich in de raadselen der onverklaarde natuurkrachten; hij zoekt
-de grenzen te bepalen van dien blauwen hemel, die hem nader en nader komt; hij droomt
-van het oneindige … hij herinnert zich tooneelen uit zijn kinderjaren … ’t is hem
-of hij de stem zijner moeder hoort …
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p>Het was niet meer dan natuurlijk dat de vriendinnen bij het weerzien elkaar in de
-armen vielen, alsof ze jaren gescheiden waren geweest; niet meer dan natuurlijk, dat
-toen Nita den groet van den afwezige overbracht, beiden uitbarstten in tranen; niet
-meer dan natuurlijk ook dat Verschuere, met de vrees die mannen hebben voor scènes,
-op eerbiedigen afstand bleef; trouwens hij had buitendien reden om tegen een ontmoeting
-met de verloofde van zijn beleedigden vriend op te zien.
-</p>
-<p>Zeer trof hem de verandering die in Clotilde’s voorkomen had plaats gegrepen. Ze geleek
-nu op de crayonteekening, die mevrouw Van Waliënhove smalend een madonnakopje had
-genoemd, en de gedachte kwam in hem op, dat toen zijn vriend <span class="pageNum" id="pb219">[<a href="#pb219">219</a>]</span>haar dus zag, hij een voorgevoel had van den strijd die haar wachtte.
-</p>
-<p>Die strijd was zwaar genoeg voor het jonge hart. Ontmoeten gelukkiger meisjes op haar
-levenspad de liefde als een vrucht voor haar gerijpt, onder jok en scherts voor haar
-geboren, bij Clotilde was met de liefde de ernst des levens begonnen; zij behoorde
-geenszins tot de vrouwen, die door een plotseling gewekten hartstocht tijdelijk het
-verstand verliezen, en toen ze koos deed ze dat met een geopend oog voor al de gevolgen
-aan haar daad verbonden.
-</p>
-<p>Opgevoed voor de groote wereld, in een kring waar een schitterend huwelijk de kroon
-wordt geacht op het jongemeisjesleven, gewoon aan onderscheiding, een kind van weelde,
-begreep ze ten volle wat ze opofferde door eenvoudig mevrouw Van Beevelant te worden.
-</p>
-<p>Had de gedachte, afstand te doen van wereldsche grootheid haar—zoo niet toegelachen—dan
-toch geen oogenblik doen aarzelen; was ze moedig den oorlog met haar stiefmoeder begonnen;
-bekommerde ze zich weinig over de verbazing of den spot zelfs harer omgeving, ze werd
-tot ernstig nadenken gestemd door de zekerheid dat hare keuze èn haar vader èn haar
-aanstaande zoo veel kostte.
-</p>
-<p>Ze wist het, baron Van Waliënhove had andere verwachtingen gekoesterd voor de toekomst
-zijner eenige dochter; ze wist het, dit huwelijk zou den toch reeds tot het uiterste
-gespannen band tusschen de echtelingen voor goed vaneen doen springen; ze wist het,
-de tijd dien Frans nu doorbracht, was een lijdenstijd; smaad en vernedering zouden
-zwaar te dragen zijn voor dat trotsche hart.
-</p>
-<p>Eerst toen ze na het late avondmaal rondom de theetafel zaten en ze Agnita, wie de
-reis zeer vermoeid had, met attenties overlaadde; eerst toen ze op de haar eigen openhartige
-wijze sprak over hetgeen in den laatsten tijd was voorgevallen, begon ze weer een
-weinig te gelijken op de Clotilde van vroeger dagen; maar hoe openhartiger ze was,
-hoe argeloozer ze hun alles vertrouwde, hoe meer Verschuere het onhoudbare van zijn
-toestand begon te gevoelen. Vast besloten er een einde aan te maken, vroeg hij op
-eens of Clotilde correspondeerde met haar aanstaande.
-<span class="pageNum" id="pb220">[<a href="#pb220">220</a>]</span></p>
-<p>»Papa vond beter van niet,« antwoordde ze. »U begrijpt, we moeten ons tegenover mama
-houden alsof we ons niet zouden willen engageeren zonder haar toestemming.«
-</p>
-<p>»En heeft hij u iets gezegd?« vraagt Verschuere aarzelend, »nu kort geleden?… over
-mij, bedoel ik …«
-</p>
-<p>»Neen, niet dat ik me herinner. Trouwens, hij heeft er geen gelegenheid toe gehad:
-we spraken elkaar nooit alleen, Frans zocht het niet; papa is hem daar zeer dankbaar
-voor … en ik ook … ofschoon ik het eerst niet kon apprécieeren.«
-</p>
-<p>»Je hield het misschien voor onverschilligheid?« vraagt Nita zacht. »Wij vrouwen zijn
-niet trotsch meer als we liefhebben, niet waar? en daarom kunnen we de mannen niet
-begrijpen in zulke dagen.«
-</p>
-<p>»Ja,« zegt Clotilde met een zucht, »ik ben het nog altijd oneens met papa op dit punt.
-Waarom mocht hij niet ten minste een klein beetje laten merken dat hij van me hield?
-Verbeeld je, dien morgen toen hij het doodsbericht van Louise had gekregen en ik hem
-ging opzoeken in de leerkamer, omdat ik het denkbeeld niet verdragen kon dat hij daar
-alleen was met zijn leed, toen wilde hij ons eerst niet opendoen.«
-</p>
-<p>»Wie was bij je?« Aldus Nita met een zijdelingschen blik naar haar man. »Je zeide
-daar: ons.«
-</p>
-<p>»Oscar. Maar waarom vraag je dat?«
-</p>
-<p>»Omdat … och, je moet weten …«
-</p>
-<p>»Freule, het is beter u de geheele waarheid te zeggen. Nita vraagt dit, omdat ons
-iets anders was verteld. Omdat ik laf geweest ben! En dom! Omdat ik Frans in staat
-heb geacht tot … omdat ik bewijzen meende te hebben van zijn schuld. Dat is mijn eenig
-excuus; ik geloofde zeker te weten. Maar ik begrijp nu hoezeer ik hem heb miskend.«
-</p>
-<p>»Zijn beste vriend. En dat in deze dagen, nu hij zooveel behoefte heeft aan waardeering.
-O, Nita, hoe heeft je man dat van zich kunnen verkrijgen?«
-</p>
-<p>»Vraag daarnaar niet, lieve. Kom … beproef om te doen wat Frans gedaan heeft en vergeef
-hem. Ja, Gustaaf,« gaat Nita voort en neemt zijn hand in de hare, »ik heb vóór ons
-vertrek je ouden vriend gesproken, hij begrijpt wat je bewoog, hij vergeeft je; <span class="pageNum" id="pb221">[<a href="#pb221">221</a>]</span>en … hij heeft me beloofd zijn best te doen om te vergeten … Clotilde …«
-</p>
-<p>Het meisje steekt hem de hand toe, Verschuere drukt die diep beschaamd, en nooit zijn
-de listen eener valsche vrouw meer verwenscht dan die van mevrouw Van Waliënhove verwenscht
-werden op dezen eersten avond te Tjipanas.
-</p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch29" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e344">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="label">XXIX</h2>
-<h2 lang="it" class="main">DOLCE FAR NIENTE.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Het is verwonderlijk hoe goed iemand, niet in staat zich zelf te genezen, weet welke
-medicijn een ander behoeft. Agnita, die in de laatste maanden echtgenoot en vrienden
-zooveel zorg baarde, Agnita die den dokter <i lang="fr">au bout de son latin</i> gebracht had, begreep dadelijk wat dienstig kon zijn om het verstoorde evenwicht
-te herstellen in het gemoed harer vriendin.
-</p>
-<p>Ze keurde het volkomen goed, dat Clotilde dien eersten dag haar geheele hart uitstortte,
-den loop harer liefdesgeschiedenis in het breede schilderde, ja zelfs in herhalingen
-verviel; ze moedigde er haar toe aan met handdrukjes en zacht gefluisterde woorden
-van sympathie; ze verhinderde haar niet om uit te varen tegen de wreedheid van het
-noodlot, de onbillijkheid der fortuin, de harteloosheid der maatschappij en zooveel
-meer waarover we onze verontwaardiging lucht geven, wanneer alles niet juist zóó loopt
-als we dat wenschen zouden. Zoodra een tranenvloed het meisje belette voort te gaan,
-ontsloot ze de armen met zusterlijke teederheid en vermaande haar om maar eens goed
-uit te schreien; immers ze had het in haar tuin geleerd: de oude takken en bladeren
-moeten van de plant verwijderd worden, wil men jonge loten en frissche knopjes gelegenheid
-geven zich te ontwikkelen.
-</p>
-<p>Intusschen, al troostend en sympathiseerend, haastte ze zich de fraai gebonden boekdeeltjes
-weg te nemen, die ze overal liggen vond: op de salontafel, in het werkmandje, naast
-het hoofdkussen zelfs! Ze wist het bij ervaring, als men zich ongelukkig gevoelt behoeft
-men maar een bundel open te slaan van Heine, Byron of <span class="pageNum" id="pb222">[<a href="#pb222">222</a>]</span>Lamartine—sedert kort Clotilde’s onafscheidelijken—om geheele bladzijden te vinden,
-volkomen toepasselijk op den toestand waarin men verkeert, een, schoon weemoedige,
-toch uiterst troostrijke ontdekking, maar een gevaarlijke bezigheid tevens; immers
-men eindigt met het leed, dat zoo diep gevoeld bezongen werd, zwaarder te vinden dan
-men eigenlijk eerst wel had vermoed.
-</p>
-<p>Het is heden de derde dag van het verblijf der Verschuere’s op Tjipanas. Gustaaf verslaapt
-zich—een zijner grootste genietingen sinds hij met verlof is. Eergister, gister nog,
-werd hij plotseling wakker op het gewone uur en greep naar zijn horloge met den schrik
-van iemand, die weet dat hem werk wacht, maar heden sliep hij rustig voort … Agnita
-sloot voorzichtig vensters en deuren: het heeft haar dikwerf genoeg gehinderd dat
-ze hem wekken moest.
-</p>
-<p>De beide jonge vrouwen brengen, in afwachting van zijn verschijning, den koelen morgen
-door in den tuin: vol van de bloemen, die alleen in een koud klimaat willen tieren
-en met haar eenvoudig schoon, te midden der tropische natuur, vriendelijke herinneringen
-wekken aan Holland’s kleine gaarden.
-</p>
-<p>»Zie eens hoe lief!« roept Clotilde met een blik op het mandje, dat ze samen vulden;
-»zou men niet denken dat wij ze met zorg geschikt hadden, zoo los liggen ze daar tusschen
-het groen, zoo harmonieeren de kleuren?… Ik zal het in je kamer zetten, maar dan moet
-je het onveranderd laten.«
-</p>
-<p>»Mag ik het voor iets anders bestemmen?« vraagt Agnita. »Je moet weten, er logeert
-een kennis van mij op <span class="corr" id="xd30e4134" title="Bron: Sindanglaija">Sindanglaya</span>, ik zou ze haar gaarne brengen.«
-</p>
-<p>»Een kennis …! Wie is het?«
-</p>
-<p>»Neen, je hebt haar nooit ontmoet. Ze zijn drie jaar op Padang geweest en nu komt
-ze regelrecht van Atjeh. Toevallig hoorde ik een paar dagen geleden dat ze hier was …
-arme ziel! Huntvelt moet op Atjeh blijven, maar zij kon niet langer … ze heeft er
-haar jongste kindje verloren en nu kregen de anderen malaria; je begrijpt …«
-</p>
-<p>Reeds heeft Clotilde de tuinschaar weggelegd, den grooten stroohoed vastgestrikt;
-ze wil het mandje met de bloemen zelve dragen … als ze terugkeert heeft ze de oogen
-vol tranen, maar nu niet over eigen leed.
-<span class="pageNum" id="pb223">[<a href="#pb223">223</a>]</span></p>
-<p>Men was bijna den geheelen dag buiten; van droomen en peinzen, van slapelooze nachten,
-van gebrek aan eetlust geen sprake meer! Het klimaat werkte hiertoe mede. Haast overal
-in Indië gelijkt de natuur op het mooie meisje, dat uw venster voorbij gaat, maar
-reeds den hoek der straat heeft omgeslagen als ge haastig zijt opgesprongen om haar
-te groeten; in het hooggelegen bergland der Preanger is ze als de jonge vrouw, die
-rustig bij u blijft om u den dag te veraangenamen; hier jaagt de zon u niet naar binnen,
-een uurtje nadat ge haar hebt welkom geheeten aan den goudblonden ochtendhemel; hier
-vervullen de vogels hun roeping niet, zooals in heeter oorden, of het muzikanten waren
-aan badplaatsen, die zich alleen ’s morgens en tegen het vallen van den avond laten
-hooren: ze zingen den langen lieven dag door; hier sluiten de bloemen haar pas geopende
-kelken niet voor den brandenden gloed, die ze dreigt te verschroeien, ze pronken en
-geuren tot haar bloeitijd is voorbij gegaan.
-</p>
-<p>In afwachting dat Agnita sterk genoeg zou zijn voor grooter tochten, maakte men wandelingen
-of rijtoertjes, een enkele maal ging Clotilde mede met Verschuere als hij te paard
-den omtrek doorkruiste, en wie haar van zoo’n ritje zag terugkeeren met wapperenden
-sluier en wild golvende haren, werd misschien getroffen door haar frissche schoonheid,
-zeker niet door de somberheid van haar voorkomen.
-</p>
-<p>Op zekeren avond kwamen de beide vriendinnen den heuvel af, langzaam, arm in arm en
-even druk als geheimzinnig pratend. Nauwelijks waren de lampen ontstoken of Agnita
-plaatste zich, met den uitroep dat ze nu een inval hadden gekregen zooals alleen vrouwen
-dien krijgen kunnen, aan Clotilde’s schrijftafel, nam rooskleurig papier, voorzien
-van Clotilde’s monogram, doortrokken van Clotilde’s lievelingsodeur … er was niet
-eens een minnend hart noodig om tusschen de regels door te lezen, wie achter mevrouw
-Verschuere’s stoel stond, toen het een na het ander drie van die rooskleurige vellen
-beschreven werden.
-</p>
-<p>Een dikke brief aan Nita’s adres ontvangen, nog vóór de rooskleurige verzonden was,
-bewees, dat niet, zooals ze beweert hadden, de vrouwen het monopolie hebben van zulke
-invallen. Onder nadere goedkeuring werd nu deze correspondentie voortgezet <span class="pageNum" id="pb224">[<a href="#pb224">224</a>]</span>met een ijver, die op den duur wel wat lastig dreigde te worden voor de geheimschrijfster.
-</p>
-<p>Weinig vermoedde Clotilde, toen ze zich meer en meer overgaf aan de zalige gewaarwording
-van te beminnen en bemind te worden, weinig vermoedde ze dat dit juichend ontwaken
-van een rein meisjeshart, dit verlangend uitzien naar een schoone toekomst er veel
-toe bijbracht om de verandering te bewerken, die van dag tot dag met haar gast plaats
-vond.
-</p>
-<p>Uren lang kon Verschuere daar liggen droomen, de half geloken oogen gericht op de
-bergen in het verschiet, blauwe wolkjes blazend in de nog blauwer lucht. ’t Bleef
-hier ’s morgens zoo stil, zoo koel, zoo rustig … er kwamen geen boodschappen van Zijn
-Excellentie, geen kommiezen om stukken, geen ambtenaren om voorspraak; hij kon zich
-weer eens overgeven aan zijn gedachten, weer een innerlijk leven leiden, niet telkens
-gestoord door invloeden van buiten. Voor het eerst sedert langen tijd had hij geen
-haast, werd hij niet voortgedreven door het denkbeeld hoeveel er nog moest worden
-afgedaan. ’t Scheen hem nu weer de moeite waard om te praten over kleinigheden; hij
-kon lachen om grappen, die hij op Buitenzorg flauwiteiten zou genoemd hebben; hij
-las voor het eerst sinds langen tijd iets wat geen betrekking had op koloniën of regeeringszaken;
-hij kwam bij een aandoenlijke passage tot de ontdekking dat hij ook nog zoo iets bezat
-als een hart; zijn geest was niet vermoeid meer; uit zijn oog verdween die verstrooide
-blik, die zoo menigmaal over Nita’s teêre schoonheid was heengegleden zonder ze te
-zien.
-</p>
-<p>Onvermengd en ongestoord genoot hij het heerlijk vacantiegevoel dat wij, arme werkmachines
-der negentiende eeuw, zoozeer behoeven. En zelden werd een vacantie zoo goed gebruikt,
-om een man er aan te herinneren dat er veel is wat het leven waard maakt om geleefd
-te worden, als de beide vriendinnen haar gebruikten, elkander aanvullend, gesteund
-door al de genoegens die een verrukkelijk klimaat, een liefelijke omgeving, een door
-goeden smaak verfijnde weelde geven kan.
-</p>
-<p>Freule Van Waliënhove was verwonderd over Verschuere zooals ze hem nu leerde kennen;
-zijn vrouw geenszins. Integendeel, sinds lang had ze geleefd in een staat van pijnlijke
-verbazing; sinds lang had ze zich afgevraagd of het niet een bange droom <span class="pageNum" id="pb225">[<a href="#pb225">225</a>]</span>was die haar kwelde, als ze die trotsche gestalte zich krommen, dat statige hoofd
-buigen zag; als ze de lippen, die eenmaal spraken van hooger, beter streven, zich
-zagen bezoedelen met vleierij, met onwaarheid, met kouden spot, en ’t was haar of
-ze nu eindelijk ontwaakte uit dien bangen droom. Voor een kalme, praktische, koel
-verstandige vrouw zou het onmogelijk geweest zijn, weg te redeneeren wat een driejarig
-verblijf op Buitenzorg leerde; de feiten, gelijk ze daar voor haar lagen, te veranderen,
-te verontschuldigen tot ze niet meer schenen te bestaan; de waarheid te omsluieren
-tot al haar naakte, scherpe hoeken verdwenen waren; maar aan vrouwen, die beminnen
-als Agnita, is in grooter mate dan aan haar minder gevoelige zusteren de gave geschonken
-van gelooven, de gave van met het licht harer liefde te verhelderen wat donker, met
-de kracht harer teederheid op te te heffen wat gezonken scheen.
-</p>
-<p>En misschien zijn die dwepende vrouwen in haar ongeschokt geloof dichter bij de waarheid
-dan de koel beredeneerde; immers een innerlijke stem zegt haar, dat onder de vele
-dikke lagen van het stof en gruis der aarde een bodem ligt, rijk aan het zuiverste
-erts; zegt haar, dat het haar reine handen zijn die de lagen van stof en gruis kunnen
-wegnemen, om het kostbaar metaal aan het licht te brengen.
-</p>
-<p>Agnita’s geloof werd niet beschaamd. Langzamerhand, onder het ruischen van den bergwind
-en het fluisteren van lieve stemmen, onder het wekken van goede gedachten en dierbare
-herinneringen brak ook in het zieleleven van Gustaaf Verschuere het oogenblik aan,
-dat aanbreekt in het zieleleven van de meesten onzer, het oogenblik waarin we plotseling
-stilstaan op den weg dien we betreden, en ons afvragen of dit wel de goede weg is,
-of we ons wellicht bedrogen hebben, of het niet een dwaalspoor was waarop we voortgingen
-met zoo haastigen tred.
-</p>
-<p>Nu, nu we twijfelen, gevoelen we plotseling vermoeienis, vermoeienis ten doode toe,
-en pijn aan onze voetzolen, en honger en dorst, en hoe de koude nijpt, of hoe de zon
-brandt … nu bedenken we op eens hoeveel we reeds verloren op dien tocht, dat ons was
-meegegeven door zorgzame handen en wel waard te worden meegedragen—al scheen het somtijds
-onzen gang te belemmeren.
-<span class="pageNum" id="pb226">[<a href="#pb226">226</a>]</span></p>
-<p>Helaas! wat hebben er tal van bloemen gebloeid langs het pad door ons afgelegd, bloemen
-van jeugd en liefde, die we ons niet den tijd gunden te plukken; wat zijn we ze haastig
-voorbij gegaan, zonder lach of groet, de kinderen die kransen vlochten in den tuin
-en er ons zoo gaarne mee zouden getooid hebben; wat hebben we ze dom vermeden de knapen
-en meisjes, die dansten in de weide en ons noodden om deel te nemen aan hun spel;
-waarom hebben we niet neergezeten in de vroolijke rustoorden, waarom niet gestoeid
-en gekoosd in de stille prieelen?
-</p>
-<p>Ach! wat zouden we gaarne terugkeeren! Helaas, de bloemen zijn verflenst en de kinderen
-spelen niet meer en in de prieelen hebben anderen plaats genomen.
-</p>
-<p>Maar was dan ten minste de prijs waarnaar we jaagden al die opoffering waard? Zullen
-we aan den eindpaal een belooning vinden, die zooveel gemis vergoedt?
-</p>
-<p>Met ontnuchterden blik beschouwt Verschuere het bestaan dat hij nu sedert jaren leidt.
-Niet meer zichzelf, maar het werktuig van meesters machtiger dan hij, gekluisterd
-aan de schrijftafel, slaaf van de pen, meer nog slaaf van verordeningen en reglementen,
-steeds vreemder wordend aan wat de wereld en de maatschappij en het menschelijk streven
-belangwekkend maakt, om op te gaan in het werk dat hem hier, in de natuur, zoo droog
-en ondankbaar schijnt: gouverneurs-generaal te helpen in het ten uitvoer leggen van
-den wil der steeds wisselende ministeries.
-</p>
-<p>Ze gaan aan zijn geest voorbij, de ambtenaren in den dienst der koloniën, die hij
-beurtelings heeft zien optreden in de hoogste betrekkingen. Meest waren ze oud en
-grijs voor ze den eindpaal bereikten, vermoeid van den langen tocht, knorrig over
-de hinderpalen hen in den weg gelegd, teleurgesteld dat de prijs, die hen uit de verte
-tegenblonk als goud, slechts verguld koper bleek.
-</p>
-<p>Maar dat waren nog de gelukkigsten. Als ze niet oud waren en niet vermoeid, als ze
-het doel van hun streven bereikten, nog gewapend met hun geheele uitrusting van overtuiging
-en beginsel, van plannen en idealen, dan waren ze de een na den ander gevallen, afgemat
-door sleur, geknot door bureaucratie, verlamd door kleingeestige tegenwerking, vermoord
-door gezag.
-</p>
-<p>Ze gingen aan hem voorbij, de oost-indische ambtenaren in ruste, zooals hij ze bij
-honderden had ontmoet in Neêrlands residentie. Oud-leden in den raad van Indië, oud-excellenties,
-oud-directeuren, <span class="pageNum" id="pb227">[<a href="#pb227">227</a>]</span>oud-generaals, die niets meer waren, van wie de Hollanders, die overal meer belang
-in stellen dan in de koloniën en hunne bestuurders, niet eens weten dat ze verdienste
-hebben jegens den staat, wien de straatjongens het als een scheldwoord durfden naroepen,
-wanneer hun tint sprak van een verblijf in Indië.
-</p>
-<p>Wat was ze, welbeschouwd, de hoogheid die in het niet verzinkt op den morgen dat men
-Java’s strand verlaat? de roem die—tenzij ze op het slagveld werd behaald—taant waar
-de indische zon ophoudt ze te beschijnen? Wordt de naam van wie nog zoo kleinen dienst
-bewees aan de wetenschap niet honderd malen verder gebracht door de faam? Ondervindt
-eenig Nederlander zoo weinig dank van zijn volk als de Nederlander die voor het belang
-van dat volk werkte onder de tropen? Meent men niet dat hij ruim beloond werd met
-zijn traktement, dat zoo groot schijnt aan wie het leven in Indië niet kent, met het
-pensioen dat zoo klein is voor wie er van moet bestaan in Holland?
-</p>
-<p>Midden onder zijn gepeins kwam een zachte hand de zijne zoeken. »Manlief,« vroeg Agnita,
-»heb je me laatst niet gezegd dat je pas over acht jaar kunt teruggaan?«
-</p>
-<p>»Over acht jaar min zeven maanden. Waarom vraag je dat?«
-</p>
-<p>»Dat is nog lang, vin je niet?… acht jaar!«
-</p>
-<p>»Min zeven maanden.«
-</p>
-<p>»Wat weet je dat precies! Verlang je soms ook?«
-</p>
-<p>»Och, welk mensch heeft niet wel eens een oogenblik dat hij verandering wenscht? Maar
-we mogen niet ondankbaar zijn; Indië is een goed land. Kijk eens voor je uit, kind,
-waar vin je dat?« en hij wijst op den Gedeh, die voor hen ligt, met de sawahs over
-zijn terrassen gespreid als licht fluweelen kleeden op mollige divans.
-</p>
-<p>»Ja, prachtig,« stemt ze toe. »Maar … Holland was toch ook wel lief! Vooral Gelderland.
-Je vondt het heel mooi, dat heb je zelf gezegd.«
-</p>
-<p>»O, zeker. Maar we zouden er ons op den duur toch vervelen.«
-</p>
-<p>»Wij ons vervelen! Och kom, zich vervelen doen alleen menschen die niet genoeg ontwikkeld
-zijn om zich bezig te houden. We houden beiden van studie, van kunst, van muziek,
-van reizen; dan verveelt men zich hier misschien, in Europa nooit; integendeel <span class="pageNum" id="pb228">[<a href="#pb228">228</a>]</span>men waardeert meer en meer het groote voorrecht van door zijn fortuin in staat te
-zijn zich aan zijn liefhebberijen te wijden.«
-</p>
-<p>»Ik zou me trouwens altijd als advokaat kunnen vestigen.«
-</p>
-<p>»Ja juist. Op een of ander lief plekje, niet al te ver van Bloemduin. Wat zouden ze
-dat thuis prettig vinden!«
-</p>
-<p>»En de tantes! Wat zouden die gelukkig zijn!«
-</p>
-<p>»En ik,« fluistert Agnita nauw hoorbaar.
-</p>
-<p>Dan sluit ze de oogen voor den Gedeh in zijn heerlijkheid en droomt van Bloemduins
-dennewouden.
-</p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch30" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e351">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="label">XXX</h2>
-<h2 class="main">JAMES ALS JOBSBODE.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Het is vijf uur in den namiddag en droog; iets wat niet elken dag gebeurt op Tjipanas;
-men heeft er dan ook dadelijk gebruik van gemaakt om niet, als naar gewoonte binnen,
-maar in de voorgalerij thee te drinken, en druk pratend letten de theedrinkers ter
-nauwernood op de enkele voorbijgangers, tot een karretje in volle vaart den heuvel
-komt afvliegen, om stil te houden voor het landhuis.
-</p>
-<p>»James!« roept mevrouw Verschuere, en dan, terwijl alle kleur wijkt uit haar gelaat:
-»De boodschap van den gouverneur!«
-</p>
-<p>De boodschap van den gouverneur … ze hebben er haar om uitgelachen, Gustaaf en Clotilde;
-haar gezegd hoe ze een kind geleek, dat op visite is en telkens angstig uitkijkt of
-de meid misschien reeds komt om haar te halen, maar toch, nu gevoelen ze beiden dat
-haar vrees op het punt staat bewaarheid te worden.
-</p>
-<p>»Alles wel?« vraagt Clotilde, terwijl ze den onverwachten gast een kop thee begint
-in te schenken.
-</p>
-<p>»Neen, alles even akelig!« roept James, in zijn oprechtheid soms vleiender dan menig
-hoveling; »alles even akelig sinds u weg zijt. Zijne Excellentie is stil en gedrukt,
-mevrouw<span class="corr" id="xd30e4203" title="Bron: ,..">…</span> minder goed gehumeurd, de jongens doen het onmogelijkste kattekwaad, wij adjudanten
-loopen rond als <i lang="fr">âmes en peine</i>, de diners zijn verschrikkelijk; niet om door te komen met dat onheilspellend <span class="pageNum" id="pb229">[<a href="#pb229">229</a>]</span>zwijgen … Ik dankte den hemel toen ik de opdracht kreeg hierheen te gaan … O ja, dat
-heb ik nog niet gezegd: onder nadere goedkeuring der dames ben ik belast met de aangename
-taak haar tot cavalier te verstrekken.«
-</p>
-<p>»Dus moet Verschuere weg?«
-</p>
-<p>»Helaas ja, Nita. Men heeft je man hoog noodig op Buitenzorg. Er is werk aan den winkel.
-Sinds een paar dagen hadden we al gemerkt dat er iets broeide—je weet, de nieuwsgierigheid
-is een deugd, die we druk beoefenen in het adjudantengebouw.—Nu van morgen hebben
-we het groote nieuws eindelijk gehoord.«
-</p>
-<p>»En?« klinkt het van drie kanten.
-</p>
-<p>»Daar je het in alle couranten lezen kunt, acht ik niet noodig er een geheim van te
-maken: de begrooting is afgestemd.«
-</p>
-<p>»De begrooting afgestemd!« herhaalt Verschuere. En dan met een plotseling geheel veranderd
-gelaat: »Dat is een slechte tijding.«
-</p>
-<p>»Nu valt het ministerie ook, niet waar?« vraagt Clotilde, die niet zeer bedreven is
-in politiek.
-</p>
-<p>»Natuurlijk.«
-</p>
-<p>»Dat zal papa spijten. En u ook, mijnheer Verschuere. Het was uw oom en zijn allerprettigste
-manier van zaken te behandelen, die papa verzoende met veel wat hinderlijk had kunnen
-worden zonder hem.«
-</p>
-<p>»Het ergste is dat de partij, die nu op het kussen komt, geheel andere denkbeelden
-aanhangt dan die uw vader met zooveel ijver dient … Dit is een hoogst gewichtige gebeurtenis,
-freule, die op het politiek leven van Zijn Excellentie grooten invloed zal uitoefenen.«
-</p>
-<p>»Nu begrijp ik, waarom je met zoo’n biddersgezicht uit je karretje stapte, Van Suylichem,«
-zegt het meisje met een poging tot opgeruimdheid.
-</p>
-<p>»Je komt ons niet alleen mijnheer Verschuere weghalen … want u vertrekt zeker spoedig?«
-</p>
-<p>»Ja, freule, ik ben besloten morgen vroeg terug te gaan.«
-</p>
-<p>Hij legt zijn hand op die van Nita, als om haar te troosten en laat die hand daar.
-Dan keert hij zich tot den adjudant.
-</p>
-<p>»Heb je nog meer zulke vroolijke berichten meegebracht?«
-</p>
-<p>»Ja, Hooglaan heeft ontslag gevraagd.«
-</p>
-<p>»Hooglaan! Ontslag? Onmogelijk!« roepen de dames.
-<span class="pageNum" id="pb230">[<a href="#pb230">230</a>]</span></p>
-<p>»’t Is toch zoo. Hij heeft een wenk gekregen; men zegt zelfs een zeer duidelijken
-wenk. Je moet weten, er wordt heel vreemd over gesproken; onder anderen beweert men
-dat hij anonieme brieven zou hebben geschreven.«
-</p>
-<p>»Wat een dwaasheid!« lacht Clotilde, »wie doet dat nu!«
-</p>
-<p>»Wat er van zij, een daarvan moet—door iemand die hem wou ontmoeten—Zijn Excellentie
-in handen zijn gespeeld in plaats van de persoon voor wie hij bestemd was.«
-</p>
-<p>»En wie was die persoon?« vraagt Clotilde weer. »Zeker een jonge dame. Toe, vertel
-dan toch! Hoort u dat, mijnheer Verschuere, Hooglaan geen adjudant meer!«
-</p>
-<p>»O zoo?« vraagt de algemeene secretaris, zich eindelijk losrukkend uit zijn gepeins,
-want hij is al dien tijd ver weg geweest in ministerraad en Tweede Kamer.
-</p>
-<p>»Het ergste is, dat hij naar zoo’n vreeselijken buitenpost wordt gestuurd,« roept
-James: »och hoe heet het ook weer? Enfin, iets afschuwelijks: anderhalve Europeaan,
-de dames schitterend door afwezigheid, een bevolking, die wat Hooglaan gewoon is het
-indisch nachtkostuum te noemen, veel te gekleed vindt …«
-</p>
-<p>»De slechtste plaats is nog te goed voor dien spion,« mompelt Verschuere.
-</p>
-<p>»U zult wel zeggen dat ik op een hollandsche courant gelijk, zooveel akeligheden heb
-ik te vertellen, maar … ik mag het toch niet verzwijgen. De Te <span class="corr" id="xd30e4240" title="Bron: Leurzes">Leurses</span> zijn te goede kennissen …<span class="corr" id="xd30e4243" title="Niet in bron">«</span>
-</p>
-<p>»Betreft het Amalia? Is ze … Heeft ze?«
-</p>
-<p>»Den lang gevreesden <i lang="fr">coup de canif</i> door haar huwelijkscontract gegeven, bedoel je? Neen, dat niet. Ofschoon ik betwijfel
-of dit erger zijn zou, dan wat er nu gebeurd is. ’t Schijnt dat ze te veel geld hebben
-verteerd: haar mooie toiletten en fijne dineetjes, zijn onzinnig hoog wedden bij de
-races, hebben de aandacht getrokken … Niet waar, men vermoedt bij een officier van
-administratie allicht zoo iets? Om kort te gaan, ’t is gebleken dat hij ’s lands gelden
-heeft gebruikt.«
-</p>
-<p>»Groote God! Is ’t mogelijk?« roept Verschuere.
-</p>
-<p>»Arme, arme vrouw«, zucht Agnita.
-</p>
-<p>»Maar er is toch niets bewezen? ’t Is nog maar een vermoeden niet waar?« vraagt Clotilde,
-vreeselijk ontsteld.
-</p>
-<p>»Ik vrees van niet, freule! Hij zit in preventieve hechtenis.«
-<span class="pageNum" id="pb231">[<a href="#pb231">231</a>]</span></p>
-<p>»En zij? O, wat moet er van haar worden? Was ik maar daar.«
-</p>
-<p>»Wees gerust, Nita. Mevrouw Paerel is dadelijk naar haar toegereden en heeft haar
-meegenomen naar huis.«
-</p>
-<p>»Gelukkig! Niet waar, kind, anders had ik je niet uit je hoofd kunnen praten, dat
-je op stel en sprong naar Buitenzorg moest? Maar weet je wel, James, dat dit een mooie
-trek is in mevrouw Paerel? Ze heeft een hekel aan Amalia; ze heeft het alleen gedaan
-om haar van erger terug te houden, daar ben ik zeker van.«
-</p>
-<p>»En hoe … hoe nam mama het op?« vraagt Clotilde straks.
-</p>
-<p>»O, doodkalm. Mevrouw Van Waliënhove zeide dat ze het lang had zien aankomen,« antwoordt
-de adjudant.
-</p>
-<p>»Zei ze dat?« roept Clotilde, en haar donkere oogen schieten vuur. »Maar mijn God!
-ze moet het toch weten, dat het alles haar schuld is, dat zij hen zoo ver heeft gebracht!…
-Zei ze dat? O, Nita, herinner je je nog die eerste soirée? Wat was het toen een lief
-paartje; hij zoo innig goed voor zijn mooie vrouw, zij zoo eenvoudig en bescheiden.
-Ze wou geen <span class="corr" id="xd30e4265" title="Bron: komedie">comedie</span> meer spelen: ze wou geen roem meer, alleen de goedkeuring van haar man! Herinner
-je je, wat ze gezegd had toen mijnheer d’Hannecour haar kwam vragen om op te treden:
-»Weten ze het hier ook al? Mijn God, moet ik dan mijn geheele leven dat »Nederlandsche
-Tooneel« achter me aansleepen als een veroordeelde zijn kogel?« Maar mama had iemand
-noodig die reciteeren kon … ze heeft haar gedwongen, ze heeft gedreigd hen te laten
-overplaatsen naar Atjeh … en die twee jonge levens zijn verwoest! Nita,«—de groote
-brandende tranen, zoo lang weerhouden, stroomen nu over het bleek gelaat—»je wilt
-haar zeker schrijven, morgen … ik verzend dadelijk een brief aan papa; wij moeten
-helpen, het is onze schuld!«
-</p>
-<p>Als een uur later de lampen ontstoken zijn, Van Suylichem bij eene illustratie is
-ingedut, Clotilde met koortsachtigen haast voortschrijft aan haar brief, komen de
-heer en mevrouw Verschuere te voorschijn uit het logeergebouw en wandelen den grooten
-weg op.
-</p>
-<p>Het is niet wat men in Indië een mooien avond noemt. De maan is in haar eerste kwartier,
-de omtrekken der bergen zijn nevelachtig, de wolken grauw en donker, maar er stijgen
-vriendelijke geruchten op uit de dessa: er is een geheimzinnig ritselen <span class="pageNum" id="pb232">[<a href="#pb232">232</a>]</span>als van teedere ontmoetingen in het geboomte … het is een avond voor man en vrouw
-om hand aan hand te gaan, een avond om hoog boven het klokje dat tot scheiden roept
-een ander klokje te hooren van ver over den oceaan, het klokje dat van de dorpskerk
-luidde, toen de handen, die nu elkaar zoeken, werden ineen gelegd.
-</p>
-<p>»Ben je hier dan zoo gelukkig geweest, liefste?« vraagt hij.
-</p>
-<p>»Ja, onbeschrijfelijk gelukkig! O, ik wenschte dat het nog een klein poosje had kunnen
-duren en dat ik dan … had mogen sterven.«
-</p>
-<p>»Sterven? Dwaasheid. Ik wou je juist het tegenovergestelde voorslaan. Ik wou leven,
-een nieuw leven beginnen, een leven met en voor elkaar!«
-</p>
-<p>»Dat kan immers niet met deze betrekking.«
-</p>
-<p>»Het moet kunnen. Ik zal me terugtrekken uit al die regeeringszaken. ’t Helpt nu toch
-niet meer: ’t is zelfs de vraag of Van Waliënhove zal kunnen staande blijven … Ik
-beloof je, van nu af wil ik meer voor je wezen, Nita; we zullen er den tijd afnemen
-om gelukkig te zijn!«
-</p>
-<p>»En … verliefd!«
-</p>
-<p>»En verliefd. Maar dan moet je me één ding beloven. Je moet rustig hier blijven, tot
-je weer sterk bent en gezond. Voor mij komen drukke dagen. Maar wanneer die voorbij
-zijn, dan, ik beloof het je, dan zal ik alles voor je wezen.«
-</p>
-<p>Als ze lang daarna te zamen den salon betreden, ontwaakt Van Suylichem uit zijn dutje
-met een kreet van verrukking.
-</p>
-<p>»Wel, Nita, wat zie je er goed uit! Wat ben je bijgekomen! Ik dacht het van middag
-zoo niet: maar ’t is bepaald kolossaal. Goddank, nu kan ik weer naar Bloemduin schrijven;
-’t is me in geen half jaar gebeurd.«
-</p>
-<p>»Foei. James!«
-</p>
-<p>»Ja. Wat moest ik doen? Er om jokken wou ik niet, de waarheid zeggen kon ik niet.«
-</p>
-<p>»Enfin, ’t is nu voorbij. Ik ben nu volmaakt wel.«
-<span class="pageNum" id="pb233">[<a href="#pb233">233</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch31" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e358">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="label">XXXI</h2>
-<h2 class="main">GEVAREN VAN EEN INDISCH BOSCH.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">De linten harer muts zedig om de driedubbele kin gestrikt, de dikke witte handen in
-den reusachtigen schoot gevouwen, verklaarde juffrouw Kwake, dat nu mijnheer Verschuere
-weg en die levenmaker in zijn plaats gekomen was, ze vreesde heel wat te stellen te
-krijgen met het »jonge goedje«. Maar Marie, de mooie kamenier en Jansen, de aardige
-opzichter—die bijzondere redenen hadden om een niet al te groote waakzaamheid bij
-juffrouw Kwake te wenschen—noodigden haar om een glaasje sherry te drinken, <span class="corr" id="xd30e4295" title="Bron: wél">wèl</span> wetend dat ze alleen de wereldsche zaken zoo ernstig opnam, als ze zich nog niet
-bemoedigd had. Daar ze zich meest vier- of vijfmaal daags bemoedigde, had niemand
-reden om in haar de duenna te zien; er werd gecroquet, gebiljard, ja, zelfs een enkele
-maal, met de nu geheel herstelde kleintjes van mevrouw Huntvelt, blindemannetje gespeeld
-op het gazon.
-</p>
-<p>Wel vroeg Clotilde, nog min of meer Heine-achtig gestemd, zich soms af, of ze niet
-aan vlagen van zwaarmoedigheid moest lijden, en hinderde haar de gedachte dat Van
-Beevelant nu blootstond aan al de vinnigheid der stiefmoederlijke aanvallen; maar
-daar meldde de courant dat »Zijne Excellentie besloten had om, ter bevordering van
-land- en volkenkennis bij zijne zonen, hen onder leiding van hun gouverneur een reis
-te laten maken over Java!«
-</p>
-<p>Toen het bericht bevestigd was door een langen brief aan het adres van mevrouw Verschuere,
-zette Clotilde zich dadelijk tot schrijven, om papa te bedanken voor wat ze zijn »subliem
-idée« noemde. En ’t was uit den grond van haar hart dat ze er bijvoegde:
-</p>
-<p>»Ik weet, vadertje, dat het eigenlijk niet behoort voor een geëngageerd paar, dat
-ze zich zoo goed weten te schikken in de scheiding, maar Frans’ brieven aan Agnita
-zijn opgewekt, zelfs vroolijk, en wat mij betreft, ik ben tevreden, om niet te zeggen
-gelukkig. Vreemd, niet waar? Of zou het misschien komen doordat wij niet zooveel behoeven
-te vragen van het heden als anderen wie de toekomst niet het hoogste en beste belooft?«
-<span class="pageNum" id="pb234">[<a href="#pb234">234</a>]</span></p>
-<p>Ook mevrouw Verschuere had weinig te wenschen overig na dien laatsten avond met zijn
-schoone beloften; alleen zou ze op haar brieven gaarne een ander antwoord ontvangen
-hebben dan korte epistels in telegramstijl. Maar ze wist dat er dezer dagen over groote
-belangen en moeielijke kwesties werd gehandeld in het kabinet van den landvoogd, en
-troostte zich met het denkbeeld dat een crisis nooit lang duren kan en het na de crisis
-alles anders worden zou.
-</p>
-<p>Bijna dagelijks werden uitstapjes ondernomen, grooter naarmate reeds bezocht was wat
-in de buurt lag, prettiger naarmate men zich beter leerde wapenen tegen de regenbuien,
-die, ofschoon te verwachten in dezen tijd van het jaar, altijd onaangename verrassingen
-bleven; gemakkelijker naarmate men zich gewende aan de wegen, die reeds den invloed
-begonnen te vertoonen van den westmousson.
-</p>
-<p>Sinds lang was er sprake van een tochtje naar de watervallen van Tji Burm, maar telkens
-kwam er iets tusschenbeide. Toen eindelijk een dag bepaald en de morgen van dien dag
-aangebroken was, wenschte men elkaar geluk het zoolang te hebben uitgesteld; men trof
-een bedekte lucht. Een bedekte lucht! het eenig denkbaar geval dat bij het oostersch
-klimaat een buitenpartij genot kan zijn; de tropische natuur zonder brandenden zonnegloed,
-’t is of men een geestige vrouw aantreft in zachte stemming; nu men de pijlen van
-haar vernuft niet heeft te vreezen, kan men eerst de gaven van haar hart, de schoonheid
-van haar gelaat waardeeren.
-</p>
-<p>Men had afgesproken klokslag zeven te vertrekken, en daar er drie dames meegingen—waarvan
-eene kleintjes achterliet—was het dus over half acht alvorens men op weg kon gaan.
-</p>
-<p>Het gezelschap bestaat uit mevrouw Huntvelt, wier kinderen, dank zij het heerlijk
-klimaat, geheel hersteld zijn en die, nu eindelijk van zorg bevrijdt, haar jong hart
-en jong gezichtje terugvindt bij al de genoegens die de dames van Tjipanas haar aandoen;
-de heer Paerel, die, op weg naar zijn proeftuin, zich gaarne aansloot bij het vroolijk
-clubje; een overste van de marine, oud vriend der Van Waliënhove’s, die op <span class="corr" id="xd30e4309" title="Bron: Sindanglaija">Sindanglaya</span> logeert tot herstel zijner in het vroolijk Batavia geschokte gezondheid, en Van Suylichem
-met zijne beide dames.
-</p>
-<p>Het is nog vrij koud en dus besluit men te beginnen met een <span class="pageNum" id="pb235">[<a href="#pb235">235</a>]</span>wandeling, om dubbel te kunnen genieten van dat overschoon panorama, een tropisch
-landschap, langzaam rijzend uit den morgendamp. Maar mevrouw Huntvelt is een Amsterdamsche
-en vindt dus een bergpad vermoeiend, de overste, die liever niet bekent dat hij geen
-twintig, ja zelfs geen veertig meer is, houdt zich of hij zijn voet gestooten heeft
-en beiden beklimmen de paardjes. Weldra volgt Clotilde met haar cavalier hun voorbeeld:
-zij wenschen binnen den kortst mogelijken tijd boven te zijn, om daar van het vergezicht
-te genieten vóór de stijgende zon dit verhindert.
-</p>
-<p>Mevrouw Verschuere is uit den aard der zaak de laatste bij een gelegenheid als deze:
-paardrijden werd haar verboden, van een voertuig kan geen sprake zijn bij de smalle
-bergpaadjes; dus moet ze gedeeltelijk wandelen, gedeeltelijk per draagstoel het doel
-van den tocht trachten te bereiken. Bevreesd tot last te zijn, stelt ze dikwerf voor
-thuis te blijven, maar ze moet altijd eindigen met aan den algemeenen drang toe te
-geven en meegaan, wat ze met een dankbaar lachje gaarne doet: ’t is zoo’n heerlijke
-gedachte dat ieder wat wil opofferen om haar genoegen te geven.
-</p>
-<p>James rijdt stapvoets voort naast haar tandoe, zonder die ook maar één oogenblik te
-verlaten, men vindt dat door de gewoonte natuurlijk; alleen de overste, vreemdeling
-in de Buitenzorgsche wereld, verwondert zich reeds sedert verscheidene dagen over
-de verhouding »van die twee luidjes« en hij zet nu zijn paard in draf om Paerel in
-te halen, met het doel daaromtrent eens iets naders te hooren.
-</p>
-<p>De directeur glimlacht medelijdend, bijna spottend.
-</p>
-<p>»Hoe komt u op het denkbeeld, overste?«
-</p>
-<p>»Ik mocht eer vragen hoe u niet op het denkbeeld komt.«
-</p>
-<p>»’t Is neef en nicht, eigen zusters kinderen, te zamen grootgebracht!«
-</p>
-<p>»Wat bewijst dat?«
-</p>
-<p>»Maar ik zeg u, dat er geen kwestie is van zoo iets! ’t Idee! mevrouw Verschuere,
-die zoo geheel opgaat in haar Gustaaf?«
-</p>
-<p>»Zoo?« vraagt de zeeman. »Dat doet me pleizier.« Straks, na een lange pauze, waarin
-zijn gedachten terug gingen naar een veelbewogen tijd in zijn eigen leven, vraagt
-hij: »En het jonge mensch?«
-<span class="pageNum" id="pb236">[<a href="#pb236">236</a>]</span></p>
-<p>De heer Paerel ziet juist een plantje aan den weg, dat hem bijzonder veel belang inboezemt,
-hij vergeet te antwoorden en de overste rijdt verder.
-</p>
-<p>»Wonderlijk toch!« peinst hij. <span class="corr" id="xd30e4332" title="Niet in bron">»</span>Als iemand twee kinderen met vuur zag spelen en hij waarschuwde het meisje, maar liet
-den jongen zijn gang gaan, zou men dat onverantwoordelijk vinden; in een geval als
-dit denkt ieder aan de vrouw, niemand aan den man. Alsof die geen kwaad kon!«
-</p>
-<p>Er gaat in de stilte van den morgen een vroolijk rumoer op uit de kleine cavalcade:
-de paardjes schijnen niets liever te wenschen dan deel te nemen aan dit pleiziertochtje
-en hinneken nu eens in koor, dan weer in solo; de koelies, gewoon aan draagstoelen,
-belast met dames die van taille niet zoo jeugdig zijn als van hart, wenschen elkaar
-geluk met het lichte vrachtje; de Soendaneesjes, die achteraan komen en de manden
-vol etenswaren dragen, doen dit zoo welgemoed alsof ze meenden dat de inhoud voor
-hen bestemd was.
-</p>
-<p>Zoo een van hen die illusie koesterde, zou ze hem spoedig benomen worden; men was
-nog geen uur op weg of er werd halt gehouden, om wat de gelukkigen der aarde »een
-vreeselijken honger« noemen, te stillen. Het was niet overbodig dat men zich een weinig
-versterkte, want ofschoon het koel en frisch bleef, werd de inspanning met ieder oogenblik
-grooter, de weg steil en moeilijk, glad van de gevallen regens, op sommige punten
-door kuilen en onverwachte hinderpalen zelfs een weinig gevaarlijk.
-</p>
-<p>Clotilde, die haar eigen vos bereed, had moeite het vurig dier over de smalle bamboebrugjes
-heen te krijgen; mevrouw Huntvelt, even Amsterdamsch nu het op rijden als toen het
-op loopen aankwam, gilde letterlijk van angst zoo dikwerf haar paardje uitgleed, wat
-nog al eens gebeurde; de heeren hadden handen vol werks; de koelies, die de tandoe
-droegen, verwisselden elk oogenblik van schouder, zetten haar telkens neer, bliezen
-en hijgden als postpaarden.
-</p>
-<p>»Ik wed dat je medelijden met hen hebt?« vraagt James lachend, als Nita zegt dat ze
-liever wil uitstappen.
-</p>
-<p>»Neen, <span class="corr" id="xd30e4340" title="Bron: maaar">maar</span> het zien van hun inspanning hindert me. Ik zou me laten dragen als ik niet loopen
-kon, nu is het niet noodig. <span class="pageNum" id="pb237">[<a href="#pb237">237</a>]</span>Vin je goed dat ze met je paard en de tandoe vooruitgegaan? Dan kunnen wij langzaam
-volgen.«
-</p>
-<p>Zij waren nu in het woud. Een leger van reuzen, maar ook een slagveld vol gevallenen,
-een tuin met purperen bloesems en sneeuwwitte <span class="corr" id="xd30e4347" title="Bron: orchydeën">orchydeeën</span>, met ragfijne varens en wonderschoone boschvruchten, een bodem bedekt met vergankelijkheid,
-gifplanten en reptielen, en om en door dat alles een net van lianen, rottans en slingerplanten,
-het kleine verstikkend, zich vastklampend aan het groote, de levende en de dooden
-omvattend in één groote omhelzing.
-</p>
-<p>Er is iets geheimzinnigs in dat werken eener grootsche natuur, iets meêdoogenloos
-in dat vergaan en vernietigen … de jongelieden hooren hunne voetstappen, het ruischen
-der dorre bladeren, als de zoom van Agnita’s kleed ze beroert; zoo eenzaam is het
-rondom hen, dat als nu of dan de slag van een vogel weerklinkt boven hunne hoofden,
-ze opschrikken van dit geluid; zoo eenzaam, dat Nita het gelach en gepraat, haar straks
-een ergernis, terugwenscht, liever dan deze verlatenheid, deze stilte.
-</p>
-<p>»Zoo ernstig?« vraagt James en ziet haar in ’t gelaat.
-</p>
-<p>»Wie zou hier niet ernstig gestemd worden?« antwoordt ze en tuurt met droomerigen
-blik naar de blauwe lucht, die het bladerdak hier en daar laat doorschemeren. »Hoor
-je dat, heel in de verte, dat donderend beuken van de watervallen op de rotsen? Is
-het niet als een stem uit andere oorden?«
-</p>
-<p>Ze staan een oogenblik stil om te luisteren. Daar weerklinkt, dicht bij hen, de klagende
-roep van de woudduif, straks beantwoord door het teeder gekir van zijn gaaike.
-</p>
-<p>Met den wrevel, die hem soms aangrijpt in het bijzijn van Agnita, roept James: »Hoor
-je dat? Ik dacht dat het hier te hoog was voor de liefde!«
-</p>
-<p>»Te hoog voor de liefde?« vraagt ze verwonderd over zijn gezegde, maar meer nog over
-den korten, schellen lach, waarvan het vergezeld ging. »Te hoog voor de liefde? Neen,
-juist een plekje er voor: zoo ver van de aarde, zoo dicht bij den hemel!«
-</p>
-<p>De jonge man antwoordt niet. De muziek harer stem boeit hem, maar ternauwernood begrijpt
-hij wat ze zegt, zoo wild <span class="corr" id="xd30e4359" title="Bron: aagt">jaagt</span> en bruist het in hem. Ver van de aarde! dicht bij den hemel! God … hij was nooit
-dichter bij de aarde!
-<span class="pageNum" id="pb238">[<a href="#pb238">238</a>]</span></p>
-<p>Straks, als ze een kleinen heuvel hebben bestegen en ze een oogenblik leunen blijft
-op zijn arm, om adem te scheppen, ziet ze hem toevallig in het ontroerd gelaat.
-</p>
-<p>»Wat scheelt er aan?« vraagt ze bezorgd. »Er is toch niets dat je hindert? Kom, kijk
-eens om je heen. Ik zou anders haast gaan gelooven, dat het niet aan je besteed is.«
-</p>
-<p>Ze heeft gelijk; het is niet aan hem besteed; hij ziet niets van de heerlijkheid rondom
-zich, hij ziet in geheel deze groote ruimte slechts één kleine stip, hij voelt slechts
-den arm die in den zijnen ligt, den warmen adem, die heenstrijkt over zijn gelaat,
-het fijne handje dat zijn schouder zoekt, zoo vaak ze steun behoeft—en niets, niets
-anders!
-</p>
-<p>»Laat me vooruit gaan,« vraagt hij straks. »Laat me de anderen roepen.«
-</p>
-<p>»Ik vrees dat ze te ver weg zijn om ons te hooren.«
-</p>
-<p><span class="corr" title="Bron: «">»</span>De koelies dan, om je te dragen.«
-</p>
-<p>»Nu reeds?… ’t Is waar, het vermoeit je misschien me zoo voortdurend vast te houden.«
-</p>
-<p>»Me vermoeien?« roept hij. Maar dan schor en vreemd: »Ja.«
-</p>
-<p>Dat de vrouw, die een groote liefde koestert, zoo ongevoelig wezen kan voor wat ze
-in anderen wekt! Dat het geluk van zich door haar echtgenoot bemind te weten zelfs
-een ziel, zoo sympathiek als de hare, vreemd kan maken aan den strijd van een vriend;
-dat ze zoo ziende blind, zoo hoorende doof kan zijn! Beleedigd door dat korte »ja«,
-roept ze nu zelve:
-</p>
-<p>»Djan! Djan! Djan!« ’t Is de naam van den jongen, aan wien James zijn paard vertrouwde.
-</p>
-<p>Maar er komt geen antwoord.
-</p>
-<p>Is het de eenzaamheid, die haar nu op eens begint te beangstigen? Of misschien de
-brandende gloed der hand, die haar wordt toegestoken bij het overgaan van wankelende
-bruggetjes, het vermijden van poelen of plassen? Of misschien dat die hand de hare
-nog vasthoudt wanneer ze geen steun meer behoeft?
-</p>
-<p>Wat er van zij, haar stem trilt en haar gelaat kleurt zich met hooger blos, terwijl
-ze zenuwachtig uitroept: »Ik vind het niets aardig van de anderen, ons zoo aan ons
-lot over te laten.« En straks, als hij niet antwoordt, maar haar blijft aanzien met
-dien vreemden blik: »Ik wou dat we bij hen waren.«
-<span class="pageNum" id="pb239">[<a href="#pb239">239</a>]</span></p>
-<p>»O, we zullen ze dadelijk inhalen. Daar ben ik zeker van.«
-</p>
-<p>Hij brengt beide handen aan den mond en roept uit alle macht, schreeuwt als een bezetene.
-Want gevoelt zij slechts een onbestemde vrees, hij weet wat het gevaar is dat hen
-dreigt, hij kent het aan den woesten drang, waarmee het bloed hem naar hoofd en hart
-vliegt.
-</p>
-<p>»We moeten geduld hebben, Nita … Waarom loop je zoo hard?<span class="corr" id="xd30e4386" title="Bron: ..">…</span> leun meer op me … Nita … je bent toch niet bang?«
-</p>
-<p>»Neen, dat niet; maar..«
-</p>
-<p>»Maar je wordt moe. Hou me steviger vast, ’t is hier zoo glad en een beetje gevaarlijk
-met het ravijn.«
-</p>
-<p>»Roep nog eens; wil je?«
-</p>
-<p>Hij gehoorzaamt, maar het blijft stil.
-</p>
-<p>Straks moet hij de gestalte, die beeft van overspanning en met elk oogenblik zwaarder
-leunt op zijn schouder, omvatten, om haar voor vallen te behoeden.
-</p>
-<p>»Vin je het niet akelig, James?« vraagt ze in haar angst, »vin je het niet akelig
-zoo met ons beiden in dit groote bosch?«
-</p>
-<p>»Akelig?« hijgt hij. »O neen! zalig …«
-</p>
-<p>Nu begrijpt ze. Op eens. Alsof een gordijn werd weggeschoven van voor haar oogen.
-</p>
-<p>»God! Nita! laat me niet lost het ravijn … God! mijn lieveling!«
-</p>
-<p>Hij heeft haar gegrepen, in zijn armen gehouden, aan zijn borst geklemd …
-</p>
-<p>»O, James!«
-</p>
-<p>Er is in dien uitroep een droefheid, een teleurstelling zóó groot, dat hij op eens
-tot het volle besef komt van zijn onvoorzichtigheid; hij laat haar los, en wanneer
-ze nu doodsbleek, bevend over al haar leden, leunt tegen een boomstam, verwijdert
-hij zich langzaam met gebogen hoofd en het gevoel van een misdadiger.
-</p>
-<p>Als hij een oogenblik later hoort hoe ze een zwakke poging doet om te roepen, schreeuwt
-hij met bijna bovenmenschelijke kracht.
-</p>
-<p>Nu, nu het te laat is, komt er antwoord. Van meer dan één kant klinken stemmen. Uit
-de verte komt het geluid tot hen van een paard, dat in draf nadert.
-<span class="pageNum" id="pb240">[<a href="#pb240">240</a>]</span></p>
-<p>James is teruggekeerd op zijn schreden. »Nita, <span class="corr" id="xd30e4409" title="Bron: eén">één</span> woord! Ik bid je Nita, vóór de anderen komen …«
-</p>
-<p>Ze ziet hem aan met droeven blik. »Je hadt gelijk, James,« zegt ze langzaam, fluisterend
-bijna, »je hadt gelijk; het is hier te hoog voor de liefde … zooals jij ze begrijpt
-ten minste.«
-</p>
-<p>Dan wendt ze het hoofd naar den heer Paerel, die komt aanrijden zoo vlug de weg zulks
-toelaat.
-</p>
-<p>»Eindelijk!« roept de directeur. »Waar blijft u toch? we werden ongerust, de anderen
-wachten bij de grot …«
-</p>
-<p>»Onze koelies zijn weg, geloof ik,« brengt Agnita aarzelend uit.
-</p>
-<p>»Wel neen, die zitten hier achter den heuvel hun strootje te rooken.«
-</p>
-<p>»Iedereen heeft ons in den steek gelaten. Van Suylichem’s jongen …«
-</p>
-<p>»Hij komt daar aan met uw paard, mijnheer Van Suylichem. Ik heb hem gezegd mee terug
-te keeren. Maar … wat is u ontdaan? En u ook, mevrouw! Er is toch geen ongeluk gebeurd!«
-</p>
-<p>»Ja, een groot ongeluk!« roept James, springt in den zadel en rijdt weg in woesten
-galop, aan Agnita overlatend zijn wonderlijk gedrag te verklaren.
-</p>
-<p>»We waren bijna in het ravijn gevallen,« begint ze. »James is erg geschrikt en … heelemaal
-in de war. En ik … ben zoo moe.«
-</p>
-<p>»Wat spijt het me dat we niet bij elkaar zijn gebleven! Maar wie kon ook denken …
-o, daar zijn ze met den draagstoel!«
-</p>
-<p>Er is veel noodig om den heer Paerel op een denkbeeld te brengen, wanneer dat denkbeeld
-geen betrekking heeft op zijn vak; hij laat gaarne alle ontdekking, vermoedens en
-invallen aan zijn Annet over, maar—deze ontmoeting in het bosch verdrijft zoo ten
-eenemale alle botanische gedachten uit zijn geleerd brein, dat hij een oogenblik ook
-in andere zaken helder ziet; hij herinnert zich de vermoedens van den overste, brengt
-die vermoedens in verband met de ontsteltenis der jonge lieden en besluit de tandoe
-van mevrouw Verschuere niet meer te verlaten.
-</p>
-<p>Als in een droom voegt Agnita zich bij het gezelschap, dat neiging heeft getoond om
-knorrig te worden over het onverwacht oponthoud, maar deelnemend wordt zoodra ze tot
-hen komt met haar afgemat gezichtje en gescheurde laarsjes; als in een droom volgt
-ze hen naar de grot en is zoo diep in gedachten verzonken, dat <span class="pageNum" id="pb241">[<a href="#pb241">241</a>]</span>ze vreeselijk schrikt wanneer het traditioneel pistoolschot wordt gelost om de duizenden
-vleermuizen, die aan de wanden hangen, te doen opvliegen. Daarop zit ze met de anderen
-terneer bij de watervallen, die als schitterende sluiers afhangen van de zwarte rotsen,
-stemt beurtelings Clotilde toe dat het verrukkelijk mooi, mevrouw Huntvelt dat het
-zooveel angst en vermoeienis niet waard en den overste dat het een griezelig plekje
-is, veel te kil en te vochtig om er iets anders te willen doen dan dadelijk weer opbreken.
-</p>
-<p>Vrouwen als Annet Paerel oefenen haar invloed uit, ook al zijn ze van haar mannen
-gescheiden door al de berggevaarten der Preanger. Als men op Tji-Bodas rondom de rijsttafel
-is gezeten en de gastheer van de dame aan zijn linkerhand slechts verstrooide antwoorden
-ontvangt; als hij opmerkt dat Van Suylichem drukker praat en meer champagne gebruikt
-dan dienstig zijn kan, is het hem of een welbekend gezicht zich tot hem keert met
-vriendelijke bezorgdheid, of de welbekende stem met de hartelijke drukte haar eigen,
-uitroept: »Daar moeten we iets aan doen, Paerel!«
-</p>
-<p>Dadelijk na het middagmaal wordt een kop koffie gebruikt, haastig, staande, met angstige
-blikken naar de lucht, die nu wel wat al te bedekt is.
-</p>
-<p>»We moeten voortmaken, freule,« zegt de overste, terwijl hij haar helpt opstijgen:
-»Ik vrees dat we een nat pak krijgen.«
-</p>
-<p>»Zou het,« vraagt nu de directeur, met het oog op een mogelijke regenbui, »niet best
-zijn dat elk der heeren een dame voor zijn rekening nam en die zoo gauw mogelijk thuis
-bracht, zonder zich om het overige gezelschap te bekommeren?«
-</p>
-<p>»Maar u vergeet dat we een cavalier minder hebben dan van morgen,« roept Agnita in
-waren doodsangst.
-</p>
-<p>»Dacht u werkelijk dat ik eene der dames zonder geleide zou laten teruggaan? Wel,
-mijn vrouw vergaf het me nooit! Neen, de proeftuin loopt niet weg en wat ik hier te
-doen heb kan even goed morgen gebeuren als vandaag. ’t Was trouwens dadelijk mijn
-plan.«
-</p>
-<p>Men meende zich te herinneren dat de heer Paerel dezen morgen andere plannen had,
-maar men vond het allerliefst.
-</p>
-<p>»Freule, mag ik de eer hebben? Iedere minuut is er een!« <span class="pageNum" id="pb242">[<a href="#pb242">242</a>]</span>roept de overste en rijdt met zijn dame het terras af.
-</p>
-<p>»Mijnheer Van Suylichem, zoudt u zich met de zorg voor mevrouw Huntvelt willen belasten?
-Dan mag ik wel bij u blijven, niet waar?«
-</p>
-<p>Agnita weet niet of hij iets vermoedt, iets begrepen heeft; daarom is het zeer onvoorzichtig
-wat ze doet, maar ze kan het niet laten, ze steekt hem haar ijskoud handje toe en
-zegt: »Dat is lief van u, mijnheer Paerel.«
-</p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch32" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e365">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="label">XXXII</h2>
-<h2 class="main">TERUG OP BUITENZORG.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Mevrouw Verschuere is sints een paar uur thuis en alleen; zóó alleen als slechts een
-vrouw zonder kinderen zijn kan in haar eigen woning.
-</p>
-<p>Ze loopt rond met het eigenaardige gevoel, dat na een afwezigheid ons de bekende voorwerpen
-doet begroeten als oude vrienden; ze gaat eens naar haar bloemen en plukt een paar
-dorre blaadjes af; ze bekijkt de jonge hondjes, kort vóór haar vertrek geboren; ze
-geeft de vogels een stukje suiker en tracht zich wijs te maken dat ze haar gemist
-hebben; ze overtuigt zich dat haar poesjes de vrouw nog kennen … dan schikt ze de
-ornamenten in het boudoir wat terecht, dan begint ze thee te zetten, dan kijkt ze
-op de pendule en vraagt zich af, of die wel gelijk is met de klok in de achtergalerij;
-haar docht het moest later wezen.
-</p>
-<p>Neen, alle klokken zijn precies gelijk, ’t is drie en een halve minuut over vijven.
-</p>
-<p>Dan zinkt ze met een zucht in den schommelstoel en begint te wippen. Maar om lang
-te wippen zonder zenuwachtig te worden moet men een indische zijn; dus springt ze
-op en zegt tot zich zelve dat het Verschuere’s schuld niet is, iets wat ze reeds honderdmalen
-tot zich zelve gezegd heeft sedert ze dezen morgen zijn telegram ontving op Tjiandjoer.
-</p>
-<p>Immers, wat kan hij er aan doen, als Zijne Excellentie hem <span class="pageNum" id="pb243">[<a href="#pb243">243</a>]</span>op zoo’n ongelegen oogenblik die opdracht geeft? ’t Is natuurlijk een zaak van gewicht,
-een zaak waarbij alles afhangt van een spoedige behandeling! Morgen vergadert de raad
-van Indië in buitengewone zitting, daar staat het zeker mede in verband; misschien
-moet hij inlichtingen geven, die geen ander verstrekken kan …
-</p>
-<p>Daar valt haar blik in den spiegel: hoe zal hij vinden dat ze er uitziet? Zal hij
-opmerken dat ze bleek, dat ze weer achteruitgegaan is? Had ze maar kunnen rusten van
-middag, ’t zou haar wat hebben opgeknapt. Maar ze heeft zich met ongewone zorg gekapt
-en gekleed en och! als hij komt zal ze er zeker goed uitzien; ze ziet er altijd goed
-uit als ze gelukkig is.
-</p>
-<p>Gelukkig!… waarom heeft ze toch ook die slechte gewoonte zich van alles te veel voor
-te stellen?
-</p>
-<p>Natuurlijk dat hij, vermoeid van dien rit heen en terug naar Batavia, natuurlijk dat
-hij, met al die drukten aan zijn hoofd, niet zoo opgewonden kan zijn als zij, die
-in de laatste dagen aan niets dan dit weerzien heeft gedacht.
-</p>
-<p>»En, kleintje, hoe heb je het gehad?« vraagt Verschuere straks, als hij zijn bad genomen
-heeft en nu geheel verfrischt naast haar zit aan de theetafel. »Veel regen, niet waar
-en weinig afleiding?«
-</p>
-<p>»Och, we hebben ons geen oogenblik verveeld. De dagen vlogen om.«
-</p>
-<p>»Werkelijk? Nu, des te beter. Clotilde is dan ook een gastvrouw om je zelfs door een
-westmousson op Tjipanas heen te helpen. Maar nu ik je aankijk … zie je er niet zoo
-goed uit, als ik daar straks aan den trein wel meende; niet zoo goed ten minste als
-ik gehoopt had na het prachtig resultaat van die eerste veertien dagen.«
-</p>
-<p>»Je moet niet vergeten dat jij toen bij me was.«
-</p>
-<p>»Neen, vleister, je kunt me niet om den tuin leiden, ’t komt volstrekt niet van mijn
-weggaan. Je bent den eersten tijd na mijn vertrek altijd gezonder geworden en zelfs
-dikker … heb je me niet geschreven dat het je moeite begon te kosten je japonnen dicht
-te krijgen? Zeg? Maar mevrouw ging tochtjes maken, tochtjes naar Tji Burm … in ernst,
-liefste, ik begrijp niet hoe <span class="pageNum" id="pb244">[<a href="#pb244">244</a>]</span>jullie met je allen niet wijzer geweest bent. Wie doet dat nu in den westmousson,
-’s middags op weg gaan?«
-</p>
-<p>»We konden toch niet allen op Tjibodas blijven.«
-</p>
-<p>»Je hadt in ’t geheel niet op Tjibodas moeten komen. Als jullie volstrekt eten moest,
-waarom dan niet de koude keuken meegenomen en ergens in ’t bosch op een omgevallen
-boomstam gaan zitten? Enfin, Paerel heeft er reeds genoeg over moeten hooren.«
-</p>
-<p>»Je hebt anders waarlijk geen reden om boos op hem te zijn,« roept ze en voegt er
-dan met hooger blos bij: »Hij is als een vader voor me geweest.«
-</p>
-<p>»Ja?… Dan toch als een vader die zijn dochter laat kouvatten en natregenen. Heb je
-erge koorts gehad?«
-</p>
-<p>»Koorts? Och kom! ik was ’s avonds wat huiverig, dat is alles!« en ze maakt het zich
-druk met het inschenken van de thee.
-</p>
-<p>»En je bent vier dagen lang in je kamer gebleven! James vertelde me, dat hij je niet
-meer gezien heeft sedert dien bewusten tocht … A propos, waarom is hij nog vóór jullie
-terug gekomen?«
-</p>
-<p>»Ik weet het niet zeker, maar ik vermoed..«
-</p>
-<p>»Je vermoedt?«
-</p>
-<p>»Ja, zie je, ik weet niet of ik wel goed doe met je te zeggen wat de reden is geweest
-van zijn onverwacht vertrek. Hij heeft me gevraagd er mede te wachten.«
-</p>
-<p>»Je maakt me nieuwsgierig, Nita!«
-</p>
-<p>»Och, ’t is een lange geschiedenis. Om dan te beginnen met het begin …«
-</p>
-<p>»Een lange geschiedenis! Morgen, wil je? Of straks, als ik thuis kom. Weet je ook
-of Mingo mijn pakkean reeds heeft klaar gelegd?… Ja, lieve, daar is nu niets aan te
-doen, ik moet even naar ’t paleis. ’t Treft ellendig, dat stem ik je toe! Maar dit
-beloof ik je, ik doe verslag van mijn zending en kom dadelijk terug. Nu, niet zoo
-teleurgesteld kijken, liefste.«
-</p>
-<p>Ze tracht er vroolijk uit te zien: ze helpt hem kleeden om nog enkele oogenblikken
-bij hem te kunnen zijn; ze brengt hem tot aan den ingang van het paleis, waar ze niet
-behoeft te vragen of hij gewacht wordt: er brandt licht in de werkkamer van Zijne
-Excellentie; Van Suylichem, die dienst heeft, leidt hem <span class="pageNum" id="pb245">[<a href="#pb245">245</a>]</span>regelrecht naar binnen en fluistert dat reeds tweemaal naar hem gevraagd werd.
-</p>
-<p>Dadelijk—blijkt te zijn anderhalf uur later.
-</p>
-<p>Mevrouw Verschuere verstaat de kunst niet, die bij sommige vrouwen een macht is, ze
-boudeert nooit; als hij eindelijk thuis komt, lang nadat het avondschot viel, treedt
-ze hem tegemoet met vriendelijk gelaat.
-</p>
-<p>»Arme man, je zult wel doodaf zijn … Nu, ’k heb een heerlijk dineetje. Mevrouw Hagen
-heeft oesters gestuurd en ik heb een flesch van je oude lievelingswijntje uitgegeven …«
-</p>
-<p>»Oesters? Heerlijk! Maar wijn drinken zou ik niet durven. Ik moet nog werken van avond.
-Morgen vertrekt de mail en … ja, kindlief, ik weet wel … je denkt dat ik mijn belofte
-slecht houd de eerste keer de beste … Neen, spreek het maar niet tegen … maar mijn
-God, Nita, wat moet ik doen? Ik kan den gouverneur-generaal toch geen koopje geven,
-omdat mijn vrouw thuis komt?«
-</p>
-<p>»Neen, zeker niet, dat zou ik niet willen,« zegt ze dapper.
-</p>
-<p>Maar straks, als hij aan zijn schrijftafel zit, hoort hij den lichten tred, dien hij
-meer gemist heeft in den laatsten tijd dan hij zich op dit oogenblik wel bekennen
-wil.
-</p>
-<p>Haastig, knorrig bijna, ziet hij op van zijn werk, maar dan blijft zijn blik met teederheid,
-met hartstochtelijken gloed rusten op de bekoorlijke gestalte in het licht rose kleedje.
-</p>
-<p>»Kind! Als je wist hoe ik me zelf geweld aandoe …«
-</p>
-<p>»Neen, ik kwam je niet storen, lieve … ik kwam je alleen maar vragen of ik je niet
-wat helpen mag? Je weet wel, laatst, toen ik de staatsbladen voor je heb nageslagen …
-je vondt toen dat ik het nog al goed gedaan had, niet waar?«
-</p>
-<p>Ze is nader getreden; hij ziet haar in het lief gelaat, frisch getint door de berglucht;
-hij neemt een zijden lok tusschen de vingers en antwoordt verstrooid: »O, uitstekend,
-uitstekend!« en kust dien lok. Dan strijkt hij met de hand over de oogen, keert zich
-haastig van haar af, neemt zijn pen weer op …
-</p>
-<p>»Of ik zou misschien, zooals dien anderen keer, iets in ’t net kunnen schrijven …
-of uittreksels maken?«
-</p>
-<p>»Dank je, lieve. Wat ik van avond te doen heb is geheim.«
-</p>
-<p>Geheim! Ze is te bescheiden om het uit te spreken, maar … <span class="pageNum" id="pb246">[<a href="#pb246">246</a>]</span>geheim! Alsof ze niet weet dat de benoeming van het nieuwe ministerie een grooter
-teleurstelling was dan de val van het oude; alsof ze niet weet dat de tegenwoordige
-minister van koloniën de verklaarde vijand is van de politiek, door den vorigen gevolgd,
-alsof ze niet weet dat er zoo vergaderd wordt op elk uur van den dag en gewerkt tot
-in ’t holle van den nacht, omdat er strijd is, vinnige strijd!
-</p>
-<p>Straks klinkt haar stem weder in de stilte van het studeervertrek, slechts verbroken
-door het krassen van de pen, die telkens woorden moet uitschrappen, telkens verwarde
-volzinnen regelen, maar nu aarzelend, fluisterend bijna: »Mag ik dan … je moet het
-niet kinderachtig vinden … we zijn zoo lang gescheiden geweest … mag ik dan stil blijven
-zitten, hier? dicht bij je?«
-</p>
-<p>»Je zult je vervelen, liefje.«
-</p>
-<p>»O neen! ik zal je sigaar ruiken en het schuiven van je papier hooren en—ik zal je
-zien!«
-</p>
-<p>»Dwaas kindje!«
-</p>
-<p>Ze zit stil als een muis in haar bescheiden hoekje. Alleen nu en dan, als het avondkoeltje
-binnenzweeft door de geopende vensters, voert het hem haar lievelingsodeur, den geur
-van viooltjes toe; alleen nu en dan wordt hij aan haar herinnerd door het spinnen
-van de poes, die zachtjes kwam binnensluipen en in haar schoot ligt; alleen als hij
-opziet ontmoet hij de lieve oogen met hun droomerige uitdrukking … Toch kan hij niet
-doorwerken, toch neemt haar tegenwoordigheid al zijn gedachten in, toch ziet hij haar,
-ook al beproeft hij met al wat in hem is haar niet te zien … Daar schrikt ze op met
-blijde verrassing, hij heeft zijn pen ver van zich geworpen, zijn stoel terug geschoven.
-</p>
-<p>»Neen, dat is al te gek! Daarvoor heb ik te veel naar je verlangd … er mag van komen
-wat wil … Nita … liefste vrouw!«
-<span class="pageNum" id="pb247">[<a href="#pb247">247</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch33" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e373">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="label">XXXIII</h2>
-<h2 class="main">TEN DOODE GEWIJD.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">De societeit te Buitenzorg, hoe lief gelegen, hoe smaakvol gebouwd, zou moeilijk kunnen
-bestaan, zoo niet soms plaats vond, wat heden den kastelein zoo genoegelijk stemt:
-een groote gebeurtenis, die onder het genot van vele bittertjes moet besproken worden.
-</p>
-<p>Kapitein Van Rossem, de adjudant die Hooglaan verving, kwam dezen morgen met het treurige
-nieuws van Batavia. Sedert schijnt ieder Buitenzorger ’t zich tot een aangenamen plicht
-te rekenen, het zonder de hulp van post- of telegraafbode te verspreiden; zoo wat
-tegen het vallen van den avond kunnen ze hun taak als volbracht beschouwen; vele burgers
-en alle officieren zijn present op het terras en er wordt maar één naam genoemd; de
-naam van Te <span class="corr" id="xd30e4516" title="Bron: Leurze">Leurse</span>.
-</p>
-<p>»Die arme kerel! ’t Was anders zoo’n beste jongen.«
-</p>
-<p>»En lang niet dom!«
-</p>
-<p>»Neen, waarachtig niet! Een verlies voor het leger.«
-</p>
-<p>»Nummer één geweest van zijn promotie.«
-</p>
-<p>»Waar hij het pistool van daan heeft gekregen?«
-</p>
-<p>»Had hij ten minste gewacht op de uitspraak!«
-</p>
-<p>»Neen ’t was beter zoo. De feiten zijn van dien aard.…«
-</p>
-<p>»Chut! de man is dood.«
-</p>
-<p>»Men zegt dat allerlei hooge lui voor hem in de bres zijn gesprongen, de hoogste zelfs.«
-Dit wordt gefluisterd.
-</p>
-<p>»Kassian! pas zes-en-twintig jaar!«
-</p>
-<p>»Nog zoo jong? En al zoo lang getrouwd?«
-</p>
-<p>»Ja, natuurlijk. Als hij niet heel jong geweest was, had hij het zeker niet gedaan.
-Waar is ze? Nog altijd bij de Paerels?<span class="corr" id="xd30e4533" title="Bron: ..">…</span> Die zullen ook heel wat te stellen hebben gehad vandaag!«
-</p>
-<p>»Neen, ze is niet meer bij de Paerels.«
-</p>
-<p>Toen de vreeselijke tijding zich verspreidde, hadden de heer en mevrouw Verschuere
-gemeend dat het op hun weg lag een deel van de zware taak door Annet Paerel zoo vriendelijk
-vervuld, van haar over te nemen. Ze konden op geen betere gedachte <span class="pageNum" id="pb248">[<a href="#pb248">248</a>]</span>zijn gekomen: de bedrijvige huisvrouw toch heeft de gewoonte hare kinderen eenmaal
-s’jaars te laten kaalscheren en inenten; waarom deze plechtigheden elkaar binnen een
-tijdsverloop van drie dagen moeten opvolgen weet niemand; maar wat er van zij, het
-was heden de dag der inenting, de acht kaalkoppen waren op het appèl, de dokter djawa
-was er, de gezonde vrouw met het opgedirkte kind, de onmisbare grootmoeder waren er,
-de stof was er, en al hadden nu al de officieren van het indische leger goedgevonden
-zich voor het hoofd te schieten, ingeënt zou er worden.
-</p>
-<p>Een gegil, alsof ieder prikje een dolksteek was, kwam Agnita tegemoet; mevrouw Paerel
-gaf het kind, dat ze op den arm had, aan de juf over, dankte met vochtigen blik voor
-haar komst en ging haar vóór naar de logeerkamer.
-</p>
-<p>Ze wachtte even toen de kleine gestalte verdwenen was, ze wist hoe hartstochtelijk,
-hoe waanzinnig bijna Amalia was in haar droefheid en wilde het teere vrouwtje een
-scène sparen.
-</p>
-<p>Maar na dien eenen kreet zoo doordringend als nooit de bezoekers van de comedie hadden
-gehoord van de lippen der geliefde actrice, werd het stil en rustig, een zacht snikken
-slechts bewees dat al het berouw, al de wanhoop werd uitgestort in het hart der vriendin.
-</p>
-<p>Bij haar reinheid, haar bijna kinderlijke onbekendheid met veel van de zonden en zwakheden
-dezer wereld, kon mevrouw Verschuere begrijpen, mede gevoelen als weinigen: Amalia
-wilde haar niet laten vertrekken en toen eindelijk in den namiddag haar coupé het
-erf weer opreed, hield die stil voor het logeergebouw; de jonge weduwe moest absolute
-rust hebben, had Bosschaert gezegd, en absolute rust kon, bij al haar handigheid,
-de moeder van het pas ingeënte achttal haar logée niet verzekeren.
-</p>
-<p>Nauwelijks had de onverwachte gast het hoofd neergelegd in de koele kussens, toen
-de koorts opkwam, die dagen lang aanhield en voor het leven der patiente vreezen deed.
-</p>
-<p>Agnita stond niet alleen bij de oppassing harer zieke. Ze werd door de Buitenzorgsche
-dames geholpen, met de behoefte om bijstand te verleenen, die van elke indische vrouw
-een liefdezuster maakt; met den lust om vriendelijkheid te bewijzen, die het vreemde
-land zoo spoedig een tweede vaderland kan doen <span class="pageNum" id="pb249">[<a href="#pb249">249</a>]</span>worden voor nieuwelingen, ver van moeders liefde en zusters hulp; met de offervaardigheid,
-die, als wij Indischen in de weegschaal der deugd werden gelegd, tegen een veel degelijker,
-veel ernstiger, veel braver volkje dan wij zijn, de schaal zou doen overslaan naar
-onze zijde.
-</p>
-<p>Eindelijk begon de hoop op herstel te herleven en de zieke te denken over haar vertrek
-naar Europa, dat, als ze niet weder instortte, misschien reeds met de eerstvolgende
-boot zou kunnen plaats vinden; eindelijk kon Nita weer eens de bijgebouwen verlaten.
-</p>
-<p>Toen ze den derden morgen na het wijken der koorts haar boudoir binnentrad, vond ze
-op de tafel een briefje, waarvan het adres met Van Suylichem’s hand was geschreven.
-</p>
-<p>Ze had veel aan hem gedacht in de laatste dagen, misschien dubbel veel omdat ze, gewoon
-alles wat haar door hoofd en hart ging met haar echtgenoot te bespreken, nu gemeend
-had aan James’ verzoek te moeten voldoen en over hetgeen was voorgevallen op het tochtje
-naar Tji Burm zwijgen, ook omdat ze in de stilte van doorwaakte nachten zich ernstige
-verwijtingen had gemaakt over de groote onvoorzichtigheid, waarmee ze in haar neef
-gevoelens had opgewekt, die hem voor korter of langer tijd ongelukkig maakten.
-</p>
-<p>De inhoud van het briefje bevreemdde haar.
-</p>
-<blockquote>
-<p class="first salute">»Lieve Nita.
-</p>
-<p>»Vandaag ben ik tweemaal bij je geweest, gister eens, eergister driemaal. Maar toewan
-is altijd »<span lang="ms">di kantor</span>«, njonnja altijd »<span lang="ms">di kammer dajo.</span>« Daar ik dienst heb kan ik van avond niet meer komen. Wil je me een uur <span class="corr" id="xd30e4567" title="Bron: bepalenwaarop">bepalen waarop</span> ik jullie morgen thuis vind? Ik vraag dit zoo, omdat ik Verschuere en jezelf iets
-heb te zeggen, dat geen uitstel duldt.«</p>
-</blockquote><p>
-</p>
-<p>Wat kon het zijn? Wat kon hij haar te zeggen hebben, dat geen uitstel duldde? Hij
-was zoo heftig, zoo haastig in het besluiten, dat ook het meest onverwachte van hem
-te verwachten viel, dat men nooit zeker van hem was!
-</p>
-<p>Ernstig ongerust beantwoordde ze zijn briefje dadelijk en reeds den volgenden morgen
-trad ze hem tegemoet in de voorgalerij, <span class="pageNum" id="pb250">[<a href="#pb250">250</a>]</span>wat bleek, maar toch verfrischt door een heerlijke nachtrust, daar ze de zieke aan
-mevrouw Verdijk heeft kunnen overlaten.
-</p>
-<p>»Kom binnen! Hoe gaat het?« En ze reikt hem de hand met den ouden vertrouwenden glimlach.
-</p>
-<p>»Zijn we alleen<span class="corr" id="xd30e4579" title="Bron: .">,</span> Nita?« vraagt hij, verwonderd rondziende in het vertrek.
-</p>
-<p>»Verschuere heeft zijn werk en … je hadt me misschien iets te zeggen dat je moeilijk
-zeggen kondt in zijn tegenwoordigheid?«
-</p>
-<p>»O, Nita,« en een gloeiend rood kleurt zijn gebruind gelaat, »wat kan ik je anders
-te zeggen hebben dan dit eene: vergeef me!«
-</p>
-<p>»Dat deed ik reeds lang, James, om der wille onzer goede oude vriendschap,« en ze
-ziet naar hem op, groote tranen in de oogen.
-</p>
-<p>»Nita,« roept hij met de oude dwaze heftigheid, die soms nog zoo’n jongen van hem
-maken kan; <span class="corr" id="xd30e4588" title="Niet in bron">»</span>Nita, ik wou dat je iets zei! Neen, niet iets liefs, iets bedaards, iets wat je je
-hebt voorgenomen me eens heel kalm en duidelijk aan het verstand te brengen. Ik wou
-dat je me uitscholdt! Dat je me beleedigde! Dat je me voor de voeten wierpt hoe laag,
-hoe schandelijk ik me gedragen heb!«
-</p>
-<p>»Maar ik vond het niet laag, ik vond het niet schandelijk, ik vond het alleen zwak.
-Daarbij, ik zelve ben ook niet zonder schuld. Ik had voorzichtiger moeten zijn, ik
-had alles moeten vermijden, wat aanleiding geven kon tot …«
-</p>
-<p>»Neen, Nita, beschuldig je zelve niet. Het was niets anders dan mijn … krankzinnigheid!«
-</p>
-<p>»Ik heb meermalen opgemerkt, James,—maar ga toch zitten, je weet, dat wilde op en
-neer loopen van je agiteert me—ik heb meermalen opgemerkt dat jongelui zich al heel
-licht vergissen in het huwelijksgeluk van de vrouw die ze … een weinig vereeren. Ze
-zien die vrouw in een aureool en vinden dat de echtgenoot zich zoo iets liefs, zoo
-iets volmaakts volstrekt niet waardig toont. Niet waar? beken het maar. Je neemt mijn
-man nu bijvoorbeeld kwalijk, wat ik hem zoo van harte vergeven kan, dat hij geheel
-opgaat in zijn betrekking en daardoor zijn vrouw …«
-</p>
-<p>»Negligeert. Ja, dat neem ik hem kwalijk!«
-</p>
-<p>»Maar weet je ook wat hem dit kost? Weet je wat dit <span class="pageNum" id="pb251">[<a href="#pb251">251</a>]</span>voor hem is, mij, die hij liefheeft, zoo voortdurend te moeten achterstellen bij zijn
-werk?«
-</p>
-<p>»Neen … daar weet ik niet van … ik weet alleen dat ik het niet kan aanzien. O mijn
-God! Nita! als ik bedenk hoe je thuis <span class="corr" id="xd30e4600" title="Bron: werdt">werd</span> verwend; als ik bedenk wat een ander voor je had kunnen wezen, hoe je op de handen
-zoudt zijn gedragen, hoe ieder woord, ieder blik van je zou zijn opgevangen, iedere
-wensch voorkomen …«
-</p>
-<p>»James, is dit goed?«
-</p>
-<p>»Neen, ik weet het, terwijl ik spreek, veracht ik me zelf om hetgeen ik zeg. Maar
-als je niet wilt dat ik bezwijk, dat ik gek word, laat me dan ten minste eenmaal uitspreken
-wat me reeds zoolang op het hart brandt.«
-</p>
-<p>»Ik zal je niet weerhouden, als je meent dat je voort moogt gaan.« Mevrouw Verschuere
-neemt de hand van haar neef en voert hem naar de zijde van het boudoir, waar de portretten
-harer ouders zijn.
-</p>
-<p>»Je vroeg daareven of we alleen waren, James. Neen, dat zijn we niet.«
-</p>
-<p>Hij ziet op naar het edel gelaat van den grijsaard, dien hij gekend heeft in dagen
-van beproeving, in dagen vol van den strijd des levens; naar de lieve kalme trekken
-der vrouw, die hij vereert als een heilige, hooger nog, als een moeder … naar de twee
-paar ernstige oogen die met zooveel vertrouwen op hem rusten, en evenals Nita, gevoelt
-hij dat ze niet alleen zijn, dat de goede engelen, die waakten over hun jeugd, hen
-nabij zijn.
-</p>
-<p>Zwijgend, beschaamd staat hij voor haar.
-</p>
-<p>»Beste James,« begint ze nu op hartelijken toon, »ik ben je zoo dankbaar voor je vriendschap.
-Ze heeft me zoo goed gedaan, zoo dikwerf getroost en bemoedigd. En ik had soms wel
-bemoediging noodig. Je hebt juist gezien, ik ben niet altijd gelukkig geweest, al
-hoop ik het nu weldra te worden. Maar dat is niet de schuld van Verschuere. Het zijn
-de omstandigheden: ik had niet genoeg te doen, ik had meer afleiding moeten hebben.
-En dan, ik heb een overdreven voorstelling gehad van het huwelijk; dat maakt een vrouw
-veeleischend.«
-</p>
-<p>»O, Nita! Jij veeleischend!«
-</p>
-<p>»Misschien ook heeft mama juist door haar ernstige levensopvatting <span class="pageNum" id="pb252">[<a href="#pb252">252</a>]</span>ons niet genoeg geleerd, ons bezig te houden met datgene wat de meeste vrouwen amuseert;
-misschien zou ik, om in de indische maatschappij me gelukkig te voelen, de zaken wat
-lichter moeten opnemen … Maar juist omdat ik hier nog zoo vreemd, nog niet geheel
-thuis ben, juist daarom was je vriendschap me zooveel waard, juist daarom is het me
-zoo’n bittere teleurstelling geweest, toen ik ontdekte …«
-</p>
-<p>»Heb je het nooit vermoed? Al die twee jaar niet? Groote hemel, hoe is het mogelijk!«
-</p>
-<p>Zacht legt ze de hand op zijn schouder. <span class="corr" title="Bron: «">»</span>Ik heb wel eens getwijfeld,« begint ze dan met hooger blos, »maar Gustaaf heeft me
-altijd weten gerust te stellen. Hij gelooft volkomen in je, James. Hij vindt je zoozeer
-de type van ridderlijkheid en goede trouw.«
-</p>
-<p>»Zeg je dat als een verwijt?«
-</p>
-<p>»Dat weet je wel beter. Foei, alsof niet de eerlijkste, trouwste ridders soms eens
-een oogenblik … dwaas geweest waren. Maar kom, laten we niet langer praten over dit
-onderwerp, dat ons beiden pijnlijk moet zijn. Vertel me liever eens wat het nieuws
-is, dat je ons hadt mee te deelen.«
-</p>
-<p>»Ik ga met de eerstvolgende boot naar Atjeh.«
-</p>
-<p>»Naar Atjeh!«
-</p>
-<p>»Ja.«
-</p>
-<p>»Heb je het gevraagd?«
-</p>
-<p>»Ja.«
-</p>
-<p>Ze is zeer bleek geworden. De kalmte, die haar gedurende het geheele gesprek bijbleef,
-heeft haar plotseling verlaten, ze rijst op van haar stoel en moet zich aan de leuning
-vastgrijpen.
-</p>
-<p>»James, weet je dat dit onverantwoordelijk, dat dit vreeselijk roekeloos van je is.
-In dezen tijd! Met dien verpesten bodem, met die vreeselijke ziekten, dat verraad!…«
-</p>
-<p>»Ik zou geen soldaat zijn, als ik daar bang voor was!«
-</p>
-<p>»James, één woord! Zeg dat het niet is om … om mij!«
-</p>
-<p>Zelfs in dit oogenblik komt zijn eerlijk hart op tegen een onwaarheid, zelfs om haar
-kan hij geen leugen over zijn lippen brengen.
-</p>
-<p>»Nita,« begint hij vriendelijk, »er is geen enkele reden om je dit aan te trekken.
-Je hebt me niet alleen nooit reden gegeven <span class="pageNum" id="pb253">[<a href="#pb253">253</a>]</span>om me iets in te beelden, je hebt getracht me te genezen op de eenige manier waardoor
-genezing mogelijk was: door me te toonen hoe lief je je man hebt. Maak je dus geen
-oogenblik verwijtingen over mijn gaan naar Atjeh. Ik behoor daar. Ik voel me hier
-niet op mijn plaats. Ik verlang terug naar mijn kameraden, naar het oorlogstooneel,
-naar de Atjehers. Ja, werkelijk! Zoo dikwijls ik lees van hun brutale heldenfeiten,
-voel ik het verlangen in mij opkomen, hen weer eens onder de oogen te zien; zoo dikwijls
-ik den naam hoor van een makker, die gesneuveld is of bezweken, schaam ik me over
-het gemakkelijk leventje dat ik hier leid.«
-</p>
-<p>»’t Is goed, James.«
-</p>
-<p>»Dag, Nita.«
-</p>
-<p>Ze houdt zich flink; maar nu, als hij zich omkeert en ze bedenkt hoe het binnen enkele
-dagen een vaarwel moet zijn voor jaren, dan gevoelt ze op eens welk een gemis, welk
-een leegte het zal geven in haar bestaan, wanneer de trouwe vriend niet meer bij haar
-is.
-</p>
-<p>»O, James, doe het niet … Als er eens iets gebeurde … ik zou je zoo missen …«
-</p>
-<p>Hij komt terug op zijn schreden.
-</p>
-<p>»Je houdt toch nog van me!« juicht hij. »Je houdt toch nog van me—al is het dan maar
-als neef!«
-</p>
-<p>»Als broer, James. Als een lieven, edelen, dapperen broer.«
-</p>
-<p>Dan heft ze het bleek, beschreid gelaat tot hem op en drukt hij een kus op de reine
-lippen.
-</p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch34" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e380">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="label">XXXIV</h2>
-<h2 class="main">DE WIL VAN MEVROUW VAN WALIËNHOVE.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">In ’s landvoogds kabinet zijn drie heeren te zaâm: de gouverneur-generaal, de vice-president,
-en de algemeene secretaris. Sedert geruimen tijd heerscht om de groote tafel vol stukken
-en besluiten een diepe stilte, en als eindelijk baron Van Waliënhove die stilte verbreekt,
-draagt zijn bleek, vermoeid gelaat de uitdrukking van den diepsten ernst, spreekt
-hij zeer langzaam, <span class="pageNum" id="pb254">[<a href="#pb254">254</a>]</span>als woog hij ieder woord, maar ook vastberaden, als iemand die meester is van den
-toestand.
-</p>
-<p>»Mag ik u herinneren dat ik uw oordeel gevraagd heb, mijnheer Hagen?« zegt hij beleefd.
-</p>
-<p>»Excellentie!«—de vice-president is in hooge mate zenuwachtig—»duid mij niet ten kwade
-dat ik zoolang aarzelde het uit te brengen … ’t besluit dat u nemen wilt is zoo gewichtig
-in de gevolgen …«
-</p>
-<p>»Laat u dit niet weerhouden. Het heeft mij altijd een lafheid geschenen om bij belangrijke
-beslissingen de verantwoordelijkheid op vreemde schouders te willen laden; daarom
-vroeg ik in deze uw meening, niet uw raad. Bedenk dit en spreek ronduit<span class="corr" id="xd30e4661" title="Niet in bron">.</span>«
-</p>
-<p>De vice-president ziet geen uitweg. Hij neemt het lijvig dossier, dat voor hem op
-tafel ligt in handen en verwenscht—voor de honderdste maal wellicht—de betrekking,
-die hem dwingt in zulke moeielijke aangelegenheden zijn opinie te zeggen. Om zich
-een weinig van het gewicht en de zekerheid te geven, die hem zoozeer ontbreken, neemt
-hij deftiger houding aan, kucht eens en begint alsof hij het woord richtte tot een
-vergadering van minstens tien personen: »Excellentie! De kennisname van de uiterst
-épineuse zaak, welke wij in dit oogenblik behandelen, heeft op mij een ongewoon pijnlijken
-indruk gemaakt, dubbel zoo, omdat het resultaat waartoe de hooge regeering gemeend
-heeft te moeten komen, mij toeschijnt een miskenning te zijn des persoons van den
-vertegenwoordiger des konings in deze gewesten. Mijn oorspronkelijke meening was dan
-ook, dat Uwer Excellentie niets te doen overig bleef dan het bevel door het opperbestuur
-gegeven ten uitvoer te leggen en uwe demissie te vragen.«
-</p>
-<p>De gouverneur-generaal buigt even het hoofd.
-</p>
-<p>»Maar ik ben,« en Hagen laat even onverwacht als hij haar aannam den officieelen toon
-varen, »maar ik ben na rijpe overweging tot andere gedachten gekomen. In iedere ambtelijke
-loopbaan doen zich oogenblikken voor, waarin billijke verontwaardiging onderdrukt,
-eigen wenschen verloochend, ja zelfs persoonlijke meeningen opgeofferd moeten worden
-aan het algemeen belang; ik vraag me af, of misschien in de loopbaan van Uwe Excellentie
-dit oogenblik niet is aangebroken; ik <span class="pageNum" id="pb255">[<a href="#pb255">255</a>]</span>vraag me af, of Indië al weder mag worden opgeofferd aan het drijven eener partij
-in Nederland. U weet, Excellentie, vleierij is mij vreemd, maar, ik kan het in een
-oogenblik als dit niet verzwijgen, ik heb de innige overtuiging dat het hier de welvaart,
-den vooruitgang, het rechtvaardig bestuur van millioenen geldt en—in naam dier millioenen
-zou ik u willen vragen, verdraag het onmogelijke en blijf!«
-</p>
-<p>»Dit verzoek—van uwe lippen een hulde—geeft me recht tot een vraag. Gelooft u, mijnheer
-Hagen, dat deze millioenen nut zullen trekken van mijn bestuur, wanneer dat bestuur
-<span class="corr" id="xd30e4671" title="Bron: krachtteloos">krachteloos</span> gemaakt wordt door regeeringsbesluiten als dat hetwelk daar voor u ligt? Gelooft
-u niet, dat de weinige samenwerking tusschen het tegenwoordig ministerie en mij noodzakelijk
-conflicten ten gevolge moet hebben, die niet anders dan in het nadeel van Indië kunnen
-werken? Hebt u niet met mij de overtuiging dat een bestuur, welk ook—in zich zelf
-verdeeld—daardoor reeds onvruchtbaar is?«
-</p>
-<p>»Het ministerie kan vallen.«
-</p>
-<p>»Wat u daar zegt is voldoende antwoord op mijn vraag; het bewijst dat u met dit ministerie
-weinig vertrouwen hebt in de goede gevolgen van mijn aanblijven. Welnu, we weten het;
-dit ministerie valt niet in den eersten tijd.«
-</p>
-<p>Zich thans keerend tot den algemeen en secretaris, gaat de heer Van Waliënhove voort:
-<span class="corr" title="Bron: «">»</span>Zou ik ook uwe meening mogen vernemen, mijnheer Verschuere?«
-</p>
-<p>Hoewel hij meer dan iemand het aftreden zou betreuren van dezen beminlijken chef,
-wien het een genot was te dienen, is Verschuere volkomen meester van zijn gevoelens
-en spreekt hij op den kalmen, zakelijken toon, dien hij bij een advies over de meest
-gewone kwestie zou aanslaan:
-</p>
-<p>»De heer Hagen heeft daar een woord gebruikt, dat ik alleen behoef te herhalen om
-Uwe Excellentie mijn meening te zeggen; het onmogelijke. Wat van Uwe Excellentie gevraagd
-wordt is het onmogelijke. Het is de verloochening van alles wat u in deze jaren hebt
-gedaan, gedacht, gewild; de vernietiging van geheel uw politiek leven. Evenals de
-heer Hagen ben ik diep doordrongen van het feit, dat Indië door uw heengaan een zwaar
-verlies zou lijden, maar in mijn oog is de naam door een lange <span class="pageNum" id="pb256">[<a href="#pb256">256</a>]</span>reeks van voorvaderen met eere gedragen, de naam door verleden en toekomst behoorend
-aan de geschiedenis, een zeer kostbaar bezit en …«
-</p>
-<p>»Ga voort, mijnheer Verschuere.«
-</p>
-<p>»Naar mijn bescheiden meening zou het aanblijven van Uwe Excellentie na zulk een bevel
-een zwakheid zijn, een inconsequentie zóó groot, dat ze op dien naam een smet kon
-werpen. En dit—het moet me van het hart—zou, indien ik baron Van Waliënhove was, mij
-zelfs Indië niet waard zijn.«
-</p>
-<p>Er volgt een oogenblik van stilte. Dan spreekt de landvoogd misschien iets zachter,
-iets meer ontroerd dan daareven: »Ik dank u mijne heeren.« En straks, na een veel
-langere pauze: »U hebt beiden zeer waardeerend gesproken over het voordeel dat Indië
-zou trekken uit mijn aanblijven … Behoef ik het te zeggen aan de ambtenaren, die het
-meest van nabij mijn streven hebben gezien en—ik erken het dankbaar—me daarin trouw
-bijgestaan, behoef ik het hun te zeggen dat deze gedachte mij zwaren strijd baart?
-U beiden weet het, beter nog dan anderen, dit land is me lief, te liever wellicht
-omdat het me zooveel zorg en hoofdbrekens kostte: immers men zegt dat de moeders het
-meest hangen aan haar hulpbehoevende kinderen.«
-</p>
-<p>»’t Kan u een troost zijn dat u er zooveel voor deedt,« zegt Verschuere.
-</p>
-<p>»O, niet genoeg, niet genoeg! Drie en een half jaar is een korte tijd … een menschenleven
-zou ternauwernood voldoende zijn om al mijn plannen ten uitvoer te leggen. Maar laat
-ons er niet van spreken … ik heb geen reden van klagen, ik ben altijd krachtig gesteund
-door mijn vriend, uw oom … Hoe goed begrijp ik nu de sombere, bijna moedelooze stemming,
-waarin mijn voorganger me het bestuur overgaf … ’t is zoo hard een werk half afgedaan
-te moeten laten. Maar we mogen ons niet verdiepen in hetgeen had kunnen zijn; laten
-we denken aan hetgeen wezen moet. U begrijpt, mijn besluit is genomen, ik wensch nog
-heden het bevel mij gegeven ten uitvoer te leggen, maar, alvorens daartoe over te
-gaan, het telegram te verzenden, waarbij ik Zijne Majesteit verzoek mij van mijn ambt
-te willen ontslaan?«
-</p>
-<p>»Uw besluit is dus onherroepelijk?«
-<span class="pageNum" id="pb257">[<a href="#pb257">257</a>]</span></p>
-<p>»Onherroepelijk!«
-</p>
-<p>De gouverneur-generaal ziet in de trouwe oogen van den vice-president een traan, ziet
-groote bekommernis op Verschuere’s gelaat en met zijn weemoedig glimlachje treedt
-hij op hen toe en drukt hen de hand.
-</p>
-<p>»Later, in de Witte, onder een partijtje, denken we nog eens aan dezen morgen. Ik
-mag immers op u rekenen als partners?« Maar dan laat hij den schertsenden toon varen
-en zegt met die diepe stem, die hem, in oogenblikken van aandoening zoo welsprekend
-maakt: »Dat we als vrienden op elkaar kunnen rekenen, weten we.«
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p>Een uur later is alles geregeld en vertrekken de beide ambtenaren. Dan staat de heer
-Van Waliënhove een oogenblik onbewegelijk, alsof hij aarzelde de taak, die hij op
-zich nam, te volbrengen; hij zinkt lusteloos, strijdensmoe terug in zijn leunstoel.
-Peinzend drukt hij de handen tegen het voorhoofd en zucht. Doch straks, met een krachtige
-beweging, strijkt hij de grijze lokken weg, richt zich op in zijn volle lengte en
-gaat met vasten tred naar dien kant der breede vestibule, waar mevrouw Van Waliënhove’s
-vertrekken zijn.
-</p>
-<p>Hij wacht met de kruk der deur in de hand. Hoort hij daar niet Clotilde’s stem?… Gelukkig
-toeval, dat hem een pijnlijk tête a tête gaat besparen!
-</p>
-<p>Zooals blijkt uit het feit dat Clotilde de morgenuren in het zitvertrek harer moeder
-doorbrengt, is de verhouding tusschen de beide dames sedert het uitstapje naar Tjipanas
-en Van Beevelants afwezigheid verbeterd: wel spreekt mevrouw, als van iets dat lang
-voorbij is, over »die dwaze historie met het schoolmeestertje«, maar Clotilde is sterk
-door het geluk, en dankbaar voor de groote liefde haars vaders, bewaart ze om zijnentwil
-den vrede; ondertusschen borduren ze te zamen een scherm voor de fancy-fair<span class="corr" id="xd30e4706" title="Bron: ’">,</span> die men op Batavia ten voordeele der weesinrichtingen gaat houden.
-</p>
-<p>Mevrouw begroet haar echtgenoot met een verwonderden blik: ze is niet gewoon ochtendbezoeken
-van hem te ontvangen; Clotilde gaat hem tegemoet, strijkt hem zacht met de hand over
-zijn gelaat, als kon ze de diepe rimpels wegvagen en schuift <span class="pageNum" id="pb258">[<a href="#pb258">258</a>]</span>dan een lage fauteuil naar het kleine tafeltje, waaraan zij en haar moeder gezeten
-waren bij zijn binnentreden.
-</p>
-<p>»Leg je werk even weg, Suzanne, wil je?« vraagt hij op den beleefden toon, dien hij
-altijd jegens zijn vrouw in acht neemt; »ik wenschte je een mededeeling te doen.«
-</p>
-<p>»Clotilde, je papa wil me spreken.«
-</p>
-<p>»Neen,« valt hij haastig in, »laat haar blijven.«
-</p>
-<p>»Dan zal de mededeeling ook zoo heel belangrijk niet zijn,« en mevrouw legt het satijn,
-dat ze juist begon op te vouwen, weer voor zich open.
-</p>
-<p>»Ga zitten, Clotilde … Ik ben hier gekomen om mijn vrouw en dochter te zeggen, wat
-ze het recht hebben vóór iemand anders te weten: dat er een groote verandering gaat
-plaats vinden in onze omstandigheden.«
-</p>
-<p>»Een verandering? En welke, als ik vragen mag?«
-</p>
-<p>»Ik zou alvorens verder te gaan je wel een verzoek willen doen. Je zult onaangenaam
-getroffen zijn, vrees ik. Als je kunt, spaar me dan een weinig. Bedenk dat ik zeer
-moe ben, dat dit besluit me ontzaglijk veel heeft gekost. Ik heb daareven een telegram
-verzonden. Met dat telegram verzoek ik mijn ontslag.«
-</p>
-<p>»Je ontslag?<span class="corr" id="xd30e4723" title="Niet in bron">«</span>
-</p>
-<p>»O, papa!«
-</p>
-<p>»Je ontslag? Neen, dat is onmogelijk! Je ontslag!«
-</p>
-<p>»Lieve, beproef bedaard te blijven. Beproef de zaak te beschouwen in het ware licht.
-Als je weet wat me er toe bracht mijn demissie te nemen, wat me dwingt heen te gaan,
-zul je me toestemmen dat ik niet anders handelen kon, niet anders handelen mocht.«
-</p>
-<p>»Nooit! Nooit!«
-</p>
-<p>»Luister dan toch, Suzanne! Als je alles gehoord hebt …«
-</p>
-<p>»Neen,« gilt ze, »ik wil er niet van hooren. Ik weet dat het krankzinnigheid is. En
-al praat je een uur lang, het blijft krankzinnigheid. Ja, het krankzinnigste wat je
-nog gedaan hebt in je leven. En dat zegt iets!«
-</p>
-<p>Vreeselijk is dat anders in zijn regelmatigheid schoon gelaat vertrokken, vreeselijk
-de schelle klank dier stem, vreeselijk de stekende uitdrukking dier zwartglinsterende
-oogen.
-</p>
-<p>»Mama! O mama, ik bid u, bedaar!«
-<span class="pageNum" id="pb259">[<a href="#pb259">259</a>]</span></p>
-<p>»Vrouw, in Godsnaam, laat het genoeg zijn. Dit bericht kan je niet zoo geheel onverwacht
-komen. Je herinnert je, wat ik je gezegd heb, toen de begrooting werd afgestemd? Hoe
-we ons moesten vertrouwd maken met het denkbeeld, dat mijn aanblijven een kwestie
-van maanden kon zijn. Je weet wat in den laatsten tijd gedaan is om me het bestuur
-moeilijk te maken. Nu heeft men mij een slag in het aangezicht gegeven …«
-</p>
-<p>»Och kom, ’t zal zoo erg niet zijn. Je bent ook zoo gevoelig!«
-</p>
-<p>»Wat! Niet erg?… Men wil dat ik herroepen zal, wat een mijner eerste en ingrijpendste
-regeeringsdaden was!«
-</p>
-<p>»Welnu, dan herroep je.«
-</p>
-<p>»Dat ik te niet zal doen wat, volgens mijne innige overtuiging, het eenig middel is
-om Indië’s achteruitgang …«
-</p>
-<p>»Welnu, dan doe je te niet!«
-</p>
-<p>»Maar Suzanne, bedenk toch wat je zegt … dat zou een laagheid wezen.«
-</p>
-<p>»Beter een laagheid dan een domheid!«
-</p>
-<p>»O God!« Hij kermt als van pijn. Hij weet hoe verachtelijk ze denkt, hoe laag ze staat.
-En toch, bij ieder nieuw bewijs er van lijdt hij.
-</p>
-<p>Clotilde, bleek van verontwaardiging, keert zich tot haar. »O, ik dank God, dat u
-mijn moeder niet zijt!« En dan: »Papa, u weet het, niet waar? ik ben het niet met
-mama eens! Ik ben uw kind … ik stel de eer boven het voordeel!«
-</p>
-<p>»Domme eend,« roept mevrouw, buiten zich zelve over die inmenging, »begrijp je dan
-niet, dat het je eigen nadeel is waarvoor je pleit? Het zal je duur te staan komen,
-als je je vader steunt in zijn Don Quichotterie! Jullie praat van laagheid. Maar ik
-vraag je, is, wat je nu doen wilt, je kinderen benadeelen, is dat zoo edel? Ja zeker,
-dat doe je, je benadeelt je kinderen! Zij zullen je later vragen waarom je de honderdduizenden,
-die hier voor je klaar liggen, niet liever hebt verdiend dan in Holland lui en lekker
-te gaan leven van je vrouws geld!«
-</p>
-<p>Met hijgende borst en vlammenden blik is Clotilde opgesprongen als om zich te stellen
-tusschen haar vader en de furie, die hem zoo grievend hoonen durft. Een oogenblik
-brengt die onwillekeurige beweging harer stiefdochter mevrouw Van Waliënhove tot zwijgen,
-een oogenblik slechts; dan barst ze op nieuw los in de <span class="pageNum" id="pb260">[<a href="#pb260">260</a>]</span>laagste en domste verwijten. Maar ze deren haar echtgenoot niet meer, ze deren hem
-zoomin als de storm ons deert, wanneer wij in een goed gesloten huis zijn vlagen hooren
-loeien; zijn kind heeft de armen geslagen om zijn hals en fluistert woorden van sympathie
-en waardeering.
-</p>
-<p>Eindelijk heft hij het hoofd op, de beleedigster ziet hem in de oogen, en ze weet
-dat ze te ver gegaan is.
-</p>
-<p>»Is u gereed, mevrouw Van Waliënhove? Wat mij betreft, na alles wat u gezegd hebt,
-heb ik niets meer te zeggen. Alleen wensch ik enkele zaken te regelen met het oog
-op ons vertrek. De eerste maatregel, die genomen moet worden, is het publiek maken
-van Clotilde’s engagement. Dit zal reeds morgen plaats vinden.«
-</p>
-<p>»Papa! Is het mogelijk!«
-</p>
-<p>»Clotilde’s engagement? Is Clotilde geëngageerd? En met wien als ik vragen mag?« Dan,
-als ze het stralend gelaat harer stiefdochter heeft gezien, roept ze hoonend: »Met
-het schoolmeestertje, wil ik wedden?« en barst uit in een schaterlach, die aan de
-hel doet denken.
-</p>
-<p>»Ja,« spreekt de gouverneur-generaal rustig, »met het schoolmeestertje. Maar je zult
-nu zijn titel moeten veranderen en hem »het adjunct-inspecteurtje« noemen. Ik heb
-hem bij financiën geplaatst, Clotilde, en ik twijfel niet of met zijn capaciteiten
-zal hij daar een mooie carrière maken. Is het naar je zin?«
-</p>
-<p>»O lieve, beste papa! hoe zal ik u genoeg danken?«
-</p>
-<p>»Kom, ga met me mede … we hebben veel te bepraten, van avond staat zijn benoeming
-in de courant en—morgen komt hij zijn bruidje begroeten.«
-</p>
-<p>Maar de stiefmoeder treedt hen in den weg.
-</p>
-<p>»Ik wil het niet!« hijgt ze; »ik wil het niet!«
-</p>
-<p>»Ik wil het!«
-</p>
-<p>Ze deinst terug. Eenige weinige malen in hun huwelijksleven heeft hij haar aangezien
-met dien blik, heeft hij tot haar gesproken op dien toon; ze weet dat er dan niets
-te veranderen is aan zijn onverzettelijken wil.
-<span class="pageNum" id="pb261">[<a href="#pb261">261</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch35" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e387">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="label">XXXV</h2>
-<h2 class="main">DE LAATSTE DAGEN.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Gouverneur-generaal terwijl de opvolger reeds benoemd is; grootheid gevallen, lang
-voor hij—als andere gevallen grootheden—verdwijnen kan in het niet van het ambteloos
-leven; heerscher over een land, hem reeds vreemd geworden door de zekerheid dat hij
-het binnen enkele maanden gaat verlaten; meester over dienaren die ongeduldig uitzien
-naar het oogenblik waarop ze hem een haastigen afscheidsgroet, den nieuwen landvoogd
-een juichend welkom zullen toeroepen … ’t is misschien de moeilijkste toestand, waarin
-een hooggeplaatst ambtenaar, de pijnlijkste, waarin een man van gevoel komen kan.
-</p>
-<p>Den heer Van Waliënhove werd deze toestand niet aangenamer gemaakt door de gedachte
-aan den man, die na hem den troon van Buitenzorg zou beklimmen. ’t Was een der grootste
-tegenstanders geweest van het afgetreden kabinet, ja, hij had zich, sinds hij zitting
-nam in de Tweede Kamer, doen kennen niet slechts als de politieke bestrijder, maar
-als persoonlijke vijand van den heer Verschuere, den nu gevallen minister.
-</p>
-<p>Betrekkelijk jong, lid eener invloedrijke familie, bezitter van een groot fortuin,
-kon hij, schoon iemand van weinig studie en nog minder ernst, de aandacht op zich
-vestigen door dit ongewoon verschijnsel in ’s lands vergaderzalen: een geestige, dikwerf
-scherpe repliek en een schitterende welsprekendheid.
-</p>
-<p>Die macht over het woord, een kort verblijf in de koloniën en het tijdelijk de overhand
-hebben der partij, waarvan een ander de ziel, hij de woordvoerder was, werd zoo handig
-geëxploiteerd, dat men hem koos tot een der zwaarste en gewichtigste betrekkingen
-in ons staatsbestuur, koos tot verbazing van Indië en Nederland beide.
-</p>
-<p>De berichten dat de gouverneur-generaal zijn ontslag gevraagd had, dat het was aangenomen,
-dat de benoeming van zijn opvolger was gedaan, wie die opvolger was, volgden elkander
-in een zeer kort tijdsverloop; de heer Van Waliënhove wist te goed wat de wereld is,
-had ook in zijn vroegere diplomatieke <span class="pageNum" id="pb262">[<a href="#pb262">262</a>]</span>loopbaan te veel gezien, om niet te begrijpen wat deze berichten moesten uitwerken
-op zijn omgeving; hij was den tijd der illusies te boven, wijsgeerig genoeg om van
-de menschen niet meer te verwachten dan ze geven kunnen, verheven boven kleine gevoeligheden,
-en toch …
-</p>
-<p>O, men was onberispelijk in Buitenzorg en Batavia. Eerbiedig voor Zijn Excellentie,
-hoffelijk voor mevrouw, lief voor Clotilde—ook na het publiek worden van het engagement,
-dat trouwens een maand geleden ongeloofelijk genoemd, nu alleen vrij dwaas gevonden
-werd—vriendelijk zelfs voor de jonkers, met dit onderscheid dat wat tot nu toe guitenstukjes
-heetten, op eens kwade streken werden.
-</p>
-<p>Toch … om de lippen van den landvoogd kwam een weemoedig lachje spelen … het eenig
-uiterlijk teeken van de pijnlijke operatie, die de best voorbereiden, de best gewapenden,
-onder ons moeten ondergaan als de fortuin ons den rug toekeert, het uitrukken der
-plant, die we langzamerhand knoppen en bladeren hadden afgeslagen en haast dood waanden,
-maar waarvan nu de wortels blijken te zijn gedrongen tot op den bodem onzer ziel!
-</p>
-<p>Men bezocht de recepties nog trouw, alleen … scheen het vroeger een onderscheiding
-ten paleize te mogen verschijnen, nu had het er iets van, alsof men den landvoogd
-een genoegen deed met te komen; men boog nog even diep; men gaf hem nog alle eer …
-alleen op een andere wijze; de heer Van Waliënhove verbloemde het zich niet—hij bestond
-niet meer voor Indië, hij was nog slechts gouverneur-generaal in naam, de werkelijke
-gouverneur-generaal was aan boord van de Radboud.
-</p>
-<p>Ieder sprak over hem, ieder wist wat van hem te vertellen, en voor wie zou durven
-beweren dat er kwaad gesproken wordt in onze indische gezelschappen, ware het beschamend
-geweest te hooren hoeveel goeds ze wisten, hoe waardeerend, hoe vol lof men was; waar
-een enkele het waagde op minder gunstige maar onloochenbare feiten te wijzen, hoe
-ijverig men daar zocht naar verontschuldigingen!
-</p>
-<p>’t Was zoo genoegelijk dat men dezen keer niets behoefde te herroepen of ongezegd
-te maken; niemand had gedacht aan de mogelijkheid eener benoeming als deze, dus ook
-niet beproefd <span class="pageNum" id="pb263">[<a href="#pb263">263</a>]</span>om, volgens gewoonte, de ongeschiktheid van den candidaat te bewijzen. Dus kon men
-het onderwerp vrij en naar verkiezing behandelen, bijzonderheden ter tafel brengen,
-allerlei berichten opvangen, versieren en verspreiden naar hartelust. Deze was bevriend
-met zijn oudtante en had van haar gehoord, dat hij als kind geen andere boterhammen
-wilde eten dan boterhammen met stroop—wat de suikerplanters een riem onder het hart
-bond; gene noemde den burgemeester van zijn dorp oom en herinnerde zich op eens, hoe
-deze hem had geroemd als de ijverige president van het liefhebberij-tooneel: »In liefde
-bloeiende« en het letterkundig gezelschap: »Joost van den Vondel«, wat d’Hannecour
-sprakeloos maakte van ontzetting; een derde kende de baker, die hem eenmaal bakerde—die
-baker, van nu af belangwekkend, was »de moeder van de meid van mama, moet u weten«,
-ze leefde van haar renten in den Haag, heel netjes, en zij had verteld, dat hij met
-één jaar liep als een haas en praatte als een dominé, wat de moeders niet dikwerf
-genoeg hooren konden: immers ze hadden thuis een dergelijk phenomeen, dat dus mettertijd
-ook gouverneur-generaal kon worden.
-</p>
-<p>De nieuwe landvoogd moest veel geleerd hebben, te oordeelen naar het aantal dergenen
-die »jaren lang met hem op de schoolbanken hadden gezeten«, en lang gestudeerd, in
-aanmerking genomen met hoevelen hij »student geweest« was. Ook zijn zuster—hij had
-er ongelukkig maar eene, en daar men niets mocht doen dan prijzen, was men daarover
-spoedig uitgepraat—ook zijn zuster, die lieve geestige, beeldschoone vrouw, scheen
-een ongewoon bekend persoon. Van zijn mama scheen men niets anders te weten dan dat
-ze gravin was: over dat gravinschap raakte men niet uitgepraat; ’t was dan ook een
-veilig onderwerp; alleen in zeer intiemen kring sprak men van haar bekende schoonheid,
-haar veelbewogen leven en haar vroegen, romantischen dood. Daarentegen vertelde men
-gaarne van den vader: die scheen zijn geheele leven niet anders gedaan te hebben dan
-zich intieme vrienden maken en daartoe bij voorkeur »den ouwen heer« van alle mogelijke
-menschen op Java te hebben gekozen.
-</p>
-<p>In ’t bijzonder bleken de dames ingenomen met de keuze van den nieuwen onderkoning.
-Hij was rijk, niet waar? Zou deze dan <span class="pageNum" id="pb264">[<a href="#pb264">264</a>]</span>nu eindelijk eens, zooals het behoort, royaal zijn geheele inkomen verteren? Och,
-wat dit betreft, heeft men zich niet te beklagen over de Van Waliënhove’s: ze hebben
-veel gedaan, maar enfin, men zegt toch dat hij twee ton heeft overgespaard, een die
-niets overspaart, een die alles besteedt aan feesten en luxe, een die alles doet voor
-het behoud van het prestige, dat is wat men noodig heeft!
-</p>
-<p>En—nog jong. Dus het is uit met het rijk der deftige oudere dames. Mevrouw Hagen <i lang="la">cum suis</i> kunnen haar matten wel oprollen. O, natuurlijk, ’t was heel prettig, zoo fatsoenlijk,
-zoo innig europeesch als de toon werd in de laatste jaren, maar ’t zou ook wel aardig—zeker
-amusanter ten minste—wezen, nu weer eens iemand te krijgen, die niet geheel ongevoelig
-was voor … enfin voor zooveel dat de heer Van Waliënhove niet scheen te zien … Jonge
-vrouwen beloofden zich gouden bergen van de promotie, die manlief maken zou, schreven
-naar Parijs om nieuwe toiletten en sneden, in afwachting dat die kwamen, haar oude
-een vingerbreed lager uit voor de groote ontvangstreceptie.
-</p>
-<p>En ongehuwd! Is het wonder dat moeders ter nauwernood het oogenblik konden afwachten
-dat deze, van wien ze niets te hopen hadden, zou plaats maken voor dien ander, die
-de hoogste eer, het grootste geluk nog had weg te schenken?
-</p>
-<p>Er waren onder de mannen velen, die deze opgewondenheid hunner vrouwen en dochters
-niet deelden, die den nieuwen landvoogd, het creatuur eener gehate richting, ongaarne
-zagen komen, die den aftredende hoog achtten en beklaagden als het slachtoffer van
-staatkundige verwikkelingen, maar deze zwegen … Men heeft vrouw en kinderen … men
-moet vooruitkomen; nog een, zoo mogelijk nog twee rangen klimmen. Later, als men eenmaal
-pensioen heeft, als men in Holland is, ja, dan zal men zeggen hoe men denkt over dit
-en over zooveel meer.
-</p>
-<p>Intusschen wordt het leeg en stil en vreemd rondom den onderkoning van het Smaragden-eiland;
-zóó leeg en stil en vreemd, dat twee jonge harten het kloppen van teederheid en verlangen
-bedwongen en op zijn vraag of de groote dag nu niet spoedig wezen zou, antwoordden:
-»O neen, nog lang niet; we blijven bij u zoo lang we kunnen!«
-<span class="pageNum" id="pb265">[<a href="#pb265">265</a>]</span></p>
-<p>Hem was zulk een blijk van liefde vergoeding voor veel bitters; maar wat kon de vrouw,
-die haar geluk zocht in eer en aanzien, die geen vrienden had gewenscht, maar dienaren,
-geen genegenheid, maar onderwerping, wat kon haar verzoenen met den nieuwen, ondragelijken
-toestand. In machtelooze woede zag ze zich alles wat ze begeerd had ontglippen.
-</p>
-<p>Maar hoe men rondom haar veranderen mocht, zij bleef zich volkomen gelijk, zij gaf
-geen duimbreed toe, zij was en bleef, meer dan ooit te voren zelfs, de njonnja besaar.
-</p>
-<p>In één opzicht alleen veranderde ze. Niemand mocht het vermoeden, voor niets ter wereld
-zou ze het bekend hebben, maar ’t bleef niettemin een feit—de omstandigheden hadden
-haar bijna met het huwelijk harer dochter kunnen verzoenen.
-</p>
-<p>Hier, waar ze een paleis te harer beschikking heeft en altijd door vreemden is omringd,
-hier was dit kind uit het eerste huwelijk haar reeds een bron van ergernis. Wat zou
-het dan niet zijn in de betrekkelijk kleine ruimte eener hollandsche woning, in de
-beslotenheid van den huiselijken kring! En wie stond haar borg, dat de veelbegeerde
-dochter van den gouverneur-generaal ook dan en daar aanzoek zou krijgen of ten minste
-een aanzoek, dat voldeed aan Clotilde’s wonderlijke eischen? En al ware dit het geval,
-het werd tijd, meer dan tijd dat de echtgenoot zich onttrok aan den invloed der vóórdochter,
-dat hij zich wijden ging aan zijn zonen, de zonen, die erfgenaam zouden worden van
-zijn ouden naam, van haar groot fortuin.
-</p>
-<p>Slechts een tiental dagen voor het vertrek der familie naar Batavia zal het huwelijk
-worden voltrokken en de barones wil het vieren met alle pracht en praal. Niet omdat
-ze er eenige sympathie voor gevoelt;—als de zalige verrukking der verloofden verstoord
-had kunnen worden, dan ware ze het zeker door haar onvermoeide hatelijkheid;—maar
-om het publiek, het publiek dat zich zoo ondankbaar toonde, te bewijzen dat, zoo het
-menigmaal op schitterende wijze ontvangen werd in de <span class="corr" id="xd30e4809" title="Bron: gouvernementshotels">gouvernementshôtels</span>, dit niet zoozeer was geweest om de gasten genoegen te geven, dan omdat de heer en
-mevrouw Van Waliënhove het zich verplicht achtten aan hun positie.
-</p>
-<p>En zoo werden dan voor de laatste maal de marmeren trappen herschapen in bloem waranden,
-de ruime zalen in prieelen; <span class="pageNum" id="pb266">[<a href="#pb266">266</a>]</span>zoo werd wat jong en schoon en vroolijk was genoodigd, totdat het paleis een feeënverblijf
-geleek, vol gezang en gelach, vol blonde sylphiden en witte kleedjes; zoo ontving
-geheel Buitenzorg, half Batavia en een groot deel van de Preanger invitatiekaarten
-voor het bal champêtre, dat bij het helderste maanlicht op een open plek gegeven werd;
-zoo overtrof het diner bij gelegenheid van den ondertrouw alle vroegere diners in
-verfijnde weelde en smaakvolle verrassing.
-</p>
-<p>Wat mevrouw niet besteld, maar goede vrienden bedacht hadden, dit was op den gewichtigen
-morgen het ontwaken der bruid door kinderstemmen.
-</p>
-<p>Ze zongen een eenvoudig lied, maar onder de driehonderd knapen en meisjes was er geen,
-die Clotilde niet had te danken, ’t zij voor een geschenk aan den kerstboom, ’t zij
-voor een zak lekkers met Sint Nikolaas; voor een bemoedigend woord als ze de school
-bezocht of een lief knikje bij het ontmoeten op straat, en toen ze verscheen op het
-balkon, hieven al die ronde gezichtjes, al die stralende oogen zich naar haar op met
-innige liefde.
-</p>
-<p>Ze stond naast hem dien ze heden zou verlaten: daareven ontving ze voor het laatst
-den morgenkus van de lippen, die, zoolang ze zich herinnerde, haar slechts kussen
-en groeten en goede woorden boden … Hij had zijn arm geslagen om de bevende gestalte,
-hij zag haar aan zooals slechts de minnaar of de vader staart in een lief gelaat,
-alsof hij het wil opnemen in de diepste diepten zijner ziel; ze gevoelde dien blik,
-maar durfde hem niet beantwoorden, want … het gezang stijgt tot hen op met het innig
-aandoenlijke dat kinderstemmen hebben kunnen, en in de gewijde stilte van den tropischen
-morgen komt de scheidingssmart over haar.
-</p>
-<p>Toen het lied ten einde was—te spoedig voor die smartvolle omhelzing—toen hij zich
-afwendde en zij het diepgebogen hoofd ophief om de kleine zangers te danken, toen
-deed ze dat uit den grond van haar hart: vader en dochter wisten het, ofschoon ze
-elkaar nog vaarwel zouden zeggen in tegenwoordigheid van anderen, dit was het oogenblik
-geweest waarop de zoo nauw vereende harten voor het laatst elkander tegenklopten.
-En aan dit oogenblik hadden de lieve kinderstemmen zijn vlijmendste smart ontnomen;
-dit oogenblik, door beiden <span class="pageNum" id="pb267">[<a href="#pb267">267</a>]</span>zoozeer gevreesd, zou, bij al het pijnlijke, in hun herinnering iets liefelijks behouden:
-zuchten en snikken, ja, maar overstemt door engelenkoor.
-</p>
-<p>Op verlangen van bruid en bruidegom werd het huwelijk niet voltrokken ten stadhuize,
-waar alles zoo herinnert aan de treurige waarheid dat de verbintenis van twee wezens,
-door de heiligste wet der natuur tot elkaar gebracht, in den loop der eeuwen een zaak
-werd door de wet geregeld; evenmin in de kerk, waar de naakte wanden en het slecht
-bespeelde orgel en de over het kiezel rollende rijtuigen alle verheffing verstoren,
-maar in de woning, die getuige was van hun strijd. En daar troonden ze te midden van
-bloeiende oranjeboomen en blozende rozentuilen en geurige gewassen; daar troonden
-ze in de aureool, die de liefde vlecht om de hoofden harer uitverkorenen; daar troonden
-ze in de hemelsche zelf-genoegzaamheid van den eersten huwelijksdag, een godenpaar
-gelijk. Al dat gedwarrel van gelukwenschende gasten, al die glimlachende gezichten,
-al die vleiende woorden, ze bestonden niet voor hen, ze zochten slechts elkaars oogen,
-ze drukten slechts elkaars handen, ze smachtten slechts naar de ontmoeting van elkaars
-lippen; ze vermoedden het niet hoe de gloed, die lichtte uit hun oog, menig verkild
-hart verwarmde; ze vermoedden het niet hoe de glans, die uitging van hun jeugd en
-schoonheid, hen hulde in een stralenkrans van sympathie; ze vermoedden het niet hoe,
-toen de prediker het amen uitsprak, de bevallige bruid over den ernstigen bruidegom
-zooveel had uitgestort van de wondermacht der liefde, dat er in geheel dit groote
-gezelschap niet één was, die haar keuze durfde afkeuren; ze vermoedde het niet hoe
-in dit oogenblik de man op de <i>Radboud</i> vergeten was, om slechts de dochter der Van Waliënhove’s, die zonnestraal van het
-paleis te zien, om slechts mede te gevoelen met dat bleek gelaat aan hare zijde, met
-die edele figuur, meer dan door de politieke moeielijkheden, meer dan door huiselijke
-bezwaren, gebogen, geknakt bijna door de smart der scheiding.
-</p>
-<p>Neen, ze vermoedden het niet, maar wat deed het er toe? Halfgoden als ze waren door
-de liefde, konden de menschen niets toe- of afdoen aan hun geluk. Hun verbintenis
-mocht de wereld rondom hen een gruwel zijn, er mocht een hoongelach <span class="pageNum" id="pb268">[<a href="#pb268">268</a>]</span>opstijgen uit die menigte, zij stonden tusschen de bloeiende oranjeboomen en blozende
-rozentuilen zóó hoog dat het hen niet bereiken kon … Toen de avondzon roodgloeiend
-weerkaatst werd in het metaal van den extratrein die hen wegvoerde, en een heerlijken
-glans tooverde om de zoo dicht vereende gestalten, toen wisten ze ter nauwernood,
-dat daar al die menschen achterbleven om feest te vieren te hunner eere; ze wisten
-alleen dat zij slechts elkander behoefden voor het hoogste en heerlijkste feest, het
-feest der liefde.
-</p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch36" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e394">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="label">XXXVI</h2>
-<h2 class="main">GEPASSEERD.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">De residentie, de hoofdstad, ja, voor zoover de ambtelijke wereld betreft, de kolonie
-is vervuld van het nieuws dat als »on dit« reeds de ronde deed in de dagbladen, maar
-nu door officieele berichten een feit werd: de vice-president van den raad van Indië
-gaat met verlof.
-</p>
-<p>Men weet de reden. Maar de voorzichtigheid brengt mede zich te houden, alsof men geloof
-slaat aan het gerucht dat de heer Hagen<span class="corr" id="xd30e4838" title="Bron: ’">,</span> plotseling ongesteld geworden, een koeler klimaat moet opzoeken. Men weet de reden
-en men billijkt die; immers, iemand op zijn leeftijd, iemand die bogen kan op zijn
-verleden, iemand van zijn fortuin vooral, behoeft niet te verdragen wat andere ambtenaren
-met minder gelukkige antecedenten verplicht zijn zich te laten welgevallen.
-</p>
-<p>»Kon ik zijn voorbeeld maar volgen!«
-</p>
-<p>Aldus velen, aldus ook Verschuere, wanneer hij, lusteloos achterover geleund in zijn
-stoel, met Agnita de opzienbarende gebeurtenis bespreekt.
-</p>
-<p>Zij zwijgt; onder heftig dampen laat hij zijn weinig vroolijke gedachten den loop,
-tot hij eensklaps opspringt met den uitroep »God, ja! als ik zijn voorbeeld volgen
-kon!«
-</p>
-<p>Een straal van hoop komt haar bewolkt gelaat verhelderen.
-</p>
-<p>»En waarom zou je niet kunnen?« vraagt ze haastig. »Waarom <span class="pageNum" id="pb269">[<a href="#pb269">269</a>]</span>zou je het niet doen?« herhaalt ze en treedt hem op zijde en houdt hem bij in zijn
-gejaagde wandeling.
-</p>
-<p>»Waarom ik het niet zou kunnen?« Hij staat stil in het midden van de voorgalerij,
-om haar knorrig, toornig bijna aan te zien. »Waarom ik het niet zou doen? Nu? Met
-verlof gaan? Nu? Wat ik je bidden mag, Nita, doe zulke imbécile vragen niet! Ze brengen
-me nog meer uit mijn humeur dan … al het andere!«
-</p>
-<p>Langzaam gaat ze terug naar haar plaats.
-</p>
-<p>»Begrijp je dan niet, kind,« vraagt hij straks vriendelijker, »begrijp je niet, dat
-als de vice-president weggaat, hij waarschijnlijk wordt opgevolgd door een lid van
-den raad!«
-</p>
-<p>»Ja. En dan komt er een plaats open.«
-</p>
-<p>»En ’t is de gewone loop van zaken, dat wanneer er een plaats open komt, de algemeene
-secretaris die vervult.«
-</p>
-<p><span class="corr" id="xd30e4856" title="Niet in bron">»</span>Maar je waart het nog zoo kort. En heb je me niet gezegd, dat deze keer een resident
-van de Buitenbezittingen aan de beurt was? Was er ook geen sprake van, een militair
-lid te brengen in den raad?«
-</p>
-<p>»Dat is reeds zoo lang!«
-</p>
-<p>»Ik vrees dat de gouverneur-generaal je niet zal willen missen, De handen staan hem
-nog zoo verkeerd.«
-</p>
-<p>»Dat zou je hem niet moeten zeggen,« roept hij schamper lachend.
-</p>
-<p>»Nu ja. Maar we weten het toch … ’t zou niet best gaan met een nieuwen secretaris,
-die zich ook nog overal moest inwerken, geloof je wel?«
-</p>
-<p>»Dat is zijn zaak. Daar laat ik me niet aan opofferen.«
-</p>
-<p>Weer volgt een lange stilte, slechts afgebroken door het geluid zijner voetstappen
-op den marmeren vloer; dan, als mevrouw Verschuere meent dat het gezicht, in den laatsten
-tijd zoo zorgvuldig bestudeerd, wat minder boos staat, komt ze hem wederom op zij
-en steekt haar hand door zijn arm.
-</p>
-<p>»’t Kon heerlijk zijn, Gus. ’t Is waar, ’t zal me aan het hart gaan Buitenzorg te
-verlaten …«
-</p>
-<p>»Och, wat is een plaats nog, als de goede vrienden weg zijn?«
-</p>
-<p>»Dat is zoo. En je zoudt zoo’n gemakkelijk leventje hebben in vergelijking van nu.
-Maar ’t is toch, geloof ik, beter dat we er ons nog niet te veel op verheugen.«
-<span class="pageNum" id="pb270">[<a href="#pb270">270</a>]</span></p>
-<p>»En waarom? Heb ik den prijs niet verdiend? Me dunkt, ik heb er recht op.«
-</p>
-<p>Ze glimlacht even. »Niet de ijverigste leerlingen worden het best beloond. Als je
-oom nog de prijzen uitdeelde …«
-</p>
-<p>»Mijn oom! Mijn oom! God, Nita, begin je ook al mee te schreeuwen met den grooten
-hoop? Moet ik het nu van mijn eigen vrouw hooren?«
-</p>
-<p>»Wat toch, lieve?« vraagt ze ontsteld door dien toon.
-</p>
-<p>»Wel, dat ik niets ben, niets kan, niets beteeken zonder mijn oom? Ik zeg je eens
-en voor altijd, Nita dat ik het niet hooren wil! Het verveelt me. Ik vind het ondragelijk,
-dat die »oom de minister« altijd wordt genoemd als de macht die te beslissen heeft
-over mijn toekomst. Ik ben zelf die macht. Zelf, versta je me?«
-</p>
-<p>Mevrouw Verschuere antwoordt niet; ze weet niet recht hoe te antwoorden, als ze wordt
-toegesproken op een wijze als deze; het valt haar nog altijd vreemd, hoewel het niet
-de eerste maal is … O neen, in de laatste maanden, in de laatste weken vooral, heeft
-ze kunnen leeren zich te gewennen aan toornige, harde woorden. Ze neemt haar handwerkje
-op, terwijl haar man met brommend geluid een plotseling einde maakt aan zijn wandeling
-en zich in den luierstoel werpt, maar de fijne vingers beven te zeer dan dat ze er
-mede kan voortgaan, en met een steelschen blik op het somber gelaat tegenover haar
-denkt ze terug aan den tijd, die haar nu bijna gelukkig toeschijnt, toen hij thuis
-kwam; ook vermoeid en afgemat, maar tevreden over de volbrachte dagtaak, voldaan over
-de oplossing van een of ander moeilijk vraagstuk, verrukt over de samenwerking met
-den landvoogd, die, zoo ze in meening verschilden, gaarne van gedachten wisselde en
-nooit ongenegen was om, zoo noodig, zijn opinie prijs te geven; naar den tijd toen
-hij, bij al zijn drukten, toch steeds een vriendelijk woord voor haar vond, toen hij
-nog beloven kon meer voor haar te worden, toen ze nog niet de treurige zekerheid had,
-dat hij minder voor haar werd, steeds minder en minder.
-</p>
-<p>O, die belofte! Had hij haar nooit gegeven, de teleurstelling zou minder groot geweest
-zijn! O, die onvergetelijke dagen in Tjipanas! Had ze nooit het genot gekend van hem
-onverdeeld te bezitten, misschien was het het haar dan nu niet zoo zwaar gevallen
-afstand van hem te doen. Toch, elken dag beproeft ze met <span class="pageNum" id="pb271">[<a href="#pb271">271</a>]</span>nieuwe krachtsinspanning, of ze niet leeren kan zich te schikken … ze weet immers
-dat zijn knorrig humeur slechts de reactie is van den dwang, dien hij zich moet opleggen
-in de tegenwoordigheid des landvoogds; ze weet dat de andere dames ook haar mannen
-van de secretarie thuis krijgen, zenuwachtig, overspannen, prikkelbaar … Ze vermant
-zich ook nu, ze verzet zich tegen het moedeloos gevoel dat zijn onvriendelijkheid
-altijd bij haar wekt en spreekt bijna vroolijk:
-</p>
-<p>»Kom, manlief. Het is zoo’n heerlijke avond … laten we eens probeeren of een wandeling
-ons geen goed zal doen … ik geloof dat we beiden wat ontstemd zijn.«
-</p>
-<p>Hij geeft na een kleine aarzeling toe en weldra dwalen ze door de eenzame lanen, arm
-in arm, langzaam, zachtjes sprekend, somtijds zwijgend, zooals ze het gaarne doet;
-de sterrenhemel strooit zijn gouden vonken over het glanzig groen en deelt het iets
-mede van zijn tooverachtigen gloed. Wat Agnita had gehoopt geschiedde: in die liefelijke
-omgeving, in die bedarende stilte week Verschuere’s geestelijke vermoeidheid; het
-oog gericht op de blauwe lucht, vergat hij de grieven die hem daareven vervulden.
-</p>
-<p>Met de zusterlijke teederheid, die bij lieve vrouwen zulk een wijding geeft aan den
-echt, leidt Nita nu zijn gedachten in vriendelijke richting; wat zijn de Hagens veel
-voor hen geweest, zoolang ze het voorrecht hadden hen te kennen; wat was mevrouw altijd
-hartelijk voor haar en mijnheer vol lieve attenties … wat zullen ze hen missen.
-</p>
-<p>Langzaam gaan de vrienden en kennissen, die binnen een kort tijdsverloop Buitenzorg
-verlieten, aan hun geest voorbij; Amalia, die hen zoo dankbaar was en, dit herinnert
-het kleine vrouwtje zich niet zonder trots, zooveel ernstiger, zooveel beter gestemd
-was toen ze van haar afscheid nam om, gelouterd door geleden smart, een nieuw leven
-te beginnen in het vaderland; Van Waliënhove, om in de hoop op zijn zonen kracht te
-putten voor het verdragen der martelingen van zijn huwelijksleven; Van Beevelant en
-Clotilde, om in de Palmenstad het beste te vinden wat de wereld geeft; James om het
-oorlogsveld te zoeken wat misschien na liefdesgeluk het beste is: vergetelheid in
-plichtsbetrachting.
-</p>
-<p>En dicht aan elkaar geleund, opziende naar den avondhemel, komt over hen dat weemoedig
-gevoel van veranderen en <span class="pageNum" id="pb272">[<a href="#pb272">272</a>]</span>verdwijnen, van alleen achterblijven; het treurig bewustzijn hoe alles slechts voor
-korten tijd, slechts voorbijgaande is, de donkere schaduw op ons zonnig Indië, maar
-die, Gode zij dank, hen wier bestaan verbonden werd door onverbreekbare banden, steeds
-nauwer vereent, steeds inniger samenhecht juist door het voorbijgaande van al het
-andere.
-</p>
-<p>Het is voor de heeren dagbladredacteurs altijd een buitenkansje wanneer een hooge
-betrekking openvalt, maar van <i>dit</i> buitenkansje konden ze dan al bizonder goed profiteeren. De benoeming bleef uit.
-Dit gaf gelegenheid om nu eens dezen dan genen ambtenaar aan te wijzen als den vermoedelijken
-vice-president, om, voor het geval van deze of gene benoeming, de prachtigste combinaties
-uit te denken om de regeering voor te lichten, haar te wijzen op het gevaar dat zulk
-een keuze, het voordeel dat een andere keuze hebben zou; dit alles met een ijver en
-een goeden wil, die bij andere koloniale aangelegenheden het bestuur zeker ten goede
-zou zijn gekomen.
-</p>
-<p>Omtrent het nieuwe lid in den raad van Indië—voor het geval dat de vice-president
-uit dat regeeringslichaam gekozen werd—twijfelden alleen zij, die voor zich zelf of
-voor familie iets hoopten, de publieke opinie hield vrij algemeen Verschuere voor
-den aangewezen persoon. Ook maakte ze met de openhartigheid, die, in de couranten
-vooral, wel eens tot onbescheidenheid overslaat, geen geheim van die overtuiging.
-Maar met de macht die hij bezit over iederen trek van zijn gelaat, met de kalmte die
-hem, waar hij zulks noodig acht, ieder woord doet wegen voor hij het uitspreekt, wist
-de algemeene secretaris zelfs voor zijn naaste omgeving te verbergen, wat hij van
-de zaak dacht.
-</p>
-<p>Alleen zijn vrouw wist hoe hij alle phasen van spanning doorliep, hoe hij nu eens
-door een woord van den landvoogd schrikte of door een bericht uit Batavia zich volkomen
-voelde gerustgesteld, dan weer door een tijding uit Holland of een los daarheen geworpen
-woord van machtige lippen meende alles te moeten vreezen, om eindelijk zich te voelen
-overmeesteren door dien twijfel, die zonder dat men er een bepaalde oorzaak voor zou
-kunnen noemen, aan den vooravond van belangrijke gebeurtenissen ons hart kan komen
-binnensluipen.
-</p>
-<p>Het duurde zoo lang voor de zaak beslist werd, dat de dagbladen <span class="pageNum" id="pb273">[<a href="#pb273">273</a>]</span>gingen aantoonen hoe eigenlijk een vice-president onnoodig mocht heeten, daar toch
-welbeschouwd de geheele raad van Indië alle recht van bestaan miste. Dit onderwerp
-werd uitgeput; onmachtig om hierna nog veel nieuws te zeggen, waren juist de redacties
-<span class="corr" id="xd30e4899" title="Bron: begonen">begonnen</span> elkanders pretendenten af te breken, toen er uitkomst kwam.
-</p>
-<p>Twee telegrammen. Het eerste hield in de benoeming tot ridder van den Nederlandschen
-Leeuw van den directeur van onderwijs, eeredienst en nijverheid, J.&nbsp;G. Heylerts.
-</p>
-<p>Het tweede benoemde tot vice-president in den raad van <span class="corr" id="xd30e4905" title="Bron: Nederlandsch Indië">Nederlandsch-Indië</span> het lid in dien raad mr. L.&nbsp;B.&nbsp;F.&nbsp;V. van Sonnefelt.
-</p>
-<p>De onderscheiding den directeur te beurt gevallen, gelijkt, bewezen aan iemand die
-in aanmerking zou kunnen komen voor pensioneering, op de hulde die de vos de kraai
-brengt wanneer het stuk kaas moet vallen: de heer Heylerts nam haar dan ook op met
-de stoïcijnsche kalmte, waartoe een veelbewogen huwelijksleven sommige mannen brengt,
-terwijl mevrouw haren »vriend« blikken toewierp gelijk aan die van het slachtoffer,
-over wiens lijk de overwinnaar zijn victorie tegemoet snelt.
-</p>
-<p>Geen twee weken later bleek er eenige reden voor die weinig opgewonden stemming in
-den huize Heylerts.
-</p>
-<p>De <i>Javasche Courant</i>, het officieel nieuwsblad, meldde in zijn rubriek: Civiel departement: ontslagen:
-eervol, op verzoek, onder dankbetuiging voor de diensten den lande bewezen, J.&nbsp;G.
-Heylerts, directeur van onderwijs, eeredienst en nijverheid.
-</p>
-<p>Geen week later las men onder diezelfde rubriek: benoemd tot lid in den raad van Indië
-D. de Bruining, hoofdambtenaar met verlof.
-</p>
-<p>Ware Gustaaf Verschuere een zwak man geweest, hij zou verlichting gezocht hebben in
-schelden op de onrechtvaardigheid dezer benoeming, in verkleinen van den benoemde,
-in dreigen zelfs met het vragen van verlof of het nemen van zijn ontslag; hij zou
-troost hebben gevonden in de sympathie zijner vrienden, vergetelheid in de teedere
-armen, die verlangender dan <span class="corr" id="xd30e4918" title="Bron: o oit">ooit</span> zich naar hem uitstrekken;—nu hij een sterk man was, zweeg hij en glimlachte en roemde
-de bekwaamheid van het nieuwe raadslid, zijn ouden vriend; nu lag er iets in zijn
-persoonlijkheid, dat zijn <span class="pageNum" id="pb274">[<a href="#pb274">274</a>]</span>vrienden dwong het betoon hunner deelneming te bepalen tot het geven van iets hartelijker
-handdruk dan gewoonlijk; nu keerde hij zich af van het gezichtje, naar hem opgeheven
-om hem te zeggen dat ze met en voor hem voelde; nu wilde hij zelfs haar niet bekennen
-wat dit voor hem was; nu koesterde hij met hoonenden lach de bitterheid, die in een
-trotsch, nog nimmer vernederd hart gewekt wordt door teleurstelling.
-</p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch37" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e401">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="label">XXXVII</h2>
-<h2 class="main">HET LEED VAN EEN STERK MAN.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">De nieuwe vice-president is geïnstalleerd, de oude naar Soekaboemi vertrokken, om
-daar het oogenblik af te wachten dat in Holland de winter voorbij en het seizoen meer
-voor verlofgangers geschikt zal zijn; luitenant Van den Bosch werd overgeplaatst naar
-Atjeh; Gertrude bleek er op gesteld hem te volgen, zoodat wanneer de Meimaand eenmaal
-daar is, het den Hagens niet al te zwaar zal vallen Indië te verlaten.
-</p>
-<p>Wat is hun het mooie huis op het Koningsplein, nu ze geen dochter meer hebben om het
-gezellig te maken; wat is hun de schoonzoon, nu hij van de eene garnizoensplaats naar
-de andere zal worden gevoerd; wat Batavia, nu een vreemde eerste luitenant met een
-vreemde jonge vrouw de vriendelijke kampementswoning heeft betrokken?
-</p>
-<p>Tot directeur van onderwijs, eeredienst en nijverheid is, in plaats van den armen
-ridder, die met stille trom, zijn vrouw en zijn leeuwtje vertrok, de eerste gouvernements-secretaris
-Verdijk benoemd en Buitenzorg heeft het wonderlijk feit zien gebeuren dat mevrouw
-Verdijk in een vreeselijke onweersbui uitreed … ’t was om Zijn Excellentie te bedanken.
-Deze benoeming heeft nog al ontevredenheid gewekt; men zag er het bewijs in, dat voortaan
-minder rekening zou worden gehouden met verdienste en recht dan met vrouw en invloed—en
-aan dezen nieuwen toestand wilde de indische ambtenaarswereld zich maar niet zoo dadelijk
-gewennen.
-<span class="pageNum" id="pb275">[<a href="#pb275">275</a>]</span></p>
-<p>Te bestemder tijd is ook het nieuwe lid in den raad van Indië uit patria teruggekeerd
-en beëedigd.
-</p>
-<p>De uitnoodiging hun door hun oude vrienden, de Verschuere’s, gedaan om eenigen tijd
-op Buitenzorg te komen doorbrengen, was uiterst welkom: de heer en mevrouw De Bruining
-verlangden niets liever dan Buitenzorg terug te zien, Buitenzorg, waar ze eenmaal
-gelukkig geweest zijn; immers, ze beseften het toen nog niet, maar ze weten het nu:
-allen bij elkaar te zijn, dat is geluk!
-</p>
-<p>Ze hebben hun vijf jongens moeten achterlaten … op uitmuntende scholen, bij lieve
-familie, voor hun eigen bestwil, o ja! maar ze hebben ze moeten achterlaten, en Daan
-is grijs als een oud man, en wanneer Louise een jongen in een blauwe kiel en broek
-ziet, wendt ze het hoofd af om niet uit te barsten in tranen.
-</p>
-<p>Ze willen op Buitenzorg zijn, om de plekjes te bezoeken waar de jongens speelden,
-waar ze hun kattekwaad uitvoerden, waar ze zoo wild stoeien, zoo levensgevaarlijk
-vechten konden, waar ze zoo ondeugend waren, maar—fluistert de moeder—toch ook zoo
-lief …
-</p>
-<p>Indien het mogelijk ware dat een vrouw zich troostte over het kinderloos blijven van
-haar echt, dan zou Agnita zich dezer dagen vertroost gevoeld hebben bij het aanschouwen
-van dien aan waanzin grenzenden angst, wanneer de mail moest aankomen; van die oogen
-vol smartelijk verlangen, die over bergen en zeeën schenen te willen doordringen in
-het hollandsch huis, waar men haar schat verborg. Louise en haar veel jonger zusje
-waren meegekomen, innerlijk en uiterlijk zeer in haar voordeel veranderd door geregeld
-schoolgaan, frissche winterkou en goed gemaakte japonnen—er zijn menschen geweest
-die vroegen waarom de ouders maar niet meteen de meisjes achterlieten!—De heer en
-mevrouw De Bruining hebben voor haar een gouvernante geëngageerd.
-</p>
-<p>»Een gouvernante!« roept Nita verbaasd, als haar vriendin haar dit mededeelt. »Ik
-dacht dat je een duren eed hadt gezworen om nooit, nooit meer …«
-</p>
-<p>»Ja, dat had ik ook … O, maar dit is een puikje. Heel wat anders dan de bonnetjes,
-die ik tot nu toe gehad heb. Ofschoon, daar waren ook wel goede bij … als ze maar
-niet altijd iets gevoeld hadden voor trompetters!« zucht Louise.
-</p>
-<p>»Heel wat anders … een dochter van een overste, geëxamineerd <span class="pageNum" id="pb276">[<a href="#pb276">276</a>]</span>in drie talen, hoofdonderwijzeres, niet zoo piep jong meer, erg bekwaam en—nu ja,
-aan boord was ze wel een beetje opgewonden, maar anders … erg fatsoenlijk.«
-</p>
-<p>Arme Louise, die zich over zoo iets illusies maakte! Alsof juffrouwen met vier akten
-niet precies wisten hoe men een goedgeloovig indisch ouderpaar kan gebruiken om den
-overtocht te betalen, die liefst moet eindigen in de huwelijkshaven, en zoo dat niet
-vlot, om, gesteund door een of andere familie, hetzij dom, hetzij laag genoeg om zich
-tot de <span class="corr" id="xd30e4946" title="Bron: komedie">comedie</span> te leenen, zich onmogelijk te maken en een breuk uit te lokken. Dan kan ze overgaan
-bij het gouvernement, het gouvernement, dat Dorado voor onderwijs gevende jonge dames,
-niet omdat het pensioen verzekert of verlofstraktement—wie, die jong is, denkt aan
-oud of ziek worden!—niet omdat het zoo genoegelijk is dagelijks vijf uur te staan
-voor een klas van opgeschoten lummels, of aan half maleische kinderen het a. b. c.
-te leeren, maar omdat het vrije leven van commensaal meer dan de huiselijke kring
-gelegenheid geeft tot »<span lang="fr">la chasse de l’homme</span>«.
-</p>
-<p>De nieuwe gouvernante behoorde geenszins tot de weinige uitzonderingen die op dezen
-regel voorkomen, en Nita had bij al haar huiselijke drukten wel gelegenheid om op
-te merken: de onrust van het jonge meisje, die scheen te denken dat haar geluk op
-straat moest gevonden worden, den toon harer leerlingen, die als het ware met den
-dag minder eerbiedig werd; de overdreven, bijna ziekelijke teederheid die de beroofde
-moeder wijdde aan de twee kinderen, welke men haar gelaten had; het nu in alles flink
-en manlijk optreden van dienzelfden Daan, aan wien ze nooit anders dan met een medelijdend
-lachje had gedacht, omdat ze hem niet anders dan in zijn verval had gekend, maar vooral
-den kieschen takt dien Verschuere bij de ontvangst zijner gasten toonde.
-</p>
-<p>De heer De Bruining toch, met de fijngevoeligheid die hem zoo beminlijk maakte, gevoelde
-zich bezwaard door de gedachte dat zijn verheffing een misrekening was geweest voor
-zijn vriend. Maar deze wederlegde al zijn bezwaren.
-</p>
-<p>’t Is waar, men had hem genoemd, maar hij zelf had geen oogenblik gedacht aan de waarschijnlijkheid
-van zulk een keuze; er kon immers geen sprake van hem zijn! ’t Was toch reeds een
-<span class="pageNum" id="pb277">[<a href="#pb277">277</a>]</span>wonderbaarlijk snelle promotie geweest die hij maakte; zou men hem dan zijn tegenwoordige
-betrekking zoo kort laten bekleeden? Dwaasheid! Onmogelijk!
-</p>
-<p>»Maar de pers …« zei de Bruining met een benauwd gezicht.
-</p>
-<p>»Ja, de pers,« stemde Verschuere lachend toe; »maar heeft het u nooit toegeschenen
-dat de regeering altijd iemand anders kiest dan de pers, al ware het om te bewijzen
-dat die geheel verkeerd is ingelicht?«
-</p>
-<p>»Maar de publieke opinie!«
-</p>
-<p>»Ja, dat was me weer een nieuw teeken van de frivoliteit onzer indische maatschappij;
-men had u eenvoudig vergeten, u en uw oudere rechten. U waart dan ook al meer dan
-twee jaar weg!«
-</p>
-<p>»Zie je, het kwam ons zoo gelegen«, brengt De Bruining nu ter verontschuldiging bij,
-en Louise keert haar vriendelijk gelaat tot Nita met de vraag: »Het heeft je toch
-niet te erg gespeten?«
-</p>
-<p>Nog vóór zijn vrouw heeft kunnen antwoorden, roept Verschuere: »Haar? Ze beklaagt
-zich nu al dat ze bij officieele gelegenheden altijd naast oude heeren wordt geplaatst.
-Wat zou het dan wel zijn!« En zijn lach is daarbij zoo natuurlijk, zijn scherts schijnt
-zoo welgemeend, dat het nieuwe raadslid volkomen is <span class="corr" id="xd30e4966" title="Bron: gerust gesteld">gerustgesteld</span>.
-</p>
-<p>Nita bewondert Gustaaf’s zelfbeheersching, al doet het haar pijnlijk aan, dat ze getoond
-moet worden ten koste van de waarheid. Hoewel nog altijd niet zeer bekwaam in het
-verbergen harer gevoelens, weet ze nu toch reeds genoeg van de wereld, waarin ze leeft,
-om er in de gegeven omstandigheden het noodzakelijke van in te zien: alleen wenscht
-ze dat hij het masker, bij vreemden gedragen, bij haar had afgeworpen.
-</p>
-<p>Maar er iets gekomen tusschen hem en haar, iets als een muur. Een groot leed, te zaâm
-gedragen, kan een sterk man nader brengen tot een zwakke vrouw; een teleurstelling
-zal hen bijna altijd vervreemden.
-</p>
-<p>Nooit meer dan in deze dagen was Verschuere de strijdbare, werkzame, zich zijner meerderheid
-bewuste man geweest. Zonder zich ook maar één oogenblik te laten ontmoedigen ging
-hij, getrouw aan zijn leuze: »hoe grooter de tegenstand, hoe schitterender de overwinning,«
-af op het doel dat hij zich voorstelde … Had Nita naast hem kunnen gaan, had ze haar
-oog kunnen vestigen op <span class="pageNum" id="pb278">[<a href="#pb278">278</a>]</span>datzelfde doel, had ze over dezelfde stalen zenuwen, denzelfden ijzeren wil kunnen
-beschikken, hij zou van haar een reismakker gemaakt hebben. Maar zijn vrouwen altijd
-sterk genoeg om te dragen, ze zijn soms te zwak om onmiddellijk na een slag den nieuwen
-strijd aan te binden. Voor haar was de slag zwaar geweest.
-</p>
-<p>Hoewel niet eerzuchtig, bleef de kans op Verschuere’s lid worden in den raad van Indië
-altijd het lichtpunt, waarop ze met stil verlangen den blik gevestigd hield.
-</p>
-<p>Honderd malen had ze zich zelve bemoedigd door de woorden te herhalen, eens door mevrouw
-Hagen gebruikt: »de betrekking van algemeen secretaris is het vagevuur dat we met
-onze mannen moeten doormaken om in het paradijs te komen,« en nu waren de deuren van
-het paradijs gesloten!
-</p>
-<p>»… tot ze weer opengaan,« had Verschuere gezegd met zijn gewone opgewektheid, maar
-och, ze wist het, een plaats in den raad van Indië komt niet alle dagen vakant: er
-zijn voorbeelden van leden, die er haast een kwarteeuw zitting in bleven houden. ’t
-Zal nu wellicht weer jaren duren, en jaren, dit gevoelt ze, kan zij niet meer wachten!
-</p>
-<p>Er was iets in haar treurigheid dat hem ontstemde: haar zachte, droevige blikken hinderden
-hem; hij wilde dat de vrouw, die hij zich verkoren had geen oogenblik twijfelen zou
-aan zijn toekomst; zoo iemand moedig en onbevreesd kon wezen, zoo iemand willig offers
-brengen kon, dan moest zij het zijn.
-</p>
-<p><span id="xd30e4980"></span>Maar—gelijk hij knorrig tot zich zelven zeide—hij werd niet door haar begrepen, zij
-was niet berekend voor de plaats die ze innam. In stede van hem te bewonderen, dat
-hij zijn onder dit bewind zoo weinig dankbare taak met onverflauwden ijver vervulde,
-noemde ze het zijner onwaardig zulke meesters te dienen. Te vergeefs had hij beproefd
-haar te doen begrijpen, dat de door den staat bezoldigde ambtenaar zijn diensten moet
-praesteeren, ook al druischen de bevelen der lastgevers in tegen zijn overtuiging;
-ze hield vol dat men eerst denkend wezen, daarna ambtenaar is. Ook beoordeelde ze
-den nieuwen landvoogd naar den maatstaf dien men op Bloemduin gebruikte, en kon of
-wilde ze zich niet schikken naar den toon, die sedert kort heerschte in de hofkringen;
-kortom, hij vond in haar niet langer wat hij in zijn vrouw zocht.
-<span class="pageNum" id="pb279">[<a href="#pb279">279</a>]</span></p>
-<p>En ze wist het. Ze wist het hoewel hij het harde woord nog niet over de lippen had
-gebracht; ze las het in zijn oogen, ze hoorde het in zijn stem, ze voelde het in zijn
-liefkoozingen.
-</p>
-<p>Er is geen pijnlijker ontdekking dan deze voor de vrouw die bemint, en geen meer gevaarlijke
-tevens. Want ze ontrooft haar het natuurlijke, die grootste bekoorlijkheid in het
-oog van den man.
-</p>
-<p>Agnita werd op eens beschroomd, weifelend; ze durfde niet meer ronduit spreken; het
-zelfvertrouwen dat de zekerheid van zijn liefde haar geschonken had verdween; ze verloor
-het kinderlijk ongekunstelde, dat haar zoo aantrekkelijk had gemaakt. Bevreesd nog
-meer te verliezen, was zij niet langer zich zelve, en niets kon meer in haar nadeel
-wezen dan dat.
-</p>
-<p>Wel verzette ze zich met al wat in haar was tegen het beklemd gevoel, dat haar in
-Verschuere’s tegenwoordigheid overmeesterde gelijk de koude den in sneeuw en ijs verdwaalden
-reiziger; wel trad ze hem soms tegen met den ouden vertrouwden lach; wel drong ze
-hem een enkele maal haar te vergezellen op een wandeling of rijtoer; wel nam ze, hoewel
-met vreezen en beven, nu of dan het oude plaatsje in, dicht bij zijn schrijftafel;
-wel sloeg ze somtijds in vertwijfelende teederheid de armen om zijn hals,—de schoonheid
-van dat blozend gezichtje in zijn gouden lijst, de zachte ronding dier blanke armen
-mocht hem dan voor een oogenblik vervoeren, het wederzijdsch vertrouwen keerde niet
-terug.
-</p>
-<p>Juist in deze dagen leed ze onder een lichamelijke gedruktheid, een gevoel van onbehagen,
-waarvoor ze te vergeefs een oorzaak zocht en waarover ze dokter Bosschaert niet wilde
-raadplegen; ze wist wat zijn eerste gedachte zijn zou en ze was het moe, gevleid te
-worden met een hoop, die toch nooit vervuld scheen te mogen worden. In deze zwaarmoedige
-stemming, in de pijnlijke ongevoeligheid van haar gewond hart, gaf ze aan ieder woord
-door hem in overspanning of drift gesproken een veel dieper beteekenis dan het verdiende;
-met groote nauwgezetheid, gevolg eener ernstige, godsdienstige opvoeding, zocht ze
-voor zijn gedrag de oorzaak in haar eigen tekortkomingen. Ze dacht er geen oogenblik
-aan hem te beschuldigen, ze beschuldigde alleen zichzelve. En onder die zelfbeschuldiging
-leed ze, wat een vrouw die liefheeft lijden kan.
-<span class="pageNum" id="pb280">[<a href="#pb280">280</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch38" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e408">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="label">XXXVIII</h2>
-<h2 class="main">HEIMWEE EN LIEFDE.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">»Gustaaf!«
-</p>
-<p>De algemeene secretaris hoort niet: haar stem, altijd zacht, komt nu als een verzuchting
-uit de beklemde borst; en hij is verdiept in de verslagen van de Tweede Kamer, daareven
-door de mail aangebracht.
-</p>
-<p>»Verschuere … luister eens … ik heb je iets te vragen.«
-</p>
-<p>Hij legt zijn lectuur neer, een weinig ongeduldig, want juist las hij een zeer belangwekkende
-speech van een zeer belangwekkend afgevaardigde.
-</p>
-<p>»Nu?« vraagt hij, als ze zwijgen blijft.
-</p>
-<p>»Je moet er niet verwonderd over wezen … of boos … of bedroefd, maar ik zou … ik zou
-graag …«
-</p>
-<p>Ze beeft zoo, dat ze niet voort kan gaan. Eerst was hij nog te zeer vervuld van het
-Kamerverslag, maar nu hoort hij de trilling in haar stem, nu ziet hij de vreeselijke
-spanning in haar gelaat.
-</p>
-<p>»Wat is er?« vraagt hij verbaasd. »Kind, antwoord me! Hoe ben je zoo ontdaan?«
-</p>
-<p>Vergeefs beproeft ze een woord uit te brengen; vriendelijk, met een zweem van de oude
-teederheid, begint hij:
-</p>
-<p>»Je hadt me iets te vragen, kleintje … Komaan, daar zie je toch niet tegen op?«
-</p>
-<p>Geen antwoord.
-</p>
-<p>»Weiger ik je dan zoo dikwerf iets?« Hij nadert en legt haar zacht den arm om het
-midden en neemt haar ijskoud handje in de zijnen.
-</p>
-<p>Maar zij trekt haar hand terug, ze maakt zich los uit zijn omarming … Weet ze het
-niet dat er een macht uitgaat van zijn aanraking, die haar zwak maakt en willoos?
-</p>
-<p>»Ik wou je vragen, of je het niet goed zou vinden als ik me de Hagens meeging?«
-</p>
-<p>»Als je met de Hagens meeging! Waarheen?«
-</p>
-<p>»Naar Holland, bedoel ik.«
-<span class="pageNum" id="pb281">[<a href="#pb281">281</a>]</span></p>
-<p>»Naar Holland!« herhaalt Verschuere weer en hij ziet haar aan alsof hij aan haar verstand
-twijfelt.
-</p>
-<p>»Ja,« spreekt ze dof. »Ja.«
-</p>
-<p>»Zonder mij?« roept hij. »Zonder mij, Nita?« vraagt hij dan met dat zacht vleiende
-in zijn stem, wat ze zoozeer vreest in dit oogenblik.
-</p>
-<p>»Je kunt immers niet weg?«
-</p>
-<p>»Neen, dat kan ik niet.«
-</p>
-<p>»En ik moet gaan.«
-</p>
-<p>Weer herhaalt hij ongeloovig het woord, dat haar door de ziel snijdt. »Zonder mij?
-Zonder mij? Nita! Kind!«
-</p>
-<p>»Ja, ik moet gaan.«
-</p>
-<p>Deze klanklooze stem, dit pijnlijk vertrokken gelaat, dat ze telkens afwendt, de koortsige
-glans in de oogen, die de zijnen trachten te ontwijken, verbazen hem misschien meer
-nog dan haar woorden; een groote onrust maakt zich van hem meester.
-</p>
-<p>»Nita … ik begrijp je niet. God! kind! wat is er gebeurd?«
-</p>
-<p>»O neen, niets. Zie me zoo niet aan, Gustaaf … Ik weet wat ik wil. Maar als je me
-zoo aanziet … zoo alsof je me nog liefhadt … dan vergeet ik wat ik wilde …«
-</p>
-<p>»Alsof ik je nog liefhad! Heb ik dat dan niet?«
-</p>
-<p>»Ja, nog een beetje, dat geloof ik ook … Maar het is beter zoo … het is beter dat
-ik wegga … beter voor ons beiden.«
-</p>
-<p>»Nita … je bent ziek!«
-</p>
-<p>Ze heeft al dien tijd rondom zich gezien als een gevangene, die een uitweg zoekt;
-als een gejaagde, wie de vervolgers op de hielen zijn. Bij dezen uitroep herwint ze
-op eens iets van haar kalmte, en terwijl ze de handen samenklemt op de hijgende borst,
-spreekt ze vast:
-</p>
-<p>»Je hebt gelijk, ik ben ziek. Heel ziek. Zóó ziek dat ik niet meer hier kan blijven,
-dat ik weg moet, hoe eer hoe beter!«
-</p>
-<p>»Maar wat scheelt je dan? Ik heb er niets van gemerkt.«
-</p>
-<p>Voor enkele oogenblikken komt een bittere glimlach haar om de lippen spelen. »Dat
-was ook niet waarschijnlijk, is ’t wel? Je hadt het zoo druk!«
-</p>
-<p>»Ja, ik had beter op je moeten letten … Ik ben geheel opgegaan in eigen gedachten,
-in eigen plannen, den laatsten tijd … Geloof me, kindlief, ik had niets liever gewenscht
-dan je er deelgenoot van te maken, maar …«
-<span class="pageNum" id="pb282">[<a href="#pb282">282</a>]</span></p>
-<p>»Ja, dat weet ik. Je kon niet. Vergeef het me, Verschuere … Ik had alles voor je willen
-doen. Ik had je slavin willen wezen … nu ik niet je gelijke, je vrouw, je kameraad
-zijn kon … zooals je eenmaal gehoopt hadt.«
-</p>
-<p>»Neen, spreek zoo niet …«
-</p>
-<p>Met een gebaar vol smartelijke afmatting legt ze hem het zwijgen op. »Laat dat rusten,
-dat is voorbij …«
-</p>
-<p>»Wat is voorbij? Wat praat je toch? Kom, tracht bedaard te zijn. Wat scheelt er aan,
-kind? Je hoofd gloeit, je handen zijn als ijs.«
-</p>
-<p>»Ik heb immers gezegd dat ik ziek ben.«
-</p>
-<p>»Ja, je hebt de koorts, ik zal dadelijk om Bosschaert zenden.«
-</p>
-<p>»Neen,« spreekt ze nu ernstig en vast besloten. »Doe dat niet. Bosschaert kan me niet
-genezen. Niemand kan dat; niemand, behalve misschien … mama.«
-</p>
-<p>»En ik dan?«
-</p>
-<p>Een oogenblik ziet ze hem in het gelaat, het gelaat dat ze liefheeft boven alle andere …
-een oogenblik wankelt ze in haar besluit; maar het is genomen ten koste van bange
-nachten en heete tranen; ze weet dat hij zijn beloften niet houden kan; ze keert zich
-van hem af om sterk te zijn.
-</p>
-<p>»Neen, je kunt het niet.«
-</p>
-<p>»Dus, je wilt weg? Je wilt niet langer bij me blijven?«
-</p>
-<p>Agnita wringt de handen; ze wordt aangegrepen door een gevoel van flauwte, als bij
-hevige pijn.
-</p>
-<p>»Antwoord me, Nita!«
-</p>
-<p>»Je zult me immers niet missen?…<span class="corr" id="xd30e5053" title="Niet in bron">«</span>
-</p>
-<p>Ze spreekt die woorden langzaam, weifelend. Ze durft niet opzien, ze kan niet ademhalen,
-zoo bonst haar hart. Zal hij zeggen dat ze zich bedriegt, dat de scheiding hem even
-hard zal vallen als haar? O God, indien dat mogelijk ware! Indien hij maar zeide dat
-hij haar noodig heeft voor zijn geluk! Dan bleef ze! Dan kon ze alles dragen! Dan
-zou ze moed hebben om een nieuw leven te beginnen.
-</p>
-<p>Ach, hoe weinig kent ze het mannenhart! Hij is gegriefd, beleedigd<span class="corr" id="xd30e5058" title="Bron: ..">…</span> Heeft ze niet haar ouders gesteld boven hem, hem, die zoo zeker meende te zijn van
-haar liefde, dat hij zelfs niets heeft gedaan om die te behouden?
-<span class="pageNum" id="pb283">[<a href="#pb283">283</a>]</span></p>
-<p>»Dus je wilt bij je pa en ma zijn?«
-</p>
-<p>»Ja.«
-</p>
-<p>»Liever dan bij mij?«
-</p>
-<p>»Ja.«
-</p>
-<p>Smartelijk getroffen ziet hij haar in het gelaat. Maar het is hem vreemd met die hartstochtelijke,
-verwilderde uitdrukking; zooals ze hem geheel en al vreemd is in dit uur, zijn zachte,
-zwakke vrouw, nu zoo vast besloten, zijn gevoelvolle Nita, nu zoo koel: de teedere
-woorden die hem uit het hart welden, besterven hem op de lippen.
-</p>
-<p>»Ik begrijp me niet … je bent me een raadsel.«
-</p>
-<p>Smeekend heft ze de handen naar hem op. »O, folter me niet langer … Zie je het dan
-niet, dat ik bezwijk? Heb medelijden … zeg dat ik gaan mag!«
-</p>
-<p>»Als je me niet meer liefhebt …«
-</p>
-<p>»O God! O God …« kermt ze.
-</p>
-<p>»Als je meer van je ouders houdt dan van mij …«
-</p>
-<p>»Je bent wreed, Gustaaf …«
-</p>
-<p><span class="corr" title="Bron: «">»</span>Dan mag je gaan.«
-</p>
-<p>Hij verwacht een haastig antwoord, een heftige ontkenning, een nederige bede om vergiffenis …
-alles eer dan deze stilte … Maar zij blijft onbeweeglijk staan, zonder zelfs het hoofd
-naar hem op te heffen, tot hij zich toornend van haar afwendt … Dan zinkt ze ineen,
-zachtjes, langzaam, zonder kreet, zonder slag; alleen met een langen, kreunenden zucht.
-</p>
-<p>Als de heer Bosschaert, in allerijl geroepen, zijn patiente een vol uur heeft gadegeslagen
-zoowel onder als na hare bezwijming, verlaat hij haar met een ongewoon ernstige vermaning,
-om zich toch vooral te wachten voor »ziekelijke opgewondenheid«, die onberekenbaar
-nadeelige gevolgen hebben kan, en keert zich, zoodra de deur achter hen gesloten is,
-tot den jongen echtgenoot met een vraag, die dezen het bloed naar de wangen jaagt.
-Hij kan hem toch niet antwoorden dat hij het niet weet! Hij kan hem toch niet zeggen
-dat de verhouding tot zijn vrouw in den laatsten tijd niet van dien aard was dat er
-gelegenheid bestond voor vertrouwelijke mededeelingen! Hij kan toch niet bekennen
-dat hij vergeten heeft, sedert maanden vergeten heeft belangstelling te toonen in
-hetgeen nog de vrouw bezig houdt <span class="pageNum" id="pb284">[<a href="#pb284">284</a>]</span>met hopen en vreezen bezig houdt, wanneer de man het reeds lang als afgedaan beschouwt.
-</p>
-<p>»Ze wil naar Europa,« zegt hij eindelijk, in de hoop door deze onverwachte mededeeling
-Bosschaert’s aandacht af te leiden van de netelige vraag.
-</p>
-<p>»Ah zoo, naar Europa?« vraagt deze, maar zonder iets te toonen van de verbazing, die
-Verschuere meende te wekken; dokters zien zoo scherp in huiselijke aangelegenheden.
-»Zoo, zoo, naar Europa? Weet je wel dat dit een uitstekend denkbeeld is?«
-</p>
-<p>»Zonder mij?«
-</p>
-<p>»Natuurlijk. Je kunt niet weg.«
-</p>
-<p>»Ze wil met de Hagens meegaan.«
-</p>
-<p>»Juist. Een prachtige gelegenheid! Je kondt geen beter wenschen. De zeelucht zal haar
-versterken, een kort verblijf in Holland haar goed doen. En—wat die andere kwestie
-betreft dat zij zoo als het wil; hier brengt ze het nooit tot een goed einde. Als
-ze gaan wil mag je haar vooral niet terughouden Verschuere … Ja, ik weet wel, ’t is
-onaangenaam, dat alleen achterblijven, maar … we zijn nu eenmaal niet voor ons pleizier
-in de wereld.«
-</p>
-<p>»Neen, dat ondervind ik.«
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p>Straks, als Nita zijn studeerkamer komt binnensluipen en half verlegen, half berouwvol
-op hem toetreedt, kan hij haar een vrij vroolijk gelaat toonen.
-</p>
-<p>Met een bevend stemmetje vraagt ze: »Gustaaf … zeg, ik heb er nog eens over gedacht …
-maar zou je werkelijk graag willen, dat ik bij je bleef?«
-</p>
-<p>Zijn stem beeft niet, zijn oogen staan niet vol tranen als de hare, hij is nooit lang
-zwak.
-</p>
-<p>»Natuurlijk, lieve. Natuurlijk zou ik graag willen dat je bij me kondt blijven. Maar
-we zijn nu eenmaal niet voor ons pleizier in de wereld, zooals Bosschaert zegt. Hij
-gelooft dat het je enorm veel goed zal doen. Enorm.«
-</p>
-<p>Dan, als hij de plotselinge verandering ziet in haar trekken: »Je wou toch niet op
-je besluit terugkomen?«
-</p>
-<p>»O neen. Ik ben vaster dan ooit besloten te gaan.«
-<span class="pageNum" id="pb285">[<a href="#pb285">285</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch39" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e415">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="label">XXXIX</h2>
-<h2 class="main">DE OOGEN WORDEN GEOPEND.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first dateline">»Buitenzorg, 6 April.
-</p>
-<p class="salute">»Lieve, beste man,
-</p>
-<p>»Ik zal dezen aan Mingo geven, met verzoek hem je ter hand te stellen, als ik een
-dag of acht weg ben. Want, Gustaaf, ik ben verwaand genoeg om te gelooven dat, hoe
-aangenaam het voor je wezen mag om weer eens geheel te kunnen leven voor je werk,
-je dàn toch wel weer eens prettig verrast zoudt opkijken, als de deur zachtjes open
-ging en zeker iemand binnen kwam om je te vragen of je niet eens een uurtje met haar
-zoudt willen praten.
-</p>
-<p>»Natuurlijk heb je van de welkome rust, na al de drukte die de laatste tijd meebracht,
-gebruik gemaakt om bergen werks af te doen; dus wil je me dit oogenblikje wel geven,
-niet waar?
-</p>
-<p>»Maar ik zal niet »kort en zakelijk« kunnen zijn zooals ik weet dat je je brieven
-graag ontvangt.
-</p>
-<p>»Ik ben zoo in de war, sinds het zeker is dat ik wegga: alles komt me zoo heel anders
-voor … soms vraag ik me af of het niet een groote vergissing kon zijn; of ik misschien,
-toen ik geloofde dat hetgeen het eenige was wat me te doen overbleef, je ontevredenheid
-te hoog opnam; of we misschien na korter of langer tijd niet geleerd zouden hebben
-elkaârs karakter en overtuiging te eerbiedigen; of ik niet had moeten blijven …
-</p>
-<p><span class="corr" title="Bron: «">»</span>Maar neen, dit is dwaasheid! Niet waar, Gustaaf, je vondt het ook noodzakelijk? O,
-als je nog terugkwaamt op je besluit; nu nog, terwijl de koffers gepakt staan en de
-afscheidsvisites gemaakt zijn, wat zou ik graag weer uitpakken en—zooals je gister
-zei, toen ik er een balletje van opgooide—een gek figuur slaan.
-</p>
-<p>»Hoe heb ik toch ooit dit onzalig plan kunnen bedenken! Ja, ik weet het maar al te
-goed: ik weet hoe het voor het eerst in me opkwam, tegelijk met het pijnlijk gevoel
-van een plaats in te nemen, waarvoor ik niet geschikt bleek.
-<span class="pageNum" id="pb286">[<a href="#pb286">286</a>]</span></p>
-<p>»’t Was op dien middag toen ik je vertelde, dat ik bedankt had voor de uitnoodiging
-van Zijn Excellentie om dat uitstapje te maken naar Tjipanas; ik dacht dat je het
-apprecieeren zoudt, daar je niet mee kondt gaan wegens ongesteldheid; maar je zei
-dat een vrouw, die geen tact toont, een blok wordt aan het been van haar man. En dan,
-Verschuere, waarom heb je mevrouw Verdijk toch zoo geprezen? waarom me haar tot voorbeeld
-gesteld? Het was je geen ernst, dit weet ik; het kon geen ernst zijn.
-</p>
-<p>»Je zoudt niet willen dat ik me het hof liet maken, al was het dan nog zoo’n onschuldige
-hofmakerij: al was het dan ook tot het bereiken van een doel; niet waar, je zoudt
-het niet willen!
-</p>
-<p>»O, ik twijfel nu of je al die nare dingen wel hebt gezegd met de bedoeling, dat ik
-ze zoo hoog zou opnemen! Maar … herinner je je niet dien avond toen ik me onvoorzichtig
-had uitgelaten, wat je toen bij ’t naar huis rijden zei? Dat een getrouwd man geen
-meester is over zijn daden. Dat zijn vrouw het werk van jaren soms in één uur bederft.
-Dat je niet hadt moeten trouwen! Dat je niet hadt moeten trouwen …
-</p>
-<p>»Ja, Gustaaf je hadt wel moeten trouwen, alleen niet met mij.
-</p>
-<p>»Je zoudt me niet zoo gegriefd hebben, als je kalm geweest waart; dat spreekt van
-zelf. Maar niet waar, op zoo’n oogenblik denkt men niet bedaard na, en ik was diep
-ongelukkig en kon maar niet in slaap komen<span class="corr" id="xd30e5129" title="Bron: ..">…</span> ik heb een heele dwaze gewoonte man, die ik je nu maar bekennen zal: als je daar
-zoo stil in de kussens ligt, dan verdwijnt die strakke vermoeide trek uit je gezicht,
-dan krijgt het de lieve, vriendelijke uitdrukking van vroeger, en dan vind ik het
-een genot er naar te zien. Soms, wanneer ik bedroefd was of wanneer we iets gehad
-hadden samen, keek ik naar je, tot ik den boozen man vergeten kon en met de gedachte
-aan den lieven de oogen sluiten; dat deed ik dien avond ook, je glimlachte in je slaap
-en je weet wel, je waart naar bed gegaan zonder me goeden nacht te zeggen … ik gaf
-je een kus.
-</p>
-<p>»Toen gebeurde er iets; je zult het misschien een kleinigheid noemen; maar ik vond
-het vreeselijk! Je zei heel zacht: »Marie! o, Marie …«
-</p>
-<p>»Ik weet wie Marie voor je geweest is. Toen je me vertelde <span class="pageNum" id="pb287">[<a href="#pb287">287</a>]</span>van je eerste liefde, vroeg ik je me te zeggen welk soort van meisje ze was … Toen
-gebruikte je een uitdrukking die ik voor het eerst hoorde en die me daardoor bijbleef:
-<i lang="fr">une maitresse femme</i> noemde je haar. Nu weet ik wat dit is, <i lang="fr">une maitresse femme</i>: het tegenovergestelde van mij …
-</p>
-<p>»Och, die Marie …<span class="corr" id="xd30e5145" title="Bron: ,">, </span>ik denk telkens aan haar … zij zou geschikt voor je geweest zijn, zij zou je flink
-ter zijde hebben gestaan. ’t Is waar, ze heeft een ander genomen om barones te worden
-en ik, ik zou je voor geen koning geruild hebben, maar wat doet dit er toe? ’t Is
-immers toch niet de liefde die een huwelijk gelukkig maakt! Zij zou je nooit verveeld
-hebben.
-</p>
-<p>»Wat is dat moeilijk, Gustaaf, je man te boeien! Als de meisjes wisten hoe moeilijk
-het is, zouden ze niet zoo haastig trouwen, of zich beter voorbereiden. Niet waar,
-ik heb gedaan wat ik kon? Ik ben niet onverschillig geworden voor den indruk, dien
-ik op je maken zou; ik heb de talenten, die ik bezat, gebruikt; ik heb beproefd het
-je thuis gezellig te maken; ik heb je vrienden hartelijk ontvangen. En ik heb met
-inspanning van al mijn krachten beproefd me te ontwikkelen; ja, ik heb hard gestudeerd,
-Gustaaf, veel harder dan je ooit vermoed hebt. En toch verveelde ik je! Toch kwam,
-als ik je iets vroeg terwijl je bezig waart—en je waart altijd bezig—die rimpel op
-je voorhoofd: toch zag ik telkens die ongeduldige beweging waarmee je opkeek uit je
-boek als ik nader kwam; toch heb ik je heel opgewekt hooren praten met vreemden, als
-je niet den minsten lust hadt getoond om te praten met mij. Zie je, dit vond ik vreeselijk,
-dit gevoel, dat langzamerhand over me kwam van tot last te zijn. Denk niet dat ik
-het je verwijt; je hebt genoeg je best gedaan om het te verbergen, maar geloof je
-ook niet dat niets moeilijker te verbergen valt dan verveling?
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p>»We zijn alweer dichter bij het afscheid en ik kan nog niet besluiten om dezen te
-eindigen; het helpt me zoo dat ik schrijven kan wat in me omgaat, ik zou anders veel
-te veel zeggen. O, lieveling, wat moet dat een ondragelijk iets zijn, een huwelijk
-zonder wederzijdsch vertrouwen, als ik bedenk wat ik geleden heb sedert ik je niet
-meer alles zeggen kan!
-</p>
-<p>»O, als ik maar eens spreken durfde! mijn geheele hart uitstorten … <span class="pageNum" id="pb288">[<a href="#pb288">288</a>]</span>maar dat mag niet! Neen, dat mag niet, want je zoudt me aanzien en in je armen nemen
-en ik zou zwak worden, zwak tot lafheid toe en bij je blijven om je tot last te zijn!
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p>»Ik dacht dat ik alles overwogen had vóór ik mijn besluit nam, maar ik heb één ding
-vergeten, hoe verrukkend het is bemind te worden.
-</p>
-<p>»O Gustaaf, als er soms in je hart bitterheid mocht komen jegens de vrouw, die je
-heeft moeten teleurstellen, denk dan hoe zwaar ik zelve daaronder geleden heb; denk
-dan dat ik je omhelzingen mis en je kussen en je teederheden en je zult medelijden
-met me hebben. Waarom ben je ook zoo lief voor me, Gustaaf, nu deze laatste dagen?
-Waarom? Ik zou willen dat je driftig waart zooals een poos geleden; ik zou willen
-dat je harde, onrechtvaardige dingen zei; dat zou me sterk maken.
-</p>
-<p>»Maar neen, dit heb ik niet ernstig gemeend; ik kan de herinnering aan deze laatste
-goede dagen niet missen … ik neem ze mee naar Holland als een schat; ik voel het nu,
-noch de vreugde van weer thuis te zijn, noch papa’s groote genegenheid, noch mama’s
-trouwe zorgen zullen me kunnen vergoeden wat alleen de liefde geven kan—die volheid
-van geluk, die niets te wenschen overig laat.
-</p>
-<p>»Soms—niet waar Gustaaf, je lacht me niet uit zooals die dames, omdat ik me dit telkens
-weer verbeeld?—soms, als ik me in zielsangst afvraag hoe ik toch zonder je leven zal,
-is het me of ik antwoord krijg, of engelen me komen toefluisteren dat ze me een kindje
-willen brengen. Ik moest niet luisteren naar die beloften, maar het maakt me minder
-ongelukkig en—zijn ze bestemd om onvervuld te blijven—ach, ik ben er reeds aan gewoon,
-de engelen met de blijde boodschap op eens te zien verdwijnen …
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p>»Gister zei je, dat het egoïstisch van me was weg te gaan. Als je niet meer telkens
-gestoord wordt, als ik je tijd niet meer vraag voor allerlei nietigheden, als je geheel
-leven kunt voor je werk, geheel toebehooren aan je betrekking, dan zul je weten dat
-het niet egoïstisch van me was weg te gaan.
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p>»Gustaaf, ik droomde dat ik aankwam in Holland. Ik stond <span class="pageNum" id="pb289">[<a href="#pb289">289</a>]</span>op het midden van de loopplank. Iemand bracht me een brief. Aan den wal wachten pa
-en ma en de broers en zusters. Ze wenkten me toe. Ik zag duidelijk ma’s lief gezicht:
-ze schreide van vreugde. Ik hoorde de neefjes en nichtjes roepen: »Tante, tante Nita!«
-en ze zonden me kushandjes toe … ik stond daar en las den brief. Hij bevatte maar
-vier woorden: »Kom weer bij me.« Toen groette ik pa en ma uit de verte en keerde terug
-op de boot; de loopplank werd ingehaald, ik hoorde ze roepen, gillen; ik zag hoe mijn
-arm oud vadertje moest worden vastgehouden, hoe mama’s gezicht veranderde … ik bekommerde
-er me niet om, ik voelde me zoo licht als een veêr. »Hij wil me terug hebben, hij
-mist me, hij verlangt naar me!« riep ik, tot ze eindelijk verdwenen uit het gezicht.
-</p>
-<p>»Dwaze droom, niet waar? Maar o, ik had voort willen droomen, luisterend naar de machine,
-waarvan iedere slag me nader tot je bracht, ik had voort willen droomen tot in eeuwigheid.
-</p>
-<p>»Als je wist met welk een vreeselijk gevoel van teleurstelling ik wakker werd! Ja,
-ik zal de machine hooren, maar niet om me tot je te brengen!
-</p>
-<p>»Morgen reeds is het de dag van mijn vertrek … morgen reeds, ik had altijd gehoopt
-dat er nog iets tusschenbeide zou komen, maar morgen reeds … nu kan het niet meer.
-</p>
-<p>»O, Gustaaf, ik heb je toch wel bemind! Ik bemin je nog, Gustaaf, boven alles! Hoe
-zou ik anders moed vinden om dit te doorstaan? Wat zijn de menschen gelukkig die plotseling
-sterven; ze behoeven geen afscheid te nemen …«
-</p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch40" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e422">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="label">XL</h2>
-<h2 class="main">OP DE MAILBOOT.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first dateline">»15 April.
-</p>
-<p>»Lieveling, wat is dat vreeselijk geweest! Had ik het maar geweten dat je nog zooveel
-van me hieldt, had ik het maar <span class="pageNum" id="pb290">[<a href="#pb290">290</a>]</span>geweten dat je er zooveel onder lijden zoudt, geloof me, ik was bij je gebleven.
-</p>
-<p>»Je zult misschien niet begrijpen hoe ik het bedoel—jullie mannen voelt zoo heel anders
-dan wij—maar voor mij is het afscheid lang zoo bitter niet geweest als ik het me had
-voorgesteld. Je waart zoo bedroefd en dat vond ik zoo heerlijk! Je naamt me zoo telkens
-weer in je armen en je drukte me zoo vast aan je hart …
-</p>
-<p>»En weet je wat je wel driemaal hebt gezegd: »Kind, hoe zal ik zonder je leven!« Dat
-heeft me zooveel goed gedaan! zoo onbeschrijfelijk veel goed!
-</p>
-<p>»En weet je wat je ook gezegd hebt? Dat je nu eerst begreept hoe gelukkig je geweest
-was … dus, ik heb je toch geluk geschonken, al was het niet zoo veel als het had kunnen
-zijn!… Gustaaf, je moet me vergeven dat ik niet meer vertrouwen, niet meer geduld
-heb gehad; het was zoo treurig met me gesteld in den laatsten tijd … ik kon me niet
-goed meer rekenschap geven van hetgeen er in me omging; onze verhouding was zoo vreemd
-geworden; ik tastte in het duister rond … God geve dat ik niet heb misgetast! Soms
-vrees ik het.
-</p>
-<p>»Hoe heb je het nu? Gaat alles geregeld? Handhaaft Mingo zich in zijn ouden roem?
-Zorgt Sarinah goed voor je? En ondervind je veel deelneming? Mevrouw Paerel heeft
-me beloofd zooveel voor je te zijn als je haar zoudt willen toestaan; trek je nu niet
-terug, ze zijn zoo hartelijk en niet zooals veel hartelijke menschen, vervelend.
-</p>
-<p>»Toen ik nog bij je was, heb ik ’t je wel eens wat lastig gemaakt met mijn altijd
-vragen om liefde; nu je mij niets meer behoeft te geven, wijd je nu elken dag, al
-heb je het ook nog zoo druk, een oogenblik aan mijn vrienden, de dieren en de bloemen:
-het zal je zoo helpen, om je hart warm te houden, tot ik weer bij je ben om dat te
-doen.
-</p>
-<p>»Maak je over mij geen oogenblik ongerust. ’t Is waar, ik was niet heel flink, niet
-half wat ik had willen zijn, maar je weet, flauw vallen is een slechte gewoonte van
-me en toen we maar eenmaal onder stoom waren ging alles goed.
-</p>
-<p>»Er zijn veel kinderen aan boord, dus behoef ik me geen <span class="pageNum" id="pb291">[<a href="#pb291">291</a>]</span>oogenblik te vervelen en dan, je weet hoe vriendelijk de menschen me altijd en overal
-behandelen.
-</p>
-<p>»Wat de Hagens betreft, er is me al meer dan eens gevraagd of ik hun dochter was,
-zóó dragen ze me op de handen; je ziet, het zou ondankbaar van me zijn, als ik me
-niet liet troosten.
-</p>
-<p>»Bij aankomst hier vond ik je telegram. Hartelijk dank voor de goede woorden, ik leg
-ze bij de anderen weg in mijn hart, en als al de hartelijkheid die ik ondervind me
-niet troosten kan, wat ik soms vrees, dan zullen zij het kunnen.«
-</p>
-<p class="dateline">»Padang 16 April.
-</p>
-<p>»We liggen hier op de reê, met een prachtig gezicht op de eilandjes, die als groote
-groene ruikers op het zilverblauwe water zijn gestrooid; op den Apenberg met zijn
-wonderlijk mooie tinten, zooals hij daar bijna loodrecht, donkergroen met violetten
-weerschijn, oprijst uit de zee; allerlei kleine prauwen glijden voorbij, in de verte
-komt het stoombootje met de laatste passagiers, want we vertrekken over een paar uur.
-</p>
-<p>»Je ontvangt dezen binnen enkele dagen. Vind ik weer een telegram van je op Suez?
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p>»O, Gustaaf, verbeeld je. Ik zal probeeren het je te schrijven. Maar ik beef zoo,
-ik ben zoo vreeselijk geschrikt. Daareven kwam het bootje met de passagiers: een familie
-met negen kinderen en twee officieren van Atjeh.
-</p>
-<p>»Een er van kon niet loopen, hij werd op het dek gedragen. Mijnheer Hagen zei me,
-dat het zoo’n naar gezicht was, dus was ik niet gaan kijken, maar daar hoorde ik op
-eens om eau de cologne roepen; die erge zwakke was bewusteloos geworden. Ik had een
-flacon naast me staan, ik ging die dadelijk brengen, en Gustaaf! wie denk je dat het
-was? James! Onze James!
-</p>
-<p>»O, maar onherkenbaar! Arme, lieve, trouwe jongen, het is met hem gedaan, hij kan
-niet eens zijn hoofd meer opheffen. Als je hem zag, zooals hij daar ligt, die vroolijke,
-sterke, moedige James! Ik ben bij zijn veldbed neergevallen.
-</p>
-<p>»Toen hij bijkwam en me zag, was hij niets verbaasd. Hij glimlachte even en sloot
-de oogen. Ik dacht dat het weer een flauwte was, maar een oogenblik later zei hij:
-»Ga nu maar naar <span class="pageNum" id="pb292">[<a href="#pb292">292</a>]</span>de anderen, dokter; ik ben bezorgd; mijn goede engel is bij me!« Och, Gustaaf als
-je die stem gehoord hadt … Ik dacht dat mijn hart zou breken.
-</p>
-<p>»Hij heeft zijn woord maar al te goed gehouden; iedereen is vol van zijn lof. ’t Schijnt
-dat hij zich bijzonder onderscheiden heeft; een van de heeren vertelde het aan mevrouw
-Hagen.
-</p>
-<p>»Heb ik je gezegd dat hij gewond is bij dat gevecht? Maar aan die wond zou hij niet
-sterven; ’t is die vreeselijke malaria, die hem vermoordt. De dokter geeft weinig
-hoop; goddank, dat ik hier ben om zijn laatste dagen te verzachten. Het zal hem aan
-niets ontbreken. O, als ik hem nog redden kon! hij heeft zoo’n sterk gestel en, niet
-waar, de zeelucht doet soms wonderen!
-</p>
-<p>»Vaarwel, lieve, ik kan hem niet langer alleen laten; de koorts komt op en hij roept
-om me.
-</p>
-<p class="dateline">»22 April.
-</p>
-<p>»Hoeveel keeren was ik reeds van plan je te schrijven. Maar je weet niet hoe mijn
-tijd wordt in beslag genomen door onzen armen zieke. Ik heb nu mevrouw Hagen verzocht
-bij hem te gaan. Zij zou me zeker meer helpen, maar zij souffreert voortdurend aan
-zware hoofdpijnen—een vorm van zeeziekte, zegt de dokter,—en alleen wanneer de boot
-bijna stil ligt, zooals nu, voelt ze zich wel genoeg om boven te blijven. Wij hebben
-anders geen klagen over de sterke beweging: bijna altijd een kalme zee, het mooiste
-weer dat men zich wenschen kan, een prettige <span class="corr" id="xd30e5224" title="Bron: kommandant">commandant</span> en een goede geest onder de passagiers (tot nog toe): dus, daar ook de tafel en de
-bediening weinig te wenschen overlaten, alles wat men aan boord eischen kan.
-</p>
-<p>»In den toestand van James is nog niet veel verandering gekomen: alleen verbeeld ik
-me dat hij in deze vier dagen iets minder zwak is geworden, maar och, misschien schijnt
-dit maar, omdat ik geloof wat ik hoop. Als hij geen koorts heeft—want dan zou zijn
-gekreun de andere passagiers hinderen—ligt hij op het dek en zit ik met een boek of
-handwerk bij hem. Meest moet ik voorlezen, of anders praten. Maar in zijn half dommelenden
-toestand heeft hij geen recht begrip van tijd meer en als ik dan, soms na een uur,
-ophoud, dan is het: »Ben je nu al <span class="pageNum" id="pb293">[<a href="#pb293">293</a>]</span>moe, Nita? Toe ik hoor je stem zoo graag; als ik je stem hoor, voel ik geen pijn.«
-</p>
-<p>»Je weet, hij was nooit veeleischend; maar ik geloof dat hij niet geheel toerekenbaar
-meer is: soms blijkt het me dat hij niet eens gehoord of ten minste niet begrepen
-heeft wat ik las of sprak.
-</p>
-<p>»Die andere luitenant is niet zoo erg ziek, maar lijdt aan geestverzwakking, ten gevolge
-van typhus. Te denken hoeveel jonge en krachtige lichamen op die manier gesloopt worden;
-te denken dat de moeders haar zonen in zulk een toestand thuis krijgen; te denken
-wat dat zijn moet voor een vrouw, haar man zoo weer te zien. Soms stel ik me voor,
-dat je officier waart en op Atjeh, en dan kom ik me zelve zoo ondankbaar voor; waarom
-kon ik niet tevreden zijn? Ik behoefde ten minste niet in angst te leven; je waart
-daar op de secretarie ten minste niet in gevaar! Er zijn verscheidene officiersfamiliën
-aan boord; als ik denk aan wat zij hebben doorstaan, dan voel ik me klein, dan schaam
-ik me bijna.
-</p>
-<p>»Gelukkig hebben we onder de passagiers een non, die dadelijk als liefdezuster is
-opgetreden. Ik leer veel van haar: ze is zoo handig, ze kan zoo rustig en bedaard
-blijven bij alles! Soms benijd ik ze: er ligt zulk een vrede op dat lieve bleeke gezicht
-onder de kap, die haar schijnt te beschutten tegen al het kleine, dat dikwerf de gedachten
-van ons, andere vrouwen, vraagt. Ik weet wel, ik, die de hoogste zaligheid ken, ik
-moest slechts medelijden hebben met zoo eene, die niet mag beminnen; och, het zou
-ook niet in me opkomen als je bij me was, maar ik voel me soms zoo verlaten, zoo troosteloos
-verlaten. En dan, zoo’n vrouw vraagt of twijfelt niet meer, ze geeft zich over, terwijl
-ik … och, ik vraag altijd door, waarom dit zoo heeft moeten wezen? waarom dat niet
-anders zijn kon? Weet je wat me zoo treurig stemt dezer dagen, Gustaaf! nu ik James
-daar zoo liggen zie en ik telkens denken moet aan mijn ledig huis en mijn eenzamen
-man en onze verloren illusies? De gedachte dat ik, met al mijn goeden wil, met al
-mijn ernstig streven om voor mijn omgeving veel te zijn, de beide mannen, die het
-meest van me gehouden hebben, zoo weinig geluk heb kunnen schenken. Dat is één van
-de raadselen, die ik vergeefs tracht op te <span class="pageNum" id="pb294">[<a href="#pb294">294</a>]</span>lossen. Maar er zijn vele, vele andere; ’t is of de golven ze me ’s nachts komen aanbrengen.«
-</p>
-<p class="dateline">»Suez, 8 Mei.
-</p>
-<p>»Ik heb James verteld, dat ik aan je schreef. »Groet hem van me«, fluisterde hij.
-En toen nam hij mijn hand en vroeg:
-</p>
-<p>»Wil je hem zeggen, Nita, dat ik me zijn vertrouwen heb waardig gemaakt?«
-</p>
-<p>»Arme jongen! Zooveel had hij niet misdaan, dat hij er zoo voor boeten moest!
-</p>
-<p>»Ik verzekerde hem dat je hem alles vergeven hebt, lang geleden, en toen zei hij met
-een zweempje van zijn oude ondeugendheid: »Dat is niet heel moeilijk, geloof ik, den
-man te vergeven, die je vrouw het hof wou maken, als je zóó zeker weet dat ze er niet
-van gediend was!«
-</p>
-<p>»Ik ben zoo blij dat hij dit gezegd heeft, want hij lachte er bij en keek me vrij
-in het gezicht, zoodat ik zeker weet dat hij van zijn dwaasheid genezen is. Ik zou
-me anders, nu hij wat beter wordt, niet geheel op mijn gemak gevoeld hebben met hem.
-</p>
-<p>»Dat is ook een van de vele vragen die ik me doe: of ik die geheele zaak niet te hoog
-heb opgenomen? Soms, als ik hier rondom me zie onder al die vroolijk schertsende,
-veel etende, rustig slapende, kalm voortvegeteerende menschen, kom ik me, met al mijn
-bezwaren en bekommernis en twijfel, zoo dwaas voor. Had ik misschien moeten lachen
-om James? Is dat misschien de verklaring van veel wat me bezig houdt, dat ik het leven
-te veel heb beschouwd als ernst? Maar mijn God, is het dat dan niet?«
-</p>
-<p class="dateline">»10 Mei.
-</p>
-<p>»Je kunt je er geen denkbeeld van maken, Gustaaf, hoe ik begin te verlangen naar het
-oogenblik van onze aankomst. Er zijn in Buitenzorg dagen geweest—nachten geloof ik
-weinig, maar dagen—dat ik in ’t geheel niet dacht aan thuis, en nu—het is of iedere
-mijl die we nader komen me meer vervult met de gedachte aan al de lieven, die ik terug
-zal zien.
-</p>
-<p>»Arme man, ik zeg dikwerf tot me zelf, dat je een groot geluk gemist hebt.… thuiskomen
-uit Indië en nog een vader <span class="pageNum" id="pb295">[<a href="#pb295">295</a>]</span>en moeder vinden! Vooral sedert ik weet dat we in Genua aan wal zullen gaan, wordt
-dat verlangen grooter en grooter; het stemt me zoo gelukkig, het is de beste bron
-van troost die ik vind voor onze scheiding.
-</p>
-<p>»Ja, we gaan in Genua aan wal. Je begrijpt, als James niet in staat was geweest de
-reis over land te maken, dan was ik met hem aan boord gebleven, maar ik zag daar erg
-tegen op: twaalf dagen langer op zee en dan door de golf van Biscaye, en dat met een
-half verlaten boot, want ieder debarkeert in Genua; alleen de groote gezinnen, die
-het overleggen moeten, gaan mee door. Maar Goddank, er is, sedert we meer in de koude
-zijn, verandering ten goede gekomen: eerst werd hij spraakzamer, toen bleef de koorts
-weg, toen kreeg hij meer lust in eten en nu begint hij al langzamerhand een paar stapjes
-te doen. Op krukken, Gustaaf, denk je dat eens, James op krukken! Gisteren beproefde
-hij het voor het eerst, toen de anderen aan tafel waren; de zuster was bij hem; ik
-kwam toevallig boven, maar o, ik kon het niet helpen, toen ik hem daar zoo zag heenstrompelen,
-toen ben ik uitgebarsten in tranen. Eerst lachte hij me uit en liep verder, maar toen
-gooide hij op eens de krukken weg, ver over het dek en viel neer op zijn veldbed met
-de handen voor het gezicht.
-</p>
-<p>»De zuster beknorde me over mijn gebrek aan zelfbeheersching, en ik was doodelijk
-bang dat het hem kwaad zou doen, maar hij vindt het zoo heerlijk om beter te worden,
-hij geniet zoo van dat gevoel van terugkeer en de kracht, dat niets hem kwaad zou
-kunnen doen op dit oogenblik, geloof ik.
-</p>
-<p>»Hij wil echter de krukken niet meer gebruiken. Mijnheer Hagen steunt hem met de zuster;
-je begrijpt, ik ben daar te klein voor en ook, sinds hij beter wordt, voel ik me erg
-lui en lusteloos. De dokter zegt, dat als hij zoo blijft vooruitgaan, de reis over
-land hem geen kwaad zal doen; natuurlijk zal het zijn: zachtjes aan, maar de Hagens
-behoeven geen haast te maken.
-</p>
-<p>»O ja, schreef ik dat reeds? De Hagens hebben beloofd bij ons te blijven; vin je dat
-niet lief van hen? Wij zijn veel bij elkaar geweest met ons viertjes en ik kan hun
-niet dankbaar genoeg zijn; vooral mijnheer heeft me veel goed gedaan: hij <span class="pageNum" id="pb296">[<a href="#pb296">296</a>]</span>sprak zoo telkens over je; als hij zag dat ik bedroefd was, dan kwam hij bij mij zitten
-en liet me over je praten; ik kon dat met niemand beter; hij waardeert je zoo. En
-dan—soms beweert hij dat je zijn voorbeeld heel gauw volgen en naar Holland komen
-zult.
-</p>
-<p>»Ik heb gedaan wat je me aanriedt en het gezelschap van mevrouw Hagen gezocht. Je
-dacht dat ik er van profiteeren zou om me kalmer te stemmen, om me de wereldsche zaken
-meer uit een praktisch oogpunt te doen zien. Misschien zal dat ook wel het geval zijn,
-achterna; maar op het oogenblik zelfs stemt ze mij niet kalmer. Zij is zoo verstandig,
-zoo logisch, zoo beredeneerd als alleen vrouwen zijn kunnen, die nooit een grooten
-hartstocht hebben gekend; ik kan het niet van me afzetten, dat ze me overdreven vindt
-en—verliefder dan het met de waardigheid van eene vrouw overeenkomt.
-</p>
-<p>»Je weet, ik kan eigenlijk alleen vertrouwelijk worden met menschen bij wie het hart
-het hoofd beheerscht: die zuster <span class="corr" id="xd30e5264" title="Bron: bij voorbeeld">bijvoorbeeld</span>, ik geloof stellig dat ze dol van iemand gehouden heeft! Ik heb haar alles verteld—dat
-vin je toch niet verkeerd? Je begrijpt, ik moest iemand hebben voor wie ik mijn leed
-uitstortte—en ze heeft alles begrepen. Op een avond liet ik haar je portret zien.
-Ze zei niets anders dan: »Arm kind! wat moet je dat gezicht liefhebben …« en ik weet
-niet hoe het kwam, maar we schreiden samen en sedert weet ik dat ze van iemand gehouden
-heeft.
-</p>
-<p>»Ik had me in den laatsten tijd bij het gadeslaan van ons reisgezelschap—het zijn
-bijna allen zieken, zwakken of teleurgestelden—dikwerf afgevraagd of men eigenlijk
-wel het recht heeft zich zoo te verdiepen in eigen klein leed, terwijl anderen zooveel
-grooter moeten dragen. Maar de zuster zegt, er is geen klein leed of groot leed: alles
-hangt af van het hart dat het ondervindt.
-</p>
-<p>»En dat begin ik ook te gelooven! Als ik bedenk hoe het me smarten kon wanneer je
-me maar ontevreden aankeekt, en als ik dan hoor hoe onvriendelijk enkele mannen hieraan
-boord voor hun vrouwen zijn en hoe die vrouwen een oogenblik later lachen, van ganscher
-harte lachen kunnen, dan geloof ik ook dat het alles maar van het hart afhangt. En
-misschien begrijpen <span class="pageNum" id="pb297">[<a href="#pb297">297</a>]</span>wij menschen elkaar zoo weinig, omdat we altijd bij een ander hetzelfde gevoel zoeken
-als we zelf hebben. Ik ondervind in deze nieuwe omgeving dagelijks hoe men zich in
-elkaar vergist. Zoo is er, behalve mij, nog een dame aan boord, wier man in Indië
-is achtergebleven. Ik voelde me tot haar aangetrokken door de overeenkomst in onze
-omstandigheden en maakte met haar kennis. Wat vertelt ze me? Ze ging naar Europa voor
-pleizier! Omdat het haar verveelde langer in de binnenlanden te zitten. Ze wou de
-wereldtentoonstelling zien en Parijs en Weenen. Ze was nooit in de groote opera geweest
-en ze vond dat dit hoog tijd werd en—dan moest ze haar garderobe vernieuwen, men raakte
-op zoo’n buitenpost zoo ten achteren met de modes! Mijn verbazing amuseerde haar.
-Gelukkig dat ze niet in mijn hart kon lezen. Afschuwelijk! je man te verlaten om zulke
-redenen. Als ik dan denk aan den strijd dien het mij heeft gekost!«
-</p>
-<p class="dateline">»11 Mei.
-</p>
-<p>»Je begrijpt, lieve, in dien tijd toen ik daar zoo uren lang stil bij James moest
-blijven zitten, had ik alle gelegenheid om de passagiers gade te slaan en mijn opmerkingen
-over hen te maken. Nu hij aan de beterhand is, beweeg ik me natuurlijk meer onder
-hen en onderzoek of ik goed heb gezien, of mijn gevolgtrekkingen juist zijn. De ongetrouwden
-interesseeren me minder; ik let meer op de getrouwden; ik zou zoo graag het geheim
-ontdekken, dat groote geheim, hoe men een man gelukkig maakt.
-</p>
-<p>»Er zijn getrouwde lui van elken leeftijd met volwassen dochters, met zuigelingen—het
-tweede schijnt me nog minder soesah dan het eerste: met kinderen in Holland: zonder
-kinderen. De meeste ouderparen komen me voor, elkaar te beschouwen, zooals de eigenaar
-een kip beschouwt, uit het oogpunt van de eieren die zij legt: de vrouw is lief voor
-den man, ze schijnt hem dankbaar voor de ruime omstandigheden waarin ze verkeert,
-voor de mooie positie die ze met en door hem inneemt; de man is vriendelijk voor haar,
-trotsch op de aardige, vlugge kinderen, die zij hem geschonken en goed opgevoed heeft,
-beiden gaan op in dingen waarmede de liefde weinig te maken heeft.
-</p>
-<p>»Onder de jongeren vind ik er verscheidene, die bij afwisseling <span class="pageNum" id="pb298">[<a href="#pb298">298</a>]</span>kibbelen en zich laten verteederen, maar dat is niet wat ik bedoel: geluk is in mijn
-oog iets rustigs, iets bestendigs. Huwelijken waar de man, door de vrouw geboeid,
-alles in haar schijnt te vinden, zie ik er tot nu toe maar twee.
-</p>
-<p>»Bij die twee dames, dacht me, kon ik een lesje nemen, maar ach, man, wat ben ik teleurgesteld!
-Je zult het niet gelooven, maar die eene, die zoo aangebeden wordt, is een grillig
-schepsel vol kuren. Ze laat zich door hem bedienen of zij een vorstin was en hij haar
-slaaf, ze stoot hem van zich, ze haalt hem weer aan, en ze speelt met hem als een
-kind met zijn hansworst. En daarbij komt het me voor dat ze, hoewel niet bepaald lichtzinnig,
-zóó koket is als een fatsoenlijke vrouw wezen kan zonder dien naam te verliezen …
-Gustaaf, als ik ook koket geweest was, als ik je ook zoo in een voortdurende spanning
-gehouden had, zou ik je dán misschien geboeid hebben? Het andere huwelijk is me nog
-raadselachtiger. ’t Is van dien rechterlijken ambtenaar, je weet wel; je kende hem
-nog van vroeger. Zij is mooi, dat is zoo, en jong, maar zoo onbeteekenend! En dan
-daarbij die man met zijn helder verstand, met zijn groote ontwikkeling, die man, wien
-het een behoefte blijkt om zich mee te deelen, die met zoo’n innig genot al wat hij
-gedacht en gelezen en ondervonden heeft, bespreekt. Me dunkt, alleen dat slaperig,
-vervelend mooi gezicht moest genoeg zijn om hem te verhinderen haar ooit van iets
-dat hem vervult deelgenoot te maken. Toch—ze zijn acht jaar getrouwd en hij is doodelijk
-van haar, ik kreeg daarvan meer dan één bewijs. Gister nog. Je moet weten, die kokette
-vrouw—van wie ik daareven sprak—is zeer lief voor hem en nu hadden ze gister een uur
-of langer samen zitten praten, bizonder geanimeerd, toen hij eindelijk opstond.
-</p>
-<p>»»Gaat u reeds weg?« vroeg ze: »kom blijf nog wat …«
-</p>
-<p>»»De maan komt op, mevrouw,« zei hij.
-</p>
-<p>»»Welnu, wat doet dat er toe? U bent toch niet maanziek?«
-</p>
-<p>»»Een beetje … als de maan schijnt word ik teeder en als ik teeder ben moet ik bij
-mijn vrouw wezen.«
-</p>
-<p>»O, Gustaaf, toen ik hem een oogenblik later met haar zag op en neer wandelen, had
-ik een heel ondankbaren inval: ik wenschte dat pa en ma me maar niet hadden laten
-leeren.«
-<span class="pageNum" id="pb299">[<a href="#pb299">299</a>]</span></p>
-<p class="dateline">»12 Mei.
-</p>
-<p>»Het is misschien heelemaal ongegrond, maar hoe dichter we bij Genua komen, hoe meer
-ik de zekerheid krijg dat papa daar zijn zal om ons welkom te heeten. Ik doe alles
-om mezelve van dat denkbeeld af te brengen, maar ik kan me onze aankomst niet anders
-voorstellen dan met hem, en James gelooft het ook stellig en vast.
-</p>
-<p>»Wat ben ik blij dat ik <span class="corr" id="xd30e5294" title="Bron: er er">er</span> zoo gezond uitzie! Je weet niet wat de zeelucht mij een goed gedaan heeft en dan
-die koude, die met den dag grooter wordt, en dan, geloof ik, ook dat gevoel van voor
-iemand onmisbaar te zijn. Weet je wat ik weleens gedacht heb, als ik zoo bij James
-zat? Hoe prettig het zou geweest zijn als je een beetje minder goede gezondheid hadt
-genoten. Zoo’n dagje thuis van tijd tot tijd, wat een buitenkansje voor mij! ik was
-dan heel gezellig bij je gaan zitten, ik had je kamillen laten drinken en koelte toegewuifd
-en voorgelezen. Je zult wel zeggen dat ik heel onverstandig word en dwaze wenschen
-doe; ja, lieveling, dat is zoo: soms heb ik spijt dat ik niet koket geweest ben; dan
-zou ik dom willen zijn: nu weer beklaag ik me dat mijn man niet ziekelijk is … Het
-wordt hoog tijd dat ik thuis kom! Thuis kan ik niet anders dan goede gedachten hebben,
-dunkt me. Over drie dagen! Kon je bij me zijn, Gustaaf!«
-</p>
-<p class="dateline">»13 Mei.
-</p>
-<p>»De zuster en ik hebben van avond nog eens voor het laatst vertrouwelijk samengepraat.
-Ze zegt dat ze veel geluk voor ons ziet in de toekomst, dat deze scheiding noodzakelijk
-was, opdat we onszelf en elkaar, bij kalm nadenken, beter zouden leeren begrijpen.
-Ik bekende haar dat ik me soms zoo beklemd, zoo beangst gevoel, maar zij gelooft dat
-onze liefde eene groote liefde is, en dat ze dus door de afwezigheid eer vermeerderen
-dan verminderen zal.
-</p>
-<p>»Maar toen ik vroeg, hoe—al waren wij hereenigd en nauwer verbonden door de waardeering
-die het gemis schenkt—hoe toch ooit het groote verschil in onze levensbeschouwing
-zou worden weggenomen, hoe we ooit het geluk zouden vinden als <span class="pageNum" id="pb300">[<a href="#pb300">300</a>]</span>we het zochten in verschillende richting, toen nam ze mijn hand en kuste me: »Kind,
-we moeten ook wat aan God overlaten, misschien wil Hij je een kleinen wegwijzer zenden«.
-</p>
-<p class="dateline">»15 Mei.
-</p>
-<p>»Ik sluit dezen in haast. James is vrij wel en gereed om aan wal te gaan. Over een
-uur zijn we in Genua. O, liefste, waarom ben je niet bij me!«
-</p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch41" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e429">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="label">XLI</h2>
-<h2 class="main">BESLUIT.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first dateline">»Bloemduin, 22 Mei.
-</p>
-<p>»Ik ben thuis, Gustaaf! Ik zit tusschen papa en mama, je weet wel, op het oude plekje;
-papa houdt zich of hij de courant leest, maar telkens als ik opkijk knikt hij me toe,
-en ik kijk maar telkens op, om hem pleizier te doen; mama heet kousen te mazen, maar
-ik wil wedden dat ze niet één paar afkrijgt van middag, want ze doet niets dan me
-bedienen en mijn handen streelen en mijn haar glad strijken.
-</p>
-<p>»O, Gustaaf, die dierbare oude gezichten zoo te zien stralen, die liefkoozingen, die
-je opeens weer kind maken, te voelen, is alleen de moeite van de reis waard!
-</p>
-<p>»Ze zouden me liefst geen oogenblik verlaten; gisteren toen ik naar mijn kamer ging—mijn
-eigen lief meisjeskamertje—liep pa mee tot aan de deur, moest ma me helpen uitkleeden
-en toedekken; het was een gekus en een goeden nacht zeggen alsof ze bang waren dat
-ik weer zou wegvliegen; van morgen toen ik wakker werd stonden ze hand aan hand voor
-mijn bed … wie heeft ons toch gezegd dat het weerzien, als men uit Indië komt, een
-teleurstelling is? Het moet iemand geweest zijn die geen ouders meer vond.
-</p>
-<p>»Ze brachten me je telegram met dat hartelijk: »Welkom thuis!« Hoe lief van je! Begreep
-je dat dit het eenige was, wat <span class="pageNum" id="pb301">[<a href="#pb301">301</a>]</span>aan mijn geluk ontbrak, een groet uit Buitenzorg? Wat denk je tegenwoordig veel aan
-me, man!
-</p>
-<p>»Gister waren we niet zóó gelukkig als vandaag, we waren geloof ik, te zenuwachtig
-om te genieten. We konden niets zeggen; we lachten maar eens tegen elkaar, en dan
-kregen we de tranen in de oogen en moesten ons weer omdraaien. Maar vandaag! vandaag
-is het verrukkelijk! We zijn op al de oude lieve plekjes geweest, James ook. We moesten
-natuurlijk om hem wat langzamer loopen; maar ik vond het prettig dat het zoo langzaam
-ging; ik had aan zooveel te denken, zooveel lief en goeds en vriendelijks … O, wat
-is ’t toch een voorrecht een gelukkige jeugd gehad te hebben; ’t is als de kruik met
-koelen drank die men den reiziger meegeeft; telkens wanneer hij zich vermoeid gevoelt,
-put hij uit haar nieuwe kracht.
-</p>
-<p>»Toen ik papa in Genua zag—want hij was in Genua, zooals ik verwachtte—vond ik hem
-oud geworden, maar sinds is het alsof hij elken dag bijkomt; mama zegt, dat hij veel
-geleden heeft onder mijn afwezigheid, maar hij beweert dat de vreugd van het wederzien
-de smart der scheiding te niet heeft gedaan.—Vin je dat niet lief van de tantes? Het
-rijtuig was aan den trein om ons af te halen; ze hadden prachtige bloemen gestuurd,
-maar ze waren zelve niet gekomen. »We gunnen ze je,« riepen ze maar, toen pa haar
-noodigde, »we gunnen ze je! Drie dagen mag je ze geheel alleen hebben; dán beginnen
-we te deelen!«—Van morgen zonden ze aardbeien: ’t waren er maar negen, de allereerste;
-vijf voor, mij en vier voor James. Er was een briefje bij; ze schreven dat ze haar
-belofte houden wilden en niet komen vóór de drie dagen om waren, maar dat, als pa
-er misschien iets tegen vond, ze gaarne haar meening aan de zijne zouden opofferen …
-We zijn er dadelijk heengegaan. Och liefste, wat is het goed dat we in Indië niet
-weten, hoezeer we betreurd worden in Holland! Ze konden niet genoeg van je hooren!
-Ze hielden elk een hand van me vast; ik moest maar praten, en als een ander iets zei,
-dan riep tante Dorothée dadelijk: »Laat háár nu vertellen!« Tante Mina werd erg ongeduldig,
-omdat ze niet alles verstaan kon, en tante Bettemie, die arme blinde ziel, zette mijn
-hoed af en streek mijn krullen glad—dat doet iedereen, Gustaaf; maar niemand kan het
-zooals <span class="pageNum" id="pb302">[<a href="#pb302">302</a>]</span>jij—en vroeg maar telkens weer, hoe ik er uitzag. En dan riepen vier stemmen te gelijk:
-»O, heerlijk! Om te stelen! Liever dan ooit! Nog liever dan vroeger.« Maar daar werd
-tante boos om. »Nog liever dan vroeger?… dat is onmogelijk! dat zeg jullie maar om
-mij te plagen!«… O, je kunt er geen voorstelling van maken hoe zalig dat is, zoo’n
-thuiskomst. Wàt zou het geweest zijn als we samen gekomen waren!
-</p>
-<p><span class="corr" id="xd30e5326" title="Niet in bron">»</span>Het houdt niet op met brieven en briefkaarten van de broers en zusters. Het plan is,
-dat ze, zoo mogelijk, allen Zondag hier zullen zijn. James verheugt er zich zeer op
-en ik ook, ik verlang hen allen terug te zien. Maar toch had ik liever gewild, dat
-we nog wat met pa en ma alleen gebleven waren; ze zijn zoo gelukkig!«
-</p>
-<p class="dateline">»Bloemduin 25 Mei.
-</p>
-<p>»Het is Zondag. Wat is dat toch iets eigenaardigs, zoo’n hollandsche Zondag: dat feestelijk
-gevoel waarmee men wakker wordt, die deftige stilte in de straten, dat nette van de
-menschen in hun beste pak, dat plechtig gelui van de klokken: ik heb dat gemist in
-Indië: ik voel het nu.
-</p>
-<p>»De broers en zusters zijn allen hier—zelfs Rudolf is uit Groningen overgekomen, ofschoon
-hij voor zijn candidaats zit. Pa wou hem eerst beknorren, maar opeens viel hij zichzelf
-in de rede en zei: »’t Is goed jongen, ’t is best: voor háár is niets te veel!« O,
-die pa! Ik wist niet dat hij me zóó liefhad! Ze noemen me allen nog bij de oude naampjes
-en ze willen me allen bedienen. Als ik zeg dat mijn krullen vandaag twintigmaal zijn
-opgedraaid, op twintig verschillende vingers, dan jok ik niet. ’t Is dwaas, maar ik
-heb weer dienzelfden indruk, dien ik als kind had, alsof de zon ’s Zondags anders
-schijnt dan in de week, en alsof nergens op de geheele wereld die dag zoo innig genoegelijk
-gevierd kan worden als in het oude huis van den burgemeester van Bloemduin.
-</p>
-<p>»Wij zijn van morgen naar de kerk geweest. Och, wat spijt het me, dat je dit hebt
-moeten missen. Je hadt er bij moeten zijn, lieve, het was zoo eenig, zoo om nooit
-te vergeten, zoo om je opeens te verzoenen met het leven op een dorp. De zon <span class="pageNum" id="pb303">[<a href="#pb303">303</a>]</span>scheen dan, zooals zij alleen ’s Zondags doet; ma ging met James vooruit en dan volgde
-ik met pa: daarachter de broers en zusters. Overal zagen we gordijntjes optillen,
-nieuwsgierige gezichten over horretjes kijken; de menschen stonden stil aan den kant
-van den weg, om ons te laten voorbijgaan—dan was het telkens dezelfde vertooning!
-Eerst heel eerbiedig de pet af. »Goeje morge, burgemeester, goeje morge, mevrouw!«
-En dan, als ik stilstond en de hand uitstak en ze bij den naam noemde—ik kende ze
-allen nog—opeens een heel andere toon: »Dag juffer Nietje! Dag lief kind! Hoe heb
-je ’t gehad in den Oos?« Maar als ik verder ging, dan barsten ze eigenlijk pas los.
-»Och Heere, ’t is nog krek dezelfde. Niks niet grootsch! En ze willen toch wel zeggen,
-dat ie ’n ergen heugen is daarginder!«
-</p>
-<p>»Maar de held van den dag was James! Hij droeg zijn uniform met kruis op de borst.
-Ze hebben van hem gelezen in de couranten; ze weten precies waar en wanneer hij gewond
-is geworden, waar hij zijn Willemsorde verdiend heeft … en—je zult het niet gelooven
-van die stijve boeren, maar ze drongen om hem heen en moesten hem zien, een hand van
-hem hebben … Op eens stoof Jan Mulder, je weet wel, die oud-soldaat, op hem af en
-wees op zijn borst, en riep, hoera! en toen barstten ze los en gooiden met de petten
-en tilden hem in de hoogte op hun schouders … ’t was of ze nooit meer tot bedaren
-zouden komen … me dunkt, zijn pijn en lijden zijn hem vergoed.
-</p>
-<p>»Door al dat oponthoud kwamen we laat in de kerk. Maar ook dáár hadden ze op ons gewacht;
-toen we binnentraden begon het orgel te spelen en zong de gemeente het eerste vers
-van <a class="biblink xd30e39" title="Referentie naar de Bijbel: Psalmen, hoofdstuk 103" href="https://classic.biblegateway.com/passage/?search=Ps%20103&amp;version=HTB">Psalm 103</a>. Je kent het wel?
-</p>
-<div class="lgouter">
-<p class="line">»Loof, loof den Heer mijn ziel met alle krachten,
-</p>
-<p class="line">Verhef zijn naam, zoo groot, zoo heilig t’ achten,
-</p>
-<p class="line">Och, of nu al wat in mij is Hem prees!«</p>
-</div>
-<p class="first">»Ik hield me goed; bij al mijn geluk en dankbaarheid kon ik toch niet vergeten, hoe
-geheel anders nog het zou geweest zijn als je bij me was; maar James snikte als een
-kind … hij is ook nog zoo zwak. Ik weet niet wat de dominé heeft gepreekt<span class="corr" id="xd30e5349" title="Bron: ,">.</span> Ik keek maar naar de bekende gezichten, die zich zoo trouwhartig <span class="pageNum" id="pb304">[<a href="#pb304">304</a>]</span>naar me toekeerden, naar den preekstoel, die ons, kinderen, zoo menig uurtje hielp
-doorkomen en die jij zoo afschuwelijk vondt met die dieren uit het paradijs er op;
-ik telde de aapjes en de kraaien en de ijsberen, en ik vond het prettig, dat er nog
-precies evenveel waren als vroeger; toen keek ik naar den voorzanger en lachte met
-Corrie om de gekke gezichten, die hij nog altijd trekt; toen merkte ik op, dat de
-vrouwtjes van het gasthuis een nieuw model van neepjesmuts hadden gekregen … toch
-was ik onbegrijpelijk gesticht. Maar onder het gebed keek ik naar het lieve, oude,
-grijze hoofd, dat zich zoo diep boog over de gevouwen handen.
-</p>
-<p>»De tantes hadden ten strengste verboden, dat iemand ons zou bezoeken vóór een week
-na aankomst, maar nu was er niets meer aan te doen: ze stonden op rijen geschaard
-aan de kerkdeur, ze stroomden letterlijk ons huis binnen, en ik geloof dat de zusters
-meer dan honderd kopjes koffie geschonken hebben: ik kon niet helpen, ik kon niets
-doen dan handen geven en op James passen, die zich veel te veel vermoeide en van avond
-volstrekt naar de »Gezelligheid« wil om de jongens te trakteeren.«
-</p>
-<p class="dateline"><span class="corr" title="Bron: «">»</span>Bloemduin, 1 Juni.
-</p>
-<p>»Wat ik je nu te vertellen heb is zoo verrukkend, zoo onbeschrijfelijk heerlijk, dat
-ik haast niet weet, hoe ik ’t je zeggen zal. Gustaaf, onze liefste wensch wordt vervuld!
-Eindelijk is al mijn twijfel veranderd in een zalige overtuiging: mama weet ’t zeker,
-de dokter weet ’t zeker, en ik begrijp nu, dat ik het zelve reeds lang zeker geweten
-heb—maar dat ik ’t alleen niet durfde gelooven. Als je dezen ontvangt, behoeft het
-nog maar enkele maandjes te duren en je kleine Nita is een gelukkig moedertje. O,
-als ik een kindje heb, dan kom ik gauw weer bij je terug, dan geloof ik dat ik ’t
-je niet meer lastig zal maken, dan zal ik niet meer eischen dat je om mij je werk
-verzuimt … Als ik een kindje heb! Lieveling, ik weet wel dat je niet gelooft zooals
-ik, maar, niet waar, als je dit hoort, dan zul je toch ook danken? toch ook bidden?
-</p>
-<p>»Het is wel treurig dat we in dezen tijd niet bij elkaar zijn<span class="pageNum" id="pb305">[<a href="#pb305">305</a>]</span>—bij een groote vreugde verlangt men zoo naar den liefste;—maar mama zegt, dat een
-vrouw in mijne omstandigheid beter bij haar moeder is dan bij haar man. Ik spreek
-het maar niet tegen: Ik heb je toch bij me. Weet je nog, het was in dezen zelfden
-tijd van het jaar … de kersenboomgaarden stonden in bloei en de dennen kregen die
-lichtgroene pluimen en er dreven ook witte wolkjes aan de lucht, en we hadden ook
-een groote zaligheid in het hart … ik zoek onze lievelingsplekjes op en de stille
-eenzame paadjes; soms is het me of ik je arm weer voel om mijn midden, of ik weer
-naar je moet opzien en een kus krijgen … Ik weet niet wie me laatst vroeg, of ik je
-portret meenam op die eenzame wandelingen … Alsof dat noodig was!
-</p>
-<p><span class="corr" id="xd30e5366" title="Niet in bron">»</span>Je kunt je van de opgewondenheid der tantes geen denkbeeld maken: tante Mina is er
-wel een beetje indiscreet mee: ze schreeuwt het iedereen toe, met die vreeselijk harde
-stem van doove menschen! Tante Bettemie haalt me aan en kust me en vermaant me voorzichtig
-te zijn—alsof ik dat niet was—en verheugt zich dat ze nog het kind van háár kind—ze
-heeft langzamerhand je mama geheel weggedacht—zal mogen omhelzen vóór haar dood. Maar
-tante Dorothée heeft haar blijdschap op nog eene heel andere wijze getoond; tante
-Dorothée heeft iets gedaan, dat papa de verstandigste streek van haar geheele leven
-noemt, iets waarvan je zeker evenals ik, niet weinig verheugd zult ophooren, ze heeft
-onzen jongen—want een jongen zal het zijn, daarover zijn de drie oude dames het eens—ze
-heeft onzen jongen tot universeel erfgenaam gemaakt! Je weet, ze hadden, opgewonden
-door de freules Van Haastert, twee derden van haar fortuin vermaakt aan instellingen
-tot dierenbescherming. Welnu, zij heeft van haar invloed als oudste en verstandigste
-gebruik gemaakt om ook de beide andere tantes te bewerken. Gister was de notaris bijna
-drie uur hier: het testament is veranderd en het geheele fortuin voor ons. Nu, wat
-zeg je daarvan? De tantes verwachten van me dat ik, nu ik eenmaal op den goeden weg
-ben, me door niets zal laten weerhouden om de wereld met minstens een half dozijn
-jonge Verschuere’s te begiftigen; is het geen heerlijk vooruitzicht dat we nu rijk
-genoeg zullen zijn om ons die weelde te veroorloven? <span class="pageNum" id="pb306">[<a href="#pb306">306</a>]</span>Is het niet een gelukkig leventje, dat ons wacht, later, als je gepensionneerd zijt,
-op dit mooie landgoed, te midden van dit goedige volk, dat hun nieuwen heer op de
-handen dragen zal?«
-</p>
-<p class="dateline">»4 Juni.
-</p>
-<p><span class="corr" id="xd30e5373" title="Niet in bron">»</span>Met de Fransche, met de <span class="corr" id="xd30e5375" title="Bron: Hollansche">Hollandsche</span> en met de Engelsche mail kreeg ik in den tijd van één week drie brieven van je; heerlijke,
-lange, innig lieve, die ik meeneem op de wandeling en neerleg onder mijn hoofdkussen
-om, als ik de hand er naar uitsteek, ze te hooren kraken en me te zeggen dat mijn
-droom is vervuld, dat je naar me verlangt, dat je me mist, dat je me terugroept …
-en dat ik ze allen zou kunnen achterlaten om tot je terug te keeren. Maar toen je
-zoo schreef, en toen ik zoo droomde, toen wist ik nog niet van het kindje. En nu zeggen
-alle wijze menschen, dat het binnen het jaar die groote reis niet maken mag. Hoe kan
-ik nu tot je komen? O, Gustaaf, hoe moet dat gaan? We zijn nu pas zoo kort gescheiden
-en beiden schijnt het ons reeds zoo lang … je zegt dat je niet zonder me leven kunt …
-ik heb het al wel honderdmaal gelezen en herlezen, maar als je niet zonder me leven
-kunt en als ik zoo dwaas verlangen kan, dat ik al het goede en lieve wat me hier omringt
-vergeet, wat moet er dan van het arme kleine kindje worden? De oudelui nemen ’t me
-gelukkig niet kwalijk, dat ik van die oogenblikken heb, ze vinden het niet meer dan
-natuurlijk; soms verbeeld ik me dat ze er zich zelfs over verheugen. Er is één ding
-dat me hier hindert, Gustaaf. De menschen denken zoo vreemd over een scheiding van
-man en vrouw. Bij ons in Indië dwingen de omstandigheden dikwerf de gelukkigste paren,
-om, hetzij voor gezondheidsredenen, hetzij voor de opvoeding der kinderen, elkaar
-voor korter of langer tijd te verlaten. Van zulke toestanden kan men zich hier geen
-denkbeeld vormen; hier wordt het onveranderlijk beschouwd als een bewijs dat men ongelukkig
-is te zamen. Die nare boerinnen—ze kunnen me zoo meelijdend aankijken! Ja, onze goede
-moeder zelfs! Er is in haar teederheid voor mij iets anders dan in die voor de zusters;
-’t is of ze gelooft dat ik het dubbel behoef. Ik kan je niet zeggen hoe <span class="pageNum" id="pb307">[<a href="#pb307">307</a>]</span>me dat hindert, langzamerhand begin ik te begrijpen dat in den grond van hun hart
-de oudelui en de tantes, niettegenstaande ons duidelijk schrijven, moeilijk hebben
-kunnen gelooven aan het feit dat ik alleen zou terug keeren; nu verklaar ik me ook
-papa’s vraag, toen hij aan boord kwam: »En—Verschuere?« Die lieve vader heeft me met
-geen enkel woord verraden dat het zoo’n groote teleurstelling voor hem was, maar Corrie
-heeft het me gister verteld. Je moet weten, Pa wordt oud en zijn lidmaatschap van
-de Tweede Kamer is hem in den laatsten tijd niet meer, zooals vroeger, een genoegen
-maar een bezwaar; vooral die reizen heen en terug naar den Haag vervelen hem. Nu hadden
-de oude lui en de tantes samen bedisseld dat, als je meekwaamt, pa bedanken moest
-en zij met hun vereenden invloed zouden bewerken dat je gekozen <span class="corr" id="xd30e5380" title="Bron: werdt">werd</span> in zijn plaats. Je zoudt dan wel voorgoed in Holland blijven, meenden ze. Zóó hadden
-ze zich met dat denkbeeld vertrouwd gemaakt, dat tante Mina het nog maar altijd niet
-op wil geven en, als we eens aandringen op verbetering van een of ander dat vervalt
-of verwaarloosd wordt, ze met de grootste kalmte antwoordt: »Dat moet maar wachten
-tot Gus komt!«
-</p>
-<p>»Ik wou werkelijk dat je eens even kondt overvliegen om de kraamkamer te zien: hij
-wordt ontvangen als een koningskind, je jongen! Iedereen is reeds voor hem bezig;
-je moet er niet om lachen, liefste, maar tante Bettemie heeft al negen-en-dertig paar
-sokjes voor hem gebreid. Gisteren kwam tante Dorothée hier met een pak echte kant
-om het wiegje te garneeren. Ze was niet zooals anders, vond ik. De lieve oude vrouw,
-wat kuste ze me! Neen, ze was heel anders dan gewoonlijk … ze vroeg me tot driemaal
-toe om je te groeten.«
-</p>
-<p class="dateline">»22 Juli.
-</p>
-<p>»Tante Dorothée is heengegaan. Ik begrijp dat het je, evenals ons, smarten zal. ’t
-Is waar, men kan verwachten dat eene vrouw van zes-en-zeventig jaar wordt weggeroepen,
-maar als ze nog zulk een engel is op aarde, dan valt het zwaar ze af te staan aan
-den hemel: er moeten er dáár zooveel zijn en we hebben er hier zoo weinig! Gelukkig
-heeft ze niets geleden; ze <span class="pageNum" id="pb308">[<a href="#pb308">308</a>]</span>heeft alleen voorgevoeld dat haar uurtje daar was, en is gaan slapen met een glimlach
-om de lippen.
-</p>
-<p>»Het is een groot verlies voor de familie. Met de doove Mien en de blinde Bettemie
-is weinig aan te vangen; ze zijn wel niet kindsch, maar toch sufferig en daarbij willen
-zij zich niet laten raden.
-</p>
-<p>»Pa, de dominé, de dokter, de notaris, ieder heeft beurtelings zijn best gedaan om
-haar over te halen tot het nemen van een rentmeester, maar denk niet dat ze het gedaan
-kregen!
-</p>
-<p>»En toch zou het volstrekt noodig zijn. Tante Dorothée was de eenige die nog een weinig
-toezicht hield, al was het lang niet genoeg. Sedert je, tijdens je verlof, orde op
-de zaken stelde is alles achteruitgegaan, zegt papa; het prachtige bosch wordt geplunderd,
-de bouwgrond brengt niet half op, wat hij zou kunnen opbrengen; de veestapel vermindert;
-de boeren maken zich met mooie praatjes van de pacht af. Ik zou me er wel wat mee
-willen bemoeien, maar het staat zoo hebzuchtig, zoo alsof we onzen tijd niet kunnen
-afwachten: ook is er een mannenhand noodig. Daar komt bij, dat ik me in den laatsten
-tijd moe begin te gevoelen bij de kleinste inspanning. Niet dat ik zwak ben of ziek!
-Integendeel, ik ben heel flink en volstrekt niet bang, ofschoon soms bitter bedroefd.
-De tijd valt lang als men gescheiden is van wien men liefheeft.«
-</p>
-<p class="dateline">»1 Augustus.
-</p>
-<p>»Wat verdringt, in zoo’n groot gezin als het onze, het een het ander! ’t Is waar,
-tante Dorothée’s dood was eigenlijk geen gebeurtenis in ónze familie, maar ik geloof
-niet, dat ze door de Verschuere’s meer betreurd is geworden dan door de Van Suylichem’s.
-James en Corrie brengen nog dagelijks bloemen naar haar graf—mij is het verboden,
-ik denk toch reeds te veel aan den dood—en nu is het alweer feestvieren en vreugde
-in huis. Rudolf kwam eergister met glans door zijn candidaats. Hij is thuis en zooals
-het bij ons gaat met zulke gelegenheden, de broers en zusters komen van alle kanten
-aansporen, het geheele dorp neemt deel in zijne overwinning, alsof ieder die overwinning
-persoonlijk had behaald. Pa en ma zijn trotsch op den jongsten, maar niet den minsten
-hunner zonen. Ik geloof dat er <span class="pageNum" id="pb309">[<a href="#pb309">309</a>]</span>spoedig weer een feestje te vieren zal zijn. Je herinnert je Kitty van der Elst, dat
-aardige blonde kind, het jongste dochtertje van den notaris, met wie ik James weleens
-plaagde? Nu, ’t blijkt dat de reden waarom ze een goede partij afsloeg en van geen
-uitgaan of trouwen hooren wilde, dat de reden daarvan onze neef was. Ze is flauw gevallen
-toen ze in de courant las van zijn eerste heldenfeit en heeft het tot driemaal toe
-op de zenuwen gehad bij zijn terugkomst; James is haar erg dankbaar voor die attenties;
-en, daar ze heel lief zingt en er beeldig uitziet, twijfel ik niet of hij zal spoedig
-waar maken, wat men reeds als een feit vertelt in Bloemduin, en haar zijn goed, trouw
-hart aanbieden.
-</p>
-<p>»O, Gustaaf, ik vind mezelve zoo vreemd: ’t is of sinds kort al die dingen me veel
-minder interesseeren dan vroeger, ik deel maar half in hun lief en leed. Ik ben onder
-hen en toch zoo ver, zoo ver!
-</p>
-<p>»Lieve, zou het waar zijn wat soms wordt beweerd, dat het kind gelijkt op dengeen
-aan wien de moeder altijd heeft gedacht …? Lieve, misschien zal ik er niet wezen om
-het je te zeggen, maar laat dan zijn gezichtje je de boodschap brengen, dat je mijn
-alles geweest bent, mijn alles!«
-</p>
-<p class="dateline">»9 Augustus.
-</p>
-<p>»Gustaaf, ik ben het met de boerinnen eens: man en vrouw moeten bij elkaar zijn! Ik
-ben het met haar eens, als ze me voorbijgaan en medelijdend het hoofd schudden.
-</p>
-<p>»O, liefste, dat ik ten minste nog maar de overtuiging had, dat mijn heengaan je van
-eenig nut is geweest. Maar je schrijft zoo treurig, zoo wanhopig soms … je werk verveelt
-je, je huis is je zonder mij een gruwel, het drijven en jagen van de Indische wereld
-walgt je, en, Gustaaf, ik weet dat door Annet Paerel, je ziet er slecht en afgemat
-uit. Ziek! en ik niet bij je!
-</p>
-<p>»Nu strijden we onzen strijd ieder voor zich; is hij daarom lichter? O, ik kan ’t
-niet langer verzwijgen, ik moet het zeggen.. mijn strijd wordt me te zwaar. Ik ben
-wèl, dat is zoo, en ze overladen me met goedheid en liefde en ik moest gelukkig zijn
-om de groote vreugd die mij wacht; maar lieveling, ik verlang <span class="pageNum" id="pb310">[<a href="#pb310">310</a>]</span>zoo naar je! Ik verlang zoo vreeselijk! Elken dag meer. Nacht en dag. Neen, ik wil
-het niet langer verzwijgen, ik sterf van verlangen! Naar je dierbaar gezicht, naar
-dien blik van je oogen, waarmee je me aanzag zooals niemand anders me aanziet en waarmee
-je me deedt trillen en gloeien en beven van zaligheid; naar den druk van je handen,
-naar de aanraking van je baard op mijn gezicht, naar dat woord van je lippen: »Nita,
-kind, engel!«… O, als ik je nog maar eens mocht zien, nog maar eens je stem hooren,
-nog maar eens je vasthouden in mijn armen! Dan zou ik weer moedig zijn! Nu ben ik
-bang! Bang om te lijden, zonder dat je bij me bent, bang om te sterven vóór ik je
-heb weergezien. Gustaaf, ik heb zoo verlangd om je dit te zeggen, ik wist, dat ik
-het niet doen mocht … ik wist dat je, als ik het zei, om mijnentwille nog meer verdriet
-zoudt hebben … maar—wanneer deze je bereikt, dan heb je het bericht reeds. Dan is
-alles reeds geheel anders, of alles voorbij!«
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p>Telegram. Verzonden door den heer Van Suylichem te Bloemduin op 15 Sept. 188..
-</p>
-<blockquote>
-<p class="first">»Buitenzorg—Verschuere.
-</p>
-<p>»Heerlijke jongen. Nita <span class="corr" id="xd30e5418" title="Bron: wél">wèl</span>.«</p>
-</blockquote><p>
-</p>
-<p>Telegram. Verzonden door den heer Verschuere te Buitenzorg op 15 Sept. 188..
-</p>
-<blockquote>
-<p class="first">»Van Suylichem—Bloemduin.
-</p>
-<p>»Ik kom en blijf.«</p>
-</blockquote><p>
-</p>
-</div>
-</div>
-</div>
-<div class="back">
-<div class="transcriberNote">
-<h2 class="main">Colofon</h2>
-<h3 class="main">Beschikbaarheid</h3>
-<p class="first">Dit eBoek is voor kosteloos gebruik door iedereen overal, met vrijwel geen beperkingen
-van welke soort dan ook. U mag het kopiëren, weggeven of hergebruiken onder de voorwaarden
-van de Project Gutenberg Licentie in dit eBoek of on-line op <a class="seclink xd30e39" title="Externe link" href="https://www.gutenberg.org/">www.gutenberg.org</a>.
-</p>
-<p>Dit eBoek is geproduceerd door het on-line gedistribueerd correctieteam op <a class="seclink xd30e39" title="Externe link" href="https://www.pgdp.net/">www.pgdp.net</a>.
-</p>
-<h3 class="main">Metadata</h3>
-<table class="colophonMetadata" summary="Metadata">
-<tr>
-<td><b>Titel:</b></td>
-<td>Bogoriana: roman uit Indië</td>
-<td></td>
-</tr>
-<tr>
-<td><b>Auteur:</b></td>
-<td>Annie Foore [Pseud. van Francisca Johanna Jacoba Alberta Junius (1847–1890)]</td>
-<td><a href="https://viaf.org/viaf/29164020/" class="seclink">Info</a></td>
-</tr>
-<tr>
-<td><b>Taal:</b></td>
-<td>Nederlands (Spelling De Vries-Te Winkel)</td>
-<td></td>
-</tr>
-<tr>
-<td><b>Oorspronkelijke uitgiftedatum:</b></td>
-<td>1908</td>
-<td></td>
-</tr>
-</table>
-<h3 class="main">Codering</h3>
-<p class="first">Dit boek is weergegeven in oorspronkelijke schrijfwijze. Afgebroken woorden aan het
-einde van de regel zijn stilzwijgend hersteld. Kennelijke zetfouten in het origineel
-zijn verbeterd. Deze verbeteringen zijn aangegeven in de colofon aan het einde van
-dit boek.</p>
-<h3 class="main">Documentgeschiedenis</h3>
-<ul>
-<li>2021-07-09 Begonnen.
-</li>
-</ul>
-<h3 class="main">Externe Referenties</h3>
-<p>Dit Project Gutenberg eBoek bevat externe referenties. Het kan zijn dat deze links
-voor u niet werken.</p>
-<h3 class="main">Verbeteringen</h3>
-<p>De volgende verbeteringen zijn aangebracht in de tekst:</p>
-<table class="correctionTable" summary="Overzicht van verbeteringen aangebracht in de tekst.">
-<tr>
-<th>Bladzijde</th>
-<th>Bron</th>
-<th>Verbetering</th>
-<th>Bewerkingsafstand</th>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e119">n.v.t.</a></td>
-<td class="width40 bottom">INDIE</td>
-<td class="width40 bottom">INDIË</td>
-<td class="bottom">1 / 0</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e450">2</a></td>
-<td class="width40 bottom">leeuwerikken</td>
-<td class="width40 bottom">leeuweriken</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e455">2</a></td>
-<td class="width40 bottom">logees</td>
-<td class="width40 bottom">logées</td>
-<td class="bottom">1 / 0</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><i title="33 gevallen">Passim.
-</i></td>
-<td class="width40 bottom">«</td>
-<td class="width40 bottom">»</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e498">5</a>, <a class="pageref" href="#xd30e563">9</a>, <a class="pageref" href="#xd30e687">18</a>, <a class="pageref" href="#xd30e723">20</a>, <a class="pageref" href="#xd30e1614">76</a>, <a class="pageref" href="#xd30e2243">113</a>, <a class="pageref" href="#xd30e2248">113</a>, <a class="pageref" href="#xd30e2389">120</a>, <a class="pageref" href="#xd30e2395">120</a>, <a class="pageref" href="#xd30e2400">120</a>, <a class="pageref" href="#xd30e2409">120</a>, <a class="pageref" href="#xd30e2416">120</a>, <a class="pageref" href="#xd30e2461">123</a>, <a class="pageref" href="#xd30e2691">136</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3247">169</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3359">174</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3398">176</a></td>
-<td class="width40 bottom">»</td>
-<td class="width40 bottom">«</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e501">5</a></td>
-<td class="width40 bottom">Dààr</td>
-<td class="width40 bottom">Dáár</td>
-<td class="bottom">2 / 0</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e516">6</a></td>
-<td class="width40 bottom">dààrvoor</td>
-<td class="width40 bottom">dáárvoor</td>
-<td class="bottom">2 / 0</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e582">11</a>, <a class="pageref" href="#xd30e4809">265</a></td>
-<td class="width40 bottom">gouvernementshotels</td>
-<td class="width40 bottom">gouvernementshôtels</td>
-<td class="bottom">1 / 0</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e594">12</a></td>
-<td class="width40 bottom">:</td>
-<td class="width40 bottom">;</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e601">12</a></td>
-<td class="width40 bottom">machtvertoon</td>
-<td class="width40 bottom">machtsvertoon</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e607">12</a></td>
-<td class="width40 bottom">;</td>
-<td class="width40 bottom">:</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e617">13</a></td>
-<td class="width40 bottom">bemoeielijkt</td>
-<td class="width40 bottom">bemoeilijkt</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e628">14</a></td>
-<td class="width40 bottom">etiquette</td>
-<td class="width40 bottom">étiquette</td>
-<td class="bottom">1 / 0</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e667">17</a>, <a class="pageref" href="#xd30e1115">44</a>, <a class="pageref" href="#xd30e1345">58</a>, <a class="pageref" href="#xd30e1914">92</a></td>
-<td class="width40 bottom">”</td>
-<td class="width40 bottom">«</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e738">21</a></td>
-<td class="width40 bottom">adelijken</td>
-<td class="width40 bottom">adellijken</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e862">29</a></td>
-<td class="width40 bottom">rijstenpap</td>
-<td class="width40 bottom">rijstepap</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e906">33</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3062">159</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3078">160</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3091">160</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3106">161</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3127">162</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3161">164</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3446">178</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3460">179</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3486">180</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3510">181</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3556">183</a>, <a class="pageref" href="#xd30e4386">239</a>, <a class="pageref" href="#xd30e4533">247</a>, <a class="pageref" href="#xd30e5058">282</a>, <a class="pageref" href="#xd30e5129">286</a></td>
-<td class="width40 bottom">..</td>
-<td class="width40 bottom">…</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e913">33</a></td>
-<td class="width40 bottom">bebruikt</td>
-<td class="width40 bottom">gebruikt</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e922">34</a>, <a class="pageref" href="#xd30e2428">121</a>, <a class="pageref" href="#xd30e2506">126</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3454">178</a>, <a class="pageref" href="#xd30e4980">278</a></td>
-<td class="width40 bottom">»</td>
-<td class="width40 bottom">
-[<i>Verwijderd</i>]
-</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e968">36</a></td>
-<td class="width40 bottom">Buitenzog</td>
-<td class="width40 bottom">Buitenzorg</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e976">36</a></td>
-<td class="width40 bottom">vindt</td>
-<td class="width40 bottom">vind</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e985">37</a>, <a class="pageref" href="#xd30e990">37</a>, <a class="pageref" href="#xd30e996">37</a></td>
-<td class="width40 bottom">logés</td>
-<td class="width40 bottom">logées</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e999">37</a></td>
-<td class="width40 bottom">Oostmoesson</td>
-<td class="width40 bottom">oostmousson</td>
-<td class="bottom">2</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1002">37</a></td>
-<td class="width40 bottom">Westmoesson</td>
-<td class="width40 bottom">westmousson</td>
-<td class="bottom">2</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1007">37</a></td>
-<td class="width40 bottom">vin</td>
-<td class="width40 bottom">vind</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1037">38</a>, <a class="pageref" href="#xd30e1219">50</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3316">172</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3658">189</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3922">208</a>, <a class="pageref" href="#xd30e4332">236</a>, <a class="pageref" href="#xd30e4588">250</a>, <a class="pageref" href="#xd30e4856">269</a>, <a class="pageref" href="#xd30e5326">302</a>, <a class="pageref" href="#xd30e5366">305</a>, <a class="pageref" href="#xd30e5373">306</a></td>
-<td class="width40 bottom">
-[<i>Niet in bron</i>]
-</td>
-<td class="width40 bottom">»</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1091">43</a></td>
-<td class="width40 bottom">gewilllig</td>
-<td class="width40 bottom">gewillig</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1098">43</a>, <a class="pageref" href="#xd30e1174">48</a>, <a class="pageref" href="#xd30e1185">48</a>, <a class="pageref" href="#xd30e1221">50</a>, <a class="pageref" href="#xd30e1681">79</a>, <a class="pageref" href="#xd30e1929">93</a>, <a class="pageref" href="#xd30e2090">104</a>, <a class="pageref" href="#xd30e2657">135</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3313">172</a>, <a class="pageref" href="#xd30e4243">230</a>, <a class="pageref" href="#xd30e4723">258</a>, <a class="pageref" href="#xd30e5053">282</a></td>
-<td class="width40 bottom">
-[<i>Niet in bron</i>]
-</td>
-<td class="width40 bottom">«</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1106">44</a></td>
-<td class="width40 bottom">hoofpijn</td>
-<td class="width40 bottom">hoofdpijn</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1109">44</a></td>
-<td class="width40 bottom">armen</td>
-<td class="width40 bottom">arme</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1124">44</a></td>
-<td class="width40 bottom">nachtcostuum</td>
-<td class="width40 bottom">nachtkostuum</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1139">46</a></td>
-<td class="width40 bottom">vronw</td>
-<td class="width40 bottom">vrouw</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1142">46</a></td>
-<td class="width40 bottom">sind</td>
-<td class="width40 bottom">sinds</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1180">48</a></td>
-<td class="width40 bottom">eeft</td>
-<td class="width40 bottom">heeft</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1296">56</a></td>
-<td class="width40 bottom">Sindanglaia</td>
-<td class="width40 bottom">Sindanglaya</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1302">56</a></td>
-<td class="width40 bottom">morgen avond</td>
-<td class="width40 bottom">morgenavond</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1429">63</a></td>
-<td class="width40 bottom">kompliment</td>
-<td class="width40 bottom">compliment</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1517">69</a></td>
-<td class="width40 bottom">«,</td>
-<td class="width40 bottom">,«</td>
-<td class="bottom">2</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1590">74</a></td>
-<td class="width40 bottom">Sonnefeldt</td>
-<td class="width40 bottom">Sonnefelt</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1624">76</a></td>
-<td class="width40 bottom">wel beschouwd</td>
-<td class="width40 bottom">welbeschouwd</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1693">80</a></td>
-<td class="width40 bottom">heeftl eeren</td>
-<td class="width40 bottom">heeft leeren</td>
-<td class="bottom">2</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1717">81</a>, <a class="pageref" href="#xd30e1893">91</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3484">180</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3630">187</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3875">206</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3887">207</a>, <a class="pageref" href="#xd30e4060">217</a>, <a class="pageref" href="#xd30e4072">217</a>, <a class="pageref" href="#xd30e4661">254</a></td>
-<td class="width40 bottom">
-[<i>Niet in bron</i>]
-</td>
-<td class="width40 bottom">.</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1740">82</a></td>
-<td class="width40 bottom">legerkommandant</td>
-<td class="width40 bottom">legercommandant</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1759">83</a>, <a class="pageref" href="#xd30e1856">88</a>, <a class="pageref" href="#xd30e4067">217</a>, <a class="pageref" href="#xd30e5349">303</a></td>
-<td class="width40 bottom">,</td>
-<td class="width40 bottom">.</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1938">93</a></td>
-<td class="width40 bottom">gezichje</td>
-<td class="width40 bottom">gezichtje</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1954">94</a></td>
-<td class="width40 bottom">officiëele</td>
-<td class="width40 bottom">officieele</td>
-<td class="bottom">1 / 0</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1964">95</a></td>
-<td class="width40 bottom">reaktie</td>
-<td class="width40 bottom">reactie</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1977">96</a></td>
-<td class="width40 bottom">komediestuk</td>
-<td class="width40 bottom">comediestuk</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e2035">100</a></td>
-<td class="width40 bottom">lektuur</td>
-<td class="width40 bottom">lectuur</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e2108">105</a></td>
-<td class="width40 bottom">balcon</td>
-<td class="width40 bottom">balkon</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e2117">105</a></td>
-<td class="width40 bottom">viktorie</td>
-<td class="width40 bottom">victorie</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e2123">105</a></td>
-<td class="width40 bottom">tooneeldirekties</td>
-<td class="width40 bottom">tooneeldirecties</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e2142">106</a></td>
-<td class="width40 bottom">Gertruda</td>
-<td class="width40 bottom">Gertrude</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e2200">111</a></td>
-<td class="width40 bottom">buiten gesloten</td>
-<td class="width40 bottom">buitengesloten</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e2346">118</a></td>
-<td class="width40 bottom">mervrouw</td>
-<td class="width40 bottom">mevrouw</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e2438">121</a></td>
-<td class="width40 bottom">ge-geslagen</td>
-<td class="width40 bottom">geslagen</td>
-<td class="bottom">3</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e2485">125</a></td>
-<td class="width40 bottom">hotel</td>
-<td class="width40 bottom">hôtel</td>
-<td class="bottom">1 / 0</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e2496">125</a></td>
-<td class="width40 bottom">komplimenten</td>
-<td class="width40 bottom">complimenten</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e2527">127</a></td>
-<td class="width40 bottom">melde</td>
-<td class="width40 bottom">meldde</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e2565">129</a></td>
-<td class="width40 bottom"> »</td>
-<td class="width40 bottom">« </td>
-<td class="bottom">2</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e2594">131</a></td>
-<td class="width40 bottom">«..«</td>
-<td class="width40 bottom">…</td>
-<td class="bottom">2</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e2728">139</a></td>
-<td class="width40 bottom">geble-</td>
-<td class="width40 bottom">gebleven</td>
-<td class="bottom">3</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e2738">139</a>, <a class="pageref" href="#xd30e4295">233</a>, <a class="pageref" href="#xd30e5418">310</a></td>
-<td class="width40 bottom">wél</td>
-<td class="width40 bottom">wèl</td>
-<td class="bottom">1 / 0</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e2744">139</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3089">160</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3656">189</a></td>
-<td class="width40 bottom">«</td>
-<td class="width40 bottom">
-[<i>Verwijderd</i>]
-</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e2768">141</a></td>
-<td class="width40 bottom">z jn</td>
-<td class="width40 bottom">zijn</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e2795">142</a></td>
-<td class="width40 bottom">hemels naam</td>
-<td class="width40 bottom">hemelsnaam</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e2811">142</a></td>
-<td class="width40 bottom">bedakken</td>
-<td class="width40 bottom">bedekken</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e2830">143</a></td>
-<td class="width40 bottom">Toeti</td>
-<td class="width40 bottom">Toetie</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e2904">148</a></td>
-<td class="width40 bottom">kompleet</td>
-<td class="width40 bottom">compleet</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e2920">149</a></td>
-<td class="width40 bottom">bouqetten</td>
-<td class="width40 bottom">bouquetten</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e2975">154</a></td>
-<td class="width40 bottom">des noods</td>
-<td class="width40 bottom">desnoods</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e2997">156</a>, <a class="pageref" href="#xd30e4347">237</a></td>
-<td class="width40 bottom">orchydeën</td>
-<td class="width40 bottom">orchydeeën</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e3028">158</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3055">159</a></td>
-<td class="width40 bottom">vakantie</td>
-<td class="width40 bottom">vacantie</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e3081">160</a></td>
-<td class="width40 bottom">Je</td>
-<td class="width40 bottom">je</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e3185">166</a></td>
-<td class="width40 bottom">harstochtelijken</td>
-<td class="width40 bottom">hartstochtelijken</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e3203">167</a></td>
-<td class="width40 bottom">insekten</td>
-<td class="width40 bottom">insecten</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e3323">173</a></td>
-<td class="width40 bottom">Gods naam</td>
-<td class="width40 bottom">Godsnaam</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e3433">178</a></td>
-<td class="width40 bottom">Walienhove</td>
-<td class="width40 bottom">Waliënhove</td>
-<td class="bottom">1 / 0</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e3579">184</a></td>
-<td class="width40 bottom">”</td>
-<td class="width40 bottom">
-[<i>Verwijderd</i>]
-</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e3598">185</a></td>
-<td class="width40 bottom">«.</td>
-<td class="width40 bottom">.«</td>
-<td class="bottom">2</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e3815">200</a></td>
-<td class="width40 bottom">oogenblk</td>
-<td class="width40 bottom">oogenblik</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e3823">201</a></td>
-<td class="width40 bottom">
-[<i>Niet in bron</i>]
-</td>
-<td class="width40 bottom">,</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e3860">205</a></td>
-<td class="width40 bottom">krisis</td>
-<td class="width40 bottom">crisis</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e3901">207</a></td>
-<td class="width40 bottom">haár</td>
-<td class="width40 bottom">háár</td>
-<td class="bottom">1 / 0</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e3906">207</a></td>
-<td class="width40 bottom">scene</td>
-<td class="width40 bottom">scène</td>
-<td class="bottom">1 / 0</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e3989">212</a></td>
-<td class="width40 bottom">..«</td>
-<td class="width40 bottom">…</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e4006">212</a></td>
-<td class="width40 bottom">gevoele</td>
-<td class="width40 bottom">gevoelen</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e4044">215</a></td>
-<td class="width40 bottom">Paroen-Koedah</td>
-<td class="width40 bottom">Paroeng-Koedah</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e4134">222</a>, <a class="pageref" href="#xd30e4309">234</a></td>
-<td class="width40 bottom">Sindanglaija</td>
-<td class="width40 bottom">Sindanglaya</td>
-<td class="bottom">2</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e4203">228</a></td>
-<td class="width40 bottom">,..</td>
-<td class="width40 bottom">…</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e4240">230</a></td>
-<td class="width40 bottom">Leurzes</td>
-<td class="width40 bottom">Leurses</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e4265">231</a>, <a class="pageref" href="#xd30e4946">276</a></td>
-<td class="width40 bottom">komedie</td>
-<td class="width40 bottom">comedie</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e4340">236</a></td>
-<td class="width40 bottom">maaar</td>
-<td class="width40 bottom">maar</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e4359">237</a></td>
-<td class="width40 bottom">aagt</td>
-<td class="width40 bottom">jaagt</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e4409">240</a></td>
-<td class="width40 bottom">eén</td>
-<td class="width40 bottom">één</td>
-<td class="bottom">1 / 0</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e4516">247</a></td>
-<td class="width40 bottom">Leurze</td>
-<td class="width40 bottom">Leurse</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e4567">249</a></td>
-<td class="width40 bottom">bepalenwaarop</td>
-<td class="width40 bottom">bepalen waarop</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e4579">250</a></td>
-<td class="width40 bottom">.</td>
-<td class="width40 bottom">,</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e4600">251</a>, <a class="pageref" href="#xd30e5380">307</a></td>
-<td class="width40 bottom">werdt</td>
-<td class="width40 bottom">werd</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e4671">255</a></td>
-<td class="width40 bottom">krachtteloos</td>
-<td class="width40 bottom">krachteloos</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e4706">257</a>, <a class="pageref" href="#xd30e4838">268</a></td>
-<td class="width40 bottom">’</td>
-<td class="width40 bottom">,</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e4899">273</a></td>
-<td class="width40 bottom">begonen</td>
-<td class="width40 bottom">begonnen</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e4905">273</a></td>
-<td class="width40 bottom">Nederlandsch Indië</td>
-<td class="width40 bottom">Nederlandsch-Indië</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e4918">273</a></td>
-<td class="width40 bottom">o oit</td>
-<td class="width40 bottom">ooit</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e4966">277</a></td>
-<td class="width40 bottom">gerust gesteld</td>
-<td class="width40 bottom">gerustgesteld</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e5145">287</a></td>
-<td class="width40 bottom"> ,</td>
-<td class="width40 bottom">, </td>
-<td class="bottom">2</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e5224">292</a></td>
-<td class="width40 bottom">kommandant</td>
-<td class="width40 bottom">commandant</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e5264">296</a></td>
-<td class="width40 bottom">bij voorbeeld</td>
-<td class="width40 bottom">bijvoorbeeld</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e5294">299</a></td>
-<td class="width40 bottom">er er</td>
-<td class="width40 bottom">er</td>
-<td class="bottom">3</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e5375">306</a></td>
-<td class="width40 bottom">Hollansche</td>
-<td class="width40 bottom">Hollandsche</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-</table>
-</div>
-</div>
-<div style='display:block; margin-top:4em'>*** END OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK BOGORIANA ***</div>
-<div style='text-align:left'>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Updated editions will replace the previous one&#8212;the old editions will
-be renamed.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Creating the works from print editions not protected by U.S. copyright
-law means that no one owns a United States copyright in these works,
-so the Foundation (and you!) can copy and distribute it in the United
-States without permission and without paying copyright
-royalties. Special rules, set forth in the General Terms of Use part
-of this license, apply to copying and distributing Project
-Gutenberg&#8482; electronic works to protect the PROJECT GUTENBERG&#8482;
-concept and trademark. Project Gutenberg is a registered trademark,
-and may not be used if you charge for an eBook, except by following
-the terms of the trademark license, including paying royalties for use
-of the Project Gutenberg trademark. If you do not charge anything for
-copies of this eBook, complying with the trademark license is very
-easy. You may use this eBook for nearly any purpose such as creation
-of derivative works, reports, performances and research. Project
-Gutenberg eBooks may be modified and printed and given away--you may
-do practically ANYTHING in the United States with eBooks not protected
-by U.S. copyright law. Redistribution is subject to the trademark
-license, especially commercial redistribution.
-</div>
-
-<div style='margin:0.83em 0; font-size:1.1em; text-align:center'>START: FULL LICENSE<br>
-<span style='font-size:smaller'>THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE<br>
-PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK</span>
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-To protect the Project Gutenberg&#8482; mission of promoting the free
-distribution of electronic works, by using or distributing this work
-(or any other work associated in any way with the phrase &#8220;Project
-Gutenberg&#8221;), you agree to comply with all the terms of the Full
-Project Gutenberg&#8482; License available with this file or online at
-www.gutenberg.org/license.
-</div>
-
-<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'>
-Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg&#8482; electronic works
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg&#8482;
-electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to
-and accept all the terms of this license and intellectual property
-(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all
-the terms of this agreement, you must cease using and return or
-destroy all copies of Project Gutenberg&#8482; electronic works in your
-possession. If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a
-Project Gutenberg&#8482; electronic work and you do not agree to be bound
-by the terms of this agreement, you may obtain a refund from the person
-or entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.B. &#8220;Project Gutenberg&#8221; is a registered trademark. It may only be
-used on or associated in any way with an electronic work by people who
-agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few
-things that you can do with most Project Gutenberg&#8482; electronic works
-even without complying with the full terms of this agreement. See
-paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project
-Gutenberg&#8482; electronic works if you follow the terms of this
-agreement and help preserve free future access to Project Gutenberg&#8482;
-electronic works. See paragraph 1.E below.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation (&#8220;the
-Foundation&#8221; or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection
-of Project Gutenberg&#8482; electronic works. Nearly all the individual
-works in the collection are in the public domain in the United
-States. If an individual work is unprotected by copyright law in the
-United States and you are located in the United States, we do not
-claim a right to prevent you from copying, distributing, performing,
-displaying or creating derivative works based on the work as long as
-all references to Project Gutenberg are removed. Of course, we hope
-that you will support the Project Gutenberg&#8482; mission of promoting
-free access to electronic works by freely sharing Project Gutenberg&#8482;
-works in compliance with the terms of this agreement for keeping the
-Project Gutenberg&#8482; name associated with the work. You can easily
-comply with the terms of this agreement by keeping this work in the
-same format with its attached full Project Gutenberg&#8482; License when
-you share it without charge with others.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern
-what you can do with this work. Copyright laws in most countries are
-in a constant state of change. If you are outside the United States,
-check the laws of your country in addition to the terms of this
-agreement before downloading, copying, displaying, performing,
-distributing or creating derivative works based on this work or any
-other Project Gutenberg&#8482; work. The Foundation makes no
-representations concerning the copyright status of any work in any
-country other than the United States.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg:
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.1. The following sentence, with active links to, or other
-immediate access to, the full Project Gutenberg&#8482; License must appear
-prominently whenever any copy of a Project Gutenberg&#8482; work (any work
-on which the phrase &#8220;Project Gutenberg&#8221; appears, or with which the
-phrase &#8220;Project Gutenberg&#8221; is associated) is accessed, displayed,
-performed, viewed, copied or distributed:
-</div>
-
-<blockquote>
- <div style='display:block; margin:1em 0'>
- This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and most
- other parts of the world at no cost and with almost no restrictions
- whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms
- of the Project Gutenberg License included with this eBook or online
- at <a href="https://www.gutenberg.org">www.gutenberg.org</a>. If you
- are not located in the United States, you will have to check the laws
- of the country where you are located before using this eBook.
- </div>
-</blockquote>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.2. If an individual Project Gutenberg&#8482; electronic work is
-derived from texts not protected by U.S. copyright law (does not
-contain a notice indicating that it is posted with permission of the
-copyright holder), the work can be copied and distributed to anyone in
-the United States without paying any fees or charges. If you are
-redistributing or providing access to a work with the phrase &#8220;Project
-Gutenberg&#8221; associated with or appearing on the work, you must comply
-either with the requirements of paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 or
-obtain permission for the use of the work and the Project Gutenberg&#8482;
-trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or 1.E.9.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.3. If an individual Project Gutenberg&#8482; electronic work is posted
-with the permission of the copyright holder, your use and distribution
-must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any
-additional terms imposed by the copyright holder. Additional terms
-will be linked to the Project Gutenberg&#8482; License for all works
-posted with the permission of the copyright holder found at the
-beginning of this work.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg&#8482;
-License terms from this work, or any files containing a part of this
-work or any other work associated with Project Gutenberg&#8482;.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this
-electronic work, or any part of this electronic work, without
-prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with
-active links or immediate access to the full terms of the Project
-Gutenberg&#8482; License.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary,
-compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including
-any word processing or hypertext form. However, if you provide access
-to or distribute copies of a Project Gutenberg&#8482; work in a format
-other than &#8220;Plain Vanilla ASCII&#8221; or other format used in the official
-version posted on the official Project Gutenberg&#8482; website
-(www.gutenberg.org), you must, at no additional cost, fee or expense
-to the user, provide a copy, a means of exporting a copy, or a means
-of obtaining a copy upon request, of the work in its original &#8220;Plain
-Vanilla ASCII&#8221; or other form. Any alternate format must include the
-full Project Gutenberg&#8482; License as specified in paragraph 1.E.1.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying,
-performing, copying or distributing any Project Gutenberg&#8482; works
-unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing
-access to or distributing Project Gutenberg&#8482; electronic works
-provided that:
-</div>
-
-<div style='margin-left:0.7em;'>
- <div style='text-indent:-0.7em'>
- &bull; You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
- the use of Project Gutenberg&#8482; works calculated using the method
- you already use to calculate your applicable taxes. The fee is owed
- to the owner of the Project Gutenberg&#8482; trademark, but he has
- agreed to donate royalties under this paragraph to the Project
- Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments must be paid
- within 60 days following each date on which you prepare (or are
- legally required to prepare) your periodic tax returns. Royalty
- payments should be clearly marked as such and sent to the Project
- Gutenberg Literary Archive Foundation at the address specified in
- Section 4, &#8220;Information about donations to the Project Gutenberg
- Literary Archive Foundation.&#8221;
- </div>
-
- <div style='text-indent:-0.7em'>
- &bull; You provide a full refund of any money paid by a user who notifies
- you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he
- does not agree to the terms of the full Project Gutenberg&#8482;
- License. You must require such a user to return or destroy all
- copies of the works possessed in a physical medium and discontinue
- all use of and all access to other copies of Project Gutenberg&#8482;
- works.
- </div>
-
- <div style='text-indent:-0.7em'>
- &bull; You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of
- any money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the
- electronic work is discovered and reported to you within 90 days of
- receipt of the work.
- </div>
-
- <div style='text-indent:-0.7em'>
- &bull; You comply with all other terms of this agreement for free
- distribution of Project Gutenberg&#8482; works.
- </div>
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project
-Gutenberg&#8482; electronic work or group of works on different terms than
-are set forth in this agreement, you must obtain permission in writing
-from the Project Gutenberg Literary Archive Foundation, the manager of
-the Project Gutenberg&#8482; trademark. Contact the Foundation as set
-forth in Section 3 below.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.F.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable
-effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread
-works not protected by U.S. copyright law in creating the Project
-Gutenberg&#8482; collection. Despite these efforts, Project Gutenberg&#8482;
-electronic works, and the medium on which they may be stored, may
-contain &#8220;Defects,&#8221; such as, but not limited to, incomplete, inaccurate
-or corrupt data, transcription errors, a copyright or other
-intellectual property infringement, a defective or damaged disk or
-other medium, a computer virus, or computer codes that damage or
-cannot be read by your equipment.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the &#8220;Right
-of Replacement or Refund&#8221; described in paragraph 1.F.3, the Project
-Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project
-Gutenberg&#8482; trademark, and any other party distributing a Project
-Gutenberg&#8482; electronic work under this agreement, disclaim all
-liability to you for damages, costs and expenses, including legal
-fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT
-LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE
-PROVIDED IN PARAGRAPH 1.F.3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE
-TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE
-LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR
-INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH
-DAMAGE.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a
-defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can
-receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a
-written explanation to the person you received the work from. If you
-received the work on a physical medium, you must return the medium
-with your written explanation. The person or entity that provided you
-with the defective work may elect to provide a replacement copy in
-lieu of a refund. If you received the work electronically, the person
-or entity providing it to you may choose to give you a second
-opportunity to receive the work electronically in lieu of a refund. If
-the second copy is also defective, you may demand a refund in writing
-without further opportunities to fix the problem.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth
-in paragraph 1.F.3, this work is provided to you &#8216;AS-IS&#8217;, WITH NO
-OTHER WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT
-LIMITED TO WARRANTIES OF MERCHANTABILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied
-warranties or the exclusion or limitation of certain types of
-damages. If any disclaimer or limitation set forth in this agreement
-violates the law of the state applicable to this agreement, the
-agreement shall be interpreted to make the maximum disclaimer or
-limitation permitted by the applicable state law. The invalidity or
-unenforceability of any provision of this agreement shall not void the
-remaining provisions.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the
-trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone
-providing copies of Project Gutenberg&#8482; electronic works in
-accordance with this agreement, and any volunteers associated with the
-production, promotion and distribution of Project Gutenberg&#8482;
-electronic works, harmless from all liability, costs and expenses,
-including legal fees, that arise directly or indirectly from any of
-the following which you do or cause to occur: (a) distribution of this
-or any Project Gutenberg&#8482; work, (b) alteration, modification, or
-additions or deletions to any Project Gutenberg&#8482; work, and (c) any
-Defect you cause.
-</div>
-
-<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'>
-Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg&#8482;
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Project Gutenberg&#8482; is synonymous with the free distribution of
-electronic works in formats readable by the widest variety of
-computers including obsolete, old, middle-aged and new computers. It
-exists because of the efforts of hundreds of volunteers and donations
-from people in all walks of life.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Volunteers and financial support to provide volunteers with the
-assistance they need are critical to reaching Project Gutenberg&#8482;&#8217;s
-goals and ensuring that the Project Gutenberg&#8482; collection will
-remain freely available for generations to come. In 2001, the Project
-Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure
-and permanent future for Project Gutenberg&#8482; and future
-generations. To learn more about the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation and how your efforts and donations can help, see
-Sections 3 and 4 and the Foundation information page at www.gutenberg.org.
-</div>
-
-<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'>
-Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non-profit
-501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the
-state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal
-Revenue Service. The Foundation&#8217;s EIN or federal tax identification
-number is 64-6221541. Contributions to the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation are tax deductible to the full extent permitted by
-U.S. federal laws and your state&#8217;s laws.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-The Foundation&#8217;s business office is located at 809 North 1500 West,
-Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887. Email contact links and up
-to date contact information can be found at the Foundation&#8217;s website
-and official page at www.gutenberg.org/contact
-</div>
-
-<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'>
-Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Project Gutenberg&#8482; depends upon and cannot survive without widespread
-public support and donations to carry out its mission of
-increasing the number of public domain and licensed works that can be
-freely distributed in machine-readable form accessible by the widest
-array of equipment including outdated equipment. Many small donations
-($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt
-status with the IRS.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-The Foundation is committed to complying with the laws regulating
-charities and charitable donations in all 50 states of the United
-States. Compliance requirements are not uniform and it takes a
-considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up
-with these requirements. We do not solicit donations in locations
-where we have not received written confirmation of compliance. To SEND
-DONATIONS or determine the status of compliance for any particular state
-visit <a href="https://www.gutenberg.org/donate/">www.gutenberg.org/donate</a>.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-While we cannot and do not solicit contributions from states where we
-have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition
-against accepting unsolicited donations from donors in such states who
-approach us with offers to donate.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-International donations are gratefully accepted, but we cannot make
-any statements concerning tax treatment of donations received from
-outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Please check the Project Gutenberg web pages for current donation
-methods and addresses. Donations are accepted in a number of other
-ways including checks, online payments and credit card donations. To
-donate, please visit: www.gutenberg.org/donate
-</div>
-
-<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'>
-Section 5. General Information About Project Gutenberg&#8482; electronic works
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Professor Michael S. Hart was the originator of the Project
-Gutenberg&#8482; concept of a library of electronic works that could be
-freely shared with anyone. For forty years, he produced and
-distributed Project Gutenberg&#8482; eBooks with only a loose network of
-volunteer support.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Project Gutenberg&#8482; eBooks are often created from several printed
-editions, all of which are confirmed as not protected by copyright in
-the U.S. unless a copyright notice is included. Thus, we do not
-necessarily keep eBooks in compliance with any particular paper
-edition.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Most people start at our website which has the main PG search
-facility: <a href="https://www.gutenberg.org">www.gutenberg.org</a>.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-This website includes information about Project Gutenberg&#8482;,
-including how to make donations to the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to
-subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.
-</div>
-
-</div>
-
-</body>
-</html>
diff --git a/old/65829-h/images/cover.jpg b/old/65829-h/images/cover.jpg
deleted file mode 100644
index bfc3186..0000000
--- a/old/65829-h/images/cover.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/65829-h/images/frontispiece.png b/old/65829-h/images/frontispiece.png
deleted file mode 100644
index afbe8de..0000000
--- a/old/65829-h/images/frontispiece.png
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/65829-h/images/titlepage.png b/old/65829-h/images/titlepage.png
deleted file mode 100644
index 7fa1e16..0000000
--- a/old/65829-h/images/titlepage.png
+++ /dev/null
Binary files differ