diff options
| -rw-r--r-- | .gitattributes | 4 | ||||
| -rw-r--r-- | LICENSE.txt | 11 | ||||
| -rw-r--r-- | README.md | 2 | ||||
| -rw-r--r-- | old/65829-0.txt | 14112 | ||||
| -rw-r--r-- | old/65829-0.zip | bin | 258341 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/65829-h.zip | bin | 441235 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/65829-h/65829-h.htm | 13876 | ||||
| -rw-r--r-- | old/65829-h/images/cover.jpg | bin | 98853 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/65829-h/images/frontispiece.png | bin | 58181 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/65829-h/images/titlepage.png | bin | 5237 -> 0 bytes |
10 files changed, 17 insertions, 27988 deletions
diff --git a/.gitattributes b/.gitattributes new file mode 100644 index 0000000..d7b82bc --- /dev/null +++ b/.gitattributes @@ -0,0 +1,4 @@ +*.txt text eol=lf +*.htm text eol=lf +*.html text eol=lf +*.md text eol=lf diff --git a/LICENSE.txt b/LICENSE.txt new file mode 100644 index 0000000..6312041 --- /dev/null +++ b/LICENSE.txt @@ -0,0 +1,11 @@ +This eBook, including all associated images, markup, improvements, +metadata, and any other content or labor, has been confirmed to be +in the PUBLIC DOMAIN IN THE UNITED STATES. + +Procedures for determining public domain status are described in +the "Copyright How-To" at https://www.gutenberg.org. + +No investigation has been made concerning possible copyrights in +jurisdictions other than the United States. Anyone seeking to utilize +this eBook outside of the United States should confirm copyright +status under the laws that apply to them. diff --git a/README.md b/README.md new file mode 100644 index 0000000..69a92f5 --- /dev/null +++ b/README.md @@ -0,0 +1,2 @@ +Project Gutenberg (https://www.gutenberg.org) public repository for +eBook #65829 (https://www.gutenberg.org/ebooks/65829) diff --git a/old/65829-0.txt b/old/65829-0.txt deleted file mode 100644 index 3cb49d5..0000000 --- a/old/65829-0.txt +++ /dev/null @@ -1,14112 +0,0 @@ -The Project Gutenberg eBook of Bogoriana, by Annie Foore - -This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and -most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions -whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms -of the Project Gutenberg License included with this eBook or online at -www.gutenberg.org. If you are not located in the United States, you -will have to check the laws of the country where you are located before -using this eBook. - -Title: Bogoriana - Roman uit Indië - -Author: Annie Foore - -Release Date: July 12, 2021 [eBook #65829] - -Language: Dutch - -Character set encoding: UTF-8 - -Produced by: Jeroen Hellingman and the Online Distributed Proofreading - Team at https://www.pgdp.net/ for Project Gutenberg (This book - was produced from scanned images of public domain material - from the Google Books project.) - -*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK BOGORIANA *** - - - - - BOGORIANA - ROMAN UIT INDIË - - - DOOR - - ANNIE FOORE - - - DERDE DRUK - - HAARLEM - H. D. TJEENK WILLINK & ZOON - 1908 - - - - - - - -INHOUD - - - Bladz. - EEN BAL BIJ DEN GOUVERNEUR-GENERAAL 1 - DE FEEËNTUIN 10 - DE LANDVOOGD IN ZIJN KABINET 21 - EEN INDISCHE HUISHOUDING 29 - DE JONGGEHUWDE IN HAAR EIGEN HUIS 36 - PEIGNOIR CONTRA SARONG 41 - FRANS VAN BEEVELANT 47 - IN DE WITTEBROODSWEKEN 55 - EEN DINER MET EEN GAPING 59 - INVITATIES TEN HOVE 66 - JAMES EN NITA 71 - DE ZIEKENVERPLEEGSTER 86 - AAN HET STATION 94 - IN DE LOOFHUT 98 - HET BOERINNETJE EN HAAR SOLDAAT 104 - EEN JONGENSSTREEK 109 - EERZUCHT EN LIEFDE 119 - EEN TROEP BENGELS 131 - SERENADE EN VUURWERK 138 - DE VROUW VAN EEN HOOGGEPLAATSTE 146 - EEN VERLIES EN EEN TROOST 158 - FLIRTATION? 166 - INTRIGANTEN AAN ’T WERK 175 - ZELFVERLOOCHENING 186 - JONGE LIEFDE 194 - DE FAMILIE HAGEN 200 - DE MOED VAN MEVROUW VERSCHUERE 206 - NAAR DE BERGEN 213 - DOLCE FAR NIENTE 221 - JAMES ALS JOBSBODE 228 - GEVAREN VAN EEN INDISCH BOSCH 233 - TERUG OP BUITENZORG 244 - TEN DOODE GEWIJD 247 - DE WIL VAN MEVROUW VAN WALIËNHOVE 253 - DE LAATSTE DAGEN 261 - GEPASSEERD 268 - HET LEED VAN EEN STERK MAN 274 - HEIMWEE EN LIEFDE 280 - DE OOGEN WORDEN GEOPEND 285 - OP DE MAILBOOT 289 - BESLUIT 300 - - - - - - - -I - -EEN BAL BIJ DEN GOUVERNEUR-GENERAAL. - - -Droomerig suizelt de koelte door Insulindes lusthof, den plantentuin te -Buitenzorg. - -Onmerkbaar beroert ze de toppen der waringins, waaronder de herten zich -te slapen legden; zachtjes doorademt ze de kanarielaan, die dubbele rij -van woudreuzen, verwonnen door de omarming der orchydeeën; spelend heft -ze de witte donsjes omhoog door de zwanen achtergelaten op de vijvers; -plechtig zucht ze in het bamboebosch dat zich heenbuigt over graven... -dan gaat ze fluisteren van minnevuur en zomerweelde in den bloemhof, -waar de rozen gloeien en de nachtvlinders dartelen. - -Uit het paleis, dat zich verheft te midden dier tropische heerlijkheid, -stroomt een zee van licht. - -De inlandsche jongelingen en meisjes sluipen naderbij, of ze ook iets -mochten bespeuren van het schitterend tooneel daarbinnen. Ze zien -slanke gestalten in witte kleedjes; ze hooren rijtuigen ratelen, -zweepen klappen, orders geven; ze vernemen het geruisch van satijn, het -getrippel van hooge hakjes in de marmeren vestibules; dan worden al die -geruchten overstemd door de eerste tonen der dansmuziek. - -Want het is bal ten paleize. Wat meer zegt, ’t is het groote, het -veelbesproken bal dat Zijne Excellentie geeft ter eere van het eenig -kind uit zijn eerste huwelijk gesproten, kortelings teruggekeerd uit -Europa, waar ze achterbleef ter voltooiing harer opvoeding. Het -gezelschap, dat aan de uitnoodiging gehoor gaf is talrijk, de zaal -waarin men antichambre maakt niet groot, de atmosfeer zoo drukkend als -ze na een dag zonder regen wezen kan op Buitenzorg, de dames zoo -geagiteerd als ze gewoonlijk zijn, wanneer ze op het punt staan een -nieuw galatoilet te vertoonen; dit alles maakt het tot een ware -verlossing, nu eindelijk een adjudant komt aankondigen, dat de -gouverneur-generaal gereed is zijne gasten te ontvangen. - -Het muziekkorps speelt een marsen en haastig zoekt iedere vogel zijn -gaaike: arenden en gieren gaan voorop, dan volgen pauwen en faizanten, -nu nachtegalen en leeuweriken, tot eindelijk roodborstjes en -boomkruipers de achterhoede vormen; kraaien, huismusschen of spreeuwen -zijn niet aanwezig. - -De landvoogd, omringd door zijne logées, geflankeerd door zijn -adjudanten, staat tusschen vrouw en dochter. Hij ontvangt zijn gasten -hoffelijk; zijn echtgenoot doet het trots, deftig, maar zonder een -zweem van de eenvoudige waardigheid, die men zoo gaarne vindt bij -hooggeplaatste personen, terwijl freule Clotilde, blijkbaar niet gewoon -zoo op den voorgrond te treden, verlegen blozend het bruingelokte -hoofdje buigt. - -Er volgen eenige minuten, waarin de gasten elkander onderling -begroeten, de jongelui hunne dansen opschrijven, de jongemeisjes lachen -en fluisteren en dan neemt de polonaise een aanvang. - -Zijne Excellentie biedt den arm aan haar, die het voorrecht heeft een -koningsarend echtgenoot te noemen, de andere vogelsoorten volgen. - -Maar niet alle. Als op elk bal vormt zich ook hier aan den ingang der -zaal de groep, die zoo nadeelig werkt op de luchtverversching. - -’t Zijn echter niet, als meest in Europa, onverschilligen, -oververzadigden, die ergernis der muurbloempjes; ’t zijn ongelukkigen. - -Immers, geen ongelukkiger toestand dan niet te weten wat met zichzelven -aan te vangen! - -En in dien toestand verkeeren er velen. - -Wat zal bijvoorbeeld de kapitein der Chineezen, wat moet de -Pengghoeloe, wat kan het hoofd der vreemde oosterlingen, wat kunnen zij -op een bal ten paleize doen? - -Wat kunnen jeugdige thee- of kinaplanters, verwilderd door het verblijf -in de binnenlanden, wat jonge ambtenaren uit den omtrek,—wie niemand -kent en die niemand kennen, anders doen dan zichzelf en anderen in den -weg zijn? - -Wat ook rest den onderwijzers? Ze zien het aan hoe hun vrouwelijke -collega’s aan den arm harer cavaliers deel gaan uitmaken van de -achterhoede van dien langen stoet, in wiens voorhoede ze niet weinig -kans en nog veel meer lust hebben eenmaal te komen. En ze durven haar -voorbeeld niet volgen. - -Wat zullen de mannen doen, die bij een groot en algemeen feest als dit, -nog juist in de termen vallen voor een uitnoodiging, maar van wier -bescheidenheid men verwacht dat ze hun wederhelft thuis en zichzelf op -den achtergrond zullen houden? - -Zoo oppervlakkig gezien zou men meenen, dat al die ongelukkigen even -goed hadden kunnen wegblijven, maar toch—ze hebben hun nut. - -Voor degenen die een werkzaam aandeel nemen in de partij blijkt het -niet onaardig, dat zich een publiek vormt, een publiek om toe te zien -en te bewonderen. - -Te bewonderen valt er genoeg. - -’t Is een prachtig schouwspel, die lange reeks van dames, wier -parijsche toiletten, zoo niet altijd in goeden smaak, dan toch zeker in -rijkdom die harer hollandsche zusteren verre overtreffen, naast de -losse indische uniformen; die statige figuren, die donkere hoofden met -diamanten gekapt, die lieve meisjesgestalten daar henen zwevend in den -tooi van jeugd en onschuld—geheel die stoet van meer dan honderd paren, -die zich langzaam voortbeweegt in de vorstelijke balzaal, onder den -glans van tallooze lichten, op de statige tonen der muziek. - -Het spiegelglad parket moge ouderen van dagen herinneren aan het gevaar -dat de straten in het moederland ’s winters aanbieden, voor de jeugd is -dit geen bezwaar; de lenige figuurtjes bewegen zich licht op den fijnen -enkel, en glijdt soms een netgeschoeid voetje uit, dadelijk is een -krachtige arm gereed om voor vallen te behoeden. - -Op de polonaise volgt een wals. - -De danszaal in het paleis te Buitenzorg heeft op andere danszalen voor, -dat zij, die den dienst van Terpsichore vaarwel zegden, kunnen -nederzitten zonder vrees voor de punten hunner voeten. - -Rondom den ingelegden vloer loopt eene marmeren gaanderij door pilaren -eenigszins afgesloten; in die gaanderij bestaat overvloedig gelegenheid -om, achterover geleund in fauteuil of causeuse, een gezellig praatje te -houden, een portie ijs te gebruiken of toilet en gedrag der dansenden -te kritiseeren. - -In die gaanderij beweegt zich de gouverneur-generaal. - -Hij vordert slechts langzaam. Het is geen gemakkelijke taak, die hij -zoo rondwandelend volbrengt: ieder zijner gasten—waaronder zeer -vreemdsoortige—een woordje toe te voegen, niemand minder maar ook -niemand meer te geven dan hem toekomt; belangstellend te zijn en toch -niet hartelijk, vriendelijk en toch niet familiaar, beleefd en toch -niet koel. - -Maar, zoo iemand, dan is hem dit toevertrouwd. - -Zooals hij daar staat voor eene der dames die, haastig overeind -gerezen, op zijn hoffelijke toespraak antwoordt in een—om er het minste -van te zeggen—zeer eigenaardig hollandsch, is de indruk, dien hij -maakt, volkomen berekend voor de plaats die hij bekleedt. De hooge -gestalte verheft zich boven de meeste der aanwezige heeren; toch is ze -licht gebogen, niet zoozeer door ouderdom als door vermoeienis; voor -wie hem van nabij ziet, getuigt de schaduw onder de diepliggende oogen, -de breede rechte plooi in het hooge voorhoofd, dat hem, als zoovelen -zijner voorgangers, Buitenzorgs bebloemde troon doornen bood bij de -rozen. - -Maar zijn gang is veerkrachtig, zijn blik helder en scherp, al moge de -uitdrukking van het gelaat diep zwaarmoedig, al moge in de zachte -welluidende stem een toon zijn, die spreekt van krachtig beheerschte, -maar daarom wellicht des te dieper gevoelde smart. - -De overlevering zegt, dat vroeger de vrouwen der landvoogden zich -vriendelijk en gemeenzaam bewogen onder hare gasten, de Buitenzorgers -zijn van oordeel dat die dames toonden haar positie te -begrijpen—immers, niet zij zijn bekleed met de hoogste macht. Doch op -dit punt, als trouwens op zeer veel andere punten, is mevrouw Van -Waliënhove het volstrekt niet eens met de Buitenzorgers. - -Aan het boveneinde der zaal, omringd van een doorzichtig priëel van -tropische planten, zetelt ze op haar roodfluweelen canapé, te midden -harer »hofdames«, zooals zij ze in vertrouwelijke oogenblikken spottend -noemt, de dames wier mannen lid zijn van den Raad van Indië, de -echtgenooten van generaals, directeuren en wat Batavia meer oplevert in -de hooge militaire of ambtenaarswereld. Dáár staat ze toe, dat men zijn -eerbiedige hulde komt nederleggen aan hare voeten. Ze ontvangt die -hulde, achteloos leunende in haar zetel, het gezicht half verborgen in -bouquet of waaier, met een voorname aanmatiging, die sommige der groote -dames tot machtelooze woede, anderen tot openlijk verzet vervoert. - -Reeds hebben tal van bezoekers haar den vereischten hormat bewezen: er -is gebogen, geglimlacht; er zijn beminnelijke woordjes gesproken; met -het goed humeur, dat in den huiselijken kring onwaardeerbaar zijn zou, -heeft men hatelijkheden geslikt en scherpe gezegden opgenomen als -vriendelijkheden; waaier en bouquet hebben druk dienst gedaan, soms om -een geeuw, soms om een spottend lachje te verbergen, een enkele maal om -een ondeugende opmerking te fluisteren in het oor eener buurdame. -Eindelijk spreekt de adjudant van dienst een naam uit, die haar opwekt -uit haar voorgewende lusteloosheid. - -»De heer en mevrouw Verschuere.« - -Het jonge paar maakt zijn compliment. Mevrouw van Waliënhove begroet -zeer vriendelijk mr. Verschuere, den knappen, geestigen ambtenaar van -de secretarie, dien ze een jaar lang slechts noode miste op haar -partijen. Dan, zonder zich in het minst te bekommeren ook om de -eenvoudigste regelen der wellevendheid, zet ze haar lorgnet op en -begint mevrouw Verschuere in oogenschouw te nemen. - -Nu behoort mevrouw Verschuere niet tot de dames, die schitteren in de -balzaal; daarvoor is ze te bescheiden, te tenger, te klein vooral. -Daarenboven heeft ze bij deze gelegenheid haar eigen denkbeelden -omtrent toilet moeten opgeven, om die van haar man te volgen en, in -plaats van de lichte, zachtgetinte, wolkachtige stoffen, waarvan ze -gewoon is kleedjes te tooveren, is ze gedost in zware witte zijde. - -Een bataviasche modiste heeft het grootst mogelijk aantal meters stof -gebruikt om het fijne popje te omgeven met zulke zware plooien, dat ze -geheel in het niet verzinkt, terwijl een lange sleep evenzeer haar -vluggen gang belemmert als bevallige beweeglijkheid, die haar anders -een zoo groote bekoring schenkt. - -Ook heeft Verschuere gemeend dat ze zich niet kapte, zooals het voor -een getrouwde vrouw past; de coiffeur heeft een stijve wrong gemaakt -van de zijden krullen; alles met het ongelukkige gevolg, dat er van de -blondlokkige sylphide, die aller oog had kunnen verkwikken, niets -overbleef dan een kleine vrouw met een fijn, bleek gezichtje. - -Als dan ook de landvoogdes het lorgnet, waarmee ze zoo onbeschaamd kan -omgaan, eindelijk vallen laat, is het om den referendaris aan te staren -met een blik, die duidelijker dan woorden doen kunnen, vraagt: - -»Is dàt nu de moeite waard om een reis voor te maken naar Europa? -Moesten dáárvoor de bataviasche en buitenzorgsche meisjes achterstaan?« - -De heer Verschuere glimlacht met dat koele zekere lachje, ziet haar in -de oogen met dien doordringenden blik, die vrouwen als de barones in -toom houdt; ze kent den man tegenover haar en ze heeft geleerd hem te -sparen; ze weet dat hij zich niet behandelen laat zooals ze sommige -andere behandelt—dus richt ze zich met een poging om vriendelijk te -zijn tot het kleine, bevende persoontje en ontslaat hen eindelijk door -een groet, waaruit Verschuere lezen kan dat de gunst der barones nog -altijd zijn deel is. - -»Hindert je iets, Gustaaf?« vraagt, met een stem die enkel muziek is, -de jonge vrouw eenige oogenblikken later, als ze met haar echtgenoot in -de gaanderij is gezeten en een wolk meent te bespeuren op zijn gelaat. - -»Neen, lieve, niets,« antwoordt Verschuere verstrooid, terwijl hij een -jongen wenkt om nader te komen, met zijn blad vol dranken. - -»Wil je een glas ijswater?« - -»Heb ik me misschien een beetje kinderachtig gedragen?« fluistert ze, -als beiden bediend zijn. »Maar ze maakte me ook zoo verlegen, Gustaaf! -ze keek me zoo vinnig aan met die booze zwarte oogen.« - -»Chut!... Kind, je moet wat voorzichtig zijn; de muren hebben hier -ooren.« - -Hij ziet rondom zich, of ook iemand hen mocht hebben beluisterd, maar -het teeken voor de quadrille is daar juist gegeven en men is druk bezig -met vis à vis te zoeken. - -De Verschuere’s dansen niet heden avond; zij blijft zwijgend zitten -kijken naar den grooten kring, die zich langzamerhand formeert; hij -ziet haar van terzijde aan met vorschenden blik. - -»Ik kan toch niet zeggen dat die monsieur Paul slag heeft van kappen,« -begint hij aarzelend. - -Nu komt de wolk, die daareven zijn voorhoofd ontsierde, zich legeren op -haar bleek gezichtje. - -»O, ik weet wat het is dat je hindert,« roept ze met plotseling -opkomenden pijnlijken blos. »Je vindt dat ik er niet goed uitzie van -avond!« - -»Wat een inval! Neen, Nita, werkelijk, je vergist je! Je ziet er even -lief uit als altijd.« - -»Het is heel vriendelijk van je.... maar denk je dat ik het zelve niet -zie? En je hadt, geloof ik, juist zoo graag eens eer ingelegd met je -keus? Als ik maar niet zoo’n hoofdpijn had gekregen van dat kappen.... -en als die zware japon me niet zoo hinderde!« - -»Arm kindje! Laat me je wat eau de cologne geven. En nu ga ik je eens -voorstellen aan mevrouw Hagen.« - -»Och neen, Gustaaf, liever niet!« - -»O, zij zal een geheel anderen indruk op je maken dan mevrouw Van -Waliënhove, en daar mijnheer zoo beleefd geweest is je dadelijk te -komen aanspreken....« - -»Ik zou graag naar huis gaan.« - -»Maar Nita, hoe kom je er bij?« - -»Wezenlijk, ik kan het niet langer volhouden.« - -»Je moet het volhouden.« - -Ze ziet naar hem op, verschrikt over dien gebiedenden toon, maar zijn -gezicht staat zoo streng, dat ze haar vraag niet meer herhalen durft en -moedeloos achterover leunt in haar fauteuil, den met eau de cologne -doorweekten zakdoek tegen het gloeiend voorhoofd gedrukt. - -Daar buigt zich Verschuere haastig tot haar over en fluistert: »Ik bid -je, Nita, ga rechtop zitten. Daar is Zijne Excellentie. Hij komt naar -je toe.« - -’t Wordt elf uur; tijd voor het souper. - -De whist- en hombrespelers in de voorgalerij schrikken op van hun -partijtje; dansers en danseressen raadplegen verbaasd hun balboekjes; -zijn er waarlijk reeds zes dansen gedaan en resten er maar vier? - -De paren rangschikken zich en volgen den gastheer naar de vertrekken, -waarin het souper wacht. - -’t Is nu niet gelijk het onder sommige vroegere landvoogden zijn kon, -een rampaspartij, waarbij hooge ambtenaren hun deftigheid verloren -onder het nasnellen van uitgedroogde sandwiches, waarbij grijze -hoofdofficieren meer moeite hadden om een glas wijn te veroveren, dan -ooit het nemen eener benting hun kostte, waarbij lieve danseressen haar -adem besmetten met slecht toebereide haringslâ; het was nu een souper -zooals de gasten van een gouverneur-generaal het konden verwachten. - -In de eetzalen, waar de avondkoelte door de hooge boogvensters -ongehinderd binnenstroomt, zijn tal van tafeltjes aangebracht, gedekt -met fijn damast en kostbaar zilver. Hier en daar staan reusachtige -buffetten, waarop in fonkelend kristal een dessert prijkt, zoo smaakvol -gerangschikt, zoo fraai en rijk, dat menigeen in het voorbijgaan een -begeerigen blik werpt op die kunstgewrochten van den franschen -confiseur. - -Het publiek, geheel vrijgelaten in de keuze der plaatsen, verspreidt -zich en zoekt tafelgezelschap naar eigen smaak; de adjudanten voorkomen -ieders wenschen; de intendant vergeet al zijn waardigheden en -ridderorden, om op te gaan in de eene waardigheid van gastheer; de -bedienden in hun livrei van wit laken met goud doen, onder het toezicht -van den maître d’hôtel, hun plicht onhoorbaar en onopgemerkt, zooals -slechts een goed gedresseerde inlander dat verstaat; de zalen vullen -zich langzamerhand met feestelijke geluiden, vroolijk gepraat van jonge -stemmen, blij gelach, knallen van champagnekurken, rinkelen van glazen -en messen. - -Door de wijdgeopende dubbele deur heeft de tweede der eetzalen -gemeenschap met een kleiner salon; in dat salon trekken de heer en -mevrouw Van Waliënhove zich terug. Met hen dit heilige der heiligen te -betreden, is slechts vergund aan zeer enkelen, aan de hooggeplaatsten -in de verschillende regeeringslichamen, aan de eersten bij marine en -leger. - -’t Zijn meest oudere heeren. Toch wordt onder hen meer dan een -gevonden, die, wat al te levenslustig, een langen blik werpt op het -vele liefs dat hij achterlaat en talmt om binnen te gaan; toch zijn er -enkele onder de dames die, wanneer ze aan den arm van haar strammen -cavalier de vroolijke groepjes passeeren, een oogenblik van zwakheid -hebben, waarin ze wenschen te mogen meedoen zooals het past aan haar -jeugd, zij het dan ook niet aan de hooge betrekking van haar -echtgenoot. Maar dit zijn uitzonderingen. Over het geheel stevenen de -enkele bevoorrechten haar vriendinnen voorbij met een triumfeerend -lachje; de echtgenooten, schoon iets minder gevoelig voor -onderscheiding, kunnen toch niet nalaten de borst hoog op te zetten als -ze daar binnen gaan, en dames en heeren worden gevolgd door de -afgunstige blikken van velen; van velen, die het zich met droeve -oprechtheid bekennen, dat hun de poorten van dit paradijs nooit zullen -geopend worden; van enkelen ook die, vervuld van zoete illusie, -fluisteren: »Nog één promotie, nog één sterfgeval!.... en dan!« - -Alleen daarginds, in dien grooten, lustigen kring, waarvan freule -Clotilde het middenpunt uitmaakt—niet door haar rang echter, maar door -haar meesleepende vroolijkheid, haar tintelende scherts, haar helderen -kinderlach—alleen daarginds, in dien kring van jongelingen en meisjes -wordt niet gedacht aan den goudglanzenden tempel der eerzucht, die de -gevreesde gouvernante tot priesteres heeft. Er zullen oogenblikken -komen—vele uren wellicht—waarin ook die jongelingen en meisjes worden -gekweld door de begeerte naar grootheid, naar rijkdom, naar roem! Maar -nu, met het champagneglas in de hand, met den gloed der balzaal op de -wangen, met de zorgeloosheid der jeugd in het hart, nu deert het hun -weinig of ze aanzienlijk zijn of gering, of ze rijk genoemd worden of -arm... ze zijn jong, de gelukkigen! - - - - - - - -II - -DE FEEËNTUIN. - - -Den volgenden dag is er diner ten paleize. - -De bewoners van Insulindes residentie zijn over ’t geheel vreedzame -burgers: ze betalen willig schot en lot; men heeft ze bij de invoering -der belastingen slechts zacht hooren klagen; kalm zitten ze boomen op -te zetten in hun vóór-, nog kalmer liggen ze klimaat te schieten in hun -achtergalerij; hun overigen vrijen tijd brengen ze door met het tellen -der vallende regendruppels, een bezigheid, die nergens ter wereld -zooveel te doen geeft als te Buitenzorg. - -Er is echter één punt waarop die vreedzame burgers geen scherts -verstaan: ’t zijn de diners ten paleize. Er worden daar veel soorten -van diners gegeven: officieele diners, racediners, nieuwjaarsdiners, -diners voor hooge logeergasten, diners voor notabelen, voor -uitverkorenen, voor intiemen en—afdoeners! Alleen op den afdoener -gevraagd te worden, staat gelijk met een beleediging; slechts op de -officieele diners te mogen verschijnen is hinderlijk; op het diner der -uitverkorenen te zijn genoodigd heet een onderscheiding; voor het -intieme diner een invitatiekaart te hebben ontvangen, staat gelijk met -te zijn de vurige bewonderaar, de warme aanhanger van den landvoogd, -van des landvoogds echtgenoot, des landvoogds familie, ja zelfs van des -landvoogds politiek! - -Nu is er een tijd geweest—een tijd nog steeds met afschuw -herdacht—waarin de goede residentiebewoners voortdurend gewond werden -in hun gevoeligheid op dit punt. - -’t Was in den tijd toen de vertegenwoordiger des konings in Indië -meende dat hij, in wiens hand het wel of wee van millioenen berust, een -nietigheid als het opmaken der lijst van genoodigden kon overlaten aan -de vier vroede mannen, wier krachten land- en zeedienst ontroofd worden -om de adjudantsbetrekking te vervullen. - -Maar, te beginnen met hun aanvoerder, den heer d’Hannecour, ridder van -de Militaire Willemsorde, van de Kroon van Italië, van de Witte Valk, -van de Hertogelijke Saksische Ernestinische Huisorde enz., kolonel der -artillerie, adjudant van Z. E. den gouverneur-generaal van -Nederlandsch-Indië en intendant der gouvernementshôtels, bleek dit -onmogelijk. Voor hem was elk diner een gelegenheid tot machtsvertoon, -en daar hij zoo kleingeestig, zoo lichtgeraakt was als iemand maar -worden kan, die zich tien jaar lang met niet veel anders bezig houdt -dan de étiquette aan een klein hof, had hij zich voortdurend te wreken -over allerlei beleedigingen hem in zijn persoon, zijn betrekking of -zijn familie aangedaan. - -De intendante van haar kant scheen niets zoozeer te vreezen als dat men -haar verdenken zou van geen stem te hebben in paleisaangelegenheden, -terwijl zes dochters, fier op de ridderorden van papa, vonden dat de -glans die van zijn borst uitging, niets minder zijn moest dan een -stralenkrans om hare zes aschblonde hoofden; eene meening, die niet -algemeen scheen te worden gedeeld op Buitenzorg. - -Met deze gegevens was er niet veel toe noodig om zich het ongenoegen -der Hannecour’s op den hals te halen, en men kon er zeker van wezen, -dat hij die dit ongeluk had, het eene diner vóór, het andere na, zijn -neus, of liever zijn mond voorbij zag gaan. Ontving hij eindelijk een -uitnoodiging, dan was het op een afdoener! - -De intendant beeldde zich bij veel anders in, dat hij het met zijn -drukke werkzaamheden niet overeen kon brengen ook nog de plaatsen te -schikken; zoo kwam dan de beurt aan zijn trawanten. - -Gelukkig waren ze meest ongehuwd of hadden ze jonge vrouwen, die zich -niet zoo gauw beleedigd gevoelen als dames wier eerste jeugd voorbij -is. Ook werden ze gebonden door de étiquette, maar die sprak niet zoo -duidelijk, of er was nog ruimschoots gelegenheid tot het uithalen van -een grap, of het verkoopen van een hatelijkheid. - -Zoo vond de kokette haar naamkaartje tusschen twee wegens ouderdom -gepensioneerde leden der weeskamer; zoo kreeg de drukke praatster een -stokdooven buur; zoo zag een echtgenoot, die zich verplicht had gevoeld -den huisvriend de deur te wijzen, vrouwlief door dien zelfden -huisvriend aan tafel brengen; doodvijanden zaten altijd tegenover -elkaar; heeren van wie het bekend was dat ze deze of gene dame gaarne -ontmoetten, konden zeker zijn die dame aan het andere einde der tafel -te zien. - -Hadden zij het hier maar bij gelaten! Maar nu werden nog daarenboven de -vriendjes zóó hoog, de anderen zóó laag geplaatst als dit maar -eenigszins was overeen te brengen met hun rang. - -Voorbijgegaan, als een bange droom voorbijgegaan, zijn die booze dagen -voor de residentiebewoners. - -Wel worden door de adjudanten nog overleveringen bewaard van hun -invloed, wel beproeven enkelen soms den schijn aan te nemen alsof het -nog was gelijk voorheen, maar hun machtsvertoon gelijkt het blaffen van -den gemuilbanden hond, het jaagt niemand vrees aan. - -Want—dit weet zelfs het groote publiek—waar mevrouw Van Waliënhove aan -het bestuur is, daar kan geen sprake zijn van eenige macht buiten de -hare. - -Misschien is het een bewijs van het politiek doorzicht, waarvoor de -heer Van Waliënhove bekend staat; misschien heeft hij in de betrekking, -die hij vervulde aan vreemde hoven, de ervaring opgedaan, dat andere -hartstochten blijven sluimeren in de borst eener heerschzuchtige vrouw, -als ze maar kan toegeven aan dien éénen grooten hartstocht van te -heerschen; zooveel is zeker: hij laat de barones de meest onbeperkte -vrijheid in het bestuur der kleine hofhouding. En zij beschaamt het in -haar gesteld vertrouwen niet. Dat blijkt bij elke gelegenheid, dat -blijkt ook heden weer op de meest afdoende wijze. - -Het is een klein diner ter eere van de logeergasten, die, voor het bal -van gister overgekomen, nog op het paleis vertoeven; enkele -Buitenzorgers slechts zijn genoodigd. Maar hoe klein—de adjudanten aan -de beide uiteinden der tafel meegerekend, zijn er niet meer dan een -twintigtal gasten—het is weer een diner, zooals alleen mevrouw Van -Waliënhove ze geeft. - -Wanneer men de zaal, in een tuin herschapen, betreedt, is de atmosfeer, -die daar heerscht zoo frisch en geurig, dat ze niet alleen den eetlust, -maar ook den geest moet opwekken; wat meer zegt, die atmosfeer, hoewel -straks vermengd met de dampen van het gebraad, der aroma’s der piquante -sauzen, het bouquet der fijne wijnen, blijft, dank zij een uitmuntend -systeem van luchtverversching, frisch en geurig tot het laatst. - -De stafmuziek is geplaatst op zulk een wijze, het programma is zoo -gekozen, dat mogelijke pauzes worden aangevuld, maar de gesprekken niet -bemoeilijkt. Tallooze waskaarsen op zware kristallen kronen en in -zilveren candelabres verspreiden een zacht licht, niet zoo helder als -gas, maar ook niet zoo warm en veel geruststellender voor de aanwezige -dames, die bijna alle de dertig gepasseerd zijn. De stoelen staan op -den juisten afstand. En dit is een zaak van niet gering belang. Wat -toch is onaangenamer dan den geheelen avond strijd te voeren met een -tafelpoot of een voortdurende drukking te gevoelen op uw knieën? Wat -kan belemmerender wezen voor het discours, dan wanneer er een afgrond -gaapt tusschen den heer en zijne dame? Maar wat ook onpleizieriger dan -de warmte op zich te voelen afstralen van een nabijzijnd lichaam, -vooral wanneer dat lichaam in een zwarten rok steekt. - -Evenals bij alle groote diners in het land der bloemen, schijnt de -tafel een reusachtig bouquet, op sneeuw ontloken, in zilver en kristal -gevat. - -Mogen onder de bataviasche dames al enkelen mevrouw Van Waliënhove op -zijde streven in pracht van damast, porselein en glaswerk,—bloemen -gelijk ze pronken op haar disch, bloeien slechts in de serres van den -botanischen tuin; een wenk aan den hortulanus gegeven is oorzaak, dat -ze daar slechts bloeien voor de landvoogdes. - -De wijnen, die op het paleis worden geschonken, mogen zeldzaam zijn in -Nederlandsch-Indië, eenig zijn ze niet; een even volmaakte bediening -wordt somtijds op de landgoederen of in den groothandel gevonden; voor -de kookkunst zijn enkele hooggeplaatste dames even beroemd als de -fransche kok, maar slechts mevrouw Van Waliënhove kan in lange en -ernstige samenspreking met den maître d’hôtel een menu ontwerpen, dat -schijnbaar eenvoudig, zoo uiterst fijn, dat zonder overlading zoo rijk -aan afwisseling, dat in zijn smaakvolle regeling zoo verrassend is. - -Voor iemand die weet dat de intendant bij deze gewichtige -aangelegenheid altijd wordt voorgelicht door zijn hooge gebiedster, kan -er geen twijfel bestaan of, wat de rangschikking der gasten betreft, is -aan al de eischen der étiquette voldaan. Wie nog twijfelen mocht, hij -zie den kring rond. Zit niet al wat grijs is en gedecoreerd onder de -heeren, al wat corpulent is en met juweelen behangen onder de dames, -aan het midden der tafel? Werd niet al wat jong is en er goed uitziet -verbannen naar het ondereinde? - -De eerste dame aan mevrouw Van Waliënhove’s linkerhand is de gade van -den algemeenen secretaris, een klein, doodmager schepseltje met lieve -oogen en iets zeer fatsoenlijks in haar smal, zacht gezicht, maar -anders uiterst karig bedeeld met vergankelijk schoon. - -Blijkbaar is ze verlegen met de hoekige schouders en puntige ellebogen, -die, als bakens op een onstuimige zee te voorschijn komen uit de massa -ruches, kanten, plooisels, linten en strikken van haar verknoeide -japon. - -Ze houdt de oogen onafgewend op haar bord gericht. - -Wat haar benauwt, meer nog dan het haar gewoonlijk benauwt om ten -paleize te dineeren—’t is dat ze aan tafel werd gebracht door den heer -Van Sonnefelt, vroeger gouverneur van Sumatra’s Westkust, nu lid in den -raad van Indië, een man, evenzeer bekend om zijn scherp vernuft als om -zijn onverholen afkeer van onbeduidende vrouwen. - -Ze doet wat ze kan, maar dat is niet veel. - -En het duurt niet lang of haar tafelgenoot geeft moeilijk bedwongen -teekenen van verveling. Dit hindert haar, niet om den heer Van -Sonnefelt echter—zij houdt nog veel minder van geestige heeren dan hij -met mogelijkheid van onbeduidende vrouwen houden kan,—maar om haar man. -Ze zou hem zoo gaarne eer aandoen in den hoogen rang, waartoe ze met en -door hem is opgeklommen; meer dan ooit voelt ze, dat ze dit niet kan, -en de soep is ter nauwernood rondgediend, als ze zich afvraagt, wat ze -zich bij zulke gelegenheden altijd afvraagt: waarom toch haar man geen -algemeen secretaris zijn kan, zonder dat zij daarom haar magerheid -behoeft prijs te geven aan al die onbescheiden blikken, zonder dat zij -daarom haar heer moet vervelen, terwijl ze zoo gezellig zitten kon, -thuis in de achtergalerij bij de kinderen, die haar niet mager vinden -en niet dom, neen, soms zelfs aardig, als ze goed met hen op dreef is. -Op dreef komen met dien Sonnefelt zal ze nooit; dat voelt ze! Hij -schijnt ook iets van dien aard te vermoeden, ten minste hij keert zich -ter linkerzijde. - -Dáár vindt hij waardeering. Een paar tintelende oogen, een paar -lachende lippen, die bij wat gewaagde scherts zich geenszins preutsch -samentrekken. ’t Is een mooie brunette, mevrouw Heylerts, en wat aan -een diner meer waard is, een aardige babbelaarster; niet jong meer, -maar een van die weinige vrouwen, die de heeren op het denkbeeld -brengen dat leeftijd eigenlijk maar idée is. - -»Zegt u me eens,« vraagt ze iets zachter dan ze daareven sprak, want -men weet dat de landvoogdes zeer scherp hoort, »begrijpt u dáár iets -van?« en ze wijst met de punt van haar mes even naar den overkant, waar -de heer Verschuere zit met de dochter des huizes aan zijn rechterhand. - -»Zegt u me eens,« antwoordt Van Sonnefelt op denzelfden toon, »begrijpt -u daar niet alles van?« - -Dan zien ze elkander aan; beiden glimlachen en na een korte pauze -herneemt mevrouw Heylerts: »’t Is waar, ’t was erg dom van me. Maar de -ministers veranderen zoo dikwerf tegenwoordig, dat men hun namen haast -vergeet.« - -»Den naam van den minister van koloniën raad ik u aan altijd goed te -onthouden. Dat bespaart menige verrassing, dat verklaart veel waarover -men anders verbaasd zou kunnen staan; dat bereidt voor op onverwachte -benoemingen.« - -»Zoudt u denken dat...« - -»Mevrouw, ik ben vijf-en-twintig jaar in deze verzengde gewesten... en -u vraagt me of ik denk? Bittere ironie! Vertel me liever eens wat u -denkt van mevrouw Verschuere? haar type is zoo geheel anders dan het -uwe, dat ik wel op een rechtvaardige beoordeeling rekenen kan.« - -Mevrouw Heylerts laat haar blik rusten op de jonge vrouw en er komt -iets zachts in haar oogen, terwijl ze het doet. - -»Lief vergeet-mij-nietje,« zegt ze eindelijk, »ze hadden haar aan den -oever van haar beekje moeten laten; de indische zon zal haar -verschroeien.« - -Niet minder gelukkig dan de heer van Sonnefelt is met zijn vroolijke -buurdame, niet minder gelukkig is haar cavalier, de schout bij nacht, -van de drukke praatster een oogenblik verlost te wezen. Als meer -ongetrouwde heeren heeft hij zeer eigenaardige denkbeelden: zoo houdt -hij vol dat men uit dineeren gaat om te eten en wijdt, die overtuiging -getrouw, zijn aandacht aan de spijskaart met een hardnekkigheid, die -zijn dame boos maakt en zijn lijfarts handen vol werks geeft. - -Trouwens, toen mevrouw Heylerts zag hoe ze geplaatst was, wist ze reeds -van welken kant haar amusement komen moest, als zij zich amuseeren zou -heden avond; zij kende den heer Everwoude als een dubbele uitzondering -op den regel; hoewel marine-officier, had hij geen aangename vormen; -hoewel oud en kaalhoofdig, gevoelde hij niets voor knappe vrouwen. - -De plaats aan de eene zijde van den landvoogd wordt ingenomen door eene -dame, die er met haar bronskleurig fluweelen kleed en het parelsnoer om -den prachtigen hals, ongewoon statig uitziet; door een vrouw, die -zooals ze daar zit in haar vorstelijk toilet, fier en kalm alle -aanwezigen overschaduwt, niet door schoonheid—haar volwassen dochter is -tegelijk met freule Clotilde uitgekomen—maar door het edele van haar -gelaat, door het hooge in haar blik en houding. - -’t Is een feit, een feit meermalen door de dames met voldoening -geconstateerd, dat de barones die vrouw ontziet, dat ze haar een weinig -vreest, ja somtijds haar vleit; een minder bekend, maar daarom niet -minder onbetwistbaar feit is het, dat de landvoogd in de moeielijke -oogenblikken zijner regeering zich somwijlen tot haar echtgenoot wendt, -in de hoop door den heer Hagen het oordeel van mevrouw Hagen te -vernemen. - -De heer Hagen is vice-president van den Raad van Indië. Hij heeft een -veel minder gedistingeerd voorkomen dan zijn vrouw; integendeel, hij -heeft iets van den pater goedleven in zijn rond, gladgeschoren gezicht -met den breeden driedubbelen onderkin, en van het indrukwekkende in -houding en gestalte, dat sommige menschen eenigszins bevreesd maakt -voor mevrouw Hagen, heeft mijnheer zóó weinig, dat men wel eens zou -wenschen hem iets van haar te kunnen overdoen. - -Onder den schijn van te luisteren naar mevrouw Van Waliënhove, zijn -buur, zit de heer Hagen te kijken naar mevrouw Verschuere, die er in -haar licht blauw kleedje met een bouquet vergeet-mij-nietjes in de -goudblonde krullen zoo bekoorlijk uitziet dat hij een oogenblik geheel -vergeet wat hij zichzelven voornam, toen hij, veertien dagen geleden, -zijn vier volwassen dochters in de armen sloot: »dat het voor hem nu -uit moest zijn met die gekheden.« - -Mevrouw Verschuere heeft den franschen consul tot tafelgenoot en deze -verheugt zich in het genot hem niet altijd te beurt gevallen als hij -ten paleize dineerde, een dame te hebben, die hem in vloeiend fransch -antwoord in plaats van met het »Oui monsieur«, dat hij reeds begon te -beschouwen als den eenigen volzin, dien de hollandsche vrouwen leerden -van zijn moedertaal. - -Amuseert mevrouw De Bruining zich slecht, mijnheer De Bruining gaat het -al niet veel beter. Hij zit met een armezondaarsgezicht. En geen -wonder! De verzoeking was hem te groot geweest! Hij bedankte voor alle -wijnen, tot de Chablis kwam; toen nam hij twee glazen en—nu moet hij -zwijgen! Want had hij het ongeluk van te praten en zich ook maar één -oogenblik te animeeren, dan zou zijn overspannen zenuwgestel in een -staat van opgewondenheid geraken, niet ver verwijderd van dronkenschap. - -Zijn dame maakt hem trouwens het zwijgen niet zwaar. Mevrouw Van -Ramsberge is eene dier vrouwen, die in sarong en kabaia veel praats -hebben, maar zoodra ze gekleed zijn het zoo benauwd krijgen dat ze maar -liefst aan zich zelve worden overgelaten, om ten minste adem te kunnen -scheppen. - -Geruimen tijd na het gebruik van den Chablis heeft de algemeene -secretaris als een idioot voor zich zitten kijken; nu neemt hij -langzamerhand het uiterlijk aan van een wijsgeer, nadenkend over de -dwaasheden van het menschdom. - -In deze nieuwe houding wordt hij echter gestoord door mevrouw van -Ramsberge, die schijnt te willen toonen dat ze nog juist genoeg adem -heeft om een domheid te zeggen. - -»Kassian mijn man!« - -»Hoe dat, mevrouw? Is de generaal ongesteld?« - -»Neen, dat niet. Maar kijk eens naar mevrouw Van Waliënhove! Nu, u zult -niet zeggen dat hij het treft met zijn dame?« - -Zeker niet. De generaal moet nog het eerste vriendelijke woord van hare -lippen hooren. Zij geeft hem ternauwernood antwoord; haar gedachten -zoowel als haar blikken dwalen telkens weder naar de plaats, waarheen -zoo veler blikken, zoo veler gedachten heden avond dwalen, naar dat -jong, nog bijna kinderlijk gelaat, waaromheen de bruine lokjes zoo -dartel krullen, waarin de groote grijze oogen zoo schitteren onder de -zijden wimpers, waarop de blos der gezondheid en de ronding der eerste -jeugd zoo verlokkend tronen. Maar—blijven andere oogen met vriendelijke -bewondering rusten op al dat liefs—zij keert het gelaat toornig af van -het schoon, dat niet van haar werd geërfd; van het kind, dat niet haar -kind en toch—de laatste dagen hebben het bewezen—haar echtgenoot de -liefste is. - -»Zij moet maar gauw trouwen, vindt u niet?« hijgt mevrouw Van -Ramsberge, terwijl ze haar dikken bruinen hals koelte toewuift met een -kracht, die De Bruining’s steile kuif in beweging brengt. - -»Wie?« vraagt De Bruining, bij wien de Chablis nog min of meer werkt. - -»Wel, freule Clotilde!« - -»Is daar zoo’n haast bij?« - -»Haast is er altijd,« zegt mevrouw Ramsberge met het gedecideerde van -domme menschen. - -»Ja, dat is de indische meening; niet de hollandsche gelukkig!« - -Nu kan men mevrouw Ramsberge niet meer grieven, dan door te toonen dat -men haar of haar meeningen indisch vindt, en zeker zou haar cavalier -zich voorzichtiger hebben uitgelaten, als zijn denkvermogen niet min of -meer beneveld ware geweest. - -»Ik zou haast durven beweren dat er hier nog meer haast is dan -gewoonlijk, al vindt u het dan ook nog zoo indisch van me,« zegt ze en -maakt zooveel wind dat nu niet alleen De Bruining’s haren te berge -rijzen, maar ook zijn bakkebaarden aan de algemeene beweging beginnen -deel te nemen. - -Met de poging om de beide bakkebaarden in één hand te verzamelen, welke -poging natuurlijk mislukt, werpt de heer De Bruining een langen blik op -zeker bleek, vermoeid gezichtje, dat hem zachtjes toelacht; hij -herinnert zich hoe rond en blozend dat gezichtje was, toen hij het voor -het eerst tot zich ophief en kuste; hij herinnert zich hoe spoedig het -verviel en verbleekte, en daar die droevige gedachten den laatsten damp -van den Chablis verdrijven, begint hij op ernstigen toon een gesprek: - -»Ik ben van een geheel tegenovergestelde opinie, mevrouw Van Ramsberge. -Zie die kinderen eens een pret hebben. Zou het niet zonde en jammer -zijn, ze nu reeds de zorgen van een huishouding op de schouders te -leggen? Neen, laat ze eerst wat genieten van het jonge meisjesleven.« - -»Nu, dat doen ze wel. Hoor die Gertrude Hagen eens gichelen! En -Clotilde schijnt ook niet van de stilsten.« - -»Ja, zoo lachen ze niet meer als ze een kleintje thuis hebben.« - -»’t Is toch een mensch zijn bestemming,« zegt mevrouw Van Ramsberge en -wuift hem de punt van zijn das tegen de kin, »dàt zult u toch niet -tegenspreken,« en ze kijkt hem boos aan, want ze stelt er een eer in, -dat haar dochters alle zoo bijzonder gauw—zij het dan ook niet -bijzonder goed—getrouwd zijn. - -»Ja,« zegt De Bruining, zoo knorrig als het redeloos schermen met -gemeenplaatsen iemand maken kan, »ja, als u daarin komt, wat een mensch -zijn bestemming is. ’t Is, om eens iets te noemen, ons aller bestemming -om gepensioneerd te worden, maar daarom gaan we nog niet dadelijk allen -ons pensioen aanvragen.« - -Dat is een hatelijkheid, denkt nu mevrouw Van Ramsberge; de generaal -heeft vijf-en-dertig jaar dienst en volgens sommigen wordt het zijn -tijd; de heer De Bruining bespeurt dat ze het als zoodanig opneemt, -maar hij heeft geen lust haar tot andere gedachten te brengen en doet -wat zijn vrouw reeds een uur doet—hij kijkt in zijn bord. - -Behalve de vroolijkheid aan den hoek waar de jonge meisjes zitten, -heerscht van het begin tot het einde de kalme toon, die de diners ten -paleize kenmerkt. Zoo is men langzamerhand genaderd tot het einde: men -heeft eenige moeite om de glacés, die daar straks zoo vlug van de -vingers gleden, weer aan te krijgen, maar voor het overige staat men -even kalm op als men is gaan aanzitten; men leert allengs ook om zich -te vermaken op officieele wijze. - -Het kwartier dat men na het eten staande doorbrengt in de voorgalerij, -schijnt heden korter te zullen worden dan gewoonlijk. Nauwelijks is de -koffie gebruikt, als reeds de adjudanten naderen met een beleefde -uitnoodiging hen te volgen en de gasten voorgaan naar het -achtergedeelte van het paleis. - -Er zijn stoelen geplaatst op het balkon, maar het is stikdonker buiten, -en juist begint men zich af te vragen, wat toch de bedoeling zijn kan -van het staren in deze egyptische duisternis, als in een diepe -stilte—bewijs van de nieuwsgierige spanning waarin het gezelschap -verkeert—de intendant met zijn zakdoek wuift. - -Was de heer d’Hannecour gewapend geweest met het stafje eener fee, niet -plotselinger had de verandering kunnen zijn, niet tooverachtiger had -uit de duisternis het tooneel kunnen verrijzen, dat nu het oog der -toeschouwers boeit. In een licht zoo zuiver wit als werd Bogor’s eeuwig -bloeiende tuin te midden der gletschers gevonden, ligt daar de vijver, -een reusachtige spiegel, gevat in groenfluweelen rand: rondom buigt -zich zacht wuivend loover, de avondwind suizelt en bestrooit de -glinsterende watervlakte met bloemen. Daar klinken de vriendelijke -tonen eener barcarolle en, bloemguirlanden gewonden om de zilveren -masten, veelverwige wimpels in top, met rooskleurige zeilen zwellend -door de geurige koelte, glijden tal van bootjes over het meer. - -Nu gaat het schitterend witte licht over in teeder smaragd: hier en -daar tusschen het dicht geboomte dat den vijver omkranst, vertoonen -zich nimfen: zweven naar den oeverrand, ze plukken met volle handen -lotosbloemen en werpen ze den gondeliers toe. - -De barcarolle verstomt, de lichte tonen eener wals dansen over den -waterspiegel; daarboven klinkt de zilveren lach der spelende nimfen. -Straks wordt het tooneel overgoten met helrooden gloed; een -schetterende fanfare, wild geschreeuw, satyrs springen te voorschijn, -gondeliers vluchten, nimfen verdwijnen; alles is weer in duisternis -gehuld. - -De toeschouwers vergeten waar ze zich bevinden; de verrukking barst los -in luid gejubel, in handgeklap, in dank. - -Zijne Excellentie bespeurt het niet. Hij hoort of ziet niets rondom -zich; hij ziet slechts het stralend gezichtje dat naar hem wordt -opgeheven; hij hoort slechts de stem, die bevend van verrukking -fluistert: »O, papa! ik dank u! ik dank u!« - - - - - - - -III - -DE LANDVOOGD IN ZIJN KABINET. - - -In een der ruime, hooge vertrekken aan de achterzijde van het paleis is -de werkkamer van Zijne Excellentie en niettegenstaande de drukte, die -de kleine hofhouding medebrengt, blijft het daar gedurende de -morgenuren zoo stil, zoo rustig alsof het gebouw geen bewoners had. -Voor heden echter maakt de heer Van Waliënhove niet het gewone nuttige -gebruik van deze stilte: hij zit achterover geleund in zijn -hooggerugden stoel; groote eikenhouten kisten vol stukken, gisteren -door de mail uit Europa aangebracht, staan nog ongeopend rondom hem; de -handen zijn werkeloos, de oogen half geloken. - -Daar straks is hij een oogenblik gewekt uit zijn gepeinzen—niet daarin -gestoord—er heeft een lichte tred weerklonken; als in een droom zag hij -een tengere gestalte, ze droeg een tuiltje veldviooltjes, ze zweefde -hem voorbij naar het portret daarginds aan den wand... ze drukte een -kus op zijn voorhoofd... - -Een uur is sedert voorbij gegaan. En nog ligt de dagtaak onaangeroerd, -nog droomt hij, maar nu niet meer met gesloten oogen, nu met den blik -gericht op dat gelaat, omkranst met veldviolen. Noch hij, noch zijn -kind hadden in de drukte der feesten vergeten, dat het heden haar -sterfdag was; hij en zijn kind, ze herdachten te zamen in een lange -omhelzing haar, die voor een korte wijl hem verschenen was in dit -leven; de goede engel, begaafd met de macht om den vloek, die op dat -leven rustte, weg te nemen. - -O, hij was zwaar geweest om te dragen, die vloek! - -Hij had zijn kinderjaren verbitterd, zijn jeugd gemaakt tot een -worsteling tegen knellende banden; banden, die hij met al zijn kracht -niet had kunnen verbreken. - -Een adellijken naam te dragen en arm zijn! Al de vooroordeelen van zijn -stand als met de moedermelk te hebben ingezogen, al de begrippen van -dien stand te zijn toegedaan, al den trots er van te voelen bruisen in -zijn aderen—en dan dien trots te moeten vernederen, die begrippen -verloochenen, die vooroordeelen boeten! - -Ja, hij was zwaar geweest om te dragen, die vloek!..., tot zij, zijn -goede engel, hem verscheen. - -Wat was toch haar geheim geweest? - -Ze was arm als hij, en evenwel, toen ze hun beider armoe vereend -hadden, toen waren ze rijk geweest, onmetelijk rijk. - -Was het waar wat ze lachend beweerde, dat twee jonge menschen, om -gelukkig te zijn, niet anders behoeven dan twee jonge harten? - -Was het haar schoonheid, die geheel haar eenvoudig kluisje verlichtte -met zoo bekoorlijken glans? Was het haar blik, die het verwarmde met -zoo troostvollen gloed? Was het haar lach, die het vervulde met zoo -kostbaren zilverklank? Of was het wellicht de liefde geweest, de -wonderbaarlijke, die alles vermag? Was dat de tooverstaf, waarmee ze -zijn ziel had aangeraakt en teederheid gebracht in plaats van -verbittering; de wonderbalsem, waarmee ze de duisternis had weggenomen -uit zijn oogen en het gemor van zijn lippen; het bezweringsformulier, -waarmee ze alle sombere denkbeelden had verbannen, om hem te doen -gelooven in het ongeloofelijke dat ze rijk waren, mateloos rijk, rijker -dan de rijkste op aarde? - -Helaas! dat de verschijning van toovergodinnen zoo kort moet zijn! - -Ze scheidde, ach! zoo onwillig, terwijl ze hem het laatste offer harer -liefde bracht: een kind met den blik, den lach en—hij weet het sinds -kort—de toovermacht harer moeder. - -Rijker dan de rijkste op aarde! - -God, hoe schoon was de droom geweest, hoe vreeselijk het ontwaken! Ach, -als ze dan heen moest gaan, waarom had ze al den glans en het licht en -de muziek met zich genomen? - -En als ze alles met zich nemen moest, waarom dan hem alleen -achtergelaten in de nu onttooverde wereld? - -Wanneer hij zich terugdenkt in den tijd, die volgde op haar dood, toen -de lasten des levens hem zoo zwaar drukten, dat ze zijn rug kromden -voor de jaren, toen een hulpeloos kind, onverzorgde zusters, zwakke -ouders, allen zijn bijstand vroegen, toen hij werkte en zwoegde als de -minste en toch niet vond wat de minste vinden kan, genoeg! als hij zich -wegdenkt in dien nacht, dubbel zwart omdat hij volgde op zoo -schitterend een lentedag, dan vraagt hij zich af hoe hij dien heeft -kunnen doorworstelen... Maar ook dan—en dan alleen begrijpt hij, hoe -hij er toe gekomen is om zich te verkoopen! - -Zich te verkoopen! - -Honderde malen heeft hij het gefluisterd, dat vreeselijk woord, -honderde malen! Al de hoon, al de schande er in vervat, is gegrift in -de diepste diepten zijner ziel, maar nog terwijl hij het uitspreekt in -de stilte van zijn binnenkamer, nog doet het hem pijnlijk blozen, alsof -hij een slag kreeg in het aangezicht; nog krult zich zijn lip, zooals -ze doen zou bij het vernemen eener laagheid, nog wendt hij het hoofd af -van het gelaat omkranst met veldviolen... - -Want—bloost hij voor zichzelf, hij doet het meer nog voor haar. Immers -door zijn tweede huwelijk heeft hij zijn eerste verloochend. - -De vrouw, die hem kocht, kan hem niets verwijten: zij wist dat hij geen -hart te geven had en ze vroeg ook geen hart, ze zou niet geweten hebben -wat er mee aan te vangen; maar Clotilde’s moeder!... - -Ja, wèl heeft de vloek zijns levens zwaar op hem gerust! - -Want, na jaren lang den aangebonden strijd te hebben volgehouden, buigt -hij ten laatste het hoofd en onderwerpt zich aan het noodlot, dat hem -dwingt zijn oud verveloos wapenschild te vergulden door een rijk -huwelijk, en dan wordt hem, die zoo dikwerf en zoo dringend had -gevraagd om een meer winstgevende betrekking, hem die gaarne al zijn -krachten zou gewijd hebben aan zijn land, als hij daardoor zijn -verarmde familie had kunnen steunen, hem wordt—o bittere spotternij der -fortuin, nu op eens als het ware thuis gebracht wat hij zoo lang te -vergeefs najaagde. - -En al hooger en hooger stijgend, nu hij behalve door bekwaamheid ook -door geld gesteund wordt, ziet hij zich eindelijk benoemd tot -gouverneur-generaal van Neerlandsch-Indië! - -Gouverneur-generaal van Neerlandsch-Indië! Ja... maar geketend aan eene -vrouw, die hij haat. - -Haat? Hij schrikt op van het woord, nu het hem daar als van zelf op de -lippen komt; hij herhaalt het fluisterend, als woog hij de beteekenis -er van, als wilde hij nog ontkennen wat daar zoo luide wordt -uitgesproken in het diepst van zijn hart. - -Haten? Neen immers! Dat kan, dat mag niet! - -Toen ze huwden, heeft hij toen niet geloofd in de mogelijkheid van haar -te beminnen? Scheen die vorstelijke gestalte, die weelderig schoone -vrouw hem niet begeerenswaard; bewonderde hij niet dat regelmatig fraai -gelaat; meende hij geen liefde te lezen in de oogen, die toen nog niet -zoo onheilspellend fonkelen, zoo toornig lichten konden? - -En later, toen ze hem zijn zonen schonk, toen ze aan de wieg van haar -kind meer tot teederheid geneigd scheen, waren er toen niet -oogenblikken geweest, waarin ze te zamen genoten van de weelden die -kinderen onbewust hun ouders verschaffen, oogenblikken, waarin hij de -moeder zijner heerlijke jongens dankbaar was voor dien schat? - -Haten? Neen! ’t Is waar, hij heeft een vrouw gehuwd om haar fortuin, -maar hij deed het niet als een gewetenlooze. Hij gaf haar zijn naam, in -het vast geloof dat ze waardig was dien te dragen, met het voornemen -haar gelukkig te maken, de hoop bij haar datgene te vinden, wat hij nog -vroeg van het leven: een kalm tevreden lot. - -Ach, als ze hem maar een weinig had begrepen! - -Als ze maar had kunnen beseffen hoe pijnlijk ze hem wondde met dien -kouden blik, met dien wreeden lach; als ze maar had gevoeld hoe het -blootleggen van een hart als het hare, een hart als het zijne voor -altijd sluiten moest! Of anders, als ze maar had willen veinzen, hij -zou niets liever gewenscht hebben dan te leven in een gelukkige -dwaling. - -Maar helaas, er zijn naturen zoo laag, dat ze zelfs het begrip niet -hebben hun laagheid te verbergen: hoe weinig had ze hem kunnen geven, -hoeveel had ze van hem gevraagd! Wanneer de man offers brengt op het -altaar der liefde, wanneer hij eigen zin en wil onderdrukt, eigen -wensch verloochent voor de vrouw die hij bemint, dan wordt ze hem -dierbaarder naarmate de offers die hij bracht, zwaarder waren. Maar wee -de vrouw die offers eischt waar ze niet bemind wordt, wee den man die -ze brengt zonder liefde; haat, toornige, machtelooze haat komt zich -legeren tusschen hem en haar. - -Nu drie jaar geleden, toen hij geroepen werd tot zijn hoogen post, -heeft ze van hem geëischt, wat hem moeielijk te volbrengen viel: de -scheiding van Clotilde. - -Hij weigerde. Zij sprak over vaderlijk egoïsme, dat de toekomst der -dochter bedierf, over een half voltooide opvoeding, over een nadeeligen -invloed van het indisch klimaat... hij bleef weigeren: toen toonde zij -zich zoozeer stiefmoeder, dat het kind zelve vroeg om te mogen -achterblijven; immers de strengste kostschool was beter dan zulk een -thuis... en hij weigerde niet langer. - -En zoo beroofde ze hem van het genot, dat hij zich lang had gedroomd; -de plant die hij kweekte, waarvan hij elk blaadje bespied, elk knopje -welkom geheeten had, moest hij verlaten op het oogenblik dat ze zich -ontplooide tot vollen, heerlijken bloei. En als hij nu, nu zijn -ontloken roos is teruggekeerd, den zonneschijn zijner liefde slechts -over haar had mogen uitstorten! Doch—treurig raadsel—de vrouw, die niet -heeft kunnen beminnen, kan ijverzuchtig zijn, ijverzuchtig op de doode, -voortlevend in haar kind. - -Thans staat hij op het punt een ander offer te brengen. - -Niet dat ze het vraagt, niet dat ze, nu het haar eigen kinderen geldt, -een opvoeding in Holland noodzakelijk vindt! Och neen, ze roept ach en -wee over zijn hardvochtigheid, ze noemt hem een vader zonder gevoel, ze -toornt, ze dreigt, zoodra hij maar een woord durft spreken, doelend op -de mogelijkheid eener naderende scheiding. - -Toch kan hij het zich niet langer ontveinzen; die scheiding wordt -noodzakelijk. Dagelijks is hij getuige van tooneelen, die hem de -waarheid in het aangezicht slingeren: er moet een einde komen aan den -bestaanden toestand; dagelijks ziet hij het, hoe de goede aanleg der -beide jongens wordt bedorven door het onverstand der moeder, hoe hun -trotsche aard, het erfdeel der Van Waliënhove’s, dreigt te ontaarden in -den dommen hoogmoed, die de landvoogdes bezielde van het oogenblik af -dat ze onder het bulderen der kanonnen voet aan wal zette te Batavia. - -Ziet hij niet hoe alles samenwerkt om de kinderen een veel te hoog -denkbeeld te geven van de grootheid huns vaders, die, alles -welbeschouwd, toch slechts een tijdelijke grootheid is? Werkt die troep -hovelingen niet nadeelig op het karakter, zijn die kruipende Javanen -niet juist geschikt om den kleinen tiran, die in Felix sluimert, te -doen ontwaken? Wordt de toomelooze drift van Oscar ooit naar behooren -gestraft? Wordt niet met al zijn luimen en nukken genoegen genomen? Ja, -zijn insolenties en ruwe grappen, worden zij niet toegejuicht door de -vleiers, wier eigen kinderen wellicht verbaasd zouden staan, als ze -hier eens zagen hoeveel papa verdragen kan? Hij mag niet, als -gelukkiger vaders uit nederiger stand, zich de weelde veroorloven zelf -de opvoeder zijner zonen te zijn; hij behoort niet aan zijn huisgezin, -maar aan den staat. - -De dagen, die het land doorleeft, waarover hij gesteld is, zijn donker: -de toekomst, die het tegengaat, is ver van rooskleurig; er wordt -gevreesd voor steeds grooter achteruitgang, zoo niet ondergang dreigt; -en hij spant al zijn krachten in om in dat donker licht te scheppen, om -dien ondergang te voorkomen; hij strijdt tegen den afmattenden invloed -van klimaat en omgeving, tegen de moeielijkheden aan de positie van -landvoogd verbonden. De strijd is niet licht en legt zoodanig beslag op -al zijn gedachten, al zijn vermogens, dat hij gaarne van de zorg voor -de opvoeding zijner zonen zou ontheven zijn geworden. - -Maar dit mocht niet zijn, en tusschen de regeeringszaken door, peinst -hij op middelen om die opvoeding te doen slagen. - -Hij heeft gewenscht—en tegen den bepaald uitgesproken wil zijner vrouw -doorgezet—dat Felix en Oscar naar school gingen, dat ze daar leerden en -speelden, stoeiden en vochten, overwinnaar bleven of onder lagen, juist -als andere knapen; maar dat is onmogelijk gebleken. - -Hij mocht nog zoo duidelijk verklaren, dat hij geen onderscheid -wenschte, hij mocht zijn jongens naar school zenden, te voet, in weer -en wind, in het traditioneele blauwe pak, de tasch op den rug gebonden, -de onderwijzer kan toch niet vergeten dat het de kinderen van Zijne -Excellentie zijn. - -Als het ongeluk wil dat in een vechtpartij Felix een blauw oog heeft -opgeloopen, komt het hoofd der school, bleek van schrik, zijn -verontschuldiging aanbieden; kort daarna wordt hij om deze onhandigheid -overgeplaatst; zijn opvolger houdt zich overtuigd dat die overplaatsing -het natuurlijk gevolg is van het blauwe oog en straft den eersten den -besten, die het waagt een Van Waliënhove aan te raken, zoo voorbeeldig, -dat geen knaap zich meer schuldig maakt aan die majesteitsschennis. - -Het schoolgaan op deze wijs moest nog veel nadeeliger werken dan het -leeren aan huis, en mevrouw Van Waliënhove—had ze misschien de hand -gehad in de geheele zaak?—kreeg haar wensch: een gouverneur. - -Het mocht geen gewone schoolmeester zijn, de gouverneur van mevrouws -zonen! Dus werd een buitengewone gezocht, iemand die akten had voor -alle mogelijke en onmogelijke vakken. Hij bleef drie maanden. - -Och neen, ’t moest heel iets anders wezen, niet zoo’n pedant heer van -het middelbaar, maar iemand van het lager onderwijs, zoo’n manneke dat -men niet behoefde te ontzien. Hij hield het een half jaar uit. Er was -een Franschman geprobeerd, een Duitscher, een candidaat in de letteren, -een dokter in de wijsbegeerte... nu kort geleden is voor de zesde maal -de gouverneur tot Zijne Excellentie gekomen, met beleefd maar dringend -verzoek om ontslag—en Zijne Excellentie de onderkoning van Indië heeft -beschaamd gestaan voor dien nederigen man: hij heeft niet durven vragen -wat de reden was van zijn verzoek, hij wist het. En hij weet ook, dat -degeen die in ’s mans plaats komt... ah ja, de mail ligt daar nog -ongeopend vóór hem, misschien is er bericht; misschien dat de laatste -poging door hem aangewend, alvorens tot het uiterste over te gaan, -gelukt is. - -Hij leest haastig de adressen zijner brieven, opent een daarvan, vliegt -den inhoud door en op het gelaat, dat daar straks zoo somber stond, -komt nu een trek van blijde verrassing. - -Een paar malen loopt hij met den geopenden brief de kamer op en neer, -dan schelt hij en beveelt den intendant te roepen. - -»Herinnert u zich nog, kolonel,« vraagt hij, zoodra deze gezeten is, -»herinnert u zich nog den kolonel Van Beevelant?« - -»Die gewond werd op Atjeh, en kort daarna gepensioneerd? Zeker herinner -ik mij dien, Excellentie! Hij is, meen ik, reeds als tweede luitenant -ridder geworden, en...« - -»Juist. U moet weten, kolonel Van Beevelant en ik zijn schoolkameraden -geweest.« - -»Ah zoo?« vraagt d’Hannecour, dadelijk op zijn qui vive. - -»En we zijn altijd vrienden gebleven«. - -Met de vlugheid van den hoveling heeft de intendant begrepen welk -antwoord hier dienstig zijn kan. - -»Ik ben zeker dat hij die onderscheiding waardig was. Toevallig heb ik -het voorrecht gehad onder hem te dienen. Onze dames vooral -sympathiseerden erg; we zagen elkaar veel en zijn altijd min of meer -gelieerd gebleven.« - -»Wel zoo, dat doet me genoegen. U weet, hij had een zoon, zijn eenige.« - -»Ja, Frans. Hij was de speelkameraad van mijn kinderen, een aardige, -veelbelovende jongen. Weet Uwe Excellentie misschien wat er van hem -geworden is?« - -»We zullen het, denk ik, spoedig vernemen. De fransche mail is aan: -welnu, dan is hij gisteravond afgestapt te Batavia en nu waarschijnlijk -op reis naar hier.—A propos, zoudt u den adjudant van dienst willen -vragen hem te gaan halen van ’t station?« - -»Met genoegen. Hè, wat vind ik dat aardig, Frans Beevelant weer eens -terug te zien! En wat een verrassing zullen ze het thuis vinden!« - -»Ik hoop zeer dat uwe familie haar oude betrekking op hem niet zal -vergeten. De dames geven in zulke zaken meest den toon aan, en het zou -hem zeker veel waard zijn door mevrouw d’Hannecour te worden -gepousseerd.« - -De kolonel buigt, zichtbaar gevleid. - -»Heb daarover geen zorg, Excellentie! Hij zal met open armen worden -ontvangen. Zulk een aardig jongmensch en daarenboven de zoon van een -goed, oud vriend.« - -»En daarenboven de gouverneur mijner jongens.« - -De intendant ziet den landvoogd aan alsof hij denkt aan een grap. - -»U zegt?« vraagt hij met een pijnlijk glimlachje. - -»De gouverneur mijner jongens,« antwoordt baron Van Waliënhove droog. - -»De gouverneur?« herhaalt d’Hannecour, en op zijn daareven zoo glanzend -gelaat is de grootste verlegenheid te lezen. »De gouverneur?« - -»Wat ik u bidden mag, kolonel, blijf niet zoo stilstaan bij dat woord -gouverneur. Het mocht u eens doen vergeten dat de gouverneur uw -bijzondere gunsteling, de speelkameraad uwer dochters en de zoon van -ons beider ouden vriend is.« - - - - - - - -IV - -EEN INDISCHE HUISHOUDING. - - -»Mama, ik wil koek!« - -»Ma, Wim knijpt me... Adoe! adoe!« [1] - -»Maatje heef hort aan Jantje!« - -»Mama, toetie minta boeboer.« [2] - -Ziedaar de kreten, die, vergezeld van het geraas, dat lepels en vorken -in kinderhanden maken, worden geslaakt door het zevental dat om de -ontbijttafel der Bruinings gelegerd is in houdingen, welke slechts -darwinistische denkbeelden vermogen te wekken. - -Die ontbijttafel is bedekt met tal van gerechten. - -»Want, niet waar,«—aldus mevrouw De Bruining—»wanneer men zooveel -kinderen heeft, dan moet er van alles zijn? Daar hebt u Jantje, die wil -altijd gort hebben en voor Non moet er koek wezen; dan eet Toetie -boeboer en het kleintje«—er is altijd een kleintje!—»het kleintje kan -nog niet veel anders verdragen dan nassie tim, terwijl Bruining op zijn -kop chocolade gesteld is en juf graag kip of vleesch heeft bij de -boterham.« - -»Stil toch, kinderen,« spreekt mevrouw, met een stem, veel te zwak om -het rumoer te overschreeuwen. »Ik zal je helpen, maar gil dan niet zoo! -Wou je koek, Non? Hier poesje. En jij Wim... jongens, vecht nu niet -langer... kom je boterham eten... Spen kassi roti... waar is Spen?« - -Spen is aan het melk koken, bericht de baboe, die op den grond zit met -een schotel rijstepap en de vijfjarige Toetie volpropt met den boeboer, -alsof het een jonge kalkoen was die gepild moet worden. - -Nu had Spen reeds een uur geleden de melk kunnen koken, maar met het -overleg den inlander eigen, waar het geldt eenig werk te ontloopen, -stelt hij dit altijd uit tot het oogenblik van aanval; de jeugdige -Bruinings te bedienen is geen gemakkelijke taak en hij laat die liefst -over aan hunne moeder. - -Zij vliegt dan nu ook links en rechts, om de wenschen harer lievelingen -te vervullen; zoo gauw echter niet of jongeheer Jan vindt gelegenheid -om de »hort«, waar hij daareven zoo dringend om riep, overal te brengen -waar ze niet behoort. - -Hij teekent zich met de stroop een paar snorren, die een sappeur hem -zou kunnen benijden; nu gaat hij over tot het aanbrengen van groote -dwarsstrepen op zijn voorhoofd, welke hem iets diepdenkends zouden -geven zonder de beide gortkorrels aan de punt van zijn neus. - -Misschien zou Lavater een studie gemaakt hebben van de -tegenstrijdigheden in de uitdrukking op Jantje’s gelaat, maar mevrouw -De Bruining heeft daarvoor geen tijd. Nauwelijks ontdekt ze het snood -bedrijf, als ze een natten handdoek grijpt en daarmede op den -teekenmeester toeschiet... - -Juist op dit oogenblik weerklinkt een hartverscheurende kreet. De -strijd tusschen Willem en Louis met ongewone hardnekkigheid voortgezet, -was weldra ontaard in een buiteling en de buiteling beëindigd met een -even treurig als verrassend voorval: Louis kwam met een weinig -beschermd lichaamsdeel terecht in de heete rijstepap. - -Met pas gekrulde kuif en wijd uitgespreiden bakkebaard, met zijn das in -de hand en zijn jas op den arm, vliegt nu de heer De Bruining de -achtergalerij binnen: hij heeft door het hartverscheurend gegil van -Louis gemeend, dat er een vreeselijk ongeluk gebeurde, maar de houding -die het ventje aanneemt, nu hij uit de heete pap opkrabbelt, is zóó -dwaas, dat papa met de kinderen en bedienden instemt en het uitschatert -van lachen. - -De kus, dien hij zijn vrouw op de lippen drukt, het goeden morgen dat -hij zijn jongens toeroept, zouden vriendelijker zijn, als hij niet zoo -gejaagd was; immers hij is reeds gekleed voor zijn dagelijksch bezoek -bij den gouverneur-generaal; binnen een half uur moeten hij en Zijne -Excellentie een zaak bespreken, die alleen met behulp van zeker -staatsblad te bespreken is. En nu werd hij in het bestudeeren van dat -staatsblad gestoord door den noodkreet van zijn zoon. Mevrouw is -neergeknield om de vuurroode plek, die Louis bij zijn evolutiën bloot -geeft, te betten met den natten handdoek voor Jantje bestemd; Jantje -vliegt paatje tegemoet, paatje geeft toe aan een opwelling van -vaderlijk gevoel en de lichtbruine vloeistof, waarin bij de tropische -hitte Jantje’s teekeningen zich hebben opgelost, kleeft tusschen het -ronde gezichtje en de mooie bakkebaarden. - -Jantje vindt het aardig, maar papa laat zich een woord ontvallen, een -woord dat... in ’t kort, dat hij hoogst waarschijnlijk niet gebruiken -zal als hij straks in gezelschap is van Zijne Excellentie. - -Doodelijk ontsteld rijst mevrouw De Bruining overeind en spant alle -krachten in om nog meer zulke woorden te voorkomen. - -De drie eitjes, die de algemeene secretaris moet gebruiken om bij zijn -veelomvattende werkzaamheden staande te blijven, kunnen alleen door -zijn Wies naar den eisch gekookt worden, en daar de juffrouw nog steeds -niet verschijnt en de Spen volhardt bij het melk koken, terwijl Louis -kermt en Jantje snikt, heeft ze de handen vol. - -Daar komt een inlandsch naaistertje, een naaistertje zoo jong en mooi -als slechts bij ongetrouwde dames een dienst vinden, binnentrippelen: -ze brengt een boodschap van »nonna jupprou«; nonna jupprou heeft erge -kiespijn; nonna jupprou kan onmogelijk opstaan en nonna jupprou vraagt -haar ontbijt. - -Terwijl ze daarvoor zorgt, ontsnapt een diepe zucht aan mevrouw De -Bruining’s borst. - -»’t Wordt toch wat erg,« meent Daniël, die den zucht hoort en met -bezorgdheid opmerkt hoe bleek zijn vrouw er weer uitziet vandaag, »’t -wordt toch wat erg! Jij hadt van morgen wel pijn in den rug...« - -»Maar Daan! Alsof de meesteres zich zoo zou mogen toegeven als de juf!« -zegt mevrouw De Bruining niet zonder eenige bitterheid. »Trouwens, ’t -is al wat beter en straks, als ik mijn stortbad genomen heb, zal het -wel heelemaal over zijn. Nog een boterhammetje?« - -»Neen, dank je! Begin nu eerst zelf eens wat te eten.« En na een pauze, -door de kinderen krachtig aangevuld: - -»Wil ik je eens wat zeggen, Wies? Het gaat met deze juffrouw alweer net -als met de beide vorigen, je hebt er meer last dan pleizier van.« - -»Och lieve, dat is nu eenmaal niet anders in Indië.« - -»Maar het is toch niet bij iedereen zoo. Ik ken wel dames, die van haar -bonne heel wat meer gedaan krijgen dan jij.« - -»Ik geloof dat het aan mij ligt,« zegt de arme Wies beschaamd; »als je -denkt dat dit de negende is. Ik ben te zwak.« - -»Ja, dat is het, oudje. Je bent te goed!« - -Ze glimlacht en legt een oogenblik haar hand in de zijne. Hij drukt die -hand, ziet haar in het gelaat, dat met dien glimlach niet vermoeid meer -schijnt, en de kinderen mogen leven maken zooveel ze willen, hij mag -het teeder woordje nog zoo zacht fluisteren—zij verstaat het. - -’t Is een korte vreugd. In dezelfde zenuwachtige haast, waarmede hij -naar binnen kwam stormen, vliegt hij overeind. »Mijn hemel! ’t is half -negen. Ik moet weg! Wordt er ingespannen? Kinderen, houdt je stil... -Wies! zorg dat de rijsttafel precies half een op tafel staat, dan kan -ik... hou je mond, schreeuwleelijk—dan kan ik nog een oogenblik -rusten.« - -Nauwelijks heeft papa zijn hielen gelicht of de wilde horde vliegt den -tuin in; mama bedenkt dat ze geen hoeden op hebben en geen schoenen -aan; maar in ’s hemelsnaam! De stilte is zoo verrukkelijk! En het is nu -juist een geschikt oogenblik voor haar om te ontbijten. - -Gauw een kop thee, de beste is afgeschonken, maar ze kan nog wel eens -opgieten; een eitje, de eieren van eigen kippen zijn altijd voor Daan, -maar och, men kan het met koopeieren ook wel eens treffen... - -Dat smaakt. Ze zal zich een tweede kopje inschenken, een tweede broodje -smeren... daar begint ze onrustig te worden, ze werpt schuchtere -blikken naar beneden, naar de trap; weldra durft zij de oogen niet meer -opheffen van haar bord. Immers, ze weet dat ze daar beneden aan de trap -wordt opgewacht; wel niet met kwade bedoelingen, maar ... met ongeduld, -met steeds klimmend ongeduld. - -Reeds stijgt een verward rumoer tot haar op; reeds onderscheidt ze het -afschuwelijk neusgeluid, dat alleen een chineesche varkensslager kan -voortbrengen; in de verte bengelt het klokje van den klontong; -dichterbij kakelen kippen en kirren duiven die op voedsel wachten; -boven alles uit weerklinkt de weinig melodieuse stem van Spen, die -quasi de verkoopers van groenten vruchten, hout, klappers en wat ze -meer op hun krakende picolans komen aandragen, onderhoudt over hun -schandelijk overvragen. - -Mevrouw De Bruining neemt zich voor, hen te laten wachten; ze zal haar -boterham rustig opeten, zich nergens aan storen ... haar oog ontmoet -den strakken blik van twee naaisters, die zich houden of het haar -bepaald onmogelijk zijn zou één steek te doen vóór zij ze werk geeft; -daar fluistert de waschmeid een dringende bede om zeep, de kokkin -bewaart, voor de gesloten deur der goedang gezeten, een stilzwijgen, -dat zegt: »mensch, maak die deur open of ik zal je op je rijsttafel -laten wachten zoolang als je er nog nooit op gewacht hebt.« - -De moed begeeft haar; een laatste verlangende blik op den trekpot en ze -rijst langzaam overeind om aan de vervulling harer huishoudelijke -plichten te beginnen. - -Mevrouw De Bruining is de goedheid zelve. - -Voor ieder, met het karakter van den inlander bekend, zal het na deze -mededeeling duidelijk zijn, dat er op geheel Buitenzorg geen dame -gevonden wordt, die een grooter aantal bedienden heeft en slechter -bediend wordt, geene die meer passergeld gebruikt en minder eten op -tafel krijgt, geene die uit haar tuin vol vruchtboomen zoo zelden een -eetbare pisang of djamboe plukt als zij. - -Door ervaring geleerd, bereidt ze er zich op voor om, als zij ’s -morgens haar oogen opent, allerlei onaangename tijdingen te hooren. -Zooals echter vandaag alles schijnt saam te spannen om haar tot wanhoop -te brengen, daar is zelfs zij niet op voorbereid. - -Het begint met de mededeeling van kokkie, dat een zeker geheimzinnig -dier van nacht vier kippen heeft weggehaald; dan komt de tuinman -vertellen dat een van de groote bloempotten met de juist bloeiende -sering, in elkaar is gezakt; de huisjongen, haar steun en hulp, vraagt -veertig gulden voorschot en twee dagen verlof om te gaan trouwen—voor -de derde maal in den loop van dit jaar; onmiddellijk na hem nadert nog -grooter onheilsbode in den persoon van den koetsier: hij meldt dat een -der beide Sydneyers ziek is. - -Dit is te veel! Moedeloos zinkt ze neer op haar stoel voor den goedang; -werkeloos laat ze het toe dat de kooplieden haar beetnemen; ze ziet -kokkie boter stelen in meer dan gewone mate, ze verzet er zich niet -tegen, ze merkt op hoe de lampenjongen met de petroleum omgaat of het -water ware: ze zwijgt. Daar wordt ze plotseling uit haar sombere -moedeloosheid gewekt; was dat niet een noodkreet, een gil in doodsangst -geslaakt, die daar het moederoor trof? - -Reeds is ze den stoet kinderen tegemoet gevlogen, die onder akelig -gehuil uit den tuin komt aanloopen. Wat is er gebeurd? Een kleinigheid -maar, vinden de baboes, te oordeelen naar haar kalmte; de kinderen -hebben steentjes in hun ooren gestopt, anders niet! - -Een flauwe herinnering aan steentjes, die met een haarspeld uit hun -schuilplaats werden opgedolven, speelt de arme Wies door het hoofd. -Maar neen, beter dadelijk ingespannen! den dokter halen! - -Onmogelijk! De vossen zijn met de coupé naar het paleis, een van de -Sydneyers is ziek. - -Een haarspeld dàn! - -Ha, hier komt er reeds een te voorschijn, een steentje namelijk! en -hier nog een... ’t blijkt nu, dat er ook enkelen in den neus -verdwaalden. - -De Bruining rijdt het erf op. - -»Man, laat niet uitspannen! De koetsier moet dadelijk naar den dokter.« - -De gehoorzame echtgenoot brengt de orders aan den koetsier over, zonder -ook maar te vragen wat er gebeurd is; hij is er aan gewoon bij zijn -thuiskomst een gebroken arm, verstuikt been of plotseling opgekomen -koorts te vinden. - -»Daan, verbeeld je!« roept Wies, als hij terugkeert in de -achtergalerij, meest het tooneel hunner huiselijke rampen; »Daan, -verbeeld je, daar hebben de kinderen zich volgepropt met steenen!« - -»Kom, Wies!« roept hij ontsteld, maar niet verbaasd, daar van die -kinderen hem niets meer verbazen kan, »’t is waarachtig of het -casuarissen zijn. Geef ze castor-olie!« - -»Neen lieve, dat is de kwestie niet. Ze zitten in hun neus, in hun -ooren.« - -»Groote God! En de baboes dan? En de juffrouw!« - -»Die ligt in haar kamer te lezen.« - -De algemeene secretaris grijpt met beide handen naar zijn achterhoofd -en laat een zucht hooren, die veel op pijnlijk kermen gelijkt. Mevrouw -ziet die beweging met bekommerd gelaat en zegt: »Als je weer wat ijs op -je hoofd wilt leggen, ik heb reeds laten halen.« - -»Straks graag. Dat moest er nog bij komen. De kinderen misschien voor -hun leven ongelukkig!« - -»Waar bij?« herhaalt de heer De Bruining opgewonden. »Wel... maar, ’t -is waar! Je weet het nog niet. Daar is me Verschuere benoemd...« - -»Benoemd? Tot... tot eersten gouvernements-secretaris?« - -»Ja. En dat terwijl Van Heuvel er het volste recht op had, terwijl het -hem beloofd was; hij is resident van Krawang gemaakt, de arme drommel!« - -»Mijn hemel, Daan! Verschuere...« - -»Ja, je moogt wel schrikken.« - -»Het verwondert me van den gouverneur.« - -»Mij niet. Ik ben voor niets geen twintig jaar lang in Indië geweest. -Herinner je je nog dien tijd, toen de grootste ezels de mooiste -betrekkingen kregen, alleen omdat er schot moest komen, alleen omdat de -schoonzoon van den minister op moest klimmen?« - -»Ja, ’t is erg. Dus van referendaris op eens eerste -gouvernements-secretaris? Maar trek het je niet aan. Wind je niet zoo -op, Daan, denk aan je hoofdpijn!« - -»O Wies!« roept hij, terwijl hij haar handen grijpt en het pijnlijk -gloeiend voorhoofd daarop laat neerzinken. »O Wies! eisch niet van me, -dat ik me kalm houd...« - -»Je vreesde het wel een weinig, niet waar? Het komt niet geheel -onverwacht?« - -»Neen, ik heb het zien aankomen. Ik heb het verwacht. Ik weet wie -Verschuere is... hij werkt vlugger, beter, gemakkelijker... hij kan -meer dan iemand anders! Maar ik ken hem van vroeger, hij ontziet niets; -hij ontziet niemand... wat hem in den weg staat loopt hij omver... en -ik sta hem in den weg, Wies.« - -»Komaan,« spreekt ze vertroostend, »je moet zoo gauw den moed niet -laten zinken. De gouverneur is je genegen.« - -»Maar Verschuere is de neef van den minister.« - -»Beste man! Denk om onze kinderen! We moeten den strijd volhouden -zoolang we kunnen—dat heb je tot nu toe altijd gedaan.« - -»Ja, als ik die zenuwhoofdpijnen niet had! Als ik niet zoo vreeselijk -was afgebeuld, nu drie jaar lang... Goddank, daar is de dokter.« - - - - - - - -V - -DE JONGGEHUWDE IN HAAR EIGEN HUIS. - - -De woning, waarin de nieuwbenoemde zijn vrouw binnenleidde, was niet -zulk een bescheiden nestje als waarin jonge indische paartjes meestal -de eerste huwelijksjaren doorbrengen en och, zoo naamloos gelukkig zijn -kunnen dat ze later, in hun marmeren paleis, nog met zoet verlangen -terugdenken aan dat nederig stulpje. Het was een ruim huis, vol licht -en lucht, gelegen op den besten stand van Buitenzorg, met het uitzicht -in den Plantentuin. - -»Nu kind, ben je tevreden?« vraagt hij, als hij haar heeft rondgeleid. - -»Of ik tevreden ben?... Ik heb dikwerf gedroomd van zoo’n huis en zoo’n -uitzicht, maar dat het ooit werkelijkheid zou worden, neen, dat had ik -niet durven denken.« - -»Je zult mettertijd in een nog veel mooier, nog veel grooter huis -wonen, dat beloof ik je!« - -»Nog grooter? En ik vind dit al te groot voor twee menschen, voor twee -menschen die elkaar liefhebben, ten minste....« - -»Dwaas kind! Een huis met vijf kamers!« - -»En twee beneden. Dat maakt zeven.« - -»Ja, maar die moet je niet meêrekenen. Die hebben we noodig voor de -logées.« - -»Zouden we veel logées krijgen, denk je?« - -»Natuurlijk. Als je op Buitenzorg woont, heb je altijd logées. In den -oostmousson komen de kennissen van Batavia, omdat ze het er niet kunnen -uithouden van de warmte; in den westmousson komen de kennissen uit de -Preanger, omdat ze het er niet kunnen uithouden van verveling.« - -»Niet zoo heel prettig altijd vreemden over den vloer te hebben, vind -je wel?« vraagt mevrouw Verschuere. - -»Och, daar merk je hier zoo weinig van, vooral als er een logeergebouw -is. Maar om op die vijf kamers terug te komen. Een daarvan—deze -rechts—is bestemd voor mijn bureau; deze had ik gekozen voor een -boudoirtje.« - -»Een boudoir? Voor mij?« - -»Ja, je begrijpt, je moet zoo’n vertrekje hebben, waarin je je -amuseeren kunt met je piano en je boeken, of je handwerkjes, terwijl ik -in mijn bureau zit.« - -»Moet je veel in je bureau zitten?« - -»Ja.« - -»Maar zouden we niet in dezelfde kamer kunnen werken? Ik zou je niet -hinderen; ik kan zoo stil zijn als een muis, en het zou veel gezelliger -wezen.« - -»Onmogelijk, kind. Jullie vrouwen hebt altijd een zeker frou frou, en -als ik werk kan ik niet het minste gerucht verdragen. Dan rest er een -voor slaapsalet en verder deze voor de kleedkamer van mevrouw, en dit -kleintje voor de kleedkamer van mijnheer.« - -»Hoe deftig!« - -»We moeten een beetje deftig zijn, dat behoort er zoo bij... Neen, lach -me nu niet uit, Nita! Ik meen het.« - -Ze wandelen het huis nog eens samen door, tot eensklaps mevrouw -Verschuere stilstaat met de vraag: »Maar wat moeten we eigenlijk met -die groote galerijen beginnen?« - -»Wel, ze zijn niets te groot. Integendeel, bij de eerste de beste -partij, die we geven, zul je zien dat de binnengalerij eigenlijk te -klein is. Voor een dineetje van twaalf personen is de achtergalerij -goed, maar meer zou je er ook niet kunnen plaatsen, terwijl vóór... ja, -dat gaat. Laat zien: een dertig menschen...« - -»Dertig menschen? Waarom zoo veel? Zei je me laatst niet, dat je een -hekel hadt aan groote partijen?« - -»O ja, wat dat betreft... maar men moet nu eenmaal soms iets doen -waaraan men een hekel heeft.« - -»Je bent toch vrij?« - -»Vrij? Op Buitenzorg vrij? Zie je daar het paleis en praat je dan nog -van vrij? Ah zoo, daar komen de meubeltjes te voorschijn! Ik dacht dat -ze die emballage nooit los zouden krijgen. Kijk eens, wat is dat keurig -overgekomen. In ’t geheel niet beschadigd. Nu, Nita...« - -»Wat? Waarom zeg je »nu Nita?«« - -»Omdat ik weg moet.« - -»Weg? Ga je weg? En moet ik hier alleen blijven? Met al die menschen?« - -»Mingo is hier en je meid en je naaister. Wat kijk je me verwijtend -aan, kind? Dacht je dan dat ik tijd had om een geheelen dag te -verknoeien met meubels uitpakken?« - -»Noem je dat verknoeien? Ik had er me juist zooveel van voorgesteld het -samen te doen; alles samen uit te pakken, te bewonderen, te schikken en -te plaatsen.« - -»O, wat een idée! Ik heb er niet het minste verstand van en ook geen -geduld toe. Geloof me, al had ik niet zoo’n massa werk, dáár zou ik -toch niet toe te vinden zijn. Kom, Nita, je moet je eens aangrijpen. We -hebben hier nu eenmaal geen menschen die je huis voor je meubeleeren, -anders had ik ze je lang bezorgd. Je weet, wat een vrouw in Indië -noodig heeft, is flinkheid; ze moet ferm zijn, zelfstandig handelend -optreden. Nu lieve, ’t wordt mijn tijd.« - -»Hoe laat kom je terug?« - -»Tegen twaalf uur, denk ik. Ik krijg daareven bericht dat De Bruining -met zenuwhoofdpijn te bed ligt. Nu, dan is hij nog verwarder dan -gewoonlijk en dus zal het wel etenstijd worden vóór we klaar zijn. Tot -straks!« en hij kust haar hartelijk. - -»Dag Gustaaf!« - -Hij keert nog eens terug op zijn schreden en vraagt lachend: »Wat is -het eerste vereischte voor een vrouw in Indië?« - -»Flinkheid,« antwoordt ze met een stemmetje dat alles behalve flink -klinkt. - -Nog een vluchtige groet en mevrouw Verschuere is alleen; alleen, met -een veertigtal koelies, een dertigtal kisten en zulk een helsch leven -als het wezen kan in een ledig huis, gevuld met werkvolk. - -Ze ziet rondom zich dien chaos van touwen, breekijzers, hooi, stroo, -pakpapier; ze ziet die halfnaakte mannen, de dierlijke bruine -gezichten, nog misvormd door den pruim tabak, dien ze vóór in den mond -houden; ze hoort de ruwe klanken, welke, vooral als men de taal niet -verstaat, meer aan beestengeluiden dan aan menschenstemmen doet denken -en—ze wordt bang! - -»Mingo! Mingo!« - -Maar Mingo is juist naar den trein om den nieuwen voorraad kisten, -daareven van Batavia aangekomen, in ontvangst te nemen. »Jeit! -Sarinah!« - -Maar lijfmeid en naaister hadden een rustig oogenblikje aangegrepen om -koffie te drinken. - -Ze voelt een onweerstaanbaren lust om in een der ledige kamers te -vluchten en zich daar op te sluiten, maar ze zegt tot zichzelf dat dit -kinderachtig zijn zou, en ze weet reeds bij ervaring, dat Verschuere -geen kinderachtigheid verdragen kan. Dus grijpt ze zich aan, loopt met -een fermen stap naar voren en... staat tegenover mevrouw De Bruining. - -Zooals deze verrijst van achter een berg kisten, met haar hoekige -figuur gestoken in sarong en kabaia; met haar toch niet overdadige -lokkenpracht, nog vochtig van het bad, in dunne pijpestelen afhangend -op den rug; met haar bleek gezichtje haastig en daardoor niet zeer -gelijkmatig gepoederd, is ze geenszins een bekoorlijke verschijning. -Maar als mevrouw Verschuere haar aanziet, leest ze in de zachte oogen -iets dat haar aan »mama in Holland« herinnert en ze valt haar in de -armen met een kreet van vreugde, die in een snik eindigt. - -»Dacht ik het niet?« roept mevrouw de Bruining, terwijl ze vol -moederlijke teederheid het tengere figuurtje omsluit. »Dacht ik het -niet? Zei ik ’t niet dadelijk aan uw man, toen hij me vertelde, dat u -hier alleen in huis waart?« En dan, met de trotsche vreugde van een -vrouw die gelijk krijgt: »dat kon hij op zijn vingers natellen! Om u de -waarheid te zeggen, heb ik hem eens flink beknord.« - -»O mevrouw! Verschuere had zooveel...« - -»Zooveel werk. Och ja, kindlief, dat is ook zoo, daar kunnen ze nu -eenmaal niets aan veranderen. De stukken wachten niet. Ook is er me -tegenwoordig zoo iets af te doen... En waart u daar nu een beetje -zenuwachtig gaan worden? Wel, wel! Mijn lieve, wat ben ik blij dat ik -maar zoo dadelijk in den wagen gesprongen ben! Vooral wanneer ik -bedenk, dat ik, als ik er langer over had nagedacht, bepaald thuis zou -zijn gebleven. U moet weten dat de juffrouw een weekje verlof -heeft—naar Soekaboemie, daar woont haar zuster—dat kun je zoo’n mensch -ook al moeilijk weigeren, niet waar? en dat het kleintje juist een -hoektand doorkrijgt. Daarbij komt dat de min—maar daar hebt u nog zoo -geen verstand van. Toch, als ik u een raad mag geven, begin daar nooit -mee! Met minnen bedoel ik: hoektanden kunt u moeilijk buiten blijven... -Komaan, wat is er te doen? Koffers en kisten uitpakken? Wel, dat is het -prettigste werk van de wereld! Als er wat moois in zit ten minste. En -als je maar weet hoe je het moet aanpakken... Waar is uw jongen? Ah -zoo, ben jij dat? Hoe heet je? Mingo? Nu, Mingo, loop jij dan eens gauw -hiernaast en vraag aan mevrouw een paar wipstoelen en wat ijswater.« - -»Maar,« brengt Nita in het midden, »ik ken die mevrouw hiernaast niet.« - -»Dan is dit een uitmuntend middel om kennis te maken. Zie zoo, nu -beginnen we! Ajo koelies! Maakt open den boel! Gauw wat! Voorzichtig! -Gauw, zeg ik je! Nu, wat voorzichtig, asjeblieft!« En zonder te -bedenken dat het eene onmogelijkheid is die twee bevelen tegelijk uit -te voeren, herhaalt zij ze onophoudelijk, terwijl de koelies er zich -natuurlijk in het minst niet om bekommeren. - -Nu komt Mingo terug met stoelen, glazen, een ijskan en de vriendelijke -boodschap, dat mevrouw verzocht wordt, alles wat ze mocht noodig hebben -gerust te laten halen. De eene kist na de andere wordt ontpakt; en als -tal van voorwerpen, met smaak gekozen in de beste magazijnen van -Parijs, te voorschijn komen, dan vergeet mevrouw Verschuere haar -teleurstelling, mevrouw De Bruining minnen, hoektanden en juffrouwen. - -Mingo blijkt een echte bataviasche jongen, vlug, net, handig—misschien -brutaal en verliefd en diefachtig van natuur, maar een jongen waarmee -men vooruit kan komen. - -Jeit en Sarinah, blijkbaar verfrischt door de koffie en het daarop -volgende sirihpruimpje, maken zich zeer verdienstelijk; mevrouw De -Bruining vliegt links en rechts; Nita doet wat ze kan—hetgeen zeer -weinig is, daar niemand haar verstaat—tafels, ledikanten, kasten en -divans komen op hun plaats; er verspreidt zich door het huis de -eigenaardige lucht, die bewijst dat er flink gewerkt wordt door -inlanders. De vriendelijke buurvrouw zendt tegen twaalf uur vruchten en -portwijn. De dames hebben een verfrissching zoowel als een opwekking -noodig, en met een zegenbede aan het adres van de geefster, zinken ze -naast elkander op de eerste canapé de beste neer. - -»Wit u gelooven, dat ik niet meer op mijn beenen staan kan?« hijgt -mevrouw De Bruining. - -»O mevrouw, wat spijt me dat! U had u niet zoo moeten vermoeien... ik -hoor, dat het niet goed is in dit klimaat.« - -»Gekheid, kind! Laat je dat nooit wijs maken. Flinke beweging is hier -even noodig als in Holland. Trouwens, uw bedienden zorgen wel dat—wáár -u gebrek aan moogt hebben—het niet aan beweging is. Doen de baboes haar -werk, dan moet men de naaisters weer narijden; is kokkie goed, dan laat -de waschman... hemelsche goedheid! de waschman! hij zou om tien uur -komen. Koetsier! Gauw! Vóór! Dag mevrouw! Neen, bedank me niet. Gauw, -koetsier! Naar huis! Ik heb den waschman vergeten! ik moet nog voor de -rijsttafel het goed ontvangen.« - - - - - - - -VI - -PEIGNOIR CONTRA SARONG. - - -Niets vriendelijker, niets stralender dan Buitenzorg in het ochtenduur; -niets verrukkender dan de atmosfeer, die daar heerscht wanneer de -regen, des nachts in stroomen neergevallen, tegen den morgen ophoudt. - -’t Is hier niet, als in Europa’s groote steden, een ure somber en droef -of de hemel den ganschen nacht had geweend over de aarde; hier zijn de -regendruppels als de tranen eener bruid: ze worden des avonds geweend, -om des morgens te zijn weggekust. - -Voor de in dauwdrup en bloesemgeur gedrenkte natuur is de eerste -zonnestraal een groet, waarmede de moeder het slaapvertrek harer -kleinen binnentreedt; glimlachend doet ze alles ontwaken. Het gebogen -grassprietje verheft zich, het hangend kelkje tilt het hoofd omhoog, -vochtige stammen tooien zich met vlammenden gloed, goudgevleugelde -insecten stijgen opwaarts uit de bloem, die hen tot nachtverblijf -diende. De morgenkoelte komt aangezweefd. En weldra ruischt het rondom -van het eigenaardig geruisch, dat slechts in een tropische natuur -vernomen wordt: in het dichte loofdak vallen met zacht geklater de -regendruppels uiteen, en van zijn parelenlast bevrijd, nog getooid met -vochtigen glans, nog geurend van nachtelijke frischheid, begint het -gebladert dat suizelen en fluisteren, dat voor wie het verneemt zoo -oneindig liefelijk zijn kan als de laatste toon van de symphonie van -een tropischen nacht, maar ook als het teeder voorspel van het -morgenconcert, dat straks een aanvang gaat nemen. - -Die muziek der ontwakende natuur is in volle harmonie met de beelden, -die Agnita’s geest vervullen, wanneer ze, nog min of meer vertoevend in -de droomenwereld, aan den arm van haar echtgenoot de dreven -doorwandelt. - -Zij was al spoedig tot de ontdekking gekomen van het geheim—’t welk -helaas voor tal van Europeanen in Indië een geheim blijft—dat het beste -uur van den dag het morgenuurtje is, en weldra liet de zon, als zij -verrees boven Bogor’s lanen, daar een van haar gouden stralen achter in -de reine ziel, die, alsof het een bloem geweest ware, zich elken dag -opende voor ochtenddauw en hemelglans. - -Eerst als de vogelen losbarsten in hun jubelzang, begon ook zij het -vroolijk gepraat, dat, mengeling van kinderlijken eenvoud en -dichterlijke verheffing, een bekoring uitoefende, groot genoeg om -Verschuere te doen vergeten wat anders al zijn denken innam. - -Soms ontmoetten zij op hun wandeling freule Van Waliënhove. Voor haar -was de morgen de vrijheid. Had eenmaal de bel voor het ontbijt geluid, -dan was het gedaan met haar genoegen, dan had ze recht tegenover zich -de gevreesde zwarte oogen, die haar aanstaarden, niet met dat teedere, -dat liefkoozende, waarmee moederoogen zouden gerust hebben op die -heerlijke verschijning, tintelend van levenslust, maar met den -kritischen blik der vreemde, die niets liever wenscht dan een fout te -ontdekken, op een tekortkoming te wijzen. - -En dat was niet moeielijk! - -Heden droeg het kleedje, waarmee ze aan het dejeuner kwam, de -onmiskenbare sporen van een wilden tocht door de bosschen; morgen -verscheen ze met een hoofd dat er uitzag alsof het slechts de koelte -tot kapper had; nu getuigde haar gelaat dat het met de indische zon had -kennis gemaakt, dan weer was ze te opgewonden bij het verhaal harer -avonturen; soms ook lachte ze zoo luid, zoo lang, zoo blij, dat niet -slechts de hooge vertrekken er van weergalmden, maar allen die het -hoorden er zacht of luid mee moesten instemmen. Wie echter van al de -paleisbewoners het hartelijkst meêlachten, dat waren mevrouw Van -Waliënhove’s beide zonen. De nieuwe zus, die ze niet zonder vooroordeel -hadden ontvangen, was tot hun onuitsprekelijke verrassing een -speelmakker gebleken. - -Vóór dag en dauw, als alles nog in diepe rust lag, kwam reeds het -gekrulde kopje bij hen om de deur kijken. Ze hield den vinger op den -mond en kuchte; trouwens, meer was niet noodig om hen in één sprong uit -het bed te krijgen: als ze daar zoo stond met het korte kleed, met den -grooten stroohoed en de stevige hollandsche laarzen, dan wisten ze dat -hun een pretje wachtte en ze volgden gewillig. - -»Neen, kijk nu niet op dat vervelende horloge, Gustaaf! we zitten hier -zoo heerlijk... zie eens die blauwe lucht...« - -»Maar kind, het wordt mijn tijd; er is eene moeielijke kwestie -aanhangig en de gouverneur schijnt haar zoo spoedig mogelijk te willen -oplossen. Hij werkt hard; ik wil doen wat ik kan om hem te helpen...« - -»Wel, mijnheer Verschuere, dat vind ik lief van u!« roept een heldere -stem vlak bij hen. - -Verbaasd zien beiden rondom zich en—van achter den reusachtigen stam -eener waringin komt freule Clotilde te voorschijn, in het rose kleedje, -den grooten stroohoed vol pas geplukte bloemen, frisch en jong als de -morgenstond. - -»Gaat u maar gauw naar huis, mijnheer, en werk als het u belieft zoo -hard als u kunt, want die arme papa heeft erge hoofdpijn. Ik zal -mevrouw wel gezelschap houden. U moet weten, mevrouw Verschuere, ik -verkeer in hetzelfde geval als u, ik word door mijn cavaliers verlaten, -als ik dolgraag nog een uurtje in den tuin zou blijven. De arme jongens -moeten om acht uur binnen zijn voor hun lessen. Heerlijk, vindt u niet, -om, zooals wij, geen lessen meer te hebben? Bent u al lang van school?« - -»Ja, al vier jaar,« antwoordt Nita lachend. - -»Al vier jaar? Dan zult u niet meer, zooals ik, altijd hongerig zijn. -Mama zegt dat het een gevolg is van ’t kostschoolleven. Maar—wilt u een -stukje? Kijk, heerlijk bruin brood met kaas! We nemen dit mandje altijd -mee, propvol; en het komt nooit anders dan leeg terug. U moet weten, -dit is voor ons het lekkerste maal van den dag, wij houden niet van die -getruffeerde kostjes en fransche sauzen. Wilt u nog een sneêtje? Niet? -Wel, wat dunkt u er van, als we dan nog eens een eindje opliepen? We -kunnen toch niet als twee verlaten Genoveva’s in het bosch blijven -zitten treuren!« - -Ze waren nagenoeg de eenige wandelaarsters. - -Rozen geurden bij duizend- en nogmaals duizendtallen, zonder dat iemand -van haar geur genoot; orchydeeën lieten haar bloesems nederhangen in -wonderschoone trossen, zonder dat één oog zich vermeide in haar teere -lieflijkheid; varens welfden een doorzichtigen eereboog tusschen de -groene aarde en den blauwen hemel—geen wandelaar scheen te wenschen -onder dien eereboog door te gaan; de koelte kwam over bosschen en -heuvelen aanzweven, om woorden van jonge liefde op te vangen,—ze keerde -ledig terug; beekjes kabbelden, waringinloover suizelde vrede voor -gloeiende hoofden en strijdende harten; slanke palmen wezen naar -hooger... de tuin bleef ledig! - -En dat alles omdat mevrouw Van Waliënhove sarong en kabaia een -indécente kleeding vond! - -De landvoogdes had zich op dit punt vrij sterk uitgelaten; ze noemde de -nationale dracht nooit anders dan »het indisch nachtkostuum«; eens -zelfs, boos geworden door het beweren van den heer Hagen, dat hij ’s -morgens ging wandelen om de nonnaatjes te zien in wat hij »de mooiste -kleeding voor een mooie vrouw« noemde, verklaarde ze, dat het haar -onaangenaam was op hare ochtendwandeling dames te ontmoeten in dit -»even smakeloos als ongepast toilet«, ja, ze was verder gegaan; ze had, -toen ze eens mevrouw Hausz in die kleeding ontmoette, haar niet -gegroet, waarop mevrouw Hausz, die geenszins op haar mondje gevallen -was, haar had doen weten, dat wanneer mevrouw haar toilet groette en -niet haar persoon, ze voortaan de baboe met haar japon vooruit zou -zenden, daar het haar, als moeder van vijf kinderen, niet gelegen kwam -zich reeds ’s morgens te kleeden. - -Sedert dit voorval bekend was geworden, werden peignoirs en matinées -meer algemeen, vooral onder de echtgenooten der adjudanten—waartoe -ongelukkig ook mevrouw Hausz behoorde. Maar dit was niet genoeg! - -Toen eens twee niets kwaads vermoedende oude juffrouwen zich in den -tuin waagden met sarong en kabaia, bleken twee daar toevallig -rondwandelende heeren bezield met zoo vurigen ijver voor het toegeven -aan de luimen hunner gebiedster, dat ze tot doodelijke onsteltenis der -beide oudjes dezen den toegang weigerden. - -Ook dit werd bekend en de mannen onder de Buitenzorgers vroegen zich -knorrig af, of niet de adjudanten hun boekje waren te buiten gegaan, -toen zij de rol van den engel met het vlammend zwaard op zich namen; -immers voor den gouverneur-generaal was wel een gedeelte van het park -gereserveerd, maar het overige was publieke wandelplaats. Doch terwijl -zij zich nog in die vraag verdiepten, hadden reeds hunne egâs het hoofd -in den schoot gelegd, en kort nadat de beide zondaressen uit het -paradijs waren verdreven, zag men het slechts door »gekleede« Eva’s -betreden. Het getal dier Eva’s werd echter steeds geringer, want niet -iedere huisvrouw kan het volhouden, om zich des morgens nog voor het -ontbijt te kleeden; met haar verging ook den Adams de lust, en menige -verrukkelijke ochtend werd nu doorgeschommeld in den luierstoel, een -kop koffie in de hand. Dan werd er gezucht: »Wat zou ik graag een -eindje wandelen! Wat zal het nu heerlijk zijn in den tuin! Maar als ik -vóór half acht de kinderen naar school expedieeren en me dan nog -kleeden zal, dan wordt het te laat, te zonnig, te warm...« - -Het duurde niet lang of men begon zich in Indië’s residentie zoo te -schamen over de dracht, die toch door het klimaat als het ware wordt -noodzakelijk gemaakt, dat niemand er zich meer in durfde vertoonen, en -dit had ten gevolge dat de gouverneur-generaal op den dagelijkschen -morgenrit het grappig schouwspel genoot van een burgerij, die -verstoppertje speelde. - -Geen indisch echtpaar dat des morgens vóór het aan den arbeid gaat—en -die arbeid is dikwerf zwaarder dan menig hollandsch echtpaar -droomt—niet een oogenblik genieten wil van de frissche lucht; ja, voor -de meesten is dit oogenblik het beste van den ganschen dag. - -Dit genieten in gezelschap van vrouw en kinderen was onmogelijk, sinds -het vonnis werd geveld over de morgendracht; immers, ’t is meest bij de -bloemen dat het kalm, vredig uurtje gesleten wordt, en de tuin ligt -vóór het huis aan den grooten weg. - -Het gevaar dreigde van alle kanten; Zijne Excellentie reed te paard, -mevrouw toerde, de freule wandelde met haar broers. Men kon elk -oogenblik betrapt worden. Sommigen zetten wachten uit; anderen staken -zich in ’s hemelsnaam maar dadelijk in de kleeren; weer anderen bleven, -den strijd moede, in hun achtergalerij zitten koffie slurpen; verreweg -de meesten echter volgden de struisvogel-politiek. - -Nauwelijks kregen ze een der gevreesde kabaienhaters in het gezicht, of -ze zetten het op een loopen; op hun eigen erf drong de man zijn vrouw, -de vader zijn dochter ter zijde, struikelden de groote broers over de -kleinen in den wedren naar binnen, die de nadering van een Waliënhove -noodzakelijk scheen te maken, en menigmaal beklaagde Zijne Excellentie -zich, dat hij de goede Buitenzorgers nooit anders dan op den rug zag. - -Nog erger was het, als ze het gewaagd hadden den grooten weg een eindje -op te wandelen en op heeter daad betrapt werden; de heer Van -Waliënhove, die de kabaienhaat zijner vrouw volstrekt niet deelde, -mocht groeten zoo vriendelijk als hij wilde, de dames bloosden, de -heeren gedroegen zich als schooljongens bij wie knikkers gevonden -worden. - -Soms ook, als ze hopen durfden zich nog te kunnen verschuilen, stelden -ze zich op achter een boom. Maar hoe dik ook, indische boomen zijn -zelden dikker dan indische menschen, en verraderlijk vertoonde zich de -rand van een sarong of de punt van een kabaai, attributen, die Zijne -Excellentie nooit naliet te groeten met hoogst hoffelijken groet. -Mevrouw Van Waliënhove echter, achterovergeleund in haar landauer, zag -het van onder haar rood zijden parasol met welgevallen aan, hoe de -residentiebewoners zich door één woord van hare allesbeheerschende -lippen hunne vrijheid ontnemen, hun morgenuurtje vergallen lieten. - - - - - - - -VII - -FRANS VAN BEEVELANT. - - -Genietend van een ananas, zooals slechts Buitenzorg ze oplevert, zitten -de heer en mevrouw Verschuere tegenover elkaar aan het dessert, als -Mingo een leitje binnenbrengt. - -»Een verrassing, Nita!« zegt Verschuere na lezing, »we krijgen nog -bezoek van avond, als het je ten minste gelegen komt?« - -»Zeker,« en ze begint haar servet op te vouwen, een gewoonte waaraan de -bedienden de totoh herkennen. - -»Van wien?« - -»Van iemand op wien ik in onzen engagementstijd haast jaloersch was -geworden, zoo had hij je ingepakt.« - -»Jaloersch?« en zij ziet hem aan met een blik die, ook al ware zijn -plagen niet geheel scherts geweest, hem volkomen zou hebben -gerustgesteld. »Maar wie is het?« - -»Frans van Beevelant.« - -»O, dat doet me pleizier! ’t Speet me zoo, dat hij ons reeds tweemaal -niet thuis vond. Dat is toch werkelijk een tref, dat de nieuwe -gouverneur juist een oude vriend moest zijn!... Vin je niet.« - -»Ja... betrekkelijk... Ik wil je wel bekennen, Nita, toen hij me -schreef dat hij uit zou komen voor dat baantje, toen vond ik het ver -van pleizierig.« - -»Hoe dan?« - -»Och, wat zal ik je zeggen? Zie je, je begrijpt die dingen nog zoo -niet, maar oude kennissen in nieuwe omstandigheden, dat kan soms lastig -worden.« - -Nita ziet hem een oogenblik peinzend aan, als zocht ze de verklaring -zijner woorden, dan—met de naïveteit, die zoo nadeelig werkt op -Gustaaf’s humeur: »’t Is zoo, ik begrijp die dingen niet, maar -misschien wil je het mij uitleggen?« - -»Neen, dat kan ik niet!« roept hij ongeduldig. Maar straks, als ze hem -vragend blijft aanzien: »Kom, Nita, dat begrijp je nu toch ook! Stel je -voor, dat hij hier de positie had ingenomen van vroegere heeren -onderwijzers!« - -Nu heeft ze begrepen. Dat bewijst de plotselinge schrik waarmee zij de -oogen tot hem opheft. - -»Je zoudt hem toch niet verloochend hebben, niet waar? De vriend van je -jeugd! Zeg, Gustaaf?« - -Ze is haastig overeind gerezen en op hem toegetreden; ze heeft zijn -hand gevat en ziet hem in ’t gelaat. Hij laat haar die hand, maar wendt -het hoofd af; ’t is of ze met haar ernstige diepe oogen op de bodem -zijner ziel wil lezen. - -»Natuurlijk niet,« zegt hij eindelijk; »dwaas kindje! Om je zoo iets in -’t hoofd te halen!« En na een kleine pauze: »Weet je wel dat mevrouw -Van Waliënhove het niet zeer vriendelijk opneemt, als men beleefdheden -bewijst aan de gouverneurs?« - -»Maar daar storen wij ons niet aan! Mevrouw Van Waliënhove kan véél, -maar, niet waar? mijn man overhalen tot iets onedels, dát kan ze niet!« - -»Iets onedels... je gebruikt ook dadelijk zulke groote woorden. Dat -moet je niet doen, kindlief, aan een hof. We hebben hier, onder ons, -voor zulke zaken veel zachter termen. Enfin, ik ben blij—om zijnentwil -vooral,—dat Van Beevelant dadelijk op zoo’n piedestal gezet is... ’t is -grappig om te zien wat één woord in zoo’n toestand een verandering -brengen kan, als dat woord maar rolt van machtige lippen. De laatste -gouverneur was ook een aangenaam mensch, een man van studie, van meer -dan gewone kennis; niemand nam eenige notie van hem. Hij is weggegaan, -zooals een knecht weggaat, onopgemerkt: zijn opvolger komt, mijnheer -Van Waliënhove spreekt,—en heel Buitenzorg schijnt nog maar één wensch -te kennen en die is, beleefdheden te bewijzen aan mijnheer Van -Beevelant.« - -»Vind je dat grappig, Gustaaf? Ik vind het treurig.« - -Hij ziet haar aan met zijn cynisch lachje. »Nita, Nita, wat moet ik -hooren? Onthoud je mijn lessen in de levensphilosophie zoo slecht? Heb -ik je niet gezegd dat, als men in deze kringen wil verkeeren, men de -dingen van de belachelijke zijde moet beschouwen, om niet te bezwijken -van ergernis?« - -»Ik vrees dat ik niet erg vatbaar ben voor wereldwijsheid,« zegt ze met -een zucht. - -Hij strijkt haar de blonde lokken van het voorhoofd. »En ik doe -eigenlijk dwaas met er je vatbaar voor te willen maken.... Kom, denk er -niet meer over en zorg dat onze vriend een lekker kop thee vindt. Dan -ga ik een fijne flesch halen.... Waar zijn de sleutels?« - -»Laat het een erge fijne zijn,« fluistert Nita, terwijl ze hem haar -mandje toereikt. - -»En dat waarom? Om het voorbeeld van de Buitenzorgers te volgen?« - -»Neen. Om het weer goed te maken, als er soms een oogenblik minder -vriendelijke gevoelens in je hart zijn geweest.« - -Straks, als ze met haar toebereidselen gereed is, steekt mevrouw -Verschuere den arm door dien van haar echtgenoot. - -»Kom, willen we hem tegemoet gaan? Het is zoo’n heerlijke maneschijn en -zoo stil.« - -Ja, het maanlicht op de groote gazons aan weerszijden van den weg, die -naar het paleis voert, is heerlijk en in de bosschages, de ze omzoomen, -is het stil, maar niet van de groote stilte die straks zal dalen. - -Nog dringt het verwijderd gewoel der stad door tot in den Plantentuin, -nog zijn de spelende hagedissen niet tot rust, nog weerklinkt de kreet -der nachtvogels, nog komt uit de open woonhuizen in den omtrek muziek -en zang, kinderlach en vriendengepraat. - -Als ze Frans van Beevelant tegemoet treden, arm in arm, roept hij hun -reeds van verre toe: »Gelukkige luidjes, op een avond als dezen niet -alleen te zijn!« - -»Tot die gelukkige luidjes behoort u van dit oogenblik af aan ook!« -zegt mevrouw Verschuere en reikt hem de hand met die kinderlijke -goedhartigheid, die haar zoo onweerstaanbaar maakt, »en zult u kunnen -behooren zoo dikwerf u ons komt opzoeken.« - -»Laat dat heel dikwerf zijn, Frans,« zegt Verschuere. - -Weldra zitten ze rondom de theetafel. - -»Ik kom u de groeten brengen van Bloemduin,« spreekt de bezoeker. - -»Van Bloemduin?« herhalen beiden. - -»Ja, ik ben er even heen geweest vóór mijn vertrek. Ik dacht dat jullie -het prettig zoudt vinden, als ik de familie pas van aangezicht tot -aangezicht had gezien.« - -»Dat is... daar herken ik je aan, Frans. Weet je wel, dat je mijn vrouw -daar een enorm plezier mee hebt gedaan? Niet waar, Nita?« - -Mevrouw Verschuere zegt niet veel; ze heeft alleen haar gelaat gekeerd -naar den vriend, en ofschoon het een lastige reis geweest is, die reis -naar Bloemduin, vindt hij zich ruim beloond voor zijn moeite. Maar nu -heft ze de oogen op naar haar echtgenoot en hij weet dat ze denkt aan -het gesprek daar straks gevoerd; en meer dan daar straks haar naïeve -vragen hem in verlegenheid brachten, doet het nu haar ernstige, zacht -verwijtende blik. - -»En hoe maakten ze het?« vraagt hij haastig. »Was alles wel? De tantes? -En de oude lui?« - -»Uitstekend. De tantes schenen me nog iets ouder geworden ofschoon ik -niet had gedacht dat dit mogelijk was. De oude lui zagen er best uit. -Alleen, ze misten hun kleintje erg! Ja... ’k begrijp wel, Verschuere; -ik zou het ook niet hebben overgebracht, maar ik kreeg de boodschap -mee: - -»»Zeg haar, dat we ons kleintje erg missen; zeg haar, dat er geen dag -voorbijgaat, waarop we haar niet terugwenschen in ons midden.«« - -»Och, ik wist het zonder dàt wel,« fluistert Nita nauw hoorbaar. - -»En waar vond je hen?« roept Verschuere haastig. »In de tuinkamer -zeker? En hoe maakt onze lieve zus Corrie het? En was Jan niet gelukkig -met zijn doctorstitel? En is het al bepaald wanneer ze gaan trouwen?« - -Maar vóór Van Beevelant op dien stroom van vragen kan antwoorden, -spreekt Nita weer: »Wie zei het? Papa?«... - -»Ja, maar mevrouw, ik bid u...« - -»Dat dacht ik wel...« fluistert ze, »arme lieve pa!... En was hij erg -bedroefd, toen hij dat zei... van zijn kleintje?« - -De heer van Beevelant is opgestaan; hij zag in den anderen hoek der -galerij een hangplant, die bijzonder zijn aandacht trok. - -»Nita, kom, wees verstandig!« en Gustaaf slaat zacht den arm om de -bevende gestalte. »Is dit nu niet wat overdreven, lieve?« gaat hij -zacht verwijtend voort. »Te schreien, omdat je toevallig hoort -uitspreken wat je toch vermoedde, ja wist? Kom, troost je: papa en mama -hebben hun andere kinderen.« - -»Maar ze missen me toch; ze missen hun kleintje,« snikt ze. - -»Niet zoo erg als ik mijn kleintje missen zou,« fluistert hij. - -Van uit den hoek, waar hij nog steeds nieuwe wonderen ontdekt aan de -belangwekkende plant, bespeurt Van Beevelant hoe een plotselinge glans -over het beschreid gezichtje komt, hoe de blos terugkeert, hoe de -tranen als door een tooverslag zijn weggewischt;—als hij ziet hoe ze -glimlacht, terwijl Gustaaf haar iets in het oor fluistert, acht hij het -bestudeeren der plant verder onnoodig. - -Nauwelijks is hij gezeten, of hij wordt bestormd met vragen, waarop hij -volstrekt niet bedacht was en waarvan hij enkele maar op goed geluk -beantwoordt; vragen, zooals een kind ze doet aan wie pas het ouderlijk -huis betrad, over kleinigheden, maar kleinigheden welke tot dusver voor -haar het leven uitmaakten. - -De bloeiende slingerplanten zich windend om de pilaren en in guirlandes -afhangend van het lage dak, vormen een doorzichtig gordijn voor -Agnita’s woning, maar als dat doorzichtig gordijn een chineesche muur -geweest ware, dan had ze niet meer volkomen de wereld rondom zich -kunnen vergeten, dan nu het geval was, terwijl Van Beevelant vertelde -van die andere wereld, haar thuis. - -De thee is weggenomen, de oude wijn fonkelt in de glazen, en nu eerst -vindt Verschuere gelegenheid zijn vriend te vragen naar de betrekkingen -welke hij zelf achterliet. - -Zijn antwoord is een onderdrukte zucht. Dan luidt zijn wedervraag: »Hoe -zou het gaan? Wat kan de toestand zijn van een familie, die op één dag -de plannen en illusies van vijf-en-twintig jaar den bodem ziet inslaan? -’t Is geen kleinigheid gepensioneerd te worden! Vraag dat de -oud-officieren en oud-ambtenaren in Holland maar eens!« - -»Geen kleinigheid vooral, om van het mager pensioentje te gaan leven, -juist op het oogenblik dat het volle traktement zoo noodig zou zijn om -de opvoeding, begonnen in de verwachting van dat traktement en daarnaar -geregeld, te voltooien. Toch, mama is moedig genoeg; de meisjes doen -haar best... Werkelijk, het zou niet zoo treurig behoeven te zijn als -het in den laatsten tijd was, wanneer papa er maar toe komen kon, zijn -lot wat geduldiger te dragen.« - -»Zulk een lot geduldig dragen! geen wonder waarachtig dat hij het niet -kan!« roept Verschuere. »De kranigste officier van de armée te zijn, op -het punt te staan gouverneur van Atjeh te worden, genoemd te worden als -de aanstaande legerkommandant, en dan te worden getroffen door zoo’n -ellendigen kogel, die even goed wat hooger of lager had kunnen komen, -en nu het te moeten aanzien hoe anderen je plaats innemen... Geen -wonder dat hij zulk een lot niet geduldig dragen kan!« - -»Je hebt gelijk, ’t is hard. Ik, die het alles zoo van nabij gezien -heb, zal de laatste zijn om het tegen te spreken. Maar hij behield nog -zooveel; de herinnering aan een eervolle militaire loopbaan, -belangstelling in alles wat het leger betreft, het talent om zijn -denkbeelden kenbaar te maken in zijn geschriften.« - -»Dit neemt niet weg dat zijn carrière gebroken is. En wat troost een -man dáárover?« - -»De liefde van vrouw en kind!« spreekt een stem, die nu méér dan ooit -als muziek klinkt. - -»Denk je dat, Nita?« vraagt Verschuere zacht. Dan knikt hij haar toe, -alsof ze een kind ware, nog niet in staat om de treurige waarheden des -levens te bevatten, en keert zich tot Van Beevelant. - -Er is maar een enkel woord noodig om den schat van herinneringen, in -beider hart bewaard, aan het licht te brengen. Ze hebben naast elkaar -gewoond in het kampement te Magelang, toen hun beider vaders nog jonge -kapiteins bij het indische leger waren, en nooit is eenig kampement -meer geplaagd door twee ondeugende jongens. Ze zijn toevallig terecht -gekomen op dezelfde school in Haarlem, en nooit heeft men op een school -zoo goed geleerd, niets te zeggen ten nadeele van Indië, dan toen zij -daar de eer van Indië ophielden en desnoods met de vuisten verdedigden. -Zij kwamen te zamen aan de akademie, en wie hen daar kenden, ’t zij -professoren of studenten, die spraken zelden meer over de -»achterlijkheid« van indische jongelui. - -Eindelijk breekt Nita den stroom van grappige verhalen en jolige -herinneringen af. - -»Vertel me eens, hoe gaat het met uw zuster Louise? Is ze weer geheel -hersteld?« - -»Ze is beter, veel beter dan toen u haar ontmoette, maar ze kan maar -niet weer op krachten komen. De doctoren rekenden op den zomer; ze zou -dan eens een reisje gaan maken, een zachter klimaat opzoeken... ik hoop -er het beste van. Maar Verschuere zal u wel eens gezegd hebben welk een -vroolijk, prettig gezin het onze vroeger was... Mijn arme zuster moet -zich van jongs af de toekomst gedroomd hebben als vrouw en moeder... -soms vraag ik me af, of het haar niet te zwaar valt afstand te doen van -al datgene wat ze thuis heeft leeren beschouwen als het beste wat de -wereld geeft.« - -»Arm kind!« fluistert Nita. - -»Ja, wel arm kind! Om u de waarheid te zeggen heb ik met haar meer -medelijden dan met papa; zij is nog zoo jong! En voor haar is de -carrière—om het zoo eens te noemen—niet minder gebroken dan voor hem. -Was ze in Indië gebleven, dan had ze een keus kunnen doen uit de beste -partijen; daar op ons dorpje zal ze geen echtgenoot vinden naar haar -smaak. Ze weet dat en ik vermoed dat het haar een teleurstelling is. -Dit moet ik tot haar eer zeggen, ze houdt zich goed. Zij is wel niet -zóó vroolijk meer als vroeger, maar altijd blijmoedig, opgewekt; de -steun van moeder, de vraagbaak voor de jongeren...« - -»En de lievelingszuster van haar broer.« - -»Ja... ofschoon in den laatsten tijd... je moet weten, ze keurde mijn -plan om deze betrekking te gaan vervullen niet goed. Ze vond dat ik -mijn positie niet mocht opofferen.« - -»Misschien had ze daarin niet geheel ongelijk.« - -»Dunkt je dat? De positie van een doctor in de letteren?« - -»En meester in de rechten.« - -»Nu, ja, wat hielp me dat? Wat kon ik doen in Holland. Dat vraag ik je! -Me neerzetten als advokaat en wachten of ik praktijk zou krijgen—wat ik -het liefst gedaan had—daar had ik geen geld voor. Een postje als -rechterlijk ambtenaar in een provinciestadje vragen en jaren rondloopen -op zes- zevenhonderd gulden? Levenslang docent blijven, wat me nu al -zoo verveelde?« - -»Ik beken,« zegt Verschuere, »de vooruitzichten, die je daar noemt, -zijn niet schitterend, maar is het niet wel eens in je opgekomen, dat, -waar je je nu mee bezighoudt, beneden de waardigheid is van iemand, die -door bekwaamheid en talenten recht had op elke betrekking?« - -»Integendeel. Ik vind deze bezigheid in het geheel niet zoo min. Van -twee jongens, door geboorte en fortuin geroepen om eenmaal in ons land -een rol te spelen, bruikbare mannen te maken, dit zou in mijn oog -geenszins beneden mijn waardigheid zijn, ook al had ik de bekwaamheden -die je me toedicht. Goed begrepen, breeder opgevat dan de gewone -onderwijzer dat misschien doen zou, is het een grootsche taak. En ik -wil je wel bekennen dat ik, in plaats van te vinden dat ik er te goed -voor ben, me dikwerf afvraag of ik er wel voor berekend ben.« - -»’t Is zeker dat de manier waarop mijnheer Van Waliënhove je heeft -ontvangen en de plaats, die hij je heeft aangewezen, veel doet om je -positie te releveeren.« - -»O, ik weet, Verschuere, dat gouverneur te zijn bij de zonen van -mevrouw Van Waliënhove geen sinecure is; ik heb dat in deze weinige -dagen reeds ondervonden.« - -»Ik vrees dat u van dien kant weinig steun kunt verwachten,« zegt -Agnita, »maar ofschoon men het, zoo oppervlakkig gezien, niet bemerkt, -après tout is de gouverneur-generaal het hoofd en zult u met hem te -rekenen hebben; hij geeft zijn vrouw veel toe in kleinigheden, maar in -groote kwesties handelt hij geheel volgens eigen inzicht.« - -»Ik ben blij dat te hooren, te meer daar ik een anderen indruk gekregen -had en dacht dat mijn werk zoo goed als nutteloos zou zijn. En ik zou -zoo graag willen slagen! Ik zou zoo graag het vertrouwen, dat me -geschonken werd, mij willen waardig maken. Het was hoog tijd dat er een -verandering kwam in den bestaanden toestand, maar ik heb goede -verwachtingen van mijn leerlingen, en als het me gelukken mag die -vlugge, heerlijke jongens in het goede spoor te brengen, dan zal ik de -overtuiging hebben, dat ik niet alleen geen min baantje bekleed, maar -even nuttig ben als de hoogstgeplaatste ambtenaar in Indië.« - -»Nu, dat is wat sterk, dunkt me.« - -»Dat schijnt het, ja. Maar heeft Zijn Excellentie niet vóór alles -kalmte noodig en gemoedsrust? En zou ook de beste van zijn ambtenaren -hem die kunnen schenken, zooals ik dat kan door hem de zorg over zijn -jongens te ontnemen, de zorg die hem zoo zwaar gedrukt heeft in den -laatsten tijd?« - -»Waarlijk,« roept Verschuere, half spottend, half meegesleept door den -ernst waarmee zijn vriend spreekt, »als ik niet eerste -gouvernements-secretaris was zou ik wenschen mijnheer van Waliënhove’s -gouverneur te wezen!« - -Maar al kan hij Van Beevelant’s geestdrift niet deelen, het is hem goed -weer samen te zijn met den vriend zijner jeugd. Weldra komen ze op -andere onderwerpen. Agnita geniet; want uitgelokt en opgewekt door het -helder oordeel en den logischen zin van den bezoeker, viert ook Gustaaf -zijn vernuft bot. Het is lang na middernacht als ze hun gast uitgeleide -doen; tot tweemaal toe keert deze in het helder maanlicht met hen terug -naar het hek hunner woning, en tot tweemaal toe loopen ze langzaam met -hem tot aan den ingang van het paleis. - - - - - - - -VIII - -IN DE WITTEBROODSWEKEN. - - -»Zoo vroeg terug? Dat is een meevallertje. Kom binnen.« - -Maar de heer Verschuere schijnt den vriendelijken welkomstgroet zijner -vrouw niet te hooren, zoo min als haar uitnoodiging om het boudoir te -betreden, dat ze daareven, verheugd over zijn onverwachte thuiskomst, -zoo haastig verliet. Werktuigelijk stapt hij door naar de -achtergalerij, werpt zijn hoed op tafel en begint staande: - -»Ik ben even uit mijn werk geloopen, maar ik moet dadelijk terug. ’t -Was maar om je iets te zeggen dat geen uitstel lijden kan. De familie -Hagen logeert hier tot aanstaanden Donderdag; ze zijn op reis naar -Sindanglaya, waar ze een maand denken te blijven.« - -»Zoo? Maar waarom moet ik dat weten?« - -»Wel, omdat wij ze bij deze gelegenheid een beleefdheid moeten -bewijzen. Van avond zal er muziek gemaakt worden op het paleis; je -weet, Gertrude Hagen zingt en de oude heer is een groot liefhebber van -viool... Ze hadden alleen nog morgenavond vrij en ik heb hen gevraagd -dan bij ons te komen dineeren.« - -»Bij ons te komen dineeren? Morgen avond! ’t is toch niet waar?« - -»Hemel, kind, daar behoef je niet zoo van te ontstellen! Hij is een -alleraangenaamst mensch en mevrouw de liefste, de meest -gedistingeerde...« - -»Maar een diner! Morgen avond!« - -»Wel neen, geen diner! Op zijn hoogst tien of twaalf menschen. Laat -zien: drie Hagens, twee...« - -»Tien of twaalf menschen! Je praat er maar over of het niets is! -Gustaaf... ik zal nooit durven!« - -»Je moet durven,« spreekt hij streng. - -»Alles zal mislukken,« fluistert ze, meer in zich zelve dan tot hem. -Maar hij heeft haar gehoord. - -»Integendeel, alles zal in de uiterste puntjes zijn,« zegt hij op een -toon die geen tegenspraak duldt. - -»Morgen avond, zeg je? Morgen avond! Onmogelijk!« - -»Onmogelijk!« herhaalt hij. En dan klinkt toornig de vraag: »Agnita, -wat beteekent dàt nu?« - -»Je moet niet boos worden,« brengt ze snikkend uit, »maar wezenlijk...« - -»Ja, ik word wèl boos. Wat! Ik kies me een vrouw, wier moeder en -getrouwde zusters perfekte huishoudsters zijn; een meisje, dat gewoon -is thuis de keurigste dineetjes te helpen aanrichten; ik geef schatten -uit voor mijn inboedel, ik houd er goedangs vol blikken en wijnen op -na; ik heb een groot huis, een stoet van bedienden; zou men nu niet -meenen, dat als iemand er op was ingericht om menschen te kunnen zien, -ik dat zijn moest? Jawel! de eerste keer de beste dat ik een paar lui -ten eten wil vragen, roept men mij toe: »Onmogelijk.«« - -Berouwvol is reeds zijn vrouw hem ter zijde getreden. - -»Je bent in je recht, Gustaaf. Ik had niet van onmogelijk moeten -spreken. En ik zou het ook zeker nooit gedaan hebben, als het wat -minder onverwachts gekomen was. Je hebt gelijk, daarvoor heeft mama -zich niet zooveel moeite gegeven, opdat haar dochter bang zou zijn om -een paar gasten te ontvangen.« - -»Zoo mag ik het hooren.« - -»Ik beloof je, ik zal mijn best doen. Je weet dat het geen onwil was... -niet waar, daarvan ben je overtuigd?« - -Weinige oogenblikken later zitten ze samen op de causeuze in haar -boudoir. - -»Komaan, kindlief, kijk nu niet zoo angstig. Ik ben te driftig geweest, -dat beken ik, maar daarom behoef je me nu niet een gevoel te geven -alsof ik een tiran was, een vrouwenbeul!« - -Straks, als weer een glimlach het ontstelde gezichtje komt verhelderen, -gaat hij voort op dien ernstigen toon vol overredende kracht, waarmee -hij zijn betoogen ingang doet vinden ook bij minder gewillige hoorders -dan Agnita. - -»Kind, waarvoor denk je toch dat ik de beste jaren van mijn leven hier -in Indië doorbreng? Je weet dat ik het niet bepaald noodig heb, zelfs -op het oogenblik niet, terwijl de tantes ieder voor zich me tot -erfgenaam maken, zoodat ik ook niet voor een pensioen behoef te zorgen; -je weet, dat ik ook in Holland een bestaan zou kunnen vinden. Waarvoor -denk je dan dat ik hier ben?« - -Ze ziet op naar zijn gelaat. Dan, als had ze het antwoord daar gelezen, -spreekt ze: »Om het ver te brengen in de wereld!« - -»Juist! Om het ver te brengen in de wereld! Daar streef ik naar! -Daarvoor heb ik nu tien jaar gewerkt en zal ik misschien nog twintig -jaar werken. Daarheen zijn al mijn gedachten gericht; daarheen keeren -zich al mijn wenschen, al mijn verlangens; daarvoor leef ik.« - -»Daarvoor toch niet alleen, is ’t wel, lieveling? Neen, dat weet ik -beter. Maar denk je dat het mogelijk zijn zou...?« - -»Waarom niet? Ben ik minder dan het meerendeel van hen die me zijn -voorgegaan? Heb ik geen goede hersens, geen sterk gestel, geen -kolossaal werkvermogen, geen ijzeren wilskracht en—wat misschien meer -is dan dit alles—geen machtige protectie?« - -Zooals hij daar tegenover haar staat, met dien vastberaden trek op het -mannelijk gelaat, met dat ernstig voorhoofd, die oogen, fonkelend van -geestdrift, schijnt hij haar een reus, sterk genoeg om al de draken, -die het betooverd kasteel der fortuin tegen hem mochten willen -verdedigen, te verslaan. - -»O, je begrijpt, ik zou de laatste zijn die er aan twijfelde. Maar je -moet niet vergeten hoeveel er noodig is.« - -»Ja, heel veel! Onder meer een vrouw, bezield met dezelfde gevoelens -als ik, een vrouw ten allen tijde bereid mij bij te staan in het -streven naar het groote doel, een vrouw, die wat durft, wat kan, een -vrouw voor wie het woord onmogelijk niet bestaat, als aan den -vice-president van den Raad van Indië een diner moet worden -aangeboden...« - -»Laten we het menu opmaken, Gustaaf,« roept ze half beschaamd, half -lachend. - -»Zoo mag ik het hooren. En, Nita, van dit oogenblik af aan beschouw ik -je als een ingewijde. Antwoord me, lieve, wil je niet beproeven om iets -meer voor me te zijn dan een lief, bekoorlijk kind? Wil je mijn trouwe -reisgezellin wezen, die met me afgaat op hetzelfde doel?« - -Er is groote bekommernis in de oogen, die ze vol ernst naar hem -opslaat. »O Gustaaf, ik vrees dat je je in mij vergist hebt... ik vrees -dat je een andere vrouw hadt moeten kiezen; ik ben zoo weinig -eerzuchtig!« - -»Als je me lief hebt, zul je het worden om mijnentwil!« - -»Als ik je lief heb!... Maar het is juist omdat ik je liefheb, dat al -die grootsche plannen, die stoute wenschen me beangstigen, Gustaaf; het -voornaamste is toch gelukkig te zijn, niet waar? Nu, ik kan niet -gelooven dat grootheid of eer geluk aanbrengt.« - -»Dat komt omdat je nog zoo jong bent. Met elk jaar dat je ouder wordt, -zul je leeren inzien hoe het bezit van macht... Maar ons menu! We -hebben geen tijd te verliezen. Geef mij je potlood... of zal ik het -maar geheel aan Cavadino overlaten?« - -»Cavadino?« - -»Ja, ik wilde hem telegrafeeren dat hij morgen met den laatsten trein -een diner voor twaalf personen zendt. Hij heeft dat dikwerf voor me -gedaan toen ik nog célibatair was—en altijd uitstekend. Maar toen kwam -hij met zijn staf mee en zorgde voor alles. Dat is nu onnoodig, niet -waar? Je zult zeker liefst zelve het arrangeeren van de bloemen en het -dekken der tafel op je nemen? Ook moeten de bedienden—dat spreekt van -zelf—de gerechten warm maken, de aardappelen koken en...« - -»O man!« roept ze verrukt, »hoe gemakkelijk! Had je me dat dadelijk -gezegd! Ik dacht dat ik alles zelve moest klaar maken!« - -»Wat een idée! Je zoudt doodaf zijn. Neen, er is niets onaangenamer dan -lekker te eten terwijl de gastvrouw, rood van overspanning, naar adem -hijgt; ik wil dat je het hart van den vice-president morgen steelt, en -je zoudt niet op je dreef zijn, als je er voortdurend over moest denken -of dit of dat gerecht wel gelukt was...« - -»Vergeef me, Verschuere! Nu begrijp ik pas hoe mijn tegenspraak je -moest hinderen... terwijl je alles doen wilde om het me gemakkelijk te -maken!« - -»Goed, goed, kindlief! Neen, nu niet... Straks, als ik thuis kom, zal -ik met mijn kleine rebel afrekenen. Ik verzend dus het telegram. Jij -zorgt voor de invitaties en de rest? Tot straks!« - -»Tot straks! Ik zal mijn best doen, hoor! Je zult over me tevreden -wezen.« - -»Als mijnheer en mevrouw Hagen het maar zijn; dat is van meer belang!« - - - - - - - -IX - -EEN DINER MET EEN GAPING. - - -De gevreesde avond brak aan. En als iets mevrouw Verschuere had kunnen -doen vergeten, dat er over weinige minuten gedineerd moest worden in -haar huis, aan haar tafel, dan zouden het de genoodigden geweest zijn; -immers het was een uitgelezen gezelschap, volkomen geschikt om een -eerstbeginnende in de kunst van recepieeren op haar gemak te zetten. - -Voelde de heer Hagen, toen hij zijn gastvrouw den arm bood hoe het -handje, dat ze op dien arm legde, beefde? Zag mevrouw Hagen hoe angstig -het gezichtje stond, toen ze tegenover elkander plaats namen? Zooveel -is zeker, dat de eerste zich haastte haar mee te deelen, hoe hij altijd -gaarne de uitnoodiging voor een dineetje aannam—al was het eten voor -hem geheel bijzaak—omdat men nergens zoo gezellig praten kon als aan -tafel; dat de tweede haar toeknikte met een bemoedigend knikje, alsof -ze reeds vooraf de verzekering wilde geven dat—mocht het een of ander -in de war loopen—zij de laatste zijn zou om het kwalijk te nemen. - -Maar het scheen dat er niets in de war zou loopen. De jonge vrouw met -haar kindergezichtje had wel weinig ervaring, maar zij bezat den -kieschen takt, dien men van eene beschaafde moeder overneemt; daarbij -gaf zekere schroom, zoowel in haar manieren als in haar wijze van -spreken, haar een eigenaardige bekoorlijkheid. - -De eetzaal, de tafel, de bloemen, het toilet der gastvrouw, waren elk -op zich zelf een bewijs van haar goeden smaak en de heer Hagen, een -kenner, keek met innig welgevallen rondom zich. De bediening was vlug -zonder druk te wezen, de soep bleek overheerlijk, de pasteitjes, die op -de soep volgden, waren kunstgewrochten. - -Verschuere, niet zoo kalm als hij wel wilde schijnen, zag de -tevredenheid van zijn gasten en voelde zich beter, at zijn soep en werd -rustiger, proefde zijn pasteitje en zegende Cavadino, hoorde hoe aardig -Nita zich met den heer Hagen onderhield, en lachte haar toe met een -blik zoo vol waardeering, dat de hartklopping, die haar plaagde, -onmiddellijk bedaarde. - -Van nu af begon hij meer aandacht te schenken aan zijn buurdames. Aan -de eene zijde had hij mevrouw Paerel, een vroolijk dikkertje van even -dertig. De directeur van ’s lands plantentuin bezat het voorrecht haar -zijn gade, zeven alleraardigste dikke jongentjes het nog grooter -voorrecht haar hun moeder te noemen. Ze zou even beminnelijk en zeker -amusanter zijn, wanneer ze niet altijd zoo overstroomende was van -teederheid voor haar achtdubbelen schat; immers ook de aardigste vrouw -schijnt langdradig als ze over haar kroost spreekt, voor ongehuwden -omdat ze oningewijden zijn, voor getrouwden omdat ze popelen van -begeerte om over hun eigen wonderkinderen te beginnen. - -De gastheer kende haar zwak en bracht haar zonder dralen op het -geliefkoosd onderwerp, in de hoop dat, als ze het met hem in het breede -behandeld had, het zijnen gasten bespaard zou blijven. Reeds was de -groote parel verklaard te zijn van het zuiverste water, reeds waren de -kleinere parels aangeduid als kostbare sieraden in de kroon hunner -moeder, van twee nog kleinere met vochtigen blik getuigd dat ze -onschatbare schatten waren, toen de geduldige toehoorder een blik -opving van Mingo. - -Die blik boeit Verschuere met toovermacht, ook terwijl mevrouw Paerel -het pareltje bespreekt, dat frappant op het portret van Victor Hugo -gelijkt. - -»’t Is te hopen,« zegt de gastheer vaag en staart naar Mingo, die zich -nu niet meer bepaalt tot kommervolle blikken, maar ze vergezeld doet -gaan van mondverdraaiingen, het uitspreken voorstellend van een -woord—zeker van vreeselijke beteekenis. - -Eindelijk is ook de Victor Hugo in spé afgehandeld en Verschuere, die -zich hersteld heeft, slaakt een zucht van verlichting bij de gedachte -dat het de laatste was. - -Maar een moeder vertelt zich niet. - -»Wat nu mijn allerjongste betreft...« - -»O mevrouw, dat is nog een pareltje in de schelp.« - -»Neen, zeg dat niet. Hoewel pas zeven maanden...« - -Maar Verschuere vindt dat het tijdsverloop tusschen croquetjes en visch -reusachtige afmetingen begint aan te nemen en met een: »Neem me niet -kwalijk, mevrouw! een oogenblikje,« wenkt hij Mingo. - -Nauwelijks is deze genaderd, of hij bijt hem toe: »Di mana ikan?« [3] - -Mingo fluistert zijn meester iets toe. Het gelaat van den meester wordt -eerst rood, dan bleek; radeloos slaat hij den blik rondom zich; dan -laat hij hem vol verwijt op zijn vrouw rusten. - -Maar mevrouw Verschuere merkt dat niet op. - -Geheel gerustgesteld door het waardeerend knikje van zooeven, heeft zij -zich met de zorgloosheid der jeugd overgegeven aan het genoegen van te -luisteren naar haar beide buren en op dit oogenblik meer bijzonder naar -den heer De Bruining, die één glas wijn gebruikt heeft en in de periode -van den vogel verkeert. - -»Wat is er gaande, Verschuere?« vraagt de heer Hagen, aan wiens -scherpen blik niets ontgaat. »De visch niet pluis? Nu, kom er maar voor -uit. Dat is tegenwoordig aan de orde van den dag.« - -»Neen,« stamelt Verschuere, »dat is het niet.« - -Het benauwde stemgeluid waarmede dit gezegd wordt, wekt de huisvrouw -uit haar droom: ze ziet op naar het gelaat van haar man en weet dat -alles verloren is. - -De gasten beginnen nu de een na den ander te bemerken dat er onraad -broeit; het wordt stil. - -»Kom, mijnheer Verschuere, wat het zijn moge, laten we er ons niets van -aantrekken,« stelt mevrouw Paerel voor. »Ik zal u zeggen, mevrouwtje, -wat we bij ons doen, als een gerecht mislukt: we gaan over tot het -volgende.« - -»Maar... dat kunnen wij niet!« roept Verschuere. - -»Kunnen we dat niet?« vraagt Agnita ontsteld. »Mijn hemel, Gustaaf, wat -is er dan?« - -En in de stilte, die nu volgt, klinkt het als een doodsmaar van -Verschuere’s lippen: - -»Je hebt de aardappelen vergeten!« - -De tijding is zoo onverwacht, het geval zoo ongewoon, dat niemand weet -wat te zeggen. Alleen mevrouw De Bruining behoudt haar tegenwoordigheid -van geest. Ze grijpt Mingo bij den arm, bijt hem in het oor: »koken! -dadelijk! uilskuiken!« En op haar wenk vliegen al de dienende geesten -Mingo achterna, de keuken in. - -Daar men elkaar niet durft aankijken, staart men in de ledige borden; -daarop heeft er eene algemeene broodverkruimeling plaats. - -Er is een lach, gul en welgemeend, een lach waarin geen zweem van -spotternij ligt, niets dan goedhartige pret over de dwaasheid dezer -wereld. In dien lach barstte de heer Hagen los; en het was niet omdat -de Raad van Indië het deed, maar omdat hij het zoo aanstekelijk deed, -dat allen met hem instemden. - -Te midden dier vroolijkheid kwam freule van Waliënhove op een inval, -zooals lieve meisjes soms invallen hebben kunnen. - -»Gertrude!« roept ze juffrouw Hagen toe, »is dit niet een wenk van de -Voorzienigheid? We waren straks zoo en peine over het duet, dat we -morgenavond zingen moeten zonder het nog een enkele maal samen te -hebben doorgezien. Zou mevrouw Verschuere ons willen veroorloven... ik -vrees dat we na den eten niet meer zoo gedisponeerd zullen zijn.« - -Als het bericht had weerklonken dat er een goudmijn ontdekt was in de -binnengalerij, hadden de gasten niet vlugger kunnen opspringen om er -zich heen te begeven. - -De vleugel staat opengeslagen; men schaart zich in het rond; de beide -frissche meisjesstemmen heffen het duet aan; niemand schijnt meer aan -dineeren te denken, niemand dan de Verschuere’s, wie de oogenblikken -minuten, de minuten uren schijnen, niemand dan mevrouw De Bruining, -die, zoodra ze het onbemerkt meent te kunnen doen, wegrent, om weldra -met haar zijden japon door de keuken te slieren, rechts, links, overal! -nu eens een aardappel grijpend, dan weer een mes, om eindelijk, als ze -de onmogelijkheid heeft ingezien van beiden tegelijk in handen te -houden, zich te bepalen tot het beurtelings uitschelden, vermanen en -prijzen der acht schillers en schilsters. Zij belooft ze ongehoord -groote geldsommen voor het ondenkbaar geval dat ze de aardappelen -binnen twee minuten op tafel brengen. En wel niet binnen twee minuten, -maar toch vrij spoedig, namelijk juist als de jonge dames in edele -zelfopoffering ten derde male het duet willen beginnen, komt Mingo met -het zoo vurig begeerde »soedah«. - -In vroolijken optocht trekt men weer naar de achtergalerij. De visch is -als door een wonder goed gebleven; de aardappelen blijken er niet -minder om, dat ze zoo haastig gekookt werden; daarbij zijn al de -volgende gerechten keurig voorgediend en smakelijk toebereid; de wijnen -volkomen waardig zulke edele gerechten te besproeien, en het dessert -alles overtreffende wat Cavadino tot dusverre leverde op dit gebied. - -Een fijn diner is geen bijzonderheid op Buitenzorg, maar een diner, -waar zoo geestig verteld, zoo vermakelijk geschertst, zoo hartelijk -gelachen wordt als hier, blijft een uitzondering. ’t Is dan ook na -middernacht, lang over den gewonen tijd, als men uit elkaar gaat, en -nog is dit niet met volle toestemming van den heer Hagen, die, na een -laatst welgemeend compliment aan zijn bekoorlijke gastvrouw, slechts -noode achter de statige gestalte aanloopt, die hem reeds is -voorgezweefd naar het rijtuig. - -De anderen volgen nu spoedig hun voorbeeld, en als Verschuere de -laatste dame naar den wagen brengt, gaat mevrouw, die boven aan de trap -staan bleef, hem een paar treden tegemoet, den blijden glimlach, -waarmee ze hare vrienden groette, nog om de lippen. - -Maar is dit de joviale gastheer van daareven? Is dit Gustaaf, die den -geheelen avond zoo opgewekt, zoo hoffelijk was? die toornige man met -bewolkt voorhoofd, met saamgenepen lippen? - -Eenigszins ontsteld treedt ze achteruit. Hij gaat haar voorbij alsof ze -daar niet stond; regelrecht naar zijn kleedkamer, en het duurt een poos -voor ze den moed heeft hem daar te volgen. - -»Kleed je je nu reeds uit?« vraagt ze en legt een bevend handje op zijn -arm. »Willen we niet een oogenblik napraten?« - -Reeds heeft hij haar hand afgeschud. - -»Napraten?« barst hij los. »Napraten? Waarover? Over ons mislukt -diner?« en hij gooit zijn jas op een stoel en rukt zijn das los, alsof -elke band hem benauwde. - -»Mislukt? Maar Gustaaf! de menschen hebben zich uitstekend geamuseerd.« - -»Geamuseerd!« herhaalt hij met schamperen lach. »Geamuseerd! ja, dat -hebben ze zich! Daar kun je zeker van zijn. Het is een aardigheid die -ze niet elken dag zien vertoonen... een diner zonder aardappelen!« - -»Ze hebben het immers allen even goed opgenomen.« - -»Natuurlijk! Je hadt hun geen grooter pleizier kunnen doen. En niet hun -alleen. Wees overtuigd dat mevrouw Van Waliënhove morgen een pret heeft -van belang; wees overtuigd dat het binnen een paar dagen op Buitenzorg -en Batavia, op al de soirées, in al de societeiten, op al de -dames-ochtendvisites het praatje van den dag is. Neen, dáár kun je -zeker van zijn, dat het eerste diner van mevrouw Verschuere, het diner -zonder aardappelen, legendarisch zal worden in Indië!« - -»Hemel, Gustaaf, was het dan wezenlijk zóó erg?« - -»Ik weet niet of jij het erg vindt om belachelijk te zijn. Ik vind het -verschrikkelijk, ondragelijk, het ergste van alles!« - -»’t Was onhandig van me, maar... ik had toch mijn best gedaan... Zou je -’t me niet kunnen vergeven? Nu nog niet, dat begrijp ik wel, maar -morgen misschien, als je wat kalmer bent?« - -»Dwaasheid! ik heb niets te vergeven. We zullen beiden in ons huwelijk -wel eens fouten begaan. Als het maar niet dikwerf zulke fouten zijn, -Nita; want die zouden op den duur in staat zijn me razend te -maken—begrijp je dat niet?« - -Neen, ze begreep het niet. Ze begreep niet hoe het oordeel van vreemden -hem zoo aan het hart ging dat hij haar, die hij liefhad, er voor kon -grieven. - - - -Met klokslag vijf wordt Verschuere gewekt. Hij springt op als iemand, -die weet dat een taak hem wacht; den vorigen dag liet hij alles liggen -om zich geheel te wijden aan de ontvangst zijner gasten; nu moet de -achterstand worden bijgewerkt nog vóór het bureau-uur slaat. - -Het is bijna donker in het slaapvertrek, een enkele flauwe lichtstraal -slechts dringt door de jalouzieën, maar die lichtstraal valt op Agnita: -ze ligt naar hem gekeerd, het hoofd gesteund op de gevouwen handen, de -haren los gewoeld rondom het gezichtje, dat in die matgouden lijst nog -teerder, nog fijner schijnt dan gewoonlijk. Bij haar aanblik komt hem -de vorige avond voor den geest, hij hoort weer de bevende stem, die zoo -nederig smeekte om vergiffenis; hij voelt weer de kleine hand te -vergeefs de zijne zoeken; hij ziet weer die oogen naar hem opgeheven -met den angst van een kind, dat iets misdaan heeft, en hij vraagt zich -af, of hij het is geweest, die zich zoo wreed van haar afwendde. Hij -buigt zich tot haar, hij bespiedt op hare lippen den zoeten lach, -waarmede ze gewoon is hem te begroeten, hij vraagt een blik dier oogen, -waaruit een liefkoozing tot hem komt zoo vaak zij ze naar hem opslaat. -Als ze in dit oogenblik ontwaakt was, had hij haar op zijn knieën -kunnen smeeken om vergeving—maar ze ontwaakte niet, ze was zoo vermoeid -van het schreien—en hij kon niet wachten, de schrijftafel riep hem. - -Het was een ingewikkelde zaak waarover hij rapport moest uitbrengen, -kort en zakelijk zooals de gouverneur-generaal alle rapporten -eischte—een zaak, die van het oogenblik af dat ze aanhangig werd -gemaakt, hem veel belang inboezemde. Maar juist omdat hij er zich zoo -geheel had ingewerkt, juist omdat hij het vóór en tegen zoo nauwkeurig -gewikt en gewogen had, viel het moeilijk om al wat hij zeggen wilde te -besluiten in het kort bestek hem toegestaan. - -Echter, het gelukt—zooals trouwens zulke werkzaamheden hem altijd -gelukken. Als hij oprijst van de schrijftafel is het met de streelende -gewaarwording van een overwinnaar. Hij herleest de bladzijden, waarop -het ingewikkelde vraagstuk is opgelost op eene wijze, die het de -eenvoudigste zaak der wereld doet schijnen; hij geniet het glashelder -betoog, den gespierden stijl, de juiste woordenkeus of ze van een ander -geweest waren. Er zijn drie uren verloopen sinds hij voor de sponde -zijner gade stond, en in die drie uren heeft ze niet voor hem bestaan. -Hij bergt nu de dichtbeschreven pagina’s in zijn portefeuille, en het -hoofd vervuld van zijn werk, gaat hij naar de achtergalerij om haastig -zijn ontbijt te gebruiken. Als ze op het oogenblik dat hij uit Mingo’s -handen zijn hoed aanneemt te voorschijn komt, drukt hij haar een -vluchtigen kus op de lippen en gaat heen, zonder haar ook maar één -gedachte te wijden. - - - - - - - -X - -INVITATIES TEN HOVE. - - -Op de invitatielijsten, die de heer d’Hannecour zijn gebiedster -aanbood, werd achter sommige namen een kruisje geplaatst; dit kruisje -beteekende in de taal der barones: »alleen geschikt om te laten eten.« -De aldus geteekenden zou de kolonel niet gewaagd hebben ook maar te -noemen als er sprake was van een soirée, een soirée musicale, -littéraire, dramatique, amusante of hoe de veertiendaagsche avondjes -ten paleize heeten mochten; maar daar mevrouw Van Waliënhove niet -zuinig was met hare kruisjes en de intendant min of meer -verantwoordelijk werd gesteld voor het welslagen der soirées, werden -deze voor den armen man dikwerf kruizen in den waren zin van het woord. - -Wat de toehoorders betrof, die kwamen van zelf bijeen. De mijnheer die -zoo mooi viool speelde, bracht zijn drie bruine gansjes mee; de -geestige vrouw, onmisbaar voor de jeux d’esprit, haar goeden sukkel van -een man; de uitstekende pianiste had haar dooven papa bij zich; het -meisje dat zoo lief reciteerde, haar ongetrouwde tante... maar het was -niet genoeg dat er menschen verschenen, die geamuseerd wilden worden, -er moesten er ook zijn die amuseerden. En zij waren—als overal -elders—schaarsch te Buitenzorg. - -Bij de troepen, die te Batavia mooie opera’s komen bederven, zijn nu en -dan wel eens goede artisten; ook verdwaalt er soms een violist, -pianist, ja zelfs een enkele chanteuse, die jaren geleden in Europa wat -naam maakte, naar Indië: met hen was de intendant den koning te rijk. -Ze werden ten paleize ontboden en op zulk een avond had hij rust, -behoefde hij geen dilettanten te smeeken om hun medewerking; de -artisten deden al het werk, want daar de heer Van Waliënhove er op -gesteld was dat ze ruim gehonoreerd werden, eischte mevrouw waar voor -haar geld. - -Ze waren er echter slechts zelden. En dus bleef de kolonel steeds -zoekende naar nieuwe krachten; ja, hij hield er jonge luitenants op na, -die hem waarschuwden zoodra er iets van zijn gading was ontdekt. Dan -werd de barones onmiddellijk in kennis gesteld met het feit en het -duurde niet lang of de naam van de talentvolle persoon werd genoemd; -onder vele mindere bevoorrechten merkte men hem op; weldra kwam er zeer -toevallig een plaats open in Buitenzorg en hij werd aangewezen om die -plaats te vervullen. - -Wèl hem, zoo hij op de eerstvolgende soirée beantwoordde aan den roep, -van hem uitgegaan! Voor hem geen reizen of trekken meer, geen nadeelige -venduties of dure verhuispartijen: Buitenzorg was en bleef zijn -standplaats. Ongelukkig konden de dames d’Hannecour hun echtgenoot en -vader weinig tot steun zijn. ’t Is waar, mevrouw d’Hannecour had -indertijd wel aan voordrachten gedaan, maar zekere oude hoedendoos, -waarin een lauwerkrans bewaard werd, was het eenige wat van deze gave -restte; Victoire bespeelde de cither, doch toen ze eens een feest had -willen opluisteren, werd haar spel niet gewaardeerd, terwijl een poging -van Elmire, om zich in het lierdicht te onderscheiden, met niet bepaald -gunstigen uitslag bekroond was. Het eenige wat haar dus restte, was -dienst te doen als speurhond en dit deden ze met een ijver, die wel -eens wat benauwend worden kon voor de bewoners der residentie. - -Van dien ijver werd te haren tijd mevrouw Verschuere het slachtoffer. - -Op zekeren vóóravond overvielen haar drie van de jonge dames; haar -optreden was zoo onschuldig mogelijk en ze was er verre van daan, -eenige bedoeling te zoeken achter haar komst, toen ze op de vraag of -het dan nooit zou ophouden met regenen—de vraag, die in Buitenzorg -meest gedaan wordt ter opening van het discours—ten antwoord kreeg: -»Doet u ook aan de schoone kunsten, mevrouw?« - -Eenigszins verbaasd begon Agnita: »Als u wat bloemen maken en teekenen -zoo noemen wilt...« - -»O, teekenen!« riep nu Elmire minachtend, »daar heeft men niets aan.« - -»Hé, vindt u?« vroeg mevrouw Verschuere, weinig vermoedend waarin -Elmire’s minachting voor de teekenkunst haar oorsprong vond; »mij dunkt -juist, dat men er zooveel aan heeft.« - -»Toch veel meer aan muziek,« viel Julia in, »daar houdt de gouverneur -zoo van.« - -Nog begreep Agnita geenszins, waarom ze veel aan muziek zou hebben -omdat de gouverneur er zoo van hield. - -»U doet toch aan de piano?« vroeg nu Marianne. - -»Ja, zoo nu en dan,« stemde Agnita toe en ze had moeilijk anders kunnen -doen, daar men het gezicht had in de binnengalerij, waar de piano open -stond. - -»Wat een heerlijke aanwinst!« riep nu Victoire. - -»Wat zal mevrouw Van Waliënhove blij zijn!« juichte Elmire. - -»Nu, maar papa dan, papa zal opgewonden wezen!« lachte Marianne. - -»Ik begrijp niet recht...« - -»O mevrouw, wat treft dat goed... En mijnheer? Mijnheer doet zeker ook -wel aan...« - -»Aan muziek? Neen, hij kent geen noot.« - -»Maar hij doet aan bellettrie, niet waar? Ik vond dadelijk dat hij iets -over zich had of hij aan bellettrie deed. Is het niet zoo, Elmire? Heb -ik je niet gezegd: dat is een man voor bellettrie?« - -»Om je de waarheid te zeggen, dacht ik dat je hem voor het drama -bestemd hadt.« - -»Neen, dat was een idée van Marianne.« - -»Dat moet ik je tegenspreken, Victoire; mijn overtuiging was en blijft -tragedie.« - -Ten derden male beproeft Nita tusschenbeide te komen. - -»Tragedie? Verschuere voor tragedie? Lieve dames, ik begrijp hoe wij u -moeten tegenvallen en het spijt me verschrikkelijk, maar geloof me, -mijn man heeft geen tijd en ik... de geringe talenten, die ik heb, zijn -alleen geschikt om er mij zelve wat mede bezig te houden, niet om er de -soirées van mevrouw Van Waliënhove mee op te luisteren.« - -De meisjes waren diep teleurgesteld. Niet minder de vader. En toen hij -eenigen tijd daarna de lijst ontving voor het muziekavondje dat zou -gegeven worden, zette hij achter den naam Verschuere een kruis zóó vet, -alsof hij er al die teleurstelling in wilde uitdrukken. Groot was -echter den volgenden morgen zijn schrik: de barones stond vóór hem, de -booze zwarte oogen op hem gericht, den vinger uitgestrekt naar het -vette kruis, en vroeg op den haar eigen snijdenden toon wat dat -beteekende? - -»Alleen geschikt om te laten dineeren,« zei hij met een poging om zich -goed te houden. - -»Ik geloof dat dit aan mij te beoordeelen staat, kolonel.« - -»O zeker, mevrouw. Maar mijn meisjes hebben informaties genomen en...« - -»U zult wel zoo goed willen zijn den heer en mevrouw Verschuere een -uitnoodiging te zenden?« - -»Nog iets van uwe orders, mevrouw?« - -Wel krijgt de heer d’Hannecour van vrouwlief telkens de opdracht zich -toch maar niet boos te maken, wel herinnert hij zichzelven telkens dat -mevrouw Van Waliënhove’s ongenade in zijn geval gelijk staat met -pensionneering, maar niettegenstaande dit alles heeft hij oogenblikken, -waarin hij vindt dat het een »onaangenaam baantje« is dat baantje van -intendant—en dan kan hij zijn drift niet altijd meester blijven. - -»Dank u, op het oogenblik niet,« antwoordt mevrouw Van Waliënhove met -een kalmte, die bewijst dat zoo hij satire bedoeld heeft met zijn -vraag, dit voor haar verloren ging. - -Onder de genoodigden van dien avond werd, behalve de Verschueres, het -meest opgemerkt een jong officier, niet om zijn buitengewone -persoonlijkheid echter—hij was een officier als een ander—maar omdat -men niet gewoon was de gastvrouw beleefdheden te zien bewijzen aan een -tweede-luitenant van administratie. - -Het raadsel zou echter spoedig worden opgelost. - -Er was een huit-mains gespeeld, een bravourstuk, zooals de intendant er -altijd gereed moest houden, meer om de gasten tot zitten en de -gesprekken tot zwijgen dan om muzikale zielen in verrukking te brengen. - -Natuurlijk luisterde niemand. - -Toch had het zware werk meer toejuiching verdiend, maar misschien werd -de opgewondenheid getemperd door medelijden, medelijden met de -instrumenten, die—nog lang nadat het slotakkoord had -weerklonken—stonden te trillen en te zuchten van uitputting; medelijden -ook met de beploegers daarvan: ze maakten den indruk van nog maar één -begeerte te hebben op aarde: »hun rok uit te gooien« en ieder wist dat -die begeerte niet vervuld mocht worden. - -Op de huit-mains was een duet gevolgd, een duet van den heer en mevrouw -Paerel; ze deden in menig welmeenend gemoed den wensch opkomen, dat ze -in andere zaken eenstemmiger mochten wezen. - -En nu zou het raadsel van den tweede-luitenant worden opgelost: de man -was niet alleen tweede luitenant, hij was ook echtgenoot en wel -echtgenoot van een mooie jonge vrouw, in een misschien wat opvallend, -maar zeer smaakvol toilet, gekapt op een bijzondere manier, en in dit -gezelschap—anders wel geschikt om een nieuwelinge te intimideeren—zoo -volkomen op haar gemak alsof al die vreemden goede kennissen waren. -Deze jonge vrouw viel de eer te beurt zich op een wenk der barones aan -hare zijde te mogen nederzetten. - -»Wel, mevrouw te Leurse, hoe gaat het?« vraagt ze vriendelijk. »Reeds -uitgerust van de vermoeienis der reis?« - -»Dank u, mevrouw. Niet alleen uitgerust, maar ik verbeeld me dat ik me -nooit zoo wel, zoo frisch en vroolijk gevoeld heb als hier op dit -heerlijke Buitenzorg.« - -»Zoo, dat doet me genoegen. Dus ook zeker goed gedisponeerd?« - -»Wie zou niet goed gedisponeerd zijn in zulk aangenaam gezelschap? En -met het vooruitzicht op zooveel muzikaal genot?« - -»Niet alleen muzikaal genot, willen we hopen. Er zal toch ook wel iets -op ander gebied worden geleverd?« - -»Zoo waarlijk? Dat is nog een verrassing.« - -»Een verrassing? Voor u? Komaan, mevrouwtje, houd u zoo onwetend niet. -Of wilt u zich misschien eerst wat laten bidden?« - -»Ik mevrouw?« - -»Ja, u; er wordt stellig op u gerekend. Mijnheer d’Hannecour heeft het -u immers gevraagd?« - -»Dat heeft hij. Maar ik heb geweigerd,« spreekt de jonge vrouw, nu met -hooger blos en op vrij beslisten toon. - -Mevrouw Van Waliënhove richt zich op in haar causeuse, ze ziet de -spreekster zwijgend aan met haar doordringenden blik. - -»Maar heeft de kolonel u mijn antwoord niet overgebracht?« vraagt deze -zonder de oogen neer te slaan, zonder ook zelfs de minste verlegenheid -te doen blijken. De barones is niet gewoon dat men haar blijft -weerstreven, ook als ze iemand heeft aangezien met dien blik. - -»U is nog te kort in Indië, mevrouw, dan dat men u een onhandigheid ten -kwade zou mogen duiden...« - -»Het zou mij zeer spijten, mevrouw, wanneer ik een onhandigheid -beging...« - -»Waarlijk? Dan raad ik u aan toe te geven.« - -»Dat mag ik niet.« - -»Komaan, iedereen weet dat we een der eerste sterren van het hollandsch -tooneel in ons midden hebben, iedereen rekent er op, dat u ons het -genot niet zult onthouden—een genot zoo dikwerf aan het publiek -geschonken—van uwe gaven te bewonderen.« - -»Wezenlijk, mevrouw,« en er speelt een spottend lachje om den fraaien -mond, »wezenlijk, ik had niet durven hopen dat iedereen zoo volkomen -omtrent mij op de hoogte zou wezen.« - -»O, in Indië weet men alles. U moet denken, de kring van Europeanen -waarin wij leven is zoo klein.« - -»Dat blijkt;—maar hoe goed men overigens ook moge zijn ingelicht, op -één punt schijnt men nog in onwetendheid te verkeeren. En dat is nu -ongelukkig in deze het kardinale punt. ’t Is dat, toen ik het tooneel -verliet, ik mijn echtgenoot beloofde nooit weer in het publiek op te -treden.« - -»Ja, ieder onzer doet wel eens van die onvoorzichtige beloften,« zegt -mevrouw Van Waliënhove koeltjes. - -»’t Was geen onvoorzichtige belofte, mevrouw,« spreekt de ex-actrice -ernstig, »’t was een vast voornemen. En u zult mij zeker niet van dat -voornemen willen afbrengen?« - -»O neen, u hebt volkomen gelijk. Het is heel verstandig van u.« - -»Niet waar? Om een gelukkige vrouw te wezen moet men wat opofferen.« - -»Zeker, zeker. En dus, Buitenzorg bevalt u wel? Beter dan uw vorige -standplaats? U komt van Solo, meen ik?« - -»Ja, mevrouw.« - -»Dat is geen prettige plaats, is ’t wel?« - -»O neen! ik voor mij vond het een waar verbanningsoord. Allereerst -ontbreekt er, wat nu eenmaal bij Indië behoort, natuurschoon.« - -»En de conversatie?« - -»Och, om u de waarheid te zeggen, geloof ik dat men in de Vorstenlanden -geboren moet zijn om er smaak in te vinden.« - -»En—denkt u dat het u op Atjeh nog al bevallen zal?« - -»Op Atjeh?« herhaalt mevrouw te Leurse... »Op Atjeh?« - -»Ja, daar moet mijnheer immers binnenkort heen?« - -»Binnenkort? Ik dacht...« - -»Dat u altijd op Buitenzorg blijven zoudt?« - -»Niet altijd, maar toch...« - -»Nog heel lang. Ja.. ziet u... dat zou ook niet geheel onmogelijk -geweest zijn. U moet weten, de legercommandant vertelde me onlangs een -en ander; hij had u gehoord in Amsterdam en ik dacht toen zoo, dat met -uw talent... u een aanwinst zijn zoudt... Maar mevrouwlief, u is -heelemaal bleek geworden! Wat zijn die officiersdames toch allen bang -voor Atjeh! Is dat nu om de cholera? Of denkt u dat ze mijnheer zullen -tjingtjangen? Of om de berri-berri misschien? Ah! daar zie ik uw man. -Laat hij u een glas wijn geven en wandel de galerij eens met hem op en -neer.« - -Een half uur later treedt mevrouw te Leurse op. Ze boeit aller oog door -den glans, die straalt van haar bezield gelaat, door den hartstocht, -die gloeit in haar diepe schoone oogen; ze streelt aller oor door het -zoetvloeiende harer stem: ze treft aller hart door de kracht van haar -woord. En haar echtgenoot lijdt weer al de helsche kwalen dier -jaloezie, die hem half krankzinnig gemaakt heeft in den tijd, toen ze -niet hem, maar het publiek toebehoorde; en zij geniet weer de -bedwelming, die het lang gemis dubbel bekoorlijk maakt... en de -landvoogdes glimlacht met den hatelijken glimlach eener -heerschzuchtige, die alles doet buigen voor haar wil. - -De genoodigden ten paleize werden nooit—als te dikwerf andere -genoodigden—slachtoffers van den lust om zich te laten hooren, die de -menschheid bezielen kan. Het programma werd vooraf vastgesteld en telde -niet meer dan vijf of zes nummers. De lange pauzes echter, tusschen die -nummers gehouden, waren niet het minst prettige gedeelte van den avond: -er bevonden zich in de ruime vertrekken van die zitjes voor twee of -drie personen, die onwillekeurig den lust wekken tot een gezellig -praatje en waar het praten bijzonder goed ging; er was een buffet, waar -iemand die wist te genieten, heerlijke oogenblikken wachtten; er was -een groep planten en varens, die een vriendelijke voorzienigheid scheen -te hebben geplaatst om zielen, teeder gestemd door muziek en poëzie, in -de gelegenheid te stellen zich uit te storten in andere zielen; voor -hen die noch praten, noch drinken, noch minnekoozen wilden, waren -tafels vol van het nieuwste wat de wereld biedt in plaatwerken, photo’s -en aardigheden. - -Wat misschien meer dan dit alles bijdroeg om de pauzes prettig te -maken, was de volkomen vrijheid die op deze avonden heerschte: men werd -er niet geplaatst in den traditioneelen ronden kring, dien vloek voor -de gezelligheid, ieder ging zitten of staan waar hij verkoos, ieder -liep rond zoolang en met wie hij wilde; de gastheer eischte bij deze -gelegenheid niets dan dat men zich amuseeren zou; de gastvrouw was -vriendelijk—iets zoo ongewoons, dat het alleen reeds in staat geweest -zou zijn om de stemming te verhoogen. - -Na de voordracht van mevrouw te Leurse volgde eene lange pauze. - -Er is misschien geen land ter wereld, waar een vrouw van ontwikkeling -meer wordt gezocht, een begaafde onder hare zusteren meer op de handen -wordt gedragen dan Indië. - -Is dit omdat talent zoo zeldzaam wordt gevonden onder indische -dames—zeldzamer nog dan ontwikkeling—of misschien wijl de mensch, die -beseft dat hij langzamerhand ondergaat in materialisme, zich verheugd -als hij een oogenblik wordt teruggevoerd naar reiner, hooger sfeer? - -Wat er van zij, mevrouw te Leurse, een paar uur geleden nog -onopgemerkt, is op eens de heldin van den avond. ’t Is niet genoeg dat -men haar heeft toegejuicht, men verdringt zich om haar, men overlaadt -haar met complimenten, men dankt haar of ze ieder persoonlijk een -weldaad had bewezen. - -Schitterend van geluk en schoonheid, in het bewustzijn van haar triumf, -is ze weldra het middenpunt van een grooten kring bewonderaars. Buiten -dien kring staat één: hij wacht of ze er ook aan denken mocht hem te -zoeken, of ze hem wellicht tot zich roepen zal met een wenk harer -oogen, met een glimlach harer lippen; hij wacht te vergeefs—de -bedwelming van den roem heeft hem ten tweeden male zijn geliefde -ontrukt. - -Mevrouw Verschuere verdiept zich nog in het genot daareven gesmaakt, -als de gouvernante zich naast haar komt zetten, en niet lang zit de -gouvernante naast mevrouw als zij ook mijnheer Verschuere tot zich -wenkt. Hij brengt op haar verzoek de beide dames een portie ijs, laat -zich neerzinken in den lagen stoel, die toevallig naast de gastvrouw -openbleef en luistert met een spottend lachje naar de opmerkingen die -zij maakt, opmerkingen, die veel te denken geven over de straks -betoonde vriendelijkheid. - -Vooral mevrouw Heijlerts, die zich in een hoek van het tweede salon -heeft teruggetrokken—maar niet zoo of de heer van Sonnefelt is er haar -spoedig gevolgd—moet het ontgelden, en Agnita hoort het niet zonder -pijnlijke verbazing aan, hoe haar man—anders weinig kwaad sprekend—nu -zijn tong gebruikt als een tweesnijdend zwaard, om de gastvrouw te -amuseeren. - -Gelukkig voor mevrouw Heijlerts en haar bewonderaar komt er afleiding. - -De adjudant van dienst, kapitein Hausz, heeft met afgemeten pasjes de -zaal doorgewandeld en met suikerzoete beleefdheid, rechts en links -buigend, zijn weg gevonden naar den stoel, die een poosje geleden zoo -onrustbarend kraakte onder het gewicht dat daarop neersmakte. - -Men heeft zich op Buitenzorg honderde malen afgevraagd, hoe het -mogelijk was dat de heer en mevrouw Hausz ooit een paar geworden -waren—en toch... ’t was zoo natuurlijk. In ’t goede stedeke -Hellevoetsluis had een piepjong luitenant kamers boven een -bakkerswinkel: hij was een nietig mannetje en de bakkersdochter—dank -zij het oude brood levenslang genoten—een groote, knappe meid. Wat kon -meer voor de hand liggen dan dat de kleine luitenant de forsche -bakkersdochter begeerde? Maar wat ook meer, dan dat hij nu, adjudant -van Zijne Excellentie geworden, met haar in zijn maag zat als wijlen -haar vader met zijn oudbakken kadetjes? - -»Wat is er?« begint ze met een stem, die volkomen bij den vrouwelijken -kolossus past en door het plat accent er niet liefelijker op wordt. - -»Ik wou je vragen, vrouwlief, of je... je nog al amuseert?« - -»Me amuseeren? Een mooie boel! met die nauwe schoenen en dat lamme -kersjet! Als je hier komt om me voor den gek te houden, zeg het dan.« - -»Neen, volstrekt niet, daar kom ik niet voor. Ik kwam je zeggen, -Jeanne, dat het tijd wordt de njonnja besaar te gaan groeten.« - -»Dacht ik het niet?« roept Jeanne op een toon alsof in zijn voorstel de -vreeselijkste hoon lag besloten; »dacht ik het niet?« - -»Natuurlijk dacht je het!« antwoordt hij knorrig; »je weet dat het niet -anders kan.« Dan bijna smeekend: »Wees me nu eens een beetje beleefd, -wil je?« - -»Waarom zou ik niet?« vraagt ze, »mits zij het is? Maar dat beloof ik -je, als ze weer begint met haar gewone hatelijkheden, dan zal ik ze -dienen.« - -De heer Hausz beproeft zelfs niet zijne Jeanne tot andere gedachten te -brengen; hij weet dat haar wil dezelfde eigenschappen heeft als de -krakelingen, waarvoor haar vader beroemd was: men kon ze breken, buigen -niet. - -»En hoe gaat het thuis, mevrouw Hausz?« vraagt de gouvernante niet -onvriendelijk, schoon met een blik vol onverholen afschuw op de -grasgroene zijde, waarin de adjudantsche heden voor het eerst ten -paleize toog. - -»O, heel goed,« antwoordt kapitein Hausz voor zijn gade; want niet -volkomen gerust over de gedragslijn die zij denkt te volgen, heeft hij -het veilig geacht in de nabijheid der beide dames te blijven. - -»Heel goed?« roept nu Jeanne. »Heel goed! Heere, Hausz, hoe kun je ’t -zeggen? U moet weten, mevrouw, Sijaantje leit met de koorts op bed en -Allebertientje heit een steenpuist... zoo’n bommert! en dat op een -heele lastige plek.« - -»Dan verwondert het me, dat u niet liever thuis zijt gebleven,« spreekt -de barones koel en verdwijnt achter haar waaier. - -Hausz is doodelijk ontsteld; hij ziet het, Jeanne vat vuur, ze zal haar -boos voornemen volvoeren, de njonnja besaar dienen. - -»Als u denkt dat ik hier voor me pleizier ben,« zoo barst ze los met -een verheffing van stem, die hem het angstzweet doet uitbreken; »als u -denkt dat ik hier voor me plezier ben, dan hebt u het mis. Ik verzeker -u—nee Hausz, laat me uitspreken!—ik zou veel liever mijn arme wurmen -zijn blijven oppassen dan hier opzitten en pootjes geven. Maar Hausz -beweert altijd, dat ik het niet laten kan—och, schei toch uit, je trekt -me de kleêren van ’t lijf—dat ik niet gemist mag worden.« - -»Dat zou anders volstrekt niet hinderen,« spreekt mevrouw Van -Waliënhove snijdend. Dan maakt ze die beweging met het hoofd, waarvan -ze het geheim bezit en die den ongelukkigen adjudant geen andere keus -laat dan zijn wederhelft weg te voeren. - -»Dat wordt nu toch wat erg! daar moet een einde aan komen,« roept de -barones buiten zichzelve. En dan, na een weinig ijswater te hebben -gebruikt, gaat ze kalmer voort: »Men moest eigenlijk alleen ongetrouwde -adjudanten hebben. Kapitein Hausz, op zich zelf genomen, is werkelijk -niet kwaad, ofschoon, ’t is waar wat de legercommandant altijd beweert, -rust roest, en de heeren adjudanten moesten, welbeschouwd, nooit langer -dan twee jaar op Buitenzorg blijven. Weet u niet een geschikten -plaatsvervanger voor hem, mijnheer Verschuere, in geval het door de -militaire autoriteiten mocht noodig geoordeeld worden mijnheer Hausz -weer eens in actieven dienst te laten treden?« - -»Misschien, mevrouw, ik zal...« - -»Verschuere, wat zou je denken van onzen James?« roept Nita op eens. - -»Uw James! Is dat een broer?« - -»Pardon, een neef. Hij is pas gedecoreerd op Atjeh. En een uitstekend -danseur, is ’t niet, lieve?« - -»Dat is hij,« zegt Agnita met een lachje bij de herinnering aan zijn -dolle galoppades en onvermoeid walsen. - -»En hij speelt ook comedie, is ’t niet?« vraagt Verschuere met een -onmerkbaar glimlachje. - -»Zeker, we hebben menig stukje samen opgevoerd. Daarbij heeft hij een -mooien bariton en... ik durf zeggen, een bijzonder innemend voorkomen.« - -»En,« vraagt mevrouw Van Waliënhove, terwijl ze den blik laat rusten op -het gezichtje, dat zich met hooger blos kleurde bij den lof van den -beminden neef, »zoudt u wenschen dat hij hier geplaatst werd?« - -»O mevrouw, natuurlijk.« - -»En u, mijnheer Verschuere?« vraagt ze weer, en bij die vraag gloeit er -in de zwarte oogen een vonkje, dat het jonge paar wellicht zou hebben -verontrust, als ze het hadden opgemerkt. - -»Ik, mevrouw? Wel, ’t was gister pas een jaar dat we -trouwden—natuurlijk dat haar wenschen nog de mijne zijn!« - - - - - - - -XI - -JAMES EN NITA. - - -»Dus je gevoelt je gelukkig, Nita? En je bent volkomen gezond? -Werkelijk?... En Indië bevalt je?« - -»Maar James! Dat alles vraag je me nu zeker voor de zesde maal! Zie ik -er dan uit of ik niet volkomen gezond ben? Vin je dat ik niet alle -reden heb om gelukkig te zijn? En wat Indië aangaat, geloof je dat men -het ooit beter zou kunnen treffen in Indië, dan wij het getroffen -hebben met Buitenzorg tot onze eerste standplaats?« - -»Dat weet ik wel! Dat weet ik wel! Maar...« - -»Nu, ga voort, malle jongen!« - -»Je bent toch zoo heel anders dan thuis, Nita!« - -»Thuis!« herhaalt mevrouw Verschuere, »thuis!« en ze bukt zich haastig -over de bouquet, die voor haar staat. »Zeg James, geloof je dat er op -de heele wereld een plekje is als ons thuis?« - -»Neen, dat is zoo. Dat vinden we nergens terug. Wil je gelooven dat ik -op Atjeh soms, vooral toen ik ziek lag, last had van heimwee, van -heimwee naar onze tuinkamer?« - -»En ik dan? Maar niet naar de tuinkamer alleen... naar heel het lieve, -heerlijke oude huis...« en ze leunt achterover in haar stoel met -gesloten oogen, als wilde zij het voor zich doen verrijzen. - -»Ja, maar toch meest naar den zolder, is ’t niet? Weet je nog, die -koffer vol boeken met die griezelige spookhistories, die je nergens zoo -prettig bang konden maken als daar?« - -»En die kist met oud speelgoed, die mama bij elke schoonmaak wou -leegmaken, en waar we altijd weer wat in vonden dat zonde was om te -worden weggegooid?« - -»En de kleerkast met de oude japonnen van je grootmama? Herinner je je -nog, hoe we daar voorstellingen mee gaven uit de bijbelsche -geschiedenis, jij als koningin van Scheba?« - -»En jij als Salomo!« valt Nita in en beiden lachen zoo hartelijk alsof -ze nog kinderen waren op den zolder. - -»En hoe heerlijk was het zomers in den tuin. Als de kruisbessen rijp -waren... à propos, die oude moerbeiboom, daar achter het schuurtje, -leeft die nog? Oom wou hem toen laten uitroeien.« - -»Neen, hij is op algemeen verzoek gespaard, en nu zal hij zeker blijven -staan; je weet dat het mijn lievelingsplekje was.« - -»O ja, je kroopt altijd in dien grooten tak, om je lessen te leeren. En -zaten jullie ’s avonds nog zoo gezellig thee te drinken onder den -kastanje?« - -»Ja; en weet je, het koepeltje achter in den tuin is vernieuwd.« - -»Waar Lotte altijd heenliep in haar engagementstijd? Jullie trouwens -zeker ook?« valt hij zichzelf in de rede. »Dat koepeltje zal wat te -vertellen hebben!« - -Zulk een warme blos komt Agnita’s wangen verven bij de herinnering aan -de weelden daar gesmaakt, dat haar neef er den weerschijn van gevoelt -op zijn jong gezicht en zich een verwijt maakt van zijn voorbarige -aanmerking. - -»In elk geval van Lotte heel wat meer dan van mij. Zij was zoo lang -geëngageerd, en ik maar drie maanden.« - -»Maar drie maanden?« - -»Ja; kort, niet waar? Wil je gelooven, als ik nu aan alles terugdenk, -hoe pa en ma me smeekten om het niet te doen, om bij hen te blijven... -hoe gelukkig ik was thuis... hoe lief alle menschen voor me waren, dan -begrijp ik zelf niet hoe ik zoo op eens zoo zonder eenige aarzeling heb -kunnen besluiten om van dat alles te scheiden...« - -»Kom, Nita, Verschuere zal zeggen dat het geen heel prettige neef is, -die je zoo dadelijk aan het schreien maakt!« - -»O, Verschuere komt vooreerst nog niet... en het doet me zooveel goed!« - -»Wat? Schreien? Onmogelijk! Je bederft er je oogen mee.« - -»Neen, nare jongen, je begrijpt best wat ik bedoel. Nog een kopje -thee?« - -»Graag. Je schenkt de thee precies zooals je mama, is ’t niet?« - -»Me dunkt, het moet je gaan als mij. Je moet het nooit moe worden om -over Bloemduin te praten?« - -»Nooit is wat sterk,« zegt hij plagend. »Maar vooreerst zeker niet. Als -men lang in een vreemd land heeft gezworven onder vreemden... dan is -het zoo’n genot om door een lieve bekende stem over lieve bekende -dingen te hooren spreken,« en hij heft het open gelaat tot haar op met -zoo’n trouwhartigen blik in de vochtige oogen, dat ze zijn hand grijpt -en uitroept: »Ik ben zoo blij dat je gekomen bent... ik voel me hier -soms zoo alleen.« - -Van Suylichem durft haar niet aanzien, uit vrees dat zijn gezicht zal -verraden wat in hem omgaat bij dien onvoorzichtigen, veelbeteekenenden -uitroep. - -»Is dat je man, Nita?« vraagt hij na een pauze, waarin hij vol warme -vriendschap hare hand drukte. »Ja? die lange heer in ’t wit? Nu, dan -begrijp ik dat je je hartje zoo stormenderhand liet innemen!« - -»Niet waar?« zegt ze met een blik vol teedere bewondering op de ranke -figuur, die nader komt, »niet waar? ’t Was de mooiste man dien ik ooit -gezien had!« - -De ontmoeting is zooals men het verwachten kan van twee onbekende -neven. Maar de heer James van Suylichem is zoo jong, haast zou men -zeggen zoo’n jongen; de eerste luitenant met de Militaire Willemsorde -op de borst en de klewanghouw in den hals kan zoo meisjesachtig blozen, -zoo jeugdig dwepen, zoo aanstekelijk lachen; zijn heldere oogen -glinsteren van zooveel pret; wat hij zegt—schoon niet altijd hoftaal—is -zoo natuurlijk, zoo kinderlijk eenvoudig soms, dat Verschuere al heel -spoedig zijn gewone terughoudendheid laat varen en zich blijkbaar -amuseert, ja zich laat meeslepen. - -Niet voor lang echter. - -Nog praat en schertst en vertelt de bezoeker met dezelfde opgewektheid -van daareven, als het gelaat van zijn hoorder de uitdrukking begint aan -te nemen, die Agnita in dit korte jaar van haar huwelijksleven zoozeer -heeft leeren vreezen; hij luistert nog altijd, hij antwoordt zelfs nu -en dan, maar zijn blik dwaalt af, verder en verder af, er komt een -groote, diepe plooi in zijn voorhoofd. - -»Heb je nog werk, Gustaaf?« vraagt ze ten laatste. - -»Ik durfde er niet van spreken,« antwoordt hij met een dankbaren blik -voor haar oplettendheid. Dan, zich tot zijn bezoeker keerend: »Het -schijnt je misschien niet erg beleefd, Van Suylichem, maar daar we je -heel veel hopen te zien, is het best dat we geen complimenten maken. Ik -heb, als ik zoo den heelen dag op het bureau gezeten heb, behoefte aan -een bad en een oogenblik rust.« - -»Natuurlijk!« - -»En als je me ’t niet kwalijk neemt, ’t spijt me dat het zoo treft, -maar ik heb van avond nog een zaak af te doen...« - -»Van avond nog?« vraagt Nita teleurgesteld. - -»Ja, lieve: ’t zijn heeren van den handel, met den laatsten trein van -Batavia gekomen; ze moeten morgen weer vroeg op hun kantoren wezen.« - -En met een vluchtig knikje aan Nita’s adres, verdwijnt hij in zijn -kleedkamer. - -»Gaat dat nu altijd zoo’n gangetje?« vraagt Van Suylichem, terwijl hij -voor de derde maal de sigaar aansteekt, die onder zijn druk praten -uitgegaan is. - -»Altijd,« zegt Agnita met een mislukte poging om er uit te zien alsof -zij het zich niet aantrekt. Dan terwijl ze haar borduurwerk wegbergt: -»Kom, willen we een wandeling gaan maken? Je ziet, manlief heeft me -vooreerst niet noodig.« - -»Graag.« - -»Wil je naar de muziek bij de Societeit? daar is het Woensdagsmiddags -pantoffelparade. Of naar den tuin?« - -»Me dunkt, we hebben nog zooveel te bepraten... Is de tuin daar niet -erg geschikt voor?« - -»Ik zie,« zegt hij, als ze een oogenblik later aan zijn zijde gaat, met -een waardeerenden blik op haar toilet, »ik zie, je bent een élégantje -geworden.« - -»Neen?« vraagt ze verschrikt, »dat meen je niet. Gustaaf heeft graag -dat ik me goed kleed, maar...« - -»Maar,« zegt hij plagend, »de tijd is toch voorbij, toen je geen mooier -jurken woudt dragen dan de kinderen van ’t dorp, omdat je het zoo hard -voor hen vond als ze bij je afstaken.« - -»Niemand steekt hier bij me af,« antwoordt ze eenvoudig. »Er heerscht -hier en vooral op Batavia zooveel luxe. Ik verzeker je, de dames zijn -hier niets ten achter bij Holland. Ze laten meestal haar toiletten uit -Parijs komen.« - -»Zoo? dat vind ik heerlijk!« roept de jonge luitenant. Dan voegt hij er -lachend bij: »Je kunt wel zien dat ik nog niet getrouwd ben, hè?« - -»Nu, óf ik! Ofschoon, ik moet zeggen, Verschuere klaagt nooit over mijn -modisterekening. Integendeel, hij zou, geloof ik, wel willen dat ik op -elke partij iets anders aandeed.« - -»Je gaat zeker veel uit?« - -»Ja, nog al veel. Maar toch meest op het paleis: Clotilde en ik -musiceeren druk samen.« - -»Clotilde? Is dat de boschnimf?« - -»De boschnimf?« - -»Ja, de boschnimf. Een anderen naam kan ik moeilijk voor haar vinden. -Ik heb haar van morgen gezien: zij vloog letterlijk tusschen de boomen -door, met loshangende haren, den hoed op den rug; twee gillende, -schreeuwende jongens achter haar aan... ’k weet niet of ze -verstoppertje speelden of boompje verwisselden, maar wel dat ik -dolgraag had meegedaan. En musiceer je met die halve wilde?« - -»Ze is geen halve wilde, James. Ze is een lief natuurkind. Pas maar op, -dat je je hart niet verliest aan die halve wilde.« - -»Geen nood!« - -»In ernst, James; wil je gelooven dat ik uit vrees daarvoor lang -geaarzeld heb...« - -»Geaarzeld. Waarmee?« - -»Om Verschuere te vragen, dat hij zijn best zou doen je hier te -krijgen.« - -»Ah, zoo! heeft Verschuere zijn best gedaan om me hier te krijgen?« -vraagt Van Suylichem en, na een pauze, waarin zijn vroolijk gezicht een -teleurgestelde uitdrukking aanneemt, roept hij uit: »Die chef van mij -is er toch ook een!« - -»Hoe dan? wat bedoel je?« - -»Wel, hij maakte me wijs, dat de legercommandant over me gesproken had, -dat de gouverneur-generaal dadelijk mijn naam had genoemd toen er een -vakature kwam, dat... enfin, ’t doet er nu niet toe...« - -»En waarom zou dat niet kunnen wezen? Je hebt je flink genoeg gedragen -om de aandacht op je te vestigen. Daarenboven, Verschuere heeft niet -anders gedaan dan je bij mevrouw Van Waliënhove aan te bevelen.« - -»Maar ik ben toch mevrouw Van Waliënhove’s adjudant niet?« vraagt hij -lachend. - -Nita acht het best, de beantwoording dier vraag aan den tijd over te -laten. - -»We spraken daar over uitgaan,« begint ze. »Ja, we gaan nog al eens -uit. En we zien veel menschen. Maar intieme kennissen hebben we -weinig,« voegt ze er bij met een zucht. - -»Niet? Hè, dat verwondert me. Verschuere heeft toch zijn vrienden.« - -»Gehad. En een heel enkelen misschien nog... Ach, James, er wordt -altijd beweerd dat in tijd van tegenspoed je vrienden je verlaten, maar -geloof je niet, dat het in voorspoedige dagen nog moeilijker is ze te -behouden? Ik bedoel niet dat de menschen onaardig voor ons zijn, och -neen, we worden genoeg gevleid en ontzien en geëerd! Maar dat noem ik -niet vrienden hebben! Je weet, Verschuere maakt carrière. Hij doet dat -ongewoon vlug. Jongelui, die met hem studeerden, die te gelijk met hem -naar Indië gingen, staan nog op de eerste sport van de ladder, die hij -reeds tot op de helft beklommen heeft. Niet ieder is eerlijk genoeg om -de meerderheid te erkennen van iemand met wien hij op de schoolbanken -zat... niet ieder kan het denkbeeld verdragen dat een tijdgenoot hem -voorgaat. Wanneer we vrienden hebben, dan zijn het niet de vrienden uit -Verschuere’s jeugd.« - -»Maar er moeten toch een massa lui zijn, die van jullie houden, die -hier graag komen.« - -»O ja, gelukkig. Van Beevelant bijvoorbeeld, die maakt een -uitzondering. En de Hagen’s en Clotilde. En mijnheer en mevrouw De -Bruining en, als het niet een beetje verwaand klonk, zou ik zeggen, de -gouverneur-generaal.« - -»Ja, ik begrijp je!... nu gaat me een licht op.« - -»Een licht? Wat bedoel je?« - -»Neen, neen, niets. Zoo, dus geef je alleen groote partijen?« - -Maar zij laat zich niet zoo gemakkelijk van haar onderwerp afbrengen -als daareven. - -»Welk licht gaat je op, James?« - -»Die ongelukkige gewoonte om mijn mond voorbij te praten!« zegt hij -knorrig tot zichzelf. En luide: »Ik zie dat men met je op zijn tellen -passen moet, Nita! Wel... een licht over enkele gezegden die ik zoo te -hooi en te gras hoorde op Batavia...« - -»Over Verschuere? Heb je over hem hooren spreken? Veel? Op een -hatelijke manier? zeg!« - -»Natuurlijk heb ik over hem hooren spreken,« antwoordt hij met zijn -gullen lach. »Dat mag toch wel, hoop ik?« - -Maar zij lacht niet mede. Er zetelt een zwaarmoedige trek om den lieven -mond. - -»Is het zoo het praatje van den dag?« zegt ze meer tot zichzelve dan -tot hem. En na een korte pauze: »Dan zul je ook wel gehoord hebben, -waaraan hij zijn promotie te danken heeft?« - -»Aan zijn bekwaamheid natuurlijk,« zegt James, maar terwijl hij het -zegt, herinnert zijn gezicht haar aan het gezicht, waarmee hij in zijn -jongensjaren een noodleugen debiteerde. - -»Neen!« roept ze uit met een heftigheid, die hem niet weinig verbaast -in zijn zachtmoedig nichtje, »neen, spreek maar geen onwaarheid om mij -te sparen. Denk je dat ik het niet weet? Denk je dat het alleen voor -mij een geheim kan blijven wat ze zeggen? Niet waar, het is zijn oom, -de minister van koloniën, die hem voorthelpt? Niet waar, hij heeft -kruiwagens?« - -En als James, die nog leeren moet hoe men zich uit moeielijkheden als -die, waarin hij nu verkeert, redt, een veelbeteekenend stilzwijgen -bewaart: - -»Alsof hij van een minister afhing, alsof hij kruiwagens zou behoeven -om vooruit te komen! Alsof hij, met zijn doorzicht, met zijn kennis, -met zijn energie, niet bestemd was om al de sukkels, die hem bekladden -omdat ze hem niet evenaren kunnen, voorbij te streven!« - -Nog vóór ze geheel heeft uitgesproken is haar toehoorder midden op den -weg blijven staan. Vol verbazing staart hij haar in het van -verontwaardiging gloeiend gelaat. - -Door zijn houding wordt ze attent gemaakt op haar heftigheid en ze -zwijgt plotseling stil; dan vraagt ze, half verlegen: »Willen we een -oogenblik rusten? Ik heb zoo druk gepraat, dat ik buiten adem ben.« - -»Nita,« zegt James met ongewonen ernst, als ze gezeten zijn op de bank -onder de waringin, »Nita, neem me niet kwalijk dat ik je daar zoo -onbeleefd stond aan te gapen, maar wezenlijk... ’t was me te kras!« - -»Wat? Dat een vrouw, die haar man liefheeft, zich ergert als hij -belasterd wordt?« - -»Weet je wel zeker, dat het alleen ergernis is over dien laster? Nita, -men zegt dat in de indische ambtenaarswereld het niet alleen de mannen -zijn die een rol spelen, dat ook de vrouwen zich mengen in den strijd. -Ik dacht dat het alleen een zeker soort van vrouwen waren, vrouwen die -haken naar hooger rang, naar grooter inkomen; maar dáár behoor jij niet -toe, niet waar? je hebt me gezegd dat je rijk genoeg waart, en veel te -hoog naar je zin... Ben je dan eerzuchtig geworden?« - -Een treurig glimlachje komt om haar lippen spelen, terwijl ze hem in de -oogen ziet. - -»Ik wou dat het waar was, James: ik wou dat ik eerzuchtig zijn kon.« - -»Kun je dat wenschen?« barst hij los. »Werkelijk? Zou je ook willen -behooren tot die schepsels, die geen rust of duur hebben zoolang ze -niet boven al haar vriendinnen verheven zijn? zou je ook zoo’n min -wezen willen zijn, dat, getrouwd om de goede positie, haar man opzweept -om die positie altijd nog maar te verbeteren?« - -»Als ik eerzuchtig werd, James, dan zou het niet zijn om mijnentwil. -Maar wees gerust, ik zal het nooit kunnen wezen...« En na een oogenblik -van stilte: »Daarvoor moet men een geheel andere vrouw zijn. Daar heb -je bijvoorbeeld mevrouw Heijlerts, van wie men zegt dat ze mijnheer -Heijlerts gemaakt heeft wat hij is...« - -»Een uil?« vraagt James naïef. - -»Directeur. Mevrouw Heijlerts is geestig; ze heeft talenten; ze kan -over bijna elk onderwerp meepraten: ze is een vrouw van algemeene -ontwikkeling, volkomen op de hoogte van indische toestanden...« - -Verrast, ontsteld bijna, springt van Suylichem op van zijn zitplaats. - -»En om zulk een vrouw te worden van algemeene ontwikkeling, volkomen op -de hoogte, om zulk een vrouw te worden doet mijn nichtje haar best?« - -»De hemel beware me! Wat een idee van je! Hoe kom je daaraan?« - -»Hoe ik er aan kom? Wel, Nita, waar zat je van morgen in te lezen? In -een werk van vijf deelen over de indische staatsinrichting, niet waar? -En wat heb je me daar straks gevraagd? Je op de hoogte te brengen van -den Atjeh-oorlog, je het voornaamste van de Atjeh-literatuur te leeren, -en toen ik je gezegd heb, dat er veel moed en veel geduld toe noodig -was om daar door heen te worstelen, toen heb je me geantwoord, dat je -over veel moed en veel geduld te beschikken hadt.« - -»Dat heb ik,« zegt ze met hooger blos en neergeslagen oogen. - -»En merkte ik van middag niet met hoeveel belangstelling je het -hoofdartikel in het Bataviaasch Handelsblad las, en hoe je kleurde van -boosheid omdat het regeeringsbeleid daarin wordt gelaakt?« - -»Heb ik gekleurd?« vraagt ze. »’t Is wel mogelijk.« - -»En liet je je niet ontvallen dat je de kamerdebatten volgt? Ik vraag -je, de kamerdebatten! Alleen een vrouw, die een eerzuchtig doel heeft, -is daartoe in staat!« - -»Ja,« zegt ze met een stem en een blik die hem op eens doen begrijpen -dat hij dwaalt, »ja, ik heb een doel. En,« voegt ze er bij met een -blos, »het is een heel eerzuchtig doel ook, geloof ik.« - -Er volgt een lange stilte. - -»Begrijp je wat mijn doel is, James?« - -»Ik vermoed het, Nita.« - -»En je vindt het een goed doel, niet waar? O, je weet niet welk een -treurige ontdekking het is voor een vrouw, die ontdekking dat ze haar -man niet boeit. Je weet niet hoe het me ontmoedigt, als ik bemerk dat -Verschuere naar me luistert meer uit vriendelijkheid, dan omdat hij er -lust toe heeft. Soms, als hij naast mij gaat, gevoel ik dat hij zich -inspant om zijn gedachten bij mijn gesprek te houden, dat het hem -niettegenstaande alle inspanning mislukt... Wil je gelooven dat ik er -om geschreid heb... heete tranen? Maar dat was vóór dat ik tot mijn -besluit gekomen was...« - -»En je besluit?« - -»Mijn besluit is om mezelve meer geschikt te maken voor zijn -gezelschap. Je begrijpt, James, ik bedoel niet evenveel van alles af te -weten als hij! Ik zal al heel blij zijn als ik zijn gesprek volgen, met -hem over dezelfde onderwerpen denken kan. Ik studeer druk, soms vier, -vijf uur per dag... Geloof je niet, dat als ik van het een en ander wat -op de hoogte ben, hij lust zal krijgen om met me te praten over wat hem -interesseert, van gedachten met me te wisselen, me beter in te -lichten?« - -»Zou die belooning je groot genoeg zijn om er de Atjehkwestie voor te -bestudeeren en de kamerdebatten voor door te worstelen?« En als ze het -onnoodig vindt zoo’n overbodige vraag te beantwoorden, voegt hij er -lachend bij: »Wat zijn jullie vrouwen toch onverstandige engelen!« - - - - - - - -XII - -DE ZIEKENVERPLEEGSTER. - - -»Zoo, Gustaaf, ben je daar eindelijk? Wat een schrikkelijke bui is dat -geweest van middag! Me dunkt, zoo erg heb ik het nog niet bijgewoond: -het geheele huis dreunde, de tuin stond blank en...« - -»En mevrouw Verschuere werd bang?« - -»Neen, bang was ik niet. Maar ik ben toch geëindigd met het hoofd onder -de kussens te steken en ik was blij toen Sarinah wat voor mijn bed kwam -zitten. Foei, wat een weer!« - -»Ja, ’t was erg! Verbeeld je, Verdijk moest in dien regen naar huis om -zijn vrouw... Hij kruipt, zoodra het begint te onweêren, met haar in -een donkere kamer. Heb je ooit van zoo iets kinderachtigs gehoord?« - -»Toch lief van hem, vind je niet?« - -»Lief misschien, maar niet verstandig. Hij moest haar in die dingen -niet toegeven. Ik ben ten minste blij dat jij zulke dwaasheden niet van -me eischt.« - -»’t Zou me niet veel helpen, geloof ik,« antwoordt ze lachend. »Ik zag -je van de secretarie naar de Bruinings rijden,« gaat ze voort; »vertel -me eens, hoe was het er vandaag?« - -»Och, ellendig. Hij had juist een van zijn aanvallen. Ik verbeeld me, -Nita, dat de man vreeselijk lijdt. ’t Is een helsche kwaal, die -zenuwhoofdpijn. En natuurlijk, hij wil zich nog goed houden, zijn werk -doen. ’t Loopt hem niet mee, den armen drommel... Als er nu ook maar -eens een raad van Indië dood wou gaan.« - -»Foei, man!« - -»Daarbij ligt een van de jongens, Jantje meen ik, al drie dagen met -zware koorts en is de juf er van door.« - -»Er van door?« vraagt Nita verbaasd. - -»Ja,« antwoordt Verschuere, terwijl hij zich neervlijt in zijn -luierstoel, om tegelijk van het zoete nietsdoen, de heerlijk -verfrischte atmosfeer en een geurig kop thee te genieten. »Met een -trompetter natuurlijk.« - -»Vind je dat natuurlijk? - -»Och, wat zal ik je zeggen? Er schijnt nu eenmaal een geheime -aantrekkingskracht te bestaan tusschen bonnes en trompetters.« - -»Dus zit de arme ziel daar met twee zieken en zonder hulp! En al de -andere kinderen, wie zorgt daarvoor?« - -»O, die zijn bij goede vrienden. Ik geloof dat de Paerels er een half -dozijn hebben.« - -Straks heft mevrouw Verschuere met een verlegen blos het hoofd op van -haar theeblad. »Gustaaf, je weet dat ik nog al een beetje verstand heb -van ziekenoppassen. Wat dunkt je, zal ik niet wat gaan helpen?« - -»Dat is geen kwaad idee van je, lieve.« - -»Dus je keurt het goed? Laat zien, het is nu vijf uur. Zou je het erg -vinden om van avond eens zonder mij te eten?« - -»Wel neen, kind, ik heb dat zooveel jaren moeten doen. Ga gerust je -gang.« - -»Zie je, als ik de zorg voor Jantje op mij neem, dan kan zij bij De -Bruining blijven en misschien van avond nog een paar uurtjes slapen. Ik -zou dan niet terug komen voor een uur of elf—of is je dat te laat?« - -»Neen, volstrekt niet. Ik kom je halen.« - -»Je vindt het toch niet vervelend, Gus?« vraagt ze, als ze terugkeert, -na een oogenblik te zijn weggeweest om de bedienden hare orders te -geven. - -»Vervelend? Wel, kind, ik geef algemeen belet, ga in mijn bureau zitten -en doe in dezen éénen avond meer dan anders in drie.« - -Ze onderdrukt een zucht, schenkt hem zijn derden kop thee in, vraagt of -ze nog iets voor hem doen kan en stapt in het rijtuig. - -Mevrouw de Bruining is bezig met kleinen Jan een ijsbad te geven; het -schijnt zijn koortsig brandend lichaam goed te doen, ten minste hij -ligt onbewegelijk stil met een kalme uitdrukking op het hoogroode -gezichtje. - -»Dat is lief van je, Nita!« zegt de moeder, als een tengere gestalte -zachtjes neerhurkt op het lage stoeltje bij de badkuip, »dat is lief -van je. Och, zie mijn arme jongen toch eens aan. Wat is hij vermagerd, -niet waar? mijn mollig ventje... Juist, dat laken moet om hem heen -geslagen... Neen, hij zal niet bij je willen zijn. Hij laat zich door -niemand... Ja toch? Hè Nita wat is dat vreemd!« - -»Neen, niets vreemd. Alle kinderen houden van mij. En dat treft nu maar -heel gelukkig, niet waar?« gaat ze voort, als ze den zieke in zijn -bedje gelegd en onder de dekens gestopt heeft. »Nu kunt u hem gerust -aan mij toevertrouwen... dat wilt u immers wel doen en ondertusschen -zelf wat rust gaan nemen? U hebt het noodig, mevrouwlief, hoog noodig.« - -»O, dat is niets! Ik ben sterk, veel sterker dan iemand denkt. -Misschien dat ik in gewone omstandigheden nu wel wat moe zou zijn, maar -als Bruining of een van de kinderen ziek is, voel ik niets.« - -»Gaat u toch maar een oogenblikje liggen... ik zal alles doen wat -noodig is. Ja, ik zie het al. Hij heeft een harde koorts. Nu en dan de -thermometer aanleggen en opschrijven hoe hoog de temperatuur is. Mocht -die nog stijgen dan moet ik voortgaan met de ijsbaden, is ’t niet? -Neen, Jantje, stil liggen, onder de dekens blijven; geef mij maar een -hand, lieveling.« - -Reeds heeft mevrouw De Bruining gezien dat Agnita berekend is voor den -post, dien ze zoo vrijwillig op zich neemt, en een gevoel van rust, van -kalmte, gelijk zij dit in geen dagen gekend heeft, komt over haar. - -»Ik geloof dat ik zal kunnen slapen,« fluistert ze dankbaar en met een -laatsten blik op haar lieveling verwijdert ze zich. - -Toen de heer Verschuere mevrouw kwam halen, bleek het niet gemakkelijk -haar mede te krijgen. Wel was de moeder na de genoten rust weer vol -moed om den nacht in te gaan, maar de patient had zijn bleeke, slappe -vingertjes geklemd om de hand der nieuwe verpleegster en wilde die niet -loslaten. - -»Kom je gauw terug?« fluisterde hij. - -»Morgen vroeg. Is dat goed?« vroeg ze. - -»Zoo lang!« stamelde Jantje. »Zoo heel, erg lang...« En als ze zich -over hem heenbuigt: »Ik zie je gezicht zoo graag! Je lijkt op de engel, -je weet wel de engel op de groote schilderij.« - -Den volgenden morgen, toen mevrouw Verschuere kwam om haar taak te -hervatten, vond zij den toestand er niet op verbeterd. De kleine vent -lag stil en bewegingloos in de doodelijke afmatting, die op zware -koorts volgt en voor zijn bedje zat de vader met een gelaat zoo vreemd, -zoo veranderd, dat Nita zich bedwingen moest om haar ontsteltenis te -verbergen. Kon het zijn door de pijnen den vorigen dag geleden? Was het -misschien de angst over het kind, of had hij zelf een ziekte onder de -leden? vroeg zij zich af, terwijl ze hem zwijgend de hand reikte. - -Weldra zou ze het antwoord ontvangen op die vraag. Mevrouw De Bruining -trad binnen, schijnbaar kalm. - -»Dank je, dat je zoo vroeg komt,« zegt ze met een langen kus. Dan -fluistert ze haar in het oor: »Help me! Hij moet hier vandaan!« - -En onmiddellijk daarop gaat ze luider voort: »Nu kun je mijn man -aflossen, hij zit hier al veel te lang zoo.« - -Hij hoort haar niet. Zacht legt zij de hand op zijn schouder, maar niet -zoo zacht of hij schrikt van die aanraking. - -»Daan, mevrouw Verschuere is hier, zij neemt je post van je over.« - -En als hij onbewegelijk zitten blijft: »Kom, lieve, ga even mee naar -buiten... we hebben behoefte aan frissche lucht.« - -»Neen ik blijf hier,« spreekt hij schor. - -»Dwaasheid! Je moet een oogenblik verademing hebben! Kom man, wees nu -verstandig.« - -En als hij zwijgen blijft: »’t Is niet beleefd van je tegenover Nita; -zij komt hier om ons te helpen en nu wil je niet eens van die lieve -hulp gebruik maken.« - -Nu ziet hij op met dien vreemden, dwalenden blik, die mevrouw -Verschuere zoo trof bij het binnentreden. Dan, alsof hij Agnita voor -het eerst gewaar werd, wenkt hij haar tot zich en vraagt: »Hij is heel -erg, niet waar?« - -»Ja,« zegt Nita kalm, »hij zal onze hulp nog dagen lang behoeven. -Daarom moeten allen, die hem behouden willen, hun krachten sparen.« Dan -treedt ze voor het ledikant, legt het hoofdje terecht op het kussen, -schuift de klamme blonde krullen terug van het bleekblauw gezichtje en -wuift het koelte toe. - -»Dag... engel!« fluistert Jantje en een zwak glimlachje komt om zijn -lippen spelen. - -»Zie!« zegt Nita zacht en wijst op dat lachje. De vader rijst langzaam -van zijn stoel om haar zijn plaats te geven. Maar hij heeft geen drie -stappen gedaan of hij wankelt. Reeds is mevrouw De Bruining -toegetreden; ze vangt hem op in haar armen; en nu, op haar schouder -geleund, barst hij los in een snikken zoo droef, zoo weinig bedwongen, -zoo onmannelijk, dat Nita niet om durft zien naar die beiden, dat ze -het hoofd dieper en dieper buigt over den kleinen zieke, dat ze zich -uren ver wenscht, liever dan getuige te zijn van dit tooneel. - -De strijd om het zwakke kinderleven duurde vier lange dagen, vier -eindelooze nachten. - -Hij werd gestreden met de kracht, die slechts aan vrouwen gegeven is; -vereend bevochten moeder en vriendin den dood, voet voor voet drongen -ze hem terug uit het vertrek aan welks drempel hij grijnzend stond; -geen oogenblik lieten ze de plaats ledig bij het kleine bedje, waaraan -hij zich scheen te willen neerzetten, al de wapenen, die wetenschap en -liefde hebben uitgedacht, keerden ze tegen hem. - -Eindelijk—aan den morgen van den vijfden dag—liet hij zijn prooi los en -de moeder kuste de handen die haar kind hadden verpleegd en bevochtigde -ze met haar tranen en Jantje fluisterde: »Dag, engel,« en de heer De -Bruining bracht haar naar het rijtuig en zeide niets, omdat hij niet -durfde spreken; maar zij zag hem in het gelaat en wist wat hij had -willen zeggen. - -Toen Verschuere dien middag terugkeerde van de secretarie, trof hem de -stilte op zijn erf. Er was geen menschelijk wezen te zien; deuren en -vensters waren gesloten, de putemmer, anders in altijddurende beweging, -hing rustig aan den haak, de naaimachine ratelde niet, kokkie’s sissen -en braden werd evenmin gehoord als spen’s messenslijpen; kebon zat, -niet als meest op dat uur, de oorverscheurende muziek te maken, die het -weg krabben van het gras uit het kiezel veroorzaakt, de kinderen van -Mingo en Sarinah speelden niet voor de bijgebouwen. - -Van zelf verzachtte hij zijn tred, en als hij zoo de achtergalerij komt -binnensluipen, ziet hij in het halfdonker, dat daar heerscht, een -gestalte van den grond oprijzen. - -»Stil, als het u belieft, mijnheer! Mevrouw slaapt!« fluistert Sarinah -en neemt haar plaats weder in op het matje voor Agnita’s kamerdeur. - -»Mevrouw slaapt,« fluistert ook Mingo ter verontschuldiging; hij heeft -het selterswater, dat hij zijn heer altijd komt brengen bij diens -thuiskomst, buiten ontkurkt. - -»Mevrouw slaapt,« schijnt het wachtwoord, dat allen drijft om zacht te -spreken, om onhoorbaar te loopen, om voorzichtig te zijn in elke -beweging. - -»Ze moeten haar die rust wèl gunnen,« denkt Verschuere, »ze moeten haar -wèl genegen zijn, de bedienden; voor de meeste mevrouwen hebben ze -zulke attenties niet.« - -Trouwens—niet de bedienden alleen. Daareven heeft hij dokter Bosschaert -gesproken. Wat was hij vol lof! Wat roemde hij haar kalmte, haar -geduld, haar zachte fermiteit! En die arme De Bruining... hij wordt al -zenuwachtig van louter dankbaarheid, als hij haar naam maar noemt. Ook -Van Beevelant. Verschuere zocht hem gister in zijn eenzaamheid op en -telkens herhaalde hij ’t, hoezeer hij haar miste aan tafel, in huis. -Hij, die toch van kind af aan gewoon was edele, lieve vrouwen rondom -zich te zien, hij sprak over Agnita met een vereering... Gelukkig dat -kleine Jan gespaard bleef, ’t is toch bij al zijn ondeugendheid zoo’n -lief ventje! - -Wat een idee van het kind, dat er een engel stond bij zijn bed! Of -neen! zoo’n heel dwaas idee toch niet! Ze heeft van die oogenblikken... - -Eensklaps springt hij op van den stoel, waarop hij in gedachten -verdiept is neergevallen; hij gevoelt een onweerstaanbaren lust om naar -binnen te gaan, maar Sarinah zit daar!... Hij grijpt het eerste het -beste boek uit den trommel van het leesgezelschap. Maar hij kan er zijn -aandacht niet bij bepalen. Nu werpt hij zich op den divan en kijkt van -onder de half geloken oogleden naar de bedienden die langzamerhand -beginnen met tafeldekken en hij vindt het prettig als hij ziet dat spen -weer twee couverts legt. - -Wat was het ongezellig de laatste dagen! Gelukkig dat ze straks weer -over hem zal zitten aan tafel. - -Misschien... ’t zou wel eens kunnen zijn dat ze liggen bleef, dat ze -zich te veel vermoeid had; gister en eergister reeds zag ze er slecht -uit. ’t Is eigenlijk een dwaasheid geweest, hij had het haar niet -moeten toestaan! Is het niet mooi genoeg dat hij De Bruining’s werk -doet? Moet Nita nu ook met dat van mevrouw belast worden? - -»Makanan soedah klaar!« komt Mingo berichten. - -Mijnheer staat langzaam op, maar och, hij heeft geen lust om alleen te -eten... als ze niet zoo licht sliep, zou hij wel even... maar ze -schrikt altijd wakker van zijn stap... - -Sarinah kijkt toe, terwijl haar heer heel voorzichtig zijn schoenen -uittrekt, maar als hij de kamerdeur nadert is zij verdwenen, met de -bescheidenheid die zoo menige hollandsche dienstbode van de inlandsche -zou kunnen leeren. - -»Ben jij dat, Gustaaf?« en Nita strijkt met liefkoozende hand over zijn -vol fraai hoofdhaar. - -»Ik heb je toch niet gewekt?« - -»Neen, ik lag er juist over te denken om op te staan en weer te -presideeren aan je rijsttafel.« - -»Heerlijk!« en ofschoon dit niet bepaald noodzakelijk is, haast de heer -Verschuere zich aan spen te berichten dat njonnja aan tafel komt. - -»Weet je wel,« vraagt hij, zoodra ze tegenover hem gezeten is, »dat ik -in de laatste dagen trotsch begin te worden op mijn vrouw?« - -»Wezenlijk?« en ze ziet naar hem op met een gelukkigen lach. - -»Zeker. Iedereen is vol van je lof. Zelfs mevrouw Van Waliënhove kon -van morgen niet nalaten me te zeggen, hoezeer zij je lieve hulp aan de -Bruinings bewezen, waardeerde en de Gouverneur-generaal...« - -»Domme man,« roept ze uit en beproeft achter een vroolijk lachje haar -teleurstelling te verbergen, »moeten mijnheer en mevrouw Van Waliënhove -je dat zeggen? Moeten vreemden je vrouw prijzen, om je op het denkbeeld -te brengen dat ze toch werkelijk wel eenige verdienste heeft.« - -Hij schrikt van dien uitroep, omdat er zooveel waarheid in is. - -»Komaan« zegt hij, »je bent oververmoeid en daardoor zwartgallig. -Straks moet je maar eens een flinken dut doen. En morgen... Wat zou je -denken van een Zondag in Soekaboemi? Met den trein hier heel vroeg -vandaan?« - -»Maar Gus! Meen je het?« - -Hij ziet verlegen voor zich. Dat opgetogen gezichtje beschaamt hem; -menige vrouw is niet zoo dankbaar voor het kostbaarst geschenk als zij -voor het genot van één dag met hem te mogen samen zijn. - -»Meen je het wezenlijk, Gus?« - -Arm, lief kind! hij moet haar eens meer een pleizier doen. Maar als ze -wist dat hij de beide laatste nachten aan zijn schrijftafel doorbracht, -om eens één dag vrij te zijn—zou het dan nog een pleizier voor haar -wezen? - - - - - - - -XIII - -AAN HET STATION. - - -’t Is op den morgen van den achttienden Februari aan het station te -Buitenzorg ongewoon vol en druk. Tevens ongewoon deftig, zooals blijkt -uit het gelegenheidsgezicht der spoorbeambten met hun nieuwste petten -op en hun mooiste jassen aan. - -Maar hoewel de gouverneur-generaal, vergezeld van familie en gevolg, -hoewel nog verscheidene andere dames en heeren dien morgen naar Batavia -vertrekken, zouden de reizigers alleen niet zooveel geloop en -geschreeuw veroorzaken: ’t zijn hun koffers en kisten. - -Het aantal daarvan schijnt legio. En toch zijn het alleen de koelies, -die zich verbazen over de massa bagage; ieder ander kent de oorzaak van -het verschijnsel: er worden feesten voorbereid op Batavia. - -En welke feesten! Dezen zelfden avond zal er galavoorstelling zijn in -de opera: morgen zal ’s Konings verjaardag gevierd worden met de -gebruikelijke plechtigheden: groote parade, groote officieele -ochtendreceptie, groot vuurwerk op het Koningsplein, groot diner ten -paleize! - -Maar dit is niet alles. - -Gertrude Hagen viert op den avond na het koningsfeest haar twintigsten -verjaardag met een comedievoorstelling en bal; en de invitaties, reeds -veertien dagen geleden rondgezonden, wekken bij het pretlievend publiek -de beste verwachtingen. - -Daareven hebben drie equipages de paleisbewoners gebracht: intendant en -adjudanten zijn reeds ter plaatse, met hunne vrouwen en dochters, -voorzoover ze die bezitten. - -In de gereserveerde wachtkamer troont de barones op de ottomane, -geflankeerd door haar beide zonen, die bij hooge uitzondering het -reisje mogen mede maken, om morgen de parade en het vuurwerk te zien. -Ze zitten op heete kolen, de arme jongens, want daar buiten spelen drie -jeugdige Bruinings haasje over. Hun vader, die in druk gesprek met -Zijne Excellentie de salon op en neer loopt, ziet het gevaar, waarin ze -verkeeren van door handkarren te worden overreden of door vallende -kisten verpletterd te worden misschien wel, maar is te zeer gewoon zijn -zonen in gevaar te zien om zich daarvan veel aan te trekken; hij brengt -al gestikuleerend zijn kuif tot een ongekende hoogte, pluist al -redeneerend zijn bakkebaarden uit tot een verbazende breedte en windt -zich zoo verschrikkelijk op over een vrij onbeteekenende zaak, dat de -landvoogd hem van ter zijde met bezorgdheid gadeslaat en zich afvraagt -hoe lang het nog duren kan vóór de reactie op ’s mans overspannen -toestand volgt en een verblijf in Europa noodzakelijk wordt. - -Toen freule Clotilde uit haar poneywagen sprong en mama zoo deftig zag -zitten op de ottomane, heeft ze dadelijk aan den gouverneur van haar -broers gevraagd, of hij óók niet vond dat de lucht drukkend was in de -wachtkamer. Nu trippelt ze in haar kort, vlug reistoilet met hem het -perron op en neer; en terwijl ze links en rechts groet, als wilde zij -vergoeden wat mama in vriendelijkheid te kort schiet, volgt menig -waardeerend woord het aardig persoontje, rust menig welwillende blik op -het blozende gezichtje, dat zoo guitig onder den grooten stroohoed -uitkijkt. - -Van de zes juffers d’Hannecour zullen niet minder dan vijf door hare -tegenwoordigheid de feestelijkheden opluisteren, een voornemen dat al -weer niet genoeg op prijs wordt gesteld: immers geen van de jongelui -voegt zich bij het belangwekkend groepje dat ze met haar vijven vormen. -Als eindelijk Van Suylichem haar zijn diensten gaat aanbieden bij het -bezorgen der dertien valiezen, koffers en doozen, die ze met zich -voeren, dan is dit alleen omdat zijn nichtje hem, half lachend, half -knorrig, gevraagd heeft waarom hij toch niet naar de jonge meisjes -ging, in plaats van altijd de oude getrouwde dames op te zoeken. - -De andere »oude getrouwde« dame, wier gezelschap Van Suylichem boven -dat der jonge meisjes verkoos, is Amalia Te Leurse, een schoonheid, die -heden blijkt beter te voldoen bij gaslicht dan in den schellen gloed -van een indischen morgen. De mooie luitenantsche schijnt zich hiervan -bewust en heeft haar gezicht niet alleen bedekt met veel poudre de riz -en een weinig rouge, maar nog daarenboven met een coquet voiletje. - -De heer Te Leurse vertoonde zich even aan het station: dienstzaken -houden hem terug te Buitenzorg. Maar, zooals Amalia reeds meer dan -tienmalen aan de heeren, die haar kwamen groeten, verzekerd heeft,—hij -hoopt voor de soirée bij de Hagens over te komen; ze kan ook moeilijk -bekennen wat de waarheid is: dat ze geen geld genoeg in huis hadden om -voor beiden de reis te betalen! - -»Vier koffers?« vraagt Nita, die in haar eenvoudig blauw kleedje aan -een vergeet-me-niet doet denken, zooals ze daar staat en, geheel op den -achtergrond, door weinigen wordt opgemerkt, sedert Verschuere haar -verliet om mevrouw Van Waliënhove goeden morgen te gaan wenschen. »Vier -koffers? Voor u alleen?« - -Mevrouw Te Leurse legt haar uit, dat ze het onmogelijk met minder doen -kan. »Rekent u zelve maar eens na. Twee toiletjes alleen voor het -comediestuk. Eén voor het bal. Eén voor de opera...« - -Agnita luistert maar half toe; ze herinnert zich hoe eenvoudig mevrouw -Te Leurse gekleed ging toen ze pas op Buitenzorg kwam; hoe stil ze -leefden in hun kleine woning; hoe geheel anders Te Leurse er uit zag -dan nu heden morgen met dat strakke gezicht en die treurige vermoeide -oogen. - -Mevrouw Heijlerts, alleen bestand tegen het klimaat van Batavia wanneer -er op Batavia een pretje is, geeft, zooals ze daar staat onder haar -donkerroode parasol, het schitterend bewijs, dat ze gedurende een -tweejarig verblijf in de wereldstad der parisienne »le talent -d’accommoder les restes« moet hebben afgezien. Gisteravond laat kwam ze -van Soekaboemi, in gezelschap van den heer Van Sonnefelt, die gaarne -enkele dagen der week dáár doorbrengt; en zooals gewoonlijk is ze ook -nu het middelpunt van een kring van heeren. - -Men amuseert zich in dien kring, want zij plaagt den adjudant van Zijne -Excellentie, die aan zijn betrekking verschuldigd meent te zijn, nooit -uit de plooi te geraken, met een voorval, dat zijn reputatie van -deftigheid in groot gevaar brengt, ja, de getrouwde heeren noopt om -zich meesmuilend een weinig van den armen doodverlegen Hooglaan af te -wenden, dan vraagt ze den heer Paerel met het vriendelijkste gezicht -ter wereld, of ze eens een enkele alinea zou mogen schrijven in de -»Annales du jardin botanique«; en als deze, niets kwaads vermoedend, -gaarne daarin toestemt, begint ze: »Il fleurit au Jardin botanique une -fleur aussi rare que belle, désirée par toutes les dames, destinée à -une seule...« - -Paerel wordt boos, vooral om de hilariteit die er op volgt. Immers -ieder weet welke de prachtige nieuwe bloem is, in de kassen getrokken -en bij geheime dagorder onbereikbaar gesteld voor alle plantlievende -dames, behalve mevrouw Van Waliënhove. - -Rustig en genoeglijk wordt de komst van den trein afgewacht; alleen de -heer d’Hannecour agiteert zich; hij wenkt den stationschef, die wel -andere dingen te doen heeft dan zich te laten wenken, en als deze -eindelijk nader komt, bijt hij hem toe, dat men Zijne Excellentie niet -wachten laat, waarop de man naar de klok wijst en verzoekt, den -intendant te mogen doen opmerken dat niet de trein te laat, maar de -landvoogd te vroeg is. Toch blijf de kolonel zich warm maken. ’t Is dan -ook zoo’n gewichtige morgen in zijn gewichtige betrekking, die morgen -waarop het hof naar Batavia gaat! ’t Is dan ook zoo’n zware taak, die -rust op de schouders van hem, den intendant der gouvernementshôtels! En -niemand schijnt het te willen gelooven of begrijpen. Zelfs de -adjudanten niet! Zie hen eens aan! Zou men niet meenen dat ze voor hun -pleizier meegingen? ’t Was om dol te worden. - -De rit van de residentie naar de hoofdplaats in de geurige frissche -morgenlucht, is een waar pleiziertochtje. Slechts wanneer men Batavia -nadert en de warmte de bezoekers als het ware tegenkomt, beginnen de -dames meer werk te maken van waaiers en flacons dan van het gesprek; -vooral mevrouw Heylerts is veel minder opgewekt dan daareven. Maar -algemeen vermoedt men dat dit slechts ten deele aan de warmte moet -worden toegeschreven; een naderende ontmoeting met mijnheer Heylerts -maakt haar altijd stil. Er zijn verscheidene heeren aan den trein in de -zwarte jas en met den hoogen hoed, die in dit klimaat altijd, maar -vooral ’s morgens om tien uur, een krankzinnigen indruk maken. Ook de -heer Heylerts bevindt zich onder hen, maar hij toont zeer weinig haast -om zijne wederhelft met zich te voeren. - -Wie onder al de dames en heeren heden het meest de aandacht trekt, is -Gertrude Hagen, die haar logées, de Verschuere’s en mevrouw Te Leurse, -kwam afhalen, en er zoo ongewoon lief uitziet, zoo geheel blosjes en -lachjes schijnt, dat men zich afvraagt of ze misschien heden jarig is; -maar in den datum van een feest vergist men zich te Buitenzorg niet! -Clotilde neemt haar een oogenblik ter zijde en de vriendinnen hebben -het zoo druk te zamen, dat ze vergeten hoe het rijtuig wacht—in dat -rijtuig de barones! Juist op het oogenblik als deze een adjudant zendt, -slaat de freule Van Waliënhove beide armen om juffrouw Hagen’s hals en, -ten aanschouwe van het geheele publiek, kust ze haar dat het klapt. - -»Zul je je dan nooit leeren gedragen!« roept de barones, zoodra haar -dochter tegenover haar zit. - -»Ik vrees van niet, mama,« zegt Clotilde. Maar meteen buigt ze zich -over naar haar vader en fluistert hem iets in het oor, om dan in de -kussens terug te zinken met de vermaning: »Aan niemand vertellen, -hoor!« - - - - - - - -XIV - -IN DE LOOFHUT. - - -De Hagens wonen op het Koningsplein en ze wonen daar heerlijk. Dames, -wier echtgenooten lid zijn in den Raad van Indië, hebben onder de vele -voorrechten, die haar door haar zusteren vaak zuchtend worden benijd, -dit: ze kunnen haar huis inrichten zooals ze dat wenschen; ze kunnen er -alle moeite en zorg aan besteden, zelfs veel geld er voor uitgeven, -zonder dat telkens als een dreigend spooksel de vraag bij haar oprijst: -voor hoe lang? - -Mijnheer Hagen—want hij is het die deze villa uit vele andere koos, die -den tuin opnieuw aanlegde, hier wat bijbouwde, daar wat afnam, hij is -het die Jakatra afliep, om op de zolders der Chineezen het oud -porselein te vinden, waarvoor hij bekend werd; die teekeningen maakte -van ameublementen en ideeën aangaf van versieringen—mijnheer Hagen -heeft ruim gebruik gemaakt van dit voorrecht. - -Agnita had groote marmeren ruimten verwacht, vol mooie meubelen, met -reusachtige beelden, reusachtige spiegels en reusachtige gravures, met -kostbare portières en alkatieven, alles geregeld naar traditioneele -wijs: in één woord een huis zooals men er vele vindt in de Koningin van -het Oosten, die er met hun pracht en weelde altijd blijven uitzien -alsof ze in orde gebracht waren voor een bewoner, maar nog niet -betrokken. - -De Hagens zijn rijk; mevrouw heeft fortuin, mijnheer een groot inkomen. -Maar ze hebben den takt gehad dit niet te toonen: de eerste indruk, -door hun huis gemaakt, is die van gezelligheid, en pas als men heeft -opgemerkt, hoe zacht het getemperd licht naar binnen valt, hoe kunstig -de hitte is buitengesloten, hoe heerlijk rustig en kalm de omgeving is, -dan pas komt men er toe te bedenken, dat er duizenden moeten besteed -zijn aan de inrichting dezer woning. Mevrouw Te Leurse is het zich -volkomen bewust, dat, wanneer ze niet de hoofdrol vervulde in het -stukje voor Gertrude’s feest, misschien mijnheer, maar zeker niet -mevrouw Hagen haar zou gevraagd hebben om hun logée te willen zijn. Dit -maakt dat zij bij aankomst iets minder zeker van zichzelve blijkt dan -gewoonlijk. Maar er is in de waardige beminnelijkheid der gastvrouw -zooveel geruststellends, in de vroolijke zetten van Gertrude iets zoo -opwekkends, dat ze zich weldra geheel op haar gemak gevoelt. - -Straks keert ook de heer des huizes terug: hij is even naar het paleis -gereden, om den Landvoogd te begroeten bij diens aankomst. - -»Goed dat u komt, papa: mama en ik hebben het erg druk en we rekenen er -op, dat u zich met de logées occupeert. U zult niet kunnen zeggen, dat -we voor u de minst prettige bezigheid hebben bewaard, is ’t wel?« en ze -knijpt hem in het oor met het weinige respekt en de groote liefde die -indische dochters gevoelen voor indische vaders. - -»Je kunt Gertrude immers wel missen vandaag?« vraagt mevrouw met een -blik op de beide dames, een blik zonder eenige jaloezie echter; ze -heeft te veel gezond verstand om, waar ze zichzelve nooit geheel kon -geven, onverdeelde toewijding te vragen. - -»Je weet, ik kan haar geen uur missen,« zegt hij met een teederen blik -op het meisje, »zelfs in dit gezelschap. Maar ik weet dat je haar -noodig hebt en protesteer dus niet.« - -Reeds heeft hij zijn goedig, vriendelijk gelaat naar de bezoeksters -gekeerd; reeds verheugt hij zich over het buitenkansje, dat hem -verscheidene dagen haar gezelschap zal doen genieten; reeds vraagt hij -zich af wat hij doen kan om haar die dagen aangenaam te doen -doorbrengen. - -De vice-president van Indië’s Raad is, meer dan iets anders, een -damesheer. Zijne liefde voor het schoone, die in Europa zich zou -geopenbaard hebben in kunstzin, was hier bewondering geworden voor het -schoonste werk der schepping. Dankbaar erkent hij het vele goede, dat -de aarde hem biedt, maar het beste is toch voor hem het samenzijn met -vrouwen—zoo mogelijk jonge en mooie! Dit is echter volstrekt geen -vereischte. Als ze maar aardig praten kunnen en vriendelijk lachen, als -ze maar verstand genoeg hebben om te begrijpen, dat, zoo hij haar het -hof maakt, dit zonder eenige bijbedoeling is; als ze maar goed—d.w.z. -in overeenstemming met haar uiterlijk—gekleed zijn, dan eischt hij -verder niets. - -En zooals nu de beide jonge vrouwen daar zitten op dat aardig -canapeetje, met de granaatroode portière tot achtergrond, frisch en -jeugdig, in de doorschijnende witte kabaia, waarvoor ze haar reistoilet -verwisselden, vindt hij het een waar genot naar haar te kijken, met -haar te praten en te schertsen. - -Hij heeft van morgen reeds vroeg en buitengewoon hard gewerkt om zich -ongestoord aan dat genot te kunnen wijden. Want hij heeft het altijd -druk op zijn manier. Lang vóór de zon aan den hemel staat, ziet men hem -in den stormpas het Koningsplein omloopen en na middernacht kan men hem -nog vinden in zijn voorgalerij, verdiept in lectuur of muziek. Hij is -een man van orde: klokslag zeven—wanneer hij reeds gebaad, gewandeld en -ontbeten heeft—verdwijnt hij in zijn bureau en behartigt de belangen -des lands tot klokslag elf, behalve des vrijdags, wanneer hij diezelfde -belangen in de vergadering van den raad behandelt. Wanneer hij niet -werkt moet Gertrude bij hem zijn. Gertrude is voor hem de vervulling -van den wensch, die gedurende twintig jaren zijn gemoedelijk hart -vervulde; den wensch naar eene gezellige vrouw. - -Als zijn dochter er niet lief had uitgezien of minder talentvol geweest -ware, dan zou hij dit alleen jammer gevonden hebben; was ze ongezellig -geweest, hij zou het beschouwd hebben als een vreeselijke -teleurstelling, als een ramp bijna. - -Maar gelukkig, Gertrude aardde naar hem, en vader en dochter amuseeren -zich koninklijk te zamen. ’t Is waar, ze laat hem allerlei werkjes -doen, die eigenlijk beneden zijn waardigheid zijn: patronen teekenen, -charades uitdenken, menu’s schrijven zelfs! Maar er komen ook dagen dat -ze onder zijn leiding leert en zich inspant om te begrijpen; er komen -dagen dat ze samen gaan schetsen of zich opsluiten in de zitkamer, half -boudoir, half atelier. - -De Hagens hebben iets uitgedacht, dat aan het meest prozaïsch gedeelte -van een indische woning, de achtergalerij, een poëtisch waas schenkt en -het de »loofhut« genoemd. De loofhut schijnt een prieel, maar is -eigenlijk een serre, ongewoon hoog van verdieping: ze vormt den -overgang van het huis naar den tuin. Daar hebben ze hun planten en -vogels, hun kleine fonteinen, lieve marmergroepjes, heerlijke -luierstoelen, aardige rieten tafeltjes; daar brengen papa en dochter te -midden van hun bloemen al de uren door, die ze maar kunnen uitsparen op -hun altijd bezetten tijd; dat noemt Hagen zijn Capua; daar beweert -Gertrude dat ze verliefde denkbeelden krijgt en zich zachter gestemd -gevoelt jegens haar pretendenten; daar gaat mevrouw zoeken, als ze -behoefte gevoelt aan het bijzijn van haar dochter, wat zeer dikwijls, -of aan dat van haar echtgenoot, wat zeer zeldzaam gebeurt; daar worden -alleen enkele intiemen toegelaten, maar die er toegelaten worden vinden -het de bekoorlijkste plek van geheel het fraaie huis. - -Des avonds, als de familie Hagen met mevrouw te Leurse naar de opera is -gegaan, na te vergeefs beproefd te hebben de Verschuere’s over te halen -om hen te vergezellen, troont Agnita haar man mede naar die loofhut. - -De volle maan giet haar schijnsel door het bladerdak, Nita draait de -gaspitten neer en het wordt koel en stil rondom hen, terwijl de -fonteinen klateren en de bloemen geuren, door het avondwindje bewogen. - -»Zitten we hier nu niet oneindig prettiger dan in die volle, warme -opera?« vraagt ze dan vleiend. - -»O, voor mij,« antwoordt Verschuere, terwijl hij met een zucht van -genot zich uitstrekt in zijn luierstoel, »voor mij is het een ware -verademing na den dag die achter me ligt. Maar je hadt toch eigenlijk -mee moeten gaan, Nita... Geloof me, ik zal geen amusant gezelschap voor -je wezen.« Met moeite onderdrukt hij een geeuw. »En ’t kan misschien -wel aardig zijn,« voegt hij er dan lusteloos bij. - -»Aardig? Ja, voor anderen; maar niet voor ons. Dáárvoor hebben we -diezelfde Romeo en Juliet te prachtig zien opvoeren in Parijs! Weet je -nog? ’t Was den eersten avond dien we doorbrachten in de opera. Voor -geen geld zou ik den indruk willen verliezen, dien ik toen heb -meegebracht.« - -»Daar is wel iets vóór te zeggen.« - -»Mevrouw te Leurse vond het een dwaas idee van me, dat kon ik merken. -Maar je bent het met me eens, niet waar? Wanneer men eenmaal het -hoogste genoten heeft, dan kan het mindere niets geven dan ergernis. - -»Dat is zoo. Maar kindlief, mevrouw te Leurse beschouwt het uitgaan van -een geheel ander standpunt. Zij gaat niet om muziek of zang; zij gaat -om te genieten van den opgang dien ze maken zal in dat prachtige gele -toilet.« - -»Wat stond het haar goed! Wat was ze mooi van avond!« - -»Ja heel mooi!« en weer geeuwt hij. - -»Me dacht, het zou zooveel prettiger zijn ons samen alles nog eens te -herinneren: ’t is een van mijn gelukkigste avonden geweest.« - -»Ja? Hoe dat zoo?« - -Een glimlach komt om haar lippen spelen, terwijl ze zich naast hem zet -op den langen stoel. »Ik was toen toch nog erg romantisch, Gus. ’k -Herinner me, dat ik telkens mijn oogen toedeed om den tenor niet te -zien en me te kunnen verbeelden, dat het mijn Romeo was die sprak.« - -Hij antwoordt door een kus te drukken op het gelaat dat ze naar hem -opheft. »Dwaas kindje,« zegt hij eindelijk na een lange pauze, nauw -hoorbaar. - -Het ruischen der fonteinen klinkt droomerig door de stilte, tot -eindelijk de muziek van hare stem die verbreekt. - -»Wanneer men zich er eens goed in wegdenkt, Gus, wat is het dan toch -een vreemde wereld. Daar zaten nu in die loges honderden vrouwen, -gedecolleteerd en geblanket, vrouwen voor wie het woord liefde zijn -heilige beteekenis verloren heeft; daar zaten die oude heeren met hun -kale hoofden, die viveurs met hun vermoeide gezichten... en hoe werden -ze allen geboeid, ja, tot schreiens toe bewogen door een stuk, dat -eigenlijk niets anders is dan de verheerlijking der eerste liefde!« - -»Weet je nog,« vraagt ze dan en streelt de hand die zij in de hare -houdt, »hoe wij onder den indruk waren, in welk een teedere stemming -wij thuis kwamen? Weet je nog... den volgenden morgen zouden we naar -Versailles gaan; we vergaten het. Zeg, Gustaaf? Verschuere?« - -»Wat? Zei je iets? O, neem me niet kwalijk, lieve! Ja, ’t was beeldig; -ze zong uitstekend en...« - -»Ben je zoo moe? Zoo moe, dat je inslaapt terwijl ik...« - -»Neen ik sliep niet! ’k Was maar wat aan het dommelen. Geloof me, ’k -heb alles gehoord wat je zei. ’t Is zoo, de tenor was wat dik!« - -»Wil je niet liever naar bed gaan, beste?« - -»Neen, volstrekt niet.« - -»’t Was zeker een erg vermoeiende dag.« - -»Ja; je weet, ik ben vanmorgen al vroeg begonnen. We hebben tot zes uur -doorgewerkt, van dat we aankwamen af, en ’t is hier zoo schrikkelijk -heet op dat Batavia.« - -Ze legt haar hand op zijn arm. »Kom, span je maar niet in om wakker te -blijven. Je hebt de rust verdiend. Neen... ik zou nog niet kunnen -slapen; ik heb niets uitgevoerd vandaag en van middag een lekker dutje -gedaan.« - -Ze bracht hem zelve weg naar de logeerkamer, keek zorgvuldig of de -klamboe zoo goed gesloten was dat zelfs het kleinste muskietje er niet -in kon doordringen, onderzocht of de deuren en ramen wel wijd genoeg -openstonden om den noodigen tocht door te laten en wenschte hem goeden -nacht. - -Nu ging ze terug naar de loofhut en zat op het plekje van daareven... -maar hoe geheel anders! - -De maan is schuilgegaan en het is er vol schaduwen. Ze beproeft zich -voor te houden, dat het Gustaaf’s schuld niet is als het avondje, -waarvan zij zooveel heeft gehoopt, op een teleurstelling uitliep; ze -vermaant zich om het toch te waardeeren dat ze zoo’n degelijk man heeft -die niets hoogers kent dan zijn werk; ze berispt zich omdat ze niet, -als hij, eerzuchtig zijn kan en het goedkeuren dat hij, door zich te -onderscheiden, aanspraak tracht te krijgen op promotie; ze scheldt -zichzelve kinderachtig veeleischend, ondankbaar; ze tracht mevrouw De -Bruining na te spreken, die betrekkelijk kalm verklaren kon: »Ja, zie -je, onze mannen, dat zijn eigenlijk onze mannen niet; die zijn van de -secretarie, en ze neemt zich voor, evenals zij, afstand te doen ten -behoeve dier secretarie.« - -Maar dan wordt het opeens kil en donker in de loofhut. - - - - - - - -XV - -HET BOERINNETJE EN HAAR SOLDAAT. - - -Het regende dien nacht alsof het met bakken van den hemel gegoten werd -en de groote parade onderging het lot van meest alle groote parades op -Batavia: ze werd afgekommandeerd wegens de drassigheid van het terrein. - -Had men zoo ook de officieele gelukwenschen kunnen afkommandeeren! - -Maar die moesten plaats vinden: consuls en hoofdambtenaren in hun van -goud of zilver schitterende galarokken; de leden der rechterlijke macht -met hun toga’s en baretten, hoofd- en subalterne officieren in hun -fraaiste uniformen, referendarissen en commiezen in hun eenvoudigen -zwarten rok, die allen kwamen den Landvoogd, omringd door den Raad van -Nederlandsch-Indië en zijn staf, hun gelukwenschen aanbieden, »met -eerbiedig verzoek ze wel te willen nederleggen aan de voeten van den -troon.« - -’t Mocht een buitenkansje heeten, dat de atmosfeer was verfrischt door -de gevallen regens, maar toch bleef het, wat het samentreffen van veel -mannen in lakensche kleeren wezen moet, als het op het heetst van den -dag plaats vindt, doodsbenauwd. - -Het diner was druk bezocht: men vergist zich soms in den volksgeest, -vooral wanneer die zich openbaren kan in lekker eten, en bij zulke -gelegenheden zijn ook de bataviasche Hollanders boven verwachting -koningsgezind. - -De heeren—voor dames schijnt men het minder noodig te oordeelen den -verjaardag van hun vorst te vieren—de heeren kwamen op als één man. - -Volgens deskundigen was de speech van den gouverneur-generaal bijna -even goed als de getruffeerde kalkoen, en die kwam de volmaaktheid -nabij; het vuurwerk was prachtig; er waren duizende rijtuigen en -tienduizende toeschouwers verzameld op het Koningsplein, trouwens -uitgebreid genoeg om het dubbele aantal te bevatten, en de geestdrift -van het publiek, reeds zoozeer opgewekt door de kunstgewrochten van den -grooten Gors, nam nog toe, toen de Landvoogd met zijn familie en gasten -zich op het balkon voor het paleis vertoonde en zijn beide zonen -telkens het sein gaven voor die bewonderende hèèèès en juichende -hààààs, die nu eenmaal onmisbaar schijnen bij een vuurwerk. - -Den volgenden dag had de partij bij de Hagens plaats. - -Volgens de ouderen van dagen, die slechts konden toezien en bewonderen, -was ze prachtig; volgens de jonge meisjes, die doordansten tot den -anderen morgen, verrukkelijk; volgens de leveranciers een feest zooals -er eigenlijk iedere maand een dozijn moesten gevierd worden; volgens de -jeunesse dorée de prettigste fuif in jaren gegeven; volgens de -ambtenaarswereld een »heele victorie«, want de heer en mevrouw Van -Waliënhove, die anders zelden op partikuliere feesten verschenen, -verschenen hier. - -Nooit was in Batavia, waar enkele malen liefhebberijcomedies worden -opgevoerd door de élite der jonge dames, waar zoo natuurlijk en -eenvoudig wordt gespeeld, dat de hollandsche tooneeldirecties er een -lesje konden gaan nemen; waar kosten noch moeite gespaard worden om een -voorstelling te doen gelukken, nooit was er iets geleverd zoo goed als -heden avond. - -Amalia vervulde de rol eener schijnbaar ruwe, doch teêrhartige -vivandière; Van Suylichem die van een boerenlummel; Gertrude was een -bekoorlijk dorpskind, en zekere tweede luitenant stelde een gewond, -maar desniettegenstaande zeer verliefd soldaat voor. - -’t Stukje was niet bijzonder grappig, maar fijn gedacht: het publiek -beschaafd genoeg om het te waardeeren; als men één aanmerking had -willen maken, dan zou het misschien geweest zijn dat de jonge luitenant -zijn verliefde rol wel wat heel con amore speelde. - -Volgens sommigen had ook Gertrude wat koeler kunnen zijn; ’t is waar, -boerinnetjes zijn vrijer in den omgang met soldaten dan jonge dames met -officieren, maar ’t verwonderde het publiek toch. - -Alleen mevrouw Ramsberge, die een paar weken geleden een harer dochters -had thuis gekregen, weduwe met een mager pensioentje, drie kinderen en -haar een-en-twintig jaren—alleen mevrouw Ramsberge verklaarde aan -ieder, die het hooren wilde, dat zij er niets verwonderd over was, och -hemel neen, niets! - -Dat kwam er van, als men de meisjes niet op haar tijd liet trouwen, -zooals tegenwoordig voor Indië ook al mode scheen te worden; de Hagens -mochten nu dien verjaardag met nog zooveel ophef vieren, ’t was toch -eigenlijk ongehoord dat zoo’n lief, rijk meisje twintig jaar werd -zonder dat er sprake was van een engagement. Mijn hemel, waar moest het -naar toe! ’t Was toch de bestemming! Ja, de dames mochten haar -uitlachen zooveel ze wilden, zij had er een zwaar hoofd in. - -Gelukkig kon mevrouw Ramsberge dien avond haar zwaar hoofd gerust -neerleggen. Aan het einde van het souper stond de gastheer op om de -verloving aan te kondigen van zijne dochter Gertrude met den heer -Willem van den Bosch (de verliefde soldaat). - -’t Was een goed denkbeeld dit pas aan ’t einde van het souper te doen; -was het aan het begin geweest, de aandoeningen der gasten zouden hen -verhinderd hebben naar waarde te genieten van de goede gaven hun -aangeboden. - -Als Batavia ooit verbaasd stond, dan was het in dit oogenblik. Gertrude -Hagen geëngageerd met Van den Bosch, een tweeden luitenant! En was het -nog een tweede luitenant geweest van adel, een tweede luitenant met -fortuin, of ten minste een vreemdeling! Maar—iedereen wist dadelijk -alles van hem af—’t was maar een Hollander, niet eens een Engelschman, -en daarbij een doodeenvoudige jongen, de zoon van een arme -domineesweduwe, ergens in den achterhoek! - -Niemand kende beter den bataviaschen geest dan de heer Hagen; niemand -had op meer recepties gebogen voor mooie jonge bruidjes naast bruigoms -die haar vader konden zijn; niemand wist zoo goed als hij, hoe de -handelsgeest is gedrongen in de harten, en de zucht naar weelde de -zucht naar liefde beheerscht. - -Hij had voorzien hoe het engagement zijner dochter zou worden -opgenomen; hij vermoedde welk een opschudding het brengen, welk een -gepraat het geven zou; dáárom was alles zoo diep geheim gehouden: hij -had het publiek willen stellen voor een voldongen feit, wel wetend dat -niets zoo geschikt is om aan gebabbel een einde te maken, dan de -zekerheid dat gebabbel aan de zaak niets veranderen kan. - -Ofschoon anders volstrekt niet ongevoelig voor de openbare meening, -bekommerde hij er zich overigens weinig over of de keuze, door zijn -kind gedaan, werd goedgekeurd door de groote menigte... Hoe was zijn -huwelijk toegejuicht in der tijd! Hoe dikwerf was hem gezegd dat hij en -zijn meisje een paartje waren als voor elkaar geknipt; hoe hadden -familie, vrienden en kennissen alle krachten ingespannen om die -verbintenis tot stand te brengen; hoe was zijn eigen moeder, die toch -raden kon wat hij behoefde om gelukkig te worden, er mede ingenomen -geweest! - -Batavia mocht zich verbazen zooveel het verkoos, het liet hem koud. -Immers, Batavia kon niet weten hoe nu twee jaar geleden, toen hun -eenige dochter terugkeerde uit Europa, de heer en mevrouw Hagen te -zamen neerzaten, voor het eerst sedert langen tijd hand in hand, voor -het eerst sedert langen tijd bezield door dezelfde gedachte. - -»Wat is ze mooi, onze lieveling,« had hij gezegd. - -»En lief. En zoo eenvoudig,« had zij gefluisterd, den vochtigen blik -naar hem opgeheven. »Het zal moeite kosten haar tot de overtuiging te -brengen dat ze trouwen moet om positie, om geld...« - -»Maar moeten we haar tot die overtuiging brengen?« had hij gevraagd. - -Toen had ze zich tot hem gekeerd met een kreet van vreugde. - -»Hagen, is je dat ernst? Zou je dat waarlijk willen doen? Haar -vrijlaten in haar keus? Haar laten trouwen wien ze liefheeft? Zou je me -dat willen beloven? Ons kind een kans geven om gelukkig te worden?« - -Neen, Batavia kon niet weten hoe de trotsche vrouw, zoo gewoon te -bevelen, hem dit had gesmeekt; ’t kon niet weten wat hem door de ziel -was gegaan van bitterheid en smart, toen ze hem dat vroeg, als het -hoogste wat ze kon vragen voor haar kind: een huwelijk uit liefde, uit -vrije keuze! Het wist niet hoe hij had geantwoord, terwijl hij zich -afwendde, opdat ze niet zien zou hoe ze hem griefde. - -»Zou ik anders kunnen, Mathilde, na onze ervaring? Wees gerust, de -dochter zal gelukkiger zijn dan de moeder, zij zal trouwen wien ze -liefheeft.« - -Het was een tweede luitenant geweest. Een arme, eenvoudige tweede -luitenant. Maar toch een tweede luitenant zooals er niet veel gevonden -worden: een jeugdige god Mars, die er krijgshaftig uitziet in zijn -uniform en zoo mogelijk nog knapper in zijn politiek; een lieve, -vroolijke jongen met een open gezicht en heldere oogen, even frisch van -hart als jong van jaren, rein gebleven van de smetten der wereld, -zooals het enkele bevoorrechte moeders gegeven is haar zonen te -bewaren. - -De gasten zijn vertrokken, de logées naar hunne kamers gegaan, de -lampen gedoofd, en weer zitten de heer en mevrouw Hagen in de -liefelijke stilte van de loofhut. Ze hebben den dank ontvangen van die -beide overvolle harten; ze hebben opgezien in die gezichten blozend van -liefde, in die oogen stralend van geluk; uit de verte komen de kussen -tot hen, gewisseld in de zoete weelde van het ongestoord samenzijn; en -voor het eerst sedert den dag waarop eerzuchtige ouders en kunstige -drogredenen hun verbintenis tot stand brachten, gevoelen ze voor -elkander wat zooveel doet vergeven: een diep, oneindig medelijden. - -»Ik ben je zeer dankbaar, Louis,« fluistert ze zacht en drukt de hand -die in de hare ligt. - -»Wat zijn ze gelukkig... de kinderen! Er was een tijd, niet waar Tilde, -er was een tijd—toen we nog geen van beiden vermoedden dat ons huwelijk -een... vergissing zou blijken; maar zoo, zooals zij zijn, ik herinner -’t me niet goed, maar... zijn we ooit zóó geweest?« - -»Arme man!« zegt ze zacht. - -Straks schrikken de jongverloofden op. - -»Hoorde ik daar niet een kus, Willem?« vraagt Gertrude. Maar Willem -antwoordt lachend, terwijl hij haar op nieuw in zijn armen sluit: »Het -zal de echo van onze kussen geweest zijn, lieveling!« - -En hij vermoedt niet hoezeer hij de waarheid spreekt. - - - - - - - -XVI - -EEN JONGENSSTREEK. - - -De metalen gong, die den paleisbewoners verkondigt dat het uur voor den -maaltijd daar is, doet zijn zwaren slag weerklinken door de avondlucht; -met de stipte orde, waaraan mevrouw Van Waliënhove hen gewende, staakt -ieder onmiddellijk zijn bezigheden en spoedt zich naar de eetzaal. - -Vroegere landvoogden vonden het een niet gering bezwaar aan hunne -betrekking verbonden, dat het huiselijk leven zoozeer leed onder die -betrekking; de heer van Waliënhove beschouwt het als een voordeel. Want -zijn gezin is niet van de gelukkige, waar een bezoek, hoe welkom ook, -altijd een stoornis blijft, waar gasten, hoe beminnelijk ook, kunnen -heengaan zonder een ledig achter te laten; waar de huisvader, als hij -geen vreemden vindt, in de handen wrijft en mama glimlachend naar hem -opziet met de woorden: »Ja, heerlijk onder ons!« - -Toch scheelt het heden avond niet veel of men is »en famille«. De -logées zijn met den laatsten trein vertrokken en worden eerst over -eenige dagen door anderen vervangen. Hooglaan, de adjudant, die, -evenals Van Suylichem in het paleis gehuisvest, ook wanneer hij geen -dienst heeft, aan de avondtafel deelneemt, nam een uitnoodiging aan bij -den referendaris Verdijk. Mevrouw Verdijk had reeds gedurende vijf -dagen een verjaardineetje willen geven, maar dit tot heden moeten -uitstellen, daar het elken middag onweerde en dan kwam ze niet te -voorschijn uit haar donkere kamer. - -Een oogenblik van verademing kan overigens niet onwelkom zijn, want de -laatste logées zijn menschen geweest die veel drukte, ja zelfs een -weinig emotie aanbrachten. - -De eerste, een Amerikaansche, gaf evenveel stof tot verbazing als tot -vroolijkheid. Dat ze een reis rondom de wereld maakte en reeds -halverwege was, kon als verontschuldiging dienen voor den ontredderden -toestand harer garderobe; dat ze de dochter was van een groot generaal, -voor de dapperheid waarmee ze heenstapte over alle bezwaren, zich -overgaf aan de meest gewaagde excentriciteiten; dat ze buitengewoon -leelijk en niet bepaald jong was, voor het reizen met twee -jongelui—trouwens ten paleize genegeerd;—maar dat ze in een -afgrijselijk amerikaansch-engelsch doorratelde van den morgen tot den -avond, daarvoor was geen verontschuldiging. - -Een dag na deze niet zeer bekoorlijke verschijning arriveerde een -Italiaan, markies Aréoli. Hij was door zijn gouvernement voorzien van -hetgeen noodig is om aan alle hoven een goede ontvangst te vinden, maar -de beste aanbeveling droeg hij bij zich in zijn persoonlijkheid. - -Beide gasten dweepten met de tropische natuur en konden niet genoeg -genieten van Buitenzorg’s heerlijke omstreken. Er werden tochtjes -gemaakt, grooter uitstapjes bedacht, feestjes georganiseerd... meerdere -leden der familie Van Waliënhove namen daaraan deel; en ging de -Amerikaansche—misschien met het oog op haar medereizigers, die een goed -heenkomen hadden gezocht in het hôtel—eer weg dan ze voornemens was -geweest, de marchese bleef een week langer dan zijn oorspronkelijk plan -scheen. - -Het is voor niemand in de onmiddellijke omgeving der familie een geheim -waarom zijn vertrek tot tweemalen toe werd uitgesteld. De heer -d’Hannecour, die in zijn hoedanigheid van intendant alles weet—en weten -moet, wil hij zich niet de ongenade zijner zeven dames op den hals -halen—berichtte dezen morgen naar huis: »Aréoli is sinds een half uur -bij Zijn Excellentie.« Van Suylichem, die heden dienst heeft, deed hem -uitgeleide; hij riep hem bij het afscheid toe: »à bientôt, j’espère«, -wat dezen veel te denken geeft. Zóó veel, dat hij niet kan nalaten -freule Clotilde met meer dan gewone belangstelling gade te slaan, -wanneer ze een oogenblik na hem de eetzaal binnentreedt. ’t Doet hem -genoegen dat ze er zoo blozend en tevreden uitziet in haar wit gazen -kleedje met roode geraniums, volstrekt niet als een Ariadne treurend om -het vertrek van den geliefden Theseus. - -»’t Zou dan ook vreeselijk jammer geweest zijn,« zegt James bij zich -zelven, »als die vreemde snoes zoo’n lief gezellig meisje voor den neus -van de hollandsche jongelui had weggekaapt!« - -Want—hij is geheel teruggekomen van zijn eerste meening! hij vindt haar -nu geen halve wilde meer, integendeel, zooals hij zijn nicht -herhaaldelijk verzekert, ze kunnen het best vinden samen. - -En de ingenomenheid is wederkeerig. Immers, wanneer hij een -zwartbehangen zaal was binnengetreden, vol gemaskerde saamgezworenen en -in die zaal plotseling dansmuziek vernomen had; wanneer zij in een -onderaardsch gewelf geworpen, daar een helder licht had zien ontsteken, -dan konden de beide jongelui niet gelukkiger geweest zijn met die -ontdekking, dan nu ze elkaar zoo geheel onverwachts vonden in dat -koude, stille paleis, waar de zon niet zorgvuldiger werd buitengesloten -dan men het er de ware vroolijkheid deed. - -Met de inconsequentie, ons menschenkinderen eigen, zou baron Van -Waliënhove het zeer kwalijk genomen hebben, zoo een zijner adjudanten -Clotilde het hof had gemaakt. Toch ergerde hij zich ook aan de saaiheid -van den heer Hooglaan, die dagelijks in gezelschap kon zijn van zulk -een meisje, zonder ook maar een oogenblik zijn stijve vormelijkheid te -vergeten. Met blijkbaar welgevallen daarentegen zag hij op welk een -prettigen voet Van Suylichem met zijn dochter omging; met genot -luisterde hij naar dien luiden frisschen lach, die een korten tijd -verstomd scheen, maar sedert James’ komst weer den helderen metaalklank -van vroeger dagen had. - -De heer Van Beevelant komt ook met klokslag acht binnen, gevolgd door -de zonen des huizes, een paar knapen zooals moeders zich die droomen, -krachtig van bouw, breed van schouders, vlug van beweging; een paar -knapen zooals vaders ze behoeven om hen jong te houden, knapen om mee -te gaan schermen en roeien en paardrijden, om trotsch op te zijn en -zich illusies over te maken. - -Het gezicht van de Landvoogdes staat heden niet vroolijk, maar toch -komt, als zij haar tegemoet vliegen, een lachje de neerhangende -mondhoeken beroeren; de heer Van Waliënhove strijkt de krullen weg, tot -de groote, schrandere oogen hem aanstaren met hun onbevangen -kinderblik. - -»Hoe is het gegaan vandaag, Oscar?« vraagt hij zoodra men gezeten en de -stilte, die het ronddienen der soep vergezelt, ingetreden is. - -»Zoo tamelijk, papa!« antwoordt deze. »We hadden hollandsche taal en u -weet daar houd ik niet van.« Dan zachtjes: »Hij is vreeselijk streng.« - -»Zoo? dat doet me plezier,« antwoordt Zijn Excellentie lachend en kijkt -naar de zijde waar Van Beevelant zit. »Dat zal je goed doen, denk je -niet? en jij, Felix, ben je tevreden over je zelf?« - -»Dat kon beter, papa; ’k heb dertien fouten gehad in mijn thema.« -»Dertien fouten!« klinkt het uit drie monden. - -»Ja. Maar het gaat toch al beter. Deze zanikt ten minste niet.« - -»Jongelui, je vergeet dat ik niet je opinie vraag over mijnheer Van -Beevelant, maar over je zelf.« - -»Da’s waar ook, papa,« roept Oscar lachend; en dan met een steelschen -blik naar den gouverneur: »Maar we hebben toch geen kwaad van hem -gezegd.« - -Beevelant knikt hem vriendelijk toe, doch daar klinkt het op eens -knorrig: »Wat veel erger is, Felix, je hebt daar een woord gebruikt, -een woord... ik vraag je, kinderen, waar leer je die straattaal, hoe -kom je aan zulke expressies?«... - -»’t Kan wel zijn dat hij het van mij heeft, mama!« - -»Clotilde!« - -»Ja, ik moest me schamen, dat ben ik geheel met u eens.« - -»Maar dan begrijp ik niet hoe je...« - -»O, ik doe mijn best om ze af te wennen, die leelijke woorden. Maar als -we onder ons jongens zijn ontvalt er me nog wel eens een dat... uw -fijngevoelige ooren kwetst.« - -Er is in den toon van het meisje, in de uitdrukking van haar gelaat, -zoodra ze het tot haar moeder keert, iets dat hen, die haar nog niet -lang geleden vriendelijk en zacht, gewillig en onderworpen kenden, -verbazen moet. - -Maar voor hen die dagelijks in het huisgezin van den Landvoogd -vertoeven en de verandering langzamerhand zagen komen, voor hen is er -niets vreemds in. - -Ze weten dat freule Clotilde verkeert in het geval van den generaal, -die den vijand naderde, de witte vlag reeds van verre uitgestoken, maar -door den onverzoenlijken tegenstander gedwongen tot den strijd, zich -laat meesleepen in de hitte van het gevecht en eindigt met uitvallen te -doen, waar hij eerst slechts verdedigend te werk ging. - -»Jullie, jongens, zijt er van morgen weer vroeg op uit geweest, niet -waar?« vraagt de gouverneur-generaal met het doel afleiding te geven. - -»O ja, papa, heerlijk!« antwoordt Oscar. »Een rit van twee uur. Berg -op, berg af! De paarden waren moe. Wij in ’t geheel niet!« - -»Maar we hadden een honger!« roept Felix. »Ik heb drie spekpannekoeken -gegeten.« - -»Spekpannekoeken!« herhaalt de adjudant van dienst. -»Spekpannekoeken.... hé!« - -»Houdt u daar ook zooveel van?« vraagt Felix. En het blijkt uit de -uitroepen, die volgen op zijn bevestigend antwoord, hoe hoog de -vroolijke luitenant bij de jongens staat aangeschreven. - -»We zullen u waarschuwen, als zus ze weer laat bakken.« - -»Dan zult u eens smullen.« - -»Maar ze moeten heet uit de pan gegeten worden.« - -»Met vreeselijk veel stroop.« - -»En in de keuken.« - -»In de keuken?« vraagt James teleurgesteld. »Is dat zoo bepaald -noodig?« - -»Ja,« zegt Clotilde, »anders smaken ze niet.« - -»Maar ik mag niet in de keuken komen.« - -»Wij ook niet,« roepen de kinderen. En dan, als uit één mond: »Maar we -doen het toch.« - -»Hoort u dat, mijnheer Van Beevelant?« - -Het is anders de gewoonte niet van mama, de aandacht der onderwijzers -te vestigen op de tekortkomingen harer zonen. Maar ze beweert dat Oscar -en Felix met zachtheid geregeerd moeten worden, en nu de gouverneur, in -weerwil daarvan, de strengste tucht handhaaft, nu tracht ze hem bij -elke gelegenheid te bewijzen dat de methode, die hij volgt, een -verkeerde is. - -»Ja, mevrouw, ik hoor het.« - -»En?« - -»En ik zwijg.« - -»U zwijgt? U begint dus in te zien dat u, met al uw gestrengheid, niets -verder komt?« - -»Pardon, mevrouw, ik zwijg, omdat het naar mijn bescheiden oordeel hier -noch de plaats is, noch de gelegenheid om de jongelui te berispen.« - -Baron Van Waliënhove ziet zijn vrouw aan, die rood is van moeielijk -bedwongen drift, daarna den gouverneur, wiens hand beeft terwijl hij -een glas water naar de lippen brengt. Zijn gelaat spreekt van bittere -teleurstelling: hij meende alles zoo goed bedacht, zoo juist geregeld -te hebben. - -Was bij vroegere gouverneurs niet het groote struikelblok geweest hun -gebrek aan fijne vormen, hun burgerlijk uiterlijk of boersche manieren? -Had ze zich niet geërgerd aan een nauw hoorbaar accent, aan het -smakelooze van hun dassen, aan de kleur van hun handschoenen, aan de -snit van hun jassen zelfs? Had ze niet altijd gezegd dat het een -gentleman moest wezen, aan wien ze de opvoeding harer kinderen -toevertrouwde? En was dit nu geen gentleman door geboorte en karakter, -door voorkomen en manieren? - -Had ze niet honderdmaal verklaard, dat die »schoolmeesters« bang waren; -dat dáárom de kinderen zooveel durfden? Was het niet altijd haar -ergernis geweest, dat de onderwijzers lichamelijk niet genoeg -ontwikkeld waren om zich te meten met de jongens? En is deze niet een -volleerd ruiter, een uitstekend gymnasticus, een zwemmer die haar zonen -verre achter zich laat? - -Toch, hij voelt het reeds, niettegenstaande zijn vermanen, zijn bevelen -bijna, maakt ze ook dezen het leven ondragelijk; hij voorziet het, ook -deze zal op een morgen tot hem komen en vragen wat de anderen gevraagd -hebben: ontslag. En dan—is het vonnis geveld! Dit is zijn laatste -poging geweest; als deze mislukt, mag hij niet langer aarzelen, moet -hij zijn kinderen wegzenden naar Europa. En dit terwijl hij al zijn -politiek talent heeft gebruikt om de onmogelijke positie van den -gouverneur mogelijk te maken; dit, terwijl de zoon van zijn ouden -vriend reeds een plaats won in zijn hart; dit, terwijl de knapen -eindelijk voor hun leermeester gevoelen, wat de grondslag is van -opvoedend onderwijs: eerbied en liefde. - -Immers, die met recht gewraakte uitroep van daar straks is in Oscar’s -mond een lofrede. Volgens hem toch »zanikten« al de vroegere -onderwijzers; ja, gerugsteund door mama, heeft hij zelfs beproefd hun -die slechte gewoonte af te leeren, of door ze doodeenvoudig de -gehoorzaamheid op te zeggen, of door ze, tot groote pret der -hovelingen, voor den gek te houden. Wat kan hij haar toch misdaan -hebben, hij die bij andere dames zoo hoog staat aangeschreven? - -Wat hij haar misdeed? - -Hij is haar niet onderworpen genoeg. Al zijn voorgangers heeft ze in -haar macht gehad. De intendant betaalde hen onder haar goedkeuring het -door haar bepaalde traktement; deze ontvangt het regelrecht uit de -handen van Zijne Excellentie en ze weet niet eens of hij iets ontvangt, -veel minder hoeveel. De andere noodigde ze een enkele maal, als er op -veel invitaties een weigerend antwoord kwam; deze ontvangt op hoog -bevel een kaart voor elke feestelijkheid die plaats vindt; de anderen -bracht ze tot wanhoop door hen tegen te werken bij hun leerlingen, deze -laat zich niet tegenwerken; de anderen vreesden haar, deze ziet haar -aan met zijn vasten blik, en in dien blik leest ze: »Ik ben uws -gelijke, mevrouw Van Waliënhove.« - -Daarom heeft ze de anderen alleen gesard en geplaagd, omdat dit zoo -haar welbehagen was; dezen haat zij. - -Clotilde heeft de wolk gezien, die zich legerde op het voorhoofd van -den geliefden vader. - -»En u vraagt niet eens hoe het met mijn schets is afgeloopen, papa,« -begint ze vroolijk. »Bent u er niet nieuwsgierig naar?« - -»Ja, zeker, zeker. Is ze goed gelukt?« - -»Dat geloof ik wel. Maar niet, zooals u waarschijnlijk denkt, door het -talent uwer dochter. Mijnheer Aréoli heeft haar afgemaakt.« - -Nu ze dien naam noemt, worden drie paar oogen opgeheven van de -doperwten, die juist zijn rondgediend; maar die drie paar oogen -ontmoeten elkaar! Met plotselingen schrik rusten ze weer op de borden -en wordt de jacht op de doperwten hervat. - -»Nu, ik wil graag eens zien wat hij er van gemaakt heeft.« - -»Dat spijt me: hij heeft ons gezamenlijk werk meegenomen als een -herinnering aan ons gezamenlijk tochtje,« zegt ze met het onschuldigste -gezicht ter wereld. - -Terwijl ze spreekt ziet mevrouw Van Waliënhove haar dochter aan, -begeerig om een blos, een teeken van verlegenheid te ontdekken. -Clotilde weet het en vindt er een ondeugend genoegen in om haar moeder -geheel in het duister te laten omtrent haar ware gevoelens. - -»Mogen we opstaan, papa,« vraagt Oscar eenige oogenblikken later, als -aan het dessert wordt begonnen. - -Het is een gewoonte van den heer des huizes om op dit oogenblik den -kinderen hunne vrijheid terug te geven: van al het vervelende zijner -tegenwoordige leefwijze vindt hij de langdurige desserten het -vervelendst, en hij acht het niet noodig ook hen daaronder te doen -lijden. - -Ze loopen dus wat rond en verdwijnen meestal onopgemerkt, nadat -Clotilde hen heeft bediend van de vruchten. Heden avond blijven ze -langer dan gewoonlijk. Ze staan achter Clotilde’s stoel en ze moet hun -nu dit, dan dat aanreiken. Het verveelt haar trouwens niet licht; ze -houdt van de vroolijke deugnieten, ze knijpt ze graag eens in de -vleezige bruine wangen of bedenkt met hen het plannetje voor den -volgenden morgen. Van avond echter vindt zij ze lastig. Voortdurend -staan ze te fluisteren en te gichelen, telkens trekken ze aan het -kleedje, dat niet veel trekken verdragen kan. - -»Wat bedisselen en besmoenzelen die jongens daar toch achter ons?« -vraagt ze eindelijk, ongeduldig geworden, aan den heer Van Beevelant -die naast haar zit. - -»Mijnheer, een nieuw werkwoord: besmoenzelen!« roept Oscar en hij -barst, tegelijk met zijn broer, uit in vroolijk gelach. - -»Bedaart wat, jongens,« vermaant de gouverneur zacht. En als dat niet -baat: »Komaan, gedraag je wat betamelijker in presentie van je ouders.« - -»En van je zusters sleep,« voegt Clotilde er bij, met een bezorgden -blik op de luchtige massa tulle en kant die van haar stoel afhangt. - -Daar er geen gasten zijn wordt het dessert zooveel mogelijk bekort en -het diner dat nooit lang duurt, is heden binnen het uur afgeloopen. - -»’t Is een prachtige avond«, zegt James, die een gunsteling is van de -barones en wat meer durft dan een ander. »Als de dames nog gingen -toeren, zou ik gaarne een plaatsje verzoeken in haar rijtuig.« - -»Wat dunk je, Clotilde?« vraagt haar mama met een vrij vriendelijk -lachje, want een tête a tête wordt evenmin door haar als door haar -dochter gewenscht. »Zullen we dezen indiscreten mijnheer dat pleizier -maar eens doen?« - -Zijne Excellentie keert zich tot den gouverneur: »Ik ga een wandeling -maken, mijnheer van Beevelant; het zal mij aangenaam zijn als u me wilt -vergezellen«, en na een lichte buiging verwijdert hij zich met zijne -vrouw. - -De adjudant van dienst biedt de dochter des huizes den arm. Maar op het -oogenblik dat ze dien wil aannemen, slaakt ze een gil. - -De heer en mevrouw Van Waliënhove, die juist de deur bereikt hadden, de -maître d’hôtel die haar buigend openhield, de bedienden die en haie -geschaard stonden om hen te laten voorbijgaan, allen kijken om, en ze -zien.... de freule rug aan rug met den gouverneur. - -»Clotilde?!« - -»Ja, mama! Help dan toch!« - -»We zouden immers gaan rijden. Waarom kom je niet mee?« - -»Ik kan niet.« - -»Mijnheer van Beevelant, ik wacht u,« klinkt een gebiedende stem. - -»Excellentie, duizend excuses«, stamelt van Beevelant, maar blijft -onbewegelijk staan. - -Reeds zijn de landvoogd en mevrouw op hun schreden teruggekeerd: het -raadsel is opgelost zoodra zij nader treden. - -Aan de beide rokspanden van den heer van Beevelant is de dunne stof, -die dienen moet om Clotilde’s pouffe en sleep te vormen, met tal van -spelden vastgehecht en zóó vastgehecht, dat bij de minste beweging van -een hunner een onheilspellend kraken vernomen wordt. - -Als door eenzelfde gedachte bezield, zoeken aller oogen de beide -knapen: ze zijn spoorloos verdwenen. - -Clotilde is rood als een pioenroos, mevrouw bleek van ergernis, de heer -Van Waliënhove vindt de zaak hoogst ongepast; dat bewijst de strenge -uitdrukking van zijn gelaat; alleen Van Suylichem heeft moeite om -ernstig te blijven. - -»Maar mijn hemel, zal dan niemand ons helpen!« roept Clotilde juist op -het oogenblik dat haar kamenier, door een der bedienden gewaarschuwd, -komt aanvliegen. - -»Ik hoop, freule,« begint van Beevelant, zoodra zijn rokspanden hem -weer toelaten zich tot haar te wenden, »dat u de verzekering zult -willen aannemen van mijn innig leedwezen over het gebeurde.« - -Clotilde, nog steeds vuurrood van verlegenheid, schikt, om zich een -houding te geven, het verkreukeld kleedje terecht. - -»U waart er zoo goed het slachtoffer van als ik,« zegt ze dan. - -»U zult mij genoegen doen, mijnheer van Beevelant, met de jongelui -voorbeeldig te straffen,« begint de gouverneur-generaal. - -»Dit is mijn voornemen, Excellentie.« - -Er is in den toon der beide heeren iets dat mevrouw van Waliënhove doet -vreezen voor haar lievelingen. - -»Nu, we moeten een grap niet zoo hoog opnemen,« haast ze zich uit te -roepen; »die arme kinderen mogen tegenwoordig ook niets misdoen of ze -worden »voorbeeldig gestraft«. En zoo erg is dit nu toch waarlijk -niet.« - -»Niet erg, mevrouw?« vraagt van Beevelant. En, als zij lacht: »Ik waag -het in dezen met u van meening te verschillen: ik vind het zéér erg.« - -»Hebben uw rokspanden zóóveel geleden?« vraagt mevrouw Van Waliënhove -op den toon, die haar vijanden doet zeggen dat ze een scheermes heeft -op de plaats waar haar tong moest wezen. - -»Niet zooveel als mijn japon, mama. Maar aan zulke nietigheden denken -we niet, is het wel, mijnheer van Beevelant? ’t Is de verlegenheid -waarin ze ons brachten, het gek figuur dat ze ons lieten slaan.« - -»Komaan! ’t was niet prettig voor je, dat erken ik, en als het met een -ander geweest was... iemand die... maar met mijnheer van Beevelant!« - -»U bedoelt?« vraagt deze, schor van ingehouden drift, doodsbleek -geworden onder den smadelijken toon, onder den minachtenden blik. »U -bedoelt?« - -»Vraag niet, mijnheer van Beevelant!« roept Clotilde en onwillekeurig -doet ze een stap voorwaarts, als om zich te stellen tusschen hem en -haar moeder; »vraag niet! Het is onnoodig dat mama duidelijk maakt wat -ze bedoelt—omdat ze zich vergist. Zij meent dat het mij in groote -verlegenheid zou gebracht hebben, wanneer de broêrs hadden goedgevonden -hunne aardigheid te verkoopen met een ander, gister bijvoorbeeld, niet -waar, mama? met markies Aréoli?« - -»Ja juist.« - -»Dit verwondert me van u, die anders zoo scherp ziet. Me dunkt, u moest -weten dat, terwijl markies Aréoli mij geheel onverschillig is, ik zeer -veel prijs stel op de goede opinie van mijnheer van Beevelant.« - -»Ik erken, Clotilde, dat je me verbaast.« - -»Ik moet u nog meer verbazen, mama«, spreekt het meisje met lippen die -trillen, met oogen die vonken schieten van verontwaardiging; »ik moet u -zeggen, dat het me grieft en ergert iemand, dien ik hoogacht, het -voorwerp te zien van grofheden.« - -Nu gebeurt er iets, waaraan mevrouw van Waliënhove jaren later niet kan -terugdenken zonder zich af te vragen, hoe het mogelijk is geweest dat -ze niet tusschenbeide kwam, iets dat alleen een man van zulk een -ridderlijke figuur en zulke volmaakte vormen als van Beevelant doen kan -zonder zich belachelijk te maken: hij laat zich neer op ééne knie, -neemt freule Clotilde’s hand en drukt die eerbiedig aan zijn lippen. - - - - - - - -XVII - -EERZUCHT EN LIEFDE. - - -»Di mana njonnja?« - -»Ah! Daar is Gustaaf?« roept mevrouw Verschuere, sluit haar muziekboek -en springt op van de piano. - -Dit alles tot groote ergernis van haar neef, die bezig is een stuk met -haar in te studeeren voor de Zondagavondsoirée ten paleize, en juist -hoop begon te voeden dat zekere moeilijke passage beter zou van stapel -loopen dan hij had durven verwachten. - -»Dat wil zeggen: nu houden we dadelijk op en kun je wel heengaan,« -bromt hij, terwijl hij met een niet zeer zachte beweging zijn vioolkist -grijpt. - -»Foei, James,« werpt Nita tegen; maar ze heeft geen tijd om meer te -zeggen, want reeds gaat ze haar echtgenoot te gemoet. - -»Nita,« roept deze met luider stem. »Groot nieuws!« - -Als ze echter met een veelzeggend gebaar naar de deur van haar boudoir -wijst, vervolgt hij veel zachter: »Wat, ben je niet alleen? Visite?« - -»Neen. ’t Is James maar.« - -»Hoe onaangenaam!« zegt hij knorrig. »Hij is er, of hij komt ook -tegenwoordig.« - -Een plotselinge blos verft Nita’s wangen. »Is het misschien wat druk?« -vraagt ze met moeilijk verholen voldoening. - -»Keur je het niet goed?« Zijn antwoord echter helpt haar spoedig uit -den droom. - -»Wel neen; hoe meer hoe liever, als het je afleiding geeft. Maar ik had -je nu iets te zeggen, iets.... dat.... nog geheimblijven moet.« - -Juist komt de minder gewenschte bezoeker te voorschijn. - -»Goeden morgen, Verschuere. Je bent vroeg thuis van daag, is ’t niet? -Nita, ik laat mijn viool maar staan.« - -»Wil je niet blijven rijsttafelen?« vraagt ze met die weifeling in haar -stem, die een uitnoodiging maken kan tot een verzoek om zoo spoedig -mogelijk heen te gaan. - -»Neen, dank je. Je denkt dus om die derde bladzijde? Oefen je nog eens -flink van daag, wil je?« - -»En wat is het groote nieuws?« vraagt mevrouw Verschuere, als haar man, -die James uitgeleide deed, in drie stappen weer bij haar terug is. - -»Wat het is, Nita!« roept hij, en zijn stem beeft van opgewondenheid; -»wat het is? De Bruining gaat weg.« - -»Weg? naar Europa? Is hij zóó erg?« - -»Ja, hij is gister van Sindanglaya teruggekomen, nog zieker dan hij is -weggegaan. ’t Schijnt dat de angst over Jantje, nu een week of zes -geleden, zijn zenuwgestel den genadeslag gegeven heeft.« - -»Kassian!« - -»Ja, kassian, maar... ik kom in zijn plaats! De gouverneur-generaal -heeft het me gezegd, Nita! Ik kom in zijn plaats!« - -»Werkelijk?« roept ze. »Heeft hij het je gezegd?« - -»Ja, ja! Zonder zich een oogenblik te bedenken! Vijf minuten nadat De -Bruining was weggereden!« - -»Algemeen secretaris! Maar weet je wel, lieveling, dat dit prachtig -is!« - -»Prachtig?... Ongehoord, kind! Op mijn leeftijd! Na zoo kort geleden -pas promotie gemaakt te hebben! ’t Is nog geen twee jaar, waarachtig! -En dat, terwijl er zooveel anderen zijn, die meenden dat ze in -aanmerking zouden komen! »Er zal maar één stem over opgaan, dat begrijp -je.« - -»Dat vrees ik ook. Trouwens op de secretarie werd het verwacht. Ze -zullen van protektie spreken, van nepotisme... ze zullen je doopceel -lichten.« - -»Neen, dat zullen ze laten! Er is in mijn geheele carrière geen enkele -bladzijde, die me tot oneer strekt; dus dat zullen ze laten!« roept hij -uit met de fierheid van den leeuw die de jakhalzen naderen ziet. »Maar -laat ze hun gang gaan! Laat geheel Indië zeggen wat Indië altijd zegt, -als iemand door inspanning en energie zich er bovenop werkt: dat ik -geboft hebt, schandelijk geboft, brutaal geboft; wat maakt me dat? Laat -zij, die er over schreeuwen, het me nadoen. - -»Laat ze toonen dat dit zoogenaamde boffen alleen geluk en niet ook -bekwaamheid is!« - -»Ja, dat is zoo,« zegt Nita en ziet vol bewondering op naar de fiere -gestalte, die zich daar verheft vol zelfbewuste kracht. - -»Nita, denk eens! Zoo’n veelomvattende betrekking, zoo’n rang, zoo’n -traktement! En dan de toekomst. Je weet wat dat beteekent, niet waar... -algemeen secretaris? Het vagevuur, waardoor wij in den hemel komen, -zooals een van je voorgangsters, mevrouw Hagen, het noemt. ’t Is zoo -goed of ik al raad van Indië was en.... eenmaal raad van Indië...« - -Ze legt de handen op zijn schouders en kust hem met een langen, innigen -kus, want ze heeft hem lief; en al kan ze zich niet zóózeer verheugen -in de behaalde zegepraal, ze kan deelen in zijn geluk; ja, als ze -staart in dat stralend gelaat, voelt ze iets over zich komen van zijn -opgewondenheid. - -»Hartelijk gefeliciteerd, mijnheer de algemeene secretaris. Moge het je -gelukkig maken!« - -»Niet minder hartelijk gefeliciteerd, mevrouw de algemeene -secretaresse!« En de armen dicht om haar heen geslagen, beantwoordt hij -haar omhelzing. - -Dien avond worden de lampen ontstoken in de voorgalerij van den heer De -Bruining. Trouwens, er komt geen bezoek, want meer nog dan de -duisternis, vreest men in onze vroolijke indische maatschappij de -droefheid. - -Achter in de pendoppo zitten ze ter neer, dicht naast elkander, afgemat -naar lichaam en ziel, zooals men wezen kan na het vallen van een -langverwachten slag, en zwijgen. Niet dat het hun aan stof ontbreekt, -maar wijl ze vreezen te spreken; welk onderwerp toch kan in dit -oogenblik worden aangeroerd zonder een pijnlijke snaar te doen trillen -in het ontstemde speeltuig hunner ziel? - -Het gejuich van de kinderen in den tuin hindert, het geratel der -rijtuigen, die hun huis voorbijrollen, vermoeit hen; ze keeren zich af -van het schitterend tooneel dat de ondergaande zon biedt, maar -geenszins om, als in vroeger dagen, toen de gloed dier zon bleef toeven -in hun oogen, elkander aan te zien... Zij vreest de verwoesting te -aanschouwen, die het zenuwlijden heeft aangericht in zijn trekken; hij -weet dat er slechts zorg is te lezen op het smalle, bleeke gezicht -naast hem. - -Een half uur hebben ze zoo gezeten, stil en rustig—iets ongeloofelijks, -bijna iets onnatuurlijks in den huize De Bruining—als er een lichte -tred wordt vernomen. Louise ziet op in twee groote klare oogen, vol -deelneming, vol medelijden; het is dezelfde blik dien ze ontmoet heeft -aan het ziekbed van haar kind... Met een heftige beweging trekt ze het -blonde hoofd aan haar borst en barst uit in een vloed van tranen, de -eerste die ze weent sedert de dokter het vonnis uitsprak over de -toekomst van man en kind. - -»Dat zal je opluchten, Wies!« zegt De Bruining en ze laten haar rustig -uitweenen. Straks, als de beide dames wat tot kalmte zijn gekomen, -begint hij zacht: »’t Is goed, dat u hier zijt, mevrouw Verschuere; we -hadden behoefte aan iemands deelneming,« en dan terwijl hij haar hand -drukt: »’t is lief van u, mevrouwtje, om te midden van uw nieuw geluk -aan ons te denken.« - -»O, natuurlijk deden we dat. Verschuere was ook graag meegekomen, -maar... hij had het zoo druk.« - -»Het kan geen kwaad dat hij niet meekwam,« antwoordt De Bruining. »’t -Is geen opwekkend gezicht, mevrouw, voor iemand aan wien juist het -spelen van een der hoofdrollen is opgedragen, dat laatste bedrijf van -het drama, dat men een indische carrière noemt.« - -»Een drama?« herhaalt de bezoekster. - -»Wat is het anders? Eindigt het wel eens anders dan treurig met ons -indische ambtenaren? Suikerlords en koffieplanters gingen vroeger—en -gaan nog wel eens een enkele maal—naar het vaderland terug met een -verworven fortuin; wij doen het óf met een geknakte gezondheid, óf, wat -misschien nog erger is—met een verloren reputatie. Want houdt ons -lichaam het uit, dan overleven wij onzen roem. Zijn we niet, als de -boomen in het bosch, reeds lang vóór we het vermoeden, gemerkt om -plaats te maken voor degenen die naast ons opgroeien? Komen niet -voortdurend jongeren, met nieuwe denkbeelden en nieuwe plannen, te niet -doen wat wij hebben gedacht en gewild? Worden we niet meest op stal -gezet, lang vóór we vermoeid zijn of versleten, alleen omdat anderen -aan de beurt zijn?« - -»Wind je nu niet op, Daan!« fluistert zijn vrouw. - -Hij hoort niet; hij gaat voort, maar nu niet langer op den matten toon -van daareven: »Weet u, mevrouw, waaraan onze Oost me dikwerf denken -doet? Aan de vrouwen der parijsche demi-monde, zooals de -romanschrijvers ons die schilderen. Als zij, blijft ze altijd jong en -altijd schoon. Als zij, lokt ze ons door die eeuwige jeugd en -schoonheid. Eenmaal tot haar gekomen, bedwelmt ze ons, dwaze -jongelingen, kortzichtige mannen, verrukt ons door haar pracht, haar -weelde, haar genot... we wijden haar al onze liefde, al onze energie, -onze beste krachten... ze beantwoordt onze teederheid, o ja! ze schenkt -alles wat ze te geven heeft, en het is meer zelfs dan we verwachten, -tot... het oogenblik komt waarop we niet meer bieden kunnen wat we -eenmaal boden... dan laat ze ons gaan! En met de zelfde hand, waarmee -ze ons het afscheid toe wuift, wenkt ze anderen—andere dwaze -jongelingen en kortzichtige mannen, die verheugd komen toesnellen om op -hunne beurt hun noodlot te ondergaan.« - -Mevrouw De Bruining is onrustig geworden. Hij moet kalm blijven, heeft -de dokter gezegd, vóór alles kalm! Ze tracht de bezoekster te -waarschuwen door wenk en blik. - -»Is u niet wat somber gestemd?« vraagt deze, en zonder antwoord af te -wachten gaat ze voort: »Trouwens, ’t is geen wonder. Niets wat ons zoo -melancholiek maakt als geschokte zenuwen en vooral heden, nu het -besluit werd genomen...« - -»Je hebt ’t zeker al gehoord, Nita; hij heeft een spoedcertificaat?« - -»Weet u wat ik geloof, mijnheer De Bruining?« zegt Nita met een -glimlachje. »Uw vrouw doet die vraag om er op te wijzen dat het nu geen -tijd is om ons te verdiepen in beschouwingen over Indië. Nu, ik zal, -tot de orde geroepen, dadelijk beginnen met een heel zakelijk gesprek. -Ja, ik wist van dat spoedcertificaat, ik begreep dat u het erg druk -zoudt krijgen met pakken en naaiwerk en vendutie houden, en daarom kwam -ik u maar dadelijk vragen, waarmede ik u helpen kan.« - -»Lief kind! Zeker kun je me helpen. We moeten warme kleeren hebben... -het is December als we aankomen... Arme kinderen!« - -»Arme ouders,« denkt Nita, terwijl haar verbeelding haar die aankomst -voortoovert. - -»Mevrouw Paerel gaat morgen naar Batavia en zal flanel en laken en al -het andere akelige warme goed voor me koopen, en nu had ik al gedacht, -dat, als je het schikken kondt me je naaister af te staan... je kunt -haar toch wel missen?« - -»Natuurlijk.« - -»Weet je, zij gaat zoo vlug met de machine om en garneert zoo aardig; -anders zou ik het niet durven vragen.« - -»Maar mijn lieve mevrouw, ik ben hier gekomen om u te zeggen dat mijn -geheele personeel te uwer beschikking is, en als het u van dienst kan -zijn, mijn eigen persoontje ook.« - -»Zeker kan ons dat van dienst zijn. Al was het alleen door ons uw lief -deelnemend gezicht te vertoonen.« - -»Hoor eens aan! Men ziet wel dat hij algemeen secretaris af is, hij -heeft weer tijd om galant te wezen,« roept Louise met de goedige -blijdschap eener vrouw die, zeker van haar echtgenoot, hem gaarne zich -aangenaam ziet maken bij andere dames. - -»Dan wou ik ook nog even over de laatste dagen vóór uw vertrek spreken; -’t is wel wat haastig, maar ik vrees dat anders een van de vrienden mij -voor is. Mevrouw van Waliënhove zal u natuurlijk noodigen, maar, niet -waar? met zooveel kinderen is het misschien wat lastig logeeren op het -paleis? U weet, wij hebben twee kamers in de bijgebouwen.« - -»Nita, kind! men zou zeggen dat je al tien jaar in Indië waart, zoo -hartelijk en hulpvaardig ben je. Doch we wilden maar liever in het -hôtel gaan. We zijn te talrijk om.... Nu, wat is er?« - -Dit tot Fritsje, die, buiten adem, met zijn schoenen vol slijk, een -gescheurde kiel, een vuurrood gezicht, komt aanrennen en voortrent tot -hij in zijn vaart wordt gestuit door den wipstoel alsook het daarin -aanwezige lichaam zijner moeder. - -Nog vóór ze van den ontvangen schok is kunnen bekomen, tusschen twee -gejaagde ademhalingen in, fluistert hij haar iets toe. - -»Wat zeg je?« En ze vliegt overeind met doodsschrik op het gezicht. -»Een dolle hond... groote God! waar? Nita! Daan! Spen! Juf! Boe! grijpt -de kinderen! Grijpt er ieder een! We moeten ze opsluiten!« - -Nu was het gemakkelijker gezegd dan gedaan, een Bruining te grijpen. -Nauwelijks zagen ze den even onverwachten als talrijken jachtstoet den -tuin instormen, of het kwaad geweten, dat elk dezer jeugdige bandieten -met zich omdroeg, dreef hem om zijn heil te zoeken in de vlucht. - -’t Was te vergeefs dat de rampzalige moeder hen toeriep, hoe geen -ontdekt kattekwaad de reden der vervolging was; te vergeefs dat de -Javaantjes hun hoofddoeken aan de takken der boomen lieten, te vergeefs -dat de baboes haar statige sarongstap veranderden in een gestrekten -draf, te vergeefs dat de juf—als alle juffen van mevrouw De Bruining in -korten tijd corpulent geworden—struikelde over de barrières, die de -vindingrijke knaapjes voortdurend opwierpen, de drijfjacht duurde meer -dan tien minuten. - -Toen waren ze allen gegrepen en werden ze, als biggen op een marktdag, -onder even vervaarlijk geschreeuw en met even weinig complimenten, -opgepakt en in veiligheid gebracht; maar het helsch rumoer dat ze -aanhieven, zoodra ze zich opgesloten zagen, overtrof alles wat -verontwaardigde biggen ooit geleverd hebben op dit gebied. - -»En nu den hond! Het pistool!« schreeuwt Louise hoog boven het rumoer -uit. - -Mijnheers jongen brengt het pistool en met den moed, dien de wanhoop en -het leven in Indië geven, snelt mevrouw—nu gevolgd door zeer enkele -harer jongens—den tuin in, het huis door! - -Geen dolle hond. - -»Waar is Frits? Mijn hemel, waar is dat kind nu gebleven? Fritsje, -lieveling, waar zit je? Als je gebeten bent, zeg het dan dadelijk, -misschien kan het nog worden uitgebrand.« - -»Wat toch, ma?« vraagt Frits, terwijl hij van onder het tafelkleed komt -uitgekropen; »wat toch?« - -»Kind, waar heb je dien hond gezien?« - -»Een hond?« herhaalt Frits. »Een hond?« - -»En je komt me zeggen dat er een dolle hond is.« - -»Ik?« Frits kijkt zijn moeder aan alsof hij vreest voor plotseling -ingetreden krankzinnigheid. Daar heeft hij een helder oogenblik. - -»Meent u wat ik u kwam zeggen, van Toetie? Dat ze weer met een vollen -mond praatte?« - -»Jou leelijke klikspaan!« En op Frits’ wijd uitstaande ooren dalen een -paar vegen zoo krachtig als alleen een door schrik en angst overspannen -moeder ze kan toedienen. - -Daarna worden de kinderen verlost. - -Maar nauwelijks hebben ze de toedracht der zaak vernomen of, woedend -over hun kortstondige gevangenschap, vallen ze als één man aan op het -ongelukkige kind, dat huilend herinnert hoe ma hem gister heeft -opgedragen te waarschuwen, als Toetie weer met den mond vol praat. - -Mevrouw Verschuere brengt haar uitgeputte vriendin een glas ijswater. - -»Zal ik u ook eens inschenken?« vraagt ze dan, eenigszins verbaasd over -de houding van den heer des huizes, die gedurende het geheele incident -niet uit zijn ziekestoel verrezen is. - -»Neen, dank u, ik ben niet geschrikt,« zegt de heer De Bruining kalm. - -»Niet?« - -»Hebt u de geschiedenis wel eens gehoord van den man met den wolf?« -vraagt hij dan. »Het gaat mij als de boeren: ik ben zoo dikwerf -toegeschoten op een loos alarm, dat ik niet meer aan een ongeluk -gelooven kan.« - -’t Duurde lang vóór de gemoederen bedaard waren, lang ook voor het -gelukte de jeugdige Bruiningjes te doen luisteren naar het klokje van -gehoorzaamheid; eindelijk bood Nita aan, daar juf zich zwaar gewond -meldde en de meiden nog niet genoegzaam schenen uitgerust, Jantje naar -bed te brengen evenals toen hij ziek was, en daar Jantje’s ziekte een -groot evenement was geweest in de familie, werd dit beschouwd als een -soort van voorstelling. Gelukkig sliepen de toeschouwers reeds half -onder het kijken en slaagde men daardoor er in, hun verwijdering te -bespoedigen. - -Als mevrouw Verschuere in de achtergalerij terug komt is de maan -verrezen; want gelijkt onze hollandsche hemel een slecht beheerd -theater, waar de toeschouwers moeten wachten, wachten tot in het -oneindige, zonder dat het donkere scherm wordt opgehaald, de Indische -is als een feërie: het eene schitterend tooneel volgt het andere -onmiddellijk op: nog ziet men links de purperen sleepgewaden van den -hofstoet die de onttroonde koningin verzelt in de ballingschap als -rechts reeds haar blonde opvolgster nadert. - -Nita vindt mevrouw De Bruining nog steeds pogingen aanwendend om tot -kalmte te komen, blijkbaar met geen ander doel dan om die te gebruiken -voor een toornig protest tegen het noodlot. - -»Ik vraag je, Nita! Is dat nu niet verschrikkelijk, zoo’n toestand? Men -heeft geen oogenblik rust. Ik begrijp niet dat er nog menschen zijn met -groote huishoudens, hier in Indië ten minste. Is me dit nu een klimaat -om acht kinderen te hebben?« En als op dezen wanhoopskreet echtgenoot -en bezoekster stil blijven: »Neen ze mogen van Holland zeggen wat ze -willen, het kan er nooit zoo lastig zijn om kinderen te hebben als -hier. Daar kan men ze ten minste opsluiten, in één kamer houden.« - -»Of dat nu zoo’n voorrecht is, wordt, geloof ik, wel eens betwijfeld,« -meent Nita te moeten opmerken. - -»Maar in elk geval zijn ze onder beter toezicht. Eén hollandsche meid -is meer waard dan tien van die javaansche schepsels.« - -»Zoudt u denken?« vraagt Nita, en ze herinnert zich enkele exemplaren -der laatste uitgave van vaderlandsche dienstmeisjes. Maar waartoe de -arme haar illusie ontnomen? - -»Ben je nu niet wat onrechtvaardig, kind?« vraagt De Bruining. - -Een oogenblik nog moet de veelgeplaagde strijd voeren tegen haar -humeur, dan slaat ze de trouwhartige oogen op naar haar man en zegt: -»Ja, je hebt gelijk, ik moest zoo niet praten. ’t Is heel ondankbaar -van me.« - -»Even ondankbaar als het straks van mij was ons goede Oostje bij een -courtisane te vergelijken. U ziet, mevrouw Verschuere, we vervallen -reeds in het zwak van de oudgasten: wijl Indië ons niet alles schonk -wat we vroegen, vergeten we het vele dat het ons gaf en worden -mopperaars.« - -»Nu ja, een oogenblikje misschien, maar niet lang; dáárvoor zijn we -hier te gelukkig geweest.« - -»Dat zijn we,« zegt Daan. - -»Weet je nog,« begint nu Louise, »weet je nog toen we op Trogong waren? -Was dat niet heerlijk? Die frissche, geurige berglucht? Die -vriendelijke bevolking? En hoe goedkoop was het er en hoe mooi! Weet je -nog, ’s morgens als we gingen paardrijden?« - -»En ’s avonds, als de maan zoo helder scheen en we zoo poëtisch gestemd -werden?« - -»En zoo verliefd!« - -»Hemel, ja!« roept hij lachend. »’t Is waar ook, vreeselijk verliefd!« - -»Wat hadden we daar toch een mooien groentetuin, Daan! Herinner je je -onze eerste doperwten, die ik niet eten wou, omdat ik vond dat jij er -de helft van hebben moest... toen het bleek dat de spen ze had -opgesmuld? Och, Nita, je hadt eens moeten zien, hoe eenvoudig we daar -leefden en hoe primitief ons huis was. Geen sprake van marmeren vloeren -of gestukadoorde plafonds, hoor... en het was er toch goed wonen, niet -waar, Daan! Ja, ’k weet wel, het lekte een beetje en de deuren sloten -niet al te goed, maar ’t was toch lief.« - -»Ja, kind, lief was het,« en van zijn gelaat is de strakke, knorrige -trek verdwenen. - -»Was dat uw eerste standplaats?« - -»Ja; boven in de Preanger. Een groene vlakte vol witte huisjes. De -prettigste standplaats die we ooit gehad hebben.« - -»Zou je denken?« vraagt Louise. »En Batoe, vergeet je Batoe dan? Je -weet niet, Nita, hoe vroolijk het daar in dien Oosthoek lijkt. Ik heb -me dikwerf afgevraagd, of het komt doordat het groen er zoo -doorschijnend is of het licht zoo schitterend, maar zooveel is zeker, -als ik op ons verblijf in den Oosthoek terugzie, is het altijd met -genot!« - -»Weet u, mevrouw Verschuere, wat ik later wel eens gedacht heb? Dat het -beter voor ons zou geweest zijn, als we op zoo’n stil, vriendelijk -buitenpostje gebleven waren. ’t Is waar, er gaat niet veel om in zoo’n -leven, maar het is rustig; men kan huiselijk geluk smaken, wat dan toch -bij slot van rekening nog het hoogste geluk is....« - -Mevrouw Verschuere zucht. - -»Ik zou mettertijd een goed resident geworden zijn, geloof ik, en zij -juist de residentsche, die men in de binnenlanden hebben moet, -hartelijk en gul en niet te veeleischend. Want, is ’t wel, Wies, -trotsch of heerschzuchtig zou je niet geworden zijn?« - -»Ik geloof het niet,« zegt ze, lachend bij het denkbeeld. - -»Wij waren geen menschen voor Batavia, voor Buitenzorg; wij behooren -niet aan een hof; wij behooren thuis, bij elkaar, bij onze kinderen,« -zegt Daan. - -»We hebben één troost, man; we hebben er nooit naar gejaagd! Niet waar, -ik klaagde niet over de eenzaamheid, ik haakte niet naar conversatie of -partijen. Kun je je dat voorstellen, Nita, dat het ons nooit ontbrak -aan bezigheid of discours? En hij had overal tijd voor. Om met me te -gaan wandelen, om me voor te lezen, om den tuin in orde te brengen, om -de kinderen bezig te houden.« - -»Deedt u dat wel eens?« vraagt Nita ongeloovig. »De kinderen bezig -houden!« - -»Of ik dat deed!« roept De Bruining, en ’t is of hij wel tien jaar -jonger wordt bij de herinnering; »vraag eens aan Louise, of ze ooit een -juf had, wie ze kinderen zoo gerust durfde toevertrouwen als aan mij.« - -De donkere wolk, die het woord »juf« altijd op het gelaat van mevrouw -De Bruining te voorschijn roept, blijft ook nu niet uit, terwijl ze met -een diepen zucht antwoordt: - -»Dat zou al een heele schrale lof zijn, Daan! Neen, je waart toen... -och, wat was je een goed vadertje in dien tijd! Als ik denk, hoe weinig -je je de laatste jaren met de kinderen kondt bemoeien, dan verwensch ik -ze uit den grond van mijn hart, die hooge betrekkingen, die de vaders -aan hun huisgezin ontrukken.« - -»En de moeders groote tractementen bezorgen,« merkt hij lachend op. -»Dat moet je niet vergeten.« - -»Dat is zoo,« stemt Louise toe. - -»En toch, ik wil je wel bekennen, kind, als ik alles nog eens bedaard -naga, dan zijn de beste souvenirs die ik meêneem uit Indië, de -souvenirs aan het vredige, stille leven in de heerlijke natuur. -Waarachtig, ik kon ze soms benijden, die jonge controleurs, die me hun -opwachting kwamen maken, als ze met hun jonge vrouw naar de -binnenlanden trokken... Ze vermoedden niet wat ze gingen genieten van -het jonge leven en de jonge liefde, door niets afgeleid door niets -gestoord... Ja, men ziet het te laat in, maar dat zijn de beste jaren, -dat is de gelukkigste tijd; dat is de idylle van het indisch -ambtenaarsleven.« - -Weer zucht mevrouw Verschuere. - -»Ga je reeds weg, Nita? Nu, mijn hartelijken dank voor je lief bezoek. -Je ziet hoeveel goed je ons gedaan hebt.« - -»Mijn groeten aan Verschuere, mevrouw, en feliciteer hem van mij. ’t Is -een prachtige promotie, die hij in korten tijd maakt... Onthoud wat ik -u voorspel, mevrouwtje, hij brengt het nog verder.« - -»Ik zal morgen de naaister zenden; en stuur mij een paar kinderen; dat -zal u rust geven. Nu, adieu!« - -»Wat was mevrouw Verschuere stil,« zegt De Bruining, als ze is -weggereden. - -»Arm kind!« fluistert Louise; »arm, lief kind! Ze verlangt naar de -idylle!« - -Wie zou het geloofd hebben op Buitenzorg, dat dien avond mevrouw De -Bruining mevrouw Verschuere beklaagde? - - - - - - - -XVIII - -EEN TROEP BENGELS. - - -De moeilijkheid, waarin de man verkeerde, die den wolf, het lam en de -kool wilde overbrengen, was niets, vergeleken bij die van mevrouw De -Bruining toen zij, op aandrang der goede vrienden, het plan om in een -hôtel te gaan, had opgegeven en nu bepalen moest, waar zij zouden -verblijven in de laatste dagen voor het vertrek. Natuurlijk kon niemand -de geheele familie tegelijk herbergen, tenzij mevrouw Van Waliënhove; -er kwam dan ook te bekwamer tijd een lief briefje van Clotilde, waarin -ze uit naam van mama het logeergebouw ten paleize ter beschikking der -familie stelde. - -»Neen, ik kan veel doorstaan, maar dat niet!« riep Louise. - -»Kind! hoe heb ik het nu met je?« vroeg Daniël. Waarop zijn vrouw -neerzonk in den kinderstoel (de eenige die bij de hand was, de anderen -werden gepolitoerd) en hem vroeg, of hij dan niet wist dat daar -tapijten lagen onder de tafels—hierbij doelende op de neiging harer -spruiten om den vloer te beschouwen als een sawah, waarop elke -rijstkorrel honderdvoudige vrucht zou dragen;—of hij dan niet wist dat -er zijden dekens op de bedden waren—met het oog op een andere -eigenaardigheid;—dat sarong en kabaai—haar grootste troost in deze -bange dagen—daar niet vermoed, veel minder gezien mochten worden; dat -Frits slaags zou raken met Oscar en hem zeker onder zou krijgen, wat -ten gevolge zou hebben... - -»Goed! goed!« riep Daan, die er in zou toegestemd hebben dat men hem -roosterde, als hij maar niet werd lastig gevallen met de voorbereidende -maatregelen. - -»Neen, laten we nu eens kalm beraadslagen,« vermaant Louise, terwijl -zij beproeft zich wat gemakkelijker te vlijen in den kinderstoel. - -Daniël onderwerpt zich. De kleinsten moesten bij mama blijven. Dat -sprak van zelf. - -In den laatsten tijd verheugde De Bruining zich altijd zeer, wanneer -iets van zelf sprak en dus herhaalde hij vroolijk: »Van zelf.« - -»En Jantje. Hij zal volstrekt mee naar mevrouw Verschuere willen, en -Toetie is ook best bij mij. Zij kan niet buiten ons, dat teêre hartje! -Dan heb je kleine Daan!« - -»En ik!?« roept De Bruining ongerust, »vergeet mij niet.« - -»Ja, dat is waar ook,« zegt Louise en zucht bij het dilemma. - -De zieke vergist zich in de beteekenis van dien zucht. »’t Spijt me, -Wies,« zegt hij nederig, »dat ik het je zoo lastig moet maken.« - -»Daan!« roept Wies, »foei, hoe kun je zoo iets zeggen?« en ze vliegt -naar hem toe, gevolgd door den tafelstoel, die zich hardnekkig aan haar -vastklemt en de omhelzing, welke plaats heeft, niet weinig bemoeilijkt. - -»Dan zouden we dus met ons vijven bij Verschuere gaan. We sturen Frits -en Daan bij mevrouw Paerel...« - -»Frits en Daan? Maar lieve man, waar denk je aan? we kregen ze niet -levend terug! Als die twee bij elkaar zijn, verzinnen ze dingen...« - -»Wim dan—met de juf?« - -»De juf... daar zeg je zoo iets. Waar zullen we die heensturen dat we -het minste last van haar hebben? In ’t hôtel maar.« - -»Met Louis?« - -»Neen, die sart ze voortdurend.« - -»Maar... mijn God, wat moet er dan gebeuren?« - -Mevrouw De Bruining ziet, dat mijnheer zijn hoofd vasthoudt. Dit, -gevoegd bij haar steeds moeilijker zitplaats, brengt haar tot een -besluit. Mini en baboe ade, Toetie de teergevoelige en Daan de zieke -zullen haar volgen naar Verschuere, de rest zal bij mevrouw Paerel -worden ingekwartierd. ’t Was wel gevaarlijk, maar in ’s hemelsnaam, de -dokter woonde dicht in de buurt, voor het geval dat er een ongeluk -gebeurde en—dit met een zucht van eerbiedige bewondering—mevrouw Paerel -was zoo flink! - -Nita lachte met haar vriendelijksten lach, toen zij de regeling vernam -en verzocht vooral Jantje—die reeds weken bij haar logeerde—tot het -laatste te mogen houden; mevrouw Paerel zag er niets tegen op en zoo -was dus alles tot wederzijdsch genoegen geschikt. Dit nam niet weg, -dat, toen enkele dagen later de familie arriveerde, beide dames zich -voelden als een boer die inkwartiering krijgt. - -Maar wie had nu ook kunnen vermoeden, dat Louise, na vier weken lang -niet anders gezien te zijn dan gebogen over kisten en koffers, beladen -met stapels kleeren, gewapend met spijker en hamer, verward in kluwens -bindgaren of struikelend over bergen scheurpapier, wie had kunnen -gelooven dat Louise nog altijd niet gepakt zou zijn? - -Wie ook had kunnen vermoeden dat de kinderen hun verhuizing zouden -inrichten op de manier van Noach; dat Daantje zijn pratenden béo met -zich zou voeren, dat Louis de reis zou aanvaarden met een -kattéehaantje, dat Frits op den voet zou gevolgd worden door twee -blatende geitjes en Willem door een paar jonge honden? - -»Mijn hemel! wat komt dáár aan?« riep mevrouw Paerel, toen de stoet de -kanarielaan afkwam en zij ze reeds in de verte hoorde. »Maar zijn ze nu -heelemaal gek geworden?« vroeg ze, toen zij kon onderscheiden wat de -kinderen meebrachten. - -Het verhinderde niet dat zij ze hartelijk welkom heette. - -»Alle kinderen binnen en alle beesten naar den stal,« sprak ze -vriendelijk, maar toch op den toon waaraan haar parelsnoer geleerd had -te gehoorzamen. - -Dit scheen echter geenszins in de bedoeling te liggen; de jonge -Bruinings keken haar eerst verbaasd en vervolgens, toen het bevel -herhaald werd, uitdagend aan, drukten hun lievelingen vaster aan de -borst, herhaalden het woord »beesten«, alsof dit een vreeselijke -beleediging was, in één woord gedroegen zich alsof ze lid waren van een -maatschappij voor dierenbescherming. - -»Komaan, laten we eerst die kip maar eens wegbrengen.« - -»’t Is een haan!« riep Frits met de grootste verachting voor zulk een -vergissing. - -»Nu, dien haan dan.« En toen Louis weigerend het hoofd schudde, voegde -ze er lachend bij: »Hij slaapt toch niet bij je in bed?« - -»Zeker; altijd.« - -Mevrouw Paerel schrikt niet gauw, maar dit antwoord, gegeven alsof het -van zelf sprak, brengt haar toch min of meer van haar stuk. Na eenige -aarzeling besluit ze echter haar gewone taktiek te volgen en met -redeneeren te beginnen, om eerst, als redeneeren niet baat, tot krasser -maatregelen over te gaan. Zij verzamelt—niet zonder eenige vrees voor -zekere gebeurlijkheden—de kinderen met hun beesten rondom zich en -begint, onder het klagelijk geblaat der geitjes, het nijdig gebrom der -honden en het gekakel der kippen: - -»Zeg er eens, jullie vindt het zeker erg naar, dat je arme, goeie papa -zoo zenuwachtig is in den laatsten tijd?« - -»Ja,« roept Frits, »hij kan niets verdragen; ma roept maar altijd dat -we stil moeten zijn.« - -»Juist. Je begrijpt dat het heel treurig zou zijn als de papa van mijn -jongens ook zoo werd.« - -»Nu, dat zou je voelen,« merkt Daan op, tot den oudsten Paerel gewend; -»ze slaan er maar op, hoor! als ze dat hebben.« - -»Omdat ik de ziekte van je papa voornamelijk toeschrijf aan het rumoer, -dat bij jullie altijd in en om huis was...« - -»Hou je mond, kwaje meid,« roept nu de béo; en mevrouws juf, die -uitmuntend gedisciplineerd is, doorleeft een vreeselijk oogenblik. - -»Omdat ik bang ben dat mijnheer Paerel anders dezelfde ziekte krijgen -zal, heb ik verboden dat op mijn erf ooit eenig leven gemaakt wordt.« - -Hier kraait de haan. Maar als een tweede Petrus stoort ze zich daaraan -weinig en gaat voort: »Er zijn maar twee soorten van beesten, die hier -mogen komen: visschen en konijnen; alles wat schreeuwt, kraait, miauwt, -blaft of blaat wordt onmiddellijk verwijderd.« - -Daar ze ziet dat haar toespraak niet den minsten indruk maakt, slaat ze -opeens een graftoon aan: »Ze blijven hier nooit een nacht, want de -jongens hebben last om, zoodra het donker wordt, ze te verwurgen of -dood te slaan.« - -Nauwelijks heeft mevrouw Paerel uitgesproken, of Louis, die op haar -schoot leunde, springt ontzet achteruit; een gehuil als van halve -wilden stijgt op uit de groep, een stem, nu niet van de béo, zegt -duidelijk hoorbaar: »wat een gemeen mensch!« Teekenen worden gegeven, -en zonder een woord te spreken rennen ze weg, met de beschermlingen -onder den arm, de voorgalerij uit, de kanarielaan weer in. - -Mevrouw Paerel moet bekennen dat ze nog zelden voor zoo’n ondankbaar -publiek gesproken heeft. Maar zij vindt het geval meer grappig dan -onrustbarend en verheugt er zich op om, als Paerel straks thuis komt, -hem er het verhaal van te doen. - -»Zij gaan ze denkelijk in veiligheid brengen,« zegt ze kalm tot haar -bonne. »Loopt u ze even na? U behoeft natuurlijk niet te hollen, zooals -zij. En brengt u ze me straks hier zonder de beesten. Dan ga ik in dien -tijd thee zetten voor mijnheer en zal ik zorgen dat ze wat lekkers -vinden als ze terugkomen.« - -Maar die zorg was onnoodig; ze kwamen niet terug. - -Was mevrouw Paerel ontsteld geweest bij de aankomst harer gasten, niet -minder was mevrouw Verschuere het, toen de eene kar na de andere haar -erf opreed, toen de koelies haar bloempotten omverwierpen bij het -afladen der kisten, toen een der buffels aan haar mooiste klimplant -begon te knabbelen. - -Met moeite onderdrukt ze den zucht, die aan haar borst dreigt te -ontsnappen, nu ze haar bijgebouw ziet vol laden met allerlei mogelijke -en onmogelijke voorwerpen, nu ze voortdurend stoot op kinderen en jonge -honden (het was een nest van vijf geweest); ze zwijgt en onderwerpt -zich. Maar toch, als Sarinah Toetie oppakt en wegleidt van een -fantasiestoeltje, waarop dat kind bezig is vette vingers te zetten, als -Mingo de lieve Jantje meeneemt in plaats van hem bij den suikerpot te -laten, dan is ze haar bedienden zeer dankbaar. Ze staat trouwens voor -alles alleen. De Bruining ligt in zijn ziekestoel, doodelijk afgemat na -de inspanning die het overgeven zijner betrekking hem kostte; Louise -heeft het veege lijf uitgestrekt op den divan, vermoeid als slechts een -vrouw zijn kan, die daareven een huis verliet, »klaar voor de -vendutie.« Verschuere heeft gezien waar de logées zijn neergezegen en -zich toen geborgen in het tegenovergestelde gedeelte van het huis, en -de juf is wel meegekomen, maar naar het schijnt met geen ander doel dan -om de badkamer te bezetten. - -Nita schenkt thee en limonade—De Bruining zijn alle warme dranken -verboden—en melk voor de jonge honden, en wenscht dat er onweer kwam of -dat de deur van de badkamer openging. - -Daar vernemen ze in de verte een verward rumoer: hondgeblaf, -geitgeblaat, kindergeschreeuw, en met een schrik, die in een gewoon -geval onnatuurlijk zou zijn, rijst mevrouw De Bruining overeind en -krijt: »Goede hemel, daar heb je ze!« - -Het moet gezegd, de ontmoeting tusschen de jonge honden en hun mama is -hartelijker dan die van ouders en kinderen. - -Barsch vraagt de vader: »Wat beteekent dat nu?« en met een hardheid, -die haar straks tranen van berouw zal kosten, roept de moeder: - -»Wil je wel eens dadelijk naar mevrouw Paerel gaan, ondeugende -bengels.« - -»Ze wil ons niet hebben, pa,« zegt Daan. »Ze zegt dat ze ons van nacht -allemaal zal laten wurgen.« - -»Of doodslaan!« voegt Frits hier tot opheldering bij. - -»Wurgen? Doodslaan? Wat is dat nu voor nonsens?« - -»Ja, pa,« huilt Louis, »ik ben zoo bang! Zij zegt dat op haar erf alles -wat schreeuwt wordt doodgemoord.« - -»Maar je behoeft niet te schreeuwen.« - -»En als we dan naar bed gaan, pa?« vraagt Louis, nu blijkbaar verbaasd -over zoo’n bewering. - -»Dat is waar ook. Dan schijn je ’t niet te kunnen laten. Maar... ’t is -onmogelijk dat die goede mevrouw Paerel zoo iets gezegd heeft.« - -»Wat? Goed? ’t Is een vilder! een beestenmoordenaar! We gaan er niet -meer heen!« - -Een doodelijke angst grijpt mevrouw Verschuere aan bij deze bedreiging. -Zij stopt de kinderen ieder een koekje in de hand om ze tot zwijgen te -brengen en wendt zich tot de juffrouw, die eindelijk uit de badkamer te -voorschijn kwam. - -»Als u eens even naar mevrouw Paerel gingt en vroegt wat er gebeurd -is?« - -»Ja, mevrouw, zoodra ik gekleed ben.« - -Daar de juffrouw juist even lang noodig heeft om zich te kleeden als om -te baden, geeft dit voornemen weinig uitzicht op een spoedige -oplossing, maar gelukkig komt op dit oogenblik de bonne van mevrouw -Paerel. Ze heeft hard geloopen; zij is niet corpulent, zooals die der -De Bruinings. Met enkele woorden teekent ze den inval der kinderen, -mijnheers gevoeligheid voor hanengekraai, mevrouws afschuw van jonge -honden; dan wendt ze zich tot de jongens en verhaalt van de -lekkernijen, die hen wachten als ze medegaan. - -»En mijn geitjes?« - -»En mijn haantje?« - -»En de béo?« - -»Ja die kunnen niet mee.« - -»Dan gaan wij ook niet.« - -»Mijn God, mijn hoofd! Wies, wat moet er gedaan worden? Schaf dan toch -raad, Wies!« - -Haar goede genius herinnert op dit oogenblik aan mevrouw Verschuere, -dat men van twee kwaden het minste moet kiezen, en daar de treurige -waarheid zich meer en meer aan haar opdringt dat ze òf de beesten òf de -kinderen zal moeten houden, besluiten ze tot het eerste. - -»Zie maar of je hier niet een plaatsje voor hen vinden kunt. Mingo, -help de jonge heeren eens.« - -»We zullen den béo hier in de achtergalerij hangen,« zegt Frits -dankbaar, »dan hebt u er nog wat aan, hij is zoo aardig!« - -»Nita, je bent een engel!« zucht mevrouw De Bruining. - -»Hoe je mond, kwaje meid,« roept de béo. - -»Nu, hebben we ’t u niet gezegd? Is hij niet aardig?« gillen de -kinderen. Maar daar papa luide begint te kermen van vermoeienis, geven -ze eindelijk aan de roepstem der bonne gehoor en verdwijnen. - -Het blijkt in den loop van den avond dat deze aardigheid van den béo -zijn eenigste is en misschien beter op haar plaats in zijn vroegere dan -in zijn tegenwoordige betrekking; hij is namelijk lang in het bezit -geweest van een gepensioneerd onderofficier, die naar de wijze des -lands leefde. - -De avond ging vrij rustig voorbij. Er kwam een leitje van mevrouw -Paerel, dat de ouders, zoo mogelijk, nog meer verbaasde dan verheugde: -het meldde toch dat de kinderen in de rust waren en zich zeer goed -gedragen hadden. - -Het lekkere dineetje—er was in den laatsten tijd niet veel werk gemaakt -van de tafel thuis—fleurde den zieke wat op; de gedachte, dat ze morgen -geen huishouding meer zou hebben, maakte mevrouw De Bruining vroolijk; -Verschuere, de eenige van het gezelschap die niet moe was, deed de -anderen hun vermoeidheid vergeten en men wenschte elkaar in vrij -prettige stemming goeden nacht. - -Die wensch zou niet vervuld worden. Even na het slaan van twaalven werd -eerst mevrouw en kort daarop ook mijnheer Verschuere gewekt door een -klagelijk schreien. Nita dacht aan den zuiling, Gustaaf aan katten. -Eindelijk begrepen ze dat het de geitjes waren. - -Er is niets onvermoeider dan een blatende geit, of ’t moesten twee -blatende geiten zijn. Ze hielden niet op met blaten, en hield er eens -eene op, dan vulde de andere onmiddellijk de pauze aan. - -Het »hou je mond, leelijke meid,« dat de béo nu en dan ten beste gaf, -was het wakend echtpaar wel uit het hart gegrepen, maar toch hadden zij -het best zonder dezen tolk hunner gevoelens kunnen doen, en meermalen -gaf Verschuere, die zijn onmacht om de geiten te grijpen maar al te wel -inzag, den wensch te kennen om ten minste dat »zwarte mormel« den nek -om te draaien. - -Tegen den morgen schenen de beesten eindelijk uitgeput, maar dat -plotseling stilzwijgen vervulde Nita met angstige vermoedens omtrent -hare bloemen. En nu begon de haan te kraaien, zooals alleen een -katteehaan kraaien kan. De »ellendeling«, gelijk Verschuere hem noemde, -wekte al zijn collega’s uit de buurt, met dit gevolg dat kwart vóór -vijven de nieuw benoemde algemeene secretaris stond te bonzen op de -deur van Mingo’s kamer, rillend van de morgenkoude en in het humeur van -een indisch man, die op is en nog geen koffie heeft. - -»Is er brand, toewan?« vraagt Mingo slaapdronken, terwijl hij zijn -hoofddoek omknoopt. - -»Neen, veel erger! Roep al de jongens! de spen allereerst om me koffie -te geven te geven en breng die monsters weg.« - -»De logées?« vraagt Mingo met het onveranderlijk gezicht van den nooit -verbaasden Javaan. - - - - - - - -XIX - -SERENADE EN VUURWERK. - - -In tegenstelling van den heer Paerel, die ronduit verklaart, dat als de -jeugdige Bruinings nog één dag in zijn huis moeten blijven, hij het -ontruimen zou; in tegenstelling van mevrouw, die Louis zonder eten naar -bed gezonden, Daantje een oorveeg gegeven en de juf flink haar meening -gezegd heeft over bonnes, die, in plaats van te doen waarvoor ze -betaald worden, er ponyhaar en kuren op nahouden, zijn de Verschuere’s -vrij kalm gebleven bij hun wederwaardigheden. En ze waren vele! Maar op -den laatsten avond dreigden ook zij hun geduld te verliezen. ’t Is -echter niet de schuld der logées, als er al te veel van dat geduld -wordt gevergd: hoe toch kunnen die arme menschen vermoeden wat zoo -zorgvuldig is geheim gehouden, hoe toch kunnen zij denken, dat er een -plan bestaat, een plan, tot welks uitvoering allereerst noodig is dat -mijnheer en mevrouw De Bruining »gekleed« zijn! - -»Het is kwart voor vijven,« zegt Verschuere, die ongewoon vroeg thuis -kwam en sedert zijn thuiskomst reeds één leitje weggezonden en twee -leitjes ontvangen heeft. - -»Ja,« antwoordt mevrouw De Bruining rustig wippend, »nog vroeg hè?« - -»Niet zoo bizonder vroeg,« meent Verschuere. Maar de manier waarop zijn -logée zachtjes voortschommelt, bewijst dat ze bij haar eerste meening -blijft. - -»Nog een kopje?« vraagt Nita, die, wat haar ook niet elken middag -gebeurt, reeds gekapt en gekleed is, in zooverre ze slechts haar -peignoir voor een japon heeft te verwisselen. - -»Ja, zoo straks! Maar er is geen haast bij. Ga gerust je gang met de -bloemen.« - -»Ik vrees dat er wèl haast bij is,« waagt Nita op te merken, terwijl ze -dadelijk ophoudt met het maken van een bouquet en inschenkt; »u zult -wel visite krijgen.« - -»O, dat wel! Maar niet zoo vroeg.« - -»Zoo vroeg? ’t Is vijf uur vóór we allen gebaad en gekleed zijn...« - -»Wat ben je onrustig, Verschuere, met die warmte.... ik wou dat we een -flinke donderbui kregen,« zegt De Bruining. - -»Een donderbui? Om alles te doen mislukken?« roept Nita, onvoorzichtig -als vrouwen zijn kunnen. - -»Wat?« vraagt Louise, »wat zou mislukken?« - -»Och... alles... de oogst bijvoorbeeld.« - -»De oogst? Hoe meer regens de sawahs nu krijgen, zooveel te beter!« en -De Bruining vraagt zich af, of het mevrouw Verschuere is die zoo’n -domheid zeggen kan. - -Als Wies één zwak heeft, dat zelfs Daan erkennen moet, dan is het dat -ze nooit een trekpot kan verlaten vóór die tot den laatsten druppel -geledigd is; als men den heer De Bruining iets ten laste kan leggen, -dan moet het zijn dat hij sedert het overdragen zijner betrekking -onbeschrijfelijk lui is geworden; en met deze gegevens, gevoegd bij de -drukkende atmosfeer, die heden heerscht, ziet het er somber uit voor -het plan, tot welks uitvoering allereerst vereischt wordt dat mijnheer -en mevrouw De Bruining gekleed zijn. - -»Nu wordt het toch onze tijd! Hemelsche goedheid, ’t is half zes,« -roept opeens de gastheer met luider stem en springt, schijnbaar -ontsteld, overeind, in de hoop ook hen te doen verschrikken. - -»Nog tien minuten er voor,« constateert De Bruining met een blik op de -hangklok en blijft rustiger dan ooit liggen. - -Op dit kritiek moment daagt er ontzet. ’t Is in de persoon van mevrouw -Verschuere’s neef. - -Hij overziet den toestand met een blik, den toekomstigen veldheer -waardig. - -»U hier, mevrouw De Bruining?« vraagt hij. »O! daarom hoorde ik zeker -dat arme kindje van u zoo schreien. ’t Scheen of er niemand bij was -en«.. Maar hij kan zwijgen; reeds heeft de moeder den trekpot in den -steek gelaten. - -»Mijn waarde heer De Bruining—neen, dank je Verschuere, ik zal niet -rooken—misschien doe ik u geen ondienst met u te waarschuwen... ik heb -er zoo iets van gehoord dat Zijne Excellentie voornemens zijn zou u nog -even te bezoeken.« - -Met een snelheid, welke men niet bij hem gezocht zou hebben, verdwijnt -ook De Bruining in het bijgebouw, en nauwelijks is hij verdwenen of er -ontstaat een luid geroep om bedienden, beantwoord door een trouwe -opkomst en gevolgd door een groote drukte. - -Alle jongens en meiden komen toeschieten: een grijpt het theegoed weg, -een ander zet de stoelen en tafels ter zijde, een derde maakt alle -deuren en vensters open, een vierde komt aandragen met groote bladen -vol champagneglazen, een vijfde begint de lampen te ontsteken, alles -onder leiding van James, die beloofd had een handje te komen helpen en -zijn belofte schitterend gestand doet. - -Ook Hooglaan komt nu aangetreden—hij kon onmogelijk zoo haastig toilet -maken als zijn collega—en met zijn afgemeten pasjes, zijn zwaaiend -badientje en keurige kleeding zou hij reeds van verre een zeer goeden -indruk maken, zoo niet, met dezelfde kleine pasjes, allen achter -elkaar, zes inlanders hadden voortgestapt, wat hem deed gelijken op den -aanvoerder van een troep ganzen. De zes inlanders waren de dragers van -zes reusachtige bouquetten. - -»Van mevrouw van Waliënhove?« vroeg Nita, toen ze uit haar voorgalerij -den stoet zag naderen. - -»Neen! Die neemt het zeer kwalijk, dat, als zij een afscheidsdiner -geven wil, De Bruining het wagen durft zóó ziek te zijn dat hij het -niet kan bijwonen. Clotilde stuurt ze. Ik heb haar gezegd dat ze -gelijkt op de toovergodinnen, die, als ze niet zelf komen, zich laten -vertegenwoordigen door haar geschenken. Word ik niet galant? Durf je nu -nog zeggen dat ik den hoftoon niet heb?« - -De heer Verschuere daalt nu af naar de ruime gewelven onder het huis, -waar hij zijn wijn bewaart; mevrouw gaat naar haar kleedkamer: bij hun -terugkomst vinden ze de voorgalerij herschapen in een bloementuin, -bestraald door een zee van licht. - -»Hoe keurig!« roept Nita. En dan vriendelijk: »Ik wou dat je onze -adjudant waart, James.« - -»Ik wou het ook, Nita.« - -»Nu, daar behoef je zoo’n sentimenteel gezicht niet bij te zetten! Kijk -eens, Verschuere, ziet het er niet allerliefst uit? Je moogt de heeren -wel eens vriendelijk bedanken... Waar is Hooglaan?« - -Deze komt met een min of meer onthutst gezicht Verschuere op zijde. -»Hebt u misschien ook een vrouwelijk wezen bij de hand?« vraagt hij -dezen geheimzinnig. - -»Jawel«, zegt Verschuere en wijst lachend op Nita. - -Maar zulke aardigheden vallen niet in mijnheer Hooglaan’s smaak. - -»Ik bedoel een dienstbare. Om mevrouw De Bruining te gaan waarschuwen.« - -»Ik zal haar roepen. Ze zal nu wel klaar zijn, denk ik.« - -»Integendeel, mevrouw. Ziet u, ik had misschien niet zoo indiskreet -moeten wezen, maar daareven wierp ik—natuurlijk bij toeval—een blik in -haar voorgalerij en—excuseer mij, mevrouw Verschuere—ik zag daar uw -logée in nachttoilet.« - -»In nachttoilet!« herhalen allen verbaasd. »Onmogelijk!« - -»Ik verzeker het u.« - -»Onmogelijk! Op dit uur van den dag!« - -»O ja«, roept Hooglaan nu met zijn meest gemaakt stemmetje, »’t is waar -ook, u noemt dat anders: in sarong en kabaia, meen ik. Maar ziet u, bij -ons op het paleis is de geijkte term....« - -Reeds is James uitgebarsten in »dien ruwen lach die zijn collega zoo -agaceert«; reeds heeft Verschuere zich haastig omgekeerd om Mingo te -roepen, wien hij niets te zeggen heeft; reeds is Agnita de trappen -afgevlogen naar de logeerkamer, waar ze Louise vindt.... erger dan in -nachttoilet. - -»Mijn hemel! juf, neem Jantje! Maar in ’s hemelsnaam, wat voert u uit, -mijn lieve mevrouw?« - -»Jantje heeft zich bezeerd. ’t Ventje....« - -»Och, hij doet immers niets anders!« roept Nita, voor het eerst -ongeduldig. - -»Nita-lief, laten we kalm blijven.« - -»Kalm blijven! En er komt een serenade!« - -»Een serenade!« - -»Ja. Baboe! Kassi kous!« - -»Een serenade?« - -»Ja. Hebt u uw schoenen? O neen, eerst de kousebanden; hier zijn ze.« - -»Maar kindlief....« - -»Waar is de tournure? Baboe, kassi tournure!« - -Jantje gilt—en geen wonder! Zijn wondje bloedt en er is niemand die -naar hem omziet, want nauwelijks heeft juf het woord »serenade« -gehoord, of ze is weggevlogen om haar gezicht te bedekken,—haar eerste -beweging bij elke omstandigheid haars levens—en de anderen zijn bezig -om naar de tournure te zoeken... die, helaas, niemand vindt. - -Intusschen beginnen zich hier en daar in den tuin, die tot punt van -samenkomst is gekozen, reeds flambouwen te vertoonen; ze worden -talrijker, steeds talrijker; ze beginnen zich in rijen te scharen; er -ontstaat een geraas van rijtuigen, waarschijnlijk gevuld met dames die -komen »nonton«, een gewoel van het inlandsch publiek dat -samenschoolt—Verschuere laat vragen of de dames gereed zijn...... - -En de tournure? - -»In ’s hemel naam, dan maar zonder,« en drie paar handen gooien mevrouw -De Bruining haar japon over het hoofd. - -Er is in de tropische natuur altijd iets, dat aan tooneeldecoraties -denken doet, en dit is nooit sterker het geval dan wanneer er tusschen -het zwartgroen der palmen vuur speelt; de flambouwen geven -wonderschoone vormen aan het majestueuse geboomte, dat ze verlichten -met haar rooden gloed. Als vanzelf rijst De Bruining overeind; als -vanzelf plaatsen de wachtenden in de voorgalerij zich rondom hem: de -muziek komt tot hen. Het wordt doodstil. - -»Blijf zitten, mijnheer De Bruining;« zegt James vriendelijk; »u zult -straks nog genoeg moeten staan.« - -De vermaning blijkt overbodig: hij zinkt reeds terug in zijn stoel. - -»Een serenade,... dat hadden ze niet moeten doen... waarachtig... het -maakt me... Wies! Kom hier bij me.« - -»Stil, Daan! Hou je nu bedaard, Daan! Kom, je waart altijd flink...« - -Nita, die, terwijl ieder aan champagne dacht, zenuwstillende druppels -gereed maakte, komt nu nader met haar medicijn. - -Haastig drinkt hij het glas ledig, maar hij is zoo bleek en zoo bevend, -dat de omstanders vreezen voor de mislukking van het plan. - -Gelukkig ontbreekt het in de familie De Bruining nooit aan afleiding. -Juist op het oogenblik dat de stoet het erf opkomt, rent van de andere -zijde Toetie de voorgalerij binnen: zij rijdt paardje op papa’s -wandelstok en—op de plaats, daartoe door een even onzinnige als -onkiesche mode aangewezen—draagt ze mama’s tournure. - -Nu is het iets anders een tournure te bezitten en wederom iets anders -die tournure voor het oog der geheele wereld te zien rondrijden in een -voorgalerij; iets anders uw vrouw zoo’n dwaas ding te zien aanbinden en -wederom iets anders te moeten bekennen dat ze dit doet.... de De -Bruinings schamen zich diep. - -Mijnheer kan zoo gauw niet overeind komen, maar dit is ook overbodig; -ieder wordt gaarne bereid gevonden het ongelukskind een of meer -gevoelige vermaningen te geven, terwijl ze de trap letterlijk afrolt -onder de vereende duwen van alle aanwezigen. - -Het incident heeft goed gedaan. Als er achtereenvolgens een vijftigtal -heeren binnenkomen in zwarte jassen en met gelegenheidsgezichten, is -het voorwerp hunner hulde ten minst in staat ieder hunner de hand te -drukken en te danken zonder die dwaze tranen, die hem tegenwoordig te -pas en te onpas in de oogen komen. - -Aan den heer Verdijk, den pas benoemden gouvernements-secretaris, is -opgedragen het woord te voeren. - -»Zul je het vooral kort maken?« fluistert Verschuere hem toe; »de man -is op van de zenuwen.« - -Het is zijn voornemen kort te zijn, niet zoozeer uit medelijden met den -jubilaris—welke feestredenaar heeft ooit medelijden met zijn -slachtoffer gehad?—maar omdat hij moeielijk spreekt en door het minste -of geringste in de war raakt. Toch maakt hij het nog veel korter dan -eerst zijn plan is geweest. - -»Mijnheer De Bruining! Uit naam van Buitenzorg’s burgers, uit naam van -de ambtenaren der secre...« Pif! paf! pif! paf! pif! - -Men hoopt dat het op zal houden, dit onzinnig pif! paf! en men wacht. - -Men wacht. Maar het wordt harder, steeds harder, de slagen schijnen -vertien-, verhonderdvoudigd te worden. - -De vreeselijke waarheid dringt zich aan de wachtenden op. Het moet een -dier lange trossen voetzoekers zijn, zooals de Chineezen ze ontsteken -bij hun feesten, en die, eenmaal ontstoken, klappen en klappen tot de -laatste is opgebrand. - -Met den moed der wanhoop zet Verdijk borst en longen uit. »Van de -ambtenaaren der secretarie, die u hierbij het bewijs geven«.... een -dikke rookwolk.... de spreker kan niet voortgaan. - -Pif! paf! Verdijk staat De Bruining, De Bruining staat Verdijk aan te -zien, alle gelegenheidsgezichten zijn uit de plooi, sommigen om te -proesten van den rook, anderen om te proesten van lachen, velen om -ssst! te roepen, alsof mortions zich tot zwijgen laten brengen vóór ze -hebben uitgeraasd! - -Gelukkig komt Verdijk op den inval om het huldeblijk—een -prachtalbum—maar zonder speech over te reiken. - -»Muziek!« roept een stentorstem boven het rumoer uit, en nu roept -iedereen om muziek en dadelijk klinkt het: - -»Lang zal hij leven!« - -’t Ziet er niet naar uit of die wensch vervuld zal worden, als een half -uur later de voorgalerij is leeggestroomd en het verdwijnen van al die -bekende, bevriende gezichten hem zich zoo eenzaam voelen doet, dat hij -omziet naar zijn reisgezellin op den tocht door het leven, om in een -innige omhelzing de zekerheid te erlangen, dat die toch niet zoo -eenzaam zal zijn als hij een oogenblik heeft gemeend. - -»Papa! U bedankt iedereen behalve ons!« en op eens duikt Frits op uit -den donkeren tuin, vergezeld van een Paerel. - -»En waarvoor moet ik je bedanken, jongelief?« vraagt papa aangedaan: -hij gelooft zich het voorwerp van een niet genoeg gewaardeerde attentie -zijner kinderen. - -»Wel, voor dat vuurwerk! Vond papa het niet mooi? Wat paften ze, hé? -die mortions?« - -»Hebt jullie dat gedaan?« vraagt de vader met onverholen afschuw. - -»Ja. ’t Was voor twee kwartjes,« spreekt de jeugdige Paerel fier. - -»En,« voegt Frits er bij, terwijl hij zijn vuile zwarte hand uitsteekt, -»als pa er ons niet voor bedankt, zou pa ons dan het geld willen -teruggeven.« - - - -»Zijne Excellentie!« - -Hij komt onverwacht, onverzeld; alleen om zijn secretaris nog eens te -groeten; om mevrouw een gelukkige reis te wenschen; hij blijft slechts -kort; maar iedereen weet het, het is iets zeer buitengewoons wat de -gouverneur-generaal hiermede doet; een blijk van waardeering, van -vriendschap bijna. - -De arme De Bruining kan geen woord zeggen op zijn hartelijk: »Tot -weerziens!« en als hij het beproeft, dan barsten de tranen los, die -dwaze tranen, den geheelen avond zoo manmoedig teruggedrongen. - - - -»Ik zal dus naar Bloemduin gaan, Nitalief?« - -»Ja, en u moet hen alles vertellen. Van mijn huis en mijn tuin en mijn -bloemen. En hoe goed ik het heb getroffen met mijn bedienden. En dat ik -weer muzieklessen neem! Daar was papa erg op gesteld, moet u weten.« - -»En dat je zooveel studeert en zoo’n geleerde dame wordt.« - -»Neen, zeg hun dat maar niet.... ze mochten eens vragen met welk -doel... dan moet u hun ook van Gustaaf vertellen: dat hij alles voor -mij is; alles ten minste wat hij in zijne betrekking voor me wezen kan; -en ook hoe James hier elken dag komt en welk een prettige afleiding me -dat geeft. U zult hun zeggen, dat ik gelukkig ben, niet waar?« - -»Moet ik dat zeggen, lieve?« - -»Ja,« en ze ziet Louise vast in de oogen, »dàt moet u zeggen: gelukkig -en gezond!« - -Dan vallen de vriendinnen in elkanders armen en weenen. - -Den volgenden morgen..... ach, we maken het elkaar wèl zwaar, het -heengaan, wij Indischlui, met onze afscheidspartijen en -afscheidsbezoeken, met ons komen aan den trein en ons uitgeleide doen -naar de boot, met onze handdrukken en kussen, met ons wuiven tot het -laatst. - -Maar toch, we zouden het niet willen missen, ’t weemoedig genot van ons -nog eens te overtuigen, dat er waren die ons liefhadden op het -smaragden-eiland: we zouden haar niet willen missen de herinnering aan -die oogenblikken, die ons zoo zenuwachtig maakten; immers, we hebben -den tijd om onze zenuwen weer tot rust te laten komen in Holland—waar -men er niet zooveel van vergt. - - - - - - - -XX - -DE VROUW VAN EEN HOOGGEPLAATSTE. - - -Een jaar is verloopen sedert meer dan 50 passagiers het stuk -onderteekenden, waarbij aan de directie der maatschappij Nederland -dringend werd verzocht voortaan te waarschuwen wanneer een harer booten -gezinnen met meer dan zes kinderen zou vervoeren; sedert zeker -Geldersch landstadje in opschudding werd gebracht door de aankomst -eener indische familie; sedert die indische familie dingen begon te -doen zóó raar, dat ze weken lang stof tot praten gaven, ja, met den -hardnekkigen levensduur aan verhalen op kleine plaatsjes eigen, over -een halve eeuw nog in den omtrek zullen voortleven, zij het dan ook als -legende. - -Een jaar sedert Wies voor de eerste maal asperges ging steken in den -groententuin achter het huis en Daan—in een houding door Jantje -beschouwd als uitnoodiging om bok, bok, sta vast! te spelen—moest -antwoorden op haar vraag of dit nu niet veel prettiger was dan met -blauw potlood aanmerkingen te zitten maken op het werk van arme -kommiezen; sinds Daan een kloek besluit nam en Wies tranen met tuiten -schreide, maar beiden zich onuitsprekelijk verlicht gevoelden door het -vertrek van vier hunner zonen naar een instituut, gunstig bekend voor -het temmen van indische jongens. - -Een jaar sedert, in het paleis onder de palmen, baron Van Waliënhove -begon te vinden dat men in zijn familiekring wel eens gelukkige -oogenblikken slijten kan. - -’t Is waar, zijn jongens bleven nog altijd een paar wilde knapen, maar -’t was nu niet meer drieste onbezonnenheid; ’t was nu gezonde -levenslust, getemperd door verstandige leiding, en—wat het voornaamste -was—hij heeft nu de gelukkige zekerheid dat al het goede wat in hen -sluimert wordt gewekt en ontwikkeld. - -Die zekerheid schenkt hem een weldadige kalmte na al de zorg die zijn -zoons—meer nog misschien hun mentors?—hem in de laatste jaren hebben -gekost, en mocht hij enkele malen pijnlijk getroffen worden door den -toon, dien de barones zich tegen Van Beevelant veroorlooft, het gedrag -van den tegenwoordigen gouverneur waarborgt hem, dat tooneelen als -vroeger somtijds voorvielen nu tot de onmogelijkheden behooren. - -Ook—en dit verhoogt zijn geluk niet weinig—ook het hartstochtelijk -verzet van Clotilde tegen de onderdrukking harer stiefmama heeft -opgehouden. Wijdt ze haar liefde aan vader en broers, ze behandelt haar -moeder met al de onderscheiding waarop deze aanspraak maakt—en dit is -niet weinig! Zij schikt zich naar luimen en nukken, die haar vroeger -ondragelijk schenen; ze zwijgt, zij het dan met pijnlijken blos, op -grove hatelijkheden; ze stompt scherpe pijlen af door ze te ontvangen -met een vriendelijk woord. - -Soms, als haar vader haar gadeslaat—zijn heftig kind zoo stil en -zachtmoedig—ontdekt hij op haar gelaat een geheel nieuwe uitdrukking, -die aan de kinderlijke trekken iets echt vrouwelijks schenkt, en hij -mist ter nauwernood de kuiltjes en lachjes, die langzamerhand -verdwijnen, want ze herinnert hem, gelijk ze nu is, een ander gelaat -met datzelfde waas van droomerige teederheid en hij bemint in haar het -verloren ideaal. Soms echter, als ze de oogen naar hem opslaat, vraagt -hij zich af, of ze niet wellicht in stilte bemint? Immers alleen eene -vrouw die bemint heeft dien blik. - -Maar dit is nu juist de doodzonde, die mevrouw Van Waliënhove haar niet -vergeeft: ze bemint noch in stilte, noch in het openbaar. ’t Is dan ook -reeds sedert veel langer dan een jaar dat mevrouw Ramsberge ongerust -begon te worden, ja, zich ernstig boos maakte over de kuren van die -Clotilde. - -»Mijn hemel, wat was dat nu voor een inval van dat domme schaap om niet -te willen trouwen! Neen, maar ik vraag u, waar moet het heen met de -meisjes in Indië, wanneer de dochter van den gouverneur-generaal zulk -een voorbeeld geeft? ’t Worden compleet europeesche toestanden.« - -En hoe Ramsberge het haar ook afraadt, ze kan het niet laten, ze moet -nu en dan mevrouw Van Waliënhove eens polsen, ze moet van tijd tot tijd -eens informeeren of er nu nòg niets gaande is. - -»Neen, niets,« antwoordt onveranderlijk mevrouw Van Waliënhove. - -Ze bijt die woorden af, alsof ze gal en alsem bevatten, en om haar -mondhoeken vertoont zich een plooi die een minder dom schepsel als de -generaalsche zou hebben gewaarschuwd dit onderwerp maar liever niet aan -te roeren. - -»Foei,« rammelde ze door, terwijl ze zich koelte toewuifde, »’t is -ongehoord! Niets, zegt u? heelemaal niets? Men vraagt zich af: wat -bezielt zoo’n meisje?« - -»Ja,« zei de ongelukkige moeder, »dat moogt u wel vragen. Men moet de -inbeelding van Clotilde hebben, om partijen zooals zij heeft kunnen -doen af te slaan. Ik heb haar gister nog doen opmerken dat de gekroonde -hoofden in Europa allen getrouwd zijn; ’t kon zijn dat ze daarop -wachtte.« - -»Ze verdient dat ze overblijft,« zegt mevrouw Ramsberge met een -heftigheid, waaruit blijkt dat dit de schrikkelijkste straf is die ze -bedenken kan. - -Mevrouw Ramsberge is niet de eenige die in dezen geest spreekt. Al de -aanhangers van de barones—en ze heeft aanhangers!—vinden dat het -eigenlijk niet te pas komt, voor de dochter uit een eerste huwelijk, -ongetrouwd te willen blijven; ’t is waar, ze is natuurlijk vrij als -ieder ander, maar stiefmoeders verwachten nu eenmaal dat haar -stiefdochters haar zoo spoedig mogelijk zullen ontslaan van haar -tegenwoordigheid en hebben nu zulke meisjes het recht om de tweede -vrouw van hun papa teleur te stellen in die billijke verwachting? - -Een jaar is ook verloopen sedert aan den morgen van een blijden dag -vriendenhanden de villa op het Koningsplein zoo rijkelijk beschonken -met kransen en bouquetten dat ze een bloemtuin geleek. Ter nauwernood -geloovend aan het geluk hem beschoren, kwam de bruigom uit dien -bloemtuin de schoonste roos plukken en niet lang daarna brachten de -heer en mevrouw Hagen hun eerste bezoek in de kleine luitenantswoning. - -»Ik dank u! o papa, ik dank u!« riep het jonge vrouwtje telkens weer, -ook nadat ze reeds voor alles bedankt had, en toen de ouders -terugkeerden in hun eigen huis vonden ze het er niet zoo eenzaam en -ongezellig als ze indertijd gevreesd hadden dat het er zijn zou zonder -Gertrude: ze hadden altijd stof tot praten, ze moesten altijd weer zich -verbazen over »die kinderen«, die zoo verwonderlijk verliefd, zoo -verwonderlijk gelukkig waren. - -Een jaar ook sedert mevrouw Verschuere ten tweeden male werd -teleurgesteld in de hoop, dat zij voor veel wat haar in het huwelijk -was ontzegd vergoeding zou vinden in het moederschap; dat ze haar hart -gebood om stil te zijn en te doen als de kinderlooze vrouwen onder hare -kennissen, wier mannen geheel in beslag genomen worden door hun -betrekking: tevreden leven zonder de hulp dier mannen. - -Eenmaal tot dit besluit gekomen, begon ze na te gaan welke middelen een -»vrouw zonder kind en bijna zonder man«, zooals ze zichzelve met een -weemoedig lachje noemde, ten dienste staan om de lange indische dagen -door te komen. - -De huishouding, de keuken, de tuin, lectuur, conversatie, muziek. - -En dan, wat de meeste dames missen en zij in de gegeven omstandigheden -niet genoeg waardeeren kan, haar liefhebberijen; haar talent voor -teekenen, haar studielust, haar botanische kennis en de prachtige -gelegenheid, welke de Plantentuin biedt om die kennis te vermeerderen. - -De huishouding.. ja, met de helft van Verschuere’s traktement zou die -haar handenvol werks gegeven hebben, maar nu is bijna alles wat ze -daarin doet verkiezing, geen noodzaak. - -Mingo heeft zes jaar bij haar man gediend toen deze nog ongetrouwd was -en is in dien tijd van alleenheerschappij een uiterst bekwaam mandoer -geworden. Maar hij wil als zoodanig erkend zijn. En het is vreemd—voor -Agnita ten minste, die nog niet weet hoe de inlander met zijn stille -tegenwerking ons brengen kan waar hij ons hebben wil—’t is vreemd hoe, -zoo dikwerf zij handelend optreedt, een partij of diner minder goed van -stapel loopt dan wanneer ze met een vleiende verzekering van onbepaald -vertrouwen alles aan Mingo overlaat. - -In haar keuken durft ze niet komen. Haar oude kok is een indische -Vatel. Hij heeft achtereenvolgens gekookt voor zeven landvoogden, met -het gevolg dat hij zeer juiste begrippen heeft over het vergankelijke -van alle aardsche grootheid en veel boter gebruikt. - -Mevrouw Verschuere zou hem liefst hebben weggezonden, daar hij haar een -gevoel geeft alsof het zijner onwaardig was ergens anders dan op het -paleis te dienen, maar op raad harer goede vriendinnen behield ze hem, -niettegenstaande zijn fabelachtig botergebruik, zijn voorkomen van -miskend genie en een andere eigenaardigheid, die haar veroordeelt -altijd met afgetreden landvoogden rekening te houden. - -Den eersten keer namelijk dat ze hem opdroeg een zekere pudding te -maken, had hij gevraagd: »à la Sloet van de Beele of à la Mijer?«; hij -maakte de hertenbout gereed à la Lansberge, rissoles à la Loudon en een -aspic à la Duymaer van Twist... die trouwens zóó verrukkelijk was, dat -hij zelfs Multatuli zou gesmaakt hebben. - -Wanneer zij een enkele maal het waagde een aanmerking te maken, dan -wierp hij haar een half dozijn excellenties naar het hoofd, die den -door haar gelaakten schotel dus en niet anders gewenscht hadden, en met -dit wapen wist hij haar, zoo niet geheel van zijn domein te verdrijven, -dan toch op eerbiedigen afstand te houden. - -Ook aan haar toilet behoeft ze weinig tijd en nog minder gedachten te -wijden. Thuis maakte zij zelve haar kleedjes en droeg ze met de -grootste voldoening, tot... ze at van den boom der kennis. Een -kunstenares in het vak kleedde haar gedurende hun verblijf in de -wereldstad; ze moest zichzelve bekennen, dat dit toch nog heel iets -anders »was« en stemde gaarne toe, toen Gustaaf het plan opperde -tweemaal ’s jaars een bestelling te doen in Parijs. - -In het kort, ze behoefde, om een onder huismoeders geijkten term te -gebruiken, geen vinger uit te steken. - -Dus wandelde ze en botaniseerde en herboriseerde; dus speelde ze piano -tot de buren haar weg wenschten; dus teekende ze aquarellen en -schilderde stillevens; dus studeerde ze en verdiepte zich in allerlei -geleerde betoogen; dus maakte ze cadeautjes voor alle bruiden en -kransen voor alle begrafenissen en jurkjes in alle luiermanden en lieve -attenties voor alle jarigen. - -Wanneer dit alles niet baatte, liet ze haar coupé voorkomen en ging -dikwijls ’s morgens om half elf reeds visites maken. - -Visites maken was de eenige bezigheid, waartoe ze door het heilige -Moeten gedwongen werd. Men leed in Buitenzorg aan de conversatiemanie, -die het leven in Indië tot een last kan maken, meer dan muskieten of -warmte. - -Ofschoon de residentie er langzamerhand te groot voor was geworden, -huldigde men er nog steeds het systeem der buitenposten, dat iederen -nieuw aangekomene dwingt bezoeken af te leggen bij de notabelen, en -ieder die deze bezoeken niet aflegt beschouwt als een wezen zonder -opvoeding, voor niets geschikt dan voor een spoedige overplaatsing. - -Verschuere had bij aankomst in Buitenzorg zijn visites gemaakt, maar -sinds het aanvaarden van zijn nieuwe betrekking volgde hij het -voorbeeld, door de meesten zijner voorgangers gegeven: hij ging niet -meer uit. Van bezoeken in den vooravond was geen sprake: recepties -woonde hij alleen bij, als ze ten paleize werden gegeven; voor -speelavondjes bedankte hij onvoorwaardelijk; niet dat hij soms niet -dollen lust had in een partijtje, maar hij kende zijne Buitenzorgers: -als hij de eene uitnoodiging geweigerd, de andere aangenomen had, dan -zou de burgeroorlog zijn ontbrand. - -Nita ware liefst met hem thuis gebleven. Maar daarvan wilde hij niet -hooren. Integendeel, hij wenschte dat zij zou goedmaken wat hij te kort -kwam op dit punt. Hij wist, dat het publiek niets zoo moeilijk vergeeft -als dit, dat men toont buiten het publiek te kunnen, en daar zijn -politiek meebracht het niet tegen zich in het harnas te jagen, gaf hij -op gezette tijden groote partijen, opgeluisterd door hooge gasten, -fijne wijnen en de lekkerste gerechten die de gouverneur-generaalskok -wist te bereiden. - -Dan verklaarde hij aan ieder die het hooren wilde, welk een bezwaar het -was, aan zijn betrekking verbonden, dat men zoo iets prettigs als -visites maken er voor moest nalaten, en men ging verrukt naar huis en -was tevreden met de bezoeken die Nita aflegde, zoo geregeld en zoo -getrouw, alsof het gouvernement er haar voor bezoldigde. En waarlijk, -het geleek dikwerf meer op dienst dan op uitspanning. - -James was haar een trouwe cavalier. Overal waar ze verscheen werd ze -even hartelijk welkom geheeten en beklaagd dat ze altijd zoo alleen -moest uitgaan, maar zij zelve wist niet of ze het wel zoo treurig vond. -Als de liefde, die ze voor Gustaaf gevoelde, vatbaar was geweest voor -verandering—maar dat was ze niet, daarvoor vervulde ze te veel haar -geheele bestaan—dan zou ze hem minder lief gehad hebben wanneer ze met -hem in gezelschap was. - -Hij kon haar dáár zoo vreemd worden! Hij geleek daar zoo weinig op het -ideaal, dat ze in haar hart bewaarde sinds haar eerste meisjesjaren, -zoo weinig op den Gustaaf, van wien ze hoorde spreken telkens als ze -met haar ouders een bezoek bracht op het oude kasteel te Bloemduin; den -Gustaaf, waarmee zijn vier oude tantes dweepten, gebogen over haar -theekopjes: wiens brieven werden voorgelezen, wiens portret haar -aantrok met geheimzinnige macht, dien ze verwarde met de helden uit -hare geschiedboeken.... tot hij eindelijk verscheen in haar eenvoudig -dorpje, omstraald door de glorie van een langdurig verblijf in den -vreemde, in de volle kracht van zijn overheerschenden geest, van zijn -mannelijke schoonheid. - -Ze kon het daar ternauwernood gelooven, dat hij niet een dier mooie, -trotsche vrouwen gekozen had, aan wie hij nu zoo hoffelijk den arm -bood, doch haar, het onervaren kind, dat hem niets had te bieden dan -wat hij niet scheen te behoeven, haar liefde; en soms, als ze hem -gadesloeg, kon de gedachte haar komen beangstigen, dat hij vroeg of -laat zou wenschen een dier schitterrende starren gehuwd te hebben, -liever dan zijn nederig bloempje. - -Neen, dat was niet haar geliefde, die glimlachende hoveling die met -uitgestrekte hand toetrad op den hooggeplaatsten ambtenaar dien hij in -stilte verachtte; niet haar Gustaaf, die mevrouw Heylerts noodde om met -hem te soupeeren en dan Van Sonnefelt eene plaats aanbood aan hun -tafeltje: niet haar Gustaaf, die Amalia te Leurse haar koket spel met -hem drijven liet, om er zich later mede te amuseeren; die met mevrouw -Van Waliënhove spotte over mannen en vrouwen, door hem—dit wist ze—in -andere oogenblikken gevleid en gevierd. - -Hij heeft haar geleerd, dat de wereld zulke onoprechtheden eischt: hij -heeft haar gezegd, dat dit de valsche munt is, waarmede men elkaar in -zekere kringen betaalt, dat niemand dwaas genoeg is om ze voor echt te -houden, en ze heeft er ook niet meer zooveel tegen dat andere dit doen, -maar dat hij, hij, wien ze hooger schat dan al die anderen, dat hij er -zich toe vernedert!... - -Soms, bij het naar huis rijden, sprak hij voort in dienzelfden lossen, -wereldschen toon.... Ach, ze had hem zoo gaarne opheldering gevraagd -over veel wat haar bevreemdde: zij wenschte niets liever dan van zijn -lippen te hooren dat ook hij walgde van dit veinzen en vleien, dit -huldigen van grootheid, dit moedwillig niet opmerken van het lage of -gemeene, wanneer het voorviel in de hoogere rangen; maar ze durfde -niet... ze vreesde zoozeer voor het verlies van haar ideaal! Ze nam -slechts zijn hand in de hare en vroeg: »Te Bloemduin, bij pa en ma, -deed je je voor zooals je werkelijk was, niet waar? Dit alles is je -geen ernst, is ’t wel, Gustaaf?« - -Dan sloot hij haar lachend in zijn armen en beproefde de droefheid weg -te kussen van het bleek, vermoeid gezichtje en beloofde, dat later, -later, als deze tijd van werken en streven voorbij was, dat later ze in -hem den Gustaaf zou terugvinden dien ze te Bloemduin had liefgekregen. - -En ze geloofde hem. Ze vermaande zich om geduld te hebben, ze beproefde -om het heden met zijn raadselen en vragen te vergeten in de herinnering -aan het zalig weleer; in de hoop op een niet al te verwijderde -toekomst. - -’s Morgens waren alle wolken verdwenen van het gezichtje, dat hem -toeknikte bij het ontwaken: ze had bij het eerste ochtendgloren -gestaard op het gelaat, dat den vorigen avond haar een oogenblik vreemd -scheen: ze had de lokken weggestreken tot het edele voorhoofd bloot -kwam en er bij de aanraking der geliefde hand een glimlach zweefde om -zijn lippen; ze had teruggevonden wat ze zoo noode miste. - -Toen Verschuere niet meer met haar kon uitgaan, betreurde Agnita dat -slechts ten halve. Immers meer dan wanneer ze haar bezoek, altijd -vergezeld van Verschuere, had afgelegd, werd ze vertrouwelijk met de -dames, vooral daar ze nogal eens ’s morgens kwam en dan in de -achtergalerij werd ontvangen. - -Soms, als zij ze zoo bezig zag, den blos der gezondheid op de wangen, -vroolijk en opgewekt niettegenstaande de vele drukte, kwam zij op het -denkbeeld te vragen naar het middel om zoo opgewekt te blijven en zoo -gezond vooral. - -Ze gaven raad, zooals we meest raad geven: te veel vervuld van eigen -belangen en eigen bezwaren en eigen grieven, om ook maar voor enkele -oogenblikken geheel te kunnen opgaan in den toestand van haar die onze -hulp en belangstelling komt inroepen. - -Ieder bezag haar geval van een verschillend standpunt. De tobbers met -groote gezinnen, die ze aantrof in een verkreukelde kabaia, met een -gezicht rood van ergernis luie bedienden voortdrijvend, keken half -benijdend naar haar geborduurde peignoir, haar zorgvuldig opgemaakte -krullen, haar kalm, zacht getint gelaat. »Als u nog klaagt, mevrouw,« -riepen ze, »die alles heeft wat u begeert, die rijden en wandelen kunt -wanneer u wilt, die uitstapjes kunt maken naar Batavia en nooit van een -bal of partij behoeft thuis te blijven om de kleine peuzels, wat moet -het dan niet zijn voor ons, voor ons, die..?« en dan volgde een lang -relaas van spreeksters groote en kleine misères. - -De jonge vrouwen—getrouwd om positie of fortuin, maar daarom niet -minder gelukkig; en helaas, zoo zijn er vele—verbaasden zich ten -zeerste over haar. Mijn hemel, ze kon uitgaan en menschen zien, zich -mooi kleeden, desnoods zich een beetje het hof laten maken... wat wou -ze meer? O ja, de dagen zijn lang, dat is zoo; maar als men ’s avonds -laat thuis komt, dan kan men den volgenden morgen gebruiken om uit te -slapen, en dat helpt enorm om ze door te komen. - -De vrouwen die zelve niet denken, maar toch zoo’n ochtendbezoek heel -aardig weten te passeeren met te herhalen wat ze hier en daar -opvingen—en helaas, zóó zijn er ook vele!—begrepen dat ze best deden -met haar mee te praten. - -Ja, zekert ’t was een plantenleven, dat leven van de dames in Indië; -niet waar, geen afwisseling? - -Ja juist, dat was zoo vervelend, dat men geen jaargetijden heeft. - -Zeker, dat op- en ondergaan van de zon altijd op hetzelfde uur, ze had -wel gelijk—het was vreeselijk eentonig! Maar och... als mettertijd... -ze moest maar geduld hebben. - -O, daar was het weer! Dat kind! Waarom spraken ze daar toch allen over? -Wisten ze het dan niet, de dames, die haar maar steeds vervolgden met -een verwachting, welke nooit verwezenlijkt werd, wisten ze het dan niet -dat uitgestelde hoop het hart verteert? - -Ze wilde niet meer hopen, ze zocht naar een andere oplossing van het -vraagstuk haars levens. Toen echtgenoot en vrienden haar hadden -gesmeekt, toch de droefheid te matigen, die haar voor altijd dreigde te -knakken, toen vroeg ze hen haar te helpen, door niet te gewagen van dat -beloofde land, aan welks ingang ze tot tweemalen toe stond zonder het -te mogen binnentreden... en nu kwamen die vreemden en dwongen haar -telkens weder, naar het gesloten paradijs om te zien. - -Neen, daar was geen hulp! - -»Je hebt toch alles wat je begeert?« vroeg Verschuere soms, verontrust -door die smachtende uitdrukking in haar oogen. »Zeg kind, wat ontbreekt -je? Zeg het en ik zal het je bezorgen.« - -»Neen, niets lieve! Dank je.« - -Wat zou het baten of ze hem zeide wat haar ontbrak? Hij kon het haar -immers toch niet geven? ’t Was anders wel weinig, wat zij hem had -willen vragen.., alleen wat meer van zijn tijd, van zijn gedachten, van -zijn hart!... - -Eerst had ze gemeend, dat als ze zich maar eenmaal had losgemaakt van -die gedachte aan een kind, alles beter gaan zou. Ze had zich haar -bestaan afgebakend, haar dagen van uur tot uur verdeeld, ze had zich -aangegrepen, zooals ieder haar vermaande te doen; ze was moedig -begonnen met het nieuwe leven en toch, vreemd... ze kon dat gevoel maar -niet van zich afschudden, alsof er iets komen moest om het ledig te -vervullen, dat grooter en grooter werd, alsof iedere dag eindigde -zonder haar te brengen wat ze onbewust van iederen dag vroeg. - -Vreemd?... Met die eigenaardige, echt vrouwelijke natuur, die haar -dreef om van elk harer gewaarwordingen rekenschap te geven, om het -oordeel te vragen, de goedkeuring te verlangen van haar echtgenoot, met -die innige behoefte om vreugde en leed te deelen met wien ze liefhad? -Met die neiging om niet zelve te handelen, maar nederig een steun te -zoeken en zich geheel op dien steun te verlaten? - -»Kom eens mee, Gus! toe, kom eens zien. Ik heb een tak orchydeeën -geteekend en ’t is zóó beeldig uitgevallen.« - -»Ja, lieve, dadelijk; ik zit midden in een stuk... Zoodra ik klaar -ben...« - -Ze wachtte. Soms een half uur, soms langer. En als hij dan kwam vond -hij haar stil en lusteloos; de opgetogenheid was voorbij, ze vond het -niet eens meer de moeite waard, hem te laten zien wat ze daar straks -zoo geroemd had; bij nader inzien was het niets buitengewoons. - -Een ander maal kwam ze zijn bureau binnensluipen, een schetsje in de -hand; ze waagde het niet hem toe te spreken, ze kuchte nu of dan eens, -tot hij haar hoorde en omkeek. - -Ze kon zich niet beklagen dat hij haar niet vriendelijk ontving; hij -schreef even den volzin af, dien hij begonnen had, stond op van zijn -schrijftafel, ging mee naar het venster om het volle licht te doen -vallen op de teekening en prees of laakte met kennersoog. Dan kuste hij -het naar hem opgeheven gelaat vluchtig en verstrooid en keerde naar -zijn plaats terug. - -Soms bleef ze toeven aan de deur; schoorvoetend, hopend dat hij haar -wellicht nog tot zich zou roepen, wachtend of hij haar misschien nog -iets te zeggen had.. Ze zag hoe hij het hoofd weer boog over zijn -papieren, ze wist dat ze hem hinderen zou, als ze langer bleef... en -weer gingen dagen voorbij dat ze geen potlood of penseel in handen nam. - -Dan zeide ze tot zich zelve, dat ze niet knap genoeg voor hem was en -wierp zich op de boeken. Ze had geen hoofd voor diepzinnige studies, -maar ze had den scherpen blik, die vrouwen doet begrijpen waar mannen -zich moeten inwerken, en zoo kon ze een enkele maal, wanneer de heeren -een of ander vraagstuk behandelden, meespreken, zij het dan ook -aarzelend en met een blos die vergeving scheen te vragen voor haar -vermetelheid. - -Verschuere luisterde gaarne, als ze sprak met haar melodieuse stem, die -ook het meest dorre onderwerp aantrekkelijk maakte; hij knikte haar -bemoedigend toe wanneer ze schroomde met haar meening voor den dag te -komen: hij noemde haar zijn madame De Stael en vroeg lachend of ze -voornemens was om, wanneer hij eens lid in den raad van Indië mocht -worden, hem de rol te laten spelen van den heer Hagen. - -Maar wat ze zoozeer had gehoopt, wat haar moed had gegeven tot zooveel -inspanning, dat hij nl. met haar spreken zou over wat hem bezig hield, -dat hij een enkele maal haar oordeel vragen zou, dat hij een deel van -den last door hem gedragen, zou willen leggen op haar schouders, dit -gebeurde niet. Niet dat hij een dier mannen was van halve beschaving, -wie de ontwikkeling der vrouw een ergernis is, omdat die ontwikkeling -hen beschaamt! o neen, als hij mevrouw Hagen ontmoette of mevrouw -Heylerts, genoot hij van het zoo zeldzaam geboden voorrecht, verstandig -te kunnen spreken zonder in den schertsenden toon te vervallen, welken -mannen bewaren voor vrouwen met wie ze niet praten kunnen en die zoo -vermoeiend wordt op den duur. Hij zag echter in Nita nog altijd »het -kleintje«, dat hem geboeid had door haar kinderlijken eenvoud, haar -onbekendheid met het leven; ze was hem nog altijd »de jongste«, van wie -niemand iets anders verwachtte dan dat ze lief was en mooi;... hij gaf -zich geen rekenschap van de groote verandering die met haar had plaats -gegrepen. - -Verre van haar aan te moedigen tot de studiën, die haar tot hem moesten -opheffen, bracht hij haar terug tot vroeger dagen, sprak hij over de -herinneringen harer jeugd, over het ouderlijk huis, over het -vriendelijk Bloemduin, over de tantes en haar eigenaardig bestaan, over -de boeren en hun kinderlijk bijgeloof en hun grappige gewoonten. - -Dat was ontspanning voor hem! Dat was vermakelijk en belangwekkend en -nieuw. Want hij had bijna geen jeugd gekend, noch den onwaardeerbaren -zegen van op te groeien in een gelukkig thuis, te midden van gelach en -liefde, van bloemen en feestjes; hij was vroeg verweesd, het kind van -een groote stad, van een strenge kostschool; hij had als knaap, als -jongeling slechts kunnen droomen van zijn liefelijk geboorteland en het -noodlot leeren verwenschen, dat hem zoo jong daaruit verdreef. - -Als ze van »thuis« vertelde boeide ze hem misschien dubbel, omdat dan -het ernstig mondje weer zoo vroolijk lachte, omdat dan de droomerige -oogen weder iets herwonnen van den ouden warmen gloed. - -Maar hij luisterde slechts zooals men na ingespannen arbeid luistert -naar lieve muziek. Hij zelf had geen behoefte om te spreken, geen -behoefte om haar deelgenoot te maken van zijn gedachten. En zoo gingen -ze dan naast elkander voort, schijnbaar nauw vereend en toch even ver -van elkaar verwijderd als de palmen op regelmatigen afstand geplaatst -langs den weg dien zij betraden; hunne kruinen verheffen zich te zamen, -ze wuiven elkander kussen en groeten toe, maar hunne wortels blijven -gescheiden. - - - - - - - -XXI - -EEN VERLIES EN EEN TROOST. - - -»Kom, zus, wat zit je hier nu te tjingelen op die vervelende -rammelkast; ga liever met ons mee!« - -»Met jullie mee?« vraagt Clotilde, terwijl ze zich vol verbazing -omdraait op haar pianostoel. »Hebt jullie dan geen les vandaag?« - -»Neen we hebben vacantie!« juicht Felix, neemt haar hand in de zijne en -wil haar meetrekken. - -Maar Oscar, die het noodig vindt een einde te maken aan de ongeloovige -verbazing zijner zuster, verklaart: »Weet je wat het is, Tilde? -Mijnheer heeft een brief gekregen uit Holland en toen zei hij dat we -weg konden gaan.« - -Clotilde is opgesprongen van haar tabouret. - -»Een brief uit Holland?« vraagt ze. »En.... zei hij toen, dat je weg -kondt gaan?« - -»Ja. Maar wat is er, zus? Wat kijk je raar!« - -»Begrijp je dat dan niet?« En als de kinderen haar zwijgend blijven -aanstaren roept ze driftig: »Hè, wat zijn jullie toch een paar akelige -ongevoelige jongens!« - -»Vin je dat?« vraagt Oscar, niet gewoon zoo te worden toegesproken. -»Kom Fe, dan hebben we hier niets meer te maken.« - -Maar ze houdt den knaap terug met een wenk harer oogen. - -»Neen, blijf hier... ik meen het zoo niet... jullie kondt niet -weten...« Dan: met een stem, bevend van ontroering: »Mijnheer heeft -zeker slechte tijding.« - -»Ja, dat kan wel zijn, hij praatte op eens zoo zachtjes.« - -»Herinner je je niet wat ik je laatst gezegd heb? Dat je het hem niet -lastig maken mocht omdat hij verdriet had? Ik wist toen reeds dat zijn -zuster ziek was.« - -»Kassian!« zegt Felix. »Zou ze dood zijn?« - -»Ik hoop van neen,« fluistert Clotilde nauwelijks hoorbaar. Zóó -ontsteld is haar gelaat, dat Oscar het zachtjes begint te streelen met -de vraag: - -»Heb je zoo’n medelijden met hem, zus?« - -Clotilde wendt het hoofd af. De ervaring leerde haar dat wilde jongens -scherpe opmerkers zijn kunnen. - -»Ja, natuurlijk,« brengt ze met moeite uit. En een oogenblik later als -ze meent haar stem beter in bedwang te hebben: »Jullie dan niet?« - -»O, jawel! Maar willen we nu gaan cricketten?« - -Ze trekt Felix tot zich en terwijl ze hem de krullen van het voorhoofd -wegstrijkt, vraagt ze verwijtend: »Zou je daar lust in hebben, terwijl -die arme mijnheer Van Beevelant zoo’n verdriet heeft?« - -»Maar... we hebben nooit eens vacantie!« - -»Hij is heel alleen,« fluistert ze. - -Oscar behaalt een overwinning op zich zelf. »Willen we naar hem toe -gaan?« vraagt hij. - -»Doe dat... Jij ook, Fe. Kom, doe dat!« Dan, als ze nog aarzelen, met -de vrees die kinderen koesteren voor droefheid, smeekt ze: »Om mij -pleizier te doen!« en nu gaan ze nog wel niet vlug, maar toch gewillig. - -Ze blijft onbewegelijk zitten, waar ze daar straks is neergezonken, in -den grooten fauteuil bij den vleugel: haar bleek gelaat steekt scherp -af tegen de helroode zijde; ze klemt de nagels in de polster en trekt -de zware franje uit, de brandende oogen onafgewend gericht op de deur -waardoor de knapen verdwenen. - -Niet lang duurt die spanning. Oscar komt naar binnen vliegen met de -hoogroode kleur van een jongen, die een heldenfeit meent te hebben -verricht. - -»We hebben het gedaan!« - -»Maar hij houdt de deur dicht!« roept Felix. - -»Heb je dan niet geklopt?« - -»Kloppen? We bonsden! Maar hij wou niet antwoorden.« - -»Hoorde je niets?« - -»Jawel!« antwoordt Oscar. »Ik hoorde... och, je weet wel zooals je -laatst deedt, toen je je voet had gebrand.« - -»Hè, zus!« roept Felix, die, hoewel minder gevoelig dan Oscar, veel -zenuwachtiger is, »wat vind ik dat naar om te hooren, zoo’n grooten man -die kermt alsof hij pijn had.« - -»Ga maar cricketten,« zegt ze. Het kost haar moeite die weinige woorden -uit te brengen, en als ze haar vragen in hun spel te deelen, kan ze hen -nog slechts antwoorden met een afwijzend gebaar. - -De voetstappen der jongens, nu veel vlugger dan daareven, sterven weg -in de vestibule, op de trappen; langzamerhand, naarmate het stiller -wordt in de muziekzaal, voelt ze de kracht om zich te beheerschen -verdwijnen: ze strijkt met de hand over het voorhoofd, ze loopt het -vertrek op en neder, ze haalt diep adem; eindelijk vindt ze woorden -voor de aandoening, die zoo op eens haar kwamen bestormen. - -»Ze hoorden hem kermen... alsof hij pijn had!« fluistert ze. »Alsof hij -pijn had! Ze was zijn lievelingszuster... ik weet het van Nita. De -Verschuere’s zijn de eenigen met wie hij spreekt over zijn -familieomstandigheden. Met mij is hij niet vertrouwelijk... o neen! Hij -stoot mij terug... alsof hij bang was voor te veel toenadering. Toch -onlangs, op gevaar af van onbescheiden te schijnen, heb ik hem -gevraagd, wat de reden was van zijn sombere stemming. Toen vertelde hij -me van haar ziekte en van zijn vrees voor slechter tijding... En nu -moet hij zijn smart alleen dragen. Alleen! Ver van allen die hem lief -zijn. Alleen!« - -Ze herhaalt dat woord tien, twintig malen, zonder het zelve te weten; -ze voelt slechts, terwijl ze het herhaalt dieper en dieper de sombere -beteekenis er van. - -»Hij kermde... alsof hij pijn had! Dat te weten, en hier te staan, -machteloos, werkeloos!« - -Als het een vreemde was, zou het gewone medelijden, dat men gevoelt -voor ieder die in droefheid is, haar dringen tot hem te gaan. Als hij -een vreemde was! Hoeveel te meer dan een huisgenoot! Hoeveel te meer -een man, die sedert twee jaren zich aller achting en genegenheid heeft -waardig gemaakt; hoeveel te meer de zoon van haars vaders oudsten -vriend! - -»Was papa maar hier! Of Verschuere! Mijn God, waarom is nu ook iedereen -weg! Nita zou nooit zijn meegegaan naar Batavia, als ze had kunnen -vermoeden hoe noodig ze hier was! En Van Suylichem, die juist van -morgen vertrok met verlof naar Soekaboemi. Iedereen weg... behalve -mama!« - -Alleen! - -Straks vliegt ze overeind. Ze doet een paar schreden. Daar staat ze -stil, het hoofd zinkt haar op de borst, de hand, die ze ophief om de -portière terug te slaan, valt slap neer; ze keert weder naar haar -plaats, langzaam, moedeloos als de gevangene, die een oogenblik zijn -ketenen vergat. Ze heeft alle bewustzijn van tijd verloren, zoo vliegen -haar de gedachten door het hoofd, zoo snel, zoo pijnlijk snel zijn de -kloppingen van haar hart, zoo veel, zoo diep, zoo geheel anders dan -ooit te voren gevoelt ze! Wanneer ze eindelijk ontwaakt, is het door -het geluid van haar eigen stem, die luide het geheim uitspreekt haar in -deze ure onthuld: »O God! heb ik hem dan zóó lief?« - -Straks ligt ze op de knieën, het brandend aangezicht verborgen, de -handen gedrukt op de zwoegende borst: alsof de storm, daar opgestoken, -kon bezworen worden door een paar zwakke meisjeshanden! - -»Maar als ik hem liefheb,« fluisterde het in haar, »als ik hem -liefheb... dan mag ik ook tot hem gaan! Dan mag ik het hem ook zeggen -dat hij niet alleen lijdt, dat hier dicht bij hem een hart klopt van -innig medegevoel...« - -»Tilly,« vraagt een angstige kinderstem, »Tilly, scheelt je iets?« - -Ontsteld ziet ze haar broeder in het gelaat. »Wat doe je hier?« roept -ze dan in zenuwachtige overspanning. »Heeft mama je gestuurd om me te -bespieden?« En als de knaap haar met angstige nieuwsgierigheid blijft -aanstaren: »Ga weg; ga weg, zeg ik je! Ik wil niemand zien!« - -»O zus! ik kwam je vragen of...« - -»Ga spelen,« roept ze. »Je moest immers volstrekt gaan spelen! Welnu, -doe het dan!« - -»Maar.... ik kan niet spelen.... ik denk zoo aan mijnheer....« - -In twee stappen is ze bij hem. Ze sluit hem in haar armen, ze kust het -bruingelokte hoofd. - -»Lieveling! lieveling!«... en ze barst uit in een vloed van tranen. - -»Laten we naar hem toegaan, zus.« - -Weinige oogenblikken later staan ze te zamen voor de gesloten deur. - -»Mijnheer Van Beevelant!« roept Oscar; maar het blijft stil daarbinnen. - -»Wilt u niet open doen? Ik ben het... Clotilde.« - -Hij hoort die stem, soms zoo overmoedig, voor hem zacht en smeekend, -die stem, waarin het hem is of hij pas geweende tranen verneemt. Een -smartelijk verlangen doortrilt zijn geheele wezen, een wild, -hartstochtelijk hijgen naar troost; een half waanzinnig smachten naar -een woord van deelneming. - -Hij staat aan de andere zijde der deur en beeft waar hij staat. O, al -was het maar voor één enkel oogenblik zijn hoofd te mogen nederleggen -in haar koele, zachte handen, al was het maar eenmaal zijn droefheid te -mogen uitweenen aan dat edele groote hart! haar te mogen zeggen dat hij -haar liefheeft en hoe vermoeid hij is van zijn strijd... die deur te -mogen openen, ze te verbrijzelen, die deur, al de deuren die hem -scheiden van haar! - -Hij slaat de hand aan de kruk... Daar, achter hem, ligt de brief, -geschreven met stervende hand, de brief, geheiligd door de tranen der -zusterlijke liefde en ’t is of een onverbiddelijke macht hem drijft om -telkens weer de woorden uit te spreken, die hij daarin las: - -»Wees sterk! o Frans, wees sterk!« - -»Freule,« spreekt hij, en zijn stem is schor van de bijna -bovenmenschelijke inspanning, die het hem kost zoo te spreken, »u weet -zeker niet dat ik alleen ben?« - -»Ja, dat weet ik, en daarom kom ik tot u.« - -Dit is te veel. Reeds is de deur geopend, reeds staan ze tegenover -elkander. - -Ze heft de oogen naar hem op, en hij weet dat ze geweend heeft om -zijnentwil. Ze reikt hem de hand, en de druk dier hand is hem meer dan -alle woorden van troost en bemoediging zijn konden. - -Straks keert hij zich tot Oscar en kust het naar hem opgeheven gelaat. - -»U hebt slechte tijding van huis?« vraagt de knaap. - -»Zeer slechte.« - -»Wat u vreesde is gebeurd?« fluistert Clotilde. - -Hij buigt het hoofd. - -Als ze zich heeft neergezet op den stoel, dien hij haar biedt, blijven -ze een oogenblik zwijgend tegenover elkander. Dan, met iets plechtigs -in gebaar en houding, rijst hij op en geeft haar den brief zijner -moeder. - -En terwijl ze leest bespiedt hij hoe diep medegevoel haar aangrijpt. -Hij heeft het nu zoo bleek en beschreid gelaat lief gehad van het -eerste oogenblik af, waarop hij het aanschouwde, een blozend, lachend -kindergezichtje met kuiltjes, die guitig wegscholen in ronde wangen, -met lokjes, die vroolijk stoeiden rond een onbewolkt voorhoofd, maar -nooit heeft hij haar zoo waarlijk schoon gevonden, of liever nooit -heeft hij haar schoonheid zoozeer bemind als in dit oogenblik. - -Straks slaat hij den arm om Oscar heen. Hij zag hem onrustig worden, en -ach! hij wil hen zoo gaarne nog een oogenblik houden; hij zou alles -geven om de weemoedige zaligheid van dit uur te doen voortduren. Maar -Oscar, die de schoolkamer altijd vervelend vindt, oordeelt dat het er -heden, met »die stilte en dat huilen en die lange gezichten«, niet is -om uit te houden. - -»Kun je het niet begrijpen, Oscar,« vraagt hij zacht, »dat ik erg -bedroefd ben? Jij, die ook zooveel van je zuster houdt?« - -Daar barst Oscar geheel onverwacht los in het luidruchtig gehuil, dat -bij jongens van zijn leeftijd de geliefkoosde uiting van smart schijnt. - -»O, mijnheer.. ’t was gemeen.. we hebben er spijt van.. geloof me, -mijnheer, Fé ook! Hij vindt het ook een gemeene streek.« - -»Wat? Wat toch?« - -»Dat we u, bij al uw verdriet ook nog het leven hebben zuur gemaakt met -al onze luiheid en onzen onwil.« - -»Maar mijn jongen, je kondt immers niet weten...« - -»Jawel,« gilt Oscar, »we wisten het wel! Zus had het ons gezegd! Zus -had ons gevraagd goed voor u te zijn.« - -»Hebt u hun dat gevraagd, freule?« - -Weer ligt haar hand in de zijne. Straks, als hij plotseling die hand -loslaat en opspringt en met groote stappen het vertrek op en neer gaat, -roept ze hem tot zich. - -»Ik dank u voor de lezing van dien brief. Ik dank u zeer. Hoe -stichtelijk is alles wat uw moeder schrijft over haar. Wilt u mij niet -wat meer van haar vertellen? Zou het u misschien geen goed doen, als u -over haar spreken kondt?... Dat is haar portret, niet waar?... Zij was -zeker mooi, is het niet? Met die expressie zou zelfs een minder fijn -besneden gezicht mooi zijn geweest.« - -»Ik weet niet of ze mooi was... Zij had dat eigenaardige in haar oogen, -wat alleen lieve vrouwen hebben en wat ons aan haar schoonheid zou doen -gelooven, ook al waren ze leelijk. Eigenlijk is ze maar heel kort jong -en mooi geweest; toen kwam de slag, die zulk een groote verandering -bracht in onze omstandigheden. Van dat oogenblik af was ze oudste -dochter, oudste zuster; niets anders. ’t Scheen haast of zij alleen de -kracht in zich voelde om de bitterheid der teleurstelling voor ons -allen dragelijk te maken: ik weet dat ze het als haar roeping -beschouwde. En het is haar bijna gelukt. Als ik nu terugdenk aan dat -blijmoedig lachje, aan die heldere stem, aan die onverstoorbare goede -luim, waarmede zij bij mama den moed opwekte, waarmee ze papa midden -tusschen zijn klagen en brommen, kon doen lachen, dan is het me alsof -we nooit ongelukkig geweest zijn.« - -»Uw mama schrijft, dat het heengaan haar zwaar is gevallen. Ik kan mij -dat nu begrijpen... als men zulk een heerlijke roeping heeft te -vervullen.« - -»Ja, ’t was niet om haar zelfs wil. Zij wist wel, dat het leven haar -niet meer geven zou wat de illusie is van een jong meisje... maar ze -moet ten volle hebben begrepen hoe onmisbaar ze was! Ja,« barst hij -eensklaps los, terwijl de lang bedwongen tranen hem langs de wangen -stroomden, »wèl onmisbaar. Ik ten minste gevoel een leegte zoo groot; -voor mij is het een gemis zoo vreeselijk... ’t Schijnt overdreven, niet -waar? Maar vergeet niet, dat wij te zamen achterbleven, toen pa en ma -van verlof terugkeerden naar Indië. De verhouding van twee kinderen, -die ver van vaderland en familie, te zamen opgroeien onder vreemden, -wordt zoo innig. ’t Was zoo’n moedertje voor me. Ze kon zoo dapper -opkomen voor mijn rechten, al was ze jonger en zwakker dan ik. Arme, -lieve Louise! Al mijn grootsche plannen heeft ze aangehoord met haar -zachten, hoopvollen glimlach, al mijn teleurstellingen met me -gedragen...« - -»En u zegt, dat het leven haar niet veel schonk?« vraagt Clotilde -opeens. »Een broeder te hebben, voor wien men alles zijn kan...« - -»Ja, dat moet u een geluk toeschijnen!« - -Er volgt een lange pauze.—»Is het u nooit in de gedachten gekomen,« -vraagt Clotilde eindelijk met droeve, zachte stem, »is het u nooit in -de gedachten gekomen, mijnheer van Beevelant, dat, bij al mijne -schijnbare voorrechten, ik eigenlijk bitter weinig bezit van datgene -wat voor andere meisjes het leven vervult. Geen zuster met wie ik -sympathiseeren kan, geen broer die mijn troost of deelneming behoeft, -geen moeder...« - -Er is in het gelaat, dat ze naar hem opheft, iets zoo onbeschrijfelijk -nederigs, iets zoo kinderlijk smeekends, dat het hem roert tot in het -diepst van zijn gemoed. Met uitgestoken handen, met geheel de -aandoening, die hem het spreken belet, uitgedrukt in den warmen blik -vol liefde, treedt hij op haar toe... Bij die plotselinge beweging -vallen eenige dichtbeschreven vellen papier op den grond. »Wees sterk! -o Frans, wees sterk!« - -Hij is sterk. De handen zinken slap neder, de gloed en de liefde wijken -uit het neergeslagen oog, hij bukt zich. - -»Dit is haar laatste brief,« zegt hij zonder te durven opzien naar het -arme, droevige gezichtje... »Ik wenschte dat ik u kon laten lezen wat -ze schrijft. Wilt u gelooven,« gaat hij nu bedaarder voort, »dat het -deze brief is, waardoor ik me heb kunnen doordringen van de waarheid -die ik maar niet bevatten kon, dat ze niet langer op aarde is? Terwijl -ik las, was het me alsof die woorden tot me kwamen uit hooger, reiner -sfeer, alsof het niet een sterfelijk wezen was dat tot me sprak, maar -een engel...« - -Hij heeft het hoofd gebogen over die laatste herinnering aan de -geliefde doode: zacht treedt Clotilde nader, legt de hand op zijn -schouder en fluistert: »Al ben ik uw zuster niet, al kan ik u niet zoo -begrijpen misschien, als u me een weinig vertrouwen wildet schenken... -misschien zou ik u wat kunnen troosten, langzamerhand...« En als hij -zwijgen blijft, trillend onder de aanraking der aangeboden hand: »U -zijt zooveel voor mijn broers: ik zou, nu Louise is heengegaan, zoo -gaarne iets voor u zijn.« - -Hij heeft het hoofd opgeheven, hij ziet rondom zich, hijgend als het -wild, dat, opgejaagd, te vergeefs een uitweg zoekt: nu grijpt hij naar -den brief als zijne laatste redding. - -»Clotilde! je zoudt niet willen, dat ik deed wat zij mij smeekt nooit -te doen... nooit, nooit. Je zoudt niet willen dat ik haar liefde -onwaardig werd...!« - -Ze blijft zwijgen, verschrikt door dien hartstochtelijken toon, door -dien wilden blik vol zielsangst. - -»Clotilde,« klinkt het weer, maar nu zoo toonloos, dat ze moeite heeft -te verstaan: »Ik ben zoo zwak, ik smeek je...« - -Onhoorbaar wenkt ze Oscar en verlaat met hem het vertrek. Maar als nu -de deur dichtvalt tusschen hen, dan weten ze het: al de deuren der -wereld kunnen hen niet meer scheiden. - - - - - - - -XXII - -FLIRTATION? - - -Het is negen uur in den morgen en nog schijnt de zon niet: een -zeldzaamheid in dit land, waar de Génestet’s dichtregelen ons soms op -de lippen komen, maar dan veranderd in de verzuchting: - - - »’k Ben u zoo moe, o heete zon! - Och! schijn niet alle dagen!« - - -Tegen den blauwen hemel legeren zich zilvergrijze wolkjes; er ligt een -fluweelen glans over de aarde, de lucht is doorzichtig, de atmosfeer -frisch en koel. - -In den Plantentuin, op het geboomte dat den vijver omgordt, dansen nog -de insecten, anders om dezen tijd van den dag reeds verjaagd door de -hitte, fonkelen nog de druppels op het gebladert, suizelt nog de -morgenwind in den waringin, zich welvend over het koepeldak. - -In den koepel heeft mevrouw Verschuere een plaats gezocht. ’t Is om uit -te rusten, want al doen lucht en beweging haar goed, ze vermoeien toch -ook. Het schetsboek ligt open op haar schoot, maar ze werkt niet, en -als ze het eindelijk opent, is het met de zucht van het kind, dat haar -les maar zal leeren omdat ze het boek in de hand en op het oogenblik -niets beters heeft om den tijd mede door te komen. - -Juist heeft ze het groepje boomen aan den overkant, met zijn -doorzichtig gebladerte, bestemd om haar heden tot onderwerp voor een -schetsje te dienen, als er een vlugge voetstap weerklinkt op den -begrinten weg. Ze zou geloofd hebben dat het een schooljongen was, die -daar zoo in volle vaart den heuvel kwam afrennen, als ze niet reeds -haar neef had herkend. - -»Morgen, Nita! Hoe gaat het?« roept hij van verre en doet wat hij kan -om zijn vaart in te houden. - -»Dag, James!« De toon harer stem verraadt hoe verheugd ze is over zijn -komst. »Is me dat nu een manier van je aan te dienen?« vraagt ze -lachend, »als een bal naar beneden te komen rollen? ’t Scheelde geen -zier of je waart in den vijver terecht gekomen.« - -»Geen nood. Ik wist dat waar jij waart ik altijd aan je voeten -neerval.« - -»Gekheid! in onzen tijd zinkt men neer op ijzeren tuinstoeltjes, niet -aan damesvoeten,« en ze wijst hem een der zetels naast den haren. - -»Hoe gaat het, Nita?« vraagt hij klaarblijkelijk zonder haar verstaan -te hebben. »Hoe gaat het?« en hij staart haar niet zonder zekere -bezorgdheid in het gelaat - -»O, heel goed!« maar ze ontwijkt zijn blik. - -»Hoe voel je je van daag?« - -»Wel, hoe zou ik me anders voelen dan uitstekend, op een morgen als -dezen?« is haar wedervraag. »Vin je ook niet? Er zijn van die dagen -waarin men niet denken kan aan de mogelijkheid van deze heerlijke -wereld te verlaten.« - -»Aan die mogelijkheid mag je ook niet denken, Nita,« spreekt hij zacht -en er klinkt moeilijk bedwongen aandoening in zijn stem. - -Dan zwijgen beiden. - -»En je vraagt niet eens hoe ik je hier heb ontdekt?« roept eindelijk -James op den gemaakt luchtigen toon, waarachter we gewoon zijn onze -aandoeningen te verbergen. - -»Je ontdekt me altijd; en zou je nu willen dat ik er juist dezen keer -verbaasd over stond!« - -»Ik heb Verschuere ontmoet op weg naar het paleis. Hij vroeg me of ik -je wat gezelschap wou gaan houden.« - -»Zoo is het gemakkelijk Columbus spelen. Maar—als ik je nu eens zei, -dat ik hier niet gekomen ben om te praten?« - -»Dan zou ik dat heel onbeleefd van je vinden.« - -»Ja? Dat spijt me. Want wezenlijk, ’t is de waarheid! Zoo’n ochtend als -vandaag, zoo’n zacht licht, heeft men haast nooit hier in Indië; ’t is -een dag uit duizenden om te teekenen. Ik zou er zoo graag van -profiteeren.. Mag ik?« - -»Dan zal ik je potlooden punten.« - -»Die zijn gepunt.« - -»Dan zal ik de bloem plukken die je teekenen wilt.« - -»Je treft het niet, James. Ik wil geen bloem teekenen vandaag. Zie je -dat groepje boomen dáár aan den overkant, waar het licht zoo lief -doorheen komt kijken? Nu, daarvan wou ik probeeren een schetsje te -nemen.« - -»Dan zal ik je mijn gemakkelijken stoel halen.« - -En vóór ze hem heeft kunnen terughouden, is hij den heuvel weer op en -weggerend naar het paleis. - -Er komt een dankbaar glimlachje om haar lippen spelen, terwijl ze hem -volgt met haar gedachten langs het nu reeds meer door de zon verlichte -pad. - -»Goede, beste jongen!« denkt ze. »Wat is hij altijd lief voor me en vol -attenties! Trouwens iedereen is lief voor me. Ik kan niet dankbaar -genoeg zijn voor al de hartelijkheid die me bewezen wordt. Vooral als -ik ziek ben, wat een belangstelling, wat een deelneming! En wezenlijk, -ik stel het geduld van mijn vrienden op een zware proef met dat -altijddurend sukkelen!« - -Straks ziet ze den weg op, of James nog niet terugkeert. - -»Maar niemand doet toch zooveel voor me als hij,« peinst ze. »Daar -loopt hij nu weer dat geheele eind, om me wat gemakkelijker te laten -zitten; wezenlijk, hij bederft ons kleintje. Eerst dacht ik, dat hij -zoo goed voor me was alleen uit liefde voor pa en ma, want hij -waardeert zoozeer wat ze voor hem deden, als, zegt Gustaaf, menschen -wie een weldaad bewezen werd, zelden doen; maar neen, ’t is werkelijk -genegenheid, een innige, oprechte...« - -Eensklaps komt een donkere blos haar gelaat verven: met een ongeduldige -beweging strijkt ze de hand over het gloeiend voorhoofd, maar ze kan -niet tegelijk met de zijden lokken de pijnlijke gedachten wegstrijken, -die daar zoo onverwacht opkwamen. - -»Nonsens,« fluistert ze, »nonsens! Een dom praatje, uit de lucht -gegrepen, een praatje dat geen enkelen grond heeft.« - -Maar reeds is ze opgesprongen van haar stoel, reeds gaat ze met -onrustige schreden het pad tusschen koepel en vijver op en neer. - -»’t Ware te wenschen dat de zoogenaamde »dames van ondervinding« ons -jonge vrouwen haar waarschuwingen bespaarden. Dan zouden we ten minste -kunnen genieten van de conversatie, dan zouden we vrienden kunnen -hebben; nu maken ze iederen man, die geen zestig jaar is, tot een -voorwerp van vrees en schrik!« Dan, terwijl ze eensklaps stilstaat en -met de punt van haar parasol gaten boort in den vochtigen grond: »Ik -moet het uit mijn hoofd zetten; ik moet mijn best doen er niet meer aan -te denken. Zoo’n jongen! Even oud als ik! ’t Idee! Iemand met wien je -honderdmaal kibbelde, dien je dikwijls straf hebt zien geven, dien je -geplaagd hebt met zijn eerste pogingen om een snor te krijgen. Neen, ’t -is al te dwaas! En toch.. van zijn kant.. Dáár, nu krijg ik al een -kleur omdat ik zijn voetstap hoor; dat komt van die onzinnige -praatjes!« - -In de stilte had ze hem reeds lang gehoord vóór hij bij haar was, en ze -kon hem dus met een kalm gelaat en vriendelijk glimlachje ontvangen. - -»Ga nu eens heelemaal op je gemak zitten. Is het geen heerlijke stoel? -En hier is een bankje en hier een sluimerrol.« - -»Soedah!« zegt hij tot den jongen, die hem ’t een en ander nadroeg en -dan met dat kinderlijke in zijn manieren, dat zoo goed staat bij zijn -forsch, krachtig uiterlijk: - -»Wat zeg je nu?« - -»Dank je, mijn trouwe ridder.« - -»Zie je, nu zit je als een koningin met een nederigen slaaf aan je -voeten. Een slaaf, aangesteld om je de potlooden aan te geven, want—ik -heb er nog eens over nagedacht—dat is het wat Verschuere me heeft -opgedragen.« - -Ze begint haar werk, maar boomen teekenen is niet gemakkelijk, vooral -als de teekenares in de war geraakt door een paar oogen, die schijnen -te vragen of er op een morgen als dezen niet iets beters te doen is dan -zwarte streepjes maken op wit papier. - -Reeds tweemaal heeft mevrouw Verschuere alles weer uitgeveegd, reeds -driemaal een nieuw potlood gevraagd. - -James begint uit alle macht punten te slijpen. - -»Je bent toch een voorbeeldige neef,« zegt Nita, die hem gadeslaat, -achterovergeleund in haar stoel, want het werk, dat maar niet slagen -wil, vermoeit haar; »ik mag wel zeggen de voorbeeldigste van alle -neven.« - -James breekt de punt. »Ik wou,« begint hij op den knorrigen toon, dien -hij vroeger tegen zijn speelgenoot durfde aanslaan, »ik wou dat je je -af kondt wennen om altijd zoo over dat neefschap te praten.« - -Verwonderd ziet ze hem in het gelaat. - -»Hindert je dat?« vraagt ze. »En ik, die me nog wel verbeeldde dat je -er trotsch op waart me tot je nichtje te hebben!« - -»Dat ben ik. Bij anderen. Maar als we zoo met ons beiden zijn... laten -we elkaar dan noemen, niet bij den naam dien we toevallig dragen door -familierelatie, maar«—en zijn stem is nu niet knorrig meer, doch zacht -en teeder—»bij de namen die ons hart ons ingeeft.« - -Agnita schrikt van de wijze waarop hij dit zegt. En als ze heeft -neergezien in het gelaat, dat hij tot haar opheft, als ze dien warmen -blik heeft ontmoet, dan vindt ze op eens dat de »dames van -ondervinding« nog zoo groot ongelijk niet hebben met haar te -waarschuwen voor mannen beneden de zestig jaar. - -Sedert ze zoo zwak werd, bezorgt de minste schrik of aandoening haar -hevige hartkloppingen, en ze kan dan ook nu niets anders doen dan de -handen op de borst drukken, voor zich zien en wachten. - -»Wil je me dat pleizier doen, Nita?« vraagt hij na een pauze. - -Ze heeft nu haar stem terug en antwoordt met goed geveinsde kalmte: -»Zeker. Ik zal je niet meer neef noemen maar James. Is dat goed? Want -Van Suylichem vind ik te deftig en ik kan toch moeilijk, zooals de -kolonel, tegen je zeggen: »Mijn waarde jonge vriend, à propos, hoe -staat het met Euphrosine?«« - -»Waarom vraag je dat, Nita?« en hij springt op van zijn zetel en er -fonkelt een toornig licht in zijn oog. »Je weet heel goed dat er niets -bestaat tusschen mij en dat vervelend creatuur.« - -»Foei, James, praat je op die manier over een dame? Bedenk wat mama -altijd zei: al kan een jong mensch een liefde niet beantwoorden, hij -moet de vrouw, die hem onderscheidt, dankbaar zijn voor die -onderscheiding.« - -»Ook als het Euphrosine d’Hannecour is en men de onderscheiding met -vele voorgangers deelt?« - -Zij antwoordt niet en ook hij laat Euphrosine verder rusten. Dat arme -zieltje heeft alweer de rol vervuld, die de dames d’Hannecour -aangewezen schijnt in de Buitenzorgsche wereld; ze diende als -bliksemafleider; de blos is geweken van Agnita’s gelaat, ze heeft haar -hartklopping bedwongen; James kijkt niet teeder meer. - -Maar als hij voor het koepeltje op en neer loopt, een deuntje neuriënd, -terwijl zij met nieuwen ijver begint te schetsen, dan trekt hij zoo’n -ongelukkig gezicht, dat ze medelijden krijgt en vergeet hoe gevaarlijk -zij hem weinige minuten geleden heeft gevonden. - -Dat vervelend gebabbel over hem, denkt ze. Nu ga ik overal iets achter -zoeken. Hoe dikwijls heeft hij mij lief aangekeken, hoe dikwijls heeft -hij me gezegd dat hij van ons hield, dol van ons hield... en dan heb ik -het altijd natuurlijk gevonden. Nu... mijn hemel, wat moet hij wel -gedacht hebben toen hij me zoo zag kleuren? Ik heb me eenvoudig -bespottelijk gemaakt... het best zal zijn dat ik op de een of andere -manier mijn congesties in het gesprek te pas breng. - -»Nita...« - -Ze durft hem niet aanzien, ze is bang dat hij op haar gezicht zal lezen -wat in haar hart omgaat. - -»Dank je, mijn potlood is nog goed.« - -»Ik ben nog iets anders dan een potloodkoker, Nita.« - -»Daarvoor heb ik je nooit aangezien, James.« - -Dan beginnen beiden te lachen en Nita vermant zich en kijkt hem flink -in de oogen. - -In gezelschap zouden ze nu weldra geheel vrij tegenover elkander -gestaan hebben, maar de eenzaamheid van het plekje, waar ze zich -bevinden, de fluisteringen van het geboomte rondom hen, het droomerig -gesuizel van het water, de heerlijkheid van den zoelen morgen, ze -verwarren die onervaren harten meer en meer. James breekt de eene punt -na de andere, Agnita teekent abnormaliteiten inplaats van boomen, ze -wordt zoo onrustig op den gemakkelijken stoel, alsof die met spelden -was bekleed, en als ze eindelijk voor goed is opgesprongen en Van -Suylichem haar begeleidt tot aan het hek harer woning, vraagt ze hem -niet om binnen te komen,—ze verlangt alleen te zijn. Maar nauwelijks is -ze alleen, of ze telt de oogenblikken tot Verschuere thuis kan komen. -Als hij eindelijk verschijnt komt ze hem reeds op de trap tegemoet, en -hij had blind moeten wezen om niet te zien dat er iets aan de hand is. - -Hij laat zich dus gewillig naar haar boudoir voeren, en nauwelijks -heeft Mingo hem zijn selterswater gebracht, of hij vraagt: »Wat scheelt -er aan, kleintje? Heeft de wandeling je geen goed gedaan?« - -»Neen, kwaad. Niets dan kwaad. Maar ’t was eigen schuld. Ik heb, in -plaats van te genieten van den heerlijken dag, me onpleizierig zitten -maken.« - -»Is James dan niet bij je gekomen?« - -»Ja, dat was het juist!« - -»Wat? James? Maar ... Nita!« - -Ze bloost; dan, na zich een oogenblik bedacht te hebben, vraagt ze -vleiend: »Die oppasser, die met zijn dikke portefeuille achter je -aankwam, dat was maar om me bang te maken,—niet waar? Er is geen haast -bij die stukken?« - -»Ze kunnen ten minste wachten.« - -»Gelukkig want ik heb iets te zeggen, en het zal zeker nogal lang -duren, omdat ik niet weet hoe te beginnen.« - -»Met het begin zou ik denken.« - -»Maar beloof me eerst, dat je me niet zult uitlachen.« - -»En, dan...« - -»Alles. Je begrijpt toch, dat ik, na zooveel preliminairen, brand van -nieuwsgierigheid.« - -»O, ’t zal je niet meevallen! ’t Is een van die kleinigheden, die een -vrouw geheel van haar stuk brengen en een man volkomen koud laten.« - -»In Godsnaam, Nita, begin!« - -»Neen, je moet niet doen of het gekheid is. Je weet wel,« en ze ziet -hem nu voor het eerst aan, »dat mevrouw Van Waliënhove me gister meenam -naar haar kamer om die nieuwe waaiers te zien?« - -»Ja. Waren ze mooi?« - -»Ik geloof het wel. Er was er een bij van negenhonderd francs, -geschilderd met hun wapens in een krans van mosrozen.... maar ik kon -het niet goed zien.... ze bergde alles zoo gauw weer weg. Je moet -weten, die waaiers waren maar een pretext. Ze wou me alleen spreken -over...« - -»Waarover?« vraagt hij, nu niet langer met voorgewende belangstelling. - -»Ze nam me bij de hand... Erg lief! En toen kwam ze naast me zitten op -de causeuse en bracht het gesprek op James.« - -»Op James?« - -»Kun je niet raden met welke bedoeling?« - -»Maakt James ook al het hof aan Clotilde?« - -»Neen. Was het dat maar! Ze beweerde juist, dat James zijn hof niet -maakte. Aan geen enkel jong meisje ten minste. En dit vond volgens haar -zijn oorzaak in... het kwam omdat...« - -Mevrouw Verschuere ziet er nooit liever uit dan wanneer ze verlegen is, -en Gustaaf vindt haar onbeschrijfelijk bekoorlijk op dit oogenblik; ze -beproeft namelijk om de gloeiende wangen aan zijn borst te verbergen. - -»Omdat mijnheer Van Suylichem verliefd is op mevrouw Verschuere,« aldus -vult hij den nog altoos onvoltooiden volzin aan. »Is ’t niet zoo?«... -en hij heft haar hoofd op van zijn borst. »Mijn schuchter duifje! Moet -je dáár zoo over blozen? Vin je dàt zoo verschrikkelijk?« - -»Jij dan niet?« - -»Wel neen. Laat me je zeggen, kind, dat ze reeds meer dan een half jaar -bezig is mij hetzelfde in het oor te blazen.« - -»Ja?« vraagt ze verbaasd. »Is ’t mogelijk?« - -»Je begrijpt, onze intimiteit met Van Suylichem is haar een doorn in -het oog. Versta me wel. Niet onze intimiteit meer dan een andere. Maar -elke vriendschap, elke liefde, elke goede verhouding. Je hebt wel eens -gehoord van salamanders, die in het vuur leven?« - -En als ze, in gedachten verzonken, blijft zwijgen: »Ik heb het maar -niet verteld, omdat ik je het genoegen van James bij je te zien niet -verbitteren wilde, maar het hindert haar, dat al haar insinuaties bij -mij niets helpen; nu zal ze eens probeeren wat ze bij de andere partij -vermag.« - -»Je moet het ergste nog hooren: ik ben van morgen in den Tuin op het -denkbeeld gekomen, dat er wel iets van aan kon zijn.« - -»Waarvan?« vraagt hij streng. »Dat hij hier te veel aan huis komt, of -dat hij verliefd op je is?« - -»Neen, ’k weet wel, ’t is ongerijmd... Maar... hij was toch erg vreemd -van morgen.« - -»James? och kom, Nita!« - -»Om nu maar eens één ding te noemen: hij vroeg me om niet meer zoo -telkens neef te zeggen.« - -Verschuere lacht hartelijk. »En is dit alles?« roept hij. »Wel, kind, -ik kan me heel goed voorstellen, dat hij het vervelend vindt: ik vind -het ook vervelend; niets stijver dan dat neef en nicht.« - -»Maar,« herneemt Nita, steeds met meer aarzeling, want ze gevoelt dat -ze zich bespottelijk maakt in de oogen van haar echtgenoot, »maar... -hij vroeg me om hem te noemen met den naam dien mijn hart me ingaf.« - -»En dat mag een heel hartelijke naam zijn,« zegt Verschuere met voor -hem ongewonen ernst. »Geloof me kind, je bent nog jong, je weet nog -niet, hoe zeldzaam vriendschap is, ten minste zoo’n trouwe -hondenvriendschap als de zijne; maar waarachtig, iemand die van je -houdt zooals James van ons doet, dat vin je maar eens of tweemaal in je -leven, en als je het vindt, kun je het niet genoeg waardeeren.« - -»Maar hij was toch heel vreemd van morgen.« - -»Kom, haal je nu niet zulke dwaasheden in het hoofd! Hij was vreemd van -morgen, zeg je? Maar weet je wel zeker dat jij niet vreemd waart? ’t -Heeft je natuurlijk verlegen gemaakt, dat gebabbel! Als je morgen wordt -verteld, dat Hooglaan op je verliefd is, dan vin je overmorgen, dat -Hooglaan heel vreemd doet.« - -Ze lacht als een kind dat pas van een groote vrees werd bevrijd. - -»Dáárvoor zou toch veel moeten gebeuren, geloof ik. Die stijve Klaas!« - -»Niet zoo stijf of hij maakt tegenwoordig druk het hof aan... Maar kom, -je hebt nu je hart uitgestort... en ik heb nog een massa werk. Zullen -we gaan rijsttafelen?« - -Ze legt haar arm in den zijnen en naar hem opziende, schertst ze: - -»Wat men van je zeggen kan, Gus, niet dat je een Othello-natuur hebt.« - -»Misschien wel, lieve, als ik niet zooveel te doen had. Othello was met -verlof, meen ik, toen hij Desdemona wurgde.« - - - - - - - -XXIII - -INTRIGANTEN AAN ’T WERK. - - -Wanneer mevrouw Van Waliënhove gezegd kan worden met één Buitenzorger -op intiemen voet te verkeeren, dan is dit met den algemeenen -secretaris. - -Niet dat ze hem werkelijk genegen is, niet dat ze zich eenige illusie -maakt omtrent de vriendschappelijkheid zijner gevoelens jegens haar, -maar ze weet volkomen wat ze aan hem heeft—en dit is noodig, wil ze -haar vertrouwen schenken. - -’t Gebeurt somwijlen dat de heer Verschuere, na een bezoek bij Zijne -Excellentie, een uitnoodiging ontvangt om tot háár te komen; het -verschil van duur der visites aan mijnheer en mevrouw zou aanleiding -kunnen geven tot de vooronderstelling dat het afdoen van -regeeringszaken vlugger gaat dan dat van partikuliere belangen. - -Kort na zijn terugkomst van Batavia, waar de gouverneur-generaal met -gevolg een tiental dagen doorbracht, wacht hem een boodschap in de -vestibule; reeds wil hij mevrouws kamenier volgen naar het zitvertrek, -dat ’s morgens beurtelings als kantoor, als gerechtszaal en als -ontvangkamer dienst doet, wanneer deze, met de onbescheidenheid -dienstbaren juffertjes eigen, opmerkt: - -»Pardon, mijnheer! In het boudoir... ’t is confidentieel.« - -Hoe ongepast ook, haar waarschuwing blijkt gegrond; ’t is -confidentieel, dat ziet hij bij den eersten oogopslag. - -De barones—een geheel andere echter dan die bij het groote publiek -bekend—ontvangt hem bleek en zenuwachtig, achteloos gekleed, het altijd -zoo zorgvuldig gekapt haar opgenomen in een lossen wrong. - -»Goddank dat u gekomen zijt, mijnheer Verschuere,« en ze drukt hem de -hand, »Goddank!« - -»Te veel eer, mevrouw, waarlijk te veel eer!« zegt Verschuere uiterst -hoffelijk, maar daarom niet minder voornemens op zijn hoede te zijn; -het optreden zijner vriendin doet hem aan comedie denken. - -»Uw conferentie is afgeloopen? En u hebt een oogenblikje voor mij?« - -»Uren, mevrouw.« - -Nu gaat ze eerst naar de eene deur, dan naar de andere, overtuigt zich -dat ze niet beluisterd worden en neemt dan plaats dicht naast den -bezoeker om zachter te kunnen spreken. - -Ik geloof dat ik moet oppassen, denkt deze: iets meer dan gewoonlijk -zelfs. - -»O mijnheer Verschuere,« roept nu mevrouw Van Waliënhove, blijkbaar -afgemat van overspanning neerzinkend in haar fauteuil, »ik weet het -reeds, u zult mij zeer onpolitiek vinden. Als ik u zeg wat ik te zeggen -heb, zult u zich verbazen over zooveel onvoorzichtigheid, aan een derde -te vertellen wat geheim moet blijven: maar... ik ben ten einde raad!« - -Die bekentenis van die lippen verbaast hem, ontwapent hem min of meer. - -»Mevrouw!« vraagt hij lachend, »u niet politiek? u niet voorzichtig?« -En dan nog ongelooviger: »U ten einde raad?!« - -»Ja, ten einde raad. Ik weet niet wat te doen. Den eenen nacht na den -anderen breng ik slapeloos door, zonder een uitweg te vinden. En toch, -die uitweg moet gevonden. Want ofschoon het een familiezaak geldt... -een zeer kiesche...« ze aarzelt en brengt haar waaier in beweging en -drinkt een teug uit het glas ijswater voor haar. - -»Ik kan u niet zeggen hoe u mij vereert door uw vertrouwen,« begint -Verschuere langzaam en als woog hij de beteekenis van elk woord vóór -hij het uitsprak; »maar wanneer het een familiezaak geldt, is het dan -wel geraden mij er in te mengen?« - -»Ik moet. Ik kan niet anders!« - -»Ik waag het, mevrouw, u te herinneren aan het fransche spreekwoord: Il -faut laver...« - -»Ja, ik weet wel... ik weet wel!...« - -»Ik ben een vreemde.« - -»Een vreemde.... ja. Maar zijn het niet allen eenmaal vreemden geweest, -die we later tot onze vrienden maakten?« - -Het was onmogelijk zich niet gevleid te gevoelen. - -»Mevrouw,« zegt Verschuere met een lichte hoofdbuiging, »ik ben geheel -tot uw dienst.« - -»Dank u. Ik mag dus op u rekenen? Mijnheer Verschuere, ik zal nooit -vergeten... dat u me uit deze moeilijkheid redden wilt;« en ze reikt -hem de hand en brengt met de andere den zakdoek aan de oogen. »O, ik -wist wel,« gaat ze voort, »dat als ik iemand bereid zou vinden om ons -een groot verdriet te besparen, u het zijn zoudt.« - -Niettegenstaande deze verzekering is mevrouw Van Waliënhove nog verre -van gerust: ze weet het, ze speelt een hoog spel; één niet genoegzaam -beheerschte trek in haar gelaat, één onvoorzichtig woord zou voldoende -zijn om in den man tegenover haar den koel berekenenden tegenstander te -doen ontwaken. - -Dus, in plaats van recht op haar doel af te gaan, neemt ze een kleinen -zijweg. Ze weet het, hij hangt met hart en ziel aan haar echtgenoot: ze -weet, hij is een bewonderend vereerder van den man, die in zoo ongewone -mate het geheim bezit om te verzoenen met zijn hooge betrekking. - -»Ik zou zoozeer wenschen,« begint ze, »dat juist in deze dagen de -gouverneur-generaal niet behoefde te worden lastig gevallen met -huiselijk verdriet. Hij heeft zonder dat onaangenaams genoeg. U weet -het, de voorstellen door zekere partij in de Tweede Kamer gedaan, zijn -hem een doorn in het oog, het drijven dier partij verontrust hem...« - -»En geen wonder!« - -»Wat hem misschien meer leed doet dan hij wel zou willen bekennen, ’t -is dat uw oom zich sedert kort geschaard heeft aan de zijde dier -drijvers. Hij zou zoo gaarne blijven vasthouden aan het denkbeeld dat -vriendschap en goede trouw bestaanbaar zijn met staatkundig leven. Ik -vrees echter dat de minister van koloniën hem spoedig genezen zal van -zijn illusie.« - -»Dwalen we niet een weinig van ons onderwerp af?« vraagt de algemeene -secretaris, die het dezer dagen niet aangenaam vindt om over de door -zijn oom gehuldigde politiek te moeten spreken. - -»Misschien. Men zegt dat het een zwak is van ons dames, nooit voet bij -stuk te houden. Maar op één punt zijn wij het toch reeds eens geworden. -’t Is dat Zijne Excellentie niet geplaagd mag worden met familiezaken.« - -»Neen, zeker niet... maar wat is de quaestie, mevrouw?« - -»De quaestie is deze,« spreekt mevrouw van Waliënhove, terwijl zij de -scherpe, zwarte oogen vast op haar vertrouwde vestigt, »de quaestie is -deze: Clotilde heeft een ongeoorloofden minnehandel aangeknoopt met... -den gouverneur.« - -De verachting, waarmee ze dat woord uitspreekt, maakt haar weder geheel -tot de barones, die het groote publiek kent. - -»Onmogelijk!« - -»Onmogelijk, zegt u?« - -»Vergeef me, mevrouw, maar tot zoo iets is Van Beevelant niet in staat. -Daarvoor is hij te veel fatsoenlijk man.« - -»Fatsoenlijk man! Hij!« - -»Ik meen hem wel een weinig te kennen.« - -»Misschien dat hij fatsoenlijk is zooals alle mannen fatsoenlijk -zijn—tot er een vrouw in ’t spel komt.« - -»En freule Clotilde zou het meisje zijn om hem te brengen tot... hier -moet een vergissing plaats hebben!« - -»Ik vergis me zelden, mijnheer Verschuere.« - -»De uitzondering bevestigt den regel, mevrouw Van Waliënhove.« - -Het blijft een oogenblik stil in het boudoir. Dan schijnt een der beide -partijen een plotseling besluit te nemen. - -»Ik zie het al weer,« roept mevrouw Van Waliënhove, »men kan zijn -vertrouwen niet ten halve schenken. Daarom een bekentenis die, wanneer -de toestand haar niet zoo dringend eischte, nooit over mijn lippen zou -zijn gekomen. U hebt u soms verbaasd,« gaat ze voort, terwijl ze de -uitwerking van elk woord op zijn gelaat bespiedt, »u hebt u soms -verbaasd over mijn gestrengheid tegen Clotilde?« - -»Ja... soms wel.« - -»Uw vrouw—en velen met haar—hebben hun bevreemding te kennen gegeven -over het feit, dat wij besluiten konden haar in Europa achter te laten. -Wij beproefden nooit ons daaromtrent te verantwoorden. Maar, mijnheer -Verschuere, u zijt te scherpziende om niet te begrijpen dat we daarvoor -andere redenen hadden dan alleen den wensch Clotilde’s opvoeding in -Duitschland te acheveeren.« - -»Ik erken dat ik wel eens naar een andere reden gezocht heb.« - -»En die reden lag voor de hand, niet waar? de jaloezie der -stiefmoeder!« - -»O mevrouw!« - -»Brisons la-dessus. Er is iets anders. Clotilde heeft dien tijd -doorgebracht op een instituut, bekend om de afzondering, waarin de -meisjes daar gehouden worden, bekend om de ultra-orthodoxe ideeën die -daar heerschen... Dat kon toch in de jaloezie der stiefmoeder geen -reden vinden?« - -»Neen zeker niet,—al zou men aan die jaloezie gelooven,« voegt hij er -haastig bij, meer beleefd dan oprecht. - -»De wereld,« gaat mevrouw voort, nog steeds in de rol der beleedigde -onschuld, »de wereld heeft mij veroordeeld, omdat ik wenschte mijn -dochter getrouwd te zien. Neen, ontken het niet! Clotilde’s -tegenwoordig gedrag rechtvaardigt mij genoeg, maar zooals gewoonlijk -oordeelde de wereld voorbarig... Ik spreek het niet tegen... ik zag -haar gaarne spoedig getrouwd.... mijnheer Verschuere; er zijn jonge -meisjes voor wie een vroegtijdig huwelijk gewenscht is... Het spijt me -te moeten bekennen dat mijn dochter tot die soort van meisjes behoort.« - -Een oogenblik begint de barones te vreezen dat ze te ver gegaan is. -Verschuere ziet haar aan met ongeloovigen blik en zwijgt. - -»U twijfelt?« - -»Neen, mevrouw. Als u het zegt moet het natuurlijk waar zijn. Ik sta -alleen verbaasd over mijn weinig doorzicht. Ik toch heb freule Clotilde -altijd beschouwd als een jonge dame naar lichaam en geest volkomen -gezond.« - -»Ja, dat verwondert me ook van u,« zegt de stiefmoeder volstrekt niet -uit het veld geslagen. »U ziet anders zoo scherp. Maar begrijp mij wel. -Clotilde weet zich volkomen te beheerschen, ze toont op dit punt—als op -meer andere—een buitengewone wilskracht. Daarom—ofschoon deze richting -van haar karakter ons veel zorg heeft gebaard—maken we er haar -geenszins een verwijt van: men kan de natuur leiden, niet dwingen, en -misschien is het een erfdeel harer moeder... dat moet een ziekelijk, -geëxalteerd schepseltje geweest zijn.« - -»Ja...a?« vraagt de algemeene secretaris met tergende verbazing. - -»Ja wist u dat niet? Enfin, het is ook zoo lang vóór uw tijd geweest. -Maar om tot Clotilde terug te keeren, er is een paar jaar geleden een -historietje gebeurd met een student... een neef van ons... Enfin, u -spaart me de bijzonderheden?« - -»Pardon, mevrouw. Als het niet te veel van u gevergd was, zou ik ze -gaarne hooren.« - -Daarop heeft ze niet gerekend. Toen ze daareven den neef fingeerde, in -een wanhopende poging om Verschuere te overtuigen, toen dacht ze dat -hij te veel man van de wereld was om, waar zij iets verzwijgen wilde, -haar tot spreken te dwingen. - -Maar ze aarzelt niet, en herneemt dadelijk met een kalmte, dubbel -bewonderenswaardig omdat ze onder dien doordringenden blik elk woord -moet verzinnen vóór ze het uitspreekt: »Ik zie dat wij, vrouwen, niet -de eenige nieuwsgierigen zijn. Maar u moet uw verwachtingen niet te -hoog spannen; het geval was niet shocking, alleen romanesk. Niets -anders dan een mooie jongen die, bij gelegenheid van een bal masqué, -een ridderkostuum droeg; een meisjeshart, dat, met vacantie thuis van -een strenge school, niet veel noodig had om in vuur en vlam te geraken; -een paar rendezvous, een plan om samen te ontvluchten... Maar gelukkig -werd de correspondentie onderschept en de schaakpartij verhinderd.« - -»Zoo?« - -»Ze haat hem op dit oogenblik! O, ze zal hem doen boeten voor zijn -ongeloovigheid! De gelegenheid kan komen dat ze hem op hare beurt in de -engte zal drijven... als ze hem niet meer noodig heeft.« - -»Waarom vertelt u mij dit, mevrouw? Om me te bewijzen dat Van Beevelant -een gemakkelijke overwinning behaald heeft?« - -»Neen, om u voor te bereiden op hetgeen ik nog zeggen moet. Om enkele -feiten verklaarbaar te maken. U gelooft, niettegenstaande al wat ik u -gezegd heb, aan de fatsoenlijkheid van uw vriend, aan de onschuld van -Clotilde... Welnu!« - -Mevrouw heeft, terwijl ze sprak, de cassette geopend, die voor haar -staat. Ze neemt bij dat triumfeerend »Welnu« er een briefje uit en -reikt het Verschuere toe. - -De algemeene secretaris leest: - -»Mevrouw Van Waliënhove om negen uur uitgereden; de freule kon niet mee -gaan: had het te druk met pianostudie. Dadelijk na mevrouws vertrek -zijn O. en F. naar buiten gezonden. Gingen cricketten op het gazon -achter het huis. De freule is toen naar de schoolkamer gegaan. Bleef -daar langer dan een uur te zamen met Van B. Deuren waren gesloten.« - - - -Verschuere moet het biljet tweemaal lezen; dan geeft hij het terug -zonder een woord te spreken. - -»En is...« vraagt hij eindelijk een weinig hersteld van zijn pijnlijke -verbazing, »is deze spion te vertrouwen?« - -»Waarom noemt u hem een spion? Kan het niet even goed iemand zijn, wien -de eer van ons huis ter harte gaat?« - -»Laat ons dit een oogenblik aannemen.—Mag men op zijn getuigenis -afgaan?« - -»Denkt u, mijnheer, dat ik alleen op zijn getuigenis—hoe betrouwbaar -overigens ook—een zoo zware beschuldiging zou herhalen. Neen, daarvoor -is de zaak te ernstig! Ik heb Felix ondervraagd en mijn kamenier... -Helaas, het is de waarheid...« - -»Maar mijn God!« roept Verschuere, terwijl hij het briefje weer opneemt -en voor de derde maal leest, »mijn God! ’t is ongeloofelijk. De freule -was met hem alleen, zegt u?« - -»Ja.« - -Ze weet dat het bezoek in de schoolkamer zou zijn opgehelderd, zoo dit -schrijven een datum droeg en Verschuere had kunnen nagaan, dat ze -derwaarts ging om te troosten; daarom heeft ze den datum afgescheurd. -Ze weet dat het een grove leugen is, dit »ja«. Maar ze spreekt het -daarom niet minder vast uit. - -»Wilt u nog meer hooren?« En zonder zijn antwoord af te wachten, reikt -ze hem een tweede blad papier toe, beschreven met dezelfde verdraaide -hand. - - - »Freule eigenhandig bouquet gemaakt van witte rozen. Door Oscar - laten bezorgen op de kamer van den gouverneur.« - - -»En hier is er nog een.« - - - »Van Beevelant heden morgen gaan wandelen met Oscar. Quasi - toevallige ontmoeting in het park tusschen hen en de freule, die - met Felix was uitgegaan. Handdrukken. Zacht gefluister. Op een bank - achter het bamboeboschje beschouwing van een portret, dat bij mijn - nadering werd weggestopt. Oscar en Felix vooruitgezonden. Volgden - langzaam. Zochten eenzame wegen.« - - -»Ja, wat dat laatste betreft, het zou moeilijk gaan in het park drukke -wegen te zoeken!« zegt Gustaaf, en intusschen vraagt hij zich af, wie -het zijn mag, wie hen zoo laag kan bespied hebben. ’t Is geen bediende. -Dan zou hij spreken van jonker Oscar en mijnheer Van Beevelant. Wie kan -het zijn, die ellendeling? - -Mevrouw stoort hem. - -»Kent u dit?« vraagt ze, ter nauwernood in staat de vreugde te -beheerschen, die haar bezielt nu ze hem geheel geslagen ziet. - -»Freule Clotilde!« roept hij en neemt haar de crayonteekening uit de -handen. »Freule Clotilde geïdealiseerd! Ernstiger! mooier! Maar toch, -hoe sprekend gelijkend!« En hij vergeet een oogenblik, bij de -beschouwing van het bekoorlijk gelaat, dat die teekening niet hem werd -getoond om hem in de gelegenheid te stellen Clotilde’s schoonheid te -bewonderen. - -»Mijnheer Van Beevelant heeft er zijn naam niet onder gezet,« zegt de -barones snijdend. »Maar mocht u twijfelen of iemand anders dan een -minnaar, van Clotilde’s gezicht een madonnakopje maken kon, zie dan -maar eens op de achterzijde.« - - - Und was du ewig - liebst, ist ewig dein! - - -leest van Beevelant’s vriend. - -»Twijfelt u nu nog?« vraagt mevrouw Van Waliënhove met goed geveinsde -droefheid. »Verwondert het u nu nog dat ik radeloos ben?... dat ik uw -hulp inroep om een einde te maken aan dien toestand; om ons huis te -bewaren voor schande en bespotting?« - -En als hij, eindelijk overtuigd, het hoofd schudt, gaat ze voort: - -»Ik moest kalmer zijn... ik moest flinker optreden... Denk niet, -mijnheer Verschuere, dat deze slag mij onverwacht treft. Ik heb het van -het eerste oogenblik af geweten dat dit komen zou, tenzij een ander hem -voor was bij Clotilde! Ik heb het als bij ingeving geraden, wat het -doel was van zijn verblijf in ons huis. O, ik heb hem dadelijk -doorzien! Iedereen verwonderde zich dat hij zijn vooruitzichten in -Holland had opgegeven, om hier gouverneurtje te komen spelen. Ik niet. -Paris vaut bien une messe. Een paar jaar die betrekking vervuld en dan -terugkeeren als de schoonzoon van baron Van Waliënhove! Hij kende -Clotilde, hij wist dat ze zich geroepen acht op te komen voor de -verdrukte onschuld, hij wist dat, met zijn uiterlijk, de verdrukte -onschuld meer dan ooit op haar bescherming kon rekenen.« - -»Maar vindt u dat hij als zoodanig optrad? Hij heeft zich bij ons nooit -beklaagd. Integendeel, hij roemde zijn positie, zijn werkkring, zijn -vlugge, pittige leerlingen vooral.« - -»Natuurlijk! Bij u! Daar was ook niets te winnen met zijn -martelaars-air. Maar hier was het goud waard! Hier was het de weg tot -Clotilde’s hart.« - -»Misschien zou het van uwe zijde politiek geweest zijn, zoo u hem niet -in de gelegenheid had gesteld als martelaar te poseeren?« - -»Ja, dat zou het!« zegt ze met spijtigen toorn. »Ik heb dit later ook -bedacht. Dat zou het. Maar gedane zaken nemen geen keer.« - -»Ik wenschte,« begint Verschuere na een lange pauze, »nog even terug te -komen op een woord door u in het begin van ons onderhoud gebruikt. U -spraakt toen van een ongeoorloofden minnehandel. Alles wat u mij tot nu -toe verteld hebt, bewijst wel dat Clotilde den heer Van Beevelant -genegen is, maar—niet waar? men kan bouquetten maken voor een jong -mensch, men kan hem op de wandeling gaarne ontmoeten...« - -»Hem opzoeken in de leerkamer?« - -»Ja, zelfs toevallig in de leerkamer komen, zonder daarom juist een -ongeoorloofden minnehandel te hebben. Ik erken, het portret van -Clotilde, zóó geïdealiseerd, met dat onderschrift, bewijst dat Van -Beevelant op haar verliefd is. Maar heeft hij haar van zijn liefde -gesproken? Zijn ze tot een verklaring gekomen? Daarvan kreeg ik nog -geen zekerheid. En—om u de waarheid te zeggen—ik betwijfel het. Frans -van Beevelant is iemand, om jaren lang in stilte te kunnen droom en en -dwepen.« - -Haastig slaat ze den blik neer: hij mocht eens verraden wat er in haar -omgaat. Ha! waarom kon ze ook geen ander werktuig vinden? Waarom heeft -ze juist hem noodig, hem, met zijn nuchter, scherp verstand, hem, wien -ze niets wijs kan maken. - -»Hoe dwingt u mij toch zoo om alles te zeggen?« vraagt ze zacht, -treurig bijna. - -»Omdat het mijn vriend is, mevrouw, wien dit gesprek geldt.« - -»Nu dan. Ze zijn het zamen geheel eens.« - -»En het bewijs?« - -»Is—dat ze gister gezien is in zijn armen... op de canapé... in de -muziekzaal.« - -»U zegt: ze zijn gezien. Mag ik vragen door wie?« - -Mevrouw Van Waliënhove blijft het antwoord schuldig. Neen, ze durft -niet meer wagen! Het spel, dat ze speelt, wordt al te gevaarlijk met -dien geduchten tegenstander. Maar als zij den spottenden blik ontmoet, -waarmee hij op haar antwoord wacht, dan vergeet zij alle -voorzichtigheid om hem die overwinning niet te gunnen en roept: »Ik heb -ze gezien! Ik zelf!« - -»U zijt zeker tusschenbeide gekomen?« - -»Het spijt mij,« spreekt ze, nu weder geheel zich zelve, »dat u me -niets schijnt te kunnen sparen. Neen, ik ben niet tusschenbeide -gekomen, ik moet vóór alles éclat vermijden. En nu hoop ik, mijnheer -Verschuere, dat u eindelijk tevreden zijt met mijne inlichtingen. Dit -onderwerp is mij zeer pijnlijk; me dunkt u weet genoeg om, als het u -waarlijk ernst is geweest met uw belofte, nu handelend op te treden.« - -»Nog ééne inlichting. U beschouwt het als onmogelijk dat Zijne -Excellentie de toestemming geeft tot het huwelijk?« - -»Tot een huwelijk van zijn dochter met dien fortuinjager! Maar mijnheer -Verschuere, welk een vraag! ’t is onzinnig!« - -»Misschien. Misschien ook niet. De gouverneur-generaal heeft zulke -geheel bijzondere begrippen omtrent liefde en trouwen.« - -»U bedoelt zijn romaneske idées!... Maar u weet toch ook dat men -gewoonlijk het romaneske wil voor vreemden, niet voor zijn eigen -dochter.« - -»En—vergeef me, mevrouw, het is niet beleefd wat ik u vragen ga... elk -woord wat u gesproken hebt is de waarheid?« - -»Ik stem u toe, het is niet beleefd!... Natuurlijk is elk woord dat ik -gesproken heb de waarheid...« - -»Wil mij dan zeggen wat u van mij vraagt: u hebt natuurlijk een plan -gemaakt.« - -»Ik had gedacht dat u, in naam van uw oude vriendschap, tot Van -Beevelant zoudt gaan...« - -»En verder?« - -»Dat u hem eens ernstig onder het oog zoudt brengen, hoezeer hij het -vertrouwen hem geschonken heeft misbruikt, en dat hij als man van eer -verplicht is, onder het een of ander voorwendsel, onmiddellijk zijn -ontslag te vragen.« - -»U eischt veel, mevrouw! Als ik uwe opdracht vervul, dan is dit ten -koste van onze vriendschap.« - -»Dat vrees ik ook. Maar is hij uw vriendschap waard?« - -»Ik weet het niet. Ik weet alleen dat ik tot dusverre trotsch was op de -zijne.« - -»U moogt er op rekenen dat u de onze er mede zult winnen,« spreekt de -verzoekster. - -»Ik heb veel van Van Beevelant gehouden.« - -Mevrouw Van Waliënhove houdt zich als of ze dien kreet van het -vriendenhart niet hoorde. - -»Mijn echtgenoot zal u zoo dankbaar zijn ... en ik, ik zou alles willen -doen voor dengeen die mij bevrijdde van die vreeselijke nachtmerrie, -een mésalliance in onze familie.« - -»Alles? Dat is veel gezegd, mevrouw.« - -»Maar ik zweer u dat het me ernst is. Kom, mijnheer Verschuere, laat u -niet langer bidden... Vergeet niet dat, wanneer u door de vriendschap -zijt verbonden aan Van Beevelant, Zijne Excellentie recht heeft op uwe -dankbaarheid.« - -»U hebt gelijk, mevrouw. En ik moet gelooven dat Van Beevelant mijn -vriendschap niet waard is... Ik zal doen wat u verlangt.« - - - - - - - -XXIV - -ZELFVERLOOCHENING. - - -De gouverneur-generaal is na het diner Van Beevelant voorgegaan naar -zijn kabinet en heeft daar plaats genomen in zijn luierstoel, zoo -gemakkelijk als men het op dit uur gaarne doen mag. - -De balkondeuren staan wijd open, ze laten de frissche avondkoelte -binnen tegelijk met een streep helder maanlicht en het gepraat van de -beide knapen, die met hun zuster het terras op en neder wandelen. - -»U hebt me van morgen om een onderhoud laten vragen,« begint de baron -vriendelijk. »Het spijt me dat ik u tot nu toe moest laten wachten, -maar mijn tijd was zeer bezet heden... Wilt u niet gaan zitten?« - -De jonge man zet zich, blijde met dit verlof, want de knieën knikken -hem onder het lichaam; hij weet dat hij vóór alles sterk moet zijn op -dit uur, en hij voelt zich zwak; zwak en levensmoe, sinds hij -plotseling verloor wat hem jaren lang een zoo kostbare schat was -geweest; de vriendschap van Gustaaf Verschuere. - -Er zijn weinig woorden gewisseld tusschen de beide mannen, te weinig -misschien. - -Het gif had gewerkt in de borst van den een, zooals zij, die het -toediende, hoopte dat het werken zou, en de omstandigheden hadden -medegeholpen tot hij geloofde in de schuld van den ander. Die ander -heeft hem niet dadelijk verstaan, niet geheel kunnen begrijpen. Toen -hij verstond, toen hij begreep, toen heeft hij den speelmakker zijner -jeugd zelfs niet meer aangezien; haastig wendde hij het hoofd af, om -hem geen getuige te doen zijn van zijn zwakheid. - -»Verdedig je!« riep Verschuere. »Bewijs dat het alles laster is en -logen. Verdedig je... als je kunt.« - -Maar Van Beevelant behoort niet tot de mannen, die zich verdedigen -tegen een beschuldiging wanneer die komt van vriendenlippen; den -vreemde die hem beleedigde zou hij voldoening hebben gevraagd, de -vriend die aan hem twijfelen kon, moest hem verlaten zonder dat hij één -woord had gesproken te zijner rechtvaardiging. - -Met al haar list had de booze geest van het paleis geen beter oogenblik -kunnen kiezen, dan het oogenblik dat het noodlot koos om de vrienden -elkaar te doen ontmoeten... en voor altijd te scheiden! - -Het gebeurde aan den morgen van dezen zelfden dag. De nacht was bang -geweest; dubbel bang om zijn wonderbare lieflijkheid, met zijn zuchten -van verlangen en zijn ruischen van beloften, met zijn droomen van lust -en zijn zingen van liefde! dubbel bang, omdat in nachten als deze het -hart zoo luide roept om wat het bemint. - -Ach, waarom heeft ze dat woord gesproken, dat hem het hoogste mocht -doen hopen? Waarom die blos, die blik, die hem zeiden wat ze vergeefs -trachtte te verbergen... dat hij de hand maar behoeft uit te strekken -om de bloem te plukken, de bloem die—zelfs in deze ure van strijd en -twijfel ontveinst hij het zich niet—hij niet plukken mag! - -Neen, duizendmaal neen! Het zou laagheid zijn misbruik te maken van het -goed vertrouwen, waarmede hij is toegelaten in den huiselijken kring; -het zou laagheid zijn, de kiesche wijze waarop hij behandeld is te -loonen met zoo zwarten ondank: laagheid jegens den man die hem heeft -welgedaan. Immers, ieder weet het, de heer Van Waliënhove droomt zich -voor zijn dochter een schitterend huwelijk, rijkdom, rang! Ieder weet -het, de beste partijen zijn hem niet goed genoeg. - -Wie is hij, Frans van Beevelant—het schoolmeestertje zooals haar moeder -hem bij voorkeur noemt—om haar te durven begeeren? Wat kan hij bieden -in ruil voor haar stand, haar titel, haar fortuin? - -Hij denkt geen oogenblik aan de tegenwerking, die hij van de -stiefmoeder zou ondervinden, hij voelt zich sterk om alle tegenwerking -het hoofd te bieden, hij weet dat, gesteund door Clotilde’s liefde, hij -slechts zou behoeven te willen... - -Als hij eens wilde! - -Ze hadden elkaar wel lief! Waarom moesten die verblinde ouders geld -vragen en titels, als hun kind tevreden was met liefde? ’t Was -krankzinnigheid, het geluk eener vrouw te zoeken in aanzien! - -Moest Clotilde opgeofferd worden aan een vooroordeel? Mag hij, aan wien -ze vrijwillig haar hart schonk, dat heerlijk geschenk weigeren, ten -koste van zijn en haar geluk? Is dat niet te veel gevergd? - -Men zal hem een intrigant noemen, een fortuinjager. Maar als hij en zij -beter weten, wat deert hen dan het oordeel der wereld?... Baron Van -Waliënhove is zeer goed geweest voor den zoon van zijn vriend, maar is -hij hem, welbeschouwd, zoo veel dankbaarheid schuldig? Heeft hij ook -niet zijn plicht gedaan, meer dan zijn plicht zelfs? - -En dan—zal iemand haar kunnen geven wat hij te geven heeft, een jeugd -zoo rein bewaard, een liefde zoo groot, een hart zoo vrij van elken -anderen hartstocht? Heeft hij niet de hoogste rechten? de rechten die -eeuwig hebben gegolden, de onveranderlijke rechten van jeugd en liefde? - -Ja, de nacht was bang. - -Eerst toen maanlichtglans week voor morgenblond, eerst toen gelukte het -den eenzamen strijder om de demonen te verjagen, die hem vervolgden met -hun verzoeking; eerst toen kon hij de oogen zijner ziel dwingen om iets -anders te zien dan dat smeekend gezichtje, naar hem opgeheven met zoo -zoete teederheid. - -Maar toen het hem eindelijk gelukt was, toen zag hij een ander gelaat, -streng en ernstig, zooals vrouwengezichten worden kunnen door -langdurige zelfverloochening; hij hoorde een stem, zacht maar toch zóó -krachtig, dat zij alle andere stemmen tot zwijgen bracht, en die stem -sprak: »Wees sterk!« - -En de morgen vond hem sterk: hij schreef een woordje aan den adjudant -van dienst—op staanden voet—om te vragen op welk uur van den dag Zijne -Excellentie hem zou kunnen ontvangen; hij was besloten te vertrekken. -Toen ging hij zijne gewone wandeling maken, en de ochtendure deed wat -ze zoo wèl vermag: ze stilde den storm door den nacht gewekt, ze -bestraalde zijn hart, tot al wat er goeds in was ontwaakte en hij -keerde terug, het hoofd hoog, de borst ruim, waardig en fier door de -kracht die men put uit het bewustzijn iets groots te volbrengen... hij -ontmoette Verschuere, die aarzelde hem de hand te reiken! en wat -twintig jaren van vriendschap hadden vereend was gescheiden! - -Na een pauze, waarin hij tevergeefs wacht of niet van de andere zijde -een aanvang zal worden gemaakt, vraagt de landvoogd: - -»Wat had u te bespreken?« - -»Excellentie!« stamelt de gouverneur, »ik bid u... een oogenblik... ’t -is zoo moeilijk wat ik u te zeggen heb.« - -De heer Van Waliënhove treedt door de openstaande deuren op het balkon: -de bloemdragende boomen, die als reusachtige witte ruikers pronken in -het maanlicht, zenden hun geuren tot hem op; Clotilde werpt hem een -kushand toe; de jongens roepen dat ze gaan roeien op den vijver; hij -belooft zich straks met hen te genieten van den heerlijken nacht, -straks als dit onderwerp is afgeloopen. - -»Rook een sigaar met me, mijnheer Van Beevelant,« zegt hij en biedt -hem, weer binnentredend, den geopenden sigarenkoker aan, houdt zich -alsof hij niet zag hoe de vingers beven, die de lucifer beproeven aan -te strijken en gaat op denzelfden vriendelijken toon voort: »Komaan, -frisch begonnen is half gedaan! Hebben de jongelui wat uitgehaald?... -Zijn er misschien minder goede berichten van uwe ouders?... Of gaat het -u persoonlijk aan?« - -»Mij persoonlijk. Maar ... de jongens toch ook... o, het moet u zoo -ondankbaar schijnen na al het goede mij bewezen.« - -De landvoogd ziet hem aan met den scherpen blik waaraan niet te -ontwijken valt... hij herinnert zich anderen op dezelfde plaats, in -dezelfde verwarring, en een groote schrik is te lezen op het anders zoo -welbeheerscht gelaat. - -»U wilt... uw ontslag vragen?« - -Zwijgend buigt Van Beevelant het hoofd. - -Er volgt een lange stilte. Alleen nu en dan komt het gelach tot hen van -Clotilde, die met haar broers zingt en schertst in het bootje op den -vijver. - -»Dat had ik niet van u verwacht.« - -Alles had Frans Van Beevelant beter kunnen dragen dan dien toon van -zacht verwijt, dan dien blik vol smartelijke teleurstelling, dan het -woord dat nu volgt: »Ik dacht dat u mijn vertrouwen zoudt gewaardeerd -hebben.« - -»Ik waardeerde het, Excellentie. Ik was er trotsch op. Wat meer is, ik -geloof te durven zeggen dat ik het me tot nu toe waardig heb betoond.« - -»U vraagt ontslag... Ik kan het u niet weigeren. U zijt vrij.« - -De landvoogd maakt een beweging met de hand, ten teeken dat hij het -gesprek als geëindigd beschouwt en keert zich weder naar het balkon; -een wijle staart hij naar buiten in het park naar het meer, waarop het -bootje wiegelt met zijn vroolijken last; dan rijst uit het beleedigd -vaderhart de kreet: - -»Mijn arme jongens!... En ik die geloofde dat hij van me hield.« - -»Dat doe ik, Excellentie! Dat doe ik.« - -»U nog hier?« en de landvoogd keert zich verbaasd om. - -Nu barst Van Beevelant los, onsamenhangend, hartstochtelijk: - -»O, ik weet het, ik moest hier niet meer zijn... u hebt me niets meer -te zeggen... maar ik... ik kan zoo niet heengaan. Ik kan dit niet -verdragen... ik wil uw vertrouwen niet onwaardig schijnen. Ik wil niet -onder de verdenking liggen van ondankbaarheid... o God! dat ik niet -spreken mag!« - -Baron Van Waliënhove is langzaam teruggekeerd in het vertrek, maar ’t -is niet langer de vriendelijke man, die daar straks zoo welwillend -vroeg naar de belangen van den gouverneur zijner zoons. - -»Laat dit genoeg zijn, mijnheer Van Beevelant,« spreekt hij ijskoud. -»Mijn tijd is kostbaar.« - -Als hij ziet hoe de jonge man verbleekt bij dien toon, gaat hij voort, -minder grievend, maar toch koel: »Waarom te schermen met groote -woorden? Laat ons voet bij stuk houden. U beweert dat u van Oscar en -Felix houdt, u beweert dat u me dankbaar zijt... en u wilt u niet -langer belasten met hun opvoeding, hun opvoeding, die u weet dat mijn -grootste zorg en tot aan uw komst een failure is geweest! U beweert -mijn vertrouwen te waardeeren? Ik vraag u, hebt u niet met mij de -overtuiging dat de jongens ten goede veranderden onder uw leiding, dat -die leiding veel zorgt eischt en veel genegenheid, maar vooral een -ruimer blik, een ontwikkelder geest dan die waarover het gros der -onderwijzers beschikken kan? U kondt hun dit alles blijven schenken, -maar vraagt uw ontslag... en dan wilt u dat ik gelooven zal aan uw -liefde voor hen... Ik bid u, wees oprecht! ’k Weet dat u van nature -geen huichelaar zijt: doe uzelf geen geweld aan om mijnentwil... ik ben -gewoon aan teleurstellingen als deze.« - -»Als u wist hoe ik alles zou willen doen, alles zou willen opofferen om -te kunnen blijven...« - -»Alles, uitgezonderd dit eene wat ik van u vraag: uw persoonlijke -ijdelheid overwinnen.« - -»Mijn persoonlijke ijdelheid?« - -»Ja, ontken het niet, mijnheer Van Beevelant. ’t Is gekwetst gevoel van -eigenwaarde, wat u tot dit besluit heeft gebracht. ’t Is u niet genoeg -dat ik u heb doen eerbiedigen in mijn huis, dat mijn kinderen u -liefhebben, dat mijn gasten, mijn vrienden u met onderscheiding -behandelen... U eischt dat ook mevrouw van Waliënhove u ontzien zal.« - -»O, Excellentie! Denk dat niet!« - -»Ik erken dat u er recht op had! Ik erken dat u zwaar werd beleedigd, -voortdurend, herhaaldelijk, ik erken dat geen uwer voorgangers...« - -»Och, wat ik u bidden mag, laat dat rusten! De behandeling die ik van u -en de andere leden uwer familie mocht ondervinden, heeft me dat -ruimschoots vergoed.« - -»Neen, ik weet beter, ik heb gezien hoe het u griefde en dan... ik -begreep wat het voor u moest zijn, door hetgeen het voor mij was. Maar -ik meende dat u vrij hoog stond, hoog genoeg om voor zekere pijlen -onkwetsbaar te zijn.« - -»Excellentie, is het niet mogelijk dat u toen juist hebt gezien?... dat -u zich nu in mij vergist?« - -»Hier kan helaas van geen vergissing sprake zijn. Het is hier het geval -van den soldaat, die op een post van vertrouwen geplaatst, dien post -verlaat omdat hij door muskieten gestoken wordt.« - -»O, dit is te veel!« - -De jonge man is opgesprongen van zijn stoel, hij heeft de hand aan het -hoofd gebracht, als had hij een slag ontvangen in het aangezicht; maar -onverbiddelijk door zijn verontwaardiging, gaat de heer Van Waliënhove -voort: »U weet hoe men zulk een soldaat noemt?« - -»Een lafaard!« - -Getroffen keert de landvoogd zich tot hem. Dat woord werd niet -gesproken als door een op wien men het zou kunnen, zou durven -toepassen; het klonk als een smartkreet, maar ook als een protest, als -een uitdaging. - -De twee mannen zien elkander in het gelaat, en dan vindt plaats wat -plaats vinden moet wanneer de blikken van twee edele naturen elkaar -ontmoeten, die beiden—zij het dan langs verschillenden weg—streven naar -het goede: de plotseling opgekomen toorn wijkt voor achting en -genegenheid. - -Langzaam treedt de heer Van Waliënhove op den gouverneur toe. - -»Weet u, aan wien u me doet denken, zooals u daar staat? Aan uw vader.« -En dan, terwijl hij hem de hand toesteekt: »De zoon van dien vader kan -geen lafaard zijn.« - -»Dank, Excellentie! U hebt goed gezien; ik ben geen lafaard! Ik ben het -nooit minder geweest dan op dit oogenblik. Misschien,« voegt hij na een -korte stilte er bij, met een weemoedig lachje, »misschien krijg ik -heden zwaarder wond dan mijn vader op Borneo kreeg... En dat zonder -Willemsorde, met verlies van uw genegenheid, zoo niet van uw achting.« - -»Neen, dat niet, dat niet! Maar, ziet ge, op mijn jaren verliest men -ongaarne een illusie—men heeft er zoo weinig meer te verliezen—en -hierdoor was ik misschien daareven onrechtvaardig, hierdoor kan ik me -ook nog maar niet schikken in het denkbeeld, dat u ons zoudt gaan -verlaten. Ik was u reeds min of meer gaan beschouwen als een lid van -ons gezin, ik vond in u zooveel terug van mijn ouden vriend, van mij -zelf. En dan, ik meende dat u zich hier niet ongelukkig voeldet, ik -dacht dat u zich een weinig aan ons had gehecht.« - -Van Beevelant kan niets zeggen, hij weet dat hij verloren is als hij -spreekt; zoo vol is hem het hart. Een groote brandende traan, even -spoedig weggewischt als opgeweld, is zijn eenig antwoord. - -Maar de heer Van Waliënhove heeft dien traan gezien. - -»Kom Van Beevelant«, spreekt hij dringend, »kom, wees openhartig. -Bedenk dat ik me steeds uw vriend betoond heb. Waarom wilt u ons -verlaten? Zeg het me. Waardoor gevoelt ge u gegriefd? Is het zoo’n -doodelijke beleediging, dat ik het niet zou kunnen herstellen? Ik weet, -op uw leeftijd valt vergeven moeilijk, maar we moeten het immers allen -leeren, willen we niet omkomen in een zee van bitterheid. ’k Weet, de -taak wordt u wel zwaar gemaakt. Maar we kunnen ook het zwaarste -volbrengen, als we het doen voor anderen. En in dat geval verkeert u. -Zoudt u den bodem willen inslaan aan uws vaders verwachting dat zijn -zoon carrière zal maken in Indië... Ik heb hem beloofd, dat ik vóór -mijn heengaan u een toekomst zal openstellen. Zoudt u uw moeder, zoo -kort na het door haar geleden verlies, willen bedroeven door den strijd -op te geven, lang vóór de overwinning? En zou het u niet hard vallen, -zoo u op eens moest ophouden met hun al die kleine weelden te -verschaffen... ja, ik weet daarvan, ge behoeft niet zoo te ontstellen, -mijn jongen; ik zelf heb jaren lang mijn ouders ondersteund, en geloof -me, men kan zijn geld niet beter uitzetten.« - -»Ik weet dat ik hun een groot verdriet ga aandoen,« spreekt de jonge -man zacht. »Die gedachte heeft me lang teruggehouden, te lang reeds.« - -»Welnu, neem nogmaals tijd van beraad. Ik wil gelooven dat het u op dit -oogenblik onmogelijk schijnt op uw besluit terug te komen, maar hoe -verschillend denken we soms in enkele dagen over dezelfde zaak.« - -»Als ik dit hopen mocht, denkt u dan dat ik hier voor u zou staan?« - -Er volgt een lange stilte; dan vraagt de heer Van Waliënhove zacht, -smeekend bijna: »Hebt u er aan gedacht, wat dit voor mij zal zijn? Hebt -u daaraan gedacht, wat het moet wezen voor een vader, zijn kinderen weg -te zenden? Onder vreemden? Met de zee tusschen hen?« - -»Excellentie... och, folter mij niet... laat me gaan... U gelooft toch -ook, dat om zooveel goedheid, zooveel vriendschap, zooveel vertrouwen -te verliezen, er redenen moeten zijn, redenen... Noem me een lafaard, -noem me ondankbaar! denk dat ik een ijdele dwaas ben! geloof dat ik om -een persoonlijke beleediging de toekomst uwer zonen op het spel zet, -mijn eigen toekomst voor goed bederf, dat ik uit egoïsme mijn ouders -beroof van mijn steun... denk, geloof dat alles; maar in Godsnaam, als -u van den vader gehouden hebt, dwing dan den zoon niet om het recht te -verliezen op het vertrouwen van een fatsoenlijk man!« - -»Ga, Van Beevelant.« - - - - - - - -XXV - -JONGE LIEFDE. - - -Langen, langen tijd nadat de deur zich sloot achter den gouverneur, -blijft de heer Van Waliënhove onbewegelijk zitten, de handen tegen het -voorhoofd gedrukt, de oogen gevestigd op één punt. Maar als hij daar -zoo onbewegelijk zitten blijft, dan is dit niet om het raadsel op te -lossen hem een uur geleden voorgelegd, hij heeft de oplossing van het -raadsel gevonden. Dit bewijst het woord dat hem telkens wederop de -lippen komt: »Clotilde!« - -Wanneer hij eindelijk oprijst, is het om zich naar haar vertrek te -begeven en zacht te kloppen aan haar deur. - -»Zijt u het, papa? Kom binnen!« en ze verschijnt op den drempel harer -zitkamer met een vriendelijk lachje om de lippen. Maar hij merkt op, -dat terwijl de mond lacht de oogen rood zijn van pas vergoten tranen. - -»Ik zag geen licht, ik vreesde dat je reeds naar bed zoudt zijn.« - -»Dat zou ik zeker... wanneer het een regenachtige avond geweest was, -maar als het maantje me zoo aankijkt en de sterren me zoo vertrouwelijk -toeknikken, dan kan ik er niet toe komen ze buiten te sluiten. ’t Geeft -me zoo’n gevoel alsof lieve vrienden me wilden bezoeken en ik ze de -deur voor den neus dicht deed.« - -Al sprekend heeft ze met een vlugge beweging, de inlandsche vrouwen -afgezien, het loshangend haar opgenomen en in een wrong tegen het -achterhoofd gelegd; nu haalt ze een doekje en slaat dat over het dun -wit négligé; ze weet waarvoor hij kwam; ze maken dikwerf van die kleine -uitstapjes samen, des avonds, als de booze oogen gesloten zijn. - -Hand aan hand, een paar ondeugende kinderen gelijk, bang om betrapt te -worden, sluipen ze het huis uit. - -»Dat hebben we er goed afgebracht!« fluistert Clotilde, als ze buiten -de schaduwen van het dicht geboomte zijn gekomen; en terwijl ze haar -arm door den zijnen steekt, gaat ze voort met de zenuwachtige drukte -van iemand, die de aandacht op alles liever vestigen wil dan op zich -zelve. - -»Nu zal ik u eens iets moois laten zien, iets heel bijzonders, ten -minste de botanici zijn er over in verrukking en Annet Paerel beweert, -dat haar man er vrouw en kind voor vergeet: een palmboom die bloeit!« - -»Is dat zoo iets buitengewoons? Nu, goed, ik wil er graag heengaan, -maar je moet wat minder hard loopen.« - -De maan stond nu hoog aan den hemel en overgoot met zijn licht den -palmentuin; de slanke stammen hoog en trotsch, de onbewogen bladeren -sterk afgeteekend tegen den azuren achtergrond, in zijn koninklijke -rust, in zijn plechtig stilzwijgen niet zoo liefelijk wellicht als -menig ander plekje in Bogor’s lusthof, maar van verhevener schoonheid -dan eenig ander. Vader en dochter vergeten een oogenblik de gedachten -die hen bezig hielden, als ze rondom zich zien; weldra rust hun -verrukte blik op het ongewoon verschijnsel: onder al die gekroonde -hoofden één, wiens diadeem met bloemen is getooid. - -En welke bloemen! Een fontein van wit en rose, opgolvend uit het -bladerdak, trillend en suizelend in de avondkoelte, stoeiend met -stargeflonker en maanlichtglans, zwevend boven de donkere kruin, gelijk -de sluier der andalusische boven het zwartgelokte hoofd. - -»Als de boom heeft uitgebloeid sterft ze,« spreekt Clotilde zacht. - -»Arme boom!« - -»Neen, Papa, zeg dat niet!« roept het meisje. En dan, met een -hartstochtelijke trilling in haar stem: »Zou ze niet nog veel meer te -beklagen zijn, als ze nog voort moest leven wanneer ze heeft -uitgebloeid? Niet waar, het zou de moeite niet loonen? Wij menschen -moeten altijd voort, ook al dragen we geen enkel bloempje meer in hoofd -of hart, maar een palmboom is gelukkig... die mag sterven!« - -»Clotilde!... lieveling!« roept de heer Van Waliënhove ontsteld, en als -hij haar in het gelaat heeft gezien, vraagt hij zich af, wat duizende -vaders voor hem zich hebben afgevraagd en duizende na hem zich zullen -afvragen: »Hoe kon ik zoo blind wezen?« - -»Kijk me niet zoo verschrikt aan, papa, dan heb ik berouw over mijn -onvoorzichtige woorden. En toch... ik kan niet langer veinzen... ik kan -geen vroolijk gezicht meer toonen. Ja, u hebt het reeds ontdekt, niet -waar? ik had daar straks zitten schreien... O pa, ik ben het zoo moê... -telkens weer die nieuwe pretendenten, altijd door vervolgd te worden -met huwelijksplannen! Ik kan het niet langer aanhooren, ik heb het mama -ronduit gezegd.« - -»Dat is goed, kind.« - -»Neen, het was niet goed. Want mama heeft woorden gesproken... o God!« -En met een plotselinge beweging van droefheid en schaamte werpt ze zich -aan zijn borst. Dan snikt ze: »U zult me toch niet dwingen! Ik mag bij -u blijven, niet waar? Zeg vadertje, ik ben u geen doorn in het oog, -zooals haar? U wilt me niet kwijt zijn tot elken prijs, zooals zij? U -vindt niet dat het tijd wordt, hoog tijd? Zeg papa?« - -»Behoef je dat te vragen? Je bent vrij, Clotilde, vrij om bij me te -blijven, vrij om een echtgenoot te kiezen.« - -»Ik wil geen echtgenoot kiezen.« - -»Geen echtgenoot?« herhaalt de heer Van Waliënhove. »Natuurlijk, ik -begrijp je... niet een zooals sommige van de jongelui, die je het hof -maakten; niet een zooals nu de laatste protégé van je mama, maar... een -echtgenoot, die beantwoordt aan...« - -»Neen papa, ook niet een die beantwoordt aan mijn ideaal. Ik houd vol, -wat ik gister aan mama heb gezegd: ik trouw niet! Of neen, ik druk me -niet goed uit. Ik zou het heel naar vinden om als oude jongejuffrouw te -sterven. Wanneer mama me nu maar een tijdlang met rust wou laten, -wanneer ze mij nu maar niet forceerde, dan zou ik later—als ik wat -ouder ben en verstandiger—dan zou ik later een huwelijk doen, waarover -ze tevreden kon zijn.« - -»Een huwelijk uit berekening?... Nooit!« - -»Zeg dat niet, papa! Ik zal een mooie positie trouwen en een adellijken -titel en—veel geld!« - -»Stil, Clotilde! Ik mag dit niet aanhooren. Het smart me, als de -dochter van je moeder zoo spreekt. Maar kind, het was je geen ernst, -niet waar? O, ik begrijp wat het is: ze zijn bij je gekomen, die -vrouwen van de wereld, die lage prediksters van het proza; ze hebben je -gezegd dat bij een verstandig meisje die »overdreven voorstellingen« -van liefde en huwelijksgeluk langzamerhand moeten wijken voor de -werkelijkheid en dat die werkelijkheid met poëzie niets heeft uit te -staan. Geloof ze niet, kind, ’t is alles leugen, ’t is alles laster! -Och lieve, kon je moeder op dit oogenblik tot je komen en je zeggen, -wat de liefde geweest is in haar leven! Ik zie haar met dat stralend -gezichtje me welkom heeten, me naar binnen leiden in onze kleine -woning, met een trots alsof het een paleis ware geweest; ik hoor nog -haar vroolijk snappen, haar kwinkeleeren als een vogeltje even blij en -onbezorgd! Ach, ze heeft wèl genoten, al mocht het maar kort zijn! Hoe -zalig was dat lachje, waarmee ze ’s avonds insliep aan mijn borst, -alsof niet ik het was geweest die den nachtkus drukte op haar lippen, -maar een halfgod, een engel. En wat was dat een geluk, toen je geboren -zoudt worden! Wat heeft ze dikwerf gezegd: »Ik hoop maar dat het een -meisje zijn zal!« En als ik vroeg waarom het geen zoon mocht wezen, dan -heette het: »Mannen hebben zooveel noodig om gelukkig te zijn. Een -vrouw behoeft niets dan liefde en die zullen we haar geven.« - -»Arme, lieve moeder... ach, waarom mocht ik haar niet behouden!« - -Luider dan de avondkoelte stijgen de zuchten omhoog van deze twee -menschenkinderen onder den bloeienden palmboom. - -»Die wensch van uwe moeder is me heilig, Clotilde!... Ik wil u vóór -alles gelukkig zien, gelukkig door het hoogste wat ouders kunnen -begeeren voor hun kind.« - -Tot eenig antwoord wijst Clotilde op den palmboom, met bloemen gesierd, -te midden harer zusteren. - -»Niet voor ieder is het hoogste weggelegd, papa!« - -»Niet voor ieder, neen. Maar als er één jong hartje is, dat de toekomst -blij mag tegenkloppen, dan is het dat van mijn dochter.« - -»Ja, dat zou men zoo meenen,« fluistert ze meer tot de sterren boven -haar, dan tot hem, die in de grootste spanning ieder woord opvangt van -haar lippen. - -»Clotilde, luister. Ik heb je kinderjaren niet onbezorgd kunnen maken; -ik heb je bij vreemden moeten achterlaten en ik weet wat je geleden -hebt onder die scheiding; ik heb je bij je terugkeer geen gelukkig -thuis kunnen bezorgen—maar één voorrecht laat ik me niet ontnemen: je -met al wat achter je ligt te verzoenen door de toekomst.« - -»En als dat eens niet in uwe macht stond, papa?« - -»Als dat niet in mijn macht stond? ’t Is waar, ik vraag veel: een hart, -dat het hart van mijn lieveling kan begrijpen. Maar ik ben zeker, dat -we het vinden zullen.« - -»Laat ons er niet naar zoeken, papa. We zullen toch moeten eindigen met -te doen als de rest en naar een goede partij uitzien.« - -»Foei, Clotilde. Spreek niet zoo tegen uw gevoel. Ik weet, weinig jonge -meisjes vermoeden wat de liefde maken kan van de aarde; ik weet, -menigeen sluit het boek des levens zonder de eenige bladzij te hebben -gelezen, waard om gelezen te worden; ik weet, als er een troepje -kinderen uitgaat om bloemen te plukken, dan zijn de meesten tevreden -met de meizoentjes en klaprozen, die aan den slootkant groeien: een -enkele slechts zal den berg beklimmen om de groote witte bloemkelk te -zoeken, waarvan ze gedroomd heeft. Maar ons kind, niet waar, Clotilde, -ons kind kan niet tevreden zijn met de klaprozen die men plukt aan den -weg?« - -»Papa... als men de witte bloem gezocht heeft boven op den top van den -berg en men is teruggekeerd met ledige handen?«... - -Zacht slaat hij den arm om haar heen, vertrouwelijk vlijt ze het hoofd -aan zijn borst. Dan kust hij haar op de roodgeweende oogen tot zij ze -sluit, gesust door zooveel teederheid en fluistert, zooals een moeder -fluisteren zou in deze ure: »Je hebt de witte bloem gevonden, -Clotilde.« - -Een oogenblik blijft ze liggen, stil als een kind dat droomt en vreest -te ontwaken, omdat de droom zoo heerlijk is; dan heft ze zich langzaam -op en staart haar vader in het gelaat. - -»Neen, papa, u vergist zich. ’t Is waar, ik heb aanbidders; er zijn er -zelfs onder, geloof ik, die van me houden; maar de eenige dien ik zou -kunnen liefhebben denkt niet aan mij!« - -»Dwaas kindje, weet je dat zoo zeker?« - -»Helaas! ik wou dat ik het minder zeker wist! Gelooft u me niet...? Nu -dan: hij voelt niets voor me. Ik ben hem totaal onverschillig! Hij -ontwijkt me! Hij wil zelfs niet door me vertroost worden als hij in -droefheid is!« - -»Spreekt niet zoo hard, lieve!« - -»Als u alles wist, papa, als u alles wist, dan zoudt u zeggen dat ik -niet langer twijfelen mag; dat ik meer gedaan heb dan ik mocht doen! -Maar ik wist niet wat me dreef! Ik kende mijn eigen hart niet! Ik dacht -dat het medelijden was met zijn smart, met zijn verlatenheid; ik dacht, -dat ik voor hem opkwam, zooals ik dat doe voor ieder die miskend wordt -en beleedigd... Hij heeft me van zich gestooten, papa! hij gaat me uit -den weg! hij ziet me zelfs niet aan!« - -»Omdat hij je liefheeft, Clotilde! Omdat hij mijn vertrouwen niet wilde -misbruiken om het hart te stelen van mijn dochter. Omdat hij weet dat -je bestemd waart hooger prijs te halen op de huwelijksmarkt dan hij -voor je besteden kan. Omdat hij den trots heeft van een eerlijk man, -die de hand niet wil uitstrekken naar hetgeen anderen, meer -bevoorrechten, toekomt!« - -»Papa! O, is het waar?« - -»Ja, mijn arme lieveling, het is waar. Hij heeft me daar straks zijn -ontslag gevraagd. Toen heb ik alles begrepen. Toen wist ik, dat ik -blind was geweest en doof, en dat twee jonge harten veel geleden -hadden.« - -En als ze snikkend in zijn armen ligt, vraagt hij zacht: »Mijn arm -kind, waarom heb je me niet meegenomen toen je den tocht ging doen om -de witte bloem te zoeken?« - -Maar weldra zijn de tranen gedroogd. En de bloemfontein in den palmboom -wuift en strooit hare witte bloesems op het bruingelokte hoofd, als -wilde ze het reeds met den bruidskrans sieren en de maan ziet -glimlachend neer op het schouwspel, dat haar verzoenen moet—en altijd -weer verzoenen kan—met al het stuitende en treurige der aarde: het -schouwspel van een meisjesgelaat, naar haar opgeheven in de zalige -verrukking der eerste liefde! - - - - - - - -XXVI - -DE FAMILIE HAGEN. - - -»Het gaat in het geheel niet goed met mevrouw,« heeft dokter Bosschaert -gezegd tot den algemeenen secretaris, en de algemeene secretaris heeft -zich een oogenblik losgerukt van politieke beslommeringen, om zich zeer -ongerust te maken. - -Verder beweerde dokter Bosschaert: »Mevrouw behoeft vóór alles -verstrooiing.« Buitenzorg is hier echter niet rijk aan, en daar -Verschuere binnen enkele dagen den gouverneur-generaal vergezellen -moest naar Batavia, wist hij niets beters te doen dan Agnita mede te -nemen naar de vrienden, die langzamerhand hun beste vrienden geworden -waren, de Hagens. - -De vice-president en zijn vrouw waren er volstrekt de menschen niet -naar om een logée, die afleiding behoefde, deze te willen bezorgen door -menschen zien en partijen bijwonen: ze deden hun best om het haar -gezellig te maken in huis. - -En wanneer de Hagens daarvoor hun best deden, hadden ze meer kans van -slagen dan de meesten; mevrouw wist allerlei prettige bezigheden, die -ze liefst met de logée verrichtte; mijnheer bracht altijd wat nieuws -mede en kon—zeldzame gave in een getrouwd man—uren lang bij de dames -zitten zonder haar of zich zelf te vervelen; Gertrude kwam elk -oogenblik in de loofhut binnenvallen als een zonnestraal, en de -gelukkige jonge echtgenoot liet zich zelden lang wachten waar zijn -vroolijk vrouwtje was. In een onbedacht oogenblik—zooals men er hebben -kan in den engagementstijd—had hij zijn talent van voorlezen verraden. -Nu werd hem geregeld een boek in de hand gestopt met de bewering, dat -de dames veel beter »opschoten« als er gelezen werd; hij las dus, en -mocht hij soms een oogenblik vertragen, dan was ’t om naar Gertrude te -kijken, die dit als een sein beschouwde om hem een kanten baatje, een -klein hemdje of rooskleurig spreitje voor te houden en met een stralend -gezicht te vragen of het niet was om te stelen? - -’s Avonds zong ze, of liever ze zong den geheelen dag, maar ’s avonds -deed ze ’t bij de piano; mevrouw speelde een partij schaak met haar -schoonzoon, mijnheer accompagneerde Agnita’s spel; soms ook bleef men -praten, en onder het genot van zijn brandy-soda schilderde dan de -gastheer met de opgewektheid, die bij hem het gebrek aan geest bijna -vergoedde, het Batavia van vijf-en-twintig jaar geleden. Een enkele -maal ook, daartoe geanimeerd door een woord van Agnita—vrouw en dochter -zorgden wel hem niet op zijn stokpaardje te brengen—handelde hij over -kunst. Over niets sprak hij liever, en zoolang hij zich bepaalde bij -hetgeen Europa op dat gebied te genieten geeft, over niets beter; maar -wee, als hij zijn gemoed ging uitstorten over Indië in dit opzicht! - -Hij had daaromtrent ervaringen van minder aangenamen aard. Jonge -talenten, die hij ontdekte en zag verloren gaan, warme harten, die -verkilden onder de tropische zon, mislukte pogingen om iets tot stand -te brengen op muzikaal of op ander gebied. Wat kon hij dwepen over de -lieve actrice, die Batavia verrukte; helaas! te vergeefs gewaarschuwd -voor de gevaren aan haar verlaten positie verbonden; over het aardig -kind, dat hij in Gang Petjanongang vond, een aap teekenend op den -vuilwitten muur, ’t kind dat hij moest gewennen aan schoenen dragen en -Hollandsch spreken voor hij haar kon wegzenden naar Amsterdam, waar ze -met haar bruine handjes bezig is zich een naam te maken als -dierenschilderes... Omtrent praatjes, die geloopen hadden over zijn -verhouding tot de jonge artiste, of omtrent hetgeen men had beweerd -over zijn betrekking op het begaafde nonnaatje sprak hij niet; evenmin -als hij er van repte hoe zijn zwak voor de kunst hem den naam had -bezorgd van een man te zijn, die er liefhebberijen op nahield, dus geen -ernstig, geen degelijk man. Misschien hield hij het er voor, dat -anderen reeds op zich genomen hadden mevrouw Verschuere in te lichten, -misschien ook vergat hij het. Want als hij over dit onderwerp sprak, -zonken zijn persoonlijke grieven in ’t niet, gevoelde hij slechts die -eene groote grief tegen het land, waar kunst een woord is zonder klank, -waar het langzamerhand een herinnering wordt, niets meer; van waar -chineesche koelies terugkeeren als millionairs en artisten als -bedelaars; dat salons noch museums heeft; waar de rijke burger mist wat -de armste werkman in Europa bezit: het voorrecht van te mogen -nederzitten voor meesterstukken, om te genieten en te bewonderen. - -Er was nog al iets toe noodig om den heer Hagen zijn oostersche kalmte -te doen verliezen, maar als hij dit zijn stokpaardje bereed, kon hij -zich vreeselijk boos maken; dan schold hij op de mannen van invloed en -fortuin, die niets doen tot steun van het talent, het genie wellicht, -dat toch ook in deze maatschappij niet geheel afwezig kan zijn, dan -bespotte hij de Koningin van het Oosten met haar huizen vol marmer, -haar kasten vol zilver, haar vrouwen vol juweel en, haar tafels vol -gerechten; dan bracht hij u voor zijn Verveer, zijn Mesdag, zijn Apol, -zijn Bles, en vroeg of die niet meer waard waren dan al die dikwerf -smakelooze pracht; dan kon hij u bijna smeeken, toch liever onzen -hollandschen schilders hun meesterwerken af te koopen dan Fransche -juweliers en patissiers te verrijken met het dikwerf zoo zuur verdiende -indisch goud. - -»’t Is waar, we zouden zoo nu of dan een Mæcenas wel kunnen gebruiken,« -zegt Agnita eens; en voegt er dan met een zucht bij: »Men heeft hier -zooveel behoefte aan aanmoediging. We missen hier de veerkracht die een -koel klimaat geeft; we hebben veel minder den prikkel der eerzucht... -als we ten minste nog maar bezield werden door het denkbeeld dat iemand -belang stelde in ons streven...« - -»Ja,« zegt mevrouw Hagen, »dat heeft me sinds ik in Indië ben getroost -over iets, dat me in Holland niet weinig hinderde, namelijk dat ik geen -talenten bezit; een vrouw van talent staat hier alleen. Als ze niet -pianospelen of in een liefhebberijcomedie optreden kan, interesseert -niemand zich voor haar andere bekwaamheden; ze durft niet spreken over -hetgeen haar vervult, ze kan anderen geen raad vragen, ze vindt geen -bevoegde beoordeelaars... vroeg of laat vallen pen of penseel haar uit -de hand.« - -»En er is hier geen keizer Karel die ze voor haar opraapt.« - -»Maar,« vraagt Van den Bosch, »zou het talent werkelijk zoveel behoefte -hebben aan aanmoediging? Zou het niet alles, aanmoediging, belooning, -ja zelfs een juiste waardeering vinden in zich zelf?« - -»Misschien de groote talenten,« zegt Nita, »maar de kleine?... Het zal -u heel kinderachtig schijnen; maar toch verzeker ik u, dat soms, als ik -aan het schilderen ben, ik niet kan voortgaan zoolang me niet iemand -gezegd heeft dat hij ’t mooi vindt. En,« voegt ze er bij met een zucht, -»ik kan niet altijd iemand vinden om ’t me te zeggen.« - -Dien avond had de heer Hagen een apartje met zijn vrouw. Hij vroeg of -hier niet een kunstenaarszieltje verkwijnde door gebrek aan sympathie? -Maar mevrouw Hagen beduidde mijnheer, wat ze hem gewoonlijk beduidde, -dat hij zich vergiste. - -Neen, dit was het niet wat knaagde aan Agnita’s geluk, ’t was heel iets -anders! Gister had ze haar gevonden bij de groote naaimand, die door -zijn inhoud verried welke hoop er gekoesterd werd door de familie; ze -had haar gevonden, terwijl ze die verraderlijke artikeltjes een voor -een door de handen liet gaan, ze beschouwde, gladstreek en weer -opvouwde met het geheimzinnig voorgevoel, dat jonge vrouwen het kindje -doet zien en tasten in de kleine kleedingstukjes, lang vóór het daarin -is gestoken. - -Gertrude echter, misschien ongewoon scherpziende door haar jonge -liefde, Gertrude hield vol, dat pa en ma beiden de plank missloegen. - -»Hebt u dan niet opgemerkt,« vroeg ze, »hoe haar arm, bleek gezichtje -kleurt als Verschuere thuis komt? Hebt u niet gezien hoe die treurige -oogen geheel veranderen van uitdrukking, alleen door zijn -tegenwoordigheid? Hebt u niet opgemerkt hoe ze hangt aan zijn lippen, -hoe gelukkig een vriendelijk woord van hem haar maakt?« - -»Er zijn veel mannen die zich laten beminnen, weinigen die liefde -hebben te geven... ’t kan zijn dat Verschuere tot de velen behoort,« -peinst mevrouw. - -Juist keert Willem terug van een militaire wandeling en moet -zich—vermoeid en warm als hij is—laten omhelzen. - -»Een oogenblikje om uit te blazen, Truus! Dan ben ik verder den -geheelen dag tot je dienst.« - -»Weet u, wat ik wenschte, moedertje,« vraagt de jonge vrouw terwijl ze -haar man een glas ijswater brengt; »voor die arme Nita, bedoel ik...? -Dat ze met een luitenant getrouwd was. Die hebben heele dagen om lief -te zijn voor hun vrouw.« - -Toch was Verschuere gedurende hun verblijf op Batavia zoo »lief voor -zijn vrouw« als de bezigheden maar eenigszins toelieten; hij keek -telkens vol bezorgdheid naar het bleek profiel, dat steeds fijner werd, -naar de grijze oogen, die in hun donkere kringen steeds grooter -schenen; hij bracht boeken en gravures mede uit de stad en nieuwe -muziek en zeldzame bloemen. - -Te Buitenzorg teruggekeerd, noodigde hij de goede kennissen hen veel te -bezoeken, herinnerde hij James dat zijn couvert altijd gelegd werd, ja, -vroeg hij zelfs mevrouw Te Leurse om eens een dagje bij hen te komen -doorbrengen. - -Wel had hij zich voorgenomen den omgang te verminderen met een familie, -die in den laatsten tijd zooveel van zich spreken deed, maar Agnita -moest afleiding hebben en tot afleiding was niemand zoo geschikt als de -schoone luitenantsche met haar origineele invallen, haar reciteeren van -brokstukken uit drama’s of comedie’s, haar werkelijk geestige -behaagzucht en, zeer enkele malen, haar diep gevoel. - -Dokter Bosschaert kwam veertien dagen achtereen, ’s morgens en ’s -avonds. Toen volgde hij de gewoonte van indische geneesheeren—een -gewoonte die vele honderde levens heeft gered;—vóór het te laat was -raadde hij verandering van lucht aan. - -Mevrouw moest naar boven. - -Naar boven... In het begin, zoo lang hij daarbij nog denkt aan de -tweede verdieping, glimlacht de Hollander om die uitdrukking. Maar als -hij zijn vrienden, verkwikt naar lichaam en geest, zag terugkeeren uit -de bergen, als vrouw of kind er herstel vond van uitgeputte kracht, dan -glimlacht hij niet meer wanneer dat woord wordt genoemd, dan schijnt -het hem de sleutel tot het paradijs der verkwikking. - -Naar boven... Verschuere’s ijzeren gestel bood nog altijd weerstand aan -zijn afmattenden werkkring, maar hij gevoelde in den laatsten tijd een -andere vermoeienis dan lichamelijke; hij snakte naar rust, naar -vrijheid; hij smachtte er naar om eens, ware het voor nog zoo kort, toe -te behooren aan zich zelf. Of meer nog aan Agnita, arm kind, dat zich -maar niet kon gewennen aan het denkbeeld—waaraan het trouwens verbazend -moeilijk schijnt jonge vrouwen te gewennen—dat het huwelijk niet een -samen leven en samen genieten kan zijn, maar een, ieder voor zich, -najagen van geheel afzonderlijke doeleinden. - -Hij denkt er niet aan, dat er een crisis op handen is; dat dezer dagen -de begrooting wordt ingediend en de partij, door minister en -gouverneur-generaal zoo warm aangehangen, gevaar loopt een nederlaag te -lijden; hij stelt zich niets anders voor, dan hoe ze het verrukt -gezichtje naar hem zou opheffen, als hij haar zeggen kon dat ze naar -boven ging met hem. - -Maar met de wilskracht, die hem gemaakt heeft tot wat hij is, schudt -hij zich wakker uit den schoonen droom en antwoordt op Bosschaert’s -vraag: »U gaat natuurlijk mede?« »Onmogelijk.« - -De hofarts echter barst nu los in den ruwen toon die hem, volgens -velen, ongeschikt maakt voor zijn tegenwoordig ambt. »U weet, ik houd -niet van halve maatregelen; als u niet mee kunt gaan dient het nergens -toe mevrouw weg te zenden. Goeden morgen.« - -En eer nog Verschuere heeft kunnen antwoorden is hij in zijn coupé -gestapt en weggereden naar het paleis, waar eene der bijkokkies zich in -den vinger heeft gesneden, reden voor mevrouw Van Waliënhove om te -eischen dat hij tweemaal daags naar den toestand van dien vinger zal -komen zien: hij wordt er immers voor betaald! - - - - - - - -XXVII - -DE MOED VAN MEVROUW VERSCHUERE. - - -Geen uur is na het vertrek van den dokter verloopen, als een luide tik -op de deur van Agnita’s boudoir haar doet overeind springen van den -divan, waarop ze nu meest hare ochtenden doorbrengt. - -»Ik kom met een brief voor je, Nita; van Zijne Excellentie. En ik moet -op antwoord wachten.« - -»Wat, James? Een brief van den gouverneur-generaal voor mij? Zeker een -grap van je?« Maar terwijl ze spreekt heeft ze het couvert reeds -opengescheurd en, na den korten inhoud te hebben doorloopen, vraagt ze -haastig: »Wat is er gebeurd? Zeg, wat is er gebeurd?« - -Dan, als Van Suylichem aarzelend zwijgen blijft: »Je kunt het me gerust -vertellen, daar mijnheer Van Waliënhove me zelf in zijn vertrouwen -neemt.« - -»Neen, dat is het niet; maar... je vraagt me wat er gebeurd is en zie -je... die vraag is niet zoo gemakkelijk te beantwoorden. Als ik voor -een rechtbank getuigen, als ik er een eed op doen moest, zou ik zeggen: -niets. Hier, onder de roos beweer ik: veel, heel veel. Er is -geïntrigeerd. Er is gespionneerd. Er zijn geheimzinnige samenkomsten -geweest. Deuren die anders openbleven zijn gesloten. Er is gekibbeld, -gehuild en als ik me niet vergis, bemind; d’Hannecour is tot wanhoop -gebracht, hij voelde dat er iets in de lucht zat en kon niet raden wat. -Hooglaan doet geheimzinnig. Hij heeft conferenties met de kamenier... -neen, niet met mooi Marietje! met die oude grompot; je weet wel, -mevrouws vertrouwde... Mevrouw zelve is vreeselijk uit haar humeur, ze -loopt zoo recht dat ze ieder oogenblik dreigt over voetebankjes te -struikelen of van de trappen te rollen—wat ik haar van ganscher harte -gunnen zou.« - -»Foei, James!« zegt ze lachend, om dan schijnbaar achteloos te vragen: -»En... Van Beevelant?« - -»Van Beevelant?« herhaalt James. - -»Ja, hoe is hij?« - -»Wel, zooals anders.« - -»Och kom, dat is onmogelijk!« - -Daar barst Van Suylichem los in den frisschen jongenslach die hem zoo -goed afgaat. »O jullie vrouwen! Jullie verraadt je toch altijd. Hoe -dikwerf heb ik je gezegd dat er iets bestond tusschen Van Beevelant en -Clotilde? En hoe dikwerf heb je me voorgepraat, dat ik het me -verbeeldde? hoe dikwerf me vermaand om er toch met niemand over te -spreken. Je wist er meer van, Nita! Beken het maar, je waart hun -vertrouwde.« - -»Neen, daarin vergis je je. Ik wenschte dat ze het me een van beiden -hadden gemaakt; ik zou hun graag bewijzen gegeven hebben van mijn -sympathie. Clotilde heeft me wel verteld van andere pretendenten; kort -geleden nog dat Hooglaan de insolentie gehad heeft haar te vragen...« - -»Hooglaan! Neen?... Waarachtig?« - -»Ja. Na haar mama, niet haar het hof te hebben gemaakt. Maar over Van -Beevelant sprak ze nooit, ten minste niet in dien zin.« - -»Nu, zooals je uit den brief ziet, ze is van morgen naar Tjipanas -vertrokken. Je weet, juffrouw Kwake is daar, de oude bonne, die met -haar meekwam uit Europa en, daar ze het met de njonnja besaar niet -vinden kon, moest verwijderd worden. Ze zal zeker met alle liefde voor -haar pleegkind zorgen, maar...« - -»Clotilde heeft ander gezelschap noodig, wil je zeggen?« - -»Vraagt de oude heer je om naar Tjipanas te gaan?« - -»Ja,« zegt Nita, terwijl ze den brief weer openvouwt. - -»»Mijn arm kind is ziek!« schrijft hij. »Maar van een ziekte die niet -de berglucht alleen geneest. Ze is diep geschokt en er is een zachte -hand noodig om de wonden, háár geslagen, te heelen.«« - -»Ja, er is gisteravond een scène geweest met mevrouw!... ik dacht niet -dat baronessen er zulke stemgeluiden op nahielden... Clotilde zag er -vreeselijk bleek en behuild uit van morgen... ’t ging me aan het hart. -Je neemt het toch aan, Nita? Toe, zeg ja. Me dunkt, je bent er juist -het persoontje naar, om goed te doen in zoo’n geval, juist ìemand om -alles aan te willen vertrouwen.« - -»En dat zegt een jong mensch, die nog nooit bij me is gekomen om me -zijn Confidenties te doen!« - -Hij ziet haar een oogenblik verwonderd, vorschend bijna, in het gelaat. -Dan, als ze zijn blik kalm en rustig doorstaat, roept hij: »Ik heb geen -confidentie te doen, dat weet je wel.« - -Nu neemt hij het boek op, waarin ze bij zijn komst las, en terwijl hij -zich houdt of de titelplaat hem bijzonder belang inboezemt, gaat hij op -plotseling veranderden toon voort: »Maar we spraken daar over...« - -Juist op dit oogenblik treedt de algemeene secretaris binnen. - -»Bonjour, Van Suylichem! Je bent hier met een brief, niet waar? Dank -je, lieve; ik ken den inhoud. Je hebt James zeker gezegd wat de kwestie -is? Goed. En wat denk je van het plannetje? Uitstekend, niet waar? -Zoo’n aardige toevalligheid als men zelden vindt! Bosschaert was -daareven bij me: hij zegt dat het klimaat van Tjipanas juist is wat je -noodig hebt.« - -»Maar zul je het niet eenzaam vinden hier?« - -»O, maak je daar niet ongerust over. Ik heb altijd gezelschap in mijn -werk. En ’t is voor je gezondheid.« - -»Kun je niet meegaan?« vraagt James, die evenals Bosschaert wel -weet—wat slechts voor den betrokken persoon een geheim schijnt—dat de -zwakke orchydee niet leven kan zonder den steun van haar boom. - -»Meegaan? ’k Wou dat het mogelijk was! Maar misschien kan ik je -brengen!« - -»Ja, dat zou heerlijk wezen!« roept Nita verheugd, en James merkt op -met hoe weinig ze geleerd heeft zich tevreden te stellen. »Ik hoop dat -ik Clotilde van nut zal kunnen zijn,« gaat ze dan voort, »en ik geloof -het wel, ten minste ik kan me zoo geheel in haar toestand verplaatsen.« - -»Ja,« vraagt Verschuere schertsend. »Kun je je zoo goed een -voorstelling maken van wat dat is: een ongelukkige liefde? En ik, die -dacht dat je geen ervaring hadt op dit punt!« - -»Neen, zeker niet van ongelukkige liefdes. Maar mag je dit wel zoo -noemen?« - -»Of je dit zoo noemen moogt!« klinkt het van twee kanten. - -»Is de gouverneur-generaal er dan tegen?« vraagt ze weer. - -»Natuurlijk.« - -»Maar hoe kon hij dan de onvoorzichtigheid hebben iemand als Van -Beevelant dagelijks in Clotilde’s gezelschap te brengen?« - -»Wel, dat vind ik nog al duidelijk,« roept James; »hij heeft niet -gedacht aan de mogelijkheid.« - -»En dan—hij geloofde te doen te hebben met een fatsoenlijk man.« - -»Verschuere!... Wat bedoel je?« - -»Je vroegt me gister, Nita, waarom we Van Beevelant niet meer zien; je -verwonderde je dat hij de geheele week niet hier was geweest! Ik heb je -ontwijkend geantwoord, omdat... omdat ik wist hoezeer het je bedroeven -zou. Maar ’t is beter dat je ’t hoort: Van Beevelant heeft zich gemeen -gedragen en ik heb hem dat gezegd.« - -»Heb je hem dat gezegd?« roept Agnita en alle kleur wijkt uit haar -gelaat. »O, wat spijt me dat, Gustaaf! hij zal het je nooit vergeven.« - -»Ik wensch niet dat hij ’t me vergeeft. Ik wil dat onze intimiteit voor -goed geëindigd zij.« - -»Neen, dat wensch je niet. Niet waar, je zoudt willen dat zijn onschuld -bleek en dat je het gebeurde ongedaan kondt maken. Nu weet ik wat je -zoo gehinderd heeft in den laatsten tijd... Je beste vriend! Maar -Verschuere, wat je ook een oogenblik geloofd moogt hebben, je moet nu -reeds tot de overtuiging zijn gekomen dat het een vergissing is, dat -Frans niet laag of gemeen kan gehandeld hebben. Misschien is hij zwak -geweest... Maar slecht...« - -»Zwakheid is in sommige gevallen slechtheid.« - -»Ook wanneer de liefde in het spel is?« - -»Ook wanneer de liefde in het spel is.« - -»Verschuere,« begint James nu, »kan het geen laster zijn? ’t Komt me -zoo ongelooflijk voor. Die loyale, flinke kerel, die je aanziet met -zoo’n paar eerlijke oogen.« - -»Je moest me genoeg kennen,« spreekt Verschuere, na een oogenblik van -stilte, met afgewend gelaat en onvaste stem, »je moest me genoeg kennen -om te weten dat ik niet lichtvaardig mijn besten vriend zal opgeven. -Wat ik je van Frans zeg is de waarheid, ik heb de bewijzen gezien, -zwart op wit. Ik weet dat ze rendez-vous hadden in de leerkamer en -quasi toevallige ontmoetingen in het park; ik weet dat ze hem bloemen -zond.« - -»Om het portret van zijn zuster mee te omkransen... zooals ik ook heb -gedaan... de bloemen, die we in een ander geval zouden hebben -neergelegd op Louise’s graf.« - -»Alles heel poëtisch, Nita, maar er is meer gebeurd.« - -James heeft hem reeds geruimen tijd vorschend aangezien; nu springt hij -overeind. »Verschuere, je bent opgestookt en mevrouw Van Waliënhove -heeft het gedaan!« - -»Maar dat zou verschrikkelijk zijn,« roept Nita. »Twee zulke vrienden -te scheiden, vrienden van zooveel jaren her!« - -Verschuere keert zich haastig om, niemand mag weten dat de brandende -tranen hem in de oogen staan. - -»Goddank! dat al haar laster niet baten zal,« begint Nita straks. -»Alles zal zich ophelderen en wanneer Clotilde hem trouw blijft...« - -»Dat zal hem weinig baten,« zegt James. »Je begrijpt toch, dat haar -vader zijn toestemming niet geeft?« - -»Als hij van haar houdt, zooals ik geloof dat hij doet, met de -onbaatzuchtige liefde, die alleen ouders kennen, dan zal hij meer háár -geluk zoeken dan de bevrediging van eigen wenschen. Daarbij, hij -begrijpt zijn dochter, hij weet dat Clotilde niet een der willooze -wezentjes is, die met iederen man gelukkig kunnen zijn, maar een van de -vrouwen die zelve kiezen.« - -»Ik geloof dat je je vergist, kind,« zegt Verschuere, zich losrukkend -uit zijn gepeins. »Hij zal er zeer tegen zijn.« - -»Maar dan is het beter dat ik niet ga. Ik zou niets willen doen om -Clotilde tot andere gedachten te brengen. Ik zou niets willen doen in -het nadeel van onzen vriend.« - -»Maar ik zeg je dat hij mijn vriend niet meer is,« barst Verschuere los -in hevigen toorn. - -»Des te meer reden voor mij om hem trouw te blijven.« - -»Ferm zoo, Nita!« roept James. »Ik voeg me bij je! De arme drommel zal -zijn vrienden wel kunnen tellen, nu mevrouw Van Waliënhove tegen hem -is.« - -Driftig keert Verschuere zich tot hem. »Je wilt niet zeggen, je durft -niet denken dat ik hem verloochen ter wille van die vrouw!« - -»Neen, God beware me!« - -»Hoe zou hij dat kunnen denken, Gustaaf, hij, die je zoo goed kent? Wij -weten, je gelooft dat Frans schuldig is. Na korter of langer tijd zal -het je echter blijken dat je bedrogen bent, dat er een misverstand -heeft plaats gehad misschien; dan zul je ons dankbaar zijn dat we niet -aan hem getwijfeld hebben.« - -»James is vrij om te doen wat hem goeddunkt, maar ik wil dat jij me -gelooven zult, Nita; ik wil dat je één lijn zult trekken met je man, -zooals dit aan een vrouw past.« - -Er volgt een oogenblik van stilte. Agnita heeft haar echtgenoot -aangezien met smartelijke verbazing; Van Suylichem is opgerezen. - -»Neem me niet kwalijk... ik had reeds eer willen weggaan, maar mij was -opgedragen zoo mogelijk antwoord mee te brengen.« - -»Kom, lieve,« spreekt Verschuere, die reeds zijn zelfbeheersching -herwon, »stuur James niet zoo onverrichterzake terug. Schrijf een enkel -woordje, om te zeggen dat je...« - -»Ik zou liever nog geen besluit nemen, Gustaaf.« - -»Nu dan... mijn paard wordt lastig, als het zoo lang staat... ik ga het -eens even afrijden... Tot straks!« - -Als haar neef de kamer heeft verlaten, komt Verschuere dicht bij zijn -vrouw zitten: hij kent zijn invloed, hij weet dat ze hem niets weigert, -als hij zoo de armen heeft geslagen om haar schouders, als hij haar in -de oogen ziet met dien blik, waaraan ze leerde gehoorzamen in nederige -liefde. - -»Luister nu eens, kindje. Je begrijpt toch, niet waar, dat dit een -groote eer is die je wordt aangedaan? Dat de gouverneur bewijst een -bijzonder vertrouwen in je te stellen? Dat al de dames jaloersch zullen -zijn van deze nieuwe onderscheiding? En, niet waar, kleintje, we weten -toch ook—al hou je je nu of je geheel vreemd bent gebleven aan de -gewoonten hier—je weet toch ook dat je niet kunt weigeren, nu hij het -op zoo vleiende manier vraagt?« - -»Maar als het nu tegen mijn gevoel strijdt?« - -»Dan doe je het toch.« - -Ze maakt zich los uit zijn armen; een oogenblik later echter treedt ze -weer op hem toe om, bijna smeekend, te vragen: »Zeg zulke vreeselijke -dingen niet, Gustaaf; je maakt er me zoo bedroefd mee. Ik weet wel dat -het je geen ernst is, maar waarom je minder goed voor te doen dan je -bent?« Dan grijpt ze zijn hand en gaat voort in hoogen ernst: »Er is -één ding dat ik vrees... o, meer vrees dan iets anders op de wereld. -Maar, niet waar, lieveling, daarvoor behoef ik niet bang te zijn?... ik -zal je altijd kunnen achten?« - -»Dwaas kind! Natuurlijk zul je dat.« - -»Dat wist ik wel. Dat wist ik wel. Goddank!« Ze slaat de armen om zijn -hals en ziet hem aan, de groote oogen vol tranen. »Frans is je vriend -geweest, Gustaaf! je zoudt geen lage rol willen spelen jegens hem; je -zoudt niet willen dat ik me liet gebruiken om de vrouw, die hij lief -heeft, van hem afkeerig te maken? Je vindt goed, dat ik dit zeg aan -mijnheer Van Waliënhove?... Niet waar, je vindt het goed!« - -»Maar mijn God, dit is krankzinnigheid!« stamelt hij en keert zich van -haar af. - -Doch hij heeft haar lief in wat hij haar krankzinnigheid noemt; hij -voelt wat het zijn zou, ook voor hem zijn zou, als ze de gevreesde -ontdekking deed, als ze niet langer in hem geloofde; en wanneer ze -thans hem zachtjes dwingt haar aan te zien, roept hij: - -»Ga je gang, doe het!« - -Straks komt de adjudant haar antwoord halen. - -»Wil je het hooren?« vraagt ze en leest: - - - »Excellentie! - - »Het door Uwe Excellentie in mij gesteld vertrouwen maakt mij zeer - gelukkig, ik ben er trotsch op door Uwe Excellentie te zijn gekozen - om in deze dagen bij Clotilde te zijn. Gaarne wil ik tot haar gaan. - Uwe Excellentie kent mijne gevoelen omtrent den heer Van Beevelant, - niet waar? ik acht het meisje gelukkig dat zijn vrouw wordt. Dit - zal hoop ik geen bezwaar zijn?« - - -»Nonsens!« roept James, »hij zal je beleefd verzoeken in dat geval -stilletjes thuis te blijven. Enfin, geef maar op!« - -Tien minuten later reikt hij haar het antwoord over. - - - »Zeer geachte mevrouw! - - »Uwe gevoelens omtrent den aanstaande mijner dochter zijn ook de - mijne. De heer Van Suylichem zal alles voor de reis regelen; wil - dag en uur bepalen. Ik eindig, waarde mevrouw, met het verzoek uw - echtgenoot namens mij zoo lang verlof te verleenen als u dat zult - noodig oordeelen.« - - - - - - - -XXVIII - -NAAR DE BERGEN. - - -Sedert lang wekte de eerste dag der week bij Agnita niet meer het -sabbathsgevoel, dat in Holland er zulk een wijding aan had gegeven. -Maar op dezen Zondagmorgen was het haar of ze gewekt werd door het -klokgelui van het kerkje te Bloemduin; op dezen Zondagmorgen trok ze -haar eenvoudig, reistoiletje aan met een gewaarwording of het de »beste -jurk« was uit haar kinderjaren; op dezen Zondagmorgen nam ze plaats in -den trein, alsof het de groote tentwagen geweest was, waarmee ze thuis -uitstapjes gingen maken; pa en moe op de achterbank, broer met zijn -meisje in het kattebakje, James op den bok en zij met de vijf andere -kinderen, de trommels vol eetwaren, de dikke doeken, de manden met -flesschen en de meid, geborgen waar er maar een plaatsje voor te vinden -was. - -Het heeft gedurende den nacht zwaar geregend. Maar nu de zon de wolken -begint te verdrijven, ligt de aarde daar zooals ze wezen kan in die -lente der indische natuur, het begin van den westmousson, wanneer de -stille riviertjes op eens weer beginnen te murmelen en de zwijgende -vogels nieuwe wijsjes vinden; wanneer wuivende pluimen te voorschijn -komen uit het donker olijfgroen en harde oude bladeren verdrongen -worden door lichtgele bladknoppen, wanneer rose bloesems zich -ontplooien naast purperen vruchten, wanneer de oranjeboom geurt en de -aarde juicht en de hemel lacht. - -»Weet je waaraan je me denken doet?« vraagt Verschuere, terwijl hij -eerst zijn vrouw aanziet en dan rondom zich in de coupé, die met bruin -juchtleer is bekleed: »aan een nieuw goudtientje in een oude -porte-monnaie, zoo glanzend ben je vandaag!« - -Die vergelijking maakt haar gelukkig. Want soms in den laatsten tijd, -als ze zich zoo zwak gevoelde, heeft ze gevreesd dat hij het haar zou -aanzien en dikwerf, als ze zijn rijtuig hoorde op het kiezel, sprong ze -verschrikt overeind bij de gedachte hoe bleek ze was... onnoodige zorg, -daar zijn binnentreden altijd een blos riep op haar gelaat. - -»Daar zijn we reeds te Batoe Toelis,« zegt hij en ze ziet rondom -zich—maar dan, vatbaar voor indrukken als ze is, wordt haar gelaat -minder vroolijk. Komt het door de betrokken lucht of door de al te -onmiddellijke nabijheid van de bergen, dat het eerste station na -Buitenzorg zulk een somberen indruk maakt? Of is het wellicht omdat men -overal op de groene wegen, in de tentjes, op de rustbanken, gestalten -ziet in de grijslinnen hospitaalkleeding, jonge mannen, het gebogen -lichaam voortsleepend, hijgend van vermoeienis, rondwarend als droeve -spoken, opgeroepen door den Atjehkrijg? - -Eenmaal Batoe Toelis voorbij wordt het tooneel steeds lichter, steeds -ruimer, steeds vroolijker. Weldra beginnen Gustaaf en Agnita te zamen -uit te zien door het venster, breed en hoog, zooals het zijn moet om -het breed en hoog tafereel dat voor hen ligt te kunnen omvatten. - -Massing, het station waar de Tjiradani haar vloeibaar kristal uitstort -over velden en weiden, waar ze stoeit en speelt om den voet der -heuvelen en de kleine vallei herschept in een paradijsje vol gemurmel -en geritsel, vol gefluister en geklater—Massing ontvangt hen als een -vriendelijke gastvrouw op den drempel harer woning. En wie ook maar een -glimp gezien heeft van de Preanger, laat zich niet lang nooden. - -Nu is het niet meer genoeg om door het eene venster te zien: naar het -oosten ligt de Gedeh geheimzinnig somber, naar het westen de Salak tot -aan den top gehuld in dat donker blauw groen dat de witglanzende -boomstammen doet afsteken, als zoovele mijlpalen door reuzen geplant. - -’t Is een morgen zoo als er zijn kunnen tusschen Java’s bergen, stil, -plechtig, wonderbaar; en terwijl de vogelen hun lofzang aanstemmen, -wachten deze beide vermoeide menschenkinderen, zwijgend, hand in hand, -tot het blond des hemels goud wordt achter de heuvelrijen en het groen -der bosschen smaragd en het blauw der bergen violet; tot de -Mandelawanghi blozend haar sluiers afwerpt en de Salak haar morgenbad -neemt in zilverglans. - -Er blijft nu nog één donker punt in dat stralend Eden: zwart verheft -zich te midden van den gloeienden kleurenrijkdom de Gedeh. Glans en -gloed verdooven op haar grauwe massa’s, rozenwolken, lazuren luchtjes -trekken vergeefs rondom haar op; nu ten oosten, dan ten westen, zoekt -het oog des daags de stille sphinx te treffen met zijn blik... dan -verrijst de goudvlammende vuurbol achter het berggevaarte; de zon -stijgt hooger, steeds hooger, tot de hemel gloeit: dan strooit ze haar -straalbundels uit en eindelijk, daar staat de Gedeh, verlicht in al -zijn diepten en kloven, geopenbaard in al zijn schuilhoeken en -verborgenheden, de heerlijkste in die nooit volprezen rij van -goddelijke kunstwerken. - -Verblind door zooveel glans wendt Agnita het hoofd, en terwijl hij haar -gadeslaat, vraagt Gustaaf zich af hoe hij gister heeft kunnen vinden -dat zij er bleek en vervallen uitziet. - -De reis in één dag te maken zou te vermoeiend en een waagstuk geweest -zijn met het oog op de regens; dus stappen ze uit bij de halte -Paroeng-Koedah. Daar wordt de juchtlederen portemonnaie verwisseld voor -een américaine, maar Verschuere’s goudtientje blijft glanzen. - -Straks, toen ze Paroeng-Koedah naderden, heeft ze reeds verlangend naar -buiten getuurd of ze het niet ontdekken mocht, het witte plekje tegen -den blauwen Salak, dat een vogel gelijkt, zich verschuilend aan de -borst van den bergreus, of ze het niet reeds nader kwamen, het landgoed -dat voor haar de verwezenlijking is van de lustsloten in de sprookjes -harer kinderjaren. - -De paarden, die hen de steile berghelling optrokken, worden -afgespannen, een paar andere nemen hun plaats in en vliegen voort als -een pijl uit den boog; het zijn echte Preangers, dat wil zeggen: al het -vuur, al de ijver, al de vlugheid, die aan den bewoner dezer streken -ontbreekt, is in hen gevaren. - -Weldra wordt dan ook de bergrug bereikt en nu strekken zich langs beide -zijden van den weg, dien ze aflegden, de theetuinen uit met hun lage, -dichte struiken vol witte bloesems, maar voller nog van de glanzig -groene blaadjes, die zoo menig praatje gezellig maken, zoo menig -eenzame troosten, zoo menig vermoeide verkwikken zullen. - -Reeds vroeger waren ze eenige dagen hier, en het komt hun dus alles -vriendelijk bekend voor; de smalle, rood-bruine paadjes, die als -zonnige sporen van den menschenvoet zich slingeren over de hoogten, -zich loswinden van de glooiing; de verrassing, die, met elke kromming -van den weg, de vergezichten aanbieden; de welvarende kampongs langs -goed onderhouden wegen met hun nederig groetende bewoners; nu links, -dan rechts een golvende sawah, bevallig afstekend tegen het donkergroen -der theevelden; het water dat overal ruischt als een welkome -verfrissching bij het stijgen der zon; de blauwende bergketen, die -eerst hen wenkte uit de verte, maar nu hen steeds dichter schijnt te -omvatten, zacht en vleiend als poezele kinderarmen. Het is haast of de -landheer een feest bereidde, zoo bont en woelig gaat het toe op dat -onmetelijk tapijt met zijn donkergroene en bruinzwarte strepen gespreid -over de heuvelen, afhangend in de dalen, zoo talrijk zijn de pluksters -in haar helroode sarongs, de bewerkers van den bodem in hun kleurige -badjoes, zoo glinsteren de veelvervige toedoens in den brandenden -zonneschijn. - -Reeds rijdt het lichte voertuig de damarlaan in. De schaduw van het -geboomte brengt koelte en rust voor de oogen, vermoeid van het staren -op dat kleurrijk amphitheater; weldra vernemen zij het wiekgeklep van -de witte duiven, die in vele honderdtallen opvliegen uit het bladerdak -boven hen; straks komt het klateren tot hen van de fontein, die zijn -stralen opzendt naar de zon en ze terug ontvangt als fonkelende -juweelen. - -Agnita fluistert: »Hoe heerlijk!« en Verschuere zegt het haar na, want -ze weten wat hen wacht aan het einde van die damarlaan: een koel, groot -huis met de bergen tot naaste buren, een bloemtuin die de geuren van -rozen en melattie opzendt naar een balkon, waar het goed is te wezen, -’t zij terwijl de schemering daalt, met een lieven vriend in -vertrouwelijk gesprek, ’t zij in de vroegte als een rooskleurige morgen -opgaat over het heerlijk panorama, ’t zij des avonds als alles goud -wordt en purper in de verte. - -Ze weten dat hen daar een bootje wacht op het stille, plechtige meer, -en dat als heden avond het volk komt toestroomen uit de dessa’s om den -wajang te zien en de pantoens te hooren, zij, luisterend naar de -verwijderde tonen van den gamelang, zullen heenglijden over de -watervlakte; ze weten dat de duiven hen reeds hebben aangemeld en dat -de gulle gastheer, omringd van vrouw en kinderen, nu naar buiten komt -om hen welkom te heeten op dat kroonjuweel van den Preanger, het -vorstelijk Parakansalak. - -Jammer dat ze van al die heerlijkheid maar even proeven, niet genieten -kunnen: den volgenden morgen reeds gaat het verder. - -»Je wou een paar uurtjes op Soekaboemie overblijven, niet waar?« vraagt -Agnita, bezig haar hoed op te zetten. Hij helpt haar de voile -vaststeken, speelt met de krulletjes in haar nek—een gewoonte die ze -meende dat hij had verleerd—en zegt, half tot haar, half in zich zelf: -»’t Is dwaas, maar al die dringende zaken komen me sinds gister minder -dringend voor.« - -En dus stoomen ze langs Soekaboemie, het herstellingsoord met zijn -luchthappende Batavianen en vermoeide ambtenaren, wachtend op het -attest van den dokter dat ze verlof of den datum dat ze pensioen kunnen -vragen, met zijn hôtel en kommensalenhuizen, die eigenlijk zoo misstaan -in de binnenlanden, waar men gewoon is gastvrijheid te genieten van -goede vrienden in gezellige woningen. - -Als ze Tjiandjoer naderen begint, niettegenstaande natuurgenot en -verrukking, de maag te herinneren aan het feit dat het uur van de -rijsttafel daar is, en meer nog dan gewoonlijk is de verschijning van -Tjiandjoers regent hun aangenaam, omdat hij nu komt met een -uitnoodiging van de Raden-Aijoe, om bij hen het middagmaal te -gebruiken. De ontvangst is zoo hoffelijk en zoo welgemeend hartelijk -tevens, het diner zoo overheerlijk, dat de reizigers geheel verfrischt -en als het mogelijk is nog aangenamer gestemd dan te voren in hun -rijtuig stappen. - -Het is een licht tentwagentje met vier vlugge paardjes; de wegen in den -Preanger zijn keurig onderhouden, de toestand der tuigen niet zooals op -de buitenbezittingen, waar het leven der reizigers hangt aan een -rottantje; alles schijnt van zelf te gaan, zweepgeklap en loopersgegil -houden op, het wordt steeds frisscher, steeds mooier, steeds stiller. - -Stiller op de heuvelen met hun uitgeholde ruggen en kale toppen, langs -de gouden trappen, die de rijstvelden vormen tegen den voet der bergen, -stil van de groote stilte, die sedert eeuwen hangt tusschen de hoogten -en afdaalt in de pijnlijk jagende harten der menschenkinderen. - -Wie, die in een zacht vergulden ochtendstond onder de suizelende muziek -der bamboebosschen de bergen bestijgen mocht, herinnert zich niet hoe -hij steeg in dubbelen zin? - -De geurige koelte komt hem het brandend voorhoofd beroeren: ze wuift -met haar frisschen adem hem het stof uit de lokken, de plooien van het -gelaat; hij voelt hoe tegelijk met die volle teugen reine lucht er iets -als jeugd en kracht en levenslust hem de borst doorstroomt. - -Ver, ver achter hem in het dal ligt de stad; een zucht van verlichting -ontsnapt hem, bij de gedachte dat haar drukte en rumoer hem hier niet -kunnen bereiken; immers elke stap voert hem hooger; hij drinkt de -schoonheid in van het tafereel dat zich ontrolt voor zijn blik; hij -staart rondom zich naar de kraters, met hun door vuur en lava -geteisterde flanken, naar de ravijnen met hun zwarte diepten, naar de -glooiingen met haar zijden glansen, naar de rotsmassa’s die dreigen -neer te storten op vroolijke dessa’s... hij verdiept zich in de -raadselen der onverklaarde natuurkrachten; hij zoekt de grenzen te -bepalen van dien blauwen hemel, die hem nader en nader komt; hij droomt -van het oneindige... hij herinnert zich tooneelen uit zijn -kinderjaren... ’t is hem of hij de stem zijner moeder hoort... - - - -Het was niet meer dan natuurlijk dat de vriendinnen bij het weerzien -elkaar in de armen vielen, alsof ze jaren gescheiden waren geweest; -niet meer dan natuurlijk, dat toen Nita den groet van den afwezige -overbracht, beiden uitbarstten in tranen; niet meer dan natuurlijk ook -dat Verschuere, met de vrees die mannen hebben voor scènes, op -eerbiedigen afstand bleef; trouwens hij had buitendien reden om tegen -een ontmoeting met de verloofde van zijn beleedigden vriend op te zien. - -Zeer trof hem de verandering die in Clotilde’s voorkomen had plaats -gegrepen. Ze geleek nu op de crayonteekening, die mevrouw Van -Waliënhove smalend een madonnakopje had genoemd, en de gedachte kwam in -hem op, dat toen zijn vriend haar dus zag, hij een voorgevoel had van -den strijd die haar wachtte. - -Die strijd was zwaar genoeg voor het jonge hart. Ontmoeten gelukkiger -meisjes op haar levenspad de liefde als een vrucht voor haar gerijpt, -onder jok en scherts voor haar geboren, bij Clotilde was met de liefde -de ernst des levens begonnen; zij behoorde geenszins tot de vrouwen, -die door een plotseling gewekten hartstocht tijdelijk het verstand -verliezen, en toen ze koos deed ze dat met een geopend oog voor al de -gevolgen aan haar daad verbonden. - -Opgevoed voor de groote wereld, in een kring waar een schitterend -huwelijk de kroon wordt geacht op het jongemeisjesleven, gewoon aan -onderscheiding, een kind van weelde, begreep ze ten volle wat ze -opofferde door eenvoudig mevrouw Van Beevelant te worden. - -Had de gedachte, afstand te doen van wereldsche grootheid haar—zoo niet -toegelachen—dan toch geen oogenblik doen aarzelen; was ze moedig den -oorlog met haar stiefmoeder begonnen; bekommerde ze zich weinig over de -verbazing of den spot zelfs harer omgeving, ze werd tot ernstig -nadenken gestemd door de zekerheid dat hare keuze èn haar vader èn haar -aanstaande zoo veel kostte. - -Ze wist het, baron Van Waliënhove had andere verwachtingen gekoesterd -voor de toekomst zijner eenige dochter; ze wist het, dit huwelijk zou -den toch reeds tot het uiterste gespannen band tusschen de echtelingen -voor goed vaneen doen springen; ze wist het, de tijd dien Frans nu -doorbracht, was een lijdenstijd; smaad en vernedering zouden zwaar te -dragen zijn voor dat trotsche hart. - -Eerst toen ze na het late avondmaal rondom de theetafel zaten en ze -Agnita, wie de reis zeer vermoeid had, met attenties overlaadde; eerst -toen ze op de haar eigen openhartige wijze sprak over hetgeen in den -laatsten tijd was voorgevallen, begon ze weer een weinig te gelijken op -de Clotilde van vroeger dagen; maar hoe openhartiger ze was, hoe -argeloozer ze hun alles vertrouwde, hoe meer Verschuere het onhoudbare -van zijn toestand begon te gevoelen. Vast besloten er een einde aan te -maken, vroeg hij op eens of Clotilde correspondeerde met haar -aanstaande. - -»Papa vond beter van niet,« antwoordde ze. »U begrijpt, we moeten ons -tegenover mama houden alsof we ons niet zouden willen engageeren zonder -haar toestemming.« - -»En heeft hij u iets gezegd?« vraagt Verschuere aarzelend, »nu kort -geleden?... over mij, bedoel ik...« - -»Neen, niet dat ik me herinner. Trouwens, hij heeft er geen gelegenheid -toe gehad: we spraken elkaar nooit alleen, Frans zocht het niet; papa -is hem daar zeer dankbaar voor... en ik ook... ofschoon ik het eerst -niet kon apprécieeren.« - -»Je hield het misschien voor onverschilligheid?« vraagt Nita zacht. -»Wij vrouwen zijn niet trotsch meer als we liefhebben, niet waar? en -daarom kunnen we de mannen niet begrijpen in zulke dagen.« - -»Ja,« zegt Clotilde met een zucht, »ik ben het nog altijd oneens met -papa op dit punt. Waarom mocht hij niet ten minste een klein beetje -laten merken dat hij van me hield? Verbeeld je, dien morgen toen hij -het doodsbericht van Louise had gekregen en ik hem ging opzoeken in de -leerkamer, omdat ik het denkbeeld niet verdragen kon dat hij daar -alleen was met zijn leed, toen wilde hij ons eerst niet opendoen.« - -»Wie was bij je?« Aldus Nita met een zijdelingschen blik naar haar man. -»Je zeide daar: ons.« - -»Oscar. Maar waarom vraag je dat?« - -»Omdat... och, je moet weten...« - -»Freule, het is beter u de geheele waarheid te zeggen. Nita vraagt dit, -omdat ons iets anders was verteld. Omdat ik laf geweest ben! En dom! -Omdat ik Frans in staat heb geacht tot... omdat ik bewijzen meende te -hebben van zijn schuld. Dat is mijn eenig excuus; ik geloofde zeker te -weten. Maar ik begrijp nu hoezeer ik hem heb miskend.« - -»Zijn beste vriend. En dat in deze dagen, nu hij zooveel behoefte heeft -aan waardeering. O, Nita, hoe heeft je man dat van zich kunnen -verkrijgen?« - -»Vraag daarnaar niet, lieve. Kom... beproef om te doen wat Frans gedaan -heeft en vergeef hem. Ja, Gustaaf,« gaat Nita voort en neemt zijn hand -in de hare, »ik heb vóór ons vertrek je ouden vriend gesproken, hij -begrijpt wat je bewoog, hij vergeeft je; en... hij heeft me beloofd -zijn best te doen om te vergeten... Clotilde...« - -Het meisje steekt hem de hand toe, Verschuere drukt die diep beschaamd, -en nooit zijn de listen eener valsche vrouw meer verwenscht dan die van -mevrouw Van Waliënhove verwenscht werden op dezen eersten avond te -Tjipanas. - - - - - - - -XXIX - -DOLCE FAR NIENTE. - - -Het is verwonderlijk hoe goed iemand, niet in staat zich zelf te -genezen, weet welke medicijn een ander behoeft. Agnita, die in de -laatste maanden echtgenoot en vrienden zooveel zorg baarde, Agnita die -den dokter au bout de son latin gebracht had, begreep dadelijk wat -dienstig kon zijn om het verstoorde evenwicht te herstellen in het -gemoed harer vriendin. - -Ze keurde het volkomen goed, dat Clotilde dien eersten dag haar geheele -hart uitstortte, den loop harer liefdesgeschiedenis in het breede -schilderde, ja zelfs in herhalingen verviel; ze moedigde er haar toe -aan met handdrukjes en zacht gefluisterde woorden van sympathie; ze -verhinderde haar niet om uit te varen tegen de wreedheid van het -noodlot, de onbillijkheid der fortuin, de harteloosheid der -maatschappij en zooveel meer waarover we onze verontwaardiging lucht -geven, wanneer alles niet juist zóó loopt als we dat wenschen zouden. -Zoodra een tranenvloed het meisje belette voort te gaan, ontsloot ze de -armen met zusterlijke teederheid en vermaande haar om maar eens goed -uit te schreien; immers ze had het in haar tuin geleerd: de oude takken -en bladeren moeten van de plant verwijderd worden, wil men jonge loten -en frissche knopjes gelegenheid geven zich te ontwikkelen. - -Intusschen, al troostend en sympathiseerend, haastte ze zich de fraai -gebonden boekdeeltjes weg te nemen, die ze overal liggen vond: op de -salontafel, in het werkmandje, naast het hoofdkussen zelfs! Ze wist het -bij ervaring, als men zich ongelukkig gevoelt behoeft men maar een -bundel open te slaan van Heine, Byron of Lamartine—sedert kort -Clotilde’s onafscheidelijken—om geheele bladzijden te vinden, volkomen -toepasselijk op den toestand waarin men verkeert, een, schoon -weemoedige, toch uiterst troostrijke ontdekking, maar een gevaarlijke -bezigheid tevens; immers men eindigt met het leed, dat zoo diep gevoeld -bezongen werd, zwaarder te vinden dan men eigenlijk eerst wel had -vermoed. - -Het is heden de derde dag van het verblijf der Verschuere’s op -Tjipanas. Gustaaf verslaapt zich—een zijner grootste genietingen sinds -hij met verlof is. Eergister, gister nog, werd hij plotseling wakker op -het gewone uur en greep naar zijn horloge met den schrik van iemand, -die weet dat hem werk wacht, maar heden sliep hij rustig voort... -Agnita sloot voorzichtig vensters en deuren: het heeft haar dikwerf -genoeg gehinderd dat ze hem wekken moest. - -De beide jonge vrouwen brengen, in afwachting van zijn verschijning, -den koelen morgen door in den tuin: vol van de bloemen, die alleen in -een koud klimaat willen tieren en met haar eenvoudig schoon, te midden -der tropische natuur, vriendelijke herinneringen wekken aan Holland’s -kleine gaarden. - -»Zie eens hoe lief!« roept Clotilde met een blik op het mandje, dat ze -samen vulden; »zou men niet denken dat wij ze met zorg geschikt hadden, -zoo los liggen ze daar tusschen het groen, zoo harmonieeren de -kleuren?... Ik zal het in je kamer zetten, maar dan moet je het -onveranderd laten.« - -»Mag ik het voor iets anders bestemmen?« vraagt Agnita. »Je moet weten, -er logeert een kennis van mij op Sindanglaya, ik zou ze haar gaarne -brengen.« - -»Een kennis...! Wie is het?« - -»Neen, je hebt haar nooit ontmoet. Ze zijn drie jaar op Padang geweest -en nu komt ze regelrecht van Atjeh. Toevallig hoorde ik een paar dagen -geleden dat ze hier was... arme ziel! Huntvelt moet op Atjeh blijven, -maar zij kon niet langer... ze heeft er haar jongste kindje verloren en -nu kregen de anderen malaria; je begrijpt...« - -Reeds heeft Clotilde de tuinschaar weggelegd, den grooten stroohoed -vastgestrikt; ze wil het mandje met de bloemen zelve dragen... als ze -terugkeert heeft ze de oogen vol tranen, maar nu niet over eigen leed. - -Men was bijna den geheelen dag buiten; van droomen en peinzen, van -slapelooze nachten, van gebrek aan eetlust geen sprake meer! Het -klimaat werkte hiertoe mede. Haast overal in Indië gelijkt de natuur op -het mooie meisje, dat uw venster voorbij gaat, maar reeds den hoek der -straat heeft omgeslagen als ge haastig zijt opgesprongen om haar te -groeten; in het hooggelegen bergland der Preanger is ze als de jonge -vrouw, die rustig bij u blijft om u den dag te veraangenamen; hier -jaagt de zon u niet naar binnen, een uurtje nadat ge haar hebt welkom -geheeten aan den goudblonden ochtendhemel; hier vervullen de vogels hun -roeping niet, zooals in heeter oorden, of het muzikanten waren aan -badplaatsen, die zich alleen ’s morgens en tegen het vallen van den -avond laten hooren: ze zingen den langen lieven dag door; hier sluiten -de bloemen haar pas geopende kelken niet voor den brandenden gloed, die -ze dreigt te verschroeien, ze pronken en geuren tot haar bloeitijd is -voorbij gegaan. - -In afwachting dat Agnita sterk genoeg zou zijn voor grooter tochten, -maakte men wandelingen of rijtoertjes, een enkele maal ging Clotilde -mede met Verschuere als hij te paard den omtrek doorkruiste, en wie -haar van zoo’n ritje zag terugkeeren met wapperenden sluier en wild -golvende haren, werd misschien getroffen door haar frissche schoonheid, -zeker niet door de somberheid van haar voorkomen. - -Op zekeren avond kwamen de beide vriendinnen den heuvel af, langzaam, -arm in arm en even druk als geheimzinnig pratend. Nauwelijks waren de -lampen ontstoken of Agnita plaatste zich, met den uitroep dat ze nu een -inval hadden gekregen zooals alleen vrouwen dien krijgen kunnen, aan -Clotilde’s schrijftafel, nam rooskleurig papier, voorzien van -Clotilde’s monogram, doortrokken van Clotilde’s lievelingsodeur... er -was niet eens een minnend hart noodig om tusschen de regels door te -lezen, wie achter mevrouw Verschuere’s stoel stond, toen het een na het -ander drie van die rooskleurige vellen beschreven werden. - -Een dikke brief aan Nita’s adres ontvangen, nog vóór de rooskleurige -verzonden was, bewees, dat niet, zooals ze beweert hadden, de vrouwen -het monopolie hebben van zulke invallen. Onder nadere goedkeuring werd -nu deze correspondentie voortgezet met een ijver, die op den duur wel -wat lastig dreigde te worden voor de geheimschrijfster. - -Weinig vermoedde Clotilde, toen ze zich meer en meer overgaf aan de -zalige gewaarwording van te beminnen en bemind te worden, weinig -vermoedde ze dat dit juichend ontwaken van een rein meisjeshart, dit -verlangend uitzien naar een schoone toekomst er veel toe bijbracht om -de verandering te bewerken, die van dag tot dag met haar gast plaats -vond. - -Uren lang kon Verschuere daar liggen droomen, de half geloken oogen -gericht op de bergen in het verschiet, blauwe wolkjes blazend in de nog -blauwer lucht. ’t Bleef hier ’s morgens zoo stil, zoo koel, zoo -rustig... er kwamen geen boodschappen van Zijn Excellentie, geen -kommiezen om stukken, geen ambtenaren om voorspraak; hij kon zich weer -eens overgeven aan zijn gedachten, weer een innerlijk leven leiden, -niet telkens gestoord door invloeden van buiten. Voor het eerst sedert -langen tijd had hij geen haast, werd hij niet voortgedreven door het -denkbeeld hoeveel er nog moest worden afgedaan. ’t Scheen hem nu weer -de moeite waard om te praten over kleinigheden; hij kon lachen om -grappen, die hij op Buitenzorg flauwiteiten zou genoemd hebben; hij las -voor het eerst sinds langen tijd iets wat geen betrekking had op -koloniën of regeeringszaken; hij kwam bij een aandoenlijke passage tot -de ontdekking dat hij ook nog zoo iets bezat als een hart; zijn geest -was niet vermoeid meer; uit zijn oog verdween die verstrooide blik, die -zoo menigmaal over Nita’s teêre schoonheid was heengegleden zonder ze -te zien. - -Onvermengd en ongestoord genoot hij het heerlijk vacantiegevoel dat -wij, arme werkmachines der negentiende eeuw, zoozeer behoeven. En -zelden werd een vacantie zoo goed gebruikt, om een man er aan te -herinneren dat er veel is wat het leven waard maakt om geleefd te -worden, als de beide vriendinnen haar gebruikten, elkander aanvullend, -gesteund door al de genoegens die een verrukkelijk klimaat, een -liefelijke omgeving, een door goeden smaak verfijnde weelde geven kan. - -Freule Van Waliënhove was verwonderd over Verschuere zooals ze hem nu -leerde kennen; zijn vrouw geenszins. Integendeel, sinds lang had ze -geleefd in een staat van pijnlijke verbazing; sinds lang had ze zich -afgevraagd of het niet een bange droom was die haar kwelde, als ze die -trotsche gestalte zich krommen, dat statige hoofd buigen zag; als ze de -lippen, die eenmaal spraken van hooger, beter streven, zich zagen -bezoedelen met vleierij, met onwaarheid, met kouden spot, en ’t was -haar of ze nu eindelijk ontwaakte uit dien bangen droom. Voor een -kalme, praktische, koel verstandige vrouw zou het onmogelijk geweest -zijn, weg te redeneeren wat een driejarig verblijf op Buitenzorg -leerde; de feiten, gelijk ze daar voor haar lagen, te veranderen, te -verontschuldigen tot ze niet meer schenen te bestaan; de waarheid te -omsluieren tot al haar naakte, scherpe hoeken verdwenen waren; maar aan -vrouwen, die beminnen als Agnita, is in grooter mate dan aan haar -minder gevoelige zusteren de gave geschonken van gelooven, de gave van -met het licht harer liefde te verhelderen wat donker, met de kracht -harer teederheid op te te heffen wat gezonken scheen. - -En misschien zijn die dwepende vrouwen in haar ongeschokt geloof -dichter bij de waarheid dan de koel beredeneerde; immers een innerlijke -stem zegt haar, dat onder de vele dikke lagen van het stof en gruis der -aarde een bodem ligt, rijk aan het zuiverste erts; zegt haar, dat het -haar reine handen zijn die de lagen van stof en gruis kunnen wegnemen, -om het kostbaar metaal aan het licht te brengen. - -Agnita’s geloof werd niet beschaamd. Langzamerhand, onder het ruischen -van den bergwind en het fluisteren van lieve stemmen, onder het wekken -van goede gedachten en dierbare herinneringen brak ook in het -zieleleven van Gustaaf Verschuere het oogenblik aan, dat aanbreekt in -het zieleleven van de meesten onzer, het oogenblik waarin we plotseling -stilstaan op den weg dien we betreden, en ons afvragen of dit wel de -goede weg is, of we ons wellicht bedrogen hebben, of het niet een -dwaalspoor was waarop we voortgingen met zoo haastigen tred. - -Nu, nu we twijfelen, gevoelen we plotseling vermoeienis, vermoeienis -ten doode toe, en pijn aan onze voetzolen, en honger en dorst, en hoe -de koude nijpt, of hoe de zon brandt... nu bedenken we op eens hoeveel -we reeds verloren op dien tocht, dat ons was meegegeven door zorgzame -handen en wel waard te worden meegedragen—al scheen het somtijds onzen -gang te belemmeren. - -Helaas! wat hebben er tal van bloemen gebloeid langs het pad door ons -afgelegd, bloemen van jeugd en liefde, die we ons niet den tijd gunden -te plukken; wat zijn we ze haastig voorbij gegaan, zonder lach of -groet, de kinderen die kransen vlochten in den tuin en er ons zoo -gaarne mee zouden getooid hebben; wat hebben we ze dom vermeden de -knapen en meisjes, die dansten in de weide en ons noodden om deel te -nemen aan hun spel; waarom hebben we niet neergezeten in de vroolijke -rustoorden, waarom niet gestoeid en gekoosd in de stille prieelen? - -Ach! wat zouden we gaarne terugkeeren! Helaas, de bloemen zijn -verflenst en de kinderen spelen niet meer en in de prieelen hebben -anderen plaats genomen. - -Maar was dan ten minste de prijs waarnaar we jaagden al die opoffering -waard? Zullen we aan den eindpaal een belooning vinden, die zooveel -gemis vergoedt? - -Met ontnuchterden blik beschouwt Verschuere het bestaan dat hij nu -sedert jaren leidt. Niet meer zichzelf, maar het werktuig van meesters -machtiger dan hij, gekluisterd aan de schrijftafel, slaaf van de pen, -meer nog slaaf van verordeningen en reglementen, steeds vreemder -wordend aan wat de wereld en de maatschappij en het menschelijk streven -belangwekkend maakt, om op te gaan in het werk dat hem hier, in de -natuur, zoo droog en ondankbaar schijnt: gouverneurs-generaal te helpen -in het ten uitvoer leggen van den wil der steeds wisselende -ministeries. - -Ze gaan aan zijn geest voorbij, de ambtenaren in den dienst der -koloniën, die hij beurtelings heeft zien optreden in de hoogste -betrekkingen. Meest waren ze oud en grijs voor ze den eindpaal -bereikten, vermoeid van den langen tocht, knorrig over de hinderpalen -hen in den weg gelegd, teleurgesteld dat de prijs, die hen uit de verte -tegenblonk als goud, slechts verguld koper bleek. - -Maar dat waren nog de gelukkigsten. Als ze niet oud waren en niet -vermoeid, als ze het doel van hun streven bereikten, nog gewapend met -hun geheele uitrusting van overtuiging en beginsel, van plannen en -idealen, dan waren ze de een na den ander gevallen, afgemat door sleur, -geknot door bureaucratie, verlamd door kleingeestige tegenwerking, -vermoord door gezag. - -Ze gingen aan hem voorbij, de oost-indische ambtenaren in ruste, zooals -hij ze bij honderden had ontmoet in Neêrlands residentie. Oud-leden in -den raad van Indië, oud-excellenties, oud-directeuren, oud-generaals, -die niets meer waren, van wie de Hollanders, die overal meer belang in -stellen dan in de koloniën en hunne bestuurders, niet eens weten dat ze -verdienste hebben jegens den staat, wien de straatjongens het als een -scheldwoord durfden naroepen, wanneer hun tint sprak van een verblijf -in Indië. - -Wat was ze, welbeschouwd, de hoogheid die in het niet verzinkt op den -morgen dat men Java’s strand verlaat? de roem die—tenzij ze op het -slagveld werd behaald—taant waar de indische zon ophoudt ze te -beschijnen? Wordt de naam van wie nog zoo kleinen dienst bewees aan de -wetenschap niet honderd malen verder gebracht door de faam? Ondervindt -eenig Nederlander zoo weinig dank van zijn volk als de Nederlander die -voor het belang van dat volk werkte onder de tropen? Meent men niet dat -hij ruim beloond werd met zijn traktement, dat zoo groot schijnt aan -wie het leven in Indië niet kent, met het pensioen dat zoo klein is -voor wie er van moet bestaan in Holland? - -Midden onder zijn gepeins kwam een zachte hand de zijne zoeken. -»Manlief,« vroeg Agnita, »heb je me laatst niet gezegd dat je pas over -acht jaar kunt teruggaan?« - -»Over acht jaar min zeven maanden. Waarom vraag je dat?« - -»Dat is nog lang, vin je niet?... acht jaar!« - -»Min zeven maanden.« - -»Wat weet je dat precies! Verlang je soms ook?« - -»Och, welk mensch heeft niet wel eens een oogenblik dat hij verandering -wenscht? Maar we mogen niet ondankbaar zijn; Indië is een goed land. -Kijk eens voor je uit, kind, waar vin je dat?« en hij wijst op den -Gedeh, die voor hen ligt, met de sawahs over zijn terrassen gespreid -als licht fluweelen kleeden op mollige divans. - -»Ja, prachtig,« stemt ze toe. »Maar... Holland was toch ook wel lief! -Vooral Gelderland. Je vondt het heel mooi, dat heb je zelf gezegd.« - -»O, zeker. Maar we zouden er ons op den duur toch vervelen.« - -»Wij ons vervelen! Och kom, zich vervelen doen alleen menschen die niet -genoeg ontwikkeld zijn om zich bezig te houden. We houden beiden van -studie, van kunst, van muziek, van reizen; dan verveelt men zich hier -misschien, in Europa nooit; integendeel men waardeert meer en meer het -groote voorrecht van door zijn fortuin in staat te zijn zich aan zijn -liefhebberijen te wijden.« - -»Ik zou me trouwens altijd als advokaat kunnen vestigen.« - -»Ja juist. Op een of ander lief plekje, niet al te ver van Bloemduin. -Wat zouden ze dat thuis prettig vinden!« - -»En de tantes! Wat zouden die gelukkig zijn!« - -»En ik,« fluistert Agnita nauw hoorbaar. - -Dan sluit ze de oogen voor den Gedeh in zijn heerlijkheid en droomt van -Bloemduins dennewouden. - - - - - - - -XXX - -JAMES ALS JOBSBODE. - - -Het is vijf uur in den namiddag en droog; iets wat niet elken dag -gebeurt op Tjipanas; men heeft er dan ook dadelijk gebruik van gemaakt -om niet, als naar gewoonte binnen, maar in de voorgalerij thee te -drinken, en druk pratend letten de theedrinkers ter nauwernood op de -enkele voorbijgangers, tot een karretje in volle vaart den heuvel komt -afvliegen, om stil te houden voor het landhuis. - -»James!« roept mevrouw Verschuere, en dan, terwijl alle kleur wijkt uit -haar gelaat: »De boodschap van den gouverneur!« - -De boodschap van den gouverneur... ze hebben er haar om uitgelachen, -Gustaaf en Clotilde; haar gezegd hoe ze een kind geleek, dat op visite -is en telkens angstig uitkijkt of de meid misschien reeds komt om haar -te halen, maar toch, nu gevoelen ze beiden dat haar vrees op het punt -staat bewaarheid te worden. - -»Alles wel?« vraagt Clotilde, terwijl ze den onverwachten gast een kop -thee begint in te schenken. - -»Neen, alles even akelig!« roept James, in zijn oprechtheid soms -vleiender dan menig hoveling; »alles even akelig sinds u weg zijt. -Zijne Excellentie is stil en gedrukt, mevrouw... minder goed gehumeurd, -de jongens doen het onmogelijkste kattekwaad, wij adjudanten loopen -rond als âmes en peine, de diners zijn verschrikkelijk; niet om door te -komen met dat onheilspellend zwijgen... Ik dankte den hemel toen ik de -opdracht kreeg hierheen te gaan... O ja, dat heb ik nog niet gezegd: -onder nadere goedkeuring der dames ben ik belast met de aangename taak -haar tot cavalier te verstrekken.« - -»Dus moet Verschuere weg?« - -»Helaas ja, Nita. Men heeft je man hoog noodig op Buitenzorg. Er is -werk aan den winkel. Sinds een paar dagen hadden we al gemerkt dat er -iets broeide—je weet, de nieuwsgierigheid is een deugd, die we druk -beoefenen in het adjudantengebouw.—Nu van morgen hebben we het groote -nieuws eindelijk gehoord.« - -»En?« klinkt het van drie kanten. - -»Daar je het in alle couranten lezen kunt, acht ik niet noodig er een -geheim van te maken: de begrooting is afgestemd.« - -»De begrooting afgestemd!« herhaalt Verschuere. En dan met een -plotseling geheel veranderd gelaat: »Dat is een slechte tijding.« - -»Nu valt het ministerie ook, niet waar?« vraagt Clotilde, die niet zeer -bedreven is in politiek. - -»Natuurlijk.« - -»Dat zal papa spijten. En u ook, mijnheer Verschuere. Het was uw oom en -zijn allerprettigste manier van zaken te behandelen, die papa verzoende -met veel wat hinderlijk had kunnen worden zonder hem.« - -»Het ergste is dat de partij, die nu op het kussen komt, geheel andere -denkbeelden aanhangt dan die uw vader met zooveel ijver dient... Dit is -een hoogst gewichtige gebeurtenis, freule, die op het politiek leven -van Zijn Excellentie grooten invloed zal uitoefenen.« - -»Nu begrijp ik, waarom je met zoo’n biddersgezicht uit je karretje -stapte, Van Suylichem,« zegt het meisje met een poging tot -opgeruimdheid. - -»Je komt ons niet alleen mijnheer Verschuere weghalen... want u -vertrekt zeker spoedig?« - -»Ja, freule, ik ben besloten morgen vroeg terug te gaan.« - -Hij legt zijn hand op die van Nita, als om haar te troosten en laat die -hand daar. Dan keert hij zich tot den adjudant. - -»Heb je nog meer zulke vroolijke berichten meegebracht?« - -»Ja, Hooglaan heeft ontslag gevraagd.« - -»Hooglaan! Ontslag? Onmogelijk!« roepen de dames. - -»’t Is toch zoo. Hij heeft een wenk gekregen; men zegt zelfs een zeer -duidelijken wenk. Je moet weten, er wordt heel vreemd over gesproken; -onder anderen beweert men dat hij anonieme brieven zou hebben -geschreven.« - -»Wat een dwaasheid!« lacht Clotilde, »wie doet dat nu!« - -»Wat er van zij, een daarvan moet—door iemand die hem wou -ontmoeten—Zijn Excellentie in handen zijn gespeeld in plaats van de -persoon voor wie hij bestemd was.« - -»En wie was die persoon?« vraagt Clotilde weer. »Zeker een jonge dame. -Toe, vertel dan toch! Hoort u dat, mijnheer Verschuere, Hooglaan geen -adjudant meer!« - -»O zoo?« vraagt de algemeene secretaris, zich eindelijk losrukkend uit -zijn gepeins, want hij is al dien tijd ver weg geweest in ministerraad -en Tweede Kamer. - -»Het ergste is, dat hij naar zoo’n vreeselijken buitenpost wordt -gestuurd,« roept James: »och hoe heet het ook weer? Enfin, iets -afschuwelijks: anderhalve Europeaan, de dames schitterend door -afwezigheid, een bevolking, die wat Hooglaan gewoon is het indisch -nachtkostuum te noemen, veel te gekleed vindt...« - -»De slechtste plaats is nog te goed voor dien spion,« mompelt -Verschuere. - -»U zult wel zeggen dat ik op een hollandsche courant gelijk, zooveel -akeligheden heb ik te vertellen, maar... ik mag het toch niet -verzwijgen. De Te Leurses zijn te goede kennissen...« - -»Betreft het Amalia? Is ze... Heeft ze?« - -»Den lang gevreesden coup de canif door haar huwelijkscontract gegeven, -bedoel je? Neen, dat niet. Ofschoon ik betwijfel of dit erger zijn zou, -dan wat er nu gebeurd is. ’t Schijnt dat ze te veel geld hebben -verteerd: haar mooie toiletten en fijne dineetjes, zijn onzinnig hoog -wedden bij de races, hebben de aandacht getrokken... Niet waar, men -vermoedt bij een officier van administratie allicht zoo iets? Om kort -te gaan, ’t is gebleken dat hij ’s lands gelden heeft gebruikt.« - -»Groote God! Is ’t mogelijk?« roept Verschuere. - -»Arme, arme vrouw«, zucht Agnita. - -»Maar er is toch niets bewezen? ’t Is nog maar een vermoeden niet -waar?« vraagt Clotilde, vreeselijk ontsteld. - -»Ik vrees van niet, freule! Hij zit in preventieve hechtenis.« - -»En zij? O, wat moet er van haar worden? Was ik maar daar.« - -»Wees gerust, Nita. Mevrouw Paerel is dadelijk naar haar toegereden en -heeft haar meegenomen naar huis.« - -»Gelukkig! Niet waar, kind, anders had ik je niet uit je hoofd kunnen -praten, dat je op stel en sprong naar Buitenzorg moest? Maar weet je -wel, James, dat dit een mooie trek is in mevrouw Paerel? Ze heeft een -hekel aan Amalia; ze heeft het alleen gedaan om haar van erger terug te -houden, daar ben ik zeker van.« - -»En hoe... hoe nam mama het op?« vraagt Clotilde straks. - -»O, doodkalm. Mevrouw Van Waliënhove zeide dat ze het lang had zien -aankomen,« antwoordt de adjudant. - -»Zei ze dat?« roept Clotilde, en haar donkere oogen schieten vuur. -»Maar mijn God! ze moet het toch weten, dat het alles haar schuld is, -dat zij hen zoo ver heeft gebracht!... Zei ze dat? O, Nita, herinner je -je nog die eerste soirée? Wat was het toen een lief paartje; hij zoo -innig goed voor zijn mooie vrouw, zij zoo eenvoudig en bescheiden. Ze -wou geen comedie meer spelen: ze wou geen roem meer, alleen de -goedkeuring van haar man! Herinner je je, wat ze gezegd had toen -mijnheer d’Hannecour haar kwam vragen om op te treden: »Weten ze het -hier ook al? Mijn God, moet ik dan mijn geheele leven dat -»Nederlandsche Tooneel« achter me aansleepen als een veroordeelde zijn -kogel?« Maar mama had iemand noodig die reciteeren kon... ze heeft haar -gedwongen, ze heeft gedreigd hen te laten overplaatsen naar Atjeh... en -die twee jonge levens zijn verwoest! Nita,«—de groote brandende tranen, -zoo lang weerhouden, stroomen nu over het bleek gelaat—»je wilt haar -zeker schrijven, morgen... ik verzend dadelijk een brief aan papa; wij -moeten helpen, het is onze schuld!« - -Als een uur later de lampen ontstoken zijn, Van Suylichem bij eene -illustratie is ingedut, Clotilde met koortsachtigen haast voortschrijft -aan haar brief, komen de heer en mevrouw Verschuere te voorschijn uit -het logeergebouw en wandelen den grooten weg op. - -Het is niet wat men in Indië een mooien avond noemt. De maan is in haar -eerste kwartier, de omtrekken der bergen zijn nevelachtig, de wolken -grauw en donker, maar er stijgen vriendelijke geruchten op uit de -dessa: er is een geheimzinnig ritselen als van teedere ontmoetingen in -het geboomte... het is een avond voor man en vrouw om hand aan hand te -gaan, een avond om hoog boven het klokje dat tot scheiden roept een -ander klokje te hooren van ver over den oceaan, het klokje dat van de -dorpskerk luidde, toen de handen, die nu elkaar zoeken, werden ineen -gelegd. - -»Ben je hier dan zoo gelukkig geweest, liefste?« vraagt hij. - -»Ja, onbeschrijfelijk gelukkig! O, ik wenschte dat het nog een klein -poosje had kunnen duren en dat ik dan... had mogen sterven.« - -»Sterven? Dwaasheid. Ik wou je juist het tegenovergestelde voorslaan. -Ik wou leven, een nieuw leven beginnen, een leven met en voor elkaar!« - -»Dat kan immers niet met deze betrekking.« - -»Het moet kunnen. Ik zal me terugtrekken uit al die regeeringszaken. ’t -Helpt nu toch niet meer: ’t is zelfs de vraag of Van Waliënhove zal -kunnen staande blijven... Ik beloof je, van nu af wil ik meer voor je -wezen, Nita; we zullen er den tijd afnemen om gelukkig te zijn!« - -»En... verliefd!« - -»En verliefd. Maar dan moet je me één ding beloven. Je moet rustig hier -blijven, tot je weer sterk bent en gezond. Voor mij komen drukke dagen. -Maar wanneer die voorbij zijn, dan, ik beloof het je, dan zal ik alles -voor je wezen.« - -Als ze lang daarna te zamen den salon betreden, ontwaakt Van Suylichem -uit zijn dutje met een kreet van verrukking. - -»Wel, Nita, wat zie je er goed uit! Wat ben je bijgekomen! Ik dacht het -van middag zoo niet: maar ’t is bepaald kolossaal. Goddank, nu kan ik -weer naar Bloemduin schrijven; ’t is me in geen half jaar gebeurd.« - -»Foei. James!« - -»Ja. Wat moest ik doen? Er om jokken wou ik niet, de waarheid zeggen -kon ik niet.« - -»Enfin, ’t is nu voorbij. Ik ben nu volmaakt wel.« - - - - - - - -XXXI - -GEVAREN VAN EEN INDISCH BOSCH. - - -De linten harer muts zedig om de driedubbele kin gestrikt, de dikke -witte handen in den reusachtigen schoot gevouwen, verklaarde juffrouw -Kwake, dat nu mijnheer Verschuere weg en die levenmaker in zijn plaats -gekomen was, ze vreesde heel wat te stellen te krijgen met het »jonge -goedje«. Maar Marie, de mooie kamenier en Jansen, de aardige -opzichter—die bijzondere redenen hadden om een niet al te groote -waakzaamheid bij juffrouw Kwake te wenschen—noodigden haar om een -glaasje sherry te drinken, wèl wetend dat ze alleen de wereldsche zaken -zoo ernstig opnam, als ze zich nog niet bemoedigd had. Daar ze zich -meest vier- of vijfmaal daags bemoedigde, had niemand reden om in haar -de duenna te zien; er werd gecroquet, gebiljard, ja, zelfs een enkele -maal, met de nu geheel herstelde kleintjes van mevrouw Huntvelt, -blindemannetje gespeeld op het gazon. - -Wel vroeg Clotilde, nog min of meer Heine-achtig gestemd, zich soms af, -of ze niet aan vlagen van zwaarmoedigheid moest lijden, en hinderde -haar de gedachte dat Van Beevelant nu blootstond aan al de vinnigheid -der stiefmoederlijke aanvallen; maar daar meldde de courant dat »Zijne -Excellentie besloten had om, ter bevordering van land- en volkenkennis -bij zijne zonen, hen onder leiding van hun gouverneur een reis te laten -maken over Java!« - -Toen het bericht bevestigd was door een langen brief aan het adres van -mevrouw Verschuere, zette Clotilde zich dadelijk tot schrijven, om papa -te bedanken voor wat ze zijn »subliem idée« noemde. En ’t was uit den -grond van haar hart dat ze er bijvoegde: - -»Ik weet, vadertje, dat het eigenlijk niet behoort voor een geëngageerd -paar, dat ze zich zoo goed weten te schikken in de scheiding, maar -Frans’ brieven aan Agnita zijn opgewekt, zelfs vroolijk, en wat mij -betreft, ik ben tevreden, om niet te zeggen gelukkig. Vreemd, niet -waar? Of zou het misschien komen doordat wij niet zooveel behoeven te -vragen van het heden als anderen wie de toekomst niet het hoogste en -beste belooft?« - -Ook mevrouw Verschuere had weinig te wenschen overig na dien laatsten -avond met zijn schoone beloften; alleen zou ze op haar brieven gaarne -een ander antwoord ontvangen hebben dan korte epistels in -telegramstijl. Maar ze wist dat er dezer dagen over groote belangen en -moeielijke kwesties werd gehandeld in het kabinet van den landvoogd, en -troostte zich met het denkbeeld dat een crisis nooit lang duren kan en -het na de crisis alles anders worden zou. - -Bijna dagelijks werden uitstapjes ondernomen, grooter naarmate reeds -bezocht was wat in de buurt lag, prettiger naarmate men zich beter -leerde wapenen tegen de regenbuien, die, ofschoon te verwachten in -dezen tijd van het jaar, altijd onaangename verrassingen bleven; -gemakkelijker naarmate men zich gewende aan de wegen, die reeds den -invloed begonnen te vertoonen van den westmousson. - -Sinds lang was er sprake van een tochtje naar de watervallen van Tji -Burm, maar telkens kwam er iets tusschenbeide. Toen eindelijk een dag -bepaald en de morgen van dien dag aangebroken was, wenschte men elkaar -geluk het zoolang te hebben uitgesteld; men trof een bedekte lucht. Een -bedekte lucht! het eenig denkbaar geval dat bij het oostersch klimaat -een buitenpartij genot kan zijn; de tropische natuur zonder brandenden -zonnegloed, ’t is of men een geestige vrouw aantreft in zachte -stemming; nu men de pijlen van haar vernuft niet heeft te vreezen, kan -men eerst de gaven van haar hart, de schoonheid van haar gelaat -waardeeren. - -Men had afgesproken klokslag zeven te vertrekken, en daar er drie dames -meegingen—waarvan eene kleintjes achterliet—was het dus over half acht -alvorens men op weg kon gaan. - -Het gezelschap bestaat uit mevrouw Huntvelt, wier kinderen, dank zij -het heerlijk klimaat, geheel hersteld zijn en die, nu eindelijk van -zorg bevrijdt, haar jong hart en jong gezichtje terugvindt bij al de -genoegens die de dames van Tjipanas haar aandoen; de heer Paerel, die, -op weg naar zijn proeftuin, zich gaarne aansloot bij het vroolijk -clubje; een overste van de marine, oud vriend der Van Waliënhove’s, die -op Sindanglaya logeert tot herstel zijner in het vroolijk Batavia -geschokte gezondheid, en Van Suylichem met zijne beide dames. - -Het is nog vrij koud en dus besluit men te beginnen met een wandeling, -om dubbel te kunnen genieten van dat overschoon panorama, een tropisch -landschap, langzaam rijzend uit den morgendamp. Maar mevrouw Huntvelt -is een Amsterdamsche en vindt dus een bergpad vermoeiend, de overste, -die liever niet bekent dat hij geen twintig, ja zelfs geen veertig meer -is, houdt zich of hij zijn voet gestooten heeft en beiden beklimmen de -paardjes. Weldra volgt Clotilde met haar cavalier hun voorbeeld: zij -wenschen binnen den kortst mogelijken tijd boven te zijn, om daar van -het vergezicht te genieten vóór de stijgende zon dit verhindert. - -Mevrouw Verschuere is uit den aard der zaak de laatste bij een -gelegenheid als deze: paardrijden werd haar verboden, van een voertuig -kan geen sprake zijn bij de smalle bergpaadjes; dus moet ze -gedeeltelijk wandelen, gedeeltelijk per draagstoel het doel van den -tocht trachten te bereiken. Bevreesd tot last te zijn, stelt ze dikwerf -voor thuis te blijven, maar ze moet altijd eindigen met aan den -algemeenen drang toe te geven en meegaan, wat ze met een dankbaar -lachje gaarne doet: ’t is zoo’n heerlijke gedachte dat ieder wat wil -opofferen om haar genoegen te geven. - -James rijdt stapvoets voort naast haar tandoe, zonder die ook maar één -oogenblik te verlaten, men vindt dat door de gewoonte natuurlijk; -alleen de overste, vreemdeling in de Buitenzorgsche wereld, verwondert -zich reeds sedert verscheidene dagen over de verhouding »van die twee -luidjes« en hij zet nu zijn paard in draf om Paerel in te halen, met -het doel daaromtrent eens iets naders te hooren. - -De directeur glimlacht medelijdend, bijna spottend. - -»Hoe komt u op het denkbeeld, overste?« - -»Ik mocht eer vragen hoe u niet op het denkbeeld komt.« - -»’t Is neef en nicht, eigen zusters kinderen, te zamen grootgebracht!« - -»Wat bewijst dat?« - -»Maar ik zeg u, dat er geen kwestie is van zoo iets! ’t Idee! mevrouw -Verschuere, die zoo geheel opgaat in haar Gustaaf?« - -»Zoo?« vraagt de zeeman. »Dat doet me pleizier.« Straks, na een lange -pauze, waarin zijn gedachten terug gingen naar een veelbewogen tijd in -zijn eigen leven, vraagt hij: »En het jonge mensch?« - -De heer Paerel ziet juist een plantje aan den weg, dat hem bijzonder -veel belang inboezemt, hij vergeet te antwoorden en de overste rijdt -verder. - -»Wonderlijk toch!« peinst hij. »Als iemand twee kinderen met vuur zag -spelen en hij waarschuwde het meisje, maar liet den jongen zijn gang -gaan, zou men dat onverantwoordelijk vinden; in een geval als dit denkt -ieder aan de vrouw, niemand aan den man. Alsof die geen kwaad kon!« - -Er gaat in de stilte van den morgen een vroolijk rumoer op uit de -kleine cavalcade: de paardjes schijnen niets liever te wenschen dan -deel te nemen aan dit pleiziertochtje en hinneken nu eens in koor, dan -weer in solo; de koelies, gewoon aan draagstoelen, belast met dames die -van taille niet zoo jeugdig zijn als van hart, wenschen elkaar geluk -met het lichte vrachtje; de Soendaneesjes, die achteraan komen en de -manden vol etenswaren dragen, doen dit zoo welgemoed alsof ze meenden -dat de inhoud voor hen bestemd was. - -Zoo een van hen die illusie koesterde, zou ze hem spoedig benomen -worden; men was nog geen uur op weg of er werd halt gehouden, om wat de -gelukkigen der aarde »een vreeselijken honger« noemen, te stillen. Het -was niet overbodig dat men zich een weinig versterkte, want ofschoon -het koel en frisch bleef, werd de inspanning met ieder oogenblik -grooter, de weg steil en moeilijk, glad van de gevallen regens, op -sommige punten door kuilen en onverwachte hinderpalen zelfs een weinig -gevaarlijk. - -Clotilde, die haar eigen vos bereed, had moeite het vurig dier over de -smalle bamboebrugjes heen te krijgen; mevrouw Huntvelt, even -Amsterdamsch nu het op rijden als toen het op loopen aankwam, gilde -letterlijk van angst zoo dikwerf haar paardje uitgleed, wat nog al eens -gebeurde; de heeren hadden handen vol werks; de koelies, die de tandoe -droegen, verwisselden elk oogenblik van schouder, zetten haar telkens -neer, bliezen en hijgden als postpaarden. - -»Ik wed dat je medelijden met hen hebt?« vraagt James lachend, als Nita -zegt dat ze liever wil uitstappen. - -»Neen, maar het zien van hun inspanning hindert me. Ik zou me laten -dragen als ik niet loopen kon, nu is het niet noodig. Vin je goed dat -ze met je paard en de tandoe vooruitgegaan? Dan kunnen wij langzaam -volgen.« - -Zij waren nu in het woud. Een leger van reuzen, maar ook een slagveld -vol gevallenen, een tuin met purperen bloesems en sneeuwwitte -orchydeeën, met ragfijne varens en wonderschoone boschvruchten, een -bodem bedekt met vergankelijkheid, gifplanten en reptielen, en om en -door dat alles een net van lianen, rottans en slingerplanten, het -kleine verstikkend, zich vastklampend aan het groote, de levende en de -dooden omvattend in één groote omhelzing. - -Er is iets geheimzinnigs in dat werken eener grootsche natuur, iets -meêdoogenloos in dat vergaan en vernietigen... de jongelieden hooren -hunne voetstappen, het ruischen der dorre bladeren, als de zoom van -Agnita’s kleed ze beroert; zoo eenzaam is het rondom hen, dat als nu of -dan de slag van een vogel weerklinkt boven hunne hoofden, ze -opschrikken van dit geluid; zoo eenzaam, dat Nita het gelach en -gepraat, haar straks een ergernis, terugwenscht, liever dan deze -verlatenheid, deze stilte. - -»Zoo ernstig?« vraagt James en ziet haar in ’t gelaat. - -»Wie zou hier niet ernstig gestemd worden?« antwoordt ze en tuurt met -droomerigen blik naar de blauwe lucht, die het bladerdak hier en daar -laat doorschemeren. »Hoor je dat, heel in de verte, dat donderend -beuken van de watervallen op de rotsen? Is het niet als een stem uit -andere oorden?« - -Ze staan een oogenblik stil om te luisteren. Daar weerklinkt, dicht bij -hen, de klagende roep van de woudduif, straks beantwoord door het -teeder gekir van zijn gaaike. - -Met den wrevel, die hem soms aangrijpt in het bijzijn van Agnita, roept -James: »Hoor je dat? Ik dacht dat het hier te hoog was voor de liefde!« - -»Te hoog voor de liefde?« vraagt ze verwonderd over zijn gezegde, maar -meer nog over den korten, schellen lach, waarvan het vergezeld ging. -»Te hoog voor de liefde? Neen, juist een plekje er voor: zoo ver van de -aarde, zoo dicht bij den hemel!« - -De jonge man antwoordt niet. De muziek harer stem boeit hem, maar -ternauwernood begrijpt hij wat ze zegt, zoo wild jaagt en bruist het in -hem. Ver van de aarde! dicht bij den hemel! God... hij was nooit -dichter bij de aarde! - -Straks, als ze een kleinen heuvel hebben bestegen en ze een oogenblik -leunen blijft op zijn arm, om adem te scheppen, ziet ze hem toevallig -in het ontroerd gelaat. - -»Wat scheelt er aan?« vraagt ze bezorgd. »Er is toch niets dat je -hindert? Kom, kijk eens om je heen. Ik zou anders haast gaan gelooven, -dat het niet aan je besteed is.« - -Ze heeft gelijk; het is niet aan hem besteed; hij ziet niets van de -heerlijkheid rondom zich, hij ziet in geheel deze groote ruimte slechts -één kleine stip, hij voelt slechts den arm die in den zijnen ligt, den -warmen adem, die heenstrijkt over zijn gelaat, het fijne handje dat -zijn schouder zoekt, zoo vaak ze steun behoeft—en niets, niets anders! - -»Laat me vooruit gaan,« vraagt hij straks. »Laat me de anderen roepen.« - -»Ik vrees dat ze te ver weg zijn om ons te hooren.« - -»De koelies dan, om je te dragen.« - -»Nu reeds?... ’t Is waar, het vermoeit je misschien me zoo voortdurend -vast te houden.« - -»Me vermoeien?« roept hij. Maar dan schor en vreemd: »Ja.« - -Dat de vrouw, die een groote liefde koestert, zoo ongevoelig wezen kan -voor wat ze in anderen wekt! Dat het geluk van zich door haar -echtgenoot bemind te weten zelfs een ziel, zoo sympathiek als de hare, -vreemd kan maken aan den strijd van een vriend; dat ze zoo ziende -blind, zoo hoorende doof kan zijn! Beleedigd door dat korte »ja«, roept -ze nu zelve: - -»Djan! Djan! Djan!« ’t Is de naam van den jongen, aan wien James zijn -paard vertrouwde. - -Maar er komt geen antwoord. - -Is het de eenzaamheid, die haar nu op eens begint te beangstigen? Of -misschien de brandende gloed der hand, die haar wordt toegestoken bij -het overgaan van wankelende bruggetjes, het vermijden van poelen of -plassen? Of misschien dat die hand de hare nog vasthoudt wanneer ze -geen steun meer behoeft? - -Wat er van zij, haar stem trilt en haar gelaat kleurt zich met hooger -blos, terwijl ze zenuwachtig uitroept: »Ik vind het niets aardig van de -anderen, ons zoo aan ons lot over te laten.« En straks, als hij niet -antwoordt, maar haar blijft aanzien met dien vreemden blik: »Ik wou dat -we bij hen waren.« - -»O, we zullen ze dadelijk inhalen. Daar ben ik zeker van.« - -Hij brengt beide handen aan den mond en roept uit alle macht, schreeuwt -als een bezetene. Want gevoelt zij slechts een onbestemde vrees, hij -weet wat het gevaar is dat hen dreigt, hij kent het aan den woesten -drang, waarmee het bloed hem naar hoofd en hart vliegt. - -»We moeten geduld hebben, Nita... Waarom loop je zoo hard?... leun meer -op me... Nita... je bent toch niet bang?« - -»Neen, dat niet; maar..« - -»Maar je wordt moe. Hou me steviger vast, ’t is hier zoo glad en een -beetje gevaarlijk met het ravijn.« - -»Roep nog eens; wil je?« - -Hij gehoorzaamt, maar het blijft stil. - -Straks moet hij de gestalte, die beeft van overspanning en met elk -oogenblik zwaarder leunt op zijn schouder, omvatten, om haar voor -vallen te behoeden. - -»Vin je het niet akelig, James?« vraagt ze in haar angst, »vin je het -niet akelig zoo met ons beiden in dit groote bosch?« - -»Akelig?« hijgt hij. »O neen! zalig...« - -Nu begrijpt ze. Op eens. Alsof een gordijn werd weggeschoven van voor -haar oogen. - -»God! Nita! laat me niet lost het ravijn... God! mijn lieveling!« - -Hij heeft haar gegrepen, in zijn armen gehouden, aan zijn borst -geklemd... - -»O, James!« - -Er is in dien uitroep een droefheid, een teleurstelling zóó groot, dat -hij op eens tot het volle besef komt van zijn onvoorzichtigheid; hij -laat haar los, en wanneer ze nu doodsbleek, bevend over al haar leden, -leunt tegen een boomstam, verwijdert hij zich langzaam met gebogen -hoofd en het gevoel van een misdadiger. - -Als hij een oogenblik later hoort hoe ze een zwakke poging doet om te -roepen, schreeuwt hij met bijna bovenmenschelijke kracht. - -Nu, nu het te laat is, komt er antwoord. Van meer dan één kant klinken -stemmen. Uit de verte komt het geluid tot hen van een paard, dat in -draf nadert. - -James is teruggekeerd op zijn schreden. »Nita, één woord! Ik bid je -Nita, vóór de anderen komen...« - -Ze ziet hem aan met droeven blik. »Je hadt gelijk, James,« zegt ze -langzaam, fluisterend bijna, »je hadt gelijk; het is hier te hoog voor -de liefde... zooals jij ze begrijpt ten minste.« - -Dan wendt ze het hoofd naar den heer Paerel, die komt aanrijden zoo -vlug de weg zulks toelaat. - -»Eindelijk!« roept de directeur. »Waar blijft u toch? we werden -ongerust, de anderen wachten bij de grot...« - -»Onze koelies zijn weg, geloof ik,« brengt Agnita aarzelend uit. - -»Wel neen, die zitten hier achter den heuvel hun strootje te rooken.« - -»Iedereen heeft ons in den steek gelaten. Van Suylichem’s jongen...« - -»Hij komt daar aan met uw paard, mijnheer Van Suylichem. Ik heb hem -gezegd mee terug te keeren. Maar... wat is u ontdaan? En u ook, -mevrouw! Er is toch geen ongeluk gebeurd!« - -»Ja, een groot ongeluk!« roept James, springt in den zadel en rijdt weg -in woesten galop, aan Agnita overlatend zijn wonderlijk gedrag te -verklaren. - -»We waren bijna in het ravijn gevallen,« begint ze. »James is erg -geschrikt en... heelemaal in de war. En ik... ben zoo moe.« - -»Wat spijt het me dat we niet bij elkaar zijn gebleven! Maar wie kon -ook denken... o, daar zijn ze met den draagstoel!« - -Er is veel noodig om den heer Paerel op een denkbeeld te brengen, -wanneer dat denkbeeld geen betrekking heeft op zijn vak; hij laat -gaarne alle ontdekking, vermoedens en invallen aan zijn Annet over, -maar—deze ontmoeting in het bosch verdrijft zoo ten eenemale alle -botanische gedachten uit zijn geleerd brein, dat hij een oogenblik ook -in andere zaken helder ziet; hij herinnert zich de vermoedens van den -overste, brengt die vermoedens in verband met de ontsteltenis der jonge -lieden en besluit de tandoe van mevrouw Verschuere niet meer te -verlaten. - -Als in een droom voegt Agnita zich bij het gezelschap, dat neiging -heeft getoond om knorrig te worden over het onverwacht oponthoud, maar -deelnemend wordt zoodra ze tot hen komt met haar afgemat gezichtje en -gescheurde laarsjes; als in een droom volgt ze hen naar de grot en is -zoo diep in gedachten verzonken, dat ze vreeselijk schrikt wanneer het -traditioneel pistoolschot wordt gelost om de duizenden vleermuizen, die -aan de wanden hangen, te doen opvliegen. Daarop zit ze met de anderen -terneer bij de watervallen, die als schitterende sluiers afhangen van -de zwarte rotsen, stemt beurtelings Clotilde toe dat het verrukkelijk -mooi, mevrouw Huntvelt dat het zooveel angst en vermoeienis niet waard -en den overste dat het een griezelig plekje is, veel te kil en te -vochtig om er iets anders te willen doen dan dadelijk weer opbreken. - -Vrouwen als Annet Paerel oefenen haar invloed uit, ook al zijn ze van -haar mannen gescheiden door al de berggevaarten der Preanger. Als men -op Tji-Bodas rondom de rijsttafel is gezeten en de gastheer van de dame -aan zijn linkerhand slechts verstrooide antwoorden ontvangt; als hij -opmerkt dat Van Suylichem drukker praat en meer champagne gebruikt dan -dienstig zijn kan, is het hem of een welbekend gezicht zich tot hem -keert met vriendelijke bezorgdheid, of de welbekende stem met de -hartelijke drukte haar eigen, uitroept: »Daar moeten we iets aan doen, -Paerel!« - -Dadelijk na het middagmaal wordt een kop koffie gebruikt, haastig, -staande, met angstige blikken naar de lucht, die nu wel wat al te -bedekt is. - -»We moeten voortmaken, freule,« zegt de overste, terwijl hij haar helpt -opstijgen: »Ik vrees dat we een nat pak krijgen.« - -»Zou het,« vraagt nu de directeur, met het oog op een mogelijke -regenbui, »niet best zijn dat elk der heeren een dame voor zijn -rekening nam en die zoo gauw mogelijk thuis bracht, zonder zich om het -overige gezelschap te bekommeren?« - -»Maar u vergeet dat we een cavalier minder hebben dan van morgen,« -roept Agnita in waren doodsangst. - -»Dacht u werkelijk dat ik eene der dames zonder geleide zou laten -teruggaan? Wel, mijn vrouw vergaf het me nooit! Neen, de proeftuin -loopt niet weg en wat ik hier te doen heb kan even goed morgen gebeuren -als vandaag. ’t Was trouwens dadelijk mijn plan.« - -Men meende zich te herinneren dat de heer Paerel dezen morgen andere -plannen had, maar men vond het allerliefst. - -»Freule, mag ik de eer hebben? Iedere minuut is er een!« roept de -overste en rijdt met zijn dame het terras af. - -»Mijnheer Van Suylichem, zoudt u zich met de zorg voor mevrouw Huntvelt -willen belasten? Dan mag ik wel bij u blijven, niet waar?« - -Agnita weet niet of hij iets vermoedt, iets begrepen heeft; daarom is -het zeer onvoorzichtig wat ze doet, maar ze kan het niet laten, ze -steekt hem haar ijskoud handje toe en zegt: »Dat is lief van u, -mijnheer Paerel.« - - - - - - - -XXXII - -TERUG OP BUITENZORG. - - -Mevrouw Verschuere is sints een paar uur thuis en alleen; zóó alleen -als slechts een vrouw zonder kinderen zijn kan in haar eigen woning. - -Ze loopt rond met het eigenaardige gevoel, dat na een afwezigheid ons -de bekende voorwerpen doet begroeten als oude vrienden; ze gaat eens -naar haar bloemen en plukt een paar dorre blaadjes af; ze bekijkt de -jonge hondjes, kort vóór haar vertrek geboren; ze geeft de vogels een -stukje suiker en tracht zich wijs te maken dat ze haar gemist hebben; -ze overtuigt zich dat haar poesjes de vrouw nog kennen... dan schikt ze -de ornamenten in het boudoir wat terecht, dan begint ze thee te zetten, -dan kijkt ze op de pendule en vraagt zich af, of die wel gelijk is met -de klok in de achtergalerij; haar docht het moest later wezen. - -Neen, alle klokken zijn precies gelijk, ’t is drie en een halve minuut -over vijven. - -Dan zinkt ze met een zucht in den schommelstoel en begint te wippen. -Maar om lang te wippen zonder zenuwachtig te worden moet men een -indische zijn; dus springt ze op en zegt tot zich zelve dat het -Verschuere’s schuld niet is, iets wat ze reeds honderdmalen tot zich -zelve gezegd heeft sedert ze dezen morgen zijn telegram ontving op -Tjiandjoer. - -Immers, wat kan hij er aan doen, als Zijne Excellentie hem op zoo’n -ongelegen oogenblik die opdracht geeft? ’t Is natuurlijk een zaak van -gewicht, een zaak waarbij alles afhangt van een spoedige behandeling! -Morgen vergadert de raad van Indië in buitengewone zitting, daar staat -het zeker mede in verband; misschien moet hij inlichtingen geven, die -geen ander verstrekken kan... - -Daar valt haar blik in den spiegel: hoe zal hij vinden dat ze er -uitziet? Zal hij opmerken dat ze bleek, dat ze weer achteruitgegaan is? -Had ze maar kunnen rusten van middag, ’t zou haar wat hebben opgeknapt. -Maar ze heeft zich met ongewone zorg gekapt en gekleed en och! als hij -komt zal ze er zeker goed uitzien; ze ziet er altijd goed uit als ze -gelukkig is. - -Gelukkig!... waarom heeft ze toch ook die slechte gewoonte zich van -alles te veel voor te stellen? - -Natuurlijk dat hij, vermoeid van dien rit heen en terug naar Batavia, -natuurlijk dat hij, met al die drukten aan zijn hoofd, niet zoo -opgewonden kan zijn als zij, die in de laatste dagen aan niets dan dit -weerzien heeft gedacht. - -»En, kleintje, hoe heb je het gehad?« vraagt Verschuere straks, als hij -zijn bad genomen heeft en nu geheel verfrischt naast haar zit aan de -theetafel. »Veel regen, niet waar en weinig afleiding?« - -»Och, we hebben ons geen oogenblik verveeld. De dagen vlogen om.« - -»Werkelijk? Nu, des te beter. Clotilde is dan ook een gastvrouw om je -zelfs door een westmousson op Tjipanas heen te helpen. Maar nu ik je -aankijk... zie je er niet zoo goed uit, als ik daar straks aan den -trein wel meende; niet zoo goed ten minste als ik gehoopt had na het -prachtig resultaat van die eerste veertien dagen.« - -»Je moet niet vergeten dat jij toen bij me was.« - -»Neen, vleister, je kunt me niet om den tuin leiden, ’t komt volstrekt -niet van mijn weggaan. Je bent den eersten tijd na mijn vertrek altijd -gezonder geworden en zelfs dikker... heb je me niet geschreven dat het -je moeite begon te kosten je japonnen dicht te krijgen? Zeg? Maar -mevrouw ging tochtjes maken, tochtjes naar Tji Burm... in ernst, -liefste, ik begrijp niet hoe jullie met je allen niet wijzer geweest -bent. Wie doet dat nu in den westmousson, ’s middags op weg gaan?« - -»We konden toch niet allen op Tjibodas blijven.« - -»Je hadt in ’t geheel niet op Tjibodas moeten komen. Als jullie -volstrekt eten moest, waarom dan niet de koude keuken meegenomen en -ergens in ’t bosch op een omgevallen boomstam gaan zitten? Enfin, -Paerel heeft er reeds genoeg over moeten hooren.« - -»Je hebt anders waarlijk geen reden om boos op hem te zijn,« roept ze -en voegt er dan met hooger blos bij: »Hij is als een vader voor me -geweest.« - -»Ja?... Dan toch als een vader die zijn dochter laat kouvatten en -natregenen. Heb je erge koorts gehad?« - -»Koorts? Och kom! ik was ’s avonds wat huiverig, dat is alles!« en ze -maakt het zich druk met het inschenken van de thee. - -»En je bent vier dagen lang in je kamer gebleven! James vertelde me, -dat hij je niet meer gezien heeft sedert dien bewusten tocht... A -propos, waarom is hij nog vóór jullie terug gekomen?« - -»Ik weet het niet zeker, maar ik vermoed..« - -»Je vermoedt?« - -»Ja, zie je, ik weet niet of ik wel goed doe met je te zeggen wat de -reden is geweest van zijn onverwacht vertrek. Hij heeft me gevraagd er -mede te wachten.« - -»Je maakt me nieuwsgierig, Nita!« - -»Och, ’t is een lange geschiedenis. Om dan te beginnen met het -begin...« - -»Een lange geschiedenis! Morgen, wil je? Of straks, als ik thuis kom. -Weet je ook of Mingo mijn pakkean reeds heeft klaar gelegd?... Ja, -lieve, daar is nu niets aan te doen, ik moet even naar ’t paleis. ’t -Treft ellendig, dat stem ik je toe! Maar dit beloof ik je, ik doe -verslag van mijn zending en kom dadelijk terug. Nu, niet zoo -teleurgesteld kijken, liefste.« - -Ze tracht er vroolijk uit te zien: ze helpt hem kleeden om nog enkele -oogenblikken bij hem te kunnen zijn; ze brengt hem tot aan den ingang -van het paleis, waar ze niet behoeft te vragen of hij gewacht wordt: er -brandt licht in de werkkamer van Zijne Excellentie; Van Suylichem, die -dienst heeft, leidt hem regelrecht naar binnen en fluistert dat reeds -tweemaal naar hem gevraagd werd. - -Dadelijk—blijkt te zijn anderhalf uur later. - -Mevrouw Verschuere verstaat de kunst niet, die bij sommige vrouwen een -macht is, ze boudeert nooit; als hij eindelijk thuis komt, lang nadat -het avondschot viel, treedt ze hem tegemoet met vriendelijk gelaat. - -»Arme man, je zult wel doodaf zijn... Nu, ’k heb een heerlijk dineetje. -Mevrouw Hagen heeft oesters gestuurd en ik heb een flesch van je oude -lievelingswijntje uitgegeven...« - -»Oesters? Heerlijk! Maar wijn drinken zou ik niet durven. Ik moet nog -werken van avond. Morgen vertrekt de mail en... ja, kindlief, ik weet -wel... je denkt dat ik mijn belofte slecht houd de eerste keer de -beste... Neen, spreek het maar niet tegen... maar mijn God, Nita, wat -moet ik doen? Ik kan den gouverneur-generaal toch geen koopje geven, -omdat mijn vrouw thuis komt?« - -»Neen, zeker niet, dat zou ik niet willen,« zegt ze dapper. - -Maar straks, als hij aan zijn schrijftafel zit, hoort hij den lichten -tred, dien hij meer gemist heeft in den laatsten tijd dan hij zich op -dit oogenblik wel bekennen wil. - -Haastig, knorrig bijna, ziet hij op van zijn werk, maar dan blijft zijn -blik met teederheid, met hartstochtelijken gloed rusten op de -bekoorlijke gestalte in het licht rose kleedje. - -»Kind! Als je wist hoe ik me zelf geweld aandoe...« - -»Neen, ik kwam je niet storen, lieve... ik kwam je alleen maar vragen -of ik je niet wat helpen mag? Je weet wel, laatst, toen ik de -staatsbladen voor je heb nageslagen... je vondt toen dat ik het nog al -goed gedaan had, niet waar?« - -Ze is nader getreden; hij ziet haar in het lief gelaat, frisch getint -door de berglucht; hij neemt een zijden lok tusschen de vingers en -antwoordt verstrooid: »O, uitstekend, uitstekend!« en kust dien lok. -Dan strijkt hij met de hand over de oogen, keert zich haastig van haar -af, neemt zijn pen weer op... - -»Of ik zou misschien, zooals dien anderen keer, iets in ’t net kunnen -schrijven... of uittreksels maken?« - -»Dank je, lieve. Wat ik van avond te doen heb is geheim.« - -Geheim! Ze is te bescheiden om het uit te spreken, maar... geheim! -Alsof ze niet weet dat de benoeming van het nieuwe ministerie een -grooter teleurstelling was dan de val van het oude; alsof ze niet weet -dat de tegenwoordige minister van koloniën de verklaarde vijand is van -de politiek, door den vorigen gevolgd, alsof ze niet weet dat er zoo -vergaderd wordt op elk uur van den dag en gewerkt tot in ’t holle van -den nacht, omdat er strijd is, vinnige strijd! - -Straks klinkt haar stem weder in de stilte van het studeervertrek, -slechts verbroken door het krassen van de pen, die telkens woorden moet -uitschrappen, telkens verwarde volzinnen regelen, maar nu aarzelend, -fluisterend bijna: »Mag ik dan... je moet het niet kinderachtig -vinden... we zijn zoo lang gescheiden geweest... mag ik dan stil -blijven zitten, hier? dicht bij je?« - -»Je zult je vervelen, liefje.« - -»O neen! ik zal je sigaar ruiken en het schuiven van je papier hooren -en—ik zal je zien!« - -»Dwaas kindje!« - -Ze zit stil als een muis in haar bescheiden hoekje. Alleen nu en dan, -als het avondkoeltje binnenzweeft door de geopende vensters, voert het -hem haar lievelingsodeur, den geur van viooltjes toe; alleen nu en dan -wordt hij aan haar herinnerd door het spinnen van de poes, die zachtjes -kwam binnensluipen en in haar schoot ligt; alleen als hij opziet -ontmoet hij de lieve oogen met hun droomerige uitdrukking... Toch kan -hij niet doorwerken, toch neemt haar tegenwoordigheid al zijn gedachten -in, toch ziet hij haar, ook al beproeft hij met al wat in hem is haar -niet te zien... Daar schrikt ze op met blijde verrassing, hij heeft -zijn pen ver van zich geworpen, zijn stoel terug geschoven. - -»Neen, dat is al te gek! Daarvoor heb ik te veel naar je verlangd... er -mag van komen wat wil... Nita... liefste vrouw!« - - - - - - - -XXXIII - -TEN DOODE GEWIJD. - - -De societeit te Buitenzorg, hoe lief gelegen, hoe smaakvol gebouwd, zou -moeilijk kunnen bestaan, zoo niet soms plaats vond, wat heden den -kastelein zoo genoegelijk stemt: een groote gebeurtenis, die onder het -genot van vele bittertjes moet besproken worden. - -Kapitein Van Rossem, de adjudant die Hooglaan verving, kwam dezen -morgen met het treurige nieuws van Batavia. Sedert schijnt ieder -Buitenzorger ’t zich tot een aangenamen plicht te rekenen, het zonder -de hulp van post- of telegraafbode te verspreiden; zoo wat tegen het -vallen van den avond kunnen ze hun taak als volbracht beschouwen; vele -burgers en alle officieren zijn present op het terras en er wordt maar -één naam genoemd; de naam van Te Leurse. - -»Die arme kerel! ’t Was anders zoo’n beste jongen.« - -»En lang niet dom!« - -»Neen, waarachtig niet! Een verlies voor het leger.« - -»Nummer één geweest van zijn promotie.« - -»Waar hij het pistool van daan heeft gekregen?« - -»Had hij ten minste gewacht op de uitspraak!« - -»Neen ’t was beter zoo. De feiten zijn van dien aard....« - -»Chut! de man is dood.« - -»Men zegt dat allerlei hooge lui voor hem in de bres zijn gesprongen, -de hoogste zelfs.« Dit wordt gefluisterd. - -»Kassian! pas zes-en-twintig jaar!« - -»Nog zoo jong? En al zoo lang getrouwd?« - -»Ja, natuurlijk. Als hij niet heel jong geweest was, had hij het zeker -niet gedaan. Waar is ze? Nog altijd bij de Paerels?... Die zullen ook -heel wat te stellen hebben gehad vandaag!« - -»Neen, ze is niet meer bij de Paerels.« - -Toen de vreeselijke tijding zich verspreidde, hadden de heer en mevrouw -Verschuere gemeend dat het op hun weg lag een deel van de zware taak -door Annet Paerel zoo vriendelijk vervuld, van haar over te nemen. Ze -konden op geen betere gedachte zijn gekomen: de bedrijvige huisvrouw -toch heeft de gewoonte hare kinderen eenmaal s’jaars te laten -kaalscheren en inenten; waarom deze plechtigheden elkaar binnen een -tijdsverloop van drie dagen moeten opvolgen weet niemand; maar wat er -van zij, het was heden de dag der inenting, de acht kaalkoppen waren op -het appèl, de dokter djawa was er, de gezonde vrouw met het opgedirkte -kind, de onmisbare grootmoeder waren er, de stof was er, en al hadden -nu al de officieren van het indische leger goedgevonden zich voor het -hoofd te schieten, ingeënt zou er worden. - -Een gegil, alsof ieder prikje een dolksteek was, kwam Agnita tegemoet; -mevrouw Paerel gaf het kind, dat ze op den arm had, aan de juf over, -dankte met vochtigen blik voor haar komst en ging haar vóór naar de -logeerkamer. - -Ze wachtte even toen de kleine gestalte verdwenen was, ze wist hoe -hartstochtelijk, hoe waanzinnig bijna Amalia was in haar droefheid en -wilde het teere vrouwtje een scène sparen. - -Maar na dien eenen kreet zoo doordringend als nooit de bezoekers van de -comedie hadden gehoord van de lippen der geliefde actrice, werd het -stil en rustig, een zacht snikken slechts bewees dat al het berouw, al -de wanhoop werd uitgestort in het hart der vriendin. - -Bij haar reinheid, haar bijna kinderlijke onbekendheid met veel van de -zonden en zwakheden dezer wereld, kon mevrouw Verschuere begrijpen, -mede gevoelen als weinigen: Amalia wilde haar niet laten vertrekken en -toen eindelijk in den namiddag haar coupé het erf weer opreed, hield -die stil voor het logeergebouw; de jonge weduwe moest absolute rust -hebben, had Bosschaert gezegd, en absolute rust kon, bij al haar -handigheid, de moeder van het pas ingeënte achttal haar logée niet -verzekeren. - -Nauwelijks had de onverwachte gast het hoofd neergelegd in de koele -kussens, toen de koorts opkwam, die dagen lang aanhield en voor het -leven der patiente vreezen deed. - -Agnita stond niet alleen bij de oppassing harer zieke. Ze werd door de -Buitenzorgsche dames geholpen, met de behoefte om bijstand te -verleenen, die van elke indische vrouw een liefdezuster maakt; met den -lust om vriendelijkheid te bewijzen, die het vreemde land zoo spoedig -een tweede vaderland kan doen worden voor nieuwelingen, ver van moeders -liefde en zusters hulp; met de offervaardigheid, die, als wij Indischen -in de weegschaal der deugd werden gelegd, tegen een veel degelijker, -veel ernstiger, veel braver volkje dan wij zijn, de schaal zou doen -overslaan naar onze zijde. - -Eindelijk begon de hoop op herstel te herleven en de zieke te denken -over haar vertrek naar Europa, dat, als ze niet weder instortte, -misschien reeds met de eerstvolgende boot zou kunnen plaats vinden; -eindelijk kon Nita weer eens de bijgebouwen verlaten. - -Toen ze den derden morgen na het wijken der koorts haar boudoir -binnentrad, vond ze op de tafel een briefje, waarvan het adres met Van -Suylichem’s hand was geschreven. - -Ze had veel aan hem gedacht in de laatste dagen, misschien dubbel veel -omdat ze, gewoon alles wat haar door hoofd en hart ging met haar -echtgenoot te bespreken, nu gemeend had aan James’ verzoek te moeten -voldoen en over hetgeen was voorgevallen op het tochtje naar Tji Burm -zwijgen, ook omdat ze in de stilte van doorwaakte nachten zich ernstige -verwijtingen had gemaakt over de groote onvoorzichtigheid, waarmee ze -in haar neef gevoelens had opgewekt, die hem voor korter of langer tijd -ongelukkig maakten. - -De inhoud van het briefje bevreemdde haar. - - - »Lieve Nita. - - »Vandaag ben ik tweemaal bij je geweest, gister eens, eergister - driemaal. Maar toewan is altijd »di kantor«, njonnja altijd »di - kammer dajo.« Daar ik dienst heb kan ik van avond niet meer komen. - Wil je me een uur bepalen waarop ik jullie morgen thuis vind? Ik - vraag dit zoo, omdat ik Verschuere en jezelf iets heb te zeggen, - dat geen uitstel duldt.« - - -Wat kon het zijn? Wat kon hij haar te zeggen hebben, dat geen uitstel -duldde? Hij was zoo heftig, zoo haastig in het besluiten, dat ook het -meest onverwachte van hem te verwachten viel, dat men nooit zeker van -hem was! - -Ernstig ongerust beantwoordde ze zijn briefje dadelijk en reeds den -volgenden morgen trad ze hem tegemoet in de voorgalerij, wat bleek, -maar toch verfrischt door een heerlijke nachtrust, daar ze de zieke aan -mevrouw Verdijk heeft kunnen overlaten. - -»Kom binnen! Hoe gaat het?« En ze reikt hem de hand met den ouden -vertrouwenden glimlach. - -»Zijn we alleen, Nita?« vraagt hij, verwonderd rondziende in het -vertrek. - -»Verschuere heeft zijn werk en... je hadt me misschien iets te zeggen -dat je moeilijk zeggen kondt in zijn tegenwoordigheid?« - -»O, Nita,« en een gloeiend rood kleurt zijn gebruind gelaat, »wat kan -ik je anders te zeggen hebben dan dit eene: vergeef me!« - -»Dat deed ik reeds lang, James, om der wille onzer goede oude -vriendschap,« en ze ziet naar hem op, groote tranen in de oogen. - -»Nita,« roept hij met de oude dwaze heftigheid, die soms nog zoo’n -jongen van hem maken kan; »Nita, ik wou dat je iets zei! Neen, niet -iets liefs, iets bedaards, iets wat je je hebt voorgenomen me eens heel -kalm en duidelijk aan het verstand te brengen. Ik wou dat je me -uitscholdt! Dat je me beleedigde! Dat je me voor de voeten wierpt hoe -laag, hoe schandelijk ik me gedragen heb!« - -»Maar ik vond het niet laag, ik vond het niet schandelijk, ik vond het -alleen zwak. Daarbij, ik zelve ben ook niet zonder schuld. Ik had -voorzichtiger moeten zijn, ik had alles moeten vermijden, wat -aanleiding geven kon tot...« - -»Neen, Nita, beschuldig je zelve niet. Het was niets anders dan mijn... -krankzinnigheid!« - -»Ik heb meermalen opgemerkt, James,—maar ga toch zitten, je weet, dat -wilde op en neer loopen van je agiteert me—ik heb meermalen opgemerkt -dat jongelui zich al heel licht vergissen in het huwelijksgeluk van de -vrouw die ze... een weinig vereeren. Ze zien die vrouw in een aureool -en vinden dat de echtgenoot zich zoo iets liefs, zoo iets volmaakts -volstrekt niet waardig toont. Niet waar? beken het maar. Je neemt mijn -man nu bijvoorbeeld kwalijk, wat ik hem zoo van harte vergeven kan, dat -hij geheel opgaat in zijn betrekking en daardoor zijn vrouw...« - -»Negligeert. Ja, dat neem ik hem kwalijk!« - -»Maar weet je ook wat hem dit kost? Weet je wat dit voor hem is, mij, -die hij liefheeft, zoo voortdurend te moeten achterstellen bij zijn -werk?« - -»Neen... daar weet ik niet van... ik weet alleen dat ik het niet kan -aanzien. O mijn God! Nita! als ik bedenk hoe je thuis werd verwend; als -ik bedenk wat een ander voor je had kunnen wezen, hoe je op de handen -zoudt zijn gedragen, hoe ieder woord, ieder blik van je zou zijn -opgevangen, iedere wensch voorkomen...« - -»James, is dit goed?« - -»Neen, ik weet het, terwijl ik spreek, veracht ik me zelf om hetgeen ik -zeg. Maar als je niet wilt dat ik bezwijk, dat ik gek word, laat me dan -ten minste eenmaal uitspreken wat me reeds zoolang op het hart brandt.« - -»Ik zal je niet weerhouden, als je meent dat je voort moogt gaan.« -Mevrouw Verschuere neemt de hand van haar neef en voert hem naar de -zijde van het boudoir, waar de portretten harer ouders zijn. - -»Je vroeg daareven of we alleen waren, James. Neen, dat zijn we niet.« - -Hij ziet op naar het edel gelaat van den grijsaard, dien hij gekend -heeft in dagen van beproeving, in dagen vol van den strijd des levens; -naar de lieve kalme trekken der vrouw, die hij vereert als een heilige, -hooger nog, als een moeder... naar de twee paar ernstige oogen die met -zooveel vertrouwen op hem rusten, en evenals Nita, gevoelt hij dat ze -niet alleen zijn, dat de goede engelen, die waakten over hun jeugd, hen -nabij zijn. - -Zwijgend, beschaamd staat hij voor haar. - -»Beste James,« begint ze nu op hartelijken toon, »ik ben je zoo -dankbaar voor je vriendschap. Ze heeft me zoo goed gedaan, zoo dikwerf -getroost en bemoedigd. En ik had soms wel bemoediging noodig. Je hebt -juist gezien, ik ben niet altijd gelukkig geweest, al hoop ik het nu -weldra te worden. Maar dat is niet de schuld van Verschuere. Het zijn -de omstandigheden: ik had niet genoeg te doen, ik had meer afleiding -moeten hebben. En dan, ik heb een overdreven voorstelling gehad van het -huwelijk; dat maakt een vrouw veeleischend.« - -»O, Nita! Jij veeleischend!« - -»Misschien ook heeft mama juist door haar ernstige levensopvatting ons -niet genoeg geleerd, ons bezig te houden met datgene wat de meeste -vrouwen amuseert; misschien zou ik, om in de indische maatschappij me -gelukkig te voelen, de zaken wat lichter moeten opnemen... Maar juist -omdat ik hier nog zoo vreemd, nog niet geheel thuis ben, juist daarom -was je vriendschap me zooveel waard, juist daarom is het me zoo’n -bittere teleurstelling geweest, toen ik ontdekte...« - -»Heb je het nooit vermoed? Al die twee jaar niet? Groote hemel, hoe is -het mogelijk!« - -Zacht legt ze de hand op zijn schouder. »Ik heb wel eens getwijfeld,« -begint ze dan met hooger blos, »maar Gustaaf heeft me altijd weten -gerust te stellen. Hij gelooft volkomen in je, James. Hij vindt je -zoozeer de type van ridderlijkheid en goede trouw.« - -»Zeg je dat als een verwijt?« - -»Dat weet je wel beter. Foei, alsof niet de eerlijkste, trouwste -ridders soms eens een oogenblik... dwaas geweest waren. Maar kom, laten -we niet langer praten over dit onderwerp, dat ons beiden pijnlijk moet -zijn. Vertel me liever eens wat het nieuws is, dat je ons hadt mee te -deelen.« - -»Ik ga met de eerstvolgende boot naar Atjeh.« - -»Naar Atjeh!« - -»Ja.« - -»Heb je het gevraagd?« - -»Ja.« - -Ze is zeer bleek geworden. De kalmte, die haar gedurende het geheele -gesprek bijbleef, heeft haar plotseling verlaten, ze rijst op van haar -stoel en moet zich aan de leuning vastgrijpen. - -»James, weet je dat dit onverantwoordelijk, dat dit vreeselijk -roekeloos van je is. In dezen tijd! Met dien verpesten bodem, met die -vreeselijke ziekten, dat verraad!...« - -»Ik zou geen soldaat zijn, als ik daar bang voor was!« - -»James, één woord! Zeg dat het niet is om... om mij!« - -Zelfs in dit oogenblik komt zijn eerlijk hart op tegen een onwaarheid, -zelfs om haar kan hij geen leugen over zijn lippen brengen. - -»Nita,« begint hij vriendelijk, »er is geen enkele reden om je dit aan -te trekken. Je hebt me niet alleen nooit reden gegeven om me iets in te -beelden, je hebt getracht me te genezen op de eenige manier waardoor -genezing mogelijk was: door me te toonen hoe lief je je man hebt. Maak -je dus geen oogenblik verwijtingen over mijn gaan naar Atjeh. Ik behoor -daar. Ik voel me hier niet op mijn plaats. Ik verlang terug naar mijn -kameraden, naar het oorlogstooneel, naar de Atjehers. Ja, werkelijk! -Zoo dikwijls ik lees van hun brutale heldenfeiten, voel ik het -verlangen in mij opkomen, hen weer eens onder de oogen te zien; zoo -dikwijls ik den naam hoor van een makker, die gesneuveld is of -bezweken, schaam ik me over het gemakkelijk leventje dat ik hier leid.« - -»’t Is goed, James.« - -»Dag, Nita.« - -Ze houdt zich flink; maar nu, als hij zich omkeert en ze bedenkt hoe -het binnen enkele dagen een vaarwel moet zijn voor jaren, dan gevoelt -ze op eens welk een gemis, welk een leegte het zal geven in haar -bestaan, wanneer de trouwe vriend niet meer bij haar is. - -»O, James, doe het niet... Als er eens iets gebeurde... ik zou je zoo -missen...« - -Hij komt terug op zijn schreden. - -»Je houdt toch nog van me!« juicht hij. »Je houdt toch nog van me—al is -het dan maar als neef!« - -»Als broer, James. Als een lieven, edelen, dapperen broer.« - -Dan heft ze het bleek, beschreid gelaat tot hem op en drukt hij een kus -op de reine lippen. - - - - - - - -XXXIV - -DE WIL VAN MEVROUW VAN WALIËNHOVE. - - -In ’s landvoogds kabinet zijn drie heeren te zaâm: de -gouverneur-generaal, de vice-president, en de algemeene secretaris. -Sedert geruimen tijd heerscht om de groote tafel vol stukken en -besluiten een diepe stilte, en als eindelijk baron Van Waliënhove die -stilte verbreekt, draagt zijn bleek, vermoeid gelaat de uitdrukking van -den diepsten ernst, spreekt hij zeer langzaam, als woog hij ieder -woord, maar ook vastberaden, als iemand die meester is van den -toestand. - -»Mag ik u herinneren dat ik uw oordeel gevraagd heb, mijnheer Hagen?« -zegt hij beleefd. - -»Excellentie!«—de vice-president is in hooge mate zenuwachtig—»duid mij -niet ten kwade dat ik zoolang aarzelde het uit te brengen... ’t besluit -dat u nemen wilt is zoo gewichtig in de gevolgen...« - -»Laat u dit niet weerhouden. Het heeft mij altijd een lafheid geschenen -om bij belangrijke beslissingen de verantwoordelijkheid op vreemde -schouders te willen laden; daarom vroeg ik in deze uw meening, niet uw -raad. Bedenk dit en spreek ronduit.« - -De vice-president ziet geen uitweg. Hij neemt het lijvig dossier, dat -voor hem op tafel ligt in handen en verwenscht—voor de honderdste maal -wellicht—de betrekking, die hem dwingt in zulke moeielijke -aangelegenheden zijn opinie te zeggen. Om zich een weinig van het -gewicht en de zekerheid te geven, die hem zoozeer ontbreken, neemt hij -deftiger houding aan, kucht eens en begint alsof hij het woord richtte -tot een vergadering van minstens tien personen: »Excellentie! De -kennisname van de uiterst épineuse zaak, welke wij in dit oogenblik -behandelen, heeft op mij een ongewoon pijnlijken indruk gemaakt, dubbel -zoo, omdat het resultaat waartoe de hooge regeering gemeend heeft te -moeten komen, mij toeschijnt een miskenning te zijn des persoons van -den vertegenwoordiger des konings in deze gewesten. Mijn -oorspronkelijke meening was dan ook, dat Uwer Excellentie niets te doen -overig bleef dan het bevel door het opperbestuur gegeven ten uitvoer te -leggen en uwe demissie te vragen.« - -De gouverneur-generaal buigt even het hoofd. - -»Maar ik ben,« en Hagen laat even onverwacht als hij haar aannam den -officieelen toon varen, »maar ik ben na rijpe overweging tot andere -gedachten gekomen. In iedere ambtelijke loopbaan doen zich oogenblikken -voor, waarin billijke verontwaardiging onderdrukt, eigen wenschen -verloochend, ja zelfs persoonlijke meeningen opgeofferd moeten worden -aan het algemeen belang; ik vraag me af, of misschien in de loopbaan -van Uwe Excellentie dit oogenblik niet is aangebroken; ik vraag me af, -of Indië al weder mag worden opgeofferd aan het drijven eener partij in -Nederland. U weet, Excellentie, vleierij is mij vreemd, maar, ik kan -het in een oogenblik als dit niet verzwijgen, ik heb de innige -overtuiging dat het hier de welvaart, den vooruitgang, het rechtvaardig -bestuur van millioenen geldt en—in naam dier millioenen zou ik u willen -vragen, verdraag het onmogelijke en blijf!« - -»Dit verzoek—van uwe lippen een hulde—geeft me recht tot een vraag. -Gelooft u, mijnheer Hagen, dat deze millioenen nut zullen trekken van -mijn bestuur, wanneer dat bestuur krachteloos gemaakt wordt door -regeeringsbesluiten als dat hetwelk daar voor u ligt? Gelooft u niet, -dat de weinige samenwerking tusschen het tegenwoordig ministerie en mij -noodzakelijk conflicten ten gevolge moet hebben, die niet anders dan in -het nadeel van Indië kunnen werken? Hebt u niet met mij de overtuiging -dat een bestuur, welk ook—in zich zelf verdeeld—daardoor reeds -onvruchtbaar is?« - -»Het ministerie kan vallen.« - -»Wat u daar zegt is voldoende antwoord op mijn vraag; het bewijst dat u -met dit ministerie weinig vertrouwen hebt in de goede gevolgen van mijn -aanblijven. Welnu, we weten het; dit ministerie valt niet in den -eersten tijd.« - -Zich thans keerend tot den algemeen en secretaris, gaat de heer Van -Waliënhove voort: »Zou ik ook uwe meening mogen vernemen, mijnheer -Verschuere?« - -Hoewel hij meer dan iemand het aftreden zou betreuren van dezen -beminlijken chef, wien het een genot was te dienen, is Verschuere -volkomen meester van zijn gevoelens en spreekt hij op den kalmen, -zakelijken toon, dien hij bij een advies over de meest gewone kwestie -zou aanslaan: - -»De heer Hagen heeft daar een woord gebruikt, dat ik alleen behoef te -herhalen om Uwe Excellentie mijn meening te zeggen; het onmogelijke. -Wat van Uwe Excellentie gevraagd wordt is het onmogelijke. Het is de -verloochening van alles wat u in deze jaren hebt gedaan, gedacht, -gewild; de vernietiging van geheel uw politiek leven. Evenals de heer -Hagen ben ik diep doordrongen van het feit, dat Indië door uw heengaan -een zwaar verlies zou lijden, maar in mijn oog is de naam door een -lange reeks van voorvaderen met eere gedragen, de naam door verleden en -toekomst behoorend aan de geschiedenis, een zeer kostbaar bezit en...« - -»Ga voort, mijnheer Verschuere.« - -»Naar mijn bescheiden meening zou het aanblijven van Uwe Excellentie na -zulk een bevel een zwakheid zijn, een inconsequentie zóó groot, dat ze -op dien naam een smet kon werpen. En dit—het moet me van het hart—zou, -indien ik baron Van Waliënhove was, mij zelfs Indië niet waard zijn.« - -Er volgt een oogenblik van stilte. Dan spreekt de landvoogd misschien -iets zachter, iets meer ontroerd dan daareven: »Ik dank u mijne -heeren.« En straks, na een veel langere pauze: »U hebt beiden zeer -waardeerend gesproken over het voordeel dat Indië zou trekken uit mijn -aanblijven... Behoef ik het te zeggen aan de ambtenaren, die het meest -van nabij mijn streven hebben gezien en—ik erken het dankbaar—me daarin -trouw bijgestaan, behoef ik het hun te zeggen dat deze gedachte mij -zwaren strijd baart? U beiden weet het, beter nog dan anderen, dit land -is me lief, te liever wellicht omdat het me zooveel zorg en -hoofdbrekens kostte: immers men zegt dat de moeders het meest hangen -aan haar hulpbehoevende kinderen.« - -»’t Kan u een troost zijn dat u er zooveel voor deedt,« zegt -Verschuere. - -»O, niet genoeg, niet genoeg! Drie en een half jaar is een korte -tijd... een menschenleven zou ternauwernood voldoende zijn om al mijn -plannen ten uitvoer te leggen. Maar laat ons er niet van spreken... ik -heb geen reden van klagen, ik ben altijd krachtig gesteund door mijn -vriend, uw oom... Hoe goed begrijp ik nu de sombere, bijna moedelooze -stemming, waarin mijn voorganger me het bestuur overgaf... ’t is zoo -hard een werk half afgedaan te moeten laten. Maar we mogen ons niet -verdiepen in hetgeen had kunnen zijn; laten we denken aan hetgeen wezen -moet. U begrijpt, mijn besluit is genomen, ik wensch nog heden het -bevel mij gegeven ten uitvoer te leggen, maar, alvorens daartoe over te -gaan, het telegram te verzenden, waarbij ik Zijne Majesteit verzoek mij -van mijn ambt te willen ontslaan?« - -»Uw besluit is dus onherroepelijk?« - -»Onherroepelijk!« - -De gouverneur-generaal ziet in de trouwe oogen van den vice-president -een traan, ziet groote bekommernis op Verschuere’s gelaat en met zijn -weemoedig glimlachje treedt hij op hen toe en drukt hen de hand. - -»Later, in de Witte, onder een partijtje, denken we nog eens aan dezen -morgen. Ik mag immers op u rekenen als partners?« Maar dan laat hij den -schertsenden toon varen en zegt met die diepe stem, die hem, in -oogenblikken van aandoening zoo welsprekend maakt: »Dat we als vrienden -op elkaar kunnen rekenen, weten we.« - - - -Een uur later is alles geregeld en vertrekken de beide ambtenaren. Dan -staat de heer Van Waliënhove een oogenblik onbewegelijk, alsof hij -aarzelde de taak, die hij op zich nam, te volbrengen; hij zinkt -lusteloos, strijdensmoe terug in zijn leunstoel. Peinzend drukt hij de -handen tegen het voorhoofd en zucht. Doch straks, met een krachtige -beweging, strijkt hij de grijze lokken weg, richt zich op in zijn volle -lengte en gaat met vasten tred naar dien kant der breede vestibule, -waar mevrouw Van Waliënhove’s vertrekken zijn. - -Hij wacht met de kruk der deur in de hand. Hoort hij daar niet -Clotilde’s stem?... Gelukkig toeval, dat hem een pijnlijk tête a tête -gaat besparen! - -Zooals blijkt uit het feit dat Clotilde de morgenuren in het zitvertrek -harer moeder doorbrengt, is de verhouding tusschen de beide dames -sedert het uitstapje naar Tjipanas en Van Beevelants afwezigheid -verbeterd: wel spreekt mevrouw, als van iets dat lang voorbij is, over -»die dwaze historie met het schoolmeestertje«, maar Clotilde is sterk -door het geluk, en dankbaar voor de groote liefde haars vaders, bewaart -ze om zijnentwil den vrede; ondertusschen borduren ze te zamen een -scherm voor de fancy-fair, die men op Batavia ten voordeele der -weesinrichtingen gaat houden. - -Mevrouw begroet haar echtgenoot met een verwonderden blik: ze is niet -gewoon ochtendbezoeken van hem te ontvangen; Clotilde gaat hem -tegemoet, strijkt hem zacht met de hand over zijn gelaat, als kon ze de -diepe rimpels wegvagen en schuift dan een lage fauteuil naar het kleine -tafeltje, waaraan zij en haar moeder gezeten waren bij zijn -binnentreden. - -»Leg je werk even weg, Suzanne, wil je?« vraagt hij op den beleefden -toon, dien hij altijd jegens zijn vrouw in acht neemt; »ik wenschte je -een mededeeling te doen.« - -»Clotilde, je papa wil me spreken.« - -»Neen,« valt hij haastig in, »laat haar blijven.« - -»Dan zal de mededeeling ook zoo heel belangrijk niet zijn,« en mevrouw -legt het satijn, dat ze juist begon op te vouwen, weer voor zich open. - -»Ga zitten, Clotilde... Ik ben hier gekomen om mijn vrouw en dochter te -zeggen, wat ze het recht hebben vóór iemand anders te weten: dat er een -groote verandering gaat plaats vinden in onze omstandigheden.« - -»Een verandering? En welke, als ik vragen mag?« - -»Ik zou alvorens verder te gaan je wel een verzoek willen doen. Je zult -onaangenaam getroffen zijn, vrees ik. Als je kunt, spaar me dan een -weinig. Bedenk dat ik zeer moe ben, dat dit besluit me ontzaglijk veel -heeft gekost. Ik heb daareven een telegram verzonden. Met dat telegram -verzoek ik mijn ontslag.« - -»Je ontslag?« - -»O, papa!« - -»Je ontslag? Neen, dat is onmogelijk! Je ontslag!« - -»Lieve, beproef bedaard te blijven. Beproef de zaak te beschouwen in -het ware licht. Als je weet wat me er toe bracht mijn demissie te -nemen, wat me dwingt heen te gaan, zul je me toestemmen dat ik niet -anders handelen kon, niet anders handelen mocht.« - -»Nooit! Nooit!« - -»Luister dan toch, Suzanne! Als je alles gehoord hebt...« - -»Neen,« gilt ze, »ik wil er niet van hooren. Ik weet dat het -krankzinnigheid is. En al praat je een uur lang, het blijft -krankzinnigheid. Ja, het krankzinnigste wat je nog gedaan hebt in je -leven. En dat zegt iets!« - -Vreeselijk is dat anders in zijn regelmatigheid schoon gelaat -vertrokken, vreeselijk de schelle klank dier stem, vreeselijk de -stekende uitdrukking dier zwartglinsterende oogen. - -»Mama! O mama, ik bid u, bedaar!« - -»Vrouw, in Godsnaam, laat het genoeg zijn. Dit bericht kan je niet zoo -geheel onverwacht komen. Je herinnert je, wat ik je gezegd heb, toen de -begrooting werd afgestemd? Hoe we ons moesten vertrouwd maken met het -denkbeeld, dat mijn aanblijven een kwestie van maanden kon zijn. Je -weet wat in den laatsten tijd gedaan is om me het bestuur moeilijk te -maken. Nu heeft men mij een slag in het aangezicht gegeven...« - -»Och kom, ’t zal zoo erg niet zijn. Je bent ook zoo gevoelig!« - -»Wat! Niet erg?... Men wil dat ik herroepen zal, wat een mijner eerste -en ingrijpendste regeeringsdaden was!« - -»Welnu, dan herroep je.« - -»Dat ik te niet zal doen wat, volgens mijne innige overtuiging, het -eenig middel is om Indië’s achteruitgang...« - -»Welnu, dan doe je te niet!« - -»Maar Suzanne, bedenk toch wat je zegt... dat zou een laagheid wezen.« - -»Beter een laagheid dan een domheid!« - -»O God!« Hij kermt als van pijn. Hij weet hoe verachtelijk ze denkt, -hoe laag ze staat. En toch, bij ieder nieuw bewijs er van lijdt hij. - -Clotilde, bleek van verontwaardiging, keert zich tot haar. »O, ik dank -God, dat u mijn moeder niet zijt!« En dan: »Papa, u weet het, niet -waar? ik ben het niet met mama eens! Ik ben uw kind... ik stel de eer -boven het voordeel!« - -»Domme eend,« roept mevrouw, buiten zich zelve over die inmenging, -»begrijp je dan niet, dat het je eigen nadeel is waarvoor je pleit? Het -zal je duur te staan komen, als je je vader steunt in zijn Don -Quichotterie! Jullie praat van laagheid. Maar ik vraag je, is, wat je -nu doen wilt, je kinderen benadeelen, is dat zoo edel? Ja zeker, dat -doe je, je benadeelt je kinderen! Zij zullen je later vragen waarom je -de honderdduizenden, die hier voor je klaar liggen, niet liever hebt -verdiend dan in Holland lui en lekker te gaan leven van je vrouws -geld!« - -Met hijgende borst en vlammenden blik is Clotilde opgesprongen als om -zich te stellen tusschen haar vader en de furie, die hem zoo grievend -hoonen durft. Een oogenblik brengt die onwillekeurige beweging harer -stiefdochter mevrouw Van Waliënhove tot zwijgen, een oogenblik slechts; -dan barst ze op nieuw los in de laagste en domste verwijten. Maar ze -deren haar echtgenoot niet meer, ze deren hem zoomin als de storm ons -deert, wanneer wij in een goed gesloten huis zijn vlagen hooren loeien; -zijn kind heeft de armen geslagen om zijn hals en fluistert woorden van -sympathie en waardeering. - -Eindelijk heft hij het hoofd op, de beleedigster ziet hem in de oogen, -en ze weet dat ze te ver gegaan is. - -»Is u gereed, mevrouw Van Waliënhove? Wat mij betreft, na alles wat u -gezegd hebt, heb ik niets meer te zeggen. Alleen wensch ik enkele zaken -te regelen met het oog op ons vertrek. De eerste maatregel, die genomen -moet worden, is het publiek maken van Clotilde’s engagement. Dit zal -reeds morgen plaats vinden.« - -»Papa! Is het mogelijk!« - -»Clotilde’s engagement? Is Clotilde geëngageerd? En met wien als ik -vragen mag?« Dan, als ze het stralend gelaat harer stiefdochter heeft -gezien, roept ze hoonend: »Met het schoolmeestertje, wil ik wedden?« en -barst uit in een schaterlach, die aan de hel doet denken. - -»Ja,« spreekt de gouverneur-generaal rustig, »met het schoolmeestertje. -Maar je zult nu zijn titel moeten veranderen en hem »het -adjunct-inspecteurtje« noemen. Ik heb hem bij financiën geplaatst, -Clotilde, en ik twijfel niet of met zijn capaciteiten zal hij daar een -mooie carrière maken. Is het naar je zin?« - -»O lieve, beste papa! hoe zal ik u genoeg danken?« - -»Kom, ga met me mede... we hebben veel te bepraten, van avond staat -zijn benoeming in de courant en—morgen komt hij zijn bruidje -begroeten.« - -Maar de stiefmoeder treedt hen in den weg. - -»Ik wil het niet!« hijgt ze; »ik wil het niet!« - -»Ik wil het!« - -Ze deinst terug. Eenige weinige malen in hun huwelijksleven heeft hij -haar aangezien met dien blik, heeft hij tot haar gesproken op dien -toon; ze weet dat er dan niets te veranderen is aan zijn -onverzettelijken wil. - - - - - - - -XXXV - -DE LAATSTE DAGEN. - - -Gouverneur-generaal terwijl de opvolger reeds benoemd is; grootheid -gevallen, lang voor hij—als andere gevallen grootheden—verdwijnen kan -in het niet van het ambteloos leven; heerscher over een land, hem reeds -vreemd geworden door de zekerheid dat hij het binnen enkele maanden -gaat verlaten; meester over dienaren die ongeduldig uitzien naar het -oogenblik waarop ze hem een haastigen afscheidsgroet, den nieuwen -landvoogd een juichend welkom zullen toeroepen... ’t is misschien de -moeilijkste toestand, waarin een hooggeplaatst ambtenaar, de -pijnlijkste, waarin een man van gevoel komen kan. - -Den heer Van Waliënhove werd deze toestand niet aangenamer gemaakt door -de gedachte aan den man, die na hem den troon van Buitenzorg zou -beklimmen. ’t Was een der grootste tegenstanders geweest van het -afgetreden kabinet, ja, hij had zich, sinds hij zitting nam in de -Tweede Kamer, doen kennen niet slechts als de politieke bestrijder, -maar als persoonlijke vijand van den heer Verschuere, den nu gevallen -minister. - -Betrekkelijk jong, lid eener invloedrijke familie, bezitter van een -groot fortuin, kon hij, schoon iemand van weinig studie en nog minder -ernst, de aandacht op zich vestigen door dit ongewoon verschijnsel in -’s lands vergaderzalen: een geestige, dikwerf scherpe repliek en een -schitterende welsprekendheid. - -Die macht over het woord, een kort verblijf in de koloniën en het -tijdelijk de overhand hebben der partij, waarvan een ander de ziel, hij -de woordvoerder was, werd zoo handig geëxploiteerd, dat men hem koos -tot een der zwaarste en gewichtigste betrekkingen in ons staatsbestuur, -koos tot verbazing van Indië en Nederland beide. - -De berichten dat de gouverneur-generaal zijn ontslag gevraagd had, dat -het was aangenomen, dat de benoeming van zijn opvolger was gedaan, wie -die opvolger was, volgden elkander in een zeer kort tijdsverloop; de -heer Van Waliënhove wist te goed wat de wereld is, had ook in zijn -vroegere diplomatieke loopbaan te veel gezien, om niet te begrijpen wat -deze berichten moesten uitwerken op zijn omgeving; hij was den tijd der -illusies te boven, wijsgeerig genoeg om van de menschen niet meer te -verwachten dan ze geven kunnen, verheven boven kleine gevoeligheden, en -toch... - -O, men was onberispelijk in Buitenzorg en Batavia. Eerbiedig voor Zijn -Excellentie, hoffelijk voor mevrouw, lief voor Clotilde—ook na het -publiek worden van het engagement, dat trouwens een maand geleden -ongeloofelijk genoemd, nu alleen vrij dwaas gevonden werd—vriendelijk -zelfs voor de jonkers, met dit onderscheid dat wat tot nu toe -guitenstukjes heetten, op eens kwade streken werden. - -Toch... om de lippen van den landvoogd kwam een weemoedig lachje -spelen... het eenig uiterlijk teeken van de pijnlijke operatie, die de -best voorbereiden, de best gewapenden, onder ons moeten ondergaan als -de fortuin ons den rug toekeert, het uitrukken der plant, die we -langzamerhand knoppen en bladeren hadden afgeslagen en haast dood -waanden, maar waarvan nu de wortels blijken te zijn gedrongen tot op -den bodem onzer ziel! - -Men bezocht de recepties nog trouw, alleen... scheen het vroeger een -onderscheiding ten paleize te mogen verschijnen, nu had het er iets -van, alsof men den landvoogd een genoegen deed met te komen; men boog -nog even diep; men gaf hem nog alle eer... alleen op een andere wijze; -de heer Van Waliënhove verbloemde het zich niet—hij bestond niet meer -voor Indië, hij was nog slechts gouverneur-generaal in naam, de -werkelijke gouverneur-generaal was aan boord van de Radboud. - -Ieder sprak over hem, ieder wist wat van hem te vertellen, en voor wie -zou durven beweren dat er kwaad gesproken wordt in onze indische -gezelschappen, ware het beschamend geweest te hooren hoeveel goeds ze -wisten, hoe waardeerend, hoe vol lof men was; waar een enkele het -waagde op minder gunstige maar onloochenbare feiten te wijzen, hoe -ijverig men daar zocht naar verontschuldigingen! - -’t Was zoo genoegelijk dat men dezen keer niets behoefde te herroepen -of ongezegd te maken; niemand had gedacht aan de mogelijkheid eener -benoeming als deze, dus ook niet beproefd om, volgens gewoonte, de -ongeschiktheid van den candidaat te bewijzen. Dus kon men het onderwerp -vrij en naar verkiezing behandelen, bijzonderheden ter tafel brengen, -allerlei berichten opvangen, versieren en verspreiden naar hartelust. -Deze was bevriend met zijn oudtante en had van haar gehoord, dat hij -als kind geen andere boterhammen wilde eten dan boterhammen met -stroop—wat de suikerplanters een riem onder het hart bond; gene noemde -den burgemeester van zijn dorp oom en herinnerde zich op eens, hoe deze -hem had geroemd als de ijverige president van het liefhebberij-tooneel: -»In liefde bloeiende« en het letterkundig gezelschap: »Joost van den -Vondel«, wat d’Hannecour sprakeloos maakte van ontzetting; een derde -kende de baker, die hem eenmaal bakerde—die baker, van nu af -belangwekkend, was »de moeder van de meid van mama, moet u weten«, ze -leefde van haar renten in den Haag, heel netjes, en zij had verteld, -dat hij met één jaar liep als een haas en praatte als een dominé, wat -de moeders niet dikwerf genoeg hooren konden: immers ze hadden thuis -een dergelijk phenomeen, dat dus mettertijd ook gouverneur-generaal kon -worden. - -De nieuwe landvoogd moest veel geleerd hebben, te oordeelen naar het -aantal dergenen die »jaren lang met hem op de schoolbanken hadden -gezeten«, en lang gestudeerd, in aanmerking genomen met hoevelen hij -»student geweest« was. Ook zijn zuster—hij had er ongelukkig maar eene, -en daar men niets mocht doen dan prijzen, was men daarover spoedig -uitgepraat—ook zijn zuster, die lieve geestige, beeldschoone vrouw, -scheen een ongewoon bekend persoon. Van zijn mama scheen men niets -anders te weten dan dat ze gravin was: over dat gravinschap raakte men -niet uitgepraat; ’t was dan ook een veilig onderwerp; alleen in zeer -intiemen kring sprak men van haar bekende schoonheid, haar veelbewogen -leven en haar vroegen, romantischen dood. Daarentegen vertelde men -gaarne van den vader: die scheen zijn geheele leven niet anders gedaan -te hebben dan zich intieme vrienden maken en daartoe bij voorkeur »den -ouwen heer« van alle mogelijke menschen op Java te hebben gekozen. - -In ’t bijzonder bleken de dames ingenomen met de keuze van den nieuwen -onderkoning. Hij was rijk, niet waar? Zou deze dan nu eindelijk eens, -zooals het behoort, royaal zijn geheele inkomen verteren? Och, wat dit -betreft, heeft men zich niet te beklagen over de Van Waliënhove’s: ze -hebben veel gedaan, maar enfin, men zegt toch dat hij twee ton heeft -overgespaard, een die niets overspaart, een die alles besteedt aan -feesten en luxe, een die alles doet voor het behoud van het prestige, -dat is wat men noodig heeft! - -En—nog jong. Dus het is uit met het rijk der deftige oudere dames. -Mevrouw Hagen cum suis kunnen haar matten wel oprollen. O, natuurlijk, -’t was heel prettig, zoo fatsoenlijk, zoo innig europeesch als de toon -werd in de laatste jaren, maar ’t zou ook wel aardig—zeker amusanter -ten minste—wezen, nu weer eens iemand te krijgen, die niet geheel -ongevoelig was voor... enfin voor zooveel dat de heer Van Waliënhove -niet scheen te zien... Jonge vrouwen beloofden zich gouden bergen van -de promotie, die manlief maken zou, schreven naar Parijs om nieuwe -toiletten en sneden, in afwachting dat die kwamen, haar oude een -vingerbreed lager uit voor de groote ontvangstreceptie. - -En ongehuwd! Is het wonder dat moeders ter nauwernood het oogenblik -konden afwachten dat deze, van wien ze niets te hopen hadden, zou -plaats maken voor dien ander, die de hoogste eer, het grootste geluk -nog had weg te schenken? - -Er waren onder de mannen velen, die deze opgewondenheid hunner vrouwen -en dochters niet deelden, die den nieuwen landvoogd, het creatuur eener -gehate richting, ongaarne zagen komen, die den aftredende hoog achtten -en beklaagden als het slachtoffer van staatkundige verwikkelingen, maar -deze zwegen... Men heeft vrouw en kinderen... men moet vooruitkomen; -nog een, zoo mogelijk nog twee rangen klimmen. Later, als men eenmaal -pensioen heeft, als men in Holland is, ja, dan zal men zeggen hoe men -denkt over dit en over zooveel meer. - -Intusschen wordt het leeg en stil en vreemd rondom den onderkoning van -het Smaragden-eiland; zóó leeg en stil en vreemd, dat twee jonge harten -het kloppen van teederheid en verlangen bedwongen en op zijn vraag of -de groote dag nu niet spoedig wezen zou, antwoordden: »O neen, nog lang -niet; we blijven bij u zoo lang we kunnen!« - -Hem was zulk een blijk van liefde vergoeding voor veel bitters; maar -wat kon de vrouw, die haar geluk zocht in eer en aanzien, die geen -vrienden had gewenscht, maar dienaren, geen genegenheid, maar -onderwerping, wat kon haar verzoenen met den nieuwen, ondragelijken -toestand. In machtelooze woede zag ze zich alles wat ze begeerd had -ontglippen. - -Maar hoe men rondom haar veranderen mocht, zij bleef zich volkomen -gelijk, zij gaf geen duimbreed toe, zij was en bleef, meer dan ooit te -voren zelfs, de njonnja besaar. - -In één opzicht alleen veranderde ze. Niemand mocht het vermoeden, voor -niets ter wereld zou ze het bekend hebben, maar ’t bleef niettemin een -feit—de omstandigheden hadden haar bijna met het huwelijk harer dochter -kunnen verzoenen. - -Hier, waar ze een paleis te harer beschikking heeft en altijd door -vreemden is omringd, hier was dit kind uit het eerste huwelijk haar -reeds een bron van ergernis. Wat zou het dan niet zijn in de -betrekkelijk kleine ruimte eener hollandsche woning, in de beslotenheid -van den huiselijken kring! En wie stond haar borg, dat de veelbegeerde -dochter van den gouverneur-generaal ook dan en daar aanzoek zou krijgen -of ten minste een aanzoek, dat voldeed aan Clotilde’s wonderlijke -eischen? En al ware dit het geval, het werd tijd, meer dan tijd dat de -echtgenoot zich onttrok aan den invloed der vóórdochter, dat hij zich -wijden ging aan zijn zonen, de zonen, die erfgenaam zouden worden van -zijn ouden naam, van haar groot fortuin. - -Slechts een tiental dagen voor het vertrek der familie naar Batavia zal -het huwelijk worden voltrokken en de barones wil het vieren met alle -pracht en praal. Niet omdat ze er eenige sympathie voor gevoelt;—als de -zalige verrukking der verloofden verstoord had kunnen worden, dan ware -ze het zeker door haar onvermoeide hatelijkheid;—maar om het publiek, -het publiek dat zich zoo ondankbaar toonde, te bewijzen dat, zoo het -menigmaal op schitterende wijze ontvangen werd in de -gouvernementshôtels, dit niet zoozeer was geweest om de gasten genoegen -te geven, dan omdat de heer en mevrouw Van Waliënhove het zich -verplicht achtten aan hun positie. - -En zoo werden dan voor de laatste maal de marmeren trappen herschapen -in bloem waranden, de ruime zalen in prieelen; zoo werd wat jong en -schoon en vroolijk was genoodigd, totdat het paleis een feeënverblijf -geleek, vol gezang en gelach, vol blonde sylphiden en witte kleedjes; -zoo ontving geheel Buitenzorg, half Batavia en een groot deel van de -Preanger invitatiekaarten voor het bal champêtre, dat bij het helderste -maanlicht op een open plek gegeven werd; zoo overtrof het diner bij -gelegenheid van den ondertrouw alle vroegere diners in verfijnde weelde -en smaakvolle verrassing. - -Wat mevrouw niet besteld, maar goede vrienden bedacht hadden, dit was -op den gewichtigen morgen het ontwaken der bruid door kinderstemmen. - -Ze zongen een eenvoudig lied, maar onder de driehonderd knapen en -meisjes was er geen, die Clotilde niet had te danken, ’t zij voor een -geschenk aan den kerstboom, ’t zij voor een zak lekkers met Sint -Nikolaas; voor een bemoedigend woord als ze de school bezocht of een -lief knikje bij het ontmoeten op straat, en toen ze verscheen op het -balkon, hieven al die ronde gezichtjes, al die stralende oogen zich -naar haar op met innige liefde. - -Ze stond naast hem dien ze heden zou verlaten: daareven ontving ze voor -het laatst den morgenkus van de lippen, die, zoolang ze zich -herinnerde, haar slechts kussen en groeten en goede woorden boden... -Hij had zijn arm geslagen om de bevende gestalte, hij zag haar aan -zooals slechts de minnaar of de vader staart in een lief gelaat, alsof -hij het wil opnemen in de diepste diepten zijner ziel; ze gevoelde dien -blik, maar durfde hem niet beantwoorden, want... het gezang stijgt tot -hen op met het innig aandoenlijke dat kinderstemmen hebben kunnen, en -in de gewijde stilte van den tropischen morgen komt de scheidingssmart -over haar. - -Toen het lied ten einde was—te spoedig voor die smartvolle -omhelzing—toen hij zich afwendde en zij het diepgebogen hoofd ophief om -de kleine zangers te danken, toen deed ze dat uit den grond van haar -hart: vader en dochter wisten het, ofschoon ze elkaar nog vaarwel -zouden zeggen in tegenwoordigheid van anderen, dit was het oogenblik -geweest waarop de zoo nauw vereende harten voor het laatst elkander -tegenklopten. En aan dit oogenblik hadden de lieve kinderstemmen zijn -vlijmendste smart ontnomen; dit oogenblik, door beiden zoozeer -gevreesd, zou, bij al het pijnlijke, in hun herinnering iets liefelijks -behouden: zuchten en snikken, ja, maar overstemt door engelenkoor. - -Op verlangen van bruid en bruidegom werd het huwelijk niet voltrokken -ten stadhuize, waar alles zoo herinnert aan de treurige waarheid dat de -verbintenis van twee wezens, door de heiligste wet der natuur tot -elkaar gebracht, in den loop der eeuwen een zaak werd door de wet -geregeld; evenmin in de kerk, waar de naakte wanden en het slecht -bespeelde orgel en de over het kiezel rollende rijtuigen alle -verheffing verstoren, maar in de woning, die getuige was van hun -strijd. En daar troonden ze te midden van bloeiende oranjeboomen en -blozende rozentuilen en geurige gewassen; daar troonden ze in de -aureool, die de liefde vlecht om de hoofden harer uitverkorenen; daar -troonden ze in de hemelsche zelf-genoegzaamheid van den eersten -huwelijksdag, een godenpaar gelijk. Al dat gedwarrel van -gelukwenschende gasten, al die glimlachende gezichten, al die vleiende -woorden, ze bestonden niet voor hen, ze zochten slechts elkaars oogen, -ze drukten slechts elkaars handen, ze smachtten slechts naar de -ontmoeting van elkaars lippen; ze vermoedden het niet hoe de gloed, die -lichtte uit hun oog, menig verkild hart verwarmde; ze vermoedden het -niet hoe de glans, die uitging van hun jeugd en schoonheid, hen hulde -in een stralenkrans van sympathie; ze vermoedden het niet hoe, toen de -prediker het amen uitsprak, de bevallige bruid over den ernstigen -bruidegom zooveel had uitgestort van de wondermacht der liefde, dat er -in geheel dit groote gezelschap niet één was, die haar keuze durfde -afkeuren; ze vermoedde het niet hoe in dit oogenblik de man op de -Radboud vergeten was, om slechts de dochter der Van Waliënhove’s, die -zonnestraal van het paleis te zien, om slechts mede te gevoelen met dat -bleek gelaat aan hare zijde, met die edele figuur, meer dan door de -politieke moeielijkheden, meer dan door huiselijke bezwaren, gebogen, -geknakt bijna door de smart der scheiding. - -Neen, ze vermoedden het niet, maar wat deed het er toe? Halfgoden als -ze waren door de liefde, konden de menschen niets toe- of afdoen aan -hun geluk. Hun verbintenis mocht de wereld rondom hen een gruwel zijn, -er mocht een hoongelach opstijgen uit die menigte, zij stonden tusschen -de bloeiende oranjeboomen en blozende rozentuilen zóó hoog dat het hen -niet bereiken kon... Toen de avondzon roodgloeiend weerkaatst werd in -het metaal van den extratrein die hen wegvoerde, en een heerlijken -glans tooverde om de zoo dicht vereende gestalten, toen wisten ze ter -nauwernood, dat daar al die menschen achterbleven om feest te vieren te -hunner eere; ze wisten alleen dat zij slechts elkander behoefden voor -het hoogste en heerlijkste feest, het feest der liefde. - - - - - - - -XXXVI - -GEPASSEERD. - - -De residentie, de hoofdstad, ja, voor zoover de ambtelijke wereld -betreft, de kolonie is vervuld van het nieuws dat als »on dit« reeds de -ronde deed in de dagbladen, maar nu door officieele berichten een feit -werd: de vice-president van den raad van Indië gaat met verlof. - -Men weet de reden. Maar de voorzichtigheid brengt mede zich te houden, -alsof men geloof slaat aan het gerucht dat de heer Hagen, plotseling -ongesteld geworden, een koeler klimaat moet opzoeken. Men weet de reden -en men billijkt die; immers, iemand op zijn leeftijd, iemand die bogen -kan op zijn verleden, iemand van zijn fortuin vooral, behoeft niet te -verdragen wat andere ambtenaren met minder gelukkige antecedenten -verplicht zijn zich te laten welgevallen. - -»Kon ik zijn voorbeeld maar volgen!« - -Aldus velen, aldus ook Verschuere, wanneer hij, lusteloos achterover -geleund in zijn stoel, met Agnita de opzienbarende gebeurtenis -bespreekt. - -Zij zwijgt; onder heftig dampen laat hij zijn weinig vroolijke -gedachten den loop, tot hij eensklaps opspringt met den uitroep »God, -ja! als ik zijn voorbeeld volgen kon!« - -Een straal van hoop komt haar bewolkt gelaat verhelderen. - -»En waarom zou je niet kunnen?« vraagt ze haastig. »Waarom zou je het -niet doen?« herhaalt ze en treedt hem op zijde en houdt hem bij in zijn -gejaagde wandeling. - -»Waarom ik het niet zou kunnen?« Hij staat stil in het midden van de -voorgalerij, om haar knorrig, toornig bijna aan te zien. »Waarom ik het -niet zou doen? Nu? Met verlof gaan? Nu? Wat ik je bidden mag, Nita, doe -zulke imbécile vragen niet! Ze brengen me nog meer uit mijn humeur -dan... al het andere!« - -Langzaam gaat ze terug naar haar plaats. - -»Begrijp je dan niet, kind,« vraagt hij straks vriendelijker, »begrijp -je niet, dat als de vice-president weggaat, hij waarschijnlijk wordt -opgevolgd door een lid van den raad!« - -»Ja. En dan komt er een plaats open.« - -»En ’t is de gewone loop van zaken, dat wanneer er een plaats open -komt, de algemeene secretaris die vervult.« - -»Maar je waart het nog zoo kort. En heb je me niet gezegd, dat deze -keer een resident van de Buitenbezittingen aan de beurt was? Was er ook -geen sprake van, een militair lid te brengen in den raad?« - -»Dat is reeds zoo lang!« - -»Ik vrees dat de gouverneur-generaal je niet zal willen missen, De -handen staan hem nog zoo verkeerd.« - -»Dat zou je hem niet moeten zeggen,« roept hij schamper lachend. - -»Nu ja. Maar we weten het toch... ’t zou niet best gaan met een nieuwen -secretaris, die zich ook nog overal moest inwerken, geloof je wel?« - -»Dat is zijn zaak. Daar laat ik me niet aan opofferen.« - -Weer volgt een lange stilte, slechts afgebroken door het geluid zijner -voetstappen op den marmeren vloer; dan, als mevrouw Verschuere meent -dat het gezicht, in den laatsten tijd zoo zorgvuldig bestudeerd, wat -minder boos staat, komt ze hem wederom op zij en steekt haar hand door -zijn arm. - -»’t Kon heerlijk zijn, Gus. ’t Is waar, ’t zal me aan het hart gaan -Buitenzorg te verlaten...« - -»Och, wat is een plaats nog, als de goede vrienden weg zijn?« - -»Dat is zoo. En je zoudt zoo’n gemakkelijk leventje hebben in -vergelijking van nu. Maar ’t is toch, geloof ik, beter dat we er ons -nog niet te veel op verheugen.« - -»En waarom? Heb ik den prijs niet verdiend? Me dunkt, ik heb er recht -op.« - -Ze glimlacht even. »Niet de ijverigste leerlingen worden het best -beloond. Als je oom nog de prijzen uitdeelde...« - -»Mijn oom! Mijn oom! God, Nita, begin je ook al mee te schreeuwen met -den grooten hoop? Moet ik het nu van mijn eigen vrouw hooren?« - -»Wat toch, lieve?« vraagt ze ontsteld door dien toon. - -»Wel, dat ik niets ben, niets kan, niets beteeken zonder mijn oom? Ik -zeg je eens en voor altijd, Nita dat ik het niet hooren wil! Het -verveelt me. Ik vind het ondragelijk, dat die »oom de minister« altijd -wordt genoemd als de macht die te beslissen heeft over mijn toekomst. -Ik ben zelf die macht. Zelf, versta je me?« - -Mevrouw Verschuere antwoordt niet; ze weet niet recht hoe te -antwoorden, als ze wordt toegesproken op een wijze als deze; het valt -haar nog altijd vreemd, hoewel het niet de eerste maal is... O neen, in -de laatste maanden, in de laatste weken vooral, heeft ze kunnen leeren -zich te gewennen aan toornige, harde woorden. Ze neemt haar handwerkje -op, terwijl haar man met brommend geluid een plotseling einde maakt aan -zijn wandeling en zich in den luierstoel werpt, maar de fijne vingers -beven te zeer dan dat ze er mede kan voortgaan, en met een steelschen -blik op het somber gelaat tegenover haar denkt ze terug aan den tijd, -die haar nu bijna gelukkig toeschijnt, toen hij thuis kwam; ook -vermoeid en afgemat, maar tevreden over de volbrachte dagtaak, voldaan -over de oplossing van een of ander moeilijk vraagstuk, verrukt over de -samenwerking met den landvoogd, die, zoo ze in meening verschilden, -gaarne van gedachten wisselde en nooit ongenegen was om, zoo noodig, -zijn opinie prijs te geven; naar den tijd toen hij, bij al zijn -drukten, toch steeds een vriendelijk woord voor haar vond, toen hij nog -beloven kon meer voor haar te worden, toen ze nog niet de treurige -zekerheid had, dat hij minder voor haar werd, steeds minder en minder. - -O, die belofte! Had hij haar nooit gegeven, de teleurstelling zou -minder groot geweest zijn! O, die onvergetelijke dagen in Tjipanas! Had -ze nooit het genot gekend van hem onverdeeld te bezitten, misschien was -het het haar dan nu niet zoo zwaar gevallen afstand van hem te doen. -Toch, elken dag beproeft ze met nieuwe krachtsinspanning, of ze niet -leeren kan zich te schikken... ze weet immers dat zijn knorrig humeur -slechts de reactie is van den dwang, dien hij zich moet opleggen in de -tegenwoordigheid des landvoogds; ze weet dat de andere dames ook haar -mannen van de secretarie thuis krijgen, zenuwachtig, overspannen, -prikkelbaar... Ze vermant zich ook nu, ze verzet zich tegen het -moedeloos gevoel dat zijn onvriendelijkheid altijd bij haar wekt en -spreekt bijna vroolijk: - -»Kom, manlief. Het is zoo’n heerlijke avond... laten we eens probeeren -of een wandeling ons geen goed zal doen... ik geloof dat we beiden wat -ontstemd zijn.« - -Hij geeft na een kleine aarzeling toe en weldra dwalen ze door de -eenzame lanen, arm in arm, langzaam, zachtjes sprekend, somtijds -zwijgend, zooals ze het gaarne doet; de sterrenhemel strooit zijn -gouden vonken over het glanzig groen en deelt het iets mede van zijn -tooverachtigen gloed. Wat Agnita had gehoopt geschiedde: in die -liefelijke omgeving, in die bedarende stilte week Verschuere’s -geestelijke vermoeidheid; het oog gericht op de blauwe lucht, vergat -hij de grieven die hem daareven vervulden. - -Met de zusterlijke teederheid, die bij lieve vrouwen zulk een wijding -geeft aan den echt, leidt Nita nu zijn gedachten in vriendelijke -richting; wat zijn de Hagens veel voor hen geweest, zoolang ze het -voorrecht hadden hen te kennen; wat was mevrouw altijd hartelijk voor -haar en mijnheer vol lieve attenties... wat zullen ze hen missen. - -Langzaam gaan de vrienden en kennissen, die binnen een kort -tijdsverloop Buitenzorg verlieten, aan hun geest voorbij; Amalia, die -hen zoo dankbaar was en, dit herinnert het kleine vrouwtje zich niet -zonder trots, zooveel ernstiger, zooveel beter gestemd was toen ze van -haar afscheid nam om, gelouterd door geleden smart, een nieuw leven te -beginnen in het vaderland; Van Waliënhove, om in de hoop op zijn zonen -kracht te putten voor het verdragen der martelingen van zijn -huwelijksleven; Van Beevelant en Clotilde, om in de Palmenstad het -beste te vinden wat de wereld geeft; James om het oorlogsveld te zoeken -wat misschien na liefdesgeluk het beste is: vergetelheid in -plichtsbetrachting. - -En dicht aan elkaar geleund, opziende naar den avondhemel, komt over -hen dat weemoedig gevoel van veranderen en verdwijnen, van alleen -achterblijven; het treurig bewustzijn hoe alles slechts voor korten -tijd, slechts voorbijgaande is, de donkere schaduw op ons zonnig Indië, -maar die, Gode zij dank, hen wier bestaan verbonden werd door -onverbreekbare banden, steeds nauwer vereent, steeds inniger samenhecht -juist door het voorbijgaande van al het andere. - -Het is voor de heeren dagbladredacteurs altijd een buitenkansje wanneer -een hooge betrekking openvalt, maar van dit buitenkansje konden ze dan -al bizonder goed profiteeren. De benoeming bleef uit. Dit gaf -gelegenheid om nu eens dezen dan genen ambtenaar aan te wijzen als den -vermoedelijken vice-president, om, voor het geval van deze of gene -benoeming, de prachtigste combinaties uit te denken om de regeering -voor te lichten, haar te wijzen op het gevaar dat zulk een keuze, het -voordeel dat een andere keuze hebben zou; dit alles met een ijver en -een goeden wil, die bij andere koloniale aangelegenheden het bestuur -zeker ten goede zou zijn gekomen. - -Omtrent het nieuwe lid in den raad van Indië—voor het geval dat de -vice-president uit dat regeeringslichaam gekozen werd—twijfelden alleen -zij, die voor zich zelf of voor familie iets hoopten, de publieke -opinie hield vrij algemeen Verschuere voor den aangewezen persoon. Ook -maakte ze met de openhartigheid, die, in de couranten vooral, wel eens -tot onbescheidenheid overslaat, geen geheim van die overtuiging. Maar -met de macht die hij bezit over iederen trek van zijn gelaat, met de -kalmte die hem, waar hij zulks noodig acht, ieder woord doet wegen voor -hij het uitspreekt, wist de algemeene secretaris zelfs voor zijn naaste -omgeving te verbergen, wat hij van de zaak dacht. - -Alleen zijn vrouw wist hoe hij alle phasen van spanning doorliep, hoe -hij nu eens door een woord van den landvoogd schrikte of door een -bericht uit Batavia zich volkomen voelde gerustgesteld, dan weer door -een tijding uit Holland of een los daarheen geworpen woord van machtige -lippen meende alles te moeten vreezen, om eindelijk zich te voelen -overmeesteren door dien twijfel, die zonder dat men er een bepaalde -oorzaak voor zou kunnen noemen, aan den vooravond van belangrijke -gebeurtenissen ons hart kan komen binnensluipen. - -Het duurde zoo lang voor de zaak beslist werd, dat de dagbladen gingen -aantoonen hoe eigenlijk een vice-president onnoodig mocht heeten, daar -toch welbeschouwd de geheele raad van Indië alle recht van bestaan -miste. Dit onderwerp werd uitgeput; onmachtig om hierna nog veel nieuws -te zeggen, waren juist de redacties begonnen elkanders pretendenten af -te breken, toen er uitkomst kwam. - -Twee telegrammen. Het eerste hield in de benoeming tot ridder van den -Nederlandschen Leeuw van den directeur van onderwijs, eeredienst en -nijverheid, J. G. Heylerts. - -Het tweede benoemde tot vice-president in den raad van -Nederlandsch-Indië het lid in dien raad mr. L. B. F. V. van Sonnefelt. - -De onderscheiding den directeur te beurt gevallen, gelijkt, bewezen aan -iemand die in aanmerking zou kunnen komen voor pensioneering, op de -hulde die de vos de kraai brengt wanneer het stuk kaas moet vallen: de -heer Heylerts nam haar dan ook op met de stoïcijnsche kalmte, waartoe -een veelbewogen huwelijksleven sommige mannen brengt, terwijl mevrouw -haren »vriend« blikken toewierp gelijk aan die van het slachtoffer, -over wiens lijk de overwinnaar zijn victorie tegemoet snelt. - -Geen twee weken later bleek er eenige reden voor die weinig opgewonden -stemming in den huize Heylerts. - -De Javasche Courant, het officieel nieuwsblad, meldde in zijn rubriek: -Civiel departement: ontslagen: eervol, op verzoek, onder dankbetuiging -voor de diensten den lande bewezen, J. G. Heylerts, directeur van -onderwijs, eeredienst en nijverheid. - -Geen week later las men onder diezelfde rubriek: benoemd tot lid in den -raad van Indië D. de Bruining, hoofdambtenaar met verlof. - -Ware Gustaaf Verschuere een zwak man geweest, hij zou verlichting -gezocht hebben in schelden op de onrechtvaardigheid dezer benoeming, in -verkleinen van den benoemde, in dreigen zelfs met het vragen van verlof -of het nemen van zijn ontslag; hij zou troost hebben gevonden in de -sympathie zijner vrienden, vergetelheid in de teedere armen, die -verlangender dan ooit zich naar hem uitstrekken;—nu hij een sterk man -was, zweeg hij en glimlachte en roemde de bekwaamheid van het nieuwe -raadslid, zijn ouden vriend; nu lag er iets in zijn persoonlijkheid, -dat zijn vrienden dwong het betoon hunner deelneming te bepalen tot het -geven van iets hartelijker handdruk dan gewoonlijk; nu keerde hij zich -af van het gezichtje, naar hem opgeheven om hem te zeggen dat ze met en -voor hem voelde; nu wilde hij zelfs haar niet bekennen wat dit voor hem -was; nu koesterde hij met hoonenden lach de bitterheid, die in een -trotsch, nog nimmer vernederd hart gewekt wordt door teleurstelling. - - - - - - - -XXXVII - -HET LEED VAN EEN STERK MAN. - - -De nieuwe vice-president is geïnstalleerd, de oude naar Soekaboemi -vertrokken, om daar het oogenblik af te wachten dat in Holland de -winter voorbij en het seizoen meer voor verlofgangers geschikt zal -zijn; luitenant Van den Bosch werd overgeplaatst naar Atjeh; Gertrude -bleek er op gesteld hem te volgen, zoodat wanneer de Meimaand eenmaal -daar is, het den Hagens niet al te zwaar zal vallen Indië te verlaten. - -Wat is hun het mooie huis op het Koningsplein, nu ze geen dochter meer -hebben om het gezellig te maken; wat is hun de schoonzoon, nu hij van -de eene garnizoensplaats naar de andere zal worden gevoerd; wat -Batavia, nu een vreemde eerste luitenant met een vreemde jonge vrouw de -vriendelijke kampementswoning heeft betrokken? - -Tot directeur van onderwijs, eeredienst en nijverheid is, in plaats van -den armen ridder, die met stille trom, zijn vrouw en zijn leeuwtje -vertrok, de eerste gouvernements-secretaris Verdijk benoemd en -Buitenzorg heeft het wonderlijk feit zien gebeuren dat mevrouw Verdijk -in een vreeselijke onweersbui uitreed... ’t was om Zijn Excellentie te -bedanken. Deze benoeming heeft nog al ontevredenheid gewekt; men zag er -het bewijs in, dat voortaan minder rekening zou worden gehouden met -verdienste en recht dan met vrouw en invloed—en aan dezen nieuwen -toestand wilde de indische ambtenaarswereld zich maar niet zoo dadelijk -gewennen. - -Te bestemder tijd is ook het nieuwe lid in den raad van Indië uit -patria teruggekeerd en beëedigd. - -De uitnoodiging hun door hun oude vrienden, de Verschuere’s, gedaan om -eenigen tijd op Buitenzorg te komen doorbrengen, was uiterst welkom: de -heer en mevrouw De Bruining verlangden niets liever dan Buitenzorg -terug te zien, Buitenzorg, waar ze eenmaal gelukkig geweest zijn; -immers, ze beseften het toen nog niet, maar ze weten het nu: allen bij -elkaar te zijn, dat is geluk! - -Ze hebben hun vijf jongens moeten achterlaten... op uitmuntende -scholen, bij lieve familie, voor hun eigen bestwil, o ja! maar ze -hebben ze moeten achterlaten, en Daan is grijs als een oud man, en -wanneer Louise een jongen in een blauwe kiel en broek ziet, wendt ze -het hoofd af om niet uit te barsten in tranen. - -Ze willen op Buitenzorg zijn, om de plekjes te bezoeken waar de jongens -speelden, waar ze hun kattekwaad uitvoerden, waar ze zoo wild stoeien, -zoo levensgevaarlijk vechten konden, waar ze zoo ondeugend waren, -maar—fluistert de moeder—toch ook zoo lief... - -Indien het mogelijk ware dat een vrouw zich troostte over het -kinderloos blijven van haar echt, dan zou Agnita zich dezer dagen -vertroost gevoeld hebben bij het aanschouwen van dien aan waanzin -grenzenden angst, wanneer de mail moest aankomen; van die oogen vol -smartelijk verlangen, die over bergen en zeeën schenen te willen -doordringen in het hollandsch huis, waar men haar schat verborg. Louise -en haar veel jonger zusje waren meegekomen, innerlijk en uiterlijk zeer -in haar voordeel veranderd door geregeld schoolgaan, frissche winterkou -en goed gemaakte japonnen—er zijn menschen geweest die vroegen waarom -de ouders maar niet meteen de meisjes achterlieten!—De heer en mevrouw -De Bruining hebben voor haar een gouvernante geëngageerd. - -»Een gouvernante!« roept Nita verbaasd, als haar vriendin haar dit -mededeelt. »Ik dacht dat je een duren eed hadt gezworen om nooit, nooit -meer...« - -»Ja, dat had ik ook... O, maar dit is een puikje. Heel wat anders dan -de bonnetjes, die ik tot nu toe gehad heb. Ofschoon, daar waren ook wel -goede bij... als ze maar niet altijd iets gevoeld hadden voor -trompetters!« zucht Louise. - -»Heel wat anders... een dochter van een overste, geëxamineerd in drie -talen, hoofdonderwijzeres, niet zoo piep jong meer, erg bekwaam en—nu -ja, aan boord was ze wel een beetje opgewonden, maar anders... erg -fatsoenlijk.« - -Arme Louise, die zich over zoo iets illusies maakte! Alsof juffrouwen -met vier akten niet precies wisten hoe men een goedgeloovig indisch -ouderpaar kan gebruiken om den overtocht te betalen, die liefst moet -eindigen in de huwelijkshaven, en zoo dat niet vlot, om, gesteund door -een of andere familie, hetzij dom, hetzij laag genoeg om zich tot de -comedie te leenen, zich onmogelijk te maken en een breuk uit te lokken. -Dan kan ze overgaan bij het gouvernement, het gouvernement, dat Dorado -voor onderwijs gevende jonge dames, niet omdat het pensioen verzekert -of verlofstraktement—wie, die jong is, denkt aan oud of ziek -worden!—niet omdat het zoo genoegelijk is dagelijks vijf uur te staan -voor een klas van opgeschoten lummels, of aan half maleische kinderen -het a. b. c. te leeren, maar omdat het vrije leven van commensaal meer -dan de huiselijke kring gelegenheid geeft tot »la chasse de l’homme«. - -De nieuwe gouvernante behoorde geenszins tot de weinige uitzonderingen -die op dezen regel voorkomen, en Nita had bij al haar huiselijke -drukten wel gelegenheid om op te merken: de onrust van het jonge -meisje, die scheen te denken dat haar geluk op straat moest gevonden -worden, den toon harer leerlingen, die als het ware met den dag minder -eerbiedig werd; de overdreven, bijna ziekelijke teederheid die de -beroofde moeder wijdde aan de twee kinderen, welke men haar gelaten -had; het nu in alles flink en manlijk optreden van dienzelfden Daan, -aan wien ze nooit anders dan met een medelijdend lachje had gedacht, -omdat ze hem niet anders dan in zijn verval had gekend, maar vooral den -kieschen takt dien Verschuere bij de ontvangst zijner gasten toonde. - -De heer De Bruining toch, met de fijngevoeligheid die hem zoo beminlijk -maakte, gevoelde zich bezwaard door de gedachte dat zijn verheffing een -misrekening was geweest voor zijn vriend. Maar deze wederlegde al zijn -bezwaren. - -’t Is waar, men had hem genoemd, maar hij zelf had geen oogenblik -gedacht aan de waarschijnlijkheid van zulk een keuze; er kon immers -geen sprake van hem zijn! ’t Was toch reeds een wonderbaarlijk snelle -promotie geweest die hij maakte; zou men hem dan zijn tegenwoordige -betrekking zoo kort laten bekleeden? Dwaasheid! Onmogelijk! - -»Maar de pers...« zei de Bruining met een benauwd gezicht. - -»Ja, de pers,« stemde Verschuere lachend toe; »maar heeft het u nooit -toegeschenen dat de regeering altijd iemand anders kiest dan de pers, -al ware het om te bewijzen dat die geheel verkeerd is ingelicht?« - -»Maar de publieke opinie!« - -»Ja, dat was me weer een nieuw teeken van de frivoliteit onzer indische -maatschappij; men had u eenvoudig vergeten, u en uw oudere rechten. U -waart dan ook al meer dan twee jaar weg!« - -»Zie je, het kwam ons zoo gelegen«, brengt De Bruining nu ter -verontschuldiging bij, en Louise keert haar vriendelijk gelaat tot Nita -met de vraag: »Het heeft je toch niet te erg gespeten?« - -Nog vóór zijn vrouw heeft kunnen antwoorden, roept Verschuere: »Haar? -Ze beklaagt zich nu al dat ze bij officieele gelegenheden altijd naast -oude heeren wordt geplaatst. Wat zou het dan wel zijn!« En zijn lach is -daarbij zoo natuurlijk, zijn scherts schijnt zoo welgemeend, dat het -nieuwe raadslid volkomen is gerustgesteld. - -Nita bewondert Gustaaf’s zelfbeheersching, al doet het haar pijnlijk -aan, dat ze getoond moet worden ten koste van de waarheid. Hoewel nog -altijd niet zeer bekwaam in het verbergen harer gevoelens, weet ze nu -toch reeds genoeg van de wereld, waarin ze leeft, om er in de gegeven -omstandigheden het noodzakelijke van in te zien: alleen wenscht ze dat -hij het masker, bij vreemden gedragen, bij haar had afgeworpen. - -Maar er iets gekomen tusschen hem en haar, iets als een muur. Een groot -leed, te zaâm gedragen, kan een sterk man nader brengen tot een zwakke -vrouw; een teleurstelling zal hen bijna altijd vervreemden. - -Nooit meer dan in deze dagen was Verschuere de strijdbare, werkzame, -zich zijner meerderheid bewuste man geweest. Zonder zich ook maar één -oogenblik te laten ontmoedigen ging hij, getrouw aan zijn leuze: »hoe -grooter de tegenstand, hoe schitterender de overwinning,« af op het -doel dat hij zich voorstelde... Had Nita naast hem kunnen gaan, had ze -haar oog kunnen vestigen op datzelfde doel, had ze over dezelfde stalen -zenuwen, denzelfden ijzeren wil kunnen beschikken, hij zou van haar een -reismakker gemaakt hebben. Maar zijn vrouwen altijd sterk genoeg om te -dragen, ze zijn soms te zwak om onmiddellijk na een slag den nieuwen -strijd aan te binden. Voor haar was de slag zwaar geweest. - -Hoewel niet eerzuchtig, bleef de kans op Verschuere’s lid worden in den -raad van Indië altijd het lichtpunt, waarop ze met stil verlangen den -blik gevestigd hield. - -Honderd malen had ze zich zelve bemoedigd door de woorden te herhalen, -eens door mevrouw Hagen gebruikt: »de betrekking van algemeen -secretaris is het vagevuur dat we met onze mannen moeten doormaken om -in het paradijs te komen,« en nu waren de deuren van het paradijs -gesloten! - -»... tot ze weer opengaan,« had Verschuere gezegd met zijn gewone -opgewektheid, maar och, ze wist het, een plaats in den raad van Indië -komt niet alle dagen vakant: er zijn voorbeelden van leden, die er -haast een kwarteeuw zitting in bleven houden. ’t Zal nu wellicht weer -jaren duren, en jaren, dit gevoelt ze, kan zij niet meer wachten! - -Er was iets in haar treurigheid dat hem ontstemde: haar zachte, -droevige blikken hinderden hem; hij wilde dat de vrouw, die hij zich -verkoren had geen oogenblik twijfelen zou aan zijn toekomst; zoo iemand -moedig en onbevreesd kon wezen, zoo iemand willig offers brengen kon, -dan moest zij het zijn. - -Maar—gelijk hij knorrig tot zich zelven zeide—hij werd niet door haar -begrepen, zij was niet berekend voor de plaats die ze innam. In stede -van hem te bewonderen, dat hij zijn onder dit bewind zoo weinig -dankbare taak met onverflauwden ijver vervulde, noemde ze het zijner -onwaardig zulke meesters te dienen. Te vergeefs had hij beproefd haar -te doen begrijpen, dat de door den staat bezoldigde ambtenaar zijn -diensten moet praesteeren, ook al druischen de bevelen der lastgevers -in tegen zijn overtuiging; ze hield vol dat men eerst denkend wezen, -daarna ambtenaar is. Ook beoordeelde ze den nieuwen landvoogd naar den -maatstaf dien men op Bloemduin gebruikte, en kon of wilde ze zich niet -schikken naar den toon, die sedert kort heerschte in de hofkringen; -kortom, hij vond in haar niet langer wat hij in zijn vrouw zocht. - -En ze wist het. Ze wist het hoewel hij het harde woord nog niet over de -lippen had gebracht; ze las het in zijn oogen, ze hoorde het in zijn -stem, ze voelde het in zijn liefkoozingen. - -Er is geen pijnlijker ontdekking dan deze voor de vrouw die bemint, en -geen meer gevaarlijke tevens. Want ze ontrooft haar het natuurlijke, -die grootste bekoorlijkheid in het oog van den man. - -Agnita werd op eens beschroomd, weifelend; ze durfde niet meer ronduit -spreken; het zelfvertrouwen dat de zekerheid van zijn liefde haar -geschonken had verdween; ze verloor het kinderlijk ongekunstelde, dat -haar zoo aantrekkelijk had gemaakt. Bevreesd nog meer te verliezen, was -zij niet langer zich zelve, en niets kon meer in haar nadeel wezen dan -dat. - -Wel verzette ze zich met al wat in haar was tegen het beklemd gevoel, -dat haar in Verschuere’s tegenwoordigheid overmeesterde gelijk de koude -den in sneeuw en ijs verdwaalden reiziger; wel trad ze hem soms tegen -met den ouden vertrouwden lach; wel drong ze hem een enkele maal haar -te vergezellen op een wandeling of rijtoer; wel nam ze, hoewel met -vreezen en beven, nu of dan het oude plaatsje in, dicht bij zijn -schrijftafel; wel sloeg ze somtijds in vertwijfelende teederheid de -armen om zijn hals,—de schoonheid van dat blozend gezichtje in zijn -gouden lijst, de zachte ronding dier blanke armen mocht hem dan voor -een oogenblik vervoeren, het wederzijdsch vertrouwen keerde niet terug. - -Juist in deze dagen leed ze onder een lichamelijke gedruktheid, een -gevoel van onbehagen, waarvoor ze te vergeefs een oorzaak zocht en -waarover ze dokter Bosschaert niet wilde raadplegen; ze wist wat zijn -eerste gedachte zijn zou en ze was het moe, gevleid te worden met een -hoop, die toch nooit vervuld scheen te mogen worden. In deze -zwaarmoedige stemming, in de pijnlijke ongevoeligheid van haar gewond -hart, gaf ze aan ieder woord door hem in overspanning of drift -gesproken een veel dieper beteekenis dan het verdiende; met groote -nauwgezetheid, gevolg eener ernstige, godsdienstige opvoeding, zocht ze -voor zijn gedrag de oorzaak in haar eigen tekortkomingen. Ze dacht er -geen oogenblik aan hem te beschuldigen, ze beschuldigde alleen -zichzelve. En onder die zelfbeschuldiging leed ze, wat een vrouw die -liefheeft lijden kan. - - - - - - - -XXXVIII - -HEIMWEE EN LIEFDE. - - -»Gustaaf!« - -De algemeene secretaris hoort niet: haar stem, altijd zacht, komt nu -als een verzuchting uit de beklemde borst; en hij is verdiept in de -verslagen van de Tweede Kamer, daareven door de mail aangebracht. - -»Verschuere... luister eens... ik heb je iets te vragen.« - -Hij legt zijn lectuur neer, een weinig ongeduldig, want juist las hij -een zeer belangwekkende speech van een zeer belangwekkend -afgevaardigde. - -»Nu?« vraagt hij, als ze zwijgen blijft. - -»Je moet er niet verwonderd over wezen... of boos... of bedroefd, maar -ik zou... ik zou graag...« - -Ze beeft zoo, dat ze niet voort kan gaan. Eerst was hij nog te zeer -vervuld van het Kamerverslag, maar nu hoort hij de trilling in haar -stem, nu ziet hij de vreeselijke spanning in haar gelaat. - -»Wat is er?« vraagt hij verbaasd. »Kind, antwoord me! Hoe ben je zoo -ontdaan?« - -Vergeefs beproeft ze een woord uit te brengen; vriendelijk, met een -zweem van de oude teederheid, begint hij: - -»Je hadt me iets te vragen, kleintje... Komaan, daar zie je toch niet -tegen op?« - -Geen antwoord. - -»Weiger ik je dan zoo dikwerf iets?« Hij nadert en legt haar zacht den -arm om het midden en neemt haar ijskoud handje in de zijnen. - -Maar zij trekt haar hand terug, ze maakt zich los uit zijn omarming... -Weet ze het niet dat er een macht uitgaat van zijn aanraking, die haar -zwak maakt en willoos? - -»Ik wou je vragen, of je het niet goed zou vinden als ik me de Hagens -meeging?« - -»Als je met de Hagens meeging! Waarheen?« - -»Naar Holland, bedoel ik.« - -»Naar Holland!« herhaalt Verschuere weer en hij ziet haar aan alsof hij -aan haar verstand twijfelt. - -»Ja,« spreekt ze dof. »Ja.« - -»Zonder mij?« roept hij. »Zonder mij, Nita?« vraagt hij dan met dat -zacht vleiende in zijn stem, wat ze zoozeer vreest in dit oogenblik. - -»Je kunt immers niet weg?« - -»Neen, dat kan ik niet.« - -»En ik moet gaan.« - -Weer herhaalt hij ongeloovig het woord, dat haar door de ziel snijdt. -»Zonder mij? Zonder mij? Nita! Kind!« - -»Ja, ik moet gaan.« - -Deze klanklooze stem, dit pijnlijk vertrokken gelaat, dat ze telkens -afwendt, de koortsige glans in de oogen, die de zijnen trachten te -ontwijken, verbazen hem misschien meer nog dan haar woorden; een groote -onrust maakt zich van hem meester. - -»Nita... ik begrijp je niet. God! kind! wat is er gebeurd?« - -»O neen, niets. Zie me zoo niet aan, Gustaaf... Ik weet wat ik wil. -Maar als je me zoo aanziet... zoo alsof je me nog liefhadt... dan -vergeet ik wat ik wilde...« - -»Alsof ik je nog liefhad! Heb ik dat dan niet?« - -»Ja, nog een beetje, dat geloof ik ook... Maar het is beter zoo... het -is beter dat ik wegga... beter voor ons beiden.« - -»Nita... je bent ziek!« - -Ze heeft al dien tijd rondom zich gezien als een gevangene, die een -uitweg zoekt; als een gejaagde, wie de vervolgers op de hielen zijn. -Bij dezen uitroep herwint ze op eens iets van haar kalmte, en terwijl -ze de handen samenklemt op de hijgende borst, spreekt ze vast: - -»Je hebt gelijk, ik ben ziek. Heel ziek. Zóó ziek dat ik niet meer hier -kan blijven, dat ik weg moet, hoe eer hoe beter!« - -»Maar wat scheelt je dan? Ik heb er niets van gemerkt.« - -Voor enkele oogenblikken komt een bittere glimlach haar om de lippen -spelen. »Dat was ook niet waarschijnlijk, is ’t wel? Je hadt het zoo -druk!« - -»Ja, ik had beter op je moeten letten... Ik ben geheel opgegaan in -eigen gedachten, in eigen plannen, den laatsten tijd... Geloof me, -kindlief, ik had niets liever gewenscht dan je er deelgenoot van te -maken, maar...« - -»Ja, dat weet ik. Je kon niet. Vergeef het me, Verschuere... Ik had -alles voor je willen doen. Ik had je slavin willen wezen... nu ik niet -je gelijke, je vrouw, je kameraad zijn kon... zooals je eenmaal gehoopt -hadt.« - -»Neen, spreek zoo niet...« - -Met een gebaar vol smartelijke afmatting legt ze hem het zwijgen op. -»Laat dat rusten, dat is voorbij...« - -»Wat is voorbij? Wat praat je toch? Kom, tracht bedaard te zijn. Wat -scheelt er aan, kind? Je hoofd gloeit, je handen zijn als ijs.« - -»Ik heb immers gezegd dat ik ziek ben.« - -»Ja, je hebt de koorts, ik zal dadelijk om Bosschaert zenden.« - -»Neen,« spreekt ze nu ernstig en vast besloten. »Doe dat niet. -Bosschaert kan me niet genezen. Niemand kan dat; niemand, behalve -misschien... mama.« - -»En ik dan?« - -Een oogenblik ziet ze hem in het gelaat, het gelaat dat ze liefheeft -boven alle andere... een oogenblik wankelt ze in haar besluit; maar het -is genomen ten koste van bange nachten en heete tranen; ze weet dat hij -zijn beloften niet houden kan; ze keert zich van hem af om sterk te -zijn. - -»Neen, je kunt het niet.« - -»Dus, je wilt weg? Je wilt niet langer bij me blijven?« - -Agnita wringt de handen; ze wordt aangegrepen door een gevoel van -flauwte, als bij hevige pijn. - -»Antwoord me, Nita!« - -»Je zult me immers niet missen?...« - -Ze spreekt die woorden langzaam, weifelend. Ze durft niet opzien, ze -kan niet ademhalen, zoo bonst haar hart. Zal hij zeggen dat ze zich -bedriegt, dat de scheiding hem even hard zal vallen als haar? O God, -indien dat mogelijk ware! Indien hij maar zeide dat hij haar noodig -heeft voor zijn geluk! Dan bleef ze! Dan kon ze alles dragen! Dan zou -ze moed hebben om een nieuw leven te beginnen. - -Ach, hoe weinig kent ze het mannenhart! Hij is gegriefd, beleedigd... -Heeft ze niet haar ouders gesteld boven hem, hem, die zoo zeker meende -te zijn van haar liefde, dat hij zelfs niets heeft gedaan om die te -behouden? - -»Dus je wilt bij je pa en ma zijn?« - -»Ja.« - -»Liever dan bij mij?« - -»Ja.« - -Smartelijk getroffen ziet hij haar in het gelaat. Maar het is hem -vreemd met die hartstochtelijke, verwilderde uitdrukking; zooals ze hem -geheel en al vreemd is in dit uur, zijn zachte, zwakke vrouw, nu zoo -vast besloten, zijn gevoelvolle Nita, nu zoo koel: de teedere woorden -die hem uit het hart welden, besterven hem op de lippen. - -»Ik begrijp me niet... je bent me een raadsel.« - -Smeekend heft ze de handen naar hem op. »O, folter me niet langer... -Zie je het dan niet, dat ik bezwijk? Heb medelijden... zeg dat ik gaan -mag!« - -»Als je me niet meer liefhebt...« - -»O God! O God...« kermt ze. - -»Als je meer van je ouders houdt dan van mij...« - -»Je bent wreed, Gustaaf...« - -»Dan mag je gaan.« - -Hij verwacht een haastig antwoord, een heftige ontkenning, een nederige -bede om vergiffenis... alles eer dan deze stilte... Maar zij blijft -onbeweeglijk staan, zonder zelfs het hoofd naar hem op te heffen, tot -hij zich toornend van haar afwendt... Dan zinkt ze ineen, zachtjes, -langzaam, zonder kreet, zonder slag; alleen met een langen, kreunenden -zucht. - -Als de heer Bosschaert, in allerijl geroepen, zijn patiente een vol uur -heeft gadegeslagen zoowel onder als na hare bezwijming, verlaat hij -haar met een ongewoon ernstige vermaning, om zich toch vooral te -wachten voor »ziekelijke opgewondenheid«, die onberekenbaar nadeelige -gevolgen hebben kan, en keert zich, zoodra de deur achter hen gesloten -is, tot den jongen echtgenoot met een vraag, die dezen het bloed naar -de wangen jaagt. Hij kan hem toch niet antwoorden dat hij het niet -weet! Hij kan hem toch niet zeggen dat de verhouding tot zijn vrouw in -den laatsten tijd niet van dien aard was dat er gelegenheid bestond -voor vertrouwelijke mededeelingen! Hij kan toch niet bekennen dat hij -vergeten heeft, sedert maanden vergeten heeft belangstelling te toonen -in hetgeen nog de vrouw bezig houdt met hopen en vreezen bezig houdt, -wanneer de man het reeds lang als afgedaan beschouwt. - -»Ze wil naar Europa,« zegt hij eindelijk, in de hoop door deze -onverwachte mededeeling Bosschaert’s aandacht af te leiden van de -netelige vraag. - -»Ah zoo, naar Europa?« vraagt deze, maar zonder iets te toonen van de -verbazing, die Verschuere meende te wekken; dokters zien zoo scherp in -huiselijke aangelegenheden. »Zoo, zoo, naar Europa? Weet je wel dat dit -een uitstekend denkbeeld is?« - -»Zonder mij?« - -»Natuurlijk. Je kunt niet weg.« - -»Ze wil met de Hagens meegaan.« - -»Juist. Een prachtige gelegenheid! Je kondt geen beter wenschen. De -zeelucht zal haar versterken, een kort verblijf in Holland haar goed -doen. En—wat die andere kwestie betreft dat zij zoo als het wil; hier -brengt ze het nooit tot een goed einde. Als ze gaan wil mag je haar -vooral niet terughouden Verschuere... Ja, ik weet wel, ’t is -onaangenaam, dat alleen achterblijven, maar... we zijn nu eenmaal niet -voor ons pleizier in de wereld.« - -»Neen, dat ondervind ik.« - - - -Straks, als Nita zijn studeerkamer komt binnensluipen en half verlegen, -half berouwvol op hem toetreedt, kan hij haar een vrij vroolijk gelaat -toonen. - -Met een bevend stemmetje vraagt ze: »Gustaaf... zeg, ik heb er nog eens -over gedacht... maar zou je werkelijk graag willen, dat ik bij je -bleef?« - -Zijn stem beeft niet, zijn oogen staan niet vol tranen als de hare, hij -is nooit lang zwak. - -»Natuurlijk, lieve. Natuurlijk zou ik graag willen dat je bij me kondt -blijven. Maar we zijn nu eenmaal niet voor ons pleizier in de wereld, -zooals Bosschaert zegt. Hij gelooft dat het je enorm veel goed zal -doen. Enorm.« - -Dan, als hij de plotselinge verandering ziet in haar trekken: »Je wou -toch niet op je besluit terugkomen?« - -»O neen. Ik ben vaster dan ooit besloten te gaan.« - - - - - - - -XXXIX - -DE OOGEN WORDEN GEOPEND. - - -»Buitenzorg, 6 April. - -»Lieve, beste man, - -»Ik zal dezen aan Mingo geven, met verzoek hem je ter hand te stellen, -als ik een dag of acht weg ben. Want, Gustaaf, ik ben verwaand genoeg -om te gelooven dat, hoe aangenaam het voor je wezen mag om weer eens -geheel te kunnen leven voor je werk, je dàn toch wel weer eens prettig -verrast zoudt opkijken, als de deur zachtjes open ging en zeker iemand -binnen kwam om je te vragen of je niet eens een uurtje met haar zoudt -willen praten. - -»Natuurlijk heb je van de welkome rust, na al de drukte die de laatste -tijd meebracht, gebruik gemaakt om bergen werks af te doen; dus wil je -me dit oogenblikje wel geven, niet waar? - -»Maar ik zal niet »kort en zakelijk« kunnen zijn zooals ik weet dat je -je brieven graag ontvangt. - -»Ik ben zoo in de war, sinds het zeker is dat ik wegga: alles komt me -zoo heel anders voor... soms vraag ik me af of het niet een groote -vergissing kon zijn; of ik misschien, toen ik geloofde dat hetgeen het -eenige was wat me te doen overbleef, je ontevredenheid te hoog opnam; -of we misschien na korter of langer tijd niet geleerd zouden hebben -elkaârs karakter en overtuiging te eerbiedigen; of ik niet had moeten -blijven... - -»Maar neen, dit is dwaasheid! Niet waar, Gustaaf, je vondt het ook -noodzakelijk? O, als je nog terugkwaamt op je besluit; nu nog, terwijl -de koffers gepakt staan en de afscheidsvisites gemaakt zijn, wat zou ik -graag weer uitpakken en—zooals je gister zei, toen ik er een balletje -van opgooide—een gek figuur slaan. - -»Hoe heb ik toch ooit dit onzalig plan kunnen bedenken! Ja, ik weet het -maar al te goed: ik weet hoe het voor het eerst in me opkwam, tegelijk -met het pijnlijk gevoel van een plaats in te nemen, waarvoor ik niet -geschikt bleek. - -»’t Was op dien middag toen ik je vertelde, dat ik bedankt had voor de -uitnoodiging van Zijn Excellentie om dat uitstapje te maken naar -Tjipanas; ik dacht dat je het apprecieeren zoudt, daar je niet mee -kondt gaan wegens ongesteldheid; maar je zei dat een vrouw, die geen -tact toont, een blok wordt aan het been van haar man. En dan, -Verschuere, waarom heb je mevrouw Verdijk toch zoo geprezen? waarom me -haar tot voorbeeld gesteld? Het was je geen ernst, dit weet ik; het kon -geen ernst zijn. - -»Je zoudt niet willen dat ik me het hof liet maken, al was het dan nog -zoo’n onschuldige hofmakerij: al was het dan ook tot het bereiken van -een doel; niet waar, je zoudt het niet willen! - -»O, ik twijfel nu of je al die nare dingen wel hebt gezegd met de -bedoeling, dat ik ze zoo hoog zou opnemen! Maar... herinner je je niet -dien avond toen ik me onvoorzichtig had uitgelaten, wat je toen bij ’t -naar huis rijden zei? Dat een getrouwd man geen meester is over zijn -daden. Dat zijn vrouw het werk van jaren soms in één uur bederft. Dat -je niet hadt moeten trouwen! Dat je niet hadt moeten trouwen... - -»Ja, Gustaaf je hadt wel moeten trouwen, alleen niet met mij. - -»Je zoudt me niet zoo gegriefd hebben, als je kalm geweest waart; dat -spreekt van zelf. Maar niet waar, op zoo’n oogenblik denkt men niet -bedaard na, en ik was diep ongelukkig en kon maar niet in slaap -komen... ik heb een heele dwaze gewoonte man, die ik je nu maar -bekennen zal: als je daar zoo stil in de kussens ligt, dan verdwijnt -die strakke vermoeide trek uit je gezicht, dan krijgt het de lieve, -vriendelijke uitdrukking van vroeger, en dan vind ik het een genot er -naar te zien. Soms, wanneer ik bedroefd was of wanneer we iets gehad -hadden samen, keek ik naar je, tot ik den boozen man vergeten kon en -met de gedachte aan den lieven de oogen sluiten; dat deed ik dien avond -ook, je glimlachte in je slaap en je weet wel, je waart naar bed gegaan -zonder me goeden nacht te zeggen... ik gaf je een kus. - -»Toen gebeurde er iets; je zult het misschien een kleinigheid noemen; -maar ik vond het vreeselijk! Je zei heel zacht: »Marie! o, Marie...« - -»Ik weet wie Marie voor je geweest is. Toen je me vertelde van je -eerste liefde, vroeg ik je me te zeggen welk soort van meisje ze was... -Toen gebruikte je een uitdrukking die ik voor het eerst hoorde en die -me daardoor bijbleef: une maitresse femme noemde je haar. Nu weet ik -wat dit is, une maitresse femme: het tegenovergestelde van mij... - -»Och, die Marie..., ik denk telkens aan haar... zij zou geschikt voor -je geweest zijn, zij zou je flink ter zijde hebben gestaan. ’t Is waar, -ze heeft een ander genomen om barones te worden en ik, ik zou je voor -geen koning geruild hebben, maar wat doet dit er toe? ’t Is immers toch -niet de liefde die een huwelijk gelukkig maakt! Zij zou je nooit -verveeld hebben. - -»Wat is dat moeilijk, Gustaaf, je man te boeien! Als de meisjes wisten -hoe moeilijk het is, zouden ze niet zoo haastig trouwen, of zich beter -voorbereiden. Niet waar, ik heb gedaan wat ik kon? Ik ben niet -onverschillig geworden voor den indruk, dien ik op je maken zou; ik heb -de talenten, die ik bezat, gebruikt; ik heb beproefd het je thuis -gezellig te maken; ik heb je vrienden hartelijk ontvangen. En ik heb -met inspanning van al mijn krachten beproefd me te ontwikkelen; ja, ik -heb hard gestudeerd, Gustaaf, veel harder dan je ooit vermoed hebt. En -toch verveelde ik je! Toch kwam, als ik je iets vroeg terwijl je bezig -waart—en je waart altijd bezig—die rimpel op je voorhoofd: toch zag ik -telkens die ongeduldige beweging waarmee je opkeek uit je boek als ik -nader kwam; toch heb ik je heel opgewekt hooren praten met vreemden, -als je niet den minsten lust hadt getoond om te praten met mij. Zie je, -dit vond ik vreeselijk, dit gevoel, dat langzamerhand over me kwam van -tot last te zijn. Denk niet dat ik het je verwijt; je hebt genoeg je -best gedaan om het te verbergen, maar geloof je ook niet dat niets -moeilijker te verbergen valt dan verveling? - - - -»We zijn alweer dichter bij het afscheid en ik kan nog niet besluiten -om dezen te eindigen; het helpt me zoo dat ik schrijven kan wat in me -omgaat, ik zou anders veel te veel zeggen. O, lieveling, wat moet dat -een ondragelijk iets zijn, een huwelijk zonder wederzijdsch vertrouwen, -als ik bedenk wat ik geleden heb sedert ik je niet meer alles zeggen -kan! - -»O, als ik maar eens spreken durfde! mijn geheele hart uitstorten... -maar dat mag niet! Neen, dat mag niet, want je zoudt me aanzien en in -je armen nemen en ik zou zwak worden, zwak tot lafheid toe en bij je -blijven om je tot last te zijn! - - - -»Ik dacht dat ik alles overwogen had vóór ik mijn besluit nam, maar ik -heb één ding vergeten, hoe verrukkend het is bemind te worden. - -»O Gustaaf, als er soms in je hart bitterheid mocht komen jegens de -vrouw, die je heeft moeten teleurstellen, denk dan hoe zwaar ik zelve -daaronder geleden heb; denk dan dat ik je omhelzingen mis en je kussen -en je teederheden en je zult medelijden met me hebben. Waarom ben je -ook zoo lief voor me, Gustaaf, nu deze laatste dagen? Waarom? Ik zou -willen dat je driftig waart zooals een poos geleden; ik zou willen dat -je harde, onrechtvaardige dingen zei; dat zou me sterk maken. - -»Maar neen, dit heb ik niet ernstig gemeend; ik kan de herinnering aan -deze laatste goede dagen niet missen... ik neem ze mee naar Holland als -een schat; ik voel het nu, noch de vreugde van weer thuis te zijn, noch -papa’s groote genegenheid, noch mama’s trouwe zorgen zullen me kunnen -vergoeden wat alleen de liefde geven kan—die volheid van geluk, die -niets te wenschen overig laat. - -»Soms—niet waar Gustaaf, je lacht me niet uit zooals die dames, omdat -ik me dit telkens weer verbeeld?—soms, als ik me in zielsangst afvraag -hoe ik toch zonder je leven zal, is het me of ik antwoord krijg, of -engelen me komen toefluisteren dat ze me een kindje willen brengen. Ik -moest niet luisteren naar die beloften, maar het maakt me minder -ongelukkig en—zijn ze bestemd om onvervuld te blijven—ach, ik ben er -reeds aan gewoon, de engelen met de blijde boodschap op eens te zien -verdwijnen... - - - -»Gister zei je, dat het egoïstisch van me was weg te gaan. Als je niet -meer telkens gestoord wordt, als ik je tijd niet meer vraag voor -allerlei nietigheden, als je geheel leven kunt voor je werk, geheel -toebehooren aan je betrekking, dan zul je weten dat het niet egoïstisch -van me was weg te gaan. - - - -»Gustaaf, ik droomde dat ik aankwam in Holland. Ik stond op het midden -van de loopplank. Iemand bracht me een brief. Aan den wal wachten pa en -ma en de broers en zusters. Ze wenkten me toe. Ik zag duidelijk ma’s -lief gezicht: ze schreide van vreugde. Ik hoorde de neefjes en nichtjes -roepen: »Tante, tante Nita!« en ze zonden me kushandjes toe... ik stond -daar en las den brief. Hij bevatte maar vier woorden: »Kom weer bij -me.« Toen groette ik pa en ma uit de verte en keerde terug op de boot; -de loopplank werd ingehaald, ik hoorde ze roepen, gillen; ik zag hoe -mijn arm oud vadertje moest worden vastgehouden, hoe mama’s gezicht -veranderde... ik bekommerde er me niet om, ik voelde me zoo licht als -een veêr. »Hij wil me terug hebben, hij mist me, hij verlangt naar me!« -riep ik, tot ze eindelijk verdwenen uit het gezicht. - -»Dwaze droom, niet waar? Maar o, ik had voort willen droomen, -luisterend naar de machine, waarvan iedere slag me nader tot je bracht, -ik had voort willen droomen tot in eeuwigheid. - -»Als je wist met welk een vreeselijk gevoel van teleurstelling ik -wakker werd! Ja, ik zal de machine hooren, maar niet om me tot je te -brengen! - -»Morgen reeds is het de dag van mijn vertrek... morgen reeds, ik had -altijd gehoopt dat er nog iets tusschenbeide zou komen, maar morgen -reeds... nu kan het niet meer. - -»O, Gustaaf, ik heb je toch wel bemind! Ik bemin je nog, Gustaaf, boven -alles! Hoe zou ik anders moed vinden om dit te doorstaan? Wat zijn de -menschen gelukkig die plotseling sterven; ze behoeven geen afscheid te -nemen...« - - - - - - - -XL - -OP DE MAILBOOT. - - -»15 April. - -»Lieveling, wat is dat vreeselijk geweest! Had ik het maar geweten dat -je nog zooveel van me hieldt, had ik het maar geweten dat je er zooveel -onder lijden zoudt, geloof me, ik was bij je gebleven. - -»Je zult misschien niet begrijpen hoe ik het bedoel—jullie mannen voelt -zoo heel anders dan wij—maar voor mij is het afscheid lang zoo bitter -niet geweest als ik het me had voorgesteld. Je waart zoo bedroefd en -dat vond ik zoo heerlijk! Je naamt me zoo telkens weer in je armen en -je drukte me zoo vast aan je hart... - -»En weet je wat je wel driemaal hebt gezegd: »Kind, hoe zal ik zonder -je leven!« Dat heeft me zooveel goed gedaan! zoo onbeschrijfelijk veel -goed! - -»En weet je wat je ook gezegd hebt? Dat je nu eerst begreept hoe -gelukkig je geweest was... dus, ik heb je toch geluk geschonken, al was -het niet zoo veel als het had kunnen zijn!... Gustaaf, je moet me -vergeven dat ik niet meer vertrouwen, niet meer geduld heb gehad; het -was zoo treurig met me gesteld in den laatsten tijd... ik kon me niet -goed meer rekenschap geven van hetgeen er in me omging; onze verhouding -was zoo vreemd geworden; ik tastte in het duister rond... God geve dat -ik niet heb misgetast! Soms vrees ik het. - -»Hoe heb je het nu? Gaat alles geregeld? Handhaaft Mingo zich in zijn -ouden roem? Zorgt Sarinah goed voor je? En ondervind je veel -deelneming? Mevrouw Paerel heeft me beloofd zooveel voor je te zijn als -je haar zoudt willen toestaan; trek je nu niet terug, ze zijn zoo -hartelijk en niet zooals veel hartelijke menschen, vervelend. - -»Toen ik nog bij je was, heb ik ’t je wel eens wat lastig gemaakt met -mijn altijd vragen om liefde; nu je mij niets meer behoeft te geven, -wijd je nu elken dag, al heb je het ook nog zoo druk, een oogenblik aan -mijn vrienden, de dieren en de bloemen: het zal je zoo helpen, om je -hart warm te houden, tot ik weer bij je ben om dat te doen. - -»Maak je over mij geen oogenblik ongerust. ’t Is waar, ik was niet heel -flink, niet half wat ik had willen zijn, maar je weet, flauw vallen is -een slechte gewoonte van me en toen we maar eenmaal onder stoom waren -ging alles goed. - -»Er zijn veel kinderen aan boord, dus behoef ik me geen oogenblik te -vervelen en dan, je weet hoe vriendelijk de menschen me altijd en -overal behandelen. - -»Wat de Hagens betreft, er is me al meer dan eens gevraagd of ik hun -dochter was, zóó dragen ze me op de handen; je ziet, het zou ondankbaar -van me zijn, als ik me niet liet troosten. - -»Bij aankomst hier vond ik je telegram. Hartelijk dank voor de goede -woorden, ik leg ze bij de anderen weg in mijn hart, en als al de -hartelijkheid die ik ondervind me niet troosten kan, wat ik soms vrees, -dan zullen zij het kunnen.« - - - -»Padang 16 April. - -»We liggen hier op de reê, met een prachtig gezicht op de eilandjes, -die als groote groene ruikers op het zilverblauwe water zijn gestrooid; -op den Apenberg met zijn wonderlijk mooie tinten, zooals hij daar bijna -loodrecht, donkergroen met violetten weerschijn, oprijst uit de zee; -allerlei kleine prauwen glijden voorbij, in de verte komt het -stoombootje met de laatste passagiers, want we vertrekken over een paar -uur. - -»Je ontvangt dezen binnen enkele dagen. Vind ik weer een telegram van -je op Suez? - - - -»O, Gustaaf, verbeeld je. Ik zal probeeren het je te schrijven. Maar ik -beef zoo, ik ben zoo vreeselijk geschrikt. Daareven kwam het bootje met -de passagiers: een familie met negen kinderen en twee officieren van -Atjeh. - -»Een er van kon niet loopen, hij werd op het dek gedragen. Mijnheer -Hagen zei me, dat het zoo’n naar gezicht was, dus was ik niet gaan -kijken, maar daar hoorde ik op eens om eau de cologne roepen; die erge -zwakke was bewusteloos geworden. Ik had een flacon naast me staan, ik -ging die dadelijk brengen, en Gustaaf! wie denk je dat het was? James! -Onze James! - -»O, maar onherkenbaar! Arme, lieve, trouwe jongen, het is met hem -gedaan, hij kan niet eens zijn hoofd meer opheffen. Als je hem zag, -zooals hij daar ligt, die vroolijke, sterke, moedige James! Ik ben bij -zijn veldbed neergevallen. - -»Toen hij bijkwam en me zag, was hij niets verbaasd. Hij glimlachte -even en sloot de oogen. Ik dacht dat het weer een flauwte was, maar een -oogenblik later zei hij: »Ga nu maar naar de anderen, dokter; ik ben -bezorgd; mijn goede engel is bij me!« Och, Gustaaf als je die stem -gehoord hadt... Ik dacht dat mijn hart zou breken. - -»Hij heeft zijn woord maar al te goed gehouden; iedereen is vol van -zijn lof. ’t Schijnt dat hij zich bijzonder onderscheiden heeft; een -van de heeren vertelde het aan mevrouw Hagen. - -»Heb ik je gezegd dat hij gewond is bij dat gevecht? Maar aan die wond -zou hij niet sterven; ’t is die vreeselijke malaria, die hem vermoordt. -De dokter geeft weinig hoop; goddank, dat ik hier ben om zijn laatste -dagen te verzachten. Het zal hem aan niets ontbreken. O, als ik hem nog -redden kon! hij heeft zoo’n sterk gestel en, niet waar, de zeelucht -doet soms wonderen! - -»Vaarwel, lieve, ik kan hem niet langer alleen laten; de koorts komt op -en hij roept om me. - - - -»22 April. - -»Hoeveel keeren was ik reeds van plan je te schrijven. Maar je weet -niet hoe mijn tijd wordt in beslag genomen door onzen armen zieke. Ik -heb nu mevrouw Hagen verzocht bij hem te gaan. Zij zou me zeker meer -helpen, maar zij souffreert voortdurend aan zware hoofdpijnen—een vorm -van zeeziekte, zegt de dokter,—en alleen wanneer de boot bijna stil -ligt, zooals nu, voelt ze zich wel genoeg om boven te blijven. Wij -hebben anders geen klagen over de sterke beweging: bijna altijd een -kalme zee, het mooiste weer dat men zich wenschen kan, een prettige -commandant en een goede geest onder de passagiers (tot nog toe): dus, -daar ook de tafel en de bediening weinig te wenschen overlaten, alles -wat men aan boord eischen kan. - -»In den toestand van James is nog niet veel verandering gekomen: alleen -verbeeld ik me dat hij in deze vier dagen iets minder zwak is geworden, -maar och, misschien schijnt dit maar, omdat ik geloof wat ik hoop. Als -hij geen koorts heeft—want dan zou zijn gekreun de andere passagiers -hinderen—ligt hij op het dek en zit ik met een boek of handwerk bij -hem. Meest moet ik voorlezen, of anders praten. Maar in zijn half -dommelenden toestand heeft hij geen recht begrip van tijd meer en als -ik dan, soms na een uur, ophoud, dan is het: »Ben je nu al moe, Nita? -Toe ik hoor je stem zoo graag; als ik je stem hoor, voel ik geen pijn.« - -»Je weet, hij was nooit veeleischend; maar ik geloof dat hij niet -geheel toerekenbaar meer is: soms blijkt het me dat hij niet eens -gehoord of ten minste niet begrepen heeft wat ik las of sprak. - -»Die andere luitenant is niet zoo erg ziek, maar lijdt aan -geestverzwakking, ten gevolge van typhus. Te denken hoeveel jonge en -krachtige lichamen op die manier gesloopt worden; te denken dat de -moeders haar zonen in zulk een toestand thuis krijgen; te denken wat -dat zijn moet voor een vrouw, haar man zoo weer te zien. Soms stel ik -me voor, dat je officier waart en op Atjeh, en dan kom ik me zelve zoo -ondankbaar voor; waarom kon ik niet tevreden zijn? Ik behoefde ten -minste niet in angst te leven; je waart daar op de secretarie ten -minste niet in gevaar! Er zijn verscheidene officiersfamiliën aan -boord; als ik denk aan wat zij hebben doorstaan, dan voel ik me klein, -dan schaam ik me bijna. - -»Gelukkig hebben we onder de passagiers een non, die dadelijk als -liefdezuster is opgetreden. Ik leer veel van haar: ze is zoo handig, ze -kan zoo rustig en bedaard blijven bij alles! Soms benijd ik ze: er ligt -zulk een vrede op dat lieve bleeke gezicht onder de kap, die haar -schijnt te beschutten tegen al het kleine, dat dikwerf de gedachten van -ons, andere vrouwen, vraagt. Ik weet wel, ik, die de hoogste zaligheid -ken, ik moest slechts medelijden hebben met zoo eene, die niet mag -beminnen; och, het zou ook niet in me opkomen als je bij me was, maar -ik voel me soms zoo verlaten, zoo troosteloos verlaten. En dan, zoo’n -vrouw vraagt of twijfelt niet meer, ze geeft zich over, terwijl ik ... -och, ik vraag altijd door, waarom dit zoo heeft moeten wezen? waarom -dat niet anders zijn kon? Weet je wat me zoo treurig stemt dezer dagen, -Gustaaf! nu ik James daar zoo liggen zie en ik telkens denken moet aan -mijn ledig huis en mijn eenzamen man en onze verloren illusies? De -gedachte dat ik, met al mijn goeden wil, met al mijn ernstig streven om -voor mijn omgeving veel te zijn, de beide mannen, die het meest van me -gehouden hebben, zoo weinig geluk heb kunnen schenken. Dat is één van -de raadselen, die ik vergeefs tracht op te lossen. Maar er zijn vele, -vele andere; ’t is of de golven ze me ’s nachts komen aanbrengen.« - - - -»Suez, 8 Mei. - -»Ik heb James verteld, dat ik aan je schreef. »Groet hem van me«, -fluisterde hij. En toen nam hij mijn hand en vroeg: - -»Wil je hem zeggen, Nita, dat ik me zijn vertrouwen heb waardig -gemaakt?« - -»Arme jongen! Zooveel had hij niet misdaan, dat hij er zoo voor boeten -moest! - -»Ik verzekerde hem dat je hem alles vergeven hebt, lang geleden, en -toen zei hij met een zweempje van zijn oude ondeugendheid: »Dat is niet -heel moeilijk, geloof ik, den man te vergeven, die je vrouw het hof wou -maken, als je zóó zeker weet dat ze er niet van gediend was!« - -»Ik ben zoo blij dat hij dit gezegd heeft, want hij lachte er bij en -keek me vrij in het gezicht, zoodat ik zeker weet dat hij van zijn -dwaasheid genezen is. Ik zou me anders, nu hij wat beter wordt, niet -geheel op mijn gemak gevoeld hebben met hem. - -»Dat is ook een van de vele vragen die ik me doe: of ik die geheele -zaak niet te hoog heb opgenomen? Soms, als ik hier rondom me zie onder -al die vroolijk schertsende, veel etende, rustig slapende, kalm -voortvegeteerende menschen, kom ik me, met al mijn bezwaren en -bekommernis en twijfel, zoo dwaas voor. Had ik misschien moeten lachen -om James? Is dat misschien de verklaring van veel wat me bezig houdt, -dat ik het leven te veel heb beschouwd als ernst? Maar mijn God, is het -dat dan niet?« - - - -»10 Mei. - -»Je kunt je er geen denkbeeld van maken, Gustaaf, hoe ik begin te -verlangen naar het oogenblik van onze aankomst. Er zijn in Buitenzorg -dagen geweest—nachten geloof ik weinig, maar dagen—dat ik in ’t geheel -niet dacht aan thuis, en nu—het is of iedere mijl die we nader komen me -meer vervult met de gedachte aan al de lieven, die ik terug zal zien. - -»Arme man, ik zeg dikwerf tot me zelf, dat je een groot geluk gemist -hebt.... thuiskomen uit Indië en nog een vader en moeder vinden! Vooral -sedert ik weet dat we in Genua aan wal zullen gaan, wordt dat verlangen -grooter en grooter; het stemt me zoo gelukkig, het is de beste bron van -troost die ik vind voor onze scheiding. - -»Ja, we gaan in Genua aan wal. Je begrijpt, als James niet in staat was -geweest de reis over land te maken, dan was ik met hem aan boord -gebleven, maar ik zag daar erg tegen op: twaalf dagen langer op zee en -dan door de golf van Biscaye, en dat met een half verlaten boot, want -ieder debarkeert in Genua; alleen de groote gezinnen, die het -overleggen moeten, gaan mee door. Maar Goddank, er is, sedert we meer -in de koude zijn, verandering ten goede gekomen: eerst werd hij -spraakzamer, toen bleef de koorts weg, toen kreeg hij meer lust in eten -en nu begint hij al langzamerhand een paar stapjes te doen. Op krukken, -Gustaaf, denk je dat eens, James op krukken! Gisteren beproefde hij het -voor het eerst, toen de anderen aan tafel waren; de zuster was bij hem; -ik kwam toevallig boven, maar o, ik kon het niet helpen, toen ik hem -daar zoo zag heenstrompelen, toen ben ik uitgebarsten in tranen. Eerst -lachte hij me uit en liep verder, maar toen gooide hij op eens de -krukken weg, ver over het dek en viel neer op zijn veldbed met de -handen voor het gezicht. - -»De zuster beknorde me over mijn gebrek aan zelfbeheersching, en ik was -doodelijk bang dat het hem kwaad zou doen, maar hij vindt het zoo -heerlijk om beter te worden, hij geniet zoo van dat gevoel van -terugkeer en de kracht, dat niets hem kwaad zou kunnen doen op dit -oogenblik, geloof ik. - -»Hij wil echter de krukken niet meer gebruiken. Mijnheer Hagen steunt -hem met de zuster; je begrijpt, ik ben daar te klein voor en ook, sinds -hij beter wordt, voel ik me erg lui en lusteloos. De dokter zegt, dat -als hij zoo blijft vooruitgaan, de reis over land hem geen kwaad zal -doen; natuurlijk zal het zijn: zachtjes aan, maar de Hagens behoeven -geen haast te maken. - -»O ja, schreef ik dat reeds? De Hagens hebben beloofd bij ons te -blijven; vin je dat niet lief van hen? Wij zijn veel bij elkaar geweest -met ons viertjes en ik kan hun niet dankbaar genoeg zijn; vooral -mijnheer heeft me veel goed gedaan: hij sprak zoo telkens over je; als -hij zag dat ik bedroefd was, dan kwam hij bij mij zitten en liet me -over je praten; ik kon dat met niemand beter; hij waardeert je zoo. En -dan—soms beweert hij dat je zijn voorbeeld heel gauw volgen en naar -Holland komen zult. - -»Ik heb gedaan wat je me aanriedt en het gezelschap van mevrouw Hagen -gezocht. Je dacht dat ik er van profiteeren zou om me kalmer te -stemmen, om me de wereldsche zaken meer uit een praktisch oogpunt te -doen zien. Misschien zal dat ook wel het geval zijn, achterna; maar op -het oogenblik zelfs stemt ze mij niet kalmer. Zij is zoo verstandig, -zoo logisch, zoo beredeneerd als alleen vrouwen zijn kunnen, die nooit -een grooten hartstocht hebben gekend; ik kan het niet van me afzetten, -dat ze me overdreven vindt en—verliefder dan het met de waardigheid van -eene vrouw overeenkomt. - -»Je weet, ik kan eigenlijk alleen vertrouwelijk worden met menschen bij -wie het hart het hoofd beheerscht: die zuster bijvoorbeeld, ik geloof -stellig dat ze dol van iemand gehouden heeft! Ik heb haar alles -verteld—dat vin je toch niet verkeerd? Je begrijpt, ik moest iemand -hebben voor wie ik mijn leed uitstortte—en ze heeft alles begrepen. Op -een avond liet ik haar je portret zien. Ze zei niets anders dan: »Arm -kind! wat moet je dat gezicht liefhebben...« en ik weet niet hoe het -kwam, maar we schreiden samen en sedert weet ik dat ze van iemand -gehouden heeft. - -»Ik had me in den laatsten tijd bij het gadeslaan van ons -reisgezelschap—het zijn bijna allen zieken, zwakken of -teleurgestelden—dikwerf afgevraagd of men eigenlijk wel het recht heeft -zich zoo te verdiepen in eigen klein leed, terwijl anderen zooveel -grooter moeten dragen. Maar de zuster zegt, er is geen klein leed of -groot leed: alles hangt af van het hart dat het ondervindt. - -»En dat begin ik ook te gelooven! Als ik bedenk hoe het me smarten kon -wanneer je me maar ontevreden aankeekt, en als ik dan hoor hoe -onvriendelijk enkele mannen hieraan boord voor hun vrouwen zijn en hoe -die vrouwen een oogenblik later lachen, van ganscher harte lachen -kunnen, dan geloof ik ook dat het alles maar van het hart afhangt. En -misschien begrijpen wij menschen elkaar zoo weinig, omdat we altijd bij -een ander hetzelfde gevoel zoeken als we zelf hebben. Ik ondervind in -deze nieuwe omgeving dagelijks hoe men zich in elkaar vergist. Zoo is -er, behalve mij, nog een dame aan boord, wier man in Indië is -achtergebleven. Ik voelde me tot haar aangetrokken door de overeenkomst -in onze omstandigheden en maakte met haar kennis. Wat vertelt ze me? Ze -ging naar Europa voor pleizier! Omdat het haar verveelde langer in de -binnenlanden te zitten. Ze wou de wereldtentoonstelling zien en Parijs -en Weenen. Ze was nooit in de groote opera geweest en ze vond dat dit -hoog tijd werd en—dan moest ze haar garderobe vernieuwen, men raakte op -zoo’n buitenpost zoo ten achteren met de modes! Mijn verbazing -amuseerde haar. Gelukkig dat ze niet in mijn hart kon lezen. -Afschuwelijk! je man te verlaten om zulke redenen. Als ik dan denk aan -den strijd dien het mij heeft gekost!« - - - -»11 Mei. - -»Je begrijpt, lieve, in dien tijd toen ik daar zoo uren lang stil bij -James moest blijven zitten, had ik alle gelegenheid om de passagiers -gade te slaan en mijn opmerkingen over hen te maken. Nu hij aan de -beterhand is, beweeg ik me natuurlijk meer onder hen en onderzoek of ik -goed heb gezien, of mijn gevolgtrekkingen juist zijn. De ongetrouwden -interesseeren me minder; ik let meer op de getrouwden; ik zou zoo graag -het geheim ontdekken, dat groote geheim, hoe men een man gelukkig -maakt. - -»Er zijn getrouwde lui van elken leeftijd met volwassen dochters, met -zuigelingen—het tweede schijnt me nog minder soesah dan het eerste: met -kinderen in Holland: zonder kinderen. De meeste ouderparen komen me -voor, elkaar te beschouwen, zooals de eigenaar een kip beschouwt, uit -het oogpunt van de eieren die zij legt: de vrouw is lief voor den man, -ze schijnt hem dankbaar voor de ruime omstandigheden waarin ze -verkeert, voor de mooie positie die ze met en door hem inneemt; de man -is vriendelijk voor haar, trotsch op de aardige, vlugge kinderen, die -zij hem geschonken en goed opgevoed heeft, beiden gaan op in dingen -waarmede de liefde weinig te maken heeft. - -»Onder de jongeren vind ik er verscheidene, die bij afwisseling -kibbelen en zich laten verteederen, maar dat is niet wat ik bedoel: -geluk is in mijn oog iets rustigs, iets bestendigs. Huwelijken waar de -man, door de vrouw geboeid, alles in haar schijnt te vinden, zie ik er -tot nu toe maar twee. - -»Bij die twee dames, dacht me, kon ik een lesje nemen, maar ach, man, -wat ben ik teleurgesteld! Je zult het niet gelooven, maar die eene, die -zoo aangebeden wordt, is een grillig schepsel vol kuren. Ze laat zich -door hem bedienen of zij een vorstin was en hij haar slaaf, ze stoot -hem van zich, ze haalt hem weer aan, en ze speelt met hem als een kind -met zijn hansworst. En daarbij komt het me voor dat ze, hoewel niet -bepaald lichtzinnig, zóó koket is als een fatsoenlijke vrouw wezen kan -zonder dien naam te verliezen... Gustaaf, als ik ook koket geweest was, -als ik je ook zoo in een voortdurende spanning gehouden had, zou ik je -dán misschien geboeid hebben? Het andere huwelijk is me nog -raadselachtiger. ’t Is van dien rechterlijken ambtenaar, je weet wel; -je kende hem nog van vroeger. Zij is mooi, dat is zoo, en jong, maar -zoo onbeteekenend! En dan daarbij die man met zijn helder verstand, met -zijn groote ontwikkeling, die man, wien het een behoefte blijkt om zich -mee te deelen, die met zoo’n innig genot al wat hij gedacht en gelezen -en ondervonden heeft, bespreekt. Me dunkt, alleen dat slaperig, -vervelend mooi gezicht moest genoeg zijn om hem te verhinderen haar -ooit van iets dat hem vervult deelgenoot te maken. Toch—ze zijn acht -jaar getrouwd en hij is doodelijk van haar, ik kreeg daarvan meer dan -één bewijs. Gister nog. Je moet weten, die kokette vrouw—van wie ik -daareven sprak—is zeer lief voor hem en nu hadden ze gister een uur of -langer samen zitten praten, bizonder geanimeerd, toen hij eindelijk -opstond. - -»»Gaat u reeds weg?« vroeg ze: »kom blijf nog wat...« - -»»De maan komt op, mevrouw,« zei hij. - -»»Welnu, wat doet dat er toe? U bent toch niet maanziek?« - -»»Een beetje... als de maan schijnt word ik teeder en als ik teeder ben -moet ik bij mijn vrouw wezen.« - -»O, Gustaaf, toen ik hem een oogenblik later met haar zag op en neer -wandelen, had ik een heel ondankbaren inval: ik wenschte dat pa en ma -me maar niet hadden laten leeren.« - - - -»12 Mei. - -»Het is misschien heelemaal ongegrond, maar hoe dichter we bij Genua -komen, hoe meer ik de zekerheid krijg dat papa daar zijn zal om ons -welkom te heeten. Ik doe alles om mezelve van dat denkbeeld af te -brengen, maar ik kan me onze aankomst niet anders voorstellen dan met -hem, en James gelooft het ook stellig en vast. - -»Wat ben ik blij dat ik er zoo gezond uitzie! Je weet niet wat de -zeelucht mij een goed gedaan heeft en dan die koude, die met den dag -grooter wordt, en dan, geloof ik, ook dat gevoel van voor iemand -onmisbaar te zijn. Weet je wat ik weleens gedacht heb, als ik zoo bij -James zat? Hoe prettig het zou geweest zijn als je een beetje minder -goede gezondheid hadt genoten. Zoo’n dagje thuis van tijd tot tijd, wat -een buitenkansje voor mij! ik was dan heel gezellig bij je gaan zitten, -ik had je kamillen laten drinken en koelte toegewuifd en voorgelezen. -Je zult wel zeggen dat ik heel onverstandig word en dwaze wenschen doe; -ja, lieveling, dat is zoo: soms heb ik spijt dat ik niet koket geweest -ben; dan zou ik dom willen zijn: nu weer beklaag ik me dat mijn man -niet ziekelijk is... Het wordt hoog tijd dat ik thuis kom! Thuis kan ik -niet anders dan goede gedachten hebben, dunkt me. Over drie dagen! Kon -je bij me zijn, Gustaaf!« - - - -»13 Mei. - -»De zuster en ik hebben van avond nog eens voor het laatst -vertrouwelijk samengepraat. Ze zegt dat ze veel geluk voor ons ziet in -de toekomst, dat deze scheiding noodzakelijk was, opdat we onszelf en -elkaar, bij kalm nadenken, beter zouden leeren begrijpen. Ik bekende -haar dat ik me soms zoo beklemd, zoo beangst gevoel, maar zij gelooft -dat onze liefde eene groote liefde is, en dat ze dus door de -afwezigheid eer vermeerderen dan verminderen zal. - -»Maar toen ik vroeg, hoe—al waren wij hereenigd en nauwer verbonden -door de waardeering die het gemis schenkt—hoe toch ooit het groote -verschil in onze levensbeschouwing zou worden weggenomen, hoe we ooit -het geluk zouden vinden als we het zochten in verschillende richting, -toen nam ze mijn hand en kuste me: »Kind, we moeten ook wat aan God -overlaten, misschien wil Hij je een kleinen wegwijzer zenden«. - - - -»15 Mei. - -»Ik sluit dezen in haast. James is vrij wel en gereed om aan wal te -gaan. Over een uur zijn we in Genua. O, liefste, waarom ben je niet bij -me!« - - - - - - - -XLI - -BESLUIT. - - -»Bloemduin, 22 Mei. - -»Ik ben thuis, Gustaaf! Ik zit tusschen papa en mama, je weet wel, op -het oude plekje; papa houdt zich of hij de courant leest, maar telkens -als ik opkijk knikt hij me toe, en ik kijk maar telkens op, om hem -pleizier te doen; mama heet kousen te mazen, maar ik wil wedden dat ze -niet één paar afkrijgt van middag, want ze doet niets dan me bedienen -en mijn handen streelen en mijn haar glad strijken. - -»O, Gustaaf, die dierbare oude gezichten zoo te zien stralen, die -liefkoozingen, die je opeens weer kind maken, te voelen, is alleen de -moeite van de reis waard! - -»Ze zouden me liefst geen oogenblik verlaten; gisteren toen ik naar -mijn kamer ging—mijn eigen lief meisjeskamertje—liep pa mee tot aan de -deur, moest ma me helpen uitkleeden en toedekken; het was een gekus en -een goeden nacht zeggen alsof ze bang waren dat ik weer zou wegvliegen; -van morgen toen ik wakker werd stonden ze hand aan hand voor mijn -bed... wie heeft ons toch gezegd dat het weerzien, als men uit Indië -komt, een teleurstelling is? Het moet iemand geweest zijn die geen -ouders meer vond. - -»Ze brachten me je telegram met dat hartelijk: »Welkom thuis!« Hoe lief -van je! Begreep je dat dit het eenige was, wat aan mijn geluk ontbrak, -een groet uit Buitenzorg? Wat denk je tegenwoordig veel aan me, man! - -»Gister waren we niet zóó gelukkig als vandaag, we waren geloof ik, te -zenuwachtig om te genieten. We konden niets zeggen; we lachten maar -eens tegen elkaar, en dan kregen we de tranen in de oogen en moesten -ons weer omdraaien. Maar vandaag! vandaag is het verrukkelijk! We zijn -op al de oude lieve plekjes geweest, James ook. We moesten natuurlijk -om hem wat langzamer loopen; maar ik vond het prettig dat het zoo -langzaam ging; ik had aan zooveel te denken, zooveel lief en goeds en -vriendelijks... O, wat is ’t toch een voorrecht een gelukkige jeugd -gehad te hebben; ’t is als de kruik met koelen drank die men den -reiziger meegeeft; telkens wanneer hij zich vermoeid gevoelt, put hij -uit haar nieuwe kracht. - -»Toen ik papa in Genua zag—want hij was in Genua, zooals ik -verwachtte—vond ik hem oud geworden, maar sinds is het alsof hij elken -dag bijkomt; mama zegt, dat hij veel geleden heeft onder mijn -afwezigheid, maar hij beweert dat de vreugd van het wederzien de smart -der scheiding te niet heeft gedaan.—Vin je dat niet lief van de tantes? -Het rijtuig was aan den trein om ons af te halen; ze hadden prachtige -bloemen gestuurd, maar ze waren zelve niet gekomen. »We gunnen ze je,« -riepen ze maar, toen pa haar noodigde, »we gunnen ze je! Drie dagen mag -je ze geheel alleen hebben; dán beginnen we te deelen!«—Van morgen -zonden ze aardbeien: ’t waren er maar negen, de allereerste; vijf voor, -mij en vier voor James. Er was een briefje bij; ze schreven dat ze haar -belofte houden wilden en niet komen vóór de drie dagen om waren, maar -dat, als pa er misschien iets tegen vond, ze gaarne haar meening aan de -zijne zouden opofferen... We zijn er dadelijk heengegaan. Och liefste, -wat is het goed dat we in Indië niet weten, hoezeer we betreurd worden -in Holland! Ze konden niet genoeg van je hooren! Ze hielden elk een -hand van me vast; ik moest maar praten, en als een ander iets zei, dan -riep tante Dorothée dadelijk: »Laat háár nu vertellen!« Tante Mina werd -erg ongeduldig, omdat ze niet alles verstaan kon, en tante Bettemie, -die arme blinde ziel, zette mijn hoed af en streek mijn krullen -glad—dat doet iedereen, Gustaaf; maar niemand kan het zooals jij—en -vroeg maar telkens weer, hoe ik er uitzag. En dan riepen vier stemmen -te gelijk: »O, heerlijk! Om te stelen! Liever dan ooit! Nog liever dan -vroeger.« Maar daar werd tante boos om. »Nog liever dan vroeger?... dat -is onmogelijk! dat zeg jullie maar om mij te plagen!«... O, je kunt er -geen voorstelling van maken hoe zalig dat is, zoo’n thuiskomst. Wàt zou -het geweest zijn als we samen gekomen waren! - -»Het houdt niet op met brieven en briefkaarten van de broers en -zusters. Het plan is, dat ze, zoo mogelijk, allen Zondag hier zullen -zijn. James verheugt er zich zeer op en ik ook, ik verlang hen allen -terug te zien. Maar toch had ik liever gewild, dat we nog wat met pa en -ma alleen gebleven waren; ze zijn zoo gelukkig!« - - - -»Bloemduin 25 Mei. - -»Het is Zondag. Wat is dat toch iets eigenaardigs, zoo’n hollandsche -Zondag: dat feestelijk gevoel waarmee men wakker wordt, die deftige -stilte in de straten, dat nette van de menschen in hun beste pak, dat -plechtig gelui van de klokken: ik heb dat gemist in Indië: ik voel het -nu. - -»De broers en zusters zijn allen hier—zelfs Rudolf is uit Groningen -overgekomen, ofschoon hij voor zijn candidaats zit. Pa wou hem eerst -beknorren, maar opeens viel hij zichzelf in de rede en zei: »’t Is goed -jongen, ’t is best: voor háár is niets te veel!« O, die pa! Ik wist -niet dat hij me zóó liefhad! Ze noemen me allen nog bij de oude -naampjes en ze willen me allen bedienen. Als ik zeg dat mijn krullen -vandaag twintigmaal zijn opgedraaid, op twintig verschillende vingers, -dan jok ik niet. ’t Is dwaas, maar ik heb weer dienzelfden indruk, dien -ik als kind had, alsof de zon ’s Zondags anders schijnt dan in de week, -en alsof nergens op de geheele wereld die dag zoo innig genoegelijk -gevierd kan worden als in het oude huis van den burgemeester van -Bloemduin. - -»Wij zijn van morgen naar de kerk geweest. Och, wat spijt het me, dat -je dit hebt moeten missen. Je hadt er bij moeten zijn, lieve, het was -zoo eenig, zoo om nooit te vergeten, zoo om je opeens te verzoenen met -het leven op een dorp. De zon scheen dan, zooals zij alleen ’s Zondags -doet; ma ging met James vooruit en dan volgde ik met pa: daarachter de -broers en zusters. Overal zagen we gordijntjes optillen, nieuwsgierige -gezichten over horretjes kijken; de menschen stonden stil aan den kant -van den weg, om ons te laten voorbijgaan—dan was het telkens dezelfde -vertooning! Eerst heel eerbiedig de pet af. »Goeje morge, burgemeester, -goeje morge, mevrouw!« En dan, als ik stilstond en de hand uitstak en -ze bij den naam noemde—ik kende ze allen nog—opeens een heel andere -toon: »Dag juffer Nietje! Dag lief kind! Hoe heb je ’t gehad in den -Oos?« Maar als ik verder ging, dan barsten ze eigenlijk pas los. »Och -Heere, ’t is nog krek dezelfde. Niks niet grootsch! En ze willen toch -wel zeggen, dat ie ’n ergen heugen is daarginder!« - -»Maar de held van den dag was James! Hij droeg zijn uniform met kruis -op de borst. Ze hebben van hem gelezen in de couranten; ze weten -precies waar en wanneer hij gewond is geworden, waar hij zijn -Willemsorde verdiend heeft... en—je zult het niet gelooven van die -stijve boeren, maar ze drongen om hem heen en moesten hem zien, een -hand van hem hebben... Op eens stoof Jan Mulder, je weet wel, die -oud-soldaat, op hem af en wees op zijn borst, en riep, hoera! en toen -barstten ze los en gooiden met de petten en tilden hem in de hoogte op -hun schouders... ’t was of ze nooit meer tot bedaren zouden komen... me -dunkt, zijn pijn en lijden zijn hem vergoed. - -»Door al dat oponthoud kwamen we laat in de kerk. Maar ook dáár hadden -ze op ons gewacht; toen we binnentraden begon het orgel te spelen en -zong de gemeente het eerste vers van Psalm 103. Je kent het wel? - - - »Loof, loof den Heer mijn ziel met alle krachten, - Verhef zijn naam, zoo groot, zoo heilig t’ achten, - Och, of nu al wat in mij is Hem prees!« - - -»Ik hield me goed; bij al mijn geluk en dankbaarheid kon ik toch niet -vergeten, hoe geheel anders nog het zou geweest zijn als je bij me was; -maar James snikte als een kind... hij is ook nog zoo zwak. Ik weet niet -wat de dominé heeft gepreekt. Ik keek maar naar de bekende gezichten, -die zich zoo trouwhartig naar me toekeerden, naar den preekstoel, die -ons, kinderen, zoo menig uurtje hielp doorkomen en die jij zoo -afschuwelijk vondt met die dieren uit het paradijs er op; ik telde de -aapjes en de kraaien en de ijsberen, en ik vond het prettig, dat er nog -precies evenveel waren als vroeger; toen keek ik naar den voorzanger en -lachte met Corrie om de gekke gezichten, die hij nog altijd trekt; toen -merkte ik op, dat de vrouwtjes van het gasthuis een nieuw model van -neepjesmuts hadden gekregen... toch was ik onbegrijpelijk gesticht. -Maar onder het gebed keek ik naar het lieve, oude, grijze hoofd, dat -zich zoo diep boog over de gevouwen handen. - -»De tantes hadden ten strengste verboden, dat iemand ons zou bezoeken -vóór een week na aankomst, maar nu was er niets meer aan te doen: ze -stonden op rijen geschaard aan de kerkdeur, ze stroomden letterlijk ons -huis binnen, en ik geloof dat de zusters meer dan honderd kopjes koffie -geschonken hebben: ik kon niet helpen, ik kon niets doen dan handen -geven en op James passen, die zich veel te veel vermoeide en van avond -volstrekt naar de »Gezelligheid« wil om de jongens te trakteeren.« - - - -»Bloemduin, 1 Juni. - -»Wat ik je nu te vertellen heb is zoo verrukkend, zoo onbeschrijfelijk -heerlijk, dat ik haast niet weet, hoe ik ’t je zeggen zal. Gustaaf, -onze liefste wensch wordt vervuld! Eindelijk is al mijn twijfel -veranderd in een zalige overtuiging: mama weet ’t zeker, de dokter weet -’t zeker, en ik begrijp nu, dat ik het zelve reeds lang zeker geweten -heb—maar dat ik ’t alleen niet durfde gelooven. Als je dezen ontvangt, -behoeft het nog maar enkele maandjes te duren en je kleine Nita is een -gelukkig moedertje. O, als ik een kindje heb, dan kom ik gauw weer bij -je terug, dan geloof ik dat ik ’t je niet meer lastig zal maken, dan -zal ik niet meer eischen dat je om mij je werk verzuimt... Als ik een -kindje heb! Lieveling, ik weet wel dat je niet gelooft zooals ik, maar, -niet waar, als je dit hoort, dan zul je toch ook danken? toch ook -bidden? - -»Het is wel treurig dat we in dezen tijd niet bij elkaar zijn—bij een -groote vreugde verlangt men zoo naar den liefste;—maar mama zegt, dat -een vrouw in mijne omstandigheid beter bij haar moeder is dan bij haar -man. Ik spreek het maar niet tegen: Ik heb je toch bij me. Weet je nog, -het was in dezen zelfden tijd van het jaar... de kersenboomgaarden -stonden in bloei en de dennen kregen die lichtgroene pluimen en er -dreven ook witte wolkjes aan de lucht, en we hadden ook een groote -zaligheid in het hart... ik zoek onze lievelingsplekjes op en de stille -eenzame paadjes; soms is het me of ik je arm weer voel om mijn midden, -of ik weer naar je moet opzien en een kus krijgen... Ik weet niet wie -me laatst vroeg, of ik je portret meenam op die eenzame wandelingen... -Alsof dat noodig was! - -»Je kunt je van de opgewondenheid der tantes geen denkbeeld maken: -tante Mina is er wel een beetje indiscreet mee: ze schreeuwt het -iedereen toe, met die vreeselijk harde stem van doove menschen! Tante -Bettemie haalt me aan en kust me en vermaant me voorzichtig te -zijn—alsof ik dat niet was—en verheugt zich dat ze nog het kind van -háár kind—ze heeft langzamerhand je mama geheel weggedacht—zal mogen -omhelzen vóór haar dood. Maar tante Dorothée heeft haar blijdschap op -nog eene heel andere wijze getoond; tante Dorothée heeft iets gedaan, -dat papa de verstandigste streek van haar geheele leven noemt, iets -waarvan je zeker evenals ik, niet weinig verheugd zult ophooren, ze -heeft onzen jongen—want een jongen zal het zijn, daarover zijn de drie -oude dames het eens—ze heeft onzen jongen tot universeel erfgenaam -gemaakt! Je weet, ze hadden, opgewonden door de freules Van Haastert, -twee derden van haar fortuin vermaakt aan instellingen tot -dierenbescherming. Welnu, zij heeft van haar invloed als oudste en -verstandigste gebruik gemaakt om ook de beide andere tantes te -bewerken. Gister was de notaris bijna drie uur hier: het testament is -veranderd en het geheele fortuin voor ons. Nu, wat zeg je daarvan? De -tantes verwachten van me dat ik, nu ik eenmaal op den goeden weg ben, -me door niets zal laten weerhouden om de wereld met minstens een half -dozijn jonge Verschuere’s te begiftigen; is het geen heerlijk -vooruitzicht dat we nu rijk genoeg zullen zijn om ons die weelde te -veroorloven? Is het niet een gelukkig leventje, dat ons wacht, later, -als je gepensionneerd zijt, op dit mooie landgoed, te midden van dit -goedige volk, dat hun nieuwen heer op de handen dragen zal?« - - - -»4 Juni. - -»Met de Fransche, met de Hollandsche en met de Engelsche mail kreeg ik -in den tijd van één week drie brieven van je; heerlijke, lange, innig -lieve, die ik meeneem op de wandeling en neerleg onder mijn hoofdkussen -om, als ik de hand er naar uitsteek, ze te hooren kraken en me te -zeggen dat mijn droom is vervuld, dat je naar me verlangt, dat je me -mist, dat je me terugroept... en dat ik ze allen zou kunnen achterlaten -om tot je terug te keeren. Maar toen je zoo schreef, en toen ik zoo -droomde, toen wist ik nog niet van het kindje. En nu zeggen alle wijze -menschen, dat het binnen het jaar die groote reis niet maken mag. Hoe -kan ik nu tot je komen? O, Gustaaf, hoe moet dat gaan? We zijn nu pas -zoo kort gescheiden en beiden schijnt het ons reeds zoo lang... je zegt -dat je niet zonder me leven kunt... ik heb het al wel honderdmaal -gelezen en herlezen, maar als je niet zonder me leven kunt en als ik -zoo dwaas verlangen kan, dat ik al het goede en lieve wat me hier -omringt vergeet, wat moet er dan van het arme kleine kindje worden? De -oudelui nemen ’t me gelukkig niet kwalijk, dat ik van die oogenblikken -heb, ze vinden het niet meer dan natuurlijk; soms verbeeld ik me dat ze -er zich zelfs over verheugen. Er is één ding dat me hier hindert, -Gustaaf. De menschen denken zoo vreemd over een scheiding van man en -vrouw. Bij ons in Indië dwingen de omstandigheden dikwerf de -gelukkigste paren, om, hetzij voor gezondheidsredenen, hetzij voor de -opvoeding der kinderen, elkaar voor korter of langer tijd te verlaten. -Van zulke toestanden kan men zich hier geen denkbeeld vormen; hier -wordt het onveranderlijk beschouwd als een bewijs dat men ongelukkig is -te zamen. Die nare boerinnen—ze kunnen me zoo meelijdend aankijken! Ja, -onze goede moeder zelfs! Er is in haar teederheid voor mij iets anders -dan in die voor de zusters; ’t is of ze gelooft dat ik het dubbel -behoef. Ik kan je niet zeggen hoe me dat hindert, langzamerhand begin -ik te begrijpen dat in den grond van hun hart de oudelui en de tantes, -niettegenstaande ons duidelijk schrijven, moeilijk hebben kunnen -gelooven aan het feit dat ik alleen zou terug keeren; nu verklaar ik me -ook papa’s vraag, toen hij aan boord kwam: »En—Verschuere?« Die lieve -vader heeft me met geen enkel woord verraden dat het zoo’n groote -teleurstelling voor hem was, maar Corrie heeft het me gister verteld. -Je moet weten, Pa wordt oud en zijn lidmaatschap van de Tweede Kamer is -hem in den laatsten tijd niet meer, zooals vroeger, een genoegen maar -een bezwaar; vooral die reizen heen en terug naar den Haag vervelen -hem. Nu hadden de oude lui en de tantes samen bedisseld dat, als je -meekwaamt, pa bedanken moest en zij met hun vereenden invloed zouden -bewerken dat je gekozen werd in zijn plaats. Je zoudt dan wel voorgoed -in Holland blijven, meenden ze. Zóó hadden ze zich met dat denkbeeld -vertrouwd gemaakt, dat tante Mina het nog maar altijd niet op wil geven -en, als we eens aandringen op verbetering van een of ander dat vervalt -of verwaarloosd wordt, ze met de grootste kalmte antwoordt: »Dat moet -maar wachten tot Gus komt!« - -»Ik wou werkelijk dat je eens even kondt overvliegen om de kraamkamer -te zien: hij wordt ontvangen als een koningskind, je jongen! Iedereen -is reeds voor hem bezig; je moet er niet om lachen, liefste, maar tante -Bettemie heeft al negen-en-dertig paar sokjes voor hem gebreid. -Gisteren kwam tante Dorothée hier met een pak echte kant om het wiegje -te garneeren. Ze was niet zooals anders, vond ik. De lieve oude vrouw, -wat kuste ze me! Neen, ze was heel anders dan gewoonlijk... ze vroeg me -tot driemaal toe om je te groeten.« - - - -»22 Juli. - -»Tante Dorothée is heengegaan. Ik begrijp dat het je, evenals ons, -smarten zal. ’t Is waar, men kan verwachten dat eene vrouw van -zes-en-zeventig jaar wordt weggeroepen, maar als ze nog zulk een engel -is op aarde, dan valt het zwaar ze af te staan aan den hemel: er moeten -er dáár zooveel zijn en we hebben er hier zoo weinig! Gelukkig heeft ze -niets geleden; ze heeft alleen voorgevoeld dat haar uurtje daar was, en -is gaan slapen met een glimlach om de lippen. - -»Het is een groot verlies voor de familie. Met de doove Mien en de -blinde Bettemie is weinig aan te vangen; ze zijn wel niet kindsch, maar -toch sufferig en daarbij willen zij zich niet laten raden. - -»Pa, de dominé, de dokter, de notaris, ieder heeft beurtelings zijn -best gedaan om haar over te halen tot het nemen van een rentmeester, -maar denk niet dat ze het gedaan kregen! - -»En toch zou het volstrekt noodig zijn. Tante Dorothée was de eenige -die nog een weinig toezicht hield, al was het lang niet genoeg. Sedert -je, tijdens je verlof, orde op de zaken stelde is alles -achteruitgegaan, zegt papa; het prachtige bosch wordt geplunderd, de -bouwgrond brengt niet half op, wat hij zou kunnen opbrengen; de -veestapel vermindert; de boeren maken zich met mooie praatjes van de -pacht af. Ik zou me er wel wat mee willen bemoeien, maar het staat zoo -hebzuchtig, zoo alsof we onzen tijd niet kunnen afwachten: ook is er -een mannenhand noodig. Daar komt bij, dat ik me in den laatsten tijd -moe begin te gevoelen bij de kleinste inspanning. Niet dat ik zwak ben -of ziek! Integendeel, ik ben heel flink en volstrekt niet bang, -ofschoon soms bitter bedroefd. De tijd valt lang als men gescheiden is -van wien men liefheeft.« - - - -»1 Augustus. - -»Wat verdringt, in zoo’n groot gezin als het onze, het een het ander! -’t Is waar, tante Dorothée’s dood was eigenlijk geen gebeurtenis in -ónze familie, maar ik geloof niet, dat ze door de Verschuere’s meer -betreurd is geworden dan door de Van Suylichem’s. James en Corrie -brengen nog dagelijks bloemen naar haar graf—mij is het verboden, ik -denk toch reeds te veel aan den dood—en nu is het alweer feestvieren en -vreugde in huis. Rudolf kwam eergister met glans door zijn candidaats. -Hij is thuis en zooals het bij ons gaat met zulke gelegenheden, de -broers en zusters komen van alle kanten aansporen, het geheele dorp -neemt deel in zijne overwinning, alsof ieder die overwinning -persoonlijk had behaald. Pa en ma zijn trotsch op den jongsten, maar -niet den minsten hunner zonen. Ik geloof dat er spoedig weer een -feestje te vieren zal zijn. Je herinnert je Kitty van der Elst, dat -aardige blonde kind, het jongste dochtertje van den notaris, met wie ik -James weleens plaagde? Nu, ’t blijkt dat de reden waarom ze een goede -partij afsloeg en van geen uitgaan of trouwen hooren wilde, dat de -reden daarvan onze neef was. Ze is flauw gevallen toen ze in de courant -las van zijn eerste heldenfeit en heeft het tot driemaal toe op de -zenuwen gehad bij zijn terugkomst; James is haar erg dankbaar voor die -attenties; en, daar ze heel lief zingt en er beeldig uitziet, twijfel -ik niet of hij zal spoedig waar maken, wat men reeds als een feit -vertelt in Bloemduin, en haar zijn goed, trouw hart aanbieden. - -»O, Gustaaf, ik vind mezelve zoo vreemd: ’t is of sinds kort al die -dingen me veel minder interesseeren dan vroeger, ik deel maar half in -hun lief en leed. Ik ben onder hen en toch zoo ver, zoo ver! - -»Lieve, zou het waar zijn wat soms wordt beweerd, dat het kind gelijkt -op dengeen aan wien de moeder altijd heeft gedacht...? Lieve, misschien -zal ik er niet wezen om het je te zeggen, maar laat dan zijn gezichtje -je de boodschap brengen, dat je mijn alles geweest bent, mijn alles!« - - - -»9 Augustus. - -»Gustaaf, ik ben het met de boerinnen eens: man en vrouw moeten bij -elkaar zijn! Ik ben het met haar eens, als ze me voorbijgaan en -medelijdend het hoofd schudden. - -»O, liefste, dat ik ten minste nog maar de overtuiging had, dat mijn -heengaan je van eenig nut is geweest. Maar je schrijft zoo treurig, zoo -wanhopig soms... je werk verveelt je, je huis is je zonder mij een -gruwel, het drijven en jagen van de Indische wereld walgt je, en, -Gustaaf, ik weet dat door Annet Paerel, je ziet er slecht en afgemat -uit. Ziek! en ik niet bij je! - -»Nu strijden we onzen strijd ieder voor zich; is hij daarom lichter? O, -ik kan ’t niet langer verzwijgen, ik moet het zeggen.. mijn strijd -wordt me te zwaar. Ik ben wèl, dat is zoo, en ze overladen me met -goedheid en liefde en ik moest gelukkig zijn om de groote vreugd die -mij wacht; maar lieveling, ik verlang zoo naar je! Ik verlang zoo -vreeselijk! Elken dag meer. Nacht en dag. Neen, ik wil het niet langer -verzwijgen, ik sterf van verlangen! Naar je dierbaar gezicht, naar dien -blik van je oogen, waarmee je me aanzag zooals niemand anders me -aanziet en waarmee je me deedt trillen en gloeien en beven van -zaligheid; naar den druk van je handen, naar de aanraking van je baard -op mijn gezicht, naar dat woord van je lippen: »Nita, kind, engel!«... -O, als ik je nog maar eens mocht zien, nog maar eens je stem hooren, -nog maar eens je vasthouden in mijn armen! Dan zou ik weer moedig zijn! -Nu ben ik bang! Bang om te lijden, zonder dat je bij me bent, bang om -te sterven vóór ik je heb weergezien. Gustaaf, ik heb zoo verlangd om -je dit te zeggen, ik wist, dat ik het niet doen mocht... ik wist dat -je, als ik het zei, om mijnentwille nog meer verdriet zoudt hebben... -maar—wanneer deze je bereikt, dan heb je het bericht reeds. Dan is -alles reeds geheel anders, of alles voorbij!« - - - -Telegram. Verzonden door den heer Van Suylichem te Bloemduin op 15 -Sept. 188.. - - - »Buitenzorg—Verschuere. - - »Heerlijke jongen. Nita wèl.« - - -Telegram. Verzonden door den heer Verschuere te Buitenzorg op 15 Sept. -188.. - - - »Van Suylichem—Bloemduin. - - »Ik kom en blijf.« - - - - - - - -AANTEEKENINGEN - - -[1] O wee! - -[2] Toetie vraagt pap. - -[3] Waar blijft de visch? - - -*** END OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK BOGORIANA *** - -Updated editions will replace the previous one--the old editions will -be renamed. - -Creating the works from print editions not protected by U.S. copyright -law means that no one owns a United States copyright in these works, -so the Foundation (and you!) can copy and distribute it in the -United States without permission and without paying copyright -royalties. Special rules, set forth in the General Terms of Use part -of this license, apply to copying and distributing Project -Gutenberg-tm electronic works to protect the PROJECT GUTENBERG-tm -concept and trademark. Project Gutenberg is a registered trademark, -and may not be used if you charge for an eBook, except by following -the terms of the trademark license, including paying royalties for use -of the Project Gutenberg trademark. If you do not charge anything for -copies of this eBook, complying with the trademark license is very -easy. You may use this eBook for nearly any purpose such as creation -of derivative works, reports, performances and research. Project -Gutenberg eBooks may be modified and printed and given away--you may -do practically ANYTHING in the United States with eBooks not protected -by U.S. copyright law. Redistribution is subject to the trademark -license, especially commercial redistribution. - -START: FULL LICENSE - -THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE -PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK - -To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free -distribution of electronic works, by using or distributing this work -(or any other work associated in any way with the phrase "Project -Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full -Project Gutenberg-tm License available with this file or online at -www.gutenberg.org/license. - -Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project -Gutenberg-tm electronic works - -1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm -electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to -and accept all the terms of this license and intellectual property -(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all -the terms of this agreement, you must cease using and return or -destroy all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your -possession. If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a -Project Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound -by the terms of this agreement, you may obtain a refund from the -person or entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph -1.E.8. - -1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be -used on or associated in any way with an electronic work by people who -agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few -things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works -even without complying with the full terms of this agreement. See -paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project -Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this -agreement and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm -electronic works. See paragraph 1.E below. - -1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the -Foundation" or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection -of Project Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual -works in the collection are in the public domain in the United -States. If an individual work is unprotected by copyright law in the -United States and you are located in the United States, we do not -claim a right to prevent you from copying, distributing, performing, -displaying or creating derivative works based on the work as long as -all references to Project Gutenberg are removed. Of course, we hope -that you will support the Project Gutenberg-tm mission of promoting -free access to electronic works by freely sharing Project Gutenberg-tm -works in compliance with the terms of this agreement for keeping the -Project Gutenberg-tm name associated with the work. You can easily -comply with the terms of this agreement by keeping this work in the -same format with its attached full Project Gutenberg-tm License when -you share it without charge with others. - -1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern -what you can do with this work. Copyright laws in most countries are -in a constant state of change. If you are outside the United States, -check the laws of your country in addition to the terms of this -agreement before downloading, copying, displaying, performing, -distributing or creating derivative works based on this work or any -other Project Gutenberg-tm work. The Foundation makes no -representations concerning the copyright status of any work in any -country other than the United States. - -1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg: - -1.E.1. The following sentence, with active links to, or other -immediate access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear -prominently whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work -on which the phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the -phrase "Project Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, -performed, viewed, copied or distributed: - - This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and - most other parts of the world at no cost and with almost no - restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it - under the terms of the Project Gutenberg License included with this - eBook or online at www.gutenberg.org. If you are not located in the - United States, you will have to check the laws of the country where - you are located before using this eBook. - -1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is -derived from texts not protected by U.S. copyright law (does not -contain a notice indicating that it is posted with permission of the -copyright holder), the work can be copied and distributed to anyone in -the United States without paying any fees or charges. If you are -redistributing or providing access to a work with the phrase "Project -Gutenberg" associated with or appearing on the work, you must comply -either with the requirements of paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 or -obtain permission for the use of the work and the Project Gutenberg-tm -trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or 1.E.9. - -1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted -with the permission of the copyright holder, your use and distribution -must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any -additional terms imposed by the copyright holder. Additional terms -will be linked to the Project Gutenberg-tm License for all works -posted with the permission of the copyright holder found at the -beginning of this work. - -1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm -License terms from this work, or any files containing a part of this -work or any other work associated with Project Gutenberg-tm. - -1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this -electronic work, or any part of this electronic work, without -prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with -active links or immediate access to the full terms of the Project -Gutenberg-tm License. - -1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary, -compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including -any word processing or hypertext form. However, if you provide access -to or distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format -other than "Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official -version posted on the official Project Gutenberg-tm website -(www.gutenberg.org), you must, at no additional cost, fee or expense -to the user, provide a copy, a means of exporting a copy, or a means -of obtaining a copy upon request, of the work in its original "Plain -Vanilla ASCII" or other form. Any alternate format must include the -full Project Gutenberg-tm License as specified in paragraph 1.E.1. - -1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying, -performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works -unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9. - -1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing -access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works -provided that: - -* You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from - the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method - you already use to calculate your applicable taxes. The fee is owed - to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he has - agreed to donate royalties under this paragraph to the Project - Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments must be paid - within 60 days following each date on which you prepare (or are - legally required to prepare) your periodic tax returns. Royalty - payments should be clearly marked as such and sent to the Project - Gutenberg Literary Archive Foundation at the address specified in - Section 4, "Information about donations to the Project Gutenberg - Literary Archive Foundation." - -* You provide a full refund of any money paid by a user who notifies - you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he - does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm - License. You must require such a user to return or destroy all - copies of the works possessed in a physical medium and discontinue - all use of and all access to other copies of Project Gutenberg-tm - works. - -* You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of - any money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the - electronic work is discovered and reported to you within 90 days of - receipt of the work. - -* You comply with all other terms of this agreement for free - distribution of Project Gutenberg-tm works. - -1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project -Gutenberg-tm electronic work or group of works on different terms than -are set forth in this agreement, you must obtain permission in writing -from the Project Gutenberg Literary Archive Foundation, the manager of -the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the Foundation as set -forth in Section 3 below. - -1.F. - -1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable -effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread -works not protected by U.S. copyright law in creating the Project -Gutenberg-tm collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm -electronic works, and the medium on which they may be stored, may -contain "Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate -or corrupt data, transcription errors, a copyright or other -intellectual property infringement, a defective or damaged disk or -other medium, a computer virus, or computer codes that damage or -cannot be read by your equipment. - -1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right -of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project -Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project -Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project -Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all -liability to you for damages, costs and expenses, including legal -fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT -LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE -PROVIDED IN PARAGRAPH 1.F.3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE -TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE -LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR -INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH -DAMAGE. - -1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a -defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can -receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a -written explanation to the person you received the work from. If you -received the work on a physical medium, you must return the medium -with your written explanation. The person or entity that provided you -with the defective work may elect to provide a replacement copy in -lieu of a refund. If you received the work electronically, the person -or entity providing it to you may choose to give you a second -opportunity to receive the work electronically in lieu of a refund. If -the second copy is also defective, you may demand a refund in writing -without further opportunities to fix the problem. - -1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth -in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS', WITH NO -OTHER WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT -LIMITED TO WARRANTIES OF MERCHANTABILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE. - -1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied -warranties or the exclusion or limitation of certain types of -damages. If any disclaimer or limitation set forth in this agreement -violates the law of the state applicable to this agreement, the -agreement shall be interpreted to make the maximum disclaimer or -limitation permitted by the applicable state law. The invalidity or -unenforceability of any provision of this agreement shall not void the -remaining provisions. - -1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the -trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone -providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in -accordance with this agreement, and any volunteers associated with the -production, promotion and distribution of Project Gutenberg-tm -electronic works, harmless from all liability, costs and expenses, -including legal fees, that arise directly or indirectly from any of -the following which you do or cause to occur: (a) distribution of this -or any Project Gutenberg-tm work, (b) alteration, modification, or -additions or deletions to any Project Gutenberg-tm work, and (c) any -Defect you cause. - -Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm - -Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of -electronic works in formats readable by the widest variety of -computers including obsolete, old, middle-aged and new computers. It -exists because of the efforts of hundreds of volunteers and donations -from people in all walks of life. - -Volunteers and financial support to provide volunteers with the -assistance they need are critical to reaching Project Gutenberg-tm's -goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will -remain freely available for generations to come. In 2001, the Project -Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure -and permanent future for Project Gutenberg-tm and future -generations. To learn more about the Project Gutenberg Literary -Archive Foundation and how your efforts and donations can help, see -Sections 3 and 4 and the Foundation information page at -www.gutenberg.org - -Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary -Archive Foundation - -The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non-profit -501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the -state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal -Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification -number is 64-6221541. Contributions to the Project Gutenberg Literary -Archive Foundation are tax deductible to the full extent permitted by -U.S. federal laws and your state's laws. - -The Foundation's business office is located at 809 North 1500 West, -Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887. Email contact links and up -to date contact information can be found at the Foundation's website -and official page at www.gutenberg.org/contact - -Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg -Literary Archive Foundation - -Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without -widespread public support and donations to carry out its mission of -increasing the number of public domain and licensed works that can be -freely distributed in machine-readable form accessible by the widest -array of equipment including outdated equipment. Many small donations -($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt -status with the IRS. - -The Foundation is committed to complying with the laws regulating -charities and charitable donations in all 50 states of the United -States. Compliance requirements are not uniform and it takes a -considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up -with these requirements. We do not solicit donations in locations -where we have not received written confirmation of compliance. To SEND -DONATIONS or determine the status of compliance for any particular -state visit www.gutenberg.org/donate - -While we cannot and do not solicit contributions from states where we -have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition -against accepting unsolicited donations from donors in such states who -approach us with offers to donate. - -International donations are gratefully accepted, but we cannot make -any statements concerning tax treatment of donations received from -outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff. - -Please check the Project Gutenberg web pages for current donation -methods and addresses. Donations are accepted in a number of other -ways including checks, online payments and credit card donations. To -donate, please visit: www.gutenberg.org/donate - -Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic works - -Professor Michael S. Hart was the originator of the Project -Gutenberg-tm concept of a library of electronic works that could be -freely shared with anyone. For forty years, he produced and -distributed Project Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of -volunteer support. - -Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed -editions, all of which are confirmed as not protected by copyright in -the U.S. unless a copyright notice is included. Thus, we do not -necessarily keep eBooks in compliance with any particular paper -edition. - -Most people start at our website which has the main PG search -facility: www.gutenberg.org - -This website includes information about Project Gutenberg-tm, -including how to make donations to the Project Gutenberg Literary -Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to -subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks. diff --git a/old/65829-0.zip b/old/65829-0.zip Binary files differdeleted file mode 100644 index aa53c46..0000000 --- a/old/65829-0.zip +++ /dev/null diff --git a/old/65829-h.zip b/old/65829-h.zip Binary files differdeleted file mode 100644 index 9865213..0000000 --- a/old/65829-h.zip +++ /dev/null diff --git a/old/65829-h/65829-h.htm b/old/65829-h/65829-h.htm deleted file mode 100644 index 0c5525b..0000000 --- a/old/65829-h/65829-h.htm +++ /dev/null @@ -1,13876 +0,0 @@ -<!DOCTYPE html -PUBLIC "-//W3C//DTD HTML 4.01 Transitional//EN" "http://www.w3.org/TR/html4/loose.dtd"> -<!-- This HTML file has been automatically generated from an XML source on 2021-07-12T18:51:23Z using SAXON HE 9.9.1.8 . --> -<html lang="nl"> -<head> -<meta http-equiv="Content-Type" content="text/html; charset=utf-8"> -<title>Bogoriana: roman uit Indië</title> -<meta name="generator" content="tei2html.xsl, see https://github.com/jhellingman/tei2html"> -<meta name="author" content="Annie Foore [Pseud. van Francisca Johanna Jacoba Alberta Junius (1847–1890)]"> -<link rel="coverpage" href="images/cover.jpg"> -<link rel="schema.DC" href="http://dublincore.org/documents/1998/09/dces/"> -<meta name="DC.Creator" content="Annie Foore [Pseud. van Francisca Johanna Jacoba Alberta Junius (1847–1890)]"> -<meta name="DC.Title" content="Bogoriana: roman uit Indië"> -<meta name="DC.Language" content="nl-1900"> -<meta name="DC.Format" content="text/html"> -<meta name="DC.Publisher" content="Project Gutenberg"> -<meta name="DC:Subject" content="#####"> -<style type="text/css"> /* <![CDATA[ */ -html { -line-height: 1.3; -} -body { -margin: 0; -} -main { -display: block; -} -h1 { -font-size: 2em; -margin: 0.67em 0; -} -hr { -height: 0; -overflow: visible; -} -pre { -font-family: monospace, monospace; -font-size: 1em; -} -a { -background-color: transparent; -} -abbr[title] { -border-bottom: none; -text-decoration: underline; -text-decoration: underline dotted; -} -b, strong { -font-weight: bolder; -} -code, kbd, samp { -font-family: monospace, monospace; -font-size: 1em; -} -small { -font-size: 80%; -} -sub, sup { -font-size: 67%; -line-height: 0; -position: relative; -vertical-align: baseline; -} -sub { -bottom: -0.25em; -} -sup { -top: -0.5em; -} -img { -border-style: none; -} -body { -font-family: serif; -font-size: 100%; -text-align: left; -margin-top: 2.4em; -} -div.front, div.body { -margin-bottom: 7.2em; -} -div.back { -margin-bottom: 2.4em; -} -.div0 { -margin-top: 7.2em; -margin-bottom: 7.2em; -} -.div1 { -margin-top: 5.6em; -margin-bottom: 5.6em; -} -.div2 { -margin-top: 4.8em; -margin-bottom: 4.8em; -} -.div3 { -margin-top: 3.6em; -margin-bottom: 3.6em; -} -.div4 { -margin-top: 2.4em; -margin-bottom: 2.4em; -} -.div5, .div6, .div7 { -margin-top: 1.44em; -margin-bottom: 1.44em; -} -.div0:last-child, .div1:last-child, .div2:last-child, .div3:last-child, -.div4:last-child, .div5:last-child, .div6:last-child, .div7:last-child { -margin-bottom: 0; -} -blockquote div.front, blockquote div.body, blockquote div.back { -margin-top: 0; -margin-bottom: 0; -} -.divBody .div1:first-child, .divBody .div2:first-child, .divBody .div3:first-child, .divBody .div4:first-child, -.divBody .div5:first-child, .divBody .div6:first-child, .divBody .div7:first-child { -margin-top: 0; -} -h1, h2, h3, h4, h5, h6, .h1, .h2, .h3, .h4, .h5, .h6 { -clear: both; -font-style: normal; -text-transform: none; -} -h3, .h3 { -font-size: 1.2em; -} -h3.label { -font-size: 1em; -margin-bottom: 0; -} -h4, .h4 { -font-size: 1em; -} -.alignleft { -text-align: left; -} -.alignright { -text-align: right; -} -.alignblock { -text-align: justify; -} -p.tb, hr.tb, .par.tb { -margin: 1.6em auto; -text-align: center; -} -p.argument, p.note, p.tocArgument, .par.argument, .par.note, .par.tocArgument { -font-size: 0.9em; -text-indent: 0; -} -p.argument, p.tocArgument, .par.argument, .par.tocArgument { -margin: 1.58em 10%; -} -td.tocDivNum { -vertical-align: top; -} -td.tocPageNum { -vertical-align: bottom; -} -.opener, .address { -margin-top: 1.6em; -margin-bottom: 1.6em; -} -.addrline { -margin-top: 0; -margin-bottom: 0; -} -.dateline { -margin-top: 1.6em; -margin-bottom: 1.6em; -text-align: right; -} -.salute { -margin-top: 1.6em; -margin-left: 3.58em; -text-indent: -2em; -} -.signed { -margin-top: 1.6em; -margin-left: 3.58em; -text-indent: -2em; -} -.epigraph { -font-size: 0.9em; -width: 60%; -margin-left: auto; -} -.epigraph span.bibl { -display: block; -text-align: right; -} -.trailer { -clear: both; -margin-top: 3.6em; -} -span.abbr, abbr { -white-space: nowrap; -} -span.parnum { -font-weight: bold; -} -span.corr, span.gap { -border-bottom: 1px dotted red; -} -span.num, span.trans, span.trans { -border-bottom: 1px dotted gray; -} -span.measure { -border-bottom: 1px dotted green; -} -.ex { -letter-spacing: 0.2em; -} -.sc { -font-variant: small-caps; -} -.asc { -font-variant: small-caps; -text-transform: lowercase; -} -.uc { -text-transform: uppercase; -} -.tt { -font-family: monospace; -} -.underline { -text-decoration: underline; -} -.overline, .overtilde { -text-decoration: overline; -} -.rm { -font-style: normal; -} -.red { -color: red; -} -hr { -clear: both; -border: none; -border-bottom: 1px solid black; -width: 45%; -margin-left: auto; -margin-right: auto; -margin-top: 1em; -text-align: center; -} -hr.dotted { -border-bottom: 2px dotted black; -} -hr.dashed { -border-bottom: 2px dashed black; -} -.aligncenter { -text-align: center; -} -h1, h2, .h1, .h2 { -font-size: 1.44em; -line-height: 1.5; -} -h1.label, h2.label { -font-size: 1.2em; -margin-bottom: 0; -} -h5, h6 { -font-size: 1em; -font-style: italic; -} -p, .par { -text-indent: 0; -} -p.firstlinecaps:first-line, .par.firstlinecaps:first-line { -text-transform: uppercase; -} -.hangq { -text-indent: -0.32em; -} -.hangqq { -text-indent: -0.42em; -} -.hangqqq { -text-indent: -0.84em; -} -p.dropcap:first-letter, .par.dropcap:first-letter { -float: left; -clear: left; -margin: 0 0.05em 0 0; -padding: 0; -line-height: 0.8; -font-size: 420%; -vertical-align: super; -} -blockquote, p.quote, div.blockquote, div.argument, .par.quote { -font-size: 0.9em; -margin: 1.58em 5%; -} -.pageNum a, a.noteRef:hover, a.pseudoNoteRef:hover, a.hidden:hover, a.hidden { -text-decoration: none; -} -.advertisement, .advertisements { -background-color: #FFFEE0; -border: black 1px dotted; -color: #000; -margin: 2em 5%; -padding: 1em; -} -.footnotes .body, .footnotes .div1 { -padding: 0; -} -.fnarrow { -color: #AAAAAA; -font-weight: bold; -text-decoration: none; -} -.fnarrow:hover, .fnreturn:hover { -color: #660000; -} -.fnreturn { -color: #AAAAAA; -font-size: 80%; -font-weight: bold; -text-decoration: none; -vertical-align: 0.25em; -} -a { -text-decoration: none; -} -a:hover { -text-decoration: underline; -background-color: #e9f5ff; -} -a.noteRef, a.pseudoNoteRef { -font-size: 67%; -line-height: 0; -position: relative; -vertical-align: baseline; -top: -0.5em; -text-decoration: none; -margin-left: 0.1em; -} -.displayfootnote { -display: none; -} -div.footnotes { -font-size: 80%; -margin-top: 1em; -padding: 0; -} -hr.fnsep { -margin-left: 0; -margin-right: 0; -text-align: left; -width: 25%; -} -p.footnote, .par.footnote { -margin-bottom: 0.5em; -margin-top: 0.5em; -} -p.footnote .fnlabel, .par.footnote .fnlabel { -float: left; -min-width: 1.0em; -margin-left: -0.1em; -padding-top: 0.9em; -padding-right: 0.4em; -} -.apparatusnote { -text-decoration: none; -} -table.tocList { -width: 100%; -margin-left: auto; -margin-right: auto; -border-width: 0; -border-collapse: collapse; -} -td.tocPageNum, td.tocDivNum { -text-align: right; -min-width: 10%; -border-width: 0; -white-space: nowrap; -} -td.tocDivNum { -padding-left: 0; -padding-right: 0.5em; -} -td.tocPageNum { -padding-left: 0.5em; -padding-right: 0; -} -td.tocDivTitle { -width: auto; -} -p.tocPart, .par.tocPart { -margin: 1.58em 0; -font-variant: small-caps; -} -p.tocChapter, .par.tocChapter { -margin: 1.58em 0; -} -p.tocSection, .par.tocSection { -margin: 0.7em 5%; -} -table.tocList td { -vertical-align: top; -} -table.tocList td.tocPageNum { -vertical-align: bottom; -} -table.inner { -display: inline-table; -border-collapse: collapse; -width: 100%; -} -td.itemNum { -text-align: right; -min-width: 5%; -padding-right: 0.8em; -} -td.innerContainer { -padding: 0; -margin: 0; -} -.index { -font-size: 80%; -} -.index p { -text-indent: -1em; -margin-left: 1em; -} -.indexToc { -text-align: center; -} -.transcriberNote { -background-color: #DDE; -border: black 1px dotted; -color: #000; -font-family: sans-serif; -font-size: 80%; -margin: 2em 5%; -padding: 1em; -} -.missingTarget { -text-decoration: line-through; -color: red; -} -.correctionTable { -width: 75%; -} -.width20 { -width: 20%; -} -.width40 { -width: 40%; -} -p.smallprint, li.smallprint, .par.smallprint { -color: #666666; -font-size: 80%; -} -span.musictime { -vertical-align: middle; -display: inline-block; -text-align: center; -} -span.musictime, span.musictime span.top, span.musictime span.bottom { -padding: 1px 0.5px; -font-size: xx-small; -font-weight: bold; -line-height: 0.7em; -} -span.musictime span.bottom { -display: block; -} -ul { -list-style-type: none; -} -.splitListTable { -margin-left: 0; -} -.numberedItem { -text-indent: -3em; -margin-left: 3em; -} -.numberedItem .itemNumber { -float: left; -position: relative; -left: -3.5em; -width: 3em; -display: inline-block; -text-align: right; -} -.itemGroupTable { -border-collapse: collapse; -margin-left: 0; -} -.itemGroupTable td { -padding: 0; -margin: 0; -vertical-align: middle; -} -.itemGroupBrace { -padding: 0 0.5em !important; -} -.titlePage { -border: #DDDDDD 2px solid; -margin: 3em 0 7em 0; -padding: 5em 10% 6em 10%; -text-align: center; -} -.titlePage .docTitle { -line-height: 1.7; -margin: 2em 0 2em 0; -font-weight: bold; -} -.titlePage .docTitle .mainTitle { -font-size: 1.8em; -} -.titlePage .docTitle .subTitle, .titlePage .docTitle .seriesTitle, -.titlePage .docTitle .volumeTitle { -font-size: 1.44em; -} -.titlePage .byline { -margin: 2em 0 2em 0; -font-size: 1.2em; -line-height: 1.5; -} -.titlePage .byline .docAuthor { -font-size: 1.2em; -font-weight: bold; -} -.titlePage .figure { -margin: 2em auto; -} -.titlePage .docImprint { -margin: 4em 0 0 0; -font-size: 1.2em; -line-height: 1.5; -} -.titlePage .docImprint .docDate { -font-size: 1.2em; -font-weight: bold; -} -div.figure { -text-align: center; -} -.figure { -margin-left: auto; -margin-right: auto; -} -.floatLeft { -float: left; -margin: 10px 10px 10px 0; -} -.floatRight { -float: right; -margin: 10px 0 10px 10px; -} -p.figureHead, .par.figureHead { -font-size: 100%; -text-align: center; -} -.figAnnotation { -font-size: 80%; -position: relative; -margin: 0 auto; -} -.figTopLeft, .figBottomLeft { -float: left; -} -.figTopRight, .figBottomRight { -float: right; -} -.figure p, .figure .par { -font-size: 80%; -margin-top: 0; -text-align: center; -} -img { -border-width: 0; -} -td.galleryFigure { -text-align: center; -vertical-align: middle; -} -td.galleryCaption { -text-align: center; -vertical-align: top; -} -.lgouter { -margin-left: auto; -margin-right: auto; -display: table; -} -.lg { -text-align: left; -padding: .5em 0 .5em 0; -} -.lg h4, .lgouter h4 { -font-weight: normal; -} -.lg .lineNum, .sp .lineNum, .lgouter .lineNum { -color: #777; -font-size: 90%; -left: 16%; -margin: 0; -position: absolute; -text-align: center; -text-indent: 0; -top: auto; -width: 1.75em; -} -p.line, .par.line { -margin: 0 0 0 0; -} -span.hemistich { -visibility: hidden; -} -.verseNum { -font-weight: bold; -} -.speaker { -font-weight: bold; -margin-bottom: 0.4em; -} -.sp .line { -margin: 0 10%; -text-align: left; -} -.castlist, .castitem { -list-style-type: none; -} -.castGroupTable { -border-collapse: collapse; -margin-left: 0; -} -.castGroupTable td { -padding: 0; -margin: 0; -vertical-align: middle; -} -.castGroupBrace { -padding: 0 0.5em !important; -} -body { -padding: 1.58em 16%; -} -.pageNum { -display: inline; -font-size: 70%; -font-style: normal; -margin: 0; -padding: 0; -position: absolute; -right: 1%; -text-align: right; -} -.marginnote { -font-size: 0.8em; -height: 0; -left: 1%; -position: absolute; -text-indent: 0; -width: 14%; -text-align: left; -} -.right-marginnote { -font-size: 0.8em; -height: 0; -right: 3%; -position: absolute; -text-indent: 0; -text-align: right; -width: 11% -} -.cut-in-left-note { -font-size: 0.8em; -left: 1%; -float: left; -text-indent: 0; -width: 14%; -text-align: left; -padding: 0.8em 0.8em 0.8em 0; -} -.cut-in-right-note { -font-size: 0.8em; -left: 1%; -float: right; -text-indent: 0; -width: 14%; -text-align: right; -padding: 0.8em 0 0.8em 0.8em; -} -span.tocPageNum, span.flushright { -position: absolute; -right: 16%; -top: auto; -text-indent: 0; -} -.pglink::after { -content: "\0000A0\01F4D8"; -font-size: 80%; -font-style: normal; -font-weight: normal; -} -.catlink::after { -content: "\0000A0\01F4C7"; -font-size: 80%; -font-style: normal; -font-weight: normal; -} -.exlink::after, .wplink::after, .biblink::after, .qurlink::after, .seclink::after { -content: "\0000A0\002197\00FE0F"; -color: blue; -font-size: 80%; -font-style: normal; -font-weight: normal; -} -.pglink:hover { -background-color: #DCFFDC; -} -.catlink:hover { -background-color: #FFFFDC; -} -.exlink:hover, .wplink:hover, .biblink:hover, .qurlink:hover { -background-color: #FFDCDC; -} -body { -background: #FFFFFF; -font-family: serif; -} -body, a.hidden { -color: black; -} -h1, h2, .h1, .h2 { -text-align: center; -font-variant: small-caps; -font-weight: normal; -} -p.byline { -text-align: center; -font-style: italic; -margin-bottom: 2em; -} -.div2 p.byline, .div3 p.byline, .div4 p.byline, .div5 p.byline, .div6 p.byline, .div7 p.byline { -text-align: left; -} -.figureHead, .noteRef, .pseudoNoteRef, .marginnote, .right-marginnote, p.legend, .verseNum { -color: #660000; -} -.rightnote, .pageNum, .lineNum, .pageNum a { -color: #AAAAAA; -} -a.hidden:hover, a.noteRef:hover, a.pseudoNoteRef:hover { -color: red; -} -h1, h2, h3, h4, h5, h6 { -font-weight: normal; -} -table { -margin-left: auto; -margin-right: auto; -} -.tablecaption { -text-align: center; -} -.arab { font-family: Scheherazade, serif; } -.aran { font-family: 'Awami Nastaliq', serif; } -.grek { font-family: 'Charis SIL', serif; } -.hebr { font-family: Shlomo, 'Ezra SIL', serif; } -.syrc { font-family: 'Serto Jerusalem', serif; } -/* CSS rules generated from @rend attributes in TEI file */ -.cover-imagewidth { -width:507px; -} -.xd30e95 { -text-align:center; font-size:large; -} -.xd30e99 { -text-align:center; font-size:small; -} -.frontispiecewidth { -width:509px; -} -.titlepage-imagewidth { -width:421px; -} -@media handheld { -} -/* ]]> */ </style> -</head> -<body> - -<div style='text-align:center; font-size:1.2em; font-weight:bold'>The Project Gutenberg eBook of Bogoriana, by Annie Foore</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and -most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions -whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms -of the Project Gutenberg License included with this eBook or online -at <a href="https://www.gutenberg.org">www.gutenberg.org</a>. If you -are not located in the United States, you will have to check the laws of the -country where you are located before using this eBook. -</div> - -<p style='display:block; margin-top:1em; margin-bottom:0; margin-left:2em; text-indent:-2em'>Title: Bogoriana</p> -<p style='display:block; margin-top:0; margin-bottom:1em; margin-left:2em; text-indent:0;'>Roman uit Indië</p> - -<div style='display:block; margin-top:1em; margin-bottom:1em; margin-left:2em; text-indent:-2em'>Author: Annie Foore</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'>Release Date: July 12, 2021 [eBook #65829]</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'>Language: Dutch</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'>Character set encoding: UTF-8</div> - -<div style='display:block; margin-left:2em; text-indent:-2em'>Produced by: Jeroen Hellingman and the Online Distributed Proofreading Team at https://www.pgdp.net/ for Project Gutenberg (This book was produced from scanned images of public domain material from the Google Books project.)</div> - -<div style='margin-top:2em; margin-bottom:4em'>*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK BOGORIANA ***</div> -<div class="front"> -<div class="div1 cover"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody"> -<p class="first"></p> -<div class="figure cover-imagewidth"><img src="images/cover.jpg" alt="Oorspronkelijke voorkant." width="507" height="720"></div><p> -</p> -</div> -</div> -<div class="div1 frenchtitle"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody"> -<p class="first xd30e95">BOGORIANA -</p> -</div> -</div> -<div class="div1 imprint"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody"> -<p class="first xd30e99">Typ. Firma Ruijgrok & Co.,—Haarlem. -</p> -</div> -</div> -<div class="div1 frontispiece"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody"> -<p class="first"></p> -<div class="figure frontispiecewidth"><img src="images/frontispiece.png" alt="ANNIE FOORE." width="509" height="625"><p class="figureHead">ANNIE FOORE.</p> -</div><p> -</p> -</div> -</div> -<div class="div1 titlepage"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody"> -<p class="first"></p> -<div class="figure titlepage-imagewidth"><img src="images/titlepage.png" alt="Oorspronkelijke titelpagina." width="421" height="720"></div><p> -</p> -</div> -</div> -<div class="titlePage"> -<div class="docTitle"> -<div class="mainTitle">BOGORIANA</div> -<div class="subTitle">ROMAN UIT <span class="corr" id="xd30e119" title="Bron: INDIE">INDIË</span></div> -</div> -<div class="byline">DOOR -<br> -<span class="docAuthor">ANNIE FOORE</span></div> -<div class="docImprint">DERDE DRUK -<br> -HAARLEM<br> -H. D. TJEENK WILLINK & ZOON<br> -<span class="docDate">1908</span></div> -</div> -<p></p> -<div id="toc" class="div1 contents"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="main">INHOUD</h2> -<table class="tocList"> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"> -</td> -<td class="tocPageNum">Bladz.</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch1" id="xd30e145">EEN BAL BIJ DEN GOUVERNEUR-GENERAAL</a> -</td> -<td class="tocPageNum">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch2" id="xd30e152">DE FEEËNTUIN</a> -</td> -<td class="tocPageNum">10</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch3" id="xd30e159">DE LANDVOOGD IN ZIJN KABINET</a> -</td> -<td class="tocPageNum">21</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch4" id="xd30e166">EEN INDISCHE HUISHOUDING</a> -</td> -<td class="tocPageNum">29</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch5" id="xd30e173">DE JONGGEHUWDE IN HAAR EIGEN HUIS</a> -</td> -<td class="tocPageNum">36</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch6" id="xd30e180">PEIGNOIR CONTRA SARONG</a> -</td> -<td class="tocPageNum">41</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch7" id="xd30e187">FRANS VAN BEEVELANT</a> -</td> -<td class="tocPageNum">47</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch8" id="xd30e194">IN DE WITTEBROODSWEKEN</a> -</td> -<td class="tocPageNum">55</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch9" id="xd30e201">EEN DINER MET EEN GAPING</a> -</td> -<td class="tocPageNum">59</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch10" id="xd30e208">INVITATIES TEN HOVE</a> -</td> -<td class="tocPageNum">66</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch11" id="xd30e216">JAMES EN NITA</a> -</td> -<td class="tocPageNum">71</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch12" id="xd30e223">DE ZIEKENVERPLEEGSTER</a> -</td> -<td class="tocPageNum">86</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch13" id="xd30e230">AAN HET STATION</a> -</td> -<td class="tocPageNum">94</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch14" id="xd30e237">IN DE LOOFHUT</a> -</td> -<td class="tocPageNum">98</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch15" id="xd30e244">HET BOERINNETJE EN HAAR SOLDAAT</a> -</td> -<td class="tocPageNum">104</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch16" id="xd30e251">EEN JONGENSSTREEK</a> -</td> -<td class="tocPageNum">109</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch17" id="xd30e258">EERZUCHT EN LIEFDE</a> -</td> -<td class="tocPageNum">119</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch18" id="xd30e265">EEN TROEP BENGELS</a> -</td> -<td class="tocPageNum">131</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch19" id="xd30e272">SERENADE EN VUURWERK</a> -</td> -<td class="tocPageNum">138</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch20" id="xd30e279">DE VROUW VAN EEN HOOGGEPLAATSTE</a> -</td> -<td class="tocPageNum">146</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch21" id="xd30e286">EEN VERLIES EN EEN TROOST</a> -</td> -<td class="tocPageNum">158</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch22" id="xd30e295">FLIRTATION?</a> -</td> -<td class="tocPageNum">166</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch23" id="xd30e302">INTRIGANTEN AAN ’T WERK</a> -</td> -<td class="tocPageNum">175</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch24" id="xd30e309">ZELFVERLOOCHENING</a> -</td> -<td class="tocPageNum">186</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch25" id="xd30e316">JONGE LIEFDE</a> -</td> -<td class="tocPageNum">194</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch26" id="xd30e323">DE FAMILIE HAGEN</a> -</td> -<td class="tocPageNum">200</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch27" id="xd30e330">DE MOED VAN MEVROUW VERSCHUERE</a> -</td> -<td class="tocPageNum">206</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch28" id="xd30e337">NAAR DE BERGEN</a> -</td> -<td class="tocPageNum">213</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch29" id="xd30e344" lang="it">DOLCE FAR NIENTE</a> -</td> -<td class="tocPageNum">221</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch30" id="xd30e351">JAMES ALS JOBSBODE</a> -</td> -<td class="tocPageNum">228</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch31" id="xd30e358">GEVAREN VAN EEN INDISCH BOSCH</a> -</td> -<td class="tocPageNum">233</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch32" id="xd30e365">TERUG OP BUITENZORG</a> -</td> -<td class="tocPageNum">244</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch33" id="xd30e373">TEN DOODE GEWIJD</a> -</td> -<td class="tocPageNum">247</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch34" id="xd30e380">DE WIL VAN MEVROUW VAN WALIËNHOVE</a> -</td> -<td class="tocPageNum">253</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch35" id="xd30e387">DE LAATSTE DAGEN</a> -</td> -<td class="tocPageNum">261</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch36" id="xd30e394">GEPASSEERD</a> -</td> -<td class="tocPageNum">268</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch37" id="xd30e401">HET LEED VAN EEN STERK MAN</a> -</td> -<td class="tocPageNum">274</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch38" id="xd30e408">HEIMWEE EN LIEFDE</a> -</td> -<td class="tocPageNum">280</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch39" id="xd30e415">DE OOGEN WORDEN GEOPEND</a> -</td> -<td class="tocPageNum">285</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch40" id="xd30e422">OP DE MAILBOOT</a> -</td> -<td class="tocPageNum">289</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch41" id="xd30e429">BESLUIT</a> </td> -<td class="tocPageNum">300</td> -</tr> -</table> -<p><span class="pageNum" id="pb1">[<a href="#pb1">1</a>]</span></p> -</div> -</div> -</div> -<div class="body"> -<div id="ch1" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e145">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="label">I</h2> -<h2 class="main">EEN BAL BIJ DEN GOUVERNEUR-GENERAAL.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Droomerig suizelt de koelte door Insulindes lusthof, den plantentuin te Buitenzorg. -</p> -<p>Onmerkbaar beroert ze de toppen der waringins, waaronder de herten zich te slapen -legden; zachtjes doorademt ze de kanarielaan, die dubbele rij van woudreuzen, verwonnen -door de omarming der orchydeeën; spelend heft ze de witte donsjes omhoog door de zwanen -achtergelaten op de vijvers; plechtig zucht ze in het bamboebosch dat zich heenbuigt -over graven … dan gaat ze fluisteren van minnevuur en zomerweelde in den bloemhof, -waar de rozen gloeien en de nachtvlinders dartelen. -</p> -<p>Uit het paleis, dat zich verheft te midden dier tropische heerlijkheid, stroomt een -zee van licht. -</p> -<p>De inlandsche jongelingen en meisjes sluipen naderbij, of ze ook iets mochten bespeuren -van het schitterend tooneel daarbinnen. Ze zien slanke gestalten in witte kleedjes; -ze hooren rijtuigen ratelen, zweepen klappen, orders geven; ze vernemen het geruisch -van satijn, het getrippel van hooge hakjes in de marmeren vestibules; dan worden al -die geruchten overstemd door de eerste tonen der dansmuziek. -</p> -<p>Want het is bal ten paleize. Wat meer zegt, ’t is het groote, het veelbesproken bal -dat Zijne Excellentie geeft ter eere van het eenig kind uit zijn eerste huwelijk gesproten, -kortelings teruggekeerd uit Europa, waar ze achterbleef ter voltooiing harer opvoeding. -Het gezelschap, dat aan de uitnoodiging gehoor gaf <span class="pageNum" id="pb2">[<a href="#pb2">2</a>]</span>is talrijk, de zaal waarin men antichambre maakt niet groot, de atmosfeer zoo drukkend -als ze na een dag zonder regen wezen kan op Buitenzorg, de dames zoo geagiteerd als -ze gewoonlijk zijn, wanneer ze op het punt staan een nieuw galatoilet te vertoonen; -dit alles maakt het tot een ware verlossing, nu eindelijk een adjudant komt aankondigen, -dat de gouverneur-generaal gereed is zijne gasten te ontvangen. -</p> -<p>Het muziekkorps speelt een marsen en haastig zoekt iedere vogel zijn gaaike: arenden -en gieren gaan voorop, dan volgen pauwen en faizanten, nu nachtegalen en <span class="corr" id="xd30e450" title="Bron: leeuwerikken">leeuweriken</span>, tot eindelijk roodborstjes en boomkruipers de achterhoede vormen; kraaien, huismusschen -of spreeuwen zijn niet aanwezig. -</p> -<p>De landvoogd, omringd door zijne <span class="corr" id="xd30e455" title="Bron: logees">logées</span>, geflankeerd door zijn adjudanten, staat tusschen vrouw en dochter. Hij ontvangt -zijn gasten hoffelijk; zijn echtgenoot doet het trots, deftig, maar zonder een zweem -van de eenvoudige waardigheid, die men zoo gaarne vindt bij hooggeplaatste personen, -terwijl freule Clotilde, blijkbaar niet gewoon zoo op den voorgrond te treden, verlegen -blozend het bruingelokte hoofdje buigt. -</p> -<p>Er volgen eenige minuten, waarin de gasten elkander onderling begroeten, de jongelui -hunne dansen opschrijven, de jongemeisjes lachen en fluisteren en dan neemt de polonaise -een aanvang. -</p> -<p>Zijne Excellentie biedt den arm aan haar, die het voorrecht heeft een koningsarend -echtgenoot te noemen, de andere vogelsoorten volgen. -</p> -<p>Maar niet alle. Als op elk bal vormt zich ook hier aan den ingang der zaal de groep, -die zoo nadeelig werkt op de luchtverversching. -</p> -<p>’t Zijn echter niet, als meest in Europa, onverschilligen, oververzadigden, die ergernis -der muurbloempjes; ’t zijn ongelukkigen. -</p> -<p>Immers, geen ongelukkiger toestand dan niet te weten wat met zichzelven aan te vangen! -</p> -<p>En in dien toestand verkeeren er velen. -</p> -<p>Wat zal bijvoorbeeld de kapitein der Chineezen, wat moet de Pengghoeloe, wat kan het -hoofd der vreemde oosterlingen, wat kunnen zij op een bal ten paleize doen? -</p> -<p>Wat kunnen jeugdige thee- of kinaplanters, verwilderd door <span class="pageNum" id="pb3">[<a href="#pb3">3</a>]</span>het verblijf in de binnenlanden, wat jonge ambtenaren uit den omtrek,—wie niemand -kent en die niemand kennen, anders doen dan zichzelf en anderen in den weg zijn? -</p> -<p>Wat ook rest den onderwijzers? Ze zien het aan hoe hun vrouwelijke collega’s aan den -arm harer cavaliers deel gaan uitmaken van de achterhoede van dien langen stoet, in -wiens voorhoede ze niet weinig kans en nog veel meer lust hebben eenmaal te komen. -En ze durven haar voorbeeld niet volgen. -</p> -<p>Wat zullen de mannen doen, die bij een groot en algemeen feest als dit, nog juist -in de termen vallen voor een uitnoodiging, maar van wier bescheidenheid men verwacht -dat ze hun wederhelft thuis en zichzelf op den achtergrond zullen houden? -</p> -<p>Zoo oppervlakkig gezien zou men meenen, dat al die ongelukkigen even goed hadden kunnen -wegblijven, maar toch—ze hebben hun nut. -</p> -<p>Voor degenen die een werkzaam aandeel nemen in de partij blijkt het niet onaardig, -dat zich een publiek vormt, een publiek om toe te zien en te bewonderen. -</p> -<p>Te bewonderen valt er genoeg. -</p> -<p>’t Is een prachtig schouwspel, die lange reeks van dames, wier parijsche toiletten, -zoo niet altijd in goeden smaak, dan toch zeker in rijkdom die harer hollandsche zusteren -verre overtreffen, naast de losse indische uniformen; die statige figuren, die donkere -hoofden met diamanten gekapt, die lieve meisjesgestalten daar henen zwevend in den -tooi van jeugd en onschuld—geheel die stoet van meer dan honderd paren, die zich langzaam -voortbeweegt in de vorstelijke balzaal, onder den glans van tallooze lichten, op de -statige tonen der muziek. -</p> -<p>Het spiegelglad parket moge ouderen van dagen herinneren aan het gevaar dat de straten -in het moederland ’s winters aanbieden, voor de jeugd is dit geen bezwaar; de lenige -figuurtjes bewegen zich licht op den fijnen enkel, en glijdt soms een netgeschoeid -voetje uit, dadelijk is een krachtige arm gereed om voor vallen te behoeden. -</p> -<p>Op de polonaise volgt een wals. -</p> -<p>De danszaal in het paleis te Buitenzorg heeft op andere danszalen voor, dat zij, die -den dienst van Terpsichore vaarwel zegden, <span class="pageNum" id="pb4">[<a href="#pb4">4</a>]</span>kunnen nederzitten zonder vrees voor de punten hunner voeten. -</p> -<p>Rondom den ingelegden vloer loopt eene marmeren gaanderij door pilaren eenigszins -afgesloten; in die gaanderij bestaat overvloedig gelegenheid om, achterover geleund -in fauteuil of causeuse, een gezellig praatje te houden, een portie ijs te gebruiken -of toilet en gedrag der dansenden te kritiseeren. -</p> -<p>In die gaanderij beweegt zich de gouverneur-generaal. -</p> -<p>Hij vordert slechts langzaam. Het is geen gemakkelijke taak, die hij zoo rondwandelend -volbrengt: ieder zijner gasten—waaronder zeer vreemdsoortige—een woordje toe te voegen, -niemand minder maar ook niemand meer te geven dan hem toekomt; belangstellend te zijn -en toch niet hartelijk, vriendelijk en toch niet familiaar, beleefd en toch niet koel. -</p> -<p>Maar, zoo iemand, dan is hem dit toevertrouwd. -</p> -<p>Zooals hij daar staat voor eene der dames die, haastig overeind gerezen, op zijn hoffelijke -toespraak antwoordt in een—om er het minste van te zeggen—zeer eigenaardig hollandsch, -is de indruk, dien hij maakt, volkomen berekend voor de plaats die hij bekleedt. De -hooge gestalte verheft zich boven de meeste der aanwezige heeren; toch is ze licht -gebogen, niet zoozeer door ouderdom als door vermoeienis; voor wie hem van nabij ziet, -getuigt de schaduw onder de diepliggende oogen, de breede rechte plooi in het hooge -voorhoofd, dat hem, als zoovelen zijner voorgangers, Buitenzorgs bebloemde troon doornen -bood bij de rozen. -</p> -<p>Maar zijn gang is veerkrachtig, zijn blik helder en scherp, al moge de uitdrukking -van het gelaat diep zwaarmoedig, al moge in de zachte welluidende stem een toon zijn, -die spreekt van krachtig beheerschte, maar daarom wellicht des te dieper gevoelde -smart. -</p> -<p>De overlevering zegt, dat vroeger de vrouwen der landvoogden zich vriendelijk en gemeenzaam -bewogen onder hare gasten, de Buitenzorgers zijn van oordeel dat die dames toonden -haar positie te begrijpen—immers, niet zij zijn bekleed met de hoogste macht. Doch -op dit punt, als trouwens op zeer veel andere punten, is mevrouw Van Waliënhove het -volstrekt niet eens met de Buitenzorgers. -</p> -<p>Aan het boveneinde der zaal, omringd van een doorzichtig <span class="pageNum" id="pb5">[<a href="#pb5">5</a>]</span>priëel van tropische planten, zetelt ze op haar roodfluweelen canapé, te midden harer -<span class="corr" title="Bron: «">»</span>hofdames<span class="corr" id="xd30e498" title="Bron: »">«</span>, zooals zij ze in vertrouwelijke oogenblikken spottend noemt, de dames wier mannen -lid zijn van den Raad van Indië, de echtgenooten van generaals, directeuren en wat -Batavia meer oplevert in de hooge militaire of ambtenaarswereld. <span class="corr" id="xd30e501" title="Bron: Dààr">Dáár</span> staat ze toe, dat men zijn eerbiedige hulde komt nederleggen aan hare voeten. Ze -ontvangt die hulde, achteloos leunende in haar zetel, het gezicht half verborgen in -bouquet of waaier, met een voorname aanmatiging, die sommige der groote dames tot -machtelooze woede, anderen tot openlijk verzet vervoert. -</p> -<p>Reeds hebben tal van bezoekers haar den vereischten hormat bewezen: er is gebogen, -geglimlacht; er zijn beminnelijke woordjes gesproken; met het goed humeur, dat in -den huiselijken kring onwaardeerbaar zijn zou, heeft men hatelijkheden geslikt en -scherpe gezegden opgenomen als vriendelijkheden; waaier en bouquet hebben druk dienst -gedaan, soms om een geeuw, soms om een spottend lachje te verbergen, een enkele maal -om een ondeugende opmerking te fluisteren in het oor eener buurdame. Eindelijk spreekt -de adjudant van dienst een naam uit, die haar opwekt uit haar voorgewende lusteloosheid. -</p> -<p>»De heer en mevrouw Verschuere.« -</p> -<p>Het jonge paar maakt zijn compliment. Mevrouw van Waliënhove begroet zeer vriendelijk -mr. Verschuere, den knappen, geestigen ambtenaar van de secretarie, dien ze een jaar -lang slechts noode miste op haar partijen. Dan, zonder zich in het minst te bekommeren -ook om de eenvoudigste regelen der wellevendheid, zet ze haar lorgnet op en begint -mevrouw Verschuere in oogenschouw te nemen. -</p> -<p>Nu behoort mevrouw Verschuere niet tot de dames, die schitteren in de balzaal; daarvoor -is ze te bescheiden, te tenger, te klein vooral. Daarenboven heeft ze bij deze gelegenheid -haar eigen denkbeelden omtrent toilet moeten opgeven, om die van haar man te volgen -en, in plaats van de lichte, zachtgetinte, wolkachtige stoffen, waarvan ze gewoon -is kleedjes te tooveren, is ze gedost in zware witte zijde. -</p> -<p>Een bataviasche modiste heeft het grootst mogelijk aantal meters stof gebruikt om -het fijne popje te omgeven met zulke <span class="pageNum" id="pb6">[<a href="#pb6">6</a>]</span>zware plooien, dat ze geheel in het niet verzinkt, terwijl een lange sleep evenzeer -haar vluggen gang belemmert als bevallige beweeglijkheid, die haar anders een zoo -groote bekoring schenkt. -</p> -<p>Ook heeft Verschuere gemeend dat ze zich niet kapte, zooals het voor een getrouwde -vrouw past; de coiffeur heeft een stijve wrong gemaakt van de zijden krullen; alles -met het ongelukkige gevolg, dat er van de blondlokkige sylphide, die aller oog had -kunnen verkwikken, niets overbleef dan een kleine vrouw met een fijn, bleek gezichtje. -</p> -<p>Als dan ook de landvoogdes het lorgnet, waarmee ze zoo onbeschaamd kan omgaan, eindelijk -vallen laat, is het om den referendaris aan te staren met een blik, die duidelijker -dan woorden doen kunnen, vraagt: -</p> -<p>»Is dàt nu de moeite waard om een reis voor te maken naar Europa? Moesten <span class="corr" id="xd30e516" title="Bron: dààrvoor">dáárvoor</span> de bataviasche en buitenzorgsche meisjes achterstaan?« -</p> -<p>De heer Verschuere glimlacht met dat koele zekere lachje, ziet haar in de oogen met -dien doordringenden blik, die vrouwen als de barones in toom houdt; ze kent den man -tegenover haar en ze heeft geleerd hem te sparen; ze weet dat hij zich niet behandelen -laat zooals ze sommige andere behandelt—dus richt ze zich met een poging om vriendelijk -te zijn tot het kleine, bevende persoontje en ontslaat hen eindelijk door een groet, -waaruit Verschuere lezen kan dat de gunst der barones nog altijd zijn deel is. -</p> -<p>»Hindert je iets, Gustaaf?« vraagt, met een stem die enkel muziek is, de jonge vrouw -eenige oogenblikken later, als ze met haar echtgenoot in de gaanderij is gezeten en -een wolk meent te bespeuren op zijn gelaat. -</p> -<p>»Neen, lieve, niets,« antwoordt Verschuere verstrooid, terwijl hij een jongen wenkt -om nader te komen, met zijn blad vol dranken. -</p> -<p>»Wil je een glas ijswater?« -</p> -<p>»Heb ik me misschien een beetje kinderachtig gedragen?« fluistert ze, als beiden bediend -zijn. »Maar ze maakte me ook zoo verlegen, Gustaaf! ze keek me zoo vinnig aan met -die booze zwarte oogen.« -</p> -<p>»Chut!… Kind, je moet wat voorzichtig zijn; de muren hebben hier ooren.« -<span class="pageNum" id="pb7">[<a href="#pb7">7</a>]</span></p> -<p>Hij ziet rondom zich, of ook iemand hen mocht hebben beluisterd, maar het teeken voor -de quadrille is daar juist gegeven en men is druk bezig met vis à vis te zoeken. -</p> -<p>De Verschuere’s dansen niet heden avond; zij blijft zwijgend zitten kijken naar den -grooten kring, die zich langzamerhand formeert; hij ziet haar van terzijde aan met -vorschenden blik. -</p> -<p>»Ik kan toch niet zeggen dat die monsieur Paul slag heeft van kappen,« begint hij -aarzelend. -</p> -<p>Nu komt de wolk, die daareven zijn voorhoofd ontsierde, zich legeren op haar bleek -gezichtje. -</p> -<p>»O, ik weet wat het is dat je hindert,« roept ze met plotseling opkomenden pijnlijken -blos. »Je vindt dat ik er niet goed uitzie van avond!« -</p> -<p>»Wat een inval! Neen, Nita, werkelijk, je vergist je! Je ziet er even lief uit als -altijd.« -</p> -<p>»Het is heel vriendelijk van je.… maar denk je dat ik het zelve niet zie? En je hadt, -geloof ik, juist zoo graag eens eer ingelegd met je keus? Als ik maar niet zoo’n hoofdpijn -had gekregen van dat kappen.… en als die zware japon me niet zoo hinderde!« -</p> -<p>»Arm kindje! Laat me je wat eau de cologne geven. En nu ga ik je eens voorstellen -aan mevrouw Hagen.« -</p> -<p>»Och neen, Gustaaf, liever niet!« -</p> -<p>»O, zij zal een geheel anderen indruk op je maken dan mevrouw Van Waliënhove, en daar -mijnheer zoo beleefd geweest is je dadelijk te komen aanspreken.…« -</p> -<p>»Ik zou graag naar huis gaan.« -</p> -<p>»Maar Nita, hoe kom je er bij?« -</p> -<p>»Wezenlijk, ik kan het niet langer volhouden.« -</p> -<p>»Je moet het volhouden.« -</p> -<p>Ze ziet naar hem op, verschrikt over dien gebiedenden toon, maar zijn gezicht staat -zoo streng, dat ze haar vraag niet meer herhalen durft en moedeloos achterover leunt -in haar fauteuil, den met eau de cologne doorweekten zakdoek tegen het gloeiend voorhoofd -gedrukt. -</p> -<p>Daar buigt zich Verschuere haastig tot haar over en fluistert: »Ik bid je, Nita, ga -rechtop zitten. Daar is Zijne Excellentie. Hij komt naar je toe.« -<span class="pageNum" id="pb8">[<a href="#pb8">8</a>]</span></p> -<p>’t Wordt elf uur; tijd voor het souper. -</p> -<p>De whist- en hombrespelers in de voorgalerij schrikken op van hun partijtje; dansers -en danseressen raadplegen verbaasd hun balboekjes; zijn er waarlijk reeds zes dansen -gedaan en resten er maar vier? -</p> -<p>De paren rangschikken zich en volgen den gastheer naar de vertrekken, waarin het souper -wacht. -</p> -<p>’t Is nu niet gelijk het onder sommige vroegere landvoogden zijn kon, een rampaspartij, -waarbij hooge ambtenaren hun deftigheid verloren onder het nasnellen van uitgedroogde -sandwiches, waarbij grijze hoofdofficieren meer moeite hadden om een glas wijn te -veroveren, dan ooit het nemen eener benting hun kostte, waarbij lieve danseressen -haar adem besmetten met slecht toebereide haringslâ; het was nu een souper zooals -de gasten van een gouverneur-generaal het konden verwachten. -</p> -<p>In de eetzalen, waar de avondkoelte door de hooge boogvensters ongehinderd binnenstroomt, -zijn tal van tafeltjes aangebracht, gedekt met fijn damast en kostbaar zilver. Hier -en daar staan reusachtige buffetten, waarop in fonkelend kristal een dessert prijkt, -zoo smaakvol gerangschikt, zoo fraai en rijk, dat menigeen in het voorbijgaan een -begeerigen blik werpt op die kunstgewrochten van den franschen confiseur. -</p> -<p>Het publiek, geheel vrijgelaten in de keuze der plaatsen, verspreidt zich en zoekt -tafelgezelschap naar eigen smaak; de adjudanten voorkomen ieders wenschen; de intendant -vergeet al zijn waardigheden en ridderorden, om op te gaan in de eene waardigheid -van gastheer; de bedienden in hun livrei van wit laken met goud doen, onder het toezicht -van den maître d’hôtel, hun plicht onhoorbaar en onopgemerkt, zooals slechts een goed -gedresseerde inlander dat verstaat; de zalen vullen zich langzamerhand met feestelijke -geluiden, vroolijk gepraat van jonge stemmen, blij gelach, knallen van champagnekurken, -rinkelen van glazen en messen. -</p> -<p>Door de wijdgeopende dubbele deur heeft de tweede der eetzalen gemeenschap met een -kleiner salon; in dat salon trekken de heer en mevrouw Van Waliënhove zich terug. -Met hen dit heilige der heiligen te betreden, is slechts vergund aan zeer enkelen, -<span class="pageNum" id="pb9">[<a href="#pb9">9</a>]</span>aan de hooggeplaatsten in de verschillende regeeringslichamen, aan de eersten bij -marine en leger. -</p> -<p>’t Zijn meest oudere heeren. Toch wordt onder hen meer dan een gevonden, die, wat -al te levenslustig, een langen blik werpt op het vele liefs dat hij achterlaat en -talmt om binnen te gaan; toch zijn er enkele onder de dames die, wanneer ze aan den -arm van haar strammen cavalier de vroolijke groepjes passeeren, een oogenblik van -zwakheid hebben, waarin ze wenschen te mogen meedoen zooals het past aan haar jeugd, -zij het dan ook niet aan de hooge betrekking van haar echtgenoot. Maar dit zijn uitzonderingen. -Over het geheel stevenen de enkele bevoorrechten haar vriendinnen voorbij met een -triumfeerend lachje; de echtgenooten, schoon iets minder gevoelig voor onderscheiding, -kunnen toch niet nalaten de borst hoog op te zetten als ze daar binnen gaan, en dames -en heeren worden gevolgd door de afgunstige blikken van velen; van velen, die het -zich met droeve oprechtheid bekennen, dat hun de poorten van dit paradijs nooit zullen -geopend worden; van enkelen ook die, vervuld van zoete illusie, fluisteren: <span class="corr" title="Bron: «">»</span>Nog één promotie, nog één sterfgeval!.… en dan!<span class="corr" id="xd30e563" title="Bron: »">«</span> -</p> -<p>Alleen daarginds, in dien grooten, lustigen kring, waarvan freule Clotilde het middenpunt -uitmaakt—niet door haar rang echter, maar door haar meesleepende vroolijkheid, haar -tintelende scherts, haar helderen kinderlach—alleen daarginds, in dien kring van jongelingen -en meisjes wordt niet gedacht aan den goudglanzenden tempel der eerzucht, die de gevreesde -gouvernante tot priesteres heeft. Er zullen oogenblikken komen—vele uren wellicht—waarin -ook die jongelingen en meisjes worden gekweld door de begeerte naar grootheid, naar -rijkdom, naar roem! Maar nu, met het champagneglas in de hand, met den gloed der balzaal -op de wangen, met de zorgeloosheid der jeugd in het hart, nu deert het hun weinig -of ze aanzienlijk zijn of gering, of ze rijk genoemd worden of arm … ze zijn jong, -de gelukkigen! -<span class="pageNum" id="pb10">[<a href="#pb10">10</a>]</span></p> -</div> -</div> -<div id="ch2" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e152">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="label">II</h2> -<h2 class="main">DE FEEËNTUIN.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Den volgenden dag is er diner ten paleize. -</p> -<p>De bewoners van Insulindes residentie zijn over ’t geheel vreedzame burgers: ze betalen -willig schot en lot; men heeft ze bij de invoering der belastingen slechts zacht hooren -klagen; kalm zitten ze boomen op te zetten in hun vóór-, nog kalmer liggen ze klimaat -te schieten in hun achtergalerij; hun overigen vrijen tijd brengen ze door met het -tellen der vallende regendruppels, een bezigheid, die nergens ter wereld zooveel te -doen geeft als te Buitenzorg. -</p> -<p>Er is echter één punt waarop die vreedzame burgers geen scherts verstaan: ’t zijn -de diners ten paleize. Er worden daar veel soorten van diners gegeven: officieele -diners, racediners, nieuwjaarsdiners, diners voor hooge logeergasten, diners voor -notabelen, voor uitverkorenen, voor intiemen en—afdoeners! Alleen op den afdoener -gevraagd te worden, staat gelijk met een beleediging; slechts op de officieele diners -te mogen verschijnen is hinderlijk; op het diner der uitverkorenen te zijn genoodigd -heet een onderscheiding; voor het intieme diner een invitatiekaart te hebben ontvangen, -staat gelijk met te zijn de vurige bewonderaar, de warme aanhanger van den landvoogd, -van des landvoogds echtgenoot, des landvoogds familie, ja zelfs van des landvoogds -politiek! -</p> -<p>Nu is er een tijd geweest—een tijd nog steeds met afschuw herdacht—waarin de goede -residentiebewoners voortdurend gewond werden in hun gevoeligheid op dit punt. -</p> -<p>’t Was in den tijd toen de vertegenwoordiger des konings in Indië meende dat hij, -in wiens hand het wel of wee van millioenen berust, een nietigheid als het opmaken -der lijst van genoodigden kon overlaten aan de vier vroede mannen, wier krachten land- -en zeedienst ontroofd worden om de adjudantsbetrekking te vervullen. -</p> -<p>Maar, te beginnen met hun aanvoerder, den heer d’Hannecour, ridder van de Militaire -Willemsorde, van de Kroon van Italië, <span class="pageNum" id="pb11">[<a href="#pb11">11</a>]</span>van de Witte Valk, van de Hertogelijke Saksische Ernestinische Huisorde enz., kolonel -der artillerie, adjudant van Z. E. den gouverneur-generaal van Nederlandsch-Indië -en intendant der <span class="corr" id="xd30e582" title="Bron: gouvernementshotels">gouvernementshôtels</span>, bleek dit onmogelijk. Voor hem was elk diner een gelegenheid tot machtsvertoon, -en daar hij zoo kleingeestig, zoo lichtgeraakt was als iemand maar worden kan, die -zich tien jaar lang met niet veel anders bezig houdt dan de étiquette aan een klein -hof, had hij zich voortdurend te wreken over allerlei beleedigingen hem in zijn persoon, -zijn betrekking of zijn familie aangedaan. -</p> -<p>De intendante van haar kant scheen niets zoozeer te vreezen als dat men haar verdenken -zou van geen stem te hebben in paleisaangelegenheden, terwijl zes dochters, fier op -de ridderorden van papa, vonden dat de glans die van zijn borst uitging, niets minder -zijn moest dan een stralenkrans om hare zes aschblonde hoofden; eene meening, die -niet algemeen scheen te worden gedeeld op Buitenzorg. -</p> -<p>Met deze gegevens was er niet veel toe noodig om zich het ongenoegen der Hannecour’s -op den hals te halen, en men kon er zeker van wezen, dat hij die dit ongeluk had, -het eene diner vóór, het andere na, zijn neus, of liever zijn mond voorbij zag gaan. -Ontving hij eindelijk een uitnoodiging, dan was het op een afdoener! -</p> -<p>De intendant beeldde zich bij veel anders in, dat hij het met zijn drukke werkzaamheden -niet overeen kon brengen ook nog de plaatsen te schikken; zoo kwam dan de beurt aan -zijn trawanten. -</p> -<p>Gelukkig waren ze meest ongehuwd of hadden ze jonge vrouwen, die zich niet zoo gauw -beleedigd gevoelen als dames wier eerste jeugd voorbij is. Ook werden ze gebonden -door de étiquette, maar die sprak niet zoo duidelijk, of er was nog ruimschoots gelegenheid -tot het uithalen van een grap, of het verkoopen van een hatelijkheid. -</p> -<p>Zoo vond de kokette haar naamkaartje tusschen twee wegens ouderdom gepensioneerde -leden der weeskamer; zoo kreeg de drukke praatster een stokdooven buur; zoo zag een -echtgenoot, die zich verplicht had gevoeld den huisvriend de deur te wijzen, vrouwlief -door dien zelfden huisvriend aan tafel brengen; <span class="pageNum" id="pb12">[<a href="#pb12">12</a>]</span>doodvijanden zaten altijd tegenover elkaar<span class="corr" id="xd30e594" title="Bron: :">;</span> heeren van wie het bekend was dat ze deze of gene dame gaarne ontmoetten, konden -zeker zijn die dame aan het andere einde der tafel te zien. -</p> -<p>Hadden zij het hier maar bij gelaten! Maar nu werden nog daarenboven de vriendjes -zóó hoog, de anderen zóó laag geplaatst als dit maar eenigszins was overeen te brengen -met hun rang. -</p> -<p>Voorbijgegaan, als een bange droom voorbijgegaan, zijn die booze dagen voor de residentiebewoners. -</p> -<p>Wel worden door de adjudanten nog overleveringen bewaard van hun invloed, wel beproeven -enkelen soms den schijn aan te nemen alsof het nog was gelijk voorheen, maar hun <span class="corr" id="xd30e601" title="Bron: machtvertoon">machtsvertoon</span> gelijkt het blaffen van den gemuilbanden hond, het jaagt niemand vrees aan. -</p> -<p>Want—dit weet zelfs het groote publiek—waar mevrouw Van Waliënhove aan het bestuur -is, daar kan geen sprake zijn van eenige macht buiten de hare. -</p> -<p>Misschien is het een bewijs van het politiek doorzicht, waarvoor de heer Van Waliënhove -bekend staat; misschien heeft hij in de betrekking, die hij vervulde aan vreemde hoven, -de ervaring opgedaan, dat andere hartstochten blijven sluimeren in de borst eener -heerschzuchtige vrouw, als ze maar kan toegeven aan dien éénen grooten hartstocht -van te heerschen; zooveel is zeker<span class="corr" id="xd30e607" title="Bron: ;">:</span> hij laat de barones de meest onbeperkte vrijheid in het bestuur der kleine hofhouding. -En zij beschaamt het in haar gesteld vertrouwen niet. Dat blijkt bij elke gelegenheid, -dat blijkt ook heden weer op de meest afdoende wijze. -</p> -<p>Het is een klein diner ter eere van de logeergasten, die, voor het bal van gister -overgekomen, nog op het paleis vertoeven; enkele Buitenzorgers slechts zijn genoodigd. -Maar hoe klein—de adjudanten aan de beide uiteinden der tafel meegerekend, zijn er -niet meer dan een twintigtal gasten—het is weer een diner, zooals alleen mevrouw Van -Waliënhove ze geeft. -</p> -<p>Wanneer men de zaal, in een tuin herschapen, betreedt, is de atmosfeer, die daar heerscht -zoo frisch en geurig, dat ze niet alleen den eetlust, maar ook den geest moet opwekken; -wat meer zegt, die atmosfeer, hoewel straks vermengd met de dampen van het gebraad, -der aroma’s der piquante sauzen, het bouquet der <span class="pageNum" id="pb13">[<a href="#pb13">13</a>]</span>fijne wijnen, blijft, dank zij een uitmuntend systeem van luchtverversching, frisch -en geurig tot het laatst. -</p> -<p>De stafmuziek is geplaatst op zulk een wijze, het programma is zoo gekozen, dat mogelijke -pauzes worden aangevuld, maar de gesprekken niet <span class="corr" id="xd30e617" title="Bron: bemoeielijkt">bemoeilijkt</span>. Tallooze waskaarsen op zware kristallen kronen en in zilveren candelabres verspreiden -een zacht licht, niet zoo helder als gas, maar ook niet zoo warm en veel geruststellender -voor de aanwezige dames, die bijna alle de dertig gepasseerd zijn. De stoelen staan -op den juisten afstand. En dit is een zaak van niet gering belang. Wat toch is onaangenamer -dan den geheelen avond strijd te voeren met een tafelpoot of een voortdurende drukking -te gevoelen op uw knieën? Wat kan belemmerender wezen voor het discours, dan wanneer -er een afgrond gaapt tusschen den heer en zijne dame? Maar wat ook onpleizieriger -dan de warmte op zich te voelen afstralen van een nabijzijnd lichaam, vooral wanneer -dat lichaam in een zwarten rok steekt. -</p> -<p>Evenals bij alle groote diners in het land der bloemen, schijnt de tafel een reusachtig -bouquet, op sneeuw ontloken, in zilver en kristal gevat. -</p> -<p>Mogen onder de bataviasche dames al enkelen mevrouw Van Waliënhove op zijde streven -in pracht van damast, porselein en glaswerk,—bloemen gelijk ze pronken op haar disch, -bloeien slechts in de serres van den botanischen tuin; een wenk aan den hortulanus -gegeven is oorzaak, dat ze daar slechts bloeien voor de landvoogdes. -</p> -<p>De wijnen, die op het paleis worden geschonken, mogen zeldzaam zijn in Nederlandsch-Indië, -eenig zijn ze niet; een even volmaakte bediening wordt somtijds op de landgoederen -of in den groothandel gevonden; voor de kookkunst zijn enkele hooggeplaatste dames -even beroemd als de fransche kok, maar slechts mevrouw Van Waliënhove kan in lange -en ernstige samenspreking met den maître d’hôtel een menu ontwerpen, dat schijnbaar -eenvoudig, zoo uiterst fijn, dat zonder overlading zoo rijk aan afwisseling, dat in -zijn smaakvolle regeling zoo verrassend is. -</p> -<p>Voor iemand die weet dat de intendant bij deze gewichtige aangelegenheid altijd wordt -voorgelicht door zijn hooge gebiedster, kan er geen twijfel bestaan of, wat de rangschikking -der <span class="pageNum" id="pb14">[<a href="#pb14">14</a>]</span>gasten betreft, is aan al de eischen der <span class="corr" id="xd30e628" title="Bron: etiquette">étiquette</span> voldaan. Wie nog twijfelen mocht, hij zie den kring rond. Zit niet al wat grijs is -en gedecoreerd onder de heeren, al wat corpulent is en met juweelen behangen onder -de dames, aan het midden der tafel? Werd niet al wat jong is en er goed uitziet verbannen -naar het ondereinde? -</p> -<p>De eerste dame aan mevrouw Van Waliënhove’s linkerhand is de gade van den algemeenen -secretaris, een klein, doodmager schepseltje met lieve oogen en iets zeer fatsoenlijks -in haar smal, zacht gezicht, maar anders uiterst karig bedeeld met vergankelijk schoon. -</p> -<p>Blijkbaar is ze verlegen met de hoekige schouders en puntige ellebogen, die, als bakens -op een onstuimige zee te voorschijn komen uit de massa ruches, kanten, plooisels, -linten en strikken van haar verknoeide japon. -</p> -<p>Ze houdt de oogen onafgewend op haar bord gericht. -</p> -<p>Wat haar benauwt, meer nog dan het haar gewoonlijk benauwt om ten paleize te dineeren—’t -is dat ze aan tafel werd gebracht door den heer Van Sonnefelt, vroeger gouverneur -van Sumatra’s Westkust, nu lid in den raad van Indië, een man, evenzeer bekend om -zijn scherp vernuft als om zijn onverholen afkeer van onbeduidende vrouwen. -</p> -<p>Ze doet wat ze kan, maar dat is niet veel. -</p> -<p>En het duurt niet lang of haar tafelgenoot geeft moeilijk bedwongen teekenen van verveling. -Dit hindert haar, niet om den heer Van Sonnefelt echter—zij houdt nog veel minder -van geestige heeren dan hij met mogelijkheid van onbeduidende vrouwen houden kan,—maar -om haar man. Ze zou hem zoo gaarne eer aandoen in den hoogen rang, waartoe ze met -en door hem is opgeklommen; meer dan ooit voelt ze, dat ze dit niet kan, en de soep -is ter nauwernood rondgediend, als ze zich afvraagt, wat ze zich bij zulke gelegenheden -altijd afvraagt: waarom toch haar man geen algemeen secretaris zijn kan, zonder dat -zij daarom haar magerheid behoeft prijs te geven aan al die onbescheiden blikken, -zonder dat zij daarom haar heer moet vervelen, terwijl ze zoo gezellig zitten kon, -thuis in de achtergalerij bij de kinderen, die haar niet mager vinden en niet dom, -neen, soms zelfs aardig, als ze goed met hen op dreef is. Op dreef <span class="pageNum" id="pb15">[<a href="#pb15">15</a>]</span>komen met dien Sonnefelt zal ze nooit; dat voelt ze! Hij schijnt ook iets van dien -aard te vermoeden, ten minste hij keert zich ter linkerzijde. -</p> -<p>Dáár vindt hij waardeering. Een paar tintelende oogen, een paar lachende lippen, die -bij wat gewaagde scherts zich geenszins preutsch samentrekken. ’t Is een mooie brunette, -mevrouw Heylerts, en wat aan een diner meer waard is, een aardige babbelaarster; niet -jong meer, maar een van die weinige vrouwen, die de heeren op het denkbeeld brengen -dat leeftijd eigenlijk maar idée is. -</p> -<p>»Zegt u me eens,« vraagt ze iets zachter dan ze daareven sprak, want men weet dat -de landvoogdes zeer scherp hoort, »begrijpt u dáár iets van?« en ze wijst met de punt -van haar mes even naar den overkant, waar de heer Verschuere zit met de dochter des -huizes aan zijn rechterhand. -</p> -<p>»Zegt u me eens,« antwoordt Van Sonnefelt op denzelfden toon, »begrijpt u daar niet -alles van?« -</p> -<p>Dan zien ze elkander aan; beiden glimlachen en na een korte pauze herneemt mevrouw -Heylerts: »’t Is waar, ’t was erg dom van me. Maar de ministers veranderen zoo dikwerf -tegenwoordig, dat men hun namen haast vergeet.« -</p> -<p>»Den naam van den minister van koloniën raad ik u aan altijd goed te onthouden. Dat -bespaart menige verrassing, dat verklaart veel waarover men anders verbaasd zou kunnen -staan; dat bereidt voor op onverwachte benoemingen.« -</p> -<p>»Zoudt u denken dat …« -</p> -<p>»Mevrouw, ik ben vijf-en-twintig jaar in deze verzengde gewesten … en u vraagt me -of ik denk? Bittere ironie! Vertel me liever eens wat u denkt van mevrouw Verschuere? -haar type is zoo geheel anders dan het uwe, dat ik wel op een rechtvaardige beoordeeling -rekenen kan.« -</p> -<p>Mevrouw Heylerts laat haar blik rusten op de jonge vrouw en er komt iets zachts in -haar oogen, terwijl ze het doet. -</p> -<p>»Lief vergeet-mij-nietje,« zegt ze eindelijk, »ze hadden haar aan den oever van haar -beekje moeten laten; de indische zon zal haar verschroeien.« -</p> -<p>Niet minder gelukkig dan de heer van Sonnefelt is met zijn vroolijke buurdame, niet -minder gelukkig is haar cavalier, de <span class="pageNum" id="pb16">[<a href="#pb16">16</a>]</span>schout bij nacht, van de drukke praatster een oogenblik verlost te wezen. Als meer -ongetrouwde heeren heeft hij zeer eigenaardige denkbeelden: zoo houdt hij vol dat -men uit dineeren gaat om te eten en wijdt, die overtuiging getrouw, zijn aandacht -aan de spijskaart met een hardnekkigheid, die zijn dame boos maakt en zijn lijfarts -handen vol werks geeft. -</p> -<p>Trouwens, toen mevrouw Heylerts zag hoe ze geplaatst was, wist ze reeds van welken -kant haar amusement komen moest, als zij zich amuseeren zou heden avond; zij kende -den heer Everwoude als een dubbele uitzondering op den regel; hoewel marine-officier, -had hij geen aangename vormen; hoewel oud en kaalhoofdig, gevoelde hij niets voor -knappe vrouwen. -</p> -<p>De plaats aan de eene zijde van den landvoogd wordt ingenomen door eene dame, die -er met haar bronskleurig fluweelen kleed en het parelsnoer om den prachtigen hals, -ongewoon statig uitziet; door een vrouw, die zooals ze daar zit in haar vorstelijk -toilet, fier en kalm alle aanwezigen overschaduwt, niet door schoonheid—haar volwassen -dochter is tegelijk met freule Clotilde uitgekomen—maar door het edele van haar gelaat, -door het hooge in haar blik en houding. -</p> -<p>’t Is een feit, een feit meermalen door de dames met voldoening geconstateerd, dat -de barones die vrouw ontziet, dat ze haar een weinig vreest, ja somtijds haar vleit; -een minder bekend, maar daarom niet minder onbetwistbaar feit is het, dat de landvoogd -in de moeielijke oogenblikken zijner regeering zich somwijlen tot haar echtgenoot -wendt, in de hoop door den heer Hagen het oordeel van mevrouw Hagen te vernemen. -</p> -<p>De heer Hagen is vice-president van den Raad van Indië. Hij heeft een veel minder -gedistingeerd voorkomen dan zijn vrouw; integendeel, hij heeft iets van den pater -goedleven in zijn rond, gladgeschoren gezicht met den breeden driedubbelen onderkin, -en van het indrukwekkende in houding en gestalte, dat sommige menschen eenigszins -bevreesd maakt voor mevrouw Hagen, heeft mijnheer zóó weinig, dat men wel eens zou -wenschen hem iets van haar te kunnen overdoen. -</p> -<p>Onder den schijn van te luisteren naar mevrouw Van Waliënhove, zijn buur, zit de heer -Hagen te kijken naar mevrouw Verschuere, die er in haar licht blauw kleedje met een -bouquet vergeet-mij-nietjes <span class="pageNum" id="pb17">[<a href="#pb17">17</a>]</span>in de goudblonde krullen zoo bekoorlijk uitziet dat hij een oogenblik geheel vergeet -wat hij zichzelven voornam, toen hij, veertien dagen geleden, zijn vier volwassen -dochters in de armen sloot: »dat het voor hem nu uit moest zijn met die gekheden.« -</p> -<p>Mevrouw Verschuere heeft den franschen consul tot tafelgenoot en deze verheugt zich -in het genot hem niet altijd te beurt gevallen als hij ten paleize dineerde, een dame -te hebben, die hem in vloeiend fransch antwoord in plaats van met het »<span lang="fr">Oui monsieur</span><span class="corr" id="xd30e667" title="Bron: ”">«</span>, dat hij reeds begon te beschouwen als den eenigen volzin, dien de hollandsche vrouwen -leerden van zijn moedertaal. -</p> -<p>Amuseert mevrouw De Bruining zich slecht, mijnheer De Bruining gaat het al niet veel -beter. Hij zit met een armezondaarsgezicht. En geen wonder! De verzoeking was hem -te groot geweest! Hij bedankte voor alle wijnen, tot de Chablis kwam; toen nam hij -twee glazen en—nu moet hij zwijgen! Want had hij het ongeluk van te praten en zich -ook maar één oogenblik te animeeren, dan zou zijn overspannen zenuwgestel in een staat -van opgewondenheid geraken, niet ver verwijderd van dronkenschap. -</p> -<p>Zijn dame maakt hem trouwens het zwijgen niet zwaar. Mevrouw Van Ramsberge is eene -dier vrouwen, die in sarong en kabaia veel praats hebben, maar zoodra ze gekleed zijn -het zoo benauwd krijgen dat ze maar liefst aan zich zelve worden overgelaten, om ten -minste adem te kunnen scheppen. -</p> -<p>Geruimen tijd na het gebruik van den Chablis heeft de algemeene secretaris als een -idioot voor zich zitten kijken; nu neemt hij langzamerhand het uiterlijk aan van een -wijsgeer, nadenkend over de dwaasheden van het menschdom. -</p> -<p>In deze nieuwe houding wordt hij echter gestoord door mevrouw van Ramsberge, die schijnt -te willen toonen dat ze nog juist genoeg adem heeft om een domheid te zeggen. -</p> -<p>»Kassian mijn man!« -</p> -<p>»Hoe dat, mevrouw? Is de generaal ongesteld?« -</p> -<p>»Neen, dat niet. Maar kijk eens naar mevrouw Van Waliënhove! Nu, u zult niet zeggen -dat hij het treft met zijn dame?« -</p> -<p>Zeker niet. De generaal moet nog het eerste vriendelijke woord van hare lippen hooren. -Zij geeft hem ternauwernood antwoord; <span class="pageNum" id="pb18">[<a href="#pb18">18</a>]</span>haar gedachten zoowel als haar blikken dwalen telkens weder naar de plaats, waarheen -zoo veler blikken, zoo veler gedachten heden avond dwalen, naar dat jong, nog bijna -kinderlijk gelaat, waaromheen de bruine lokjes zoo dartel krullen, waarin de groote -grijze oogen zoo schitteren onder de zijden wimpers, waarop de blos der gezondheid -en de ronding der eerste jeugd zoo verlokkend tronen. Maar—blijven andere oogen met -vriendelijke bewondering rusten op al dat liefs—zij keert het gelaat toornig af van -het schoon, dat niet van haar werd geërfd; van het kind, dat niet haar kind en toch—de -laatste dagen hebben het bewezen—haar echtgenoot de liefste is. -</p> -<p>»Zij moet maar gauw trouwen, vindt u niet?« hijgt mevrouw Van Ramsberge, terwijl ze -haar dikken bruinen hals koelte toewuift met een kracht, die De Bruining’s steile -kuif in beweging brengt. -</p> -<p><span class="corr" title="Bron: «">»</span>Wie?<span class="corr" id="xd30e687" title="Bron: »">«</span> vraagt De Bruining, bij wien de Chablis nog min of meer werkt. -</p> -<p>»Wel, freule Clotilde!« -</p> -<p>»Is daar zoo’n haast bij?« -</p> -<p>»Haast is er altijd,« zegt mevrouw Ramsberge met het gedecideerde van domme menschen. -</p> -<p>»Ja, dat is de indische meening; niet de hollandsche gelukkig!« -</p> -<p>Nu kan men mevrouw Ramsberge niet meer grieven, dan door te toonen dat men haar of -haar meeningen indisch vindt, en zeker zou haar cavalier zich voorzichtiger hebben -uitgelaten, als zijn denkvermogen niet min of meer beneveld ware geweest. -</p> -<p>»Ik zou haast durven beweren dat er hier nog meer haast is dan gewoonlijk, al vindt -u het dan ook nog zoo indisch van me,« zegt ze en maakt zooveel wind dat nu niet alleen -De Bruining’s haren te berge rijzen, maar ook zijn bakkebaarden aan de algemeene beweging -beginnen deel te nemen. -</p> -<p>Met de poging om de beide bakkebaarden in één hand te verzamelen, welke poging natuurlijk -mislukt, werpt de heer De Bruining een langen blik op zeker bleek, vermoeid gezichtje, -dat hem zachtjes toelacht; hij herinnert zich hoe rond en blozend dat gezichtje was, -toen hij het voor het eerst tot zich ophief en kuste; hij herinnert zich hoe spoedig -het verviel en verbleekte, en daar die droevige gedachten den laatsten damp van <span class="pageNum" id="pb19">[<a href="#pb19">19</a>]</span>den Chablis verdrijven, begint hij op ernstigen toon een gesprek: -</p> -<p>»Ik ben van een geheel tegenovergestelde opinie, mevrouw Van Ramsberge. Zie die kinderen -eens een pret hebben. Zou het niet zonde en jammer zijn, ze nu reeds de zorgen van -een huishouding op de schouders te leggen? Neen, laat ze eerst wat genieten van het -jonge meisjesleven.« -</p> -<p>»Nu, dat doen ze wel. Hoor die Gertrude Hagen eens gichelen! En Clotilde schijnt ook -niet van de stilsten.« -</p> -<p>»Ja, zoo lachen ze niet meer als ze een kleintje thuis hebben.« -</p> -<p>»’t Is toch een mensch zijn bestemming,« zegt mevrouw Van Ramsberge en wuift hem de -punt van zijn das tegen de kin, »dàt zult u toch niet tegenspreken,« en ze kijkt hem -boos aan, want ze stelt er een eer in, dat haar dochters alle zoo bijzonder gauw—zij -het dan ook niet bijzonder goed—getrouwd zijn. -</p> -<p>»Ja,« zegt De Bruining, zoo knorrig als het redeloos schermen met gemeenplaatsen iemand -maken kan, »ja, als u daarin komt, wat een mensch zijn bestemming is. ’t Is, om eens -iets te noemen, ons aller bestemming om gepensioneerd te worden, maar daarom gaan -we nog niet dadelijk allen ons pensioen aanvragen.« -</p> -<p>Dat is een hatelijkheid, denkt nu mevrouw Van Ramsberge; de generaal heeft vijf-en-dertig -jaar dienst en volgens sommigen wordt het zijn tijd; de heer De Bruining bespeurt -dat ze het als zoodanig opneemt, maar hij heeft geen lust haar tot andere gedachten -te brengen en doet wat zijn vrouw reeds een uur doet—hij kijkt in zijn bord. -</p> -<p>Behalve de vroolijkheid aan den hoek waar de jonge meisjes zitten, heerscht van het -begin tot het einde de kalme toon, die de diners ten paleize kenmerkt. Zoo is men -langzamerhand genaderd tot het einde: men heeft eenige moeite om de glacés, die daar -straks zoo vlug van de vingers gleden, weer aan te krijgen, maar voor het overige -staat men even kalm op als men is gaan aanzitten; men leert allengs ook om zich te -vermaken op officieele wijze. -</p> -<p>Het kwartier dat men na het eten staande doorbrengt in de voorgalerij, schijnt heden -korter te zullen worden dan gewoonlijk. Nauwelijks is de koffie gebruikt, als reeds -de adjudanten naderen met een beleefde uitnoodiging hen te volgen en de <span class="pageNum" id="pb20">[<a href="#pb20">20</a>]</span>gasten voorgaan naar het achtergedeelte van het paleis. -</p> -<p>Er zijn stoelen geplaatst op het balkon, maar het is stikdonker buiten, en juist begint -men zich af te vragen, wat toch de bedoeling zijn kan van het staren in deze egyptische -duisternis, als in een diepe stilte—bewijs van de nieuwsgierige spanning waarin het -gezelschap verkeert—de intendant met zijn zakdoek wuift. -</p> -<p>Was de heer d’Hannecour gewapend geweest met het stafje eener fee, niet plotselinger -had de verandering kunnen zijn, niet tooverachtiger had uit de duisternis het tooneel -kunnen verrijzen, dat nu het oog der toeschouwers boeit. In een licht zoo zuiver wit -als werd Bogor’s eeuwig bloeiende tuin te midden der gletschers gevonden, ligt daar -de vijver, een reusachtige spiegel, gevat in groenfluweelen rand: rondom buigt zich -zacht wuivend loover, de avondwind suizelt en bestrooit de glinsterende watervlakte -met bloemen. Daar klinken de vriendelijke tonen eener barcarolle en, bloemguirlanden -gewonden om de zilveren masten, veelverwige wimpels in top, met rooskleurige zeilen -zwellend door de geurige koelte, glijden tal van bootjes over het meer. -</p> -<p>Nu gaat het schitterend witte licht over in teeder smaragd: hier en daar tusschen -het dicht geboomte dat den vijver omkranst, vertoonen zich nimfen: zweven naar den -oeverrand, ze plukken met volle handen lotosbloemen en werpen ze den gondeliers toe. -</p> -<p>De barcarolle verstomt, de lichte tonen eener wals dansen over den waterspiegel; daarboven -klinkt de zilveren lach der spelende nimfen. Straks wordt het tooneel overgoten met -helrooden gloed; een schetterende fanfare, wild geschreeuw, satyrs springen te voorschijn, -gondeliers vluchten, nimfen verdwijnen; alles is weer in duisternis gehuld. -</p> -<p>De toeschouwers vergeten waar ze zich bevinden; de verrukking barst los in luid gejubel, -in handgeklap, in dank. -</p> -<p>Zijne Excellentie bespeurt het niet. Hij hoort of ziet niets rondom zich; hij ziet -slechts het stralend gezichtje dat naar hem wordt opgeheven; hij hoort slechts de -stem, die bevend van verrukking fluistert: <span class="corr" title="Bron: «">»</span>O, papa! ik dank u! ik dank u!<span class="corr" id="xd30e723" title="Bron: »">«</span> -<span class="pageNum" id="pb21">[<a href="#pb21">21</a>]</span></p> -</div> -</div> -<div id="ch3" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e159">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="label">III</h2> -<h2 class="main">DE LANDVOOGD IN ZIJN KABINET.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">In een der ruime, hooge vertrekken aan de achterzijde van het paleis is de werkkamer -van Zijne Excellentie en niettegenstaande de drukte, die de kleine hofhouding medebrengt, -blijft het daar gedurende de morgenuren zoo stil, zoo rustig alsof het gebouw geen -bewoners had. Voor heden echter maakt de heer Van Waliënhove niet het gewone nuttige -gebruik van deze stilte: hij zit achterover geleund in zijn hooggerugden stoel; groote -eikenhouten kisten vol stukken, gisteren door de mail uit Europa aangebracht, staan -nog ongeopend rondom hem; de handen zijn werkeloos, de oogen half geloken. -</p> -<p>Daar straks is hij een oogenblik gewekt uit zijn gepeinzen—niet daarin gestoord—er -heeft een lichte tred weerklonken; als in een droom zag hij een tengere gestalte, -ze droeg een tuiltje veldviooltjes, ze zweefde hem voorbij naar het portret daarginds -aan den wand … ze drukte een kus op zijn voorhoofd … -</p> -<p>Een uur is sedert voorbij gegaan. En nog ligt de dagtaak onaangeroerd, nog droomt -hij, maar nu niet meer met gesloten oogen, nu met den blik gericht op dat gelaat, -omkranst met veldviolen. Noch hij, noch zijn kind hadden in de drukte der feesten -vergeten, dat het heden haar sterfdag was; hij en zijn kind, ze herdachten te zamen -in een lange omhelzing haar, die voor een korte wijl hem verschenen was in dit leven; -de goede engel, begaafd met de macht om den vloek, die op dat leven rustte, weg te -nemen. -</p> -<p>O, hij was zwaar geweest om te dragen, die vloek! -</p> -<p>Hij had zijn kinderjaren verbitterd, zijn jeugd gemaakt tot een worsteling tegen knellende -banden; banden, die hij met al zijn kracht niet had kunnen verbreken. -</p> -<p>Een <span class="corr" id="xd30e738" title="Bron: adelijken">adellijken</span> naam te dragen en arm zijn! Al de vooroordeelen van zijn stand als met de moedermelk -te hebben ingezogen, al de begrippen van dien stand te zijn toegedaan, al den trots -er van te voelen bruisen in zijn aderen—en dan dien trots te moeten vernederen, die -begrippen verloochenen, die vooroordeelen boeten! -<span class="pageNum" id="pb22">[<a href="#pb22">22</a>]</span></p> -<p>Ja, hij was zwaar geweest om te dragen, die vloek!…, tot zij, zijn goede engel, hem -verscheen. -</p> -<p>Wat was toch haar geheim geweest? -</p> -<p>Ze was arm als hij, en evenwel, toen ze hun beider armoe vereend hadden, toen waren -ze rijk geweest, onmetelijk rijk. -</p> -<p>Was het waar wat ze lachend beweerde, dat twee jonge menschen, om gelukkig te zijn, -niet anders behoeven dan twee jonge harten? -</p> -<p>Was het haar schoonheid, die geheel haar eenvoudig kluisje verlichtte met zoo bekoorlijken -glans? Was het haar blik, die het verwarmde met zoo troostvollen gloed? Was het haar -lach, die het vervulde met zoo kostbaren zilverklank? Of was het wellicht de liefde -geweest, de wonderbaarlijke, die alles vermag? Was dat de tooverstaf, waarmee ze zijn -ziel had aangeraakt en teederheid gebracht in plaats van verbittering; de wonderbalsem, -waarmee ze de duisternis had weggenomen uit zijn oogen en het gemor van zijn lippen; -het bezweringsformulier, waarmee ze alle sombere denkbeelden had verbannen, om hem -te doen gelooven in het ongeloofelijke dat ze rijk waren, mateloos rijk, rijker dan -de rijkste op aarde? -</p> -<p>Helaas! dat de verschijning van toovergodinnen zoo kort moet zijn! -</p> -<p>Ze scheidde, ach! zoo onwillig, terwijl ze hem het laatste offer harer liefde bracht: -een kind met den blik, den lach en—hij weet het sinds kort—de toovermacht harer moeder. -</p> -<p>Rijker dan de rijkste op aarde! -</p> -<p>God, hoe schoon was de droom geweest, hoe vreeselijk het ontwaken! Ach, als ze dan -heen moest gaan, waarom had ze al den glans en het licht en de muziek met zich genomen? -</p> -<p>En als ze alles met zich nemen moest, waarom dan hem alleen achtergelaten in de nu -onttooverde wereld? -</p> -<p>Wanneer hij zich terugdenkt in den tijd, die volgde op haar dood, toen de lasten des -levens hem zoo zwaar drukten, dat ze zijn rug kromden voor de jaren, toen een hulpeloos -kind, onverzorgde zusters, zwakke ouders, allen zijn bijstand vroegen, toen hij werkte -en zwoegde als de minste en toch niet vond wat de minste vinden kan, genoeg! als hij -zich wegdenkt in dien nacht, dubbel zwart omdat hij volgde op zoo schitterend een -lentedag, <span class="pageNum" id="pb23">[<a href="#pb23">23</a>]</span>dan vraagt hij zich af hoe hij dien heeft kunnen doorworstelen … Maar ook dan—en dan -alleen begrijpt hij, hoe hij er toe gekomen is om zich te verkoopen! -</p> -<p>Zich te verkoopen! -</p> -<p>Honderde malen heeft hij het gefluisterd, dat vreeselijk woord, honderde malen! Al -de hoon, al de schande er in vervat, is gegrift in de diepste diepten zijner ziel, -maar nog terwijl hij het uitspreekt in de stilte van zijn binnenkamer, nog doet het -hem pijnlijk blozen, alsof hij een slag kreeg in het aangezicht; nog krult zich zijn -lip, zooals ze doen zou bij het vernemen eener laagheid, nog wendt hij het hoofd af -van het gelaat omkranst met veldviolen … -</p> -<p>Want—bloost hij voor zichzelf, hij doet het meer nog voor haar. Immers door zijn tweede -huwelijk heeft hij zijn eerste verloochend. -</p> -<p>De vrouw, die hem kocht, kan hem niets verwijten: zij wist dat hij geen hart te geven -had en ze vroeg ook geen hart, ze zou niet geweten hebben wat er mee aan te vangen; -maar Clotilde’s moeder!… -</p> -<p>Ja, wèl heeft de vloek zijns levens zwaar op hem gerust! -</p> -<p>Want, na jaren lang den aangebonden strijd te hebben volgehouden, buigt hij ten laatste -het hoofd en onderwerpt zich aan het noodlot, dat hem dwingt zijn oud verveloos wapenschild -te vergulden door een rijk huwelijk, en dan wordt hem, die zoo dikwerf en zoo dringend -had gevraagd om een meer winstgevende betrekking, hem die gaarne al zijn krachten -zou gewijd hebben aan zijn land, als hij daardoor zijn verarmde familie had kunnen -steunen, hem wordt—o bittere spotternij der fortuin, nu op eens als het ware thuis -gebracht wat hij zoo lang te vergeefs najaagde. -</p> -<p>En al hooger en hooger stijgend, nu hij behalve door bekwaamheid ook door geld gesteund -wordt, ziet hij zich eindelijk benoemd tot gouverneur-generaal van Neerlandsch-Indië! -</p> -<p>Gouverneur-generaal van Neerlandsch-Indië! Ja … maar geketend aan eene vrouw, die -hij haat. -</p> -<p>Haat? Hij schrikt op van het woord, nu het hem daar als van zelf op de lippen komt; -hij herhaalt het fluisterend, als woog hij de beteekenis er van, als wilde hij nog -ontkennen wat daar zoo luide wordt uitgesproken in het diepst van zijn hart. -<span class="pageNum" id="pb24">[<a href="#pb24">24</a>]</span></p> -<p>Haten? Neen immers! Dat kan, dat mag niet! -</p> -<p>Toen ze huwden, heeft hij toen niet geloofd in de mogelijkheid van haar te beminnen? -Scheen die vorstelijke gestalte, die weelderig schoone vrouw hem niet begeerenswaard; -bewonderde hij niet dat regelmatig fraai gelaat; meende hij geen liefde te lezen in -de oogen, die toen nog niet zoo onheilspellend fonkelen, zoo toornig lichten konden? -</p> -<p>En later, toen ze hem zijn zonen schonk, toen ze aan de wieg van haar kind meer tot -teederheid geneigd scheen, waren er toen niet oogenblikken geweest, waarin ze te zamen -genoten van de weelden die kinderen onbewust hun ouders verschaffen, oogenblikken, -waarin hij de moeder zijner heerlijke jongens dankbaar was voor dien schat? -</p> -<p>Haten? Neen! ’t Is waar, hij heeft een vrouw gehuwd om haar fortuin, maar hij deed -het niet als een gewetenlooze. Hij gaf haar zijn naam, in het vast geloof dat ze waardig -was dien te dragen, met het voornemen haar gelukkig te maken, de hoop bij haar datgene -te vinden, wat hij nog vroeg van het leven: een kalm tevreden lot. -</p> -<p>Ach, als ze hem maar een weinig had begrepen! -</p> -<p>Als ze maar had kunnen beseffen hoe pijnlijk ze hem wondde met dien kouden blik, met -dien wreeden lach; als ze maar had gevoeld hoe het blootleggen van een hart als het -hare, een hart als het zijne voor altijd sluiten moest! Of anders, als ze maar had -willen veinzen, hij zou niets liever gewenscht hebben dan te leven in een gelukkige -dwaling. -</p> -<p>Maar helaas, er zijn naturen zoo laag, dat ze zelfs het begrip niet hebben hun laagheid -te verbergen: hoe weinig had ze hem kunnen geven, hoeveel had ze van hem gevraagd! -Wanneer de man offers brengt op het altaar der liefde, wanneer hij eigen zin en wil -onderdrukt, eigen wensch verloochent voor de vrouw die hij bemint, dan wordt ze hem -dierbaarder naarmate de offers die hij bracht, zwaarder waren. Maar wee de vrouw die -offers eischt waar ze niet bemind wordt, wee den man die ze brengt zonder liefde; -haat, toornige, machtelooze haat komt zich legeren tusschen hem en haar. -</p> -<p>Nu drie jaar geleden, toen hij geroepen werd tot zijn hoogen post, heeft ze van hem -geëischt, wat hem moeielijk te volbrengen viel: de scheiding van Clotilde. -<span class="pageNum" id="pb25">[<a href="#pb25">25</a>]</span></p> -<p>Hij weigerde. Zij sprak over vaderlijk egoïsme, dat de toekomst der dochter bedierf, -over een half voltooide opvoeding, over een nadeeligen invloed van het indisch klimaat … -hij bleef weigeren: toen toonde zij zich zoozeer stiefmoeder, dat het kind zelve vroeg -om te mogen achterblijven; immers de strengste kostschool was beter dan zulk een thuis … -en hij weigerde niet langer. -</p> -<p>En zoo beroofde ze hem van het genot, dat hij zich lang had gedroomd; de plant die -hij kweekte, waarvan hij elk blaadje bespied, elk knopje welkom geheeten had, moest -hij verlaten op het oogenblik dat ze zich ontplooide tot vollen, heerlijken bloei. -En als hij nu, nu zijn ontloken roos is teruggekeerd, den zonneschijn zijner liefde -slechts over haar had mogen uitstorten! Doch—treurig raadsel—de vrouw, die niet heeft -kunnen beminnen, kan ijverzuchtig zijn, ijverzuchtig op de doode, voortlevend in haar -kind. -</p> -<p>Thans staat hij op het punt een ander offer te brengen. -</p> -<p>Niet dat ze het vraagt, niet dat ze, nu het haar eigen kinderen geldt, een opvoeding -in Holland noodzakelijk vindt! Och neen, ze roept ach en wee over zijn hardvochtigheid, -ze noemt hem een vader zonder gevoel, ze toornt, ze dreigt, zoodra hij maar een woord -durft spreken, doelend op de mogelijkheid eener naderende scheiding. -</p> -<p>Toch kan hij het zich niet langer ontveinzen; die scheiding wordt noodzakelijk. Dagelijks -is hij getuige van tooneelen, die hem de waarheid in het aangezicht slingeren: er -moet een einde komen aan den bestaanden toestand; dagelijks ziet hij het, hoe de goede -aanleg der beide jongens wordt bedorven door het onverstand der moeder, hoe hun trotsche -aard, het erfdeel der Van Waliënhove’s, dreigt te ontaarden in den dommen hoogmoed, -die de landvoogdes bezielde van het oogenblik af dat ze onder het bulderen der kanonnen -voet aan wal zette te Batavia. -</p> -<p>Ziet hij niet hoe alles samenwerkt om de kinderen een veel te hoog denkbeeld te geven -van de grootheid huns vaders, die, alles welbeschouwd, toch slechts een tijdelijke -grootheid is? Werkt die troep hovelingen niet nadeelig op het karakter, zijn die kruipende -Javanen niet juist geschikt om den kleinen tiran, die in Felix sluimert, te doen ontwaken? -Wordt de toomelooze drift van Oscar ooit naar behooren gestraft? Wordt niet met al -<span class="pageNum" id="pb26">[<a href="#pb26">26</a>]</span>zijn luimen en nukken genoegen genomen? Ja, zijn insolenties en ruwe grappen, worden -zij niet toegejuicht door de vleiers, wier eigen kinderen wellicht verbaasd zouden -staan, als ze hier eens zagen hoeveel papa verdragen kan? Hij mag niet, als gelukkiger -vaders uit nederiger stand, zich de weelde veroorloven zelf de opvoeder zijner zonen -te zijn; hij behoort niet aan zijn huisgezin, maar aan den staat. -</p> -<p>De dagen, die het land doorleeft, waarover hij gesteld is, zijn donker: de toekomst, -die het tegengaat, is ver van rooskleurig; er wordt gevreesd voor steeds grooter achteruitgang, -zoo niet ondergang dreigt; en hij spant al zijn krachten in om in dat donker licht -te scheppen, om dien ondergang te voorkomen; hij strijdt tegen den afmattenden invloed -van klimaat en omgeving, tegen de moeielijkheden aan de positie van landvoogd verbonden. -De strijd is niet licht en legt zoodanig beslag op al zijn gedachten, al zijn vermogens, -dat hij gaarne van de zorg voor de opvoeding zijner zonen zou ontheven zijn geworden. -</p> -<p>Maar dit mocht niet zijn, en tusschen de regeeringszaken door, peinst hij op middelen -om die opvoeding te doen slagen. -</p> -<p>Hij heeft gewenscht—en tegen den bepaald uitgesproken wil zijner vrouw doorgezet—dat -Felix en Oscar naar school gingen, dat ze daar leerden en speelden, stoeiden en vochten, -overwinnaar bleven of onder lagen, juist als andere knapen; maar dat is onmogelijk -gebleken. -</p> -<p>Hij mocht nog zoo duidelijk verklaren, dat hij geen onderscheid wenschte, hij mocht -zijn jongens naar school zenden, te voet, in weer en wind, in het traditioneele blauwe -pak, de tasch op den rug gebonden, de onderwijzer kan toch niet vergeten dat het de -kinderen van Zijne Excellentie zijn. -</p> -<p>Als het ongeluk wil dat in een vechtpartij Felix een blauw oog heeft opgeloopen, komt -het hoofd der school, bleek van schrik, zijn verontschuldiging aanbieden; kort daarna -wordt hij om deze onhandigheid overgeplaatst; zijn opvolger houdt zich overtuigd dat -die overplaatsing het natuurlijk gevolg is van het blauwe oog en straft den eersten -den besten, die het waagt een Van Waliënhove aan te raken, zoo voorbeeldig, dat geen -knaap zich meer schuldig maakt aan die majesteitsschennis. -</p> -<p>Het schoolgaan op deze wijs moest nog veel nadeeliger werken <span class="pageNum" id="pb27">[<a href="#pb27">27</a>]</span>dan het leeren aan huis, en mevrouw Van Waliënhove—had ze misschien de hand gehad -in de geheele zaak?—kreeg haar wensch: een gouverneur. -</p> -<p>Het mocht geen gewone schoolmeester zijn, de gouverneur van mevrouws zonen! Dus werd -een buitengewone gezocht, iemand die akten had voor alle mogelijke en onmogelijke -vakken. Hij bleef drie maanden. -</p> -<p>Och neen, ’t moest heel iets anders wezen, niet zoo’n pedant heer van het middelbaar, -maar iemand van het lager onderwijs, zoo’n manneke dat men niet behoefde te ontzien. -Hij hield het een half jaar uit. Er was een Franschman geprobeerd, een Duitscher, -een candidaat in de letteren, een dokter in de wijsbegeerte … nu kort geleden is voor -de zesde maal de gouverneur tot Zijne Excellentie gekomen, met beleefd maar dringend -verzoek om ontslag—en Zijne Excellentie de onderkoning van Indië heeft beschaamd gestaan -voor dien nederigen man: hij heeft niet durven vragen wat de reden was van zijn verzoek, -hij wist het. En hij weet ook, dat degeen die in ’s mans plaats komt … ah ja, de mail -ligt daar nog ongeopend vóór hem, misschien is er bericht; misschien dat de laatste -poging door hem aangewend, alvorens tot het uiterste over te gaan, gelukt is. -</p> -<p>Hij leest haastig de adressen zijner brieven, opent een daarvan, vliegt den inhoud -door en op het gelaat, dat daar straks zoo somber stond, komt nu een trek van blijde -verrassing. -</p> -<p>Een paar malen loopt hij met den geopenden brief de kamer op en neer, dan schelt hij -en beveelt den intendant te roepen. -</p> -<p>»Herinnert u zich nog, kolonel,« vraagt hij, zoodra deze gezeten is, »herinnert u -zich nog den kolonel Van Beevelant?« -</p> -<p>»Die gewond werd op Atjeh, en kort daarna gepensioneerd? Zeker herinner ik mij dien, -Excellentie! Hij is, meen ik, reeds als tweede luitenant ridder geworden, en …« -</p> -<p>»Juist. U moet weten, kolonel Van Beevelant en ik zijn schoolkameraden geweest.« -</p> -<p>»Ah zoo?« vraagt d’Hannecour, dadelijk op zijn <i lang="fr">qui vive</i>. -</p> -<p>»En we zijn altijd vrienden gebleven«. -</p> -<p>Met de vlugheid van den hoveling heeft de intendant begrepen welk antwoord hier dienstig -zijn kan. -</p> -<p>»Ik ben zeker dat hij die onderscheiding waardig was. Toevallig <span class="pageNum" id="pb28">[<a href="#pb28">28</a>]</span>heb ik het voorrecht gehad onder hem te dienen. Onze dames vooral sympathiseerden -erg; we zagen elkaar veel en zijn altijd min of meer gelieerd gebleven.« -</p> -<p>»Wel zoo, dat doet me genoegen. U weet, hij had een zoon, zijn eenige.« -</p> -<p>»Ja, Frans. Hij was de speelkameraad van mijn kinderen, een aardige, veelbelovende -jongen. Weet Uwe Excellentie misschien wat er van hem geworden is?« -</p> -<p>»We zullen het, denk ik, spoedig vernemen. De fransche mail is aan: welnu, dan is -hij gisteravond afgestapt te Batavia en nu waarschijnlijk op reis naar hier.—A propos, -zoudt u den adjudant van dienst willen vragen hem te gaan halen van ’t station?« -</p> -<p>»Met genoegen. Hè, wat vind ik dat aardig, Frans Beevelant weer eens terug te zien! -En wat een verrassing zullen ze het thuis vinden!« -</p> -<p>»Ik hoop zeer dat uwe familie haar oude betrekking op hem niet zal vergeten. De dames -geven in zulke zaken meest den toon aan, en het zou hem zeker veel waard zijn door -mevrouw d’Hannecour te worden gepousseerd.« -</p> -<p>De kolonel buigt, zichtbaar gevleid. -</p> -<p>»Heb daarover geen zorg, Excellentie! Hij zal met open armen worden ontvangen. Zulk -een aardig jongmensch en daarenboven de zoon van een goed, oud vriend.« -</p> -<p>»En daarenboven de gouverneur mijner jongens.« -</p> -<p>De intendant ziet den landvoogd aan alsof hij denkt aan een grap. -</p> -<p>»U zegt?« vraagt hij met een pijnlijk glimlachje. -</p> -<p>»De gouverneur mijner jongens,« antwoordt baron Van Waliënhove droog. -</p> -<p>»De gouverneur?« herhaalt d’Hannecour, en op zijn daareven zoo glanzend gelaat is -de grootste verlegenheid te lezen. »De gouverneur?« -</p> -<p>»Wat ik u bidden mag, kolonel, blijf niet zoo stilstaan bij dat woord gouverneur. -Het mocht u eens doen vergeten dat de gouverneur uw bijzondere gunsteling, de speelkameraad -uwer dochters en de zoon van ons beider ouden vriend is.« -<span class="pageNum" id="pb29">[<a href="#pb29">29</a>]</span></p> -</div> -</div> -<div id="ch4" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e166">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="label">IV</h2> -<h2 class="main">EEN INDISCHE HUISHOUDING.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">»Mama, ik wil koek!« -</p> -<p>»Ma, Wim knijpt me … <span lang="ms">Adoe! adoe!</span>«<a class="noteRef" id="xd30e844src" href="#xd30e844">1</a> -</p> -<p>»Maatje heef hort aan Jantje!« -</p> -<p>»Mama, <span lang="ms">toetie minta boeboer.</span>«<a class="noteRef" id="xd30e853src" href="#xd30e853">2</a> -</p> -<p>Ziedaar de kreten, die, vergezeld van het geraas, dat lepels en vorken in kinderhanden -maken, worden geslaakt door het zevental dat om de ontbijttafel der Bruinings gelegerd -is in houdingen, welke slechts darwinistische denkbeelden vermogen te wekken. -</p> -<p>Die ontbijttafel is bedekt met tal van gerechten. -</p> -<p>»Want, niet waar,«—aldus mevrouw De Bruining—»wanneer men zooveel kinderen heeft, -dan moet er van alles zijn? Daar hebt u Jantje, die wil altijd gort hebben en voor -Non moet er koek wezen; dan eet Toetie boeboer en het kleintje«—er is altijd een kleintje!—»het -kleintje kan nog niet veel anders verdragen dan nassie tim, terwijl Bruining op zijn -kop chocolade gesteld is en juf graag kip of vleesch heeft bij de boterham.« -</p> -<p>»Stil toch, kinderen,« spreekt mevrouw, met een stem, veel te zwak om het rumoer te -overschreeuwen. »Ik zal je helpen, maar gil dan niet zoo! Wou je koek, Non? Hier poesje. -En jij Wim … jongens, vecht nu niet langer … kom je boterham eten … Spen kassi roti … -waar is Spen?« -</p> -<p>Spen is aan het melk koken, bericht de baboe, die op den grond zit met een schotel -<span class="corr" id="xd30e862" title="Bron: rijstenpap">rijstepap</span> en de vijfjarige Toetie volpropt met den boeboer, alsof het een jonge kalkoen was -die gepild moet worden. -</p> -<p>Nu had Spen reeds een uur geleden de melk kunnen koken, maar met het overleg den inlander -eigen, waar het geldt eenig werk te ontloopen, stelt hij dit altijd uit tot het oogenblik -van aanval; de jeugdige Bruinings te bedienen is geen gemakkelijke taak en hij laat -die liefst over aan hunne moeder. -<span class="pageNum" id="pb30">[<a href="#pb30">30</a>]</span></p> -<p>Zij vliegt dan nu ook links en rechts, om de wenschen harer lievelingen te vervullen; -zoo gauw echter niet of jongeheer Jan vindt gelegenheid om de »hort«, waar hij daareven -zoo dringend om riep, overal te brengen waar ze niet behoort. -</p> -<p>Hij teekent zich met de stroop een paar snorren, die een sappeur hem zou kunnen benijden; -nu gaat hij over tot het aanbrengen van groote dwarsstrepen op zijn voorhoofd, welke -hem iets diepdenkends zouden geven zonder de beide gortkorrels aan de punt van zijn -neus. -</p> -<p>Misschien zou Lavater een studie gemaakt hebben van de tegenstrijdigheden in de uitdrukking -op Jantje’s gelaat, maar mevrouw De Bruining heeft daarvoor geen tijd. Nauwelijks -ontdekt ze het snood bedrijf, als ze een natten handdoek grijpt en daarmede op den -teekenmeester toeschiet … -</p> -<p>Juist op dit oogenblik weerklinkt een hartverscheurende kreet. De strijd tusschen -Willem en Louis met ongewone hardnekkigheid voortgezet, was weldra ontaard in een -buiteling en de buiteling beëindigd met een even treurig als verrassend voorval: Louis -kwam met een weinig beschermd lichaamsdeel terecht in de heete rijstepap. -</p> -<p>Met pas gekrulde kuif en wijd uitgespreiden bakkebaard, met zijn das in de hand en -zijn jas op den arm, vliegt nu de heer De Bruining de achtergalerij binnen: hij heeft -door het hartverscheurend gegil van Louis gemeend, dat er een vreeselijk ongeluk gebeurde, -maar de houding die het ventje aanneemt, nu hij uit de heete pap opkrabbelt, is zóó -dwaas, dat papa met de kinderen en bedienden instemt en het uitschatert van lachen. -</p> -<p>De kus, dien hij zijn vrouw op de lippen drukt, het goeden morgen dat hij zijn jongens -toeroept, zouden vriendelijker zijn, als hij niet zoo gejaagd was; immers hij is reeds -gekleed voor zijn dagelijksch bezoek bij den gouverneur-generaal; binnen een half -uur moeten hij en Zijne Excellentie een zaak bespreken, die alleen met behulp van -zeker staatsblad te bespreken is. En nu werd hij in het bestudeeren van dat staatsblad -gestoord door den noodkreet van zijn zoon. Mevrouw is neergeknield om de vuurroode -plek, die Louis bij zijn evolutiën bloot geeft, te betten met den natten handdoek -voor Jantje bestemd; Jantje vliegt paatje tegemoet, paatje geeft toe aan een opwelling -van vaderlijk <span class="pageNum" id="pb31">[<a href="#pb31">31</a>]</span>gevoel en de lichtbruine vloeistof, waarin bij de tropische hitte Jantje’s teekeningen -zich hebben opgelost, kleeft tusschen het ronde gezichtje en de mooie bakkebaarden. -</p> -<p>Jantje vindt het aardig, maar papa laat zich een woord ontvallen, een woord dat … -in ’t kort, dat hij hoogst waarschijnlijk niet gebruiken zal als hij straks in gezelschap -is van Zijne Excellentie. -</p> -<p>Doodelijk ontsteld rijst mevrouw De Bruining overeind en spant alle krachten in om -nog meer zulke woorden te voorkomen. -</p> -<p>De drie eitjes, die de algemeene secretaris moet gebruiken om bij zijn veelomvattende -werkzaamheden staande te blijven, kunnen alleen door zijn Wies naar den eisch gekookt -worden, en daar de juffrouw nog steeds niet verschijnt en de Spen volhardt bij het -melk koken, terwijl Louis kermt en Jantje snikt, heeft ze de handen vol. -</p> -<p>Daar komt een inlandsch naaistertje, een naaistertje zoo jong en mooi als slechts -bij ongetrouwde dames een dienst vinden, binnentrippelen: ze brengt een boodschap -van »nonna jupprou«; nonna jupprou heeft erge kiespijn; nonna jupprou kan onmogelijk -opstaan en nonna jupprou vraagt haar ontbijt. -</p> -<p>Terwijl ze daarvoor zorgt, ontsnapt een diepe zucht aan mevrouw De Bruining’s borst. -</p> -<p>»’t Wordt toch wat erg,« meent Daniël, die den zucht hoort en met bezorgdheid opmerkt -hoe bleek zijn vrouw er weer uitziet vandaag, »’t wordt toch wat erg! Jij hadt van -morgen wel pijn in den rug …« -</p> -<p>»Maar Daan! Alsof de meesteres zich zoo zou mogen toegeven als de juf!« zegt mevrouw -De Bruining niet zonder eenige bitterheid. »Trouwens, ’t is al wat beter en straks, -als ik mijn stortbad genomen heb, zal het wel heelemaal over zijn. Nog een boterhammetje?« -</p> -<p>»Neen, dank je! Begin nu eerst zelf eens wat te eten.« En na een pauze, door de kinderen -krachtig aangevuld: -</p> -<p>»Wil ik je eens wat zeggen, Wies? Het gaat met deze juffrouw alweer net als met de -beide vorigen, je hebt er meer last dan pleizier van.« -</p> -<p>»Och lieve, dat is nu eenmaal niet anders in Indië.« -<span class="pageNum" id="pb32">[<a href="#pb32">32</a>]</span></p> -<p>»Maar het is toch niet bij iedereen zoo. Ik ken wel dames, die van haar bonne heel -wat meer gedaan krijgen dan jij.« -</p> -<p>»Ik geloof dat het aan mij ligt,« zegt de arme Wies beschaamd; »als je denkt dat dit -de negende is. Ik ben te zwak.« -</p> -<p>»Ja, dat is het, oudje. Je bent te goed!« -</p> -<p>Ze glimlacht en legt een oogenblik haar hand in de zijne. Hij drukt die hand, ziet -haar in het gelaat, dat met dien glimlach niet vermoeid meer schijnt, en de kinderen -mogen leven maken zooveel ze willen, hij mag het teeder woordje nog zoo zacht fluisteren—zij -verstaat het. -</p> -<p>’t Is een korte vreugd. In dezelfde zenuwachtige haast, waarmede hij naar binnen kwam -stormen, vliegt hij overeind. »Mijn hemel! ’t is half negen. Ik moet weg! Wordt er -ingespannen? Kinderen, houdt je stil … Wies! zorg dat de rijsttafel precies half een -op tafel staat, dan kan ik … hou je mond, schreeuwleelijk—dan kan ik nog een oogenblik -rusten.« -</p> -<p>Nauwelijks heeft papa zijn hielen gelicht of de wilde horde vliegt den tuin in; mama -bedenkt dat ze geen hoeden op hebben en geen schoenen aan; maar in ’s hemelsnaam! -De stilte is zoo verrukkelijk! En het is nu juist een geschikt oogenblik voor haar -om te ontbijten. -</p> -<p>Gauw een kop thee, de beste is afgeschonken, maar ze kan nog wel eens opgieten; een -eitje, de eieren van eigen kippen zijn altijd voor Daan, maar och, men kan het met -koopeieren ook wel eens treffen … -</p> -<p>Dat smaakt. Ze zal zich een tweede kopje inschenken, een tweede broodje smeren … daar -begint ze onrustig te worden, ze werpt schuchtere blikken naar beneden, naar de trap; -weldra durft zij de oogen niet meer opheffen van haar bord. Immers, ze weet dat ze -daar beneden aan de trap wordt opgewacht; wel niet met kwade bedoelingen, maar … met -ongeduld, met steeds klimmend ongeduld. -</p> -<p>Reeds stijgt een verward rumoer tot haar op; reeds onderscheidt ze het afschuwelijk -neusgeluid, dat alleen een chineesche varkensslager kan voortbrengen; in de verte -bengelt het klokje van den klontong; dichterbij kakelen kippen en kirren duiven die -op voedsel wachten; boven alles uit weerklinkt de weinig <span class="pageNum" id="pb33">[<a href="#pb33">33</a>]</span>melodieuse stem van Spen, die quasi de verkoopers van groenten vruchten, hout, klappers -en wat ze meer op hun krakende picolans komen aandragen, onderhoudt over hun schandelijk -overvragen. -</p> -<p>Mevrouw De Bruining neemt zich voor, hen te laten wachten; ze zal haar boterham rustig -opeten, zich nergens aan storen <span class="corr" id="xd30e906" title="Bron: ..">…</span> haar oog ontmoet den strakken blik van twee naaisters, die zich houden of het haar -bepaald onmogelijk zijn zou één steek te doen vóór zij ze werk geeft; daar fluistert -de waschmeid een dringende bede om zeep, de kokkin bewaart, voor de gesloten deur -der goedang gezeten, een stilzwijgen, dat zegt: »mensch, maak die deur open of ik -zal je op je rijsttafel laten wachten zoolang als je er nog nooit op gewacht hebt.« -</p> -<p>De moed begeeft haar; een laatste verlangende blik op den trekpot en ze rijst langzaam -overeind om aan de vervulling harer huishoudelijke plichten te beginnen. -</p> -<p>Mevrouw De Bruining is de goedheid zelve. -</p> -<p>Voor ieder, met het karakter van den inlander bekend, zal het na deze mededeeling -duidelijk zijn, dat er op geheel Buitenzorg geen dame gevonden wordt, die een grooter -aantal bedienden heeft en slechter bediend wordt, geene die meer passergeld <span class="corr" id="xd30e913" title="Bron: bebruikt">gebruikt</span> en minder eten op tafel krijgt, geene die uit haar tuin vol vruchtboomen zoo zelden -een eetbare pisang of djamboe plukt als zij. -</p> -<p>Door ervaring geleerd, bereidt ze er zich op voor om, als zij ’s morgens haar oogen -opent, allerlei onaangename tijdingen te hooren. Zooals echter vandaag alles schijnt -saam te spannen om haar tot wanhoop te brengen, daar is zelfs zij niet op voorbereid. -</p> -<p>Het begint met de mededeeling van kokkie, dat een zeker geheimzinnig dier van nacht -vier kippen heeft weggehaald; dan komt de tuinman vertellen dat een van de groote -bloempotten met de juist bloeiende sering, in elkaar is gezakt; de huisjongen, haar -steun en hulp, vraagt veertig gulden voorschot en twee dagen verlof om te gaan trouwen—voor -de derde maal in den loop van dit jaar; onmiddellijk na hem nadert nog grooter onheilsbode -in den persoon van den koetsier: hij meldt dat een der beide Sydneyers ziek is. -<span class="pageNum" id="pb34">[<a href="#pb34">34</a>]</span></p> -<p>Dit is te veel! <span id="xd30e922"></span>Moedeloos zinkt ze neer op haar stoel voor den goedang; werkeloos laat ze het toe -dat de kooplieden haar beetnemen; ze ziet kokkie boter stelen in meer dan gewone mate, -ze verzet er zich niet tegen, ze merkt op hoe de lampenjongen met de petroleum omgaat -of het water ware: ze zwijgt. Daar wordt ze plotseling uit haar sombere moedeloosheid -gewekt; was dat niet een noodkreet, een gil in doodsangst geslaakt, die daar het moederoor -trof? -</p> -<p>Reeds is ze den stoet kinderen tegemoet gevlogen, die onder akelig gehuil uit den -tuin komt aanloopen. Wat is er gebeurd? Een kleinigheid maar, vinden de baboes, te -oordeelen naar haar kalmte; de kinderen hebben steentjes in hun ooren gestopt, anders -niet! -</p> -<p>Een flauwe herinnering aan steentjes, die met een haarspeld uit hun schuilplaats werden -opgedolven, speelt de arme Wies door het hoofd. Maar neen, beter dadelijk ingespannen! -den dokter halen! -</p> -<p>Onmogelijk! De vossen zijn met de coupé naar het paleis, een van de Sydneyers is ziek. -</p> -<p>Een haarspeld dàn! -</p> -<p>Ha, hier komt er reeds een te voorschijn, een steentje namelijk! en hier nog een … -’t blijkt nu, dat er ook enkelen in den neus verdwaalden. -</p> -<p>De Bruining rijdt het erf op. -</p> -<p>»Man, laat niet uitspannen! De koetsier moet dadelijk naar den dokter.« -</p> -<p>De gehoorzame echtgenoot brengt de orders aan den koetsier over, zonder ook maar te -vragen wat er gebeurd is; hij is er aan gewoon bij zijn thuiskomst een gebroken arm, -verstuikt been of plotseling opgekomen koorts te vinden. -</p> -<p>»Daan, verbeeld je!« roept Wies, als hij terugkeert in de achtergalerij, meest het -tooneel hunner huiselijke rampen; »Daan, verbeeld je, daar hebben de kinderen zich -volgepropt met steenen!« -</p> -<p>»Kom, Wies!« roept hij ontsteld, maar niet verbaasd, daar van die kinderen hem niets -meer verbazen kan, »’t is waarachtig of het casuarissen zijn. Geef ze castor-olie!« -<span class="pageNum" id="pb35">[<a href="#pb35">35</a>]</span></p> -<p>»Neen lieve, dat is de kwestie niet. Ze zitten in hun neus, in hun ooren.« -</p> -<p>»Groote God! En de baboes dan? En de juffrouw!« -</p> -<p>»Die ligt in haar kamer te lezen.« -</p> -<p>De algemeene secretaris grijpt met beide handen naar zijn achterhoofd en laat een -zucht hooren, die veel op pijnlijk kermen gelijkt. Mevrouw ziet die beweging met bekommerd -gelaat en zegt: »Als je weer wat ijs op je hoofd wilt leggen, ik heb reeds laten halen.« -</p> -<p>»Straks graag. Dat moest er nog bij komen. De kinderen misschien voor hun leven ongelukkig!« -</p> -<p>»Waar bij?« herhaalt de heer De Bruining opgewonden. »Wel … maar, ’t is waar! Je weet -het nog niet. Daar is me Verschuere benoemd …« -</p> -<p>»Benoemd? Tot … tot eersten gouvernements-secretaris?« -</p> -<p>»Ja. En dat terwijl Van Heuvel er het volste recht op had, terwijl het hem beloofd -was; hij is resident van Krawang gemaakt, de arme drommel!« -</p> -<p>»Mijn hemel, Daan! Verschuere …« -</p> -<p>»Ja, je moogt wel schrikken.« -</p> -<p>»Het verwondert me van den gouverneur.« -</p> -<p>»Mij niet. Ik ben voor niets geen twintig jaar lang in Indië geweest. Herinner je -je nog dien tijd, toen de grootste ezels de mooiste betrekkingen kregen, alleen omdat -er schot moest komen, alleen omdat de schoonzoon van den minister op moest klimmen?« -</p> -<p>»Ja, ’t is erg. Dus van referendaris op eens eerste gouvernements-secretaris? Maar -trek het je niet aan. Wind je niet zoo op, Daan, denk aan je hoofdpijn!« -</p> -<p>»O Wies!« roept hij, terwijl hij haar handen grijpt en het pijnlijk gloeiend voorhoofd -daarop laat neerzinken. »O Wies! eisch niet van me, dat ik me kalm houd …« -</p> -<p>»Je vreesde het wel een weinig, niet waar? Het komt niet geheel onverwacht?« -</p> -<p>»Neen, ik heb het zien aankomen. Ik heb het verwacht. Ik weet wie Verschuere is … -hij werkt vlugger, beter, gemakkelijker … hij kan meer dan iemand anders! Maar ik -ken hem van vroeger, hij ontziet niets; hij ontziet niemand … wat hem <span class="pageNum" id="pb36">[<a href="#pb36">36</a>]</span>in den weg staat loopt hij omver … en ik sta hem in den weg, Wies.« -</p> -<p>»Komaan,« spreekt ze vertroostend, »je moet zoo gauw den moed niet laten zinken. De -gouverneur is je genegen.« -</p> -<p>»Maar Verschuere is de neef van den minister.« -</p> -<p>»Beste man! Denk om onze kinderen! We moeten den strijd volhouden zoolang we kunnen—dat -heb je tot nu toe altijd gedaan.« -</p> -<p>»Ja, als ik die zenuwhoofdpijnen niet had! Als ik niet zoo vreeselijk was afgebeuld, -nu drie jaar lang … Goddank, daar is de dokter.« -</p> -</div> -<div class="footnotes"> -<hr class="fnsep"> -<div class="footnote-body"> -<div id="xd30e844"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd30e844src">1</a></span> O wee! <a class="fnarrow" href="#xd30e844src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div id="xd30e853"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd30e853src">2</a></span> Toetie vraagt pap. <a class="fnarrow" href="#xd30e853src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> -</div> -</div> -</div> -</div> -<div id="ch5" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e173">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="label">V</h2> -<h2 class="main">DE JONGGEHUWDE IN HAAR EIGEN HUIS.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">De woning, waarin de nieuwbenoemde zijn vrouw binnenleidde, was niet zulk een bescheiden -nestje als waarin jonge indische paartjes meestal de eerste huwelijksjaren doorbrengen -en och, zoo naamloos gelukkig zijn kunnen dat ze later, in hun marmeren paleis, nog -met zoet verlangen terugdenken aan dat nederig stulpje. Het was een ruim huis, vol -licht en lucht, gelegen op den besten stand van <span class="corr" id="xd30e968" title="Bron: Buitenzog">Buitenzorg</span>, met het uitzicht in den Plantentuin. -</p> -<p>»Nu kind, ben je tevreden?« vraagt hij, als hij haar heeft rondgeleid. -</p> -<p>»Of ik tevreden ben?… Ik heb dikwerf gedroomd van zoo’n huis en zoo’n uitzicht, maar -dat het ooit werkelijkheid zou worden, neen, dat had ik niet durven denken.« -</p> -<p>»Je zult mettertijd in een nog veel mooier, nog veel grooter huis wonen, dat beloof -ik je!« -</p> -<p>»Nog grooter? En ik <span class="corr" id="xd30e976" title="Bron: vindt">vind</span> dit al te groot voor twee menschen, voor twee menschen die elkaar liefhebben, ten -minste.…« -</p> -<p>»Dwaas kind! Een huis met vijf kamers!« -</p> -<p>»En twee beneden. Dat maakt zeven.« -<span class="pageNum" id="pb37">[<a href="#pb37">37</a>]</span></p> -<p>»Ja, maar die moet je niet meêrekenen. Die hebben we noodig voor de <span class="corr" id="xd30e985" title="Bron: logés">logées</span>.« -</p> -<p>»Zouden we veel <span class="corr" id="xd30e990" title="Bron: logés">logées</span> krijgen, denk je?« -</p> -<p>»Natuurlijk. Als je op Buitenzorg woont, heb je altijd <span class="corr" id="xd30e996" title="Bron: logés">logées</span>. In den <span class="corr" id="xd30e999" title="Bron: Oostmoesson">oostmousson</span> komen de kennissen van Batavia, omdat ze het er niet kunnen uithouden van de warmte; -in den <span class="corr" id="xd30e1002" title="Bron: Westmoesson">westmousson</span> komen de kennissen uit de Preanger, omdat ze het er niet kunnen uithouden van verveling.« -</p> -<p>»Niet zoo heel prettig altijd vreemden over den vloer te hebben, <span class="corr" id="xd30e1007" title="Bron: vin">vind</span> je wel?« vraagt mevrouw Verschuere. -</p> -<p>»Och, daar merk je hier zoo weinig van, vooral als er een logeergebouw is. Maar om -op die vijf kamers terug te komen. Een daarvan—deze rechts—is bestemd voor mijn bureau; -deze had ik gekozen voor een boudoirtje.« -</p> -<p>»Een boudoir? Voor mij?« -</p> -<p>»Ja, je begrijpt, je moet zoo’n vertrekje hebben, waarin je je amuseeren kunt met -je piano en je boeken, of je handwerkjes, terwijl ik in mijn bureau zit.« -</p> -<p>»Moet je veel in je bureau zitten?« -</p> -<p>»Ja.« -</p> -<p>»Maar zouden we niet in dezelfde kamer kunnen werken? Ik zou je niet hinderen; ik -kan zoo stil zijn als een muis, en het zou veel gezelliger wezen.« -</p> -<p>»Onmogelijk, kind. Jullie vrouwen hebt altijd een zeker frou frou, en als ik werk -kan ik niet het minste gerucht verdragen. Dan rest er een voor slaapsalet en verder -deze voor de kleedkamer van mevrouw, en dit kleintje voor de kleedkamer van mijnheer.« -</p> -<p>»Hoe deftig!« -</p> -<p>»We moeten een beetje deftig zijn, dat behoort er zoo bij … Neen, lach me nu niet -uit, Nita! Ik meen het.« -</p> -<p>Ze wandelen het huis nog eens samen door, tot eensklaps mevrouw Verschuere stilstaat -met de vraag: »Maar wat moeten we eigenlijk met die groote galerijen beginnen?« -</p> -<p>»Wel, ze zijn niets te groot. Integendeel, bij de eerste de beste partij, die we geven, -zul je zien dat de binnengalerij eigenlijk te klein is. Voor een dineetje van twaalf -personen is de achtergalerij goed, maar meer zou je er ook niet kunnen plaatsen, terwijl -vóór … ja, dat gaat. Laat zien: een dertig menschen …« -<span class="pageNum" id="pb38">[<a href="#pb38">38</a>]</span></p> -<p>»Dertig menschen? Waarom zoo veel? Zei je me laatst niet, dat je een hekel hadt aan -groote partijen?« -</p> -<p>»O ja, wat dat betreft … maar men moet nu eenmaal soms iets doen waaraan men een hekel -heeft.« -</p> -<p>»Je bent toch vrij?« -</p> -<p>»Vrij? Op Buitenzorg vrij? Zie je daar het paleis en praat je dan nog van vrij? Ah -zoo, daar komen de meubeltjes te voorschijn! Ik dacht dat ze die emballage nooit los -zouden krijgen. Kijk eens, wat is dat keurig overgekomen. In ’t geheel niet beschadigd. -Nu, Nita …« -</p> -<p>»Wat? Waarom zeg je »nu Nita?«« -</p> -<p>»Omdat ik weg moet.« -</p> -<p>»Weg? Ga je weg? En moet ik hier alleen blijven? Met al die menschen?« -</p> -<p>»Mingo is hier en je meid en je naaister. Wat kijk je me verwijtend aan, kind? Dacht -je dan dat ik tijd had om een geheelen dag te verknoeien met meubels uitpakken?« -</p> -<p>»Noem je dat verknoeien? Ik had er me juist zooveel van voorgesteld het samen te doen; -alles samen uit te pakken, te bewonderen, te schikken en te plaatsen.« -</p> -<p>»O, wat een idée! Ik heb er niet het minste verstand van en ook geen geduld toe. Geloof -me, al had ik niet zoo’n massa werk, dáár zou ik toch niet toe te vinden zijn. Kom, -Nita, je moet je eens aangrijpen. We hebben hier nu eenmaal geen menschen die je huis -voor je meubeleeren, anders had ik ze je lang bezorgd. Je weet, wat een vrouw in Indië -noodig heeft, is flinkheid; ze moet ferm zijn, zelfstandig handelend optreden. Nu -lieve, ’t wordt mijn tijd.« -</p> -<p>»Hoe laat kom je terug?« -</p> -<p><span class="corr" id="xd30e1037" title="Niet in bron">»</span>Tegen twaalf uur, denk ik. Ik krijg daareven bericht dat De Bruining met zenuwhoofdpijn -te bed ligt. Nu, dan is hij nog verwarder dan gewoonlijk en dus zal het wel etenstijd -worden vóór we klaar zijn. Tot straks!« en hij kust haar hartelijk. -</p> -<p>»Dag Gustaaf!« -</p> -<p>Hij keert nog eens terug op zijn schreden en vraagt lachend: »Wat is het eerste vereischte -voor een vrouw in Indië?« -</p> -<p>»Flinkheid,« antwoordt ze met een stemmetje dat alles behalve flink klinkt. -<span class="pageNum" id="pb39">[<a href="#pb39">39</a>]</span></p> -<p>Nog een vluchtige groet en mevrouw Verschuere is alleen; alleen, met een veertigtal -koelies, een dertigtal kisten en zulk een helsch leven als het wezen kan in een ledig -huis, gevuld met werkvolk. -</p> -<p>Ze ziet rondom zich dien chaos van touwen, breekijzers, hooi, stroo, pakpapier; ze -ziet die halfnaakte mannen, de dierlijke bruine gezichten, nog misvormd door den pruim -tabak, dien ze vóór in den mond houden; ze hoort de ruwe klanken, welke, vooral als -men de taal niet verstaat, meer aan beestengeluiden dan aan menschenstemmen doet denken -en—ze wordt bang! -</p> -<p>»Mingo! Mingo!« -</p> -<p>Maar Mingo is juist naar den trein om den nieuwen voorraad kisten, daareven van Batavia -aangekomen, in ontvangst te nemen. »Jeit! Sarinah!« -</p> -<p>Maar lijfmeid en naaister hadden een rustig oogenblikje aangegrepen om koffie te drinken. -</p> -<p>Ze voelt een onweerstaanbaren lust om in een der ledige kamers te vluchten en zich -daar op te sluiten, maar ze zegt tot zichzelf dat dit kinderachtig zijn zou, en ze -weet reeds bij ervaring, dat Verschuere geen kinderachtigheid verdragen kan. Dus grijpt -ze zich aan, loopt met een fermen stap naar voren en … staat tegenover mevrouw De -Bruining. -</p> -<p>Zooals deze verrijst van achter een berg kisten, met haar hoekige figuur gestoken -in sarong en kabaia; met haar toch niet overdadige lokkenpracht, nog vochtig van het -bad, in dunne pijpestelen afhangend op den rug; met haar bleek gezichtje haastig en -daardoor niet zeer gelijkmatig gepoederd, is ze geenszins een bekoorlijke verschijning. -Maar als mevrouw Verschuere haar aanziet, leest ze in de zachte oogen iets dat haar -aan »mama in Holland« herinnert en ze valt haar in de armen met een kreet van vreugde, -die in een snik eindigt. -</p> -<p>»Dacht ik het niet?« roept mevrouw de Bruining, terwijl ze vol moederlijke teederheid -het tengere figuurtje omsluit. »Dacht ik het niet? Zei ik ’t niet dadelijk aan uw -man, toen hij me vertelde, dat u hier alleen in huis waart?« En dan, met de trotsche -vreugde van een vrouw die gelijk krijgt: »dat kon hij op zijn vingers natellen! Om -u de waarheid te zeggen, heb ik hem eens flink beknord.« -<span class="pageNum" id="pb40">[<a href="#pb40">40</a>]</span></p> -<p>»O mevrouw! Verschuere had zooveel …« -</p> -<p>»Zooveel werk. Och ja, kindlief, dat is ook zoo, daar kunnen ze nu eenmaal niets aan -veranderen. De stukken wachten niet. Ook is er me tegenwoordig zoo iets af te doen … -En waart u daar nu een beetje zenuwachtig gaan worden? Wel, wel! Mijn lieve, wat ben -ik blij dat ik maar zoo dadelijk in den wagen gesprongen ben! Vooral wanneer ik bedenk, -dat ik, als ik er langer over had nagedacht, bepaald thuis zou zijn gebleven. U moet -weten dat de juffrouw een weekje verlof heeft—naar Soekaboemie, daar woont haar zuster—dat -kun je zoo’n mensch ook al moeilijk weigeren, niet waar? en dat het kleintje juist -een hoektand doorkrijgt. Daarbij komt dat de min—maar daar hebt u nog zoo geen verstand -van. Toch, als ik u een raad mag geven, begin daar nooit mee! Met minnen bedoel ik: -hoektanden kunt u moeilijk buiten blijven … Komaan, wat is er te doen? Koffers en -kisten uitpakken? Wel, dat is het prettigste werk van de wereld! Als er wat moois -in zit ten minste. En als je maar weet hoe je het moet aanpakken … Waar is uw jongen? -Ah zoo, ben jij dat? Hoe heet je? Mingo? Nu, Mingo, loop jij dan eens gauw hiernaast -en vraag aan mevrouw een paar wipstoelen en wat ijswater.« -</p> -<p>»Maar,« brengt Nita in het midden, »ik ken die mevrouw hiernaast niet.« -</p> -<p>»Dan is dit een uitmuntend middel om kennis te maken. Zie zoo, nu beginnen we! Ajo -koelies! Maakt open den boel! Gauw wat! Voorzichtig! Gauw, zeg ik je! Nu, wat voorzichtig, -asjeblieft!« En zonder te bedenken dat het eene onmogelijkheid is die twee bevelen -tegelijk uit te voeren, herhaalt zij ze onophoudelijk, terwijl de koelies er zich -natuurlijk in het minst niet om bekommeren. -</p> -<p>Nu komt Mingo terug met stoelen, glazen, een ijskan en de vriendelijke boodschap, -dat mevrouw verzocht wordt, alles wat ze mocht noodig hebben gerust te laten halen. -De eene kist na de andere wordt ontpakt; en als tal van voorwerpen, met smaak gekozen -in de beste magazijnen van Parijs, te voorschijn komen, dan vergeet mevrouw Verschuere -haar teleurstelling, mevrouw De Bruining minnen, hoektanden en juffrouwen. -</p> -<p>Mingo blijkt een echte bataviasche jongen, vlug, net, handig<span class="pageNum" id="pb41">[<a href="#pb41">41</a>]</span>—misschien brutaal en verliefd en diefachtig van natuur, maar een jongen waarmee men -vooruit kan komen. -</p> -<p>Jeit en Sarinah, blijkbaar verfrischt door de koffie en het daarop volgende sirihpruimpje, -maken zich zeer verdienstelijk; mevrouw De Bruining vliegt links en rechts; Nita doet -wat ze kan—hetgeen zeer weinig is, daar niemand haar verstaat—tafels, ledikanten, -kasten en divans komen op hun plaats; er verspreidt zich door het huis de eigenaardige -lucht, die bewijst dat er flink gewerkt wordt door inlanders. De vriendelijke buurvrouw -zendt tegen twaalf uur vruchten en portwijn. De dames hebben een verfrissching zoowel -als een opwekking noodig, en met een zegenbede aan het adres van de geefster, zinken -ze naast elkander op de eerste canapé de beste neer. -</p> -<p>»Wit u gelooven, dat ik niet meer op mijn beenen staan kan?« hijgt mevrouw De Bruining. -</p> -<p>»O mevrouw, wat spijt me dat! U had u niet zoo moeten vermoeien … ik hoor, dat het -niet goed is in dit klimaat.« -</p> -<p>»Gekheid, kind! Laat je dat nooit wijs maken. Flinke beweging is hier even noodig -als in Holland. Trouwens, uw bedienden zorgen wel dat—wáár u gebrek aan moogt hebben—het -niet aan beweging is. Doen de baboes haar werk, dan moet men de naaisters weer narijden; -is kokkie goed, dan laat de waschman … hemelsche goedheid! de waschman! hij zou om -tien uur komen. Koetsier! Gauw! Vóór! Dag mevrouw! Neen, bedank me niet. Gauw, koetsier! -Naar huis! Ik heb den waschman vergeten! ik moet nog voor de rijsttafel het goed ontvangen.« -</p> -</div> -</div> -<div id="ch6" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e180">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="label">VI</h2> -<h2 class="main">PEIGNOIR CONTRA SARONG.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Niets vriendelijker, niets stralender dan Buitenzorg in het ochtenduur; niets verrukkender -dan de atmosfeer, die daar heerscht wanneer de regen, des nachts in stroomen neergevallen, -tegen den morgen ophoudt. -</p> -<p>’t Is hier niet, als in Europa’s groote steden, een ure somber en droef of de hemel -den ganschen nacht had geweend over de <span class="pageNum" id="pb42">[<a href="#pb42">42</a>]</span>aarde; hier zijn de regendruppels als de tranen eener bruid: ze worden des avonds -geweend, om des morgens te zijn weggekust. -</p> -<p>Voor de in dauwdrup en bloesemgeur gedrenkte natuur is de eerste zonnestraal een groet, -waarmede de moeder het slaapvertrek harer kleinen binnentreedt; glimlachend doet ze -alles ontwaken. Het gebogen grassprietje verheft zich, het hangend kelkje tilt het -hoofd omhoog, vochtige stammen tooien zich met vlammenden gloed, goudgevleugelde insecten -stijgen opwaarts uit de bloem, die hen tot nachtverblijf diende. De morgenkoelte komt -aangezweefd. En weldra ruischt het rondom van het eigenaardig geruisch, dat slechts -in een tropische natuur vernomen wordt: in het dichte loofdak vallen met zacht geklater -de regendruppels uiteen, en van zijn parelenlast bevrijd, nog getooid met vochtigen -glans, nog geurend van nachtelijke frischheid, begint het gebladert dat suizelen en -fluisteren, dat voor wie het verneemt zoo oneindig liefelijk zijn kan als de laatste -toon van de symphonie van een tropischen nacht, maar ook als het teeder voorspel van -het morgenconcert, dat straks een aanvang gaat nemen. -</p> -<p>Die muziek der ontwakende natuur is in volle harmonie met de beelden, die Agnita’s -geest vervullen, wanneer ze, nog min of meer vertoevend in de droomenwereld, aan den -arm van haar echtgenoot de dreven doorwandelt. -</p> -<p>Zij was al spoedig tot de ontdekking gekomen van het geheim—’t welk helaas voor tal -van Europeanen in Indië een geheim blijft—dat het beste uur van den dag het morgenuurtje -is, en weldra liet de zon, als zij verrees boven Bogor’s lanen, daar een van haar -gouden stralen achter in de reine ziel, die, alsof het een bloem geweest ware, zich -elken dag opende voor ochtenddauw en hemelglans. -</p> -<p>Eerst als de vogelen losbarsten in hun jubelzang, begon ook zij het vroolijk gepraat, -dat, mengeling van kinderlijken eenvoud en dichterlijke verheffing, een bekoring uitoefende, -groot genoeg om Verschuere te doen vergeten wat anders al zijn denken innam. -</p> -<p>Soms ontmoetten zij op hun wandeling freule Van Waliënhove. Voor haar was de morgen -de vrijheid. Had eenmaal de bel voor het ontbijt geluid, dan was het gedaan met haar -genoegen, dan <span class="pageNum" id="pb43">[<a href="#pb43">43</a>]</span>had ze recht tegenover zich de gevreesde zwarte oogen, die haar aanstaarden, niet -met dat teedere, dat liefkoozende, waarmee moederoogen zouden gerust hebben op die -heerlijke verschijning, tintelend van levenslust, maar met den kritischen blik der -vreemde, die niets liever wenscht dan een fout te ontdekken, op een tekortkoming te -wijzen. -</p> -<p>En dat was niet moeielijk! -</p> -<p>Heden droeg het kleedje, waarmee ze aan het dejeuner kwam, de onmiskenbare sporen -van een wilden tocht door de bosschen; morgen verscheen ze met een hoofd dat er uitzag -alsof het slechts de koelte tot kapper had; nu getuigde haar gelaat dat het met de -indische zon had kennis gemaakt, dan weer was ze te opgewonden bij het verhaal harer -avonturen; soms ook lachte ze zoo luid, zoo lang, zoo blij, dat niet slechts de hooge -vertrekken er van weergalmden, maar allen die het hoorden er zacht of luid mee moesten -instemmen. Wie echter van al de paleisbewoners het hartelijkst meêlachten, dat waren -mevrouw Van Waliënhove’s beide zonen. De nieuwe zus, die ze niet zonder vooroordeel -hadden ontvangen, was tot hun onuitsprekelijke verrassing een speelmakker gebleken. -</p> -<p>Vóór dag en dauw, als alles nog in diepe rust lag, kwam reeds het gekrulde kopje bij -hen om de deur kijken. Ze hield den vinger op den mond en kuchte; trouwens, meer was -niet noodig om hen in één sprong uit het bed te krijgen: als ze daar zoo stond met -het korte kleed, met den grooten stroohoed en de stevige hollandsche laarzen, dan -wisten ze dat hun een pretje wachtte en ze volgden <span class="corr" id="xd30e1091" title="Bron: gewilllig">gewillig</span>. -</p> -<p>»Neen, kijk nu niet op dat vervelende horloge, Gustaaf! we zitten hier zoo heerlijk … -zie eens die blauwe lucht …« -</p> -<p>»Maar kind, het wordt mijn tijd; er is eene moeielijke kwestie aanhangig en de gouverneur -schijnt haar zoo spoedig mogelijk te willen oplossen. Hij werkt hard; ik wil doen -wat ik kan om hem te helpen …« -</p> -<p>»Wel, mijnheer Verschuere, dat vind ik lief van u!<span class="corr" id="xd30e1098" title="Niet in bron">«</span> roept een heldere stem vlak bij hen. -</p> -<p>Verbaasd zien beiden rondom zich en—van achter den reusachtigen stam eener waringin -komt freule Clotilde te voorschijn, <span class="pageNum" id="pb44">[<a href="#pb44">44</a>]</span>in het rose kleedje, den grooten stroohoed vol pas geplukte bloemen, frisch en jong -als de morgenstond. -</p> -<p>»Gaat u maar gauw naar huis, mijnheer, en werk als het u belieft zoo hard als u kunt, -want die arme papa heeft erge <span class="corr" id="xd30e1106" title="Bron: hoofpijn">hoofdpijn</span>. Ik zal mevrouw wel gezelschap houden. U moet weten, mevrouw Verschuere, ik verkeer -in hetzelfde geval als u, ik word door mijn cavaliers verlaten, als ik dolgraag nog -een uurtje in den tuin zou blijven. De <span class="corr" id="xd30e1109" title="Bron: armen">arme</span> jongens moeten om acht uur binnen zijn voor hun lessen. Heerlijk, vindt u niet, om, -zooals wij, geen lessen meer te hebben? Bent u al lang van school?« -</p> -<p>»Ja, al vier jaar,« antwoordt Nita lachend. -</p> -<p>»Al vier jaar? Dan zult u niet meer, zooals ik, altijd hongerig zijn. Mama zegt dat -het een gevolg is van ’t kostschoolleven. Maar—wilt u een stukje? Kijk, heerlijk bruin -brood met kaas! We nemen dit mandje altijd mee, propvol; en het komt nooit anders -dan leeg terug. U moet weten, dit is voor ons het lekkerste maal van den dag, wij -houden niet van die getruffeerde kostjes en fransche sauzen. Wilt u nog een sneêtje? -Niet? Wel, wat dunkt u er van, als we dan nog eens een eindje opliepen? We kunnen -toch niet als twee verlaten Genoveva’s in het bosch blijven zitten treuren!<span class="corr" id="xd30e1115" title="Bron: ”">«</span> -</p> -<p>Ze waren nagenoeg de eenige wandelaarsters. -</p> -<p>Rozen geurden bij duizend- en nogmaals duizendtallen, zonder dat iemand van haar geur -genoot; orchydeeën lieten haar bloesems nederhangen in wonderschoone trossen, zonder -dat één oog zich vermeide in haar teere lieflijkheid; varens welfden een doorzichtigen -eereboog tusschen de groene aarde en den blauwen hemel—geen wandelaar scheen te wenschen -onder dien eereboog door te gaan; de koelte kwam over bosschen en heuvelen aanzweven, -om woorden van jonge liefde op te vangen,—ze keerde ledig terug; beekjes kabbelden, -waringinloover suizelde vrede voor gloeiende hoofden en strijdende harten; slanke -palmen wezen naar hooger … de tuin bleef ledig! -</p> -<p>En dat alles omdat mevrouw Van Waliënhove sarong en kabaia een indécente kleeding -vond! -</p> -<p>De landvoogdes had zich op dit punt vrij sterk uitgelaten; ze noemde de nationale -dracht nooit anders dan »het indisch <span class="corr" id="xd30e1124" title="Bron: nachtcostuum">nachtkostuum</span>«; eens zelfs, boos geworden door het beweren van den <span class="pageNum" id="pb45">[<a href="#pb45">45</a>]</span>heer Hagen, dat hij ’s morgens ging wandelen om de nonnaatjes te zien in wat hij »de -mooiste kleeding voor een mooie vrouw« noemde, verklaarde ze, dat het haar onaangenaam -was op hare ochtendwandeling dames te ontmoeten in dit »even smakeloos als ongepast -toilet«, ja, ze was verder gegaan; ze had, toen ze eens mevrouw Hausz in die kleeding -ontmoette, haar niet gegroet, waarop mevrouw Hausz, die geenszins op haar mondje gevallen -was, haar had doen weten, dat wanneer mevrouw haar toilet groette en niet haar persoon, -ze voortaan de baboe met haar japon vooruit zou zenden, daar het haar, als moeder -van vijf kinderen, niet gelegen kwam zich reeds ’s morgens te kleeden. -</p> -<p>Sedert dit voorval bekend was geworden, werden peignoirs en matinées meer algemeen, -vooral onder de echtgenooten der adjudanten—waartoe ongelukkig ook mevrouw Hausz behoorde. -Maar dit was niet genoeg! -</p> -<p>Toen eens twee niets kwaads vermoedende oude juffrouwen zich in den tuin waagden met -sarong en kabaia, bleken twee daar toevallig rondwandelende heeren bezield met zoo -vurigen ijver voor het toegeven aan de luimen hunner gebiedster, dat ze tot doodelijke -onsteltenis der beide oudjes dezen den toegang weigerden. -</p> -<p>Ook dit werd bekend en de mannen onder de Buitenzorgers vroegen zich knorrig af, of -niet de adjudanten hun boekje waren te buiten gegaan, toen zij de rol van den engel -met het vlammend zwaard op zich namen; immers voor den gouverneur-generaal was wel -een gedeelte van het park gereserveerd, maar het overige was publieke wandelplaats. -Doch terwijl zij zich nog in die vraag verdiepten, hadden reeds hunne egâs het hoofd -in den schoot gelegd, en kort nadat de beide zondaressen uit het paradijs waren verdreven, -zag men het slechts door »gekleede« Eva’s betreden. Het getal dier Eva’s werd echter -steeds geringer, want niet iedere huisvrouw kan het volhouden, om zich des morgens -nog voor het ontbijt te kleeden; met haar verging ook den Adams de lust, en menige -verrukkelijke ochtend werd nu doorgeschommeld in den luierstoel, een kop koffie in -de hand. Dan werd er gezucht: »Wat zou ik graag een eindje wandelen! Wat zal het nu -heerlijk zijn in den tuin! Maar als ik vóór half acht <span class="pageNum" id="pb46">[<a href="#pb46">46</a>]</span>de kinderen naar school expedieeren en me dan nog kleeden zal, dan wordt het te laat, -te zonnig, te warm …« -</p> -<p>Het duurde niet lang of men begon zich in Indië’s residentie zoo te schamen over de -dracht, die toch door het klimaat als het ware wordt noodzakelijk gemaakt, dat niemand -er zich meer in durfde vertoonen, en dit had ten gevolge dat de gouverneur-generaal -op den dagelijkschen morgenrit het grappig schouwspel genoot van een burgerij, die -verstoppertje speelde. -</p> -<p>Geen indisch echtpaar dat des morgens vóór het aan den arbeid gaat—en die arbeid is -dikwerf zwaarder dan menig hollandsch echtpaar droomt—niet een oogenblik genieten -wil van de frissche lucht; ja, voor de meesten is dit oogenblik het beste van den -ganschen dag. -</p> -<p>Dit genieten in gezelschap van <span class="corr" id="xd30e1139" title="Bron: vronw">vrouw</span> en kinderen was onmogelijk, <span class="corr" id="xd30e1142" title="Bron: sind">sinds</span> het vonnis werd geveld over de morgendracht; immers, ’t is meest bij de bloemen dat -het kalm, vredig uurtje gesleten wordt, en de tuin ligt vóór het huis aan den grooten -weg. -</p> -<p>Het gevaar dreigde van alle kanten; Zijne Excellentie reed te paard, mevrouw toerde, -de freule wandelde met haar broers. Men kon elk oogenblik betrapt worden. Sommigen -zetten wachten uit; anderen staken zich in ’s hemelsnaam maar dadelijk in de kleeren; -weer anderen bleven, den strijd moede, in hun achtergalerij zitten koffie slurpen; -verreweg de meesten echter volgden de struisvogel-politiek. -</p> -<p>Nauwelijks kregen ze een der gevreesde kabaienhaters in het gezicht, of ze zetten -het op een loopen; op hun eigen erf drong de man zijn vrouw, de vader zijn dochter -ter zijde, struikelden de groote broers over de kleinen in den wedren naar binnen, -die de nadering van een Waliënhove noodzakelijk scheen te maken, en menigmaal beklaagde -Zijne Excellentie zich, dat hij de goede Buitenzorgers nooit anders dan op den rug -zag. -</p> -<p>Nog erger was het, als ze het gewaagd hadden den grooten weg een eindje op te wandelen -en op heeter daad betrapt werden; de heer Van Waliënhove, die de kabaienhaat zijner -vrouw volstrekt niet deelde, mocht groeten zoo vriendelijk als hij wilde, de dames -bloosden, de heeren gedroegen zich als schooljongens bij wie knikkers gevonden worden. -</p> -<p>Soms ook, als ze hopen durfden zich nog te kunnen verschuilen, <span class="pageNum" id="pb47">[<a href="#pb47">47</a>]</span>stelden ze zich op achter een boom. Maar hoe dik ook, indische boomen zijn zelden -dikker dan indische menschen, en verraderlijk vertoonde zich de rand van een sarong -of de punt van een kabaai, attributen, die Zijne Excellentie nooit naliet te groeten -met hoogst hoffelijken groet. Mevrouw Van Waliënhove echter, achterovergeleund in -haar landauer, zag het van onder haar rood zijden parasol met welgevallen aan, hoe -de residentiebewoners zich door één woord van hare allesbeheerschende lippen hunne -vrijheid ontnemen, hun morgenuurtje vergallen lieten. -</p> -</div> -</div> -<div id="ch7" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e187">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="label">VII</h2> -<h2 class="main">FRANS VAN BEEVELANT.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Genietend van een ananas, zooals slechts Buitenzorg ze oplevert, zitten de heer en -mevrouw Verschuere tegenover elkaar aan het dessert, als Mingo een leitje binnenbrengt. -</p> -<p>»Een verrassing, Nita!« zegt Verschuere na lezing, »we krijgen nog bezoek van avond, -als het je ten minste gelegen komt?« -</p> -<p>»Zeker,« en ze begint haar servet op te vouwen, een gewoonte waaraan de bedienden -de totoh herkennen. -</p> -<p>»Van wien?« -</p> -<p>»Van iemand op wien ik in onzen engagementstijd haast jaloersch was geworden, zoo -had hij je ingepakt.« -</p> -<p>»Jaloersch?« en zij ziet hem aan met een blik die, ook al ware zijn plagen niet geheel -scherts geweest, hem volkomen zou hebben gerustgesteld. »Maar wie is het?« -</p> -<p>»Frans van Beevelant.« -</p> -<p>»O, dat doet me pleizier! ’t Speet me zoo, dat hij ons reeds tweemaal niet thuis vond. -Dat is toch werkelijk een tref, dat de nieuwe gouverneur juist een oude vriend moest -zijn!… Vin je niet.« -</p> -<p>»Ja … betrekkelijk … Ik wil je wel bekennen, Nita, toen hij me schreef dat hij uit -zou komen voor dat baantje, toen vond ik het ver van pleizierig.« -</p> -<p>»Hoe dan?« -</p> -<p>»Och, wat zal ik je zeggen? Zie je, je begrijpt die dingen nog <span class="pageNum" id="pb48">[<a href="#pb48">48</a>]</span>zoo niet, maar oude kennissen in nieuwe omstandigheden, dat kan soms lastig worden.« -</p> -<p>Nita ziet hem een oogenblik peinzend aan, als zocht ze de verklaring zijner woorden, -dan—met de naïveteit, die zoo nadeelig werkt op Gustaaf’s humeur: »’t Is zoo, ik begrijp -die dingen niet, maar misschien wil je het mij uitleggen?« -</p> -<p>»Neen, dat kan ik niet!« roept hij ongeduldig. Maar straks, als ze hem vragend blijft -aanzien: »Kom, Nita, dat begrijp je nu toch ook! Stel je voor, dat hij hier de positie -had ingenomen van vroegere heeren onderwijzers!<span class="corr" id="xd30e1174" title="Niet in bron">«</span> -</p> -<p>Nu heeft ze begrepen. Dat bewijst de plotselinge schrik waarmee zij de oogen tot hem -opheft. -</p> -<p>»Je zoudt hem toch niet verloochend hebben, niet waar? De vriend van je jeugd! Zeg, -Gustaaf?« -</p> -<p>Ze is haastig overeind gerezen en op hem toegetreden; ze <span class="corr" id="xd30e1180" title="Bron: eeft">heeft</span> zijn hand gevat en ziet hem in ’t gelaat. Hij laat haar die hand, maar wendt het -hoofd af; ’t is of ze met haar ernstige diepe oogen op de bodem zijner ziel wil lezen. -</p> -<p>»Natuurlijk niet,« zegt hij eindelijk; »dwaas kindje! Om je zoo iets in ’t hoofd te -halen!<span class="corr" id="xd30e1185" title="Niet in bron">«</span> En na een kleine pauze: »Weet je wel dat mevrouw Van Waliënhove het niet zeer vriendelijk -opneemt, als men beleefdheden bewijst aan de gouverneurs?« -</p> -<p>»Maar daar storen wij ons niet aan! Mevrouw Van Waliënhove kan véél, maar, niet waar? -mijn man overhalen tot iets onedels, dát kan ze niet!« -</p> -<p>»Iets onedels … je gebruikt ook dadelijk zulke groote woorden. Dat moet je niet doen, -kindlief, aan een hof. We hebben hier, onder ons, voor zulke zaken veel zachter termen. -Enfin, ik ben blij—om zijnentwil vooral,—dat Van Beevelant dadelijk op zoo’n piedestal -gezet is … ’t is grappig om te zien wat één woord in zoo’n toestand een verandering -brengen kan, als dat woord maar rolt van machtige lippen. De laatste gouverneur was -ook een aangenaam mensch, een man van studie, van meer dan gewone kennis; niemand -nam eenige notie van hem. Hij is weggegaan, zooals een knecht weggaat, onopgemerkt: -zijn opvolger komt, mijnheer Van Waliënhove spreekt,—en heel Buitenzorg schijnt nog -maar één wensch te kennen en die is, beleefdheden te bewijzen aan mijnheer Van Beevelant.« -<span class="pageNum" id="pb49">[<a href="#pb49">49</a>]</span></p> -<p>»Vind je dat grappig, Gustaaf? Ik vind het treurig.« -</p> -<p>Hij ziet haar aan met zijn cynisch lachje. »Nita, Nita, wat moet ik hooren? Onthoud -je mijn lessen in de levensphilosophie zoo slecht? Heb ik je niet gezegd dat, als -men in deze kringen wil verkeeren, men de dingen van de belachelijke zijde moet beschouwen, -om niet te bezwijken van ergernis?« -</p> -<p>»Ik vrees dat ik niet erg vatbaar ben voor wereldwijsheid,« zegt ze met een zucht. -</p> -<p>Hij strijkt haar de blonde lokken van het voorhoofd. »En ik doe eigenlijk dwaas met -er je vatbaar voor te willen maken.… Kom, denk er niet meer over en zorg dat onze -vriend een lekker kop thee vindt. Dan ga ik een fijne flesch halen.… Waar zijn de -sleutels?« -</p> -<p>»Laat het een erge fijne zijn,« fluistert Nita, terwijl ze hem haar mandje toereikt. -</p> -<p>»En dat waarom? Om het voorbeeld van de Buitenzorgers te volgen?« -</p> -<p>»Neen. Om het weer goed te maken, als er soms een oogenblik minder vriendelijke gevoelens -in je hart zijn geweest.« -</p> -<p>Straks, als ze met haar toebereidselen gereed is, steekt mevrouw Verschuere den arm -door dien van haar echtgenoot. -</p> -<p>»Kom, willen we hem tegemoet gaan? Het is zoo’n heerlijke maneschijn en zoo stil.« -</p> -<p>Ja, het maanlicht op de groote gazons aan weerszijden van den weg, die naar het paleis -voert, is heerlijk en in de bosschages, de ze omzoomen, is het stil, maar niet van -de groote stilte die straks zal dalen. -</p> -<p>Nog dringt het verwijderd gewoel der stad door tot in den Plantentuin, nog zijn de -spelende hagedissen niet tot rust, nog weerklinkt de kreet der nachtvogels, nog komt -uit de open woonhuizen in den omtrek muziek en zang, kinderlach en vriendengepraat. -</p> -<p>Als ze Frans van Beevelant tegemoet treden, arm in arm, roept hij hun reeds van verre -toe: »Gelukkige luidjes, op een avond als dezen niet alleen te zijn!« -</p> -<p>»Tot die gelukkige luidjes behoort u van dit oogenblik af aan ook!« zegt mevrouw Verschuere -en reikt hem de hand met die kinderlijke goedhartigheid, die haar zoo onweerstaanbaar -maakt, <span class="pageNum" id="pb50">[<a href="#pb50">50</a>]</span>»en zult u kunnen behooren zoo dikwerf u ons komt opzoeken.« -</p> -<p>»Laat dat heel dikwerf zijn, Frans,« zegt Verschuere. -</p> -<p>Weldra zitten ze rondom de theetafel. -</p> -<p>»Ik kom u de groeten brengen van Bloemduin,« spreekt de bezoeker. -</p> -<p>»Van Bloemduin?« herhalen beiden. -</p> -<p>»Ja, ik ben er even heen geweest vóór mijn vertrek. Ik dacht dat jullie het prettig -zoudt vinden, als ik de familie pas van aangezicht tot aangezicht had gezien.« -</p> -<p>»Dat is … daar herken ik je aan, Frans. Weet je wel, dat je mijn vrouw daar een enorm -plezier mee hebt gedaan? Niet waar, Nita?« -</p> -<p>Mevrouw Verschuere zegt niet veel; ze heeft alleen haar gelaat gekeerd naar den vriend, -en ofschoon het een lastige reis geweest is, die reis naar Bloemduin, vindt hij zich -ruim beloond voor zijn moeite. Maar nu heft ze de oogen op naar haar echtgenoot en -hij weet dat ze denkt aan het gesprek daar straks gevoerd; en meer dan daar straks -haar naïeve vragen hem in verlegenheid brachten, doet het nu haar ernstige, zacht -verwijtende blik. -</p> -<p>»En hoe maakten ze het?« vraagt hij haastig. »Was alles wel? De tantes? En de oude -lui?« -</p> -<p>»Uitstekend. De tantes schenen me nog iets ouder geworden ofschoon ik niet had gedacht -dat dit mogelijk was. De oude lui zagen er best uit. Alleen, ze misten hun kleintje -erg! Ja … ’k begrijp wel, Verschuere; ik zou het ook niet hebben overgebracht, maar -ik kreeg de boodschap mee: -</p> -<p><span class="corr" id="xd30e1219" title="Niet in bron">»</span>»Zeg haar, dat we ons kleintje erg missen; zeg haar, dat er geen dag voorbijgaat, -waarop we haar niet terugwenschen in ons midden.«<span class="corr" id="xd30e1221" title="Niet in bron">«</span> -</p> -<p>»Och, ik wist het zonder dàt wel,« fluistert Nita nauw hoorbaar. -</p> -<p>»En waar vond je hen?« roept Verschuere haastig. »In de tuinkamer zeker? En hoe maakt -onze lieve zus Corrie het? En was Jan niet gelukkig met zijn doctorstitel? En is het -al bepaald wanneer ze gaan trouwen?« -</p> -<p>Maar vóór Van Beevelant op dien stroom van vragen kan antwoorden, spreekt Nita weer: -»Wie zei het? Papa?«… -</p> -<p>»Ja, maar mevrouw, ik bid u …« -<span class="pageNum" id="pb51">[<a href="#pb51">51</a>]</span></p> -<p>»Dat dacht ik wel …« fluistert ze, »arme lieve pa!… En was hij erg bedroefd, toen -hij dat zei … van zijn kleintje?« -</p> -<p>De heer van Beevelant is opgestaan; hij zag in den anderen hoek der galerij een hangplant, -die bijzonder zijn aandacht trok. -</p> -<p>»Nita, kom, wees verstandig!« en Gustaaf slaat zacht den arm om de bevende gestalte. -»Is dit nu niet wat overdreven, lieve?« gaat hij zacht verwijtend voort. »Te schreien, -omdat je toevallig hoort uitspreken wat je toch vermoedde, ja wist? Kom, troost je: -papa en mama hebben hun andere kinderen.« -</p> -<p>»Maar ze missen me toch; ze missen hun kleintje,« snikt ze. -</p> -<p>»Niet zoo erg als ik mijn kleintje missen zou,« fluistert hij. -</p> -<p>Van uit den hoek, waar hij nog steeds nieuwe wonderen ontdekt aan de belangwekkende -plant, bespeurt Van Beevelant hoe een plotselinge glans over het beschreid gezichtje -komt, hoe de blos terugkeert, hoe de tranen als door een tooverslag zijn weggewischt;—als -hij ziet hoe ze glimlacht, terwijl Gustaaf haar iets in het oor fluistert, acht hij -het bestudeeren der plant verder onnoodig. -</p> -<p>Nauwelijks is hij gezeten, of hij wordt bestormd met vragen, waarop hij volstrekt -niet bedacht was en waarvan hij enkele maar op goed geluk beantwoordt; vragen, zooals -een kind ze doet aan wie pas het ouderlijk huis betrad, over kleinigheden, maar kleinigheden -welke tot dusver voor haar het leven uitmaakten. -</p> -<p>De bloeiende slingerplanten zich windend om de pilaren en in guirlandes afhangend -van het lage dak, vormen een doorzichtig gordijn voor Agnita’s woning, maar als dat -doorzichtig gordijn een chineesche muur geweest ware, dan had ze niet meer volkomen -de wereld rondom zich kunnen vergeten, dan nu het geval was, terwijl Van Beevelant -vertelde van die andere wereld, haar thuis. -</p> -<p>De thee is weggenomen, de oude wijn fonkelt in de glazen, en nu eerst vindt Verschuere -gelegenheid zijn vriend te vragen naar de betrekkingen welke hij zelf achterliet. -</p> -<p>Zijn antwoord is een onderdrukte zucht. Dan luidt zijn wedervraag: »Hoe zou het gaan? -Wat kan de toestand zijn van een familie, die op één dag de plannen en illusies van -vijf-en-twintig jaar den bodem ziet inslaan? ’t Is geen kleinigheid gepensioneerd -te worden! Vraag dat de oud-officieren en oud-ambtenaren in Holland maar eens!« -<span class="pageNum" id="pb52">[<a href="#pb52">52</a>]</span></p> -<p>»Geen kleinigheid vooral, om van het mager pensioentje te gaan leven, juist op het -oogenblik dat het volle traktement zoo noodig zou zijn om de opvoeding, begonnen in -de verwachting van dat traktement en daarnaar geregeld, te voltooien. Toch, mama is -moedig genoeg; de meisjes doen haar best … Werkelijk, het zou niet zoo treurig behoeven -te zijn als het in den laatsten tijd was, wanneer papa er maar toe komen kon, zijn -lot wat geduldiger te dragen.« -</p> -<p>»Zulk een lot geduldig dragen! geen wonder waarachtig dat hij het niet kan!« roept -Verschuere. »De kranigste officier van de armée te zijn, op het punt te staan gouverneur -van Atjeh te worden, genoemd te worden als de aanstaande legerkommandant, en dan te -worden getroffen door zoo’n ellendigen kogel, die even goed wat hooger of lager had -kunnen komen, en nu het te moeten aanzien hoe anderen je plaats innemen … Geen wonder -dat hij zulk een lot niet geduldig dragen kan!« -</p> -<p>»Je hebt gelijk, ’t is hard. Ik, die het alles zoo van nabij gezien heb, zal de laatste -zijn om het tegen te spreken. Maar hij behield nog zooveel; de herinnering aan een -eervolle militaire loopbaan, belangstelling in alles wat het leger betreft, het talent -om zijn denkbeelden kenbaar te maken in zijn geschriften.« -</p> -<p>»Dit neemt niet weg dat zijn carrière gebroken is. En wat troost een man dáárover?« -</p> -<p>»De liefde van vrouw en kind!« spreekt een stem, die nu méér dan ooit als muziek klinkt. -</p> -<p>»Denk je dat, Nita?« vraagt Verschuere zacht. Dan knikt hij haar toe, alsof ze een -kind ware, nog niet in staat om de treurige waarheden des levens te bevatten, en keert -zich tot Van Beevelant. -</p> -<p>Er is maar een enkel woord noodig om den schat van herinneringen, in beider hart bewaard, -aan het licht te brengen. Ze hebben naast elkaar gewoond in het kampement te Magelang, -toen hun beider vaders nog jonge kapiteins bij het indische leger waren, en nooit -is eenig kampement meer geplaagd door twee ondeugende jongens. Ze zijn toevallig terecht -gekomen op dezelfde school in Haarlem, en nooit heeft men op een school zoo goed geleerd, -niets te zeggen ten nadeele van Indië, dan toen zij daar de eer van Indië ophielden -en desnoods met de <span class="pageNum" id="pb53">[<a href="#pb53">53</a>]</span>vuisten verdedigden. Zij kwamen te zamen aan de akademie, en wie hen daar kenden, -’t zij professoren of studenten, die spraken zelden meer over de »achterlijkheid« -van indische jongelui. -</p> -<p>Eindelijk breekt Nita den stroom van grappige verhalen en jolige herinneringen af. -</p> -<p>»Vertel me eens, hoe gaat het met uw zuster Louise? Is ze weer geheel hersteld?« -</p> -<p>»Ze is beter, veel beter dan toen u haar ontmoette, maar ze kan maar niet weer op -krachten komen. De doctoren rekenden op den zomer; ze zou dan eens een reisje gaan -maken, een zachter klimaat opzoeken … ik hoop er het beste van. Maar Verschuere zal -u wel eens gezegd hebben welk een vroolijk, prettig gezin het onze vroeger was … Mijn -arme zuster moet zich van jongs af de toekomst gedroomd hebben als vrouw en moeder … -soms vraag ik me af, of het haar niet te zwaar valt afstand te doen van al datgene -wat ze thuis heeft leeren beschouwen als het beste wat de wereld geeft.« -</p> -<p>»Arm kind!« fluistert Nita. -</p> -<p>»Ja, wel arm kind! Om u de waarheid te zeggen heb ik met haar meer medelijden dan -met papa; zij is nog zoo jong! En voor haar is de carrière—om het zoo eens te noemen—niet -minder gebroken dan voor hem. Was ze in Indië gebleven, dan had ze een keus kunnen -doen uit de beste partijen; daar op ons dorpje zal ze geen echtgenoot vinden naar -haar smaak. Ze weet dat en ik vermoed dat het haar een teleurstelling is. Dit moet -ik tot haar eer zeggen, ze houdt zich goed. Zij is wel niet zóó vroolijk meer als -vroeger, maar altijd blijmoedig, opgewekt; de steun van moeder, de vraagbaak voor -de jongeren …« -</p> -<p>»En de lievelingszuster van haar broer.« -</p> -<p>»Ja … ofschoon in den laatsten tijd … je moet weten, ze keurde mijn plan om deze betrekking -te gaan vervullen niet goed. Ze vond dat ik mijn positie niet mocht opofferen.« -</p> -<p>»Misschien had ze daarin niet geheel ongelijk.« -</p> -<p>»Dunkt je dat? De positie van een doctor in de letteren?« -</p> -<p>»En meester in de rechten.« -</p> -<p>»Nu, ja, wat hielp me dat? Wat kon ik doen in Holland. Dat vraag ik je! Me neerzetten -als advokaat en wachten of ik praktijk zou krijgen—wat ik het liefst gedaan had—daar -had ik <span class="pageNum" id="pb54">[<a href="#pb54">54</a>]</span>geen geld voor. Een postje als rechterlijk ambtenaar in een provinciestadje vragen -en jaren rondloopen op zes- zevenhonderd gulden? Levenslang docent blijven, wat me -nu al zoo verveelde?« -</p> -<p>»Ik beken,« zegt Verschuere, »de vooruitzichten, die je daar noemt, zijn niet schitterend, -maar is het niet wel eens in je opgekomen, dat, waar je je nu mee bezighoudt, beneden -de waardigheid is van iemand, die door bekwaamheid en talenten recht had op elke betrekking?« -</p> -<p>»Integendeel. Ik vind deze bezigheid in het geheel niet zoo min. Van twee jongens, -door geboorte en fortuin geroepen om eenmaal in ons land een rol te spelen, bruikbare -mannen te maken, dit zou in mijn oog geenszins beneden mijn waardigheid zijn, ook -al had ik de bekwaamheden die je me toedicht. Goed begrepen, breeder opgevat dan de -gewone onderwijzer dat misschien doen zou, is het een grootsche taak. En ik wil je -wel bekennen dat ik, in plaats van te vinden dat ik er te goed voor ben, me dikwerf -afvraag of ik er wel voor berekend ben.« -</p> -<p>»’t Is zeker dat de manier waarop mijnheer Van Waliënhove je heeft ontvangen en de -plaats, die hij je heeft aangewezen, veel doet om je positie te releveeren.« -</p> -<p>»O, ik weet, Verschuere, dat gouverneur te zijn bij de zonen van mevrouw Van Waliënhove -geen sinecure is; ik heb dat in deze weinige dagen reeds ondervonden.« -</p> -<p>»Ik vrees dat u van dien kant weinig steun kunt verwachten,« zegt Agnita, »maar ofschoon -men het, zoo oppervlakkig gezien, niet bemerkt, <span lang="fr">après tout</span> is de gouverneur-generaal het hoofd en zult u met hem te rekenen hebben; hij geeft -zijn vrouw veel toe in kleinigheden, maar in groote kwesties handelt hij geheel volgens -eigen inzicht.« -</p> -<p>»Ik ben blij dat te hooren, te meer daar ik een anderen indruk gekregen had en dacht -dat mijn werk zoo goed als nutteloos zou zijn. En ik zou zoo graag willen slagen! -Ik zou zoo graag het vertrouwen, dat me geschonken werd, mij willen waardig maken. -Het was hoog tijd dat er een verandering kwam in den bestaanden toestand, maar ik -heb goede verwachtingen van mijn leerlingen, en als het me gelukken mag die vlugge, -heerlijke jongens in het goede spoor te brengen, dan zal ik de overtuiging hebben, -dat <span class="pageNum" id="pb55">[<a href="#pb55">55</a>]</span>ik niet alleen geen min baantje bekleed, maar even nuttig ben als de hoogstgeplaatste -ambtenaar in Indië.« -</p> -<p>»Nu, dat is wat sterk, dunkt me.« -</p> -<p>»Dat schijnt het, ja. Maar heeft Zijn Excellentie niet vóór alles kalmte noodig en -gemoedsrust? En zou ook de beste van zijn ambtenaren hem die kunnen schenken, zooals -ik dat kan door hem de zorg over zijn jongens te ontnemen, de zorg die hem zoo zwaar -gedrukt heeft in den laatsten tijd?« -</p> -<p>»Waarlijk,« roept Verschuere, half spottend, half meegesleept door den ernst waarmee -zijn vriend spreekt, »als ik niet eerste gouvernements-secretaris was zou ik wenschen -mijnheer van Waliënhove’s gouverneur te wezen!« -</p> -<p>Maar al kan hij Van Beevelant’s geestdrift niet deelen, het is hem goed weer samen -te zijn met den vriend zijner jeugd. Weldra komen ze op andere onderwerpen. Agnita -geniet; want uitgelokt en opgewekt door het helder oordeel en den logischen zin van -den bezoeker, viert ook Gustaaf zijn vernuft bot. Het is lang na middernacht als ze -hun gast uitgeleide doen; tot tweemaal toe keert deze in het helder maanlicht met -hen terug naar het hek hunner woning, en tot tweemaal toe loopen ze langzaam met hem -tot aan den ingang van het paleis. -</p> -</div> -</div> -<div id="ch8" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e194">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="label">VIII</h2> -<h2 class="main">IN DE WITTEBROODSWEKEN.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">»Zoo vroeg terug? Dat is een meevallertje. Kom binnen.« -</p> -<p>Maar de heer Verschuere schijnt den vriendelijken welkomstgroet zijner vrouw niet -te hooren, zoo min als haar uitnoodiging om het boudoir te betreden, dat ze daareven, -verheugd over zijn onverwachte thuiskomst, zoo haastig verliet. Werktuigelijk stapt -hij door naar de achtergalerij, werpt zijn hoed op tafel en begint staande: -</p> -<p>»Ik ben even uit mijn werk geloopen, maar ik moet dadelijk terug. ’t Was maar om je -iets te zeggen dat geen uitstel lijden <span class="pageNum" id="pb56">[<a href="#pb56">56</a>]</span>kan. De familie Hagen logeert hier tot aanstaanden Donderdag; ze zijn op reis naar -<span class="corr" id="xd30e1296" title="Bron: Sindanglaia">Sindanglaya</span>, waar ze een maand denken te blijven.« -</p> -<p>»Zoo? Maar waarom moet ik dat weten?« -</p> -<p>»Wel, omdat wij ze bij deze gelegenheid een beleefdheid moeten bewijzen. Van avond -zal er muziek gemaakt worden op het paleis; je weet, Gertrude Hagen zingt en de oude -heer is een groot liefhebber van viool … Ze hadden alleen nog <span class="corr" id="xd30e1302" title="Bron: morgen avond">morgenavond</span> vrij en ik heb hen gevraagd dan bij ons te komen dineeren.« -</p> -<p>»Bij ons te komen dineeren? Morgen avond! ’t is toch niet waar?« -</p> -<p>»Hemel, kind, daar behoef je niet zoo van te ontstellen! Hij is een alleraangenaamst -mensch en mevrouw de liefste, de meest gedistingeerde …« -</p> -<p>»Maar een diner! Morgen avond!« -</p> -<p>»Wel neen, geen diner! Op zijn hoogst tien of twaalf menschen. Laat zien: drie Hagens, -twee …« -</p> -<p>»Tien of twaalf menschen! Je praat er maar over of het niets is! Gustaaf … ik zal -nooit durven!« -</p> -<p>»Je moet durven,« spreekt hij streng. -</p> -<p>»Alles zal mislukken,« fluistert ze, meer in zich zelve dan tot hem. Maar hij heeft -haar gehoord. -</p> -<p>»Integendeel, alles zal in de uiterste puntjes zijn,« zegt hij op een toon die geen -tegenspraak duldt. -</p> -<p>»Morgen avond, zeg je? Morgen avond! Onmogelijk!« -</p> -<p>»Onmogelijk!« herhaalt hij. En dan klinkt toornig de vraag: »Agnita, wat beteekent -dàt nu?« -</p> -<p>»Je moet niet boos worden,« brengt ze snikkend uit, »maar wezenlijk …« -</p> -<p>»Ja, ik word wèl boos. Wat! Ik kies me een vrouw, wier moeder en getrouwde zusters -perfekte huishoudsters zijn; een meisje, dat gewoon is thuis de keurigste dineetjes -te helpen aanrichten; ik geef schatten uit voor mijn inboedel, ik houd er goedangs -vol blikken en wijnen op na; ik heb een groot huis, een stoet van bedienden; zou men -nu niet meenen, dat als iemand er op was ingericht om menschen te kunnen zien, ik -dat zijn moest? Jawel! de eerste keer de beste dat ik een paar lui ten eten wil vragen, -roept men mij toe: »Onmogelijk.«« -<span class="pageNum" id="pb57">[<a href="#pb57">57</a>]</span></p> -<p>Berouwvol is reeds zijn vrouw hem ter zijde getreden. -</p> -<p>»Je bent in je recht, Gustaaf. Ik had niet van onmogelijk moeten spreken. En ik zou -het ook zeker nooit gedaan hebben, als het wat minder onverwachts gekomen was. Je -hebt gelijk, daarvoor heeft mama zich niet zooveel moeite gegeven, opdat haar dochter -bang zou zijn om een paar gasten te ontvangen.« -</p> -<p>»Zoo mag ik het hooren.« -</p> -<p>»Ik beloof je, ik zal mijn best doen. Je weet dat het geen onwil was … niet waar, -daarvan ben je overtuigd?« -</p> -<p>Weinige oogenblikken later zitten ze samen op de causeuze in haar boudoir. -</p> -<p>»Komaan, kindlief, kijk nu niet zoo angstig. Ik ben te driftig geweest, dat beken -ik, maar daarom behoef je me nu niet een gevoel te geven alsof ik een tiran was, een -vrouwenbeul!« -</p> -<p>Straks, als weer een glimlach het ontstelde gezichtje komt verhelderen, gaat hij voort -op dien ernstigen toon vol overredende kracht, waarmee hij zijn betoogen ingang doet -vinden ook bij minder gewillige hoorders dan Agnita. -</p> -<p>»Kind, waarvoor denk je toch dat ik de beste jaren van mijn leven hier in Indië doorbreng? -Je weet dat ik het niet bepaald noodig heb, zelfs op het oogenblik niet, terwijl de -tantes ieder voor zich me tot erfgenaam maken, zoodat ik ook niet voor een pensioen -behoef te zorgen; je weet, dat ik ook in Holland een bestaan zou kunnen vinden. Waarvoor -denk je dan dat ik hier ben?« -</p> -<p>Ze ziet op naar zijn gelaat. Dan, als had ze het antwoord daar gelezen, spreekt ze: -»Om het ver te brengen in de wereld!« -</p> -<p>»Juist! Om het ver te brengen in de wereld! Daar streef ik naar! Daarvoor heb ik nu -tien jaar gewerkt en zal ik misschien nog twintig jaar werken. Daarheen zijn al mijn -gedachten gericht; daarheen keeren zich al mijn wenschen, al mijn verlangens; daarvoor -leef ik.« -</p> -<p>»Daarvoor toch niet alleen, is ’t wel, lieveling? Neen, dat weet ik beter. Maar denk -je dat het mogelijk zijn zou …?« -</p> -<p>»Waarom niet? Ben ik minder dan het meerendeel van hen die me zijn voorgegaan? Heb -ik geen goede hersens, geen sterk gestel, geen kolossaal werkvermogen, geen ijzeren -wilskracht en—wat misschien meer is dan dit alles—geen machtige protectie?« -</p> -<p>Zooals hij daar tegenover haar staat, met dien vastberaden <span class="pageNum" id="pb58">[<a href="#pb58">58</a>]</span>trek op het mannelijk gelaat, met dat ernstig voorhoofd, die oogen, fonkelend van -geestdrift, schijnt hij haar een reus, sterk genoeg om al de draken, die het betooverd -kasteel der fortuin tegen hem mochten willen verdedigen, te verslaan. -</p> -<p>»O, je begrijpt, ik zou de laatste zijn die er aan twijfelde. Maar je moet niet vergeten -hoeveel er noodig is.« -</p> -<p>»Ja, heel veel! Onder meer een vrouw, bezield met dezelfde gevoelens als ik, een vrouw -ten allen tijde bereid mij bij te staan in het streven naar het groote doel, een vrouw, -die wat durft, wat kan, een vrouw voor wie het woord onmogelijk niet bestaat, als -aan den vice-president van den Raad van Indië een diner moet worden aangeboden …« -</p> -<p>»Laten we het menu opmaken, Gustaaf,« roept ze half beschaamd, half lachend. -</p> -<p>»Zoo mag ik het hooren. En, Nita, van dit oogenblik af aan beschouw ik je als een -ingewijde. Antwoord me, lieve, wil je niet beproeven om iets meer voor me te zijn -dan een lief, bekoorlijk kind? Wil je mijn trouwe reisgezellin wezen, die met me afgaat -op hetzelfde doel?« -</p> -<p>Er is groote bekommernis in de oogen, die ze vol ernst naar hem opslaat. »O Gustaaf, -ik vrees dat je je in mij vergist hebt … ik vrees dat je een andere vrouw hadt moeten -kiezen; ik ben zoo weinig eerzuchtig!« -</p> -<p>»Als je me lief hebt, zul je het worden om mijnentwil!<span class="corr" id="xd30e1345" title="Bron: ”">«</span> -</p> -<p>»Als ik je lief heb!… Maar het is juist omdat ik je liefheb, dat al die grootsche -plannen, die stoute wenschen me beangstigen, Gustaaf; het voornaamste is toch gelukkig -te zijn, niet waar? Nu, ik kan niet gelooven dat grootheid of eer geluk aanbrengt.« -</p> -<p>»Dat komt omdat je nog zoo jong bent. Met elk jaar dat je ouder wordt, zul je leeren -inzien hoe het bezit van macht … Maar ons menu! We hebben geen tijd te verliezen. -Geef mij je potlood … of zal ik het maar geheel aan Cavadino overlaten?« -</p> -<p>»Cavadino?« -</p> -<p>»Ja, ik wilde hem telegrafeeren dat hij morgen met den laatsten trein een diner voor -twaalf personen zendt. Hij heeft dat dikwerf voor me gedaan toen ik nog célibatair -was—en altijd uitstekend. Maar toen kwam hij met zijn staf mee en zorgde voor alles. -Dat is nu onnoodig, niet waar? Je zult zeker liefst <span class="pageNum" id="pb59">[<a href="#pb59">59</a>]</span>zelve het arrangeeren van de bloemen en het dekken der tafel op je nemen? Ook moeten -de bedienden—dat spreekt van zelf—de gerechten warm maken, de aardappelen koken en …« -</p> -<p>»O man!« roept ze verrukt, »hoe gemakkelijk! Had je me dat dadelijk gezegd! Ik dacht -dat ik alles zelve moest klaar maken!« -</p> -<p>»Wat een idée! Je zoudt doodaf zijn. Neen, er is niets onaangenamer dan lekker te -eten terwijl de gastvrouw, rood van overspanning, naar adem hijgt; ik wil dat je het -hart van den vice-president morgen steelt, en je zoudt niet op je dreef zijn, als -je er voortdurend over moest denken of dit of dat gerecht wel gelukt was …« -</p> -<p>»Vergeef me, Verschuere! Nu begrijp ik pas hoe mijn tegenspraak je moest hinderen … -terwijl je alles doen wilde om het me gemakkelijk te maken!« -</p> -<p>»Goed, goed, kindlief! Neen, nu niet … Straks, als ik thuis kom, zal ik met mijn kleine -rebel afrekenen. Ik verzend dus het telegram. Jij zorgt voor de invitaties en de rest? -Tot straks!« -</p> -<p>»Tot straks! Ik zal mijn best doen, hoor! Je zult over me tevreden wezen.« -</p> -<p>»Als mijnheer en mevrouw Hagen het maar zijn; dat is van meer belang!« -</p> -</div> -</div> -<div id="ch9" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e201">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="label">IX</h2> -<h2 class="main">EEN DINER MET EEN GAPING.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">De gevreesde avond brak aan. En als iets mevrouw Verschuere had kunnen doen vergeten, -dat er over weinige minuten gedineerd moest worden in haar huis, aan haar tafel, dan -zouden het de genoodigden geweest zijn; immers het was een uitgelezen gezelschap, -volkomen geschikt om een eerstbeginnende in de kunst van recepieeren op haar gemak -te zetten. -</p> -<p>Voelde de heer Hagen, toen hij zijn gastvrouw den arm bood hoe het handje, dat ze -op dien arm legde, beefde? Zag mevrouw Hagen hoe angstig het gezichtje stond, toen -ze tegenover elkander plaats namen? Zooveel is zeker, dat de eerste zich haastte haar -mee te deelen, hoe hij altijd gaarne de uitnoodiging voor een <span class="pageNum" id="pb60">[<a href="#pb60">60</a>]</span>dineetje aannam—al was het eten voor hem geheel bijzaak—omdat men nergens zoo gezellig -praten kon als aan tafel; dat de tweede haar toeknikte met een bemoedigend knikje, -alsof ze reeds vooraf de verzekering wilde geven dat—mocht het een of ander in de -war loopen—zij de laatste zijn zou om het kwalijk te nemen. -</p> -<p>Maar het scheen dat er niets in de war zou loopen. De jonge vrouw met haar kindergezichtje -had wel weinig ervaring, maar zij bezat den kieschen takt, dien men van eene beschaafde -moeder overneemt; daarbij gaf zekere schroom, zoowel in haar manieren als in haar -wijze van spreken, haar een eigenaardige bekoorlijkheid. -</p> -<p>De eetzaal, de tafel, de bloemen, het toilet der gastvrouw, waren elk op zich zelf -een bewijs van haar goeden smaak en de heer Hagen, een kenner, keek met innig welgevallen -rondom zich. De bediening was vlug zonder druk te wezen, de soep bleek overheerlijk, -de pasteitjes, die op de soep volgden, waren kunstgewrochten. -</p> -<p>Verschuere, niet zoo kalm als hij wel wilde schijnen, zag de tevredenheid van zijn -gasten en voelde zich beter, at zijn soep en werd rustiger, proefde zijn pasteitje -en zegende Cavadino, hoorde hoe aardig Nita zich met den heer Hagen onderhield, en -lachte haar toe met een blik zoo vol waardeering, dat de hartklopping, die haar plaagde, -onmiddellijk bedaarde. -</p> -<p>Van nu af begon hij meer aandacht te schenken aan zijn buurdames. Aan de eene zijde -had hij mevrouw Paerel, een vroolijk dikkertje van even dertig. De directeur van ’s -lands plantentuin bezat het voorrecht haar zijn gade, zeven alleraardigste dikke jongentjes -het nog grooter voorrecht haar hun moeder te noemen. Ze zou even beminnelijk en zeker -amusanter zijn, wanneer ze niet altijd zoo overstroomende was van teederheid voor -haar achtdubbelen schat; immers ook de aardigste vrouw schijnt langdradig als ze over -haar kroost spreekt, voor ongehuwden omdat ze oningewijden zijn, voor getrouwden omdat -ze popelen van begeerte om over hun eigen wonderkinderen te beginnen. -</p> -<p>De gastheer kende haar zwak en bracht haar zonder dralen op het geliefkoosd onderwerp, -in de hoop dat, als ze het met hem <span class="pageNum" id="pb61">[<a href="#pb61">61</a>]</span>in het breede behandeld had, het zijnen gasten bespaard zou blijven. Reeds was de -groote parel verklaard te zijn van het zuiverste water, reeds waren de kleinere parels -aangeduid als kostbare sieraden in de kroon hunner moeder, van twee nog kleinere met -vochtigen blik getuigd dat ze onschatbare schatten waren, toen de geduldige toehoorder -een blik opving van Mingo. -</p> -<p>Die blik boeit Verschuere met toovermacht, ook terwijl mevrouw Paerel het pareltje -bespreekt, dat frappant op het portret van Victor Hugo gelijkt. -</p> -<p>»’t Is te hopen,« zegt de gastheer vaag en staart naar Mingo, die zich nu niet meer -bepaalt tot kommervolle blikken, maar ze vergezeld doet gaan van mondverdraaiingen, -het uitspreken voorstellend van een woord—zeker van vreeselijke beteekenis. -</p> -<p>Eindelijk is ook de Victor Hugo in spé afgehandeld en Verschuere, die zich hersteld -heeft, slaakt een zucht van verlichting bij de gedachte dat het de laatste was. -</p> -<p>Maar een moeder vertelt zich niet. -</p> -<p>»Wat nu mijn allerjongste betreft …« -</p> -<p>»O mevrouw, dat is nog een pareltje in de schelp.« -</p> -<p>»Neen, zeg dat niet. Hoewel pas zeven maanden …« -</p> -<p>Maar Verschuere vindt dat het tijdsverloop tusschen croquetjes en visch reusachtige -afmetingen begint aan te nemen en met een: »Neem me niet kwalijk, mevrouw! een oogenblikje,« -wenkt hij Mingo. -</p> -<p>Nauwelijks is deze genaderd, of hij bijt hem toe: »<span lang="ms">Di mana ikan?</span>«<a class="noteRef" id="xd30e1393src" href="#xd30e1393">1</a> -</p> -<p>Mingo fluistert zijn meester iets toe. Het gelaat van den meester wordt eerst rood, -dan bleek; radeloos slaat hij den blik rondom zich; dan laat hij hem vol verwijt op -zijn vrouw rusten. -</p> -<p>Maar mevrouw Verschuere merkt dat niet op. -</p> -<p>Geheel gerustgesteld door het waardeerend knikje van zooeven, heeft zij zich met de -zorgloosheid der jeugd overgegeven aan het genoegen van te luisteren naar haar beide -buren en op dit oogenblik meer bijzonder naar den heer De Bruining, die één glas wijn -gebruikt heeft en in de periode van den vogel verkeert. -</p> -<p>»Wat is er gaande, Verschuere?« vraagt de heer Hagen, aan <span class="pageNum" id="pb62">[<a href="#pb62">62</a>]</span>wiens scherpen blik niets ontgaat. »De visch niet pluis? Nu, kom er maar voor uit. -Dat is tegenwoordig aan de orde van den dag.« -</p> -<p>»Neen,« stamelt Verschuere, »dat is het niet.« -</p> -<p>Het benauwde stemgeluid waarmede dit gezegd wordt, wekt de huisvrouw uit haar droom: -ze ziet op naar het gelaat van haar man en weet dat alles verloren is. -</p> -<p>De gasten beginnen nu de een na den ander te bemerken dat er onraad broeit; het wordt -stil. -</p> -<p>»Kom, mijnheer Verschuere, wat het zijn moge, laten we er ons niets van aantrekken,« -stelt mevrouw Paerel voor. »Ik zal u zeggen, mevrouwtje, wat we bij ons doen, als -een gerecht mislukt: we gaan over tot het volgende.« -</p> -<p>»Maar … dat kunnen wij niet!« roept Verschuere. -</p> -<p>»Kunnen we dat niet?« vraagt Agnita ontsteld. »Mijn hemel, Gustaaf, wat is er dan?« -</p> -<p>En in de stilte, die nu volgt, klinkt het als een doodsmaar van Verschuere’s lippen: -</p> -<p>»Je hebt de aardappelen vergeten!« -</p> -<p>De tijding is zoo onverwacht, het geval zoo ongewoon, dat niemand weet wat te zeggen. -Alleen mevrouw De Bruining behoudt haar tegenwoordigheid van geest. Ze grijpt Mingo -bij den arm, bijt hem in het oor: »koken! dadelijk! uilskuiken!« En op haar wenk vliegen -al de dienende geesten Mingo achterna, de keuken in. -</p> -<p>Daar men elkaar niet durft aankijken, staart men in de ledige borden; daarop heeft -er eene algemeene broodverkruimeling plaats. -</p> -<p>Er is een lach, gul en welgemeend, een lach waarin geen zweem van spotternij ligt, -niets dan goedhartige pret over de dwaasheid dezer wereld. In dien lach barstte de -heer Hagen los; en het was niet omdat de Raad van Indië het deed, maar omdat hij het -zoo aanstekelijk deed, dat allen met hem instemden. -</p> -<p>Te midden dier vroolijkheid kwam freule van Waliënhove op een inval, zooals lieve -meisjes soms invallen hebben kunnen. -</p> -<p>»Gertrude!« roept ze juffrouw Hagen toe, »is dit niet een wenk van de Voorzienigheid? -We waren straks zoo <i lang="fr">en peine</i> over <span class="pageNum" id="pb63">[<a href="#pb63">63</a>]</span>het duet, dat we morgenavond zingen moeten zonder het nog een enkele maal samen te -hebben doorgezien. Zou mevrouw Verschuere ons willen veroorloven … ik vrees dat we -na den eten niet meer zoo gedisponeerd zullen zijn.« -</p> -<p>Als het bericht had weerklonken dat er een goudmijn ontdekt was in de binnengalerij, -hadden de gasten niet vlugger kunnen opspringen om er zich heen te begeven. -</p> -<p>De vleugel staat opengeslagen; men schaart zich in het rond; de beide frissche meisjesstemmen -heffen het duet aan; niemand schijnt meer aan dineeren te denken, niemand dan de Verschuere’s, -wie de oogenblikken minuten, de minuten uren schijnen, niemand dan mevrouw De Bruining, -die, zoodra ze het onbemerkt meent te kunnen doen, wegrent, om weldra met haar zijden -japon door de keuken te slieren, rechts, links, overal! nu eens een aardappel grijpend, -dan weer een mes, om eindelijk, als ze de onmogelijkheid heeft ingezien van beiden -tegelijk in handen te houden, zich te bepalen tot het beurtelings uitschelden, vermanen -en prijzen der acht schillers en schilsters. Zij belooft ze ongehoord groote geldsommen -voor het ondenkbaar geval dat ze de aardappelen binnen twee minuten op tafel brengen. -En wel niet binnen twee minuten, maar toch vrij spoedig, namelijk juist als de jonge -dames in edele zelfopoffering ten derde male het duet willen beginnen, komt Mingo -met het zoo vurig begeerde »soedah«. -</p> -<p>In vroolijken optocht trekt men weer naar de achtergalerij. De visch is als door een -wonder goed gebleven; de aardappelen blijken er niet minder om, dat ze zoo haastig -gekookt werden; daarbij zijn al de volgende gerechten keurig voorgediend en smakelijk -toebereid; de wijnen volkomen waardig zulke edele gerechten te besproeien, en het -dessert alles overtreffende wat Cavadino tot dusverre leverde op dit gebied. -</p> -<p>Een fijn diner is geen bijzonderheid op Buitenzorg, maar een diner, waar zoo geestig -verteld, zoo vermakelijk geschertst, zoo hartelijk gelachen wordt als hier, blijft -een uitzondering. ’t Is dan ook na middernacht, lang over den gewonen tijd, als men -uit elkaar gaat, en nog is dit niet met volle toestemming van den heer Hagen, die, -na een laatst welgemeend <span class="corr" id="xd30e1429" title="Bron: kompliment">compliment</span> aan zijn bekoorlijke gastvrouw, slechts noode achter de statige gestalte aanloopt, -die hem reeds is voorgezweefd naar het rijtuig. -<span class="pageNum" id="pb64">[<a href="#pb64">64</a>]</span></p> -<p>De anderen volgen nu spoedig hun voorbeeld, en als Verschuere de laatste dame naar -den wagen brengt, gaat mevrouw, die boven aan de trap staan bleef, hem een paar treden -tegemoet, den blijden glimlach, waarmee ze hare vrienden groette, nog om de lippen. -</p> -<p>Maar is dit de joviale gastheer van daareven? Is dit Gustaaf, die den geheelen avond -zoo opgewekt, zoo hoffelijk was? die toornige man met bewolkt voorhoofd, met saamgenepen -lippen? -</p> -<p>Eenigszins ontsteld treedt ze achteruit. Hij gaat haar voorbij alsof ze daar niet -stond; regelrecht naar zijn kleedkamer, en het duurt een poos voor ze den moed heeft -hem daar te volgen. -</p> -<p>»Kleed je je nu reeds uit?« vraagt ze en legt een bevend handje op zijn arm. »Willen -we niet een oogenblik napraten?« -</p> -<p>Reeds heeft hij haar hand afgeschud. -</p> -<p>»Napraten?« barst hij los. »Napraten? Waarover? Over ons mislukt diner?« en hij gooit -zijn jas op een stoel en rukt zijn das los, alsof elke band hem benauwde. -</p> -<p>»Mislukt? Maar Gustaaf! de menschen hebben zich uitstekend geamuseerd.« -</p> -<p>»Geamuseerd!« herhaalt hij met schamperen lach. »Geamuseerd! ja, dat hebben ze zich! -Daar kun je zeker van zijn. Het is een aardigheid die ze niet elken dag zien vertoonen … -een diner zonder aardappelen!« -</p> -<p>»Ze hebben het immers allen even goed opgenomen.« -</p> -<p>»Natuurlijk! Je hadt hun geen grooter pleizier kunnen doen. En niet hun alleen. Wees -overtuigd dat mevrouw Van Waliënhove morgen een pret heeft van belang; wees overtuigd -dat het binnen een paar dagen op Buitenzorg en Batavia, op al de soirées, in al de -societeiten, op al de dames-ochtendvisites het praatje van den dag is. Neen, dáár -kun je zeker van zijn, dat het eerste diner van mevrouw Verschuere, het diner zonder -aardappelen, legendarisch zal worden in Indië!« -</p> -<p>»Hemel, Gustaaf, was het dan wezenlijk zóó erg?« -</p> -<p>»Ik weet niet of jij het erg vindt om belachelijk te zijn. Ik vind het verschrikkelijk, -ondragelijk, het ergste van alles!« -</p> -<p>»’t Was onhandig van me, maar … ik had toch mijn best gedaan … Zou je ’t me niet kunnen -vergeven? Nu nog niet, <span class="pageNum" id="pb65">[<a href="#pb65">65</a>]</span>dat begrijp ik wel, maar morgen misschien, als je wat kalmer bent?« -</p> -<p>»Dwaasheid! ik heb niets te vergeven. We zullen beiden in ons huwelijk wel eens fouten -begaan. Als het maar niet dikwerf zulke fouten zijn, Nita; want die zouden op den -duur in staat zijn me razend te maken—begrijp je dat niet?« -</p> -<p>Neen, ze begreep het niet. Ze begreep niet hoe het oordeel van vreemden hem zoo aan -het hart ging dat hij haar, die hij liefhad, er voor kon grieven. -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p>Met klokslag vijf wordt Verschuere gewekt. Hij springt op als iemand, die weet dat -een taak hem wacht; den vorigen dag liet hij alles liggen om zich geheel te wijden -aan de ontvangst zijner gasten; nu moet de achterstand worden bijgewerkt nog vóór -het bureau-uur slaat. -</p> -<p>Het is bijna donker in het slaapvertrek, een enkele flauwe lichtstraal slechts dringt -door de jalouzieën, maar die lichtstraal valt op Agnita: ze ligt naar hem gekeerd, -het hoofd gesteund op de gevouwen handen, de haren los gewoeld rondom het gezichtje, -dat in die matgouden lijst nog teerder, nog fijner schijnt dan gewoonlijk. Bij haar -aanblik komt hem de vorige avond voor den geest, hij hoort weer de bevende stem, die -zoo nederig smeekte om vergiffenis; hij voelt weer de kleine hand te vergeefs de zijne -zoeken; hij ziet weer die oogen naar hem opgeheven met den angst van een kind, dat -iets misdaan heeft, en hij vraagt zich af, of hij het is geweest, die zich zoo wreed -van haar afwendde. Hij buigt zich tot haar, hij bespiedt op hare lippen den zoeten -lach, waarmede ze gewoon is hem te begroeten, hij vraagt een blik dier oogen, waaruit -een liefkoozing tot hem komt zoo vaak zij ze naar hem opslaat. Als ze in dit oogenblik -ontwaakt was, had hij haar op zijn knieën kunnen smeeken om vergeving—maar ze ontwaakte -niet, ze was zoo vermoeid van het schreien—en hij kon niet wachten, de schrijftafel -riep hem. -</p> -<p>Het was een ingewikkelde zaak waarover hij rapport moest uitbrengen, kort en zakelijk -zooals de gouverneur-generaal alle rapporten eischte—een zaak, die van het oogenblik -af dat ze aanhangig werd gemaakt, hem veel belang inboezemde. Maar juist omdat hij -er zich zoo geheel had ingewerkt, juist omdat <span class="pageNum" id="pb66">[<a href="#pb66">66</a>]</span>hij het vóór en tegen zoo nauwkeurig gewikt en gewogen had, viel het moeilijk om al -wat hij zeggen wilde te besluiten in het kort bestek hem toegestaan. -</p> -<p>Echter, het gelukt—zooals trouwens zulke werkzaamheden hem altijd gelukken. Als hij -oprijst van de schrijftafel is het met de streelende gewaarwording van een overwinnaar. -Hij herleest de bladzijden, waarop het ingewikkelde vraagstuk is opgelost op eene -wijze, die het de eenvoudigste zaak der wereld doet schijnen; hij geniet het glashelder -betoog, den gespierden stijl, de juiste woordenkeus of ze van een ander geweest waren. -Er zijn drie uren verloopen sinds hij voor de sponde zijner gade stond, en in die -drie uren heeft ze niet voor hem bestaan. Hij bergt nu de dichtbeschreven pagina’s -in zijn portefeuille, en het hoofd vervuld van zijn werk, gaat hij naar de achtergalerij -om haastig zijn ontbijt te gebruiken. Als ze op het oogenblik dat hij uit Mingo’s -handen zijn hoed aanneemt te voorschijn komt, drukt hij haar een vluchtigen kus op -de lippen en gaat heen, zonder haar ook maar één gedachte te wijden. -</p> -</div> -<div class="footnotes"> -<hr class="fnsep"> -<div class="footnote-body"> -<div id="xd30e1393"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd30e1393src">1</a></span> Waar blijft de visch? <a class="fnarrow" href="#xd30e1393src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> -</div> -</div> -</div> -</div> -<div id="ch10" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e208">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="label">X</h2> -<h2 class="main">INVITATIES TEN HOVE.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Op de invitatielijsten, die de heer d’Hannecour zijn gebiedster aanbood, werd achter -sommige namen een kruisje geplaatst; dit kruisje beteekende in de taal der barones: -»alleen geschikt om te laten eten.« De aldus geteekenden zou de kolonel niet gewaagd -hebben ook maar te noemen als er sprake was van een soirée, een <span lang="fr">soirée musicale, littéraire, dramatique, amusante</span> of hoe de veertiendaagsche avondjes ten paleize heeten mochten; maar daar mevrouw -Van Waliënhove niet zuinig was met hare kruisjes en de intendant min of meer verantwoordelijk -werd gesteld voor het welslagen der soirées, werden deze voor den armen man dikwerf -kruizen in den waren zin van het woord. -</p> -<p>Wat de toehoorders betrof, die kwamen van zelf bijeen. De mijnheer die zoo mooi viool -speelde, bracht zijn drie bruine gansjes mee; de geestige vrouw, onmisbaar voor de -jeux d’esprit, <span class="pageNum" id="pb67">[<a href="#pb67">67</a>]</span>haar goeden sukkel van een man; de uitstekende pianiste had haar dooven papa bij zich; -het meisje dat zoo lief reciteerde, haar ongetrouwde tante … maar het was niet genoeg -dat er menschen verschenen, die geamuseerd wilden worden, er moesten er ook zijn die -amuseerden. En zij waren—als overal elders—schaarsch te Buitenzorg. -</p> -<p>Bij de troepen, die te Batavia mooie opera’s komen bederven, zijn nu en dan wel eens -goede artisten; ook verdwaalt er soms een violist, pianist, ja zelfs een enkele chanteuse, -die jaren geleden in Europa wat naam maakte, naar Indië: met hen was de intendant -den koning te rijk. Ze werden ten paleize ontboden en op zulk een avond had hij rust, -behoefde hij geen dilettanten te smeeken om hun medewerking; de artisten deden al -het werk, want daar de heer Van Waliënhove er op gesteld was dat ze ruim gehonoreerd -werden, eischte mevrouw waar voor haar geld. -</p> -<p>Ze waren er echter slechts zelden. En dus bleef de kolonel steeds zoekende naar nieuwe -krachten; ja, hij hield er jonge luitenants op na, die hem waarschuwden zoodra er -iets van zijn gading was ontdekt. Dan werd de barones onmiddellijk in kennis gesteld -met het feit en het duurde niet lang of de naam van de talentvolle persoon werd genoemd; -onder vele mindere bevoorrechten merkte men hem op; weldra kwam er zeer toevallig -een plaats open in Buitenzorg en hij werd aangewezen om die plaats te vervullen. -</p> -<p>Wèl hem, zoo hij op de eerstvolgende soirée beantwoordde aan den roep, van hem uitgegaan! -Voor hem geen reizen of trekken meer, geen nadeelige venduties of dure verhuispartijen: -Buitenzorg was en bleef zijn standplaats. Ongelukkig konden de dames d’Hannecour hun -echtgenoot en vader weinig tot steun zijn. ’t Is waar, mevrouw d’Hannecour had indertijd -wel aan voordrachten gedaan, maar zekere oude hoedendoos, waarin een lauwerkrans bewaard -werd, was het eenige wat van deze gave restte; Victoire bespeelde de cither, doch -toen ze eens een feest had willen opluisteren, werd haar spel niet gewaardeerd, terwijl -een poging van Elmire, om zich in het lierdicht te onderscheiden, met niet bepaald -gunstigen uitslag bekroond was. Het eenige wat haar dus restte, was dienst te doen -als speurhond <span class="pageNum" id="pb68">[<a href="#pb68">68</a>]</span>en dit deden ze met een ijver, die wel eens wat benauwend worden kon voor de bewoners -der residentie. -</p> -<p>Van dien ijver werd te haren tijd mevrouw Verschuere het slachtoffer. -</p> -<p>Op zekeren vóóravond overvielen haar drie van de jonge dames; haar optreden was zoo -onschuldig mogelijk en ze was er verre van daan, eenige bedoeling te zoeken achter -haar komst, toen ze op de vraag of het dan nooit zou ophouden met regenen—de vraag, -die in Buitenzorg meest gedaan wordt ter opening van het discours—ten antwoord kreeg: -»Doet u ook aan de schoone kunsten, mevrouw?« -</p> -<p>Eenigszins verbaasd begon Agnita: »Als u wat bloemen maken en teekenen zoo noemen -wilt …« -</p> -<p>»O, teekenen!« riep nu Elmire minachtend, »daar heeft men niets aan.« -</p> -<p>»Hé, vindt u?« vroeg mevrouw Verschuere, weinig vermoedend waarin Elmire’s minachting -voor de teekenkunst haar oorsprong vond; »mij dunkt juist, dat men er zooveel aan -heeft.« -</p> -<p>»Toch veel meer aan muziek,« viel Julia in, »daar houdt de gouverneur zoo van.« -</p> -<p>Nog begreep Agnita geenszins, waarom ze veel aan muziek zou hebben omdat de gouverneur -er zoo van hield. -</p> -<p>»U doet toch aan de piano?« vroeg nu Marianne. -</p> -<p>»Ja, zoo nu en dan,« stemde Agnita toe en ze had moeilijk anders kunnen doen, daar -men het gezicht had in de binnengalerij, waar de piano open stond. -</p> -<p>»Wat een heerlijke aanwinst!« riep nu Victoire. -</p> -<p>»Wat zal mevrouw Van Waliënhove blij zijn!« juichte Elmire. -</p> -<p>»Nu, maar papa dan, papa zal opgewonden wezen!« lachte Marianne. -</p> -<p>»Ik begrijp niet recht …« -</p> -<p>»O mevrouw, wat treft dat goed … En mijnheer? Mijnheer doet zeker ook wel aan …« -</p> -<p>»Aan muziek? Neen, hij kent geen noot.« -</p> -<p>»Maar hij doet aan bellettrie, niet waar? Ik vond dadelijk dat hij iets over zich -had of hij aan bellettrie deed. Is het niet zoo, Elmire? Heb ik je niet gezegd: dat -is een man voor bellettrie?« -<span class="pageNum" id="pb69">[<a href="#pb69">69</a>]</span></p> -<p>»Om je de waarheid te zeggen, dacht ik dat je hem voor het drama bestemd hadt.« -</p> -<p>»Neen, dat was een idée van Marianne.« -</p> -<p>»Dat moet ik je tegenspreken, Victoire; mijn overtuiging was en blijft tragedie.« -</p> -<p>Ten derden male beproeft Nita tusschenbeide te komen. -</p> -<p>»Tragedie? Verschuere voor tragedie? Lieve dames, ik begrijp hoe wij u moeten tegenvallen -en het spijt me verschrikkelijk, maar geloof me, mijn man heeft geen tijd en ik … -de geringe talenten, die ik heb, zijn alleen geschikt om er mij zelve wat mede bezig -te houden, niet om er de soirées van mevrouw Van Waliënhove mee op te luisteren.« -</p> -<p>De meisjes waren diep teleurgesteld. Niet minder de vader. En toen hij eenigen tijd -daarna de lijst ontving voor het muziekavondje dat zou gegeven worden, zette hij achter -den naam Verschuere een kruis zóó vet, alsof hij er al die teleurstelling in wilde -uitdrukken. Groot was echter den volgenden morgen zijn schrik: de barones stond vóór -hem, de booze zwarte oogen op hem gericht, den vinger uitgestrekt naar het vette kruis, -en vroeg op den haar eigen snijdenden toon wat dat beteekende? -</p> -<p>»Alleen geschikt om te laten dineeren,« zei hij met een poging om zich goed te houden. -</p> -<p>»Ik geloof dat dit aan mij te beoordeelen staat, kolonel.« -</p> -<p>»O zeker, mevrouw. Maar mijn meisjes hebben informaties genomen en …« -</p> -<p>»U zult wel zoo goed willen zijn den heer en mevrouw Verschuere een uitnoodiging te -zenden?« -</p> -<p>»Nog iets van uwe orders, mevrouw?« -</p> -<p>Wel krijgt de heer d’Hannecour van vrouwlief telkens de opdracht zich toch maar niet -boos te maken, wel herinnert hij zichzelven telkens dat mevrouw Van Waliënhove’s ongenade -in zijn geval gelijk staat met pensionneering, maar niettegenstaande dit alles heeft -hij oogenblikken, waarin hij vindt dat het een »onaangenaam baantje« is dat baantje -van intendant—en dan kan hij zijn drift niet altijd meester blijven. -</p> -<p>»Dank u, op het oogenblik niet<span class="corr" id="xd30e1517" title="Bron: «,">,«</span> antwoordt mevrouw Van Waliënhove met een kalmte, die bewijst dat zoo hij satire bedoeld -heeft met zijn vraag, dit voor haar verloren ging. -<span class="pageNum" id="pb70">[<a href="#pb70">70</a>]</span></p> -<p>Onder de genoodigden van dien avond werd, behalve de Verschueres, het meest opgemerkt -een jong officier, niet om zijn buitengewone persoonlijkheid echter—hij was een officier -als een ander—maar omdat men niet gewoon was de gastvrouw beleefdheden te zien bewijzen -aan een tweede-luitenant van administratie. -</p> -<p>Het raadsel zou echter spoedig worden opgelost. -</p> -<p>Er was een huit-mains gespeeld, een bravourstuk, zooals de intendant er altijd gereed -moest houden, meer om de gasten tot zitten en de gesprekken tot zwijgen dan om muzikale -zielen in verrukking te brengen. -</p> -<p>Natuurlijk luisterde niemand. -</p> -<p>Toch had het zware werk meer toejuiching verdiend, maar misschien werd de opgewondenheid -getemperd door medelijden, medelijden met de instrumenten, die—nog lang nadat het -slotakkoord had weerklonken—stonden te trillen en te zuchten van uitputting; medelijden -ook met de beploegers daarvan: ze maakten den indruk van nog maar één begeerte te -hebben op aarde: »hun rok uit te gooien« en ieder wist dat die begeerte niet vervuld -mocht worden. -</p> -<p>Op de huit-mains was een duet gevolgd, een duet van den heer en mevrouw Paerel; ze -deden in menig welmeenend gemoed den wensch opkomen, dat ze in andere zaken eenstemmiger -mochten wezen. -</p> -<p>En nu zou het raadsel van den tweede-luitenant worden opgelost: de man was niet alleen -tweede luitenant, hij was ook echtgenoot en wel echtgenoot van een mooie jonge vrouw, -in een misschien wat opvallend, maar zeer smaakvol toilet, gekapt op een bijzondere -manier, en in dit gezelschap—anders wel geschikt om een nieuwelinge te intimideeren—zoo -volkomen op haar gemak alsof al die vreemden goede kennissen waren. Deze jonge vrouw -viel de eer te beurt zich op een wenk der barones aan hare zijde te mogen nederzetten. -</p> -<p>»Wel, mevrouw te Leurse, hoe gaat het?« vraagt ze vriendelijk. »Reeds uitgerust van -de vermoeienis der reis?« -</p> -<p>»Dank u, mevrouw. Niet alleen uitgerust, maar ik verbeeld me dat ik me nooit zoo wel, -zoo frisch en vroolijk gevoeld heb als hier op dit heerlijke Buitenzorg.« -<span class="pageNum" id="pb71">[<a href="#pb71">71</a>]</span></p> -<p>»Zoo, dat doet me genoegen. Dus ook zeker goed gedisponeerd?« -</p> -<p>»Wie zou niet goed gedisponeerd zijn in zulk aangenaam gezelschap? En met het vooruitzicht -op zooveel muzikaal genot?« -</p> -<p>»Niet alleen muzikaal genot, willen we hopen. Er zal toch ook wel iets op ander gebied -worden geleverd?« -</p> -<p>»Zoo waarlijk? Dat is nog een verrassing.« -</p> -<p>»Een verrassing? Voor u? Komaan, mevrouwtje, houd u zoo onwetend niet. Of wilt u zich -misschien eerst wat laten bidden?« -</p> -<p>»Ik mevrouw?« -</p> -<p>»Ja, u; er wordt stellig op u gerekend. Mijnheer d’Hannecour heeft het u immers gevraagd?« -</p> -<p>»Dat heeft hij. Maar ik heb geweigerd,« spreekt de jonge vrouw, nu met hooger blos -en op vrij beslisten toon. -</p> -<p>Mevrouw Van Waliënhove richt zich op in haar causeuse, ze ziet de spreekster zwijgend -aan met haar doordringenden blik. -</p> -<p>»Maar heeft de kolonel u mijn antwoord niet overgebracht?« vraagt deze zonder de oogen -neer te slaan, zonder ook zelfs de minste verlegenheid te doen blijken. De barones -is niet gewoon dat men haar blijft weerstreven, ook als ze iemand heeft aangezien -met dien blik. -</p> -<p>»U is nog te kort in Indië, mevrouw, dan dat men u een onhandigheid ten kwade zou -mogen duiden …« -</p> -<p>»Het zou mij zeer spijten, mevrouw, wanneer ik een onhandigheid beging …« -</p> -<p>»Waarlijk? Dan raad ik u aan toe te geven.« -</p> -<p>»Dat mag ik niet.« -</p> -<p>»Komaan, iedereen weet dat we een der eerste sterren van het hollandsch tooneel in -ons midden hebben, iedereen rekent er op, dat u ons het genot niet zult onthouden—een -genot zoo dikwerf aan het publiek geschonken—van uwe gaven te bewonderen.« -</p> -<p>»Wezenlijk, mevrouw,« en er speelt een spottend lachje om den fraaien mond, »wezenlijk, -ik had niet durven hopen dat iedereen zoo volkomen omtrent mij op de hoogte zou wezen.« -</p> -<p>»O, in Indië weet men alles. U moet denken, de kring van Europeanen waarin wij leven -is zoo klein.« -<span class="pageNum" id="pb72">[<a href="#pb72">72</a>]</span></p> -<p>»Dat blijkt;—maar hoe goed men overigens ook moge zijn ingelicht, op één punt schijnt -men nog in onwetendheid te verkeeren. En dat is nu ongelukkig in deze het kardinale -punt. ’t Is dat, toen ik het tooneel verliet, ik mijn echtgenoot beloofde nooit weer -in het publiek op te treden.« -</p> -<p>»Ja, ieder onzer doet wel eens van die onvoorzichtige beloften,« zegt mevrouw Van -Waliënhove koeltjes. -</p> -<p>»’t Was geen onvoorzichtige belofte, mevrouw,« spreekt de ex-actrice ernstig, »’t -was een vast voornemen. En u zult mij zeker niet van dat voornemen willen afbrengen?« -</p> -<p>»O neen, u hebt volkomen gelijk. Het is heel verstandig van u.« -</p> -<p>»Niet waar? Om een gelukkige vrouw te wezen moet men wat opofferen.« -</p> -<p>»Zeker, zeker. En dus, Buitenzorg bevalt u wel? Beter dan uw vorige standplaats? U -komt van Solo, meen ik?« -</p> -<p>»Ja, mevrouw.« -</p> -<p>»Dat is geen prettige plaats, is ’t wel?« -</p> -<p>»O neen! ik voor mij vond het een waar verbanningsoord. Allereerst ontbreekt er, wat -nu eenmaal bij Indië behoort, natuurschoon.« -</p> -<p>»En de conversatie?« -</p> -<p>»Och, om u de waarheid te zeggen, geloof ik dat men in de Vorstenlanden geboren moet -zijn om er smaak in te vinden.« -</p> -<p>»En—denkt u dat het u op Atjeh nog al bevallen zal?« -</p> -<p>»Op Atjeh?« herhaalt mevrouw te Leurse … »Op Atjeh?« -</p> -<p>»Ja, daar moet mijnheer immers binnenkort heen?« -</p> -<p>»Binnenkort? Ik dacht …« -</p> -<p>»Dat u altijd op Buitenzorg blijven zoudt?« -</p> -<p>»Niet altijd, maar toch …« -</p> -<p>»Nog heel lang. Ja.. ziet u … dat zou ook niet geheel onmogelijk geweest zijn. U moet -weten, de legercommandant vertelde me onlangs een en ander; hij had u gehoord in Amsterdam -en ik dacht toen zoo, dat met uw talent … u een aanwinst zijn zoudt … Maar mevrouwlief, -u is heelemaal bleek geworden! Wat zijn die officiersdames toch allen bang voor Atjeh! -Is dat nu om de cholera? Of denkt u dat ze mijnheer zullen tjingtjangen? Of om de -berri-berri misschien? Ah! daar zie ik <span class="pageNum" id="pb73">[<a href="#pb73">73</a>]</span>uw man. Laat hij u een glas wijn geven en wandel de galerij eens met hem op en neer.« -</p> -<p>Een half uur later treedt mevrouw te Leurse op. Ze boeit aller oog door den glans, -die straalt van haar bezield gelaat, door den hartstocht, die gloeit in haar diepe -schoone oogen; ze streelt aller oor door het zoetvloeiende harer stem: ze treft aller -hart door de kracht van haar woord. En haar echtgenoot lijdt weer al de helsche kwalen -dier jaloezie, die hem half krankzinnig gemaakt heeft in den tijd, toen ze niet hem, -maar het publiek toebehoorde; en zij geniet weer de bedwelming, die het lang gemis -dubbel bekoorlijk maakt … en de landvoogdes glimlacht met den hatelijken glimlach -eener heerschzuchtige, die alles doet buigen voor haar wil. -</p> -<p>De genoodigden ten paleize werden nooit—als te dikwerf andere genoodigden—slachtoffers -van den lust om zich te laten hooren, die de menschheid bezielen kan. Het programma -werd vooraf vastgesteld en telde niet meer dan vijf of zes nummers. De lange pauzes -echter, tusschen die nummers gehouden, waren niet het minst prettige gedeelte van -den avond: er bevonden zich in de ruime vertrekken van die zitjes voor twee of drie -personen, die onwillekeurig den lust wekken tot een gezellig praatje en waar het praten -bijzonder goed ging; er was een buffet, waar iemand die wist te genieten, heerlijke -oogenblikken wachtten; er was een groep planten en varens, die een vriendelijke voorzienigheid -scheen te hebben geplaatst om zielen, teeder gestemd door muziek en poëzie, in de -gelegenheid te stellen zich uit te storten in andere zielen; voor hen die noch praten, -noch drinken, noch minnekoozen wilden, waren tafels vol van het nieuwste wat de wereld -biedt in plaatwerken, photo’s en aardigheden. -</p> -<p>Wat misschien meer dan dit alles bijdroeg om de pauzes prettig te maken, was de volkomen -vrijheid die op deze avonden heerschte: men werd er niet geplaatst in den traditioneelen -ronden kring, dien vloek voor de gezelligheid, ieder ging zitten of staan waar hij -verkoos, ieder liep rond zoolang en met wie hij wilde; de gastheer eischte bij deze -gelegenheid niets dan dat men zich amuseeren zou; de gastvrouw was vriendelijk—iets -zoo ongewoons, dat het alleen reeds in staat geweest zou zijn om de stemming te verhoogen. -<span class="pageNum" id="pb74">[<a href="#pb74">74</a>]</span></p> -<p>Na de voordracht van mevrouw te Leurse volgde eene lange pauze. -</p> -<p>Er is misschien geen land ter wereld, waar een vrouw van ontwikkeling meer wordt gezocht, -een begaafde onder hare zusteren meer op de handen wordt gedragen dan Indië. -</p> -<p>Is dit omdat talent zoo zeldzaam wordt gevonden onder indische dames—zeldzamer nog -dan ontwikkeling—of misschien wijl de mensch, die beseft dat hij langzamerhand ondergaat -in materialisme, zich verheugd als hij een oogenblik wordt teruggevoerd naar reiner, -hooger sfeer? -</p> -<p>Wat er van zij, mevrouw te Leurse, een paar uur geleden nog onopgemerkt, is op eens -de heldin van den avond. ’t Is niet genoeg dat men haar heeft toegejuicht, men verdringt -zich om haar, men overlaadt haar met complimenten, men dankt haar of ze ieder persoonlijk -een weldaad had bewezen. -</p> -<p>Schitterend van geluk en schoonheid, in het bewustzijn van haar triumf, is ze weldra -het middenpunt van een grooten kring bewonderaars. Buiten dien kring staat één: hij -wacht of ze er ook aan denken mocht hem te zoeken, of ze hem wellicht tot zich roepen -zal met een wenk harer oogen, met een glimlach harer lippen; hij wacht te vergeefs—de -bedwelming van den roem heeft hem ten tweeden male zijn geliefde ontrukt. -</p> -<p>Mevrouw Verschuere verdiept zich nog in het genot daareven gesmaakt, als de gouvernante -zich naast haar komt zetten, en niet lang zit de gouvernante naast mevrouw als zij -ook mijnheer Verschuere tot zich wenkt. Hij brengt op haar verzoek de beide dames -een portie ijs, laat zich neerzinken in den lagen stoel, die toevallig naast de gastvrouw -openbleef en luistert met een spottend lachje naar de opmerkingen die zij maakt, opmerkingen, -die veel te denken geven over de straks betoonde vriendelijkheid. -</p> -<p>Vooral mevrouw Heijlerts, die zich in een hoek van het tweede salon heeft teruggetrokken—maar -niet zoo of de heer van <span class="corr" id="xd30e1590" title="Bron: Sonnefeldt">Sonnefelt</span> is er haar spoedig gevolgd—moet het ontgelden, en Agnita hoort het niet zonder pijnlijke -verbazing aan, hoe haar man—anders weinig kwaad sprekend—nu zijn tong gebruikt als -een tweesnijdend zwaard, om de gastvrouw te amuseeren. -</p> -<p>Gelukkig voor mevrouw Heijlerts en haar bewonderaar komt er afleiding. -</p> -<p>De adjudant van dienst, kapitein Hausz, heeft met afgemeten <span class="pageNum" id="pb75">[<a href="#pb75">75</a>]</span>pasjes de zaal doorgewandeld en met suikerzoete beleefdheid, rechts en links buigend, -zijn weg gevonden naar den stoel, die een poosje geleden zoo onrustbarend kraakte -onder het gewicht dat daarop neersmakte. -</p> -<p>Men heeft zich op Buitenzorg honderde malen afgevraagd, hoe het mogelijk was dat de -heer en mevrouw Hausz ooit een paar geworden waren—en toch … ’t was zoo natuurlijk. -In ’t goede stedeke Hellevoetsluis had een piepjong luitenant kamers boven een bakkerswinkel: -hij was een nietig mannetje en de bakkersdochter—dank zij het oude brood levenslang -genoten—een groote, knappe meid. Wat kon meer voor de hand liggen dan dat de kleine -luitenant de forsche bakkersdochter begeerde? Maar wat ook meer, dan dat hij nu, adjudant -van Zijne Excellentie geworden, met haar in zijn maag zat als wijlen haar vader met -zijn oudbakken kadetjes? -</p> -<p>»Wat is er?« begint ze met een stem, die volkomen bij den vrouwelijken kolossus past -en door het plat accent er niet liefelijker op wordt. -</p> -<p>»Ik wou je vragen, vrouwlief, of je … je nog al amuseert?« -</p> -<p>»Me amuseeren? Een mooie boel! met die nauwe schoenen en dat lamme kersjet! Als je -hier komt om me voor den gek te houden, zeg het dan.« -</p> -<p>»Neen, volstrekt niet, daar kom ik niet voor. Ik kwam je zeggen, Jeanne, dat het tijd -wordt de njonnja besaar te gaan groeten.« -</p> -<p>»Dacht ik het niet?« roept Jeanne op een toon alsof in zijn voorstel de vreeselijkste -hoon lag besloten; »dacht ik het niet?« -</p> -<p>»Natuurlijk dacht je het!« antwoordt hij knorrig; »je weet dat het niet anders kan.« -Dan bijna smeekend: »Wees me nu eens een beetje beleefd, wil je?« -</p> -<p>»Waarom zou ik niet?« vraagt ze, »mits zij het is? Maar dat beloof ik je, als ze weer -begint met haar gewone hatelijkheden, dan zal ik ze dienen.« -</p> -<p>De heer Hausz beproeft zelfs niet zijne Jeanne tot andere gedachten te brengen; hij -weet dat haar wil dezelfde eigenschappen heeft als de krakelingen, waarvoor haar vader -beroemd was: men kon ze breken, buigen niet. -</p> -<p>»En hoe gaat het thuis, mevrouw Hausz?« vraagt de gouvernante niet onvriendelijk, -schoon met een blik vol onverholen afschuw <span class="pageNum" id="pb76">[<a href="#pb76">76</a>]</span>op de grasgroene zijde, waarin de adjudantsche heden voor het eerst ten paleize toog. -</p> -<p>»O, heel goed,<span class="corr" id="xd30e1614" title="Bron: »">«</span> antwoordt kapitein Hausz voor zijn gade; want niet volkomen gerust over de gedragslijn -die zij denkt te volgen, heeft hij het veilig geacht in de nabijheid der beide dames -te blijven. -</p> -<p>»Heel goed?« roept nu Jeanne. »Heel goed! Heere, Hausz, hoe kun je ’t zeggen? U moet -weten, mevrouw, Sijaantje leit met de koorts op bed en Allebertientje heit een steenpuist … -zoo’n bommert! en dat op een heele lastige plek.« -</p> -<p>»Dan verwondert het me, dat u niet liever thuis zijt gebleven,« spreekt de barones -koel en verdwijnt achter haar waaier. -</p> -<p>Hausz is doodelijk ontsteld; hij ziet het, Jeanne vat vuur, ze zal haar boos voornemen -volvoeren, de njonnja besaar dienen. -</p> -<p>»Als u denkt dat ik hier voor me pleizier ben,« zoo barst ze los met een verheffing -van stem, die hem het angstzweet doet uitbreken; »als u denkt dat ik hier voor me -plezier ben, dan hebt u het mis. Ik verzeker u—nee Hausz, laat me uitspreken!—ik zou -veel liever mijn arme wurmen zijn blijven oppassen dan hier opzitten en pootjes geven. -Maar Hausz beweert altijd, dat ik het niet laten kan—och, schei toch uit, je trekt -me de kleêren van ’t lijf—dat ik niet gemist mag worden.« -</p> -<p>»Dat zou anders volstrekt niet hinderen,« spreekt mevrouw Van Waliënhove snijdend. -Dan maakt ze die beweging met het hoofd, waarvan ze het geheim bezit en die den ongelukkigen -adjudant geen andere keus laat dan zijn wederhelft weg te voeren. -</p> -<p>»Dat wordt nu toch wat erg! daar moet een einde aan komen,« roept de barones buiten -zichzelve. En dan, na een weinig ijswater te hebben gebruikt, gaat ze kalmer voort: -»Men moest eigenlijk alleen ongetrouwde adjudanten hebben. Kapitein Hausz, op zich -zelf genomen, is werkelijk niet kwaad, ofschoon, ’t is waar wat de legercommandant -altijd beweert, rust roest, en de heeren adjudanten moesten, <span class="corr" id="xd30e1624" title="Bron: wel beschouwd">welbeschouwd</span>, nooit langer dan twee jaar op Buitenzorg blijven. Weet u niet een geschikten plaatsvervanger -voor hem, mijnheer Verschuere, in geval het door de militaire autoriteiten mocht noodig -geoordeeld worden mijnheer Hausz weer eens in actieven dienst te laten treden?« -</p> -<p>»Misschien, mevrouw, ik zal …« -<span class="pageNum" id="pb77">[<a href="#pb77">77</a>]</span></p> -<p>»Verschuere, wat zou je denken van onzen James?« roept Nita op eens. -</p> -<p>»Uw James! Is dat een broer?« -</p> -<p>»Pardon, een neef. Hij is pas gedecoreerd op Atjeh. En een uitstekend danseur, is -’t niet, lieve?« -</p> -<p>»Dat is hij,« zegt Agnita met een lachje bij de herinnering aan zijn dolle galoppades -en onvermoeid walsen. -</p> -<p>»En hij speelt ook comedie, is ’t niet?« vraagt Verschuere met een onmerkbaar glimlachje. -</p> -<p>»Zeker, we hebben menig stukje samen opgevoerd. Daarbij heeft hij een mooien bariton -en … ik durf zeggen, een bijzonder innemend voorkomen.« -</p> -<p>»En,« vraagt mevrouw Van Waliënhove, terwijl ze den blik laat rusten op het gezichtje, -dat zich met hooger blos kleurde bij den lof van den beminden neef, »zoudt u wenschen -dat hij hier geplaatst werd?« -</p> -<p>»O mevrouw, natuurlijk.« -</p> -<p>»En u, mijnheer Verschuere?« vraagt ze weer, en bij die vraag gloeit er in de zwarte -oogen een vonkje, dat het jonge paar wellicht zou hebben verontrust, als ze het hadden -opgemerkt. -</p> -<p>»Ik, mevrouw? Wel, ’t was gister pas een jaar dat we trouwden—natuurlijk dat haar -wenschen nog de mijne zijn!« -</p> -</div> -</div> -<div id="ch11" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e216">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="label">XI</h2> -<h2 class="main">JAMES EN NITA.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">»Dus je gevoelt je gelukkig, Nita? En je bent volkomen gezond? Werkelijk?… En Indië -bevalt je?« -</p> -<p>»Maar James! Dat alles vraag je me nu zeker voor de zesde maal! Zie ik er dan uit -of ik niet volkomen gezond ben? Vin je dat ik niet alle reden heb om gelukkig te zijn? -En wat Indië aangaat, geloof je dat men het ooit beter zou kunnen treffen in Indië, -dan wij het getroffen hebben met Buitenzorg tot onze eerste standplaats?« -<span class="pageNum" id="pb78">[<a href="#pb78">78</a>]</span></p> -<p>»Dat weet ik wel! Dat weet ik wel! Maar …« -</p> -<p>»Nu, ga voort, malle jongen!« -</p> -<p>»Je bent toch zoo heel anders dan thuis, Nita!« -</p> -<p>»Thuis!« herhaalt mevrouw Verschuere, »thuis!« en ze bukt zich haastig over de bouquet, -die voor haar staat. »Zeg James, geloof je dat er op de heele wereld een plekje is -als ons thuis?« -</p> -<p>»Neen, dat is zoo. Dat vinden we nergens terug. Wil je gelooven dat ik op Atjeh soms, -vooral toen ik ziek lag, last had van heimwee, van heimwee naar onze tuinkamer?« -</p> -<p>»En ik dan? Maar niet naar de tuinkamer alleen … naar heel het lieve, heerlijke oude -huis …« en ze leunt achterover in haar stoel met gesloten oogen, als wilde zij het -voor zich doen verrijzen. -</p> -<p>»Ja, maar toch meest naar den zolder, is ’t niet? Weet je nog, die koffer vol boeken -met die griezelige spookhistories, die je nergens zoo prettig bang konden maken als -daar?« -</p> -<p>»En die kist met oud speelgoed, die mama bij elke schoonmaak wou leegmaken, en waar -we altijd weer wat in vonden dat zonde was om te worden weggegooid?« -</p> -<p>»En de kleerkast met de oude japonnen van je grootmama? Herinner je je nog, hoe we -daar voorstellingen mee gaven uit de bijbelsche geschiedenis, jij als koningin van -Scheba?« -</p> -<p>»En jij als Salomo!« valt Nita in en beiden lachen zoo hartelijk alsof ze nog kinderen -waren op den zolder. -</p> -<p>»En hoe heerlijk was het zomers in den tuin. Als de kruisbessen rijp waren … à propos, -die oude moerbeiboom, daar achter het schuurtje, leeft die nog? Oom wou hem toen laten -uitroeien.« -</p> -<p>»Neen, hij is op algemeen verzoek gespaard, en nu zal hij zeker blijven staan; je -weet dat het mijn lievelingsplekje was.« -</p> -<p>»O ja, je kroopt altijd in dien grooten tak, om je lessen te leeren. En zaten jullie -’s avonds nog zoo gezellig thee te drinken onder den kastanje?« -</p> -<p>»Ja; en weet je, het koepeltje achter in den tuin is vernieuwd.« -</p> -<p>»Waar Lotte altijd heenliep in haar engagementstijd? Jullie trouwens zeker ook?« valt -hij zichzelf in de rede. »Dat koepeltje zal wat te vertellen hebben!« -</p> -<p>Zulk een warme blos komt Agnita’s wangen verven bij de herinnering aan de weelden -daar gesmaakt, dat haar neef er den <span class="pageNum" id="pb79">[<a href="#pb79">79</a>]</span>weerschijn van gevoelt op zijn jong gezicht en zich een verwijt maakt van zijn voorbarige -aanmerking. -</p> -<p>»In elk geval van Lotte heel wat meer dan van mij. Zij was zoo lang geëngageerd, en -ik maar drie maanden.« -</p> -<p>»Maar drie maanden?« -</p> -<p>»Ja; kort, niet waar? Wil je gelooven, als ik nu aan alles terugdenk, hoe pa en ma -me smeekten om het niet te doen, om bij hen te blijven … hoe gelukkig ik was thuis … -hoe lief alle menschen voor me waren, dan begrijp ik zelf niet hoe ik zoo op eens -zoo zonder eenige aarzeling heb kunnen besluiten om van dat alles te scheiden …« -</p> -<p>»Kom, Nita, Verschuere zal zeggen dat het geen heel prettige neef is, die je zoo dadelijk -aan het schreien maakt!« -</p> -<p>»O, Verschuere komt vooreerst nog niet … en het doet me zooveel goed!« -</p> -<p>»Wat? Schreien? Onmogelijk! Je bederft er je oogen mee.« -</p> -<p>»Neen, nare jongen, je begrijpt best wat ik bedoel. Nog een kopje thee?« -</p> -<p>»Graag. Je schenkt de thee precies zooals je mama, is ’t niet?« -</p> -<p>»Me dunkt, het moet je gaan als mij. Je moet het nooit moe worden om over Bloemduin -te praten?« -</p> -<p>»Nooit is wat sterk,« zegt hij plagend. »Maar vooreerst zeker niet. Als men lang in -een vreemd land heeft gezworven onder vreemden … dan is het zoo’n genot om door een -lieve bekende stem over lieve bekende dingen te hooren spreken,<span class="corr" id="xd30e1681" title="Niet in bron">«</span> en hij heft het open gelaat tot haar op met zoo’n trouwhartigen blik in de vochtige -oogen, dat ze zijn hand grijpt en uitroept: »Ik ben zoo blij dat je gekomen bent … -ik voel me hier soms zoo alleen.« -</p> -<p>Van Suylichem durft haar niet aanzien, uit vrees dat zijn gezicht zal verraden wat -in hem omgaat bij dien onvoorzichtigen, veelbeteekenenden uitroep. -</p> -<p>»Is dat je man, Nita?« vraagt hij na een pauze, waarin hij vol warme vriendschap hare -hand drukte. »Ja? die lange heer in ’t wit? Nu, dan begrijp ik dat je je hartje zoo -stormenderhand liet innemen!« -</p> -<p>»Niet waar?« zegt ze met een blik vol teedere bewondering op de ranke figuur, die -nader komt, »niet waar? ’t Was de mooiste man dien ik ooit gezien had!« -<span class="pageNum" id="pb80">[<a href="#pb80">80</a>]</span></p> -<p>De ontmoeting is zooals men het verwachten kan van twee onbekende neven. Maar de heer -James van Suylichem is zoo jong, haast zou men zeggen zoo’n jongen; de eerste luitenant -met de Militaire Willemsorde op de borst en de klewanghouw in den hals kan zoo meisjesachtig -blozen, zoo jeugdig dwepen, zoo aanstekelijk lachen; zijn heldere oogen glinsteren -van zooveel pret; wat hij zegt—schoon niet altijd hoftaal—is zoo natuurlijk, zoo kinderlijk -eenvoudig soms, dat Verschuere al heel spoedig zijn gewone terughoudendheid laat varen -en zich blijkbaar amuseert, ja zich laat meeslepen. -</p> -<p>Niet voor lang echter. -</p> -<p>Nog praat en schertst en vertelt de bezoeker met dezelfde opgewektheid van daareven, -als het gelaat van zijn hoorder de uitdrukking begint aan te nemen, die Agnita in -dit korte jaar van haar huwelijksleven zoozeer <span class="corr" id="xd30e1693" title="Bron: heeftl eeren">heeft leeren</span> vreezen; hij luistert nog altijd, hij antwoordt zelfs nu en dan, maar zijn blik dwaalt -af, verder en verder af, er komt een groote, diepe plooi in zijn voorhoofd. -</p> -<p>»Heb je nog werk, Gustaaf?« vraagt ze ten laatste. -</p> -<p>»Ik durfde er niet van spreken,« antwoordt hij met een dankbaren blik voor haar oplettendheid. -Dan, zich tot zijn bezoeker keerend: »Het schijnt je misschien niet erg beleefd, Van -Suylichem, maar daar we je heel veel hopen te zien, is het best dat we geen complimenten -maken. Ik heb, als ik zoo den heelen dag op het bureau gezeten heb, behoefte aan een -bad en een oogenblik rust.« -</p> -<p>»Natuurlijk!« -</p> -<p>»En als je me ’t niet kwalijk neemt, ’t spijt me dat het zoo treft, maar ik heb van -avond nog een zaak af te doen …« -</p> -<p>»Van avond nog?« vraagt Nita teleurgesteld. -</p> -<p>»Ja, lieve: ’t zijn heeren van den handel, met den laatsten trein van Batavia gekomen; -ze moeten morgen weer vroeg op hun kantoren wezen.« -</p> -<p>En met een vluchtig knikje aan Nita’s adres, verdwijnt hij in zijn kleedkamer. -</p> -<p>»Gaat dat nu altijd zoo’n gangetje?« vraagt Van Suylichem, terwijl hij voor de derde -maal de sigaar aansteekt, die onder zijn druk praten uitgegaan is. -</p> -<p>»Altijd,« zegt Agnita met een mislukte poging om er uit te zien alsof zij het zich -niet aantrekt. Dan terwijl ze haar borduurwerk <span class="pageNum" id="pb81">[<a href="#pb81">81</a>]</span>wegbergt: »Kom, willen we een wandeling gaan maken? Je ziet, manlief heeft me vooreerst -niet noodig.« -</p> -<p>»Graag.« -</p> -<p>»Wil je naar de muziek bij de Societeit? daar is het Woensdagsmiddags pantoffelparade. -Of naar den tuin?« -</p> -<p>»Me dunkt, we hebben nog zooveel te bepraten … Is de tuin daar niet erg geschikt voor?« -</p> -<p>»Ik zie,« zegt hij, als ze een oogenblik later aan zijn zijde gaat, met een waardeerenden -blik op haar toilet, »ik zie, je bent een élégantje geworden.« -</p> -<p>»Neen?« vraagt ze verschrikt, »dat meen je niet. Gustaaf heeft graag dat ik me goed -kleed, maar …« -</p> -<p>»Maar,« zegt hij plagend, »de tijd is toch voorbij, toen je geen mooier jurken woudt -dragen dan de kinderen van ’t dorp, omdat je het zoo hard voor hen vond als ze bij -je afstaken.« -</p> -<p>»Niemand steekt hier bij me af,« antwoordt ze eenvoudig<span class="corr" id="xd30e1717" title="Niet in bron">.</span> »Er heerscht hier en vooral op Batavia zooveel luxe. Ik verzeker je, de dames zijn -hier niets ten achter bij Holland. Ze laten meestal haar toiletten uit Parijs komen.« -</p> -<p>»Zoo? dat vind ik heerlijk!« roept de jonge luitenant. Dan voegt hij er lachend bij: -»Je kunt wel zien dat ik nog niet getrouwd ben, hè?« -</p> -<p>»Nu, óf ik! Ofschoon, ik moet zeggen, Verschuere klaagt nooit over mijn modisterekening. -Integendeel, hij zou, geloof ik, wel willen dat ik op elke partij iets anders aandeed.« -</p> -<p>»Je gaat zeker veel uit?« -</p> -<p>»Ja, nog al veel. Maar toch meest op het paleis: Clotilde en ik musiceeren druk samen.« -</p> -<p>»Clotilde? Is dat de boschnimf?« -</p> -<p>»De boschnimf?« -</p> -<p>»Ja, de boschnimf. Een anderen naam kan ik moeilijk voor haar vinden. Ik heb haar -van morgen gezien: zij vloog letterlijk tusschen de boomen door, met loshangende haren, -den hoed op den rug; twee gillende, schreeuwende jongens achter haar aan … ’k weet -niet of ze verstoppertje speelden of boompje verwisselden, maar wel dat ik dolgraag -had meegedaan. En musiceer je met die halve wilde?« -</p> -<p>»Ze is geen halve wilde, James. Ze is een lief natuurkind. Pas <span class="pageNum" id="pb82">[<a href="#pb82">82</a>]</span>maar op, dat je je hart niet verliest aan die halve wilde.« -</p> -<p>»Geen nood!« -</p> -<p>»In ernst, James; wil je gelooven dat ik uit vrees daarvoor lang geaarzeld heb …« -</p> -<p>»Geaarzeld. Waarmee?« -</p> -<p>»Om Verschuere te vragen, dat hij zijn best zou doen je hier te krijgen.« -</p> -<p>»Ah, zoo! heeft Verschuere zijn best gedaan om me hier te krijgen?« vraagt Van Suylichem -en, na een pauze, waarin zijn vroolijk gezicht een teleurgestelde uitdrukking aanneemt, -roept hij uit: »Die chef van mij is er toch ook een!« -</p> -<p>»Hoe dan? wat bedoel je?« -</p> -<p>»Wel, hij maakte me wijs, dat de <span class="corr" id="xd30e1740" title="Bron: legerkommandant">legercommandant</span> over me gesproken had, dat de gouverneur-generaal dadelijk mijn naam had genoemd -toen er een vakature kwam, dat … enfin, ’t doet er nu niet toe …« -</p> -<p>»En waarom zou dat niet kunnen wezen? Je hebt je flink genoeg gedragen om de aandacht -op je te vestigen. Daarenboven, Verschuere heeft niet anders gedaan dan je bij mevrouw -Van Waliënhove aan te bevelen.« -</p> -<p>»Maar ik ben toch mevrouw Van Waliënhove’s adjudant niet?« vraagt hij lachend. -</p> -<p>Nita acht het best, de beantwoording dier vraag aan den tijd over te laten. -</p> -<p>»We spraken daar over uitgaan,« begint ze. »Ja, we gaan nog al eens uit. En we zien -veel menschen. Maar intieme kennissen hebben we weinig,« voegt ze er bij met een zucht. -</p> -<p>»Niet? Hè, dat verwondert me. Verschuere heeft toch zijn vrienden.« -</p> -<p>»Gehad. En een heel enkelen misschien nog … Ach, James, er wordt altijd beweerd dat -in tijd van tegenspoed je vrienden je verlaten, maar geloof je niet, dat het in voorspoedige -dagen nog moeilijker is ze te behouden? Ik bedoel niet dat de menschen onaardig voor -ons zijn, och neen, we worden genoeg gevleid en ontzien en geëerd! Maar dat noem ik -niet vrienden hebben! Je weet, Verschuere maakt carrière. Hij doet dat ongewoon vlug. -Jongelui, die met hem studeerden, die te gelijk met hem naar Indië gingen, staan nog -op de eerste sport van de ladder, die hij reeds tot op de helft beklommen heeft. Niet -ieder is eerlijk genoeg <span class="pageNum" id="pb83">[<a href="#pb83">83</a>]</span>om de meerderheid te erkennen van iemand met wien hij op de schoolbanken zat … niet -ieder kan het denkbeeld verdragen dat een tijdgenoot hem voorgaat. Wanneer we vrienden -hebben, dan zijn het niet de vrienden uit Verschuere’s jeugd.« -</p> -<p>»Maar er moeten toch een massa lui zijn, die van jullie houden, die hier graag komen.« -</p> -<p>»O ja, gelukkig. Van Beevelant bijvoorbeeld, die maakt een uitzondering. En de Hagen’s -en Clotilde. En mijnheer en mevrouw De Bruining en, als het niet een beetje verwaand -klonk, zou ik zeggen, de gouverneur-generaal.« -</p> -<p>»Ja, ik begrijp je!… nu gaat me een licht op.« -</p> -<p>»Een licht? Wat bedoel je?« -</p> -<p>»Neen, neen, niets<span class="corr" id="xd30e1759" title="Bron: ,">.</span> Zoo, dus geef je alleen groote partijen?« -</p> -<p>Maar zij laat zich niet zoo gemakkelijk van haar onderwerp afbrengen als daareven. -</p> -<p>»Welk licht gaat je op, James?« -</p> -<p>»Die ongelukkige gewoonte om mijn mond voorbij te praten!« zegt hij knorrig tot zichzelf. -En luide: »Ik zie dat men met je op zijn tellen passen moet, Nita! Wel … een licht -over enkele gezegden die ik zoo te hooi en te gras hoorde op Batavia …« -</p> -<p>»Over Verschuere? Heb je over hem hooren spreken? Veel? Op een hatelijke manier? zeg!« -</p> -<p>»Natuurlijk heb ik over hem hooren spreken,« antwoordt hij met zijn gullen lach. »Dat -mag toch wel, hoop ik?« -</p> -<p>Maar zij lacht niet mede. Er zetelt een zwaarmoedige trek om den lieven mond. -</p> -<p>»Is het zoo het praatje van den dag?« zegt ze meer tot zichzelve dan tot hem. En na -een korte pauze: »Dan zul je ook wel gehoord hebben, waaraan hij zijn promotie te -danken heeft?« -</p> -<p>»Aan zijn bekwaamheid natuurlijk,« zegt James, maar terwijl hij het zegt, herinnert -zijn gezicht haar aan het gezicht, waarmee hij in zijn jongensjaren een noodleugen -debiteerde. -</p> -<p>»Neen!« roept ze uit met een heftigheid, die hem niet weinig verbaast in zijn zachtmoedig -nichtje, »neen, spreek maar geen onwaarheid om mij te sparen. Denk je dat ik het niet -weet? Denk je dat het alleen voor mij een geheim kan blijven wat ze zeggen? Niet waar, -het is zijn oom, de minister van koloniën, die hem voorthelpt? Niet waar, hij heeft -kruiwagens?« -<span class="pageNum" id="pb84">[<a href="#pb84">84</a>]</span></p> -<p>En als James, die nog leeren moet hoe men zich uit moeielijkheden als die, waarin -hij nu verkeert, redt, een veelbeteekenend stilzwijgen bewaart: -</p> -<p>»Alsof hij van een minister afhing, alsof hij kruiwagens zou behoeven om vooruit te -komen! Alsof hij, met zijn doorzicht, met zijn kennis, met zijn energie, niet bestemd -was om al de sukkels, die hem bekladden omdat ze hem niet evenaren kunnen, voorbij -te streven!« -</p> -<p>Nog vóór ze geheel heeft uitgesproken is haar toehoorder midden op den weg blijven -staan. Vol verbazing staart hij haar in het van verontwaardiging gloeiend gelaat. -</p> -<p>Door zijn houding wordt ze attent gemaakt op haar heftigheid en ze zwijgt plotseling -stil; dan vraagt ze, half verlegen: »Willen we een oogenblik rusten? Ik heb zoo druk -gepraat, dat ik buiten adem ben.« -</p> -<p>»Nita,« zegt James met ongewonen ernst, als ze gezeten zijn op de bank onder de waringin, -»Nita, neem me niet kwalijk dat ik je daar zoo onbeleefd stond aan te gapen, maar -wezenlijk … ’t was me te kras!« -</p> -<p>»Wat? Dat een vrouw, die haar man liefheeft, zich ergert als hij belasterd wordt?« -</p> -<p>»Weet je wel zeker, dat het alleen ergernis is over dien laster? Nita, men zegt dat -in de indische ambtenaarswereld het niet alleen de mannen zijn die een rol spelen, -dat ook de vrouwen zich mengen in den strijd. Ik dacht dat het alleen een zeker soort -van vrouwen waren, vrouwen die haken naar hooger rang, naar grooter inkomen; maar -dáár behoor jij niet toe, niet waar? je hebt me gezegd dat je rijk genoeg waart, en -veel te hoog naar je zin … Ben je dan eerzuchtig geworden?« -</p> -<p>Een treurig glimlachje komt om haar lippen spelen, terwijl ze hem in de oogen ziet. -</p> -<p>»Ik wou dat het waar was, James: ik wou dat ik eerzuchtig zijn kon.« -</p> -<p>»Kun je dat wenschen?« barst hij los. »Werkelijk? Zou je ook willen behooren tot die -schepsels, die geen rust of duur hebben zoolang ze niet boven al haar vriendinnen -verheven zijn? zou je ook zoo’n min wezen willen zijn, dat, getrouwd om de goede positie, -haar man opzweept om die positie altijd nog maar te verbeteren?« -<span class="pageNum" id="pb85">[<a href="#pb85">85</a>]</span></p> -<p>»Als ik eerzuchtig werd, James, dan zou het niet zijn om mijnentwil. Maar wees gerust, -ik zal het nooit kunnen wezen …« En na een oogenblik van stilte: »Daarvoor moet men -een geheel andere vrouw zijn. Daar heb je bijvoorbeeld mevrouw Heijlerts, van wie -men zegt dat ze mijnheer Heijlerts gemaakt heeft wat hij is …« -</p> -<p>»Een uil?« vraagt James naïef. -</p> -<p>»Directeur. Mevrouw Heijlerts is geestig; ze heeft talenten; ze kan over bijna elk -onderwerp meepraten: ze is een vrouw van algemeene ontwikkeling, volkomen op de hoogte -van indische toestanden …« -</p> -<p>Verrast, ontsteld bijna, springt van Suylichem op van zijn zitplaats. -</p> -<p>»En om zulk een vrouw te worden van algemeene ontwikkeling, volkomen op de hoogte, -om zulk een vrouw te worden doet mijn nichtje haar best?« -</p> -<p>»De hemel beware me! Wat een idee van je! Hoe kom je daaraan?« -</p> -<p>»Hoe ik er aan kom? Wel, Nita, waar zat je van morgen in te lezen? In een werk van -vijf deelen over de indische staatsinrichting, niet waar? En wat heb je me daar straks -gevraagd? Je op de hoogte te brengen van den Atjeh-oorlog, je het voornaamste van -de Atjeh-literatuur te leeren, en toen ik je gezegd heb, dat er veel moed en veel -geduld toe noodig was om daar door heen te worstelen, toen heb je me geantwoord, dat -je over veel moed en veel geduld te beschikken hadt.« -</p> -<p>»Dat heb ik,« zegt ze met hooger blos en neergeslagen oogen. -</p> -<p>»En merkte ik van middag niet met hoeveel belangstelling je het hoofdartikel in het -<i>Bataviaasch Handelsblad</i> las, en hoe je kleurde van boosheid omdat het regeeringsbeleid daarin wordt gelaakt?« -</p> -<p>»Heb ik gekleurd?« vraagt ze. »’t Is wel mogelijk.« -</p> -<p>»En liet je je niet ontvallen dat je de kamerdebatten volgt? Ik vraag je, de kamerdebatten! -Alleen een vrouw, die een eerzuchtig doel heeft, is daartoe in staat!« -</p> -<p>»Ja,« zegt ze met een stem en een blik die hem op eens doen begrijpen dat hij dwaalt, -»ja, ik heb een doel. En,« voegt ze er bij met een blos, <span class="corr" title="Bron: «">»</span>het is een heel eerzuchtig doel ook, geloof ik.« -<span class="pageNum" id="pb86">[<a href="#pb86">86</a>]</span></p> -<p>Er volgt een lange stilte. -</p> -<p>»Begrijp je wat mijn doel is, James?« -</p> -<p>»Ik vermoed het, Nita.« -</p> -<p>»En je vindt het een goed doel, niet waar? O, je weet niet welk een treurige ontdekking -het is voor een vrouw, die ontdekking dat ze haar man niet boeit. Je weet niet hoe -het me ontmoedigt, als ik bemerk dat Verschuere naar me luistert meer uit vriendelijkheid, -dan omdat hij er lust toe heeft. Soms, als hij naast mij gaat, gevoel ik dat hij zich -inspant om zijn gedachten bij mijn gesprek te houden, dat het hem niettegenstaande -alle inspanning mislukt … Wil je gelooven dat ik er om geschreid heb … heete tranen? -Maar dat was vóór dat ik tot mijn besluit gekomen was …« -</p> -<p>»En je besluit?« -</p> -<p>»Mijn besluit is om mezelve meer geschikt te maken voor zijn gezelschap. Je begrijpt, -James, ik bedoel niet evenveel van alles af te weten als hij! Ik zal al heel blij -zijn als ik zijn gesprek volgen, met hem over dezelfde onderwerpen denken kan. Ik -studeer druk, soms vier, vijf uur per dag … Geloof je niet, dat als ik van het een -en ander wat op de hoogte ben, hij lust zal krijgen om met me te praten over wat hem -interesseert, van gedachten met me te wisselen, me beter in te lichten?« -</p> -<p>»Zou die belooning je groot genoeg zijn om er de Atjehkwestie voor te bestudeeren -en de kamerdebatten voor door te worstelen?« En als ze het onnoodig vindt zoo’n overbodige -vraag te beantwoorden, voegt hij er lachend bij: »Wat zijn jullie vrouwen toch onverstandige -engelen!« -</p> -</div> -</div> -<div id="ch12" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e223">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="label">XII</h2> -<h2 class="main">DE ZIEKENVERPLEEGSTER.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">»Zoo, Gustaaf, ben je daar eindelijk? Wat een schrikkelijke bui is dat geweest van -middag! Me dunkt, zoo erg heb ik het nog niet bijgewoond: het geheele huis dreunde, -de tuin stond blank en …« -<span class="pageNum" id="pb87">[<a href="#pb87">87</a>]</span></p> -<p>»En mevrouw Verschuere werd bang?« -</p> -<p>»Neen, bang was ik niet. Maar ik ben toch geëindigd met het hoofd onder de kussens -te steken en ik was blij toen Sarinah wat voor mijn bed kwam zitten. Foei, wat een -weer!« -</p> -<p>»Ja, ’t was erg! Verbeeld je, Verdijk moest in dien regen naar huis om zijn vrouw … -Hij kruipt, zoodra het begint te onweêren, met haar in een donkere kamer. Heb je ooit -van zoo iets kinderachtigs gehoord?« -</p> -<p>»Toch lief van hem, vind je niet?« -</p> -<p>»Lief misschien, maar niet verstandig. Hij moest haar in die dingen niet toegeven. -Ik ben ten minste blij dat jij zulke dwaasheden niet van me eischt.« -</p> -<p>»’t Zou me niet veel helpen, geloof ik,« antwoordt ze lachend. »Ik zag je van de secretarie -naar de Bruinings rijden,« gaat ze voort; »vertel me eens, hoe was het er vandaag?« -</p> -<p>»Och, ellendig. Hij had juist een van zijn aanvallen. Ik verbeeld me, Nita, dat de -man vreeselijk lijdt. ’t Is een helsche kwaal, die zenuwhoofdpijn. En natuurlijk, -hij wil zich nog goed houden, zijn werk doen. ’t Loopt hem niet mee, den armen drommel … -Als er nu ook maar eens een raad van Indië dood wou gaan.« -</p> -<p>»Foei, man!« -</p> -<p>»Daarbij ligt een van de jongens, Jantje meen ik, al drie dagen met zware koorts en -is de juf er van door.« -</p> -<p>»Er van door?« vraagt Nita verbaasd. -</p> -<p>»Ja,« antwoordt Verschuere, terwijl hij zich neervlijt in zijn luierstoel, om tegelijk -van het zoete nietsdoen, de heerlijk verfrischte atmosfeer en een geurig kop thee -te genieten. »Met een trompetter natuurlijk.« -</p> -<p>»Vind je dat natuurlijk? -</p> -<p>»Och, wat zal ik je zeggen? Er schijnt nu eenmaal een geheime aantrekkingskracht te -bestaan tusschen bonnes en trompetters.« -</p> -<p>»Dus zit de arme ziel daar met twee zieken en zonder hulp! En al de andere kinderen, -wie zorgt daarvoor?« -</p> -<p>»O, die zijn bij goede vrienden. Ik geloof dat de Paerels er een half dozijn hebben.« -</p> -<p>Straks heft mevrouw Verschuere met een verlegen blos het hoofd op van haar theeblad. -»Gustaaf, je weet dat ik nog al een <span class="pageNum" id="pb88">[<a href="#pb88">88</a>]</span>beetje verstand heb van ziekenoppassen. Wat dunkt je, zal ik niet wat gaan helpen?« -</p> -<p>»Dat is geen kwaad idee van je, lieve.« -</p> -<p>»Dus je keurt het goed? Laat zien, het is nu vijf uur. Zou je het erg vinden om van -avond eens zonder mij te eten?« -</p> -<p>»Wel neen, kind, ik heb dat zooveel jaren moeten doen. Ga gerust je gang.« -</p> -<p>»Zie je, als ik de zorg voor Jantje op mij neem, dan kan zij bij De Bruining blijven -en misschien van avond nog een paar uurtjes slapen. Ik zou dan niet terug komen voor -een uur of elf—of is je dat te laat?« -</p> -<p>»Neen, volstrekt niet. Ik kom je halen.« -</p> -<p>»Je vindt het toch niet vervelend, Gus?« vraagt ze, als ze terugkeert, na een oogenblik -te zijn weggeweest om de bedienden hare orders te geven. -</p> -<p>»Vervelend? Wel, kind, ik geef algemeen belet, ga in mijn bureau zitten en doe in -dezen éénen avond meer dan anders in drie.« -</p> -<p>Ze onderdrukt een zucht, schenkt hem zijn derden kop thee in, vraagt of ze nog iets -voor hem doen kan en stapt in het rijtuig. -</p> -<p>Mevrouw de Bruining is bezig met kleinen Jan een ijsbad te geven; het schijnt zijn -koortsig brandend lichaam goed te doen, ten minste hij ligt onbewegelijk stil met -een kalme uitdrukking op het hoogroode gezichtje. -</p> -<p>»Dat is lief van je, Nita!« zegt de moeder, als een tengere gestalte zachtjes neerhurkt -op het lage stoeltje bij de badkuip, »dat is lief van je. Och, zie mijn arme jongen -toch eens aan. Wat is hij vermagerd, niet waar? mijn mollig ventje … Juist, dat laken -moet om hem heen geslagen … Neen, hij zal niet bij je willen zijn. Hij laat zich door -niemand … Ja toch? Hè Nita wat is dat vreemd!« -</p> -<p>»Neen, niets vreemd. Alle kinderen houden van mij. En dat treft nu maar heel gelukkig, -niet waar?« gaat ze voort, als ze den zieke in zijn bedje gelegd en onder de dekens -gestopt heeft<span class="corr" id="xd30e1856" title="Bron: ,">.</span> »Nu kunt u hem gerust aan mij toevertrouwen … dat wilt u immers wel doen en ondertusschen -zelf wat rust gaan nemen? U hebt het noodig, mevrouwlief, hoog noodig.« -</p> -<p>»O, dat is niets! Ik ben sterk, veel sterker dan iemand denkt. Misschien dat ik in -gewone omstandigheden nu wel wat moe <span class="pageNum" id="pb89">[<a href="#pb89">89</a>]</span>zou zijn, maar als Bruining of een van de kinderen ziek is, voel ik niets.« -</p> -<p>»Gaat u toch maar een oogenblikje liggen … ik zal alles doen wat noodig is. Ja, ik -zie het al. Hij heeft een harde koorts. Nu en dan de thermometer aanleggen en opschrijven -hoe hoog de temperatuur is. Mocht die nog stijgen dan moet ik voortgaan met de ijsbaden, -is ’t niet? Neen, Jantje, stil liggen, onder de dekens blijven; geef mij maar een -hand, lieveling.« -</p> -<p>Reeds heeft mevrouw De Bruining gezien dat Agnita berekend is voor den post, dien -ze zoo vrijwillig op zich neemt, en een gevoel van rust, van kalmte, gelijk zij dit -in geen dagen gekend heeft, komt over haar. -</p> -<p>»Ik geloof dat ik zal kunnen slapen,« fluistert ze dankbaar en met een laatsten blik -op haar lieveling verwijdert ze zich. -</p> -<p>Toen de heer Verschuere mevrouw kwam halen, bleek het niet gemakkelijk haar mede te -krijgen. Wel was de moeder na de genoten rust weer vol moed om den nacht in te gaan, -maar de patient had zijn bleeke, slappe vingertjes geklemd om de hand der nieuwe verpleegster -en wilde die niet loslaten. -</p> -<p>»Kom je gauw terug?« fluisterde hij. -</p> -<p>»Morgen vroeg. Is dat goed?« vroeg ze. -</p> -<p>»Zoo lang!« stamelde Jantje. »Zoo heel, erg lang …« En als ze zich over hem heenbuigt: -»Ik zie je gezicht zoo graag! Je lijkt op de engel, je weet wel de engel op de groote -schilderij.« -</p> -<p>Den volgenden morgen, toen mevrouw Verschuere kwam om haar taak te hervatten, vond -zij den toestand er niet op verbeterd. De kleine vent lag stil en bewegingloos in -de doodelijke afmatting, die op zware koorts volgt en voor zijn bedje zat de vader -met een gelaat zoo vreemd, zoo veranderd, dat Nita zich bedwingen moest om haar ontsteltenis -te verbergen. Kon het zijn door de pijnen den vorigen dag geleden? Was het misschien -de angst over het kind, of had hij zelf een ziekte onder de leden? vroeg zij zich -af, terwijl ze hem zwijgend de hand reikte. -</p> -<p>Weldra zou ze het antwoord ontvangen op die vraag. Mevrouw De Bruining trad binnen, -schijnbaar kalm. -</p> -<p>»Dank je, dat je zoo vroeg komt,« zegt ze met een langen kus. Dan fluistert ze haar -in het oor: »Help me! Hij moet hier vandaan!« -<span class="pageNum" id="pb90">[<a href="#pb90">90</a>]</span></p> -<p>En onmiddellijk daarop gaat ze luider voort: »Nu kun je mijn man aflossen, hij zit -hier al veel te lang zoo.« -</p> -<p>Hij hoort haar niet. Zacht legt zij de hand op zijn schouder, maar niet zoo zacht -of hij schrikt van die aanraking. -</p> -<p>»Daan, mevrouw Verschuere is hier, zij neemt je post van je over.« -</p> -<p>En als hij onbewegelijk zitten blijft: »Kom, lieve, ga even mee naar buiten … we hebben -behoefte aan frissche lucht.« -</p> -<p>»Neen ik blijf hier,« spreekt hij schor. -</p> -<p>»Dwaasheid! Je moet een oogenblik verademing hebben! Kom man, wees nu verstandig.« -</p> -<p>En als hij zwijgen blijft: »’t Is niet beleefd van je tegenover Nita; zij komt hier -om ons te helpen en nu wil je niet eens van die lieve hulp gebruik maken.« -</p> -<p>Nu ziet hij op met dien vreemden, dwalenden blik, die mevrouw Verschuere zoo trof -bij het binnentreden. Dan, alsof hij Agnita voor het eerst gewaar werd, wenkt hij -haar tot zich en vraagt: »Hij is heel erg, niet waar?« -</p> -<p>»Ja,« zegt Nita kalm, »hij zal onze hulp nog dagen lang behoeven. Daarom moeten allen, -die hem behouden willen, hun krachten sparen.« Dan treedt ze voor het ledikant, legt -het hoofdje terecht op het kussen, schuift de klamme blonde krullen terug van het -bleekblauw gezichtje en wuift het koelte toe. -</p> -<p>»Dag … engel!« fluistert Jantje en een zwak glimlachje komt om zijn lippen spelen. -</p> -<p>»Zie!« zegt Nita zacht en wijst op dat lachje. De vader rijst langzaam van zijn stoel -om haar zijn plaats te geven. Maar hij heeft geen drie stappen gedaan of hij wankelt. -Reeds is mevrouw De Bruining toegetreden; ze vangt hem op in haar armen; en nu, op -haar schouder geleund, barst hij los in een snikken zoo droef, zoo weinig bedwongen, -zoo onmannelijk, dat Nita niet om durft zien naar die beiden, dat ze het hoofd dieper -en dieper buigt over den kleinen zieke, dat ze zich uren ver wenscht, liever dan getuige -te zijn van dit tooneel. -</p> -<p>De strijd om het zwakke kinderleven duurde vier lange dagen, vier eindelooze nachten. -</p> -<p>Hij werd gestreden met de kracht, die slechts aan vrouwen gegeven is; vereend bevochten -moeder en vriendin den dood, <span class="pageNum" id="pb91">[<a href="#pb91">91</a>]</span>voet voor voet drongen ze hem terug uit het vertrek aan welks drempel hij grijnzend -stond; geen oogenblik lieten ze de plaats ledig bij het kleine bedje, waaraan hij -zich scheen te willen neerzetten, al de wapenen, die wetenschap en liefde hebben uitgedacht, -keerden ze tegen hem<span class="corr" id="xd30e1893" title="Niet in bron">.</span> -</p> -<p>Eindelijk—aan den morgen van den vijfden dag—liet hij zijn prooi los en de moeder -kuste de handen die haar kind hadden verpleegd en bevochtigde ze met haar tranen en -Jantje fluisterde: »Dag, engel,« en de heer De Bruining bracht haar naar het rijtuig -en zeide niets, omdat hij niet durfde spreken; maar zij zag hem in het gelaat en wist -wat hij had willen zeggen. -</p> -<p>Toen Verschuere dien middag terugkeerde van de secretarie, trof hem de stilte op zijn -erf. Er was geen menschelijk wezen te zien; deuren en vensters waren gesloten, de -putemmer, anders in altijddurende beweging, hing rustig aan den haak, de naaimachine -ratelde niet, kokkie’s sissen en braden werd evenmin gehoord als spen’s messenslijpen; -kebon zat, niet als meest op dat uur, de oorverscheurende muziek te maken, die het -weg krabben van het gras uit het kiezel veroorzaakt, de kinderen van Mingo en Sarinah -speelden niet voor de bijgebouwen. -</p> -<p>Van zelf verzachtte hij zijn tred, en als hij zoo de achtergalerij komt binnensluipen, -ziet hij in het halfdonker, dat daar heerscht, een gestalte van den grond oprijzen. -</p> -<p>»Stil, als het u belieft, mijnheer! Mevrouw slaapt!« fluistert Sarinah en neemt haar -plaats weder in op het matje voor Agnita’s kamerdeur. -</p> -<p>»Mevrouw slaapt,« fluistert ook Mingo ter verontschuldiging; hij heeft het selterswater, -dat hij zijn heer altijd komt brengen bij diens thuiskomst, buiten ontkurkt. -</p> -<p>»Mevrouw slaapt,« schijnt het wachtwoord, dat allen drijft om zacht te spreken, om -onhoorbaar te loopen, om voorzichtig te zijn in elke beweging. -</p> -<p>»Ze moeten haar die rust wèl gunnen,« denkt Verschuere, »ze moeten haar wèl genegen -zijn, de bedienden; voor de meeste mevrouwen hebben ze zulke attenties niet.« -</p> -<p>Trouwens—niet de bedienden alleen. Daareven heeft hij dokter Bosschaert gesproken. -Wat was hij vol lof! Wat roemde hij haar kalmte, haar geduld, haar zachte fermiteit! -En die arme De Bruining … hij wordt al zenuwachtig van louter dankbaarheid, <span class="pageNum" id="pb92">[<a href="#pb92">92</a>]</span>als hij haar naam maar noemt. Ook Van Beevelant. Verschuere zocht hem gister in zijn -eenzaamheid op en telkens herhaalde hij ’t, hoezeer hij haar miste aan tafel, in huis. -Hij, die toch van kind af aan gewoon was edele, lieve vrouwen rondom zich te zien, -hij sprak over Agnita met een vereering … Gelukkig dat kleine Jan gespaard bleef, -’t is toch bij al zijn ondeugendheid zoo’n lief ventje! -</p> -<p>Wat een idee van het kind, dat er een engel stond bij zijn bed! Of neen! zoo’n heel -dwaas idee toch niet! Ze heeft van die oogenblikken … -</p> -<p>Eensklaps springt hij op van den stoel, waarop hij in gedachten verdiept is neergevallen; -hij gevoelt een onweerstaanbaren lust om naar binnen te gaan, maar Sarinah zit daar!… -Hij grijpt het eerste het beste boek uit den trommel van het leesgezelschap. Maar -hij kan er zijn aandacht niet bij bepalen. Nu werpt hij zich op den divan en kijkt -van onder de half geloken oogleden naar de bedienden die langzamerhand beginnen met -tafeldekken en hij vindt het prettig als hij ziet dat spen weer twee couverts legt. -</p> -<p>Wat was het ongezellig de laatste dagen! Gelukkig dat ze straks weer over hem zal -zitten aan tafel. -</p> -<p>Misschien … ’t zou wel eens kunnen zijn dat ze liggen bleef, dat ze zich te veel vermoeid -had; gister en eergister reeds zag ze er slecht uit. ’t Is eigenlijk een dwaasheid -geweest, hij had het haar niet moeten toestaan! Is het niet mooi genoeg dat hij De -Bruining’s werk doet? Moet Nita nu ook met dat van mevrouw belast worden? -</p> -<p>»Makanan soedah klaar!<span class="corr" id="xd30e1914" title="Bron: ”">«</span> komt Mingo berichten. -</p> -<p>Mijnheer staat langzaam op, maar och, hij heeft geen lust om alleen te eten … als -ze niet zoo licht sliep, zou hij wel even … maar ze schrikt altijd wakker van zijn -stap … -</p> -<p>Sarinah kijkt toe, terwijl haar heer heel voorzichtig zijn schoenen uittrekt, maar -als hij de kamerdeur nadert is zij verdwenen, met de bescheidenheid die zoo menige -hollandsche dienstbode van de inlandsche zou kunnen leeren. -</p> -<p>»Ben jij dat, Gustaaf?« en Nita strijkt met liefkoozende hand over zijn vol fraai -hoofdhaar. -</p> -<p>»Ik heb je toch niet gewekt?« -<span class="pageNum" id="pb93">[<a href="#pb93">93</a>]</span></p> -<p>»Neen, ik lag er juist over te denken om op te staan en weer te presideeren aan je -rijsttafel.« -</p> -<p>»Heerlijk!« en ofschoon dit niet bepaald noodzakelijk is, haast de heer Verschuere -zich aan spen te berichten dat njonnja aan tafel komt. -</p> -<p>»Weet je wel,« vraagt hij, zoodra ze tegenover hem gezeten is, »dat ik in de laatste -dagen trotsch begin te worden op mijn vrouw?« -</p> -<p>»Wezenlijk?« en ze ziet naar hem op met een gelukkigen lach. -</p> -<p>»Zeker. Iedereen is vol van je lof. Zelfs mevrouw Van Waliënhove kon van morgen niet -nalaten me te zeggen, hoezeer zij je lieve hulp aan de Bruinings bewezen, waardeerde -en de Gouverneur-generaal …<span class="corr" id="xd30e1929" title="Niet in bron">«</span> -</p> -<p>»Domme man,« roept ze uit en beproeft achter een vroolijk lachje haar teleurstelling -te verbergen, »moeten mijnheer en mevrouw Van Waliënhove je dat zeggen? Moeten vreemden -je vrouw prijzen, om je op het denkbeeld te brengen dat ze toch werkelijk wel eenige -verdienste heeft.« -</p> -<p>Hij schrikt van dien uitroep, omdat er zooveel waarheid in is. -</p> -<p>»Komaan« zegt hij, »je bent oververmoeid en daardoor zwartgallig. Straks moet je maar -eens een flinken dut doen. En morgen … Wat zou je denken van een Zondag in Soekaboemi? -Met den trein hier heel vroeg vandaan?« -</p> -<p>»Maar Gus! Meen je het?« -</p> -<p>Hij ziet verlegen voor zich. Dat opgetogen <span class="corr" id="xd30e1938" title="Bron: gezichje">gezichtje</span> beschaamt hem; menige vrouw is niet zoo dankbaar voor het kostbaarst geschenk als -zij voor het genot van één dag met hem te mogen samen zijn. -</p> -<p>»Meen je het wezenlijk, Gus?« -</p> -<p>Arm, lief kind! hij moet haar eens meer een pleizier doen. Maar als ze wist dat hij -de beide laatste nachten aan zijn schrijftafel doorbracht, om eens één dag vrij te -zijn—zou het dan nog een pleizier voor haar wezen? -<span class="pageNum" id="pb94">[<a href="#pb94">94</a>]</span></p> -</div> -</div> -<div id="ch13" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e230">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="label">XIII</h2> -<h2 class="main">AAN HET STATION.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">’t Is op den morgen van den achttienden Februari aan het station te Buitenzorg ongewoon -vol en druk. Tevens ongewoon deftig, zooals blijkt uit het gelegenheidsgezicht der -spoorbeambten met hun nieuwste petten op en hun mooiste jassen aan. -</p> -<p>Maar hoewel de gouverneur-generaal, vergezeld van familie en gevolg, hoewel nog verscheidene -andere dames en heeren dien morgen naar Batavia vertrekken, zouden de reizigers alleen -niet zooveel geloop en geschreeuw veroorzaken: ’t zijn hun koffers en kisten. -</p> -<p>Het aantal daarvan schijnt legio. En toch zijn het alleen de koelies, die zich verbazen -over de massa bagage; ieder ander kent de oorzaak van het verschijnsel: er worden -feesten voorbereid op Batavia. -</p> -<p>En welke feesten! Dezen zelfden avond zal er galavoorstelling zijn in de opera: morgen -zal ’s Konings verjaardag gevierd worden met de gebruikelijke plechtigheden: groote -parade, groote <span class="corr" id="xd30e1954" title="Bron: officiëele">officieele</span> ochtendreceptie, groot vuurwerk op het Koningsplein, groot diner ten paleize! -</p> -<p>Maar dit is niet alles. -</p> -<p>Gertrude Hagen viert op den avond na het koningsfeest haar twintigsten verjaardag -met een comedievoorstelling en bal; en de invitaties, reeds veertien dagen geleden -rondgezonden, wekken bij het pretlievend publiek de beste verwachtingen. -</p> -<p>Daareven hebben drie equipages de paleisbewoners gebracht: intendant en adjudanten -zijn reeds ter plaatse, met hunne vrouwen en dochters, voorzoover ze die bezitten. -</p> -<p>In de gereserveerde wachtkamer troont de barones op de ottomane, geflankeerd door -haar beide zonen, die bij hooge uitzondering het reisje mogen mede maken, om morgen -de parade en het vuurwerk te zien. Ze zitten op heete kolen, de arme jongens, want -daar buiten spelen drie jeugdige Bruinings haasje over. <span class="pageNum" id="pb95">[<a href="#pb95">95</a>]</span>Hun vader, die in druk gesprek met Zijne Excellentie de salon op en neer loopt, ziet -het gevaar, waarin ze verkeeren van door handkarren te worden overreden of door vallende -kisten verpletterd te worden misschien wel, maar is te zeer gewoon zijn zonen in gevaar -te zien om zich daarvan veel aan te trekken; hij brengt al gestikuleerend zijn kuif -tot een ongekende hoogte, pluist al redeneerend zijn bakkebaarden uit tot een verbazende -breedte en windt zich zoo verschrikkelijk op over een vrij onbeteekenende zaak, dat -de landvoogd hem van ter zijde met bezorgdheid gadeslaat en zich afvraagt hoe lang -het nog duren kan vóór de <span class="corr" id="xd30e1964" title="Bron: reaktie">reactie</span> op ’s mans overspannen toestand volgt en een verblijf in Europa noodzakelijk wordt. -</p> -<p>Toen freule Clotilde uit haar poneywagen sprong en mama zoo deftig zag zitten op de -ottomane, heeft ze dadelijk aan den gouverneur van haar broers gevraagd, of hij óók -niet vond dat de lucht drukkend was in de wachtkamer. Nu trippelt ze in haar kort, -vlug reistoilet met hem het perron op en neer; en terwijl ze links en rechts groet, -als wilde zij vergoeden wat mama in vriendelijkheid te kort schiet, volgt menig waardeerend -woord het aardig persoontje, rust menig welwillende blik op het blozende gezichtje, -dat zoo guitig onder den grooten stroohoed uitkijkt. -</p> -<p>Van de zes juffers d’Hannecour zullen niet minder dan vijf door hare tegenwoordigheid -de feestelijkheden opluisteren, een voornemen dat al weer niet genoeg op prijs wordt -gesteld: immers geen van de jongelui voegt zich bij het belangwekkend groepje dat -ze met haar vijven vormen. Als eindelijk Van Suylichem haar zijn diensten gaat aanbieden -bij het bezorgen der dertien valiezen, koffers en doozen, die ze met zich voeren, -dan is dit alleen omdat zijn nichtje hem, half lachend, half knorrig, gevraagd heeft -waarom hij toch niet naar de jonge meisjes ging, in plaats van altijd de oude getrouwde -dames op te zoeken. -</p> -<p>De andere »oude getrouwde« dame, wier gezelschap Van Suylichem boven dat der jonge -meisjes verkoos, is Amalia Te Leurse, een schoonheid, die heden blijkt beter te voldoen -bij gaslicht dan in den schellen gloed van een indischen morgen. De mooie luitenantsche -schijnt zich hiervan bewust en heeft haar gezicht niet alleen bedekt met veel poudre -de riz en een weinig rouge, maar nog daarenboven met een coquet voiletje. -<span class="pageNum" id="pb96">[<a href="#pb96">96</a>]</span></p> -<p>De heer Te Leurse vertoonde zich even aan het station: dienstzaken houden hem terug -te Buitenzorg. Maar, zooals Amalia reeds meer dan tienmalen aan de heeren, die haar -kwamen groeten, verzekerd heeft,—hij hoopt voor de soirée bij de Hagens over te komen; -ze kan ook moeilijk bekennen wat de waarheid is: dat ze geen geld genoeg in huis hadden -om voor beiden de reis te betalen! -</p> -<p>»Vier koffers?« vraagt Nita, die in haar eenvoudig blauw kleedje aan een vergeet-me-niet -doet denken, zooals ze daar staat en, geheel op den achtergrond, door weinigen wordt -opgemerkt, sedert Verschuere haar verliet om mevrouw Van Waliënhove goeden morgen -te gaan wenschen. »Vier koffers? Voor u alleen?« -</p> -<p>Mevrouw Te Leurse legt haar uit, dat ze het onmogelijk met minder doen kan. »Rekent -u zelve maar eens na. Twee toiletjes alleen voor het <span class="corr" id="xd30e1977" title="Bron: komediestuk">comediestuk</span>. Eén voor het bal. Eén voor de opera …« -</p> -<p>Agnita luistert maar half toe; ze herinnert zich hoe eenvoudig mevrouw Te Leurse gekleed -ging toen ze pas op Buitenzorg kwam; hoe stil ze leefden in hun kleine woning; hoe -geheel anders Te Leurse er uit zag dan nu heden morgen met dat strakke gezicht en -die treurige vermoeide oogen. -</p> -<p>Mevrouw Heijlerts, alleen bestand tegen het klimaat van Batavia wanneer er op Batavia -een pretje is, geeft, zooals ze daar staat onder haar donkerroode parasol, het schitterend -bewijs, dat ze gedurende een tweejarig verblijf in de wereldstad der parisienne »<span lang="fr">le talent d’accommoder les restes</span>« moet hebben afgezien. Gisteravond laat kwam ze van Soekaboemi, in gezelschap van -den heer Van Sonnefelt, die gaarne enkele dagen der week dáár doorbrengt; en zooals -gewoonlijk is ze ook nu het middelpunt van een kring van heeren. -</p> -<p>Men amuseert zich in dien kring, want zij plaagt den adjudant van Zijne Excellentie, -die aan zijn betrekking verschuldigd meent te zijn, nooit uit de plooi te geraken, -met een voorval, dat zijn reputatie van deftigheid in groot gevaar brengt, ja, de -getrouwde heeren noopt om zich meesmuilend een weinig van den armen doodverlegen Hooglaan -af te wenden, dan vraagt ze den heer Paerel met het vriendelijkste gezicht ter wereld, -of ze eens een enkele alinea zou mogen schrijven in de »<span lang="fr">Annales <span class="pageNum" id="pb97">[<a href="#pb97">97</a>]</span>du jardin botanique</span>«; en als deze, niets kwaads vermoedend, gaarne daarin toestemt, begint ze: <span class="corr" title="Bron: «">»</span><span lang="fr">Il fleurit au Jardin botanique une fleur aussi rare que belle, désirée par toutes -les dames, destinée à une seule …</span>« -</p> -<p>Paerel wordt boos, vooral om de hilariteit die er op volgt. Immers ieder weet welke -de prachtige nieuwe bloem is, in de kassen getrokken en bij geheime dagorder onbereikbaar -gesteld voor alle plantlievende dames, behalve mevrouw Van Waliënhove. -</p> -<p>Rustig en genoeglijk wordt de komst van den trein afgewacht; alleen de heer d’Hannecour -agiteert zich; hij wenkt den stationschef, die wel andere dingen te doen heeft dan -zich te laten wenken, en als deze eindelijk nader komt, bijt hij hem toe, dat men -Zijne Excellentie niet wachten laat, waarop de man naar de klok wijst en verzoekt, -den intendant te mogen doen opmerken dat niet de trein te laat, maar de landvoogd -te vroeg is. Toch blijf de kolonel zich warm maken. ’t Is dan ook zoo’n gewichtige -morgen in zijn gewichtige betrekking, die morgen waarop het hof naar Batavia gaat! -’t Is dan ook zoo’n zware taak, die rust op de schouders van hem, den intendant der -gouvernementshôtels! En niemand schijnt het te willen gelooven of begrijpen. Zelfs -de adjudanten niet! Zie hen eens aan! Zou men niet meenen dat ze voor hun pleizier -meegingen? ’t Was om dol te worden. -</p> -<p>De rit van de residentie naar de hoofdplaats in de geurige frissche morgenlucht, is -een waar pleiziertochtje. Slechts wanneer men Batavia nadert en de warmte de bezoekers -als het ware tegenkomt, beginnen de dames meer werk te maken van waaiers en flacons -dan van het gesprek; vooral mevrouw Heylerts is veel minder opgewekt dan daareven. -Maar algemeen vermoedt men dat dit slechts ten deele aan de warmte moet worden toegeschreven; -een naderende ontmoeting met mijnheer Heylerts maakt haar altijd stil. Er zijn verscheidene -heeren aan den trein in de zwarte jas en met den hoogen hoed, die in dit klimaat altijd, -maar vooral ’s morgens om tien uur, een krankzinnigen indruk maken. Ook de heer Heylerts -bevindt zich onder hen, maar hij toont zeer weinig haast om zijne wederhelft met zich -te voeren. -</p> -<p>Wie onder al de dames en heeren heden het meest de aandacht trekt, is Gertrude Hagen, -die haar logées, de Verschuere’s <span class="pageNum" id="pb98">[<a href="#pb98">98</a>]</span>en mevrouw Te Leurse, kwam afhalen, en er zoo ongewoon lief uitziet, zoo geheel blosjes -en lachjes schijnt, dat men zich afvraagt of ze misschien heden jarig is; maar in -den datum van een feest vergist men zich te Buitenzorg niet! Clotilde neemt haar een -oogenblik ter zijde en de vriendinnen hebben het zoo druk te zamen, dat ze vergeten -hoe het rijtuig wacht—in dat rijtuig de barones! Juist op het oogenblik als deze een -adjudant zendt, slaat de freule Van Waliënhove beide armen om juffrouw Hagen’s hals -en, ten aanschouwe van het geheele publiek, kust ze haar dat het klapt. -</p> -<p>»Zul je je dan nooit leeren gedragen!« roept de barones, zoodra haar dochter tegenover -haar zit. -</p> -<p>»Ik vrees van niet, mama,« zegt Clotilde. Maar meteen buigt ze zich over naar haar -vader en fluistert hem iets in het oor, om dan in de kussens terug te zinken met de -vermaning: »Aan niemand vertellen, hoor!« -</p> -</div> -</div> -<div id="ch14" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e237">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="label">XIV</h2> -<h2 class="main">IN DE LOOFHUT.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">De Hagens wonen op het Koningsplein en ze wonen daar heerlijk. Dames, wier echtgenooten -lid zijn in den Raad van Indië, hebben onder de vele voorrechten, die haar door haar -zusteren vaak zuchtend worden benijd, dit: ze kunnen haar huis inrichten zooals ze -dat wenschen; ze kunnen er alle moeite en zorg aan besteden, zelfs veel geld er voor -uitgeven, zonder dat telkens als een dreigend spooksel de vraag bij haar oprijst: -voor hoe lang? -</p> -<p>Mijnheer Hagen—want hij is het die deze villa uit vele andere koos, die den tuin opnieuw -aanlegde, hier wat bijbouwde, daar wat afnam, hij is het die Jakatra afliep, om op -de zolders der Chineezen het oud porselein te vinden, waarvoor hij bekend werd; die -teekeningen maakte van ameublementen en ideeën aangaf van versieringen—mijnheer Hagen -heeft ruim gebruik gemaakt van dit voorrecht. -</p> -<p>Agnita had groote marmeren ruimten verwacht, vol mooie <span class="pageNum" id="pb99">[<a href="#pb99">99</a>]</span>meubelen, met reusachtige beelden, reusachtige spiegels en reusachtige gravures, met -kostbare portières en alkatieven, alles geregeld naar traditioneele wijs: in één woord -een huis zooals men er vele vindt in de Koningin van het Oosten, die er met hun pracht -en weelde altijd blijven uitzien alsof ze in orde gebracht waren voor een bewoner, -maar nog niet betrokken. -</p> -<p>De Hagens zijn rijk; mevrouw heeft fortuin, mijnheer een groot inkomen. Maar ze hebben -den takt gehad dit niet te toonen: de eerste indruk, door hun huis gemaakt, is die -van gezelligheid, en pas als men heeft opgemerkt, hoe zacht het getemperd licht naar -binnen valt, hoe kunstig de hitte is buitengesloten, hoe heerlijk rustig en kalm de -omgeving is, dan pas komt men er toe te bedenken, dat er duizenden moeten besteed -zijn aan de inrichting dezer woning. Mevrouw Te Leurse is het zich volkomen bewust, -dat, wanneer ze niet de hoofdrol vervulde in het stukje voor Gertrude’s feest, misschien -mijnheer, maar zeker niet mevrouw Hagen haar zou gevraagd hebben om hun logée te willen -zijn. Dit maakt dat zij bij aankomst iets minder zeker van zichzelve blijkt dan gewoonlijk. -Maar er is in de waardige beminnelijkheid der gastvrouw zooveel geruststellends, in -de vroolijke zetten van Gertrude iets zoo opwekkends, dat ze zich weldra geheel op -haar gemak gevoelt. -</p> -<p>Straks keert ook de heer des huizes terug: hij is even naar het paleis gereden, om -den Landvoogd te begroeten bij diens aankomst. -</p> -<p><span class="corr" title="Bron: «">»</span>Goed dat u komt, papa: mama en ik hebben het erg druk en we rekenen er op, dat u zich -met de logées occupeert. U zult niet kunnen zeggen, dat we voor u de minst prettige -bezigheid hebben bewaard, is ’t wel?« en ze knijpt hem in het oor met het weinige -respekt en de groote liefde die indische dochters gevoelen voor indische vaders. -</p> -<p>»Je kunt Gertrude immers wel missen vandaag?« vraagt mevrouw met een blik op de beide -dames, een blik zonder eenige jaloezie echter; ze heeft te veel gezond verstand om, -waar ze zichzelve nooit geheel kon geven, onverdeelde toewijding te vragen. -</p> -<p>»Je weet, ik kan haar geen uur missen,« zegt hij met een teederen blik op het meisje, -»zelfs in dit gezelschap. Maar ik <span class="pageNum" id="pb100">[<a href="#pb100">100</a>]</span>weet dat je haar noodig hebt en protesteer dus niet.« -</p> -<p>Reeds heeft hij zijn goedig, vriendelijk gelaat naar de bezoeksters gekeerd; reeds -verheugt hij zich over het buitenkansje, dat hem verscheidene dagen haar gezelschap -zal doen genieten; reeds vraagt hij zich af wat hij doen kan om haar die dagen aangenaam -te doen doorbrengen. -</p> -<p>De vice-president van Indië’s Raad is, meer dan iets anders, een damesheer. Zijne -liefde voor het schoone, die in Europa zich zou geopenbaard hebben in kunstzin, was -hier bewondering geworden voor het schoonste werk der schepping. Dankbaar erkent hij -het vele goede, dat de aarde hem biedt, maar het beste is toch voor hem het samenzijn -met vrouwen—zoo mogelijk jonge en mooie! Dit is echter volstrekt geen vereischte. -Als ze maar aardig praten kunnen en vriendelijk lachen, als ze maar verstand genoeg -hebben om te begrijpen, dat, zoo hij haar het hof maakt, dit zonder eenige bijbedoeling -is; als ze maar goed—d.w.z. in overeenstemming met haar uiterlijk—gekleed zijn, dan -eischt hij verder niets. -</p> -<p>En zooals nu de beide jonge vrouwen daar zitten op dat aardig canapeetje, met de granaatroode -portière tot achtergrond, frisch en jeugdig, in de doorschijnende witte kabaia, waarvoor -ze haar reistoilet verwisselden, vindt hij het een waar genot naar haar te kijken, -met haar te praten en te schertsen. -</p> -<p>Hij heeft van morgen reeds vroeg en buitengewoon hard gewerkt om zich ongestoord aan -dat genot te kunnen wijden. Want hij heeft het altijd druk op zijn manier. Lang vóór -de zon aan den hemel staat, ziet men hem in den stormpas het Koningsplein omloopen -en na middernacht kan men hem nog vinden in zijn voorgalerij, verdiept in <span class="corr" id="xd30e2035" title="Bron: lektuur">lectuur</span> of muziek. Hij is een man van orde: klokslag zeven—wanneer hij reeds gebaad, gewandeld -en ontbeten heeft—verdwijnt hij in zijn bureau en behartigt de belangen des lands -tot klokslag elf, behalve des vrijdags, wanneer hij diezelfde belangen in de vergadering -van den raad behandelt. Wanneer hij niet werkt moet Gertrude bij hem zijn. Gertrude -is voor hem de vervulling van den wensch, die gedurende twintig jaren zijn gemoedelijk -hart vervulde; den wensch naar eene gezellige vrouw. -</p> -<p>Als zijn dochter er niet lief had uitgezien of minder talentvol <span class="pageNum" id="pb101">[<a href="#pb101">101</a>]</span>geweest ware, dan zou hij dit alleen jammer gevonden hebben; was ze ongezellig geweest, -hij zou het beschouwd hebben als een vreeselijke teleurstelling, als een ramp bijna. -</p> -<p>Maar gelukkig, Gertrude aardde naar hem, en vader en dochter amuseeren zich koninklijk -te zamen. ’t Is waar, ze laat hem allerlei werkjes doen, die eigenlijk beneden zijn -waardigheid zijn: patronen teekenen, charades uitdenken, menu’s schrijven zelfs! Maar -er komen ook dagen dat ze onder zijn leiding leert en zich inspant om te begrijpen; -er komen dagen dat ze samen gaan schetsen of zich opsluiten in de zitkamer, half boudoir, -half atelier. -</p> -<p>De Hagens hebben iets uitgedacht, dat aan het meest prozaïsch gedeelte van een indische -woning, de achtergalerij, een poëtisch waas schenkt en het de »loofhut« genoemd. De -loofhut schijnt een prieel, maar is eigenlijk een serre, ongewoon hoog van verdieping: -ze vormt den overgang van het huis naar den tuin. Daar hebben ze hun planten en vogels, -hun kleine fonteinen, lieve marmergroepjes, heerlijke luierstoelen, aardige rieten -tafeltjes; daar brengen papa en dochter te midden van hun bloemen al de uren door, -die ze maar kunnen uitsparen op hun altijd bezetten tijd; dat noemt Hagen zijn Capua; -daar beweert Gertrude dat ze verliefde denkbeelden krijgt en zich zachter gestemd -gevoelt jegens haar pretendenten; daar gaat mevrouw zoeken, als ze behoefte gevoelt -aan het bijzijn van haar dochter, wat zeer dikwijls, of aan dat van haar echtgenoot, -wat zeer zeldzaam gebeurt; daar worden alleen enkele intiemen toegelaten, maar die -er toegelaten worden vinden het de bekoorlijkste plek van geheel het fraaie huis. -</p> -<p>Des avonds, als de familie Hagen met mevrouw te Leurse naar de opera is gegaan, na -te vergeefs beproefd te hebben de Verschuere’s over te halen om hen te vergezellen, -troont Agnita haar man mede naar die loofhut. -</p> -<p>De volle maan giet haar schijnsel door het bladerdak, Nita draait de gaspitten neer -en het wordt koel en stil rondom hen, terwijl de fonteinen klateren en de bloemen -geuren, door het avondwindje bewogen. -</p> -<p>»Zitten we hier nu niet oneindig prettiger dan in die volle, warme opera?« vraagt -ze dan vleiend. -</p> -<p>»O, voor mij,« antwoordt Verschuere, terwijl hij met een zucht <span class="pageNum" id="pb102">[<a href="#pb102">102</a>]</span>van genot zich uitstrekt in zijn luierstoel, »voor mij is het een ware verademing -na den dag die achter me ligt. Maar je hadt toch eigenlijk mee moeten gaan, Nita … -Geloof me, ik zal geen amusant gezelschap voor je wezen.« Met moeite onderdrukt hij -een geeuw. »En ’t kan misschien wel aardig zijn,« voegt hij er dan lusteloos bij. -</p> -<p>»Aardig? Ja, voor anderen; maar niet voor ons. Dáárvoor hebben we diezelfde Romeo -en Juliet te prachtig zien opvoeren in Parijs! Weet je nog? ’t Was den eersten avond -dien we doorbrachten in de opera. Voor geen geld zou ik den indruk willen verliezen, -dien ik toen heb meegebracht.« -</p> -<p>»Daar is wel iets vóór te zeggen.« -</p> -<p>»Mevrouw te Leurse vond het een dwaas idee van me, dat kon ik merken. Maar je bent -het met me eens, niet waar? Wanneer men eenmaal het hoogste genoten heeft, dan kan -het mindere niets geven dan ergernis. -</p> -<p>»Dat is zoo. Maar kindlief, mevrouw te Leurse beschouwt het uitgaan van een geheel -ander standpunt. Zij gaat niet om muziek of zang; zij gaat om te genieten van den -opgang dien ze maken zal in dat prachtige gele toilet.« -</p> -<p>»Wat stond het haar goed! Wat was ze mooi van avond!« -</p> -<p>»Ja heel mooi!« en weer geeuwt hij. -</p> -<p>»Me dacht, het zou zooveel prettiger zijn ons samen alles nog eens te herinneren: -’t is een van mijn gelukkigste avonden geweest.« -</p> -<p>»Ja? Hoe dat zoo?« -</p> -<p>Een glimlach komt om haar lippen spelen, terwijl ze zich naast hem zet op den langen -stoel. »Ik was toen toch nog erg romantisch, Gus. ’k Herinner me, dat ik telkens mijn -oogen toedeed om den tenor niet te zien en me te kunnen verbeelden, dat het <i>mijn</i> Romeo was die sprak.« -</p> -<p>Hij antwoordt door een kus te drukken op het gelaat dat ze naar hem opheft. »Dwaas -kindje,« zegt hij eindelijk na een lange pauze, nauw hoorbaar. -</p> -<p>Het ruischen der fonteinen klinkt droomerig door de stilte, tot eindelijk de muziek -van hare stem die verbreekt. -</p> -<p>»Wanneer men zich er eens goed in wegdenkt, Gus, wat is het dan toch een vreemde wereld. -Daar zaten nu in die loges <span class="pageNum" id="pb103">[<a href="#pb103">103</a>]</span>honderden vrouwen, gedecolleteerd en geblanket, vrouwen voor wie het woord liefde -zijn heilige beteekenis verloren heeft; daar zaten die oude heeren met hun kale hoofden, -die viveurs met hun vermoeide gezichten … en hoe werden ze allen geboeid, ja, tot -schreiens toe bewogen door een stuk, dat eigenlijk niets anders is dan de verheerlijking -der eerste liefde!« -</p> -<p>»Weet je nog,« vraagt ze dan en streelt de hand die zij in de hare houdt, »hoe wij -onder den indruk waren, in welk een teedere stemming wij thuis kwamen? Weet je nog … -den volgenden morgen zouden we naar Versailles gaan; we vergaten het. Zeg, Gustaaf? -Verschuere?« -</p> -<p>»Wat? Zei je iets? O, neem me niet kwalijk, lieve! Ja, ’t was beeldig; ze zong uitstekend -en …« -</p> -<p>»Ben je zoo moe? Zoo moe, dat je inslaapt terwijl ik …« -</p> -<p><span class="corr" title="Bron: «">»</span>Neen ik sliep niet! ’k Was maar wat aan het dommelen. Geloof me, ’k heb alles gehoord -wat je zei. ’t Is zoo, de tenor was wat dik!« -</p> -<p>»Wil je niet liever naar bed gaan, beste?« -</p> -<p>»Neen, volstrekt niet.« -</p> -<p>»’t Was zeker een erg vermoeiende dag.« -</p> -<p>»Ja; je weet, ik ben vanmorgen al vroeg begonnen. We hebben tot zes uur doorgewerkt, -van dat we aankwamen af, en ’t is hier zoo schrikkelijk heet op dat Batavia.« -</p> -<p>Ze legt haar hand op zijn arm. »Kom, span je maar niet in om wakker te blijven. Je -hebt de rust verdiend. Neen … ik zou nog niet kunnen slapen; ik heb niets uitgevoerd -vandaag en van middag een lekker dutje gedaan.« -</p> -<p>Ze bracht hem zelve weg naar de logeerkamer, keek zorgvuldig of de klamboe zoo goed -gesloten was dat zelfs het kleinste muskietje er niet in kon doordringen, onderzocht -of de deuren en ramen wel wijd genoeg openstonden om den noodigen tocht door te laten -en wenschte hem goeden nacht. -</p> -<p>Nu ging ze terug naar de loofhut en zat op het plekje van daareven … maar hoe geheel -anders! -</p> -<p>De maan is schuilgegaan en het is er vol schaduwen. Ze beproeft zich voor te houden, -dat het Gustaaf’s schuld niet is als het avondje, waarvan zij zooveel heeft gehoopt, -op een teleurstelling uitliep; ze vermaant zich om het toch te waardeeren dat ze <span class="pageNum" id="pb104">[<a href="#pb104">104</a>]</span>zoo’n degelijk man heeft die niets hoogers kent dan zijn werk; ze berispt zich omdat -ze niet, als hij, eerzuchtig zijn kan en het goedkeuren dat hij, door zich te onderscheiden, -aanspraak tracht te krijgen op promotie; ze scheldt zichzelve kinderachtig veeleischend, -ondankbaar; ze tracht mevrouw De Bruining na te spreken, die betrekkelijk kalm verklaren -kon: »Ja, zie je, onze mannen, dat zijn eigenlijk onze mannen niet; die zijn van de -secretarie, en ze neemt zich voor, evenals zij, afstand te doen ten behoeve dier secretarie.<span class="corr" id="xd30e2090" title="Niet in bron">«</span> -</p> -<p>Maar dan wordt het opeens kil en donker in de loofhut. -</p> -</div> -</div> -<div id="ch15" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e244">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="label">XV</h2> -<h2 class="main">HET BOERINNETJE EN HAAR SOLDAAT.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Het regende dien nacht alsof het met bakken van den hemel gegoten werd en de groote -parade onderging het lot van meest alle groote parades op Batavia: ze werd afgekommandeerd -wegens de drassigheid van het terrein. -</p> -<p>Had men zoo ook de officieele gelukwenschen kunnen afkommandeeren! -</p> -<p>Maar die moesten plaats vinden: consuls en hoofdambtenaren in hun van goud of zilver -schitterende galarokken; de leden der rechterlijke macht met hun toga’s en baretten, -hoofd- en subalterne officieren in hun fraaiste uniformen, referendarissen en commiezen -in hun eenvoudigen zwarten rok, die allen kwamen den Landvoogd, omringd door den Raad -van Nederlandsch-Indië en zijn staf, hun gelukwenschen aanbieden, »met eerbiedig verzoek -ze wel te willen nederleggen aan de voeten van den troon.« -</p> -<p>’t Mocht een buitenkansje heeten, dat de atmosfeer was verfrischt door de gevallen -regens, maar toch bleef het, wat het samentreffen van veel mannen in lakensche kleeren -wezen moet, als het op het heetst van den dag plaats vindt, doodsbenauwd. -</p> -<p>Het diner was druk bezocht: men vergist zich soms in den volksgeest, vooral wanneer -die zich openbaren kan in lekker eten, en bij zulke gelegenheden zijn ook de bataviasche -Hollanders boven verwachting koningsgezind. -</p> -<p>De heeren—voor dames schijnt men het minder noodig te <span class="pageNum" id="pb105">[<a href="#pb105">105</a>]</span>oordeelen den verjaardag van hun vorst te vieren—de heeren kwamen op als één man. -</p> -<p>Volgens deskundigen was de speech van den gouverneur-generaal bijna even goed als -de getruffeerde kalkoen, en die kwam de volmaaktheid nabij; het vuurwerk was prachtig; -er waren duizende rijtuigen en tienduizende toeschouwers verzameld op het Koningsplein, -trouwens uitgebreid genoeg om het dubbele aantal te bevatten, en de geestdrift van -het publiek, reeds zoozeer opgewekt door de kunstgewrochten van den grooten Gors, -nam nog toe, toen de Landvoogd met zijn familie en gasten zich op het <span class="corr" id="xd30e2108" title="Bron: balcon">balkon</span> voor het paleis vertoonde en zijn beide zonen telkens het sein gaven voor die bewonderende -hèèèès en juichende hààààs, die nu eenmaal onmisbaar schijnen bij een vuurwerk. -</p> -<p>Den volgenden dag had de partij bij de Hagens plaats. -</p> -<p>Volgens de ouderen van dagen, die slechts konden toezien en bewonderen, was ze prachtig; -volgens de jonge meisjes, die doordansten tot den anderen morgen, verrukkelijk; volgens -de leveranciers een feest zooals er eigenlijk iedere maand een dozijn moesten gevierd -worden; volgens de <span lang="fr">jeunesse dorée</span> de prettigste fuif in jaren gegeven; volgens de ambtenaarswereld een »heele <span class="corr" id="xd30e2117" title="Bron: viktorie">victorie</span>«, want de heer en mevrouw Van Waliënhove, die anders zelden op partikuliere feesten -verschenen, verschenen hier. -</p> -<p>Nooit was in Batavia, waar enkele malen liefhebberijcomedies worden opgevoerd door -de élite der jonge dames, waar zoo natuurlijk en eenvoudig wordt gespeeld, dat de -hollandsche <span class="corr" id="xd30e2123" title="Bron: tooneeldirekties">tooneeldirecties</span> er een lesje konden gaan nemen; waar kosten noch moeite gespaard worden om een voorstelling -te doen gelukken, nooit was er iets geleverd zoo goed als heden avond. -</p> -<p>Amalia vervulde de rol eener schijnbaar ruwe, doch teêrhartige vivandière; Van Suylichem -die van een boerenlummel; Gertrude was een bekoorlijk dorpskind, en zekere tweede -luitenant stelde een gewond, maar desniettegenstaande zeer verliefd soldaat voor. -</p> -<p>’t Stukje was niet bijzonder grappig, maar fijn gedacht: het publiek beschaafd genoeg -om het te waardeeren; als men één aanmerking had willen maken, dan zou het misschien -geweest zijn dat de jonge luitenant zijn verliefde rol wel wat heel <i lang="it">con amore</i> speelde. -</p> -<p>Volgens sommigen had ook Gertrude wat koeler kunnen zijn; <span class="pageNum" id="pb106">[<a href="#pb106">106</a>]</span>’t is waar, boerinnetjes zijn vrijer in den omgang met soldaten dan jonge dames met -officieren, maar ’t verwonderde het publiek toch. -</p> -<p>Alleen mevrouw Ramsberge, die een paar weken geleden een harer dochters had thuis -gekregen, weduwe met een mager pensioentje, drie kinderen en haar een-en-twintig jaren—alleen -mevrouw Ramsberge verklaarde aan ieder, die het hooren wilde, dat zij er niets verwonderd -over was, och hemel neen, niets! -</p> -<p>Dat kwam er van, als men de meisjes niet op haar tijd liet trouwen, zooals tegenwoordig -voor Indië ook al mode scheen te worden; de Hagens mochten nu dien verjaardag met -nog zooveel ophef vieren, ’t was toch eigenlijk ongehoord dat zoo’n lief, rijk meisje -twintig jaar werd zonder dat er sprake was van een engagement. Mijn hemel, waar moest -het naar toe! ’t Was toch de bestemming! Ja, de dames mochten haar uitlachen zooveel -ze wilden, zij had er een zwaar hoofd in. -</p> -<p>Gelukkig kon mevrouw Ramsberge dien avond haar zwaar hoofd gerust neerleggen. Aan -het einde van het souper stond de gastheer op om de verloving aan te kondigen van -zijne dochter Gertrude met den heer Willem van den Bosch (de verliefde soldaat). -</p> -<p>’t Was een goed denkbeeld dit pas aan ’t einde van het souper te doen; was het aan -het begin geweest, de aandoeningen der gasten zouden hen verhinderd hebben naar waarde -te genieten van de goede gaven hun aangeboden. -</p> -<p>Als Batavia ooit verbaasd stond, dan was het in dit oogenblik. <span class="corr" id="xd30e2142" title="Bron: Gertruda">Gertrude</span> Hagen geëngageerd met Van den Bosch, een tweeden luitenant! En was het nog een tweede -luitenant geweest van adel, een tweede luitenant met fortuin, of ten minste een vreemdeling! -Maar—iedereen wist dadelijk alles van hem af—’t was maar een Hollander, niet eens -een Engelschman, en daarbij een doodeenvoudige jongen, de zoon van een arme domineesweduwe, -ergens in den achterhoek! -</p> -<p>Niemand kende beter den bataviaschen geest dan de heer Hagen; niemand had op meer -recepties gebogen voor mooie jonge bruidjes naast bruigoms die haar vader konden zijn; -niemand wist zoo goed als hij, hoe de handelsgeest is gedrongen in de harten, en de -zucht naar weelde de zucht naar liefde beheerscht. -<span class="pageNum" id="pb107">[<a href="#pb107">107</a>]</span></p> -<p>Hij had voorzien hoe het engagement zijner dochter zou worden opgenomen; hij vermoedde -welk een opschudding het brengen, welk een gepraat het geven zou; dáárom was alles -zoo diep geheim gehouden: hij had het publiek willen stellen voor een voldongen feit, -wel wetend dat niets zoo geschikt is om aan gebabbel een einde te maken, dan de zekerheid -dat gebabbel aan de zaak niets veranderen kan. -</p> -<p>Ofschoon anders volstrekt niet ongevoelig voor de openbare meening, bekommerde hij -er zich overigens weinig over of de keuze, door zijn kind gedaan, werd goedgekeurd -door de groote menigte … Hoe was zijn huwelijk toegejuicht in der tijd! Hoe dikwerf -was hem gezegd dat hij en zijn meisje een paartje waren als voor elkaar geknipt; hoe -hadden familie, vrienden en kennissen alle krachten ingespannen om die verbintenis -tot stand te brengen; hoe was zijn eigen moeder, die toch raden kon wat hij behoefde -om gelukkig te worden, er mede ingenomen geweest! -</p> -<p>Batavia mocht zich verbazen zooveel het verkoos, het liet hem koud. Immers, Batavia -kon niet weten hoe nu twee jaar geleden, toen hun eenige dochter terugkeerde uit Europa, -de heer en mevrouw Hagen te zamen neerzaten, voor het eerst sedert langen tijd hand -in hand, voor het eerst sedert langen tijd bezield door dezelfde gedachte. -</p> -<p>»Wat is ze mooi, onze lieveling,« had hij gezegd. -</p> -<p>»En lief. En zoo eenvoudig,« had zij gefluisterd, den vochtigen blik naar hem opgeheven. -»Het zal moeite kosten haar tot de overtuiging te brengen dat ze trouwen moet om positie, -om geld …« -</p> -<p>»Maar moeten we haar tot die overtuiging brengen?« had hij gevraagd. -</p> -<p>Toen had ze zich tot hem gekeerd met een kreet van vreugde. -</p> -<p>»Hagen, is je dat ernst? Zou je dat waarlijk willen doen? Haar vrijlaten in haar keus? -Haar laten trouwen wien ze liefheeft? Zou je me dat willen beloven? Ons kind een kans -geven om gelukkig te worden?« -</p> -<p>Neen, Batavia kon niet weten hoe de trotsche vrouw, zoo gewoon te bevelen, hem dit -had gesmeekt; ’t kon niet weten wat hem door de ziel was gegaan van bitterheid en -smart, toen ze hem dat vroeg, als het hoogste wat ze kon vragen voor haar <span class="pageNum" id="pb108">[<a href="#pb108">108</a>]</span>kind: een huwelijk uit liefde, uit vrije keuze! Het wist niet hoe hij had geantwoord, -terwijl hij zich afwendde, opdat ze niet zien zou hoe ze hem griefde. -</p> -<p>»Zou ik anders kunnen, Mathilde, na onze ervaring? Wees gerust, de dochter zal gelukkiger -zijn dan de moeder, zij zal trouwen wien ze liefheeft.« -</p> -<p>Het was een tweede luitenant geweest. Een arme, eenvoudige tweede luitenant. Maar -toch een tweede luitenant zooals er niet veel gevonden worden: een jeugdige god Mars, -die er krijgshaftig uitziet in zijn uniform en zoo mogelijk nog knapper in zijn politiek; -een lieve, vroolijke jongen met een open gezicht en heldere oogen, even frisch van -hart als jong van jaren, rein gebleven van de smetten der wereld, zooals het enkele -bevoorrechte moeders gegeven is haar zonen te bewaren. -</p> -<p>De gasten zijn vertrokken, de logées naar hunne kamers gegaan, de lampen gedoofd, -en weer zitten de heer en mevrouw Hagen in de liefelijke stilte van de loofhut. Ze -hebben den dank ontvangen van die beide overvolle harten; ze hebben opgezien in die -gezichten blozend van liefde, in die oogen stralend van geluk; uit de verte komen -de kussen tot hen, gewisseld in de zoete weelde van het ongestoord samenzijn; en voor -het eerst sedert den dag waarop eerzuchtige ouders en kunstige drogredenen hun verbintenis -tot stand brachten, gevoelen ze voor elkander wat zooveel doet vergeven: een diep, -oneindig medelijden. -</p> -<p>»Ik ben je zeer dankbaar, Louis,« fluistert ze zacht en drukt de hand die in de hare -ligt. -</p> -<p>»Wat zijn ze gelukkig … de kinderen! Er was een tijd, niet waar Tilde, er was een -tijd—toen we nog geen van beiden vermoedden dat ons huwelijk een … vergissing zou -blijken; maar zoo, zooals zij zijn, ik herinner ’t me niet goed, maar … zijn we ooit -zóó geweest?« -</p> -<p>»Arme man!« zegt ze zacht. -</p> -<p>Straks schrikken de jongverloofden op. -</p> -<p>»Hoorde ik daar niet een kus, Willem?« vraagt Gertrude. Maar Willem antwoordt lachend, -terwijl hij haar op nieuw in zijn armen sluit: »Het zal de echo van onze kussen geweest -zijn, lieveling!« -</p> -<p>En hij vermoedt niet hoezeer hij de waarheid spreekt. -<span class="pageNum" id="pb109">[<a href="#pb109">109</a>]</span></p> -</div> -</div> -<div id="ch16" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e251">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="label">XVI</h2> -<h2 class="main">EEN JONGENSSTREEK.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">De metalen gong, die den paleisbewoners verkondigt dat het uur voor den maaltijd daar -is, doet zijn zwaren slag weerklinken door de avondlucht; met de stipte orde, waaraan -mevrouw Van Waliënhove hen gewende, staakt ieder onmiddellijk zijn bezigheden en spoedt -zich naar de eetzaal. -</p> -<p>Vroegere landvoogden vonden het een niet gering bezwaar aan hunne betrekking verbonden, -dat het huiselijk leven zoozeer leed onder die betrekking; de heer van Waliënhove -beschouwt het als een voordeel. Want zijn gezin is niet van de gelukkige, waar een -bezoek, hoe welkom ook, altijd een stoornis blijft, waar gasten, hoe beminnelijk ook, -kunnen heengaan zonder een ledig achter te laten; waar de huisvader, als hij geen -vreemden vindt, in de handen wrijft en mama glimlachend naar hem opziet met de woorden: -»Ja, heerlijk onder ons!« -</p> -<p>Toch scheelt het heden avond niet veel of men is »en famille«. De logées zijn met -den laatsten trein vertrokken en worden eerst over eenige dagen door anderen vervangen. -Hooglaan, de adjudant, die, evenals Van Suylichem in het paleis gehuisvest, ook wanneer -hij geen dienst heeft, aan de avondtafel deelneemt, nam een uitnoodiging aan bij den -referendaris Verdijk. Mevrouw Verdijk had reeds gedurende vijf dagen een verjaardineetje -willen geven, maar dit tot heden moeten uitstellen, daar het elken middag onweerde -en dan kwam ze niet te voorschijn uit haar donkere kamer. -</p> -<p>Een oogenblik van verademing kan overigens niet onwelkom zijn, want de laatste logées -zijn menschen geweest die veel drukte, ja zelfs een weinig emotie aanbrachten. -</p> -<p>De eerste, een Amerikaansche, gaf evenveel stof tot verbazing als tot vroolijkheid. -Dat ze een reis rondom de wereld maakte en reeds halverwege was, kon als verontschuldiging -dienen voor den ontredderden toestand harer garderobe; dat ze de dochter was van een -groot generaal, voor de dapperheid waarmee ze heenstapte over alle bezwaren, zich -overgaf aan de meest gewaagde <span class="pageNum" id="pb110">[<a href="#pb110">110</a>]</span>excentriciteiten; dat ze buitengewoon leelijk en niet bepaald jong was, voor het reizen -met twee jongelui—trouwens ten paleize genegeerd;—maar dat ze in een afgrijselijk -amerikaansch-engelsch doorratelde van den morgen tot den avond, daarvoor was geen -verontschuldiging. -</p> -<p>Een dag na deze niet zeer bekoorlijke verschijning arriveerde een Italiaan, markies -Aréoli. Hij was door zijn gouvernement voorzien van hetgeen noodig is om aan alle -hoven een goede ontvangst te vinden, maar de beste aanbeveling droeg hij bij zich -in zijn persoonlijkheid. -</p> -<p>Beide gasten dweepten met de tropische natuur en konden niet genoeg genieten van Buitenzorg’s -heerlijke omstreken. Er werden tochtjes gemaakt, grooter uitstapjes bedacht, feestjes -georganiseerd … meerdere leden der familie Van Waliënhove namen daaraan deel; en ging -de Amerikaansche—misschien met het oog op haar medereizigers, die een goed heenkomen -hadden gezocht in het hôtel—eer weg dan ze voornemens was geweest, de marchese bleef -een week langer dan zijn oorspronkelijk plan scheen. -</p> -<p>Het is voor niemand in de onmiddellijke omgeving der familie een geheim waarom zijn -vertrek tot tweemalen toe werd uitgesteld. De heer d’Hannecour, die in zijn hoedanigheid -van intendant alles weet—en weten moet, wil hij zich niet de ongenade zijner zeven -dames op den hals halen—berichtte dezen morgen naar huis: »Aréoli is sinds een half -uur bij Zijn Excellentie.« Van Suylichem, die heden dienst heeft, deed hem uitgeleide; -hij riep hem bij het afscheid toe: »<span lang="fr">à bientôt, j’espère</span>«, wat dezen veel te denken geeft. Zóó veel, dat hij niet kan nalaten freule Clotilde -met meer dan gewone belangstelling gade te slaan, wanneer ze een oogenblik na hem -de eetzaal binnentreedt. ’t Doet hem genoegen dat ze er zoo blozend en tevreden uitziet -in haar wit gazen kleedje met roode geraniums, volstrekt niet als een Ariadne treurend -om het vertrek van den geliefden Theseus. -</p> -<p>»’t Zou dan ook vreeselijk jammer geweest zijn,« zegt James bij zich zelven, »als -die vreemde snoes zoo’n lief gezellig meisje voor den neus van de hollandsche jongelui -had weggekaapt!« -</p> -<p>Want—hij is geheel teruggekomen van zijn eerste meening! hij vindt haar nu geen halve -wilde meer, integendeel, zooals hij <span class="pageNum" id="pb111">[<a href="#pb111">111</a>]</span>zijn nicht herhaaldelijk verzekert, ze kunnen het best vinden samen. -</p> -<p>En de ingenomenheid is wederkeerig. Immers, wanneer hij een zwartbehangen zaal was -binnengetreden, vol gemaskerde saamgezworenen en in die zaal plotseling dansmuziek -vernomen had; wanneer zij in een onderaardsch gewelf geworpen, daar een helder licht -had zien ontsteken, dan konden de beide jongelui niet gelukkiger geweest zijn met -die ontdekking, dan nu ze elkaar zoo geheel onverwachts vonden in dat koude, stille -paleis, waar de zon niet zorgvuldiger werd <span class="corr" id="xd30e2200" title="Bron: buiten gesloten">buitengesloten</span> dan men het er de ware vroolijkheid deed. -</p> -<p>Met de inconsequentie, ons menschenkinderen eigen, zou baron Van Waliënhove het zeer -kwalijk genomen hebben, zoo een zijner adjudanten Clotilde het hof had gemaakt. Toch -ergerde hij zich ook aan de saaiheid van den heer Hooglaan, die dagelijks in gezelschap -kon zijn van zulk een meisje, zonder ook maar een oogenblik zijn stijve vormelijkheid -te vergeten. Met blijkbaar welgevallen daarentegen zag hij op welk een prettigen voet -Van Suylichem met zijn dochter omging; met genot luisterde hij naar dien luiden frisschen -lach, die een korten tijd verstomd scheen, maar sedert James’ komst weer den helderen -metaalklank van vroeger dagen had. -</p> -<p>De heer Van Beevelant komt ook met klokslag acht binnen, gevolgd door de zonen des -huizes, een paar knapen zooals moeders zich die droomen, krachtig van bouw, breed -van schouders, vlug van beweging; een paar knapen zooals vaders ze behoeven om hen -jong te houden, knapen om mee te gaan schermen en roeien en paardrijden, om trotsch -op te zijn en zich illusies over te maken. -</p> -<p>Het gezicht van de Landvoogdes staat heden niet vroolijk, maar toch komt, als zij -haar tegemoet vliegen, een lachje de neerhangende mondhoeken beroeren; de heer Van -Waliënhove strijkt de krullen weg, tot de groote, schrandere oogen hem aanstaren met -hun onbevangen kinderblik. -</p> -<p>»Hoe is het gegaan vandaag, Oscar?« vraagt hij zoodra men gezeten en de stilte, die -het ronddienen der soep vergezelt, ingetreden is. -</p> -<p>»Zoo tamelijk, papa!« antwoordt deze. »We hadden hollandsche <span class="pageNum" id="pb112">[<a href="#pb112">112</a>]</span>taal en u weet daar houd ik niet van.« Dan zachtjes: »Hij is vreeselijk streng.« -</p> -<p>»Zoo? dat doet me plezier,« antwoordt Zijn Excellentie lachend en kijkt naar de zijde -waar Van Beevelant zit. »Dat zal je goed doen, denk je niet? en jij, Felix, ben je -tevreden over je zelf?« -</p> -<p>»Dat kon beter, papa; ’k heb dertien fouten gehad in mijn thema.« <span class="corr" title="Bron: «">»</span>Dertien fouten!« klinkt het uit drie monden. -</p> -<p>»Ja. Maar het gaat toch al beter. Deze zanikt ten minste niet.« -</p> -<p>»Jongelui, je vergeet dat ik niet je opinie vraag over mijnheer Van Beevelant, maar -over je zelf.« -</p> -<p>»Da’s waar ook, papa,« roept Oscar lachend; en dan met een steelschen blik naar den -gouverneur: <span class="corr" title="Bron: «">»</span>Maar we hebben toch geen kwaad van hem gezegd.« -</p> -<p>Beevelant knikt hem vriendelijk toe, doch daar klinkt het op eens knorrig: »Wat veel -erger is, Felix, je hebt daar een woord gebruikt, een woord … ik vraag je, kinderen, -waar leer je die straattaal, hoe kom je aan zulke expressies?«… -</p> -<p>»’t Kan wel zijn dat hij het van mij heeft, mama!« -</p> -<p>»Clotilde!« -</p> -<p>»Ja, ik moest me schamen, dat ben ik geheel met u eens.« -</p> -<p>»Maar dan begrijp ik niet hoe je …« -</p> -<p>»O, ik doe mijn best om ze af te wennen, die leelijke woorden. Maar als we onder ons -jongens zijn ontvalt er me nog wel eens een dat … uw fijngevoelige ooren kwetst.« -</p> -<p>Er is in den toon van het meisje, in de uitdrukking van haar gelaat, zoodra ze het -tot haar moeder keert, iets dat hen, die haar nog niet lang geleden vriendelijk en -zacht, gewillig en onderworpen kenden, verbazen moet. -</p> -<p>Maar voor hen die dagelijks in het huisgezin van den Landvoogd vertoeven en de verandering -langzamerhand zagen komen, voor hen is er niets vreemds in. -</p> -<p>Ze weten dat freule Clotilde verkeert in het geval van den generaal, die den vijand -naderde, de witte vlag reeds van verre uitgestoken, maar door den onverzoenlijken -tegenstander gedwongen tot den strijd, zich laat meesleepen in de hitte van het gevecht -en eindigt met uitvallen te doen, waar hij eerst slechts verdedigend te werk ging. -</p> -<p><span class="corr" title="Bron: «">»</span>Jullie, jongens, zijt er van morgen weer vroeg op uit geweest, <span class="pageNum" id="pb113">[<a href="#pb113">113</a>]</span>niet waar?« vraagt de gouverneur-generaal met het doel afleiding te geven. -</p> -<p>»O ja, papa, heerlijk!<span class="corr" id="xd30e2243" title="Bron: »">«</span> antwoordt Oscar. »Een rit van twee uur. Berg op, berg af! De paarden waren moe. Wij -in ’t geheel niet!« -</p> -<p>»Maar we hadden een honger!<span class="corr" id="xd30e2248" title="Bron: »">«</span> roept Felix. »Ik heb drie spekpannekoeken gegeten.« -</p> -<p>»Spekpannekoeken!« herhaalt de adjudant van dienst. »Spekpannekoeken.… hé!« -</p> -<p>»Houdt u daar ook zooveel van?« vraagt Felix. En het blijkt uit de uitroepen, die -volgen op zijn bevestigend antwoord, hoe hoog de vroolijke luitenant bij de jongens -staat aangeschreven. -</p> -<p>»We zullen u waarschuwen, als zus ze weer laat bakken.« -</p> -<p>»Dan zult u eens smullen.« -</p> -<p>»Maar ze moeten heet uit de pan gegeten worden.« -</p> -<p>»Met vreeselijk veel stroop.« -</p> -<p>»En in de keuken.« -</p> -<p>»In de keuken?« vraagt James teleurgesteld. »Is dat zoo bepaald noodig?« -</p> -<p>»Ja,« zegt Clotilde, »anders smaken ze niet.« -</p> -<p><span class="corr" title="Bron: «">»</span>Maar ik mag niet in de keuken komen.« -</p> -<p>»Wij ook niet,« roepen de kinderen. En dan, als uit één mond: »Maar we doen het toch.« -</p> -<p>»Hoort u dat, mijnheer Van Beevelant?« -</p> -<p>Het is anders de gewoonte niet van mama, de aandacht der onderwijzers te vestigen -op de tekortkomingen harer zonen. Maar ze beweert dat Oscar en Felix met zachtheid -geregeerd moeten worden, en nu de gouverneur, in weerwil daarvan, de strengste tucht -handhaaft, nu tracht ze hem bij elke gelegenheid te bewijzen dat de methode, die hij -volgt, een verkeerde is. -</p> -<p>»Ja, mevrouw, ik hoor het.« -</p> -<p>»En?« -</p> -<p>»En ik zwijg.« -</p> -<p>»U zwijgt? U begint dus in te zien dat u, met al uw gestrengheid, niets verder komt?« -</p> -<p><span class="corr" title="Bron: «">»</span>Pardon, mevrouw, ik zwijg, omdat het naar mijn bescheiden oordeel hier noch de plaats -is, noch de gelegenheid om de jongelui te berispen.« -</p> -<p>Baron Van Waliënhove ziet zijn vrouw aan, die rood is van <span class="pageNum" id="pb114">[<a href="#pb114">114</a>]</span>moeielijk bedwongen drift, daarna den gouverneur, wiens hand beeft terwijl hij een -glas water naar de lippen brengt. Zijn gelaat spreekt van bittere teleurstelling: -hij meende alles zoo goed bedacht, zoo juist geregeld te hebben. -</p> -<p>Was bij vroegere gouverneurs niet het groote struikelblok geweest hun gebrek aan fijne -vormen, hun burgerlijk uiterlijk of boersche manieren? Had ze zich niet geërgerd aan -een nauw hoorbaar accent, aan het smakelooze van hun dassen, aan de kleur van hun -handschoenen, aan de snit van hun jassen zelfs? Had ze niet altijd gezegd dat het -een gentleman moest wezen, aan wien ze de opvoeding harer kinderen toevertrouwde? -En was dit nu geen gentleman door geboorte en karakter, door voorkomen en manieren? -</p> -<p>Had ze niet honderdmaal verklaard, dat die »schoolmeesters« bang waren; dat dáárom -de kinderen zooveel durfden? Was het niet altijd haar ergernis geweest, dat de onderwijzers -lichamelijk niet genoeg ontwikkeld waren om zich te meten met de jongens? En is deze -niet een volleerd ruiter, een uitstekend gymnasticus, een zwemmer die haar zonen verre -achter zich laat? -</p> -<p>Toch, hij voelt het reeds, niettegenstaande zijn vermanen, zijn bevelen bijna, maakt -ze ook dezen het leven ondragelijk; hij voorziet het, ook deze zal op een morgen tot -hem komen en vragen wat de anderen gevraagd hebben: ontslag. En dan—is het vonnis -geveld! Dit is zijn laatste poging geweest; als deze mislukt, mag hij niet langer -aarzelen, moet hij zijn kinderen wegzenden naar Europa. En dit terwijl hij al zijn -politiek talent heeft gebruikt om de onmogelijke positie van den gouverneur mogelijk -te maken; dit, terwijl de zoon van zijn ouden vriend reeds een plaats won in zijn -hart; dit, terwijl de knapen eindelijk voor hun leermeester gevoelen, wat de grondslag -is van opvoedend onderwijs: eerbied en liefde. -</p> -<p>Immers, die met recht gewraakte uitroep van daar straks is in Oscar’s mond een lofrede. -Volgens hem toch »zanikten« al de vroegere onderwijzers; ja, gerugsteund door mama, -heeft hij zelfs beproefd hun die slechte gewoonte af te leeren, of door ze doodeenvoudig -de gehoorzaamheid op te zeggen, of door ze, tot groote pret der hovelingen, voor den -gek te houden. Wat kan hij haar toch misdaan hebben, hij die bij andere dames zoo -hoog staat aangeschreven? -<span class="pageNum" id="pb115">[<a href="#pb115">115</a>]</span></p> -<p>Wat hij haar misdeed? -</p> -<p>Hij is haar niet onderworpen genoeg. Al zijn voorgangers heeft ze in haar macht gehad. -De intendant betaalde hen onder haar goedkeuring het door haar bepaalde traktement; -deze ontvangt het regelrecht uit de handen van Zijne Excellentie en ze weet niet eens -of hij iets ontvangt, veel minder hoeveel. De andere noodigde ze een enkele maal, -als er op veel invitaties een weigerend antwoord kwam; deze ontvangt op hoog bevel -een kaart voor elke feestelijkheid die plaats vindt; de anderen bracht ze tot wanhoop -door hen tegen te werken bij hun leerlingen, deze laat zich niet tegenwerken; de anderen -vreesden haar, deze ziet haar aan met zijn vasten blik, en in dien blik leest ze: -»Ik ben uws gelijke, mevrouw Van Waliënhove.« -</p> -<p>Daarom heeft ze de anderen alleen gesard en geplaagd, omdat dit zoo haar welbehagen -was; dezen haat zij. -</p> -<p>Clotilde heeft de wolk gezien, die zich legerde op het voorhoofd van den geliefden -vader. -</p> -<p>»En u vraagt niet eens hoe het met mijn schets is afgeloopen, papa,« begint ze vroolijk. -»Bent u er niet nieuwsgierig naar?« -</p> -<p>»Ja, zeker, zeker. Is ze goed gelukt?« -</p> -<p>»Dat geloof ik wel. Maar niet, zooals u waarschijnlijk denkt, door het talent uwer -dochter. Mijnheer Aréoli heeft haar afgemaakt.« -</p> -<p>Nu ze dien naam noemt, worden drie paar oogen opgeheven van de doperwten, die juist -zijn rondgediend; maar die drie paar oogen ontmoeten elkaar! Met plotselingen schrik -rusten ze weer op de borden en wordt de jacht op de doperwten hervat. -</p> -<p>»Nu, ik wil graag eens zien wat hij er van gemaakt heeft.« -</p> -<p>»Dat spijt me: hij heeft ons gezamenlijk werk meegenomen als een herinnering aan ons -gezamenlijk tochtje,« zegt ze met het onschuldigste gezicht ter wereld. -</p> -<p>Terwijl ze spreekt ziet mevrouw Van Waliënhove haar dochter aan, begeerig om een blos, -een teeken van verlegenheid te ontdekken. Clotilde weet het en vindt er een ondeugend -genoegen in om haar moeder geheel in het duister te laten omtrent haar ware gevoelens. -</p> -<p>»Mogen we opstaan, papa,« vraagt Oscar eenige oogenblikken later, als aan het dessert -wordt begonnen. -<span class="pageNum" id="pb116">[<a href="#pb116">116</a>]</span></p> -<p>Het is een gewoonte van den heer des huizes om op dit oogenblik den kinderen hunne -vrijheid terug te geven: van al het vervelende zijner tegenwoordige leefwijze vindt -hij de langdurige desserten het vervelendst, en hij acht het niet noodig ook hen daaronder -te doen lijden. -</p> -<p>Ze loopen dus wat rond en verdwijnen meestal onopgemerkt, nadat Clotilde hen heeft -bediend van de vruchten. Heden avond blijven ze langer dan gewoonlijk. Ze staan achter -Clotilde’s stoel en ze moet hun nu dit, dan dat aanreiken. Het verveelt haar trouwens -niet licht; ze houdt van de vroolijke deugnieten, ze knijpt ze graag eens in de vleezige -bruine wangen of bedenkt met hen het plannetje voor den volgenden morgen. Van avond -echter vindt zij ze lastig. Voortdurend staan ze te fluisteren en te gichelen, telkens -trekken ze aan het kleedje, dat niet veel trekken verdragen kan. -</p> -<p>»Wat bedisselen en besmoenzelen die jongens daar toch achter ons?« vraagt ze eindelijk, -ongeduldig geworden, aan den heer Van Beevelant die naast haar zit. -</p> -<p>»Mijnheer, een nieuw werkwoord: besmoenzelen!« roept Oscar en hij barst, tegelijk -met zijn broer, uit in vroolijk gelach. -</p> -<p>»Bedaart wat, jongens,« vermaant de gouverneur zacht. En als dat niet baat: »Komaan, -gedraag je wat betamelijker in presentie van je ouders.« -</p> -<p>»En van je zusters sleep,« voegt Clotilde er bij, met een bezorgden blik op de luchtige -massa tulle en kant die van haar stoel afhangt. -</p> -<p>Daar er geen gasten zijn wordt het dessert zooveel mogelijk bekort en het diner dat -nooit lang duurt, is heden binnen het uur afgeloopen. -</p> -<p>»’t Is een prachtige avond«, zegt James, die een gunsteling is van de barones en wat -meer durft dan een ander. »Als de dames nog gingen toeren, zou ik gaarne een plaatsje -verzoeken in haar rijtuig.« -</p> -<p>»Wat dunk je, Clotilde?« vraagt haar mama met een vrij vriendelijk lachje, want een -tête a tête wordt evenmin door haar als door haar dochter gewenscht. »Zullen we dezen -indiscreten mijnheer dat pleizier maar eens doen?« -</p> -<p>Zijne Excellentie keert zich tot den gouverneur: »Ik ga een wandeling maken, mijnheer -van Beevelant; het zal mij aangenaam <span class="pageNum" id="pb117">[<a href="#pb117">117</a>]</span>zijn als u me wilt vergezellen«, en na een lichte buiging verwijdert hij zich met -zijne vrouw. -</p> -<p>De adjudant van dienst biedt de dochter des huizes den arm. Maar op het oogenblik -dat ze dien wil aannemen, slaakt ze een gil. -</p> -<p>De heer en mevrouw Van Waliënhove, die juist de deur bereikt hadden, de maître d’hôtel -die haar buigend openhield, de bedienden die <i lang="fr">en haie</i> geschaard stonden om hen te laten voorbijgaan, allen kijken om, en ze zien.… de freule -rug aan rug met den gouverneur. -</p> -<p>»Clotilde?!« -</p> -<p>»Ja, mama! Help dan toch!« -</p> -<p>»We zouden immers gaan rijden. Waarom kom je niet mee?« -</p> -<p>»Ik kan niet.« -</p> -<p>»Mijnheer van Beevelant, ik wacht u,« klinkt een gebiedende stem. -</p> -<p>»Excellentie, duizend excuses«, stamelt van Beevelant, maar blijft onbewegelijk staan. -</p> -<p>Reeds zijn de landvoogd en mevrouw op hun schreden teruggekeerd: het raadsel is opgelost -zoodra zij nader treden. -</p> -<p>Aan de beide rokspanden van den heer van Beevelant is de dunne stof, die dienen moet -om Clotilde’s pouffe en sleep te vormen, met tal van spelden vastgehecht en zóó vastgehecht, -dat bij de minste beweging van een hunner een onheilspellend kraken vernomen wordt. -</p> -<p>Als door eenzelfde gedachte bezield, zoeken aller oogen de beide knapen: ze zijn spoorloos -verdwenen. -</p> -<p>Clotilde is rood als een pioenroos, mevrouw bleek van ergernis, de heer Van Waliënhove -vindt de zaak hoogst ongepast; dat bewijst de strenge uitdrukking van zijn gelaat; -alleen Van Suylichem heeft moeite om ernstig te blijven. -</p> -<p>»Maar mijn hemel, zal dan niemand ons helpen!« roept Clotilde juist op het oogenblik -dat haar kamenier, door een der bedienden gewaarschuwd, komt aanvliegen. -</p> -<p>»Ik hoop, freule,« begint van Beevelant, zoodra zijn rokspanden hem weer toelaten -zich tot haar te wenden, »dat u de verzekering zult willen aannemen van mijn innig -leedwezen over het gebeurde.« -<span class="pageNum" id="pb118">[<a href="#pb118">118</a>]</span></p> -<p>Clotilde, nog steeds vuurrood van verlegenheid, schikt, om zich een houding te geven, -het verkreukeld kleedje terecht. -</p> -<p>»U waart er zoo goed het slachtoffer van als ik,« zegt ze dan. -</p> -<p>»U zult mij genoegen doen, mijnheer van Beevelant, met de jongelui voorbeeldig te -straffen,« begint de gouverneur-generaal. -</p> -<p>»Dit is mijn voornemen, Excellentie.« -</p> -<p>Er is in den toon der beide heeren iets dat mevrouw van Waliënhove doet vreezen voor -haar lievelingen. -</p> -<p>»Nu, we moeten een grap niet zoo hoog opnemen,« haast ze zich uit te roepen; »die -arme kinderen mogen tegenwoordig ook niets misdoen of ze worden »voorbeeldig gestraft«. -En zoo erg is dit nu toch waarlijk niet.« -</p> -<p>»Niet erg, <span class="corr" id="xd30e2346" title="Bron: mervrouw">mevrouw</span>?« vraagt van Beevelant. En, als zij lacht: »Ik waag het in dezen met u van meening -te verschillen: ik vind het zéér erg.« -</p> -<p>»Hebben uw rokspanden zóóveel geleden?« vraagt mevrouw Van Waliënhove op den toon, -die haar vijanden doet zeggen dat ze een scheermes heeft op de plaats waar haar tong -moest wezen. -</p> -<p>»Niet zooveel als mijn japon, mama. Maar aan zulke nietigheden denken we niet, is -het wel, mijnheer van Beevelant? ’t Is de verlegenheid waarin ze ons brachten, het -gek figuur dat ze ons lieten slaan.« -</p> -<p>»Komaan! ’t was niet prettig voor je, dat erken ik, en als het met een ander geweest -was … iemand die … maar met mijnheer van Beevelant!« -</p> -<p>»U bedoelt?« vraagt deze, schor van ingehouden drift, doodsbleek geworden onder den -smadelijken toon, onder den minachtenden blik. »U bedoelt?« -</p> -<p>»Vraag niet, mijnheer van Beevelant!« roept Clotilde en onwillekeurig doet ze een -stap voorwaarts, als om zich te stellen tusschen hem en haar moeder; »vraag niet! -Het is onnoodig dat mama duidelijk maakt wat ze bedoelt—omdat ze zich vergist. Zij -meent dat het mij in groote verlegenheid zou gebracht hebben, wanneer de broêrs hadden -goedgevonden hunne aardigheid te verkoopen met een ander, gister bijvoorbeeld, niet -waar, mama? met markies Aréoli?« -</p> -<p><span class="corr" title="Bron: «">»</span>Ja juist.« -</p> -<p>»Dit verwondert me van u, die anders zoo scherp ziet. Me <span class="pageNum" id="pb119">[<a href="#pb119">119</a>]</span>dunkt, u moest weten dat, terwijl markies Aréoli mij geheel onverschillig is, ik zeer -veel prijs stel op de goede opinie van mijnheer van Beevelant.« -</p> -<p>»Ik erken, Clotilde, dat je me verbaast.« -</p> -<p>»Ik moet u nog meer verbazen, mama«, spreekt het meisje met lippen die trillen, met -oogen die vonken schieten van verontwaardiging; »ik moet u zeggen, dat het me grieft -en ergert iemand, dien ik hoogacht, het voorwerp te zien van grofheden.« -</p> -<p>Nu gebeurt er iets, waaraan mevrouw van Waliënhove jaren later niet kan terugdenken -zonder zich af te vragen, hoe het mogelijk is geweest dat ze niet tusschenbeide kwam, -iets dat alleen een man van zulk een ridderlijke figuur en zulke volmaakte vormen -als van Beevelant doen kan zonder zich belachelijk te maken: hij laat zich neer op -ééne knie, neemt freule Clotilde’s hand en drukt die eerbiedig aan zijn lippen. -</p> -</div> -</div> -<div id="ch17" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e258">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="label">XVII</h2> -<h2 class="main">EERZUCHT EN LIEFDE.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">»Di mana njonnja?« -</p> -<p>»Ah! Daar is Gustaaf?« roept mevrouw Verschuere, sluit haar muziekboek en springt -op van de piano. -</p> -<p>Dit alles tot groote ergernis van haar neef, die bezig is een stuk met haar in te -studeeren voor de Zondagavondsoirée ten paleize, en juist hoop begon te voeden dat -zekere moeilijke passage beter zou van stapel loopen dan hij had durven verwachten. -</p> -<p>»Dat wil zeggen: nu houden we dadelijk op en kun je wel heengaan,« bromt hij, terwijl -hij met een niet zeer zachte beweging zijn vioolkist grijpt. -</p> -<p>»Foei, James,« werpt Nita tegen; maar ze heeft geen tijd om meer te zeggen, want reeds -gaat ze haar echtgenoot te gemoet. -</p> -<p>»Nita,« roept deze met luider stem. »Groot nieuws!« -</p> -<p>Als ze echter met een veelzeggend gebaar naar de deur van haar boudoir wijst, vervolgt -hij veel zachter: »Wat, ben je niet alleen? Visite?« -<span class="pageNum" id="pb120">[<a href="#pb120">120</a>]</span></p> -<p>»Neen. ’t Is James maar.« -</p> -<p>»Hoe onaangenaam!« zegt hij knorrig. »Hij is er, of hij komt ook tegenwoordig.« -</p> -<p>Een plotselinge blos verft Nita’s wangen. »Is het misschien wat druk?« vraagt ze met -moeilijk verholen voldoening. -</p> -<p>»Keur je het niet goed?« Zijn antwoord echter helpt haar spoedig uit den droom. -</p> -<p>»Wel neen; hoe meer hoe liever, als het je afleiding geeft. Maar ik had je nu iets -te zeggen, iets.… dat.… nog geheimblijven moet.« -</p> -<p>Juist komt de minder gewenschte bezoeker te voorschijn. -</p> -<p>»Goeden morgen, Verschuere. Je bent vroeg thuis van daag, is ’t niet? Nita, ik laat -mijn viool maar staan.« -</p> -<p>»Wil je niet blijven rijsttafelen?<span class="corr" id="xd30e2389" title="Bron: »">«</span> vraagt ze met die weifeling in haar stem, die een uitnoodiging maken kan tot een -verzoek om zoo spoedig mogelijk heen te gaan. -</p> -<p>»Neen, dank je. Je denkt dus om die derde bladzijde? Oefen je nog eens flink van daag, -wil je?« -</p> -<p>»En wat is het groote nieuws?<span class="corr" id="xd30e2395" title="Bron: »">«</span> vraagt mevrouw Verschuere, als haar man, die James uitgeleide deed, in drie stappen -weer bij haar terug is. -</p> -<p>»Wat het is, Nita!<span class="corr" id="xd30e2400" title="Bron: »">«</span> roept hij, en zijn stem beeft van opgewondenheid; »wat het is? De Bruining gaat weg.« -</p> -<p>»Weg? naar Europa? Is hij zóó erg?« -</p> -<p>»Ja, hij is gister van Sindanglaya teruggekomen, nog zieker dan hij is weggegaan. -’t Schijnt dat de angst over Jantje, nu een week of zes geleden, zijn zenuwgestel -den genadeslag gegeven heeft.« -</p> -<p>»Kassian!« -</p> -<p>»Ja, kassian, maar … ik kom in zijn plaats! De gouverneur-generaal heeft het me gezegd, -Nita! Ik kom in zijn plaats!<span class="corr" id="xd30e2409" title="Bron: »">«</span> -</p> -<p><span class="corr" title="Bron: «">»</span>Werkelijk?<span class="corr" id="xd30e2416" title="Bron: »">«</span> roept ze. »Heeft hij het je gezegd?« -</p> -<p>»Ja, ja! Zonder zich een oogenblik te bedenken! Vijf minuten nadat De Bruining was -weggereden!« -</p> -<p>»Algemeen secretaris! Maar weet je wel, lieveling, dat dit prachtig is!« -</p> -<p>»Prachtig?… Ongehoord, kind! Op mijn leeftijd! Na zoo <span class="pageNum" id="pb121">[<a href="#pb121">121</a>]</span>kort geleden pas promotie gemaakt te hebben! ’t Is nog geen twee jaar, waarachtig! -En dat, terwijl er zooveel anderen zijn, die meenden dat ze in aanmerking zouden komen! -»Er zal maar één stem over opgaan, dat begrijp je.« -</p> -<p>»Dat vrees ik ook. Trouwens op de secretarie werd het verwacht. Ze zullen van protektie -spreken, van nepotisme … ze zullen je doopceel lichten.« -</p> -<p>»Neen, dat zullen ze laten! Er is in mijn geheele carrière geen enkele bladzijde, -die me tot oneer strekt; dus dat zullen ze laten!« roept hij uit met de fierheid van -den leeuw die de jakhalzen naderen ziet. »Maar laat ze hun gang gaan! <span id="xd30e2428"></span>Laat geheel Indië zeggen wat Indië altijd zegt, als iemand door inspanning en energie -zich er bovenop werkt: dat ik geboft hebt, schandelijk geboft, brutaal geboft; wat -maakt me dat? Laat zij, die er over schreeuwen, het me nadoen. -</p> -<p>»Laat ze toonen dat dit zoogenaamde boffen alleen geluk en niet ook bekwaamheid is!« -</p> -<p>»Ja, dat is zoo,« zegt Nita en ziet vol bewondering op naar de fiere gestalte, die -zich daar verheft vol zelfbewuste kracht. -</p> -<p>»Nita, denk eens! Zoo’n veelomvattende betrekking, zoo’n rang, zoo’n traktement! En -dan de toekomst. Je weet wat dat beteekent, niet waar … algemeen secretaris? Het vagevuur, -waardoor wij in den hemel komen, zooals een van je voorgangsters, mevrouw Hagen, het -noemt. ’t Is zoo goed of ik al raad van Indië was en.… eenmaal raad van Indië …« -</p> -<p>Ze legt de handen op zijn schouders en kust hem met een langen, innigen kus, want -ze heeft hem lief; en al kan ze zich niet zóózeer verheugen in de behaalde zegepraal, -ze kan deelen in zijn geluk; ja, als ze staart in dat stralend gelaat, voelt ze iets -over zich komen van zijn opgewondenheid. -</p> -<p>»Hartelijk gefeliciteerd, mijnheer de algemeene secretaris. Moge het je gelukkig maken!« -</p> -<p>»Niet minder hartelijk gefeliciteerd, mevrouw de algemeene secretaresse!« En de armen -dicht om haar heen <span class="corr" id="xd30e2438" title="Bron: ge-geslagen">geslagen</span>, beantwoordt hij haar omhelzing. -</p> -<p>Dien avond worden de lampen ontstoken in de voorgalerij van den heer De Bruining. -Trouwens, er komt geen bezoek, want <span class="pageNum" id="pb122">[<a href="#pb122">122</a>]</span>meer nog dan de duisternis, vreest men in onze vroolijke indische maatschappij de -droefheid. -</p> -<p>Achter in de pendoppo zitten ze ter neer, dicht naast elkander, afgemat naar lichaam -en ziel, zooals men wezen kan na het vallen van een langverwachten slag, en zwijgen. -Niet dat het hun aan stof ontbreekt, maar wijl ze vreezen te spreken; welk onderwerp -toch kan in dit oogenblik worden aangeroerd zonder een pijnlijke snaar te doen trillen -in het ontstemde speeltuig hunner ziel? -</p> -<p>Het gejuich van de kinderen in den tuin hindert, het geratel der rijtuigen, die hun -huis voorbijrollen, vermoeit hen; ze keeren zich af van het schitterend tooneel dat -de ondergaande zon biedt, maar geenszins om, als in vroeger dagen, toen de gloed dier -zon bleef toeven in hun oogen, elkander aan te zien … Zij vreest de verwoesting te -aanschouwen, die het zenuwlijden heeft aangericht in zijn trekken; hij weet dat er -slechts zorg is te lezen op het smalle, bleeke gezicht naast hem. -</p> -<p>Een half uur hebben ze zoo gezeten, stil en rustig—iets ongeloofelijks, bijna iets -onnatuurlijks in den huize De Bruining—als er een lichte tred wordt vernomen. Louise -ziet op in twee groote klare oogen, vol deelneming, vol medelijden; het is dezelfde -blik dien ze ontmoet heeft aan het ziekbed van haar kind … Met een heftige beweging -trekt ze het blonde hoofd aan haar borst en barst uit in een vloed van tranen, de -eerste die ze weent sedert de dokter het vonnis uitsprak over de toekomst van man -en kind. -</p> -<p>»Dat zal je opluchten, Wies!« zegt De Bruining en ze laten haar rustig uitweenen. -Straks, als de beide dames wat tot kalmte zijn gekomen, begint hij zacht: »’t Is goed, -dat u hier zijt, mevrouw Verschuere; we hadden behoefte aan iemands deelneming,« en -dan terwijl hij haar hand drukt: »’t is lief van u, mevrouwtje, om te midden van uw -nieuw geluk aan ons te denken.« -</p> -<p>»O, natuurlijk deden we dat. Verschuere was ook graag meegekomen, maar … hij had het -zoo druk.« -</p> -<p>»Het kan geen kwaad dat hij niet meekwam,« antwoordt De Bruining. »’t Is geen opwekkend -gezicht, mevrouw, voor iemand aan wien juist het spelen van een der hoofdrollen is -opgedragen, dat laatste bedrijf van het drama, dat men een indische carrière noemt.« -<span class="pageNum" id="pb123">[<a href="#pb123">123</a>]</span></p> -<p>»Een drama?« herhaalt de bezoekster. -</p> -<p>»Wat is het anders? Eindigt het wel eens anders dan treurig met ons indische ambtenaren? -Suikerlords en koffieplanters gingen vroeger—en gaan nog wel eens een enkele maal—naar -het vaderland terug met een verworven fortuin; wij doen het óf met een geknakte gezondheid, -óf, wat misschien nog erger is—met een verloren reputatie. Want houdt ons lichaam -het uit, dan overleven wij onzen roem. Zijn we niet, als de boomen in het bosch, reeds -lang vóór we het vermoeden, gemerkt om plaats te maken voor degenen die naast ons -opgroeien? Komen niet voortdurend jongeren, met nieuwe denkbeelden en nieuwe plannen, -te niet doen wat wij hebben gedacht en gewild? Worden we niet meest op stal gezet, -lang vóór we vermoeid zijn of versleten, alleen omdat anderen aan de beurt zijn?« -</p> -<p>»Wind je nu niet op, Daan!« fluistert zijn vrouw. -</p> -<p>Hij hoort niet; hij gaat voort, maar nu niet langer op den matten toon van daareven: -»Weet u, mevrouw, waaraan onze Oost me dikwerf denken doet? Aan de vrouwen der parijsche -demi-monde, zooals de romanschrijvers ons die schilderen. Als zij, blijft ze altijd -jong en altijd schoon. Als zij, lokt ze ons door die eeuwige jeugd en schoonheid. -Eenmaal tot haar gekomen, bedwelmt ze ons, dwaze jongelingen, kortzichtige mannen, -verrukt ons door haar pracht, haar weelde, haar genot … we wijden haar al onze liefde, -al onze energie, onze beste krachten … ze beantwoordt onze teederheid, o ja! ze schenkt -alles wat ze te geven heeft, en het is meer zelfs dan we verwachten, tot … het oogenblik -komt waarop we niet meer bieden kunnen wat we eenmaal boden … dan laat ze ons gaan! -En met de zelfde hand, waarmee ze ons het afscheid toe wuift, wenkt ze anderen—andere -dwaze jongelingen en kortzichtige mannen, die verheugd komen toesnellen om op hunne -beurt hun noodlot te ondergaan.« -</p> -<p>Mevrouw De Bruining is onrustig geworden. Hij moet kalm blijven, heeft de dokter gezegd, -vóór alles kalm! Ze tracht de bezoekster te waarschuwen door wenk en blik. -</p> -<p>»Is u niet wat somber gestemd?<span class="corr" id="xd30e2461" title="Bron: »">«</span> vraagt deze, en zonder antwoord af te wachten gaat ze voort: »Trouwens, ’t is geen -wonder. Niets wat ons zoo melancholiek maakt als geschokte zenuwen en vooral heden, -nu het besluit werd genomen …« -<span class="pageNum" id="pb124">[<a href="#pb124">124</a>]</span></p> -<p>»Je hebt ’t zeker al gehoord, Nita; hij heeft een spoedcertificaat?« -</p> -<p>»Weet u wat ik geloof, mijnheer De Bruining?« zegt Nita met een glimlachje. »Uw vrouw -doet die vraag om er op te wijzen dat het nu geen tijd is om ons te verdiepen in beschouwingen -over Indië. Nu, ik zal, tot de orde geroepen, dadelijk beginnen met een heel zakelijk -gesprek. Ja, ik wist van dat spoedcertificaat, ik begreep dat u het erg druk zoudt -krijgen met pakken en naaiwerk en vendutie houden, en daarom kwam ik u maar dadelijk -vragen, waarmede ik u helpen kan.« -</p> -<p>»Lief kind! Zeker kun je me helpen. We moeten warme kleeren hebben … het is December -als we aankomen … Arme kinderen!« -</p> -<p>»Arme ouders,« denkt Nita, terwijl haar verbeelding haar die aankomst voortoovert. -</p> -<p>»Mevrouw Paerel gaat morgen naar Batavia en zal flanel en laken en al het andere akelige -warme goed voor me koopen, en nu had ik al gedacht, dat, als je het schikken kondt -me je naaister af te staan … je kunt haar toch wel missen?« -</p> -<p>»Natuurlijk.« -</p> -<p>»Weet je, zij gaat zoo vlug met de machine om en garneert zoo aardig; anders zou ik -het niet durven vragen.« -</p> -<p>»Maar mijn lieve mevrouw, ik ben hier gekomen om u te zeggen dat mijn geheele personeel -te uwer beschikking is, en als het u van dienst kan zijn, mijn eigen persoontje ook.« -</p> -<p><span class="corr" title="Bron: «">»</span>Zeker kan ons dat van dienst zijn. Al was het alleen door ons uw lief deelnemend gezicht -te vertoonen.« -</p> -<p>»Hoor eens aan! Men ziet wel dat hij algemeen secretaris af is, hij heeft weer tijd -om galant te wezen,« roept Louise met de goedige blijdschap eener vrouw die, zeker -van haar echtgenoot, hem gaarne zich aangenaam ziet maken bij andere dames. -</p> -<p>»Dan wou ik ook nog even over de laatste dagen vóór uw vertrek spreken; ’t is wel -wat haastig, maar ik vrees dat anders een van de vrienden mij voor is. Mevrouw van -Waliënhove zal u natuurlijk noodigen, maar, niet waar? <span class="pageNum" id="pb125">[<a href="#pb125">125</a>]</span>met zooveel kinderen is het misschien wat lastig logeeren op het paleis? U weet, wij -hebben twee kamers in de bijgebouwen.« -</p> -<p>»Nita, kind! men zou zeggen dat je al tien jaar in Indië waart, zoo hartelijk en hulpvaardig -ben je. Doch we wilden maar liever in het <span class="corr" id="xd30e2485" title="Bron: hotel">hôtel</span> gaan. We zijn te talrijk om.… Nu, wat is er?« -</p> -<p>Dit tot Fritsje, die, buiten adem, met zijn schoenen vol slijk, een gescheurde kiel, -een vuurrood gezicht, komt aanrennen en voortrent tot hij in zijn vaart wordt gestuit -door den wipstoel alsook het daarin aanwezige lichaam zijner moeder. -</p> -<p>Nog vóór ze van den ontvangen schok is kunnen bekomen, tusschen twee gejaagde ademhalingen -in, fluistert hij haar iets toe. -</p> -<p>»Wat zeg je?« En ze vliegt overeind met doodsschrik op het gezicht. »Een dolle hond … -groote God! waar? Nita! Daan! Spen! Juf! Boe! grijpt de kinderen! Grijpt er ieder -een! We moeten ze opsluiten!« -</p> -<p>Nu was het gemakkelijker gezegd dan gedaan, een Bruining te grijpen. Nauwelijks zagen -ze den even onverwachten als talrijken jachtstoet den tuin instormen, of het kwaad -geweten, dat elk dezer jeugdige bandieten met zich omdroeg, dreef hem om zijn heil -te zoeken in de vlucht. -</p> -<p>’t Was te vergeefs dat de rampzalige moeder hen toeriep, hoe geen ontdekt kattekwaad -de reden der vervolging was; te vergeefs dat de Javaantjes hun hoofddoeken aan de -takken der boomen lieten, te vergeefs dat de baboes haar statige sarongstap veranderden -in een gestrekten draf, te vergeefs dat de juf—als alle juffen van mevrouw De Bruining -in korten tijd corpulent geworden—struikelde over de barrières, die de vindingrijke -knaapjes voortdurend opwierpen, de drijfjacht duurde meer dan tien minuten. -</p> -<p>Toen waren ze allen gegrepen en werden ze, als biggen op een marktdag, onder even -vervaarlijk geschreeuw en met even weinig <span class="corr" id="xd30e2496" title="Bron: komplimenten">complimenten</span>, opgepakt en in veiligheid gebracht; maar het helsch rumoer dat ze aanhieven, zoodra -ze zich opgesloten <span class="pageNum" id="pb126">[<a href="#pb126">126</a>]</span>zagen, overtrof alles wat verontwaardigde biggen ooit geleverd hebben op dit gebied. -</p> -<p>»En nu den hond! Het pistool!« schreeuwt Louise hoog boven het rumoer uit. -</p> -<p>Mijnheers jongen brengt het pistool en met den moed, dien de wanhoop en het leven -in Indië geven, snelt mevrouw—nu gevolgd door zeer enkele harer jongens—den tuin in, -het huis door! -</p> -<p>Geen dolle hond. -</p> -<p>»Waar is Frits? Mijn hemel, waar is dat kind nu gebleven? <span id="xd30e2506"></span>Fritsje, lieveling, waar zit je? Als je gebeten bent, zeg het dan dadelijk, misschien -kan het nog worden uitgebrand.« -</p> -<p>»Wat toch, ma?« vraagt Frits, terwijl hij van onder het tafelkleed komt uitgekropen; -»wat toch?« -</p> -<p>»Kind, waar heb je dien hond gezien?« -</p> -<p>»Een hond?« herhaalt Frits. »Een hond?« -</p> -<p>»En je komt me zeggen dat er een dolle hond is.« -</p> -<p>»Ik?« Frits kijkt zijn moeder aan alsof hij vreest voor plotseling ingetreden krankzinnigheid. -Daar heeft hij een helder oogenblik. -</p> -<p>»Meent u wat ik u kwam zeggen, van Toetie? Dat ze weer met een vollen mond praatte?« -</p> -<p>»Jou leelijke klikspaan!« En op Frits’ wijd uitstaande ooren dalen een paar vegen -zoo krachtig als alleen een door schrik en angst overspannen moeder ze kan toedienen. -</p> -<p>Daarna worden de kinderen verlost. -</p> -<p>Maar nauwelijks hebben ze de toedracht der zaak vernomen of, woedend over hun kortstondige -gevangenschap, vallen ze als één man aan op het ongelukkige kind, dat huilend herinnert -hoe ma hem gister heeft opgedragen te waarschuwen, als Toetie weer met den mond vol -praat. -</p> -<p>Mevrouw Verschuere brengt haar uitgeputte vriendin een glas ijswater. -</p> -<p>»Zal ik u ook eens inschenken?« vraagt ze dan, eenigszins verbaasd over de houding -van den heer des huizes, die gedurende het geheele incident niet uit zijn ziekestoel -verrezen is. -</p> -<p>»Neen, dank u, ik ben niet geschrikt,« zegt de heer De Bruining kalm. -<span class="pageNum" id="pb127">[<a href="#pb127">127</a>]</span></p> -<p>»Niet?« -</p> -<p>»Hebt u de geschiedenis wel eens gehoord van den man met den wolf?« vraagt hij dan. -»Het gaat mij als de boeren: ik ben zoo dikwerf toegeschoten op een loos alarm, dat -ik niet meer aan een ongeluk gelooven kan.« -</p> -<p>’t Duurde lang vóór de gemoederen bedaard waren, lang ook voor het gelukte de jeugdige -Bruiningjes te doen luisteren naar het klokje van gehoorzaamheid; eindelijk bood Nita -aan, daar juf zich zwaar gewond <span class="corr" id="xd30e2527" title="Bron: melde">meldde</span> en de meiden nog niet genoegzaam schenen uitgerust, Jantje naar bed te brengen evenals -toen hij ziek was, en daar Jantje’s ziekte een groot evenement was geweest in de familie, -werd dit beschouwd als een soort van voorstelling. Gelukkig sliepen de toeschouwers -reeds half onder het kijken en slaagde men daardoor er in, hun verwijdering te bespoedigen. -</p> -<p>Als mevrouw Verschuere in de achtergalerij terug komt is de maan verrezen; want gelijkt -onze hollandsche hemel een slecht beheerd theater, waar de toeschouwers moeten wachten, -wachten tot in het oneindige, zonder dat het donkere scherm wordt opgehaald, de Indische -is als een feërie: het eene schitterend tooneel volgt het andere onmiddellijk op: -nog ziet men links de purperen sleepgewaden van den hofstoet die de onttroonde koningin -verzelt in de ballingschap als rechts reeds haar blonde opvolgster nadert. -</p> -<p>Nita vindt mevrouw De Bruining nog steeds pogingen aanwendend om tot kalmte te komen, -blijkbaar met geen ander doel dan om die te gebruiken voor een toornig protest tegen -het noodlot. -</p> -<p>»Ik vraag je, Nita! Is dat nu niet verschrikkelijk, zoo’n toestand? Men heeft geen -oogenblik rust. Ik begrijp niet dat er nog menschen zijn met groote huishoudens, hier -in Indië ten minste. Is me dit nu een klimaat om acht kinderen te hebben?« En als -op dezen wanhoopskreet echtgenoot en bezoekster stil blijven: »Neen ze mogen van Holland -zeggen wat ze willen, het kan er nooit zoo lastig zijn om kinderen te hebben als hier. -Daar kan men ze ten minste opsluiten, in één kamer houden.« -</p> -<p>»Of dat nu zoo’n voorrecht is, wordt, geloof ik, wel eens betwijfeld,« meent Nita -te moeten opmerken. -<span class="pageNum" id="pb128">[<a href="#pb128">128</a>]</span></p> -<p>»Maar in elk geval zijn ze onder beter toezicht. Eén hollandsche meid is meer waard -dan tien van die javaansche schepsels.« -</p> -<p>»Zoudt u denken?« vraagt Nita, en ze herinnert zich enkele exemplaren der laatste -uitgave van vaderlandsche dienstmeisjes. Maar waartoe de arme haar illusie ontnomen? -</p> -<p>»Ben je nu niet wat onrechtvaardig, kind?« vraagt De Bruining. -</p> -<p>Een oogenblik nog moet de veelgeplaagde strijd voeren tegen haar humeur, dan slaat -ze de trouwhartige oogen op naar haar man en zegt: »Ja, je hebt gelijk, ik moest zoo -niet praten. ’t Is heel ondankbaar van me.« -</p> -<p>»Even ondankbaar als het straks van mij was ons goede Oostje bij een courtisane te -vergelijken. U ziet, mevrouw Verschuere, we vervallen reeds in het zwak van de oudgasten: -wijl Indië ons niet alles schonk wat we vroegen, vergeten we het vele dat het ons -gaf en worden mopperaars.« -</p> -<p>»Nu ja, een oogenblikje misschien, maar niet lang; dáárvoor zijn we hier te gelukkig -geweest.« -</p> -<p>»Dat zijn we,« zegt Daan. -</p> -<p>»Weet je nog,« begint nu Louise, »weet je nog toen we op Trogong waren? Was dat niet -heerlijk? Die frissche, geurige berglucht? Die vriendelijke bevolking? En hoe goedkoop -was het er en hoe mooi! Weet je nog, ’s morgens als we gingen paardrijden?« -</p> -<p>»En ’s avonds, als de maan zoo helder scheen en we zoo poëtisch gestemd werden?« -</p> -<p>»En zoo verliefd!« -</p> -<p>»Hemel, ja!« roept hij lachend. »’t Is waar ook, vreeselijk verliefd!« -</p> -<p>»Wat hadden we daar toch een mooien groentetuin, Daan! Herinner je je onze eerste -doperwten, die ik niet eten wou, omdat ik vond dat jij er de helft van hebben moest … -toen het bleek dat de spen ze had opgesmuld? Och, Nita, je hadt eens moeten zien, -hoe eenvoudig we daar leefden en hoe primitief ons huis was. Geen sprake van marmeren -vloeren of gestukadoorde plafonds, hoor … en het was er toch goed wonen, niet waar, -Daan! Ja, ’k weet wel, het lekte een beetje en de deuren sloten niet al te goed, maar -’t was toch lief.« -</p> -<p>»Ja, kind, lief was het,« en van zijn gelaat is de strakke, knorrige trek verdwenen. -<span class="pageNum" id="pb129">[<a href="#pb129">129</a>]</span></p> -<p>»Was dat uw eerste standplaats?« -</p> -<p>»Ja; boven in de Preanger. Een groene vlakte vol witte huisjes. De prettigste standplaats -die we ooit gehad hebben.« -</p> -<p>»Zou je denken?« vraagt Louise. »En Batoe, vergeet je Batoe dan? Je weet niet, Nita, -hoe vroolijk het daar in dien Oosthoek lijkt. Ik heb me dikwerf afgevraagd, of het -komt doordat het groen er zoo doorschijnend is of het licht zoo schitterend, maar -zooveel is zeker, als ik op ons verblijf in den Oosthoek terugzie, is het altijd met -genot!« -</p> -<p>»Weet u, mevrouw Verschuere, wat ik later wel eens gedacht heb? Dat het beter voor -ons zou geweest zijn, als we op zoo’n stil, vriendelijk buitenpostje gebleven waren. -’t Is waar, er gaat niet veel om in zoo’n leven, maar het is rustig; men kan huiselijk -geluk smaken, wat dan toch bij slot van rekening nog het hoogste geluk is.…« -</p> -<p>Mevrouw Verschuere zucht. -</p> -<p>»Ik zou mettertijd een goed resident geworden zijn, geloof ik, en zij juist de residentsche, -die men in de binnenlanden hebben moet, hartelijk en gul en niet te veeleischend. -Want, is ’t wel, Wies, trotsch of heerschzuchtig zou je niet geworden zijn?« -</p> -<p>»Ik geloof het niet,« zegt ze, lachend bij het denkbeeld. -</p> -<p>»Wij waren geen menschen voor Batavia, voor Buitenzorg; wij behooren niet aan een -hof; wij behooren thuis, bij elkaar, bij onze kinderen,« zegt Daan. -</p> -<p>»We hebben één troost, man; we hebben er nooit naar gejaagd! Niet waar, ik klaagde -niet over de eenzaamheid, ik haakte niet naar conversatie of partijen. Kun je je dat -voorstellen, Nita, dat het ons nooit ontbrak aan bezigheid of discours? En hij had -overal tijd voor. Om met me te gaan wandelen, om me voor te lezen, om den tuin in -orde te brengen, om de kinderen bezig te houden.« -</p> -<p>»Deedt u dat wel eens?<span class="corr" id="xd30e2565" title="Bron: »">« </span>vraagt Nita ongeloovig. »De kinderen bezig houden!« -</p> -<p>»Of ik dat deed!« roept De Bruining, en ’t is of hij wel tien jaar jonger wordt bij -de herinnering; »vraag eens aan Louise, of ze ooit een juf had, wie ze kinderen zoo -gerust durfde toevertrouwen als aan mij.« -<span class="pageNum" id="pb130">[<a href="#pb130">130</a>]</span></p> -<p>De donkere wolk, die het woord »juf« altijd op het gelaat van mevrouw De Bruining -te voorschijn roept, blijft ook nu niet uit, terwijl ze met een diepen zucht antwoordt: -</p> -<p>»Dat zou al een heele schrale lof zijn, Daan! Neen, je waart toen … och, wat was je -een goed vadertje in dien tijd! Als ik denk, hoe weinig je je de laatste jaren met -de kinderen kondt bemoeien, dan verwensch ik ze uit den grond van mijn hart, die hooge -betrekkingen, die de vaders aan hun huisgezin ontrukken.« -</p> -<p>»En de moeders groote tractementen bezorgen,« merkt hij lachend op. »Dat moet je niet -vergeten.« -</p> -<p>»Dat is zoo,« stemt Louise toe. -</p> -<p>»En toch, ik wil je wel bekennen, kind, als ik alles nog eens bedaard naga, dan zijn -de beste souvenirs die ik meêneem uit Indië, de souvenirs aan het vredige, stille -leven in de heerlijke natuur. Waarachtig, ik kon ze soms benijden, die jonge controleurs, -die me hun opwachting kwamen maken, als ze met hun jonge vrouw naar de binnenlanden -trokken … Ze vermoedden niet wat ze gingen genieten van het jonge leven en de jonge -liefde, door niets afgeleid door niets gestoord … Ja, men ziet het te laat in, maar -dat zijn de beste jaren, dat is de gelukkigste tijd; dat is de idylle van het indisch -ambtenaarsleven.« -</p> -<p>Weer zucht mevrouw Verschuere. -</p> -<p>»Ga je reeds weg, Nita? Nu, mijn hartelijken dank voor je lief bezoek. Je ziet hoeveel -goed je ons gedaan hebt.« -</p> -<p>»Mijn groeten aan Verschuere, mevrouw, en feliciteer hem van mij. ’t Is een prachtige -promotie, die hij in korten tijd maakt … Onthoud wat ik u voorspel, mevrouwtje, hij -brengt het nog verder.« -</p> -<p>»Ik zal morgen de naaister zenden; en stuur mij een paar kinderen; dat zal u rust -geven. Nu, adieu!« -</p> -<p>»Wat was mevrouw Verschuere stil,« zegt De Bruining, als ze is weggereden. -</p> -<p>»Arm kind!« fluistert Louise; »arm, lief kind! Ze verlangt naar de idylle!« -</p> -<p>Wie zou het geloofd hebben op Buitenzorg, dat dien avond mevrouw De Bruining mevrouw -Verschuere beklaagde? -<span class="pageNum" id="pb131">[<a href="#pb131">131</a>]</span></p> -</div> -</div> -<div id="ch18" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e265">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="label">XVIII</h2> -<h2 class="main">EEN TROEP BENGELS.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">De moeilijkheid, waarin de man verkeerde, die den wolf, het lam en de kool wilde overbrengen, -was niets, vergeleken bij die van mevrouw De Bruining toen zij, op aandrang der goede -vrienden, het plan om in een hôtel te gaan, had opgegeven en nu bepalen moest, waar -zij zouden verblijven in de laatste dagen voor het vertrek. Natuurlijk kon niemand -de geheele familie tegelijk herbergen, tenzij mevrouw Van Waliënhove; er kwam dan -ook te bekwamer tijd een lief briefje van Clotilde, waarin ze uit naam van mama het -logeergebouw ten paleize ter beschikking der familie stelde. -</p> -<p>»Neen, ik kan veel doorstaan, maar dat niet!« riep Louise. -</p> -<p>»Kind! hoe heb ik het nu met je?« vroeg Daniël. Waarop zijn vrouw neerzonk in den -kinderstoel (de eenige die bij de hand was, de anderen werden gepolitoerd) en hem -vroeg, of hij dan niet wist dat daar tapijten lagen onder de tafels—hierbij doelende -op de neiging harer spruiten om den vloer te beschouwen als een sawah, waarop elke -rijstkorrel honderdvoudige vrucht zou dragen;—of hij dan niet wist dat er zijden dekens -op de bedden waren—met het oog op een andere eigenaardigheid;—dat sarong en kabaai—haar -grootste troost in deze bange dagen—daar niet vermoed, veel minder gezien mochten -worden; dat Frits slaags zou raken met Oscar en hem zeker onder zou krijgen, wat ten -gevolge zou hebben<span class="corr" id="xd30e2594" title="Bron: «..«">…</span> -</p> -<p>»Goed! goed!« riep Daan, die er in zou toegestemd hebben dat men hem roosterde, als -hij maar niet werd lastig gevallen met de voorbereidende maatregelen. -</p> -<p>»Neen, laten we nu eens kalm beraadslagen,« vermaant Louise, terwijl zij beproeft -zich wat gemakkelijker te vlijen in den kinderstoel. -</p> -<p>Daniël onderwerpt zich. De kleinsten moesten bij mama blijven. Dat sprak van zelf. -<span class="pageNum" id="pb132">[<a href="#pb132">132</a>]</span></p> -<p>In den laatsten tijd verheugde De Bruining zich altijd zeer, wanneer iets van zelf -sprak en dus herhaalde hij vroolijk: »Van zelf.« -</p> -<p>»En Jantje. Hij zal volstrekt mee naar mevrouw Verschuere willen, en Toetie is ook -best bij mij. Zij kan niet buiten ons, dat teêre hartje! Dan heb je kleine Daan!« -</p> -<p>»En ik!?« roept De Bruining ongerust, »vergeet mij niet.« -</p> -<p>»Ja, dat is waar ook,« zegt Louise en zucht bij het dilemma. -</p> -<p>De zieke vergist zich in de beteekenis van dien zucht. »’t Spijt me, Wies,« zegt hij -nederig, »dat ik het je zoo lastig moet maken.« -</p> -<p>»Daan!« roept Wies, »foei, hoe kun je zoo iets zeggen?« en ze vliegt naar hem toe, -gevolgd door den tafelstoel, die zich hardnekkig aan haar vastklemt en de omhelzing, -welke plaats heeft, niet weinig bemoeilijkt. -</p> -<p>»Dan zouden we dus met ons vijven bij Verschuere gaan. We sturen Frits en Daan bij -mevrouw Paerel …« -</p> -<p><span class="corr" title="Bron: «">»</span>Frits en Daan? Maar lieve man, waar denk je aan? we kregen ze niet levend terug! Als -die twee bij elkaar zijn, verzinnen ze dingen …« -</p> -<p>»Wim dan—met de juf?« -</p> -<p>»De juf … daar zeg je zoo iets. Waar zullen we die heensturen dat we het minste last -van haar hebben? In ’t hôtel maar.« -</p> -<p>»Met Louis?« -</p> -<p>»Neen, die sart ze voortdurend.« -</p> -<p>»Maar … mijn God, wat moet er dan gebeuren?« -</p> -<p>Mevrouw De Bruining ziet, dat mijnheer zijn hoofd vasthoudt. Dit, gevoegd bij haar -steeds moeilijker zitplaats, brengt haar tot een besluit. Mini en baboe ade, Toetie -de teergevoelige en Daan de zieke zullen haar volgen naar Verschuere, de rest zal -bij mevrouw Paerel worden ingekwartierd. ’t Was wel gevaarlijk, maar in ’s hemelsnaam, -de dokter woonde dicht in de buurt, voor het geval dat er een ongeluk gebeurde en—dit -met een zucht van eerbiedige bewondering—mevrouw Paerel was zoo flink! -</p> -<p>Nita lachte met haar vriendelijksten lach, toen zij de regeling vernam en verzocht -vooral Jantje—die reeds weken bij haar logeerde—tot het laatste te mogen houden; mevrouw -Paerel zag er niets tegen op en zoo was dus alles tot wederzijdsch <span class="pageNum" id="pb133">[<a href="#pb133">133</a>]</span>genoegen geschikt. Dit nam niet weg, dat, toen enkele dagen later de familie arriveerde, -beide dames zich voelden als een boer die inkwartiering krijgt. -</p> -<p>Maar wie had nu ook kunnen vermoeden, dat Louise, na vier weken lang niet anders gezien -te zijn dan gebogen over kisten en koffers, beladen met stapels kleeren, gewapend -met spijker en hamer, verward in kluwens bindgaren of struikelend over bergen scheurpapier, -wie had kunnen gelooven dat Louise nog altijd niet gepakt zou zijn? -</p> -<p>Wie ook had kunnen vermoeden dat de kinderen hun verhuizing zouden inrichten op de -manier van Noach; dat Daantje zijn pratenden béo met zich zou voeren, dat Louis de -reis zou aanvaarden met een kattéehaantje, dat Frits op den voet zou gevolgd worden -door twee blatende geitjes en Willem door een paar jonge honden? -</p> -<p>»Mijn hemel! wat komt dáár aan?« riep mevrouw Paerel, toen de stoet de kanarielaan -afkwam en zij ze reeds in de verte hoorde. »Maar zijn ze nu heelemaal gek geworden?« -vroeg ze, toen zij kon onderscheiden wat de kinderen meebrachten. -</p> -<p>Het verhinderde niet dat zij ze hartelijk welkom heette. -</p> -<p>»Alle kinderen binnen en alle beesten naar den stal,« sprak ze vriendelijk, maar toch -op den toon waaraan haar parelsnoer geleerd had te gehoorzamen. -</p> -<p>Dit scheen echter geenszins in de bedoeling te liggen; de jonge Bruinings keken haar -eerst verbaasd en vervolgens, toen het bevel herhaald werd, uitdagend aan, drukten -hun lievelingen vaster aan de borst, herhaalden het woord »beesten«, alsof dit een -vreeselijke beleediging was, in één woord gedroegen zich alsof ze lid waren van een -maatschappij voor dierenbescherming. -</p> -<p>»Komaan, laten we eerst die kip maar eens wegbrengen.« -</p> -<p>»’t Is een haan!« riep Frits met de grootste verachting voor zulk een vergissing. -</p> -<p>»Nu, dien haan dan.« En toen Louis weigerend het hoofd schudde, voegde ze er lachend -bij: »Hij slaapt toch niet bij je in bed?« -</p> -<p>»Zeker; altijd.« -</p> -<p>Mevrouw Paerel schrikt niet gauw, maar dit antwoord, gegeven alsof het van zelf sprak, -brengt haar toch min of meer van <span class="pageNum" id="pb134">[<a href="#pb134">134</a>]</span>haar stuk. Na eenige aarzeling besluit ze echter haar gewone taktiek te volgen en -met redeneeren te beginnen, om eerst, als redeneeren niet baat, tot krasser maatregelen -over te gaan. Zij verzamelt—niet zonder eenige vrees voor zekere gebeurlijkheden—de -kinderen met hun beesten rondom zich en begint, onder het klagelijk geblaat der geitjes, -het nijdig gebrom der honden en het gekakel der kippen: -</p> -<p>»Zeg er eens, jullie vindt het zeker erg naar, dat je arme, goeie papa zoo zenuwachtig -is in den laatsten tijd?« -</p> -<p>»Ja,« roept Frits, »hij kan niets verdragen; ma roept maar altijd dat we stil moeten -zijn.« -</p> -<p>»Juist. Je begrijpt dat het heel treurig zou zijn als de papa van mijn jongens ook -zoo werd.« -</p> -<p>»Nu, dat zou je voelen,« merkt Daan op, tot den oudsten Paerel gewend; »ze slaan er -maar op, hoor! als ze dat hebben.« -</p> -<p>»Omdat ik de ziekte van je papa voornamelijk toeschrijf aan het rumoer, dat bij jullie -altijd in en om huis was …« -</p> -<p>»Hou je mond, kwaje meid,« roept nu de béo; en mevrouws juf, die uitmuntend gedisciplineerd -is, doorleeft een vreeselijk oogenblik. -</p> -<p>»Omdat ik bang ben dat mijnheer Paerel anders dezelfde ziekte krijgen zal, heb ik -verboden dat op mijn erf ooit eenig leven gemaakt wordt.« -</p> -<p>Hier kraait de haan. Maar als een tweede Petrus stoort ze zich daaraan weinig en gaat -voort: »Er zijn maar twee soorten van beesten, die hier mogen komen: visschen en konijnen; -alles wat schreeuwt, kraait, miauwt, blaft of blaat wordt onmiddellijk verwijderd.« -</p> -<p>Daar ze ziet dat haar toespraak niet den minsten indruk maakt, slaat ze opeens een -graftoon aan: »Ze blijven hier nooit een nacht, want de jongens hebben last om, zoodra -het donker wordt, ze te verwurgen of dood te slaan.« -</p> -<p>Nauwelijks heeft mevrouw Paerel uitgesproken, of Louis, die op haar schoot leunde, -springt ontzet achteruit; een gehuil als van halve wilden stijgt op uit de groep, -een stem, nu niet van de béo, zegt duidelijk hoorbaar: »wat een gemeen mensch!« Teekenen -worden gegeven, en zonder een woord te spreken rennen ze weg, met de beschermlingen -onder den arm, de voorgalerij uit, de kanarielaan weer in. -</p> -<p>Mevrouw Paerel moet bekennen dat ze nog zelden voor zoo’n <span class="pageNum" id="pb135">[<a href="#pb135">135</a>]</span>ondankbaar publiek gesproken heeft. Maar zij vindt het geval meer grappig dan onrustbarend -en verheugt er zich op om, als Paerel straks thuis komt, hem er het verhaal van te -doen. -</p> -<p>»Zij gaan ze denkelijk in veiligheid brengen,« zegt ze kalm tot haar bonne. »Loopt -u ze even na? U behoeft natuurlijk niet te hollen, zooals zij. En brengt u ze me straks -hier zonder de beesten. Dan ga ik in dien tijd thee zetten voor mijnheer en zal ik -zorgen dat ze wat lekkers vinden als ze terugkomen.<span class="corr" id="xd30e2657" title="Niet in bron">«</span> -</p> -<p>Maar die zorg was onnoodig; ze kwamen niet terug. -</p> -<p>Was mevrouw Paerel ontsteld geweest bij de aankomst harer gasten, niet minder was -mevrouw Verschuere het, toen de eene kar na de andere haar erf opreed, toen de koelies -haar bloempotten omverwierpen bij het afladen der kisten, toen een der buffels aan -haar mooiste klimplant begon te knabbelen. -</p> -<p>Met moeite onderdrukt ze den zucht, die aan haar borst dreigt te ontsnappen, nu ze -haar bijgebouw ziet vol laden met allerlei mogelijke en onmogelijke voorwerpen, nu -ze voortdurend stoot op kinderen en jonge honden (het was een nest van vijf geweest); -ze zwijgt en onderwerpt zich. Maar toch, als Sarinah Toetie oppakt en wegleidt van -een fantasiestoeltje, waarop dat kind bezig is vette vingers te zetten, als Mingo -de lieve Jantje meeneemt in plaats van hem bij den suikerpot te laten, dan is ze haar -bedienden zeer dankbaar. Ze staat trouwens voor alles alleen. De Bruining ligt in -zijn ziekestoel, doodelijk afgemat na de inspanning die het overgeven zijner betrekking -hem kostte; Louise heeft het veege lijf uitgestrekt op den divan, vermoeid als slechts -een vrouw zijn kan, die daareven een huis verliet, »klaar voor de vendutie.« Verschuere -heeft gezien waar de logées zijn neergezegen en zich toen geborgen in het tegenovergestelde -gedeelte van het huis, en de juf is wel meegekomen, maar naar het schijnt met geen -ander doel dan om de badkamer te bezetten. -</p> -<p>Nita schenkt thee en limonade—De Bruining zijn alle warme dranken verboden—en melk -voor de jonge honden, en wenscht dat er onweer kwam of dat de deur van de badkamer -openging. -</p> -<p>Daar vernemen ze in de verte een verward rumoer: hondgeblaf, geitgeblaat, kindergeschreeuw, -en met een schrik, die in een gewoon geval onnatuurlijk zou zijn, rijst mevrouw De -Bruining overeind en krijt: »Goede hemel, daar heb je ze!« -<span class="pageNum" id="pb136">[<a href="#pb136">136</a>]</span></p> -<p>Het moet gezegd, de ontmoeting tusschen de jonge honden en hun mama is hartelijker -dan die van ouders en kinderen. -</p> -<p>Barsch vraagt de vader: »Wat beteekent dat nu?« en met een hardheid, die haar straks -tranen van berouw zal kosten, roept de moeder: -</p> -<p>»Wil je wel eens dadelijk naar mevrouw Paerel gaan, ondeugende bengels.« -</p> -<p>»Ze wil ons niet hebben, pa,« zegt Daan. »Ze zegt dat ze ons van nacht allemaal zal -laten wurgen.« -</p> -<p>»Of doodslaan!« voegt Frits hier tot opheldering bij. -</p> -<p>»Wurgen? Doodslaan? Wat is dat nu voor nonsens?« -</p> -<p>»Ja, pa,« huilt Louis, »ik ben zoo bang! Zij zegt dat op haar erf alles wat schreeuwt -wordt doodgemoord.« -</p> -<p>»Maar je behoeft niet te schreeuwen.« -</p> -<p><span class="corr" title="Bron: «">»</span>En als we dan naar bed gaan, pa?« vraagt Louis, nu blijkbaar verbaasd over zoo’n bewering. -</p> -<p>»Dat is waar ook. Dan schijn je ’t niet te kunnen laten. Maar … ’t is onmogelijk dat -die goede mevrouw Paerel zoo iets gezegd heeft.« -</p> -<p><span class="corr" title="Bron: «">»</span>Wat? Goed? ’t Is een vilder! een beestenmoordenaar! We gaan er niet meer heen!« -</p> -<p>Een doodelijke angst grijpt mevrouw Verschuere aan bij deze bedreiging. Zij stopt -de kinderen ieder een koekje in de hand om ze tot zwijgen te brengen en wendt zich -tot de juffrouw, die eindelijk uit de badkamer te voorschijn kwam. -</p> -<p>»Als u eens even naar mevrouw Paerel gingt en vroegt wat er gebeurd is?« -</p> -<p>»Ja, mevrouw, zoodra ik gekleed ben.« -</p> -<p>Daar de juffrouw juist even lang noodig heeft om zich te kleeden als om te baden, -geeft dit voornemen weinig uitzicht op een spoedige oplossing, maar gelukkig komt -op dit oogenblik de bonne van mevrouw Paerel. Ze heeft hard geloopen; zij is niet -corpulent, zooals die der De Bruinings. Met enkele woorden teekent ze den inval der -kinderen, mijnheers gevoeligheid voor hanengekraai, mevrouws afschuw van jonge honden; -dan wendt ze zich tot de jongens en verhaalt van de lekkernijen, die hen wachten als -ze medegaan. -</p> -<p>»En mijn geitjes?<span class="corr" id="xd30e2691" title="Bron: »">«</span> -<span class="pageNum" id="pb137">[<a href="#pb137">137</a>]</span></p> -<p>»En mijn haantje?« -</p> -<p>»En de béo?« -</p> -<p>»Ja die kunnen niet mee.« -</p> -<p>»Dan gaan wij ook niet.« -</p> -<p>»Mijn God, mijn hoofd! Wies, wat moet er gedaan worden? Schaf dan toch raad, Wies!« -</p> -<p>Haar goede genius herinnert op dit oogenblik aan mevrouw Verschuere, dat men van twee -kwaden het minste moet kiezen, en daar de treurige waarheid zich meer en meer aan -haar opdringt dat ze òf de beesten òf de kinderen zal moeten houden, besluiten ze -tot het eerste. -</p> -<p>»Zie maar of je hier niet een plaatsje voor hen vinden kunt. Mingo, help de jonge -heeren eens.« -</p> -<p>»We zullen den béo hier in de achtergalerij hangen,« zegt Frits dankbaar, »dan hebt -u er nog wat aan, hij is zoo aardig!« -</p> -<p>»Nita, je bent een engel!« zucht mevrouw De Bruining. -</p> -<p>»Hoe je mond, kwaje meid,« roept de béo. -</p> -<p>»Nu, hebben we ’t u niet gezegd? Is hij niet aardig?« gillen de kinderen. Maar daar -papa luide begint te kermen van vermoeienis, geven ze eindelijk aan de roepstem der -bonne gehoor en verdwijnen. -</p> -<p>Het blijkt in den loop van den avond dat deze aardigheid van den béo zijn eenigste -is en misschien beter op haar plaats in zijn vroegere dan in zijn tegenwoordige betrekking; -hij is namelijk lang in het bezit geweest van een gepensioneerd onderofficier, die -naar de wijze des lands leefde. -</p> -<p>De avond ging vrij rustig voorbij. Er kwam een leitje van mevrouw Paerel, dat de ouders, -zoo mogelijk, nog meer verbaasde dan verheugde: het meldde toch dat de kinderen in -de rust waren en zich zeer goed gedragen hadden. -</p> -<p>Het lekkere dineetje—er was in den laatsten tijd niet veel werk gemaakt van de tafel -thuis—fleurde den zieke wat op; de gedachte, dat ze morgen geen huishouding meer zou -hebben, maakte mevrouw De Bruining vroolijk; Verschuere, de eenige van het gezelschap -die niet moe was, deed de anderen hun vermoeidheid vergeten en men wenschte elkaar -in vrij prettige stemming goeden nacht. -</p> -<p>Die wensch zou niet vervuld worden. Even na het slaan van twaalven werd eerst mevrouw -en kort daarop ook mijnheer Verschuere <span class="pageNum" id="pb138">[<a href="#pb138">138</a>]</span>gewekt door een klagelijk schreien. Nita dacht aan den zuiling, Gustaaf aan katten. -Eindelijk begrepen ze dat het de geitjes waren. -</p> -<p>Er is niets onvermoeider dan een blatende geit, of ’t moesten twee blatende geiten -zijn. Ze hielden niet op met blaten, en hield er eens eene op, dan vulde de andere -onmiddellijk de pauze aan. -</p> -<p>Het »hou je mond, leelijke meid,« dat de béo nu en dan ten beste gaf, was het wakend -echtpaar wel uit het hart gegrepen, maar toch hadden zij het best zonder dezen tolk -hunner gevoelens kunnen doen, en meermalen gaf Verschuere, die zijn onmacht om de -geiten te grijpen maar al te wel inzag, den wensch te kennen om ten minste dat »zwarte -mormel« den nek om te draaien. -</p> -<p>Tegen den morgen schenen de beesten eindelijk uitgeput, maar dat plotseling stilzwijgen -vervulde Nita met angstige vermoedens omtrent hare bloemen. En nu begon de haan te -kraaien, zooals alleen een katteehaan kraaien kan. De »ellendeling«, gelijk Verschuere -hem noemde, wekte al zijn collega’s uit de buurt, met dit gevolg dat kwart vóór vijven -de nieuw benoemde algemeene secretaris stond te bonzen op de deur van Mingo’s kamer, -rillend van de morgenkoude en in het humeur van een indisch man, die op is en nog -geen koffie heeft. -</p> -<p>»Is er brand, toewan?« vraagt Mingo slaapdronken, terwijl hij zijn hoofddoek omknoopt. -</p> -<p>»Neen, veel erger! Roep al de jongens! de spen allereerst om me koffie te geven te -geven en breng die monsters weg.« -</p> -<p>»De logées?« vraagt Mingo met het onveranderlijk gezicht van den nooit verbaasden -Javaan. -</p> -</div> -</div> -<div id="ch19" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e272">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="label">XIX</h2> -<h2 class="main">SERENADE EN VUURWERK.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">In tegenstelling van den heer Paerel, die ronduit verklaart, dat als de jeugdige Bruinings -nog één dag in zijn huis moeten blijven, hij het ontruimen zou; in tegenstelling van -mevrouw, die <span class="pageNum" id="pb139">[<a href="#pb139">139</a>]</span>Louis zonder eten naar bed gezonden, Daantje een oorveeg gegeven en de juf flink haar -meening gezegd heeft over bonnes, die, in plaats van te doen waarvoor ze betaald worden, -er ponyhaar en kuren op nahouden, zijn de Verschuere’s vrij kalm <span class="corr" id="xd30e2728" title="Bron: geble-">gebleven</span> bij hun wederwaardigheden. En ze waren vele! Maar op den laatsten avond dreigden -ook zij hun geduld te verliezen. ’t Is echter niet de schuld der logées, als er al -te veel van dat geduld wordt gevergd: hoe toch kunnen die arme menschen vermoeden -wat zoo zorgvuldig is geheim gehouden, hoe toch kunnen zij denken, dat er een plan -bestaat, een plan, tot welks uitvoering allereerst noodig is dat mijnheer en mevrouw -De Bruining »gekleed« zijn! -</p> -<p>»Het is kwart voor vijven,« zegt Verschuere, die ongewoon vroeg thuis kwam en sedert -zijn thuiskomst reeds één leitje weggezonden en twee leitjes ontvangen heeft. -</p> -<p>»Ja,« antwoordt mevrouw De Bruining rustig wippend, »nog vroeg hè?« -</p> -<p>»Niet zoo bizonder vroeg,« meent Verschuere. Maar de manier waarop zijn logée zachtjes -voortschommelt, bewijst dat ze bij haar eerste meening blijft. -</p> -<p>»Nog een kopje?« vraagt Nita, die, wat haar ook niet elken middag gebeurt, reeds gekapt -en gekleed is, in zooverre ze slechts haar peignoir voor een japon heeft te verwisselen. -</p> -<p>»Ja, zoo straks! Maar er is geen haast bij. Ga gerust je gang met de bloemen.« -</p> -<p>»Ik vrees dat er <span class="corr" id="xd30e2738" title="Bron: wél">wèl</span> haast bij is,« waagt Nita op te merken, terwijl ze dadelijk ophoudt met het maken -van een bouquet en inschenkt; »u zult wel visite krijgen.« -</p> -<p>»O, dat wel! Maar niet zoo vroeg.« -</p> -<p>»Zoo vroeg? ’t Is vijf uur vóór we allen gebaad en gekleed zijn …<span id="xd30e2744"></span>« -</p> -<p>»Wat ben je onrustig, Verschuere, met die warmte.… ik wou dat we een flinke donderbui -kregen,« zegt De Bruining. -</p> -<p>»Een donderbui? Om alles te doen mislukken?« roept Nita, onvoorzichtig als vrouwen -zijn kunnen. -</p> -<p>»Wat?« vraagt Louise, »wat zou mislukken?« -</p> -<p>»Och … alles … de oogst bijvoorbeeld.« -</p> -<p>»De oogst? Hoe meer regens de sawahs nu krijgen, zooveel <span class="pageNum" id="pb140">[<a href="#pb140">140</a>]</span>te beter!« en De Bruining vraagt zich af, of het mevrouw Verschuere is die zoo’n domheid -zeggen kan. -</p> -<p>Als Wies één zwak heeft, dat zelfs Daan erkennen moet, dan is het dat ze nooit een -trekpot kan verlaten vóór die tot den laatsten druppel geledigd is; als men den heer -De Bruining iets ten laste kan leggen, dan moet het zijn dat hij sedert het overdragen -zijner betrekking onbeschrijfelijk lui is geworden; en met deze gegevens, gevoegd -bij de drukkende atmosfeer, die heden heerscht, ziet het er somber uit voor het plan, -tot welks uitvoering allereerst vereischt wordt dat mijnheer en mevrouw De Bruining -gekleed zijn. -</p> -<p>»Nu wordt het toch onze tijd! Hemelsche goedheid, ’t is half zes,« roept opeens de -gastheer met luider stem en springt, schijnbaar ontsteld, overeind, in de hoop ook -hen te doen verschrikken. -</p> -<p>»Nog tien minuten er voor,« constateert De Bruining met een blik op de hangklok en -blijft rustiger dan ooit liggen. -</p> -<p>Op dit kritiek moment daagt er ontzet. ’t Is in de persoon van mevrouw Verschuere’s -neef. -</p> -<p>Hij overziet den toestand met een blik, den toekomstigen veldheer waardig. -</p> -<p>»U hier, mevrouw De Bruining?« vraagt hij. »O! daarom hoorde ik zeker dat arme kindje -van u zoo schreien. ’t Scheen of er niemand bij was en«.. Maar hij kan zwijgen; reeds -heeft de moeder den trekpot in den steek gelaten. -</p> -<p>»Mijn waarde heer De Bruining—neen, dank je Verschuere, ik zal niet rooken—misschien -doe ik u geen ondienst met u te waarschuwen … ik heb er zoo iets van gehoord dat Zijne -Excellentie voornemens zijn zou u nog even te bezoeken.« -</p> -<p>Met een snelheid, welke men niet bij hem gezocht zou hebben, verdwijnt ook De Bruining -in het bijgebouw, en nauwelijks is hij verdwenen of er ontstaat een luid geroep om -bedienden, beantwoord door een trouwe opkomst en gevolgd door een groote drukte. -</p> -<p>Alle jongens en meiden komen toeschieten: een grijpt het theegoed weg, een ander zet -de stoelen en tafels ter zijde, een derde maakt alle deuren en vensters open, een -vierde komt aandragen met groote bladen vol champagneglazen, een vijfde begint de -lampen te ontsteken, alles onder leiding van James, die beloofd <span class="pageNum" id="pb141">[<a href="#pb141">141</a>]</span>had een handje te komen helpen en <span class="corr" id="xd30e2768" title="Bron: z jn">zijn</span> belofte schitterend gestand doet. -</p> -<p>Ook Hooglaan komt nu aangetreden—hij kon onmogelijk zoo haastig toilet maken als zijn -collega—en met zijn afgemeten pasjes, zijn zwaaiend badientje en keurige kleeding -zou hij reeds van verre een zeer goeden indruk maken, zoo niet, met dezelfde kleine -pasjes, allen achter elkaar, zes inlanders hadden voortgestapt, wat hem deed gelijken -op den aanvoerder van een troep ganzen. De zes inlanders waren de dragers van zes -reusachtige bouquetten. -</p> -<p>»Van mevrouw van Waliënhove?« vroeg Nita, toen ze uit haar voorgalerij den stoet zag -naderen. -</p> -<p>»Neen! Die neemt het zeer kwalijk, dat, als zij een afscheidsdiner geven wil, De Bruining -het wagen durft zóó ziek te zijn dat hij het niet kan bijwonen. Clotilde stuurt ze. -Ik heb haar gezegd dat ze gelijkt op de toovergodinnen, die, als ze niet zelf komen, -zich laten vertegenwoordigen door haar geschenken. Word ik niet galant? Durf je nu -nog zeggen dat ik den hoftoon niet heb?« -</p> -<p>De heer Verschuere daalt nu af naar de ruime gewelven onder het huis, waar hij zijn -wijn bewaart; mevrouw gaat naar haar kleedkamer: bij hun terugkomst vinden ze de voorgalerij -herschapen in een bloementuin, bestraald door een zee van licht. -</p> -<p>»Hoe keurig!« roept Nita. En dan vriendelijk: »Ik wou dat je onze adjudant waart, -James.« -</p> -<p>»Ik wou het ook, Nita.« -</p> -<p>»Nu, daar behoef je zoo’n sentimenteel gezicht niet bij te zetten! Kijk eens, Verschuere, -ziet het er niet allerliefst uit? Je moogt de heeren wel eens vriendelijk bedanken … -Waar is Hooglaan?« -</p> -<p>Deze komt met een min of meer onthutst gezicht Verschuere op zijde. »Hebt u misschien -ook een vrouwelijk wezen bij de hand?« vraagt hij dezen geheimzinnig. -</p> -<p>»Jawel«, zegt Verschuere en wijst lachend op Nita. -</p> -<p>Maar zulke aardigheden vallen niet in mijnheer Hooglaan’s smaak. -</p> -<p>»Ik bedoel een dienstbare. Om mevrouw De Bruining te gaan waarschuwen.« -</p> -<p>»Ik zal haar roepen. Ze zal nu wel klaar zijn, denk ik.« -</p> -<p>»Integendeel, mevrouw. Ziet u, ik had misschien niet zoo indiskreet moeten wezen, -maar daareven wierp ik—natuurlijk bij <span class="pageNum" id="pb142">[<a href="#pb142">142</a>]</span>toeval—een blik in haar voorgalerij en—excuseer mij, mevrouw Verschuere—ik zag daar -uw logée in nachttoilet.« -</p> -<p>»In nachttoilet!« herhalen allen verbaasd. »Onmogelijk!« -</p> -<p>»Ik verzeker het u.« -</p> -<p>»Onmogelijk! Op dit uur van den dag!« -</p> -<p>»O ja«, roept Hooglaan nu met zijn meest gemaakt stemmetje, »’t is waar ook, u noemt -dat anders: in sarong en kabaia, meen ik. Maar ziet u, bij ons op het paleis is de -geijkte term.…« -</p> -<p>Reeds is James uitgebarsten in »dien ruwen lach die zijn collega zoo agaceert«; reeds -heeft Verschuere zich haastig omgekeerd om Mingo te roepen, wien hij niets te zeggen -heeft; reeds is Agnita de trappen afgevlogen naar de logeerkamer, waar ze Louise vindt.… -erger dan in nachttoilet. -</p> -<p>»Mijn hemel! juf, neem Jantje! Maar in ’s <span class="corr" id="xd30e2795" title="Bron: hemels naam">hemelsnaam</span>, wat voert u uit, mijn lieve mevrouw?« -</p> -<p>»Jantje heeft zich bezeerd. ’t Ventje.…« -</p> -<p>»Och, hij doet immers niets anders!« roept Nita, voor het eerst ongeduldig. -</p> -<p>»Nita-lief, laten we kalm blijven.« -</p> -<p>»Kalm blijven! En er komt een serenade!« -</p> -<p>»Een serenade!« -</p> -<p>»Ja. Baboe! Kassi kous!« -</p> -<p>»Een serenade?« -</p> -<p>»Ja. Hebt u uw schoenen? O neen, eerst de kousebanden; hier zijn ze.« -</p> -<p>»Maar kindlief.…« -</p> -<p>»Waar is de tournure? Baboe, kassi tournure!« -</p> -<p>Jantje gilt—en geen wonder! Zijn wondje bloedt en er is niemand die naar hem omziet, -want nauwelijks heeft juf het woord »serenade« gehoord, of ze is weggevlogen om haar -gezicht te <span class="corr" id="xd30e2811" title="Bron: bedakken">bedekken</span>,—haar eerste beweging bij elke omstandigheid haars levens—en de anderen zijn bezig -om naar de tournure te zoeken … die, helaas, niemand vindt. -</p> -<p>Intusschen beginnen zich hier en daar in den tuin, die tot punt van samenkomst is -gekozen, reeds flambouwen te vertoonen; ze worden talrijker, steeds talrijker; ze -beginnen zich in rijen te scharen; er ontstaat een geraas van rijtuigen, waarschijnlijk -gevuld met dames die komen »nonton«, een gewoel van het inlandsch publiek dat samenschoolt<span class="pageNum" id="pb143">[<a href="#pb143">143</a>]</span>—Verschuere laat vragen of de dames gereed zijn.….. -</p> -<p>En de tournure? -</p> -<p>»In ’s hemel naam, dan maar zonder,« en drie paar handen gooien mevrouw De Bruining -haar japon over het hoofd. -</p> -<p>Er is in de tropische natuur altijd iets, dat aan tooneeldecoraties denken doet, en -dit is nooit sterker het geval dan wanneer er tusschen het zwartgroen der palmen vuur -speelt; de flambouwen geven wonderschoone vormen aan het majestueuse geboomte, dat -ze verlichten met haar rooden gloed. Als vanzelf rijst De Bruining overeind; als vanzelf -plaatsen de wachtenden in de voorgalerij zich rondom hem: de muziek komt tot hen. -Het wordt doodstil. -</p> -<p>»Blijf zitten, mijnheer De Bruining;« zegt James vriendelijk; »u zult straks nog genoeg -moeten staan.« -</p> -<p>De vermaning blijkt overbodig: hij zinkt reeds terug in zijn stoel. -</p> -<p>»Een serenade,… dat hadden ze niet moeten doen … waarachtig … het maakt me … Wies! -Kom hier bij me.« -</p> -<p>»Stil, Daan! Hou je nu bedaard, Daan! Kom, je waart altijd flink …« -</p> -<p>Nita, die, terwijl ieder aan champagne dacht, zenuwstillende druppels gereed maakte, -komt nu nader met haar medicijn. -</p> -<p>Haastig drinkt hij het glas ledig, maar hij is zoo bleek en zoo bevend, dat de omstanders -vreezen voor de mislukking van het plan. -</p> -<p>Gelukkig ontbreekt het in de familie De Bruining nooit aan afleiding. Juist op het -oogenblik dat de stoet het erf opkomt, rent van de andere zijde <span class="corr" id="xd30e2830" title="Bron: Toeti">Toetie</span> de voorgalerij binnen: zij rijdt paardje op papa’s wandelstok en—op de plaats, daartoe -door een even onzinnige als onkiesche mode aangewezen—draagt ze mama’s tournure. -</p> -<p>Nu is het iets anders een tournure te bezitten en wederom iets anders die tournure -voor het oog der geheele wereld te zien rondrijden in een voorgalerij; iets anders -uw vrouw zoo’n dwaas ding te zien aanbinden en wederom iets anders te moeten bekennen -dat ze dit doet.… de De Bruinings schamen zich diep. -</p> -<p>Mijnheer kan zoo gauw niet overeind komen, maar dit is ook overbodig; ieder wordt -gaarne bereid gevonden het ongelukskind <span class="pageNum" id="pb144">[<a href="#pb144">144</a>]</span>een of meer gevoelige vermaningen te geven, terwijl ze de trap letterlijk afrolt onder -de vereende duwen van alle aanwezigen. -</p> -<p>Het incident heeft goed gedaan. Als er achtereenvolgens een vijftigtal heeren binnenkomen -in zwarte jassen en met gelegenheidsgezichten, is het voorwerp hunner hulde ten minst -in staat ieder hunner de hand te drukken en te danken zonder die dwaze tranen, die -hem tegenwoordig te pas en te onpas in de oogen komen. -</p> -<p>Aan den heer Verdijk, den pas benoemden gouvernements-secretaris, is opgedragen het -woord te voeren. -</p> -<p>»Zul je het vooral kort maken?« fluistert Verschuere hem toe; »de man is op van de -zenuwen.« -</p> -<p>Het is zijn voornemen kort te zijn, niet zoozeer uit medelijden met den jubilaris—welke -feestredenaar heeft ooit medelijden met zijn slachtoffer gehad?—maar omdat hij moeielijk -spreekt en door het minste of geringste in de war raakt. Toch maakt hij het nog veel -korter dan eerst zijn plan is geweest. -</p> -<p>»Mijnheer De Bruining! Uit naam van Buitenzorg’s burgers, uit naam van de ambtenaren -der secre …« Pif! paf! pif! paf! pif! -</p> -<p>Men hoopt dat het op zal houden, dit onzinnig pif! paf! en men wacht. -</p> -<p>Men wacht. Maar het wordt harder, steeds harder, de slagen schijnen vertien-, verhonderdvoudigd -te worden. -</p> -<p>De vreeselijke waarheid dringt zich aan de wachtenden op. Het moet een dier lange -trossen voetzoekers zijn, zooals de Chineezen ze ontsteken bij hun feesten, en die, -eenmaal ontstoken, klappen en klappen tot de laatste is opgebrand. -</p> -<p>Met den moed der wanhoop zet Verdijk borst en longen uit. »Van de ambtenaaren der -secretarie, die u hierbij het bewijs geven«.… een dikke rookwolk.… de spreker kan -niet voortgaan. -</p> -<p>Pif! paf! Verdijk staat De Bruining, De Bruining staat Verdijk aan te zien, alle gelegenheidsgezichten -zijn uit de plooi, sommigen om te proesten van den rook, anderen om te proesten van -lachen, velen om ssst! te roepen, alsof mortions zich tot zwijgen laten brengen vóór -ze hebben uitgeraasd! -</p> -<p>Gelukkig komt Verdijk op den inval om het huldeblijk—een prachtalbum—maar zonder speech -over te reiken. -</p> -<p>»Muziek!« roept een stentorstem boven het rumoer uit, en nu roept iedereen om muziek -en dadelijk klinkt het: -<span class="pageNum" id="pb145">[<a href="#pb145">145</a>]</span></p> -<p>»Lang zal hij leven!« -</p> -<p>’t Ziet er niet naar uit of die wensch vervuld zal worden, als een half uur later -de voorgalerij is leeggestroomd en het verdwijnen van al die bekende, bevriende gezichten -hem zich zoo eenzaam voelen doet, dat hij omziet naar zijn reisgezellin op den tocht -door het leven, om in een innige omhelzing de zekerheid te erlangen, dat die toch -niet zoo eenzaam zal zijn als hij een oogenblik heeft gemeend. -</p> -<p>»Papa! U bedankt iedereen behalve ons!« en op eens duikt Frits op uit den donkeren -tuin, vergezeld van een Paerel. -</p> -<p>»En waarvoor moet ik je bedanken, jongelief?« vraagt papa aangedaan: hij gelooft zich -het voorwerp van een niet genoeg gewaardeerde attentie zijner kinderen. -</p> -<p>»Wel, voor dat vuurwerk! Vond papa het niet mooi? Wat paften ze, hé? die mortions?« -</p> -<p>»Hebt jullie dat gedaan?« vraagt de vader met onverholen afschuw. -</p> -<p>»Ja. ’t Was voor twee kwartjes,« spreekt de jeugdige Paerel fier. -</p> -<p>»En,« voegt Frits er bij, terwijl hij zijn vuile zwarte hand uitsteekt, »als pa er -ons niet voor bedankt, zou pa ons dan het geld willen teruggeven.« -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p>»Zijne Excellentie!« -</p> -<p>Hij komt onverwacht, onverzeld; alleen om zijn secretaris nog eens te groeten; om -mevrouw een gelukkige reis te wenschen; hij blijft slechts kort; maar iedereen weet -het, het is iets zeer buitengewoons wat de gouverneur-generaal hiermede doet; een -blijk van waardeering, van vriendschap bijna. -</p> -<p>De arme De Bruining kan geen woord zeggen op zijn hartelijk: »Tot weerziens!« en als -hij het beproeft, dan barsten de tranen los, die dwaze tranen, den geheelen avond -zoo manmoedig teruggedrongen. -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p>»Ik zal dus naar Bloemduin gaan, Nitalief?« -</p> -<p>»Ja, en u moet hen alles vertellen. Van mijn huis en mijn tuin en mijn bloemen. En -hoe goed ik het heb getroffen met mijn bedienden. En dat ik weer muzieklessen neem! -Daar was papa erg op gesteld, moet u weten.« -</p> -<p>»En dat je zooveel studeert en zoo’n geleerde dame wordt.« -<span class="pageNum" id="pb146">[<a href="#pb146">146</a>]</span></p> -<p>»Neen, zeg hun dat maar niet.… ze mochten eens vragen met welk doel … dan moet u hun -ook van Gustaaf vertellen: dat hij alles voor mij is; alles ten minste wat hij in -zijne betrekking voor me wezen kan; en ook hoe James hier elken dag komt en welk een -prettige afleiding me dat geeft. U zult hun zeggen, dat ik gelukkig ben, niet waar?« -</p> -<p>»Moet ik dat zeggen, lieve?« -</p> -<p>»Ja,« en ze ziet Louise vast in de oogen, »dàt moet u zeggen: gelukkig en gezond!« -</p> -<p>Dan vallen de vriendinnen in elkanders armen en weenen. -</p> -<p>Den volgenden morgen.…. ach, we maken het elkaar wèl zwaar, het heengaan, wij Indischlui, -met onze afscheidspartijen en afscheidsbezoeken, met ons komen aan den trein en ons -uitgeleide doen naar de boot, met onze handdrukken en kussen, met ons wuiven tot het -laatst. -</p> -<p>Maar toch, we zouden het niet willen missen, ’t weemoedig genot van ons nog eens te -overtuigen, dat er waren die ons liefhadden op het smaragden-eiland: we zouden haar -niet willen missen de herinnering aan die oogenblikken, die ons zoo zenuwachtig maakten; -immers, we hebben den tijd om onze zenuwen weer tot rust te laten komen in Holland—waar -men er niet zooveel van vergt. -</p> -</div> -</div> -<div id="ch20" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e279">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="label">XX</h2> -<h2 class="main">DE VROUW VAN EEN HOOGGEPLAATSTE.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Een jaar is verloopen sedert meer dan 50 passagiers het stuk onderteekenden, waarbij -aan de directie der maatschappij Nederland dringend werd verzocht voortaan te waarschuwen -wanneer een harer booten gezinnen met meer dan zes kinderen zou vervoeren; sedert -zeker Geldersch landstadje in opschudding werd gebracht door de aankomst eener indische -familie; sedert die indische familie dingen begon te doen zóó raar, dat ze weken lang -stof tot praten gaven, ja, met den hardnekkigen levensduur aan verhalen op <span class="pageNum" id="pb147">[<a href="#pb147">147</a>]</span>kleine plaatsjes eigen, over een halve eeuw nog in den omtrek zullen voortleven, zij -het dan ook als legende. -</p> -<p>Een jaar sedert Wies voor de eerste maal asperges ging steken in den groententuin -achter het huis en Daan—in een houding door Jantje beschouwd als uitnoodiging om bok, -bok, sta vast! te spelen—moest antwoorden op haar vraag of dit nu niet veel prettiger -was dan met blauw potlood aanmerkingen te zitten maken op het werk van arme kommiezen; -sinds Daan een kloek besluit nam en Wies tranen met tuiten schreide, maar beiden zich -onuitsprekelijk verlicht gevoelden door het vertrek van vier hunner zonen naar een -instituut, gunstig bekend voor het temmen van indische jongens. -</p> -<p>Een jaar sedert, in het paleis onder de palmen, baron Van Waliënhove begon te vinden -dat men in zijn familiekring wel eens gelukkige oogenblikken slijten kan. -</p> -<p>’t Is waar, zijn jongens bleven nog altijd een paar wilde knapen, maar ’t was nu niet -meer drieste onbezonnenheid; ’t was nu gezonde levenslust, getemperd door verstandige -leiding, en—wat het voornaamste was—hij heeft nu de gelukkige zekerheid dat al het -goede wat in hen sluimert wordt gewekt en ontwikkeld. -</p> -<p>Die zekerheid schenkt hem een weldadige kalmte na al de zorg die zijn zoons—meer nog -misschien hun mentors?—hem in de laatste jaren hebben gekost, en mocht hij enkele -malen pijnlijk getroffen worden door den toon, dien de barones zich tegen Van Beevelant -veroorlooft, het gedrag van den tegenwoordigen gouverneur waarborgt hem, dat tooneelen -als vroeger somtijds voorvielen nu tot de onmogelijkheden behooren. -</p> -<p>Ook—en dit verhoogt zijn geluk niet weinig—ook het hartstochtelijk verzet van Clotilde -tegen de onderdrukking harer stiefmama heeft opgehouden. Wijdt ze haar liefde aan -vader en broers, ze behandelt haar moeder met al de onderscheiding waarop deze aanspraak -maakt—en dit is niet weinig! Zij schikt zich naar luimen en nukken, die haar vroeger -ondragelijk schenen; ze zwijgt, zij het dan met pijnlijken blos, op grove hatelijkheden; -ze stompt scherpe pijlen af door ze te ontvangen met een vriendelijk woord. -</p> -<p>Soms, als haar vader haar gadeslaat—zijn heftig kind zoo stil en zachtmoedig—ontdekt -hij op haar gelaat een geheel nieuwe <span class="pageNum" id="pb148">[<a href="#pb148">148</a>]</span>uitdrukking, die aan de kinderlijke trekken iets echt vrouwelijks schenkt, en hij -mist ter nauwernood de kuiltjes en lachjes, die langzamerhand verdwijnen, want ze -herinnert hem, gelijk ze nu is, een ander gelaat met datzelfde waas van droomerige -teederheid en hij bemint in haar het verloren ideaal. Soms echter, als ze de oogen -naar hem opslaat, vraagt hij zich af, of ze niet wellicht in stilte bemint? Immers -alleen eene vrouw die bemint heeft dien blik. -</p> -<p>Maar dit is nu juist de doodzonde, die mevrouw Van Waliënhove haar niet vergeeft: -ze bemint noch in stilte, noch in het openbaar. ’t Is dan ook reeds sedert veel langer -dan een jaar dat mevrouw Ramsberge ongerust begon te worden, ja, zich ernstig boos -maakte over de kuren van die Clotilde. -</p> -<p>»Mijn hemel, wat was dat nu voor een inval van dat domme schaap om niet te willen -trouwen! Neen, maar ik vraag u, waar moet het heen met de meisjes in Indië, wanneer -de dochter van den gouverneur-generaal zulk een voorbeeld geeft? ’t Worden <span class="corr" id="xd30e2904" title="Bron: kompleet">compleet</span> europeesche toestanden.« -</p> -<p>En hoe Ramsberge het haar ook afraadt, ze kan het niet laten, ze moet nu en dan mevrouw -Van Waliënhove eens polsen, ze moet van tijd tot tijd eens informeeren of er nu nòg -niets gaande is. -</p> -<p>»Neen, niets,« antwoordt onveranderlijk mevrouw Van Waliënhove. -</p> -<p>Ze bijt die woorden af, alsof ze gal en alsem bevatten, en om haar mondhoeken vertoont -zich een plooi die een minder dom schepsel als de generaalsche zou hebben gewaarschuwd -dit onderwerp maar liever niet aan te roeren. -</p> -<p>»Foei,« rammelde ze door, terwijl ze zich koelte toewuifde, »’t is ongehoord! Niets, -zegt u? heelemaal niets? Men vraagt zich af: wat bezielt zoo’n meisje?« -</p> -<p>»Ja,« zei de ongelukkige moeder, »dat moogt u wel vragen. Men moet de inbeelding van -Clotilde hebben, om partijen zooals zij heeft kunnen doen af te slaan. Ik heb haar -gister nog doen opmerken dat de gekroonde hoofden in Europa allen getrouwd zijn; ’t -kon zijn dat ze daarop wachtte.« -</p> -<p>»Ze verdient dat ze overblijft,« zegt mevrouw Ramsberge met een heftigheid, waaruit -blijkt dat dit de schrikkelijkste straf is die ze bedenken kan. -</p> -<p>Mevrouw Ramsberge is niet de eenige die in dezen geest spreekt. <span class="pageNum" id="pb149">[<a href="#pb149">149</a>]</span>Al de aanhangers van de barones—en ze heeft aanhangers!—vinden dat het eigenlijk niet -te pas komt, voor de dochter uit een eerste huwelijk, ongetrouwd te willen blijven; -’t is waar, ze is natuurlijk vrij als ieder ander, maar stiefmoeders verwachten nu -eenmaal dat haar stiefdochters haar zoo spoedig mogelijk zullen ontslaan van haar -tegenwoordigheid en hebben nu zulke meisjes het recht om de tweede vrouw van hun papa -teleur te stellen in die billijke verwachting? -</p> -<p>Een jaar is ook verloopen sedert aan den morgen van een blijden dag vriendenhanden -de villa op het Koningsplein zoo rijkelijk beschonken met kransen en <span class="corr" id="xd30e2920" title="Bron: bouqetten">bouquetten</span> dat ze een bloemtuin geleek. Ter nauwernood geloovend aan het geluk hem beschoren, -kwam de bruigom uit dien bloemtuin de schoonste roos plukken en niet lang daarna brachten -de heer en mevrouw Hagen hun eerste bezoek in de kleine luitenantswoning. -</p> -<p>»Ik dank u! o papa, ik dank u!« riep het jonge vrouwtje telkens weer, ook nadat ze -reeds voor alles bedankt had, en toen de ouders terugkeerden in hun eigen huis vonden -ze het er niet zoo eenzaam en ongezellig als ze indertijd gevreesd hadden dat het -er zijn zou zonder Gertrude: ze hadden altijd stof tot praten, ze moesten altijd weer -zich verbazen over »die kinderen«, die zoo verwonderlijk verliefd, zoo verwonderlijk -gelukkig waren. -</p> -<p>Een jaar ook sedert mevrouw Verschuere ten tweeden male werd teleurgesteld in de hoop, -dat zij voor veel wat haar in het huwelijk was ontzegd vergoeding zou vinden in het -moederschap; dat ze haar hart gebood om stil te zijn en te doen als de kinderlooze -vrouwen onder hare kennissen, wier mannen geheel in beslag genomen worden door hun -betrekking: tevreden leven zonder de hulp dier mannen. -</p> -<p>Eenmaal tot dit besluit gekomen, begon ze na te gaan welke middelen een »vrouw zonder -kind en bijna zonder man«, zooals ze zichzelve met een weemoedig lachje noemde, ten -dienste staan om de lange indische dagen door te komen. -</p> -<p>De huishouding, de keuken, de tuin, lectuur, conversatie, muziek. -</p> -<p>En dan, wat de meeste dames missen en zij in de gegeven omstandigheden niet genoeg -waardeeren kan, haar liefhebberijen; haar talent voor teekenen, haar studielust, haar -botanische kennis <span class="pageNum" id="pb150">[<a href="#pb150">150</a>]</span>en de prachtige gelegenheid, welke de Plantentuin biedt om die kennis te vermeerderen. -</p> -<p>De huishouding.. ja, met de helft van Verschuere’s traktement zou die haar handenvol -werks gegeven hebben, maar nu is bijna alles wat ze daarin doet verkiezing, geen noodzaak. -</p> -<p>Mingo heeft zes jaar bij haar man gediend toen deze nog ongetrouwd was en is in dien -tijd van alleenheerschappij een uiterst bekwaam mandoer geworden. Maar hij wil als -zoodanig erkend zijn. En het is vreemd—voor Agnita ten minste, die nog niet weet hoe -de inlander met zijn stille tegenwerking ons brengen kan waar hij ons hebben wil—’t -is vreemd hoe, zoo dikwerf zij handelend optreedt, een partij of diner minder goed -van stapel loopt dan wanneer ze met een vleiende verzekering van onbepaald vertrouwen -alles aan Mingo overlaat. -</p> -<p>In haar keuken durft ze niet komen. Haar oude kok is een indische Vatel. Hij heeft -achtereenvolgens gekookt voor zeven landvoogden, met het gevolg dat hij zeer juiste -begrippen heeft over het vergankelijke van alle aardsche grootheid en veel boter gebruikt. -</p> -<p>Mevrouw Verschuere zou hem liefst hebben weggezonden, daar hij haar een gevoel geeft -alsof het zijner onwaardig was ergens anders dan op het paleis te dienen, maar op -raad harer goede vriendinnen behield ze hem, niettegenstaande zijn fabelachtig botergebruik, -zijn voorkomen van miskend genie en een andere eigenaardigheid, die haar veroordeelt -altijd met afgetreden landvoogden rekening te houden. -</p> -<p>Den eersten keer namelijk dat ze hem opdroeg een zekere pudding te maken, had hij -gevraagd: »à la Sloet van de Beele of à la Mijer?«; hij maakte de hertenbout gereed -à la Lansberge, rissoles à la Loudon en een aspic à la Duymaer van Twist … die trouwens -zóó verrukkelijk was, dat hij zelfs Multatuli zou gesmaakt hebben. -</p> -<p>Wanneer zij een enkele maal het waagde een aanmerking te maken, dan wierp hij haar -een half dozijn excellenties naar het hoofd, die den door haar gelaakten schotel dus -en niet anders gewenscht hadden, en met dit wapen wist hij haar, zoo niet geheel van -zijn domein te verdrijven, dan toch op eerbiedigen afstand te houden. -<span class="pageNum" id="pb151">[<a href="#pb151">151</a>]</span></p> -<p>Ook aan haar toilet behoeft ze weinig tijd en nog minder gedachten te wijden. Thuis -maakte zij zelve haar kleedjes en droeg ze met de grootste voldoening, tot … ze at -van den boom der kennis. Een kunstenares in het vak kleedde haar gedurende hun verblijf -in de wereldstad; ze moest zichzelve bekennen, dat dit toch nog heel iets anders »was« -en stemde gaarne toe, toen Gustaaf het plan opperde tweemaal ’s jaars een bestelling -te doen in Parijs. -</p> -<p>In het kort, ze behoefde, om een onder huismoeders geijkten term te gebruiken, geen -vinger uit te steken. -</p> -<p>Dus wandelde ze en botaniseerde en herboriseerde; dus speelde ze piano tot de buren -haar weg wenschten; dus teekende ze aquarellen en schilderde stillevens; dus studeerde -ze en verdiepte zich in allerlei geleerde betoogen; dus maakte ze cadeautjes voor -alle bruiden en kransen voor alle begrafenissen en jurkjes in alle luiermanden en -lieve attenties voor alle jarigen. -</p> -<p>Wanneer dit alles niet baatte, liet ze haar coupé voorkomen en ging dikwijls ’s morgens -om half elf reeds visites maken. -</p> -<p>Visites maken was de eenige bezigheid, waartoe ze door het heilige Moeten gedwongen -werd. Men leed in Buitenzorg aan de conversatiemanie, die het leven in Indië tot een -last kan maken, meer dan muskieten of warmte. -</p> -<p>Ofschoon de residentie er langzamerhand te groot voor was geworden, huldigde men er -nog steeds het systeem der buitenposten, dat iederen nieuw aangekomene dwingt bezoeken -af te leggen bij de notabelen, en ieder die deze bezoeken niet aflegt beschouwt als -een wezen zonder opvoeding, voor niets geschikt dan voor een spoedige overplaatsing. -</p> -<p>Verschuere had bij aankomst in Buitenzorg zijn visites gemaakt, maar sinds het aanvaarden -van zijn nieuwe betrekking volgde hij het voorbeeld, door de meesten zijner voorgangers -gegeven: hij ging niet meer uit. Van bezoeken in den vooravond was geen sprake: recepties -woonde hij alleen bij, als ze ten paleize werden gegeven; voor speelavondjes bedankte -hij onvoorwaardelijk; niet dat hij soms niet dollen lust had in een partijtje, maar -hij kende zijne Buitenzorgers: als hij de eene uitnoodiging geweigerd, de andere aangenomen -had, dan zou de burgeroorlog zijn ontbrand. -</p> -<p>Nita ware liefst met hem thuis gebleven. Maar daarvan wilde hij niet hooren. Integendeel, -hij wenschte dat zij zou goedmaken <span class="pageNum" id="pb152">[<a href="#pb152">152</a>]</span>wat hij te kort kwam op dit punt. Hij wist, dat het publiek niets zoo moeilijk vergeeft -als dit, dat men toont buiten het publiek te kunnen, en daar zijn politiek meebracht -het niet tegen zich in het harnas te jagen, gaf hij op gezette tijden groote partijen, -opgeluisterd door hooge gasten, fijne wijnen en de lekkerste gerechten die de gouverneur-generaalskok -wist te bereiden. -</p> -<p>Dan verklaarde hij aan ieder die het hooren wilde, welk een bezwaar het was, aan zijn -betrekking verbonden, dat men zoo iets prettigs als visites maken er voor moest nalaten, -en men ging verrukt naar huis en was tevreden met de bezoeken die Nita aflegde, zoo -geregeld en zoo getrouw, alsof het gouvernement er haar voor bezoldigde. En waarlijk, -het geleek dikwerf meer op dienst dan op uitspanning. -</p> -<p>James was haar een trouwe cavalier. Overal waar ze verscheen werd ze even hartelijk -welkom geheeten en beklaagd dat ze altijd zoo alleen moest uitgaan, maar zij zelve -wist niet of ze het wel zoo treurig vond. Als de liefde, die ze voor Gustaaf gevoelde, -vatbaar was geweest voor verandering—maar dat was ze niet, daarvoor vervulde ze te -veel haar geheele bestaan—dan zou ze hem minder lief gehad hebben wanneer ze met hem -in gezelschap was. -</p> -<p>Hij kon haar dáár zoo vreemd worden! Hij geleek daar zoo weinig op het ideaal, dat -ze in haar hart bewaarde sinds haar eerste meisjesjaren, zoo weinig op den Gustaaf, -van wien ze hoorde spreken telkens als ze met haar ouders een bezoek bracht op het -oude kasteel te Bloemduin; den Gustaaf, waarmee zijn vier oude tantes dweepten, gebogen -over haar theekopjes: wiens brieven werden voorgelezen, wiens portret haar aantrok -met geheimzinnige macht, dien ze verwarde met de helden uit hare geschiedboeken.… -tot hij eindelijk verscheen in haar eenvoudig dorpje, omstraald door de glorie van -een langdurig verblijf in den vreemde, in de volle kracht van zijn overheerschenden -geest, van zijn mannelijke schoonheid. -</p> -<p>Ze kon het daar ternauwernood gelooven, dat hij niet een dier mooie, trotsche vrouwen -gekozen had, aan wie hij nu zoo hoffelijk den arm bood, doch haar, het onervaren kind, -dat hem niets had te bieden dan wat hij niet scheen te behoeven, haar liefde; en soms, -als ze hem gadesloeg, kon de gedachte haar komen <span class="pageNum" id="pb153">[<a href="#pb153">153</a>]</span>beangstigen, dat hij vroeg of laat zou wenschen een dier schitterrende starren gehuwd -te hebben, liever dan zijn nederig bloempje. -</p> -<p>Neen, dat was niet haar geliefde, die glimlachende hoveling die met uitgestrekte hand -toetrad op den hooggeplaatsten ambtenaar dien hij in stilte verachtte; niet haar Gustaaf, -die mevrouw Heylerts noodde om met hem te soupeeren en dan Van Sonnefelt eene plaats -aanbood aan hun tafeltje: niet haar Gustaaf, die Amalia te Leurse haar koket spel -met hem drijven liet, om er zich later mede te amuseeren; die met mevrouw Van Waliënhove -spotte over mannen en vrouwen, door hem—dit wist ze—in andere oogenblikken gevleid -en gevierd. -</p> -<p>Hij heeft haar geleerd, dat de wereld zulke onoprechtheden eischt: hij heeft haar -gezegd, dat dit de valsche munt is, waarmede men elkaar in zekere kringen betaalt, -dat niemand dwaas genoeg is om ze voor echt te houden, en ze heeft er ook niet meer -zooveel tegen dat andere dit doen, maar dat hij, hij, wien ze hooger schat dan al -die anderen, dat hij er zich toe vernedert!… -</p> -<p>Soms, bij het naar huis rijden, sprak hij voort in dienzelfden lossen, wereldschen -toon.… Ach, ze had hem zoo gaarne opheldering gevraagd over veel wat haar bevreemdde: -zij wenschte niets liever dan van zijn lippen te hooren dat ook hij walgde van dit -veinzen en vleien, dit huldigen van grootheid, dit moedwillig niet opmerken van het -lage of gemeene, wanneer het voorviel in de hoogere rangen; maar ze durfde niet … -ze vreesde zoozeer voor het verlies van haar ideaal! Ze nam slechts zijn hand in de -hare en vroeg: »Te Bloemduin, bij pa en ma, deed je je voor zooals je werkelijk was, -niet waar? Dit alles is je geen ernst, is ’t wel, Gustaaf?« -</p> -<p>Dan sloot hij haar lachend in zijn armen en beproefde de droefheid weg te kussen van -het bleek, vermoeid gezichtje en beloofde, dat later, later, als deze tijd van werken -en streven voorbij was, dat later ze in hem den Gustaaf zou terugvinden dien ze te -Bloemduin had liefgekregen. -</p> -<p>En ze geloofde hem. Ze vermaande zich om geduld te hebben, ze beproefde om het heden -met zijn raadselen en vragen te vergeten in de herinnering aan het zalig weleer; in -de hoop op een niet al te verwijderde toekomst. -</p> -<p>’s Morgens waren alle wolken verdwenen van het gezichtje, dat <span class="pageNum" id="pb154">[<a href="#pb154">154</a>]</span>hem toeknikte bij het ontwaken: ze had bij het eerste ochtendgloren gestaard op het -gelaat, dat den vorigen avond haar een oogenblik vreemd scheen: ze had de lokken weggestreken -tot het edele voorhoofd bloot kwam en er bij de aanraking der geliefde hand een glimlach -zweefde om zijn lippen; ze had teruggevonden wat ze zoo noode miste. -</p> -<p>Toen Verschuere niet meer met haar kon uitgaan, betreurde Agnita dat slechts ten halve. -Immers meer dan wanneer ze haar bezoek, altijd vergezeld van Verschuere, had afgelegd, -werd ze vertrouwelijk met de dames, vooral daar ze nogal eens ’s morgens kwam en dan -in de achtergalerij werd ontvangen. -</p> -<p>Soms, als zij ze zoo bezig zag, den blos der gezondheid op de wangen, vroolijk en -opgewekt niettegenstaande de vele drukte, kwam zij op het denkbeeld te vragen naar -het middel om zoo opgewekt te blijven en zoo gezond vooral. -</p> -<p>Ze gaven raad, zooals we meest raad geven: te veel vervuld van eigen belangen en eigen -bezwaren en eigen grieven, om ook maar voor enkele oogenblikken geheel te kunnen opgaan -in den toestand van haar die onze hulp en belangstelling komt inroepen. -</p> -<p>Ieder bezag haar geval van een verschillend standpunt. De tobbers met groote gezinnen, -die ze aantrof in een verkreukelde kabaia, met een gezicht rood van ergernis luie -bedienden voortdrijvend, keken half benijdend naar haar geborduurde peignoir, haar -zorgvuldig opgemaakte krullen, haar kalm, zacht getint gelaat. »Als u nog klaagt, -mevrouw,« riepen ze, »die alles heeft wat u begeert, die rijden en wandelen kunt wanneer -u wilt, die uitstapjes kunt maken naar Batavia en nooit van een bal of partij behoeft -thuis te blijven om de kleine peuzels, wat moet het dan niet zijn voor ons, voor ons, -die..?« en dan volgde een lang relaas van spreeksters groote en kleine misères. -</p> -<p>De jonge vrouwen—getrouwd om positie of fortuin, maar daarom niet minder gelukkig; -en helaas, zoo zijn er vele—verbaasden zich ten zeerste over haar. Mijn hemel, ze -kon uitgaan en menschen zien, zich mooi kleeden, <span class="corr" id="xd30e2975" title="Bron: des noods">desnoods</span> zich een beetje het hof laten maken … wat wou ze meer? O ja, de dagen zijn lang, -dat is zoo; maar als men ’s avonds laat thuis komt, dan kan men den volgenden morgen -gebruiken om uit te slapen, en dat helpt enorm om ze door te komen. -<span class="pageNum" id="pb155">[<a href="#pb155">155</a>]</span></p> -<p>De vrouwen die zelve niet denken, maar toch zoo’n ochtendbezoek heel aardig weten -te passeeren met te herhalen wat ze hier en daar opvingen—en helaas, zóó zijn er ook -vele!—begrepen dat ze best deden met haar mee te praten. -</p> -<p>Ja, zekert ’t was een plantenleven, dat leven van de dames in Indië; niet waar, geen -afwisseling? -</p> -<p>Ja juist, dat was zoo vervelend, dat men geen jaargetijden heeft. -</p> -<p>Zeker, dat op- en ondergaan van de zon altijd op hetzelfde uur, ze had wel gelijk—het -was vreeselijk eentonig! Maar och … als mettertijd … ze moest maar geduld hebben. -</p> -<p>O, daar was het weer! Dat kind! Waarom spraken ze daar toch allen over? Wisten ze -het dan niet, de dames, die haar maar steeds vervolgden met een verwachting, welke -nooit verwezenlijkt werd, wisten ze het dan niet dat uitgestelde hoop het hart verteert? -</p> -<p>Ze wilde niet meer hopen, ze zocht naar een andere oplossing van het vraagstuk haars -levens. Toen echtgenoot en vrienden haar hadden gesmeekt, toch de droefheid te matigen, -die haar voor altijd dreigde te knakken, toen vroeg ze hen haar te helpen, door niet -te gewagen van dat beloofde land, aan welks ingang ze tot tweemalen toe stond zonder -het te mogen binnentreden … en nu kwamen die vreemden en dwongen haar telkens weder, -naar het gesloten paradijs om te zien. -</p> -<p>Neen, daar was geen hulp! -</p> -<p>»Je hebt toch alles wat je begeert?« vroeg Verschuere soms, verontrust door die smachtende -uitdrukking in haar oogen. »Zeg kind, wat ontbreekt je? Zeg het en ik zal het je bezorgen.« -</p> -<p>»Neen, niets lieve! Dank je.« -</p> -<p>Wat zou het baten of ze hem zeide wat haar ontbrak? Hij kon het haar immers toch niet -geven? ’t Was anders wel weinig, wat zij hem had willen vragen.., alleen wat meer -van zijn tijd, van zijn gedachten, van zijn hart!… -</p> -<p>Eerst had ze gemeend, dat als ze zich maar eenmaal had losgemaakt van die gedachte -aan een kind, alles beter gaan zou. Ze had zich haar bestaan afgebakend, haar dagen -van uur tot uur verdeeld, ze had zich aangegrepen, zooals ieder haar vermaande te -doen; ze was moedig begonnen met het nieuwe leven en toch, vreemd … ze kon dat gevoel -maar niet van zich afschudden, alsof <span class="pageNum" id="pb156">[<a href="#pb156">156</a>]</span>er iets komen moest om het ledig te vervullen, dat grooter en grooter werd, alsof -iedere dag eindigde zonder haar te brengen wat ze onbewust van iederen dag vroeg. -</p> -<p>Vreemd?… Met die eigenaardige, echt vrouwelijke natuur, die haar dreef om van elk -harer gewaarwordingen rekenschap te geven, om het oordeel te vragen, de goedkeuring -te verlangen van haar echtgenoot, met die innige behoefte om vreugde en leed te deelen -met wien ze liefhad? Met die neiging om niet zelve te handelen, maar nederig een steun -te zoeken en zich geheel op dien steun te verlaten? -</p> -<p>»Kom eens mee, Gus! toe, kom eens zien. Ik heb een tak <span class="corr" id="xd30e2997" title="Bron: orchydeën">orchydeeën</span> geteekend en ’t is zóó beeldig uitgevallen.« -</p> -<p>»Ja, lieve, dadelijk; ik zit midden in een stuk … Zoodra ik klaar ben …« -</p> -<p>Ze wachtte. Soms een half uur, soms langer. En als hij dan kwam vond hij haar stil -en lusteloos; de opgetogenheid was voorbij, ze vond het niet eens meer de moeite waard, -hem te laten zien wat ze daar straks zoo geroemd had; bij nader inzien was het niets -buitengewoons. -</p> -<p>Een ander maal kwam ze zijn bureau binnensluipen, een schetsje in de hand; ze waagde -het niet hem toe te spreken, ze kuchte nu of dan eens, tot hij haar hoorde en omkeek. -</p> -<p>Ze kon zich niet beklagen dat hij haar niet vriendelijk ontving; hij schreef even -den volzin af, dien hij begonnen had, stond op van zijn schrijftafel, ging mee naar -het venster om het volle licht te doen vallen op de teekening en prees of laakte met -kennersoog. Dan kuste hij het naar hem opgeheven gelaat vluchtig en verstrooid en -keerde naar zijn plaats terug. -</p> -<p>Soms bleef ze toeven aan de deur; schoorvoetend, hopend dat hij haar wellicht nog -tot zich zou roepen, wachtend of hij haar misschien nog iets te zeggen had.. Ze zag -hoe hij het hoofd weer boog over zijn papieren, ze wist dat ze hem hinderen zou, als -ze langer bleef … en weer gingen dagen voorbij dat ze geen potlood of penseel in handen -nam. -</p> -<p>Dan zeide ze tot zich zelve, dat ze niet knap genoeg voor hem was en wierp zich op -de boeken. Ze had geen hoofd voor diepzinnige studies, maar ze had den scherpen blik, -die vrouwen doet begrijpen waar mannen zich moeten inwerken, en zoo kon <span class="pageNum" id="pb157">[<a href="#pb157">157</a>]</span>ze een enkele maal, wanneer de heeren een of ander vraagstuk behandelden, meespreken, -zij het dan ook aarzelend en met een blos die vergeving scheen te vragen voor haar -vermetelheid. -</p> -<p>Verschuere luisterde gaarne, als ze sprak met haar melodieuse stem, die ook het meest -dorre onderwerp aantrekkelijk maakte; hij knikte haar bemoedigend toe wanneer ze schroomde -met haar meening voor den dag te komen: hij noemde haar zijn madame De Stael en vroeg -lachend of ze voornemens was om, wanneer hij eens lid in den raad van Indië mocht -worden, hem de rol te laten spelen van den heer Hagen. -</p> -<p>Maar wat ze zoozeer had gehoopt, wat haar moed had gegeven tot zooveel inspanning, -dat hij nl. met haar spreken zou over wat hem bezig hield, dat hij een enkele maal -haar oordeel vragen zou, dat hij een deel van den last door hem gedragen, zou willen -leggen op haar schouders, dit gebeurde niet. Niet dat hij een dier mannen was van -halve beschaving, wie de ontwikkeling der vrouw een ergernis is, omdat die ontwikkeling -hen beschaamt! o neen, als hij mevrouw Hagen ontmoette of mevrouw Heylerts, genoot -hij van het zoo zeldzaam geboden voorrecht, verstandig te kunnen spreken zonder in -den schertsenden toon te vervallen, welken mannen bewaren voor vrouwen met wie ze -niet praten kunnen en die zoo vermoeiend wordt op den duur. Hij zag echter in Nita -nog altijd »het kleintje«, dat hem geboeid had door haar kinderlijken eenvoud, haar -onbekendheid met het leven; ze was hem nog altijd »de jongste«, van wie niemand iets -anders verwachtte dan dat ze lief was en mooi;… hij gaf zich geen rekenschap van de -groote verandering die met haar had plaats gegrepen. -</p> -<p>Verre van haar aan te moedigen tot de studiën, die haar tot hem moesten opheffen, -bracht hij haar terug tot vroeger dagen, sprak hij over de herinneringen harer jeugd, -over het ouderlijk huis, over het vriendelijk Bloemduin, over de tantes en haar eigenaardig -bestaan, over de boeren en hun kinderlijk bijgeloof en hun grappige gewoonten. -</p> -<p>Dat was ontspanning voor hem! Dat was vermakelijk en belangwekkend en nieuw. Want -hij had bijna geen jeugd gekend, noch den onwaardeerbaren zegen van op te groeien -in een gelukkig thuis, te midden van gelach en liefde, van bloemen en feestjes; hij -was vroeg verweesd, het kind van een groote stad, van een <span class="pageNum" id="pb158">[<a href="#pb158">158</a>]</span>strenge kostschool; hij had als knaap, als jongeling slechts kunnen droomen van zijn -liefelijk geboorteland en het noodlot leeren verwenschen, dat hem zoo jong daaruit -verdreef. -</p> -<p>Als ze van »thuis« vertelde boeide ze hem misschien dubbel, omdat dan het ernstig -mondje weer zoo vroolijk lachte, omdat dan de droomerige oogen weder iets herwonnen -van den ouden warmen gloed. -</p> -<p>Maar hij luisterde slechts zooals men na ingespannen arbeid luistert naar lieve muziek. -Hij zelf had geen behoefte om te spreken, geen behoefte om haar deelgenoot te maken -van zijn gedachten. En zoo gingen ze dan naast elkander voort, schijnbaar nauw vereend -en toch even ver van elkaar verwijderd als de palmen op regelmatigen afstand geplaatst -langs den weg dien zij betraden; hunne kruinen verheffen zich te zamen, ze wuiven -elkander kussen en groeten toe, maar hunne wortels blijven gescheiden. -</p> -</div> -</div> -<div id="ch21" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e286">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="label">XXI</h2> -<h2 class="main">EEN VERLIES EN EEN TROOST.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">»Kom, zus, wat zit je hier nu te tjingelen op die vervelende rammelkast; ga liever -met ons mee!« -</p> -<p>»Met jullie mee?« vraagt Clotilde, terwijl ze zich vol verbazing omdraait op haar -pianostoel. »Hebt jullie dan geen les vandaag?« -</p> -<p>»Neen we hebben <span class="corr" id="xd30e3028" title="Bron: vakantie">vacantie</span>!« juicht Felix, neemt haar hand in de zijne en wil haar meetrekken. -</p> -<p>Maar Oscar, die het noodig vindt een einde te maken aan de ongeloovige verbazing zijner -zuster, verklaart: »Weet je wat het is, Tilde? Mijnheer heeft een brief gekregen uit -Holland en toen zei hij dat we weg konden gaan.« -</p> -<p>Clotilde is opgesprongen van haar tabouret. -</p> -<p>»Een brief uit Holland?« vraagt ze. »En.… zei hij toen, dat je weg kondt gaan?« -</p> -<p>»Ja. Maar wat is er, zus? Wat kijk je raar!« -</p> -<p>»Begrijp je dat dan niet?« En als de kinderen haar zwijgend <span class="pageNum" id="pb159">[<a href="#pb159">159</a>]</span>blijven aanstaren roept ze driftig: »Hè, wat zijn jullie toch een paar akelige ongevoelige -jongens!« -</p> -<p>»Vin je dat?« vraagt Oscar, niet gewoon zoo te worden toegesproken. »Kom Fe, dan hebben -we hier niets meer te maken.« -</p> -<p>Maar ze houdt den knaap terug met een wenk harer oogen. -</p> -<p>»Neen, blijf hier … ik meen het zoo niet … jullie kondt niet weten …« Dan: met een -stem, bevend van ontroering: »Mijnheer heeft zeker slechte tijding.« -</p> -<p>»Ja, dat kan wel zijn, hij praatte op eens zoo zachtjes.« -</p> -<p>»Herinner je je niet wat ik je laatst gezegd heb? Dat je het hem niet lastig maken -mocht omdat hij verdriet had? Ik wist toen reeds dat zijn zuster ziek was.« -</p> -<p>»Kassian!« zegt Felix. »Zou ze dood zijn?« -</p> -<p>»Ik hoop van neen,« fluistert Clotilde nauwelijks hoorbaar. Zóó ontsteld is haar gelaat, -dat Oscar het zachtjes begint te streelen met de vraag: -</p> -<p>»Heb je zoo’n medelijden met hem, zus?« -</p> -<p>Clotilde wendt het hoofd af. De ervaring leerde haar dat wilde jongens scherpe opmerkers -zijn kunnen. -</p> -<p>»Ja, natuurlijk,« brengt ze met moeite uit. En een oogenblik later als ze meent haar -stem beter in bedwang te hebben: »Jullie dan niet?« -</p> -<p>»O, jawel! Maar willen we nu gaan cricketten?« -</p> -<p>Ze trekt Felix tot zich en terwijl ze hem de krullen van het voorhoofd wegstrijkt, -vraagt ze verwijtend: »Zou je daar lust in hebben, terwijl die arme mijnheer Van Beevelant -zoo’n verdriet heeft?« -</p> -<p>»Maar … we hebben nooit eens <span class="corr" id="xd30e3055" title="Bron: vakantie">vacantie</span>!« -</p> -<p>»Hij is heel alleen,« fluistert ze. -</p> -<p>Oscar behaalt een overwinning op zich zelf. »Willen we naar hem toe gaan?« vraagt -hij. -</p> -<p>»Doe dat<span class="corr" id="xd30e3062" title="Bron: ..">…</span> Jij ook, Fe. Kom, doe dat!« Dan, als ze nog aarzelen, met de vrees die kinderen koesteren -voor droefheid, smeekt ze: »Om mij pleizier te doen!« en nu gaan ze nog wel niet vlug, -maar toch gewillig. -</p> -<p>Ze blijft onbewegelijk zitten, waar ze daar straks is neergezonken, in den grooten -fauteuil bij den vleugel: haar bleek gelaat steekt scherp af tegen de helroode zijde; -ze klemt de nagels in <span class="pageNum" id="pb160">[<a href="#pb160">160</a>]</span>de polster en trekt de zware franje uit, de brandende oogen onafgewend gericht op -de deur waardoor de knapen verdwenen. -</p> -<p>Niet lang duurt die spanning. Oscar komt naar binnen vliegen met de hoogroode kleur -van een jongen, die een heldenfeit meent te hebben verricht. -</p> -<p>»We hebben het gedaan!« -</p> -<p>»Maar hij houdt de deur dicht!« roept Felix. -</p> -<p>»Heb je dan niet geklopt?« -</p> -<p>»Kloppen? We bonsden! Maar hij wou niet antwoorden.« -</p> -<p>»Hoorde je niets?« -</p> -<p>»Jawel!« antwoordt Oscar. »Ik hoorde<span class="corr" id="xd30e3078" title="Bron: ..">…</span> och, <span class="corr" id="xd30e3081" title="Bron: Je">je</span> weet wel zooals je laatst deedt, toen je je voet had gebrand.« -</p> -<p>»Hè, zus!« roept Felix, die, hoewel minder gevoelig dan Oscar, veel zenuwachtiger -is, »wat vind ik dat naar om te hooren, zoo’n grooten man die kermt alsof hij pijn -had.« -</p> -<p>»Ga maar cricketten,« zegt ze. Het kost haar moeite die weinige woorden uit te brengen, -en als ze haar vragen in hun spel te deelen, kan ze hen nog slechts antwoorden met -een afwijzend gebaar. -</p> -<p>De voetstappen der jongens, nu veel vlugger dan daareven, sterven weg in de vestibule, -op de trappen; langzamerhand, naarmate het stiller wordt in de muziekzaal, voelt ze -de kracht om zich te beheerschen verdwijnen: ze strijkt met de hand over het voorhoofd, -ze loopt het vertrek op en neder, ze haalt diep adem; eindelijk vindt ze woorden voor -de aandoening, die zoo op eens haar kwamen bestormen. -</p> -<p>»Ze hoorden hem kermen … alsof hij pijn had!« fluistert ze. »Alsof hij pijn had!<span id="xd30e3089"></span> Ze was zijn lievelingszuster … ik weet het van Nita. De Verschuere’s zijn de eenigen -met wie hij spreekt over zijn familieomstandigheden. Met mij is hij niet vertrouwelijk … -o neen! Hij stoot mij terug … alsof hij bang was voor te veel toenadering. Toch onlangs, -op gevaar af van onbescheiden te schijnen, heb ik hem gevraagd, wat de reden was van -zijn sombere stemming. Toen vertelde hij me van haar ziekte en van zijn vrees voor -slechter tijding<span class="corr" id="xd30e3091" title="Bron: ..">…</span> En nu moet hij zijn smart alleen dragen. Alleen! Ver van allen die hem lief zijn. -Alleen!« -</p> -<p>Ze herhaalt dat woord tien, twintig malen, zonder het zelve te weten; ze voelt slechts, -terwijl ze het herhaalt dieper en dieper de sombere beteekenis er van. -<span class="pageNum" id="pb161">[<a href="#pb161">161</a>]</span></p> -<p>»Hij kermde … alsof hij pijn had! Dat te weten, en hier te staan, machteloos, werkeloos!« -</p> -<p>Als het een vreemde was, zou het gewone medelijden, dat men gevoelt voor ieder die -in droefheid is, haar dringen tot hem te gaan. Als hij een vreemde was! Hoeveel te -meer dan een huisgenoot! Hoeveel te meer een man, die sedert twee jaren zich aller -achting en genegenheid heeft waardig gemaakt; hoeveel te meer de zoon van haars vaders -oudsten vriend! -</p> -<p>»Was papa maar hier! Of Verschuere! Mijn God, waarom is nu ook iedereen weg! Nita -zou nooit zijn meegegaan naar Batavia, als ze had kunnen vermoeden hoe noodig ze hier -was! En Van Suylichem, die juist van morgen vertrok met verlof naar Soekaboemi. Iedereen -weg … behalve mama!« -</p> -<p>Alleen! -</p> -<p>Straks vliegt ze overeind. Ze doet een paar schreden. Daar staat ze stil, het hoofd -zinkt haar op de borst, de hand, die ze ophief om de portière terug te slaan, valt -slap neer; ze keert weder naar haar plaats, langzaam, moedeloos als de gevangene, -die een oogenblik zijn ketenen vergat. Ze heeft alle bewustzijn van tijd verloren, -zoo vliegen haar de gedachten door het hoofd, zoo snel, zoo pijnlijk snel zijn de -kloppingen van haar hart, zoo veel, zoo diep, zoo geheel anders dan ooit te voren -gevoelt ze! Wanneer ze eindelijk ontwaakt, is het door het geluid van haar eigen stem, -die luide het geheim uitspreekt haar in deze ure onthuld: »O God! heb ik hem dan zóó -lief?« -</p> -<p>Straks ligt ze op de knieën, het brandend aangezicht verborgen, de handen gedrukt -op de zwoegende borst: alsof de storm, daar opgestoken, kon bezworen worden door een -paar zwakke meisjeshanden! -</p> -<p>»Maar als ik hem liefheb,« fluisterde het in haar, »als ik hem liefheb … dan mag ik -ook tot hem gaan! Dan mag ik het hem ook zeggen dat hij niet alleen lijdt, dat hier -dicht bij hem een hart klopt van innig medegevoel<span class="corr" id="xd30e3106" title="Bron: ..">…</span>« -</p> -<p>»Tilly,« vraagt een angstige kinderstem, »Tilly, scheelt je iets?« -</p> -<p>Ontsteld ziet ze haar broeder in het gelaat. »Wat doe je hier?« roept ze dan in zenuwachtige -overspanning. »Heeft mama je gestuurd om me te bespieden?« En als de knaap haar met -angstige nieuwsgierigheid <span class="pageNum" id="pb162">[<a href="#pb162">162</a>]</span>blijft aanstaren: »Ga weg; ga weg, zeg ik je! Ik wil niemand zien!« -</p> -<p>»O zus! ik kwam je vragen of …« -</p> -<p>»Ga spelen,« roept ze. »Je moest immers volstrekt gaan spelen! Welnu, doe het dan!« -</p> -<p>»Maar.… ik kan niet spelen.… ik denk zoo aan mijnheer.…« -</p> -<p>In twee stappen is ze bij hem. Ze sluit hem in haar armen, ze kust het bruingelokte -hoofd. -</p> -<p>»Lieveling! lieveling!«… en ze barst uit in een vloed van tranen. -</p> -<p>»Laten we naar hem toegaan, zus.« -</p> -<p>Weinige oogenblikken later staan ze te zamen voor de gesloten deur. -</p> -<p>»Mijnheer Van Beevelant!« roept Oscar; maar het blijft stil daarbinnen. -</p> -<p>»Wilt u niet open doen? Ik ben het … Clotilde.« -</p> -<p>Hij hoort die stem, soms zoo overmoedig, voor hem zacht en smeekend, die stem, waarin -het hem is of hij pas geweende tranen verneemt. Een smartelijk verlangen doortrilt -zijn geheele wezen, een wild, hartstochtelijk hijgen naar troost; een half waanzinnig -smachten naar een woord van deelneming. -</p> -<p>Hij staat aan de andere zijde der deur en beeft waar hij staat. O, al was het maar -voor één enkel oogenblik zijn hoofd te mogen nederleggen in haar koele, zachte handen, -al was het maar eenmaal zijn droefheid te mogen uitweenen aan dat edele groote hart! -haar te mogen zeggen dat hij haar liefheeft en hoe vermoeid hij is van zijn strijd<span class="corr" id="xd30e3127" title="Bron: ..">…</span> die deur te mogen openen, ze te verbrijzelen, die deur, al de deuren die hem scheiden -van haar! -</p> -<p>Hij slaat de hand aan de kruk … Daar, achter hem, ligt de brief, geschreven met stervende -hand, de brief, geheiligd door de tranen der zusterlijke liefde en ’t is of een onverbiddelijke -macht hem drijft om telkens weer de woorden uit te spreken, die hij daarin las: -</p> -<p>»Wees sterk! o Frans, wees sterk!« -</p> -<p>»Freule,« spreekt hij, en zijn stem is schor van de bijna bovenmenschelijke inspanning, -die het hem kost zoo te spreken, »u weet zeker niet dat ik alleen ben?« -</p> -<p>»Ja, dat weet ik, en daarom kom ik tot u.« -<span class="pageNum" id="pb163">[<a href="#pb163">163</a>]</span></p> -<p>Dit is te veel. Reeds is de deur geopend, reeds staan ze tegenover elkander. -</p> -<p>Ze heft de oogen naar hem op, en hij weet dat ze geweend heeft om zijnentwil. Ze reikt -hem de hand, en de druk dier hand is hem meer dan alle woorden van troost en bemoediging -zijn konden. -</p> -<p>Straks keert hij zich tot Oscar en kust het naar hem opgeheven gelaat. -</p> -<p>»U hebt slechte tijding van huis?« vraagt de knaap. -</p> -<p>»Zeer slechte.« -</p> -<p>»Wat u vreesde is gebeurd?« fluistert Clotilde. -</p> -<p>Hij buigt het hoofd. -</p> -<p>Als ze zich heeft neergezet op den stoel, dien hij haar biedt, blijven ze een oogenblik -zwijgend tegenover elkander. Dan, met iets plechtigs in gebaar en houding, rijst hij -op en geeft haar den brief zijner moeder. -</p> -<p>En terwijl ze leest bespiedt hij hoe diep medegevoel haar aangrijpt. Hij heeft het -nu zoo bleek en beschreid gelaat lief gehad van het eerste oogenblik af, waarop hij -het aanschouwde, een blozend, lachend kindergezichtje met kuiltjes, die guitig wegscholen -in ronde wangen, met lokjes, die vroolijk stoeiden rond een onbewolkt voorhoofd, maar -nooit heeft hij haar zoo waarlijk schoon gevonden, of liever nooit heeft hij haar -schoonheid zoozeer bemind als in dit oogenblik. -</p> -<p>Straks slaat hij den arm om Oscar heen. Hij zag hem onrustig worden, en ach! hij wil -hen zoo gaarne nog een oogenblik houden; hij zou alles geven om de weemoedige zaligheid -van dit uur te doen voortduren. Maar Oscar, die de schoolkamer altijd vervelend vindt, -oordeelt dat het er heden, met »die stilte en dat huilen en die lange gezichten«, -niet is om uit te houden. -</p> -<p>»Kun je het niet begrijpen, Oscar,« vraagt hij zacht, »dat ik erg bedroefd ben? Jij, -die ook zooveel van je zuster houdt?« -</p> -<p>Daar barst Oscar geheel onverwacht los in het luidruchtig gehuil, dat bij jongens -van zijn leeftijd de geliefkoosde uiting van smart schijnt. -</p> -<p>»O, mijnheer.. ’t was gemeen.. we hebben er spijt van.. geloof me, mijnheer, Fé ook! -Hij vindt het ook een gemeene streek.« -</p> -<p>»Wat? Wat toch?« -<span class="pageNum" id="pb164">[<a href="#pb164">164</a>]</span></p> -<p>»Dat we u, bij al uw verdriet ook nog het leven hebben zuur gemaakt met al onze luiheid -en onzen onwil.« -</p> -<p>»Maar mijn jongen, je kondt immers niet weten …« -</p> -<p>»Jawel,« gilt Oscar, »we wisten het wel! Zus had het ons gezegd! Zus had ons gevraagd -goed voor u te zijn.« -</p> -<p>»Hebt u hun dat gevraagd, freule?« -</p> -<p>Weer ligt haar hand in de zijne. Straks, als hij plotseling die hand loslaat en opspringt -en met groote stappen het vertrek op en neer gaat, roept ze hem tot zich. -</p> -<p>»Ik dank u voor de lezing van dien brief. Ik dank u zeer. Hoe stichtelijk is alles -wat uw moeder schrijft over haar. Wilt u mij niet wat meer van haar vertellen? Zou -het u misschien geen goed doen, als u over haar spreken kondt?… Dat is haar portret, -niet waar?<span class="corr" id="xd30e3161" title="Bron: ..">…</span> Zij was zeker mooi, is het niet? Met die expressie zou zelfs een minder fijn besneden -gezicht mooi zijn geweest.« -</p> -<p>»Ik weet niet of ze mooi was … Zij had dat eigenaardige in haar oogen, wat alleen -lieve vrouwen hebben en wat ons aan haar schoonheid zou doen gelooven, ook al waren -ze leelijk. Eigenlijk is ze maar heel kort jong en mooi geweest; toen kwam de slag, -die zulk een groote verandering bracht in onze omstandigheden. Van dat oogenblik af -was ze oudste dochter, oudste zuster; niets anders. ’t Scheen haast of zij alleen -de kracht in zich voelde om de bitterheid der teleurstelling voor ons allen dragelijk -te maken: ik weet dat ze het als haar roeping beschouwde. En het is haar bijna gelukt. -Als ik nu terugdenk aan dat blijmoedig lachje, aan die heldere stem, aan die onverstoorbare -goede luim, waarmede zij bij mama den moed opwekte, waarmee ze papa midden tusschen -zijn klagen en brommen, kon doen lachen, dan is het me alsof we nooit ongelukkig geweest -zijn.« -</p> -<p>»Uw mama schrijft, dat het heengaan haar zwaar is gevallen. Ik kan mij dat nu begrijpen … -als men zulk een heerlijke roeping heeft te vervullen.« -</p> -<p>»Ja, ’t was niet om haar zelfs wil. Zij wist wel, dat het leven haar niet meer geven -zou wat de illusie is van een jong meisje … maar ze moet ten volle hebben begrepen -hoe onmisbaar ze was! Ja,« barst hij eensklaps los, terwijl de lang bedwongen tranen -hem langs de wangen stroomden, »wèl onmisbaar. Ik ten minste gevoel een leegte zoo -groot; voor mij is het een gemis zoo vreeselijk … <span class="pageNum" id="pb165">[<a href="#pb165">165</a>]</span>’t Schijnt overdreven, niet waar? Maar vergeet niet, dat wij te zamen achterbleven, -toen pa en ma van verlof terugkeerden naar Indië. De verhouding van twee kinderen, -die ver van vaderland en familie, te zamen opgroeien onder vreemden, wordt zoo innig. -’t Was zoo’n moedertje voor me. Ze kon zoo dapper opkomen voor mijn rechten, al was -ze jonger en zwakker dan ik. Arme, lieve Louise! Al mijn grootsche plannen heeft ze -aangehoord met haar zachten, hoopvollen glimlach, al mijn teleurstellingen met me -gedragen …« -</p> -<p>»En u zegt, dat het leven haar niet veel schonk?« vraagt Clotilde opeens. »Een broeder -te hebben, voor wien men alles zijn kan …« -</p> -<p>»Ja, dat moet u een geluk toeschijnen!« -</p> -<p>Er volgt een lange pauze.—»Is het u nooit in de gedachten gekomen,« vraagt Clotilde -eindelijk met droeve, zachte stem, »is het u nooit in de gedachten gekomen, mijnheer -van Beevelant, dat, bij al mijne schijnbare voorrechten, ik eigenlijk bitter weinig -bezit van datgene wat voor andere meisjes het leven vervult. Geen zuster met wie ik -sympathiseeren kan, geen broer die mijn troost of deelneming behoeft, geen moeder …« -</p> -<p>Er is in het gelaat, dat ze naar hem opheft, iets zoo onbeschrijfelijk nederigs, iets -zoo kinderlijk smeekends, dat het hem roert tot in het diepst van zijn gemoed. Met -uitgestoken handen, met geheel de aandoening, die hem het spreken belet, uitgedrukt -in den warmen blik vol liefde, treedt hij op haar toe … Bij die plotselinge beweging -vallen eenige dichtbeschreven vellen papier op den grond. »Wees sterk! o Frans, wees -sterk!« -</p> -<p>Hij is sterk. De handen zinken slap neder, de gloed en de liefde wijken uit het neergeslagen -oog, hij bukt zich. -</p> -<p>»Dit is haar laatste brief,« zegt hij zonder te durven opzien naar het arme, droevige -gezichtje … »Ik wenschte dat ik u kon laten lezen wat ze schrijft. Wilt u gelooven,« -gaat hij nu bedaarder voort, »dat het deze brief is, waardoor ik me heb kunnen doordringen -van de waarheid die ik maar niet bevatten kon, dat ze niet langer op aarde is? Terwijl -ik las, was het me alsof die woorden tot me kwamen uit hooger, reiner sfeer, alsof -het niet een sterfelijk wezen was dat tot me sprak, maar een engel …« -</p> -<p>Hij heeft het hoofd gebogen over die laatste herinnering aan <span class="pageNum" id="pb166">[<a href="#pb166">166</a>]</span>de geliefde doode: zacht treedt Clotilde nader, legt de hand op zijn schouder en fluistert: -»Al ben ik uw zuster niet, al kan ik u niet zoo begrijpen misschien, als u me een -weinig vertrouwen wildet schenken … misschien zou ik u wat kunnen troosten, langzamerhand …« -En als hij zwijgen blijft, trillend onder de aanraking der aangeboden hand: »U zijt -zooveel voor mijn broers: ik zou, nu Louise is heengegaan, zoo gaarne iets voor u -zijn.« -</p> -<p>Hij heeft het hoofd opgeheven, hij ziet rondom zich, hijgend als het wild, dat, opgejaagd, -te vergeefs een uitweg zoekt: nu grijpt hij naar den brief als zijne laatste redding. -</p> -<p>»Clotilde! je zoudt niet willen, dat ik deed wat zij mij smeekt nooit te doen … nooit, -nooit. Je zoudt niet willen dat ik haar liefde onwaardig werd …!« -</p> -<p>Ze blijft zwijgen, verschrikt door dien <span class="corr" id="xd30e3185" title="Bron: harstochtelijken">hartstochtelijken</span> toon, door dien wilden blik vol zielsangst. -</p> -<p>»Clotilde,« klinkt het weer, maar nu zoo toonloos, dat ze moeite heeft te verstaan: -»Ik ben zoo zwak, ik smeek je …« -</p> -<p>Onhoorbaar wenkt ze Oscar en verlaat met hem het vertrek. Maar als nu de deur dichtvalt -tusschen hen, dan weten ze het: al de deuren der wereld kunnen hen niet meer scheiden. -</p> -</div> -</div> -<div id="ch22" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e295">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="label">XXII</h2> -<h2 class="main">FLIRTATION?</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Het is negen uur in den morgen en nog schijnt de zon niet: een zeldzaamheid in dit -land, waar de Génestet’s dichtregelen ons soms op de lippen komen, maar dan veranderd -in de verzuchting: -</p> -<div class="lgouter"> -<p class="line">»’k Ben u zoo moe, o heete zon! -</p> -<p class="line">Och! schijn niet alle dagen!«</p> -</div> -<p class="first">Tegen den blauwen hemel legeren zich zilvergrijze wolkjes; er ligt een fluweelen glans -over de aarde, de lucht is doorzichtig, de atmosfeer frisch en koel. -</p> -<p>In den Plantentuin, op het geboomte dat den vijver omgordt, <span class="pageNum" id="pb167">[<a href="#pb167">167</a>]</span>dansen nog de <span class="corr" id="xd30e3203" title="Bron: insekten">insecten</span>, anders om dezen tijd van den dag reeds verjaagd door de hitte, fonkelen nog de druppels -op het gebladert, suizelt nog de morgenwind in den waringin, zich welvend over het -koepeldak. -</p> -<p>In den koepel heeft mevrouw Verschuere een plaats gezocht. ’t Is om uit te rusten, -want al doen lucht en beweging haar goed, ze vermoeien toch ook. Het schetsboek ligt -open op haar schoot, maar ze werkt niet, en als ze het eindelijk opent, is het met -de zucht van het kind, dat haar les maar zal leeren omdat ze het boek in de hand en -op het oogenblik niets beters heeft om den tijd mede door te komen. -</p> -<p>Juist heeft ze het groepje boomen aan den overkant, met zijn doorzichtig gebladerte, -bestemd om haar heden tot onderwerp voor een schetsje te dienen, als er een vlugge -voetstap weerklinkt op den begrinten weg. Ze zou geloofd hebben dat het een schooljongen -was, die daar zoo in volle vaart den heuvel kwam afrennen, als ze niet reeds haar -neef had herkend. -</p> -<p>»Morgen, Nita! Hoe gaat het?« roept hij van verre en doet wat hij kan om zijn vaart -in te houden. -</p> -<p>»Dag, James!« De toon harer stem verraadt hoe verheugd ze is over zijn komst. »Is -me dat nu een manier van je aan te dienen?« vraagt ze lachend, »als een bal naar beneden -te komen rollen? ’t Scheelde geen zier of je waart in den vijver terecht gekomen.« -</p> -<p>»Geen nood. Ik wist dat waar jij waart ik altijd aan je voeten neerval.« -</p> -<p>»Gekheid! in onzen tijd zinkt men neer op ijzeren tuinstoeltjes, niet aan damesvoeten,« -en ze wijst hem een der zetels naast den haren. -</p> -<p>»Hoe gaat het, Nita?« vraagt hij klaarblijkelijk zonder haar verstaan te hebben. »Hoe -gaat het?« en hij staart haar niet zonder zekere bezorgdheid in het gelaat -</p> -<p>»O, heel goed!« maar ze ontwijkt zijn blik. -</p> -<p>»Hoe voel je je van daag?« -</p> -<p>»Wel, hoe zou ik me anders voelen dan uitstekend, op een morgen als dezen?« is haar -wedervraag. »Vin je ook niet? Er zijn van die dagen waarin men niet denken kan aan -de mogelijkheid van deze heerlijke wereld te verlaten.« -<span class="pageNum" id="pb168">[<a href="#pb168">168</a>]</span></p> -<p>»Aan die mogelijkheid mag je ook niet denken, Nita,« spreekt hij zacht en er klinkt -moeilijk bedwongen aandoening in zijn stem. -</p> -<p>Dan zwijgen beiden. -</p> -<p>»En je vraagt niet eens hoe ik je hier heb ontdekt?« roept eindelijk James op den -gemaakt luchtigen toon, waarachter we gewoon zijn onze aandoeningen te verbergen. -</p> -<p>»Je ontdekt me altijd; en zou je nu willen dat ik er juist dezen keer verbaasd over -stond!« -</p> -<p>»Ik heb Verschuere ontmoet op weg naar het paleis. Hij vroeg me of ik je wat gezelschap -wou gaan houden.« -</p> -<p>»Zoo is het gemakkelijk Columbus spelen. Maar—als ik je nu eens zei, dat ik hier niet -gekomen ben om te praten?« -</p> -<p>»Dan zou ik dat heel onbeleefd van je vinden.« -</p> -<p>»Ja? Dat spijt me. Want wezenlijk, ’t is de waarheid! Zoo’n ochtend als vandaag, zoo’n -zacht licht, heeft men haast nooit hier in Indië; ’t is een dag uit duizenden om te -teekenen. Ik zou er zoo graag van profiteeren.. Mag ik?« -</p> -<p>»Dan zal ik je potlooden punten.« -</p> -<p>»Die zijn gepunt.« -</p> -<p>»Dan zal ik de bloem plukken die je teekenen wilt.« -</p> -<p>»Je treft het niet, James. Ik wil geen bloem teekenen vandaag. Zie je dat groepje -boomen dáár aan den overkant, waar het licht zoo lief doorheen komt kijken? Nu, daarvan -wou ik probeeren een schetsje te nemen.« -</p> -<p>»Dan zal ik je mijn gemakkelijken stoel halen.« -</p> -<p>En vóór ze hem heeft kunnen terughouden, is hij den heuvel weer op en weggerend naar -het paleis. -</p> -<p>Er komt een dankbaar glimlachje om haar lippen spelen, terwijl ze hem volgt met haar -gedachten langs het nu reeds meer door de zon verlichte pad. -</p> -<p>»Goede, beste jongen!« denkt ze. »Wat is hij altijd lief voor me en vol attenties! -Trouwens iedereen is lief voor me. Ik kan niet dankbaar genoeg zijn voor al de hartelijkheid -die me bewezen wordt. Vooral als ik ziek ben, wat een belangstelling, wat een deelneming! -En wezenlijk, ik stel het geduld van mijn vrienden op een zware proef met dat altijddurend -sukkelen!« -</p> -<p>Straks ziet ze den weg op, of James nog niet terugkeert. -</p> -<p>»Maar niemand doet toch zooveel voor me als hij,« peinst ze. <span class="pageNum" id="pb169">[<a href="#pb169">169</a>]</span>»Daar loopt hij nu weer dat geheele eind, om me wat gemakkelijker te laten zitten; -wezenlijk, hij bederft ons kleintje. Eerst dacht ik, dat hij zoo goed voor me was -alleen uit liefde voor pa en ma, want hij waardeert zoozeer wat ze voor hem deden, -als, zegt Gustaaf, menschen wie een weldaad bewezen werd, zelden doen; maar neen, -’t is werkelijk genegenheid, een innige, oprechte …« -</p> -<p>Eensklaps komt een donkere blos haar gelaat verven: met een ongeduldige beweging strijkt -ze de hand over het gloeiend voorhoofd, maar ze kan niet tegelijk met de zijden lokken -de pijnlijke gedachten wegstrijken, die daar zoo onverwacht opkwamen. -</p> -<p>»Nonsens,« fluistert ze, »nonsens! Een dom praatje, uit de lucht gegrepen, een praatje -dat geen enkelen grond heeft.« -</p> -<p>Maar reeds is ze opgesprongen van haar stoel, reeds gaat ze met onrustige schreden -het pad tusschen koepel en vijver op en neer. -</p> -<p>»’t Ware te wenschen dat de zoogenaamde »dames van ondervinding<span class="corr" id="xd30e3247" title="Bron: »">«</span> ons jonge vrouwen haar waarschuwingen bespaarden. Dan zouden we ten minste kunnen -genieten van de conversatie, dan zouden we vrienden kunnen hebben; nu maken ze iederen -man, die geen zestig jaar is, tot een voorwerp van vrees en schrik!« Dan, terwijl -ze eensklaps stilstaat en met de punt van haar parasol gaten boort in den vochtigen -grond: »Ik moet het uit mijn hoofd zetten; ik moet mijn best doen er niet meer aan -te denken. Zoo’n jongen! Even oud als ik! ’t Idee! Iemand met wien je honderdmaal -kibbelde, dien je dikwijls straf hebt zien geven, dien je geplaagd hebt met zijn eerste -pogingen om een snor te krijgen. Neen, ’t is al te dwaas! En toch.. van zijn kant.. -Dáár, nu krijg ik al een kleur omdat ik zijn voetstap hoor; dat komt van die onzinnige -praatjes!« -</p> -<p>In de stilte had ze hem reeds lang gehoord vóór hij bij haar was, en ze kon hem dus -met een kalm gelaat en vriendelijk glimlachje ontvangen. -</p> -<p>»Ga nu eens heelemaal op je gemak zitten. Is het geen heerlijke stoel? En hier is -een bankje en hier een sluimerrol.« -</p> -<p>»Soedah!« zegt hij tot den jongen, die hem ’t een en ander nadroeg en dan met dat -kinderlijke in zijn manieren, dat zoo goed staat bij zijn forsch, krachtig uiterlijk: -<span class="pageNum" id="pb170">[<a href="#pb170">170</a>]</span></p> -<p>»Wat zeg je nu?« -</p> -<p>»Dank je, mijn trouwe ridder.« -</p> -<p>»Zie je, nu zit je als een koningin met een nederigen slaaf aan je voeten. Een slaaf, -aangesteld om je de potlooden aan te geven, want—ik heb er nog eens over nagedacht—dat -is het wat Verschuere me heeft opgedragen.« -</p> -<p>Ze begint haar werk, maar boomen teekenen is niet gemakkelijk, vooral als de teekenares -in de war geraakt door een paar oogen, die schijnen te vragen of er op een morgen -als dezen niet iets beters te doen is dan zwarte streepjes maken op wit papier. -</p> -<p>Reeds tweemaal heeft mevrouw Verschuere alles weer uitgeveegd, reeds driemaal een -nieuw potlood gevraagd. -</p> -<p>James begint uit alle macht punten te slijpen. -</p> -<p>»Je bent toch een voorbeeldige neef,« zegt Nita, die hem gadeslaat, achterovergeleund -in haar stoel, want het werk, dat maar niet slagen wil, vermoeit haar; »ik mag wel -zeggen de voorbeeldigste van alle neven.« -</p> -<p>James breekt de punt. »Ik wou,« begint hij op den knorrigen toon, dien hij vroeger -tegen zijn speelgenoot durfde aanslaan, »ik wou dat je je af kondt wennen om altijd -zoo over dat neefschap te praten.« -</p> -<p>Verwonderd ziet ze hem in het gelaat. -</p> -<p>»Hindert je dat?« vraagt ze. »En ik, die me nog wel verbeeldde dat je er trotsch op -waart me tot je nichtje te hebben!« -</p> -<p>»Dat ben ik. Bij anderen. Maar als we zoo met ons beiden zijn … laten we elkaar dan -noemen, niet bij den naam dien we toevallig dragen door familierelatie, maar«—en zijn -stem is nu niet knorrig meer, doch zacht en teeder—»bij de namen die ons hart ons -ingeeft.« -</p> -<p>Agnita schrikt van de wijze waarop hij dit zegt. En als ze heeft neergezien in het -gelaat, dat hij tot haar opheft, als ze dien warmen blik heeft ontmoet, dan vindt -ze op eens dat de »dames van ondervinding« nog zoo groot ongelijk niet hebben met -haar te waarschuwen voor mannen beneden de zestig jaar. -</p> -<p>Sedert ze zoo zwak werd, bezorgt de minste schrik of aandoening haar hevige hartkloppingen, -en ze kan dan ook nu niets anders doen dan de handen op de borst drukken, voor zich -zien en wachten. -</p> -<p>»Wil je me dat pleizier doen, Nita?« vraagt hij na een pauze. -<span class="pageNum" id="pb171">[<a href="#pb171">171</a>]</span></p> -<p>Ze heeft nu haar stem terug en antwoordt met goed geveinsde kalmte: <span class="corr" title="Bron: «">»</span>Zeker. Ik zal je niet meer neef noemen maar James. Is dat goed? Want Van Suylichem -vind ik te deftig en ik kan toch moeilijk, zooals de kolonel, tegen je zeggen: <span class="corr" title="Bron: «">»</span>Mijn waarde jonge vriend, à propos, hoe staat het met Euphrosine?«« -</p> -<p>»Waarom vraag je dat, Nita?« en hij springt op van zijn zetel en er fonkelt een toornig -licht in zijn oog. »Je weet heel goed dat er niets bestaat tusschen mij en dat vervelend -creatuur.« -</p> -<p>»Foei, James, praat je op die manier over een dame? Bedenk wat mama altijd zei: al -kan een jong mensch een liefde niet beantwoorden, hij moet de vrouw, die hem onderscheidt, -dankbaar zijn voor die onderscheiding.« -</p> -<p>»Ook als het Euphrosine d’Hannecour is en men de onderscheiding met vele voorgangers -deelt?« -</p> -<p>Zij antwoordt niet en ook hij laat Euphrosine verder rusten. Dat arme zieltje heeft -alweer de rol vervuld, die de dames d’Hannecour aangewezen schijnt in de Buitenzorgsche -wereld; ze diende als bliksemafleider; de blos is geweken van Agnita’s gelaat, ze -heeft haar hartklopping bedwongen; James kijkt niet teeder meer. -</p> -<p>Maar als hij voor het koepeltje op en neer loopt, een deuntje neuriënd, terwijl zij -met nieuwen ijver begint te schetsen, dan trekt hij zoo’n ongelukkig gezicht, dat -ze medelijden krijgt en vergeet hoe gevaarlijk zij hem weinige minuten geleden heeft -gevonden. -</p> -<p>Dat vervelend gebabbel over hem, denkt ze. Nu ga ik overal iets achter zoeken. Hoe -dikwijls heeft hij mij lief aangekeken, hoe dikwijls heeft hij me gezegd dat hij van -ons hield, dol van ons hield … en dan heb ik het altijd natuurlijk gevonden. Nu … -mijn hemel, wat moet hij wel gedacht hebben toen hij me zoo zag kleuren? Ik heb me -eenvoudig bespottelijk gemaakt … het best zal zijn dat ik op de een of andere manier -mijn congesties in het gesprek te pas breng. -</p> -<p>»Nita …« -</p> -<p>Ze durft hem niet aanzien, ze is bang dat hij op haar gezicht zal lezen wat in haar -hart omgaat. -</p> -<p>»Dank je, mijn potlood is nog goed.« -</p> -<p>»Ik ben nog iets anders dan een potloodkoker, Nita.« -</p> -<p>»Daarvoor heb ik je nooit aangezien, James.« -<span class="pageNum" id="pb172">[<a href="#pb172">172</a>]</span></p> -<p>Dan beginnen beiden te lachen en Nita vermant zich en kijkt hem flink in de oogen. -</p> -<p>In gezelschap zouden ze nu weldra geheel vrij tegenover elkander gestaan hebben, maar -de eenzaamheid van het plekje, waar ze zich bevinden, de fluisteringen van het geboomte -rondom hen, het droomerig gesuizel van het water, de heerlijkheid van den zoelen morgen, -ze verwarren die onervaren harten meer en meer. James breekt de eene punt na de andere, -Agnita teekent abnormaliteiten inplaats van boomen, ze wordt zoo onrustig op den gemakkelijken -stoel, alsof die met spelden was bekleed, en als ze eindelijk voor goed is opgesprongen -en Van Suylichem haar begeleidt tot aan het hek harer woning, vraagt ze hem niet om -binnen te komen,—ze verlangt alleen te zijn. Maar nauwelijks is ze alleen, of ze telt -de oogenblikken tot Verschuere thuis kan komen. Als hij eindelijk verschijnt komt -ze hem reeds op de trap tegemoet, en hij had blind moeten wezen om niet te zien dat -er iets aan de hand is. -</p> -<p>Hij laat zich dus gewillig naar haar boudoir voeren, en nauwelijks heeft Mingo hem -zijn selterswater gebracht, of hij vraagt: »Wat scheelt er aan, kleintje? Heeft de -wandeling je geen goed gedaan?« -</p> -<p>»Neen, kwaad. Niets dan kwaad. Maar ’t was eigen schuld. Ik heb, in plaats van te -genieten van den heerlijken dag, me onpleizierig zitten maken.« -</p> -<p>»Is James dan niet bij je gekomen?« -</p> -<p>»Ja, dat was het juist!« -</p> -<p>»Wat? James? Maar … Nita!« -</p> -<p>Ze bloost; dan, na zich een oogenblik bedacht te hebben, vraagt ze vleiend: <span class="corr" title="Bron: «">»</span>Die oppasser, die met zijn dikke portefeuille achter je aankwam, dat was maar om me -bang te maken,—niet waar? Er is geen haast bij die stukken?« -</p> -<p>»Ze kunnen ten minste wachten.« -</p> -<p>»Gelukkig want ik heb iets te zeggen, en het zal zeker nogal lang duren, omdat ik -niet weet hoe te beginnen.« -</p> -<p>»Met het begin zou ik denken.« -</p> -<p>»Maar beloof me eerst, dat je me niet zult uitlachen.<span class="corr" id="xd30e3313" title="Niet in bron">«</span> -</p> -<p><span class="corr" id="xd30e3316" title="Niet in bron">»</span>En, dan …« -<span class="pageNum" id="pb173">[<a href="#pb173">173</a>]</span></p> -<p>»Alles. Je begrijpt toch, dat ik, na zooveel preliminairen, brand van nieuwsgierigheid.« -</p> -<p>»O, ’t zal je niet meevallen! ’t Is een van die kleinigheden, die een vrouw geheel -van haar stuk brengen en een man volkomen koud laten.« -</p> -<p>»In <span class="corr" id="xd30e3323" title="Bron: Gods naam">Godsnaam</span>, Nita, begin!« -</p> -<p>»Neen, je moet niet doen of het gekheid is. Je weet wel,« en ze ziet hem nu voor het -eerst aan, <span class="corr" title="Bron: «">»</span>dat mevrouw Van Waliënhove me gister meenam naar haar kamer om die nieuwe waaiers -te zien?« -</p> -<p>»Ja. Waren ze mooi?« -</p> -<p>»Ik geloof het wel. Er was er een bij van negenhonderd francs, geschilderd met hun -wapens in een krans van mosrozen.… maar ik kon het niet goed zien.… ze bergde alles -zoo gauw weer weg. Je moet weten, die waaiers waren maar een pretext. Ze wou me alleen -spreken over …« -</p> -<p>»Waarover?« vraagt hij, nu niet langer met voorgewende belangstelling. -</p> -<p>»Ze nam me bij de hand … Erg lief! En toen kwam ze naast me zitten op de causeuse -en bracht het gesprek op James.« -</p> -<p>»Op James?« -</p> -<p>»Kun je niet raden met welke bedoeling?« -</p> -<p>»Maakt James ook al het hof aan Clotilde?« -</p> -<p>»Neen. Was het dat maar! Ze beweerde juist, dat James zijn hof niet maakte. Aan geen -enkel jong meisje ten minste. En dit vond volgens haar zijn oorzaak in … het kwam -omdat …« -</p> -<p>Mevrouw Verschuere ziet er nooit liever uit dan wanneer ze verlegen is, en Gustaaf -vindt haar onbeschrijfelijk bekoorlijk op dit oogenblik; ze beproeft namelijk om de -gloeiende wangen aan zijn borst te verbergen. -</p> -<p>»Omdat mijnheer Van Suylichem verliefd is op mevrouw Verschuere,« aldus vult hij den -nog altoos onvoltooiden volzin aan. »Is ’t niet zoo?«… en hij heft haar hoofd op van -zijn borst. »Mijn schuchter duifje! Moet je dáár zoo over blozen? Vin je dàt zoo verschrikkelijk?« -</p> -<p>»Jij dan niet?« -</p> -<p>»Wel neen. Laat me je zeggen, kind, dat ze reeds meer dan een half jaar bezig is mij -hetzelfde in het oor te blazen.« -</p> -<p>»Ja?« vraagt ze verbaasd. »Is ’t mogelijk?« -<span class="pageNum" id="pb174">[<a href="#pb174">174</a>]</span></p> -<p>»Je begrijpt, onze intimiteit met Van Suylichem is haar een doorn in het oog. Versta -me wel. Niet onze intimiteit meer dan een andere. Maar elke vriendschap, elke liefde, -elke goede verhouding. Je hebt wel eens gehoord van salamanders, die in het vuur leven?« -</p> -<p>En als ze, in gedachten verzonken, blijft zwijgen: »Ik heb het maar niet verteld, -omdat ik je het genoegen van James bij je te zien niet verbitteren wilde, maar het -hindert haar, dat al haar insinuaties bij mij niets helpen; nu zal ze eens probeeren -wat ze bij de andere partij vermag.« -</p> -<p>»Je moet het ergste nog hooren: ik ben van morgen in den Tuin op het denkbeeld gekomen, -dat er wel iets van aan kon zijn.« -</p> -<p>»Waarvan?« vraagt hij streng. »Dat hij hier te veel aan huis komt, of dat hij verliefd -op je is?« -</p> -<p>»Neen, ’k weet wel, ’t is ongerijmd … Maar … hij was toch erg vreemd van morgen.« -</p> -<p>»James? och kom, Nita!« -</p> -<p>»Om nu maar eens één ding te noemen: hij vroeg me om niet meer zoo telkens neef te -zeggen.« -</p> -<p>Verschuere lacht hartelijk. »En is dit alles?« roept hij. »Wel, kind, ik kan me heel -goed voorstellen, dat hij het vervelend vindt: ik vind het ook vervelend; niets stijver -dan dat neef en nicht.« -</p> -<p>»Maar,« herneemt Nita, steeds met meer aarzeling, want ze gevoelt dat ze zich bespottelijk -maakt in de oogen van haar echtgenoot, »maar … hij vroeg me om hem te noemen met den -naam dien mijn hart me ingaf.« -</p> -<p>»En dat mag een heel hartelijke naam zijn,<span class="corr" id="xd30e3359" title="Bron: »">«</span> zegt Verschuere met voor hem ongewonen ernst. »Geloof me kind, je bent nog jong, -je weet nog niet, hoe zeldzaam vriendschap is, ten minste zoo’n trouwe hondenvriendschap -als de zijne; maar waarachtig, iemand die van je houdt zooals James van ons doet, -dat vin je maar eens of tweemaal in je leven, en als je het vindt, kun je het niet -genoeg waardeeren.« -</p> -<p>»Maar hij was toch heel vreemd van morgen.« -</p> -<p>»Kom, haal je nu niet zulke dwaasheden in het hoofd! Hij was vreemd van morgen, zeg -je? Maar weet je wel zeker dat jij niet vreemd waart? ’t Heeft je natuurlijk verlegen -gemaakt, dat gebabbel! Als je morgen wordt verteld, dat Hooglaan op je verliefd is, -dan vin je overmorgen, dat Hooglaan heel vreemd doet.« -<span class="pageNum" id="pb175">[<a href="#pb175">175</a>]</span></p> -<p>Ze lacht als een kind dat pas van een groote vrees werd bevrijd. -</p> -<p>»Dáárvoor zou toch veel moeten gebeuren, geloof ik. Die stijve Klaas!« -</p> -<p>»Niet zoo stijf of hij maakt tegenwoordig druk het hof aan … Maar kom, je hebt nu -je hart uitgestort … en ik heb nog een massa werk. Zullen we gaan rijsttafelen?« -</p> -<p>Ze legt haar arm in den zijnen en naar hem opziende, schertst ze: -</p> -<p>»Wat men van je zeggen kan, Gus, niet dat je een Othello-natuur hebt.« -</p> -<p>»Misschien wel, lieve, als ik niet zooveel te doen had. Othello was met verlof, meen -ik, toen hij Desdemona wurgde.« -</p> -</div> -</div> -<div id="ch23" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e302">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="label">XXIII</h2> -<h2 class="main">INTRIGANTEN AAN ’T WERK.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Wanneer mevrouw Van Waliënhove gezegd kan worden met één Buitenzorger op intiemen -voet te verkeeren, dan is dit met den algemeenen secretaris. -</p> -<p>Niet dat ze hem werkelijk genegen is, niet dat ze zich eenige illusie maakt omtrent -de vriendschappelijkheid zijner gevoelens jegens haar, maar ze weet volkomen wat ze -aan hem heeft—en dit is noodig, wil ze haar vertrouwen schenken. -</p> -<p>’t Gebeurt somwijlen dat de heer Verschuere, na een bezoek bij Zijne Excellentie, -een uitnoodiging ontvangt om tot háár te komen; het verschil van duur der visites -aan mijnheer en mevrouw zou aanleiding kunnen geven tot de vooronderstelling dat het -afdoen van regeeringszaken vlugger gaat dan dat van partikuliere belangen. -</p> -<p>Kort na zijn terugkomst van Batavia, waar de gouverneur-generaal met gevolg een tiental -dagen doorbracht, wacht hem een boodschap in de vestibule; reeds wil hij mevrouws -kamenier volgen naar het zitvertrek, dat ’s morgens beurtelings als kantoor, als gerechtszaal -en als ontvangkamer dienst doet, wanneer deze, met de onbescheidenheid dienstbaren -juffertjes eigen, opmerkt: -</p> -<p>»Pardon, mijnheer! In het boudoir … ’t is confidentieel.« -<span class="pageNum" id="pb176">[<a href="#pb176">176</a>]</span></p> -<p>Hoe ongepast ook, haar waarschuwing blijkt gegrond; ’t is confidentieel, dat ziet -hij bij den eersten oogopslag. -</p> -<p>De barones—een geheel andere echter dan die bij het groote publiek bekend—ontvangt -hem bleek en zenuwachtig, achteloos gekleed, het altijd zoo zorgvuldig gekapt haar -opgenomen in een lossen wrong. -</p> -<p>»Goddank dat u gekomen zijt, mijnheer Verschuere,« en ze drukt hem de hand, »Goddank!« -</p> -<p>»Te veel eer, mevrouw, waarlijk te veel eer!« zegt Verschuere uiterst hoffelijk, maar -daarom niet minder voornemens op zijn hoede te zijn; het optreden zijner vriendin -doet hem aan comedie denken. -</p> -<p>»Uw conferentie is afgeloopen? En u hebt een oogenblikje voor mij?« -</p> -<p>»Uren, mevrouw.« -</p> -<p>Nu gaat ze eerst naar de eene deur, dan naar de andere, overtuigt zich dat ze niet -beluisterd worden en neemt dan plaats dicht naast den bezoeker om zachter te kunnen -spreken. -</p> -<p>Ik geloof dat ik moet oppassen, denkt deze: iets meer dan gewoonlijk zelfs. -</p> -<p>»O mijnheer Verschuere,« roept nu mevrouw Van Waliënhove, blijkbaar afgemat van overspanning -neerzinkend in haar fauteuil, »ik weet het reeds, u zult mij zeer onpolitiek vinden. -Als ik u zeg wat ik te zeggen heb, zult u zich verbazen over zooveel onvoorzichtigheid, -aan een derde te vertellen wat geheim moet blijven: maar … ik ben ten einde raad!« -</p> -<p>Die bekentenis van die lippen verbaast hem, ontwapent hem min of meer. -</p> -<p>»Mevrouw!« vraagt hij lachend, »u niet politiek? u niet voorzichtig?<span class="corr" id="xd30e3398" title="Bron: »">«</span> En dan nog ongelooviger: »U ten einde raad?!« -</p> -<p>»Ja, ten einde raad. Ik weet niet wat te doen. Den eenen nacht na den anderen breng -ik slapeloos door, zonder een uitweg te vinden. En toch, die uitweg moet gevonden. -Want ofschoon het een familiezaak geldt … een zeer kiesche …« ze aarzelt en brengt -haar waaier in beweging en drinkt een teug uit het glas ijswater voor haar. -</p> -<p>»Ik kan u niet zeggen hoe u mij vereert door uw vertrouwen,« begint Verschuere langzaam -en als woog hij de beteekenis van <span class="pageNum" id="pb177">[<a href="#pb177">177</a>]</span>elk woord vóór hij het uitsprak; »maar wanneer het een familiezaak geldt, is het dan -wel geraden mij er in te mengen?« -</p> -<p>»Ik moet. Ik kan niet anders!« -</p> -<p>»Ik waag het, mevrouw, u te herinneren aan het fransche spreekwoord: <i lang="fr">Il faut laver …</i>« -</p> -<p>»Ja, ik weet wel … ik weet wel!…« -</p> -<p>»Ik ben een vreemde.« -</p> -<p>»Een vreemde.… ja. Maar zijn het niet allen eenmaal vreemden geweest, die we later -tot onze vrienden maakten?« -</p> -<p>Het was onmogelijk zich niet gevleid te gevoelen. -</p> -<p>»Mevrouw,« zegt Verschuere met een lichte hoofdbuiging, »ik ben geheel tot uw dienst.« -</p> -<p>»Dank u. Ik mag dus op u rekenen? Mijnheer Verschuere, ik zal nooit vergeten … dat -u me uit deze moeilijkheid redden wilt;« en ze reikt hem de hand en brengt met de -andere den zakdoek aan de oogen. »O, ik wist wel,« gaat ze voort, »dat als ik iemand -bereid zou vinden om ons een groot verdriet te besparen, u het zijn zoudt.« -</p> -<p>Niettegenstaande deze verzekering is mevrouw Van Waliënhove nog verre van gerust: -ze weet het, ze speelt een hoog spel; één niet genoegzaam beheerschte trek in haar -gelaat, één onvoorzichtig woord zou voldoende zijn om in den man tegenover haar den -koel berekenenden tegenstander te doen ontwaken. -</p> -<p>Dus, in plaats van recht op haar doel af te gaan, neemt ze een kleinen zijweg. Ze -weet het, hij hangt met hart en ziel aan haar echtgenoot: ze weet, hij is een bewonderend -vereerder van den man, die in zoo ongewone mate het geheim bezit om te verzoenen met -zijn hooge betrekking. -</p> -<p>»Ik zou zoozeer wenschen,« begint ze, »dat juist in deze dagen de gouverneur-generaal -niet behoefde te worden lastig gevallen met huiselijk verdriet. Hij heeft zonder dat -onaangenaams genoeg. U weet het, de voorstellen door zekere partij in de Tweede Kamer -gedaan, zijn hem een doorn in het oog, het drijven dier partij verontrust hem …« -</p> -<p>»En geen wonder!« -</p> -<p>»Wat hem misschien meer leed doet dan hij wel zou willen bekennen, ’t is dat uw oom -zich sedert kort geschaard heeft aan de zijde dier drijvers. Hij zou zoo gaarne blijven -vasthouden aan <span class="pageNum" id="pb178">[<a href="#pb178">178</a>]</span>het denkbeeld dat vriendschap en goede trouw bestaanbaar zijn met staatkundig leven. -Ik vrees echter dat de minister van koloniën hem spoedig genezen zal van zijn illusie.« -</p> -<p>»Dwalen we niet een weinig van ons onderwerp af?« vraagt de algemeene secretaris, -die het dezer dagen niet aangenaam vindt om over de door zijn oom gehuldigde politiek -te moeten spreken. -</p> -<p>»Misschien. Men zegt dat het een zwak is van ons dames, nooit voet bij stuk te houden. -Maar op één punt zijn wij het toch reeds eens geworden. ’t Is dat Zijne Excellentie -niet geplaagd mag worden met familiezaken.« -</p> -<p>»Neen, zeker niet … maar wat is de quaestie, mevrouw?« -</p> -<p>»De quaestie is deze,« spreekt mevrouw van <span class="corr" id="xd30e3433" title="Bron: Walienhove">Waliënhove</span>, terwijl zij de scherpe, zwarte oogen vast op haar vertrouwde vestigt, »de quaestie -is deze: Clotilde heeft een ongeoorloofden minnehandel aangeknoopt met … den gouverneur.« -</p> -<p>De verachting, waarmee ze dat woord uitspreekt, maakt haar weder geheel tot de barones, -die het groote publiek kent. -</p> -<p>»Onmogelijk!« -</p> -<p>»Onmogelijk, zegt u?« -</p> -<p>»Vergeef me, mevrouw, maar tot zoo iets is Van Beevelant niet in staat. Daarvoor is -hij te veel fatsoenlijk man.« -</p> -<p>»Fatsoenlijk man! Hij!« -</p> -<p>»Ik meen hem wel een weinig te kennen.« -</p> -<p>»Misschien dat hij fatsoenlijk is zooals alle mannen fatsoenlijk zijn—tot er een vrouw -in ’t spel komt.« -</p> -<p>»En freule Clotilde zou het meisje zijn om hem te brengen tot<span class="corr" id="xd30e3446" title="Bron: ..">…</span> hier moet een vergissing plaats hebben!« -</p> -<p>»Ik vergis me zelden, mijnheer Verschuere.« -</p> -<p>»De uitzondering bevestigt den regel, mevrouw Van Waliënhove.« -</p> -<p>Het blijft een oogenblik stil in het boudoir. Dan schijnt een der beide partijen een -plotseling besluit te nemen. -</p> -<p>»Ik zie het al weer,« roept mevrouw Van Waliënhove, »men kan zijn vertrouwen niet -ten halve schenken. Daarom een bekentenis die, wanneer de toestand haar niet zoo dringend -eischte, nooit over mijn lippen zou zijn gekomen. <span id="xd30e3454"></span>U hebt u soms verbaasd,« gaat ze voort, terwijl ze de uitwerking van elk woord <span class="pageNum" id="pb179">[<a href="#pb179">179</a>]</span>op zijn gelaat bespiedt, »u hebt u soms verbaasd over mijn gestrengheid tegen Clotilde?« -</p> -<p>»Ja<span class="corr" id="xd30e3460" title="Bron: ..">…</span> soms wel.« -</p> -<p>»Uw vrouw—en velen met haar—hebben hun bevreemding te kennen gegeven over het feit, -dat wij besluiten konden haar in Europa achter te laten. Wij beproefden nooit ons -daaromtrent te verantwoorden. Maar, mijnheer Verschuere, u zijt te scherpziende om -niet te begrijpen dat we daarvoor andere redenen hadden dan alleen den wensch Clotilde’s -opvoeding in Duitschland te acheveeren.« -</p> -<p>»Ik erken dat ik wel eens naar een andere reden gezocht heb.« -</p> -<p>»En die reden lag voor de hand, niet waar? de jaloezie der stiefmoeder!« -</p> -<p>»O mevrouw!« -</p> -<p>»Brisons la-dessus. Er is iets anders. Clotilde heeft dien tijd doorgebracht op een -instituut, bekend om de afzondering, waarin de meisjes daar gehouden worden, bekend -om de ultra-orthodoxe ideeën die daar heerschen … Dat kon toch in de jaloezie der -stiefmoeder geen reden vinden?« -</p> -<p>»Neen zeker niet,—al zou men aan die jaloezie gelooven,« voegt hij er haastig bij, -meer beleefd dan oprecht. -</p> -<p>»De wereld,« gaat mevrouw voort, nog steeds in de rol der beleedigde onschuld, »de -wereld heeft mij veroordeeld, omdat ik wenschte mijn dochter getrouwd te zien. Neen, -ontken het niet! Clotilde’s tegenwoordig gedrag rechtvaardigt mij genoeg, maar zooals -gewoonlijk oordeelde de wereld voorbarig … Ik spreek het niet tegen … ik zag haar -gaarne spoedig getrouwd.… mijnheer Verschuere; er zijn jonge meisjes voor wie een -vroegtijdig huwelijk gewenscht is … Het spijt me te moeten bekennen dat mijn dochter -tot die soort van meisjes behoort.« -</p> -<p>Een oogenblik begint de barones te vreezen dat ze te ver gegaan is. Verschuere ziet -haar aan met ongeloovigen blik en zwijgt. -</p> -<p>»U twijfelt?« -</p> -<p>»Neen, mevrouw. Als u het zegt moet het natuurlijk waar zijn. Ik sta alleen verbaasd -over mijn weinig doorzicht. Ik toch heb freule Clotilde altijd beschouwd als een jonge -dame naar lichaam en geest volkomen gezond.« -</p> -<p>»Ja, dat verwondert me ook van u,« zegt de stiefmoeder volstrekt <span class="pageNum" id="pb180">[<a href="#pb180">180</a>]</span>niet uit het veld geslagen. »U ziet anders zoo scherp. Maar begrijp mij wel. Clotilde -weet zich volkomen te beheerschen, ze toont op dit punt—als op meer andere—een buitengewone -wilskracht. Daarom—ofschoon deze richting van haar karakter ons veel zorg heeft gebaard—maken -we er haar geenszins een verwijt van: men kan de natuur leiden, niet dwingen, en misschien -is het een erfdeel harer moeder … dat moet een ziekelijk, geëxalteerd schepseltje -geweest zijn.« -</p> -<p>»Ja … a?« vraagt de algemeene secretaris met tergende verbazing. -</p> -<p>»Ja wist u dat niet? Enfin, het is ook zoo lang vóór uw tijd geweest. Maar om tot -Clotilde terug te keeren, er is een paar jaar geleden een historietje gebeurd met -een student … een neef van ons … Enfin, u spaart me de bijzonderheden?« -</p> -<p>»Pardon, mevrouw. Als het niet te veel van u gevergd was, zou ik ze gaarne hooren.« -</p> -<p>Daarop heeft ze niet gerekend. Toen ze daareven den neef fingeerde, in een wanhopende -poging om Verschuere te overtuigen, toen dacht ze dat hij te veel man van de wereld -was om, waar zij iets verzwijgen wilde, haar tot spreken te dwingen. -</p> -<p>Maar ze aarzelt niet, en herneemt dadelijk met een kalmte, dubbel bewonderenswaardig -omdat ze onder dien doordringenden blik elk woord moet verzinnen vóór ze het uitspreekt: -»Ik zie dat wij, vrouwen, niet de eenige nieuwsgierigen zijn<span class="corr" id="xd30e3484" title="Niet in bron">.</span> Maar u moet uw verwachtingen niet te hoog spannen; het geval was niet shocking, alleen -romanesk. Niets anders dan een mooie jongen die, bij gelegenheid van een bal masqué, -een ridderkostuum droeg; een meisjeshart, dat, met vacantie thuis van een strenge -school, niet veel noodig had om in vuur en vlam te geraken; een paar rendezvous, een -plan om samen te ontvluchten<span class="corr" id="xd30e3486" title="Bron: ..">…</span> Maar gelukkig werd de correspondentie onderschept en de schaakpartij verhinderd.« -</p> -<p>»Zoo?« -</p> -<p>»Ze haat hem op dit oogenblik! O, ze zal hem doen boeten voor zijn ongeloovigheid! -De gelegenheid kan komen dat ze hem op hare beurt in de engte zal drijven … als ze -hem niet meer noodig heeft.« -</p> -<p>»Waarom vertelt u mij dit, mevrouw? Om me te bewijzen dat Van Beevelant een gemakkelijke -overwinning behaald heeft?« -</p> -<p>»Neen, om u voor te bereiden op hetgeen ik nog zeggen moet. <span class="pageNum" id="pb181">[<a href="#pb181">181</a>]</span>Om enkele feiten verklaarbaar te maken. U gelooft, niettegenstaande al wat ik u gezegd -heb, aan de fatsoenlijkheid van uw vriend, aan de onschuld van Clotilde … Welnu!« -</p> -<p>Mevrouw heeft, terwijl ze sprak, de cassette geopend, die voor haar staat. Ze neemt -bij dat triumfeerend »Welnu« er een briefje uit en reikt het Verschuere toe. -</p> -<p>De algemeene secretaris leest: -</p> -<p>»Mevrouw Van Waliënhove om negen uur uitgereden; de freule kon niet mee gaan: had -het te druk met pianostudie. Dadelijk na mevrouws vertrek zijn O. en F. naar buiten -gezonden. Gingen cricketten op het gazon achter het huis. De freule is toen naar de -schoolkamer gegaan. Bleef daar langer dan een uur te zamen met Van B. Deuren waren -gesloten.« -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p>Verschuere moet het biljet tweemaal lezen; dan geeft hij het terug zonder een woord -te spreken. -</p> -<p>»En is …« vraagt hij eindelijk een weinig hersteld van zijn pijnlijke verbazing, »is -deze spion te vertrouwen?« -</p> -<p>»Waarom noemt u hem een spion? Kan het niet even goed iemand zijn, wien de eer van -ons huis ter harte gaat?« -</p> -<p>»Laat ons dit een oogenblik aannemen.—Mag men op zijn getuigenis afgaan?« -</p> -<p>»Denkt u, mijnheer, dat ik alleen op zijn getuigenis—hoe betrouwbaar overigens ook—een -zoo zware beschuldiging zou herhalen. Neen, daarvoor is de zaak te ernstig! Ik heb -Felix ondervraagd en mijn kamenier … Helaas, het is de waarheid<span class="corr" id="xd30e3510" title="Bron: ..">…</span>« -</p> -<p>»Maar mijn God!« roept Verschuere, terwijl hij het briefje weer opneemt en voor de -derde maal leest, »mijn God! ’t is ongeloofelijk. De freule was met hem alleen, zegt -u?« -</p> -<p>»Ja.« -</p> -<p>Ze weet dat het bezoek in de schoolkamer zou zijn opgehelderd, zoo dit schrijven een -datum droeg en Verschuere had kunnen nagaan, dat ze derwaarts ging om te troosten; -daarom heeft ze den datum afgescheurd. Ze weet dat het een grove leugen is, dit »ja«. -Maar ze spreekt het daarom niet minder vast uit. -</p> -<p>»Wilt u nog meer hooren?« En zonder zijn antwoord af te wachten, reikt ze hem een -tweede blad papier toe, beschreven met dezelfde verdraaide hand. -<span class="pageNum" id="pb182">[<a href="#pb182">182</a>]</span></p> -<blockquote> -<p class="first">»Freule eigenhandig bouquet gemaakt van witte rozen. Door Oscar laten bezorgen op -de kamer van den gouverneur.«</p> -</blockquote><p> -</p> -<p>»En hier is er nog een.« -</p> -<blockquote> -<p class="first">»Van Beevelant heden morgen gaan wandelen met Oscar. Quasi toevallige ontmoeting in -het park tusschen hen en de freule, die met Felix was uitgegaan. Handdrukken. Zacht -gefluister. Op een bank achter het bamboeboschje beschouwing van een portret, dat -bij mijn nadering werd weggestopt. Oscar en Felix vooruitgezonden. Volgden langzaam. -Zochten eenzame wegen.«</p> -</blockquote><p> -</p> -<p>»Ja, wat dat laatste betreft, het zou moeilijk gaan in het park drukke wegen te zoeken!« -zegt Gustaaf, en intusschen vraagt hij zich af, wie het zijn mag, wie hen zoo laag -kan bespied hebben. ’t Is geen bediende. Dan zou hij spreken van jonker Oscar en mijnheer -Van Beevelant. Wie kan het zijn, die ellendeling? -</p> -<p>Mevrouw stoort hem. -</p> -<p>»Kent u dit?« vraagt ze, ter nauwernood in staat de vreugde te beheerschen, die haar -bezielt nu ze hem geheel geslagen ziet. -</p> -<p>»Freule Clotilde!« roept hij en neemt haar de crayonteekening uit de handen. »Freule -Clotilde geïdealiseerd! Ernstiger! mooier! Maar toch, hoe sprekend gelijkend!« En -hij vergeet een oogenblik, bij de beschouwing van het bekoorlijk gelaat, dat die teekening -niet hem werd getoond om hem in de gelegenheid te stellen Clotilde’s schoonheid te -bewonderen. -</p> -<p>»Mijnheer Van Beevelant heeft er zijn naam niet onder gezet,« zegt de barones snijdend. -»Maar mocht u twijfelen of iemand anders dan een minnaar, van Clotilde’s gezicht een -madonnakopje maken kon, zie dan maar eens op de achterzijde.« -</p> -<div lang="de" class="lgouter"> -<p class="line"><i>Und was du ewig</i> -</p> -<p class="line"><i>liebst, ist ewig dein!</i></p> -</div> -<p class="first">leest van Beevelant’s vriend. -</p> -<p>»Twijfelt u nu nog?« vraagt mevrouw Van Waliënhove met goed geveinsde droefheid. »Verwondert -het u nu nog dat ik radeloos ben?… dat ik uw hulp inroep om een einde te maken aan -dien toestand; om ons huis te bewaren voor schande en bespotting?« -<span class="pageNum" id="pb183">[<a href="#pb183">183</a>]</span></p> -<p>En als hij, eindelijk overtuigd, het hoofd schudt, gaat ze voort: -</p> -<p>»Ik moest kalmer zijn … ik moest flinker optreden … Denk niet, mijnheer Verschuere, -dat deze slag mij onverwacht treft. Ik heb het van het eerste oogenblik af geweten -dat dit komen zou, tenzij een ander hem voor was bij Clotilde! Ik heb het als bij -ingeving geraden, wat het doel was van zijn verblijf in ons huis. O, ik heb hem dadelijk -doorzien! Iedereen verwonderde zich dat hij zijn vooruitzichten in Holland had opgegeven, -om hier gouverneurtje te komen spelen. Ik niet. <i lang="fr">Paris vaut bien une messe.</i> Een paar jaar die betrekking vervuld en dan terugkeeren als de schoonzoon van baron -Van Waliënhove! Hij kende Clotilde, hij wist dat ze zich geroepen acht op te komen -voor de verdrukte onschuld, hij wist dat, met zijn uiterlijk, de verdrukte onschuld -meer dan ooit op haar bescherming kon rekenen.« -</p> -<p>»Maar vindt u dat hij als zoodanig optrad? Hij heeft zich bij ons nooit beklaagd. -Integendeel, hij roemde zijn positie, zijn werkkring, zijn vlugge, pittige leerlingen -vooral.« -</p> -<p>»Natuurlijk! Bij u! Daar was ook niets te winnen met zijn martelaars-air. Maar hier -was het goud waard! Hier was het de weg tot Clotilde’s hart.« -</p> -<p>»Misschien zou het van uwe zijde politiek geweest zijn, zoo u hem niet in de gelegenheid -had gesteld als martelaar te poseeren?« -</p> -<p>»Ja, dat zou het!« zegt ze met spijtigen toorn. »Ik heb dit later ook bedacht. Dat -zou het. Maar gedane zaken nemen geen keer.« -</p> -<p>»Ik wenschte,« begint Verschuere na een lange pauze, »nog even terug te komen op een -woord door u in het begin van ons onderhoud gebruikt. U spraakt toen van een ongeoorloofden -minnehandel. Alles wat u mij tot nu toe verteld hebt, bewijst wel dat Clotilde den -heer Van Beevelant genegen is, maar—niet waar? men kan bouquetten maken voor een jong -mensch, men kan hem op de wandeling gaarne ontmoeten<span class="corr" id="xd30e3556" title="Bron: ..">…</span>« -</p> -<p>»Hem opzoeken in de leerkamer?« -</p> -<p>»Ja, zelfs toevallig in de leerkamer komen, zonder daarom juist een ongeoorloofden -minnehandel te hebben. Ik erken, het portret van Clotilde, zóó geïdealiseerd, met -dat onderschrift, bewijst dat Van Beevelant op haar verliefd is. Maar heeft hij haar -van zijn liefde gesproken? Zijn ze tot een verklaring gekomen? Daarvan kreeg ik nog -geen zekerheid. En—om u de waarheid te zeggen—<span class="pageNum" id="pb184">[<a href="#pb184">184</a>]</span>ik betwijfel het. Frans van Beevelant is iemand, om jaren lang in stilte te kunnen -droom en en dwepen.« -</p> -<p>Haastig slaat ze den blik neer: hij mocht eens verraden wat er in haar omgaat. Ha! -waarom kon ze ook geen ander werktuig vinden? Waarom heeft ze juist hem noodig, hem, -met zijn nuchter, scherp verstand, hem, wien ze niets wijs kan maken. -</p> -<p>»Hoe dwingt u mij toch zoo om alles te zeggen?« vraagt ze zacht, treurig bijna. -</p> -<p>»Omdat het mijn vriend is, mevrouw, wien dit gesprek geldt.« -</p> -<p>»Nu dan. Ze zijn het zamen geheel eens.« -</p> -<p>»En het bewijs?« -</p> -<p>»Is—dat ze gister gezien is in zijn armen … op de canapé … in de muziekzaal.« -</p> -<p>»U zegt: ze zijn gezien. Mag ik vragen door wie?« -</p> -<p>Mevrouw Van Waliënhove blijft het antwoord schuldig. Neen, ze durft niet meer wagen! -Het spel, dat ze speelt, wordt al te gevaarlijk met dien geduchten tegenstander. Maar -als zij den spottenden blik ontmoet, waarmee hij op haar antwoord wacht, dan vergeet -zij alle voorzichtigheid om hem die overwinning niet te gunnen en roept: »Ik heb ze -gezien! Ik zelf!« -</p> -<p>»U zijt zeker tusschenbeide gekomen?« -</p> -<p>»Het spijt mij,« spreekt ze, nu weder geheel zich zelve, »dat u me niets schijnt te -kunnen sparen. Neen, ik ben niet tusschenbeide gekomen, ik moet vóór alles éclat vermijden. -En nu hoop ik, mijnheer Verschuere, dat u eindelijk tevreden zijt met mijne inlichtingen. -Dit onderwerp is mij zeer pijnlijk; me dunkt u weet genoeg om, als het u waarlijk -ernst is geweest met uw belofte, nu handelend op te treden.« -</p> -<p>»Nog ééne inlichting. U beschouwt het als onmogelijk dat Zijne Excellentie de toestemming -geeft tot het huwelijk?« -</p> -<p>»Tot een huwelijk van zijn dochter met dien fortuinjager! Maar mijnheer Verschuere, -welk een vraag!<span id="xd30e3579"></span> ’t is onzinnig!« -</p> -<p>»Misschien. Misschien ook niet. De gouverneur-generaal heeft zulke geheel bijzondere -begrippen omtrent liefde en trouwen.« -</p> -<p>»U bedoelt zijn romaneske idées!… Maar u weet toch ook dat men gewoonlijk het romaneske -wil voor vreemden, niet voor zijn eigen dochter.« -<span class="pageNum" id="pb185">[<a href="#pb185">185</a>]</span></p> -<p>»En—vergeef me, mevrouw, het is niet beleefd wat ik u vragen ga … elk woord wat u -gesproken hebt is de waarheid?« -</p> -<p>»Ik stem u toe, het is niet beleefd!… Natuurlijk is elk woord dat ik gesproken heb -de waarheid …« -</p> -<p>»Wil mij dan zeggen wat u van mij vraagt: u hebt natuurlijk een plan gemaakt.« -</p> -<p>»Ik had gedacht dat u, in naam van uw oude vriendschap, tot Van Beevelant zoudt gaan …« -</p> -<p>»En verder?« -</p> -<p>»Dat u hem eens ernstig onder het oog zoudt brengen, hoezeer hij het vertrouwen hem -geschonken heeft misbruikt, en dat hij als man van eer verplicht is, onder het een -of ander voorwendsel, onmiddellijk zijn ontslag te vragen.« -</p> -<p>»U eischt veel, mevrouw! Als ik uwe opdracht vervul, dan is dit ten koste van onze -vriendschap.« -</p> -<p>»Dat vrees ik ook. Maar is hij uw vriendschap waard?« -</p> -<p>»Ik weet het niet. Ik weet alleen dat ik tot dusverre trotsch was op de zijne.« -</p> -<p>»U moogt er op rekenen dat u de onze er mede zult winnen,« spreekt de verzoekster. -</p> -<p>»Ik heb veel van Van Beevelant gehouden<span class="corr" id="xd30e3598" title="Bron: «.">.«</span> -</p> -<p>Mevrouw Van Waliënhove houdt zich als of ze dien kreet van het vriendenhart niet hoorde. -</p> -<p><span class="corr" title="Bron: «">»</span>Mijn echtgenoot zal u zoo dankbaar zijn … en ik, ik zou alles willen doen voor dengeen -die mij bevrijdde van die vreeselijke nachtmerrie, een mésalliance in onze familie.« -</p> -<p>»Alles? Dat is veel gezegd, mevrouw.« -</p> -<p>»Maar ik zweer u dat het me ernst is. Kom, mijnheer Verschuere, laat u niet langer -bidden … Vergeet niet dat, wanneer u door de vriendschap zijt verbonden aan Van Beevelant, -Zijne Excellentie recht heeft op uwe dankbaarheid.« -</p> -<p>»U hebt gelijk, mevrouw. En ik moet gelooven dat Van Beevelant mijn vriendschap niet -waard is … Ik zal doen wat u verlangt.« -<span class="pageNum" id="pb186">[<a href="#pb186">186</a>]</span></p> -</div> -</div> -<div id="ch24" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e309">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="label">XXIV</h2> -<h2 class="main">ZELFVERLOOCHENING.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">De gouverneur-generaal is na het diner Van Beevelant voorgegaan naar zijn kabinet -en heeft daar plaats genomen in zijn luierstoel, zoo gemakkelijk als men het op dit -uur gaarne doen mag. -</p> -<p>De balkondeuren staan wijd open, ze laten de frissche avondkoelte binnen tegelijk -met een streep helder maanlicht en het gepraat van de beide knapen, die met hun zuster -het terras op en neder wandelen. -</p> -<p>»U hebt me van morgen om een onderhoud laten vragen,« begint de baron vriendelijk. -»Het spijt me dat ik u tot nu toe moest laten wachten, maar mijn tijd was zeer bezet -heden … Wilt u niet gaan zitten?« -</p> -<p>De jonge man zet zich, blijde met dit verlof, want de knieën knikken hem onder het -lichaam; hij weet dat hij vóór alles sterk moet zijn op dit uur, en hij voelt zich -zwak; zwak en levensmoe, sinds hij plotseling verloor wat hem jaren lang een zoo kostbare -schat was geweest; de vriendschap van Gustaaf Verschuere. -</p> -<p>Er zijn weinig woorden gewisseld tusschen de beide mannen, te weinig misschien. -</p> -<p>Het gif had gewerkt in de borst van den een, zooals zij, die het toediende, hoopte -dat het werken zou, en de omstandigheden hadden medegeholpen tot hij geloofde in de -schuld van den ander. Die ander heeft hem niet dadelijk verstaan, niet geheel kunnen -begrijpen. Toen hij verstond, toen hij begreep, toen heeft hij den speelmakker zijner -jeugd zelfs niet meer aangezien; haastig wendde hij het hoofd af, om hem geen getuige -te doen zijn van zijn zwakheid. -</p> -<p>»Verdedig je!« riep Verschuere. »Bewijs dat het alles laster is en logen. Verdedig -je … als je kunt.« -</p> -<p>Maar Van Beevelant behoort niet tot de mannen, die zich verdedigen tegen een beschuldiging -wanneer die komt van vriendenlippen; den vreemde die hem beleedigde zou hij voldoening -<span class="pageNum" id="pb187">[<a href="#pb187">187</a>]</span>hebben gevraagd, de vriend die aan hem twijfelen kon, moest hem verlaten zonder dat -hij één woord had gesproken te zijner rechtvaardiging. -</p> -<p>Met al haar list had de booze geest van het paleis geen beter oogenblik kunnen kiezen, -dan het oogenblik dat het noodlot koos om de vrienden elkaar te doen ontmoeten … en -voor altijd te scheiden! -</p> -<p>Het gebeurde aan den morgen van dezen zelfden dag. De nacht was bang geweest; dubbel -bang om zijn wonderbare lieflijkheid, met zijn zuchten van verlangen en zijn ruischen -van beloften, met zijn droomen van lust en zijn zingen van liefde! dubbel bang, omdat -in nachten als deze het hart zoo luide roept om wat het bemint<span class="corr" id="xd30e3630" title="Niet in bron">.</span> -</p> -<p>Ach, waarom heeft ze dat woord gesproken, dat hem het hoogste mocht doen hopen? Waarom -die blos, die blik, die hem zeiden wat ze vergeefs trachtte te verbergen … dat hij -de hand maar behoeft uit te strekken om de bloem te plukken, de bloem die—zelfs in -deze ure van strijd en twijfel ontveinst hij het zich niet—hij niet plukken mag! -</p> -<p>Neen, duizendmaal neen! Het zou laagheid zijn misbruik te maken van het goed vertrouwen, -waarmede hij is toegelaten in den huiselijken kring; het zou laagheid zijn, de kiesche -wijze waarop hij behandeld is te loonen met zoo zwarten ondank: laagheid jegens den -man die hem heeft welgedaan. Immers, ieder weet het, de heer Van Waliënhove droomt -zich voor zijn dochter een schitterend huwelijk, rijkdom, rang! Ieder weet het, de -beste partijen zijn hem niet goed genoeg. -</p> -<p>Wie is hij, Frans van Beevelant—het schoolmeestertje zooals haar moeder hem bij voorkeur -noemt—om haar te durven begeeren? Wat kan hij bieden in ruil voor haar stand, haar -titel, haar fortuin? -</p> -<p>Hij denkt geen oogenblik aan de tegenwerking, die hij van de stiefmoeder zou ondervinden, -hij voelt zich sterk om alle tegenwerking het hoofd te bieden, hij weet dat, gesteund -door Clotilde’s liefde, hij slechts zou behoeven te willen … -</p> -<p>Als hij eens wilde! -</p> -<p>Ze hadden elkaar wel lief! Waarom moesten die verblinde ouders geld vragen en titels, -als hun kind tevreden was met <span class="pageNum" id="pb188">[<a href="#pb188">188</a>]</span>liefde? ’t Was krankzinnigheid, het geluk eener vrouw te zoeken in aanzien! -</p> -<p>Moest Clotilde opgeofferd worden aan een vooroordeel? Mag hij, aan wien ze vrijwillig -haar hart schonk, dat heerlijk geschenk weigeren, ten koste van zijn en haar geluk? -Is dat niet te veel gevergd? -</p> -<p>Men zal hem een intrigant noemen, een fortuinjager. Maar als hij en zij beter weten, -wat deert hen dan het oordeel der wereld?… Baron Van Waliënhove is zeer goed geweest -voor den zoon van zijn vriend, maar is hij hem, welbeschouwd, zoo veel dankbaarheid -schuldig? Heeft hij ook niet zijn plicht gedaan, meer dan zijn plicht zelfs? -</p> -<p>En dan—zal iemand haar kunnen geven wat hij te geven heeft, een jeugd zoo rein bewaard, -een liefde zoo groot, een hart zoo vrij van elken anderen hartstocht? Heeft hij niet -de hoogste rechten? de rechten die eeuwig hebben gegolden, de onveranderlijke rechten -van jeugd en liefde? -</p> -<p>Ja, de nacht was bang. -</p> -<p>Eerst toen maanlichtglans week voor morgenblond, eerst toen gelukte het den eenzamen -strijder om de demonen te verjagen, die hem vervolgden met hun verzoeking; eerst toen -kon hij de oogen zijner ziel dwingen om iets anders te zien dan dat smeekend gezichtje, -naar hem opgeheven met zoo zoete teederheid. -</p> -<p>Maar toen het hem eindelijk gelukt was, toen zag hij een ander gelaat, streng en ernstig, -zooals vrouwengezichten worden kunnen door langdurige zelfverloochening; hij hoorde -een stem, zacht maar toch zóó krachtig, dat zij alle andere stemmen tot zwijgen bracht, -en die stem sprak: »Wees sterk!« -</p> -<p>En de morgen vond hem sterk: hij schreef een woordje aan den adjudant van dienst—op -staanden voet—om te vragen op welk uur van den dag Zijne Excellentie hem zou kunnen -ontvangen; hij was besloten te vertrekken. Toen ging hij zijne gewone wandeling maken, -en de ochtendure deed wat ze zoo wèl vermag: ze stilde den storm door den nacht gewekt, -ze bestraalde zijn hart, tot al wat er goeds in was ontwaakte en hij keerde terug, -het hoofd hoog, de borst ruim, waardig en fier door de kracht die men put uit het -bewustzijn iets groots te volbrengen … hij ontmoette Verschuere, die aarzelde hem -de <span class="pageNum" id="pb189">[<a href="#pb189">189</a>]</span>hand te reiken! en wat twintig jaren van vriendschap hadden vereend was gescheiden! -</p> -<p>Na een pauze, waarin hij tevergeefs wacht of niet van de andere zijde een aanvang -zal worden gemaakt, vraagt de landvoogd: -</p> -<p>»Wat had u te bespreken?« -</p> -<p>»Excellentie!« stamelt de gouverneur,<span id="xd30e3656"></span> <span class="corr" id="xd30e3658" title="Niet in bron">»</span>ik bid u … een oogenblik … ’t is zoo moeilijk wat ik u te zeggen heb.« -</p> -<p>De heer Van Waliënhove treedt door de openstaande deuren op het balkon: de bloemdragende -boomen, die als reusachtige witte ruikers pronken in het maanlicht, zenden hun geuren -tot hem op; Clotilde werpt hem een kushand toe; de jongens roepen dat ze gaan roeien -op den vijver; hij belooft zich straks met hen te genieten van den heerlijken nacht, -straks als dit onderwerp is afgeloopen. -</p> -<p>»Rook een sigaar met me, mijnheer Van Beevelant,« zegt hij en biedt hem, weer binnentredend, -den geopenden sigarenkoker aan, houdt zich alsof hij niet zag hoe de vingers beven, -die de lucifer beproeven aan te strijken en gaat op denzelfden vriendelijken toon -voort: »Komaan, frisch begonnen is half gedaan! Hebben de jongelui wat uitgehaald?… -Zijn er misschien minder goede berichten van uwe ouders?… Of gaat het u persoonlijk -aan?« -</p> -<p>»Mij persoonlijk. Maar … de jongens toch ook … o, het moet u zoo ondankbaar schijnen -na al het goede mij bewezen.« -</p> -<p>De landvoogd ziet hem aan met den scherpen blik waaraan niet te ontwijken valt … hij -herinnert zich anderen op dezelfde plaats, in dezelfde verwarring, en een groote schrik -is te lezen op het anders zoo welbeheerscht gelaat. -</p> -<p>»U wilt … uw ontslag vragen?« -</p> -<p>Zwijgend buigt Van Beevelant het hoofd. -</p> -<p>Er volgt een lange stilte. Alleen nu en dan komt het gelach tot hen van Clotilde, -die met haar broers zingt en schertst in het bootje op den vijver. -</p> -<p>»Dat had ik niet van u verwacht.« -</p> -<p>Alles had Frans Van Beevelant beter kunnen dragen dan dien toon van zacht verwijt, -dan dien blik vol smartelijke teleurstelling, <span class="pageNum" id="pb190">[<a href="#pb190">190</a>]</span>dan het woord dat nu volgt: »Ik dacht dat u mijn vertrouwen zoudt gewaardeerd hebben.« -</p> -<p>»Ik waardeerde het, Excellentie. Ik was er trotsch op. Wat meer is, ik geloof te durven -zeggen dat ik het me tot nu toe waardig heb betoond.« -</p> -<p>»U vraagt ontslag … Ik kan het u niet weigeren. U zijt vrij.« -</p> -<p>De landvoogd maakt een beweging met de hand, ten teeken dat hij het gesprek als geëindigd -beschouwt en keert zich weder naar het balkon; een wijle staart hij naar buiten in -het park naar het meer, waarop het bootje wiegelt met zijn vroolijken last; dan rijst -uit het beleedigd vaderhart de kreet: -</p> -<p>»Mijn arme jongens!… En ik die geloofde dat hij van me hield.« -</p> -<p>»Dat doe ik, Excellentie! Dat doe ik.« -</p> -<p>»U nog hier?« en de landvoogd keert zich verbaasd om. -</p> -<p>Nu barst Van Beevelant los, onsamenhangend, hartstochtelijk: -</p> -<p>»O, ik weet het, ik moest hier niet meer zijn … u hebt me niets meer te zeggen … maar -ik … ik kan zoo niet heengaan. Ik kan dit niet verdragen … ik wil uw vertrouwen niet -onwaardig schijnen. Ik wil niet onder de verdenking liggen van ondankbaarheid … o -God! dat ik niet spreken mag!« -</p> -<p>Baron Van Waliënhove is langzaam teruggekeerd in het vertrek, maar ’t is niet langer -de vriendelijke man, die daar straks zoo welwillend vroeg naar de belangen van den -gouverneur zijner zoons. -</p> -<p>»Laat dit genoeg zijn, mijnheer Van Beevelant,« spreekt hij ijskoud. »Mijn tijd is -kostbaar.« -</p> -<p>Als hij ziet hoe de jonge man verbleekt bij dien toon, gaat hij voort, minder grievend, -maar toch koel: »Waarom te schermen met groote woorden? Laat ons voet bij stuk houden. -U beweert dat u van Oscar en Felix houdt, u beweert dat u me dankbaar zijt … en u -wilt u niet langer belasten met hun opvoeding, hun opvoeding, die u weet dat mijn -grootste zorg en tot aan uw komst een failure is geweest! U beweert mijn vertrouwen -te waardeeren? Ik vraag u, hebt u niet met mij de overtuiging dat de jongens ten goede -veranderden onder uw leiding, dat die leiding veel zorgt eischt en veel genegenheid, -maar vooral een ruimer blik, een ontwikkelder geest dan die waarover het gros der -<span class="pageNum" id="pb191">[<a href="#pb191">191</a>]</span>onderwijzers beschikken kan? U kondt hun dit alles blijven schenken, maar vraagt uw -ontslag … en dan wilt u dat ik gelooven zal aan uw liefde voor hen … Ik bid u, wees -oprecht! ’k Weet dat u van nature geen huichelaar zijt: doe uzelf geen geweld aan -om mijnentwil … ik ben gewoon aan teleurstellingen als deze.« -</p> -<p>»Als u wist hoe ik alles zou willen doen, alles zou willen opofferen om te kunnen -blijven …« -</p> -<p>»Alles, uitgezonderd dit eene wat ik van u vraag: uw persoonlijke ijdelheid overwinnen.« -</p> -<p>»Mijn persoonlijke ijdelheid?« -</p> -<p>»Ja, ontken het niet, mijnheer Van Beevelant. ’t Is gekwetst gevoel van eigenwaarde, -wat u tot dit besluit heeft gebracht. ’t Is u niet genoeg dat ik u heb doen eerbiedigen -in mijn huis, dat mijn kinderen u liefhebben, dat mijn gasten, mijn vrienden u met -onderscheiding behandelen … U eischt dat ook mevrouw van Waliënhove u ontzien zal.« -</p> -<p>»O, Excellentie! Denk dat niet!« -</p> -<p>»Ik erken dat u er recht op had! Ik erken dat u zwaar werd beleedigd, voortdurend, -herhaaldelijk, ik erken dat geen uwer voorgangers …« -</p> -<p>»Och, wat ik u bidden mag, laat dat rusten! De behandeling die ik van u en de andere -leden uwer familie mocht ondervinden, heeft me dat ruimschoots vergoed.« -</p> -<p>»Neen, ik weet beter, ik heb gezien hoe het u griefde en dan … ik begreep wat het -voor u moest zijn, door hetgeen het voor mij was. Maar ik meende dat u vrij hoog stond, -hoog genoeg om voor zekere pijlen onkwetsbaar te zijn.« -</p> -<p>»Excellentie, is het niet mogelijk dat u toen juist hebt gezien?… dat u zich nu in -mij vergist?« -</p> -<p>»Hier kan helaas van geen vergissing sprake zijn. Het is hier het geval van den soldaat, -die op een post van vertrouwen geplaatst, dien post verlaat omdat hij door muskieten -gestoken wordt.« -</p> -<p>»O, dit is te veel!« -</p> -<p>De jonge man is opgesprongen van zijn stoel, hij heeft de hand aan het hoofd gebracht, -als had hij een slag ontvangen in het aangezicht; maar onverbiddelijk door zijn verontwaardiging, -<span class="pageNum" id="pb192">[<a href="#pb192">192</a>]</span>gaat de heer Van Waliënhove voort: »U weet hoe men zulk een soldaat noemt?« -</p> -<p>»Een lafaard!« -</p> -<p>Getroffen keert de landvoogd zich tot hem. Dat woord werd niet gesproken als door -een op wien men het zou kunnen, zou durven toepassen; het klonk als een smartkreet, -maar ook als een protest, als een uitdaging. -</p> -<p>De twee mannen zien elkander in het gelaat, en dan vindt plaats wat plaats vinden -moet wanneer de blikken van twee edele naturen elkaar ontmoeten, die beiden—zij het -dan langs verschillenden weg—streven naar het goede: de plotseling opgekomen toorn -wijkt voor achting en genegenheid. -</p> -<p>Langzaam treedt de heer Van Waliënhove op den gouverneur toe. -</p> -<p>»Weet u, aan wien u me doet denken, zooals u daar staat? Aan uw vader.« En dan, terwijl -hij hem de hand toesteekt: »De zoon van dien vader kan geen lafaard zijn.« -</p> -<p>»Dank, Excellentie! U hebt goed gezien; ik ben geen lafaard! Ik ben het nooit minder -geweest dan op dit oogenblik. Misschien,« voegt hij na een korte stilte er bij, met -een weemoedig lachje, »misschien krijg ik heden zwaarder wond dan mijn vader op Borneo -kreeg … En dat zonder Willemsorde, met verlies van uw genegenheid, zoo niet van uw -achting.« -</p> -<p><span class="corr" title="Bron: «">»</span>Neen, dat niet, dat niet! Maar, ziet ge, op mijn jaren verliest men ongaarne een illusie—men -heeft er zoo weinig meer te verliezen—en hierdoor was ik misschien daareven onrechtvaardig, -hierdoor kan ik me ook nog maar niet schikken in het denkbeeld, dat u ons zoudt gaan -verlaten. Ik was u reeds min of meer gaan beschouwen als een lid van ons gezin, ik -vond in u zooveel terug van mijn ouden vriend, van mij zelf. En dan, ik meende dat -u zich hier niet ongelukkig voeldet, ik dacht dat u zich een weinig aan ons had gehecht.« -</p> -<p>Van Beevelant kan niets zeggen, hij weet dat hij verloren is als hij spreekt; zoo -vol is hem het hart. Een groote brandende traan, even spoedig weggewischt als opgeweld, -is zijn eenig antwoord. -</p> -<p>Maar de heer Van Waliënhove heeft dien traan gezien. -</p> -<p>»Kom Van Beevelant«, spreekt hij dringend, »kom, wees openhartig. Bedenk dat ik me -steeds uw vriend betoond heb. Waarom <span class="pageNum" id="pb193">[<a href="#pb193">193</a>]</span>wilt u ons verlaten? Zeg het me. Waardoor gevoelt ge u gegriefd? Is het zoo’n doodelijke -beleediging, dat ik het niet zou kunnen herstellen? Ik weet, op uw leeftijd valt vergeven -moeilijk, maar we moeten het immers allen leeren, willen we niet omkomen in een zee -van bitterheid. ’k Weet, de taak wordt u wel zwaar gemaakt. Maar we kunnen ook het -zwaarste volbrengen, als we het doen voor anderen. En in dat geval verkeert u. Zoudt -u den bodem willen inslaan aan uws vaders verwachting dat zijn zoon carrière zal maken -in Indië … Ik heb hem beloofd, dat ik vóór mijn heengaan u een toekomst zal openstellen. -Zoudt u uw moeder, zoo kort na het door haar geleden verlies, willen bedroeven door -den strijd op te geven, lang vóór de overwinning? En zou het u niet hard vallen, zoo -u op eens moest ophouden met hun al die kleine weelden te verschaffen … ja, ik weet -daarvan, ge behoeft niet zoo te ontstellen, mijn jongen; ik zelf heb jaren lang mijn -ouders ondersteund, en geloof me, men kan zijn geld niet beter uitzetten.« -</p> -<p>»Ik weet dat ik hun een groot verdriet ga aandoen,« spreekt de jonge man zacht. »Die -gedachte heeft me lang teruggehouden, te lang reeds.« -</p> -<p>»Welnu, neem nogmaals tijd van beraad. Ik wil gelooven dat het u op dit oogenblik -onmogelijk schijnt op uw besluit terug te komen, maar hoe verschillend denken we soms -in enkele dagen over dezelfde zaak.« -</p> -<p>»Als ik dit hopen mocht, denkt u dan dat ik hier voor u zou staan?« -</p> -<p>Er volgt een lange stilte; dan vraagt de heer Van Waliënhove zacht, smeekend bijna: -»Hebt u er aan gedacht, wat dit voor mij zal zijn? Hebt u daaraan gedacht, wat het -moet wezen voor een vader, zijn kinderen weg te zenden? Onder vreemden? Met de zee -tusschen hen?« -</p> -<p>»Excellentie … och, folter mij niet … laat me gaan … U gelooft toch ook, dat om zooveel -goedheid, zooveel vriendschap, zooveel vertrouwen te verliezen, er redenen moeten -zijn, redenen … Noem me een lafaard, noem me ondankbaar! denk dat ik een ijdele dwaas -ben! geloof dat ik om een persoonlijke beleediging de toekomst uwer zonen op het spel -zet, mijn eigen toekomst voor goed bederf, dat ik uit egoïsme mijn ouders beroof <span class="pageNum" id="pb194">[<a href="#pb194">194</a>]</span>van mijn steun … denk, geloof dat alles; maar in Godsnaam, als u van den vader gehouden -hebt, dwing dan den zoon niet om het recht te verliezen op het vertrouwen van een -fatsoenlijk man!« -</p> -<p>»Ga, Van Beevelant.« -</p> -</div> -</div> -<div id="ch25" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e316">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="label">XXV</h2> -<h2 class="main">JONGE LIEFDE.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Langen, langen tijd nadat de deur zich sloot achter den gouverneur, blijft de heer -Van Waliënhove onbewegelijk zitten, de handen tegen het voorhoofd gedrukt, de oogen -gevestigd op één punt. Maar als hij daar zoo onbewegelijk zitten blijft, dan is dit -niet om het raadsel op te lossen hem een uur geleden voorgelegd, hij heeft de oplossing -van het raadsel gevonden. Dit bewijst het woord dat hem telkens wederop de lippen -komt: »Clotilde!« -</p> -<p>Wanneer hij eindelijk oprijst, is het om zich naar haar vertrek te begeven en zacht -te kloppen aan haar deur. -</p> -<p>»Zijt u het, papa? Kom binnen!« en ze verschijnt op den drempel harer zitkamer met -een vriendelijk lachje om de lippen. Maar hij merkt op, dat terwijl de mond lacht -de oogen rood zijn van pas vergoten tranen. -</p> -<p>»Ik zag geen licht, ik vreesde dat je reeds naar bed zoudt zijn.« -</p> -<p>»Dat zou ik zeker … wanneer het een regenachtige avond geweest was, maar als het maantje -me zoo aankijkt en de sterren me zoo vertrouwelijk toeknikken, dan kan ik er niet -toe komen ze buiten te sluiten. ’t Geeft me zoo’n gevoel alsof lieve vrienden me wilden -bezoeken en ik ze de deur voor den neus dicht deed.« -</p> -<p>Al sprekend heeft ze met een vlugge beweging, de inlandsche vrouwen afgezien, het -loshangend haar opgenomen en in een wrong tegen het achterhoofd gelegd; nu haalt ze -een doekje en slaat dat over het dun wit négligé; ze weet waarvoor hij kwam; <span class="pageNum" id="pb195">[<a href="#pb195">195</a>]</span>ze maken dikwerf van die kleine uitstapjes samen, des avonds, als de booze oogen gesloten -zijn. -</p> -<p>Hand aan hand, een paar ondeugende kinderen gelijk, bang om betrapt te worden, sluipen -ze het huis uit. -</p> -<p>»Dat hebben we er goed afgebracht!« fluistert Clotilde, als ze buiten de schaduwen -van het dicht geboomte zijn gekomen; en terwijl ze haar arm door den zijnen steekt, -gaat ze voort met de zenuwachtige drukte van iemand, die de aandacht op alles liever -vestigen wil dan op zich zelve. -</p> -<p>»Nu zal ik u eens iets moois laten zien, iets heel bijzonders, ten minste de botanici -zijn er over in verrukking en Annet Paerel beweert, dat haar man er vrouw en kind -voor vergeet: een palmboom die bloeit!« -</p> -<p>»Is dat zoo iets buitengewoons? Nu, goed, ik wil er graag heengaan, maar je moet wat -minder hard loopen.« -</p> -<p>De maan stond nu hoog aan den hemel en overgoot met zijn licht den palmentuin; de -slanke stammen hoog en trotsch, de onbewogen bladeren sterk afgeteekend tegen den -azuren achtergrond, in zijn koninklijke rust, in zijn plechtig stilzwijgen niet zoo -liefelijk wellicht als menig ander plekje in Bogor’s lusthof, maar van verhevener -schoonheid dan eenig ander. Vader en dochter vergeten een oogenblik de gedachten die -hen bezig hielden, als ze rondom zich zien; weldra rust hun verrukte blik op het ongewoon -verschijnsel: onder al die gekroonde hoofden één, wiens diadeem met bloemen is getooid. -</p> -<p>En welke bloemen! Een fontein van wit en rose, opgolvend uit het bladerdak, trillend -en suizelend in de avondkoelte, stoeiend met stargeflonker en maanlichtglans, zwevend -boven de donkere kruin, gelijk de sluier der andalusische boven het zwartgelokte hoofd. -</p> -<p>»Als de boom heeft uitgebloeid sterft ze,« spreekt Clotilde zacht. -</p> -<p>»Arme boom!« -</p> -<p>»Neen, Papa, zeg dat niet!« roept het meisje. En dan, met een hartstochtelijke trilling -in haar stem: »Zou ze niet nog veel meer te beklagen zijn, als ze nog voort moest -leven wanneer ze heeft uitgebloeid? Niet waar, het zou de moeite niet loonen? Wij -menschen moeten altijd voort, ook al dragen we geen enkel <span class="pageNum" id="pb196">[<a href="#pb196">196</a>]</span>bloempje meer in hoofd of hart, maar een palmboom is gelukkig … die mag sterven!« -</p> -<p>»Clotilde!… lieveling!« roept de heer Van Waliënhove ontsteld, en als hij haar in -het gelaat heeft gezien, vraagt hij zich af, wat duizende vaders voor hem zich hebben -afgevraagd en duizende na hem zich zullen afvragen: »Hoe kon ik zoo blind wezen?« -</p> -<p>»Kijk me niet zoo verschrikt aan, papa, dan heb ik berouw over mijn onvoorzichtige -woorden. En toch … ik kan niet langer veinzen … ik kan geen vroolijk gezicht meer -toonen. Ja, u hebt het reeds ontdekt, niet waar? ik had daar straks zitten schreien … -O pa, ik ben het zoo moê … telkens weer die nieuwe pretendenten, altijd door vervolgd -te worden met huwelijksplannen! Ik kan het niet langer aanhooren, ik heb het mama -ronduit gezegd.« -</p> -<p>»Dat is goed, kind.« -</p> -<p>»Neen, het was niet goed. Want mama heeft woorden gesproken … o God!« En met een plotselinge -beweging van droefheid en schaamte werpt ze zich aan zijn borst. Dan snikt ze: »U -zult me toch niet dwingen! Ik mag bij u blijven, niet waar? Zeg vadertje, ik ben u -geen doorn in het oog, zooals haar? U wilt me niet kwijt zijn tot elken prijs, zooals -zij? U vindt niet dat het tijd wordt, hoog tijd? Zeg papa?« -</p> -<p>»Behoef je dat te vragen? Je bent vrij, Clotilde, vrij om bij me te blijven, vrij -om een echtgenoot te kiezen.« -</p> -<p>»Ik wil geen echtgenoot kiezen.« -</p> -<p>»Geen echtgenoot?« herhaalt de heer Van Waliënhove. »Natuurlijk, ik begrijp je … niet -een zooals sommige van de jongelui, die je het hof maakten; niet een zooals nu de -laatste protégé van je mama, maar … een echtgenoot, die beantwoordt aan …« -</p> -<p>»Neen papa, ook niet een die beantwoordt aan mijn ideaal. Ik houd vol, wat ik gister -aan mama heb gezegd: ik trouw niet! Of neen, ik druk me niet goed uit. Ik zou het -heel naar vinden om als oude jongejuffrouw te sterven. Wanneer mama me nu maar een -tijdlang met rust wou laten, wanneer ze mij nu maar niet forceerde, dan zou ik later—als -ik wat ouder <span class="pageNum" id="pb197">[<a href="#pb197">197</a>]</span>ben en verstandiger—dan zou ik later een huwelijk doen, waarover ze tevreden kon zijn.« -</p> -<p>»Een huwelijk uit berekening?… Nooit!« -</p> -<p>»Zeg dat niet, papa! Ik zal een mooie positie trouwen en een adellijken titel en—veel -geld!« -</p> -<p>»Stil, Clotilde! Ik mag dit niet aanhooren. Het smart me, als de dochter van je moeder -zoo spreekt. Maar kind, het was je geen ernst, niet waar? O, ik begrijp wat het is: -ze zijn bij je gekomen, die vrouwen van de wereld, die lage prediksters van het proza; -ze hebben je gezegd dat bij een verstandig meisje die »overdreven voorstellingen« -van liefde en huwelijksgeluk langzamerhand moeten wijken voor de werkelijkheid en -dat die werkelijkheid met poëzie niets heeft uit te staan. Geloof ze niet, kind, ’t -is alles leugen, ’t is alles laster! Och lieve, kon je moeder op dit oogenblik tot -je komen en je zeggen, wat de liefde geweest is in haar leven! Ik zie haar met dat -stralend gezichtje me welkom heeten, me naar binnen leiden in onze kleine woning, -met een trots alsof het een paleis ware geweest; ik hoor nog haar vroolijk snappen, -haar kwinkeleeren als een vogeltje even blij en onbezorgd! Ach, ze heeft wèl genoten, -al mocht het maar kort zijn! Hoe zalig was dat lachje, waarmee ze ’s avonds insliep -aan mijn borst, alsof niet ik het was geweest die den nachtkus drukte op haar lippen, -maar een halfgod, een engel. En wat was dat een geluk, toen je geboren zoudt worden! -Wat heeft ze dikwerf gezegd: »Ik hoop maar dat het een meisje zijn zal!« En als ik -vroeg waarom het geen zoon mocht wezen, dan heette het: »Mannen hebben zooveel noodig -om gelukkig te zijn. Een vrouw behoeft niets dan liefde en die zullen we haar geven.« -</p> -<p>»Arme, lieve moeder … ach, waarom mocht ik haar niet behouden!« -</p> -<p>Luider dan de avondkoelte stijgen de zuchten omhoog van deze twee menschenkinderen -onder den bloeienden palmboom. -</p> -<p>»Die wensch van uwe moeder is me heilig, Clotilde!… Ik wil u vóór alles gelukkig zien, -gelukkig door het hoogste wat ouders kunnen begeeren voor hun kind.« -</p> -<p>Tot eenig antwoord wijst Clotilde op den palmboom, met bloemen gesierd, te midden -harer zusteren. -<span class="pageNum" id="pb198">[<a href="#pb198">198</a>]</span></p> -<p>»Niet voor ieder is het hoogste weggelegd, papa!« -</p> -<p>»Niet voor ieder, neen. Maar als er één jong hartje is, dat de toekomst blij mag tegenkloppen, -dan is het dat van mijn dochter.« -</p> -<p>»Ja, dat zou men zoo meenen,« fluistert ze meer tot de sterren boven haar, dan tot -hem, die in de grootste spanning ieder woord opvangt van haar lippen. -</p> -<p>»Clotilde, luister. Ik heb je kinderjaren niet onbezorgd kunnen maken; ik heb je bij -vreemden moeten achterlaten en ik weet wat je geleden hebt onder die scheiding; ik -heb je bij je terugkeer geen gelukkig thuis kunnen bezorgen—maar één voorrecht laat -ik me niet ontnemen: je met al wat achter je ligt te verzoenen door de toekomst.« -</p> -<p>»En als dat eens niet in uwe macht stond, papa?« -</p> -<p>»Als dat niet in mijn macht stond? ’t Is waar, ik vraag veel: een hart, dat het hart -van mijn lieveling kan begrijpen. Maar ik ben zeker, dat we het vinden zullen.« -</p> -<p>»Laat ons er niet naar zoeken, papa. We zullen toch moeten eindigen met te doen als -de rest en naar een goede partij uitzien.« -</p> -<p>»Foei, Clotilde. Spreek niet zoo tegen uw gevoel. Ik weet, weinig jonge meisjes vermoeden -wat de liefde maken kan van de aarde; ik weet, menigeen sluit het boek des levens -zonder de eenige bladzij te hebben gelezen, waard om gelezen te worden; ik weet, als -er een troepje kinderen uitgaat om bloemen te plukken, dan zijn de meesten tevreden -met de meizoentjes en klaprozen, die aan den slootkant groeien: een enkele slechts -zal den berg beklimmen om de groote witte bloemkelk te zoeken, waarvan ze gedroomd -heeft. Maar ons kind, niet waar, Clotilde, ons kind kan niet tevreden zijn met de -klaprozen die men plukt aan den weg?« -</p> -<p>»Papa … als men de witte bloem gezocht heeft boven op den top van den berg en men -is teruggekeerd met ledige handen?«… -</p> -<p>Zacht slaat hij den arm om haar heen, vertrouwelijk vlijt ze het hoofd aan zijn borst. -Dan kust hij haar op de roodgeweende oogen tot zij ze sluit, gesust door zooveel teederheid -en fluistert, <span class="pageNum" id="pb199">[<a href="#pb199">199</a>]</span>zooals een moeder fluisteren zou in deze ure: »Je hebt de witte bloem gevonden, Clotilde.« -</p> -<p>Een oogenblik blijft ze liggen, stil als een kind dat droomt en vreest te ontwaken, -omdat de droom zoo heerlijk is; dan heft ze zich langzaam op en staart haar vader -in het gelaat. -</p> -<p>»Neen, papa, u vergist zich. ’t Is waar, ik heb aanbidders; er zijn er zelfs onder, -geloof ik, die van me houden; maar de eenige dien ik zou kunnen liefhebben denkt niet -aan mij!« -</p> -<p>»Dwaas kindje, weet je dat zoo zeker?« -</p> -<p>»Helaas! ik wou dat ik het minder zeker wist! Gelooft u me niet …? Nu dan: hij voelt -niets voor me. Ik ben hem totaal onverschillig! Hij ontwijkt me! Hij wil zelfs niet -door me vertroost worden als hij in droefheid is!« -</p> -<p>»Spreekt niet zoo hard, lieve!« -</p> -<p>»Als u alles wist, papa, als u alles wist, dan zoudt u zeggen dat ik niet langer twijfelen -mag; dat ik meer gedaan heb dan ik mocht doen! Maar ik wist niet wat me dreef! Ik -kende mijn eigen hart niet! Ik dacht dat het medelijden was met zijn smart, met zijn -verlatenheid; ik dacht, dat ik voor hem opkwam, zooals ik dat doe voor ieder die miskend -wordt en beleedigd … Hij heeft me van zich gestooten, papa! hij gaat me uit den weg! -hij ziet me zelfs niet aan!« -</p> -<p>»Omdat hij je liefheeft, Clotilde! Omdat hij mijn vertrouwen niet wilde misbruiken -om het hart te stelen van mijn dochter. Omdat hij weet dat je bestemd waart hooger -prijs te halen op de huwelijksmarkt dan hij voor je besteden kan. Omdat hij den trots -heeft van een eerlijk man, die de hand niet wil uitstrekken naar hetgeen anderen, -meer bevoorrechten, toekomt!« -</p> -<p>»Papa! O, is het waar?« -</p> -<p>»Ja, mijn arme lieveling, het is waar. Hij heeft me daar straks zijn ontslag gevraagd. -Toen heb ik alles begrepen. Toen wist ik, dat ik blind was geweest en doof, en dat -twee jonge harten veel geleden hadden.« -</p> -<p>En als ze snikkend in zijn armen ligt, vraagt hij zacht: »Mijn arm kind, waarom heb -je me niet meegenomen toen je den tocht ging doen om de witte bloem te zoeken?« -</p> -<p>Maar weldra zijn de tranen gedroogd. En de bloemfontein in den palmboom wuift en strooit -hare witte bloesems op het bruingelokte <span class="pageNum" id="pb200">[<a href="#pb200">200</a>]</span>hoofd, als wilde ze het reeds met den bruidskrans sieren en de maan ziet glimlachend -neer op het schouwspel, dat haar verzoenen moet—en altijd weer verzoenen kan—met al -het stuitende en treurige der aarde: het schouwspel van een meisjesgelaat, naar haar -opgeheven in de zalige verrukking der eerste liefde! -</p> -</div> -</div> -<div id="ch26" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e323">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="label">XXVI</h2> -<h2 class="main">DE FAMILIE HAGEN.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">»Het gaat in het geheel niet goed met mevrouw,« heeft dokter Bosschaert gezegd tot -den algemeenen secretaris, en de algemeene secretaris heeft zich een oogenblik losgerukt -van politieke beslommeringen, om zich zeer ongerust te maken. -</p> -<p>Verder beweerde dokter Bosschaert: »Mevrouw behoeft vóór alles verstrooiing.« Buitenzorg -is hier echter niet rijk aan, en daar Verschuere binnen enkele dagen den gouverneur-generaal -vergezellen moest naar Batavia, wist hij niets beters te doen dan Agnita mede te nemen -naar de vrienden, die langzamerhand hun beste vrienden geworden waren, de Hagens. -</p> -<p>De vice-president en zijn vrouw waren er volstrekt de menschen niet naar om een logée, -die afleiding behoefde, deze te willen bezorgen door menschen zien en partijen bijwonen: -ze deden hun best om het haar gezellig te maken in huis. -</p> -<p>En wanneer de Hagens daarvoor hun best deden, hadden ze meer kans van slagen dan de -meesten; mevrouw wist allerlei prettige bezigheden, die ze liefst met de logée verrichtte; -mijnheer bracht altijd wat nieuws mede en kon—zeldzame gave in een getrouwd man—uren -lang bij de dames zitten zonder haar of zich zelf te vervelen; Gertrude kwam elk oogenblik -in de loofhut binnenvallen als een zonnestraal, en de gelukkige jonge echtgenoot liet -zich zelden lang wachten waar zijn vroolijk vrouwtje was. In een onbedacht <span class="corr" id="xd30e3815" title="Bron: oogenblk">oogenblik</span>—zooals men er hebben kan in den engagementstijd—had hij zijn talent van voorlezen -verraden. Nu werd hem geregeld een boek in de <span class="pageNum" id="pb201">[<a href="#pb201">201</a>]</span>hand gestopt met de bewering, dat de dames veel beter »opschoten« als er gelezen werd; -hij las dus, en mocht hij soms een oogenblik vertragen, dan was ’t om naar Gertrude -te kijken, die dit als een sein beschouwde om hem een kanten baatje, een klein hemdje -of rooskleurig spreitje voor te houden en met een stralend gezicht te vragen of het -niet was om te stelen? -</p> -<p>’s Avonds zong ze, of liever ze zong den geheelen dag, maar ’s avonds deed ze ’t bij -de piano; mevrouw speelde een partij schaak met haar schoonzoon, mijnheer accompagneerde -Agnita’s spel; soms ook bleef men praten, en onder het genot van zijn brandy-soda -schilderde dan de gastheer met de opgewektheid, die bij hem het gebrek aan geest bijna -vergoedde, het Batavia van vijf-en-twintig jaar geleden. Een enkele maal ook, daartoe -geanimeerd door een woord van Agnita—vrouw en dochter zorgden wel hem niet op zijn -stokpaardje te brengen—handelde hij over kunst. Over niets sprak hij liever, en zoolang -hij zich bepaalde bij hetgeen Europa op dat gebied te genieten geeft, over niets beter; -maar wee, als hij zijn gemoed ging uitstorten over Indië in dit opzicht! -</p> -<p>Hij had daaromtrent ervaringen van minder aangenamen aard. Jonge talenten, die hij -ontdekte en zag verloren gaan, warme harten, die verkilden onder de tropische zon, -mislukte pogingen om iets tot stand te brengen op muzikaal of op ander gebied. Wat -kon hij dwepen over de lieve actrice, die Batavia verrukte; helaas! te vergeefs gewaarschuwd -voor de gevaren aan haar verlaten positie verbonden; over het aardig kind, dat hij -in Gang Petjanongang vond, een aap teekenend op den vuilwitten muur, ’t kind dat hij -moest gewennen aan schoenen dragen en Hollandsch spreken voor hij haar kon wegzenden -naar Amsterdam, waar ze met haar bruine handjes bezig is zich een naam te maken als -dierenschilderes … Omtrent praatjes, die geloopen hadden over zijn verhouding tot -de jonge artiste, of omtrent hetgeen men had beweerd over zijn betrekking op het begaafde -nonnaatje sprak hij niet; evenmin als hij er van repte hoe zijn zwak voor de kunst -hem den naam had bezorgd van een man te zijn, die er liefhebberijen op nahield, dus -geen ernstig, geen degelijk man. Misschien hield hij het er voor, dat anderen reeds -op zich genomen hadden mevrouw Verschuere in te lichten<span class="corr" id="xd30e3823" title="Niet in bron">,</span> <span class="pageNum" id="pb202">[<a href="#pb202">202</a>]</span>misschien ook vergat hij het. Want als hij over dit onderwerp sprak, zonken zijn persoonlijke -grieven in ’t niet, gevoelde hij slechts die eene groote grief tegen het land, waar -kunst een woord is zonder klank, waar het langzamerhand een herinnering wordt, niets -meer; van waar chineesche koelies terugkeeren als millionairs en artisten als bedelaars; -dat salons noch museums heeft; waar de rijke burger mist wat de armste werkman in -Europa bezit: het voorrecht van te mogen nederzitten voor meesterstukken, om te genieten -en te bewonderen. -</p> -<p>Er was nog al iets toe noodig om den heer Hagen zijn oostersche kalmte te doen verliezen, -maar als hij dit zijn stokpaardje bereed, kon hij zich vreeselijk boos maken; dan -schold hij op de mannen van invloed en fortuin, die niets doen tot steun van het talent, -het genie wellicht, dat toch ook in deze maatschappij niet geheel afwezig kan zijn, -dan bespotte hij de Koningin van het Oosten met haar huizen vol marmer, haar kasten -vol zilver, haar vrouwen vol juweel en, haar tafels vol gerechten; dan bracht hij -u voor zijn Verveer, zijn Mesdag, zijn Apol, zijn Bles, en vroeg of die niet meer -waard waren dan al die dikwerf smakelooze pracht; dan kon hij u bijna smeeken, toch -liever onzen hollandschen schilders hun meesterwerken af te koopen dan Fransche juweliers -en patissiers te verrijken met het dikwerf zoo zuur verdiende indisch goud. -</p> -<p>»’t Is waar, we zouden zoo nu of dan een Mæcenas wel kunnen gebruiken,« zegt Agnita -eens; en voegt er dan met een zucht bij: »Men heeft hier zooveel behoefte aan aanmoediging. -We missen hier de veerkracht die een koel klimaat geeft; we hebben veel minder den -prikkel der eerzucht … als we ten minste nog maar bezield werden door het denkbeeld -dat iemand belang stelde in ons streven …« -</p> -<p>»Ja,« zegt mevrouw Hagen, »dat heeft me sinds ik in Indië ben getroost over iets, -dat me in Holland niet weinig hinderde, namelijk dat ik geen talenten bezit; een vrouw -van talent staat hier alleen. Als ze niet pianospelen of in een liefhebberijcomedie -optreden kan, interesseert niemand zich voor haar andere bekwaamheden; ze durft niet -spreken over hetgeen haar vervult, ze kan anderen geen raad vragen, ze vindt geen -bevoegde <span class="pageNum" id="pb203">[<a href="#pb203">203</a>]</span>beoordeelaars … vroeg of laat vallen pen of penseel haar uit de hand.« -</p> -<p>»En er is hier geen keizer Karel die ze voor haar opraapt.« -</p> -<p>»Maar,« vraagt Van den Bosch, »zou het talent werkelijk zoveel behoefte hebben aan -aanmoediging? Zou het niet alles, aanmoediging, belooning, ja zelfs een juiste waardeering -vinden in zich zelf?« -</p> -<p>»Misschien de groote talenten,« zegt Nita, »maar de kleine?… Het zal u heel kinderachtig -schijnen; maar toch verzeker ik u, dat soms, als ik aan het schilderen ben, ik niet -kan voortgaan zoolang me niet iemand gezegd heeft dat hij ’t mooi vindt. En,« voegt -ze er bij met een zucht, »ik kan niet altijd iemand vinden om ’t me te zeggen.« -</p> -<p>Dien avond had de heer Hagen een apartje met zijn vrouw. Hij vroeg of hier niet een -kunstenaarszieltje verkwijnde door gebrek aan sympathie? Maar mevrouw Hagen beduidde -mijnheer, wat ze hem gewoonlijk beduidde, dat hij zich vergiste. -</p> -<p>Neen, dit was het niet wat knaagde aan Agnita’s geluk, ’t was heel iets anders! Gister -had ze haar gevonden bij de groote naaimand, die door zijn inhoud verried welke hoop -er gekoesterd werd door de familie; ze had haar gevonden, terwijl ze die verraderlijke -artikeltjes een voor een door de handen liet gaan, ze beschouwde, gladstreek en weer -opvouwde met het geheimzinnig voorgevoel, dat jonge vrouwen het kindje doet zien en -tasten in de kleine kleedingstukjes, lang vóór het daarin is gestoken. -</p> -<p>Gertrude echter, misschien ongewoon scherpziende door haar jonge liefde, Gertrude -hield vol, dat pa en ma beiden de plank missloegen. -</p> -<p>»Hebt u dan niet opgemerkt,« vroeg ze, »hoe haar arm, bleek gezichtje kleurt als Verschuere -thuis komt? Hebt u niet gezien hoe die treurige oogen geheel veranderen van uitdrukking, -alleen door zijn tegenwoordigheid? Hebt u niet opgemerkt hoe ze hangt aan zijn lippen, -hoe gelukkig een vriendelijk woord van hem haar maakt?« -</p> -<p>»Er zijn veel mannen die zich laten beminnen, weinigen die liefde hebben te geven … -’t kan zijn dat Verschuere tot de velen behoort,« peinst mevrouw. -<span class="pageNum" id="pb204">[<a href="#pb204">204</a>]</span></p> -<p>Juist keert Willem terug van een militaire wandeling en moet zich—vermoeid en warm -als hij is—laten omhelzen. -</p> -<p>»Een oogenblikje om uit te blazen, Truus! Dan ben ik verder den geheelen dag tot je -dienst.« -</p> -<p>»Weet u, wat ik wenschte, moedertje,« vraagt de jonge vrouw terwijl ze haar man een -glas ijswater brengt; »voor die arme Nita, bedoel ik …? Dat ze met een luitenant getrouwd -was. Die hebben heele dagen om lief te zijn voor hun vrouw.« -</p> -<p>Toch was Verschuere gedurende hun verblijf op Batavia zoo »lief voor zijn vrouw« als -de bezigheden maar eenigszins toelieten; hij keek telkens vol bezorgdheid naar het -bleek profiel, dat steeds fijner werd, naar de grijze oogen, die in hun donkere kringen -steeds grooter schenen; hij bracht boeken en gravures mede uit de stad en nieuwe muziek -en zeldzame bloemen. -</p> -<p>Te Buitenzorg teruggekeerd, noodigde hij de goede kennissen hen veel te bezoeken, -herinnerde hij James dat zijn couvert altijd gelegd werd, ja, vroeg hij zelfs mevrouw -Te Leurse om eens een dagje bij hen te komen doorbrengen. -</p> -<p>Wel had hij zich voorgenomen den omgang te verminderen met een familie, die in den -laatsten tijd zooveel van zich spreken deed, maar Agnita moest afleiding hebben en -tot afleiding was niemand zoo geschikt als de schoone luitenantsche met haar origineele -invallen, haar reciteeren van brokstukken uit drama’s of comedie’s, haar werkelijk -geestige behaagzucht en, zeer enkele malen, haar diep gevoel. -</p> -<p>Dokter Bosschaert kwam veertien dagen achtereen, ’s morgens en ’s avonds. Toen volgde -hij de gewoonte van indische geneesheeren—een gewoonte die vele honderde levens heeft -gered;—vóór het te laat was raadde hij verandering van lucht aan. -</p> -<p>Mevrouw moest naar boven. -</p> -<p>Naar boven … In het begin, zoo lang hij daarbij nog denkt aan de tweede verdieping, -glimlacht de Hollander om die uitdrukking. Maar als hij zijn vrienden, verkwikt naar -lichaam en geest, zag terugkeeren uit de bergen, als vrouw of kind er herstel vond -van uitgeputte kracht, dan glimlacht hij niet meer wanneer dat woord wordt genoemd, -dan schijnt het hem de sleutel tot het paradijs der verkwikking. -</p> -<p>Naar boven … Verschuere’s ijzeren gestel bood nog altijd <span class="pageNum" id="pb205">[<a href="#pb205">205</a>]</span>weerstand aan zijn afmattenden werkkring, maar hij gevoelde in den laatsten tijd een -andere vermoeienis dan lichamelijke; hij snakte naar rust, naar vrijheid; hij smachtte -er naar om eens, ware het voor nog zoo kort, toe te behooren aan zich zelf. Of meer -nog aan Agnita, arm kind, dat zich maar niet kon gewennen aan het denkbeeld—waaraan -het trouwens verbazend moeilijk schijnt jonge vrouwen te gewennen—dat het huwelijk -niet een samen leven en samen genieten kan zijn, maar een, ieder voor zich, najagen -van geheel afzonderlijke doeleinden. -</p> -<p>Hij denkt er niet aan, dat er een <span class="corr" id="xd30e3860" title="Bron: krisis">crisis</span> op handen is; dat dezer dagen de begrooting wordt ingediend en de partij, door minister -en gouverneur-generaal zoo warm aangehangen, gevaar loopt een nederlaag te lijden; -hij stelt zich niets anders voor, dan hoe ze het verrukt gezichtje naar hem zou opheffen, -als hij haar zeggen kon dat ze naar boven ging met hem. -</p> -<p>Maar met de wilskracht, die hem gemaakt heeft tot wat hij is, schudt hij zich wakker -uit den schoonen droom en antwoordt op Bosschaert’s vraag: »U gaat natuurlijk mede?« -»Onmogelijk.« -</p> -<p>De hofarts echter barst nu los in den ruwen toon die hem, volgens velen, ongeschikt -maakt voor zijn tegenwoordig ambt. »U weet, ik houd niet van halve maatregelen; als -u niet mee kunt gaan dient het nergens toe mevrouw weg te zenden. Goeden morgen.« -</p> -<p>En eer nog Verschuere heeft kunnen antwoorden is hij in zijn coupé gestapt en weggereden -naar het paleis, waar eene der bijkokkies zich in den vinger heeft gesneden, reden -voor mevrouw Van Waliënhove om te eischen dat hij tweemaal daags naar den toestand -van dien vinger zal komen zien: hij wordt er immers voor betaald! -<span class="pageNum" id="pb206">[<a href="#pb206">206</a>]</span></p> -</div> -</div> -<div id="ch27" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e330">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="label">XXVII</h2> -<h2 class="main">DE MOED VAN MEVROUW VERSCHUERE.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Geen uur is na het vertrek van den dokter verloopen, als een luide tik op de deur -van Agnita’s boudoir haar doet overeind springen van den divan, waarop ze nu meest -hare ochtenden doorbrengt. -</p> -<p>»Ik kom met een brief voor je, Nita; van Zijne Excellentie<span class="corr" id="xd30e3875" title="Niet in bron">.</span> En ik moet op antwoord wachten.« -</p> -<p>»Wat, James? Een brief van den gouverneur-generaal voor mij? Zeker een grap van je?« -Maar terwijl ze spreekt heeft ze het couvert reeds opengescheurd en, na den korten -inhoud te hebben doorloopen, vraagt ze haastig: »Wat is er gebeurd? Zeg, wat is er -gebeurd?« -</p> -<p>Dan, als Van Suylichem aarzelend zwijgen blijft: »Je kunt het me gerust vertellen, -daar mijnheer Van Waliënhove me zelf in zijn vertrouwen neemt.« -</p> -<p>»Neen, dat is het niet; maar … je vraagt me wat er gebeurd is en zie je … die vraag -is niet zoo gemakkelijk te beantwoorden. Als ik voor een rechtbank getuigen, als ik -er een eed op doen moest, zou ik zeggen: niets. Hier, onder de roos beweer ik: veel, -heel veel. Er is geïntrigeerd. Er is gespionneerd. Er zijn geheimzinnige samenkomsten -geweest. Deuren die anders openbleven zijn gesloten. Er is gekibbeld, gehuild en als -ik me niet vergis, bemind; d’Hannecour is tot wanhoop gebracht, hij voelde dat er -iets in de lucht zat en kon niet raden wat. Hooglaan doet geheimzinnig. Hij heeft -conferenties met de kamenier … neen, niet met mooi Marietje! met die oude grompot; -je weet wel, mevrouws vertrouwde … Mevrouw zelve is vreeselijk uit haar humeur, ze -loopt zoo recht dat ze ieder oogenblik dreigt over voetebankjes te struikelen of van -de trappen te rollen—wat ik haar van ganscher harte gunnen zou.« -</p> -<p>»Foei, James!« zegt ze lachend, om dan schijnbaar achteloos te vragen: »En … Van Beevelant?« -</p> -<p>»Van Beevelant?« herhaalt James. -<span class="pageNum" id="pb207">[<a href="#pb207">207</a>]</span></p> -<p>»Ja, hoe is hij?« -</p> -<p>»Wel, zooals anders<span class="corr" id="xd30e3887" title="Niet in bron">.</span>« -</p> -<p>»Och kom, dat is onmogelijk!« -</p> -<p>Daar barst Van Suylichem los in den frisschen jongenslach die hem zoo goed afgaat. -»O jullie vrouwen! Jullie verraadt je toch altijd. Hoe dikwerf heb ik je gezegd dat -er iets bestond tusschen Van Beevelant en Clotilde? En hoe dikwerf heb je me voorgepraat, -dat ik het me verbeeldde? hoe dikwerf me vermaand om er toch met niemand over te spreken. -Je wist er meer van, Nita! Beken het maar, je waart hun vertrouwde.« -</p> -<p>»Neen, daarin vergis je je. Ik wenschte dat ze het me een van beiden hadden gemaakt; -ik zou hun graag bewijzen gegeven hebben van mijn sympathie. Clotilde heeft me wel -verteld van andere pretendenten; kort geleden nog dat Hooglaan de insolentie gehad -heeft haar te vragen …« -</p> -<p>»Hooglaan! Neen?… Waarachtig?« -</p> -<p>»Ja. Na haar mama, niet haar het hof te hebben gemaakt. Maar over Van Beevelant sprak -ze nooit, ten minste niet in dien zin.« -</p> -<p>»Nu, zooals je uit den brief ziet, ze is van morgen naar Tjipanas vertrokken. Je weet, -juffrouw Kwake is daar, de oude bonne, die met haar meekwam uit Europa en, daar ze -het met de njonnja besaar niet vinden kon, moest verwijderd worden. Ze zal zeker met -alle liefde voor haar pleegkind zorgen, maar …« -</p> -<p>»Clotilde heeft ander gezelschap noodig, wil je zeggen?« -</p> -<p>»Vraagt de oude heer je om naar Tjipanas te gaan?« -</p> -<p>»Ja,« zegt Nita, terwijl ze den brief weer openvouwt. -</p> -<p>»»Mijn arm kind is ziek!« schrijft hij. »Maar van een ziekte die niet de berglucht -alleen geneest. Ze is diep geschokt en er is een zachte hand noodig om de wonden, -<span class="corr" id="xd30e3901" title="Bron: haár">háár</span> geslagen, te heelen.«« -</p> -<p>»Ja, er is gisteravond een <span class="corr" id="xd30e3906" title="Bron: scene">scène</span> geweest met mevrouw!… ik dacht niet dat baronessen er zulke stemgeluiden op nahielden … -Clotilde zag er vreeselijk bleek en behuild uit van morgen … ’t ging me aan het hart. -Je neemt het toch aan, Nita? Toe, zeg ja. Me dunkt, je bent er juist het persoontje -naar, om goed te doen in zoo’n geval, juist ìemand om alles aan te willen vertrouwen.« -<span class="pageNum" id="pb208">[<a href="#pb208">208</a>]</span></p> -<p>»En dat zegt een jong mensch, die nog nooit bij me is gekomen om me zijn Confidenties -te doen!« -</p> -<p>Hij ziet haar een oogenblik verwonderd, vorschend bijna, in het gelaat. Dan, als ze -zijn blik kalm en rustig doorstaat, roept hij: »Ik heb geen confidentie te doen, dat -weet je wel.« -</p> -<p>Nu neemt hij het boek op, waarin ze bij zijn komst las, en terwijl hij zich houdt -of de titelplaat hem bijzonder belang inboezemt, gaat hij op plotseling veranderden -toon voort: »Maar we spraken daar over …« -</p> -<p>Juist op dit oogenblik treedt de algemeene secretaris binnen. -</p> -<p>»Bonjour, Van Suylichem! Je bent hier met een brief, niet waar? Dank je, lieve; ik -ken den inhoud. Je hebt James zeker gezegd wat de kwestie is? Goed. En wat denk je -van het plannetje? Uitstekend, niet waar? Zoo’n aardige toevalligheid als men zelden -vindt! Bosschaert was daareven bij me: hij zegt dat het klimaat van Tjipanas juist -is wat je noodig hebt.« -</p> -<p>»Maar zul je het niet eenzaam vinden hier?« -</p> -<p>»O, maak je daar niet ongerust over. Ik heb altijd gezelschap in mijn werk. En ’t -is voor je gezondheid.« -</p> -<p>»Kun je niet meegaan?« vraagt James, die evenals Bosschaert wel weet—wat slechts voor -den betrokken persoon een geheim schijnt—dat de zwakke orchydee niet leven kan zonder -den steun van haar boom. -</p> -<p>»Meegaan? ’k Wou dat het mogelijk was! Maar misschien kan ik je brengen!« -</p> -<p>»Ja, dat zou heerlijk wezen!« roept Nita verheugd, en James merkt op met hoe weinig -ze geleerd heeft zich tevreden te stellen. <span class="corr" id="xd30e3922" title="Niet in bron">»</span>Ik hoop dat ik Clotilde van nut zal kunnen zijn,« gaat ze dan voort, <span class="corr" title="Bron: «">»</span>en ik geloof het wel, ten minste ik kan me zoo geheel in haar toestand verplaatsen.« -</p> -<p>»Ja,« vraagt Verschuere schertsend. »Kun je je zoo goed een voorstelling maken van -wat dat is: een ongelukkige liefde? En ik, die dacht dat je geen ervaring hadt op -dit punt!« -</p> -<p>»Neen, zeker niet van ongelukkige liefdes. Maar mag je dit wel zoo noemen?« -</p> -<p>»Of je dit zoo noemen moogt!« klinkt het van twee kanten. -</p> -<p>»Is de gouverneur-generaal er dan tegen?« vraagt ze weer. -</p> -<p>»Natuurlijk.« -<span class="pageNum" id="pb209">[<a href="#pb209">209</a>]</span></p> -<p>»Maar hoe kon hij dan de onvoorzichtigheid hebben iemand als Van Beevelant dagelijks -in Clotilde’s gezelschap te brengen?« -</p> -<p>»Wel, dat vind ik nog al duidelijk,« roept James; »hij heeft niet gedacht aan de mogelijkheid.« -</p> -<p>»En dan—hij geloofde te doen te hebben met een fatsoenlijk man.« -</p> -<p>»Verschuere!… Wat bedoel je?« -</p> -<p>»Je vroegt me gister, Nita, waarom we Van Beevelant niet meer zien; je verwonderde -je dat hij de geheele week niet hier was geweest! Ik heb je ontwijkend geantwoord, -omdat … omdat ik wist hoezeer het je bedroeven zou. Maar ’t is beter dat je ’t hoort: -Van Beevelant heeft zich gemeen gedragen en ik heb hem dat gezegd.« -</p> -<p>»Heb je hem dat gezegd?« roept Agnita en alle kleur wijkt uit haar gelaat. »O, wat -spijt me dat, Gustaaf! hij zal het je nooit vergeven.« -</p> -<p>»Ik wensch niet dat hij ’t me vergeeft. Ik wil dat onze intimiteit voor goed geëindigd -zij.« -</p> -<p>»Neen, dat wensch je niet. Niet waar, je zoudt willen dat zijn onschuld bleek en dat -je het gebeurde ongedaan kondt maken. Nu weet ik wat je zoo gehinderd heeft in den -laatsten tijd … Je beste vriend! Maar Verschuere, wat je ook een oogenblik geloofd -moogt hebben, je moet nu reeds tot de overtuiging zijn gekomen dat het een vergissing -is, dat Frans niet laag of gemeen kan gehandeld hebben. Misschien is hij zwak geweest … -Maar slecht …« -</p> -<p>»Zwakheid is in sommige gevallen slechtheid.« -</p> -<p>»Ook wanneer de liefde in het spel is?« -</p> -<p>»Ook wanneer de liefde in het spel is.« -</p> -<p>»Verschuere,« begint James nu, »kan het geen laster zijn? ’t Komt me zoo ongelooflijk -voor. Die loyale, flinke kerel, die je aanziet met zoo’n paar eerlijke oogen.« -</p> -<p>»Je moest me genoeg kennen,« spreekt Verschuere, na een oogenblik van stilte, met -afgewend gelaat en onvaste stem, »je moest me genoeg kennen om te weten dat ik niet -lichtvaardig mijn besten vriend zal opgeven. Wat ik je van Frans zeg is de waarheid, -ik heb de bewijzen gezien, zwart op wit. Ik weet dat ze rendez-vous hadden in de leerkamer -en quasi toevallige <span class="pageNum" id="pb210">[<a href="#pb210">210</a>]</span>ontmoetingen in het park; ik weet dat ze hem bloemen zond.« -</p> -<p>»Om het portret van zijn zuster mee te omkransen … zooals ik ook heb gedaan … de bloemen, -die we in een ander geval zouden hebben neergelegd op Louise’s graf.« -</p> -<p>»Alles heel poëtisch, Nita, maar er is meer gebeurd.« -</p> -<p>James heeft hem reeds geruimen tijd vorschend aangezien; nu springt hij overeind. -»Verschuere, je bent opgestookt en mevrouw Van Waliënhove heeft het gedaan!« -</p> -<p>»Maar dat zou verschrikkelijk zijn,« roept Nita. »Twee zulke vrienden te scheiden, -vrienden van zooveel jaren her!« -</p> -<p>Verschuere keert zich haastig om, niemand mag weten dat de brandende tranen hem in -de oogen staan. -</p> -<p>»Goddank! dat al haar laster niet baten zal,« begint Nita straks. »Alles zal zich -ophelderen en wanneer Clotilde hem trouw blijft …« -</p> -<p>»Dat zal hem weinig baten,« zegt James. »Je begrijpt toch, dat haar vader zijn toestemming -niet geeft?« -</p> -<p>»Als hij van haar houdt, zooals ik geloof dat hij doet, met de onbaatzuchtige liefde, -die alleen ouders kennen, dan zal hij meer háár geluk zoeken dan de bevrediging van -eigen wenschen. Daarbij, hij begrijpt zijn dochter, hij weet dat Clotilde niet een -der willooze wezentjes is, die met iederen man gelukkig kunnen zijn, maar een van -de vrouwen die zelve kiezen.« -</p> -<p>»Ik geloof dat je je vergist, kind,« zegt Verschuere, zich losrukkend uit zijn gepeins. -»Hij zal er zeer tegen zijn.« -</p> -<p>»Maar dan is het beter dat ik niet ga. Ik zou niets willen doen om Clotilde tot andere -gedachten te brengen. Ik zou niets willen doen in het nadeel van onzen vriend.« -</p> -<p>»Maar ik zeg je dat hij mijn vriend niet meer is,« barst Verschuere los in hevigen -toorn. -</p> -<p>»Des te meer reden voor mij om hem trouw te blijven.« -</p> -<p>»Ferm zoo, Nita!« roept James. »Ik voeg me bij je! De arme drommel zal zijn vrienden -wel kunnen tellen, nu mevrouw Van Waliënhove tegen hem is.« -</p> -<p>Driftig keert Verschuere zich tot hem. »Je wilt niet zeggen, je durft niet denken -dat ik hem verloochen ter wille van die vrouw!« -</p> -<p>»Neen, God beware me!« -</p> -<p><span class="corr" title="Bron: «">»</span>Hoe zou hij dat kunnen denken, Gustaaf, hij, die je zoo goed <span class="pageNum" id="pb211">[<a href="#pb211">211</a>]</span>kent? Wij weten, je gelooft dat Frans schuldig is. Na korter of langer tijd zal het -je echter blijken dat je bedrogen bent, dat er een misverstand heeft plaats gehad -misschien; dan zul je ons dankbaar zijn dat we niet aan hem getwijfeld hebben.« -</p> -<p>»James is vrij om te doen wat hem goeddunkt, maar ik wil dat jij me gelooven zult, -Nita; ik wil dat je één lijn zult trekken met je man, zooals dit aan een vrouw past.« -</p> -<p>Er volgt een oogenblik van stilte. Agnita heeft haar echtgenoot aangezien met smartelijke -verbazing; Van Suylichem is opgerezen. -</p> -<p>»Neem me niet kwalijk … ik had reeds eer willen weggaan, maar mij was opgedragen zoo -mogelijk antwoord mee te brengen.« -</p> -<p>»Kom, lieve,« spreekt Verschuere, die reeds zijn zelfbeheersching herwon, »stuur James -niet zoo onverrichterzake terug. Schrijf een enkel woordje, om te zeggen dat je …« -</p> -<p>»Ik zou liever nog geen besluit nemen, Gustaaf.« -</p> -<p>»Nu dan … mijn paard wordt lastig, als het zoo lang staat … ik ga het eens even afrijden … -Tot straks!« -</p> -<p>Als haar neef de kamer heeft verlaten, komt Verschuere dicht bij zijn vrouw zitten: -hij kent zijn invloed, hij weet dat ze hem niets weigert, als hij zoo de armen heeft -geslagen om haar schouders, als hij haar in de oogen ziet met dien blik, waaraan ze -leerde gehoorzamen in nederige liefde. -</p> -<p>»Luister nu eens, kindje. Je begrijpt toch, niet waar, dat dit een groote eer is die -je wordt aangedaan? Dat de gouverneur bewijst een bijzonder vertrouwen in je te stellen? -Dat al de dames jaloersch zullen zijn van deze nieuwe onderscheiding? En, niet waar, -kleintje, we weten toch ook—al hou je je nu of je geheel vreemd bent gebleven aan -de gewoonten hier—je weet toch ook dat je niet kunt weigeren, nu hij het op zoo vleiende -manier vraagt?« -</p> -<p>»Maar als het nu tegen mijn gevoel strijdt?« -</p> -<p>»Dan doe je het toch.« -</p> -<p>Ze maakt zich los uit zijn armen; een oogenblik later echter treedt ze weer op hem -toe om, bijna smeekend, te vragen: »Zeg zulke vreeselijke dingen niet, Gustaaf; je -maakt er me zoo bedroefd mee. Ik weet wel dat het je geen ernst is, maar waarom <span class="pageNum" id="pb212">[<a href="#pb212">212</a>]</span>je minder goed voor te doen dan je bent?« Dan grijpt ze zijn hand en gaat voort in -hoogen ernst: »Er is één ding dat ik vrees … o, meer vrees dan iets anders op de wereld. -Maar, niet waar, lieveling, daarvoor behoef ik niet bang te zijn?<span class="corr" id="xd30e3989" title="Bron: ..«">…</span> ik zal je altijd kunnen achten?« -</p> -<p>»Dwaas kind! Natuurlijk zul je dat.« -</p> -<p>»Dat wist ik wel. Dat wist ik wel. Goddank!« Ze slaat de armen om zijn hals en ziet -hem aan, de groote oogen vol tranen. »Frans is je vriend geweest, Gustaaf! je zoudt -geen lage rol willen spelen jegens hem; je zoudt niet willen dat ik me liet gebruiken -om de vrouw, die hij lief heeft, van hem afkeerig te maken? Je vindt goed, dat ik -dit zeg aan mijnheer Van Waliënhove?… Niet waar, je vindt het goed!« -</p> -<p>»Maar mijn God, dit is krankzinnigheid!« stamelt hij en keert zich van haar af. -</p> -<p>Doch hij heeft haar lief in wat hij haar krankzinnigheid noemt; hij voelt wat het -zijn zou, ook voor hem zijn zou, als ze de gevreesde ontdekking deed, als ze niet -langer in hem geloofde; en wanneer ze thans hem zachtjes dwingt haar aan te zien, -roept hij: -</p> -<p>»Ga je gang, doe het!« -</p> -<p>Straks komt de adjudant haar antwoord halen. -</p> -<p>»Wil je het hooren?« vraagt ze en leest: -</p> -<blockquote> -<p class="first salute">»Excellentie! -</p> -<p>»Het door Uwe Excellentie in mij gesteld vertrouwen maakt mij zeer gelukkig, ik ben -er trotsch op door Uwe Excellentie te zijn gekozen om in deze dagen bij Clotilde te -zijn. Gaarne wil ik tot haar gaan. Uwe Excellentie kent mijne <span class="corr" id="xd30e4006" title="Bron: gevoele">gevoelen</span> omtrent den heer Van Beevelant, niet waar? ik acht het meisje gelukkig dat zijn vrouw -wordt. Dit zal hoop ik geen bezwaar zijn?«</p> -</blockquote><p> -</p> -<p>»Nonsens!« roept James, »hij zal je beleefd verzoeken in dat geval stilletjes thuis -te blijven. Enfin, geef maar op!« -</p> -<p>Tien minuten later reikt hij haar het antwoord over. -</p> -<blockquote> -<p class="first salute">»Zeer geachte mevrouw! -</p> -<p>»Uwe gevoelens omtrent den aanstaande mijner dochter zijn <span class="pageNum" id="pb213">[<a href="#pb213">213</a>]</span>ook de mijne. De heer Van Suylichem zal alles voor de reis regelen; wil dag en uur -bepalen. Ik eindig, waarde mevrouw, met het verzoek uw echtgenoot namens mij zoo lang -verlof te verleenen als u dat zult noodig oordeelen.«</p> -</blockquote><p> -</p> -</div> -</div> -<div id="ch28" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e337">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="label">XXVIII</h2> -<h2 class="main">NAAR DE BERGEN.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Sedert lang wekte de eerste dag der week bij Agnita niet meer het sabbathsgevoel, -dat in Holland er zulk een wijding aan had gegeven. Maar op dezen Zondagmorgen was -het haar of ze gewekt werd door het klokgelui van het kerkje te Bloemduin; op dezen -Zondagmorgen trok ze haar eenvoudig, reistoiletje aan met een gewaarwording of het -de »beste jurk« was uit haar kinderjaren; op dezen Zondagmorgen nam ze plaats in den -trein, alsof het de groote tentwagen geweest was, waarmee ze thuis uitstapjes gingen -maken; pa en moe op de achterbank, broer met zijn meisje in het kattebakje, James -op den bok en zij met de vijf andere kinderen, de trommels vol eetwaren, de dikke -doeken, de manden met flesschen en de meid, geborgen waar er maar een plaatsje voor -te vinden was. -</p> -<p>Het heeft gedurende den nacht zwaar geregend. Maar nu de zon de wolken begint te verdrijven, -ligt de aarde daar zooals ze wezen kan in die lente der indische natuur, het begin -van den westmousson, wanneer de stille riviertjes op eens weer beginnen te murmelen -en de zwijgende vogels nieuwe wijsjes vinden; wanneer wuivende pluimen te voorschijn -komen uit het donker olijfgroen en harde oude bladeren verdrongen worden door lichtgele -bladknoppen, wanneer rose bloesems zich ontplooien naast purperen vruchten, wanneer -de oranjeboom geurt en de aarde juicht en de hemel lacht. -</p> -<p>»Weet je waaraan je me denken doet?« vraagt Verschuere, terwijl hij eerst zijn vrouw -aanziet en dan rondom zich in de coupé, die met bruin juchtleer is bekleed: »aan een -nieuw goudtientje in een oude porte-monnaie, zoo glanzend ben je vandaag!« -<span class="pageNum" id="pb214">[<a href="#pb214">214</a>]</span></p> -<p>Die vergelijking maakt haar gelukkig. Want soms in den laatsten tijd, als ze zich -zoo zwak gevoelde, heeft ze gevreesd dat hij het haar zou aanzien en dikwerf, als -ze zijn rijtuig hoorde op het kiezel, sprong ze verschrikt overeind bij de gedachte -hoe bleek ze was … onnoodige zorg, daar zijn binnentreden altijd een blos riep op -haar gelaat. -</p> -<p>»Daar zijn we reeds te Batoe Toelis,« zegt hij en ze ziet rondom zich—maar dan, vatbaar -voor indrukken als ze is, wordt haar gelaat minder vroolijk. Komt het door de betrokken -lucht of door de al te onmiddellijke nabijheid van de bergen, dat het eerste station -na Buitenzorg zulk een somberen indruk maakt? Of is het wellicht omdat men overal -op de groene wegen, in de tentjes, op de rustbanken, gestalten ziet in de grijslinnen -hospitaalkleeding, jonge mannen, het gebogen lichaam voortsleepend, hijgend van vermoeienis, -rondwarend als droeve spoken, opgeroepen door den Atjehkrijg? -</p> -<p>Eenmaal Batoe Toelis voorbij wordt het tooneel steeds lichter, steeds ruimer, steeds -vroolijker. Weldra beginnen Gustaaf en Agnita te zamen uit te zien door het venster, -breed en hoog, zooals het zijn moet om het breed en hoog tafereel dat voor hen ligt -te kunnen omvatten. -</p> -<p>Massing, het station waar de Tjiradani haar vloeibaar kristal uitstort over velden -en weiden, waar ze stoeit en speelt om den voet der heuvelen en de kleine vallei herschept -in een paradijsje vol gemurmel en geritsel, vol gefluister en geklater—Massing ontvangt -hen als een vriendelijke gastvrouw op den drempel harer woning. En wie ook maar een -glimp gezien heeft van de Preanger, laat zich niet lang nooden. -</p> -<p>Nu is het niet meer genoeg om door het eene venster te zien: naar het oosten ligt -de Gedeh geheimzinnig somber, naar het westen de Salak tot aan den top gehuld in dat -donker blauw groen dat de witglanzende boomstammen doet afsteken, als zoovele mijlpalen -door reuzen geplant. -</p> -<p>’t Is een morgen zoo als er zijn kunnen tusschen Java’s bergen, stil, plechtig, wonderbaar; -en terwijl de vogelen hun lofzang aanstemmen, wachten deze beide vermoeide menschenkinderen, -zwijgend, hand in hand, tot het blond des hemels goud wordt achter de heuvelrijen -en het groen der bosschen smaragd en het <span class="pageNum" id="pb215">[<a href="#pb215">215</a>]</span>blauw der bergen violet; tot de Mandelawanghi blozend haar sluiers afwerpt en de Salak -haar morgenbad neemt in zilverglans. -</p> -<p>Er blijft nu nog één donker punt in dat stralend Eden: zwart verheft zich te midden -van den gloeienden kleurenrijkdom de Gedeh. Glans en gloed verdooven op haar grauwe -massa’s, rozenwolken, lazuren luchtjes trekken vergeefs rondom haar op; nu ten oosten, -dan ten westen, zoekt het oog des daags de stille sphinx te treffen met zijn blik … -dan verrijst de goudvlammende vuurbol achter het berggevaarte; de zon stijgt hooger, -steeds hooger, tot de hemel gloeit: dan strooit ze haar straalbundels uit en eindelijk, -daar staat de Gedeh, verlicht in al zijn diepten en kloven, geopenbaard in al zijn -schuilhoeken en verborgenheden, de heerlijkste in die nooit volprezen rij van goddelijke -kunstwerken. -</p> -<p>Verblind door zooveel glans wendt Agnita het hoofd, en terwijl hij haar gadeslaat, -vraagt Gustaaf zich af hoe hij gister heeft kunnen vinden dat zij er bleek en vervallen -uitziet. -</p> -<p>De reis in één dag te maken zou te vermoeiend en een waagstuk geweest zijn met het -oog op de regens; dus stappen ze uit bij de halte <span class="corr" id="xd30e4044" title="Bron: Paroen-Koedah">Paroeng-Koedah</span>. Daar wordt de juchtlederen portemonnaie verwisseld voor een américaine, maar Verschuere’s -goudtientje blijft glanzen. -</p> -<p>Straks, toen ze Paroeng-Koedah naderden, heeft ze reeds verlangend naar buiten getuurd -of ze het niet ontdekken mocht, het witte plekje tegen den blauwen Salak, dat een -vogel gelijkt, zich verschuilend aan de borst van den bergreus, of ze het niet reeds -nader kwamen, het landgoed dat voor haar de verwezenlijking is van de lustsloten in -de sprookjes harer kinderjaren. -</p> -<p>De paarden, die hen de steile berghelling optrokken, worden afgespannen, een paar -andere nemen hun plaats in en vliegen voort als een pijl uit den boog; het zijn echte -Preangers, dat wil zeggen: al het vuur, al de ijver, al de vlugheid, die aan den bewoner -dezer streken ontbreekt, is in hen gevaren. -</p> -<p>Weldra wordt dan ook de bergrug bereikt en nu strekken zich langs beide zijden van -den weg, dien ze aflegden, de theetuinen uit met hun lage, dichte struiken vol witte -bloesems, maar voller nog van de glanzig groene blaadjes, die zoo menig praatje <span class="pageNum" id="pb216">[<a href="#pb216">216</a>]</span>gezellig maken, zoo menig eenzame troosten, zoo menig vermoeide verkwikken zullen. -</p> -<p>Reeds vroeger waren ze eenige dagen hier, en het komt hun dus alles vriendelijk bekend -voor; de smalle, rood-bruine paadjes, die als zonnige sporen van den menschenvoet -zich slingeren over de hoogten, zich loswinden van de glooiing; de verrassing, die, -met elke kromming van den weg, de vergezichten aanbieden; de welvarende kampongs langs -goed onderhouden wegen met hun nederig groetende bewoners; nu links, dan rechts een -golvende sawah, bevallig afstekend tegen het donkergroen der theevelden; het water -dat overal ruischt als een welkome verfrissching bij het stijgen der zon; de blauwende -bergketen, die eerst hen wenkte uit de verte, maar nu hen steeds dichter schijnt te -omvatten, zacht en vleiend als poezele kinderarmen. Het is haast of de landheer een -feest bereidde, zoo bont en woelig gaat het toe op dat onmetelijk tapijt met zijn -donkergroene en bruinzwarte strepen gespreid over de heuvelen, afhangend in de dalen, -zoo talrijk zijn de pluksters in haar helroode sarongs, de bewerkers van den bodem -in hun kleurige badjoes, zoo glinsteren de veelvervige toedoens in den brandenden -zonneschijn. -</p> -<p>Reeds rijdt het lichte voertuig de damarlaan in. De schaduw van het geboomte brengt -koelte en rust voor de oogen, vermoeid van het staren op dat kleurrijk amphitheater; -weldra vernemen zij het wiekgeklep van de witte duiven, die in vele honderdtallen -opvliegen uit het bladerdak boven hen; straks komt het klateren tot hen van de fontein, -die zijn stralen opzendt naar de zon en ze terug ontvangt als fonkelende juweelen. -</p> -<p>Agnita fluistert: »Hoe heerlijk!« en Verschuere zegt het haar na, want ze weten wat -hen wacht aan het einde van die damarlaan: een koel, groot huis met de bergen tot -naaste buren, een bloemtuin die de geuren van rozen en melattie opzendt naar een balkon, -waar het goed is te wezen, ’t zij terwijl de schemering daalt, met een lieven vriend -in vertrouwelijk gesprek, ’t zij in de vroegte als een rooskleurige morgen opgaat -over het heerlijk panorama, ’t zij des avonds als alles goud wordt en purper in de -verte. -</p> -<p>Ze weten dat hen daar een bootje wacht op het stille, plechtige meer, en dat als heden -avond het volk komt toestroomen uit <span class="pageNum" id="pb217">[<a href="#pb217">217</a>]</span>de dessa’s om den wajang te zien en de pantoens te hooren, zij, luisterend naar de -verwijderde tonen van den gamelang, zullen heenglijden over de watervlakte; ze weten -dat de duiven hen reeds hebben aangemeld en dat de gulle gastheer, omringd van vrouw -en kinderen, nu naar buiten komt om hen welkom te heeten op dat kroonjuweel van den -Preanger, het vorstelijk Parakansalak<span class="corr" id="xd30e4060" title="Niet in bron">.</span> -</p> -<p>Jammer dat ze van al die heerlijkheid maar even proeven, niet genieten kunnen: den -volgenden morgen reeds gaat het verder. -</p> -<p>»Je wou een paar uurtjes op Soekaboemie overblijven, niet waar?« vraagt Agnita, bezig -haar hoed op te zetten. Hij helpt haar de voile vaststeken, speelt met de krulletjes -in haar nek—een gewoonte die ze meende dat hij had verleerd—en zegt, half tot haar, -half in zich zelf: »’t Is dwaas, maar al die dringende zaken komen me sinds gister -minder dringend voor.« -</p> -<p>En dus stoomen ze langs Soekaboemie, het herstellingsoord met zijn luchthappende Batavianen -en vermoeide ambtenaren, wachtend op het attest van den dokter dat ze verlof of den -datum dat ze pensioen kunnen vragen, met zijn hôtel en kommensalenhuizen, die eigenlijk -zoo misstaan in de binnenlanden, waar men gewoon is gastvrijheid te genieten van goede -vrienden in gezellige woningen<span class="corr" id="xd30e4067" title="Bron: ,">.</span> -</p> -<p>Als ze Tjiandjoer naderen begint, niettegenstaande natuurgenot en verrukking, de maag -te herinneren aan het feit dat het uur van de rijsttafel daar is, en meer nog dan -gewoonlijk is de verschijning van Tjiandjoers regent hun aangenaam, omdat hij nu komt -met een uitnoodiging van de Raden-Aijoe, om bij hen het middagmaal te gebruiken. De -ontvangst is zoo hoffelijk en zoo welgemeend hartelijk tevens, het diner zoo overheerlijk, -dat de reizigers geheel verfrischt en als het mogelijk is nog aangenamer gestemd dan -te voren in hun rijtuig stappen<span class="corr" id="xd30e4072" title="Niet in bron">.</span> -</p> -<p>Het is een licht tentwagentje met vier vlugge paardjes; de wegen in den Preanger zijn -keurig onderhouden, de toestand der tuigen niet zooals op de buitenbezittingen, waar -het leven der reizigers hangt aan een rottantje; alles schijnt van zelf te gaan, zweepgeklap -en loopersgegil houden op, het wordt steeds frisscher, steeds mooier, steeds stiller. -</p> -<p>Stiller op de heuvelen met hun uitgeholde ruggen en kale <span class="pageNum" id="pb218">[<a href="#pb218">218</a>]</span>toppen, langs de gouden trappen, die de rijstvelden vormen tegen den voet der bergen, -stil van de groote stilte, die sedert eeuwen hangt tusschen de hoogten en afdaalt -in de pijnlijk jagende harten der menschenkinderen. -</p> -<p>Wie, die in een zacht vergulden ochtendstond onder de suizelende muziek der bamboebosschen -de bergen bestijgen mocht, herinnert zich niet hoe hij steeg in dubbelen zin? -</p> -<p>De geurige koelte komt hem het brandend voorhoofd beroeren: ze wuift met haar frisschen -adem hem het stof uit de lokken, de plooien van het gelaat; hij voelt hoe tegelijk -met die volle teugen reine lucht er iets als jeugd en kracht en levenslust hem de -borst doorstroomt. -</p> -<p>Ver, ver achter hem in het dal ligt de stad; een zucht van verlichting ontsnapt hem, -bij de gedachte dat haar drukte en rumoer hem hier niet kunnen bereiken; immers elke -stap voert hem hooger; hij drinkt de schoonheid in van het tafereel dat zich ontrolt -voor zijn blik; hij staart rondom zich naar de kraters, met hun door vuur en lava -geteisterde flanken, naar de ravijnen met hun zwarte diepten, naar de glooiingen met -haar zijden glansen, naar de rotsmassa’s die dreigen neer te storten op vroolijke -dessa’s … hij verdiept zich in de raadselen der onverklaarde natuurkrachten; hij zoekt -de grenzen te bepalen van dien blauwen hemel, die hem nader en nader komt; hij droomt -van het oneindige … hij herinnert zich tooneelen uit zijn kinderjaren … ’t is hem -of hij de stem zijner moeder hoort … -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p>Het was niet meer dan natuurlijk dat de vriendinnen bij het weerzien elkaar in de -armen vielen, alsof ze jaren gescheiden waren geweest; niet meer dan natuurlijk, dat -toen Nita den groet van den afwezige overbracht, beiden uitbarstten in tranen; niet -meer dan natuurlijk ook dat Verschuere, met de vrees die mannen hebben voor scènes, -op eerbiedigen afstand bleef; trouwens hij had buitendien reden om tegen een ontmoeting -met de verloofde van zijn beleedigden vriend op te zien. -</p> -<p>Zeer trof hem de verandering die in Clotilde’s voorkomen had plaats gegrepen. Ze geleek -nu op de crayonteekening, die mevrouw Van Waliënhove smalend een madonnakopje had -genoemd, en de gedachte kwam in hem op, dat toen zijn vriend <span class="pageNum" id="pb219">[<a href="#pb219">219</a>]</span>haar dus zag, hij een voorgevoel had van den strijd die haar wachtte. -</p> -<p>Die strijd was zwaar genoeg voor het jonge hart. Ontmoeten gelukkiger meisjes op haar -levenspad de liefde als een vrucht voor haar gerijpt, onder jok en scherts voor haar -geboren, bij Clotilde was met de liefde de ernst des levens begonnen; zij behoorde -geenszins tot de vrouwen, die door een plotseling gewekten hartstocht tijdelijk het -verstand verliezen, en toen ze koos deed ze dat met een geopend oog voor al de gevolgen -aan haar daad verbonden. -</p> -<p>Opgevoed voor de groote wereld, in een kring waar een schitterend huwelijk de kroon -wordt geacht op het jongemeisjesleven, gewoon aan onderscheiding, een kind van weelde, -begreep ze ten volle wat ze opofferde door eenvoudig mevrouw Van Beevelant te worden. -</p> -<p>Had de gedachte, afstand te doen van wereldsche grootheid haar—zoo niet toegelachen—dan -toch geen oogenblik doen aarzelen; was ze moedig den oorlog met haar stiefmoeder begonnen; -bekommerde ze zich weinig over de verbazing of den spot zelfs harer omgeving, ze werd -tot ernstig nadenken gestemd door de zekerheid dat hare keuze èn haar vader èn haar -aanstaande zoo veel kostte. -</p> -<p>Ze wist het, baron Van Waliënhove had andere verwachtingen gekoesterd voor de toekomst -zijner eenige dochter; ze wist het, dit huwelijk zou den toch reeds tot het uiterste -gespannen band tusschen de echtelingen voor goed vaneen doen springen; ze wist het, -de tijd dien Frans nu doorbracht, was een lijdenstijd; smaad en vernedering zouden -zwaar te dragen zijn voor dat trotsche hart. -</p> -<p>Eerst toen ze na het late avondmaal rondom de theetafel zaten en ze Agnita, wie de -reis zeer vermoeid had, met attenties overlaadde; eerst toen ze op de haar eigen openhartige -wijze sprak over hetgeen in den laatsten tijd was voorgevallen, begon ze weer een -weinig te gelijken op de Clotilde van vroeger dagen; maar hoe openhartiger ze was, -hoe argeloozer ze hun alles vertrouwde, hoe meer Verschuere het onhoudbare van zijn -toestand begon te gevoelen. Vast besloten er een einde aan te maken, vroeg hij op -eens of Clotilde correspondeerde met haar aanstaande. -<span class="pageNum" id="pb220">[<a href="#pb220">220</a>]</span></p> -<p>»Papa vond beter van niet,« antwoordde ze. »U begrijpt, we moeten ons tegenover mama -houden alsof we ons niet zouden willen engageeren zonder haar toestemming.« -</p> -<p>»En heeft hij u iets gezegd?« vraagt Verschuere aarzelend, »nu kort geleden?… over -mij, bedoel ik …« -</p> -<p>»Neen, niet dat ik me herinner. Trouwens, hij heeft er geen gelegenheid toe gehad: -we spraken elkaar nooit alleen, Frans zocht het niet; papa is hem daar zeer dankbaar -voor … en ik ook … ofschoon ik het eerst niet kon apprécieeren.« -</p> -<p>»Je hield het misschien voor onverschilligheid?« vraagt Nita zacht. »Wij vrouwen zijn -niet trotsch meer als we liefhebben, niet waar? en daarom kunnen we de mannen niet -begrijpen in zulke dagen.« -</p> -<p>»Ja,« zegt Clotilde met een zucht, »ik ben het nog altijd oneens met papa op dit punt. -Waarom mocht hij niet ten minste een klein beetje laten merken dat hij van me hield? -Verbeeld je, dien morgen toen hij het doodsbericht van Louise had gekregen en ik hem -ging opzoeken in de leerkamer, omdat ik het denkbeeld niet verdragen kon dat hij daar -alleen was met zijn leed, toen wilde hij ons eerst niet opendoen.« -</p> -<p>»Wie was bij je?« Aldus Nita met een zijdelingschen blik naar haar man. »Je zeide -daar: ons.« -</p> -<p>»Oscar. Maar waarom vraag je dat?« -</p> -<p>»Omdat … och, je moet weten …« -</p> -<p>»Freule, het is beter u de geheele waarheid te zeggen. Nita vraagt dit, omdat ons -iets anders was verteld. Omdat ik laf geweest ben! En dom! Omdat ik Frans in staat -heb geacht tot … omdat ik bewijzen meende te hebben van zijn schuld. Dat is mijn eenig -excuus; ik geloofde zeker te weten. Maar ik begrijp nu hoezeer ik hem heb miskend.« -</p> -<p>»Zijn beste vriend. En dat in deze dagen, nu hij zooveel behoefte heeft aan waardeering. -O, Nita, hoe heeft je man dat van zich kunnen verkrijgen?« -</p> -<p>»Vraag daarnaar niet, lieve. Kom … beproef om te doen wat Frans gedaan heeft en vergeef -hem. Ja, Gustaaf,« gaat Nita voort en neemt zijn hand in de hare, »ik heb vóór ons -vertrek je ouden vriend gesproken, hij begrijpt wat je bewoog, hij vergeeft je; <span class="pageNum" id="pb221">[<a href="#pb221">221</a>]</span>en … hij heeft me beloofd zijn best te doen om te vergeten … Clotilde …« -</p> -<p>Het meisje steekt hem de hand toe, Verschuere drukt die diep beschaamd, en nooit zijn -de listen eener valsche vrouw meer verwenscht dan die van mevrouw Van Waliënhove verwenscht -werden op dezen eersten avond te Tjipanas. -</p> -</div> -</div> -<div id="ch29" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e344">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="label">XXIX</h2> -<h2 lang="it" class="main">DOLCE FAR NIENTE.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Het is verwonderlijk hoe goed iemand, niet in staat zich zelf te genezen, weet welke -medicijn een ander behoeft. Agnita, die in de laatste maanden echtgenoot en vrienden -zooveel zorg baarde, Agnita die den dokter <i lang="fr">au bout de son latin</i> gebracht had, begreep dadelijk wat dienstig kon zijn om het verstoorde evenwicht -te herstellen in het gemoed harer vriendin. -</p> -<p>Ze keurde het volkomen goed, dat Clotilde dien eersten dag haar geheele hart uitstortte, -den loop harer liefdesgeschiedenis in het breede schilderde, ja zelfs in herhalingen -verviel; ze moedigde er haar toe aan met handdrukjes en zacht gefluisterde woorden -van sympathie; ze verhinderde haar niet om uit te varen tegen de wreedheid van het -noodlot, de onbillijkheid der fortuin, de harteloosheid der maatschappij en zooveel -meer waarover we onze verontwaardiging lucht geven, wanneer alles niet juist zóó loopt -als we dat wenschen zouden. Zoodra een tranenvloed het meisje belette voort te gaan, -ontsloot ze de armen met zusterlijke teederheid en vermaande haar om maar eens goed -uit te schreien; immers ze had het in haar tuin geleerd: de oude takken en bladeren -moeten van de plant verwijderd worden, wil men jonge loten en frissche knopjes gelegenheid -geven zich te ontwikkelen. -</p> -<p>Intusschen, al troostend en sympathiseerend, haastte ze zich de fraai gebonden boekdeeltjes -weg te nemen, die ze overal liggen vond: op de salontafel, in het werkmandje, naast -het hoofdkussen zelfs! Ze wist het bij ervaring, als men zich ongelukkig gevoelt behoeft -men maar een bundel open te slaan van Heine, Byron of <span class="pageNum" id="pb222">[<a href="#pb222">222</a>]</span>Lamartine—sedert kort Clotilde’s onafscheidelijken—om geheele bladzijden te vinden, -volkomen toepasselijk op den toestand waarin men verkeert, een, schoon weemoedige, -toch uiterst troostrijke ontdekking, maar een gevaarlijke bezigheid tevens; immers -men eindigt met het leed, dat zoo diep gevoeld bezongen werd, zwaarder te vinden dan -men eigenlijk eerst wel had vermoed. -</p> -<p>Het is heden de derde dag van het verblijf der Verschuere’s op Tjipanas. Gustaaf verslaapt -zich—een zijner grootste genietingen sinds hij met verlof is. Eergister, gister nog, -werd hij plotseling wakker op het gewone uur en greep naar zijn horloge met den schrik -van iemand, die weet dat hem werk wacht, maar heden sliep hij rustig voort … Agnita -sloot voorzichtig vensters en deuren: het heeft haar dikwerf genoeg gehinderd dat -ze hem wekken moest. -</p> -<p>De beide jonge vrouwen brengen, in afwachting van zijn verschijning, den koelen morgen -door in den tuin: vol van de bloemen, die alleen in een koud klimaat willen tieren -en met haar eenvoudig schoon, te midden der tropische natuur, vriendelijke herinneringen -wekken aan Holland’s kleine gaarden. -</p> -<p>»Zie eens hoe lief!« roept Clotilde met een blik op het mandje, dat ze samen vulden; -»zou men niet denken dat wij ze met zorg geschikt hadden, zoo los liggen ze daar tusschen -het groen, zoo harmonieeren de kleuren?… Ik zal het in je kamer zetten, maar dan moet -je het onveranderd laten.« -</p> -<p>»Mag ik het voor iets anders bestemmen?« vraagt Agnita. »Je moet weten, er logeert -een kennis van mij op <span class="corr" id="xd30e4134" title="Bron: Sindanglaija">Sindanglaya</span>, ik zou ze haar gaarne brengen.« -</p> -<p>»Een kennis …! Wie is het?« -</p> -<p>»Neen, je hebt haar nooit ontmoet. Ze zijn drie jaar op Padang geweest en nu komt -ze regelrecht van Atjeh. Toevallig hoorde ik een paar dagen geleden dat ze hier was … -arme ziel! Huntvelt moet op Atjeh blijven, maar zij kon niet langer … ze heeft er -haar jongste kindje verloren en nu kregen de anderen malaria; je begrijpt …« -</p> -<p>Reeds heeft Clotilde de tuinschaar weggelegd, den grooten stroohoed vastgestrikt; -ze wil het mandje met de bloemen zelve dragen … als ze terugkeert heeft ze de oogen -vol tranen, maar nu niet over eigen leed. -<span class="pageNum" id="pb223">[<a href="#pb223">223</a>]</span></p> -<p>Men was bijna den geheelen dag buiten; van droomen en peinzen, van slapelooze nachten, -van gebrek aan eetlust geen sprake meer! Het klimaat werkte hiertoe mede. Haast overal -in Indië gelijkt de natuur op het mooie meisje, dat uw venster voorbij gaat, maar -reeds den hoek der straat heeft omgeslagen als ge haastig zijt opgesprongen om haar -te groeten; in het hooggelegen bergland der Preanger is ze als de jonge vrouw, die -rustig bij u blijft om u den dag te veraangenamen; hier jaagt de zon u niet naar binnen, -een uurtje nadat ge haar hebt welkom geheeten aan den goudblonden ochtendhemel; hier -vervullen de vogels hun roeping niet, zooals in heeter oorden, of het muzikanten waren -aan badplaatsen, die zich alleen ’s morgens en tegen het vallen van den avond laten -hooren: ze zingen den langen lieven dag door; hier sluiten de bloemen haar pas geopende -kelken niet voor den brandenden gloed, die ze dreigt te verschroeien, ze pronken en -geuren tot haar bloeitijd is voorbij gegaan. -</p> -<p>In afwachting dat Agnita sterk genoeg zou zijn voor grooter tochten, maakte men wandelingen -of rijtoertjes, een enkele maal ging Clotilde mede met Verschuere als hij te paard -den omtrek doorkruiste, en wie haar van zoo’n ritje zag terugkeeren met wapperenden -sluier en wild golvende haren, werd misschien getroffen door haar frissche schoonheid, -zeker niet door de somberheid van haar voorkomen. -</p> -<p>Op zekeren avond kwamen de beide vriendinnen den heuvel af, langzaam, arm in arm en -even druk als geheimzinnig pratend. Nauwelijks waren de lampen ontstoken of Agnita -plaatste zich, met den uitroep dat ze nu een inval hadden gekregen zooals alleen vrouwen -dien krijgen kunnen, aan Clotilde’s schrijftafel, nam rooskleurig papier, voorzien -van Clotilde’s monogram, doortrokken van Clotilde’s lievelingsodeur … er was niet -eens een minnend hart noodig om tusschen de regels door te lezen, wie achter mevrouw -Verschuere’s stoel stond, toen het een na het ander drie van die rooskleurige vellen -beschreven werden. -</p> -<p>Een dikke brief aan Nita’s adres ontvangen, nog vóór de rooskleurige verzonden was, -bewees, dat niet, zooals ze beweert hadden, de vrouwen het monopolie hebben van zulke -invallen. Onder nadere goedkeuring werd nu deze correspondentie voortgezet <span class="pageNum" id="pb224">[<a href="#pb224">224</a>]</span>met een ijver, die op den duur wel wat lastig dreigde te worden voor de geheimschrijfster. -</p> -<p>Weinig vermoedde Clotilde, toen ze zich meer en meer overgaf aan de zalige gewaarwording -van te beminnen en bemind te worden, weinig vermoedde ze dat dit juichend ontwaken -van een rein meisjeshart, dit verlangend uitzien naar een schoone toekomst er veel -toe bijbracht om de verandering te bewerken, die van dag tot dag met haar gast plaats -vond. -</p> -<p>Uren lang kon Verschuere daar liggen droomen, de half geloken oogen gericht op de -bergen in het verschiet, blauwe wolkjes blazend in de nog blauwer lucht. ’t Bleef -hier ’s morgens zoo stil, zoo koel, zoo rustig … er kwamen geen boodschappen van Zijn -Excellentie, geen kommiezen om stukken, geen ambtenaren om voorspraak; hij kon zich -weer eens overgeven aan zijn gedachten, weer een innerlijk leven leiden, niet telkens -gestoord door invloeden van buiten. Voor het eerst sedert langen tijd had hij geen -haast, werd hij niet voortgedreven door het denkbeeld hoeveel er nog moest worden -afgedaan. ’t Scheen hem nu weer de moeite waard om te praten over kleinigheden; hij -kon lachen om grappen, die hij op Buitenzorg flauwiteiten zou genoemd hebben; hij -las voor het eerst sinds langen tijd iets wat geen betrekking had op koloniën of regeeringszaken; -hij kwam bij een aandoenlijke passage tot de ontdekking dat hij ook nog zoo iets bezat -als een hart; zijn geest was niet vermoeid meer; uit zijn oog verdween die verstrooide -blik, die zoo menigmaal over Nita’s teêre schoonheid was heengegleden zonder ze te -zien. -</p> -<p>Onvermengd en ongestoord genoot hij het heerlijk vacantiegevoel dat wij, arme werkmachines -der negentiende eeuw, zoozeer behoeven. En zelden werd een vacantie zoo goed gebruikt, -om een man er aan te herinneren dat er veel is wat het leven waard maakt om geleefd -te worden, als de beide vriendinnen haar gebruikten, elkander aanvullend, gesteund -door al de genoegens die een verrukkelijk klimaat, een liefelijke omgeving, een door -goeden smaak verfijnde weelde geven kan. -</p> -<p>Freule Van Waliënhove was verwonderd over Verschuere zooals ze hem nu leerde kennen; -zijn vrouw geenszins. Integendeel, sinds lang had ze geleefd in een staat van pijnlijke -verbazing; sinds lang had ze zich afgevraagd of het niet een bange droom <span class="pageNum" id="pb225">[<a href="#pb225">225</a>]</span>was die haar kwelde, als ze die trotsche gestalte zich krommen, dat statige hoofd -buigen zag; als ze de lippen, die eenmaal spraken van hooger, beter streven, zich -zagen bezoedelen met vleierij, met onwaarheid, met kouden spot, en ’t was haar of -ze nu eindelijk ontwaakte uit dien bangen droom. Voor een kalme, praktische, koel -verstandige vrouw zou het onmogelijk geweest zijn, weg te redeneeren wat een driejarig -verblijf op Buitenzorg leerde; de feiten, gelijk ze daar voor haar lagen, te veranderen, -te verontschuldigen tot ze niet meer schenen te bestaan; de waarheid te omsluieren -tot al haar naakte, scherpe hoeken verdwenen waren; maar aan vrouwen, die beminnen -als Agnita, is in grooter mate dan aan haar minder gevoelige zusteren de gave geschonken -van gelooven, de gave van met het licht harer liefde te verhelderen wat donker, met -de kracht harer teederheid op te te heffen wat gezonken scheen. -</p> -<p>En misschien zijn die dwepende vrouwen in haar ongeschokt geloof dichter bij de waarheid -dan de koel beredeneerde; immers een innerlijke stem zegt haar, dat onder de vele -dikke lagen van het stof en gruis der aarde een bodem ligt, rijk aan het zuiverste -erts; zegt haar, dat het haar reine handen zijn die de lagen van stof en gruis kunnen -wegnemen, om het kostbaar metaal aan het licht te brengen. -</p> -<p>Agnita’s geloof werd niet beschaamd. Langzamerhand, onder het ruischen van den bergwind -en het fluisteren van lieve stemmen, onder het wekken van goede gedachten en dierbare -herinneringen brak ook in het zieleleven van Gustaaf Verschuere het oogenblik aan, -dat aanbreekt in het zieleleven van de meesten onzer, het oogenblik waarin we plotseling -stilstaan op den weg dien we betreden, en ons afvragen of dit wel de goede weg is, -of we ons wellicht bedrogen hebben, of het niet een dwaalspoor was waarop we voortgingen -met zoo haastigen tred. -</p> -<p>Nu, nu we twijfelen, gevoelen we plotseling vermoeienis, vermoeienis ten doode toe, -en pijn aan onze voetzolen, en honger en dorst, en hoe de koude nijpt, of hoe de zon -brandt … nu bedenken we op eens hoeveel we reeds verloren op dien tocht, dat ons was -meegegeven door zorgzame handen en wel waard te worden meegedragen—al scheen het somtijds -onzen gang te belemmeren. -<span class="pageNum" id="pb226">[<a href="#pb226">226</a>]</span></p> -<p>Helaas! wat hebben er tal van bloemen gebloeid langs het pad door ons afgelegd, bloemen -van jeugd en liefde, die we ons niet den tijd gunden te plukken; wat zijn we ze haastig -voorbij gegaan, zonder lach of groet, de kinderen die kransen vlochten in den tuin -en er ons zoo gaarne mee zouden getooid hebben; wat hebben we ze dom vermeden de knapen -en meisjes, die dansten in de weide en ons noodden om deel te nemen aan hun spel; -waarom hebben we niet neergezeten in de vroolijke rustoorden, waarom niet gestoeid -en gekoosd in de stille prieelen? -</p> -<p>Ach! wat zouden we gaarne terugkeeren! Helaas, de bloemen zijn verflenst en de kinderen -spelen niet meer en in de prieelen hebben anderen plaats genomen. -</p> -<p>Maar was dan ten minste de prijs waarnaar we jaagden al die opoffering waard? Zullen -we aan den eindpaal een belooning vinden, die zooveel gemis vergoedt? -</p> -<p>Met ontnuchterden blik beschouwt Verschuere het bestaan dat hij nu sedert jaren leidt. -Niet meer zichzelf, maar het werktuig van meesters machtiger dan hij, gekluisterd -aan de schrijftafel, slaaf van de pen, meer nog slaaf van verordeningen en reglementen, -steeds vreemder wordend aan wat de wereld en de maatschappij en het menschelijk streven -belangwekkend maakt, om op te gaan in het werk dat hem hier, in de natuur, zoo droog -en ondankbaar schijnt: gouverneurs-generaal te helpen in het ten uitvoer leggen van -den wil der steeds wisselende ministeries. -</p> -<p>Ze gaan aan zijn geest voorbij, de ambtenaren in den dienst der koloniën, die hij -beurtelings heeft zien optreden in de hoogste betrekkingen. Meest waren ze oud en -grijs voor ze den eindpaal bereikten, vermoeid van den langen tocht, knorrig over -de hinderpalen hen in den weg gelegd, teleurgesteld dat de prijs, die hen uit de verte -tegenblonk als goud, slechts verguld koper bleek. -</p> -<p>Maar dat waren nog de gelukkigsten. Als ze niet oud waren en niet vermoeid, als ze -het doel van hun streven bereikten, nog gewapend met hun geheele uitrusting van overtuiging -en beginsel, van plannen en idealen, dan waren ze de een na den ander gevallen, afgemat -door sleur, geknot door bureaucratie, verlamd door kleingeestige tegenwerking, vermoord -door gezag. -</p> -<p>Ze gingen aan hem voorbij, de oost-indische ambtenaren in ruste, zooals hij ze bij -honderden had ontmoet in Neêrlands residentie. Oud-leden in den raad van Indië, oud-excellenties, -oud-directeuren, <span class="pageNum" id="pb227">[<a href="#pb227">227</a>]</span>oud-generaals, die niets meer waren, van wie de Hollanders, die overal meer belang -in stellen dan in de koloniën en hunne bestuurders, niet eens weten dat ze verdienste -hebben jegens den staat, wien de straatjongens het als een scheldwoord durfden naroepen, -wanneer hun tint sprak van een verblijf in Indië. -</p> -<p>Wat was ze, welbeschouwd, de hoogheid die in het niet verzinkt op den morgen dat men -Java’s strand verlaat? de roem die—tenzij ze op het slagveld werd behaald—taant waar -de indische zon ophoudt ze te beschijnen? Wordt de naam van wie nog zoo kleinen dienst -bewees aan de wetenschap niet honderd malen verder gebracht door de faam? Ondervindt -eenig Nederlander zoo weinig dank van zijn volk als de Nederlander die voor het belang -van dat volk werkte onder de tropen? Meent men niet dat hij ruim beloond werd met -zijn traktement, dat zoo groot schijnt aan wie het leven in Indië niet kent, met het -pensioen dat zoo klein is voor wie er van moet bestaan in Holland? -</p> -<p>Midden onder zijn gepeins kwam een zachte hand de zijne zoeken. »Manlief,« vroeg Agnita, -»heb je me laatst niet gezegd dat je pas over acht jaar kunt teruggaan?« -</p> -<p>»Over acht jaar min zeven maanden. Waarom vraag je dat?« -</p> -<p>»Dat is nog lang, vin je niet?… acht jaar!« -</p> -<p>»Min zeven maanden.« -</p> -<p>»Wat weet je dat precies! Verlang je soms ook?« -</p> -<p>»Och, welk mensch heeft niet wel eens een oogenblik dat hij verandering wenscht? Maar -we mogen niet ondankbaar zijn; Indië is een goed land. Kijk eens voor je uit, kind, -waar vin je dat?« en hij wijst op den Gedeh, die voor hen ligt, met de sawahs over -zijn terrassen gespreid als licht fluweelen kleeden op mollige divans. -</p> -<p>»Ja, prachtig,« stemt ze toe. »Maar … Holland was toch ook wel lief! Vooral Gelderland. -Je vondt het heel mooi, dat heb je zelf gezegd.« -</p> -<p>»O, zeker. Maar we zouden er ons op den duur toch vervelen.« -</p> -<p>»Wij ons vervelen! Och kom, zich vervelen doen alleen menschen die niet genoeg ontwikkeld -zijn om zich bezig te houden. We houden beiden van studie, van kunst, van muziek, -van reizen; dan verveelt men zich hier misschien, in Europa nooit; integendeel <span class="pageNum" id="pb228">[<a href="#pb228">228</a>]</span>men waardeert meer en meer het groote voorrecht van door zijn fortuin in staat te -zijn zich aan zijn liefhebberijen te wijden.« -</p> -<p>»Ik zou me trouwens altijd als advokaat kunnen vestigen.« -</p> -<p>»Ja juist. Op een of ander lief plekje, niet al te ver van Bloemduin. Wat zouden ze -dat thuis prettig vinden!« -</p> -<p>»En de tantes! Wat zouden die gelukkig zijn!« -</p> -<p>»En ik,« fluistert Agnita nauw hoorbaar. -</p> -<p>Dan sluit ze de oogen voor den Gedeh in zijn heerlijkheid en droomt van Bloemduins -dennewouden. -</p> -</div> -</div> -<div id="ch30" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e351">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="label">XXX</h2> -<h2 class="main">JAMES ALS JOBSBODE.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Het is vijf uur in den namiddag en droog; iets wat niet elken dag gebeurt op Tjipanas; -men heeft er dan ook dadelijk gebruik van gemaakt om niet, als naar gewoonte binnen, -maar in de voorgalerij thee te drinken, en druk pratend letten de theedrinkers ter -nauwernood op de enkele voorbijgangers, tot een karretje in volle vaart den heuvel -komt afvliegen, om stil te houden voor het landhuis. -</p> -<p>»James!« roept mevrouw Verschuere, en dan, terwijl alle kleur wijkt uit haar gelaat: -»De boodschap van den gouverneur!« -</p> -<p>De boodschap van den gouverneur … ze hebben er haar om uitgelachen, Gustaaf en Clotilde; -haar gezegd hoe ze een kind geleek, dat op visite is en telkens angstig uitkijkt of -de meid misschien reeds komt om haar te halen, maar toch, nu gevoelen ze beiden dat -haar vrees op het punt staat bewaarheid te worden. -</p> -<p>»Alles wel?« vraagt Clotilde, terwijl ze den onverwachten gast een kop thee begint -in te schenken. -</p> -<p>»Neen, alles even akelig!« roept James, in zijn oprechtheid soms vleiender dan menig -hoveling; »alles even akelig sinds u weg zijt. Zijne Excellentie is stil en gedrukt, -mevrouw<span class="corr" id="xd30e4203" title="Bron: ,..">…</span> minder goed gehumeurd, de jongens doen het onmogelijkste kattekwaad, wij adjudanten -loopen rond als <i lang="fr">âmes en peine</i>, de diners zijn verschrikkelijk; niet om door te komen met dat onheilspellend <span class="pageNum" id="pb229">[<a href="#pb229">229</a>]</span>zwijgen … Ik dankte den hemel toen ik de opdracht kreeg hierheen te gaan … O ja, dat -heb ik nog niet gezegd: onder nadere goedkeuring der dames ben ik belast met de aangename -taak haar tot cavalier te verstrekken.« -</p> -<p>»Dus moet Verschuere weg?« -</p> -<p>»Helaas ja, Nita. Men heeft je man hoog noodig op Buitenzorg. Er is werk aan den winkel. -Sinds een paar dagen hadden we al gemerkt dat er iets broeide—je weet, de nieuwsgierigheid -is een deugd, die we druk beoefenen in het adjudantengebouw.—Nu van morgen hebben -we het groote nieuws eindelijk gehoord.« -</p> -<p>»En?« klinkt het van drie kanten. -</p> -<p>»Daar je het in alle couranten lezen kunt, acht ik niet noodig er een geheim van te -maken: de begrooting is afgestemd.« -</p> -<p>»De begrooting afgestemd!« herhaalt Verschuere. En dan met een plotseling geheel veranderd -gelaat: »Dat is een slechte tijding.« -</p> -<p>»Nu valt het ministerie ook, niet waar?« vraagt Clotilde, die niet zeer bedreven is -in politiek. -</p> -<p>»Natuurlijk.« -</p> -<p>»Dat zal papa spijten. En u ook, mijnheer Verschuere. Het was uw oom en zijn allerprettigste -manier van zaken te behandelen, die papa verzoende met veel wat hinderlijk had kunnen -worden zonder hem.« -</p> -<p>»Het ergste is dat de partij, die nu op het kussen komt, geheel andere denkbeelden -aanhangt dan die uw vader met zooveel ijver dient … Dit is een hoogst gewichtige gebeurtenis, -freule, die op het politiek leven van Zijn Excellentie grooten invloed zal uitoefenen.« -</p> -<p>»Nu begrijp ik, waarom je met zoo’n biddersgezicht uit je karretje stapte, Van Suylichem,« -zegt het meisje met een poging tot opgeruimdheid. -</p> -<p>»Je komt ons niet alleen mijnheer Verschuere weghalen … want u vertrekt zeker spoedig?« -</p> -<p>»Ja, freule, ik ben besloten morgen vroeg terug te gaan.« -</p> -<p>Hij legt zijn hand op die van Nita, als om haar te troosten en laat die hand daar. -Dan keert hij zich tot den adjudant. -</p> -<p>»Heb je nog meer zulke vroolijke berichten meegebracht?« -</p> -<p>»Ja, Hooglaan heeft ontslag gevraagd.« -</p> -<p>»Hooglaan! Ontslag? Onmogelijk!« roepen de dames. -<span class="pageNum" id="pb230">[<a href="#pb230">230</a>]</span></p> -<p>»’t Is toch zoo. Hij heeft een wenk gekregen; men zegt zelfs een zeer duidelijken -wenk. Je moet weten, er wordt heel vreemd over gesproken; onder anderen beweert men -dat hij anonieme brieven zou hebben geschreven.« -</p> -<p>»Wat een dwaasheid!« lacht Clotilde, »wie doet dat nu!« -</p> -<p>»Wat er van zij, een daarvan moet—door iemand die hem wou ontmoeten—Zijn Excellentie -in handen zijn gespeeld in plaats van de persoon voor wie hij bestemd was.« -</p> -<p>»En wie was die persoon?« vraagt Clotilde weer. »Zeker een jonge dame. Toe, vertel -dan toch! Hoort u dat, mijnheer Verschuere, Hooglaan geen adjudant meer!« -</p> -<p>»O zoo?« vraagt de algemeene secretaris, zich eindelijk losrukkend uit zijn gepeins, -want hij is al dien tijd ver weg geweest in ministerraad en Tweede Kamer. -</p> -<p>»Het ergste is, dat hij naar zoo’n vreeselijken buitenpost wordt gestuurd,« roept -James: »och hoe heet het ook weer? Enfin, iets afschuwelijks: anderhalve Europeaan, -de dames schitterend door afwezigheid, een bevolking, die wat Hooglaan gewoon is het -indisch nachtkostuum te noemen, veel te gekleed vindt …« -</p> -<p>»De slechtste plaats is nog te goed voor dien spion,« mompelt Verschuere. -</p> -<p>»U zult wel zeggen dat ik op een hollandsche courant gelijk, zooveel akeligheden heb -ik te vertellen, maar … ik mag het toch niet verzwijgen. De Te <span class="corr" id="xd30e4240" title="Bron: Leurzes">Leurses</span> zijn te goede kennissen …<span class="corr" id="xd30e4243" title="Niet in bron">«</span> -</p> -<p>»Betreft het Amalia? Is ze … Heeft ze?« -</p> -<p>»Den lang gevreesden <i lang="fr">coup de canif</i> door haar huwelijkscontract gegeven, bedoel je? Neen, dat niet. Ofschoon ik betwijfel -of dit erger zijn zou, dan wat er nu gebeurd is. ’t Schijnt dat ze te veel geld hebben -verteerd: haar mooie toiletten en fijne dineetjes, zijn onzinnig hoog wedden bij de -races, hebben de aandacht getrokken … Niet waar, men vermoedt bij een officier van -administratie allicht zoo iets? Om kort te gaan, ’t is gebleken dat hij ’s lands gelden -heeft gebruikt.« -</p> -<p>»Groote God! Is ’t mogelijk?« roept Verschuere. -</p> -<p>»Arme, arme vrouw«, zucht Agnita. -</p> -<p>»Maar er is toch niets bewezen? ’t Is nog maar een vermoeden niet waar?« vraagt Clotilde, -vreeselijk ontsteld. -</p> -<p>»Ik vrees van niet, freule! Hij zit in preventieve hechtenis.« -<span class="pageNum" id="pb231">[<a href="#pb231">231</a>]</span></p> -<p>»En zij? O, wat moet er van haar worden? Was ik maar daar.« -</p> -<p>»Wees gerust, Nita. Mevrouw Paerel is dadelijk naar haar toegereden en heeft haar -meegenomen naar huis.« -</p> -<p>»Gelukkig! Niet waar, kind, anders had ik je niet uit je hoofd kunnen praten, dat -je op stel en sprong naar Buitenzorg moest? Maar weet je wel, James, dat dit een mooie -trek is in mevrouw Paerel? Ze heeft een hekel aan Amalia; ze heeft het alleen gedaan -om haar van erger terug te houden, daar ben ik zeker van.« -</p> -<p>»En hoe … hoe nam mama het op?« vraagt Clotilde straks. -</p> -<p>»O, doodkalm. Mevrouw Van Waliënhove zeide dat ze het lang had zien aankomen,« antwoordt -de adjudant. -</p> -<p>»Zei ze dat?« roept Clotilde, en haar donkere oogen schieten vuur. »Maar mijn God! -ze moet het toch weten, dat het alles haar schuld is, dat zij hen zoo ver heeft gebracht!… -Zei ze dat? O, Nita, herinner je je nog die eerste soirée? Wat was het toen een lief -paartje; hij zoo innig goed voor zijn mooie vrouw, zij zoo eenvoudig en bescheiden. -Ze wou geen <span class="corr" id="xd30e4265" title="Bron: komedie">comedie</span> meer spelen: ze wou geen roem meer, alleen de goedkeuring van haar man! Herinner -je je, wat ze gezegd had toen mijnheer d’Hannecour haar kwam vragen om op te treden: -»Weten ze het hier ook al? Mijn God, moet ik dan mijn geheele leven dat »Nederlandsche -Tooneel« achter me aansleepen als een veroordeelde zijn kogel?« Maar mama had iemand -noodig die reciteeren kon … ze heeft haar gedwongen, ze heeft gedreigd hen te laten -overplaatsen naar Atjeh … en die twee jonge levens zijn verwoest! Nita,«—de groote -brandende tranen, zoo lang weerhouden, stroomen nu over het bleek gelaat—»je wilt -haar zeker schrijven, morgen … ik verzend dadelijk een brief aan papa; wij moeten -helpen, het is onze schuld!« -</p> -<p>Als een uur later de lampen ontstoken zijn, Van Suylichem bij eene illustratie is -ingedut, Clotilde met koortsachtigen haast voortschrijft aan haar brief, komen de -heer en mevrouw Verschuere te voorschijn uit het logeergebouw en wandelen den grooten -weg op. -</p> -<p>Het is niet wat men in Indië een mooien avond noemt. De maan is in haar eerste kwartier, -de omtrekken der bergen zijn nevelachtig, de wolken grauw en donker, maar er stijgen -vriendelijke geruchten op uit de dessa: er is een geheimzinnig ritselen <span class="pageNum" id="pb232">[<a href="#pb232">232</a>]</span>als van teedere ontmoetingen in het geboomte … het is een avond voor man en vrouw -om hand aan hand te gaan, een avond om hoog boven het klokje dat tot scheiden roept -een ander klokje te hooren van ver over den oceaan, het klokje dat van de dorpskerk -luidde, toen de handen, die nu elkaar zoeken, werden ineen gelegd. -</p> -<p>»Ben je hier dan zoo gelukkig geweest, liefste?« vraagt hij. -</p> -<p>»Ja, onbeschrijfelijk gelukkig! O, ik wenschte dat het nog een klein poosje had kunnen -duren en dat ik dan … had mogen sterven.« -</p> -<p>»Sterven? Dwaasheid. Ik wou je juist het tegenovergestelde voorslaan. Ik wou leven, -een nieuw leven beginnen, een leven met en voor elkaar!« -</p> -<p>»Dat kan immers niet met deze betrekking.« -</p> -<p>»Het moet kunnen. Ik zal me terugtrekken uit al die regeeringszaken. ’t Helpt nu toch -niet meer: ’t is zelfs de vraag of Van Waliënhove zal kunnen staande blijven … Ik -beloof je, van nu af wil ik meer voor je wezen, Nita; we zullen er den tijd afnemen -om gelukkig te zijn!« -</p> -<p>»En … verliefd!« -</p> -<p>»En verliefd. Maar dan moet je me één ding beloven. Je moet rustig hier blijven, tot -je weer sterk bent en gezond. Voor mij komen drukke dagen. Maar wanneer die voorbij -zijn, dan, ik beloof het je, dan zal ik alles voor je wezen.« -</p> -<p>Als ze lang daarna te zamen den salon betreden, ontwaakt Van Suylichem uit zijn dutje -met een kreet van verrukking. -</p> -<p>»Wel, Nita, wat zie je er goed uit! Wat ben je bijgekomen! Ik dacht het van middag -zoo niet: maar ’t is bepaald kolossaal. Goddank, nu kan ik weer naar Bloemduin schrijven; -’t is me in geen half jaar gebeurd.« -</p> -<p>»Foei. James!« -</p> -<p>»Ja. Wat moest ik doen? Er om jokken wou ik niet, de waarheid zeggen kon ik niet.« -</p> -<p>»Enfin, ’t is nu voorbij. Ik ben nu volmaakt wel.« -<span class="pageNum" id="pb233">[<a href="#pb233">233</a>]</span></p> -</div> -</div> -<div id="ch31" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e358">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="label">XXXI</h2> -<h2 class="main">GEVAREN VAN EEN INDISCH BOSCH.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">De linten harer muts zedig om de driedubbele kin gestrikt, de dikke witte handen in -den reusachtigen schoot gevouwen, verklaarde juffrouw Kwake, dat nu mijnheer Verschuere -weg en die levenmaker in zijn plaats gekomen was, ze vreesde heel wat te stellen te -krijgen met het »jonge goedje«. Maar Marie, de mooie kamenier en Jansen, de aardige -opzichter—die bijzondere redenen hadden om een niet al te groote waakzaamheid bij -juffrouw Kwake te wenschen—noodigden haar om een glaasje sherry te drinken, <span class="corr" id="xd30e4295" title="Bron: wél">wèl</span> wetend dat ze alleen de wereldsche zaken zoo ernstig opnam, als ze zich nog niet -bemoedigd had. Daar ze zich meest vier- of vijfmaal daags bemoedigde, had niemand -reden om in haar de duenna te zien; er werd gecroquet, gebiljard, ja, zelfs een enkele -maal, met de nu geheel herstelde kleintjes van mevrouw Huntvelt, blindemannetje gespeeld -op het gazon. -</p> -<p>Wel vroeg Clotilde, nog min of meer Heine-achtig gestemd, zich soms af, of ze niet -aan vlagen van zwaarmoedigheid moest lijden, en hinderde haar de gedachte dat Van -Beevelant nu blootstond aan al de vinnigheid der stiefmoederlijke aanvallen; maar -daar meldde de courant dat »Zijne Excellentie besloten had om, ter bevordering van -land- en volkenkennis bij zijne zonen, hen onder leiding van hun gouverneur een reis -te laten maken over Java!« -</p> -<p>Toen het bericht bevestigd was door een langen brief aan het adres van mevrouw Verschuere, -zette Clotilde zich dadelijk tot schrijven, om papa te bedanken voor wat ze zijn »subliem -idée« noemde. En ’t was uit den grond van haar hart dat ze er bijvoegde: -</p> -<p>»Ik weet, vadertje, dat het eigenlijk niet behoort voor een geëngageerd paar, dat -ze zich zoo goed weten te schikken in de scheiding, maar Frans’ brieven aan Agnita -zijn opgewekt, zelfs vroolijk, en wat mij betreft, ik ben tevreden, om niet te zeggen -gelukkig. Vreemd, niet waar? Of zou het misschien komen doordat wij niet zooveel behoeven -te vragen van het heden als anderen wie de toekomst niet het hoogste en beste belooft?« -<span class="pageNum" id="pb234">[<a href="#pb234">234</a>]</span></p> -<p>Ook mevrouw Verschuere had weinig te wenschen overig na dien laatsten avond met zijn -schoone beloften; alleen zou ze op haar brieven gaarne een ander antwoord ontvangen -hebben dan korte epistels in telegramstijl. Maar ze wist dat er dezer dagen over groote -belangen en moeielijke kwesties werd gehandeld in het kabinet van den landvoogd, en -troostte zich met het denkbeeld dat een crisis nooit lang duren kan en het na de crisis -alles anders worden zou. -</p> -<p>Bijna dagelijks werden uitstapjes ondernomen, grooter naarmate reeds bezocht was wat -in de buurt lag, prettiger naarmate men zich beter leerde wapenen tegen de regenbuien, -die, ofschoon te verwachten in dezen tijd van het jaar, altijd onaangename verrassingen -bleven; gemakkelijker naarmate men zich gewende aan de wegen, die reeds den invloed -begonnen te vertoonen van den westmousson. -</p> -<p>Sinds lang was er sprake van een tochtje naar de watervallen van Tji Burm, maar telkens -kwam er iets tusschenbeide. Toen eindelijk een dag bepaald en de morgen van dien dag -aangebroken was, wenschte men elkaar geluk het zoolang te hebben uitgesteld; men trof -een bedekte lucht. Een bedekte lucht! het eenig denkbaar geval dat bij het oostersch -klimaat een buitenpartij genot kan zijn; de tropische natuur zonder brandenden zonnegloed, -’t is of men een geestige vrouw aantreft in zachte stemming; nu men de pijlen van -haar vernuft niet heeft te vreezen, kan men eerst de gaven van haar hart, de schoonheid -van haar gelaat waardeeren. -</p> -<p>Men had afgesproken klokslag zeven te vertrekken, en daar er drie dames meegingen—waarvan -eene kleintjes achterliet—was het dus over half acht alvorens men op weg kon gaan. -</p> -<p>Het gezelschap bestaat uit mevrouw Huntvelt, wier kinderen, dank zij het heerlijk -klimaat, geheel hersteld zijn en die, nu eindelijk van zorg bevrijdt, haar jong hart -en jong gezichtje terugvindt bij al de genoegens die de dames van Tjipanas haar aandoen; -de heer Paerel, die, op weg naar zijn proeftuin, zich gaarne aansloot bij het vroolijk -clubje; een overste van de marine, oud vriend der Van Waliënhove’s, die op <span class="corr" id="xd30e4309" title="Bron: Sindanglaija">Sindanglaya</span> logeert tot herstel zijner in het vroolijk Batavia geschokte gezondheid, en Van Suylichem -met zijne beide dames. -</p> -<p>Het is nog vrij koud en dus besluit men te beginnen met een <span class="pageNum" id="pb235">[<a href="#pb235">235</a>]</span>wandeling, om dubbel te kunnen genieten van dat overschoon panorama, een tropisch -landschap, langzaam rijzend uit den morgendamp. Maar mevrouw Huntvelt is een Amsterdamsche -en vindt dus een bergpad vermoeiend, de overste, die liever niet bekent dat hij geen -twintig, ja zelfs geen veertig meer is, houdt zich of hij zijn voet gestooten heeft -en beiden beklimmen de paardjes. Weldra volgt Clotilde met haar cavalier hun voorbeeld: -zij wenschen binnen den kortst mogelijken tijd boven te zijn, om daar van het vergezicht -te genieten vóór de stijgende zon dit verhindert. -</p> -<p>Mevrouw Verschuere is uit den aard der zaak de laatste bij een gelegenheid als deze: -paardrijden werd haar verboden, van een voertuig kan geen sprake zijn bij de smalle -bergpaadjes; dus moet ze gedeeltelijk wandelen, gedeeltelijk per draagstoel het doel -van den tocht trachten te bereiken. Bevreesd tot last te zijn, stelt ze dikwerf voor -thuis te blijven, maar ze moet altijd eindigen met aan den algemeenen drang toe te -geven en meegaan, wat ze met een dankbaar lachje gaarne doet: ’t is zoo’n heerlijke -gedachte dat ieder wat wil opofferen om haar genoegen te geven. -</p> -<p>James rijdt stapvoets voort naast haar tandoe, zonder die ook maar één oogenblik te -verlaten, men vindt dat door de gewoonte natuurlijk; alleen de overste, vreemdeling -in de Buitenzorgsche wereld, verwondert zich reeds sedert verscheidene dagen over -de verhouding »van die twee luidjes« en hij zet nu zijn paard in draf om Paerel in -te halen, met het doel daaromtrent eens iets naders te hooren. -</p> -<p>De directeur glimlacht medelijdend, bijna spottend. -</p> -<p>»Hoe komt u op het denkbeeld, overste?« -</p> -<p>»Ik mocht eer vragen hoe u niet op het denkbeeld komt.« -</p> -<p>»’t Is neef en nicht, eigen zusters kinderen, te zamen grootgebracht!« -</p> -<p>»Wat bewijst dat?« -</p> -<p>»Maar ik zeg u, dat er geen kwestie is van zoo iets! ’t Idee! mevrouw Verschuere, -die zoo geheel opgaat in haar Gustaaf?« -</p> -<p>»Zoo?« vraagt de zeeman. »Dat doet me pleizier.« Straks, na een lange pauze, waarin -zijn gedachten terug gingen naar een veelbewogen tijd in zijn eigen leven, vraagt -hij: »En het jonge mensch?« -<span class="pageNum" id="pb236">[<a href="#pb236">236</a>]</span></p> -<p>De heer Paerel ziet juist een plantje aan den weg, dat hem bijzonder veel belang inboezemt, -hij vergeet te antwoorden en de overste rijdt verder. -</p> -<p>»Wonderlijk toch!« peinst hij. <span class="corr" id="xd30e4332" title="Niet in bron">»</span>Als iemand twee kinderen met vuur zag spelen en hij waarschuwde het meisje, maar liet -den jongen zijn gang gaan, zou men dat onverantwoordelijk vinden; in een geval als -dit denkt ieder aan de vrouw, niemand aan den man. Alsof die geen kwaad kon!« -</p> -<p>Er gaat in de stilte van den morgen een vroolijk rumoer op uit de kleine cavalcade: -de paardjes schijnen niets liever te wenschen dan deel te nemen aan dit pleiziertochtje -en hinneken nu eens in koor, dan weer in solo; de koelies, gewoon aan draagstoelen, -belast met dames die van taille niet zoo jeugdig zijn als van hart, wenschen elkaar -geluk met het lichte vrachtje; de Soendaneesjes, die achteraan komen en de manden -vol etenswaren dragen, doen dit zoo welgemoed alsof ze meenden dat de inhoud voor -hen bestemd was. -</p> -<p>Zoo een van hen die illusie koesterde, zou ze hem spoedig benomen worden; men was -nog geen uur op weg of er werd halt gehouden, om wat de gelukkigen der aarde »een -vreeselijken honger« noemen, te stillen. Het was niet overbodig dat men zich een weinig -versterkte, want ofschoon het koel en frisch bleef, werd de inspanning met ieder oogenblik -grooter, de weg steil en moeilijk, glad van de gevallen regens, op sommige punten -door kuilen en onverwachte hinderpalen zelfs een weinig gevaarlijk. -</p> -<p>Clotilde, die haar eigen vos bereed, had moeite het vurig dier over de smalle bamboebrugjes -heen te krijgen; mevrouw Huntvelt, even Amsterdamsch nu het op rijden als toen het -op loopen aankwam, gilde letterlijk van angst zoo dikwerf haar paardje uitgleed, wat -nog al eens gebeurde; de heeren hadden handen vol werks; de koelies, die de tandoe -droegen, verwisselden elk oogenblik van schouder, zetten haar telkens neer, bliezen -en hijgden als postpaarden. -</p> -<p>»Ik wed dat je medelijden met hen hebt?« vraagt James lachend, als Nita zegt dat ze -liever wil uitstappen. -</p> -<p>»Neen, <span class="corr" id="xd30e4340" title="Bron: maaar">maar</span> het zien van hun inspanning hindert me. Ik zou me laten dragen als ik niet loopen -kon, nu is het niet noodig. <span class="pageNum" id="pb237">[<a href="#pb237">237</a>]</span>Vin je goed dat ze met je paard en de tandoe vooruitgegaan? Dan kunnen wij langzaam -volgen.« -</p> -<p>Zij waren nu in het woud. Een leger van reuzen, maar ook een slagveld vol gevallenen, -een tuin met purperen bloesems en sneeuwwitte <span class="corr" id="xd30e4347" title="Bron: orchydeën">orchydeeën</span>, met ragfijne varens en wonderschoone boschvruchten, een bodem bedekt met vergankelijkheid, -gifplanten en reptielen, en om en door dat alles een net van lianen, rottans en slingerplanten, -het kleine verstikkend, zich vastklampend aan het groote, de levende en de dooden -omvattend in één groote omhelzing. -</p> -<p>Er is iets geheimzinnigs in dat werken eener grootsche natuur, iets meêdoogenloos -in dat vergaan en vernietigen … de jongelieden hooren hunne voetstappen, het ruischen -der dorre bladeren, als de zoom van Agnita’s kleed ze beroert; zoo eenzaam is het -rondom hen, dat als nu of dan de slag van een vogel weerklinkt boven hunne hoofden, -ze opschrikken van dit geluid; zoo eenzaam, dat Nita het gelach en gepraat, haar straks -een ergernis, terugwenscht, liever dan deze verlatenheid, deze stilte. -</p> -<p>»Zoo ernstig?« vraagt James en ziet haar in ’t gelaat. -</p> -<p>»Wie zou hier niet ernstig gestemd worden?« antwoordt ze en tuurt met droomerigen -blik naar de blauwe lucht, die het bladerdak hier en daar laat doorschemeren. »Hoor -je dat, heel in de verte, dat donderend beuken van de watervallen op de rotsen? Is -het niet als een stem uit andere oorden?« -</p> -<p>Ze staan een oogenblik stil om te luisteren. Daar weerklinkt, dicht bij hen, de klagende -roep van de woudduif, straks beantwoord door het teeder gekir van zijn gaaike. -</p> -<p>Met den wrevel, die hem soms aangrijpt in het bijzijn van Agnita, roept James: »Hoor -je dat? Ik dacht dat het hier te hoog was voor de liefde!« -</p> -<p>»Te hoog voor de liefde?« vraagt ze verwonderd over zijn gezegde, maar meer nog over -den korten, schellen lach, waarvan het vergezeld ging. »Te hoog voor de liefde? Neen, -juist een plekje er voor: zoo ver van de aarde, zoo dicht bij den hemel!« -</p> -<p>De jonge man antwoordt niet. De muziek harer stem boeit hem, maar ternauwernood begrijpt -hij wat ze zegt, zoo wild <span class="corr" id="xd30e4359" title="Bron: aagt">jaagt</span> en bruist het in hem. Ver van de aarde! dicht bij den hemel! God … hij was nooit -dichter bij de aarde! -<span class="pageNum" id="pb238">[<a href="#pb238">238</a>]</span></p> -<p>Straks, als ze een kleinen heuvel hebben bestegen en ze een oogenblik leunen blijft -op zijn arm, om adem te scheppen, ziet ze hem toevallig in het ontroerd gelaat. -</p> -<p>»Wat scheelt er aan?« vraagt ze bezorgd. »Er is toch niets dat je hindert? Kom, kijk -eens om je heen. Ik zou anders haast gaan gelooven, dat het niet aan je besteed is.« -</p> -<p>Ze heeft gelijk; het is niet aan hem besteed; hij ziet niets van de heerlijkheid rondom -zich, hij ziet in geheel deze groote ruimte slechts één kleine stip, hij voelt slechts -den arm die in den zijnen ligt, den warmen adem, die heenstrijkt over zijn gelaat, -het fijne handje dat zijn schouder zoekt, zoo vaak ze steun behoeft—en niets, niets -anders! -</p> -<p>»Laat me vooruit gaan,« vraagt hij straks. »Laat me de anderen roepen.« -</p> -<p>»Ik vrees dat ze te ver weg zijn om ons te hooren.« -</p> -<p><span class="corr" title="Bron: «">»</span>De koelies dan, om je te dragen.« -</p> -<p>»Nu reeds?… ’t Is waar, het vermoeit je misschien me zoo voortdurend vast te houden.« -</p> -<p>»Me vermoeien?« roept hij. Maar dan schor en vreemd: »Ja.« -</p> -<p>Dat de vrouw, die een groote liefde koestert, zoo ongevoelig wezen kan voor wat ze -in anderen wekt! Dat het geluk van zich door haar echtgenoot bemind te weten zelfs -een ziel, zoo sympathiek als de hare, vreemd kan maken aan den strijd van een vriend; -dat ze zoo ziende blind, zoo hoorende doof kan zijn! Beleedigd door dat korte »ja«, -roept ze nu zelve: -</p> -<p>»Djan! Djan! Djan!« ’t Is de naam van den jongen, aan wien James zijn paard vertrouwde. -</p> -<p>Maar er komt geen antwoord. -</p> -<p>Is het de eenzaamheid, die haar nu op eens begint te beangstigen? Of misschien de -brandende gloed der hand, die haar wordt toegestoken bij het overgaan van wankelende -bruggetjes, het vermijden van poelen of plassen? Of misschien dat die hand de hare -nog vasthoudt wanneer ze geen steun meer behoeft? -</p> -<p>Wat er van zij, haar stem trilt en haar gelaat kleurt zich met hooger blos, terwijl -ze zenuwachtig uitroept: »Ik vind het niets aardig van de anderen, ons zoo aan ons -lot over te laten.« En straks, als hij niet antwoordt, maar haar blijft aanzien met -dien vreemden blik: »Ik wou dat we bij hen waren.« -<span class="pageNum" id="pb239">[<a href="#pb239">239</a>]</span></p> -<p>»O, we zullen ze dadelijk inhalen. Daar ben ik zeker van.« -</p> -<p>Hij brengt beide handen aan den mond en roept uit alle macht, schreeuwt als een bezetene. -Want gevoelt zij slechts een onbestemde vrees, hij weet wat het gevaar is dat hen -dreigt, hij kent het aan den woesten drang, waarmee het bloed hem naar hoofd en hart -vliegt. -</p> -<p>»We moeten geduld hebben, Nita … Waarom loop je zoo hard?<span class="corr" id="xd30e4386" title="Bron: ..">…</span> leun meer op me … Nita … je bent toch niet bang?« -</p> -<p>»Neen, dat niet; maar..« -</p> -<p>»Maar je wordt moe. Hou me steviger vast, ’t is hier zoo glad en een beetje gevaarlijk -met het ravijn.« -</p> -<p>»Roep nog eens; wil je?« -</p> -<p>Hij gehoorzaamt, maar het blijft stil. -</p> -<p>Straks moet hij de gestalte, die beeft van overspanning en met elk oogenblik zwaarder -leunt op zijn schouder, omvatten, om haar voor vallen te behoeden. -</p> -<p>»Vin je het niet akelig, James?« vraagt ze in haar angst, »vin je het niet akelig -zoo met ons beiden in dit groote bosch?« -</p> -<p>»Akelig?« hijgt hij. »O neen! zalig …« -</p> -<p>Nu begrijpt ze. Op eens. Alsof een gordijn werd weggeschoven van voor haar oogen. -</p> -<p>»God! Nita! laat me niet lost het ravijn … God! mijn lieveling!« -</p> -<p>Hij heeft haar gegrepen, in zijn armen gehouden, aan zijn borst geklemd … -</p> -<p>»O, James!« -</p> -<p>Er is in dien uitroep een droefheid, een teleurstelling zóó groot, dat hij op eens -tot het volle besef komt van zijn onvoorzichtigheid; hij laat haar los, en wanneer -ze nu doodsbleek, bevend over al haar leden, leunt tegen een boomstam, verwijdert -hij zich langzaam met gebogen hoofd en het gevoel van een misdadiger. -</p> -<p>Als hij een oogenblik later hoort hoe ze een zwakke poging doet om te roepen, schreeuwt -hij met bijna bovenmenschelijke kracht. -</p> -<p>Nu, nu het te laat is, komt er antwoord. Van meer dan één kant klinken stemmen. Uit -de verte komt het geluid tot hen van een paard, dat in draf nadert. -<span class="pageNum" id="pb240">[<a href="#pb240">240</a>]</span></p> -<p>James is teruggekeerd op zijn schreden. »Nita, <span class="corr" id="xd30e4409" title="Bron: eén">één</span> woord! Ik bid je Nita, vóór de anderen komen …« -</p> -<p>Ze ziet hem aan met droeven blik. »Je hadt gelijk, James,« zegt ze langzaam, fluisterend -bijna, »je hadt gelijk; het is hier te hoog voor de liefde … zooals jij ze begrijpt -ten minste.« -</p> -<p>Dan wendt ze het hoofd naar den heer Paerel, die komt aanrijden zoo vlug de weg zulks -toelaat. -</p> -<p>»Eindelijk!« roept de directeur. »Waar blijft u toch? we werden ongerust, de anderen -wachten bij de grot …« -</p> -<p>»Onze koelies zijn weg, geloof ik,« brengt Agnita aarzelend uit. -</p> -<p>»Wel neen, die zitten hier achter den heuvel hun strootje te rooken.« -</p> -<p>»Iedereen heeft ons in den steek gelaten. Van Suylichem’s jongen …« -</p> -<p>»Hij komt daar aan met uw paard, mijnheer Van Suylichem. Ik heb hem gezegd mee terug -te keeren. Maar … wat is u ontdaan? En u ook, mevrouw! Er is toch geen ongeluk gebeurd!« -</p> -<p>»Ja, een groot ongeluk!« roept James, springt in den zadel en rijdt weg in woesten -galop, aan Agnita overlatend zijn wonderlijk gedrag te verklaren. -</p> -<p>»We waren bijna in het ravijn gevallen,« begint ze. »James is erg geschrikt en … heelemaal -in de war. En ik … ben zoo moe.« -</p> -<p>»Wat spijt het me dat we niet bij elkaar zijn gebleven! Maar wie kon ook denken … -o, daar zijn ze met den draagstoel!« -</p> -<p>Er is veel noodig om den heer Paerel op een denkbeeld te brengen, wanneer dat denkbeeld -geen betrekking heeft op zijn vak; hij laat gaarne alle ontdekking, vermoedens en -invallen aan zijn Annet over, maar—deze ontmoeting in het bosch verdrijft zoo ten -eenemale alle botanische gedachten uit zijn geleerd brein, dat hij een oogenblik ook -in andere zaken helder ziet; hij herinnert zich de vermoedens van den overste, brengt -die vermoedens in verband met de ontsteltenis der jonge lieden en besluit de tandoe -van mevrouw Verschuere niet meer te verlaten. -</p> -<p>Als in een droom voegt Agnita zich bij het gezelschap, dat neiging heeft getoond om -knorrig te worden over het onverwacht oponthoud, maar deelnemend wordt zoodra ze tot -hen komt met haar afgemat gezichtje en gescheurde laarsjes; als in een droom volgt -ze hen naar de grot en is zoo diep in gedachten verzonken, dat <span class="pageNum" id="pb241">[<a href="#pb241">241</a>]</span>ze vreeselijk schrikt wanneer het traditioneel pistoolschot wordt gelost om de duizenden -vleermuizen, die aan de wanden hangen, te doen opvliegen. Daarop zit ze met de anderen -terneer bij de watervallen, die als schitterende sluiers afhangen van de zwarte rotsen, -stemt beurtelings Clotilde toe dat het verrukkelijk mooi, mevrouw Huntvelt dat het -zooveel angst en vermoeienis niet waard en den overste dat het een griezelig plekje -is, veel te kil en te vochtig om er iets anders te willen doen dan dadelijk weer opbreken. -</p> -<p>Vrouwen als Annet Paerel oefenen haar invloed uit, ook al zijn ze van haar mannen -gescheiden door al de berggevaarten der Preanger. Als men op Tji-Bodas rondom de rijsttafel -is gezeten en de gastheer van de dame aan zijn linkerhand slechts verstrooide antwoorden -ontvangt; als hij opmerkt dat Van Suylichem drukker praat en meer champagne gebruikt -dan dienstig zijn kan, is het hem of een welbekend gezicht zich tot hem keert met -vriendelijke bezorgdheid, of de welbekende stem met de hartelijke drukte haar eigen, -uitroept: »Daar moeten we iets aan doen, Paerel!« -</p> -<p>Dadelijk na het middagmaal wordt een kop koffie gebruikt, haastig, staande, met angstige -blikken naar de lucht, die nu wel wat al te bedekt is. -</p> -<p>»We moeten voortmaken, freule,« zegt de overste, terwijl hij haar helpt opstijgen: -»Ik vrees dat we een nat pak krijgen.« -</p> -<p>»Zou het,« vraagt nu de directeur, met het oog op een mogelijke regenbui, »niet best -zijn dat elk der heeren een dame voor zijn rekening nam en die zoo gauw mogelijk thuis -bracht, zonder zich om het overige gezelschap te bekommeren?« -</p> -<p>»Maar u vergeet dat we een cavalier minder hebben dan van morgen,« roept Agnita in -waren doodsangst. -</p> -<p>»Dacht u werkelijk dat ik eene der dames zonder geleide zou laten teruggaan? Wel, -mijn vrouw vergaf het me nooit! Neen, de proeftuin loopt niet weg en wat ik hier te -doen heb kan even goed morgen gebeuren als vandaag. ’t Was trouwens dadelijk mijn -plan.« -</p> -<p>Men meende zich te herinneren dat de heer Paerel dezen morgen andere plannen had, -maar men vond het allerliefst. -</p> -<p>»Freule, mag ik de eer hebben? Iedere minuut is er een!« <span class="pageNum" id="pb242">[<a href="#pb242">242</a>]</span>roept de overste en rijdt met zijn dame het terras af. -</p> -<p>»Mijnheer Van Suylichem, zoudt u zich met de zorg voor mevrouw Huntvelt willen belasten? -Dan mag ik wel bij u blijven, niet waar?« -</p> -<p>Agnita weet niet of hij iets vermoedt, iets begrepen heeft; daarom is het zeer onvoorzichtig -wat ze doet, maar ze kan het niet laten, ze steekt hem haar ijskoud handje toe en -zegt: »Dat is lief van u, mijnheer Paerel.« -</p> -</div> -</div> -<div id="ch32" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e365">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="label">XXXII</h2> -<h2 class="main">TERUG OP BUITENZORG.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Mevrouw Verschuere is sints een paar uur thuis en alleen; zóó alleen als slechts een -vrouw zonder kinderen zijn kan in haar eigen woning. -</p> -<p>Ze loopt rond met het eigenaardige gevoel, dat na een afwezigheid ons de bekende voorwerpen -doet begroeten als oude vrienden; ze gaat eens naar haar bloemen en plukt een paar -dorre blaadjes af; ze bekijkt de jonge hondjes, kort vóór haar vertrek geboren; ze -geeft de vogels een stukje suiker en tracht zich wijs te maken dat ze haar gemist -hebben; ze overtuigt zich dat haar poesjes de vrouw nog kennen … dan schikt ze de -ornamenten in het boudoir wat terecht, dan begint ze thee te zetten, dan kijkt ze -op de pendule en vraagt zich af, of die wel gelijk is met de klok in de achtergalerij; -haar docht het moest later wezen. -</p> -<p>Neen, alle klokken zijn precies gelijk, ’t is drie en een halve minuut over vijven. -</p> -<p>Dan zinkt ze met een zucht in den schommelstoel en begint te wippen. Maar om lang -te wippen zonder zenuwachtig te worden moet men een indische zijn; dus springt ze -op en zegt tot zich zelve dat het Verschuere’s schuld niet is, iets wat ze reeds honderdmalen -tot zich zelve gezegd heeft sedert ze dezen morgen zijn telegram ontving op Tjiandjoer. -</p> -<p>Immers, wat kan hij er aan doen, als Zijne Excellentie hem <span class="pageNum" id="pb243">[<a href="#pb243">243</a>]</span>op zoo’n ongelegen oogenblik die opdracht geeft? ’t Is natuurlijk een zaak van gewicht, -een zaak waarbij alles afhangt van een spoedige behandeling! Morgen vergadert de raad -van Indië in buitengewone zitting, daar staat het zeker mede in verband; misschien -moet hij inlichtingen geven, die geen ander verstrekken kan … -</p> -<p>Daar valt haar blik in den spiegel: hoe zal hij vinden dat ze er uitziet? Zal hij -opmerken dat ze bleek, dat ze weer achteruitgegaan is? Had ze maar kunnen rusten van -middag, ’t zou haar wat hebben opgeknapt. Maar ze heeft zich met ongewone zorg gekapt -en gekleed en och! als hij komt zal ze er zeker goed uitzien; ze ziet er altijd goed -uit als ze gelukkig is. -</p> -<p>Gelukkig!… waarom heeft ze toch ook die slechte gewoonte zich van alles te veel voor -te stellen? -</p> -<p>Natuurlijk dat hij, vermoeid van dien rit heen en terug naar Batavia, natuurlijk dat -hij, met al die drukten aan zijn hoofd, niet zoo opgewonden kan zijn als zij, die -in de laatste dagen aan niets dan dit weerzien heeft gedacht. -</p> -<p>»En, kleintje, hoe heb je het gehad?« vraagt Verschuere straks, als hij zijn bad genomen -heeft en nu geheel verfrischt naast haar zit aan de theetafel. »Veel regen, niet waar -en weinig afleiding?« -</p> -<p>»Och, we hebben ons geen oogenblik verveeld. De dagen vlogen om.« -</p> -<p>»Werkelijk? Nu, des te beter. Clotilde is dan ook een gastvrouw om je zelfs door een -westmousson op Tjipanas heen te helpen. Maar nu ik je aankijk … zie je er niet zoo -goed uit, als ik daar straks aan den trein wel meende; niet zoo goed ten minste als -ik gehoopt had na het prachtig resultaat van die eerste veertien dagen.« -</p> -<p>»Je moet niet vergeten dat jij toen bij me was.« -</p> -<p>»Neen, vleister, je kunt me niet om den tuin leiden, ’t komt volstrekt niet van mijn -weggaan. Je bent den eersten tijd na mijn vertrek altijd gezonder geworden en zelfs -dikker … heb je me niet geschreven dat het je moeite begon te kosten je japonnen dicht -te krijgen? Zeg? Maar mevrouw ging tochtjes maken, tochtjes naar Tji Burm … in ernst, -liefste, ik begrijp niet hoe <span class="pageNum" id="pb244">[<a href="#pb244">244</a>]</span>jullie met je allen niet wijzer geweest bent. Wie doet dat nu in den westmousson, -’s middags op weg gaan?« -</p> -<p>»We konden toch niet allen op Tjibodas blijven.« -</p> -<p>»Je hadt in ’t geheel niet op Tjibodas moeten komen. Als jullie volstrekt eten moest, -waarom dan niet de koude keuken meegenomen en ergens in ’t bosch op een omgevallen -boomstam gaan zitten? Enfin, Paerel heeft er reeds genoeg over moeten hooren.« -</p> -<p>»Je hebt anders waarlijk geen reden om boos op hem te zijn,« roept ze en voegt er -dan met hooger blos bij: »Hij is als een vader voor me geweest.« -</p> -<p>»Ja?… Dan toch als een vader die zijn dochter laat kouvatten en natregenen. Heb je -erge koorts gehad?« -</p> -<p>»Koorts? Och kom! ik was ’s avonds wat huiverig, dat is alles!« en ze maakt het zich -druk met het inschenken van de thee. -</p> -<p>»En je bent vier dagen lang in je kamer gebleven! James vertelde me, dat hij je niet -meer gezien heeft sedert dien bewusten tocht … A propos, waarom is hij nog vóór jullie -terug gekomen?« -</p> -<p>»Ik weet het niet zeker, maar ik vermoed..« -</p> -<p>»Je vermoedt?« -</p> -<p>»Ja, zie je, ik weet niet of ik wel goed doe met je te zeggen wat de reden is geweest -van zijn onverwacht vertrek. Hij heeft me gevraagd er mede te wachten.« -</p> -<p>»Je maakt me nieuwsgierig, Nita!« -</p> -<p>»Och, ’t is een lange geschiedenis. Om dan te beginnen met het begin …« -</p> -<p>»Een lange geschiedenis! Morgen, wil je? Of straks, als ik thuis kom. Weet je ook -of Mingo mijn pakkean reeds heeft klaar gelegd?… Ja, lieve, daar is nu niets aan te -doen, ik moet even naar ’t paleis. ’t Treft ellendig, dat stem ik je toe! Maar dit -beloof ik je, ik doe verslag van mijn zending en kom dadelijk terug. Nu, niet zoo -teleurgesteld kijken, liefste.« -</p> -<p>Ze tracht er vroolijk uit te zien: ze helpt hem kleeden om nog enkele oogenblikken -bij hem te kunnen zijn; ze brengt hem tot aan den ingang van het paleis, waar ze niet -behoeft te vragen of hij gewacht wordt: er brandt licht in de werkkamer van Zijne -Excellentie; Van Suylichem, die dienst heeft, leidt hem <span class="pageNum" id="pb245">[<a href="#pb245">245</a>]</span>regelrecht naar binnen en fluistert dat reeds tweemaal naar hem gevraagd werd. -</p> -<p>Dadelijk—blijkt te zijn anderhalf uur later. -</p> -<p>Mevrouw Verschuere verstaat de kunst niet, die bij sommige vrouwen een macht is, ze -boudeert nooit; als hij eindelijk thuis komt, lang nadat het avondschot viel, treedt -ze hem tegemoet met vriendelijk gelaat. -</p> -<p>»Arme man, je zult wel doodaf zijn … Nu, ’k heb een heerlijk dineetje. Mevrouw Hagen -heeft oesters gestuurd en ik heb een flesch van je oude lievelingswijntje uitgegeven …« -</p> -<p>»Oesters? Heerlijk! Maar wijn drinken zou ik niet durven. Ik moet nog werken van avond. -Morgen vertrekt de mail en … ja, kindlief, ik weet wel … je denkt dat ik mijn belofte -slecht houd de eerste keer de beste … Neen, spreek het maar niet tegen … maar mijn -God, Nita, wat moet ik doen? Ik kan den gouverneur-generaal toch geen koopje geven, -omdat mijn vrouw thuis komt?« -</p> -<p>»Neen, zeker niet, dat zou ik niet willen,« zegt ze dapper. -</p> -<p>Maar straks, als hij aan zijn schrijftafel zit, hoort hij den lichten tred, dien hij -meer gemist heeft in den laatsten tijd dan hij zich op dit oogenblik wel bekennen -wil. -</p> -<p>Haastig, knorrig bijna, ziet hij op van zijn werk, maar dan blijft zijn blik met teederheid, -met hartstochtelijken gloed rusten op de bekoorlijke gestalte in het licht rose kleedje. -</p> -<p>»Kind! Als je wist hoe ik me zelf geweld aandoe …« -</p> -<p>»Neen, ik kwam je niet storen, lieve … ik kwam je alleen maar vragen of ik je niet -wat helpen mag? Je weet wel, laatst, toen ik de staatsbladen voor je heb nageslagen … -je vondt toen dat ik het nog al goed gedaan had, niet waar?« -</p> -<p>Ze is nader getreden; hij ziet haar in het lief gelaat, frisch getint door de berglucht; -hij neemt een zijden lok tusschen de vingers en antwoordt verstrooid: »O, uitstekend, -uitstekend!« en kust dien lok. Dan strijkt hij met de hand over de oogen, keert zich -haastig van haar af, neemt zijn pen weer op … -</p> -<p>»Of ik zou misschien, zooals dien anderen keer, iets in ’t net kunnen schrijven … -of uittreksels maken?« -</p> -<p>»Dank je, lieve. Wat ik van avond te doen heb is geheim.« -</p> -<p>Geheim! Ze is te bescheiden om het uit te spreken, maar … <span class="pageNum" id="pb246">[<a href="#pb246">246</a>]</span>geheim! Alsof ze niet weet dat de benoeming van het nieuwe ministerie een grooter -teleurstelling was dan de val van het oude; alsof ze niet weet dat de tegenwoordige -minister van koloniën de verklaarde vijand is van de politiek, door den vorigen gevolgd, -alsof ze niet weet dat er zoo vergaderd wordt op elk uur van den dag en gewerkt tot -in ’t holle van den nacht, omdat er strijd is, vinnige strijd! -</p> -<p>Straks klinkt haar stem weder in de stilte van het studeervertrek, slechts verbroken -door het krassen van de pen, die telkens woorden moet uitschrappen, telkens verwarde -volzinnen regelen, maar nu aarzelend, fluisterend bijna: »Mag ik dan … je moet het -niet kinderachtig vinden … we zijn zoo lang gescheiden geweest … mag ik dan stil blijven -zitten, hier? dicht bij je?« -</p> -<p>»Je zult je vervelen, liefje.« -</p> -<p>»O neen! ik zal je sigaar ruiken en het schuiven van je papier hooren en—ik zal je -zien!« -</p> -<p>»Dwaas kindje!« -</p> -<p>Ze zit stil als een muis in haar bescheiden hoekje. Alleen nu en dan, als het avondkoeltje -binnenzweeft door de geopende vensters, voert het hem haar lievelingsodeur, den geur -van viooltjes toe; alleen nu en dan wordt hij aan haar herinnerd door het spinnen -van de poes, die zachtjes kwam binnensluipen en in haar schoot ligt; alleen als hij -opziet ontmoet hij de lieve oogen met hun droomerige uitdrukking … Toch kan hij niet -doorwerken, toch neemt haar tegenwoordigheid al zijn gedachten in, toch ziet hij haar, -ook al beproeft hij met al wat in hem is haar niet te zien … Daar schrikt ze op met -blijde verrassing, hij heeft zijn pen ver van zich geworpen, zijn stoel terug geschoven. -</p> -<p>»Neen, dat is al te gek! Daarvoor heb ik te veel naar je verlangd … er mag van komen -wat wil … Nita … liefste vrouw!« -<span class="pageNum" id="pb247">[<a href="#pb247">247</a>]</span></p> -</div> -</div> -<div id="ch33" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e373">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="label">XXXIII</h2> -<h2 class="main">TEN DOODE GEWIJD.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">De societeit te Buitenzorg, hoe lief gelegen, hoe smaakvol gebouwd, zou moeilijk kunnen -bestaan, zoo niet soms plaats vond, wat heden den kastelein zoo genoegelijk stemt: -een groote gebeurtenis, die onder het genot van vele bittertjes moet besproken worden. -</p> -<p>Kapitein Van Rossem, de adjudant die Hooglaan verving, kwam dezen morgen met het treurige -nieuws van Batavia. Sedert schijnt ieder Buitenzorger ’t zich tot een aangenamen plicht -te rekenen, het zonder de hulp van post- of telegraafbode te verspreiden; zoo wat -tegen het vallen van den avond kunnen ze hun taak als volbracht beschouwen; vele burgers -en alle officieren zijn present op het terras en er wordt maar één naam genoemd; de -naam van Te <span class="corr" id="xd30e4516" title="Bron: Leurze">Leurse</span>. -</p> -<p>»Die arme kerel! ’t Was anders zoo’n beste jongen.« -</p> -<p>»En lang niet dom!« -</p> -<p>»Neen, waarachtig niet! Een verlies voor het leger.« -</p> -<p>»Nummer één geweest van zijn promotie.« -</p> -<p>»Waar hij het pistool van daan heeft gekregen?« -</p> -<p>»Had hij ten minste gewacht op de uitspraak!« -</p> -<p>»Neen ’t was beter zoo. De feiten zijn van dien aard.…« -</p> -<p>»Chut! de man is dood.« -</p> -<p>»Men zegt dat allerlei hooge lui voor hem in de bres zijn gesprongen, de hoogste zelfs.« -Dit wordt gefluisterd. -</p> -<p>»Kassian! pas zes-en-twintig jaar!« -</p> -<p>»Nog zoo jong? En al zoo lang getrouwd?« -</p> -<p>»Ja, natuurlijk. Als hij niet heel jong geweest was, had hij het zeker niet gedaan. -Waar is ze? Nog altijd bij de Paerels?<span class="corr" id="xd30e4533" title="Bron: ..">…</span> Die zullen ook heel wat te stellen hebben gehad vandaag!« -</p> -<p>»Neen, ze is niet meer bij de Paerels.« -</p> -<p>Toen de vreeselijke tijding zich verspreidde, hadden de heer en mevrouw Verschuere -gemeend dat het op hun weg lag een deel van de zware taak door Annet Paerel zoo vriendelijk -vervuld, van haar over te nemen. Ze konden op geen betere gedachte <span class="pageNum" id="pb248">[<a href="#pb248">248</a>]</span>zijn gekomen: de bedrijvige huisvrouw toch heeft de gewoonte hare kinderen eenmaal -s’jaars te laten kaalscheren en inenten; waarom deze plechtigheden elkaar binnen een -tijdsverloop van drie dagen moeten opvolgen weet niemand; maar wat er van zij, het -was heden de dag der inenting, de acht kaalkoppen waren op het appèl, de dokter djawa -was er, de gezonde vrouw met het opgedirkte kind, de onmisbare grootmoeder waren er, -de stof was er, en al hadden nu al de officieren van het indische leger goedgevonden -zich voor het hoofd te schieten, ingeënt zou er worden. -</p> -<p>Een gegil, alsof ieder prikje een dolksteek was, kwam Agnita tegemoet; mevrouw Paerel -gaf het kind, dat ze op den arm had, aan de juf over, dankte met vochtigen blik voor -haar komst en ging haar vóór naar de logeerkamer. -</p> -<p>Ze wachtte even toen de kleine gestalte verdwenen was, ze wist hoe hartstochtelijk, -hoe waanzinnig bijna Amalia was in haar droefheid en wilde het teere vrouwtje een -scène sparen. -</p> -<p>Maar na dien eenen kreet zoo doordringend als nooit de bezoekers van de comedie hadden -gehoord van de lippen der geliefde actrice, werd het stil en rustig, een zacht snikken -slechts bewees dat al het berouw, al de wanhoop werd uitgestort in het hart der vriendin. -</p> -<p>Bij haar reinheid, haar bijna kinderlijke onbekendheid met veel van de zonden en zwakheden -dezer wereld, kon mevrouw Verschuere begrijpen, mede gevoelen als weinigen: Amalia -wilde haar niet laten vertrekken en toen eindelijk in den namiddag haar coupé het -erf weer opreed, hield die stil voor het logeergebouw; de jonge weduwe moest absolute -rust hebben, had Bosschaert gezegd, en absolute rust kon, bij al haar handigheid, -de moeder van het pas ingeënte achttal haar logée niet verzekeren. -</p> -<p>Nauwelijks had de onverwachte gast het hoofd neergelegd in de koele kussens, toen -de koorts opkwam, die dagen lang aanhield en voor het leven der patiente vreezen deed. -</p> -<p>Agnita stond niet alleen bij de oppassing harer zieke. Ze werd door de Buitenzorgsche -dames geholpen, met de behoefte om bijstand te verleenen, die van elke indische vrouw -een liefdezuster maakt; met den lust om vriendelijkheid te bewijzen, die het vreemde -land zoo spoedig een tweede vaderland kan doen <span class="pageNum" id="pb249">[<a href="#pb249">249</a>]</span>worden voor nieuwelingen, ver van moeders liefde en zusters hulp; met de offervaardigheid, -die, als wij Indischen in de weegschaal der deugd werden gelegd, tegen een veel degelijker, -veel ernstiger, veel braver volkje dan wij zijn, de schaal zou doen overslaan naar -onze zijde. -</p> -<p>Eindelijk begon de hoop op herstel te herleven en de zieke te denken over haar vertrek -naar Europa, dat, als ze niet weder instortte, misschien reeds met de eerstvolgende -boot zou kunnen plaats vinden; eindelijk kon Nita weer eens de bijgebouwen verlaten. -</p> -<p>Toen ze den derden morgen na het wijken der koorts haar boudoir binnentrad, vond ze -op de tafel een briefje, waarvan het adres met Van Suylichem’s hand was geschreven. -</p> -<p>Ze had veel aan hem gedacht in de laatste dagen, misschien dubbel veel omdat ze, gewoon -alles wat haar door hoofd en hart ging met haar echtgenoot te bespreken, nu gemeend -had aan James’ verzoek te moeten voldoen en over hetgeen was voorgevallen op het tochtje -naar Tji Burm zwijgen, ook omdat ze in de stilte van doorwaakte nachten zich ernstige -verwijtingen had gemaakt over de groote onvoorzichtigheid, waarmee ze in haar neef -gevoelens had opgewekt, die hem voor korter of langer tijd ongelukkig maakten. -</p> -<p>De inhoud van het briefje bevreemdde haar. -</p> -<blockquote> -<p class="first salute">»Lieve Nita. -</p> -<p>»Vandaag ben ik tweemaal bij je geweest, gister eens, eergister driemaal. Maar toewan -is altijd »<span lang="ms">di kantor</span>«, njonnja altijd »<span lang="ms">di kammer dajo.</span>« Daar ik dienst heb kan ik van avond niet meer komen. Wil je me een uur <span class="corr" id="xd30e4567" title="Bron: bepalenwaarop">bepalen waarop</span> ik jullie morgen thuis vind? Ik vraag dit zoo, omdat ik Verschuere en jezelf iets -heb te zeggen, dat geen uitstel duldt.«</p> -</blockquote><p> -</p> -<p>Wat kon het zijn? Wat kon hij haar te zeggen hebben, dat geen uitstel duldde? Hij -was zoo heftig, zoo haastig in het besluiten, dat ook het meest onverwachte van hem -te verwachten viel, dat men nooit zeker van hem was! -</p> -<p>Ernstig ongerust beantwoordde ze zijn briefje dadelijk en reeds den volgenden morgen -trad ze hem tegemoet in de voorgalerij, <span class="pageNum" id="pb250">[<a href="#pb250">250</a>]</span>wat bleek, maar toch verfrischt door een heerlijke nachtrust, daar ze de zieke aan -mevrouw Verdijk heeft kunnen overlaten. -</p> -<p>»Kom binnen! Hoe gaat het?« En ze reikt hem de hand met den ouden vertrouwenden glimlach. -</p> -<p>»Zijn we alleen<span class="corr" id="xd30e4579" title="Bron: .">,</span> Nita?« vraagt hij, verwonderd rondziende in het vertrek. -</p> -<p>»Verschuere heeft zijn werk en … je hadt me misschien iets te zeggen dat je moeilijk -zeggen kondt in zijn tegenwoordigheid?« -</p> -<p>»O, Nita,« en een gloeiend rood kleurt zijn gebruind gelaat, »wat kan ik je anders -te zeggen hebben dan dit eene: vergeef me!« -</p> -<p>»Dat deed ik reeds lang, James, om der wille onzer goede oude vriendschap,« en ze -ziet naar hem op, groote tranen in de oogen. -</p> -<p>»Nita,« roept hij met de oude dwaze heftigheid, die soms nog zoo’n jongen van hem -maken kan; <span class="corr" id="xd30e4588" title="Niet in bron">»</span>Nita, ik wou dat je iets zei! Neen, niet iets liefs, iets bedaards, iets wat je je -hebt voorgenomen me eens heel kalm en duidelijk aan het verstand te brengen. Ik wou -dat je me uitscholdt! Dat je me beleedigde! Dat je me voor de voeten wierpt hoe laag, -hoe schandelijk ik me gedragen heb!« -</p> -<p>»Maar ik vond het niet laag, ik vond het niet schandelijk, ik vond het alleen zwak. -Daarbij, ik zelve ben ook niet zonder schuld. Ik had voorzichtiger moeten zijn, ik -had alles moeten vermijden, wat aanleiding geven kon tot …« -</p> -<p>»Neen, Nita, beschuldig je zelve niet. Het was niets anders dan mijn … krankzinnigheid!« -</p> -<p>»Ik heb meermalen opgemerkt, James,—maar ga toch zitten, je weet, dat wilde op en -neer loopen van je agiteert me—ik heb meermalen opgemerkt dat jongelui zich al heel -licht vergissen in het huwelijksgeluk van de vrouw die ze … een weinig vereeren. Ze -zien die vrouw in een aureool en vinden dat de echtgenoot zich zoo iets liefs, zoo -iets volmaakts volstrekt niet waardig toont. Niet waar? beken het maar. Je neemt mijn -man nu bijvoorbeeld kwalijk, wat ik hem zoo van harte vergeven kan, dat hij geheel -opgaat in zijn betrekking en daardoor zijn vrouw …« -</p> -<p>»Negligeert. Ja, dat neem ik hem kwalijk!« -</p> -<p>»Maar weet je ook wat hem dit kost? Weet je wat dit <span class="pageNum" id="pb251">[<a href="#pb251">251</a>]</span>voor hem is, mij, die hij liefheeft, zoo voortdurend te moeten achterstellen bij zijn -werk?« -</p> -<p>»Neen … daar weet ik niet van … ik weet alleen dat ik het niet kan aanzien. O mijn -God! Nita! als ik bedenk hoe je thuis <span class="corr" id="xd30e4600" title="Bron: werdt">werd</span> verwend; als ik bedenk wat een ander voor je had kunnen wezen, hoe je op de handen -zoudt zijn gedragen, hoe ieder woord, ieder blik van je zou zijn opgevangen, iedere -wensch voorkomen …« -</p> -<p>»James, is dit goed?« -</p> -<p>»Neen, ik weet het, terwijl ik spreek, veracht ik me zelf om hetgeen ik zeg. Maar -als je niet wilt dat ik bezwijk, dat ik gek word, laat me dan ten minste eenmaal uitspreken -wat me reeds zoolang op het hart brandt.« -</p> -<p>»Ik zal je niet weerhouden, als je meent dat je voort moogt gaan.« Mevrouw Verschuere -neemt de hand van haar neef en voert hem naar de zijde van het boudoir, waar de portretten -harer ouders zijn. -</p> -<p>»Je vroeg daareven of we alleen waren, James. Neen, dat zijn we niet.« -</p> -<p>Hij ziet op naar het edel gelaat van den grijsaard, dien hij gekend heeft in dagen -van beproeving, in dagen vol van den strijd des levens; naar de lieve kalme trekken -der vrouw, die hij vereert als een heilige, hooger nog, als een moeder … naar de twee -paar ernstige oogen die met zooveel vertrouwen op hem rusten, en evenals Nita, gevoelt -hij dat ze niet alleen zijn, dat de goede engelen, die waakten over hun jeugd, hen -nabij zijn. -</p> -<p>Zwijgend, beschaamd staat hij voor haar. -</p> -<p>»Beste James,« begint ze nu op hartelijken toon, »ik ben je zoo dankbaar voor je vriendschap. -Ze heeft me zoo goed gedaan, zoo dikwerf getroost en bemoedigd. En ik had soms wel -bemoediging noodig. Je hebt juist gezien, ik ben niet altijd gelukkig geweest, al -hoop ik het nu weldra te worden. Maar dat is niet de schuld van Verschuere. Het zijn -de omstandigheden: ik had niet genoeg te doen, ik had meer afleiding moeten hebben. -En dan, ik heb een overdreven voorstelling gehad van het huwelijk; dat maakt een vrouw -veeleischend.« -</p> -<p>»O, Nita! Jij veeleischend!« -</p> -<p>»Misschien ook heeft mama juist door haar ernstige levensopvatting <span class="pageNum" id="pb252">[<a href="#pb252">252</a>]</span>ons niet genoeg geleerd, ons bezig te houden met datgene wat de meeste vrouwen amuseert; -misschien zou ik, om in de indische maatschappij me gelukkig te voelen, de zaken wat -lichter moeten opnemen … Maar juist omdat ik hier nog zoo vreemd, nog niet geheel -thuis ben, juist daarom was je vriendschap me zooveel waard, juist daarom is het me -zoo’n bittere teleurstelling geweest, toen ik ontdekte …« -</p> -<p>»Heb je het nooit vermoed? Al die twee jaar niet? Groote hemel, hoe is het mogelijk!« -</p> -<p>Zacht legt ze de hand op zijn schouder. <span class="corr" title="Bron: «">»</span>Ik heb wel eens getwijfeld,« begint ze dan met hooger blos, »maar Gustaaf heeft me -altijd weten gerust te stellen. Hij gelooft volkomen in je, James. Hij vindt je zoozeer -de type van ridderlijkheid en goede trouw.« -</p> -<p>»Zeg je dat als een verwijt?« -</p> -<p>»Dat weet je wel beter. Foei, alsof niet de eerlijkste, trouwste ridders soms eens -een oogenblik … dwaas geweest waren. Maar kom, laten we niet langer praten over dit -onderwerp, dat ons beiden pijnlijk moet zijn. Vertel me liever eens wat het nieuws -is, dat je ons hadt mee te deelen.« -</p> -<p>»Ik ga met de eerstvolgende boot naar Atjeh.« -</p> -<p>»Naar Atjeh!« -</p> -<p>»Ja.« -</p> -<p>»Heb je het gevraagd?« -</p> -<p>»Ja.« -</p> -<p>Ze is zeer bleek geworden. De kalmte, die haar gedurende het geheele gesprek bijbleef, -heeft haar plotseling verlaten, ze rijst op van haar stoel en moet zich aan de leuning -vastgrijpen. -</p> -<p>»James, weet je dat dit onverantwoordelijk, dat dit vreeselijk roekeloos van je is. -In dezen tijd! Met dien verpesten bodem, met die vreeselijke ziekten, dat verraad!…« -</p> -<p>»Ik zou geen soldaat zijn, als ik daar bang voor was!« -</p> -<p>»James, één woord! Zeg dat het niet is om … om mij!« -</p> -<p>Zelfs in dit oogenblik komt zijn eerlijk hart op tegen een onwaarheid, zelfs om haar -kan hij geen leugen over zijn lippen brengen. -</p> -<p>»Nita,« begint hij vriendelijk, »er is geen enkele reden om je dit aan te trekken. -Je hebt me niet alleen nooit reden gegeven <span class="pageNum" id="pb253">[<a href="#pb253">253</a>]</span>om me iets in te beelden, je hebt getracht me te genezen op de eenige manier waardoor -genezing mogelijk was: door me te toonen hoe lief je je man hebt. Maak je dus geen -oogenblik verwijtingen over mijn gaan naar Atjeh. Ik behoor daar. Ik voel me hier -niet op mijn plaats. Ik verlang terug naar mijn kameraden, naar het oorlogstooneel, -naar de Atjehers. Ja, werkelijk! Zoo dikwijls ik lees van hun brutale heldenfeiten, -voel ik het verlangen in mij opkomen, hen weer eens onder de oogen te zien; zoo dikwijls -ik den naam hoor van een makker, die gesneuveld is of bezweken, schaam ik me over -het gemakkelijk leventje dat ik hier leid.« -</p> -<p>»’t Is goed, James.« -</p> -<p>»Dag, Nita.« -</p> -<p>Ze houdt zich flink; maar nu, als hij zich omkeert en ze bedenkt hoe het binnen enkele -dagen een vaarwel moet zijn voor jaren, dan gevoelt ze op eens welk een gemis, welk -een leegte het zal geven in haar bestaan, wanneer de trouwe vriend niet meer bij haar -is. -</p> -<p>»O, James, doe het niet … Als er eens iets gebeurde … ik zou je zoo missen …« -</p> -<p>Hij komt terug op zijn schreden. -</p> -<p>»Je houdt toch nog van me!« juicht hij. »Je houdt toch nog van me—al is het dan maar -als neef!« -</p> -<p>»Als broer, James. Als een lieven, edelen, dapperen broer.« -</p> -<p>Dan heft ze het bleek, beschreid gelaat tot hem op en drukt hij een kus op de reine -lippen. -</p> -</div> -</div> -<div id="ch34" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e380">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="label">XXXIV</h2> -<h2 class="main">DE WIL VAN MEVROUW VAN WALIËNHOVE.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">In ’s landvoogds kabinet zijn drie heeren te zaâm: de gouverneur-generaal, de vice-president, -en de algemeene secretaris. Sedert geruimen tijd heerscht om de groote tafel vol stukken -en besluiten een diepe stilte, en als eindelijk baron Van Waliënhove die stilte verbreekt, -draagt zijn bleek, vermoeid gelaat de uitdrukking van den diepsten ernst, spreekt -hij zeer langzaam, <span class="pageNum" id="pb254">[<a href="#pb254">254</a>]</span>als woog hij ieder woord, maar ook vastberaden, als iemand die meester is van den -toestand. -</p> -<p>»Mag ik u herinneren dat ik uw oordeel gevraagd heb, mijnheer Hagen?« zegt hij beleefd. -</p> -<p>»Excellentie!«—de vice-president is in hooge mate zenuwachtig—»duid mij niet ten kwade -dat ik zoolang aarzelde het uit te brengen … ’t besluit dat u nemen wilt is zoo gewichtig -in de gevolgen …« -</p> -<p>»Laat u dit niet weerhouden. Het heeft mij altijd een lafheid geschenen om bij belangrijke -beslissingen de verantwoordelijkheid op vreemde schouders te willen laden; daarom -vroeg ik in deze uw meening, niet uw raad. Bedenk dit en spreek ronduit<span class="corr" id="xd30e4661" title="Niet in bron">.</span>« -</p> -<p>De vice-president ziet geen uitweg. Hij neemt het lijvig dossier, dat voor hem op -tafel ligt in handen en verwenscht—voor de honderdste maal wellicht—de betrekking, -die hem dwingt in zulke moeielijke aangelegenheden zijn opinie te zeggen. Om zich -een weinig van het gewicht en de zekerheid te geven, die hem zoozeer ontbreken, neemt -hij deftiger houding aan, kucht eens en begint alsof hij het woord richtte tot een -vergadering van minstens tien personen: »Excellentie! De kennisname van de uiterst -épineuse zaak, welke wij in dit oogenblik behandelen, heeft op mij een ongewoon pijnlijken -indruk gemaakt, dubbel zoo, omdat het resultaat waartoe de hooge regeering gemeend -heeft te moeten komen, mij toeschijnt een miskenning te zijn des persoons van den -vertegenwoordiger des konings in deze gewesten. Mijn oorspronkelijke meening was dan -ook, dat Uwer Excellentie niets te doen overig bleef dan het bevel door het opperbestuur -gegeven ten uitvoer te leggen en uwe demissie te vragen.« -</p> -<p>De gouverneur-generaal buigt even het hoofd. -</p> -<p>»Maar ik ben,« en Hagen laat even onverwacht als hij haar aannam den officieelen toon -varen, »maar ik ben na rijpe overweging tot andere gedachten gekomen. In iedere ambtelijke -loopbaan doen zich oogenblikken voor, waarin billijke verontwaardiging onderdrukt, -eigen wenschen verloochend, ja zelfs persoonlijke meeningen opgeofferd moeten worden -aan het algemeen belang; ik vraag me af, of misschien in de loopbaan van Uwe Excellentie -dit oogenblik niet is aangebroken; ik <span class="pageNum" id="pb255">[<a href="#pb255">255</a>]</span>vraag me af, of Indië al weder mag worden opgeofferd aan het drijven eener partij -in Nederland. U weet, Excellentie, vleierij is mij vreemd, maar, ik kan het in een -oogenblik als dit niet verzwijgen, ik heb de innige overtuiging dat het hier de welvaart, -den vooruitgang, het rechtvaardig bestuur van millioenen geldt en—in naam dier millioenen -zou ik u willen vragen, verdraag het onmogelijke en blijf!« -</p> -<p>»Dit verzoek—van uwe lippen een hulde—geeft me recht tot een vraag. Gelooft u, mijnheer -Hagen, dat deze millioenen nut zullen trekken van mijn bestuur, wanneer dat bestuur -<span class="corr" id="xd30e4671" title="Bron: krachtteloos">krachteloos</span> gemaakt wordt door regeeringsbesluiten als dat hetwelk daar voor u ligt? Gelooft -u niet, dat de weinige samenwerking tusschen het tegenwoordig ministerie en mij noodzakelijk -conflicten ten gevolge moet hebben, die niet anders dan in het nadeel van Indië kunnen -werken? Hebt u niet met mij de overtuiging dat een bestuur, welk ook—in zich zelf -verdeeld—daardoor reeds onvruchtbaar is?« -</p> -<p>»Het ministerie kan vallen.« -</p> -<p>»Wat u daar zegt is voldoende antwoord op mijn vraag; het bewijst dat u met dit ministerie -weinig vertrouwen hebt in de goede gevolgen van mijn aanblijven. Welnu, we weten het; -dit ministerie valt niet in den eersten tijd.« -</p> -<p>Zich thans keerend tot den algemeen en secretaris, gaat de heer Van Waliënhove voort: -<span class="corr" title="Bron: «">»</span>Zou ik ook uwe meening mogen vernemen, mijnheer Verschuere?« -</p> -<p>Hoewel hij meer dan iemand het aftreden zou betreuren van dezen beminlijken chef, -wien het een genot was te dienen, is Verschuere volkomen meester van zijn gevoelens -en spreekt hij op den kalmen, zakelijken toon, dien hij bij een advies over de meest -gewone kwestie zou aanslaan: -</p> -<p>»De heer Hagen heeft daar een woord gebruikt, dat ik alleen behoef te herhalen om -Uwe Excellentie mijn meening te zeggen; het onmogelijke. Wat van Uwe Excellentie gevraagd -wordt is het onmogelijke. Het is de verloochening van alles wat u in deze jaren hebt -gedaan, gedacht, gewild; de vernietiging van geheel uw politiek leven. Evenals de -heer Hagen ben ik diep doordrongen van het feit, dat Indië door uw heengaan een zwaar -verlies zou lijden, maar in mijn oog is de naam door een lange <span class="pageNum" id="pb256">[<a href="#pb256">256</a>]</span>reeks van voorvaderen met eere gedragen, de naam door verleden en toekomst behoorend -aan de geschiedenis, een zeer kostbaar bezit en …« -</p> -<p>»Ga voort, mijnheer Verschuere.« -</p> -<p>»Naar mijn bescheiden meening zou het aanblijven van Uwe Excellentie na zulk een bevel -een zwakheid zijn, een inconsequentie zóó groot, dat ze op dien naam een smet kon -werpen. En dit—het moet me van het hart—zou, indien ik baron Van Waliënhove was, mij -zelfs Indië niet waard zijn.« -</p> -<p>Er volgt een oogenblik van stilte. Dan spreekt de landvoogd misschien iets zachter, -iets meer ontroerd dan daareven: »Ik dank u mijne heeren.« En straks, na een veel -langere pauze: »U hebt beiden zeer waardeerend gesproken over het voordeel dat Indië -zou trekken uit mijn aanblijven … Behoef ik het te zeggen aan de ambtenaren, die het -meest van nabij mijn streven hebben gezien en—ik erken het dankbaar—me daarin trouw -bijgestaan, behoef ik het hun te zeggen dat deze gedachte mij zwaren strijd baart? -U beiden weet het, beter nog dan anderen, dit land is me lief, te liever wellicht -omdat het me zooveel zorg en hoofdbrekens kostte: immers men zegt dat de moeders het -meest hangen aan haar hulpbehoevende kinderen.« -</p> -<p>»’t Kan u een troost zijn dat u er zooveel voor deedt,« zegt Verschuere. -</p> -<p>»O, niet genoeg, niet genoeg! Drie en een half jaar is een korte tijd … een menschenleven -zou ternauwernood voldoende zijn om al mijn plannen ten uitvoer te leggen. Maar laat -ons er niet van spreken … ik heb geen reden van klagen, ik ben altijd krachtig gesteund -door mijn vriend, uw oom … Hoe goed begrijp ik nu de sombere, bijna moedelooze stemming, -waarin mijn voorganger me het bestuur overgaf … ’t is zoo hard een werk half afgedaan -te moeten laten. Maar we mogen ons niet verdiepen in hetgeen had kunnen zijn; laten -we denken aan hetgeen wezen moet. U begrijpt, mijn besluit is genomen, ik wensch nog -heden het bevel mij gegeven ten uitvoer te leggen, maar, alvorens daartoe over te -gaan, het telegram te verzenden, waarbij ik Zijne Majesteit verzoek mij van mijn ambt -te willen ontslaan?« -</p> -<p>»Uw besluit is dus onherroepelijk?« -<span class="pageNum" id="pb257">[<a href="#pb257">257</a>]</span></p> -<p>»Onherroepelijk!« -</p> -<p>De gouverneur-generaal ziet in de trouwe oogen van den vice-president een traan, ziet -groote bekommernis op Verschuere’s gelaat en met zijn weemoedig glimlachje treedt -hij op hen toe en drukt hen de hand. -</p> -<p>»Later, in de Witte, onder een partijtje, denken we nog eens aan dezen morgen. Ik -mag immers op u rekenen als partners?« Maar dan laat hij den schertsenden toon varen -en zegt met die diepe stem, die hem, in oogenblikken van aandoening zoo welsprekend -maakt: »Dat we als vrienden op elkaar kunnen rekenen, weten we.« -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p>Een uur later is alles geregeld en vertrekken de beide ambtenaren. Dan staat de heer -Van Waliënhove een oogenblik onbewegelijk, alsof hij aarzelde de taak, die hij op -zich nam, te volbrengen; hij zinkt lusteloos, strijdensmoe terug in zijn leunstoel. -Peinzend drukt hij de handen tegen het voorhoofd en zucht. Doch straks, met een krachtige -beweging, strijkt hij de grijze lokken weg, richt zich op in zijn volle lengte en -gaat met vasten tred naar dien kant der breede vestibule, waar mevrouw Van Waliënhove’s -vertrekken zijn. -</p> -<p>Hij wacht met de kruk der deur in de hand. Hoort hij daar niet Clotilde’s stem?… Gelukkig -toeval, dat hem een pijnlijk tête a tête gaat besparen! -</p> -<p>Zooals blijkt uit het feit dat Clotilde de morgenuren in het zitvertrek harer moeder -doorbrengt, is de verhouding tusschen de beide dames sedert het uitstapje naar Tjipanas -en Van Beevelants afwezigheid verbeterd: wel spreekt mevrouw, als van iets dat lang -voorbij is, over »die dwaze historie met het schoolmeestertje«, maar Clotilde is sterk -door het geluk, en dankbaar voor de groote liefde haars vaders, bewaart ze om zijnentwil -den vrede; ondertusschen borduren ze te zamen een scherm voor de fancy-fair<span class="corr" id="xd30e4706" title="Bron: ’">,</span> die men op Batavia ten voordeele der weesinrichtingen gaat houden. -</p> -<p>Mevrouw begroet haar echtgenoot met een verwonderden blik: ze is niet gewoon ochtendbezoeken -van hem te ontvangen; Clotilde gaat hem tegemoet, strijkt hem zacht met de hand over -zijn gelaat, als kon ze de diepe rimpels wegvagen en schuift <span class="pageNum" id="pb258">[<a href="#pb258">258</a>]</span>dan een lage fauteuil naar het kleine tafeltje, waaraan zij en haar moeder gezeten -waren bij zijn binnentreden. -</p> -<p>»Leg je werk even weg, Suzanne, wil je?« vraagt hij op den beleefden toon, dien hij -altijd jegens zijn vrouw in acht neemt; »ik wenschte je een mededeeling te doen.« -</p> -<p>»Clotilde, je papa wil me spreken.« -</p> -<p>»Neen,« valt hij haastig in, »laat haar blijven.« -</p> -<p>»Dan zal de mededeeling ook zoo heel belangrijk niet zijn,« en mevrouw legt het satijn, -dat ze juist begon op te vouwen, weer voor zich open. -</p> -<p>»Ga zitten, Clotilde … Ik ben hier gekomen om mijn vrouw en dochter te zeggen, wat -ze het recht hebben vóór iemand anders te weten: dat er een groote verandering gaat -plaats vinden in onze omstandigheden.« -</p> -<p>»Een verandering? En welke, als ik vragen mag?« -</p> -<p>»Ik zou alvorens verder te gaan je wel een verzoek willen doen. Je zult onaangenaam -getroffen zijn, vrees ik. Als je kunt, spaar me dan een weinig. Bedenk dat ik zeer -moe ben, dat dit besluit me ontzaglijk veel heeft gekost. Ik heb daareven een telegram -verzonden. Met dat telegram verzoek ik mijn ontslag.« -</p> -<p>»Je ontslag?<span class="corr" id="xd30e4723" title="Niet in bron">«</span> -</p> -<p>»O, papa!« -</p> -<p>»Je ontslag? Neen, dat is onmogelijk! Je ontslag!« -</p> -<p>»Lieve, beproef bedaard te blijven. Beproef de zaak te beschouwen in het ware licht. -Als je weet wat me er toe bracht mijn demissie te nemen, wat me dwingt heen te gaan, -zul je me toestemmen dat ik niet anders handelen kon, niet anders handelen mocht.« -</p> -<p>»Nooit! Nooit!« -</p> -<p>»Luister dan toch, Suzanne! Als je alles gehoord hebt …« -</p> -<p>»Neen,« gilt ze, »ik wil er niet van hooren. Ik weet dat het krankzinnigheid is. En -al praat je een uur lang, het blijft krankzinnigheid. Ja, het krankzinnigste wat je -nog gedaan hebt in je leven. En dat zegt iets!« -</p> -<p>Vreeselijk is dat anders in zijn regelmatigheid schoon gelaat vertrokken, vreeselijk -de schelle klank dier stem, vreeselijk de stekende uitdrukking dier zwartglinsterende -oogen. -</p> -<p>»Mama! O mama, ik bid u, bedaar!« -<span class="pageNum" id="pb259">[<a href="#pb259">259</a>]</span></p> -<p>»Vrouw, in Godsnaam, laat het genoeg zijn. Dit bericht kan je niet zoo geheel onverwacht -komen. Je herinnert je, wat ik je gezegd heb, toen de begrooting werd afgestemd? Hoe -we ons moesten vertrouwd maken met het denkbeeld, dat mijn aanblijven een kwestie -van maanden kon zijn. Je weet wat in den laatsten tijd gedaan is om me het bestuur -moeilijk te maken. Nu heeft men mij een slag in het aangezicht gegeven …« -</p> -<p>»Och kom, ’t zal zoo erg niet zijn. Je bent ook zoo gevoelig!« -</p> -<p>»Wat! Niet erg?… Men wil dat ik herroepen zal, wat een mijner eerste en ingrijpendste -regeeringsdaden was!« -</p> -<p>»Welnu, dan herroep je.« -</p> -<p>»Dat ik te niet zal doen wat, volgens mijne innige overtuiging, het eenig middel is -om Indië’s achteruitgang …« -</p> -<p>»Welnu, dan doe je te niet!« -</p> -<p>»Maar Suzanne, bedenk toch wat je zegt … dat zou een laagheid wezen.« -</p> -<p>»Beter een laagheid dan een domheid!« -</p> -<p>»O God!« Hij kermt als van pijn. Hij weet hoe verachtelijk ze denkt, hoe laag ze staat. -En toch, bij ieder nieuw bewijs er van lijdt hij. -</p> -<p>Clotilde, bleek van verontwaardiging, keert zich tot haar. »O, ik dank God, dat u -mijn moeder niet zijt!« En dan: »Papa, u weet het, niet waar? ik ben het niet met -mama eens! Ik ben uw kind … ik stel de eer boven het voordeel!« -</p> -<p>»Domme eend,« roept mevrouw, buiten zich zelve over die inmenging, »begrijp je dan -niet, dat het je eigen nadeel is waarvoor je pleit? Het zal je duur te staan komen, -als je je vader steunt in zijn Don Quichotterie! Jullie praat van laagheid. Maar ik -vraag je, is, wat je nu doen wilt, je kinderen benadeelen, is dat zoo edel? Ja zeker, -dat doe je, je benadeelt je kinderen! Zij zullen je later vragen waarom je de honderdduizenden, -die hier voor je klaar liggen, niet liever hebt verdiend dan in Holland lui en lekker -te gaan leven van je vrouws geld!« -</p> -<p>Met hijgende borst en vlammenden blik is Clotilde opgesprongen als om zich te stellen -tusschen haar vader en de furie, die hem zoo grievend hoonen durft. Een oogenblik -brengt die onwillekeurige beweging harer stiefdochter mevrouw Van Waliënhove tot zwijgen, -een oogenblik slechts; dan barst ze op nieuw los in de <span class="pageNum" id="pb260">[<a href="#pb260">260</a>]</span>laagste en domste verwijten. Maar ze deren haar echtgenoot niet meer, ze deren hem -zoomin als de storm ons deert, wanneer wij in een goed gesloten huis zijn vlagen hooren -loeien; zijn kind heeft de armen geslagen om zijn hals en fluistert woorden van sympathie -en waardeering. -</p> -<p>Eindelijk heft hij het hoofd op, de beleedigster ziet hem in de oogen, en ze weet -dat ze te ver gegaan is. -</p> -<p>»Is u gereed, mevrouw Van Waliënhove? Wat mij betreft, na alles wat u gezegd hebt, -heb ik niets meer te zeggen. Alleen wensch ik enkele zaken te regelen met het oog -op ons vertrek. De eerste maatregel, die genomen moet worden, is het publiek maken -van Clotilde’s engagement. Dit zal reeds morgen plaats vinden.« -</p> -<p>»Papa! Is het mogelijk!« -</p> -<p>»Clotilde’s engagement? Is Clotilde geëngageerd? En met wien als ik vragen mag?« Dan, -als ze het stralend gelaat harer stiefdochter heeft gezien, roept ze hoonend: »Met -het schoolmeestertje, wil ik wedden?« en barst uit in een schaterlach, die aan de -hel doet denken. -</p> -<p>»Ja,« spreekt de gouverneur-generaal rustig, »met het schoolmeestertje. Maar je zult -nu zijn titel moeten veranderen en hem »het adjunct-inspecteurtje« noemen. Ik heb -hem bij financiën geplaatst, Clotilde, en ik twijfel niet of met zijn capaciteiten -zal hij daar een mooie carrière maken. Is het naar je zin?« -</p> -<p>»O lieve, beste papa! hoe zal ik u genoeg danken?« -</p> -<p>»Kom, ga met me mede … we hebben veel te bepraten, van avond staat zijn benoeming -in de courant en—morgen komt hij zijn bruidje begroeten.« -</p> -<p>Maar de stiefmoeder treedt hen in den weg. -</p> -<p>»Ik wil het niet!« hijgt ze; »ik wil het niet!« -</p> -<p>»Ik wil het!« -</p> -<p>Ze deinst terug. Eenige weinige malen in hun huwelijksleven heeft hij haar aangezien -met dien blik, heeft hij tot haar gesproken op dien toon; ze weet dat er dan niets -te veranderen is aan zijn onverzettelijken wil. -<span class="pageNum" id="pb261">[<a href="#pb261">261</a>]</span></p> -</div> -</div> -<div id="ch35" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e387">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="label">XXXV</h2> -<h2 class="main">DE LAATSTE DAGEN.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Gouverneur-generaal terwijl de opvolger reeds benoemd is; grootheid gevallen, lang -voor hij—als andere gevallen grootheden—verdwijnen kan in het niet van het ambteloos -leven; heerscher over een land, hem reeds vreemd geworden door de zekerheid dat hij -het binnen enkele maanden gaat verlaten; meester over dienaren die ongeduldig uitzien -naar het oogenblik waarop ze hem een haastigen afscheidsgroet, den nieuwen landvoogd -een juichend welkom zullen toeroepen … ’t is misschien de moeilijkste toestand, waarin -een hooggeplaatst ambtenaar, de pijnlijkste, waarin een man van gevoel komen kan. -</p> -<p>Den heer Van Waliënhove werd deze toestand niet aangenamer gemaakt door de gedachte -aan den man, die na hem den troon van Buitenzorg zou beklimmen. ’t Was een der grootste -tegenstanders geweest van het afgetreden kabinet, ja, hij had zich, sinds hij zitting -nam in de Tweede Kamer, doen kennen niet slechts als de politieke bestrijder, maar -als persoonlijke vijand van den heer Verschuere, den nu gevallen minister. -</p> -<p>Betrekkelijk jong, lid eener invloedrijke familie, bezitter van een groot fortuin, -kon hij, schoon iemand van weinig studie en nog minder ernst, de aandacht op zich -vestigen door dit ongewoon verschijnsel in ’s lands vergaderzalen: een geestige, dikwerf -scherpe repliek en een schitterende welsprekendheid. -</p> -<p>Die macht over het woord, een kort verblijf in de koloniën en het tijdelijk de overhand -hebben der partij, waarvan een ander de ziel, hij de woordvoerder was, werd zoo handig -geëxploiteerd, dat men hem koos tot een der zwaarste en gewichtigste betrekkingen -in ons staatsbestuur, koos tot verbazing van Indië en Nederland beide. -</p> -<p>De berichten dat de gouverneur-generaal zijn ontslag gevraagd had, dat het was aangenomen, -dat de benoeming van zijn opvolger was gedaan, wie die opvolger was, volgden elkander -in een zeer kort tijdsverloop; de heer Van Waliënhove wist te goed wat de wereld is, -had ook in zijn vroegere diplomatieke <span class="pageNum" id="pb262">[<a href="#pb262">262</a>]</span>loopbaan te veel gezien, om niet te begrijpen wat deze berichten moesten uitwerken -op zijn omgeving; hij was den tijd der illusies te boven, wijsgeerig genoeg om van -de menschen niet meer te verwachten dan ze geven kunnen, verheven boven kleine gevoeligheden, -en toch … -</p> -<p>O, men was onberispelijk in Buitenzorg en Batavia. Eerbiedig voor Zijn Excellentie, -hoffelijk voor mevrouw, lief voor Clotilde—ook na het publiek worden van het engagement, -dat trouwens een maand geleden ongeloofelijk genoemd, nu alleen vrij dwaas gevonden -werd—vriendelijk zelfs voor de jonkers, met dit onderscheid dat wat tot nu toe guitenstukjes -heetten, op eens kwade streken werden. -</p> -<p>Toch … om de lippen van den landvoogd kwam een weemoedig lachje spelen … het eenig -uiterlijk teeken van de pijnlijke operatie, die de best voorbereiden, de best gewapenden, -onder ons moeten ondergaan als de fortuin ons den rug toekeert, het uitrukken der -plant, die we langzamerhand knoppen en bladeren hadden afgeslagen en haast dood waanden, -maar waarvan nu de wortels blijken te zijn gedrongen tot op den bodem onzer ziel! -</p> -<p>Men bezocht de recepties nog trouw, alleen … scheen het vroeger een onderscheiding -ten paleize te mogen verschijnen, nu had het er iets van, alsof men den landvoogd -een genoegen deed met te komen; men boog nog even diep; men gaf hem nog alle eer … -alleen op een andere wijze; de heer Van Waliënhove verbloemde het zich niet—hij bestond -niet meer voor Indië, hij was nog slechts gouverneur-generaal in naam, de werkelijke -gouverneur-generaal was aan boord van de Radboud. -</p> -<p>Ieder sprak over hem, ieder wist wat van hem te vertellen, en voor wie zou durven -beweren dat er kwaad gesproken wordt in onze indische gezelschappen, ware het beschamend -geweest te hooren hoeveel goeds ze wisten, hoe waardeerend, hoe vol lof men was; waar -een enkele het waagde op minder gunstige maar onloochenbare feiten te wijzen, hoe -ijverig men daar zocht naar verontschuldigingen! -</p> -<p>’t Was zoo genoegelijk dat men dezen keer niets behoefde te herroepen of ongezegd -te maken; niemand had gedacht aan de mogelijkheid eener benoeming als deze, dus ook -niet beproefd <span class="pageNum" id="pb263">[<a href="#pb263">263</a>]</span>om, volgens gewoonte, de ongeschiktheid van den candidaat te bewijzen. Dus kon men -het onderwerp vrij en naar verkiezing behandelen, bijzonderheden ter tafel brengen, -allerlei berichten opvangen, versieren en verspreiden naar hartelust. Deze was bevriend -met zijn oudtante en had van haar gehoord, dat hij als kind geen andere boterhammen -wilde eten dan boterhammen met stroop—wat de suikerplanters een riem onder het hart -bond; gene noemde den burgemeester van zijn dorp oom en herinnerde zich op eens, hoe -deze hem had geroemd als de ijverige president van het liefhebberij-tooneel: »In liefde -bloeiende« en het letterkundig gezelschap: »Joost van den Vondel«, wat d’Hannecour -sprakeloos maakte van ontzetting; een derde kende de baker, die hem eenmaal bakerde—die -baker, van nu af belangwekkend, was »de moeder van de meid van mama, moet u weten«, -ze leefde van haar renten in den Haag, heel netjes, en zij had verteld, dat hij met -één jaar liep als een haas en praatte als een dominé, wat de moeders niet dikwerf -genoeg hooren konden: immers ze hadden thuis een dergelijk phenomeen, dat dus mettertijd -ook gouverneur-generaal kon worden. -</p> -<p>De nieuwe landvoogd moest veel geleerd hebben, te oordeelen naar het aantal dergenen -die »jaren lang met hem op de schoolbanken hadden gezeten«, en lang gestudeerd, in -aanmerking genomen met hoevelen hij »student geweest« was. Ook zijn zuster—hij had -er ongelukkig maar eene, en daar men niets mocht doen dan prijzen, was men daarover -spoedig uitgepraat—ook zijn zuster, die lieve geestige, beeldschoone vrouw, scheen -een ongewoon bekend persoon. Van zijn mama scheen men niets anders te weten dan dat -ze gravin was: over dat gravinschap raakte men niet uitgepraat; ’t was dan ook een -veilig onderwerp; alleen in zeer intiemen kring sprak men van haar bekende schoonheid, -haar veelbewogen leven en haar vroegen, romantischen dood. Daarentegen vertelde men -gaarne van den vader: die scheen zijn geheele leven niet anders gedaan te hebben dan -zich intieme vrienden maken en daartoe bij voorkeur »den ouwen heer« van alle mogelijke -menschen op Java te hebben gekozen. -</p> -<p>In ’t bijzonder bleken de dames ingenomen met de keuze van den nieuwen onderkoning. -Hij was rijk, niet waar? Zou deze dan <span class="pageNum" id="pb264">[<a href="#pb264">264</a>]</span>nu eindelijk eens, zooals het behoort, royaal zijn geheele inkomen verteren? Och, -wat dit betreft, heeft men zich niet te beklagen over de Van Waliënhove’s: ze hebben -veel gedaan, maar enfin, men zegt toch dat hij twee ton heeft overgespaard, een die -niets overspaart, een die alles besteedt aan feesten en luxe, een die alles doet voor -het behoud van het prestige, dat is wat men noodig heeft! -</p> -<p>En—nog jong. Dus het is uit met het rijk der deftige oudere dames. Mevrouw Hagen <i lang="la">cum suis</i> kunnen haar matten wel oprollen. O, natuurlijk, ’t was heel prettig, zoo fatsoenlijk, -zoo innig europeesch als de toon werd in de laatste jaren, maar ’t zou ook wel aardig—zeker -amusanter ten minste—wezen, nu weer eens iemand te krijgen, die niet geheel ongevoelig -was voor … enfin voor zooveel dat de heer Van Waliënhove niet scheen te zien … Jonge -vrouwen beloofden zich gouden bergen van de promotie, die manlief maken zou, schreven -naar Parijs om nieuwe toiletten en sneden, in afwachting dat die kwamen, haar oude -een vingerbreed lager uit voor de groote ontvangstreceptie. -</p> -<p>En ongehuwd! Is het wonder dat moeders ter nauwernood het oogenblik konden afwachten -dat deze, van wien ze niets te hopen hadden, zou plaats maken voor dien ander, die -de hoogste eer, het grootste geluk nog had weg te schenken? -</p> -<p>Er waren onder de mannen velen, die deze opgewondenheid hunner vrouwen en dochters -niet deelden, die den nieuwen landvoogd, het creatuur eener gehate richting, ongaarne -zagen komen, die den aftredende hoog achtten en beklaagden als het slachtoffer van -staatkundige verwikkelingen, maar deze zwegen … Men heeft vrouw en kinderen … men -moet vooruitkomen; nog een, zoo mogelijk nog twee rangen klimmen. Later, als men eenmaal -pensioen heeft, als men in Holland is, ja, dan zal men zeggen hoe men denkt over dit -en over zooveel meer. -</p> -<p>Intusschen wordt het leeg en stil en vreemd rondom den onderkoning van het Smaragden-eiland; -zóó leeg en stil en vreemd, dat twee jonge harten het kloppen van teederheid en verlangen -bedwongen en op zijn vraag of de groote dag nu niet spoedig wezen zou, antwoordden: -»O neen, nog lang niet; we blijven bij u zoo lang we kunnen!« -<span class="pageNum" id="pb265">[<a href="#pb265">265</a>]</span></p> -<p>Hem was zulk een blijk van liefde vergoeding voor veel bitters; maar wat kon de vrouw, -die haar geluk zocht in eer en aanzien, die geen vrienden had gewenscht, maar dienaren, -geen genegenheid, maar onderwerping, wat kon haar verzoenen met den nieuwen, ondragelijken -toestand. In machtelooze woede zag ze zich alles wat ze begeerd had ontglippen. -</p> -<p>Maar hoe men rondom haar veranderen mocht, zij bleef zich volkomen gelijk, zij gaf -geen duimbreed toe, zij was en bleef, meer dan ooit te voren zelfs, de njonnja besaar. -</p> -<p>In één opzicht alleen veranderde ze. Niemand mocht het vermoeden, voor niets ter wereld -zou ze het bekend hebben, maar ’t bleef niettemin een feit—de omstandigheden hadden -haar bijna met het huwelijk harer dochter kunnen verzoenen. -</p> -<p>Hier, waar ze een paleis te harer beschikking heeft en altijd door vreemden is omringd, -hier was dit kind uit het eerste huwelijk haar reeds een bron van ergernis. Wat zou -het dan niet zijn in de betrekkelijk kleine ruimte eener hollandsche woning, in de -beslotenheid van den huiselijken kring! En wie stond haar borg, dat de veelbegeerde -dochter van den gouverneur-generaal ook dan en daar aanzoek zou krijgen of ten minste -een aanzoek, dat voldeed aan Clotilde’s wonderlijke eischen? En al ware dit het geval, -het werd tijd, meer dan tijd dat de echtgenoot zich onttrok aan den invloed der vóórdochter, -dat hij zich wijden ging aan zijn zonen, de zonen, die erfgenaam zouden worden van -zijn ouden naam, van haar groot fortuin. -</p> -<p>Slechts een tiental dagen voor het vertrek der familie naar Batavia zal het huwelijk -worden voltrokken en de barones wil het vieren met alle pracht en praal. Niet omdat -ze er eenige sympathie voor gevoelt;—als de zalige verrukking der verloofden verstoord -had kunnen worden, dan ware ze het zeker door haar onvermoeide hatelijkheid;—maar -om het publiek, het publiek dat zich zoo ondankbaar toonde, te bewijzen dat, zoo het -menigmaal op schitterende wijze ontvangen werd in de <span class="corr" id="xd30e4809" title="Bron: gouvernementshotels">gouvernementshôtels</span>, dit niet zoozeer was geweest om de gasten genoegen te geven, dan omdat de heer en -mevrouw Van Waliënhove het zich verplicht achtten aan hun positie. -</p> -<p>En zoo werden dan voor de laatste maal de marmeren trappen herschapen in bloem waranden, -de ruime zalen in prieelen; <span class="pageNum" id="pb266">[<a href="#pb266">266</a>]</span>zoo werd wat jong en schoon en vroolijk was genoodigd, totdat het paleis een feeënverblijf -geleek, vol gezang en gelach, vol blonde sylphiden en witte kleedjes; zoo ontving -geheel Buitenzorg, half Batavia en een groot deel van de Preanger invitatiekaarten -voor het bal champêtre, dat bij het helderste maanlicht op een open plek gegeven werd; -zoo overtrof het diner bij gelegenheid van den ondertrouw alle vroegere diners in -verfijnde weelde en smaakvolle verrassing. -</p> -<p>Wat mevrouw niet besteld, maar goede vrienden bedacht hadden, dit was op den gewichtigen -morgen het ontwaken der bruid door kinderstemmen. -</p> -<p>Ze zongen een eenvoudig lied, maar onder de driehonderd knapen en meisjes was er geen, -die Clotilde niet had te danken, ’t zij voor een geschenk aan den kerstboom, ’t zij -voor een zak lekkers met Sint Nikolaas; voor een bemoedigend woord als ze de school -bezocht of een lief knikje bij het ontmoeten op straat, en toen ze verscheen op het -balkon, hieven al die ronde gezichtjes, al die stralende oogen zich naar haar op met -innige liefde. -</p> -<p>Ze stond naast hem dien ze heden zou verlaten: daareven ontving ze voor het laatst -den morgenkus van de lippen, die, zoolang ze zich herinnerde, haar slechts kussen -en groeten en goede woorden boden … Hij had zijn arm geslagen om de bevende gestalte, -hij zag haar aan zooals slechts de minnaar of de vader staart in een lief gelaat, -alsof hij het wil opnemen in de diepste diepten zijner ziel; ze gevoelde dien blik, -maar durfde hem niet beantwoorden, want … het gezang stijgt tot hen op met het innig -aandoenlijke dat kinderstemmen hebben kunnen, en in de gewijde stilte van den tropischen -morgen komt de scheidingssmart over haar. -</p> -<p>Toen het lied ten einde was—te spoedig voor die smartvolle omhelzing—toen hij zich -afwendde en zij het diepgebogen hoofd ophief om de kleine zangers te danken, toen -deed ze dat uit den grond van haar hart: vader en dochter wisten het, ofschoon ze -elkaar nog vaarwel zouden zeggen in tegenwoordigheid van anderen, dit was het oogenblik -geweest waarop de zoo nauw vereende harten voor het laatst elkander tegenklopten. -En aan dit oogenblik hadden de lieve kinderstemmen zijn vlijmendste smart ontnomen; -dit oogenblik, door beiden <span class="pageNum" id="pb267">[<a href="#pb267">267</a>]</span>zoozeer gevreesd, zou, bij al het pijnlijke, in hun herinnering iets liefelijks behouden: -zuchten en snikken, ja, maar overstemt door engelenkoor. -</p> -<p>Op verlangen van bruid en bruidegom werd het huwelijk niet voltrokken ten stadhuize, -waar alles zoo herinnert aan de treurige waarheid dat de verbintenis van twee wezens, -door de heiligste wet der natuur tot elkaar gebracht, in den loop der eeuwen een zaak -werd door de wet geregeld; evenmin in de kerk, waar de naakte wanden en het slecht -bespeelde orgel en de over het kiezel rollende rijtuigen alle verheffing verstoren, -maar in de woning, die getuige was van hun strijd. En daar troonden ze te midden van -bloeiende oranjeboomen en blozende rozentuilen en geurige gewassen; daar troonden -ze in de aureool, die de liefde vlecht om de hoofden harer uitverkorenen; daar troonden -ze in de hemelsche zelf-genoegzaamheid van den eersten huwelijksdag, een godenpaar -gelijk. Al dat gedwarrel van gelukwenschende gasten, al die glimlachende gezichten, -al die vleiende woorden, ze bestonden niet voor hen, ze zochten slechts elkaars oogen, -ze drukten slechts elkaars handen, ze smachtten slechts naar de ontmoeting van elkaars -lippen; ze vermoedden het niet hoe de gloed, die lichtte uit hun oog, menig verkild -hart verwarmde; ze vermoedden het niet hoe de glans, die uitging van hun jeugd en -schoonheid, hen hulde in een stralenkrans van sympathie; ze vermoedden het niet hoe, -toen de prediker het amen uitsprak, de bevallige bruid over den ernstigen bruidegom -zooveel had uitgestort van de wondermacht der liefde, dat er in geheel dit groote -gezelschap niet één was, die haar keuze durfde afkeuren; ze vermoedde het niet hoe -in dit oogenblik de man op de <i>Radboud</i> vergeten was, om slechts de dochter der Van Waliënhove’s, die zonnestraal van het -paleis te zien, om slechts mede te gevoelen met dat bleek gelaat aan hare zijde, met -die edele figuur, meer dan door de politieke moeielijkheden, meer dan door huiselijke -bezwaren, gebogen, geknakt bijna door de smart der scheiding. -</p> -<p>Neen, ze vermoedden het niet, maar wat deed het er toe? Halfgoden als ze waren door -de liefde, konden de menschen niets toe- of afdoen aan hun geluk. Hun verbintenis -mocht de wereld rondom hen een gruwel zijn, er mocht een hoongelach <span class="pageNum" id="pb268">[<a href="#pb268">268</a>]</span>opstijgen uit die menigte, zij stonden tusschen de bloeiende oranjeboomen en blozende -rozentuilen zóó hoog dat het hen niet bereiken kon … Toen de avondzon roodgloeiend -weerkaatst werd in het metaal van den extratrein die hen wegvoerde, en een heerlijken -glans tooverde om de zoo dicht vereende gestalten, toen wisten ze ter nauwernood, -dat daar al die menschen achterbleven om feest te vieren te hunner eere; ze wisten -alleen dat zij slechts elkander behoefden voor het hoogste en heerlijkste feest, het -feest der liefde. -</p> -</div> -</div> -<div id="ch36" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e394">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="label">XXXVI</h2> -<h2 class="main">GEPASSEERD.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">De residentie, de hoofdstad, ja, voor zoover de ambtelijke wereld betreft, de kolonie -is vervuld van het nieuws dat als »on dit« reeds de ronde deed in de dagbladen, maar -nu door officieele berichten een feit werd: de vice-president van den raad van Indië -gaat met verlof. -</p> -<p>Men weet de reden. Maar de voorzichtigheid brengt mede zich te houden, alsof men geloof -slaat aan het gerucht dat de heer Hagen<span class="corr" id="xd30e4838" title="Bron: ’">,</span> plotseling ongesteld geworden, een koeler klimaat moet opzoeken. Men weet de reden -en men billijkt die; immers, iemand op zijn leeftijd, iemand die bogen kan op zijn -verleden, iemand van zijn fortuin vooral, behoeft niet te verdragen wat andere ambtenaren -met minder gelukkige antecedenten verplicht zijn zich te laten welgevallen. -</p> -<p>»Kon ik zijn voorbeeld maar volgen!« -</p> -<p>Aldus velen, aldus ook Verschuere, wanneer hij, lusteloos achterover geleund in zijn -stoel, met Agnita de opzienbarende gebeurtenis bespreekt. -</p> -<p>Zij zwijgt; onder heftig dampen laat hij zijn weinig vroolijke gedachten den loop, -tot hij eensklaps opspringt met den uitroep »God, ja! als ik zijn voorbeeld volgen -kon!« -</p> -<p>Een straal van hoop komt haar bewolkt gelaat verhelderen. -</p> -<p>»En waarom zou je niet kunnen?« vraagt ze haastig. »Waarom <span class="pageNum" id="pb269">[<a href="#pb269">269</a>]</span>zou je het niet doen?« herhaalt ze en treedt hem op zijde en houdt hem bij in zijn -gejaagde wandeling. -</p> -<p>»Waarom ik het niet zou kunnen?« Hij staat stil in het midden van de voorgalerij, -om haar knorrig, toornig bijna aan te zien. »Waarom ik het niet zou doen? Nu? Met -verlof gaan? Nu? Wat ik je bidden mag, Nita, doe zulke imbécile vragen niet! Ze brengen -me nog meer uit mijn humeur dan … al het andere!« -</p> -<p>Langzaam gaat ze terug naar haar plaats. -</p> -<p>»Begrijp je dan niet, kind,« vraagt hij straks vriendelijker, »begrijp je niet, dat -als de vice-president weggaat, hij waarschijnlijk wordt opgevolgd door een lid van -den raad!« -</p> -<p>»Ja. En dan komt er een plaats open.« -</p> -<p>»En ’t is de gewone loop van zaken, dat wanneer er een plaats open komt, de algemeene -secretaris die vervult.« -</p> -<p><span class="corr" id="xd30e4856" title="Niet in bron">»</span>Maar je waart het nog zoo kort. En heb je me niet gezegd, dat deze keer een resident -van de Buitenbezittingen aan de beurt was? Was er ook geen sprake van, een militair -lid te brengen in den raad?« -</p> -<p>»Dat is reeds zoo lang!« -</p> -<p>»Ik vrees dat de gouverneur-generaal je niet zal willen missen, De handen staan hem -nog zoo verkeerd.« -</p> -<p>»Dat zou je hem niet moeten zeggen,« roept hij schamper lachend. -</p> -<p>»Nu ja. Maar we weten het toch … ’t zou niet best gaan met een nieuwen secretaris, -die zich ook nog overal moest inwerken, geloof je wel?« -</p> -<p>»Dat is zijn zaak. Daar laat ik me niet aan opofferen.« -</p> -<p>Weer volgt een lange stilte, slechts afgebroken door het geluid zijner voetstappen -op den marmeren vloer; dan, als mevrouw Verschuere meent dat het gezicht, in den laatsten -tijd zoo zorgvuldig bestudeerd, wat minder boos staat, komt ze hem wederom op zij -en steekt haar hand door zijn arm. -</p> -<p>»’t Kon heerlijk zijn, Gus. ’t Is waar, ’t zal me aan het hart gaan Buitenzorg te -verlaten …« -</p> -<p>»Och, wat is een plaats nog, als de goede vrienden weg zijn?« -</p> -<p>»Dat is zoo. En je zoudt zoo’n gemakkelijk leventje hebben in vergelijking van nu. -Maar ’t is toch, geloof ik, beter dat we er ons nog niet te veel op verheugen.« -<span class="pageNum" id="pb270">[<a href="#pb270">270</a>]</span></p> -<p>»En waarom? Heb ik den prijs niet verdiend? Me dunkt, ik heb er recht op.« -</p> -<p>Ze glimlacht even. »Niet de ijverigste leerlingen worden het best beloond. Als je -oom nog de prijzen uitdeelde …« -</p> -<p>»Mijn oom! Mijn oom! God, Nita, begin je ook al mee te schreeuwen met den grooten -hoop? Moet ik het nu van mijn eigen vrouw hooren?« -</p> -<p>»Wat toch, lieve?« vraagt ze ontsteld door dien toon. -</p> -<p>»Wel, dat ik niets ben, niets kan, niets beteeken zonder mijn oom? Ik zeg je eens -en voor altijd, Nita dat ik het niet hooren wil! Het verveelt me. Ik vind het ondragelijk, -dat die »oom de minister« altijd wordt genoemd als de macht die te beslissen heeft -over mijn toekomst. Ik ben zelf die macht. Zelf, versta je me?« -</p> -<p>Mevrouw Verschuere antwoordt niet; ze weet niet recht hoe te antwoorden, als ze wordt -toegesproken op een wijze als deze; het valt haar nog altijd vreemd, hoewel het niet -de eerste maal is … O neen, in de laatste maanden, in de laatste weken vooral, heeft -ze kunnen leeren zich te gewennen aan toornige, harde woorden. Ze neemt haar handwerkje -op, terwijl haar man met brommend geluid een plotseling einde maakt aan zijn wandeling -en zich in den luierstoel werpt, maar de fijne vingers beven te zeer dan dat ze er -mede kan voortgaan, en met een steelschen blik op het somber gelaat tegenover haar -denkt ze terug aan den tijd, die haar nu bijna gelukkig toeschijnt, toen hij thuis -kwam; ook vermoeid en afgemat, maar tevreden over de volbrachte dagtaak, voldaan over -de oplossing van een of ander moeilijk vraagstuk, verrukt over de samenwerking met -den landvoogd, die, zoo ze in meening verschilden, gaarne van gedachten wisselde en -nooit ongenegen was om, zoo noodig, zijn opinie prijs te geven; naar den tijd toen -hij, bij al zijn drukten, toch steeds een vriendelijk woord voor haar vond, toen hij -nog beloven kon meer voor haar te worden, toen ze nog niet de treurige zekerheid had, -dat hij minder voor haar werd, steeds minder en minder. -</p> -<p>O, die belofte! Had hij haar nooit gegeven, de teleurstelling zou minder groot geweest -zijn! O, die onvergetelijke dagen in Tjipanas! Had ze nooit het genot gekend van hem -onverdeeld te bezitten, misschien was het het haar dan nu niet zoo zwaar gevallen -afstand van hem te doen. Toch, elken dag beproeft ze met <span class="pageNum" id="pb271">[<a href="#pb271">271</a>]</span>nieuwe krachtsinspanning, of ze niet leeren kan zich te schikken … ze weet immers -dat zijn knorrig humeur slechts de reactie is van den dwang, dien hij zich moet opleggen -in de tegenwoordigheid des landvoogds; ze weet dat de andere dames ook haar mannen -van de secretarie thuis krijgen, zenuwachtig, overspannen, prikkelbaar … Ze vermant -zich ook nu, ze verzet zich tegen het moedeloos gevoel dat zijn onvriendelijkheid -altijd bij haar wekt en spreekt bijna vroolijk: -</p> -<p>»Kom, manlief. Het is zoo’n heerlijke avond … laten we eens probeeren of een wandeling -ons geen goed zal doen … ik geloof dat we beiden wat ontstemd zijn.« -</p> -<p>Hij geeft na een kleine aarzeling toe en weldra dwalen ze door de eenzame lanen, arm -in arm, langzaam, zachtjes sprekend, somtijds zwijgend, zooals ze het gaarne doet; -de sterrenhemel strooit zijn gouden vonken over het glanzig groen en deelt het iets -mede van zijn tooverachtigen gloed. Wat Agnita had gehoopt geschiedde: in die liefelijke -omgeving, in die bedarende stilte week Verschuere’s geestelijke vermoeidheid; het -oog gericht op de blauwe lucht, vergat hij de grieven die hem daareven vervulden. -</p> -<p>Met de zusterlijke teederheid, die bij lieve vrouwen zulk een wijding geeft aan den -echt, leidt Nita nu zijn gedachten in vriendelijke richting; wat zijn de Hagens veel -voor hen geweest, zoolang ze het voorrecht hadden hen te kennen; wat was mevrouw altijd -hartelijk voor haar en mijnheer vol lieve attenties … wat zullen ze hen missen. -</p> -<p>Langzaam gaan de vrienden en kennissen, die binnen een kort tijdsverloop Buitenzorg -verlieten, aan hun geest voorbij; Amalia, die hen zoo dankbaar was en, dit herinnert -het kleine vrouwtje zich niet zonder trots, zooveel ernstiger, zooveel beter gestemd -was toen ze van haar afscheid nam om, gelouterd door geleden smart, een nieuw leven -te beginnen in het vaderland; Van Waliënhove, om in de hoop op zijn zonen kracht te -putten voor het verdragen der martelingen van zijn huwelijksleven; Van Beevelant en -Clotilde, om in de Palmenstad het beste te vinden wat de wereld geeft; James om het -oorlogsveld te zoeken wat misschien na liefdesgeluk het beste is: vergetelheid in -plichtsbetrachting. -</p> -<p>En dicht aan elkaar geleund, opziende naar den avondhemel, komt over hen dat weemoedig -gevoel van veranderen en <span class="pageNum" id="pb272">[<a href="#pb272">272</a>]</span>verdwijnen, van alleen achterblijven; het treurig bewustzijn hoe alles slechts voor -korten tijd, slechts voorbijgaande is, de donkere schaduw op ons zonnig Indië, maar -die, Gode zij dank, hen wier bestaan verbonden werd door onverbreekbare banden, steeds -nauwer vereent, steeds inniger samenhecht juist door het voorbijgaande van al het -andere. -</p> -<p>Het is voor de heeren dagbladredacteurs altijd een buitenkansje wanneer een hooge -betrekking openvalt, maar van <i>dit</i> buitenkansje konden ze dan al bizonder goed profiteeren. De benoeming bleef uit. -Dit gaf gelegenheid om nu eens dezen dan genen ambtenaar aan te wijzen als den vermoedelijken -vice-president, om, voor het geval van deze of gene benoeming, de prachtigste combinaties -uit te denken om de regeering voor te lichten, haar te wijzen op het gevaar dat zulk -een keuze, het voordeel dat een andere keuze hebben zou; dit alles met een ijver en -een goeden wil, die bij andere koloniale aangelegenheden het bestuur zeker ten goede -zou zijn gekomen. -</p> -<p>Omtrent het nieuwe lid in den raad van Indië—voor het geval dat de vice-president -uit dat regeeringslichaam gekozen werd—twijfelden alleen zij, die voor zich zelf of -voor familie iets hoopten, de publieke opinie hield vrij algemeen Verschuere voor -den aangewezen persoon. Ook maakte ze met de openhartigheid, die, in de couranten -vooral, wel eens tot onbescheidenheid overslaat, geen geheim van die overtuiging. -Maar met de macht die hij bezit over iederen trek van zijn gelaat, met de kalmte die -hem, waar hij zulks noodig acht, ieder woord doet wegen voor hij het uitspreekt, wist -de algemeene secretaris zelfs voor zijn naaste omgeving te verbergen, wat hij van -de zaak dacht. -</p> -<p>Alleen zijn vrouw wist hoe hij alle phasen van spanning doorliep, hoe hij nu eens -door een woord van den landvoogd schrikte of door een bericht uit Batavia zich volkomen -voelde gerustgesteld, dan weer door een tijding uit Holland of een los daarheen geworpen -woord van machtige lippen meende alles te moeten vreezen, om eindelijk zich te voelen -overmeesteren door dien twijfel, die zonder dat men er een bepaalde oorzaak voor zou -kunnen noemen, aan den vooravond van belangrijke gebeurtenissen ons hart kan komen -binnensluipen. -</p> -<p>Het duurde zoo lang voor de zaak beslist werd, dat de dagbladen <span class="pageNum" id="pb273">[<a href="#pb273">273</a>]</span>gingen aantoonen hoe eigenlijk een vice-president onnoodig mocht heeten, daar toch -welbeschouwd de geheele raad van Indië alle recht van bestaan miste. Dit onderwerp -werd uitgeput; onmachtig om hierna nog veel nieuws te zeggen, waren juist de redacties -<span class="corr" id="xd30e4899" title="Bron: begonen">begonnen</span> elkanders pretendenten af te breken, toen er uitkomst kwam. -</p> -<p>Twee telegrammen. Het eerste hield in de benoeming tot ridder van den Nederlandschen -Leeuw van den directeur van onderwijs, eeredienst en nijverheid, J. G. Heylerts. -</p> -<p>Het tweede benoemde tot vice-president in den raad van <span class="corr" id="xd30e4905" title="Bron: Nederlandsch Indië">Nederlandsch-Indië</span> het lid in dien raad mr. L. B. F. V. van Sonnefelt. -</p> -<p>De onderscheiding den directeur te beurt gevallen, gelijkt, bewezen aan iemand die -in aanmerking zou kunnen komen voor pensioneering, op de hulde die de vos de kraai -brengt wanneer het stuk kaas moet vallen: de heer Heylerts nam haar dan ook op met -de stoïcijnsche kalmte, waartoe een veelbewogen huwelijksleven sommige mannen brengt, -terwijl mevrouw haren »vriend« blikken toewierp gelijk aan die van het slachtoffer, -over wiens lijk de overwinnaar zijn victorie tegemoet snelt. -</p> -<p>Geen twee weken later bleek er eenige reden voor die weinig opgewonden stemming in -den huize Heylerts. -</p> -<p>De <i>Javasche Courant</i>, het officieel nieuwsblad, meldde in zijn rubriek: Civiel departement: ontslagen: -eervol, op verzoek, onder dankbetuiging voor de diensten den lande bewezen, J. G. -Heylerts, directeur van onderwijs, eeredienst en nijverheid. -</p> -<p>Geen week later las men onder diezelfde rubriek: benoemd tot lid in den raad van Indië -D. de Bruining, hoofdambtenaar met verlof. -</p> -<p>Ware Gustaaf Verschuere een zwak man geweest, hij zou verlichting gezocht hebben in -schelden op de onrechtvaardigheid dezer benoeming, in verkleinen van den benoemde, -in dreigen zelfs met het vragen van verlof of het nemen van zijn ontslag; hij zou -troost hebben gevonden in de sympathie zijner vrienden, vergetelheid in de teedere -armen, die verlangender dan <span class="corr" id="xd30e4918" title="Bron: o oit">ooit</span> zich naar hem uitstrekken;—nu hij een sterk man was, zweeg hij en glimlachte en roemde -de bekwaamheid van het nieuwe raadslid, zijn ouden vriend; nu lag er iets in zijn -persoonlijkheid, dat zijn <span class="pageNum" id="pb274">[<a href="#pb274">274</a>]</span>vrienden dwong het betoon hunner deelneming te bepalen tot het geven van iets hartelijker -handdruk dan gewoonlijk; nu keerde hij zich af van het gezichtje, naar hem opgeheven -om hem te zeggen dat ze met en voor hem voelde; nu wilde hij zelfs haar niet bekennen -wat dit voor hem was; nu koesterde hij met hoonenden lach de bitterheid, die in een -trotsch, nog nimmer vernederd hart gewekt wordt door teleurstelling. -</p> -</div> -</div> -<div id="ch37" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e401">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="label">XXXVII</h2> -<h2 class="main">HET LEED VAN EEN STERK MAN.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">De nieuwe vice-president is geïnstalleerd, de oude naar Soekaboemi vertrokken, om -daar het oogenblik af te wachten dat in Holland de winter voorbij en het seizoen meer -voor verlofgangers geschikt zal zijn; luitenant Van den Bosch werd overgeplaatst naar -Atjeh; Gertrude bleek er op gesteld hem te volgen, zoodat wanneer de Meimaand eenmaal -daar is, het den Hagens niet al te zwaar zal vallen Indië te verlaten. -</p> -<p>Wat is hun het mooie huis op het Koningsplein, nu ze geen dochter meer hebben om het -gezellig te maken; wat is hun de schoonzoon, nu hij van de eene garnizoensplaats naar -de andere zal worden gevoerd; wat Batavia, nu een vreemde eerste luitenant met een -vreemde jonge vrouw de vriendelijke kampementswoning heeft betrokken? -</p> -<p>Tot directeur van onderwijs, eeredienst en nijverheid is, in plaats van den armen -ridder, die met stille trom, zijn vrouw en zijn leeuwtje vertrok, de eerste gouvernements-secretaris -Verdijk benoemd en Buitenzorg heeft het wonderlijk feit zien gebeuren dat mevrouw -Verdijk in een vreeselijke onweersbui uitreed … ’t was om Zijn Excellentie te bedanken. -Deze benoeming heeft nog al ontevredenheid gewekt; men zag er het bewijs in, dat voortaan -minder rekening zou worden gehouden met verdienste en recht dan met vrouw en invloed—en -aan dezen nieuwen toestand wilde de indische ambtenaarswereld zich maar niet zoo dadelijk -gewennen. -<span class="pageNum" id="pb275">[<a href="#pb275">275</a>]</span></p> -<p>Te bestemder tijd is ook het nieuwe lid in den raad van Indië uit patria teruggekeerd -en beëedigd. -</p> -<p>De uitnoodiging hun door hun oude vrienden, de Verschuere’s, gedaan om eenigen tijd -op Buitenzorg te komen doorbrengen, was uiterst welkom: de heer en mevrouw De Bruining -verlangden niets liever dan Buitenzorg terug te zien, Buitenzorg, waar ze eenmaal -gelukkig geweest zijn; immers, ze beseften het toen nog niet, maar ze weten het nu: -allen bij elkaar te zijn, dat is geluk! -</p> -<p>Ze hebben hun vijf jongens moeten achterlaten … op uitmuntende scholen, bij lieve -familie, voor hun eigen bestwil, o ja! maar ze hebben ze moeten achterlaten, en Daan -is grijs als een oud man, en wanneer Louise een jongen in een blauwe kiel en broek -ziet, wendt ze het hoofd af om niet uit te barsten in tranen. -</p> -<p>Ze willen op Buitenzorg zijn, om de plekjes te bezoeken waar de jongens speelden, -waar ze hun kattekwaad uitvoerden, waar ze zoo wild stoeien, zoo levensgevaarlijk -vechten konden, waar ze zoo ondeugend waren, maar—fluistert de moeder—toch ook zoo -lief … -</p> -<p>Indien het mogelijk ware dat een vrouw zich troostte over het kinderloos blijven van -haar echt, dan zou Agnita zich dezer dagen vertroost gevoeld hebben bij het aanschouwen -van dien aan waanzin grenzenden angst, wanneer de mail moest aankomen; van die oogen -vol smartelijk verlangen, die over bergen en zeeën schenen te willen doordringen in -het hollandsch huis, waar men haar schat verborg. Louise en haar veel jonger zusje -waren meegekomen, innerlijk en uiterlijk zeer in haar voordeel veranderd door geregeld -schoolgaan, frissche winterkou en goed gemaakte japonnen—er zijn menschen geweest -die vroegen waarom de ouders maar niet meteen de meisjes achterlieten!—De heer en -mevrouw De Bruining hebben voor haar een gouvernante geëngageerd. -</p> -<p>»Een gouvernante!« roept Nita verbaasd, als haar vriendin haar dit mededeelt. »Ik -dacht dat je een duren eed hadt gezworen om nooit, nooit meer …« -</p> -<p>»Ja, dat had ik ook … O, maar dit is een puikje. Heel wat anders dan de bonnetjes, -die ik tot nu toe gehad heb. Ofschoon, daar waren ook wel goede bij … als ze maar -niet altijd iets gevoeld hadden voor trompetters!« zucht Louise. -</p> -<p>»Heel wat anders … een dochter van een overste, geëxamineerd <span class="pageNum" id="pb276">[<a href="#pb276">276</a>]</span>in drie talen, hoofdonderwijzeres, niet zoo piep jong meer, erg bekwaam en—nu ja, -aan boord was ze wel een beetje opgewonden, maar anders … erg fatsoenlijk.« -</p> -<p>Arme Louise, die zich over zoo iets illusies maakte! Alsof juffrouwen met vier akten -niet precies wisten hoe men een goedgeloovig indisch ouderpaar kan gebruiken om den -overtocht te betalen, die liefst moet eindigen in de huwelijkshaven, en zoo dat niet -vlot, om, gesteund door een of andere familie, hetzij dom, hetzij laag genoeg om zich -tot de <span class="corr" id="xd30e4946" title="Bron: komedie">comedie</span> te leenen, zich onmogelijk te maken en een breuk uit te lokken. Dan kan ze overgaan -bij het gouvernement, het gouvernement, dat Dorado voor onderwijs gevende jonge dames, -niet omdat het pensioen verzekert of verlofstraktement—wie, die jong is, denkt aan -oud of ziek worden!—niet omdat het zoo genoegelijk is dagelijks vijf uur te staan -voor een klas van opgeschoten lummels, of aan half maleische kinderen het a. b. c. -te leeren, maar omdat het vrije leven van commensaal meer dan de huiselijke kring -gelegenheid geeft tot »<span lang="fr">la chasse de l’homme</span>«. -</p> -<p>De nieuwe gouvernante behoorde geenszins tot de weinige uitzonderingen die op dezen -regel voorkomen, en Nita had bij al haar huiselijke drukten wel gelegenheid om op -te merken: de onrust van het jonge meisje, die scheen te denken dat haar geluk op -straat moest gevonden worden, den toon harer leerlingen, die als het ware met den -dag minder eerbiedig werd; de overdreven, bijna ziekelijke teederheid die de beroofde -moeder wijdde aan de twee kinderen, welke men haar gelaten had; het nu in alles flink -en manlijk optreden van dienzelfden Daan, aan wien ze nooit anders dan met een medelijdend -lachje had gedacht, omdat ze hem niet anders dan in zijn verval had gekend, maar vooral -den kieschen takt dien Verschuere bij de ontvangst zijner gasten toonde. -</p> -<p>De heer De Bruining toch, met de fijngevoeligheid die hem zoo beminlijk maakte, gevoelde -zich bezwaard door de gedachte dat zijn verheffing een misrekening was geweest voor -zijn vriend. Maar deze wederlegde al zijn bezwaren. -</p> -<p>’t Is waar, men had hem genoemd, maar hij zelf had geen oogenblik gedacht aan de waarschijnlijkheid -van zulk een keuze; er kon immers geen sprake van hem zijn! ’t Was toch reeds een -<span class="pageNum" id="pb277">[<a href="#pb277">277</a>]</span>wonderbaarlijk snelle promotie geweest die hij maakte; zou men hem dan zijn tegenwoordige -betrekking zoo kort laten bekleeden? Dwaasheid! Onmogelijk! -</p> -<p>»Maar de pers …« zei de Bruining met een benauwd gezicht. -</p> -<p>»Ja, de pers,« stemde Verschuere lachend toe; »maar heeft het u nooit toegeschenen -dat de regeering altijd iemand anders kiest dan de pers, al ware het om te bewijzen -dat die geheel verkeerd is ingelicht?« -</p> -<p>»Maar de publieke opinie!« -</p> -<p>»Ja, dat was me weer een nieuw teeken van de frivoliteit onzer indische maatschappij; -men had u eenvoudig vergeten, u en uw oudere rechten. U waart dan ook al meer dan -twee jaar weg!« -</p> -<p>»Zie je, het kwam ons zoo gelegen«, brengt De Bruining nu ter verontschuldiging bij, -en Louise keert haar vriendelijk gelaat tot Nita met de vraag: »Het heeft je toch -niet te erg gespeten?« -</p> -<p>Nog vóór zijn vrouw heeft kunnen antwoorden, roept Verschuere: »Haar? Ze beklaagt -zich nu al dat ze bij officieele gelegenheden altijd naast oude heeren wordt geplaatst. -Wat zou het dan wel zijn!« En zijn lach is daarbij zoo natuurlijk, zijn scherts schijnt -zoo welgemeend, dat het nieuwe raadslid volkomen is <span class="corr" id="xd30e4966" title="Bron: gerust gesteld">gerustgesteld</span>. -</p> -<p>Nita bewondert Gustaaf’s zelfbeheersching, al doet het haar pijnlijk aan, dat ze getoond -moet worden ten koste van de waarheid. Hoewel nog altijd niet zeer bekwaam in het -verbergen harer gevoelens, weet ze nu toch reeds genoeg van de wereld, waarin ze leeft, -om er in de gegeven omstandigheden het noodzakelijke van in te zien: alleen wenscht -ze dat hij het masker, bij vreemden gedragen, bij haar had afgeworpen. -</p> -<p>Maar er iets gekomen tusschen hem en haar, iets als een muur. Een groot leed, te zaâm -gedragen, kan een sterk man nader brengen tot een zwakke vrouw; een teleurstelling -zal hen bijna altijd vervreemden. -</p> -<p>Nooit meer dan in deze dagen was Verschuere de strijdbare, werkzame, zich zijner meerderheid -bewuste man geweest. Zonder zich ook maar één oogenblik te laten ontmoedigen ging -hij, getrouw aan zijn leuze: »hoe grooter de tegenstand, hoe schitterender de overwinning,« -af op het doel dat hij zich voorstelde … Had Nita naast hem kunnen gaan, had ze haar -oog kunnen vestigen op <span class="pageNum" id="pb278">[<a href="#pb278">278</a>]</span>datzelfde doel, had ze over dezelfde stalen zenuwen, denzelfden ijzeren wil kunnen -beschikken, hij zou van haar een reismakker gemaakt hebben. Maar zijn vrouwen altijd -sterk genoeg om te dragen, ze zijn soms te zwak om onmiddellijk na een slag den nieuwen -strijd aan te binden. Voor haar was de slag zwaar geweest. -</p> -<p>Hoewel niet eerzuchtig, bleef de kans op Verschuere’s lid worden in den raad van Indië -altijd het lichtpunt, waarop ze met stil verlangen den blik gevestigd hield. -</p> -<p>Honderd malen had ze zich zelve bemoedigd door de woorden te herhalen, eens door mevrouw -Hagen gebruikt: »de betrekking van algemeen secretaris is het vagevuur dat we met -onze mannen moeten doormaken om in het paradijs te komen,« en nu waren de deuren van -het paradijs gesloten! -</p> -<p>»… tot ze weer opengaan,« had Verschuere gezegd met zijn gewone opgewektheid, maar -och, ze wist het, een plaats in den raad van Indië komt niet alle dagen vakant: er -zijn voorbeelden van leden, die er haast een kwarteeuw zitting in bleven houden. ’t -Zal nu wellicht weer jaren duren, en jaren, dit gevoelt ze, kan zij niet meer wachten! -</p> -<p>Er was iets in haar treurigheid dat hem ontstemde: haar zachte, droevige blikken hinderden -hem; hij wilde dat de vrouw, die hij zich verkoren had geen oogenblik twijfelen zou -aan zijn toekomst; zoo iemand moedig en onbevreesd kon wezen, zoo iemand willig offers -brengen kon, dan moest zij het zijn. -</p> -<p><span id="xd30e4980"></span>Maar—gelijk hij knorrig tot zich zelven zeide—hij werd niet door haar begrepen, zij -was niet berekend voor de plaats die ze innam. In stede van hem te bewonderen, dat -hij zijn onder dit bewind zoo weinig dankbare taak met onverflauwden ijver vervulde, -noemde ze het zijner onwaardig zulke meesters te dienen. Te vergeefs had hij beproefd -haar te doen begrijpen, dat de door den staat bezoldigde ambtenaar zijn diensten moet -praesteeren, ook al druischen de bevelen der lastgevers in tegen zijn overtuiging; -ze hield vol dat men eerst denkend wezen, daarna ambtenaar is. Ook beoordeelde ze -den nieuwen landvoogd naar den maatstaf dien men op Bloemduin gebruikte, en kon of -wilde ze zich niet schikken naar den toon, die sedert kort heerschte in de hofkringen; -kortom, hij vond in haar niet langer wat hij in zijn vrouw zocht. -<span class="pageNum" id="pb279">[<a href="#pb279">279</a>]</span></p> -<p>En ze wist het. Ze wist het hoewel hij het harde woord nog niet over de lippen had -gebracht; ze las het in zijn oogen, ze hoorde het in zijn stem, ze voelde het in zijn -liefkoozingen. -</p> -<p>Er is geen pijnlijker ontdekking dan deze voor de vrouw die bemint, en geen meer gevaarlijke -tevens. Want ze ontrooft haar het natuurlijke, die grootste bekoorlijkheid in het -oog van den man. -</p> -<p>Agnita werd op eens beschroomd, weifelend; ze durfde niet meer ronduit spreken; het -zelfvertrouwen dat de zekerheid van zijn liefde haar geschonken had verdween; ze verloor -het kinderlijk ongekunstelde, dat haar zoo aantrekkelijk had gemaakt. Bevreesd nog -meer te verliezen, was zij niet langer zich zelve, en niets kon meer in haar nadeel -wezen dan dat. -</p> -<p>Wel verzette ze zich met al wat in haar was tegen het beklemd gevoel, dat haar in -Verschuere’s tegenwoordigheid overmeesterde gelijk de koude den in sneeuw en ijs verdwaalden -reiziger; wel trad ze hem soms tegen met den ouden vertrouwden lach; wel drong ze -hem een enkele maal haar te vergezellen op een wandeling of rijtoer; wel nam ze, hoewel -met vreezen en beven, nu of dan het oude plaatsje in, dicht bij zijn schrijftafel; -wel sloeg ze somtijds in vertwijfelende teederheid de armen om zijn hals,—de schoonheid -van dat blozend gezichtje in zijn gouden lijst, de zachte ronding dier blanke armen -mocht hem dan voor een oogenblik vervoeren, het wederzijdsch vertrouwen keerde niet -terug. -</p> -<p>Juist in deze dagen leed ze onder een lichamelijke gedruktheid, een gevoel van onbehagen, -waarvoor ze te vergeefs een oorzaak zocht en waarover ze dokter Bosschaert niet wilde -raadplegen; ze wist wat zijn eerste gedachte zijn zou en ze was het moe, gevleid te -worden met een hoop, die toch nooit vervuld scheen te mogen worden. In deze zwaarmoedige -stemming, in de pijnlijke ongevoeligheid van haar gewond hart, gaf ze aan ieder woord -door hem in overspanning of drift gesproken een veel dieper beteekenis dan het verdiende; -met groote nauwgezetheid, gevolg eener ernstige, godsdienstige opvoeding, zocht ze -voor zijn gedrag de oorzaak in haar eigen tekortkomingen. Ze dacht er geen oogenblik -aan hem te beschuldigen, ze beschuldigde alleen zichzelve. En onder die zelfbeschuldiging -leed ze, wat een vrouw die liefheeft lijden kan. -<span class="pageNum" id="pb280">[<a href="#pb280">280</a>]</span></p> -</div> -</div> -<div id="ch38" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e408">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="label">XXXVIII</h2> -<h2 class="main">HEIMWEE EN LIEFDE.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">»Gustaaf!« -</p> -<p>De algemeene secretaris hoort niet: haar stem, altijd zacht, komt nu als een verzuchting -uit de beklemde borst; en hij is verdiept in de verslagen van de Tweede Kamer, daareven -door de mail aangebracht. -</p> -<p>»Verschuere … luister eens … ik heb je iets te vragen.« -</p> -<p>Hij legt zijn lectuur neer, een weinig ongeduldig, want juist las hij een zeer belangwekkende -speech van een zeer belangwekkend afgevaardigde. -</p> -<p>»Nu?« vraagt hij, als ze zwijgen blijft. -</p> -<p>»Je moet er niet verwonderd over wezen … of boos … of bedroefd, maar ik zou … ik zou -graag …« -</p> -<p>Ze beeft zoo, dat ze niet voort kan gaan. Eerst was hij nog te zeer vervuld van het -Kamerverslag, maar nu hoort hij de trilling in haar stem, nu ziet hij de vreeselijke -spanning in haar gelaat. -</p> -<p>»Wat is er?« vraagt hij verbaasd. »Kind, antwoord me! Hoe ben je zoo ontdaan?« -</p> -<p>Vergeefs beproeft ze een woord uit te brengen; vriendelijk, met een zweem van de oude -teederheid, begint hij: -</p> -<p>»Je hadt me iets te vragen, kleintje … Komaan, daar zie je toch niet tegen op?« -</p> -<p>Geen antwoord. -</p> -<p>»Weiger ik je dan zoo dikwerf iets?« Hij nadert en legt haar zacht den arm om het -midden en neemt haar ijskoud handje in de zijnen. -</p> -<p>Maar zij trekt haar hand terug, ze maakt zich los uit zijn omarming … Weet ze het -niet dat er een macht uitgaat van zijn aanraking, die haar zwak maakt en willoos? -</p> -<p>»Ik wou je vragen, of je het niet goed zou vinden als ik me de Hagens meeging?« -</p> -<p>»Als je met de Hagens meeging! Waarheen?« -</p> -<p>»Naar Holland, bedoel ik.« -<span class="pageNum" id="pb281">[<a href="#pb281">281</a>]</span></p> -<p>»Naar Holland!« herhaalt Verschuere weer en hij ziet haar aan alsof hij aan haar verstand -twijfelt. -</p> -<p>»Ja,« spreekt ze dof. »Ja.« -</p> -<p>»Zonder mij?« roept hij. »Zonder mij, Nita?« vraagt hij dan met dat zacht vleiende -in zijn stem, wat ze zoozeer vreest in dit oogenblik. -</p> -<p>»Je kunt immers niet weg?« -</p> -<p>»Neen, dat kan ik niet.« -</p> -<p>»En ik moet gaan.« -</p> -<p>Weer herhaalt hij ongeloovig het woord, dat haar door de ziel snijdt. »Zonder mij? -Zonder mij? Nita! Kind!« -</p> -<p>»Ja, ik moet gaan.« -</p> -<p>Deze klanklooze stem, dit pijnlijk vertrokken gelaat, dat ze telkens afwendt, de koortsige -glans in de oogen, die de zijnen trachten te ontwijken, verbazen hem misschien meer -nog dan haar woorden; een groote onrust maakt zich van hem meester. -</p> -<p>»Nita … ik begrijp je niet. God! kind! wat is er gebeurd?« -</p> -<p>»O neen, niets. Zie me zoo niet aan, Gustaaf … Ik weet wat ik wil. Maar als je me -zoo aanziet … zoo alsof je me nog liefhadt … dan vergeet ik wat ik wilde …« -</p> -<p>»Alsof ik je nog liefhad! Heb ik dat dan niet?« -</p> -<p>»Ja, nog een beetje, dat geloof ik ook … Maar het is beter zoo … het is beter dat -ik wegga … beter voor ons beiden.« -</p> -<p>»Nita … je bent ziek!« -</p> -<p>Ze heeft al dien tijd rondom zich gezien als een gevangene, die een uitweg zoekt; -als een gejaagde, wie de vervolgers op de hielen zijn. Bij dezen uitroep herwint ze -op eens iets van haar kalmte, en terwijl ze de handen samenklemt op de hijgende borst, -spreekt ze vast: -</p> -<p>»Je hebt gelijk, ik ben ziek. Heel ziek. Zóó ziek dat ik niet meer hier kan blijven, -dat ik weg moet, hoe eer hoe beter!« -</p> -<p>»Maar wat scheelt je dan? Ik heb er niets van gemerkt.« -</p> -<p>Voor enkele oogenblikken komt een bittere glimlach haar om de lippen spelen. »Dat -was ook niet waarschijnlijk, is ’t wel? Je hadt het zoo druk!« -</p> -<p>»Ja, ik had beter op je moeten letten … Ik ben geheel opgegaan in eigen gedachten, -in eigen plannen, den laatsten tijd … Geloof me, kindlief, ik had niets liever gewenscht -dan je er deelgenoot van te maken, maar …« -<span class="pageNum" id="pb282">[<a href="#pb282">282</a>]</span></p> -<p>»Ja, dat weet ik. Je kon niet. Vergeef het me, Verschuere … Ik had alles voor je willen -doen. Ik had je slavin willen wezen … nu ik niet je gelijke, je vrouw, je kameraad -zijn kon … zooals je eenmaal gehoopt hadt.« -</p> -<p>»Neen, spreek zoo niet …« -</p> -<p>Met een gebaar vol smartelijke afmatting legt ze hem het zwijgen op. »Laat dat rusten, -dat is voorbij …« -</p> -<p>»Wat is voorbij? Wat praat je toch? Kom, tracht bedaard te zijn. Wat scheelt er aan, -kind? Je hoofd gloeit, je handen zijn als ijs.« -</p> -<p>»Ik heb immers gezegd dat ik ziek ben.« -</p> -<p>»Ja, je hebt de koorts, ik zal dadelijk om Bosschaert zenden.« -</p> -<p>»Neen,« spreekt ze nu ernstig en vast besloten. »Doe dat niet. Bosschaert kan me niet -genezen. Niemand kan dat; niemand, behalve misschien … mama.« -</p> -<p>»En ik dan?« -</p> -<p>Een oogenblik ziet ze hem in het gelaat, het gelaat dat ze liefheeft boven alle andere … -een oogenblik wankelt ze in haar besluit; maar het is genomen ten koste van bange -nachten en heete tranen; ze weet dat hij zijn beloften niet houden kan; ze keert zich -van hem af om sterk te zijn. -</p> -<p>»Neen, je kunt het niet.« -</p> -<p>»Dus, je wilt weg? Je wilt niet langer bij me blijven?« -</p> -<p>Agnita wringt de handen; ze wordt aangegrepen door een gevoel van flauwte, als bij -hevige pijn. -</p> -<p>»Antwoord me, Nita!« -</p> -<p>»Je zult me immers niet missen?…<span class="corr" id="xd30e5053" title="Niet in bron">«</span> -</p> -<p>Ze spreekt die woorden langzaam, weifelend. Ze durft niet opzien, ze kan niet ademhalen, -zoo bonst haar hart. Zal hij zeggen dat ze zich bedriegt, dat de scheiding hem even -hard zal vallen als haar? O God, indien dat mogelijk ware! Indien hij maar zeide dat -hij haar noodig heeft voor zijn geluk! Dan bleef ze! Dan kon ze alles dragen! Dan -zou ze moed hebben om een nieuw leven te beginnen. -</p> -<p>Ach, hoe weinig kent ze het mannenhart! Hij is gegriefd, beleedigd<span class="corr" id="xd30e5058" title="Bron: ..">…</span> Heeft ze niet haar ouders gesteld boven hem, hem, die zoo zeker meende te zijn van -haar liefde, dat hij zelfs niets heeft gedaan om die te behouden? -<span class="pageNum" id="pb283">[<a href="#pb283">283</a>]</span></p> -<p>»Dus je wilt bij je pa en ma zijn?« -</p> -<p>»Ja.« -</p> -<p>»Liever dan bij mij?« -</p> -<p>»Ja.« -</p> -<p>Smartelijk getroffen ziet hij haar in het gelaat. Maar het is hem vreemd met die hartstochtelijke, -verwilderde uitdrukking; zooals ze hem geheel en al vreemd is in dit uur, zijn zachte, -zwakke vrouw, nu zoo vast besloten, zijn gevoelvolle Nita, nu zoo koel: de teedere -woorden die hem uit het hart welden, besterven hem op de lippen. -</p> -<p>»Ik begrijp me niet … je bent me een raadsel.« -</p> -<p>Smeekend heft ze de handen naar hem op. »O, folter me niet langer … Zie je het dan -niet, dat ik bezwijk? Heb medelijden … zeg dat ik gaan mag!« -</p> -<p>»Als je me niet meer liefhebt …« -</p> -<p>»O God! O God …« kermt ze. -</p> -<p>»Als je meer van je ouders houdt dan van mij …« -</p> -<p>»Je bent wreed, Gustaaf …« -</p> -<p><span class="corr" title="Bron: «">»</span>Dan mag je gaan.« -</p> -<p>Hij verwacht een haastig antwoord, een heftige ontkenning, een nederige bede om vergiffenis … -alles eer dan deze stilte … Maar zij blijft onbeweeglijk staan, zonder zelfs het hoofd -naar hem op te heffen, tot hij zich toornend van haar afwendt … Dan zinkt ze ineen, -zachtjes, langzaam, zonder kreet, zonder slag; alleen met een langen, kreunenden zucht. -</p> -<p>Als de heer Bosschaert, in allerijl geroepen, zijn patiente een vol uur heeft gadegeslagen -zoowel onder als na hare bezwijming, verlaat hij haar met een ongewoon ernstige vermaning, -om zich toch vooral te wachten voor »ziekelijke opgewondenheid«, die onberekenbaar -nadeelige gevolgen hebben kan, en keert zich, zoodra de deur achter hen gesloten is, -tot den jongen echtgenoot met een vraag, die dezen het bloed naar de wangen jaagt. -Hij kan hem toch niet antwoorden dat hij het niet weet! Hij kan hem toch niet zeggen -dat de verhouding tot zijn vrouw in den laatsten tijd niet van dien aard was dat er -gelegenheid bestond voor vertrouwelijke mededeelingen! Hij kan toch niet bekennen -dat hij vergeten heeft, sedert maanden vergeten heeft belangstelling te toonen in -hetgeen nog de vrouw bezig houdt <span class="pageNum" id="pb284">[<a href="#pb284">284</a>]</span>met hopen en vreezen bezig houdt, wanneer de man het reeds lang als afgedaan beschouwt. -</p> -<p>»Ze wil naar Europa,« zegt hij eindelijk, in de hoop door deze onverwachte mededeeling -Bosschaert’s aandacht af te leiden van de netelige vraag. -</p> -<p>»Ah zoo, naar Europa?« vraagt deze, maar zonder iets te toonen van de verbazing, die -Verschuere meende te wekken; dokters zien zoo scherp in huiselijke aangelegenheden. -»Zoo, zoo, naar Europa? Weet je wel dat dit een uitstekend denkbeeld is?« -</p> -<p>»Zonder mij?« -</p> -<p>»Natuurlijk. Je kunt niet weg.« -</p> -<p>»Ze wil met de Hagens meegaan.« -</p> -<p>»Juist. Een prachtige gelegenheid! Je kondt geen beter wenschen. De zeelucht zal haar -versterken, een kort verblijf in Holland haar goed doen. En—wat die andere kwestie -betreft dat zij zoo als het wil; hier brengt ze het nooit tot een goed einde. Als -ze gaan wil mag je haar vooral niet terughouden Verschuere … Ja, ik weet wel, ’t is -onaangenaam, dat alleen achterblijven, maar … we zijn nu eenmaal niet voor ons pleizier -in de wereld.« -</p> -<p>»Neen, dat ondervind ik.« -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p>Straks, als Nita zijn studeerkamer komt binnensluipen en half verlegen, half berouwvol -op hem toetreedt, kan hij haar een vrij vroolijk gelaat toonen. -</p> -<p>Met een bevend stemmetje vraagt ze: »Gustaaf … zeg, ik heb er nog eens over gedacht … -maar zou je werkelijk graag willen, dat ik bij je bleef?« -</p> -<p>Zijn stem beeft niet, zijn oogen staan niet vol tranen als de hare, hij is nooit lang -zwak. -</p> -<p>»Natuurlijk, lieve. Natuurlijk zou ik graag willen dat je bij me kondt blijven. Maar -we zijn nu eenmaal niet voor ons pleizier in de wereld, zooals Bosschaert zegt. Hij -gelooft dat het je enorm veel goed zal doen. Enorm.« -</p> -<p>Dan, als hij de plotselinge verandering ziet in haar trekken: »Je wou toch niet op -je besluit terugkomen?« -</p> -<p>»O neen. Ik ben vaster dan ooit besloten te gaan.« -<span class="pageNum" id="pb285">[<a href="#pb285">285</a>]</span></p> -</div> -</div> -<div id="ch39" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e415">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="label">XXXIX</h2> -<h2 class="main">DE OOGEN WORDEN GEOPEND.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first dateline">»Buitenzorg, 6 April. -</p> -<p class="salute">»Lieve, beste man, -</p> -<p>»Ik zal dezen aan Mingo geven, met verzoek hem je ter hand te stellen, als ik een -dag of acht weg ben. Want, Gustaaf, ik ben verwaand genoeg om te gelooven dat, hoe -aangenaam het voor je wezen mag om weer eens geheel te kunnen leven voor je werk, -je dàn toch wel weer eens prettig verrast zoudt opkijken, als de deur zachtjes open -ging en zeker iemand binnen kwam om je te vragen of je niet eens een uurtje met haar -zoudt willen praten. -</p> -<p>»Natuurlijk heb je van de welkome rust, na al de drukte die de laatste tijd meebracht, -gebruik gemaakt om bergen werks af te doen; dus wil je me dit oogenblikje wel geven, -niet waar? -</p> -<p>»Maar ik zal niet »kort en zakelijk« kunnen zijn zooals ik weet dat je je brieven -graag ontvangt. -</p> -<p>»Ik ben zoo in de war, sinds het zeker is dat ik wegga: alles komt me zoo heel anders -voor … soms vraag ik me af of het niet een groote vergissing kon zijn; of ik misschien, -toen ik geloofde dat hetgeen het eenige was wat me te doen overbleef, je ontevredenheid -te hoog opnam; of we misschien na korter of langer tijd niet geleerd zouden hebben -elkaârs karakter en overtuiging te eerbiedigen; of ik niet had moeten blijven … -</p> -<p><span class="corr" title="Bron: «">»</span>Maar neen, dit is dwaasheid! Niet waar, Gustaaf, je vondt het ook noodzakelijk? O, -als je nog terugkwaamt op je besluit; nu nog, terwijl de koffers gepakt staan en de -afscheidsvisites gemaakt zijn, wat zou ik graag weer uitpakken en—zooals je gister -zei, toen ik er een balletje van opgooide—een gek figuur slaan. -</p> -<p>»Hoe heb ik toch ooit dit onzalig plan kunnen bedenken! Ja, ik weet het maar al te -goed: ik weet hoe het voor het eerst in me opkwam, tegelijk met het pijnlijk gevoel -van een plaats in te nemen, waarvoor ik niet geschikt bleek. -<span class="pageNum" id="pb286">[<a href="#pb286">286</a>]</span></p> -<p>»’t Was op dien middag toen ik je vertelde, dat ik bedankt had voor de uitnoodiging -van Zijn Excellentie om dat uitstapje te maken naar Tjipanas; ik dacht dat je het -apprecieeren zoudt, daar je niet mee kondt gaan wegens ongesteldheid; maar je zei -dat een vrouw, die geen tact toont, een blok wordt aan het been van haar man. En dan, -Verschuere, waarom heb je mevrouw Verdijk toch zoo geprezen? waarom me haar tot voorbeeld -gesteld? Het was je geen ernst, dit weet ik; het kon geen ernst zijn. -</p> -<p>»Je zoudt niet willen dat ik me het hof liet maken, al was het dan nog zoo’n onschuldige -hofmakerij: al was het dan ook tot het bereiken van een doel; niet waar, je zoudt -het niet willen! -</p> -<p>»O, ik twijfel nu of je al die nare dingen wel hebt gezegd met de bedoeling, dat ik -ze zoo hoog zou opnemen! Maar … herinner je je niet dien avond toen ik me onvoorzichtig -had uitgelaten, wat je toen bij ’t naar huis rijden zei? Dat een getrouwd man geen -meester is over zijn daden. Dat zijn vrouw het werk van jaren soms in één uur bederft. -Dat je niet hadt moeten trouwen! Dat je niet hadt moeten trouwen … -</p> -<p>»Ja, Gustaaf je hadt wel moeten trouwen, alleen niet met mij. -</p> -<p>»Je zoudt me niet zoo gegriefd hebben, als je kalm geweest waart; dat spreekt van -zelf. Maar niet waar, op zoo’n oogenblik denkt men niet bedaard na, en ik was diep -ongelukkig en kon maar niet in slaap komen<span class="corr" id="xd30e5129" title="Bron: ..">…</span> ik heb een heele dwaze gewoonte man, die ik je nu maar bekennen zal: als je daar -zoo stil in de kussens ligt, dan verdwijnt die strakke vermoeide trek uit je gezicht, -dan krijgt het de lieve, vriendelijke uitdrukking van vroeger, en dan vind ik het -een genot er naar te zien. Soms, wanneer ik bedroefd was of wanneer we iets gehad -hadden samen, keek ik naar je, tot ik den boozen man vergeten kon en met de gedachte -aan den lieven de oogen sluiten; dat deed ik dien avond ook, je glimlachte in je slaap -en je weet wel, je waart naar bed gegaan zonder me goeden nacht te zeggen … ik gaf -je een kus. -</p> -<p>»Toen gebeurde er iets; je zult het misschien een kleinigheid noemen; maar ik vond -het vreeselijk! Je zei heel zacht: »Marie! o, Marie …« -</p> -<p>»Ik weet wie Marie voor je geweest is. Toen je me vertelde <span class="pageNum" id="pb287">[<a href="#pb287">287</a>]</span>van je eerste liefde, vroeg ik je me te zeggen welk soort van meisje ze was … Toen -gebruikte je een uitdrukking die ik voor het eerst hoorde en die me daardoor bijbleef: -<i lang="fr">une maitresse femme</i> noemde je haar. Nu weet ik wat dit is, <i lang="fr">une maitresse femme</i>: het tegenovergestelde van mij … -</p> -<p>»Och, die Marie …<span class="corr" id="xd30e5145" title="Bron: ,">, </span>ik denk telkens aan haar … zij zou geschikt voor je geweest zijn, zij zou je flink -ter zijde hebben gestaan. ’t Is waar, ze heeft een ander genomen om barones te worden -en ik, ik zou je voor geen koning geruild hebben, maar wat doet dit er toe? ’t Is -immers toch niet de liefde die een huwelijk gelukkig maakt! Zij zou je nooit verveeld -hebben. -</p> -<p>»Wat is dat moeilijk, Gustaaf, je man te boeien! Als de meisjes wisten hoe moeilijk -het is, zouden ze niet zoo haastig trouwen, of zich beter voorbereiden. Niet waar, -ik heb gedaan wat ik kon? Ik ben niet onverschillig geworden voor den indruk, dien -ik op je maken zou; ik heb de talenten, die ik bezat, gebruikt; ik heb beproefd het -je thuis gezellig te maken; ik heb je vrienden hartelijk ontvangen. En ik heb met -inspanning van al mijn krachten beproefd me te ontwikkelen; ja, ik heb hard gestudeerd, -Gustaaf, veel harder dan je ooit vermoed hebt. En toch verveelde ik je! Toch kwam, -als ik je iets vroeg terwijl je bezig waart—en je waart altijd bezig—die rimpel op -je voorhoofd: toch zag ik telkens die ongeduldige beweging waarmee je opkeek uit je -boek als ik nader kwam; toch heb ik je heel opgewekt hooren praten met vreemden, als -je niet den minsten lust hadt getoond om te praten met mij. Zie je, dit vond ik vreeselijk, -dit gevoel, dat langzamerhand over me kwam van tot last te zijn. Denk niet dat ik -het je verwijt; je hebt genoeg je best gedaan om het te verbergen, maar geloof je -ook niet dat niets moeilijker te verbergen valt dan verveling? -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p>»We zijn alweer dichter bij het afscheid en ik kan nog niet besluiten om dezen te -eindigen; het helpt me zoo dat ik schrijven kan wat in me omgaat, ik zou anders veel -te veel zeggen. O, lieveling, wat moet dat een ondragelijk iets zijn, een huwelijk -zonder wederzijdsch vertrouwen, als ik bedenk wat ik geleden heb sedert ik je niet -meer alles zeggen kan! -</p> -<p>»O, als ik maar eens spreken durfde! mijn geheele hart uitstorten … <span class="pageNum" id="pb288">[<a href="#pb288">288</a>]</span>maar dat mag niet! Neen, dat mag niet, want je zoudt me aanzien en in je armen nemen -en ik zou zwak worden, zwak tot lafheid toe en bij je blijven om je tot last te zijn! -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p>»Ik dacht dat ik alles overwogen had vóór ik mijn besluit nam, maar ik heb één ding -vergeten, hoe verrukkend het is bemind te worden. -</p> -<p>»O Gustaaf, als er soms in je hart bitterheid mocht komen jegens de vrouw, die je -heeft moeten teleurstellen, denk dan hoe zwaar ik zelve daaronder geleden heb; denk -dan dat ik je omhelzingen mis en je kussen en je teederheden en je zult medelijden -met me hebben. Waarom ben je ook zoo lief voor me, Gustaaf, nu deze laatste dagen? -Waarom? Ik zou willen dat je driftig waart zooals een poos geleden; ik zou willen -dat je harde, onrechtvaardige dingen zei; dat zou me sterk maken. -</p> -<p>»Maar neen, dit heb ik niet ernstig gemeend; ik kan de herinnering aan deze laatste -goede dagen niet missen … ik neem ze mee naar Holland als een schat; ik voel het nu, -noch de vreugde van weer thuis te zijn, noch papa’s groote genegenheid, noch mama’s -trouwe zorgen zullen me kunnen vergoeden wat alleen de liefde geven kan—die volheid -van geluk, die niets te wenschen overig laat. -</p> -<p>»Soms—niet waar Gustaaf, je lacht me niet uit zooals die dames, omdat ik me dit telkens -weer verbeeld?—soms, als ik me in zielsangst afvraag hoe ik toch zonder je leven zal, -is het me of ik antwoord krijg, of engelen me komen toefluisteren dat ze me een kindje -willen brengen. Ik moest niet luisteren naar die beloften, maar het maakt me minder -ongelukkig en—zijn ze bestemd om onvervuld te blijven—ach, ik ben er reeds aan gewoon, -de engelen met de blijde boodschap op eens te zien verdwijnen … -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p>»Gister zei je, dat het egoïstisch van me was weg te gaan. Als je niet meer telkens -gestoord wordt, als ik je tijd niet meer vraag voor allerlei nietigheden, als je geheel -leven kunt voor je werk, geheel toebehooren aan je betrekking, dan zul je weten dat -het niet egoïstisch van me was weg te gaan. -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p>»Gustaaf, ik droomde dat ik aankwam in Holland. Ik stond <span class="pageNum" id="pb289">[<a href="#pb289">289</a>]</span>op het midden van de loopplank. Iemand bracht me een brief. Aan den wal wachten pa -en ma en de broers en zusters. Ze wenkten me toe. Ik zag duidelijk ma’s lief gezicht: -ze schreide van vreugde. Ik hoorde de neefjes en nichtjes roepen: »Tante, tante Nita!« -en ze zonden me kushandjes toe … ik stond daar en las den brief. Hij bevatte maar -vier woorden: »Kom weer bij me.« Toen groette ik pa en ma uit de verte en keerde terug -op de boot; de loopplank werd ingehaald, ik hoorde ze roepen, gillen; ik zag hoe mijn -arm oud vadertje moest worden vastgehouden, hoe mama’s gezicht veranderde … ik bekommerde -er me niet om, ik voelde me zoo licht als een veêr. »Hij wil me terug hebben, hij -mist me, hij verlangt naar me!« riep ik, tot ze eindelijk verdwenen uit het gezicht. -</p> -<p>»Dwaze droom, niet waar? Maar o, ik had voort willen droomen, luisterend naar de machine, -waarvan iedere slag me nader tot je bracht, ik had voort willen droomen tot in eeuwigheid. -</p> -<p>»Als je wist met welk een vreeselijk gevoel van teleurstelling ik wakker werd! Ja, -ik zal de machine hooren, maar niet om me tot je te brengen! -</p> -<p>»Morgen reeds is het de dag van mijn vertrek … morgen reeds, ik had altijd gehoopt -dat er nog iets tusschenbeide zou komen, maar morgen reeds … nu kan het niet meer. -</p> -<p>»O, Gustaaf, ik heb je toch wel bemind! Ik bemin je nog, Gustaaf, boven alles! Hoe -zou ik anders moed vinden om dit te doorstaan? Wat zijn de menschen gelukkig die plotseling -sterven; ze behoeven geen afscheid te nemen …« -</p> -</div> -</div> -<div id="ch40" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e422">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="label">XL</h2> -<h2 class="main">OP DE MAILBOOT.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first dateline">»15 April. -</p> -<p>»Lieveling, wat is dat vreeselijk geweest! Had ik het maar geweten dat je nog zooveel -van me hieldt, had ik het maar <span class="pageNum" id="pb290">[<a href="#pb290">290</a>]</span>geweten dat je er zooveel onder lijden zoudt, geloof me, ik was bij je gebleven. -</p> -<p>»Je zult misschien niet begrijpen hoe ik het bedoel—jullie mannen voelt zoo heel anders -dan wij—maar voor mij is het afscheid lang zoo bitter niet geweest als ik het me had -voorgesteld. Je waart zoo bedroefd en dat vond ik zoo heerlijk! Je naamt me zoo telkens -weer in je armen en je drukte me zoo vast aan je hart … -</p> -<p>»En weet je wat je wel driemaal hebt gezegd: »Kind, hoe zal ik zonder je leven!« Dat -heeft me zooveel goed gedaan! zoo onbeschrijfelijk veel goed! -</p> -<p>»En weet je wat je ook gezegd hebt? Dat je nu eerst begreept hoe gelukkig je geweest -was … dus, ik heb je toch geluk geschonken, al was het niet zoo veel als het had kunnen -zijn!… Gustaaf, je moet me vergeven dat ik niet meer vertrouwen, niet meer geduld -heb gehad; het was zoo treurig met me gesteld in den laatsten tijd … ik kon me niet -goed meer rekenschap geven van hetgeen er in me omging; onze verhouding was zoo vreemd -geworden; ik tastte in het duister rond … God geve dat ik niet heb misgetast! Soms -vrees ik het. -</p> -<p>»Hoe heb je het nu? Gaat alles geregeld? Handhaaft Mingo zich in zijn ouden roem? -Zorgt Sarinah goed voor je? En ondervind je veel deelneming? Mevrouw Paerel heeft -me beloofd zooveel voor je te zijn als je haar zoudt willen toestaan; trek je nu niet -terug, ze zijn zoo hartelijk en niet zooals veel hartelijke menschen, vervelend. -</p> -<p>»Toen ik nog bij je was, heb ik ’t je wel eens wat lastig gemaakt met mijn altijd -vragen om liefde; nu je mij niets meer behoeft te geven, wijd je nu elken dag, al -heb je het ook nog zoo druk, een oogenblik aan mijn vrienden, de dieren en de bloemen: -het zal je zoo helpen, om je hart warm te houden, tot ik weer bij je ben om dat te -doen. -</p> -<p>»Maak je over mij geen oogenblik ongerust. ’t Is waar, ik was niet heel flink, niet -half wat ik had willen zijn, maar je weet, flauw vallen is een slechte gewoonte van -me en toen we maar eenmaal onder stoom waren ging alles goed. -</p> -<p>»Er zijn veel kinderen aan boord, dus behoef ik me geen <span class="pageNum" id="pb291">[<a href="#pb291">291</a>]</span>oogenblik te vervelen en dan, je weet hoe vriendelijk de menschen me altijd en overal -behandelen. -</p> -<p>»Wat de Hagens betreft, er is me al meer dan eens gevraagd of ik hun dochter was, -zóó dragen ze me op de handen; je ziet, het zou ondankbaar van me zijn, als ik me -niet liet troosten. -</p> -<p>»Bij aankomst hier vond ik je telegram. Hartelijk dank voor de goede woorden, ik leg -ze bij de anderen weg in mijn hart, en als al de hartelijkheid die ik ondervind me -niet troosten kan, wat ik soms vrees, dan zullen zij het kunnen.« -</p> -<p class="dateline">»Padang 16 April. -</p> -<p>»We liggen hier op de reê, met een prachtig gezicht op de eilandjes, die als groote -groene ruikers op het zilverblauwe water zijn gestrooid; op den Apenberg met zijn -wonderlijk mooie tinten, zooals hij daar bijna loodrecht, donkergroen met violetten -weerschijn, oprijst uit de zee; allerlei kleine prauwen glijden voorbij, in de verte -komt het stoombootje met de laatste passagiers, want we vertrekken over een paar uur. -</p> -<p>»Je ontvangt dezen binnen enkele dagen. Vind ik weer een telegram van je op Suez? -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p>»O, Gustaaf, verbeeld je. Ik zal probeeren het je te schrijven. Maar ik beef zoo, -ik ben zoo vreeselijk geschrikt. Daareven kwam het bootje met de passagiers: een familie -met negen kinderen en twee officieren van Atjeh. -</p> -<p>»Een er van kon niet loopen, hij werd op het dek gedragen. Mijnheer Hagen zei me, -dat het zoo’n naar gezicht was, dus was ik niet gaan kijken, maar daar hoorde ik op -eens om eau de cologne roepen; die erge zwakke was bewusteloos geworden. Ik had een -flacon naast me staan, ik ging die dadelijk brengen, en Gustaaf! wie denk je dat het -was? James! Onze James! -</p> -<p>»O, maar onherkenbaar! Arme, lieve, trouwe jongen, het is met hem gedaan, hij kan -niet eens zijn hoofd meer opheffen. Als je hem zag, zooals hij daar ligt, die vroolijke, -sterke, moedige James! Ik ben bij zijn veldbed neergevallen. -</p> -<p>»Toen hij bijkwam en me zag, was hij niets verbaasd. Hij glimlachte even en sloot -de oogen. Ik dacht dat het weer een flauwte was, maar een oogenblik later zei hij: -»Ga nu maar naar <span class="pageNum" id="pb292">[<a href="#pb292">292</a>]</span>de anderen, dokter; ik ben bezorgd; mijn goede engel is bij me!« Och, Gustaaf als -je die stem gehoord hadt … Ik dacht dat mijn hart zou breken. -</p> -<p>»Hij heeft zijn woord maar al te goed gehouden; iedereen is vol van zijn lof. ’t Schijnt -dat hij zich bijzonder onderscheiden heeft; een van de heeren vertelde het aan mevrouw -Hagen. -</p> -<p>»Heb ik je gezegd dat hij gewond is bij dat gevecht? Maar aan die wond zou hij niet -sterven; ’t is die vreeselijke malaria, die hem vermoordt. De dokter geeft weinig -hoop; goddank, dat ik hier ben om zijn laatste dagen te verzachten. Het zal hem aan -niets ontbreken. O, als ik hem nog redden kon! hij heeft zoo’n sterk gestel en, niet -waar, de zeelucht doet soms wonderen! -</p> -<p>»Vaarwel, lieve, ik kan hem niet langer alleen laten; de koorts komt op en hij roept -om me. -</p> -<p class="dateline">»22 April. -</p> -<p>»Hoeveel keeren was ik reeds van plan je te schrijven. Maar je weet niet hoe mijn -tijd wordt in beslag genomen door onzen armen zieke. Ik heb nu mevrouw Hagen verzocht -bij hem te gaan. Zij zou me zeker meer helpen, maar zij souffreert voortdurend aan -zware hoofdpijnen—een vorm van zeeziekte, zegt de dokter,—en alleen wanneer de boot -bijna stil ligt, zooals nu, voelt ze zich wel genoeg om boven te blijven. Wij hebben -anders geen klagen over de sterke beweging: bijna altijd een kalme zee, het mooiste -weer dat men zich wenschen kan, een prettige <span class="corr" id="xd30e5224" title="Bron: kommandant">commandant</span> en een goede geest onder de passagiers (tot nog toe): dus, daar ook de tafel en de -bediening weinig te wenschen overlaten, alles wat men aan boord eischen kan. -</p> -<p>»In den toestand van James is nog niet veel verandering gekomen: alleen verbeeld ik -me dat hij in deze vier dagen iets minder zwak is geworden, maar och, misschien schijnt -dit maar, omdat ik geloof wat ik hoop. Als hij geen koorts heeft—want dan zou zijn -gekreun de andere passagiers hinderen—ligt hij op het dek en zit ik met een boek of -handwerk bij hem. Meest moet ik voorlezen, of anders praten. Maar in zijn half dommelenden -toestand heeft hij geen recht begrip van tijd meer en als ik dan, soms na een uur, -ophoud, dan is het: »Ben je nu al <span class="pageNum" id="pb293">[<a href="#pb293">293</a>]</span>moe, Nita? Toe ik hoor je stem zoo graag; als ik je stem hoor, voel ik geen pijn.« -</p> -<p>»Je weet, hij was nooit veeleischend; maar ik geloof dat hij niet geheel toerekenbaar -meer is: soms blijkt het me dat hij niet eens gehoord of ten minste niet begrepen -heeft wat ik las of sprak. -</p> -<p>»Die andere luitenant is niet zoo erg ziek, maar lijdt aan geestverzwakking, ten gevolge -van typhus. Te denken hoeveel jonge en krachtige lichamen op die manier gesloopt worden; -te denken dat de moeders haar zonen in zulk een toestand thuis krijgen; te denken -wat dat zijn moet voor een vrouw, haar man zoo weer te zien. Soms stel ik me voor, -dat je officier waart en op Atjeh, en dan kom ik me zelve zoo ondankbaar voor; waarom -kon ik niet tevreden zijn? Ik behoefde ten minste niet in angst te leven; je waart -daar op de secretarie ten minste niet in gevaar! Er zijn verscheidene officiersfamiliën -aan boord; als ik denk aan wat zij hebben doorstaan, dan voel ik me klein, dan schaam -ik me bijna. -</p> -<p>»Gelukkig hebben we onder de passagiers een non, die dadelijk als liefdezuster is -opgetreden. Ik leer veel van haar: ze is zoo handig, ze kan zoo rustig en bedaard -blijven bij alles! Soms benijd ik ze: er ligt zulk een vrede op dat lieve bleeke gezicht -onder de kap, die haar schijnt te beschutten tegen al het kleine, dat dikwerf de gedachten -van ons, andere vrouwen, vraagt. Ik weet wel, ik, die de hoogste zaligheid ken, ik -moest slechts medelijden hebben met zoo eene, die niet mag beminnen; och, het zou -ook niet in me opkomen als je bij me was, maar ik voel me soms zoo verlaten, zoo troosteloos -verlaten. En dan, zoo’n vrouw vraagt of twijfelt niet meer, ze geeft zich over, terwijl -ik … och, ik vraag altijd door, waarom dit zoo heeft moeten wezen? waarom dat niet -anders zijn kon? Weet je wat me zoo treurig stemt dezer dagen, Gustaaf! nu ik James -daar zoo liggen zie en ik telkens denken moet aan mijn ledig huis en mijn eenzamen -man en onze verloren illusies? De gedachte dat ik, met al mijn goeden wil, met al -mijn ernstig streven om voor mijn omgeving veel te zijn, de beide mannen, die het -meest van me gehouden hebben, zoo weinig geluk heb kunnen schenken. Dat is één van -de raadselen, die ik vergeefs tracht op te <span class="pageNum" id="pb294">[<a href="#pb294">294</a>]</span>lossen. Maar er zijn vele, vele andere; ’t is of de golven ze me ’s nachts komen aanbrengen.« -</p> -<p class="dateline">»Suez, 8 Mei. -</p> -<p>»Ik heb James verteld, dat ik aan je schreef. »Groet hem van me«, fluisterde hij. -En toen nam hij mijn hand en vroeg: -</p> -<p>»Wil je hem zeggen, Nita, dat ik me zijn vertrouwen heb waardig gemaakt?« -</p> -<p>»Arme jongen! Zooveel had hij niet misdaan, dat hij er zoo voor boeten moest! -</p> -<p>»Ik verzekerde hem dat je hem alles vergeven hebt, lang geleden, en toen zei hij met -een zweempje van zijn oude ondeugendheid: »Dat is niet heel moeilijk, geloof ik, den -man te vergeven, die je vrouw het hof wou maken, als je zóó zeker weet dat ze er niet -van gediend was!« -</p> -<p>»Ik ben zoo blij dat hij dit gezegd heeft, want hij lachte er bij en keek me vrij -in het gezicht, zoodat ik zeker weet dat hij van zijn dwaasheid genezen is. Ik zou -me anders, nu hij wat beter wordt, niet geheel op mijn gemak gevoeld hebben met hem. -</p> -<p>»Dat is ook een van de vele vragen die ik me doe: of ik die geheele zaak niet te hoog -heb opgenomen? Soms, als ik hier rondom me zie onder al die vroolijk schertsende, -veel etende, rustig slapende, kalm voortvegeteerende menschen, kom ik me, met al mijn -bezwaren en bekommernis en twijfel, zoo dwaas voor. Had ik misschien moeten lachen -om James? Is dat misschien de verklaring van veel wat me bezig houdt, dat ik het leven -te veel heb beschouwd als ernst? Maar mijn God, is het dat dan niet?« -</p> -<p class="dateline">»10 Mei. -</p> -<p>»Je kunt je er geen denkbeeld van maken, Gustaaf, hoe ik begin te verlangen naar het -oogenblik van onze aankomst. Er zijn in Buitenzorg dagen geweest—nachten geloof ik -weinig, maar dagen—dat ik in ’t geheel niet dacht aan thuis, en nu—het is of iedere -mijl die we nader komen me meer vervult met de gedachte aan al de lieven, die ik terug -zal zien. -</p> -<p>»Arme man, ik zeg dikwerf tot me zelf, dat je een groot geluk gemist hebt.… thuiskomen -uit Indië en nog een vader <span class="pageNum" id="pb295">[<a href="#pb295">295</a>]</span>en moeder vinden! Vooral sedert ik weet dat we in Genua aan wal zullen gaan, wordt -dat verlangen grooter en grooter; het stemt me zoo gelukkig, het is de beste bron -van troost die ik vind voor onze scheiding. -</p> -<p>»Ja, we gaan in Genua aan wal. Je begrijpt, als James niet in staat was geweest de -reis over land te maken, dan was ik met hem aan boord gebleven, maar ik zag daar erg -tegen op: twaalf dagen langer op zee en dan door de golf van Biscaye, en dat met een -half verlaten boot, want ieder debarkeert in Genua; alleen de groote gezinnen, die -het overleggen moeten, gaan mee door. Maar Goddank, er is, sedert we meer in de koude -zijn, verandering ten goede gekomen: eerst werd hij spraakzamer, toen bleef de koorts -weg, toen kreeg hij meer lust in eten en nu begint hij al langzamerhand een paar stapjes -te doen. Op krukken, Gustaaf, denk je dat eens, James op krukken! Gisteren beproefde -hij het voor het eerst, toen de anderen aan tafel waren; de zuster was bij hem; ik -kwam toevallig boven, maar o, ik kon het niet helpen, toen ik hem daar zoo zag heenstrompelen, -toen ben ik uitgebarsten in tranen. Eerst lachte hij me uit en liep verder, maar toen -gooide hij op eens de krukken weg, ver over het dek en viel neer op zijn veldbed met -de handen voor het gezicht. -</p> -<p>»De zuster beknorde me over mijn gebrek aan zelfbeheersching, en ik was doodelijk -bang dat het hem kwaad zou doen, maar hij vindt het zoo heerlijk om beter te worden, -hij geniet zoo van dat gevoel van terugkeer en de kracht, dat niets hem kwaad zou -kunnen doen op dit oogenblik, geloof ik. -</p> -<p>»Hij wil echter de krukken niet meer gebruiken. Mijnheer Hagen steunt hem met de zuster; -je begrijpt, ik ben daar te klein voor en ook, sinds hij beter wordt, voel ik me erg -lui en lusteloos. De dokter zegt, dat als hij zoo blijft vooruitgaan, de reis over -land hem geen kwaad zal doen; natuurlijk zal het zijn: zachtjes aan, maar de Hagens -behoeven geen haast te maken. -</p> -<p>»O ja, schreef ik dat reeds? De Hagens hebben beloofd bij ons te blijven; vin je dat -niet lief van hen? Wij zijn veel bij elkaar geweest met ons viertjes en ik kan hun -niet dankbaar genoeg zijn; vooral mijnheer heeft me veel goed gedaan: hij <span class="pageNum" id="pb296">[<a href="#pb296">296</a>]</span>sprak zoo telkens over je; als hij zag dat ik bedroefd was, dan kwam hij bij mij zitten -en liet me over je praten; ik kon dat met niemand beter; hij waardeert je zoo. En -dan—soms beweert hij dat je zijn voorbeeld heel gauw volgen en naar Holland komen -zult. -</p> -<p>»Ik heb gedaan wat je me aanriedt en het gezelschap van mevrouw Hagen gezocht. Je -dacht dat ik er van profiteeren zou om me kalmer te stemmen, om me de wereldsche zaken -meer uit een praktisch oogpunt te doen zien. Misschien zal dat ook wel het geval zijn, -achterna; maar op het oogenblik zelfs stemt ze mij niet kalmer. Zij is zoo verstandig, -zoo logisch, zoo beredeneerd als alleen vrouwen zijn kunnen, die nooit een grooten -hartstocht hebben gekend; ik kan het niet van me afzetten, dat ze me overdreven vindt -en—verliefder dan het met de waardigheid van eene vrouw overeenkomt. -</p> -<p>»Je weet, ik kan eigenlijk alleen vertrouwelijk worden met menschen bij wie het hart -het hoofd beheerscht: die zuster <span class="corr" id="xd30e5264" title="Bron: bij voorbeeld">bijvoorbeeld</span>, ik geloof stellig dat ze dol van iemand gehouden heeft! Ik heb haar alles verteld—dat -vin je toch niet verkeerd? Je begrijpt, ik moest iemand hebben voor wie ik mijn leed -uitstortte—en ze heeft alles begrepen. Op een avond liet ik haar je portret zien. -Ze zei niets anders dan: »Arm kind! wat moet je dat gezicht liefhebben …« en ik weet -niet hoe het kwam, maar we schreiden samen en sedert weet ik dat ze van iemand gehouden -heeft. -</p> -<p>»Ik had me in den laatsten tijd bij het gadeslaan van ons reisgezelschap—het zijn -bijna allen zieken, zwakken of teleurgestelden—dikwerf afgevraagd of men eigenlijk -wel het recht heeft zich zoo te verdiepen in eigen klein leed, terwijl anderen zooveel -grooter moeten dragen. Maar de zuster zegt, er is geen klein leed of groot leed: alles -hangt af van het hart dat het ondervindt. -</p> -<p>»En dat begin ik ook te gelooven! Als ik bedenk hoe het me smarten kon wanneer je -me maar ontevreden aankeekt, en als ik dan hoor hoe onvriendelijk enkele mannen hieraan -boord voor hun vrouwen zijn en hoe die vrouwen een oogenblik later lachen, van ganscher -harte lachen kunnen, dan geloof ik ook dat het alles maar van het hart afhangt. En -misschien begrijpen <span class="pageNum" id="pb297">[<a href="#pb297">297</a>]</span>wij menschen elkaar zoo weinig, omdat we altijd bij een ander hetzelfde gevoel zoeken -als we zelf hebben. Ik ondervind in deze nieuwe omgeving dagelijks hoe men zich in -elkaar vergist. Zoo is er, behalve mij, nog een dame aan boord, wier man in Indië -is achtergebleven. Ik voelde me tot haar aangetrokken door de overeenkomst in onze -omstandigheden en maakte met haar kennis. Wat vertelt ze me? Ze ging naar Europa voor -pleizier! Omdat het haar verveelde langer in de binnenlanden te zitten. Ze wou de -wereldtentoonstelling zien en Parijs en Weenen. Ze was nooit in de groote opera geweest -en ze vond dat dit hoog tijd werd en—dan moest ze haar garderobe vernieuwen, men raakte -op zoo’n buitenpost zoo ten achteren met de modes! Mijn verbazing amuseerde haar. -Gelukkig dat ze niet in mijn hart kon lezen. Afschuwelijk! je man te verlaten om zulke -redenen. Als ik dan denk aan den strijd dien het mij heeft gekost!« -</p> -<p class="dateline">»11 Mei. -</p> -<p>»Je begrijpt, lieve, in dien tijd toen ik daar zoo uren lang stil bij James moest -blijven zitten, had ik alle gelegenheid om de passagiers gade te slaan en mijn opmerkingen -over hen te maken. Nu hij aan de beterhand is, beweeg ik me natuurlijk meer onder -hen en onderzoek of ik goed heb gezien, of mijn gevolgtrekkingen juist zijn. De ongetrouwden -interesseeren me minder; ik let meer op de getrouwden; ik zou zoo graag het geheim -ontdekken, dat groote geheim, hoe men een man gelukkig maakt. -</p> -<p>»Er zijn getrouwde lui van elken leeftijd met volwassen dochters, met zuigelingen—het -tweede schijnt me nog minder soesah dan het eerste: met kinderen in Holland: zonder -kinderen. De meeste ouderparen komen me voor, elkaar te beschouwen, zooals de eigenaar -een kip beschouwt, uit het oogpunt van de eieren die zij legt: de vrouw is lief voor -den man, ze schijnt hem dankbaar voor de ruime omstandigheden waarin ze verkeert, -voor de mooie positie die ze met en door hem inneemt; de man is vriendelijk voor haar, -trotsch op de aardige, vlugge kinderen, die zij hem geschonken en goed opgevoed heeft, -beiden gaan op in dingen waarmede de liefde weinig te maken heeft. -</p> -<p>»Onder de jongeren vind ik er verscheidene, die bij afwisseling <span class="pageNum" id="pb298">[<a href="#pb298">298</a>]</span>kibbelen en zich laten verteederen, maar dat is niet wat ik bedoel: geluk is in mijn -oog iets rustigs, iets bestendigs. Huwelijken waar de man, door de vrouw geboeid, -alles in haar schijnt te vinden, zie ik er tot nu toe maar twee. -</p> -<p>»Bij die twee dames, dacht me, kon ik een lesje nemen, maar ach, man, wat ben ik teleurgesteld! -Je zult het niet gelooven, maar die eene, die zoo aangebeden wordt, is een grillig -schepsel vol kuren. Ze laat zich door hem bedienen of zij een vorstin was en hij haar -slaaf, ze stoot hem van zich, ze haalt hem weer aan, en ze speelt met hem als een -kind met zijn hansworst. En daarbij komt het me voor dat ze, hoewel niet bepaald lichtzinnig, -zóó koket is als een fatsoenlijke vrouw wezen kan zonder dien naam te verliezen … -Gustaaf, als ik ook koket geweest was, als ik je ook zoo in een voortdurende spanning -gehouden had, zou ik je dán misschien geboeid hebben? Het andere huwelijk is me nog -raadselachtiger. ’t Is van dien rechterlijken ambtenaar, je weet wel; je kende hem -nog van vroeger. Zij is mooi, dat is zoo, en jong, maar zoo onbeteekenend! En dan -daarbij die man met zijn helder verstand, met zijn groote ontwikkeling, die man, wien -het een behoefte blijkt om zich mee te deelen, die met zoo’n innig genot al wat hij -gedacht en gelezen en ondervonden heeft, bespreekt. Me dunkt, alleen dat slaperig, -vervelend mooi gezicht moest genoeg zijn om hem te verhinderen haar ooit van iets -dat hem vervult deelgenoot te maken. Toch—ze zijn acht jaar getrouwd en hij is doodelijk -van haar, ik kreeg daarvan meer dan één bewijs. Gister nog. Je moet weten, die kokette -vrouw—van wie ik daareven sprak—is zeer lief voor hem en nu hadden ze gister een uur -of langer samen zitten praten, bizonder geanimeerd, toen hij eindelijk opstond. -</p> -<p>»»Gaat u reeds weg?« vroeg ze: »kom blijf nog wat …« -</p> -<p>»»De maan komt op, mevrouw,« zei hij. -</p> -<p>»»Welnu, wat doet dat er toe? U bent toch niet maanziek?« -</p> -<p>»»Een beetje … als de maan schijnt word ik teeder en als ik teeder ben moet ik bij -mijn vrouw wezen.« -</p> -<p>»O, Gustaaf, toen ik hem een oogenblik later met haar zag op en neer wandelen, had -ik een heel ondankbaren inval: ik wenschte dat pa en ma me maar niet hadden laten -leeren.« -<span class="pageNum" id="pb299">[<a href="#pb299">299</a>]</span></p> -<p class="dateline">»12 Mei. -</p> -<p>»Het is misschien heelemaal ongegrond, maar hoe dichter we bij Genua komen, hoe meer -ik de zekerheid krijg dat papa daar zijn zal om ons welkom te heeten. Ik doe alles -om mezelve van dat denkbeeld af te brengen, maar ik kan me onze aankomst niet anders -voorstellen dan met hem, en James gelooft het ook stellig en vast. -</p> -<p>»Wat ben ik blij dat ik <span class="corr" id="xd30e5294" title="Bron: er er">er</span> zoo gezond uitzie! Je weet niet wat de zeelucht mij een goed gedaan heeft en dan -die koude, die met den dag grooter wordt, en dan, geloof ik, ook dat gevoel van voor -iemand onmisbaar te zijn. Weet je wat ik weleens gedacht heb, als ik zoo bij James -zat? Hoe prettig het zou geweest zijn als je een beetje minder goede gezondheid hadt -genoten. Zoo’n dagje thuis van tijd tot tijd, wat een buitenkansje voor mij! ik was -dan heel gezellig bij je gaan zitten, ik had je kamillen laten drinken en koelte toegewuifd -en voorgelezen. Je zult wel zeggen dat ik heel onverstandig word en dwaze wenschen -doe; ja, lieveling, dat is zoo: soms heb ik spijt dat ik niet koket geweest ben; dan -zou ik dom willen zijn: nu weer beklaag ik me dat mijn man niet ziekelijk is … Het -wordt hoog tijd dat ik thuis kom! Thuis kan ik niet anders dan goede gedachten hebben, -dunkt me. Over drie dagen! Kon je bij me zijn, Gustaaf!« -</p> -<p class="dateline">»13 Mei. -</p> -<p>»De zuster en ik hebben van avond nog eens voor het laatst vertrouwelijk samengepraat. -Ze zegt dat ze veel geluk voor ons ziet in de toekomst, dat deze scheiding noodzakelijk -was, opdat we onszelf en elkaar, bij kalm nadenken, beter zouden leeren begrijpen. -Ik bekende haar dat ik me soms zoo beklemd, zoo beangst gevoel, maar zij gelooft dat -onze liefde eene groote liefde is, en dat ze dus door de afwezigheid eer vermeerderen -dan verminderen zal. -</p> -<p>»Maar toen ik vroeg, hoe—al waren wij hereenigd en nauwer verbonden door de waardeering -die het gemis schenkt—hoe toch ooit het groote verschil in onze levensbeschouwing -zou worden weggenomen, hoe we ooit het geluk zouden vinden als <span class="pageNum" id="pb300">[<a href="#pb300">300</a>]</span>we het zochten in verschillende richting, toen nam ze mijn hand en kuste me: »Kind, -we moeten ook wat aan God overlaten, misschien wil Hij je een kleinen wegwijzer zenden«. -</p> -<p class="dateline">»15 Mei. -</p> -<p>»Ik sluit dezen in haast. James is vrij wel en gereed om aan wal te gaan. Over een -uur zijn we in Genua. O, liefste, waarom ben je niet bij me!« -</p> -</div> -</div> -<div id="ch41" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e429">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="label">XLI</h2> -<h2 class="main">BESLUIT.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first dateline">»Bloemduin, 22 Mei. -</p> -<p>»Ik ben thuis, Gustaaf! Ik zit tusschen papa en mama, je weet wel, op het oude plekje; -papa houdt zich of hij de courant leest, maar telkens als ik opkijk knikt hij me toe, -en ik kijk maar telkens op, om hem pleizier te doen; mama heet kousen te mazen, maar -ik wil wedden dat ze niet één paar afkrijgt van middag, want ze doet niets dan me -bedienen en mijn handen streelen en mijn haar glad strijken. -</p> -<p>»O, Gustaaf, die dierbare oude gezichten zoo te zien stralen, die liefkoozingen, die -je opeens weer kind maken, te voelen, is alleen de moeite van de reis waard! -</p> -<p>»Ze zouden me liefst geen oogenblik verlaten; gisteren toen ik naar mijn kamer ging—mijn -eigen lief meisjeskamertje—liep pa mee tot aan de deur, moest ma me helpen uitkleeden -en toedekken; het was een gekus en een goeden nacht zeggen alsof ze bang waren dat -ik weer zou wegvliegen; van morgen toen ik wakker werd stonden ze hand aan hand voor -mijn bed … wie heeft ons toch gezegd dat het weerzien, als men uit Indië komt, een -teleurstelling is? Het moet iemand geweest zijn die geen ouders meer vond. -</p> -<p>»Ze brachten me je telegram met dat hartelijk: »Welkom thuis!« Hoe lief van je! Begreep -je dat dit het eenige was, wat <span class="pageNum" id="pb301">[<a href="#pb301">301</a>]</span>aan mijn geluk ontbrak, een groet uit Buitenzorg? Wat denk je tegenwoordig veel aan -me, man! -</p> -<p>»Gister waren we niet zóó gelukkig als vandaag, we waren geloof ik, te zenuwachtig -om te genieten. We konden niets zeggen; we lachten maar eens tegen elkaar, en dan -kregen we de tranen in de oogen en moesten ons weer omdraaien. Maar vandaag! vandaag -is het verrukkelijk! We zijn op al de oude lieve plekjes geweest, James ook. We moesten -natuurlijk om hem wat langzamer loopen; maar ik vond het prettig dat het zoo langzaam -ging; ik had aan zooveel te denken, zooveel lief en goeds en vriendelijks … O, wat -is ’t toch een voorrecht een gelukkige jeugd gehad te hebben; ’t is als de kruik met -koelen drank die men den reiziger meegeeft; telkens wanneer hij zich vermoeid gevoelt, -put hij uit haar nieuwe kracht. -</p> -<p>»Toen ik papa in Genua zag—want hij was in Genua, zooals ik verwachtte—vond ik hem -oud geworden, maar sinds is het alsof hij elken dag bijkomt; mama zegt, dat hij veel -geleden heeft onder mijn afwezigheid, maar hij beweert dat de vreugd van het wederzien -de smart der scheiding te niet heeft gedaan.—Vin je dat niet lief van de tantes? Het -rijtuig was aan den trein om ons af te halen; ze hadden prachtige bloemen gestuurd, -maar ze waren zelve niet gekomen. »We gunnen ze je,« riepen ze maar, toen pa haar -noodigde, »we gunnen ze je! Drie dagen mag je ze geheel alleen hebben; dán beginnen -we te deelen!«—Van morgen zonden ze aardbeien: ’t waren er maar negen, de allereerste; -vijf voor, mij en vier voor James. Er was een briefje bij; ze schreven dat ze haar -belofte houden wilden en niet komen vóór de drie dagen om waren, maar dat, als pa -er misschien iets tegen vond, ze gaarne haar meening aan de zijne zouden opofferen … -We zijn er dadelijk heengegaan. Och liefste, wat is het goed dat we in Indië niet -weten, hoezeer we betreurd worden in Holland! Ze konden niet genoeg van je hooren! -Ze hielden elk een hand van me vast; ik moest maar praten, en als een ander iets zei, -dan riep tante Dorothée dadelijk: »Laat háár nu vertellen!« Tante Mina werd erg ongeduldig, -omdat ze niet alles verstaan kon, en tante Bettemie, die arme blinde ziel, zette mijn -hoed af en streek mijn krullen glad—dat doet iedereen, Gustaaf; maar niemand kan het -zooals <span class="pageNum" id="pb302">[<a href="#pb302">302</a>]</span>jij—en vroeg maar telkens weer, hoe ik er uitzag. En dan riepen vier stemmen te gelijk: -»O, heerlijk! Om te stelen! Liever dan ooit! Nog liever dan vroeger.« Maar daar werd -tante boos om. »Nog liever dan vroeger?… dat is onmogelijk! dat zeg jullie maar om -mij te plagen!«… O, je kunt er geen voorstelling van maken hoe zalig dat is, zoo’n -thuiskomst. Wàt zou het geweest zijn als we samen gekomen waren! -</p> -<p><span class="corr" id="xd30e5326" title="Niet in bron">»</span>Het houdt niet op met brieven en briefkaarten van de broers en zusters. Het plan is, -dat ze, zoo mogelijk, allen Zondag hier zullen zijn. James verheugt er zich zeer op -en ik ook, ik verlang hen allen terug te zien. Maar toch had ik liever gewild, dat -we nog wat met pa en ma alleen gebleven waren; ze zijn zoo gelukkig!« -</p> -<p class="dateline">»Bloemduin 25 Mei. -</p> -<p>»Het is Zondag. Wat is dat toch iets eigenaardigs, zoo’n hollandsche Zondag: dat feestelijk -gevoel waarmee men wakker wordt, die deftige stilte in de straten, dat nette van de -menschen in hun beste pak, dat plechtig gelui van de klokken: ik heb dat gemist in -Indië: ik voel het nu. -</p> -<p>»De broers en zusters zijn allen hier—zelfs Rudolf is uit Groningen overgekomen, ofschoon -hij voor zijn candidaats zit. Pa wou hem eerst beknorren, maar opeens viel hij zichzelf -in de rede en zei: »’t Is goed jongen, ’t is best: voor háár is niets te veel!« O, -die pa! Ik wist niet dat hij me zóó liefhad! Ze noemen me allen nog bij de oude naampjes -en ze willen me allen bedienen. Als ik zeg dat mijn krullen vandaag twintigmaal zijn -opgedraaid, op twintig verschillende vingers, dan jok ik niet. ’t Is dwaas, maar ik -heb weer dienzelfden indruk, dien ik als kind had, alsof de zon ’s Zondags anders -schijnt dan in de week, en alsof nergens op de geheele wereld die dag zoo innig genoegelijk -gevierd kan worden als in het oude huis van den burgemeester van Bloemduin. -</p> -<p>»Wij zijn van morgen naar de kerk geweest. Och, wat spijt het me, dat je dit hebt -moeten missen. Je hadt er bij moeten zijn, lieve, het was zoo eenig, zoo om nooit -te vergeten, zoo om je opeens te verzoenen met het leven op een dorp. De zon <span class="pageNum" id="pb303">[<a href="#pb303">303</a>]</span>scheen dan, zooals zij alleen ’s Zondags doet; ma ging met James vooruit en dan volgde -ik met pa: daarachter de broers en zusters. Overal zagen we gordijntjes optillen, -nieuwsgierige gezichten over horretjes kijken; de menschen stonden stil aan den kant -van den weg, om ons te laten voorbijgaan—dan was het telkens dezelfde vertooning! -Eerst heel eerbiedig de pet af. »Goeje morge, burgemeester, goeje morge, mevrouw!« -En dan, als ik stilstond en de hand uitstak en ze bij den naam noemde—ik kende ze -allen nog—opeens een heel andere toon: »Dag juffer Nietje! Dag lief kind! Hoe heb -je ’t gehad in den Oos?« Maar als ik verder ging, dan barsten ze eigenlijk pas los. -»Och Heere, ’t is nog krek dezelfde. Niks niet grootsch! En ze willen toch wel zeggen, -dat ie ’n ergen heugen is daarginder!« -</p> -<p>»Maar de held van den dag was James! Hij droeg zijn uniform met kruis op de borst. -Ze hebben van hem gelezen in de couranten; ze weten precies waar en wanneer hij gewond -is geworden, waar hij zijn Willemsorde verdiend heeft … en—je zult het niet gelooven -van die stijve boeren, maar ze drongen om hem heen en moesten hem zien, een hand van -hem hebben … Op eens stoof Jan Mulder, je weet wel, die oud-soldaat, op hem af en -wees op zijn borst, en riep, hoera! en toen barstten ze los en gooiden met de petten -en tilden hem in de hoogte op hun schouders … ’t was of ze nooit meer tot bedaren -zouden komen … me dunkt, zijn pijn en lijden zijn hem vergoed. -</p> -<p>»Door al dat oponthoud kwamen we laat in de kerk. Maar ook dáár hadden ze op ons gewacht; -toen we binnentraden begon het orgel te spelen en zong de gemeente het eerste vers -van <a class="biblink xd30e39" title="Referentie naar de Bijbel: Psalmen, hoofdstuk 103" href="https://classic.biblegateway.com/passage/?search=Ps%20103&version=HTB">Psalm 103</a>. Je kent het wel? -</p> -<div class="lgouter"> -<p class="line">»Loof, loof den Heer mijn ziel met alle krachten, -</p> -<p class="line">Verhef zijn naam, zoo groot, zoo heilig t’ achten, -</p> -<p class="line">Och, of nu al wat in mij is Hem prees!«</p> -</div> -<p class="first">»Ik hield me goed; bij al mijn geluk en dankbaarheid kon ik toch niet vergeten, hoe -geheel anders nog het zou geweest zijn als je bij me was; maar James snikte als een -kind … hij is ook nog zoo zwak. Ik weet niet wat de dominé heeft gepreekt<span class="corr" id="xd30e5349" title="Bron: ,">.</span> Ik keek maar naar de bekende gezichten, die zich zoo trouwhartig <span class="pageNum" id="pb304">[<a href="#pb304">304</a>]</span>naar me toekeerden, naar den preekstoel, die ons, kinderen, zoo menig uurtje hielp -doorkomen en die jij zoo afschuwelijk vondt met die dieren uit het paradijs er op; -ik telde de aapjes en de kraaien en de ijsberen, en ik vond het prettig, dat er nog -precies evenveel waren als vroeger; toen keek ik naar den voorzanger en lachte met -Corrie om de gekke gezichten, die hij nog altijd trekt; toen merkte ik op, dat de -vrouwtjes van het gasthuis een nieuw model van neepjesmuts hadden gekregen … toch -was ik onbegrijpelijk gesticht. Maar onder het gebed keek ik naar het lieve, oude, -grijze hoofd, dat zich zoo diep boog over de gevouwen handen. -</p> -<p>»De tantes hadden ten strengste verboden, dat iemand ons zou bezoeken vóór een week -na aankomst, maar nu was er niets meer aan te doen: ze stonden op rijen geschaard -aan de kerkdeur, ze stroomden letterlijk ons huis binnen, en ik geloof dat de zusters -meer dan honderd kopjes koffie geschonken hebben: ik kon niet helpen, ik kon niets -doen dan handen geven en op James passen, die zich veel te veel vermoeide en van avond -volstrekt naar de »Gezelligheid« wil om de jongens te trakteeren.« -</p> -<p class="dateline"><span class="corr" title="Bron: «">»</span>Bloemduin, 1 Juni. -</p> -<p>»Wat ik je nu te vertellen heb is zoo verrukkend, zoo onbeschrijfelijk heerlijk, dat -ik haast niet weet, hoe ik ’t je zeggen zal. Gustaaf, onze liefste wensch wordt vervuld! -Eindelijk is al mijn twijfel veranderd in een zalige overtuiging: mama weet ’t zeker, -de dokter weet ’t zeker, en ik begrijp nu, dat ik het zelve reeds lang zeker geweten -heb—maar dat ik ’t alleen niet durfde gelooven. Als je dezen ontvangt, behoeft het -nog maar enkele maandjes te duren en je kleine Nita is een gelukkig moedertje. O, -als ik een kindje heb, dan kom ik gauw weer bij je terug, dan geloof ik dat ik ’t -je niet meer lastig zal maken, dan zal ik niet meer eischen dat je om mij je werk -verzuimt … Als ik een kindje heb! Lieveling, ik weet wel dat je niet gelooft zooals -ik, maar, niet waar, als je dit hoort, dan zul je toch ook danken? toch ook bidden? -</p> -<p>»Het is wel treurig dat we in dezen tijd niet bij elkaar zijn<span class="pageNum" id="pb305">[<a href="#pb305">305</a>]</span>—bij een groote vreugde verlangt men zoo naar den liefste;—maar mama zegt, dat een -vrouw in mijne omstandigheid beter bij haar moeder is dan bij haar man. Ik spreek -het maar niet tegen: Ik heb je toch bij me. Weet je nog, het was in dezen zelfden -tijd van het jaar … de kersenboomgaarden stonden in bloei en de dennen kregen die -lichtgroene pluimen en er dreven ook witte wolkjes aan de lucht, en we hadden ook -een groote zaligheid in het hart … ik zoek onze lievelingsplekjes op en de stille -eenzame paadjes; soms is het me of ik je arm weer voel om mijn midden, of ik weer -naar je moet opzien en een kus krijgen … Ik weet niet wie me laatst vroeg, of ik je -portret meenam op die eenzame wandelingen … Alsof dat noodig was! -</p> -<p><span class="corr" id="xd30e5366" title="Niet in bron">»</span>Je kunt je van de opgewondenheid der tantes geen denkbeeld maken: tante Mina is er -wel een beetje indiscreet mee: ze schreeuwt het iedereen toe, met die vreeselijk harde -stem van doove menschen! Tante Bettemie haalt me aan en kust me en vermaant me voorzichtig -te zijn—alsof ik dat niet was—en verheugt zich dat ze nog het kind van háár kind—ze -heeft langzamerhand je mama geheel weggedacht—zal mogen omhelzen vóór haar dood. Maar -tante Dorothée heeft haar blijdschap op nog eene heel andere wijze getoond; tante -Dorothée heeft iets gedaan, dat papa de verstandigste streek van haar geheele leven -noemt, iets waarvan je zeker evenals ik, niet weinig verheugd zult ophooren, ze heeft -onzen jongen—want een jongen zal het zijn, daarover zijn de drie oude dames het eens—ze -heeft onzen jongen tot universeel erfgenaam gemaakt! Je weet, ze hadden, opgewonden -door de freules Van Haastert, twee derden van haar fortuin vermaakt aan instellingen -tot dierenbescherming. Welnu, zij heeft van haar invloed als oudste en verstandigste -gebruik gemaakt om ook de beide andere tantes te bewerken. Gister was de notaris bijna -drie uur hier: het testament is veranderd en het geheele fortuin voor ons. Nu, wat -zeg je daarvan? De tantes verwachten van me dat ik, nu ik eenmaal op den goeden weg -ben, me door niets zal laten weerhouden om de wereld met minstens een half dozijn -jonge Verschuere’s te begiftigen; is het geen heerlijk vooruitzicht dat we nu rijk -genoeg zullen zijn om ons die weelde te veroorloven? <span class="pageNum" id="pb306">[<a href="#pb306">306</a>]</span>Is het niet een gelukkig leventje, dat ons wacht, later, als je gepensionneerd zijt, -op dit mooie landgoed, te midden van dit goedige volk, dat hun nieuwen heer op de -handen dragen zal?« -</p> -<p class="dateline">»4 Juni. -</p> -<p><span class="corr" id="xd30e5373" title="Niet in bron">»</span>Met de Fransche, met de <span class="corr" id="xd30e5375" title="Bron: Hollansche">Hollandsche</span> en met de Engelsche mail kreeg ik in den tijd van één week drie brieven van je; heerlijke, -lange, innig lieve, die ik meeneem op de wandeling en neerleg onder mijn hoofdkussen -om, als ik de hand er naar uitsteek, ze te hooren kraken en me te zeggen dat mijn -droom is vervuld, dat je naar me verlangt, dat je me mist, dat je me terugroept … -en dat ik ze allen zou kunnen achterlaten om tot je terug te keeren. Maar toen je -zoo schreef, en toen ik zoo droomde, toen wist ik nog niet van het kindje. En nu zeggen -alle wijze menschen, dat het binnen het jaar die groote reis niet maken mag. Hoe kan -ik nu tot je komen? O, Gustaaf, hoe moet dat gaan? We zijn nu pas zoo kort gescheiden -en beiden schijnt het ons reeds zoo lang … je zegt dat je niet zonder me leven kunt … -ik heb het al wel honderdmaal gelezen en herlezen, maar als je niet zonder me leven -kunt en als ik zoo dwaas verlangen kan, dat ik al het goede en lieve wat me hier omringt -vergeet, wat moet er dan van het arme kleine kindje worden? De oudelui nemen ’t me -gelukkig niet kwalijk, dat ik van die oogenblikken heb, ze vinden het niet meer dan -natuurlijk; soms verbeeld ik me dat ze er zich zelfs over verheugen. Er is één ding -dat me hier hindert, Gustaaf. De menschen denken zoo vreemd over een scheiding van -man en vrouw. Bij ons in Indië dwingen de omstandigheden dikwerf de gelukkigste paren, -om, hetzij voor gezondheidsredenen, hetzij voor de opvoeding der kinderen, elkaar -voor korter of langer tijd te verlaten. Van zulke toestanden kan men zich hier geen -denkbeeld vormen; hier wordt het onveranderlijk beschouwd als een bewijs dat men ongelukkig -is te zamen. Die nare boerinnen—ze kunnen me zoo meelijdend aankijken! Ja, onze goede -moeder zelfs! Er is in haar teederheid voor mij iets anders dan in die voor de zusters; -’t is of ze gelooft dat ik het dubbel behoef. Ik kan je niet zeggen hoe <span class="pageNum" id="pb307">[<a href="#pb307">307</a>]</span>me dat hindert, langzamerhand begin ik te begrijpen dat in den grond van hun hart -de oudelui en de tantes, niettegenstaande ons duidelijk schrijven, moeilijk hebben -kunnen gelooven aan het feit dat ik alleen zou terug keeren; nu verklaar ik me ook -papa’s vraag, toen hij aan boord kwam: »En—Verschuere?« Die lieve vader heeft me met -geen enkel woord verraden dat het zoo’n groote teleurstelling voor hem was, maar Corrie -heeft het me gister verteld. Je moet weten, Pa wordt oud en zijn lidmaatschap van -de Tweede Kamer is hem in den laatsten tijd niet meer, zooals vroeger, een genoegen -maar een bezwaar; vooral die reizen heen en terug naar den Haag vervelen hem. Nu hadden -de oude lui en de tantes samen bedisseld dat, als je meekwaamt, pa bedanken moest -en zij met hun vereenden invloed zouden bewerken dat je gekozen <span class="corr" id="xd30e5380" title="Bron: werdt">werd</span> in zijn plaats. Je zoudt dan wel voorgoed in Holland blijven, meenden ze. Zóó hadden -ze zich met dat denkbeeld vertrouwd gemaakt, dat tante Mina het nog maar altijd niet -op wil geven en, als we eens aandringen op verbetering van een of ander dat vervalt -of verwaarloosd wordt, ze met de grootste kalmte antwoordt: »Dat moet maar wachten -tot Gus komt!« -</p> -<p>»Ik wou werkelijk dat je eens even kondt overvliegen om de kraamkamer te zien: hij -wordt ontvangen als een koningskind, je jongen! Iedereen is reeds voor hem bezig; -je moet er niet om lachen, liefste, maar tante Bettemie heeft al negen-en-dertig paar -sokjes voor hem gebreid. Gisteren kwam tante Dorothée hier met een pak echte kant -om het wiegje te garneeren. Ze was niet zooals anders, vond ik. De lieve oude vrouw, -wat kuste ze me! Neen, ze was heel anders dan gewoonlijk … ze vroeg me tot driemaal -toe om je te groeten.« -</p> -<p class="dateline">»22 Juli. -</p> -<p>»Tante Dorothée is heengegaan. Ik begrijp dat het je, evenals ons, smarten zal. ’t -Is waar, men kan verwachten dat eene vrouw van zes-en-zeventig jaar wordt weggeroepen, -maar als ze nog zulk een engel is op aarde, dan valt het zwaar ze af te staan aan -den hemel: er moeten er dáár zooveel zijn en we hebben er hier zoo weinig! Gelukkig -heeft ze niets geleden; ze <span class="pageNum" id="pb308">[<a href="#pb308">308</a>]</span>heeft alleen voorgevoeld dat haar uurtje daar was, en is gaan slapen met een glimlach -om de lippen. -</p> -<p>»Het is een groot verlies voor de familie. Met de doove Mien en de blinde Bettemie -is weinig aan te vangen; ze zijn wel niet kindsch, maar toch sufferig en daarbij willen -zij zich niet laten raden. -</p> -<p>»Pa, de dominé, de dokter, de notaris, ieder heeft beurtelings zijn best gedaan om -haar over te halen tot het nemen van een rentmeester, maar denk niet dat ze het gedaan -kregen! -</p> -<p>»En toch zou het volstrekt noodig zijn. Tante Dorothée was de eenige die nog een weinig -toezicht hield, al was het lang niet genoeg. Sedert je, tijdens je verlof, orde op -de zaken stelde is alles achteruitgegaan, zegt papa; het prachtige bosch wordt geplunderd, -de bouwgrond brengt niet half op, wat hij zou kunnen opbrengen; de veestapel vermindert; -de boeren maken zich met mooie praatjes van de pacht af. Ik zou me er wel wat mee -willen bemoeien, maar het staat zoo hebzuchtig, zoo alsof we onzen tijd niet kunnen -afwachten: ook is er een mannenhand noodig. Daar komt bij, dat ik me in den laatsten -tijd moe begin te gevoelen bij de kleinste inspanning. Niet dat ik zwak ben of ziek! -Integendeel, ik ben heel flink en volstrekt niet bang, ofschoon soms bitter bedroefd. -De tijd valt lang als men gescheiden is van wien men liefheeft.« -</p> -<p class="dateline">»1 Augustus. -</p> -<p>»Wat verdringt, in zoo’n groot gezin als het onze, het een het ander! ’t Is waar, -tante Dorothée’s dood was eigenlijk geen gebeurtenis in ónze familie, maar ik geloof -niet, dat ze door de Verschuere’s meer betreurd is geworden dan door de Van Suylichem’s. -James en Corrie brengen nog dagelijks bloemen naar haar graf—mij is het verboden, -ik denk toch reeds te veel aan den dood—en nu is het alweer feestvieren en vreugde -in huis. Rudolf kwam eergister met glans door zijn candidaats. Hij is thuis en zooals -het bij ons gaat met zulke gelegenheden, de broers en zusters komen van alle kanten -aansporen, het geheele dorp neemt deel in zijne overwinning, alsof ieder die overwinning -persoonlijk had behaald. Pa en ma zijn trotsch op den jongsten, maar niet den minsten -hunner zonen. Ik geloof dat er <span class="pageNum" id="pb309">[<a href="#pb309">309</a>]</span>spoedig weer een feestje te vieren zal zijn. Je herinnert je Kitty van der Elst, dat -aardige blonde kind, het jongste dochtertje van den notaris, met wie ik James weleens -plaagde? Nu, ’t blijkt dat de reden waarom ze een goede partij afsloeg en van geen -uitgaan of trouwen hooren wilde, dat de reden daarvan onze neef was. Ze is flauw gevallen -toen ze in de courant las van zijn eerste heldenfeit en heeft het tot driemaal toe -op de zenuwen gehad bij zijn terugkomst; James is haar erg dankbaar voor die attenties; -en, daar ze heel lief zingt en er beeldig uitziet, twijfel ik niet of hij zal spoedig -waar maken, wat men reeds als een feit vertelt in Bloemduin, en haar zijn goed, trouw -hart aanbieden. -</p> -<p>»O, Gustaaf, ik vind mezelve zoo vreemd: ’t is of sinds kort al die dingen me veel -minder interesseeren dan vroeger, ik deel maar half in hun lief en leed. Ik ben onder -hen en toch zoo ver, zoo ver! -</p> -<p>»Lieve, zou het waar zijn wat soms wordt beweerd, dat het kind gelijkt op dengeen -aan wien de moeder altijd heeft gedacht …? Lieve, misschien zal ik er niet wezen om -het je te zeggen, maar laat dan zijn gezichtje je de boodschap brengen, dat je mijn -alles geweest bent, mijn alles!« -</p> -<p class="dateline">»9 Augustus. -</p> -<p>»Gustaaf, ik ben het met de boerinnen eens: man en vrouw moeten bij elkaar zijn! Ik -ben het met haar eens, als ze me voorbijgaan en medelijdend het hoofd schudden. -</p> -<p>»O, liefste, dat ik ten minste nog maar de overtuiging had, dat mijn heengaan je van -eenig nut is geweest. Maar je schrijft zoo treurig, zoo wanhopig soms … je werk verveelt -je, je huis is je zonder mij een gruwel, het drijven en jagen van de Indische wereld -walgt je, en, Gustaaf, ik weet dat door Annet Paerel, je ziet er slecht en afgemat -uit. Ziek! en ik niet bij je! -</p> -<p>»Nu strijden we onzen strijd ieder voor zich; is hij daarom lichter? O, ik kan ’t -niet langer verzwijgen, ik moet het zeggen.. mijn strijd wordt me te zwaar. Ik ben -wèl, dat is zoo, en ze overladen me met goedheid en liefde en ik moest gelukkig zijn -om de groote vreugd die mij wacht; maar lieveling, ik verlang <span class="pageNum" id="pb310">[<a href="#pb310">310</a>]</span>zoo naar je! Ik verlang zoo vreeselijk! Elken dag meer. Nacht en dag. Neen, ik wil -het niet langer verzwijgen, ik sterf van verlangen! Naar je dierbaar gezicht, naar -dien blik van je oogen, waarmee je me aanzag zooals niemand anders me aanziet en waarmee -je me deedt trillen en gloeien en beven van zaligheid; naar den druk van je handen, -naar de aanraking van je baard op mijn gezicht, naar dat woord van je lippen: »Nita, -kind, engel!«… O, als ik je nog maar eens mocht zien, nog maar eens je stem hooren, -nog maar eens je vasthouden in mijn armen! Dan zou ik weer moedig zijn! Nu ben ik -bang! Bang om te lijden, zonder dat je bij me bent, bang om te sterven vóór ik je -heb weergezien. Gustaaf, ik heb zoo verlangd om je dit te zeggen, ik wist, dat ik -het niet doen mocht … ik wist dat je, als ik het zei, om mijnentwille nog meer verdriet -zoudt hebben … maar—wanneer deze je bereikt, dan heb je het bericht reeds. Dan is -alles reeds geheel anders, of alles voorbij!« -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p>Telegram. Verzonden door den heer Van Suylichem te Bloemduin op 15 Sept. 188.. -</p> -<blockquote> -<p class="first">»Buitenzorg—Verschuere. -</p> -<p>»Heerlijke jongen. Nita <span class="corr" id="xd30e5418" title="Bron: wél">wèl</span>.«</p> -</blockquote><p> -</p> -<p>Telegram. Verzonden door den heer Verschuere te Buitenzorg op 15 Sept. 188.. -</p> -<blockquote> -<p class="first">»Van Suylichem—Bloemduin. -</p> -<p>»Ik kom en blijf.«</p> -</blockquote><p> -</p> -</div> -</div> -</div> -<div class="back"> -<div class="transcriberNote"> -<h2 class="main">Colofon</h2> -<h3 class="main">Beschikbaarheid</h3> -<p class="first">Dit eBoek is voor kosteloos gebruik door iedereen overal, met vrijwel geen beperkingen -van welke soort dan ook. U mag het kopiëren, weggeven of hergebruiken onder de voorwaarden -van de Project Gutenberg Licentie in dit eBoek of on-line op <a class="seclink xd30e39" title="Externe link" href="https://www.gutenberg.org/">www.gutenberg.org</a>. -</p> -<p>Dit eBoek is geproduceerd door het on-line gedistribueerd correctieteam op <a class="seclink xd30e39" title="Externe link" href="https://www.pgdp.net/">www.pgdp.net</a>. -</p> -<h3 class="main">Metadata</h3> -<table class="colophonMetadata" summary="Metadata"> -<tr> -<td><b>Titel:</b></td> -<td>Bogoriana: roman uit Indië</td> -<td></td> -</tr> -<tr> -<td><b>Auteur:</b></td> -<td>Annie Foore [Pseud. van Francisca Johanna Jacoba Alberta Junius (1847–1890)]</td> -<td><a href="https://viaf.org/viaf/29164020/" class="seclink">Info</a></td> -</tr> -<tr> -<td><b>Taal:</b></td> -<td>Nederlands (Spelling De Vries-Te Winkel)</td> -<td></td> -</tr> -<tr> -<td><b>Oorspronkelijke uitgiftedatum:</b></td> -<td>1908</td> -<td></td> -</tr> -</table> -<h3 class="main">Codering</h3> -<p class="first">Dit boek is weergegeven in oorspronkelijke schrijfwijze. Afgebroken woorden aan het -einde van de regel zijn stilzwijgend hersteld. Kennelijke zetfouten in het origineel -zijn verbeterd. Deze verbeteringen zijn aangegeven in de colofon aan het einde van -dit boek.</p> -<h3 class="main">Documentgeschiedenis</h3> -<ul> -<li>2021-07-09 Begonnen. -</li> -</ul> -<h3 class="main">Externe Referenties</h3> -<p>Dit Project Gutenberg eBoek bevat externe referenties. Het kan zijn dat deze links -voor u niet werken.</p> -<h3 class="main">Verbeteringen</h3> -<p>De volgende verbeteringen zijn aangebracht in de tekst:</p> -<table class="correctionTable" summary="Overzicht van verbeteringen aangebracht in de tekst."> -<tr> -<th>Bladzijde</th> -<th>Bron</th> -<th>Verbetering</th> -<th>Bewerkingsafstand</th> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e119">n.v.t.</a></td> -<td class="width40 bottom">INDIE</td> -<td class="width40 bottom">INDIË</td> -<td class="bottom">1 / 0</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e450">2</a></td> -<td class="width40 bottom">leeuwerikken</td> -<td class="width40 bottom">leeuweriken</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e455">2</a></td> -<td class="width40 bottom">logees</td> -<td class="width40 bottom">logées</td> -<td class="bottom">1 / 0</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><i title="33 gevallen">Passim. -</i></td> -<td class="width40 bottom">«</td> -<td class="width40 bottom">»</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e498">5</a>, <a class="pageref" href="#xd30e563">9</a>, <a class="pageref" href="#xd30e687">18</a>, <a class="pageref" href="#xd30e723">20</a>, <a class="pageref" href="#xd30e1614">76</a>, <a class="pageref" href="#xd30e2243">113</a>, <a class="pageref" href="#xd30e2248">113</a>, <a class="pageref" href="#xd30e2389">120</a>, <a class="pageref" href="#xd30e2395">120</a>, <a class="pageref" href="#xd30e2400">120</a>, <a class="pageref" href="#xd30e2409">120</a>, <a class="pageref" href="#xd30e2416">120</a>, <a class="pageref" href="#xd30e2461">123</a>, <a class="pageref" href="#xd30e2691">136</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3247">169</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3359">174</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3398">176</a></td> -<td class="width40 bottom">»</td> -<td class="width40 bottom">«</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e501">5</a></td> -<td class="width40 bottom">Dààr</td> -<td class="width40 bottom">Dáár</td> -<td class="bottom">2 / 0</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e516">6</a></td> -<td class="width40 bottom">dààrvoor</td> -<td class="width40 bottom">dáárvoor</td> -<td class="bottom">2 / 0</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e582">11</a>, <a class="pageref" href="#xd30e4809">265</a></td> -<td class="width40 bottom">gouvernementshotels</td> -<td class="width40 bottom">gouvernementshôtels</td> -<td class="bottom">1 / 0</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e594">12</a></td> -<td class="width40 bottom">:</td> -<td class="width40 bottom">;</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e601">12</a></td> -<td class="width40 bottom">machtvertoon</td> -<td class="width40 bottom">machtsvertoon</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e607">12</a></td> -<td class="width40 bottom">;</td> -<td class="width40 bottom">:</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e617">13</a></td> -<td class="width40 bottom">bemoeielijkt</td> -<td class="width40 bottom">bemoeilijkt</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e628">14</a></td> -<td class="width40 bottom">etiquette</td> -<td class="width40 bottom">étiquette</td> -<td class="bottom">1 / 0</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e667">17</a>, <a class="pageref" href="#xd30e1115">44</a>, <a class="pageref" href="#xd30e1345">58</a>, <a class="pageref" href="#xd30e1914">92</a></td> -<td class="width40 bottom">”</td> -<td class="width40 bottom">«</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e738">21</a></td> -<td class="width40 bottom">adelijken</td> -<td class="width40 bottom">adellijken</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e862">29</a></td> -<td class="width40 bottom">rijstenpap</td> -<td class="width40 bottom">rijstepap</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e906">33</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3062">159</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3078">160</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3091">160</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3106">161</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3127">162</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3161">164</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3446">178</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3460">179</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3486">180</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3510">181</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3556">183</a>, <a class="pageref" href="#xd30e4386">239</a>, <a class="pageref" href="#xd30e4533">247</a>, <a class="pageref" href="#xd30e5058">282</a>, <a class="pageref" href="#xd30e5129">286</a></td> -<td class="width40 bottom">..</td> -<td class="width40 bottom">…</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e913">33</a></td> -<td class="width40 bottom">bebruikt</td> -<td class="width40 bottom">gebruikt</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e922">34</a>, <a class="pageref" href="#xd30e2428">121</a>, <a class="pageref" href="#xd30e2506">126</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3454">178</a>, <a class="pageref" href="#xd30e4980">278</a></td> -<td class="width40 bottom">»</td> -<td class="width40 bottom"> -[<i>Verwijderd</i>] -</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e968">36</a></td> -<td class="width40 bottom">Buitenzog</td> -<td class="width40 bottom">Buitenzorg</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e976">36</a></td> -<td class="width40 bottom">vindt</td> -<td class="width40 bottom">vind</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e985">37</a>, <a class="pageref" href="#xd30e990">37</a>, <a class="pageref" href="#xd30e996">37</a></td> -<td class="width40 bottom">logés</td> -<td class="width40 bottom">logées</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e999">37</a></td> -<td class="width40 bottom">Oostmoesson</td> -<td class="width40 bottom">oostmousson</td> -<td class="bottom">2</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1002">37</a></td> -<td class="width40 bottom">Westmoesson</td> -<td class="width40 bottom">westmousson</td> -<td class="bottom">2</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1007">37</a></td> -<td class="width40 bottom">vin</td> -<td class="width40 bottom">vind</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1037">38</a>, <a class="pageref" href="#xd30e1219">50</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3316">172</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3658">189</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3922">208</a>, <a class="pageref" href="#xd30e4332">236</a>, <a class="pageref" href="#xd30e4588">250</a>, <a class="pageref" href="#xd30e4856">269</a>, <a class="pageref" href="#xd30e5326">302</a>, <a class="pageref" href="#xd30e5366">305</a>, <a class="pageref" href="#xd30e5373">306</a></td> -<td class="width40 bottom"> -[<i>Niet in bron</i>] -</td> -<td class="width40 bottom">»</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1091">43</a></td> -<td class="width40 bottom">gewilllig</td> -<td class="width40 bottom">gewillig</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1098">43</a>, <a class="pageref" href="#xd30e1174">48</a>, <a class="pageref" href="#xd30e1185">48</a>, <a class="pageref" href="#xd30e1221">50</a>, <a class="pageref" href="#xd30e1681">79</a>, <a class="pageref" href="#xd30e1929">93</a>, <a class="pageref" href="#xd30e2090">104</a>, <a class="pageref" href="#xd30e2657">135</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3313">172</a>, <a class="pageref" href="#xd30e4243">230</a>, <a class="pageref" href="#xd30e4723">258</a>, <a class="pageref" href="#xd30e5053">282</a></td> -<td class="width40 bottom"> -[<i>Niet in bron</i>] -</td> -<td class="width40 bottom">«</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1106">44</a></td> -<td class="width40 bottom">hoofpijn</td> -<td class="width40 bottom">hoofdpijn</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1109">44</a></td> -<td class="width40 bottom">armen</td> -<td class="width40 bottom">arme</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1124">44</a></td> -<td class="width40 bottom">nachtcostuum</td> -<td class="width40 bottom">nachtkostuum</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1139">46</a></td> -<td class="width40 bottom">vronw</td> -<td class="width40 bottom">vrouw</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1142">46</a></td> -<td class="width40 bottom">sind</td> -<td class="width40 bottom">sinds</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1180">48</a></td> -<td class="width40 bottom">eeft</td> -<td class="width40 bottom">heeft</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1296">56</a></td> -<td class="width40 bottom">Sindanglaia</td> -<td class="width40 bottom">Sindanglaya</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1302">56</a></td> -<td class="width40 bottom">morgen avond</td> -<td class="width40 bottom">morgenavond</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1429">63</a></td> -<td class="width40 bottom">kompliment</td> -<td class="width40 bottom">compliment</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1517">69</a></td> -<td class="width40 bottom">«,</td> -<td class="width40 bottom">,«</td> -<td class="bottom">2</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1590">74</a></td> -<td class="width40 bottom">Sonnefeldt</td> -<td class="width40 bottom">Sonnefelt</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1624">76</a></td> -<td class="width40 bottom">wel beschouwd</td> -<td class="width40 bottom">welbeschouwd</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1693">80</a></td> -<td class="width40 bottom">heeftl eeren</td> -<td class="width40 bottom">heeft leeren</td> -<td class="bottom">2</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1717">81</a>, <a class="pageref" href="#xd30e1893">91</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3484">180</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3630">187</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3875">206</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3887">207</a>, <a class="pageref" href="#xd30e4060">217</a>, <a class="pageref" href="#xd30e4072">217</a>, <a class="pageref" href="#xd30e4661">254</a></td> -<td class="width40 bottom"> -[<i>Niet in bron</i>] -</td> -<td class="width40 bottom">.</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1740">82</a></td> -<td class="width40 bottom">legerkommandant</td> -<td class="width40 bottom">legercommandant</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1759">83</a>, <a class="pageref" href="#xd30e1856">88</a>, <a class="pageref" href="#xd30e4067">217</a>, <a class="pageref" href="#xd30e5349">303</a></td> -<td class="width40 bottom">,</td> -<td class="width40 bottom">.</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1938">93</a></td> -<td class="width40 bottom">gezichje</td> -<td class="width40 bottom">gezichtje</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1954">94</a></td> -<td class="width40 bottom">officiëele</td> -<td class="width40 bottom">officieele</td> -<td class="bottom">1 / 0</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1964">95</a></td> -<td class="width40 bottom">reaktie</td> -<td class="width40 bottom">reactie</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1977">96</a></td> -<td class="width40 bottom">komediestuk</td> -<td class="width40 bottom">comediestuk</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e2035">100</a></td> -<td class="width40 bottom">lektuur</td> -<td class="width40 bottom">lectuur</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e2108">105</a></td> -<td class="width40 bottom">balcon</td> -<td class="width40 bottom">balkon</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e2117">105</a></td> -<td class="width40 bottom">viktorie</td> -<td class="width40 bottom">victorie</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e2123">105</a></td> -<td class="width40 bottom">tooneeldirekties</td> -<td class="width40 bottom">tooneeldirecties</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e2142">106</a></td> -<td class="width40 bottom">Gertruda</td> -<td class="width40 bottom">Gertrude</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e2200">111</a></td> -<td class="width40 bottom">buiten gesloten</td> -<td class="width40 bottom">buitengesloten</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e2346">118</a></td> -<td class="width40 bottom">mervrouw</td> -<td class="width40 bottom">mevrouw</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e2438">121</a></td> -<td class="width40 bottom">ge-geslagen</td> -<td class="width40 bottom">geslagen</td> -<td class="bottom">3</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e2485">125</a></td> -<td class="width40 bottom">hotel</td> -<td class="width40 bottom">hôtel</td> -<td class="bottom">1 / 0</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e2496">125</a></td> -<td class="width40 bottom">komplimenten</td> -<td class="width40 bottom">complimenten</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e2527">127</a></td> -<td class="width40 bottom">melde</td> -<td class="width40 bottom">meldde</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e2565">129</a></td> -<td class="width40 bottom"> »</td> -<td class="width40 bottom">« </td> -<td class="bottom">2</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e2594">131</a></td> -<td class="width40 bottom">«..«</td> -<td class="width40 bottom">…</td> -<td class="bottom">2</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e2728">139</a></td> -<td class="width40 bottom">geble-</td> -<td class="width40 bottom">gebleven</td> -<td class="bottom">3</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e2738">139</a>, <a class="pageref" href="#xd30e4295">233</a>, <a class="pageref" href="#xd30e5418">310</a></td> -<td class="width40 bottom">wél</td> -<td class="width40 bottom">wèl</td> -<td class="bottom">1 / 0</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e2744">139</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3089">160</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3656">189</a></td> -<td class="width40 bottom">«</td> -<td class="width40 bottom"> -[<i>Verwijderd</i>] -</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e2768">141</a></td> -<td class="width40 bottom">z jn</td> -<td class="width40 bottom">zijn</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e2795">142</a></td> -<td class="width40 bottom">hemels naam</td> -<td class="width40 bottom">hemelsnaam</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e2811">142</a></td> -<td class="width40 bottom">bedakken</td> -<td class="width40 bottom">bedekken</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e2830">143</a></td> -<td class="width40 bottom">Toeti</td> -<td class="width40 bottom">Toetie</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e2904">148</a></td> -<td class="width40 bottom">kompleet</td> -<td class="width40 bottom">compleet</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e2920">149</a></td> -<td class="width40 bottom">bouqetten</td> -<td class="width40 bottom">bouquetten</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e2975">154</a></td> -<td class="width40 bottom">des noods</td> -<td class="width40 bottom">desnoods</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e2997">156</a>, <a class="pageref" href="#xd30e4347">237</a></td> -<td class="width40 bottom">orchydeën</td> -<td class="width40 bottom">orchydeeën</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e3028">158</a>, <a class="pageref" href="#xd30e3055">159</a></td> -<td class="width40 bottom">vakantie</td> -<td class="width40 bottom">vacantie</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e3081">160</a></td> -<td class="width40 bottom">Je</td> -<td class="width40 bottom">je</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e3185">166</a></td> -<td class="width40 bottom">harstochtelijken</td> -<td class="width40 bottom">hartstochtelijken</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e3203">167</a></td> -<td class="width40 bottom">insekten</td> -<td class="width40 bottom">insecten</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e3323">173</a></td> -<td class="width40 bottom">Gods naam</td> -<td class="width40 bottom">Godsnaam</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e3433">178</a></td> -<td class="width40 bottom">Walienhove</td> -<td class="width40 bottom">Waliënhove</td> -<td class="bottom">1 / 0</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e3579">184</a></td> -<td class="width40 bottom">”</td> -<td class="width40 bottom"> -[<i>Verwijderd</i>] -</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e3598">185</a></td> -<td class="width40 bottom">«.</td> -<td class="width40 bottom">.«</td> -<td class="bottom">2</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e3815">200</a></td> -<td class="width40 bottom">oogenblk</td> -<td class="width40 bottom">oogenblik</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e3823">201</a></td> -<td class="width40 bottom"> -[<i>Niet in bron</i>] -</td> -<td class="width40 bottom">,</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e3860">205</a></td> -<td class="width40 bottom">krisis</td> -<td class="width40 bottom">crisis</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e3901">207</a></td> -<td class="width40 bottom">haár</td> -<td class="width40 bottom">háár</td> -<td class="bottom">1 / 0</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e3906">207</a></td> -<td class="width40 bottom">scene</td> -<td class="width40 bottom">scène</td> -<td class="bottom">1 / 0</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e3989">212</a></td> -<td class="width40 bottom">..«</td> -<td class="width40 bottom">…</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e4006">212</a></td> -<td class="width40 bottom">gevoele</td> -<td class="width40 bottom">gevoelen</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e4044">215</a></td> -<td class="width40 bottom">Paroen-Koedah</td> -<td class="width40 bottom">Paroeng-Koedah</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e4134">222</a>, <a class="pageref" href="#xd30e4309">234</a></td> -<td class="width40 bottom">Sindanglaija</td> -<td class="width40 bottom">Sindanglaya</td> -<td class="bottom">2</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e4203">228</a></td> -<td class="width40 bottom">,..</td> -<td class="width40 bottom">…</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e4240">230</a></td> -<td class="width40 bottom">Leurzes</td> -<td class="width40 bottom">Leurses</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e4265">231</a>, <a class="pageref" href="#xd30e4946">276</a></td> -<td class="width40 bottom">komedie</td> -<td class="width40 bottom">comedie</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e4340">236</a></td> -<td class="width40 bottom">maaar</td> -<td class="width40 bottom">maar</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e4359">237</a></td> -<td class="width40 bottom">aagt</td> -<td class="width40 bottom">jaagt</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e4409">240</a></td> -<td class="width40 bottom">eén</td> -<td class="width40 bottom">één</td> -<td class="bottom">1 / 0</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e4516">247</a></td> -<td class="width40 bottom">Leurze</td> -<td class="width40 bottom">Leurse</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e4567">249</a></td> -<td class="width40 bottom">bepalenwaarop</td> -<td class="width40 bottom">bepalen waarop</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e4579">250</a></td> -<td class="width40 bottom">.</td> -<td class="width40 bottom">,</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e4600">251</a>, <a class="pageref" href="#xd30e5380">307</a></td> -<td class="width40 bottom">werdt</td> -<td class="width40 bottom">werd</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e4671">255</a></td> -<td class="width40 bottom">krachtteloos</td> -<td class="width40 bottom">krachteloos</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e4706">257</a>, <a class="pageref" href="#xd30e4838">268</a></td> -<td class="width40 bottom">’</td> -<td class="width40 bottom">,</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e4899">273</a></td> -<td class="width40 bottom">begonen</td> -<td class="width40 bottom">begonnen</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e4905">273</a></td> -<td class="width40 bottom">Nederlandsch Indië</td> -<td class="width40 bottom">Nederlandsch-Indië</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e4918">273</a></td> -<td class="width40 bottom">o oit</td> -<td class="width40 bottom">ooit</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e4966">277</a></td> -<td class="width40 bottom">gerust gesteld</td> -<td class="width40 bottom">gerustgesteld</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e5145">287</a></td> -<td class="width40 bottom"> ,</td> -<td class="width40 bottom">, </td> -<td class="bottom">2</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e5224">292</a></td> -<td class="width40 bottom">kommandant</td> -<td class="width40 bottom">commandant</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e5264">296</a></td> -<td class="width40 bottom">bij voorbeeld</td> -<td class="width40 bottom">bijvoorbeeld</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e5294">299</a></td> -<td class="width40 bottom">er er</td> -<td class="width40 bottom">er</td> -<td class="bottom">3</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e5375">306</a></td> -<td class="width40 bottom">Hollansche</td> -<td class="width40 bottom">Hollandsche</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -</table> -</div> -</div> -<div style='display:block; margin-top:4em'>*** END OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK BOGORIANA ***</div> -<div style='text-align:left'> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -Updated editions will replace the previous one—the old editions will -be renamed. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -Creating the works from print editions not protected by U.S. copyright -law means that no one owns a United States copyright in these works, -so the Foundation (and you!) can copy and distribute it in the United -States without permission and without paying copyright -royalties. Special rules, set forth in the General Terms of Use part -of this license, apply to copying and distributing Project -Gutenberg™ electronic works to protect the PROJECT GUTENBERG™ -concept and trademark. Project Gutenberg is a registered trademark, -and may not be used if you charge for an eBook, except by following -the terms of the trademark license, including paying royalties for use -of the Project Gutenberg trademark. If you do not charge anything for -copies of this eBook, complying with the trademark license is very -easy. You may use this eBook for nearly any purpose such as creation -of derivative works, reports, performances and research. Project -Gutenberg eBooks may be modified and printed and given away--you may -do practically ANYTHING in the United States with eBooks not protected -by U.S. copyright law. Redistribution is subject to the trademark -license, especially commercial redistribution. -</div> - -<div style='margin:0.83em 0; font-size:1.1em; text-align:center'>START: FULL LICENSE<br> -<span style='font-size:smaller'>THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE<br> -PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK</span> -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -To protect the Project Gutenberg™ mission of promoting the free -distribution of electronic works, by using or distributing this work -(or any other work associated in any way with the phrase “Project -Gutenberg”), you agree to comply with all the terms of the Full -Project Gutenberg™ License available with this file or online at -www.gutenberg.org/license. -</div> - -<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'> -Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg™ electronic works -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg™ -electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to -and accept all the terms of this license and intellectual property -(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all -the terms of this agreement, you must cease using and return or -destroy all copies of Project Gutenberg™ electronic works in your -possession. If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a -Project Gutenberg™ electronic work and you do not agree to be bound -by the terms of this agreement, you may obtain a refund from the person -or entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.B. “Project Gutenberg” is a registered trademark. It may only be -used on or associated in any way with an electronic work by people who -agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few -things that you can do with most Project Gutenberg™ electronic works -even without complying with the full terms of this agreement. See -paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project -Gutenberg™ electronic works if you follow the terms of this -agreement and help preserve free future access to Project Gutenberg™ -electronic works. See paragraph 1.E below. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation (“the -Foundation” or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection -of Project Gutenberg™ electronic works. Nearly all the individual -works in the collection are in the public domain in the United -States. If an individual work is unprotected by copyright law in the -United States and you are located in the United States, we do not -claim a right to prevent you from copying, distributing, performing, -displaying or creating derivative works based on the work as long as -all references to Project Gutenberg are removed. Of course, we hope -that you will support the Project Gutenberg™ mission of promoting -free access to electronic works by freely sharing Project Gutenberg™ -works in compliance with the terms of this agreement for keeping the -Project Gutenberg™ name associated with the work. You can easily -comply with the terms of this agreement by keeping this work in the -same format with its attached full Project Gutenberg™ License when -you share it without charge with others. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern -what you can do with this work. Copyright laws in most countries are -in a constant state of change. If you are outside the United States, -check the laws of your country in addition to the terms of this -agreement before downloading, copying, displaying, performing, -distributing or creating derivative works based on this work or any -other Project Gutenberg™ work. The Foundation makes no -representations concerning the copyright status of any work in any -country other than the United States. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg: -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.E.1. The following sentence, with active links to, or other -immediate access to, the full Project Gutenberg™ License must appear -prominently whenever any copy of a Project Gutenberg™ work (any work -on which the phrase “Project Gutenberg” appears, or with which the -phrase “Project Gutenberg” is associated) is accessed, displayed, -performed, viewed, copied or distributed: -</div> - -<blockquote> - <div style='display:block; margin:1em 0'> - This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and most - other parts of the world at no cost and with almost no restrictions - whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms - of the Project Gutenberg License included with this eBook or online - at <a href="https://www.gutenberg.org">www.gutenberg.org</a>. If you - are not located in the United States, you will have to check the laws - of the country where you are located before using this eBook. - </div> -</blockquote> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.E.2. If an individual Project Gutenberg™ electronic work is -derived from texts not protected by U.S. copyright law (does not -contain a notice indicating that it is posted with permission of the -copyright holder), the work can be copied and distributed to anyone in -the United States without paying any fees or charges. If you are -redistributing or providing access to a work with the phrase “Project -Gutenberg” associated with or appearing on the work, you must comply -either with the requirements of paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 or -obtain permission for the use of the work and the Project Gutenberg™ -trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or 1.E.9. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.E.3. If an individual Project Gutenberg™ electronic work is posted -with the permission of the copyright holder, your use and distribution -must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any -additional terms imposed by the copyright holder. Additional terms -will be linked to the Project Gutenberg™ License for all works -posted with the permission of the copyright holder found at the -beginning of this work. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg™ -License terms from this work, or any files containing a part of this -work or any other work associated with Project Gutenberg™. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this -electronic work, or any part of this electronic work, without -prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with -active links or immediate access to the full terms of the Project -Gutenberg™ License. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary, -compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including -any word processing or hypertext form. However, if you provide access -to or distribute copies of a Project Gutenberg™ work in a format -other than “Plain Vanilla ASCII” or other format used in the official -version posted on the official Project Gutenberg™ website -(www.gutenberg.org), you must, at no additional cost, fee or expense -to the user, provide a copy, a means of exporting a copy, or a means -of obtaining a copy upon request, of the work in its original “Plain -Vanilla ASCII” or other form. Any alternate format must include the -full Project Gutenberg™ License as specified in paragraph 1.E.1. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying, -performing, copying or distributing any Project Gutenberg™ works -unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing -access to or distributing Project Gutenberg™ electronic works -provided that: -</div> - -<div style='margin-left:0.7em;'> - <div style='text-indent:-0.7em'> - • You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from - the use of Project Gutenberg™ works calculated using the method - you already use to calculate your applicable taxes. The fee is owed - to the owner of the Project Gutenberg™ trademark, but he has - agreed to donate royalties under this paragraph to the Project - Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments must be paid - within 60 days following each date on which you prepare (or are - legally required to prepare) your periodic tax returns. Royalty - payments should be clearly marked as such and sent to the Project - Gutenberg Literary Archive Foundation at the address specified in - Section 4, “Information about donations to the Project Gutenberg - Literary Archive Foundation.” - </div> - - <div style='text-indent:-0.7em'> - • You provide a full refund of any money paid by a user who notifies - you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he - does not agree to the terms of the full Project Gutenberg™ - License. You must require such a user to return or destroy all - copies of the works possessed in a physical medium and discontinue - all use of and all access to other copies of Project Gutenberg™ - works. - </div> - - <div style='text-indent:-0.7em'> - • You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of - any money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the - electronic work is discovered and reported to you within 90 days of - receipt of the work. - </div> - - <div style='text-indent:-0.7em'> - • You comply with all other terms of this agreement for free - distribution of Project Gutenberg™ works. - </div> -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project -Gutenberg™ electronic work or group of works on different terms than -are set forth in this agreement, you must obtain permission in writing -from the Project Gutenberg Literary Archive Foundation, the manager of -the Project Gutenberg™ trademark. Contact the Foundation as set -forth in Section 3 below. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.F. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable -effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread -works not protected by U.S. copyright law in creating the Project -Gutenberg™ collection. Despite these efforts, Project Gutenberg™ -electronic works, and the medium on which they may be stored, may -contain “Defects,” such as, but not limited to, incomplete, inaccurate -or corrupt data, transcription errors, a copyright or other -intellectual property infringement, a defective or damaged disk or -other medium, a computer virus, or computer codes that damage or -cannot be read by your equipment. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the “Right -of Replacement or Refund” described in paragraph 1.F.3, the Project -Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project -Gutenberg™ trademark, and any other party distributing a Project -Gutenberg™ electronic work under this agreement, disclaim all -liability to you for damages, costs and expenses, including legal -fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT -LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE -PROVIDED IN PARAGRAPH 1.F.3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE -TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE -LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR -INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH -DAMAGE. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a -defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can -receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a -written explanation to the person you received the work from. If you -received the work on a physical medium, you must return the medium -with your written explanation. The person or entity that provided you -with the defective work may elect to provide a replacement copy in -lieu of a refund. If you received the work electronically, the person -or entity providing it to you may choose to give you a second -opportunity to receive the work electronically in lieu of a refund. If -the second copy is also defective, you may demand a refund in writing -without further opportunities to fix the problem. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth -in paragraph 1.F.3, this work is provided to you ‘AS-IS’, WITH NO -OTHER WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT -LIMITED TO WARRANTIES OF MERCHANTABILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied -warranties or the exclusion or limitation of certain types of -damages. If any disclaimer or limitation set forth in this agreement -violates the law of the state applicable to this agreement, the -agreement shall be interpreted to make the maximum disclaimer or -limitation permitted by the applicable state law. The invalidity or -unenforceability of any provision of this agreement shall not void the -remaining provisions. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the -trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone -providing copies of Project Gutenberg™ electronic works in -accordance with this agreement, and any volunteers associated with the -production, promotion and distribution of Project Gutenberg™ -electronic works, harmless from all liability, costs and expenses, -including legal fees, that arise directly or indirectly from any of -the following which you do or cause to occur: (a) distribution of this -or any Project Gutenberg™ work, (b) alteration, modification, or -additions or deletions to any Project Gutenberg™ work, and (c) any -Defect you cause. -</div> - -<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'> -Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg™ -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -Project Gutenberg™ is synonymous with the free distribution of -electronic works in formats readable by the widest variety of -computers including obsolete, old, middle-aged and new computers. It -exists because of the efforts of hundreds of volunteers and donations -from people in all walks of life. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -Volunteers and financial support to provide volunteers with the -assistance they need are critical to reaching Project Gutenberg™’s -goals and ensuring that the Project Gutenberg™ collection will -remain freely available for generations to come. In 2001, the Project -Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure -and permanent future for Project Gutenberg™ and future -generations. To learn more about the Project Gutenberg Literary -Archive Foundation and how your efforts and donations can help, see -Sections 3 and 4 and the Foundation information page at www.gutenberg.org. -</div> - -<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'> -Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non-profit -501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the -state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal -Revenue Service. The Foundation’s EIN or federal tax identification -number is 64-6221541. Contributions to the Project Gutenberg Literary -Archive Foundation are tax deductible to the full extent permitted by -U.S. federal laws and your state’s laws. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -The Foundation’s business office is located at 809 North 1500 West, -Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887. Email contact links and up -to date contact information can be found at the Foundation’s website -and official page at www.gutenberg.org/contact -</div> - -<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'> -Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -Project Gutenberg™ depends upon and cannot survive without widespread -public support and donations to carry out its mission of -increasing the number of public domain and licensed works that can be -freely distributed in machine-readable form accessible by the widest -array of equipment including outdated equipment. Many small donations -($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt -status with the IRS. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -The Foundation is committed to complying with the laws regulating -charities and charitable donations in all 50 states of the United -States. Compliance requirements are not uniform and it takes a -considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up -with these requirements. We do not solicit donations in locations -where we have not received written confirmation of compliance. To SEND -DONATIONS or determine the status of compliance for any particular state -visit <a href="https://www.gutenberg.org/donate/">www.gutenberg.org/donate</a>. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -While we cannot and do not solicit contributions from states where we -have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition -against accepting unsolicited donations from donors in such states who -approach us with offers to donate. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -International donations are gratefully accepted, but we cannot make -any statements concerning tax treatment of donations received from -outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -Please check the Project Gutenberg web pages for current donation -methods and addresses. Donations are accepted in a number of other -ways including checks, online payments and credit card donations. To -donate, please visit: www.gutenberg.org/donate -</div> - -<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'> -Section 5. General Information About Project Gutenberg™ electronic works -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -Professor Michael S. Hart was the originator of the Project -Gutenberg™ concept of a library of electronic works that could be -freely shared with anyone. For forty years, he produced and -distributed Project Gutenberg™ eBooks with only a loose network of -volunteer support. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -Project Gutenberg™ eBooks are often created from several printed -editions, all of which are confirmed as not protected by copyright in -the U.S. unless a copyright notice is included. Thus, we do not -necessarily keep eBooks in compliance with any particular paper -edition. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -Most people start at our website which has the main PG search -facility: <a href="https://www.gutenberg.org">www.gutenberg.org</a>. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -This website includes information about Project Gutenberg™, -including how to make donations to the Project Gutenberg Literary -Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to -subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks. -</div> - -</div> - -</body> -</html> diff --git a/old/65829-h/images/cover.jpg b/old/65829-h/images/cover.jpg Binary files differdeleted file mode 100644 index bfc3186..0000000 --- a/old/65829-h/images/cover.jpg +++ /dev/null diff --git a/old/65829-h/images/frontispiece.png b/old/65829-h/images/frontispiece.png Binary files differdeleted file mode 100644 index afbe8de..0000000 --- a/old/65829-h/images/frontispiece.png +++ /dev/null diff --git a/old/65829-h/images/titlepage.png b/old/65829-h/images/titlepage.png Binary files differdeleted file mode 100644 index 7fa1e16..0000000 --- a/old/65829-h/images/titlepage.png +++ /dev/null |
