summaryrefslogtreecommitdiff
diff options
context:
space:
mode:
authornfenwick <nfenwick@pglaf.org>2025-01-22 20:41:40 -0800
committernfenwick <nfenwick@pglaf.org>2025-01-22 20:41:40 -0800
commit46fa83258938dc6c3f733959eb4dc1b4142c1d94 (patch)
treee58edfb03ea6cb62b0d8a7e094c6847168dd9e02
parent01585a64eb25f337243aa9f38efbd2b4035c6a10 (diff)
NormalizeHEADmain
-rw-r--r--.gitattributes4
-rw-r--r--LICENSE.txt11
-rw-r--r--README.md2
-rw-r--r--old/65854-0.txt4815
-rw-r--r--old/65854-0.zipbin86703 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/65854-h.zipbin653483 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/65854-h/65854-h.htm5450
-rw-r--r--old/65854-h/images/frontispiece.jpgbin197083 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/65854-h/images/new-cover.jpgbin225173 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/65854-h/images/o088.pngbin685 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/65854-h/images/o103.pngbin1354 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/65854-h/images/o207.pngbin2714 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/65854-h/images/ornament1.pngbin38462 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/65854-h/images/ornament2.pngbin38538 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/65854-h/images/titlepage.pngbin52340 -> 0 bytes
15 files changed, 17 insertions, 10265 deletions
diff --git a/.gitattributes b/.gitattributes
new file mode 100644
index 0000000..d7b82bc
--- /dev/null
+++ b/.gitattributes
@@ -0,0 +1,4 @@
+*.txt text eol=lf
+*.htm text eol=lf
+*.html text eol=lf
+*.md text eol=lf
diff --git a/LICENSE.txt b/LICENSE.txt
new file mode 100644
index 0000000..6312041
--- /dev/null
+++ b/LICENSE.txt
@@ -0,0 +1,11 @@
+This eBook, including all associated images, markup, improvements,
+metadata, and any other content or labor, has been confirmed to be
+in the PUBLIC DOMAIN IN THE UNITED STATES.
+
+Procedures for determining public domain status are described in
+the "Copyright How-To" at https://www.gutenberg.org.
+
+No investigation has been made concerning possible copyrights in
+jurisdictions other than the United States. Anyone seeking to utilize
+this eBook outside of the United States should confirm copyright
+status under the laws that apply to them.
diff --git a/README.md b/README.md
new file mode 100644
index 0000000..c25c14d
--- /dev/null
+++ b/README.md
@@ -0,0 +1,2 @@
+Project Gutenberg (https://www.gutenberg.org) public repository for
+eBook #65854 (https://www.gutenberg.org/ebooks/65854)
diff --git a/old/65854-0.txt b/old/65854-0.txt
deleted file mode 100644
index 90bdcd2..0000000
--- a/old/65854-0.txt
+++ /dev/null
@@ -1,4815 +0,0 @@
-The Project Gutenberg eBook of Indische Huwelijken, by Annie Foore
-
-This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and
-most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions
-whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms
-of the Project Gutenberg License included with this eBook or online at
-www.gutenberg.org. If you are not located in the United States, you
-will have to check the laws of the country where you are located before
-using this eBook.
-
-Title: Indische Huwelijken
-
-Author: Annie Foore
-
-Release Date: July 17, 2021 [eBook #65854]
-
-Language: Dutch
-
-Character set encoding: UTF-8
-
-Produced by: Jeroen Hellingman and the Online Distributed Proofreading
- Team at https://www.pgdp.net/ for Project Gutenberg (This book
- was produced from scanned images of public domain material
- from the Google Books project.)
-
-*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK INDISCHE HUWELIJKEN ***
-
-
-
-
- INDISCHE HUWELIJKEN
-
- DOOR
-
- ANNIE FOORE.
-
-
- Tweede Druk.
-
-
- ROTTERDAM,
- D. BOLLE.
-
-
-
-
-
-
-
-INHOUD.
-
-
- Bladz.
- EEN EIGENZINNIG WEEUWTJE 7
- WILLIE’S MAMA 39
- GEKETEND 104
-
-
-
-
-
-
-
-EEN EIGENZINNIG WEEUWTJE.
-
-
-I.
-
-Het is in het begin van den westmoesson.
-
-De regen valt kletterend neêr op stoffige wegen; op arme inlanders, die
-te vergeefs beproeven zich te beschutten met die meest primitieve aller
-parapluies, een pisangblad; op pikolpaarden, wier wankelende tred en
-droef neêrhangende kop getuigen, dat hún tenminste niet kracht naar
-kruis gegeven wordt; op dichte bladeren, ruischend en suizelend, alsof
-ze elkaar vertellen wilden hoe goed ze doen, die frissche dronk, dat
-koele bad.
-
-De regen, of eigenlijk nog meer de rukwind, die nu en dan den regen
-naar binnen slaat, heeft daar even de van Hoedts verjaagd uit de
-voorgalerij. Ze hadden zich juist verzameld om de theetafel en er moet
-bij het opbreken iets grappigs voorgevallen zijn; tenminste al de leden
-der familie lachen van harte en vooral de vrouw des huizes schijnt
-dolle pret te hebben in de aardigheid.
-
-Mevrouw de weduwe van Hoedt,—de dikke dame in sarong en kabaai, die
-daar zoo uiterst gemakkelijk achterover leunt in haar uiterst
-gemakkelijken stoel,—is een der wel aangename verschijningen, die
-onmiddellijk op prettige gedachten brengen, als daar zijn: een goede
-tafel, een welvoorziene beurs en vooral een groote voorraad
-hartelijkheid, gereed om zich uit te storten in goedaardige
-glimlachjes, in vriendelijke woorden, maar ook in hulp en troost voor
-ieder, die ze mocht behoeven.
-
-Haar beide dochters, nauw de kinderschoenen ontwassen en slechts
-opmerkelijk door wipneusjes en verbaasde ronde oogen, gieren het uit
-van pret; het jonge mensch, dat, zoo lang als hij is, op den divan ligt
-uitgestrekt, met het gefatigeerde gezicht en het lorgnet in zijn ééne
-oog, schijnt zich ook te amuseeren, in zooverre men dat ten minste
-verwachten mag van iemand, die er zulk een gefatigeerd gezicht op
-nahoudt.
-
-„Kom, Jenny, lach je ook niet eens mee?” vraagt de oude dame, als ze
-eindelijk weer in staat is adem te halen, wat haar lang niet
-gemakkelijk valt na zulk een lachbui. „Nu, kijk eens op!”
-
-De vijfde van ’t gezelschap—de jonge vrouw—tot wie dat vriendelijk
-woord gericht werd, heft nu haar gelaat op en glimlacht met dien
-glimlach, waarvan men gevoelt dat hij wel op de lippen, maar niet in
-het hart is.
-
-„O, zeker, ’t is heel aardig, tante!”
-
-De spreekster gaat haastig voort met hare bezigheid: het arrangeeren
-van bloemen in een pièce de milieu, dat heden avond prijken zal op de
-tafel van mevrouw van Hoedt.
-
-„Wat dunkt u er van?” vraagt ze na een kleine pauze, en ze gaat iets
-verder staan om het effect te zien dat de prachtige bloemenschat te
-midden van kristal en zilver maakt.
-
-„Beeldig! beeldig!” roepen de meisjes, terwijl mevrouw met goedhartigen
-glimlach haar goedkeuring te kennen geeft en de heer met het lorgnet
-langzaam uitbrengt: „Je hebt een talent van bloemenschikken en
-dineetjes arrangeeren, dat kolossaal is, nichtje. Je schiet maar in één
-ding te kort: je moest ze zelf bijwonen.”
-
-„O, maar dat zal nicht nú doen! Niet waar, Jenny, vanavond kom je
-binnen?” roept de oudste der wipneusjes.
-
-„Toe ja, doe het maar!” vleit de tweede; „het zou zoo prettig zijn. En
-als je dan woudt pianospelen, dan konden we na het eten wat dansen,
-ja?”
-
-Eerst heeft Jenny eenigszins verwijtend den onvoorzichtigen neef
-aangezien, die blijkbaar spijt heeft dit onderwerp ter tafel te hebben
-gebracht; nu zegt ze met hooger blos, half gejaagd, half knorrig: „Neen
-meisjes, dat moet je me niet vragen. Ik wil graag alles in orde brengen
-voor het diner, maar bijwonen—neen, dat gaat niet, dat gaat niet!”
-
-„Wat is dat, Jen?” vraagt mevrouw van Hoedt nu, en de lach wijkt een
-oogenblik van het prettig vollemaansgezicht. „Heb je me laatst niet
-beloofd, dat je mijn eerstvolgend partijtje zoudt bijwonen—en ga je nu
-terug krabbelen? Kom, meidlief, dat is maar gekheid, hoor! Dat wordt
-toch een beetje overdreven! Me dunkt waarlijk dat je schreien en
-treuren nu lang genoeg geduurd heeft!”
-
-„Lang genoeg? O tante!.... ’t Is pas drie maanden dat hij dood is!”
-
-Er is in den kreet iets zoo treurigs, zoo diep treffends, zoo alsof ze
-om genade smeekte, dat de zoon des huizes ontsteld opziet en de meisjes
-besluiten om maar naar de badkamer te gaan:—Ma wou misschien praten met
-nicht Jenny.
-
-„Kassian, Ma,” zegt de jonge man als de zusjes zich uit de voeten
-gemaakt hebben, met een verwijtenden blik naar den kant zijner moeder.
-
-„Kassian? Neen, dat is nonsens van je, Gerard! Niemand heeft meer
-kassian met Jenny dan ik, dat weet ze ook wel. En ik begrijp heel goed
-dat ze haar man betreurt; dat heb ik ook gedaan ....”
-
-„Ja, Ma?” vraagt de zoon met zulk een ondeugenden trek op zijn bleek
-lusteloos gezicht, dat hij er tien jaar jonger uitziet.
-
-„Nu ja, ieder doet dat op zijn manier,” zegt de moeder, volstrekt niet
-geërgerd door die vraag; „maar zooals Jenny doet, dat is overdreven. Om
-je man huilen is goed, maar het moet niet te lang duren, dan wordt het
-ongezond en....”
-
-„En vervelend voor de huisgenooten!” barst de jonge weduwe eensklaps
-los. „Ja, tantelief, zeg het maar, ik weet het wel, het is voor u heel
-onpleizierig om in uw vroolijken kring nu reeds drie maanden lang zulk
-een treurig gezicht te hebben. O, ik wenschte....”
-
-„Neen, kind, dat is het niet!” en de oude dame trekt haar zacht tot
-zich en drukt een echt moederlijken kus op het bewolkt voorhoofd.
-„Neen, je behoeft je om ons niet te geneeren! Maar, beste meid, geloof
-me, als ik je aanraad om je wat tegen de akeligheid in te zetten, dan
-doe ik dat voor je eigen bestwil, nergens anders voor. Arme Jen!” zegt
-tante nu, terwijl ze haar onder de kin streelt en in het betraande
-gezichtje kijkt; „je wordt zoo bleek en zoo mager.... En als het nu nog
-wat hielp;—maar er valt nu eenmaal toch niet meer aan te
-veranderen....”
-
-Gerard, die reeds een paar maal ongeduldig de galerij heeft op en neêr
-geloopen, vindt nu het oogenblik gekomen om te zeggen: „Kom, Jenny, je
-bent niet oud en niet leelijk, je weet, dan kan een vrouw altijd nog
-pleizier hebben in haar leven.”
-
-„O, Gerard! Och, zeg toch zulke dingen niet!” en het zacht gelaat trekt
-pijnlijk samen.
-
-„Nu ja, nichtje, ik bedoel er ook niets bijzonders mede.... maar—de
-tijd slijt, zegt vader Cats, of iemand anders, daar wil ik afwezen.”
-
-„En dit zeg ik maar,” roept mevrouw van Hoedt nu uit, „een mensch kan
-nooit zoo bedroefd wezen of op den duur wil hij wel vertroost worden.”
-
-„Maar ik, ik wil niet vertroost worden, tante!”
-
-Met fier gebaar heft de weduwe het gebogen hoofd op en herhaalt het
-nogmaals: „Ik wil niet vertroost worden,—hoe dikwerf heb ik dat reeds
-gezegd!”
-
-De oude vrouw zet een gezicht, waarop goedhartig medelijden en ongeloof
-om den voorrang strijden.
-
-„Nu, nu, houd je maar bedaard, kind! Dat is waar, arme meid, dat Léo
-een engel van een jongen was.”
-
-„Ja,” zegt Gerard met warmte, „een ferme kerel, dat was hij! En u moogt
-er van denken wat u wilt, Ma; maar mij doet het goed, als ik zijn
-weduwe hoor zeggen dat ze niet vertroost wil worden.”
-
-Daar Gerard vindt dat hij zich eenigszins gecompromitteerd heeft door
-zooveel gevoel te toonen, haast hij zich op forschen toon om zijn
-jongen te roepen, dezen een onverdiend scheldwoord naar het hoofd te
-gooien en op zijne beurt voor geruimen tijd in de badkamer te
-verdwijnen.
-
-„Dat doet je goed, ja?” zegt de oude dame nu, terwijl ze met een wereld
-van goedhartigheid in den blik, haar zachte hand over die van Jenny
-heenstrijkt.
-
-„Ja, tante! Och, u zijt allen zoo vriendelijk voor me, zoo hartelijk en
-lief!”
-
-„Nu, wees jij dan ook eens lief en doe nu wat we allemaal zoo graag
-hebben, dat je deedt. Kom aan dat diner straks. Ik heb geen pleizier,
-Jenny, als ik denken moet, dat jij daar alleen zit te treuren. En de
-meisjes hebben ook geen rust, dat weet je wel! En.... wat het ergste
-is, er moet muziek zijn vanavond.”
-
-„Misschien wil Gerard wel spelen.”
-
-„Gerard? Och kom, die is na den eten tot alles ongeschikt,” zegt de
-moeder met een glimlach, die bewijst dat ze deze eigenaardigheid van
-haar zoon, evenals zijn andere eigenaardigheden, geenszins te
-misprijzen vindt.
-
-„De meisjes dan?”
-
-„O, dat weet je wel, die zijn veel te maloe, die raken in de war! Kom,
-Jenny, een mensch moet niet egoïst worden in zijn droefheid; pak je
-eens aan, wees eens flink! Geloof me, het zal je goed doen. Men moet
-zich zoo niet toegeven.... Nu, beste meid, wil je tante voor één keer
-dat pleizier niet eens doen?”
-
-Ze beloofde het. Ze had zooveel verplichting aan de brave ziel, die in
-dagen van smart een moeder voor haar geweest was, dat ze haar niets
-weigeren kon.
-
-Tante, op dit groote punt gerustgesteld, moest nu nog even zich gaan
-overtuigen, dat er niets in de war liep bij kokkie, dat het goed ging
-met het dekken der tafel, dat de kwee en de agar-agars gelukt
-waren.—Haar hart was wel twintig pond lichter, toen ze dat alles in de
-beste orde vond.
-
-Neen, daar hebben ze geen flauw begrip van, onze Amsterdamsche kooplui
-met hun kolossale fortuinen, zelfs onze Haagsche aristocraten met hun
-fijnen kunstsmaak niet, hoe het er uit kan zien bij ons,
-Indischluidjes, als wij partij geven.
-
-’t Is zoo, misschien waren we, een paar jaar geleden, maar arme
-drommels, die niet gedroomd hadden ooit partijen te zullen geven;
-misschien gaan we over een paar jaar met een mager pensioentje naar
-Holland, om het daar, in den Achterhoek, diep te betreuren dat we ooit
-partijen gaven; maar toch,—als we het doen, dan ziet onze woning er
-onbeschrijfelijk lief en feestelijk uit, veel feestelijker dan het
-deftigste granietsteenen gebouw op Keizers- of Heerengracht, bij een
-dergelijke gelegenheid.
-
-Dáár verkondigt alleen wat meer licht in de gang, het verdubbeld stel
-witte kuiten, en de gesloten vigilantes die nu en dan komen aanrollen,
-den voorbijganger dat er gasten worden verwacht, terwijl de zware
-voordeur zich zoo voorzichtig ontsluit om die gasten in te laten, alsof
-men vreesde dat er iemand zou kunnen binnendringen, die niet tot de
-uitverkoren clique, tot de deftige genoodigden behoort.
-
-Hier, bij ons Indischlui, is op zoo’n avond het geheele huis, met al
-zijn opengeslagen deuren en vensters, al zijn goed verlichte galerijen
-en kamers, al zijn bedienden, al zijn voorraad van dranken en
-ververschingen, gesteld ter beschikking van de gasten.
-
-Het met bloemen beplante erf wijst als van zelf den weg naar de
-vroolijk verlichte villa, en de heer des huizes ontvangt zelf de
-gasten, die door de open rijtuigen worden aangebracht, aan het bordes,
-om ze bij zijn vrouw of dochters te brengen.
-
-Niet deftig en geregeld maar in prettige wanorde bewegen de dames zich,
-bijna allen jong, of ten minste jeugdig gekapt en gekleed, door de
-ruime gaanderijen, en terwijl de heeren gezellig hun sigaar rooken en
-een kop koffie gebruiken, zooals die in Holland niet geschonken wordt,
-schoolt de inlander samen voor het erf om te luisteren naar die
-vroolijke klanken, de muziek en het gelach, om uren lang stil te staan
-kijken naar het woelig tooneel, dat met zijn bloemen en lichten, zijn
-beweeglijke gestalten en schitterende tinten zooveel bonte
-verscheidenheid schenkt.
-
-Ook de ruime, modern gebouwde woning der van Hoedts ziet er
-allerliefst, bijna uitlokkend uit op dezen avond.
-
-Er is maar één kamer in de villa waaruit geen licht naar buiten
-straalt, één kamer, waarvan de jaloezieën gesloten en de deuren
-gegrendeld blijven, hoewel de gasten reeds drukker en drukker komen
-aanrijden.
-
-Hier mocht niemand binnenkomen; hier durfden zelfs de huisgenooten niet
-aantikken, om nicht Jenny te herinneren aan haar belofte.
-
-De wipneusjes keken elkaar met hare ronde oogen nog eenigszins
-verschrikter aan dan gewoonlijk, toen ze in haar witte japonnetjes
-langs die kamer heenliepen; de gastvrouw hield een oogenblik op in
-bewondering van haar zwartfluweelen kleed, om zachtjes een „kassian” te
-fluisteren; Gerard mompelde iets van het altijd „beroerd” te vinden,
-als iemand bij hem aan huis zijn eigen zin niet kon doen.
-
-’t Is goed ook, dat die deur gesloten blijft, al was het maar om de
-stemming der gasten. Immers, ze mogen het niet vermoeden, wat daar
-omging in het hart der jonge vrouw, die straks in hun midden zal
-verschijnen, om het hare bij te brengen tot het welslagen van den
-avond. ’t Is goed, dat die deur gesloten blijft; immers, niemand mag
-het weten, waarom het gelaat, dat de groote toiletspiegel weerkaatst,
-zoo telkens bleek en rood wordt; waarom die boezem zoo jaagt en hijgt,
-terwijl ze hem in het keurslijf besluit; waarom die vingeren zoo beven,
-als ze de blonde lokken om het hoofd slingert.
-
-Wat haar zoo bitter grieft, het is dat dezelfde vrouw, die eenmaal
-Léo’s liefste tante was, er nu reeds op durft aandringen dat ze
-afleiding zoeken zal; wat haar het fiere bloed naar het voorhoofd
-jaagt, het is dat vernederend denkbeeld dat ze niet meer vrij is, vrij
-om te treuren en alleen te zijn, wanneer ze dat verkiest.
-
-„O ja, ze hebben me gehuisvest en gevoed,” roept ze uit in de
-overgroote bitterheid harer ziel; „maar hebben ze daarom het recht me
-te dwingen mee feest te vieren, als mijn hart breekt onder zijn
-wanhoop; hebben ze daarom het recht me te plaatsen in hun voorgalerij
-als meubel, dat ze zich hebben aangeschaft tot amusement van hun
-gasten?”
-
-Tante heeft haar lijfmeid binnen gezonden, met den last te helpen, en
-de goede Niam maant Mevrouw aan toch voort te gaan met kleeden: al de
-menschen zijn er reeds.... Jenny gehoorzaamt met koortsachtige haast,
-maar zonder eenige belangstelling, tot ze eindelijk in den spiegel een
-slanke gedaante in rouwgewaad, een droevig bleek gezichtje en een paar
-groote brandende oogen ziet. Zuchtend vraagt ze de meid om een
-waaier;—dan kan ze ten minste dat gezicht, dat eenmaal het zonnetje van
-tante’s partijen was, verbergen.
-
-Maar moet ze dan waarlijk naar vóór gaan, waarlijk zich begeven te
-midden dier feestvierenden, dier dames, nog gelukkig in het bezit van
-haar echtgenooten, dier heeren soms zoo meedoogenloos in hun
-spotternijen?
-
-Ja, ze moet het doen. Mevrouw van Hoedt, met al haar goedhartigheid, al
-haar inschikkelijkheid, zou nu toch boos worden! Immers—Jenny heeft het
-reeds vóór heden avond bespeurd—’t duurt tante wel wat heel lang met
-nichtjes droefheid. De goede vrouw was in een opwelling van medelijden
-alles geweest voor haar; geen moeite, geen opoffering, geen kosten
-waren gespaard voor Léo’s weduwe: maar nu.... het was al drie maanden
-geleden!
-
-En drie maanden is een lange tijd om te treuren en te klagen en mede te
-weenen met de weenenden!
-
-In de eerste smart is dat niet moeilijk; ge valt de bedroefde om den
-hals; ge zegt, dat ze bij u een thuis heeft; ge roept het uit, dat de
-arme man zoo goed en lief was en dat ge altijd zooveel van hem hebt
-gehouden; ge verzekert, dat ze bij u geheel vrij is, dat ze doen kan
-wat haar het beste voorkomt...
-
-Maar—er zijn niet veel sterke gevoelens, die na verloop van drie
-maanden niet een weinig verflauwen, en het medelijden behoort zeker
-niet tot de weinige, die tegen den lijd bestand blijken.
-
-Mevrouw van Hoedt was eigenlijk een weinig teleurgesteld. Natuurlijk
-dat Jenny bedroefd was en maar liefst alleen thuis wou blijven;
-natuurlijk dat ze in het begin stil en teruggetrokken bleef en niet
-meêlachte met de anderen:—maar dat alles zou wel overgaan met den tijd.
-
-Maar de tijd was gekomen en het was niet overgegaan; integendeel,
-Jenny, de eenmaal zoo vroolijke, levenslustige Jenny, die altijd zoo
-goed was geweest om den „boel aan den gang te helpen,” ze zat daar
-neer, alsof de geheele wereld haar onverschillig was geworden, alsof ze
-nooit meer zou kunnen lachen, veel minder ooit weer den boel aan den
-gang helpen op tantes partijen.
-
-Ziet ge, dat was ijselijk onplezierig, vooral in een kring als die,
-waarvan mevrouw van Hoedt het middelpunt uitmaakte, een kring, waarin
-elken morgen de vraag wordt opgeworpen: „Wat zullen we nu vandaag eens
-doen om pret te hebben?”
-
-Dubbel onplezierig in een familie, waarin enkele weduwen gevonden
-worden, die niet zoolang getreurd, neen, zelfs spoedig naar een
-plaatsvervanger uitgezien hebben.
-
-Jenny doet verkeerd, vindt haar tante. Dat lange treuren is goed in
-Holland, waarde menschen nog onder weduwkappen loopen, maar Indië is er
-het land niet voor.
-
-In het laatste heeft ze gelijk.
-
-’t Valt moeilijk om lang te blijven treuren in Indië. Elken morgen komt
-het blijde daglicht uw kamer binnen stroomen met nieuwe beloften van
-genot en geluk; elken dag worden deuren en vensters wijd geopend om
-vriendelijken zonneschijn en frisschen bloemengeur en vroolijke gasten
-binnen te laten; elken avond worden tal van lampen ontstoken om
-gezellige tooneeltjes te verlichten; ja, zelfs de nachten zijn
-opwekkend met hun zachte koelte, hun vriendelijke sterren.
-
-Maar er is een knagende pijn, die niet verdoofd wordt door al het
-gerucht en geraas der bedrijvige wereld; er is een leegte in het hart,
-die niet kan worden aangevuld met al de bloemen en zonnestralen der
-aarde; er is een treurigheid, die al de scherts en vroolijkheid der
-menschen niet kunnen wegnemen.... En die wonen in den boezem der jonge
-weduwe, welke thans, met een glimlach om de bleeke lippen, de helder
-verlichte voorgalerij binnentreedt en vriendelijk en innemend de gasten
-harer tante begroet.
-
-
-
-
-
-II.
-
-„Uw nichtje heeft wel gelijk, dat ze in den rouw is gegaan,” zegt de
-dame met de hooge jukbeenderen en het loensche oog, die aan Gerard’s
-linkerzijde is geplaatst.
-
-„Och ’t is eigenlijk een dwaasheid in ons warm Oostje! Mama heeft er
-genoeg tegen gepreekt, maar—ze was er op gesteld.”
-
-„En òf ze gelijk had! Het dragen van zwart, te pas of te onpas, is een
-geheim, waarmede de blondines haar voordeel weten te doen.”
-
-„Om u de waarheid te zeggen geloof ik, dat mijn nichtje tegenwoordig al
-heel weinig om die soort van dingen denkt,” antwoordt Gerard koel,
-„daar is ze veel te bedroefd voor.”
-
-„Zoo? Is ze nog bedroefd? Wel, men zou het haar zoo niet aanzeggen; ze
-amuseert zich nog al, dunkt me, vanavond. Maar komaan, meneer van
-Hoedt, daar moeten we nu ook niet al te veel van denken; u weet, er
-zijn twee dingen, die men in Indië niet verwachten kan: eerlijke
-dispensjongens en ontroostbare weduwen.”
-
-„Dat er geen ontroostbare weduwnaars zijn, zou ik eer gelooven, altijd
-in aanmerking nemende hoe hartelijk de vrouwen soms wezen kunnen,”—en
-de heer van Hoedt keert zich eenigszins bruusk van de spreekster af
-naar zijn andere buurvrouw, een lichtgetint nonnaatje, met
-gazellenoogen, die hem heel lief zouden aanzien, als ze maar durfden.
-
-Iets verder op is de jonge weduwe ook het onderwerp van discours.
-
-„Ja, mijnheer Verweijt,” zegt de vrouw des huizes, erg in haar schik
-dat alles zoo uitmuntend marcheert—„dat moogt u wèl zeggen; mijn
-nichtje is erg afgevallen!”
-
-„Maar ze is er niet minder mooi om; in mijn oog ten minste. Dat
-vrouwtje heeft van kind af zoo iets liefs, zoo iets interessants
-gehad....”
-
-„Ja, ’t is een fijn gezichtje.—En, verbeeld u, die wil zich nu gaan
-opsluiten als een non! Neen, ik ben het eens met Gerard—u weet, die kan
-soms zoo aardig uit den hoek komen—die zeî van middag tegen haar: „Kom,
-nichtjelief, je bent niet oud en niet leelijk, en dan kan een vrouw
-altijd nog plezier hebben in haar leven!”
-
-„Zeker! zeker! Nu, maar dat zal ze zelf ook wel begrijpen, denk ik?”
-
-„Neen, ziet u, dat is het juist! Zij wil maar stil zitten treuren en
-zich nergens vertoonen. Ik verzeker u, dat ik haar half heb moeten
-dwingen om binnen te komen vanavond.”
-
-„Zoo, zoo? Wel, u doet verstandig met haar niet toe te geven in die
-overdreven idées. ’t Zou zonde en jammer zijn, als zoo’n mooi, jong
-ding nu de wereld reeds vaarwel zei. Kassian, ze begint haar leven
-pas!”
-
-Mijnheer Verweijt laat telkens weer zijn blik heendwalen naar het mooie
-weeuwtje, en vraagt dan schijnbaar onverschillig: „Hoe lang is haar man
-dood?”
-
-„Ja.... pas drie maanden! ’t Is nog niet lang, maar och, een jaar is
-gauw om, en.... als de tijd maar eenmaal daar is, dan, dáár durf ik
-voor instaan, minnaars bij de vleet!”
-
-„Het moet een bijzonder gelukkig huwelijk geweest zijn?” vraagt de heer
-Verweijt op denzelfden onverschilligen toon.
-
-„Ja, Léo was een beste man! Maar wat zal ik zeggen? Er zijn nog meer
-goede mannen in de wereld. En—als men geen blanc-manger krijgen kan,
-moet men zich maar met maizena-podding behelpen!”
-
-Op den inval van deze eenigszins grove aardigheid kwam mevrouw van
-Hoedt, doordien op dit oogenblik juist de podding werd gepresenteerd,
-die de plaats van de mislukte blanc-manger moest vervullen. Glimlachend
-verklaarde nu de gast, dat hij dol van maizena hield en er werd niet
-meer over Jenny gesproken. Alleen knikte tante haar nu en dan eens
-bemoedigend toe; ook gaf ze van tijd tot tijd signalen, dat ze toch
-vooral het discours moest trachten levendig te houden, daar het aan dat
-gedeelte der tafel, waar zij geplaatst was, wel eenigszins begon te
-verflauwen.
-
-Mevrouw van Hoedt heeft zich anders niet over haar nichtje te beklagen;
-Jenny lacht; ze ledigt zelfs herhaaldelijk haar glas om toch maar te
-kunnen wezen, wat men van haar vraagt: geanimeerd!
-
-Geanimeerd? Terwijl dat gevoel haar aangrijpt met alles overmeesterende
-kracht, dat gevoel, alsof ze op moest vliegen en vluchten, vluchten ver
-van al die vreugde, ver van al dat geraas, om in haar eigen stille
-kamer neer te knielen voor zijn portret en hem te zeggen, dat het niet
-háár schuld is! Niet háár schuld, als die opgewonden heeren hun
-bewonderende blikken op haar durven richten; als ze lachen en schertsen
-moet en antwoorden op de vleiende woorden, die haar zoovele
-beleedigingen schijnen; niet háár schuld, als de wangen gloeien en de
-oogen schitteren van overspanning, en ze er daardoor zoo goed uitziet
-dat ze de algemeene aandacht trekt; niet háár schuld ook, zoo ze daar
-straks het gesprek heeft aangehoord, dat haar met vurige letters in het
-hart brandt, van die jongelui die een pari aangingen, dat haar
-weduwstaat niet lang duren zou....
-
-Eindelijk is het diner afgeloopen; de meeste heeren blijven nog even
-nazitten; de dames verspreiden zich in vóór- en binnengalerij; de jonge
-meisjes hebben op zich genomen voor het presenteeren van koffie en thee
-te zorgen, en Jenny trekt zich in een eenigszins vergeten hoek terug.
-Ze hoopt een oogenblik aan zich zelve te worden overgelaten.
-
-Maar neen, dat mag niet wezen. Nauwelijks heeft ze een boek of
-plaatwerk—ze weet niet eens wat het is—opgenomen, om zich daarachter te
-verschansen, als een grijs heer haar in het oog krijgt en dadelijk op
-haar toetreedt.
-
-Het is een goede kennis, ze heeft hem nog niet gesproken na Léo’s dood;
-zijn hartelijke handdruk en lieve manier van troosten verzoenen haar
-een weinig met de stoornis.
-
-„Wel, wel, mevrouwtje, wat hebben we dáár van opgehoord! Wie had kunnen
-denken, dat zoo’n flinke, krachtige man mij, oudje, nog vóór zou gaan!
-Mijn vrouw was er ook heelemaal ontdaan van; ze heeft u geschreven,
-niet waar?”
-
-„Ja, een heel lieven brief! Mevrouw moet niet denken dat ik er haar
-niet dankbaar voor ben, maar ik kon niet antwoorden!”
-
-„Wel zeker niet! Wie zou in zulke dagen ’t zoo nauw nemen? We hadden
-alleen graag eens iets van je gehoord; wat je plannen waren en hoe je
-achterbleeft. Jullie waart toch in een levensverzekering?”
-
-„Neen.”
-
-Een pijnlijke blos vliegt haar naar het hoofd.
-
-„Wat? En geen pensioen? Niets? Goede God, hoe is het mogelijk? ’t Is
-toch verschrikkelijk, die jonge menschen van den tegenwoordigen tijd,
-zóó je vrouw achter te laten!”
-
-De blos is verdwenen van Jenny’s gelaat en het staat strak en koud. „Ik
-ben volkomen tevreden, mijnheer, over de manier, waarop mijn man me
-heeft achtergelaten. Dat hij in geen levensverzekering is gegaan, was
-mijn wensch; ik had altijd gedacht, dat ik niet zou kunnen leven, als
-hij sterven moest.”
-
-En ze keert zich van den ouden heer af, die eenige malen het hoofd
-schudt, eenige malen zijn kopje thee opneemt en vergeet te drinken, en
-eindelijk zich voorneemt eens aan zijn vrouw te vragen of ze daar niet
-wat aan doen moeten?
-
-De ziel vervuld met bitterheid, verschanst de arme zich weder achter
-haar boek.
-
-Daar voelt ze hoe een zacht handje het hare grijpt en als ze opziet,
-ontmoet ze een paar groote grijze oogen, die vol deernis in de hare
-zien. Ze zegt niet veel, het lieve jonge vrouwtje, dat den vroolijken
-kring verliet om de weduwe eens toe te spreken; ten minste niet veel
-meer dan de groote grijze oogen reeds bij den eersten opslag zeiden,
-niet veel meer dan dat ze het zich zoo begrijpen kan, en dat het, och,
-zoo bitter, bitter hard moet zijn!
-
-Daar raakt ze met haar zachte vingeren de snaar aan, die een der
-pijnlijkste is in de ziel der bedroefde. „Och lieve,” zucht ze met een
-meelijdenden traan, „och lieve, hadt je maar een kindje!”
-
-Jenny staart in de vochtige oogen met verheugden, dankbaren blik. Dan
-was het ten minste niet zóó onverstandig geweest, die wensch naar ten
-minste één herinnering aan haar kortstondig geluk. Dan was het toch
-geen dwaasheid, geen waanzin, die zucht die daar zoo menigmaal was
-opgestegen naar den blauwen hemel: „als ik maar een kind had!”
-
-De menschen, de verstandige menschen, hadden haar zoo lang
-voorgehouden, hoe het kinderlooze van hun echt een geluk mocht heeten
-nu ze onverzorgd achterbleef, dat ze op het laatst dat onderwerp maar
-niet meer had aangeroerd. Maar zoo was er dan toch nog iemand die
-gevoelde als zij, iemand die begreep, dat het treurig is om geen kind
-te hebben, ook al is men onverzorgd achtergebleven!
-
-De jonge vrouw met de grijze oogen had geen haast om naar het vroolijk
-gezelschap terug te keeren; ze ging voort zachten balsem te gieten in
-dat arm, gewond hart, vriendelijk te troosten en te bemoedigen, te
-spreken over het gelukkig verleden, tot de bleeke lippen van haar
-toehoordster niet meer trilden en de brandende oogen vochtig werden van
-weldadige tranen.
-
-Jammer dat tante van Hoedt, bijna bezwijkend onder het gewicht van haar
-fluweelen kleed en de dampen, die het overvloedig diner haar naar het
-hoofd joeg, op Jenny kwam aanzeilen met verzoek wat muziek te maken.
-Jenny dankte de vriendin voor haar deelneming en stond op om naar de
-piano te gaan, toen Gerard haar voorkwam. „Laat mij het voor je doen,
-Jen! En ga gerust naar je kamer, als het je te zwaar wordt.”
-
-Hoe dankbaar was ze hem daarvoor! Want ja, het werd haar te zwaar; ze
-kon ter nauwernood staande blijven en ze zou dan ook beproeven of ze
-niet ongemerkt weg kon sluipen, om rustig te gaan uitweenen in de
-eenzaamheid.
-
-Maar dat ging niet zoo gemakkelijk. Toch beklaagde zij zich later niet,
-dat ze een oogenblik langer werd opgehouden; immers nu kon ze het
-opmerken, hoe kiesch en vriendelijk Gerard, de schijnbaar
-onverschillige Gerard, voor haar was.
-
-Toen het lieve meisje, aan wie hij,—ieder wist het—niet gaarne iets
-weigerde, haar gazellenoogen tot hem ophief, en vroeg om toch dat mooie
-stukje nog eens te zingen van:
-
-
- „Es ist bestimmt in Gottes Rath, dasz, man
- Vom liebsten was man hat, musz scheiden!”
-
-
-toen keek Gerard even rond in den grooten kring, die zich om de piano
-had gevormd, en toen hij zijn nichtje nog opmerkte onder de
-toehoorders, zei hij zacht: „Nu niet, straks misschien!” en begon een
-allerdwaaste potpourri van alle mogelijke en onmogelijke
-straatdeuntjes.
-
-Eerst vielen de jonge heeren, toen ook de jonge dames in, en weldra was
-de vroolijkheid zoo algemeen, de pret zoo opgewonden, dat een slanke,
-zwarte gestalte zich onbemerkt verwijderen kon, om niet meer gezien te
-worden bij het feest.
-
-
-
-
-
-III.
-
-Een paar dagen later gebeurt er in de vroolijke woning der van Hoedts
-iets, dat voor geruimen tijd de glimlach doet wijken van mevrouws
-goedhartig gezicht, ja, wat maar zelden gebeurt, dat haar knorrig en
-boos maakt.
-
-„Tante,” zeide Jenny, en het viel allen op, hoe bleek ze was en hoe
-haar lippen beefden; „tante, ik hoop niet, dat u me van ondankbaarheid
-zult beschuldigen.... maar ik ben besloten.... ik geloof, dat ik best
-doe met naar Holland te gaan, naar Mama....”
-
-„Kind!?”
-
-Eerst kan mevrouw van Hoedt geen woord uitbrengen. Dan, als ze haar
-kortademigheid een weinig te boven is, barst ze los in een stroom van
-vragen: „Wat beteekent dat? Is er iets gebeurd? Zeg me, Jen, heb je het
-hier niet goed? Is er iemand niet lief geweest? Heeft iemand je
-beleedigd?”
-
-„Neen, tante! iedereen is goed en lief voor me. En—niemand heeft me
-beleedigd—of het moest zijn dat hier in den geest, in de manier waarop
-men over jonge weduwen spreekt, iets beleedigends was.”
-
-„Kom, kind! dwaasheid, hoor! Wat heb je daar in dat akelige schriele
-Holland?”
-
-„U hebt zelf gezegd, dat Indië geen land is om lang te treuren; dus is
-het geen land voor weduwen, tante,” zegt de jonge vrouw vast.
-
-De wipneusjes brengen nu haar hartelijke gezichtjes dicht bij dat van
-haar nichtje en vleien dat ze toch blijven moet. Gerard komt ook
-naderbij, en verzekert dat hij alles doen zal wat hij kan om haar het
-leven te veraangenamen.
-
-Ze heeft de goede hartelijke menschen, die de arme weduwe zoo trouw en
-vriendelijk bijstonden, te zeer liefgekregen, om niet menigen traan te
-storten bij het denkbeeld van hen te gaan verlaten. Maar toch, haar
-besluit staat onherroepelijk vast: Indië is een goed land voor
-gelukkigen, voor bedroefden niet.
-
-Maar, hoe kon ze het hun zeggen wat haar naar Holland trok? Hoe kon ze
-het hun zeggen, dat ze een onbedwingbaar verlangen gevoelde om de
-plekjes weder te zien, die de stille getuigen waren geweest van haar
-jeugdige liefde, om weer te wonen en rond te wandelen in het eenvoudig
-dorpje, waar Léo haar had gevonden en gekozen om hem te volgen naar het
-vreemde land?
-
-Neen, ze zouden haar niet begrijpen, niet gelooven, als ze het hun
-toevertrouwde, dat, te midden van zonneschijn en eeuwigen zomer, in
-haar hart het verlangen leeft naar gure herfstdagen, die somber en
-droevig zullen zijn als haar arm, gebroken hart; naar geheimnisvolle
-schemeravonden, waarin zachte stemmen haar zullen komen verhalen van de
-vreugde, de zoete liefdeweelden van weleer; naar najaarsstormen, die
-zullen huilen om moeders eenzame woning en groeten fluisteren van den
-doode ver over zee; naar donkere nachten vol schaduwen en zuchten,
-waarin het is of de graven zich openen, waarin het haar zijn zal of de
-geliefde komt om haar aan het hart te drukken met de gloeiende liefde,
-die ze gekend heeft in al haar verrukkelijke zaligheid, en die dood
-noch graf overwint!
-
-Neen, dat alles kan ze hun niet zeggen.
-
-Ze kon slechts dankend hen zegenen en vragen om het haar te vergeven
-dat ze hen verliet, en hen opdragen om nu en dan eens naar zijn graf te
-gaan, om de bloemen te onderhouden, die teedere handen daar hadden
-geplant.
-
-
-
-De volgende stoomer voerde het jonge weeuwtje naar Holland. De heeren
-noemden het domheid, de dames bekenden dat ze het zich niet begrijpen
-konden, mevrouw van Hoedt schreide—tot ze op het denkbeeld kwam van een
-groot bal te geven om zich wat te verzetten.
-
-Op dat bal maakte ze met mijnheer Verweijt uit, dat het zonde en jammer
-was van zoo’n mooi jong ding, en op dat bal declareerde Gerard zich aan
-het lieve meisje met de gazellenoogen. Hij vernam bij die gelegenheid
-dat hij algemeen gedoodverfd werd met zijn nichtje, maakte zich erg
-boos en zei dat Jenny wel gelijk had: de geest in Indië is beleedigend
-voor jonge weduwen.
-
-Maar in het dorpje waar een zestal jaren geleden een gelukkige bruid
-van vrienden en betrekkingen scheidde, om den geliefde te volgen naar
-het nieuwe vaderland, rustte nu een vermoeid hoofd aan de moederborst,
-en snikte een gebroken stem; „O, dat doet zoo goed; zoo stil uit te
-weenen, dat doet zoo goed!”
-
-En dan „U gelooft het, niet waar, moeder, dat Léo’s weduwe niet
-vertroost wil worden?”
-
-
-
-
-
-
-
-WILLIE’S MAMA.
-
-
-I.
-
-„En als ik nu eens neen zeide?” vroeg ze lachend.
-
-„Maar je zult niet neen zeggen....”
-
-„Dat weet ik nog zoo zeker niet.”
-
-„Cecile?!”
-
-„Mijnheer Dorman.... Stil, Otto, och!.... laat me toch los. Nu dan, ik
-zeg niet neen.... Maar.... de melk kookt!”
-
-
-
-Dit was de liefdesverklaring van den heer Dorman en de wijze waarop
-juffrouw Haakstra die liefdesverklaring ontving.
-
-’t Vond plaats op een killen morgen, toen de bergen achter dikke nevels
-verscholen lagen en de regendruppels met eentonig getik neervielen van
-takken en daken; ’t vond plaats op de nuchtere maag in het ongezelligst
-hoekje van het geheele huis, waar ze, ieder met een kop koffie in de
-hand, stonden te wachten op het koken van de melk....!
-
-Alles zoo prozaïsch mogelijk!
-
-Maar wanneer het anders dan prozaïsch geweest was, wanneer de minnaar
-gesproken had van gloeiende liefde of eeuwige trouw, dan zou de
-uitverkorene, losbarstend in haar heldersten lach, zijn weggeloopen van
-den „mallen kwast”; nu liet ze de melk verkoken, terwijl hij haar kuste
-en nogmaals kuste, alsof niet papa op zijn koffie wachtte.—
-
-Cecile Haakstra is een der frissche, krachtige bloemen, die op
-Oosterschen bodem tieren: ze groeien op in de heerlijke berglucht, ze
-verbranden door het zonnetje, dat de blanke tint bruint, maar warmen
-gloed roept op de donzige wangen; ze worden gezond en sterk, ze blijven
-vroolijk en onbezorgd als kinderen, ook dan wanneer de slanke leest,
-door niets beklemd, zich reeds ontwikkelde tot den vollen wasdom der
-jonkvrouw.
-
-Schuldeloos en onbevreesd staarden Cecile’s groote eerlijke oogen de
-wereld in; de lachende mond met de schitterend witte tandjes was nooit
-om een antwoord verlegen; het aardig wipneusje scheen uit te noodigen
-tot den strijd, de mooie, kleine handjes waren krachtig en gespierd
-genoeg om het vurigst paard te mennen; met de fijne voetjes stapte ze
-moedig over groote keien, desnoods over modderpoelen heen.
-
-Als Otto Dorman iemand had gezocht om in goddelijke maanlichtnachten
-tochtjes te gaan maken op een Zwitsersch meer, zou hij haar niet
-gekozen hebben; ook niet om op te zien naar de sterren en te droomen
-van onbekende werelden of te peinzen over de raadselen des levens;
-allerminst om te verzinken in liefde’s zaligheid.... ze zou onder zijn
-teederste omhelzing opspringen als de melk kookte, zooals ze daar
-straks deed bij zijn eersten kus.
-
-Maar dat alles zocht hij niet.
-
-Hij zocht een vrouw in de beteekenis, daaraan gehecht door iemand, die
-jaren lang was blootgesteld aan de rampen en tegenspoeden van den
-vrijgezel.
-
-Reeds lang dacht hij over trouwen, maar trouwen schijnt een zaak te
-zijn, waarover men niet te lang denken moet wil men er toe komen, en
-juist begon hij het dan ook op te geven ooit een meisje naar zijn smaak
-te zullen vinden, toen zaken hem met den heer Haakstra in aanraking
-brachten. Otto Dorman was namelijk administrateur van een
-suikerfabriek, waarover, bij afwezigheid van den eigenaar, de
-superintendentie gehouden werd door Cecile’s vader, een rijk landheer,
-sedert vijf jaar weduwnaar. Het bestuur der geheele huishouding rustte
-op de krachtige schouders zijner oudste dochter, die ook de zorg van
-haar jongste broertje op zich had genomen: de twee andere zoons genoten
-hun opvoeding in Holland.
-
-Dorman moest een paar dagen bij den superintendent doorbrengen; hij
-logeerde in nette kamers, at aan een welvoorzienen disch, wandelde door
-den keurig onderhouden tuin, vertoefde in de comfortable ingerichte
-woning en kreeg een gewaarwording van welbehagen, zooals hij in zijn
-eigen wanordelijk huis niet kende.
-
-Als ieder Hollander vatbaar voor zeker geheim verlangen naar orde en
-netheid, gevoelde hij allerlei onbestemde wenschen in hem opkomen,
-wanneer hij de lieve gastvrouw, met haar sleutelmandje aan den arm,
-door huis en tuin zag rondgaan, hier bevelend, daar regelend, nu
-berispend, dan prijzend, maar altijd vriendelijk en vroolijk, altijd
-flink en ijverig.
-
-’t Waren maar onbestemde wenschen.
-
-Maar toen hij een geheele week achtereen ’s morgens met haar was
-uitgereden, ruimschoots in de gelegenheid om het golvend bruin haar en
-de prachtige taille in het amazonenkleed te bewonderen; ’s middags haar
-bespied had als ze met een vlugheid en bevalligheid, indische meisjes
-eigen, zat te tooveren met de naald; ’s avonds haar geaccompagneerd had
-bij het zingen harer vroolijke liedjes.... toen namen de onbestemde
-wenschen een zeer duidelijken vorm aan.
-
-Toch zou hij nog geaarzeld hebben, ja misschien was hij nooit tot een
-verklaring gekomen, als Cecile’s broêrtje, de ondeugende maar aardige
-Dolf, niet ziek was geworden.
-
-Hij bemerkte met hoeveel liefde en teederheid, met hoeveel moederlijke
-zorg ze het jongske oppaste, en, daar hij zijne bijzondere reden had om
-vóór alles iets moederlijks te wenschen in de vrouw die hij zich koos,
-was zijn besluit genomen. Hij wachtte slechts tot Dolf beter en Cecile
-weer te spreken was, en verraste haar toen met de declaratie bij de
-kokende melk.
-
-
-
-
-
-II.
-
-Herinnerde Cecile met haar frissche schoonheid en vroolijken lach aan
-een zonnestraal, papa deed denken aan een donkere wolk, zwanger van
-storm en onweêr.
-
-De man was echter zoo kwaad niet als hij scheen, of liever hij was in
-het geheel niet kwaad, maar hij nam er den schijn van aan; een slechte
-gewoonte, waardoor hij zichzelf het meest overlast aandeed, daar
-niemand zich om zijn gebulder bekommerde en zijn bloedrijk gestel
-altijd reden gaf om te vreezen voor een beroerte.
-
-„Wat kom je doen, Dorman?” vraagt hij niet onvriendelijk, als deze, na
-afloop van het ontbijt, zijn kamer binnentreedt, om het verzoek te
-wagen, dat, zooals Cecile lachend verklaarde, alle kans heeft om te
-worden afgewezen.
-
-„Goeden morgen, mijnheer Haakstra,” begint Dorman vrij overbodig, daar
-hij zijn schoonpapa in spe reeds tweemaal dien ochtend ontmoet heeft.
-„Ik zou het niet gewaagd hebben u te storen, maar zooals u weet,
-straks.... zou ik weggaan.”
-
-„Is uw vertrek uitgesteld?”
-
-„Neen, dat niet.... maar ik wou u toch vóór dien tijd even spreken, als
-het niet ongelegen komt....”
-
-„Ik dacht dat we alle zaken hadden afgehandeld!”
-
-„’t Geldt ook geen zaken. ’t Was.... ik heb... de hand gevraagd van uw
-dochter, mijnheer Haakstra!”
-
-„Wat? Van Cecile?.... Dat had je wel kunnen laten!”
-
-Er is reeds iets van langzaam naderenden donder in Haakstra’s stem.
-Dorman, beleedigd door dien uitval, antwoordt: „Cecile schijnt op dit
-punt anders te denken.”
-
-„Hé....? Je wilt toch niet beweren dat ze ja gezegd heeft?”
-
-„Hebt u iets tegen me, mijnheer Haakstra?” vraagt Dorman, plotseling
-kalm en rustig geworden tegenover dien ruwen toon.
-
-„Natuurlijk heb ik iets tegen je,” barst de oude heer los. „Dàt komt je
-je eenigste weghalen, je lieveling, je hulp en steun, en dàt vraagt je
-dan nog met een uitgestreken gezicht: „„Hebt u iets tegen me, mijnheer
-Haakstra?””
-
-„Ik weet,” begint de minnaar nu gemoedelijk, „hoe onmisbaar Cecile voor
-u is en ik begrijp volkomen hoe hard het u vallen moet haar af te
-staan, maar....”
-
-Een ratelende donderslag.
-
-„Afstaan?” buldert de bedreigde vader. „Afstaan? Cecile! Neen, zoover
-zijn we nog niet! Ik heb het nu vier jaar lang tegengehouden, en ik kan
-het nog langer tegenhouden ook! Maar nu een andere vraag, mijnheer
-Dorman. Wat zijn uwe antecedenten, dat u om mijn dochter komen durft?”
-
-De man, reeds lang rood van woede, wordt donkerpaars in zijn verweerd
-gezicht, maar Dorman is doodsbleek en zijn lippen beven, als hij fier
-het hoofd opheft en zijn tegenstander in de oogen ziet.
-
-„Mijn antecedenten zijn van dien aard, dat ze mij het volste recht
-geven uw dochter tot vrouw te vragen, mijnheer! U kent mijn familie,”
-gaat hij kalmer voort, „ik geloof dat ze wel met de uwe gelijk staat. U
-weet ook dat ik een weinig fortuin te wachten heb. Ik heb altijd in
-beschaafde kringen geleefd en een wetenschappelijke opvoeding genoten;
-aan de Militaire Academie te Breda officier geworden, heb ik vijf jaar
-gediend; niet zonder eer, dat bewijst mijn Willemsorde....”
-
-„Alles goed en wel,” spreekt Haakstra een weinig ter neer gezet; „maar
-de vraag is: waarvan moet Cecile leven?”
-
-„Toen ik den dienst verliet om administrateur van Soeka-Madjoe te
-worden, is me een tractement van ƒ 600 ’s maands toegestaan, benevens
-de gewone voordeelen, vrije woning, en zoo voorts! Ik maakte tot dusver
-jaarlijks tien- à vijftienduizend gulden aan procenten....”
-
-Een nieuwe slag, zwaarder dan de vorige.
-
-„Maar voor den duivel, als je dat alles hebt, dan kun je kiezen. Waarom
-moet je dan juist om mijn Non komen?”
-
-„Ik ben niet om Cecile gekomen: het toeval heeft ons saâm gebracht.
-Toch.... toch, mijnheer Haakstra, heb ik nog lang geaarzeld eer ik haar
-vroeg.... toch durfde ik haast niet op uwe toestemming rekenen.... Er
-is één groot bezwaar tegen ons huwelijk, waarop ik het mijn plicht acht
-u te wijzen vóór we verder gaan.... Ik heb een kind!”
-
-Als had een slang hem gestoken, zoo springt Haakstra overeind. „Een
-kind! Wel vervloekt.... Hoe kom je dááraan?”
-
-Dorman acht het overbodig die vraag te beantwoorden.
-
-„Een kind!” buldert de superintendent weer. „Een kind! Schaam je je
-niet, jou kijk in de wereld!”
-
-Een flauw lachje speelt om Otto’s lippen, als hij antwoordt: „Ik ben
-dertig jaar, mijnheer!”
-
-„Schande te meer! Iemand op dien leeftijd moest zulke dwaasheden niet
-begaan! Een kind.... God bewaar me! En waarvoor wou je dan mijn Cecile
-hebben? Om haar door een jaloersche ménagère te laten vergiftigen?”
-
-„De moeder is dood!”
-
-„Zoo? Je zegt het waarachtig of het je spijt! Dat is ten minste nog een
-geluk bij een ongeluk! Je zoudt... je zoudt dat kind natuurlijk de
-kampong in sturen?”
-
-„Neen, dat zou ik niet!”
-
-„Naar Holland dan?”
-
-„Neen! Mijn plan is mijn zoon bij me te houden.”
-
-„Bij je houden? Als je met Cecile getrouwd bent?”
-
-„Ik hoop dat zij een moeder zal willen wezen voor mijn arm jongske; ik
-verwacht dit van haar...”
-
-„Eén woord, mijnheer Dorman. Al was Cecile er toe te bewegen,—maar dat
-is ze niet, want ze heeft een afschuw van dat zwarte goedje,—maar al
-was ze er toe te bewegen, dan zou ik nooit—verstaat u me, nooit! mijn
-toestemming geven. De jongen moet weg.”
-
-„Ik mag, ik wil mijn eigen vleesch en bloed niet verstooten,” spreekt
-Dorman even vast als de heer Haakstra sprak.
-
-„De jongen moet weg! Als u wezenlijk van mijn dochter hieldt, zoudt u
-geen oogenblik aarzelen om voor haar dat kleine offer te brengen....”
-
-„Een klein offer.... o Mijnheer, hoe kunt u, die zelf vader zijt, zoo
-iets zeggen?...”
-
-„Daar kom ik niet in. De jongen moet weg. Mijn Non met een vóórkind op
-te schepen! Alsof er niet reeds genoeg huwelijken ongelukkig zijn
-geworden door die verwenschte vóórkinderen.... Neen, de jongen moet
-weg!”
-
-„Is dat uw laatste woord, mijnheer Haakstra?”
-
-„Mijn laatste woord.... Om je de waarheid te zeggen, Dorman, het spijt
-me. Als ik Non dan toch moest afstaan, dan zou ik het nog maar liever
-aan u doen, dan aan een ander. Maar stuur dien aap weg!”
-
-„Hij is geen aap! En ik stuur hem niet weg! Mijnheer Haakstra, ik
-geloof dat ons onderhoud verder nergens toe leiden kan. Er rest mij
-niets dan u dank te zeggen voor de genoten gastvrijheid; wilt u mijn
-groeten en de betuiging van mijn innig leedwezen overbrengen aan
-juffrouw Cecile?”
-
-Reeds houdt hij den knop van de deur in zijn hand, als Haakstra hem
-toeroept: „à propos, Dorman.... zeg er eens.... hm, hm, je bent zoo
-schrikkelijk heet gebakerd.... Ik wou alleen maar weten.... hm....
-heeft Cecile je gezegd dat ze veel van je hield?”
-
-„Ja.”
-
-„Zou ze het zich aantrekken, denk je?”
-
-„Ik denk het wel!”
-
-„Als je dan nog eens niet in de zaak besliste? Als je het nog eens een
-veertien dagen in beraad naamt en een goede gelegenheid zocht om dat
-zwartje kwijt te raken....”
-
-„Het spijt mij, mijnheer, maar.... ik mag het zelfs niet in beraad
-nemen.”
-
-„Loop dan naar den duivel!”
-
-
-
-
-
-III.
-
-Wat de oude heer volstrekt niet bedoeld had, toen hij donderslag op
-donderslag ratelen deed, was gebeurd: de bliksem sloeg in; eenige
-drukte in het logeergebouw en het voorbij rollen van den wagen, waarmee
-Dorman zich naar het nabijgelegen spoorwegstation laat brengen,
-bewijzen het.
-
-Het geklikklak van een paar damesslofjes wordt gehoord op den marmeren
-vloer der voorgalerij, de deur is geopend, iemand is genaderd, zeer
-dicht genaderd, maar de heer Haakstra is zóó verdiept in zijn
-schrijfwerk, dat hij niets hoort.... och, er zijn oogenblikken, waarin
-die groote man zoo klein is.
-
-„Papa!”
-
-Hij weet dat ze vóór hem staat, de donkere oogen fonkelend van drift,
-de kleine handjes tot vuisten gebald; hij kent zijn dochter en.... hij
-is bang voor haar.
-
-„Ja, Non, ja! Stoor me nu niet, lieve, ik heb een massa werk....”
-vraagt hij dringend, smeekend bijna.
-
-„Ik moet u spreken. Leg die pen maar neêr, pa!”
-
-„Waarlijk, Cecile....”
-
-„Papa.... ik ben volstrekt niet in een stemming om me met praatjes te
-laten afschepen.”
-
-Ze neemt hem de pen uit de handen, alsof hij een ondeugend kind geweest
-was dat tot zijn plicht moet gebracht worden. „Mag ik van u weten,
-papa, wat er tusschen u en mijnheer Dorman is voorgevallen?” vraagt ze
-dan.
-
-„Ja zeker, lieve. Maar ga toch zitten. Je bent zoo schrikkelijk
-opgewonden, kind!”
-
-„Wilt u me zeggen wat u mijnheer Dorman geantwoord hebt....? Of neen:
-doe het niet! Laat ik u eerst eens iets zeggen, papa.”
-
-„Ga je gang, kind, ga je gang!” roept Haakstra, verheugd over het
-uitstel dat hem geschonken wordt.
-
-Een gloeiende blos komt Cecile’s gelaat bedekken en haar stem is veel
-minder vast dan daareven, nu ze voortgaat: „Papa, Dorman heeft me
-gevraagd, dat weet u. En ik heb hem aangenomen, dat weet u ook.
-Maar.... wat u niet weet is dat er deze keer niets tegen te doen valt.”
-
-„Mijn lieve kind, niemand zal beproeven er iets tegen te doen. Dorman
-is een beste kerel en ik had hem graag tot schoonzoon gehad,
-waarachtig! Maar....”
-
-„Maar?”
-
-„Cecile, mijn lieve Non, je weet zeker niet dat hij.... een kind
-heeft?”
-
-Ze wordt doodsbleek en staart haar vader verschrikt in het gelaat. „Is
-dat waar, pa?”
-
-„Ja, lieve, maar al te waar,” antwoordt de oude heer.
-
-„Dat is erg jammer,” zegt het meisje na een lange stilte.
-
-„Niet waar? O, ik wist wel, dat je het een vreeselijk bezwaar zoudt
-vinden.”
-
-„Ja, dat is zeker. Ofschoon.... ziet u, er zou wel iets aan te doen
-zijn.... Hij kan het wegsturen.”
-
-„Maar dat is het juist! Ik sprak natuurlijk ook dadelijk van wegsturen,
-de kampong in, of naar Holland, of de Hemel weet waarheen! Maar daar
-wil hij niets van hooren; het kind moet bij hem blijven.”
-
-„Is hij gek?” vraagt Cecile, die enkele kernachtige uitdrukkingen van
-papa heeft overgenomen.
-
-„Ja, kind, dat mag je wel vragen.”
-
-„Maar hij zal toch wel tot andere gedachten te brengen zijn.... Als ik
-zelve eens met hem sprak, misschien....”
-
-„Denk dat niet, Cecile! Het schijnt dat hij dol is op dien jongen. Hij
-houdt idolaat van hem.”
-
-„Meer dan van mij ten minste,” zegt Cecile en bijt zich op de lippen en
-dringt een lastigen traan terug.
-
-„Je moet niet denken, Non,” begint nu de oude heer verteederd, „dat ik
-je dit verdriet niet gaarne zou bespaard hebben.... Ik heb gedaan wat
-ik kon... ja, toen alles reeds was afgehandeld, heb ik hem zelfs
-teruggeroepen en gevraagd of hij het dan ten minste niet veertien dagen
-in beraad wou nemen....”
-
-„En?”
-
-„O, hij maakte zich woedend, alleen bij de gedachte. Toen ik zijn
-jongen een zwartje noemde, werd hij zoo bleek als een doek. Hij wou
-naar geen rede hooren. Eindelijk heb ik gezegd dat hij naar den duivel
-kon loopen.... Dat vind je immers goed?”
-
-„Goed? U hadt het wel wat beleefder kunnen uitdrukken,” antwoordt
-Cecile met een flauw lachje.
-
-„Nu ja. Maar je bent het toch met me eens? Niet waar, poes, je zult je
-er niets van aantrekken?”
-
-„Daar kent u me toch te goed voor, pa! Als hij zoo gemakkelijk afstand
-kan doen van mij, dat hij het niet eens in beraad wou nemen, zou ik dan
-om hem treuren?”
-
-„En dat om zoo’n ellendigen njo, ’t is godgeklaagd!” roept de heer
-Haakstra nu. „Neen, het zou al te dwaas zijn als je er je iets van
-aantrokt, Non! Als je trouwen wilt, dan zijn er plenty goede partijen
-in de buurt. En mijn mooi meisje kan immers kiezen....”
-
-„Maar ik had nu al gekozen, pa! En u weet, bedorven kinderen krijgen
-graag hun zin....”
-
-„Ja. Maar Cile, hoe is het nu toch mogelijk? Je kent dien man nog geen
-veertien dagen en je zou voor hem je armen ouden vader gaan
-verlaten....?”
-
-„Pa, niet aandoenlijk worden....!” zegt Cecile.
-
-„En ik die nog wel dacht dat ik alles gedaan had om je het leven
-prettig te maken. Ik, die geloofde dat je voor mij en Dolf niet zoo
-heelemaal onverschillig....”
-
-„Schei toch uit, pa....” en Cecile’s stem beeft.
-
-„Mijn lieveling, ik kan je niet missen.... En je hadt me beloofd dat je
-niet van me zoudt weggaan!”
-
-„Dat zou ik ook niet. Neen, mijn lief, goed, oud brombeertje, dat zou
-ik ook niet,” roept Cecile uit, en de armen om haars vaders hals
-geslagen, kust ze hem op het gebruind gezicht; dan verbergt ze
-eensklaps het hoofd aan zijn borst, en fluistert: „Dat zou ik ook niet;
-maar.... o, papa! ik hield zooveel van hem.”
-
-
-
-
-
-IV.
-
-Door de spanning, waarin hij de laatste dagen verkeerde, had Dorman
-verzuimd, als naar gewoonte de bedienden kennis te geven van zijn
-terugkomst, en toen hij in zijn woning aankwam, vond hij in plaats van
-de lekkere rijsttafel, die hem welkom geweest zou zijn, alles in de
-diepste rust.
-
-De jongen, die hem vergezeld had, liep naar de bediendenkamers en in
-afwachting dat het dezen gelukken zou de slapers te wekken, wierp de
-heer des huizes zich op een divan in de binnengalerij.
-
-Het ongeluk wilde dat hij naar boven keek, naar het plafond; toen
-rondom zich; toen naar den grond: Hemelsche goedheid! hij wist dat het
-wanordelijk bij hem toeging, dat er veel vuil en weinig schoon gemaakt
-werd in zijn huis, maar dat het er zóó smerig, zóó haveloos uitzag, dat
-had hij nooit geweten.
-
-Zonder te bedenken dat ook bij hem gewoonte tweede natuur was geworden,
-dat zijn oog weinig of niet meer werd geërgerd door stof en spinrag,
-vuil en vlekken, vóór hij die weinige weken had doorgebracht in een
-nette omgeving, maakte Dorman zich zóó driftig, dat hij haast het
-oogenblik niet kon afwachten waarop hij zijn luie, vuile jongens onder
-handen zou nemen.
-
-De spen, wreed ontrukt aan de armen zijner gade, nog slaapdronken, en
-zich slechts ten deele bewust, dat zijn haastig gemaakt toilet
-volstrekt niet voldoet aan de eischen der zindelijkheid, komt het eerst
-aanloopen. Maar hij wordt slecht beloond voor zijn ijver.
-
-„Hoe durf je met zoo’n baadje binnenkomen, smeerlap?” is de eerste
-begroeting, en dan: „Scheer je weg!”
-
-De spen is verplet. Hoe kan hij ook weten dat toewan in den laatsten
-tijd altijd jongens om zich heen zag, gekleed in het helderste wit?
-
-De kok, verwaand als alle javaansche kokken, zoodra ze iets meer kunnen
-dan rijst koken, vindt het in het geheel niet zooals het behoort, dat
-hij gestoord werd in zijn middagdutje, maar zooals het de gewoonte is
-in jongeheeren-huishoudens, hij stormt naar den goedang, haalt een paar
-blikken en gaat ze warm maken.... ’t Is hoogst onaangenaam dat mijnheer
-op zoo’n ongelegen uur komt, maar over een kwartiertje kan kok weer op
-zijn balé balé liggen.
-
-„Waarom zijn die frikkadellen niet opgebraden?” vraagt Dorman als het
-eerste gerecht wordt binnengebracht. De bedienden trekken het wezenloos
-gezicht, dat ze voor zekere gelegenheden gereed houden, maar weldra
-klinkt het: „Roep den kok!”
-
-Het air van onbeschaamdheid waarmede deze zijn heer wilde tegentreden,
-maakt voor dat van schrik en bescheidenheid plaats, als hij hem in de
-oogen heeft gezien; gedreven door een plotseling ontwaakt plichtgevoel,
-vliegt hij naar de keuken en binnen den kortst mogelijken tijd komt het
-gerecht op tafel, zooals het behoort.
-
-Dorman proeft en zucht: „O, Cecile! uw frikkadel....!”
-
-De jongens hopen nog iets van het oogenblik, dat mijnheer alles zal
-vergeten in het genot van het eten, maar hun hoop blijkt ijdel:
-tusschen iedere bete, na elken dronk barsten er vragen los, waarop ze
-het antwoord schuldig moeten blijven.
-
-„Waarom is er geen mosterd? Kunnen ze geen zuur geven? Schamen ze zich
-niet om met een kapot tafellaken te dekken....? Waar is de naaister?
-Niet binnengekomen? Dan heeft ze haar ontslag!”
-
-Een paniek verspreidt zich onder het personeel.
-
-„Wat is er gevaren in hun heer, hun zachtmoedigen heer, op wien ze
-sedert jaren straffeloos proeven namen, hoe schandelijk ze hem
-bedriegen, hoe brutaal ze hem bestelen konden, met hoe weinig bediening
-hij wel tevreden zou zijn....”
-
-„O Cecile,” zucht intusschen Otto Dorman, „wat zag je tafel er altijd
-uitlokkend uit....”
-
-Nog staan de jongens te rillen en te beven, den angstigen blik
-gevestigd op het gelaat, dat bleek is van ergernis, als ze het
-plotseling zien veranderen; een zachte glimlach komt den mond
-ontplooien, een blijde glans ligt in het somber starend oog....
-
-Ieder keert zich naar de zijde van waar die betoovering kwam... dáár,
-in de deur der slaapkamer, staat het liefste kind, dat ooit een
-onwettig vader het hart deed zwellen van teederheid.
-
-’t Was een knaapje van ruim drie jaar, met een blonden krullebol en
-groote lichtblauwe oogen door zwarte wimpers beschaduwd, met een
-donkerrooden blos op de bruine wangen en een aardig rond gezichtje,
-waarin de min of meer dikke lippen en de eenigszins platte neus
-volstrekt niet misstonden.
-
-„Papa, papa!”
-
-„Willie, mijn lieve Willie.... Ben je blij dat paatje terug is?” en hij
-sluit het kind aan zijn borst.
-
-„Ja, Willie zoo alleen, Willie zoo sakit hati” [1], fluistert het
-knaapje, terwijl hij de kusjes van zijn vader beantwoordt.
-
-De spen brengt den hoogen stoel, waarop Willem altijd zit, aan tafel.
-Maar hij verlaat zijn plaats op papa’s knie niet, hij heeft zooveel te
-vertellen, zooveel opgespaarde liefdeblijkjes te geven.... Zijn bord en
-glas worden gebracht, maar hij schuift ze ter zijde, hij wil eten van
-papa’s bord, drinken uit papa’s glas.
-
-„Pa gaat mee naar bed met Willie?” vraagt hij eindelijk met dat vleiend
-stemgeluid, dat misschien de grootste bekoorlijkheid van een kind is.
-„Willie mag slapen in papa’s armen, ja?”
-
-Dit voorstel vindt bijval en weldra liggen vader en zoon in het groote
-ledikant, dat ze meest samen deelen, hoewel het heet dat Willem in zijn
-eigen bedje slaapt. In papa’s armen liggen is de geliefkoosde houding
-van het jongske, en spoedig komt dan ook het woelig hoofdje tot rust,
-staken de bezige handjes hun spel, krijgt het vriendelijk gezichtje die
-uitdrukking van ongestoord geluk, van volmaakte tevredenheid, die,
-helaas! slechts op kindergezichtjes te lezen is!
-
-Maar hoewel vermoeid, hoewel gewoon aan het middagdutje op dit uur,
-Otto Dorman kan de zoo gewenschte rust niet vinden.
-
-Als wilde horden vlogen hem de gedachten door het hoofd; ze lieten zich
-niet beteugelen de verlangens, de wenschen.... onstuimig joeg hem het
-bloed door de aderen bij de herinnering aan die koninklijke gestalte en
-hoe ze een oogenblik had gerust in zijn armen; bij de herinnering aan
-dien warmen blik vol zoete beloften, aan de bloeiende schoonheid die
-hem had kunnen toebehooren....
-
-Wat had hij gedaan....?
-
-Hij schold zich een dwaas.... hij wilde alles herstellen, nog heden tot
-haar terugkeeren.... zij moet de zijne worden, ondanks alle bezwaren,
-ondanks alle hinderpalen....
-
-Haastig springt hij overeind.... die beweging doet zijn jongske
-ontwaken. „Papa.... niet weggaan? Willie niet meer alleen laten!”
-
-„Neen, mijn jongen!”
-
-„Nooit? Nooit meer? Papa moet denken, Willie zoo alleen als papa
-weg....”
-
-Nog even last het knaapje zijn lieve vingertjes over vaders gelaat
-glijden; dan zoekt hij zijn hand en brengt die naar zijn lippen.... zoo
-sluimert hij weer in.
-
-Maar de vader buigt zich dieper en dieper over zijn slapend kind:....
-de strijd op het bleek gelaat, in het brandend oog is bedaard; een
-traan valt op de blonde krullen, als hij fluistert: „Slaap gerust, mijn
-jongen; papa zal bij Willie blijven.... altijd!”
-
-
-
-
-
-V.
-
-Dus was het einde van de prozaïsche declaratie bij de kokende melk nog
-prozaïscher dan het begin: er kon niets van komen, en de jongelui
-schikten zich voorbeeldig in hun lot.
-
-’t Is waar, de eerste week na die plotselinge scheiding ging wel wat
-langzaam voorbij...., men heeft toch altijd een onbestemd gevoel alsof
-het noodlot, het toeval tusschenbeide zal komen;.... ook de tweede week
-duurde nog lang, in het bijzonder voor Cecile, die, hoe hoog ze haar
-neusje ook in den wind stak en hoe vroolijk ze zong en hoe druk ze
-praatte, toch niet nalaten kon ’s avonds als de brieven kwamen, even te
-zien of er ook een van Soeka-Madjoe bij was.
-
-Maar toen er een maand was voorbij gegaan, keek ze zelfs niet meer naar
-de brieven; ze wandelde buitengewoon ver en reed buitengewoon wild; ze
-bedacht allerlei toertjes en toen op een der naburige plaatsen een bal
-werd gegeven, wilde ze er volstrekt heen.
-
-Ze maakte een prachtig toilet, décolleteerde zich veel meer dan haar
-gewoonte was, danste druk en,—wat haar anders nooit overkwam—den
-volgenden dag was ze doodmoê.
-
-Dorman had het altijd volhandig, maar sedert zijn terugkomst werkte hij
-halve nachten door; hij liet zijn huis met bezemen keeren, joeg de
-helft van zijn personeel weg, schold de andere helft de huid vol,
-verspreidde schrik en ontsteltenis onder de werklieden op de fabriek,
-sloeg de boedjans om de ooren, dat hun hoofddoeken her en der vlogen en
-was woedend op de employés als deze hem, tot hun eigen verbazing,
-telkens op een verzuim of vergissing betrapten.
-
-Intusschen geloofde Willie zich in den zevenden hemel.
-
-Zijn vader was altijd goed voor hem, maar zóó werd hij nooit met liefde
-overladen, met lekkers volgepropt, met speelgoed begiftigd als in deze
-dagen. ’t Was goed, dat het ventje er niets van begreep, als papa hem
-dagelijks verzekerde, hoe hij zijn alles was en de rest hem niets kon
-schelen—maar vreemd moest het schijnen, dat hij minder van het kind kon
-verdragen dan vroeger.
-
-Zoo was dan alles in orde: Otto kon troost zoeken in zijn zoon, Cecile
-in de teederheid van papa Haakstra.
-
-Maar de belangen van een onderneming gaan boven de gevoelens van den
-administrateur, ja zelfs boven die van den superintendent, en Haakstra,
-die slecht met de pen terecht kon en gewoon was zijn zaken zooveel
-mogelijk mondeling af te doen, zond op zekeren morgen, toen hem uit de
-correspondentie bleek, dat de bedoeling van den schrijver volstrekt
-niet begrepen was—een telegram waarbij de administrateur van
-Soeka-Madjoe verzocht werd over te komen.
-
-Er was niets aan te doen. Reeds den volgenden dag reed Dorman de breede
-laan op. Het rijtuig hield stil voor de marmeren trappen der prachtige
-villa; maar hoewel het tegen zes uur liep, de tijd dat het gezellig
-wordt in de voorgalerij, dat de lampen branden, de bloemen geuren, de
-stoelen tot schommelen en luieren noodigen, was er niemand vóór.
-
-Dorman had dikwijls den kleinen Dolf verwenscht, wanneer hij Cecile als
-haar schaduw volgde en elk tête à tête onmogelijk maakte; toen Dolf nu
-naar buiten kwam stormen, had hij het kind kunnen zegenen.
-
-„Is je pa niet thuis, Dolf?”
-
-„Neen, pa is exprès uitgegaan, omdat u kwam,” spreekt dit enfant
-terrible. „Waarom vindt pa het zoo „verduiveld beroerd” dat u hier
-logeeren moet?” vraagt hij dan nieuwsgierig.
-
-„’k Weet niet, Dolf. Kun je me mijn kamer wijzen?”
-
-„Ja, dadelijk. Maar wilt u Cile niet goeden avond zeggen? Ze is in de
-binnengalerij, kassian!”
-
-„Waarom kassian?”
-
-„Weet u dat niet? Ze is ziek! Kom maar mee! Cile, daar is meneer
-Dorman, je weet wel, van dolo....”
-
-Was dat Cecile? Hulpeloos uitgestrekt op den divan, bleek en vervallen,
-de lange bruine lokken achteloos teruggeslagen op de kussens.
-
-Dorman had zich precies voorgenomen, wat hij zeggen, hoe zij zich
-houden zou, en, zooals het gewoonlijk in zulke gevallen gaat, hij deed
-wat hij volstrekt niet had willen doen; hij riep „Cecile?” alsof hij
-haar nog altijd liefhad.
-
-„Dag mijnheer Dorman!” zei ze met een lachje zoo weemoedig als hij
-nooit had gezien om haar lippen. „Ik kan u geen hand geven,” voegde ze
-er verlegen bij.
-
-„Haar hand is gebroken,” verklaarde Dolf.
-
-„Mijn God, Cecile, ’t is toch niet waar?” riep Otto, die op een stoel
-naast haar rustbank was neergevallen en de andere hand in de zijne
-hield.
-
-„Neen, ’t is nog niet zeker. De dokter heeft er een gipsverband om
-gelegd; over vijf dagen wordt het losgemaakt. Maar mijn voet is
-verzwikt—en o, mijnheer Dorman, ik lig hier al vier weken....”
-
-Hij begreep ten volle wat dit beteekende: Cecile veroordeeld tot vier
-weken stil liggen!
-
-„Maar mijn hemel, kind! hoe is het gekomen?”
-
-„’t Is mijn eigen schuld geweest! Roméo was dol, het had drie dagen
-geregend en hij had al dien tijd op stal gestaan: en ik was ook dol;
-toen zijn we samen aan den haal gegaan—en hij heeft me afgegooid!”
-
-„Dat ellendige beest! Ik dacht wel dat hij nog eens kuren zou
-uithalen....”
-
-„Arme Roméo,” zeide Cecile lachend. „Hij krijgt van alles de schuld....
-pa wou hem doodschieten, mijn mooiste paardje! Maar wilt u niet iets
-gebruiken, mijnheer Dorman? Of gaat u zich misschien eerst wat
-opfrisschen? U hebt de kamer van vroeger.”
-
-Als hij een half uur later, gebaad en verkleed, binnenkomt, ligt ze nog
-in dezelfde houding, met een gesloten boek op haar schoot.
-
-„Leest u niet?” vraagt hij.
-
-„Mijn oogen doen te veel pijn. Ik lees den heelen dag; de letters
-beginnen me voor het gezicht te dansen.”
-
-Een lange stilte volgt. Eindelijk spreekt Otto terwijl hij het boek
-opneemt: „Mag ik wat voor je lezen, Cecile?”
-
-„Wil je, Dorman?”
-
-Hij had een melodieuse stem en het was een aandoenlijke
-liefdesgeschiedenis; toen de heer Haakstra eindelijk thuiskwam,
-voornemens „den vent die zijn Non voor zoo’n leelijken liplap had
-opgegeven,” heel onaangenaam te behandelen, bleef hij stom van
-verbazing in de deur der binnengalerij staan.
-
-Hij zou in de eerstvolgende dagen nog meer gelegenheid vinden om zich
-te verbazen.
-
-De zaken, die de administrateur met zijn superintendent te bespreken
-had, waren van dien aard, dat de heer Haakstra meende reden te hebben
-om nu en dan los te barsten in zware onweersbuien.
-
-Dit verlichte hem, want er had zich bijzonder veel electriciteit bij
-hem opgehoopt: de post van ziekenoppasser was weinig geschikt voor den
-ouden heer, vooral bij zoo’n prikkelbaar patiënt als Cecile was, want,
-weinig gewoon aan ziekte of tegenspoed, was haar humeur er niet op
-verbeterd door het in huis blijven. De vader verdroeg alles; maar als
-Dorman niet juist bijtijds gekomen was, had hij misschien een beroerte
-gekregen. Nu ging hij ’s morgens naar het kantoor en kon daar zoo lang
-en zoo hard hij verkoos razen en tieren. Dorman was bijzonder geduldig
-en als de gastheer soms een oogenblik bedaarde en opmerkte, dat ze
-niets vooruit kwamen op die manier, zei de gast, dat het er niet op
-aankwam, dat hij tijd genoeg had, dat het zijn plicht was aan te hooren
-welke de meening van den superintendent was in deze hoogst moeilijke
-zaak.
-
-Niet alleen als bliksemafleider deed Dorman dienst.
-
-„Ik moet je de courant nog voorlezen, Non!” zei Haakstra zuchtend.
-
-„’t Is heel lief van u, pa, maar mijnheer Dorman heeft het al gedaan,”
-antwoordde Cecile met een licht blosje.
-
-„Als u soms lust hebt in een toertje, mijnheer Haakstra, ik wil met
-genoegen juffrouw Cecile gezelschap houden,” sprak Otto.
-
-„Laat den tuinjongen maar begaan, pa; mijnheer Dorman heeft al naar de
-bloemen gezien en me die mooie bouquet gebracht.”
-
-Toen het Zaterdagavond werd, kon de oude heer weer als vroeger zijn
-vast partijtje maken. Cecile animeerde hem er zelfs toe; pa hoefde
-volstrekt niet bang te zijn, dat ze zich vervelen zou, ze zou met
-mijnheer Dorman een spelletje schaken.
-
-Alweer staarde de oude heer haar verwonderd aan; toen hij haar had
-voorgesteld te schaken, vond ze het vervelend.
-
-Intusschen was de aandoenlijke liefdesgeschiedenis tot een eind gekomen
-en bij de slotscène, die bijzonder treffend was, hadden Otto en Cecile
-elkander aangezien.... één oogenblik slechts, want Cecile wilde niet
-weten dat ze zoo flauw kon zijn van bij een boek te schreien.... maar
-toch lang genoeg.
-
-Intusschen was ook de dag aangebroken waarop het gipsverband van
-Cecile’s hand zou worden losgeknipt.
-
-De heer Haakstra was er eenigszins aan gewoon geraakt om door zijn
-dochter te worden verbaasd, maar wat hem aangreep, toen hij op dien dag
-onverwacht binnentrad, was meer dan verbazing: het was ontzetting!
-
-„Papa,” riep Cecile, terwijl ze zich blozend losmaakte uit de armen die
-haar, o zoo vast! omknelden, „papa, de dokter is er geweest; mijn hand
-is geheel in orde.... ik wist er niets beters meê te doen dan hem aan
-mijnheer Dorman te geven....”
-
-
-
-
-
-VI.
-
-Half acht.
-
-Mevrouw Dorman ziet naar de pendule, legt haar boek neer en buigt het
-hoofd voorover als iemand die luistert. Dan springt ze ongeduldig op
-van haar stoel, treedt naar het raam en staart naar buiten.
-
-’t Is pikdonker: ze ziet niets, maar ze hoort hoe de regen klettert en
-neêrvalt in dichte stroomen, hoe de rivier bruist en buldert met
-onheilspellend geraas.... en ze zucht bij de gedachte dat manlief uit
-is in zulk een hondeweer.
-
-’t Gebeurt niet dikwerf dat Otto haar wachten laat.
-
-Hij weet daarvoor te goed hoe lang haar de tijd valt in zijn
-afwezigheid, hij verlangt daarvoor te zeer naar het vriendelijk tehuis,
-waar zijn vrouw hem tegentreedt met een kus en een lach, altijd
-opgewekt, altijd vroolijk, keurig gekleed en gekapt, met dezelfde
-aardige manieren en onschuldige koketterie, die eertijds den vader, nu
-den echtgenoot, onweerstaanbaar boeien.
-
-Acht uur.
-
-Ze neemt haar plaats op het aardig stoeltje bij de marmeren tafel
-wederom in en slaat het boek, dat ze straks zoo knorrig neêrwierp,
-open, maar lezen kan ze niet; ze luistert naar den stormwind
-daarbuiten.
-
-Jammer dat hij zoo laat komt!
-
-Den geheelen langen, regenachtigen dag had ze zich verheugd op een
-gezellig avondje; er was een groote trommel gekomen van het
-Leesgezelschap, ze had met hem de illustraties willen zien, en dan was
-er die roman van Ebers, die zooveel opgang maakte; hij zou er haar een
-paar hoofdstukken uit voorlezen, had hij beloofd.....
-
-Als hij maar geen ongeluk gekregen heeft! Het is zoo donker en men kan
-zoo licht van den weg afraken.... links waar dat akelige diepe ravijn
-is.... o God.... hij zal toch niet?.... Maar neen; dat is het geraas
-van wielen, heel in de verte nog, maar toch naderend, steeds
-naderend.... ja, Goddank! daar is hij!
-
-Reeds is ze naar voren gevlogen, reeds heft ze het verheugd gezichtje
-tot hem op om den welkomstgroet te ontvangen.
-
-„Dag man! Ben je daar eindelijk?”
-
-„Dag kind! Ik heb je lang laten wachten, hè? Buiten mijn schuld,
-lieve.”
-
-„Wat een weêr.... Otto, is er iets gebeurd?”
-
-Eerst nu hij onder het volle licht der lampen kwam, heeft ze gezien hoe
-bleek hij is, hoe strak en somber zijn gelaat staat.
-
-„O God!” roep ze op eens, „er is bloed aan je handen, bloed aan je
-kleêren....”
-
-Verwonderd ziet hij haar aan. „Bloed? heb ik waarlijk zijn kop tot
-bloed geslagen? Nu, Cecile, maak je daar niet ongerust over, ’t is een
-beetje schurkenbloed.... Kom, geef me wat verwarmends te drinken....
-dan ga ik me verkleeden!”
-
-Met bevende hand schenkt ze een glas cognac in, dan volgt ze hem naar
-de kleedkamer en als ze de deuren gesloten heeft, achter den jongen die
-mijnheers natte laarzen uittrok, zegt ze op vasten toon: „Ik moet weten
-wat het is.”
-
-Het duurt lang voor er antwoord komt; hij werpt het eene natte
-kleedingstuk na het andere van zich; eerst als hij ze voor slaapbroek
-en kabaia heeft verwisseld, valt hij op den divan neer en zegt: „Wat
-het is? Ik heb een schurk afgeranseld.... half dood geslagen.... dàt is
-het!”
-
-„Dat is niet alles, Otto!”
-
-„Neen. Maar het overige....”
-
-„Is het iets akeligs?”
-
-„Akelig?” vraagt hij met een zonderlingen lach, „akelig! o neen! Je
-vader zou het ten minste niets akelig vinden.... ’t geldt immers maar
-zoo’n leelijken lippert....”
-
-„O, Otto....”
-
-„’t Is waar, er is een arm, hulpeloos wezentje mishandeld! God! wie
-weet hoe lang en hoe vaak reeds mishandeld.... Maar dat komt er immers
-niet op aan? Het was een kleurling, begrijp je, een onecht.... och, hoe
-noemt je vader dat ook weer.... een zwarte aap.... Maar Cecile! die
-zwarte aap, die onecht, die kleurling, dat is mijn kind.... mijn kind!
-mijn arme, lieve, kleine Willie....”
-
-Ze naderde hem en nam de handen weg, die hij voor het gelaat had
-geslagen; toen kuste ze het klamme voorhoofd, streek de vochtige haren
-terug van de slapen en zeide vriendelijk: „Je bent overspannen, Otto.
-Je hebt je veel te veel vermoeid; en dàt terwijl je den geheelen dag
-nog niets gebruikte.... kom, laten we verstandig zijn en eerst kalm
-gaan eten, dan kun je me straks vertellen wat er gebeurd is.”
-
-Hij liet zich gewillig naar de pendoppo voeren, waar hun een dier
-uitstekende dinéetjes wachtte, waarvan Cecile het geheim bezat; maar
-hij deed haar tafel weinig eer aan.
-
-Bleef Otto’s gelaat somber en droevig, Cecile scheen alle treurige
-gedachten van zich te hebben geweerd om geheel het vriendelijk, zorgend
-huismoedertje te wezen; ze bediende haar man zelve, ze animeerde hem om
-toch een goed glas wijn te drinken, na dien akeligen tocht door storm
-en regen; ze vertelde opgewekt de kleine gebeurtenissen van den dag, in
-één woord, ze gebruikte al de middelen, die een vrouw ten dienste staan
-om haar man in betere stemming te brengen.
-
-Toen het eten was afgeloopen, liet ze het theeblad in haar kamer, haar
-lief gezellig boudoir, gereed zetten, nam een werkje in handen, zette
-zich op de canapé, trok Dorman’s lagen luierstoel zoo dicht mogelijk
-tot zich en schonk hem een kopje in.
-
-Niet zoodra had hij aan de stomme en toch zoo welsprekende uitnoodiging
-gehoor gegeven of ze vroeg: „Nu, Otto, zeg me nu wat er gebeurd is?
-Kom, man, wat maakt je zoo bedroefd?”
-
-En als hij zwijgen blijft: „’t Moet wel iets buitengewoons zijn, dat
-het je zoo onrechtvaardig kon maken jegens papa....”
-
-„Ja, ik had dat niet moeten zeggen; ik weet dat het je grieft, Cecile.
-Maar onrechtvaardig! onrechtvaardig? Neen! Of spreekt hij niet altijd
-met zoo’n minachting over vóórkinderen. Heeft hij niet altijd allerlei
-bijnamen gereed voor die arme schepsels, alsof het hun schuld was dat
-Europeanen leven met inlandsche vrouwen, alsof zij er iets aan konden
-doen dat hun moeder een javaansche was? Neen, Cecile, onrechtvaardig is
-het niet! Of heeft hij je niet opgebracht in datzelfde vooroordeel? Zou
-je mijn arm jongske zoo wreed verstooten hebben als je vader het niet
-had gewild? Neen, kind, daar ben je te goed voor! Maar.... o, ik weet
-het.... hij heeft je het hoofd warm gemaakt; je hebt je laten opstoken;
-je hebt er je door hem toe laten gebruiken om me over te halen tot het
-doen van die belofte, die vervloekte belofte, waarbij ik mijn eigen
-kind, mijn vleesch en bloed verloochen....”
-
-Een donkere blos komt het gelaat der jonge vrouw verven.
-
-„Dorman, wat draaf je weer door! Mag ik weten tot het doen van welke
-belofte ik je heb overgehaald? Je bent met papa overeengekomen dat je
-zoon erkend zou worden, dat er dertig duizend gulden op hem zou worden
-vastgezet, dat hij over een paar jaar met ons mee zou gaan naar Holland
-om daar als een groot heer te worden opgevoed, dat je hem tot zoolang
-in je nabijheid kondt houden....”
-
-„En dat ik hem zou verbannen uit mijn huis.”
-
-„Juist. Als je je dat nog herinnert, was je er toen bijzonder op
-gesteld om iemand anders in je huis te brengen.... heb je soms berouw
-van den ruil?”
-
-Ze doet die vraag, het blozend gelaat met een allerliefsten,
-uitdagenden blik tot hem gewend en een oogenblik vergeet hij alles om
-in vervoering uit te roepen: „Neen, o neen! Dat weet je wel, ondeugd!
-Cecile,” gaat hij dan ernstig voort, „God alleen weet wat het me gekost
-heeft hem weg te zenden; je hebt me echter zijn gemis ruimschoots
-vergoed! Ook zou ik er niet over denken; maar, o Cile, ik heb een
-vreeselijke ontdekking gedaan.... hij wordt mishandeld, mijn arm, klein
-ventje....”
-
-„Neen, man?” vraagt ze ontsteld. „’t Is toch niet waar?”
-
-„Ik heb het met mijn eigen oogen gezien!”
-
-„Ben je dan vandaag op Djember geweest?”
-
-„Ja. Ik weet wel, Cecile, we hadden afgesproken, dat ik er niet zoo
-dikwerf meer heen zou gaan, maar och, soms grijpt me een
-onweerstaanbaar verlangen aan om hem....”
-
-„Ga voort. Wat zag je op Djember?”
-
-„Ze hadden door het kletteren van den regen—want de bui overviel me
-reeds op weg daarheen—mijn wagen niet hooren aankomen en—wie vond ik in
-dat vreeselijk weer op zijn bloote voetjes snikkend, gillend van angst,
-roepend om binnengelaten te worden?.... Willie! Cecile, ze hadden hem
-bont en blauw geslagen en toen buiten de deur gezet, omdat ze hem niet
-wilden hooren schreien....”
-
-„Kassian, kassian! het arme schaap!”
-
-„’t Schijnt dat hij al meer zoo mishandeld is. Maar hij heeft het me
-eerst nu durven bekennen. Barks had hem wijsgemaakt dat hij in een hol
-vol tijgers en slangen zou gegooid worden als hij iets vertelde.”
-
-„Maar Otto, ’t is vreeselijk! En dat, terwijl je hen zoo op het hart
-hebt gedrukt hem goed te behandelen, dat, terwijl we zoo’n hoog
-kostgeld voor hem betalen!”
-
-„Niet waar? Maar ik heb den ellendeling afgeranseld tot hij voor me lag
-te krimpen op den grond; ik heb hem voor iederen slag, dien hij mijn
-lieveling gegeven had, minstens een dozijn toegediend.”
-
-„Flink!” zegt Cecile. „Zoo’n kindermoorder! En het arme ventje?” laat
-ze er dan meelijdend op volgen.
-
-„Dat heb ik meegenomen.”
-
-„Meegenomen? Toch niet hierheen?” vraagt ze met plotselingen schrik.
-
-„En al was dat zoo?.... Wees niet bang, Cecile, ik weet onder welke
-voorwaarden je mijn vrouw bent geworden. Maar.... God, het is me nooit
-zoo zwaar gevallen mijn belofte te houden als vanavond... Cecile, hij
-drong zijn arm mishandeld lichaampje zoo tegen me aan.... hij smeekte
-zoo om bij mij te blijven....”
-
-„Waar is het kind?” vraagt ze koel en hard, met afgewend gelaat.
-
-„Bij Swiff, de employé.”
-
-„Hier op de fabriek? Otto, je weet dat ik hem niet zien wil!” en ze
-springt overeind.
-
-„Dat weet ik. Het is ook maar voor één nacht... Bij Swiff zou het
-anders goed voor hem wezen; zijn vrouw is een zacht, lief schepsel...
-en er zijn daar kinderen waarmee hij zou kunnen spelen....”
-
-Hij houdt den smeekenden blik gevestigd op haar half afgewend gelaat:
-dan grijpt hij haar hand.
-
-„Cecile, o Cecile!”
-
-’t Is een zware strijd die haar boezem hijgen doet en al het bloed
-terugjaagt naar haar wild kloppend hart.... als ze zich eindelijk tot
-hem keert, spreekt er zielenangst uit haar blik.... „Otto, Otto, eisch
-dat niet van me... ik kan, ik wil dat kind niet zien!”
-
-„Maar lieveling....?!”
-
-„Begrijp je dat dan niet? Begrijp je dan niet wat een vreeselijk
-denkbeeld het voor me is, dat de eerste de beste javaansche vrouw je
-zoo’n kind geven kon, terwijl ik.... ik....! o God! Juist omdat hij
-zoo’n mooi aardig jongetje is... Niet dat ik zooveel zou geëischt
-hebben. In het begin... ja, toen moest ik een mooi, sterk, vlug kind
-hebben, maar later vroeg ik zooveel niet meer! Als het zwak was, zou ik
-het wel verzorgd hebben en gekoesterd; als het leelijk was.... wat kwam
-er dat op aan? ’t Was toch ons kind! Maar dàt zelfs was nog te veel
-gevraagd! Niets! Niets! Al mijn vriendinnen hebben kinderen.... ik
-niet! Ik moet alleen blijven.... altijd alleen!”
-
-„Maar Cecile, wat praat je toch? We zijn drie jaar getrouwd en de
-doctoren zeggen....”
-
-„De doctoren.... o ja! Spreek me niet van de doctoren! Geduld,
-mevrouwtje! U is nog zoo jong, mevrouwtje! Een reisje naar Europa doet
-wonderen, mevrouwtje! De monsters!.... Hun vrouwen hebben kinderen!”
-
-„Lieve, wat ik je bidden mag, wind je nu niet op.”
-
-Maar terwijl hij haar tot kalmte vermaant weet hij reeds, dat hier geen
-vermanen meer baat; de wonde plek is aangeraakt; de schoone oogen
-gloeien van het somber vuur, de bleeke lippen trillen onder de
-hardstochtelijke taal die de herinnering aan haar gemis doet opwellen
-in haar hart.
-
-De vrienden van Dorman en ook enkele van hare kennissen veroordeelen de
-jonge vrouw om haar hardvochtigheid jegens kleinen Willie, maar Otto
-verwijt haar niets.
-
-Hij heeft haar strijd gezien.
-
-Eerst de toorn van het bedorven kind, wier wenschen altijd vervuld
-waren en die nu te vergeefs vroeg om hetgeen de armste vrouw van de
-fabriek in haar slendang droeg; toen het smachtend verlangen, het
-wanhopig dwingen; eindelijk het opgeven harer hoop, het afstand doen
-der hoogste vreugde, gevolgd door een zeker angstig ontwijken, een
-soort afkeer van diezelfde lieve wezentjes, waarnaar ze zoo vurig had
-verlangd, een afkeer, die zich nooit sterker openbaarde, dan wanneer er
-sprake was van den armen, kleinen Willie.
-
-Otto heeft haar strijd gezien.
-
-En hij oefent geduld met haar. En als nu eindelijk de storm bedaart,
-legt hij haar hoofd aan zijn borst en fluistert: „We hebben beiden ons
-leed te dragen, Cecile; laat ons elkaar helpen!”
-
-
-
-
-
-VII.
-
-Een jaar is voorbijgegaan.
-
-En het geluid, dat reeds zoo menig studeerend huisvader tot wanhoop
-bracht, dat de arme, met drukte overladen huismoeder zuchtend doet
-oprijzen van haar stoel, het geluid, dat hatelijk is om aan te hooren
-als het uit buurmans huis komt en toch ook weer zoo liefelijk als uw
-eerstgeboorne het voortbrengt, weerklinkt door de administrateurswoning
-van Soeka-Madjoe.
-
-Maar de jeugdige spruit der Dormans heeft het woord niet alleen: ze
-wordt overschreeuwd door een zwaar donderend stemgeluid.
-
-„Neen, maar heb ik nu van mijn leven!” roept de grootvader. „Dat is nog
-geen drie maanden oud en gilt en schreeuwt als een mager varken omdat
-ze haar zin niet krijgt! Wel jou drommelsche meid, wil je je wel eens
-stilhouden?” Maar dan, daar het kind plotseling zwijgt: „Nu, huil maar
-toe, mijn dotje! Heeft grootpapa je verschrikt met zijn harde stem? Ja,
-liefje, grootpapa is een schreeuwleelijk, daar heb je gelijk in, en jij
-bent een engel....”
-
-Cecile, die bezig was zich te kleeden, hoort het vreeselijk lawaai mee
-aan en zendt baboe om het kleintje over te nemen. Maar de goede ziel
-springt wel drie pas achteruit, nu Haakstra haar toebuldert: „Wat wou
-jij, ouwe totebel? Het kind? Geen kwestie van! Denk je dat we vier jaar
-op haar gewacht hebben, om haar nu aan de meiden toe te vertrouwen?
-Waarachtig niet!”
-
-„Ik kom dadelijk, pa,” roept Cecile.
-
-„Geen haast, Non!” is het antwoord. „Ze is goed bezorgd, daar kun je
-gerust op zijn.”
-
-Maar weinige oogenblikken later treedt Cecile toch naar buiten,
-bloeiend en blozend, met een lachje om de lippen en een flikkering in
-de oogen, die den vader herinnert aan de schoonste dagen van haar
-meisjesleven.
-
-„Is ze lastig geweest, pa?”
-
-„Lastig.... zoo’n engel? En al was ze het, wat dan? Ze heeft het recht
-om lastig te zijn, zou ik denken!”
-
-„Zeker pa! Geef haar nu maar hier, wilt u?”
-
-„Maar, voor den duivel, wat bezielt jullie toch? Zal ik dan mijn eigen
-kleinkind niet eens rustig in mijn armen kunnen houden, zonder dat er
-telkens een vrouwspersoon komt om me haar afhandig te maken?”
-
-„Ik wou haar in slaap sussen.”
-
-„Alsof ik dat niet kon! Kijk, ze doet de lieve lodderoogjes toe, die
-engel.... Sla de klamboe maar open, Cile; ze is al onder zeil. Zie zoo,
-daar ligt ze; net een schilderij! Zie me zulke beenen eens.... ’t is
-een pracht van een meid....”
-
-„En die handjes, pa, die kleine, rose vuistjes.”
-
-„Ja, en dan dat speknekje.... dáár kan ik maar niet afblijven.... Nu,
-dag lief, lekker diertje!”
-
-„Dag mijn mooi, zoet meisje!”
-
-De grootvader, bang dat zijn stekelige baard het kind zal doen
-ontwaken, zendt haar uit de verte een kushand toe, de moeder sluit
-zorgvuldig de gordijnen, dan zien ze elkaâr aan met een gelukkigen
-lach....
-
-„Willen we een eindje gaan loopen, pa, Otto te gemoet?”
-
-„Goed, kind!”
-
-Als ze buiten gekomen zijn, wandelen ze eerst zwijgend naast elkander
-voort, dan trekt de heer Haakstra Cecile’s arm door den zijnen en
-vraagt: „Dat hadden we niet gedacht, ja Non?”
-
-„Neen, o neen, papa!” roept ze uit. „Als ik het maar geweten had! Als
-ik het maar had durven hopen, dat ik er nog eens eentje zou krijgen, al
-was het over tien jaar geweest, dan zou ik wel geduld hebben gehad....”
-
-„En je kondt niet eens je beurt afwachten....”
-
-„’t Is waar, pa, ik heb me heel dwaas aangesteld. Ik had niet zoo
-moeten dwingen om dat eenige wat me ontzegd was; ik bezat toch zooveel!
-Een goed vadertje, een onbezorgd leven en een man, een man uit
-duizenden....”
-
-„Zeg het maar.... een volmaakt man!”
-
-„Lach me niet uit, pa, bijna is hij het. Natuurlijk heeft hij zijn
-gebreken, maar wat hindert dat bij iemand, die zoo goed, zoo edel, zoo
-flink en verstandig is?”
-
-„Dat is zeker, kind, je apprécieert hem, en dit kan men lang niet
-zeggen van alle vrouwen die een goeden man hebben.”
-
-„Apprécieeren.... ja! maar toch niet half genoeg! Als ik alleen maar
-bedenk wat hij voor me geweest is in mijn ziekte.”
-
-„Ja, toen heeft hij zich voorbeeldig gehouden. Ik heb hem dikwijls
-bewonderd in dien tijd, want—niet dat ik iets tot je nadeel zeggen wil,
-kind!—maar zoo lief als je zijt in gezonde dagen, zoo lastig kun je
-wezen als je ziek bent.”
-
-„Nu pa, u weet daar alles van!” roept ze lachend. „En als ik u nu zeg,
-dat ik ziek nog niet half zoo lastig ben als ik zijn kon in dien tijd,
-toen de gedachte, dat ik geen kinderen zou krijgen, me bijna
-krankzinnig maakte, maar dat hij altijd goed en geduldig voor me
-bleef.... dan zult u me toch toestemmen, dat hij bijna volmaakt is?”
-vraagt ze met groote tranen in de schitterende oogen.
-
-„Ik wil niets liever gelooven, kind!” zegt Haakstra, en dan: „Non, je
-verwonderde je gister dat ik alweer gelegenheid gevonden om bij jullie
-te komen, maar begrijp je dat niet, kind....? ’t Is omdat ik nergens
-liever ben dan hier, omdat het mijn oud hart goed doet, je zoo gelukkig
-te zien. Je begrijpt niet, wat dat zegt voor een vader, te weten dat
-zijn dochter veilig bezorgd is bij een braaf man. Wil je gelooven,
-kind, soms als ik zie hoe andere jonge vrouwen behandeld worden, dan
-schiet mijn hart vol, dan weet ik uit dankbaarheid niet....”
-
-„Stil, pa, daar komt hij aan. Laat hem in ’s hemelsnaam niets hooren;
-de heeren der schepping zijn overal beter tegen bestand dan tegen lof.”
-
-In een oogwenk is Otto van zijn paard. „Wel, dat is een goed idée van
-je om me te gemoet te komen!” en hij kuste zijn vrouw. „Nonnie sliep
-zeker?”
-
-„Ja, papa heeft haar in slaap gemaakt.”
-
-„U hebt daar slag van, geloof ik,” zegt Dorman, zich vriendelijk tot
-zijn schoonvader keerend, „meer dan ik ten minste.”
-
-„Wacht maar, als je er eens een half dozijntje gehad hebt! Jongen, je
-begint er langzamerhand zoo’n pleizier in te krijgen! En let eens op
-wat ik je zeg, Otto, met het zesde ben je nog veel gekker dan met
-nummer een; dat hebben wij ondervonden!”
-
-„Gekker dan we op Nonnie zijn kan het niet!” zegt Cecile. „Is ’t wel,
-man?”
-
-„Wat zei je, lieve?” vraagt Otto verstrooid.
-
-„Nu, jongelui, ik ga verder! Ik heb mijn twee uur nog niet geloopen
-vandaag en je wilt zeker liever bij manlief blijven....? Neen,
-waarachtig niet, kind! ga je gang, ik kan best de zon in het water zien
-schijnen. Je goede moeder had dat ook voor gewoonte: als ik van de
-fabriek kwam, stond ze me al van verre op te wachten en dan was ze met
-geen stokken van me af te slaan. ’k Weet niet hoe het komt, Cile, maar
-je herinnert me telkens aan je moeder, en vroeger was dat toch niet zoo
-het geval....”
-
-„Maar ze is in den laatsten tijd ook zoo veranderd,” zegt Otto met een
-teederen blik op zijn bekoorlijk vrouwtje.
-
-„Gekheid,” roept ze lachend. „Nu, tot straks, pa; hij is naar de tuinen
-geweest en doodmoê, wed ik.”
-
-„Ja, ik ben moê,” zegt Dorman, als ze, haar arm door den zijne,
-langzaam naar huis wandelen; „ik ben dood af. Maar toch zal ik geen
-rust kunnen nemen. Ik kwam alleen thuis om me te verkleeden en je te
-zeggen dat ik er straks dadelijk weer op uit moet....”
-
-„Maar Ot?”
-
-„Ja, lieve, ’t is vervelend voor je en het spijt me wel dat het juist
-treft nu pa hier logeert, maar er is niets aan te doen: Willie is ziek.
-Ik zei je gister al, dat hij zoo gloeierig was; hij ligt nu in een
-zware koorts.”
-
-„Waarlijk? Dan moet je natuurlijk gaan, man! Kan ik iets voor hem
-doen...? Heb je al om den dokter geschreven....? Neen? Stel dat toch
-niet uit! Ik zal maar dadelijk een man te paard zenden, ja?” en ze
-verhaast haar stap.
-
-„Goed, lieve,” en hij drukt haar arm dichter aan zijn borst, terwijl ze
-samen het huis betreden.
-
-„Nu, man, ik ga een sterken bouillon klaar maken en dan zullen we ook
-wat snoeperijtjes inpakken.... je weet wel van die ingelegde vruchten,
-die hem laatst zoo gesmaakt hebben, toen hij ook ziek was.”
-
-„Valt het je niet op, Cecile, dat Willie dikwerf ziek is in den
-laatsten tijd?”
-
-„Ja. Ga nu wat op den divan liggen. Hier is een kop thee.”
-
-„Ik begrijp niet wat hem scheelt. Je weet hoe ik er op gesteld was, dat
-hij bij Swiff zou komen, hoe lief ik het van je vond toen je daar niets
-meer tegen hadt.... maar wie kon toen denken dat het mensch tweelingen
-zou krijgen? ’t Is waar, de goede ziel doet wat ze kan; maar ze is zwak
-en dan dat eeuwigdurend gesukkel met haar eigen kinderen... neen,
-Willie krijgt niet de zorg, die hem toekomt.”
-
-„’t Spijt me zoo, Otto, te meer omdat ik het arme ventje niet gaarne
-weer ergens anders heen zou sturen, vooral met het oog op dat telkens
-ziek zijn. Neen, Otto, zoo kan het niet langer. Er moet een verandering
-komen in dien toestand, die langzamerhand onhoudbaar wordt,” zegt ze,
-zich plotseling tot hem keerend.
-
-„Wat bedoel je, Cecile?” en hij richt zich haastig overeind.
-
-„Ik bedoel.... dat het hier koel en stil is en dat je rustig moet gaan
-slapen en je niet bezorgd maken over Willie, omdat....”
-
-„Omdat....? Nu, Cecile, omdat....?”
-
-„Omdat.... Willie ook nog een mama heeft, al is het tot dusver eene
-heel slechte mama geweest!”
-
-
-
-
-
-VIII.
-
-Toen de heer Haakstra, bezweet en vermoeid, terugkwam van de wandeling,
-die hij sedert tien jaren dagelijks deed in de nooit vervulde hoop, dat
-daardoor zijn corpulentie verminderen zou, riep hij met luider stem om
-selterswater, viel hijgend op een stoel neer en bemerkte volstrekt
-niet, dat zijn dochter niet zoo spraakzaam was als anders.
-
-Maar toen Cecile, bij een rechtstreeksche vraag, de oogen naar hem
-ophief, kwam het glas, op weg naar zijn dorstige lippen, tot staan en
-gilde hij: „Ze heeft waarachtig gehuild! Cile, Cile, wat is er?”
-
-„Ik weet niet pa.... een beetje zenuwachtigheid....”
-
-„Gekibbeld? Is Otto onaardig geweest? Zeg het, Cile!”
-
-„O neen! Zenuwachtigheid, anders niet.”
-
-„Het kind dan?” vraagt de grootvader, ontsteld bij de gedachte.
-
-„Het kind....?” en Cecile slaat de groote oogen naar hem op,
-„Nonnie.... neen. Maar er is nòg een kind en daar dacht ik aan, aan dat
-arme kleine ventje. Papa,” en ze legt haar hand op zijn arm en ziet hem
-in het gelaat, „is het nooit in u opgekomen dat we indertijd slecht en
-hardvochtig gehandeld hebben jegens Otto’s voorzoon?”
-
-„Neen, Cecile, integendeel!”
-
-„Ik geloof u gaarne, papa! Ik heb onze handelwijze ook nooit in dat
-licht beschouwd, tot.... kleine Non geboren werd. Maar sinds zij er is,
-sinds ik haar bezit.... weet ik zeker dat we er heel slecht aan gedaan
-hebben!”
-
-„Maar kind....?!”
-
-„Neen, word nu niet boos; laat me alles zeggen, pa! ik kan het niet
-langer zwijgen! Toen ik zoo ziek was en met den dag zwakker werd en
-eindelijk een gevoel kreeg alsof ik nooit weer beter zou worden, toen
-heeft me altijd de gedachte vervolgd, dat, als ik stierf, er een andere
-vrouw zou komen en Non, onze arme kleine Non, behandelen zooals ik
-Willie behandeld heb.”
-
-„Maar,” barst de oude heer los, „je kondt toch weten dat zoo iets nooit
-gebeuren zou. Grootpa was er ook nog!”
-
-„Ja,” zegt Cecile langzaam en dof, „dat is zoo. Willie had geen
-grootpa; Willie had niemand om hem te beschermen, niemand dan zijn
-vader! En dien hebben wij hem afgenomen.”
-
-Er volgt een lange stilte. Eindelijk begint de oude man:
-
-„Maak je me daar een verwijt van, Cecile?”
-
-„Neen, verre van daar! Ik weet dat u dacht te handelen voor mijn
-bestwil; ik weet dat u bij alles bestuurd werd door uw groote liefde
-voor mij. Dat is uw verontschuldiging. En ik wist toen nog niet hoe
-lief men zijn kind hebben kan.... ik wist toen nog niet, zooals ik het
-nu weet, wat het zijn moet als ze je kind van je wegnemen.... neen, ik
-heb het toen niet begrepen, wat mijn arme man daaronder lijden moest.”
-
-„Je vergeet, Cile, dat Dorman onmogelijk voor dien jongen voelen kan,
-wat jij voor Nonnie voelt bijvoorbeeld.”
-
-„Zeg dat niet. De moeder was bij de geboorte gestorven en hij heeft met
-een oude baboe altijd alleen voor hem gezorgd. Nu, u weet dat men zelfs
-van een hond of kat kan gaan houden door hem steeds liefde te bewijzen,
-hoeveel meer van zoo’n aanvallig kind?”
-
-„Aanvallig? Ken je den jongen dan, Cecile? Ik dacht dat je altijd
-geweigerd hadt hem te zien?!”
-
-„Ja, zoo dwaas ben ik geweest! Maar, o papa, in den tijd vóór Nonnie’s
-geboorte, toen ik daar maanden lang stil in mijn kamer liggen moest,
-toen ben ik over heel veel dingen gaan nadenken.... ’t was of het
-moederlijk gevoel reeds in me wakker werd, lang vóór ik moeder was, en
-toen, toen reeds had ik zooveel deernis met het arm verstooten kind. De
-eerste keer, dat we na mijn bevalling uitreden, heb ik Otto gevraagd me
-bij hem te brengen. Hij kwam in ons rijtuig en hij heeft me mama
-genoemd met de armpjes om mijn hals en zijn lief, zacht gezichtje tegen
-het mijne aan.... sedert kan ik hem niet vergeten.... ik voel me zoo
-schuldig jegens hem, vooral nu hij ziek is!”
-
-„Is hij ziek?”
-
-„Ja, Otto gaat van nacht bij hem waken. Papa, als hij eens erger
-werd.... als hij eens stierf....? Zijn vader zou het ons nooit vergeven
-en we zouden niet meer goed kunnen maken wat we misdaan hebben.”
-
-„Zou je dat wenschen, Cile?” vraagt hij, niet dan na eenigen strijd met
-zichzelven. „Goedmaken?”
-
-„Ja,” zegt ze ernstig, plechtig bijna. „Ik zou het wenschen om der
-wille van het kind en van Dorman en ook....” gaat ze fluisterend voort,
-„ook om Nonnie’s wil; soms is het me of ik in haar gestraft zal
-worden....”
-
-„Stil, kind, stil! Zeg toch niet zulke akelige dingen!” roept de oude
-heer ontsteld. Dan trekt hij zijn lieveling naar zich toe en vraagt
-zacht: „Meen je dat waarachtig, Cile....? En wat zou je dan willen
-doen?”
-
-„Wat ik zou willen doen?” roept ze uit. „O goeie, lieve pa, ik zie het
-aan uw oogen, dat u het al half met me eens zijt! Ik zou naar hem toe
-willen vliegen en hem hier halen en verzorgen....”
-
-„Wel, jou malle meid!” roept Haakstra nu onder een vervaarlijk snuiten.
-„’t Is vreemd, zooals je me vandaag aan je moeder denken doet.... Zij
-zou.... ja, ik geloof dat ze het kind ook zou gehaald hebben.... wat is
-er, ouwe totebel?” wendt hij zich eensklaps tot Nonnie’s meid.
-
-„Nonnie nangis,” zegt de baboe.
-
-„Ja we zouden haar heelemaal vergeten,” roept Cecile verschrikt, „het
-arme kind zal honger hebben.”
-
-Maar terwijl ze haastig naar binnen gaat, vindt ze nog een oogenblik
-tijd om den arm om haars vaders hals te slaan en twee, drie kussen op
-zijn betraand gezicht te drukken.
-
-
-
-Nadat de kleine verzorgd, de bouillon geproefd en goed bevonden, het
-mandje met versnaperingen gereed gemaakt was, ging het nijver
-huisvrouwtje manlief wekken met de tijding, dat ze een uur vroeger dan
-gewoonlijk had laten dekken, en hij dus vóór zijn vertrek naar Swiff
-den inwendigen mensch wat versterken kon.
-
-Op het punt van aan tafel te gaan, misten ze echter den ouden heer.
-Kromau verklaarde dat hij was uitgereden, Ketjil dat hij reeds was
-teruggekeerd, Djan dat hij in het geheel niet uit geweest was, tot
-eindelijk de baboe kwam zeggen, dat mijnheer in de slaapkamer was.
-
-„In onze slaapkamer?” riep Dorman. „Wat voert hij dáár uit?”
-
-„Hij zal met Nonnie spelen,” zei Cecile.
-
-Maar de heer Haakstra speelde niet met zijn kleinkind. Hij stond,
-vuurrood en terwijl groote zweetdroppels op zijn gelaat parelden,
-midden in het vertrek, met beide handen geklemd om de gesloten klamboe
-van het ledikant.
-
-„Wel, papa, we hebben u overal gezocht.... Wat doet u hier in het
-heilige der heiligen? En wat verstopt u daar in ons bed?” vraagt Dorman
-vroolijk.
-
-Maar hij ontvangt geen antwoord.
-
-„Papa, als u het goed vondt, wilden we wat vroeg eten. Dorman moet
-dadelijk weg,” begint Cecile nu.
-
-„Onnoodig!” spreekt de oude heer op zeer afdoenden toon.
-
-„Integendeel! hoog noodig! Ik moet om acht uur hier van daan,” roept
-Dorman, die ongeduldig begint te worden.
-
-„Onnoodig zeg ik je.”
-
-„Maar, hoe kunt u nu volhouden....?”
-
-„Je woudt naar je jongske gaan? Nu, ik zeg en ik houd vol dat het
-onnoodig is...!”
-
-Met één forschen ruk slaat hij de klamboe open en Willie vliegt op zijn
-vader toe.
-
-Een oogenblik staat Dorman onbewegelijk, het kind in de armen gedrukt;
-dan spreekt hij met bevende stem: „Willie, geef grootpa een kus!”
-
-„Neen, kind, mij moet je niet kussen,” roept Haakstra, maar steekt toch
-ondertusschen het aardig knaapje zijn behaard gezicht toe. „En jij ook,
-kerel, wees niet gek.... ’t is schande genoeg dat ik je kind zoo
-vervolgd heb, terwijl jij goed en trouw was voor het mijne.... Je
-begrijpt toch wel wie er achter heeft gezeten....?”
-
-„Cecile! O, mijn lieve vrouw!”
-
-Maar Cecile voert vader en echtgenoot naar het bedje, waarin Nonnie
-sluimert; dan fluistert ze: „Kust haar, bedankt haar! Zij is de kleine
-wonderdoenster, die mijn hart heeft verzacht.”
-
-
-
-
-
-
-
-GEKETEND.
-
-
-I.
-
-De Ardjoeno zetelt in zijn purperen mantel, goudgekroond door de
-dalende avondzon, omstuwd door zijn vasallen, de zachtglooiende
-heuvelrijen. Geen zuchtje, geen koeltje komt hem beroeren: Eölus heeft
-zich verscholen in het dichtst van het woud, waar hij stoeit met de
-bamboesstruiken, uitrust te midden der boschbloempjes op het geurig
-mos.
-
-Plotseling wordt hij gestoord in zijn zoete spelen: bloemen en struiken
-trillen onder een ratelenden donderslag, bliksemflitsen verlichten het
-door hem verkozen plekje, de witte kelkjes die daar straks luisterend
-bogen en vriendelijk knikten, verschuilen zich verschrikt; de vogelen,
-die bij het vroolijk mingekoos hun liefdezang aanhieven, zwijgen, en ’t
-is vergeefs als hij de wuivende bloemtrossen nasnelt, om ze nog een
-laatsten kus te ontrooven.
-
-Woedend over die stoornis schiet hij zijn vleugelen aan en snelt heen
-in dolle vaart; langs de sawahs, die nederig haar smaragdgroene hoofden
-buigen, langs de bosschen, die kermend genade vragen voor hun
-bladerdos, langs den bergstroom, die toornt en zijn golven ten strijde
-roept met klaterend geweld——
-
-Daar wordt hij gestuit in zijn vaart.... ’t is aan den voet van den
-Ardjoeno; de fiere, de onveranderlijke, die koel blijft neêrzien op het
-rumoer rondom hem. Maar met woester kracht verheft zich de storm. De
-wolken, straks blauw en vriendelijk als kinderoogen, zijn nu dreigend
-als de blik eens moordenaars; ze leggen zich rondom het trotsche
-berggevaarte, ze verduisteren de lichtende punten; ze strijken neer op
-de zacht groene oasen, ze omhullen de vriendelijke huisjes aan zijn
-voet; ze stijgen steeds hooger, zich slingerend om de breede heupen, de
-fiere borst omklemmend.
-
-Weldra ligt het goud van Ardjoeno’s kroon verstrooid, het purper van
-zijn mantel verscheurd; de vorst der bergen is een vormloozen klomp
-gelijk geworden.
-
-Nu—brullend en gierend juicht Eölus in zijn zegepraal, de bliksem
-speelt en woelt en flikkert door het somber rouwkleed, een dof gloeiend
-roodkleurig wolkgevaarte daalt af op den hooggeheven kruin en de
-Ardjoeno staat in licht laaie vlam.
-
-
-
-Vanuit de gesloten vensters der administrateurswoning, zoo
-schilderachtig gelegen aan den voet van den berg, slaan een paar
-ernstige, droomerige oogen het heerlijke natuurtooneel gade en het is
-een verzuchting meer dan een uitroep, die eindelijk wordt gehoord:
-„God, hoe prachtig! En te moeten gelooven, dat ik het weldra voor het
-laatst zien zal....”
-
-„Wat zijn dat voor sombere gedachten?” vraagt een vriendelijke stem,
-niet geheel vrij van den tongval, die het inlandsch kind verraadt.
-
-„Onno?!” roept de zieke, terwijl hij zich verheugd opheft in de kussens
-en den vriend de hand toesteekt. „Ik heb je niet hooren aankomen.”
-
-„Geen wonder met het helsch lawaai, dat het loeien van den wind maakt.
-En daarenboven, ik ben achter ingereden.”
-
-„Maar,” vraagt de zieke weer, „hoe zie ik je nu reeds terug? Ik dacht
-dat je minstens een dag of acht op Soerabaia zoudt blijven?”
-
-„Ja, dat had ik je gezegd.... Het is goed, dat ik terugkwam, niet waar?
-Je bent er niet op vooruitgegaan in de laatste drie dagen, Henri!”
-
-„Neen!” antwoordt deze met een diepen zucht.... „achteruit! altijd door
-achteruit! Ik heb weer een aanval gehad; vreeselijke benauwdheden, uren
-lang....”
-
-„Kort na mijn vertrek?”
-
-„Den volgenden dag.”
-
-„Je ligt niet gemakkelijk,” zegt Onno en schikt de kussens terecht en
-spreidt den plaid over de vermagerde beenen; dan wendt hij het bezorgd
-gelaat af en beiden staren zwijgend naar het natuurtooneel vóór hen.
-
-Grooter tegenstelling dan tusschen de twee mannen, die daar naast
-elkander gezeten zijn, is niet licht denkbaar.
-
-In den zacht kwijnenden blik van den zieke weerkaatst zich diep gevoel;
-in de gitzwarte oogen van den nieuw aangekomene gloeit een somber vuur;
-als Henri een oogenblik zonder pijn is, speelt er een vriendelijke trek
-om zijn lippen; Onno’s vastgesloten mond schijnt niet te kunnen
-glimlachen; het gelaat, omkransd met de weelderige blonde lokken, is,
-hoewel vervallen, edel van vorm en uitdrukking; dat van den bleeken man
-met de raafzwarte, sluike haren, is niet goed om aan te zien; er moet
-bitterheid hebben gewoond in zijn hart; er moeten booze gedachten zijn
-gegaan door zijn brein vóór die trekken zóó scherp, die rimpels zóó
-diep werden.
-
-Niettegenstaande dit zijn die beiden vrienden.
-
-De band, die hen vereent, moge niet de schoonste, en hechtste zijn: de
-vriendschap die ontstaat uit de overeenstemming der zielen; toch hebben
-ze elkaar hartelijk liefgekregen, Henri terwijl hij edelmoedig weldaden
-bewees, Onno, terwijl hij ze dankbaar ontving.
-
-„Ik kom met een mooi plannetje,” begint deze eindelijk. „Ik ben niet
-zooals je dacht naar Soerabaia geweest, maar naar Malang, naar mijn
-ouden vriend, den dokter. We hebben in het breede over je ziekte en
-haar raadselachtige verschijnselen gesproken en hij beveelt ten
-spoedigste verandering van lucht aan. Je weet, dokter Banck is van
-dezelfde opinie en dus heb ik maar eens heel eigenmachtig gehandeld en
-plaats besproken in het hôtel: twee ruime kamers met een voorgalerij en
-het uitzicht op de bergen. Als je het goed vondt, wou ik je voorstellen
-er morgen reeds heen te gaan. Er valt hier op de onderneming vooreerst
-niets te doen, waarbij we niet beiden gemist kunnen worden; het
-logement te Malang is uitmuntend ingericht, het eten goed en het
-klimaat verrukkelijk.... nu, wat zeg je er van?”
-
-„Dank voor je zorg. Maar.... de kinderen! We kunnen ze niet meenemen en
-het zal me hard vallen van hen te scheiden.... Wie weet hoe kort ik nog
-bij hen ben?”
-
-„Juist om de kinderen, juist in het belang van je meisjes moet je ieder
-middel tot herstel aangrijpen. ’t Is nu geen tijd meer om te
-aarzelen.... Waarom elkaar iets wijs te maken?.... Henri, je ziekte is
-ernstig, hoog ernstig; ’t is langzamerhand een strijd geworden op leven
-en dood.”
-
-Een plotselinge bleekheid bedekt het vermagerd gelaat. Henri drukt
-beide handen tegen het hart, dat zoo onwillig slaat bij de gedachte aan
-sterven; dan spreekt hij schor en klankloos: „’t Is goed; ik zal het
-doen.”
-
-„Waar zijn ze, de nonnetjes? Ik heb prachtige poppen meegebracht!”
-
-„In de achtergalerij, geloof ik. Wil je, als je toch weggaat, het even
-aan Marie zeggen. Ze moet zorgen, dat mijn goed wordt ingepakt.”————
-
-Een uur later, als Henri zijn versterkend soepje heeft gebruikt, als de
-kinderen verdwenen zijn, legt de zieke zich weder op den divan,
-waarnaast Onno’s leunstoel staat, en weldra vervallen de vrienden in
-den vertrouwelijken toon, dien de heeren nooit beter weten aan te
-slaan, dan gehuld in de blauwe wolkjes hunner havanna.
-
-„Wat zou ik gelukkig zijn!” roept Onno, nadat ze hun reisplan gemaakt
-en breedvoerig besproken hebben, „wat zou ik gelukkig zijn als dit
-uitstapje eens het gewenschte resultaat had....”
-
-„En ik dan!” zucht Henri. „Ik heb het nooit zoo geloofd, nooit zoo
-begrepen, maar.... God! het valt hard van het leven te scheiden! Toch,
-’t is niet om mijzelf alleen; ’t is allermeest om de kinderen. Mijn
-arme meisjes.... voor háár zou mijn dood een verschrikkelijke slag
-zijn.... En als ik nu nog maar beter gezorgd had voor mijn
-lievelingen....”
-
-„Maar je hebt immers gedaan wat in je vermogen was.”
-
-„Neen, dat is het juist wat ik me verwijt. Ik had mijn eerste plan
-moeten volgen, ze veel eer uit deze omgeving moeten verwijderen; ik had
-ze een jaar geleden moeten wegbrengen naar Europa.”
-
-„Neen, dat kon je niet, dat zou dwaasheid geweest zijn. Wie geeft, als
-hij dertig jaar is, een lucratieve betrekking, een zekere toekomst op?”
-
-„’t Zou dwaasheid geweest zijn. En toch geloof ik dat ik er toe gekomen
-was als Marie zich ons aanstaand vertrek niet zoo had aangetrokken. Ja,
-ik weet Onno, je gelooft niet aan gevoel bij inlandsche vrouwen, maar
-je zoudt medelijden gehad hebben met de arme ziel;.... ik ten minste
-had den moed niet haar de kinderen toen reeds te ontnemen.”
-
-Onno lacht een bitteren lach; dan spreekt hij langzaam: „’t Valt me,
-door ondervinding geleerd, altijd eenigszins moeilijk te gelooven aan
-de teedere aandoeningen van javaansche moeders. Maar het kan zijn, dat
-Marie een uitzondering maakt op den regel.”
-
-„Je vergeet dat ze niet geheel een javaansche is. Ze heeft, al is het
-dan ook bitter weinig, europeesch bloed in de aderen en daarenboven,
-zooals haar vader me heel fier verzekerde toen hij haar aan mij
-afstond: ze is Christin! Ze kan wat lezen en schrijven en in de acht
-jaar, die ze bij me was, heeft ze vrij aardig hollandsch leeren
-spreken.”
-
-„En—dat alles in aanmerking genomen, verbeeldt ze zich dat het niet
-meer dan recht en billijk zijn zou, zoo ze mettertijd mevrouw Reijkman
-werd,” zegt Onno.
-
-Een pijnlijke blos verft Henri’s bleeke wangen rood.
-
-„Dat nooit!” roept hij uit. „O neen, nooit!”
-
-„Je hebt haar daar immers ook geen hoop op gegeven?”
-
-„Wat zal ik je zeggen, Onno? Toen ik nog dacht dat ik hier een vrouw
-naar mijn smaak zou vinden, was het me een raadsel hoe zooveel
-Europeanen met een inlandsche huishoudster leven, ja, daarmee, zoo niet
-gelukkig, ten minste tevreden konden zijn. Zelfs toen ik er eindelijk
-door de omstandigheden zelf toe gebracht werd, was en bleef Marie niets
-anders voor me dan een noodzakelijk kwaad. Nadat de kinderen geboren
-waren, is dat eenigszins veranderd. Zij was goed voor hen; ze heeft ze
-altijd uitmuntend verzorgd, trouw opgepast....”
-
-„Zie je, dat is de macht van die schepsels, wijl ze moeder zijn,” roept
-Onno wrevelig uit.
-
-„Ja, ook alleen om de kinderen, alleen dat het me vreeselijk hindert,
-dat ze als het ware gebrandmerkt zijn door die onechte geboorte, is de
-gedachte aan een huwelijk wel eens bij me opgekomen. De kracht der
-samenwoning is anders niet groot gebleken. Marie staat te laag, ook in
-zedelijken zin, dat ik ooit genegenheid voor haar kon opvatten, en in
-den laatsten tijd heb ik zelfs iets tegen haar gekregen. Haar
-tegenwoordigheid maakt me kregel, onrustig!.... ’t is natuurlijk een
-gevolg van mijn ziekelijken toestand, maar er zijn oogenblikken waarin
-het me een verlossing schijnt als ze de kamer verlaat.”
-
-„Ze was er sterk tegen, dat je naar Europa gingt?” vraagt Onno na eene
-lange stilte.
-
-„Natuurlijk! Ze was letterlijk wanhopig toen ik verleden jaar het plan
-maakte en ik moest het toen opgeven. Zooals je weet heb ik deze keer
-tot het laatst gewacht met haar iets van het voorgenomen vertrek te
-zeggen.... mijn God, wat is het mensch te keer gegaan, toen ze het
-ontdekte;.... ik dacht dat ze krankzinnig worden zou....”
-
-„Vreemd hoe, toen ze zag dat al haar dreigen en schreeuwen niets hielp,
-ze op eens zich zoo kalm in haar lot heeft geschikt!” merkt Onno nu
-schijnbaar onverschillig op.
-
-„Neen, niet vreemd! Zoo zijn die wezens. Ze gevoelen heftig maar niet
-diep; daarom duren die hartstochtelijke scènes nooit lang,” antwoordt
-Henri argeloos.
-
-„Je zoudt er je dan ook niet aan gestoord hebben!”
-
-„O neen! Als ik toen niet op eens zoo ziek geworden was, dan was ik nu
-reeds in Holland; dan waren Edith en Nora reeds veilig.”
-
-„Nu, maak je daar niet ongerust over, Henri. Je hebt me tot hun voogd
-benoemd; je hebt me het recht gegeven om voor haar te zorgen.... ze
-zijn, ook als het ergste gebeuren mocht, goed bewaard.”
-
-„Dat weet ik,” zegt Henri, terwijl hij zijn vriend de hand reikt, „dat
-weet ik!”
-
-„Maar de gedachte kwelt je toch nog....?”
-
-„’t Is dat ze vroeg of laat zullen begrijpen aan welke verhouding ze
-haar bestaan te danken hebben! Lag haar toekomst in Indië, dan zouden
-ze rondom zich toestanden zien, die haar met het denkbeeld vertrouwd
-maken, zoo niet daarmeê verzoenen konden. Maar, zooals je weet, mijn
-wensch is niet alleen, dat ze naar Holland gaan, maar ook dat ze in
-Holland blijven. Och, ik had me zooveel illusies gemaakt omtrent die
-kinderen. Ik had vooral Edith, mijn fijn gevoelende, ernstige Edith,
-zoo gaarne gevormd naar het ideaal, dat me altijd is bijgebleven, het
-beeld mijner moeder. Maar daartoe was allereerst een andere omgeving
-noodig....”
-
-„Dat je familie zich nu ook de arme meisjes niet wil aantrekken!” zegt
-Onno met een zucht.
-
-„Ja, als mama nog leefde! Zij zou ze niet verstooten hebben. Voor haar
-waren het geen bastaards, voor haar waren het mijn kinderen. Maar de
-anderen,” en de blauwe oogen schieten vonken, „de anderen.... papa
-negeert eenvoudig haar bestaan; mijn broêr noemt ze bij voorkeur de
-„vruchten eener ongeoorloofde liefde” of „de kinderen der schande”,
-mijn zusters durven slechts uit de verte op haar zinspelen.”
-
-„Die huichelaars!”
-
-„Och neen, het is geen huichelarij! Ze gelooven wat ze zeggen: al hun
-oudhollandsche deftigheid, al hun stijve orthodoxie, al hun met de
-moedermelk ingezogen vooroordeelen, komen op tegen het bestaan van een
-wezen, dat de ambtenaar van den burgerlijken stand niet eerst permissie
-gaf ter wereld te komen!”
-
-„Nu, die ezels dan! Die ezels die zich geen oogenblik van den sleur
-losrukken, die zich niet één enkele maal uit het hollandsch slib
-opheffen kunnen, om zich te verplaatsen in een oostersch land met
-oostersche zeden en oostersche temperamenten vooral! Maar zeg niet dat
-ze het niet kunnen! Of zouden ze anders met zooveel stichting lezen van
-Jacob, die Rachel tot zich neemt, en Lea èn Bilha èn Zilpa of hoe ze
-heeten mogen; zouden ze anders Abraham met zijn Hagar een man Gods en
-Salomo met zijn duizend vrouwen een wijsgeer noemen? Neen, ze willen
-alleen niet, waar het hun broeders en vrienden geldt. Of is het klimaat
-niet hetzelfde gebleven? zijn mannen en vrouwen veranderd sinds
-Salomo?”
-
-„Laten wij ons niet aan hetzelfde euvel schuldig maken,” zegt Henri
-kalm, „maar rekening houden met het land waarin ze leven, de begrippen
-waarin ze werden opgevoed.”
-
-„Ik wil geen rekening daarmee houden!” roept Onno, „ik wil rekening
-houden met menschelijkheid en met niets anders dan menschelijkheid! De
-vraag is niet in welk land ze wonen, in welke begrippen ze werden
-opgevoed, de vraag is of het menschelijk kan heeten om een arm kind,
-dat niets misdaan heeft, levenslang te laten boeten voor een misdaad
-door zijn vader gepleegd, een misdaad, die nog daarenboven voor het
-wetboek der natuur denkbeeldig is! Rekening houden met de heerschende
-begrippen! Dat heeft mijn moeder gedaan, toen ze haar heer en kind
-verliet om een die rijker was te volgen; dat heeft mijn vader gedaan,
-toen hij een hollandsch meisje trouwde en haar verzweeg, dat hij er ook
-nog zoo iets op nahield als een vóórzoon... Rekening houden met de
-heerschende begrippen! Dat deed ook mijn stiefmoeder, toen ze me
-mishandelde en uithongerde en vervolgde, tot ik het ouderlijk huis
-ontvluchten moest.... Er is maar één geweest, die geen rekening hield
-met de heerschende begrippen, een, die niet vroeg of mijn vel bruin,
-mijn geboorte echt was, maar den armen verstooteling tot zich nam,
-voedde, kleedde.... en tot zijn vriend maakte.”
-
-Het toornig gelaat heeft een zachter uitdrukking aangenomen, de
-vochtige oogen zien naar Henri op met de dankbaarheid van een trouwen
-hond.
-
-„Flauwe kerel!” roept deze, „je hebt altijd veel te veel ophef gemaakt
-van die kleinigheid.”
-
-„Kleinigheid?” herhaalt Onno. „En toch.... ja! ik geloof dat sommigen
-van die gelukkigen, die levenslang liefde en medelijden ondervonden
-hebben, ja ’t is mogelijk dat die het beschouwd hadden als een
-kleinigheid! Maar Henri, voor mij was het de eerste maal—God is mijn
-getuige—de eerste maal in mijn treurig leven, dat iemand me anders dan
-met smaad en minachting behandelde. En daarom—neen Henri, het was geen
-kleinigheid, een diep vernederde zijn gevoel van eigenwaarde, een
-wanhopende den moed weer te geven!”
-
-„Nu, laten we er niet meer over praten. Je vergeet dat morgen om zeven
-uur de reiswagen voorkomt...”
-
-„En je bent moe? Ik hoop maar dat ik je niet heb opgewonden door mijn
-gebabbel?”
-
-„Neen, ik moet toch chloraal nemen. Ah! daar is Marie al.... zij zal me
-wel verder helpen. Tot morgen dan!”
-
-„Tot morgen!”
-
-
-
-
-
-II.
-
-„Tot morgen!”
-
-Als het morgen wordt, als de Ardjoeno uit de nevelen verrijst, gekleurd
-met zachtblozende tinten, gehuld in zilverwitte wolken, ligt Henri
-Reijkman ten prooi aan de vreeselijke toevallen die elken nieuwen
-aanval zijner kwaal vergezellen....
-
-De wagen wordt afgespannen en niemand spreekt nu van de reis naar
-Malang, ieder denkt met huivering aan de groote reis, die hij weldra
-zal aanvaarden.
-
-Drie doctoren verschijnen beurtelings of gezamenlijk aan de
-lijdenssponde; ze slaan de duldelooze pijnen, de heftige krampen gade
-en geven verdoovende middelen; ze verbazen zich over een
-lichaamskracht, die zoo lang weerstand biedt aan sluipkoortsen; ze
-laten zich bedriegen door korte vleugjes van herstel, die ze voor
-werkelijke beterschap houden; ze staan regelrecht tegenover elkaar in
-hun opinie omtrent de ziekte en lachen grimmig over elkanders
-vergissingen, maar eindelijk,—na vier weken weifelen en raden—zijn
-allen het eens op één punt: er is geen hoop meer!
-
-Edith en Nora, die eenmaal zoo gaarne vertoefden in papa’s kamer,
-ontvluchten het kermen en steunen; jeugd kan zich niet verdragen met
-lijden; de trouwe Arsan, uitgeput van vermoeienis, heeft verlof
-gevraagd om in de kampong uit te rusten; Marie, bleek en vermagerd, met
-holle oogen en akelig strakke trekken, spant haar laatste krachten in
-om den zieke niet alleen te laten, maar wordt telkens half bewusteloos
-weggedragen.
-
-Alleen Onno zit nog op zijn oude plek; hij laat zich niet verdrijven.
-Bij het krieken van den morgen, in de brandende middaghitte, onder het
-vallen van de schemering, ja, in het holst van den nacht, gevoelt
-Marie—wier zorg en waakzaamheid, volgens het algemeen oordeel,
-voorbeeldig zijn—dat twee oogen, die steken als dolken, haar volgen
-waarheen ze gaat; soms, als ze het waagt die oogen te ontmoeten, vaart
-haar een koude rilling door de leden als bij naderend gevaar.
-
-Enkele malen op het oogenblik dat ze den zieke de voorgeschreven
-medicijn wil toedienen, ontrukt zijn vriend haar flesch en glas; soms
-ook, als ze haar heer verzorgt met de fijne zachte handen, voelt ze
-zich ruw teruggestooten door dien anderen bewaker; eenmaal, toen ze
-zich alleen waande en Reijkman toesprak met lieve namen, klonk er een
-schaterende lach door het vertrek.
-
-Marie heeft Henri’s vriend altijd gewantrouwd, altijd gehaat, maar nu
-is ze voor hem vervuld van een doodelijken angst; daarom juicht ze als
-hij eindelijk gedwongen wordt zijn post te verlaten, als ze hoort hoe
-hij den zieke vertelt dat dringende zaken hem naar Passoeroean roepen,
-dat hij nog heden vertrekken moet.
-
-„Je komt immers terug; heel spoedig, vóór het te laat is....” fluistert
-de schorre, zwakke stem.
-
-„Wees gerust, Henri,” hoort Marie hem zeggen, „ik zal bij je zijn
-wanneer je me noodig hebt!” Maar ze hoort niet wat hij dan zijn vriend
-toefluistert: „Ik ga niet ver weg.”
-
-
-
-Het uur nadert, waarin de slangen en adders zich op het pad begeven,
-het uur dat de wilde varkens afwachten om het woud te verlaten en hun
-verwoestingen aan te richten in de riettuinen; het uur waarin de
-ketjoes elkaar het geheimzinnig teeken geven, dat ze gereed zijn voor
-een nachtelijken tocht.
-
-Op de breede, goed onderhouden wegen, die Soeka-madjoe omgeven, is het
-nog licht; maar tusschen het dicht geboomte kan men de smalle paadjes
-ter nauwernood herkennen.
-
-Toch schrijdt een vrouw daar voort, langzaam en bedaard, als had ze
-niets te vreezen, als ging ze voor louter genoegen een avondwandeling
-maken.
-
-Straks echter, als ze aan het eind is van de breede laan, die van de
-administrateurswoning naar de fabriek leidt, straks, als de smallere
-paden achter haar liggen, die van de fabriek naar talrijke kleine
-gebouwen voeren, ziet ze spiedend rondom zich; dan, zeker dat geen
-nieuwsgierig oog haar volgt, bukt ze haastig, neemt de goudgehakte
-slofjes van de bloote voeten, doet de fraaie overkabaia af en verbergt
-ze te zamen onder het dichte loof van eenig kreupelhout.
-
-Ze slaat den zijden slendang om het hoofd, zoodat van haar gelaat
-weinig zichtbaar blijft en nu ziet ze er in haar sitzen kabaia en
-rooden sarong uit als een gewone javaansche vrouw.... toch kan ze geen
-gewone javaansche zijn; aan de hand, waarmee ze den slendang vasthoudt,
-schittert een kostbaar juweel.
-
-Dan verhaast ze haar tred, meer en meer, steeds meer! tot ze voortrent
-als een gejaagd hert, de eene steilte op, de andere af; nu eens langs
-den boschkant, dan weer op de smalle dijkjes der sawahs, soms ook
-wadend door ondiepe slootjes of springend over hoekige steenen.
-
-Eindelijk geheel buiten adem, staat ze stil.
-
-’t Is voor een klein, net huis, zooals het de inlandsche kinderen bij
-voorkeur bewonen; met een tuintje er vóór en bloemen in bontgekleurde
-petroleumblikken langs de perken; met smalle vensters en daarachter
-witte gordijnen, schuin opgenomen door kleurige strikken; de weinige
-ruimte, die het houten gebouwtje aanbiedt, geheel ingenomen door
-meubelen, waarvan de eigenaardigheid daarin bestaat, dat geen enkel
-stuk gelijkt op het andere.
-
-Op haar zacht kloppen komt de bewoner naar buiten.
-
-Hij is nog jong in jaren, maar toch is er iets oudsch, iets vermoeids
-in het vervallen gelaat dat slechts spreekt van het dierlijke in den
-mensch; toch behoeft men die gebogen gestalte op de wankelende, dunne
-beenen, slechts even aan te zien om te weten welke der goden door hem
-het ijverigst gediend wordt.
-
-„Goeden avond, Marie!”
-
-Met een gebiedende beweging legt ze hem het zwijgen op.
-
-„Er is niemand,” fluistert hij, „ik ben alleen.”
-
-Maar toch is ze nog niet geheel gerustgesteld. Ze werpt een
-onderzoekenden blik in de beide ledige kamers; dan speurt ze angstig
-rond of ze niet gevolgd werd misschien; eerst als ze zeker is dat geen
-levend wezen zich in hun nabijheid bevindt, trekt ze haar broeder met
-zich mede naar binnen en zet zich naast hem op de bank.
-
-Een geluid van fluisterende stemmen dringt naar buiten door.
-Langzamerhand verheffen ze zich... het gesprek, in gebroken hollandsch
-begonnen, wordt in vloeiend maleisch voortgezet; eindelijk klinkt
-Marie’s toon schel en gebiedend.... ze opent de deur en, zonder haar
-broeder te groeten, neemt ze den terugtocht aan.
-
-Maar hij bemerkt dit ter nauwernood; hij lacht en grinnikt als iemand
-die een goeden koop heeft gesloten; hij ziet zijn zuster na met een
-zonderlingen blik, terwijl ze daarhenen snelt, den slendang om het
-hoofd geslagen.... aan de hand waarmede ze dien slendang vasthoudt,
-ontbreekt het kostbaar juweel.
-
-Alles zwijgt rondom den Ardjoeno.
-
-Eerst hield het geklop der rijstblokken op in de kampong, toen klonken
-de slagen van den gong luider in de toenemende stilte; het gegons der
-stemmen werd zwakker en zwakker, tot het eindelijk geheel wegstierf;
-het eentonig gezang van een teeder minnaar trilde nog op de koelte. Een
-nachtvogel krijschte; de bladeren op den grond ritselden als een
-kruipend gedierte daaronder wegschool.... toen werd ook zelfs het
-ritselen der bladeren niet meer gehoord.
-
-De vriendelijke fee, die in oostersche nachten haar tooverstaf zwaait,
-treedt nu van achter de blauwe wolken te voorschijn. Ze gluurt door het
-dichte loof der bosschen; dan zweeft ze over de velden, stoeiend met de
-wuivende pluimen der maïsstruiken, met de zacht gebogen kopjes der
-padihalmen; straks blijft ze een oogenblik leunen tegen de glooiing der
-heuvelrijen om dan te gaan dwalen in de sluimerende kampong.
-
-Dáár herschept ze de hutjes in vergulde paleizen, de bloemtuintjes in
-lustoorden, de beekjes in vloeibaar zilver; en eindelijk sluipt ze een
-geopend venster binnen en beschijnt het gloeiend gelaat van den
-jongeling, aan wiens borst de geliefde rust, wie de koelte zijn
-minnezang overbracht....
-
-De gong doet zijn twaalf slagen weerklinken in de onafgebroken
-stilte.... alles rust, alles zwijgt, maar... welk uur is het van den
-nacht, welk is het plekje der aarde waarin de mensch, de door liefde of
-haat, door hartstocht of winzucht vervolgde mensch, rust vinden kan?
-
-Uit de kleine nette woning, met de hooggekleurde bloempotten langs de
-paden, treedt Rudolf Bastoort, Marie’s broeder, te voorschijn; hij
-draagt het zwart glanzend hoofd ongedekt en helder verlicht de maan het
-bruin gelaat met de vermoeide trekken en de rood omrande, glurende
-oogen.
-
-Op bloote voeten, in slaapbroek en kabaia, met een oud flanellen jasje
-tot overkleed, gaat hij langzaam, steeds dieper en dieper het bosch in,
-de oogen gevestigd op den grond, waar, uit een dichten humuslaag,
-tallooze planten en plantjes oprijzen. Weldra bukt hij zich dieper naar
-den vochtigen bodem en zoekt daar met een ijver of de kiezels, die in
-het maanlicht glinsteren als diamanten, werkelijk kostbare steenen
-waren....
-
-Een uur is voorbijgegaan sinds hij het bosch betrad: nog zoekt hij te
-vergeefs. Nu en dan staat hij luisterend stil. Hoort hij daar geen
-geritsel....? Het zal een klapperrot of boschhoen geweest zijn, die
-opschrikten uit hun slaap.... Maar dit....? Dit zijn voetstappen, dicht
-achter hem! Neen, toch niet; hij moet zich vergist hebben. Een slang of
-hagedis misschien?
-
-Nu zet hij zich neer aan den voet van een boom en laat in de stralen
-van het maanlicht een juweel schitteren. Wat heeft het een moeite
-gekost dien steen Marie afhandig te maken. Wat heeft zij lang weerstand
-geboden, als hij den ring en altijd weder den ring vroeg tot loon voor
-zijn diensten?.... En toch, hij moest hem hebben! Met dien ring wil hij
-tot de schoonste der ronggèngs, tot de lang begeerde Maja gaan, en als
-hij haar dien in de oogen laat schitteren, zal ze hem toebehooren....
-Komaan! gezocht! gezocht!.... Marie’s opdracht moet vervuld worden!
-
-Wederom is een uur voorbij gegaan; daar slaakt Rudolf Bastoort een
-kreet van vreugde; hij heft zich op uit zijn gebukte houding; in de
-hand houdt hij een plantje met dikken, saprijken stengel, met
-donkergroene blaadjes, met fijnen purperen bloesem.
-
-Zonder zich ook nog eenmaal te bukken, zonder nog een enkel oogenblik
-rondom zich te zien, keert hij terug langs den weg, dien hij twee uur
-geleden gekomen is. Het is koud geworden, hij huivert; hij meent weer
-dat geheimzinnig ritselen achter zich te hooren, en verhaast zijn
-stap....
-
-Daar op eens gevoelt hij hoe een ijzeren vuist hem aangrijpt; hij wordt
-op den grond geworpen; knuppelslagen vallen in dichten regen op hem
-neer; vloekend, tierend van pijn verdedigt hij zich, met beide handen
-grijpt hij naar den aanvaller, maar een laatste slag komt hem op het
-hoofd neer en velt hem ter aarde.
-
-De maan is schuil gegaan, het eerste morgenlicht doorgebroken, als
-Rudolf Bastoort eindelijk ontwaakt uit zijn bedwelming: kermend en
-steunend richt hij het gekneusde lijf overeind en het duurt geruimen
-tijd voor hij weder geheel tot bewustzijn is teruggekeerd; dan zoekt
-hij met plotselingen schrik het juweel in zijn vestzakje.
-
-Hij vindt den ring, ook zijn horloge, ook zijn beurs; dus kan de
-aanvaller geen dief geweest zijn.... Misschien een vijand, misschien
-een Javaan, die zich wreken wilde....?
-
-Hij zal het ontdekken. Maar nu moet hij beproeven naar huis te komen;
-verkleumd en gewond als hij is, heeft hij allereerst rust noodig.
-
-Reeds heeft hij enkele schreden gedaan als hij plotseling terugkeert:
-het plantje, het kostbaar plantje...!
-
-Maar hoe hij ook staart op den grond, hoe hij zoekt en alles
-doorsnuffelt, hij vindt het niet.
-
-
-
-
-
-III.
-
-Hij vindt het niet want op dit oogenblik ligt het op de tafel waaraan
-dokter Banck is gezeten tegenover Onno.
-
-„Hoe hebt u het ontdekt?” vraagt de dokter.
-
-Onno strijkt met de hand over het voorhoofd als om orde te brengen in
-zijn verward brein.
-
-„Het is me nu,” begint hij eindelijk, „of ik het altijd geweten heb,
-altijd. Ik heb die vrouw gehaat van het oogenblik dat ze in zijn huis
-kwam; ik heb haar altijd gewantrouwd en op den morgen toen hij den
-eersten aanval kreeg, nu vier maanden geleden, toen wist ik het.... Ik
-wist het, en ik wist ook dat hij gered zou zijn, als ik hem aan haar
-macht kon onttrekken; ik heb alles beproefd om hem uit het huis te
-krijgen.... u weet hoe mijn plannen verijdeld werden!
-
-„Het eenige wat ik doen kon was hem te bewaken. Ik heb vier weken aan
-zijn bed gezeten.... wat ik in dien tijd niet heb uitgedacht om haar te
-betrappen! Maar ze was listiger dan ik! En dan—ik kon niet altijd
-waken.... Eens ben ik vier dagen en vier nachten achtereen wakker
-gebleven; hij begon reeds te beteren———ik viel in slaap; toen ik
-ontwaakte lag hij in een vreeselijk toeval.”
-
-„Hoe hebt u eindelijk de zekerheid verkregen?”
-
-„Ik bespiedde al haar gangen, en werd daarin bijgestaan door Arsan,
-Reijkman’s lijfjongen, die mijn vermoeden deelde. Hij had opgemerkt,
-dat ze soms ’s avonds, als het heette dat ze een wandeling ging maken,
-samenkomsten had met haar broeder, en—dat altijd na de bezoeken bij
-dien broeder een instorting volgde.... En nog kon ik niets bewijzen! O,
-God alleen weet wat ik heb uitgestaan, hoe het me tot razernij bracht,
-hoe ik soms, als ze naar binnen sloop en zich over mijn armen vriend
-heenboog, me geweld moest aandoen om haar niet aan te grijpen en te
-verwurgen.
-
-„Eindelijk besloot ik tot een laatste wanhopige daad: ik liet Henri met
-haar alleen. Ik nam den schijn aan alsof zaken mij naar Passoeroean
-riepen, maar bleef in den omtrek. Drie dagen heb ik, als inlander
-verkleed, tevergeefs rondom Bastoort’s huis gezworven.... Eindelijk,
-gisteravond, daar kwam Marie.... Ze spraken lang samen, ze scheidden
-met hooge woorden; ik wachtte. Tegen den nacht ging Bastoort uit en
-toen hij het vergif gevonden had....”
-
-„U weet zeker, dat het vergif is?”
-
-„Ik heb een vierde gedeelte van wat hier ligt voor mijn hond gekookt;
-hij was binnen het uur dood.”
-
-Er volgt een lange stilte.
-
-„Welke reden had ze om zich op hem te wreken?” vraagt dokter Banck
-eindelijk.
-
-„Ze schijnt er op gerekend te hebben dat hij haar trouwen zou; zijn
-vertrek naar Europa maakte dit onmogelijk en....”
-
-„Dus het gewone geval.”
-
-„Hadt u vermoedens?”
-
-„Ik heb altijd vermoedens, waar een ménagère is. U weet hoe ik reeds
-lang geleden ophield hem medicijnen te geven. We hebben geen middelen
-tegen het vergif van den inlander. Zelfs geen tegengif!”
-
-„Geen tegengif....? Dus moet hij sterven....? Dus moet ik hem voor mijn
-oogen zien vermoorden?” roept Onno in vreeselijken zielsangst.
-
-„Laat het u tot troost zijn dat zijn lijden kort zal wezen; hoogstens
-vier, vijf dagen!”
-
-„O Henri! Mijn vriend.... mijn weldoener!”
-
-De dokter keert zich haastig af; hij heeft veel geleerd in zijn
-dertigjarige praktijk,—niet om een man te zien weenen.
-
-„Vous l’avez voulu, George Dandin,” roept hij nu op eens met luider
-stem. „Vous l’avez voulu,” herhaalt hij nogmaals met de heftigheid van
-iemand, die zich zoekt te verzetten tegen een hem overmeesterend
-gevoel; „men moest geen medelijden hebben met Europeanen, die door hun
-huishoudsters vergiftigd worden, men moest niets anders zeggen dan:
-„Mijnheer, u hebt het gewild!””
-
-„Dat kan u geen ernst zijn, dokter! U weet zoo goed als ik dat de
-omstandigheden dikwerf dwingen tot die leefwijze.”
-
-„Wis en waarachtig is het me ernst, mijnheer,” roept Banck, zich meer
-en meer opwindende. „Waarom trouwen ze niet, dat vraag ik u? Zijn er
-geen meisjes genoeg misschien? Ik zal u eens iets zeggen, mijnheer. Ik
-heb nooit geweten hoe jongelui, die huishoudsters nemen, zich
-bezondigen vóór ik met verlof ging en in Holland al die lieve, aardige
-deerntjes zag—heele rijen, mijnheer, halve dozijnen in één huis,
-mijnheer, die zich zaten te verkniezen in een stil dorpje, die in een
-vervelend landstadje haar eentonig bestaan voortsleepten, en niets
-liever zouden gewenscht hebben dan brave vrouwen en zorgzame moeders te
-worden; lieve, verstandige meisjes, mijnheer, enkelen zelfs met een
-aardig stuivertje, die den hemel zouden danken als er een fatsoenlijk
-man uit Indië om haar kwam. Waarachtig, als je daar eens rondkijkt en
-al die vriendelijke gezichtjes lachen je toe, dan spijt het je dat een
-mensch maar één vrouw tegelijk mag nemen. Ik houd vol, een man, die
-ongetrouwd van verlof terugkomt, is een wreedaard, wat zeg ik, een
-monster van wreedaardigheid!”
-
-„U vergeet dat men een goed tractement moet hebben om hier een
-Europeesche vrouw te kunnen onderhouden.”
-
-„En zoo’n zwart dierage”—dit was de geliefkoosde uitdrukking van den
-dokter waar het Oostersche schoonen gold—„en zoo’n zwart dierage dan?
-Alsof die het geld niet met handen vol weggooiden! Alsof die zuinig en
-overleggend en ijverig waren, zooals een flink Hollandsch wijfje? Maar
-laat ons aannemen dat het kostbaarder is om getrouwd te leven, hoeveel
-gelukkiger is het ook niet? En wat wacht den Europeaan hier in de
-meeste gevallen als hij ongetrouwd blijft? Een eenzaam leven, zedelijke
-achteruitgang, vaderzorgen zonder vadervreugd of vadertrots, schaamte
-en onvoldaanheid; dikwerf de vrees, soms zelfs de zekerheid van
-bedrogen te worden. En—als ze er het leven dan nog maar afbrachten!
-Maar, mijnheer, als er eens een statistiek werd opgemaakt van de
-heeren, die, na met een inlandsche vrouw te hebben geleefd, aan
-onbekende oorzaken stierven, gelooft u niet dat men tot een vreeselijk
-resultaat zou geraken?”
-
-„Ik geloof het gaarne,” zegt Onno, die maar half geluisterd heeft,
-„maar om op mijn vriend terug te komen....”
-
-„Waartoe op hem terug te komen? Laat hem rustig sterven.... Hij heeft
-immers zijn laatste beschikkingen gemaakt; alles is geregeld, niet
-waar? Ik weet, het is hard.... maar er is geen.... ja, er is nog één
-middel om hem te redden.”
-
-„Één middel! O dokter, welk?”
-
-De dokter bedenkt zich een oogenblik. Dan spreekt hij langzaam: „Haar
-trouwen.”
-
-„U bedoelt....?” vraagt Onno verbijsterd.
-
-„Het schepsel trouwen! Vandaag nog! Morgen! Overmorgen is het misschien
-te laat!”
-
-„Haar trouwen? Marie trouwen? En waartoe?”
-
-„Opdat ze hem tegengif ingeeft. Ik heb meer dan één op die manier zien
-redden.”
-
-„Maar.... Henri zou op die manier niet gered willen worden. Neen, hij
-zou liever sterven, dan te leven, gekluisterd aan eene giftmengster!”
-
-„Behoeft hij te weten dat ze eene giftmengster is? Hij vermoedt niets,
-zegt u? Welnu? Is er geen enkele reden, waarom hij wenschen zou haar
-vóór zijn dood tot zijn wettige vrouw te maken? Die twee lieve meisjes
-zijn er immers? Wel, niets is gemakkelijker dan hem aan het verstand te
-brengen, dat nu het oogenblik gekomen is om „de moeder zijner kinderen”
-te réhabiliteeren. Ik heb hem—daar hij er op gesteld was, de volle
-waarheid te weten—gezegd, dat hij niet veel meer dan een week te leven
-heeft; laat hem haar trouwen om der wille zijner kinderen in de
-overtuiging, dat hij het doet op zijn sterfbed—wat misschien zal
-blijken waar te zijn, want hoogstwaarschijnlijk is hij reeds te ver
-heen om nog te herstellen.”
-
-„In Godsnaam.... Ik wil alles gedaan hebben.... Ik moet het onmogelijke
-beproeven....”
-
-
-
-Weinige dagen later, op een goddelijk schoonen ochtendstond, vol
-zonneglansen en bloemengeuren, weerklonk in de plechtige stilte van den
-morgen de vraag: „Henri Johan Reijkman, verklaart ge tot vrouw te nemen
-Maria Magdalena, dochter van Albertus Bastoort en de Javaansche vrouw
-Poengoet?”
-
-En ter nauwernood verstaanbaar, schor en zwak was het antwoord: „Ja.”
-
-
-
-
-
-IV.
-
-Midden tusschen de gezonde jongens en aardige meisjes, die ons huis
-vervullen met hun luidruchtige vroolijkheid, midden tusschen de
-goudgelokte, roodwangige cherubijnen, treft ons somtijds een zacht,
-bleek gezichtje, waaruit twee groote oogen ons aanstaren vol peinzenden
-ernst. Ze is niet de voorspoedigste, niet de gezondste geweest onzer
-kleinen. Niet half zoo grappig en schalksch als klein zusje, ook niet
-zoo flink en vlug als de broers, merken vreemden haar ter nauwernood op
-en wordt er weinig eer met haar ingelegd, wanneer er bezoek komt;
-toch—is ze de ouders liever dan een der anderen.
-
-Als papa haar naam noemt, verzacht zich zijn stem; als mama’s oog op
-haar rusten blijft, is het met onuitsprekelijke teederheid; soms, als
-de heerlijke starren zoo geheimnisvol schitteren in het bleek
-gezichtje, zoeken vader en moeder elkaars oogen en lezen ze in elkaars
-bezorgden blik de verzuchting, die geen van beiden durft uitspreken:
-„Als we haar maar behouden mogen!”
-
-Ze hebben haar lachend „klein moedertje” genoemd en ze is trotsch op
-dien naam. Wanneer mama uitgaat, tracht zij den vrede te bewaren onder
-het jonge volkje en het is vreemd hoe gaarne de wilde jongens naar haar
-luisteren, de kleintjes bij haar troost komen zoeken; wanneer er zorg
-woont in huis, weet de moeder het reeds, van wie de zachte voetstap is,
-die telkens weder gehoord wordt in de ziekenkamer, weet ze het wie die
-bloemen binnenbracht, wie die kleine oplettendheden heeft gehad; als er
-een feestje gevierd wordt, is het datzelfde vriendelijk handje,
-datzelfde lief stemmetje, dat niemand vergeet en allen tot blijdschap
-stemt.
-
-Met haar droomerigen blik ziet ze half verlangend, half angstig de
-wijde wereld in; soms is het of haar fijn besnaard gemoed ineenkrimpt
-bij al de harde en treurige waarheden, die ze er langzamerhand ontdekt;
-haar opmerkingen brengen ouderen en wijzeren in verwarring; en nu en
-dan moeten de ouders het antwoord schuldig blijven op haar vragen.
-
-Zelve heeft ze nog geen smart gekend; maar toch kan ze reeds mede
-gevoelen met hen die lijden; ze weet nog niets van den weemoed die er
-ligt op den bodem van het menschenhart; maar toch—ze verstaat reeds
-menschenharten—of ten minste de kunst om tot hen te spreken.
-
-Van een bewolkt voorhoofd kust ze met haar reine lippen de rimpels weg;
-brandende tranen droogt ze met haar zijden krullen; een verbitterd
-gemoed brengt ze tot kalmte door haar schuldeloos gekeuvel, haar
-blijden glimlach; een gelaat, door de zonde misvormd, moge zich vol
-schaamte afwenden van het hare, met smachtend verlangen vraagt het om
-een der goddelijke vonken, die daar glinsteren in die heerlijke oogen.
-
-De heilige taak, waarvoor anderen een geheel leven behoeven, vervult
-zij in de weinige jaren die haar geschonken worden, want—helaas! ze
-toeven niet lang in ons midden, die vriendelijke afgezanten uit
-gelukkiger oorden.
-
-Nog luisteren we naar de zilveren klanken der lieve stem als reeds het
-wiekgeklep wordt vernomen van de serafs, die het schoone zieltje komen
-ontvoeren; nog drukken we het blonde hoofd aan onze borst, als reeds
-een aureool het komt omkransen; nog staren we, vol verrukking, in de
-oogen wier glans niet van deze aarde is, als het duister rondom ons
-wordt en droevig en ledig.... dan vallen we op het aangezicht en
-schreien ten hemel: „Heer, we hebben een engel geherbergd!”
-
-Zulk een engel stond aan de zijde van Henri Reijkman in de bange uren
-van zijn terugkeer tot het leven; zulk een engel werd hem zijn
-aangebeden oudste, zijn zachte Edith.
-
-Hoewel langzaam, zoo onmerkbaar langzaam soms, dat zijn vrienden de
-hoop opgaven—hij herstelde: het vergif had vreeselijke verwoestingen
-aangericht, maar het krachtig lichaam behaalde de overwinning.
-
-Toen er niet meer getwijfeld behoefde te worden aan zijn behoud braken
-voor dokter Banck moeilijke oogenblikken aan.
-
-„Niet waar, dokter?” vroegen hem de dames, die een onbepaald vertrouwen
-stelden in hun kundigen geneesheer, „niet waar, het zijn praatjes, dat
-Reijkman beterend zou wezen? U hebt gezegd dat hij sterven moet en u
-gelooven wij.”
-
-„Rira bien qui rira le dernier,” sprak de specialiteit in leverziekten,
-„ik werd zoo uitgelachen, toen ik beweerde dat het de lever en niets
-dan de lever was.... nu ziet u eens!”
-
-„’t Schijnt, collega, dat ik den bal niet zoo ver missloeg,” sprak de
-dokter van Soerabaia, die, driemaal in consult geroepen, driemaal
-beweerd had dat het wel slijten zou.
-
-Dokter Banck zweeg, wat hem niet weinig kostte; bleef zwijgen, ook toen
-zijn goede kennissen hem lachend op den schouder tikten en vroegen of
-het haast geen tijd werd om Reijkman te gaan begraven.
-
-Maar toen zijn eigen vrouw, de bezitster van het vriendelijkste der
-vriendelijke gezichtjes, die hem hadden toegelachen bij zijn verblijf
-in Holland, toen zelfs zijn eigen vrouw meende te moeten opmerken: „Wat
-is dat jammer, ventje, dat je je zoo vergist hebt in die ziekte van
-Reijkman,” toen werd het hem te kras; hij zweeg niet meer, maar raasde
-en tierde tegen de zwarte dierages in het algemeen en het zwart
-dierage, genaamd Maria Magdalena, in het bijzonder.
-
-Maar al deze speldeprikken, hoe pijnlijk ook, waren niets vergeleken
-bij den degenstoot, die het hart van den goeden man doorboorde, toen
-hij op zekeren middag bij zijn patiënt zat.
-
-„Vrij van pijn en benauwdheid,” had Henri verklaard.
-
-„En de koorts drie dagen achtereen geheel weggebleven,” zei de dokter
-vroolijk, „nu nog maar flink versterken en alles is in orde.”
-
-„Dokter,” begon Reijkman nu met iets gejaagds in stem en gelaat, „ik
-had een verzoek aan u. Ik heb Onno reeds herhaaldelijk hetzelfde
-gevraagd, maar het schijnt wel of hij me niet begrijpt. Dat is de
-reden, waarom ik u er mee lastig val.”
-
-„Zeg maar wat je op het hart hebt, Reijkman.”
-
-„’t Is met het oog op mijn spoedig herstel; ik geloof niet dat ik gauw
-beter zal worden, als dat mensch hier blijft....”
-
-„Welk mensch?”
-
-„Mijn ménagère! Neen, u behoeft niet zoo verwonderd te kijken, dokter;
-ze hindert me! U moogt het den gril van een zieke noemen—misschien is
-het dat!—maar ik zou veel eer beter zijn, als zij niet zoo altijd om en
-bij me was. Dat valsche gezicht met die loerende oogen is me een
-ergernis; het agiteert me, het maakt me zenuwachtig....”
-
-Dokter Banck ziet den zieke ontsteld aan; hij weet niet wat te
-antwoorden. Eindelijk stamelt hij: „Ik geloof, Reijkman.... ik geloof
-toch, dat je de koorts hebt....”
-
-„En u hebt daareven zelf geconstateerd, dat de koorts sinds drie dagen
-niet is teruggekomen....? Neen, dokter, het is geen koortsachtige
-opgewondenheid, die me tot het doen van die vraag brengt! Het is niet
-sinds vandaag of gister, dat de gedachte in me opkwam me van dat
-gluiperig schepsel te ontdoen. Meer nog dan de noodzakelijkheid van de
-kinderen weg te brengen, was het de wensch om van Marie los te komen,
-die me dreef naar Europa.”
-
-„Maar dat alles is nu immers veranderd....”
-
-„Ja, dat weet ik: er kan van die reis vooreerst niets komen. Maar ik
-zie daarin geen reden om iemand bij me te houden, wier tegenwoordigheid
-me hatelijk is.”
-
-„Reijkman....! Je herinnert je toch....?”
-
-„Wat?” vraagt de zieke, met den doodelijksten angst in zijn gespannen
-trekken, „wat zou ik me herinneren?”
-
-Maar de dokter wendt haastig het hoofd af en blijft zwijgen. De man was
-immers half bewusteloos, toen hij het ja uitsprak, waardoor zijn leven
-gered, maar ook voor altijd van vreugd en geluk beroofd moest worden.
-Weinige uren na die laatste inspanning lag hij in heete koortsen....
-Niemand roerde, sedert hij weer bij kennis was, het pijnlijk onderwerp
-aan.... Zelfs Onno heeft het niet gewaagd er ook maar uit de verte op
-te zinspelen.... De hemel weet of hij zich de treurige waarheid bewust
-is....
-
-„Eén ding, Reijkman,” zegt de dokter eindelijk, „leg je hier nu niet
-noodeloos op te winden en wacht tot je geheel hersteld zijt, met je
-over die dingen moeilijk te maken.”
-
-„Ja,” zegt de patiënt volgzaam, „dat was ook eerst mijn voornemen,
-maar.... het wordt me met elken dag, met elk uur moeilijker! Ze is ook
-zoo hatelijk geworden in den laatsten tijd. Ze neemt airs aan, alsof ze
-de vrouw des huizes was....” en weer ziet Reijkman zijn geneesheer aan,
-met dat angstig vragende in den blik.
-
-„Adieu, Reijkman; mijn zieken wachten me.”
-
-Als Onno hem ontmoet in de galerij en angstig vraagt of Reijkman erger
-is, ontvangt hij tot eenig antwoord den kreet: „Hadt je mijn raad
-gevolgd, Onno! Hadt je hem stil laten sterven!”
-
-Onmiddellijk begeeft de trouwe vriend zich naar de ziekenkamer.
-Schijnbaar vroolijk informeert hij naar den toestand van den nu zoo
-ongeduldigen lijder.
-
-„Ik wou dat je eens rustig bij me kondt komen zitten, Onno; niet in
-zoo’n haast alsof je geen oogenblikje missen kunt! Neen, wat
-dichterbij! Het spreken valt me moeilijk; die schorheid gaat nog maar
-altijd niet over.... Nu is het goed, nu kan ik je in het gezicht zien
-en nu zul je me ook eindelijk antwoorden op de vraag, die ik je te doen
-heb.—Onno, je herinnert je zekere periode in mijn ziekte, toen de
-krampen en benauwdheden ophielden, maar die vreeselijke ijlende koorts
-me niet verlaten wilde?....”
-
-„Ja, zeker herinner ik me dat.”
-
-„Welnu. Uit dien tijd van waanzin en visioenen is me één tooneel
-bijgebleven. Al de andere akeligheden, al de dwaze en vreeselijke
-gezichten zijn, tegelijk met de koorts, verdwenen, maar dit eene staat
-me nog altijd voor den geest. Zonderling! al deze lange weken is het me
-bijgebleven, zelfs in mijn half bewusteloozen toestand.... Ik kan het
-niet vergeten....!”
-
-„En.... wat is het? Een droom?”
-
-Met groote krachtsinspanning, met doodsbleeke lippen begint Henri zijn
-verhaal.
-
-„Er rolden rijtuigen.... het deed me vreeselijk pijn in mijn hoofd;
-toen kwamen er menschen rondom mijn bed staan, met zwarte rokken en
-witte dassen.... de assistent-resident was er, en de dokter en jijzelf,
-en de geëmployeerden.... ze waren gekomen om me te begraven, geloof
-ik.... maar op eens zag ik Marie binnenkomen en.... een dwaas idée,
-niet waar? toen ze begrepen dat ik nog niet begraven behoefde te
-worden, vroegen ze me of ik dan met Marie trouwen wilde; zeker”—dit met
-een akeligen, schorren lach—„omdat ze hun zwarte rokken niet voor niets
-wilden aantrekken....”
-
-Een ijskoude rilling is den vriend door de leden gevaren. Zijn stem
-beeft als hij vraagt: „Weet je nog wat je geantwoord hebt, Henri?”
-
-„Neen, dat weet ik niet,” zegt deze met een mislukte poging om
-onbezorgd te spreken. „Neen, dat weet ik niet. Maar dat doet ook niets
-ter zake, niet waar?.... ’t Was toch maar een droom, een visioen! Ha!
-ha! men kan toch op vreemde denkbeelden komen in zoo’n ijlende koorts!
-Goddank dat het geen waarheid was!... Onno, waarom antwoord je niet?
-Zeg dan toch ook, dat het alles onzin, alles begoocheling geweest
-is.... God! Ik heb het gedroomd, niet waar? Gedroomd? Gedroomd?”
-
-Hij heeft in doodsangst de handen van zijn vriend gegrepen; hij staart
-hem in ’t gelaat en—leest zijn vonnis....
-
-„Henri! Vergeving!... Ik heb haar tot je vrouw gemaakt! Ik kon, ik
-mocht niet anders!”
-
-„Haar?.... Marie?.... Tot mijn vrouw?.... Haar?!”
-
-„Neen, neen! zeg dat niet zóó! Zie me zóó niet aan! Dàt heb ik niet
-verdiend! Henri, geloof je, dat ik je liefheb?... Ik mocht niet anders
-doen. Ik dacht dat je stervend waart. Ik wist dat je voor je kinderen
-een wettige moeder wenschte, ik meende in je geest te handelen...”
-
-„Door me te binden, voor eeuwig te binden aan dat schepsel, dat ik
-haat... dat ik verfoei....? Stil, spreek niet meer tegen me; ik
-gevoel... ik gevoel dat ik sterk genoeg zou zijn om een moord te
-begaan...”
-
-„O, Henri, vergeving!”
-
-„Nooit! Vloek over je! Vloek! Vloek!....”
-
-Als door een knodsslag getroffen, zoo wankelt Onno naar de deur; een
-blinde gelijk tast hij naar den knop... hij staat buiten in den
-vroolijken zonneschijn. Daar hoort hij een kinderstem. Edith nadert,
-zij slaat de armpjes om zijn hals; ze vraagt, wat hem deert.... O, het
-doet onuitsprekelijk goed die zachte vriendelijkheid van het lieve
-kind, maar er is een ander die troost behoeft.
-
-„Papa is ook bedroefd,” fluistert hij.
-
-Het kind heeft geen andere aanmaning noodig; vlug trippelen de kleine
-voetjes over den marmeren vloer en weldra nemen fijne, rooskleurige
-vingeren de handen weg, die in doodsangst geslagen werden voor het
-verwrongen gelaat; weldra ruischt een liefelijk stemmetje door het
-vertrek, waarin straks vervloekingen weerklonken, en weldra ligt Henri
-Reijkman te weenen als een kind op het blonde hoofd, dat zich nestelde
-aan zijn borst.
-
-
-
-
-
-V.
-
-„Arme papa!”
-
-Ze vermoedde niet welke de smart was die hem folterde, maar ’t scheen
-of ze alles begreep; ze kon niet weten welke slag hem getroffen had,
-maar ’t was of een geheime stem haar toefluisterde dat hier een lijdend
-hart van wanhoop te redden viel, en van nu af wijdde ze zich met al de
-teederheid van haar warm jong gemoed aan die taak.
-
-Als bij ingeving raadde het kind, wat menige vrouw levenslang verborgen
-blijft: ze wist wanneer haar vriendelijk gekeuvel hem wekken moest uit
-sombere gepeinzen, maar ook wanneer hij behoefte had aan rust en niets
-dan rust; ze wist wanneer ze hem vragen kon deel te nemen aan haar
-vroolijk spel, maar ook wanneer ze haar hoofdje aan zijn borst vlijen
-en een opkomenden storm bedaren moest door liefdeblijken.
-
-Toen de krachten terugkeerden was het op háár smeeken dat hij nu en dan
-eens naar buiten trad in de heerlijke natuur, maar het kostte moeite
-hem over te halen; daarbuiten scheen het hem nog ondragelijker dan in
-het halfdonker ziekvertrek; het was hem of de heldere zonneschijn al
-zijn dwaasheid blootlegde; het was hem of de vogels zongen, of de
-eenden kwaakten van zijn schande; immers schande, driedubbele schande
-noemde hij het, dat de naam, dien zijn vader met rechtmatigen trots
-noemde, den naam die zijn moeder zoo rein had bewaard, nu werd gedragen
-door Maria Bastoort!
-
-’t Was ook Edith die er hem toe bracht weer eens naar de fabriek te
-gaan. Wel wist ze het nog niet bij ervaring, dat werken leert vergeten,
-maar ze bemerkte hoe bezigheid papa goed deed. Het was een zware gang;
-met warme onverholen blijdschap ontvingen hem zijn ondergeschikten,
-maar hij kon niet werken met den lust en den ijver van voorheen;
-immers, voorheen werden de winsten weggelegd voor de reis naar Europa,
-voor de toekomst als de kinderen groot waren; nu waren alle plannen den
-bodem ingeslagen; nu was er geen toekomst—dan met Maria Bastoort!
-
-Er was tusschen hem en de vrouw, die de wet tot zijn gade gemaakt had,
-een vergelijk getroffen. Hij oordeelde dat hij niet het recht had haar
-verwijtingen te doen; alleen zeide hij haar zacht maar vast, dat ze
-nooit anders dan in naam zijn vrouw zou wezen, dat ze, toen ze van zijn
-toestand misbruik maakte om hem te ontrooven wat ze wist dat hij haar
-nooit vrijwillig zou geofferd hebben, voor altijd zijn genegenheid had
-verspeeld.
-
-Het was haar tamelijk onverschillig; niet zijn liefde had ze zich
-gewenscht, maar zijn titel, zijn rang, zijn geld,—en die kon hij haar
-niet ontnemen. Hij handelde juist zooals ze verwacht had: paarden,
-rijtuigen, bedienden, ruim huishoudgeld en nog ruimer kleedgeld stelde
-hij tot hare beschikking.
-
-Maar op zekere voorwaarden.
-
-Het huis was groot en ruim; wilde ze hem verplichten door het
-linkergedeelte te bewonen, terwijl hij zich tot de rechterzijde bepalen
-zou? Edith was aan hem gehecht, terwijl Nora háár lieveling heette;
-wilde ze Edith aan haar vader afstaan? En zou ze over het geheel hem
-niet tegenwerken bij de opvoeding der beide kinderen?
-
-En eindelijk—nog deze ééne groote gunst—wilde ze beloven hem niet te
-dwingen met haar uit te gaan?
-
-Neen, dat wilde ze niet!
-
-Waarvoor zou zij haar mooie toiletten koopen, als het niet was om er
-mee te schitteren in de gezelschappen; waarvoor zou ze alles verdragen,
-al zijn dwaze nukken inwilligen, wanneer het niet was in de hoop van
-als mevrouw Reijkman zich te vertoonen in kringen, waarin men vroeger
-haar naam niet genoemd, veel min haar tegenwoordigheid geduld zou
-hebben?
-
-Al de fierheid, die in hem was, kwam in opstand tegen het ondergaan van
-die laatste vernedering; hij smeekte en bad, hij dreigde en beleedigde;
-te vergeefs! Op dit ééne punt bleef Marie onverzettelijk.
-
-Het was, hoe grievend dan ook voor zijn gevoel, een ware verlossing,
-toen hem van verschillende zijden werd getoond, dat zijn komst altijd
-hoogst aangenaam zou wezen, maar men liever wenschte van bezoeken
-zijner vrouw verschoond te blijven;—zij bleef echter loeren op een
-gelegenheid om den triomf, waarvan zij zoo lang gedroomd had, te
-genieten.
-
-Weldra deed zich die voor. Er werd een groot feest gegeven door een der
-rijkste suikerlords uit den omtrek en Reijkman ontving een uitnoodiging
-voor zich en zijn vrouw.
-
-Hij wilde een voorwendsel zoeken om te weigeren. Maar Marie, wie het
-thuiszitten verveelde, dreigde alleen te gaan, zoo hij haar niet
-verzellen wilde.
-
-Hij gaf toe; hij liep de spitsroeden door en ze wondden hem dieper dan
-de felste zweepslagen ooit een ontblooten rug konden doen; de donkere
-blikken van de schoone vrouwen, wier liefde hij eenmaal zoo gemakkelijk
-had kunnen winnen en die nu schenen te vragen: moest ik dáárvoor
-versmaad worden? de spottende lachjes om meêdoogenlooze lippen, het
-gefluister van scherpe tongen, het deelnemend groeten of verlegen
-afwenden van bevriende gezichten....
-
-Er was één paar oogen, blauw en zacht als Insulinde’s hemel, dat
-telkens rusten bleef op Henri’s gelaat en deelnemend scheen te vragen,
-waarom het toch zoo treurig stond; er was één frisch, rooskleurig
-mondje, dat met half kinderlijken schroom hem toesprak; ze behoorden
-aan Constance van Raathoven, de eenige dochter van Passoeroean’s
-resident.
-
-Het kind was pas uit Holland terruggekeerd en begreep niet, welk recht
-de zwarte vrouw kon hebben op dezen jongen man, met zijn edel, blond
-gelaat, zoozeer gelijkend op het ideaal, dat ze zich gevormd had van
-den held harer droomen.
-
-Hij ving de zachte blikken op, zoo dikwerf ze op hem rusten bleven,
-gelijk de verschroeide bloem een dauwdrup opvangt; hij luisterde naar
-de tonen dier melodieuse stem.... misschien was het juist de blik uit
-die reine meisjesoogen, misschien waren het juist de woorden van dat
-schuldeloos kind... die hem het knellen van zijn keten zoo ondragelijk
-maakten, die zijn wanhoop opvoerden tot razernij....
-
-Het was goed dat het rollen van den wagen over het grint kleine Edith
-ontwaken deed; het was goed dat ze op haar bloote voetjes kwam
-aantrippelen en haar armen om papa’s hals sloeg en fluisterde, dat ze
-zoo koud was en vroeg of ze voor dien éénen nacht mocht slapen in
-papa’s bed....
-
-Ze sluimerde spoedig in, zooals kinderen dat doen kunnen, maar toch
-vroeg ze zich den volgenden morgen af, of ze gedroomd had, dat er, o
-zulke heete tranen op haar voorhoofd gevallen waren.
-
-
-
-Intusschen—ook na den bangsten nacht breekt een morgen aan, waarin
-alles geregeld zijn gang gaat; waarin ieder werkt en handelt alsof er
-niet zoo iets als smart en wanhoop bestond onder de menschen—en iedere
-morgen vond den administrateur van Soeka-madjoe op zijn post.
-
-Onno had gedurende de ziekte, die niet minder dan vijf maanden duurde,
-gedaan wat hij als geëmployeerde vermocht te doen, maar toch viel er
-nog veel te regelen, dat op het herstel van Reijkman had gewacht.
-
-Hij werkte zooals een man werkt, wiens doel het is zichzelf te
-ontvlieden; in brandende zonnehitte, in storm en regen steeg hij te
-paard, en eerst wanneer lichaam en geest doodelijk vermoeid waren,
-zocht hij rust, in de hoop dat de verdooving die op groote inspanning
-volgt, de booze droomen, de treurige gedachten zou verdrijven.
-
-Maar eindelijk toch brak de tijd aan dat alle achterstand ingehaald
-was, de aanplant geregeld, de tuinen in orde, de boeken bijgewerkt, de
-machineriën nagezien, de suikers verzonden; de tijd waarin den
-administrateur van een fabriek niet veel anders te doen overblijft, dan
-te wachten tot de zon den nieuwen oogst heeft rijp gestoofd.
-
-„Papa, nu hebt u het niet meer zoo druk, is het wel?” vroeg Edith op
-zekeren langen, regenachtigen namiddag, toen haar vader sedert een half
-uur de voorgalerij op en neder liep.
-
-„Neen, lieve. Waarom vraag je dat zoo?” antwoordde hij, terwijl hij een
-oogenblik stil stond om de hand langs haar zijden krullen te strijken.
-
-„Omdat.... weet u niet meer, wat u ons beloofd hebt, als de drukte
-voorbij was?”
-
-„Ja zeker! We zouden een beetje leeren samen—en spelen ook. Goed dat je
-me er aan herinnert, kind! We zullen dan maar dadelijk beginnen, hé?
-Maar eerst moet Nora hier zijn. Waar is ze?”
-
-„Bij mama, geloof ik.”
-
-„Nu, ga haar dan roepen.”
-
-„Ik weet niet of zij zal willen komen, papa.”
-
-„O zeker! Zeg maar dat ik een mooi geschiedenisje ga vertellen, een,
-dat ze nog nooit gehoord heeft.”
-
-Het duurde een geruime poos voor Edith terug kwam. Toen trad ze
-aarzelend nader, de lange wimpers rustend op de hoogblozende wangen.
-
-„Nora is.... Nora heeft een beetje hoofdpijn, papa! Ze kan onmogelijk
-komen... zegt mama.”
-
-„Hoofdpijn? Kassian! Is het erg?”
-
-„Neen pa! och neen, het is eigenlijk niets erg,” sprak Edith, meer en
-meer verward.
-
-„Edith!” vroeg Reijkman streng, terwijl hij zijn doordringenden blik op
-het kind vestigde, „wat is er?”
-
-Edith bleef zwijgen.
-
-Toen klonk er een droeve klacht van des vaders lippen. „Edith, mijn
-lieveling, ze hebben je toch niet geleerd te liegen?”
-
-In een oogwenk lag ze aan zijn borst. „O papa, wees niet bedroefd!
-Geloof me, papa, ik heb gezegd, dat ik niet jokken wilde, maar mama...”
-
-„Sst...” sprak Marie’s echtgenoot, „sst!”
-
-Daarop gaf hij in het javaansch een bevel aan Arsan en weinige
-oogenblikken later verscheen Nora, met een hoogrooden blos op de bruine
-kaken, met iets uitdagends in de fonkelende, zwarte oogen. Hij
-bestrafte haar met geen enkel woord; hij nam haar op zijn knie en begon
-te vertellen—van een kind, dat gelogen had en de vreeselijke gevolgen
-van dien leugen. Halverwege moest hij het verhaal afbreken; Edith was
-in een zenuwachtig snikken losgebarsten; ook van Nora’s donker gezicht
-was het uitdagende verdwenen, maar toen Reijkman haar aanzag en aan
-zijn hart drukte met de vraag: „Begrijp je nu hoe slecht het is om te
-jokken, liefje?” keerde ze het hoofdje om en wilde noch antwoorden,
-noch schuld bekennen, noch beterschap beloven.
-
-Maar hij was er de man niet naar om door een mislukte poging te worden
-afgeschrikt.
-
-Met al den ernst, al het geduld die de opvoeding van ieder kind, maar
-de opvoeding van een indisch kind vooral, eischt, met al de liefde die
-hij te geven had, wijdde hij zich aan de taak, die gelukkiger
-echtgenooten zoo gaarne op de schouders der moeder leggen. Hij zou dat
-trotsche hoofdje buigen, het goede zaad zaaien in dat jonge hartje, het
-onkruid uitroeien, dat Marie’s leiding zoo welig deed opschieten.
-
-Wat hij niet kon vermoeden, hij deed zichzelf oneindig veel goed door
-dat geregeld samenzijn met de kinderen; eerst was het hem een
-inspanning geweest, weldra werd het hem een genoegen; Edith’s ernstige
-vragen, die van zoo diep nadenken getuigden, verbaasden en verrasten
-hem; Nora’s aardige, kinderlijke opvatting van alles, wat hij haar
-trachtte duidelijk te maken, was hem een waar vermaak, en toen hij
-reeds vruchten van zijn onderwijs begon te zien, toen Nora met haar
-zoete stem en gracieus gebarenspel een gedichtje voor hem opzeide en
-Edith haar eersten brief naar Holland schreef, toen kwamen er weer
-goede oogenblikken in zijn eenzaam leven, toen herinnerde hij zich hoe
-een vriend eens beweerd had, dat men zich over een ongelukkig huwelijk
-leert troosten door de vreugde die de kinderen schenken, en hij vond
-die bewering niet meer zóó onzinnig als te voren.
-
-Waarmede hij de beide meisjes ook trachtte bezig te houden, welke
-spelletjes en pretjes hij ook bedacht, altijd herhaalden zij de vraag:
-„Een vertelseltje, papa!”
-
-Gelukkig was zijn auditorium niet moeilijk te voldoen; ’t ging als op
-de nutslezingen in kleine plaatsen; het deed er weinig toe of het
-verhaal nieuw was, nog minder of er logisch verband in werd gevonden,
-het allerminst of het een zedelijke strekking, had, als er maar een
-bepaalden tijd gesproken werd.
-
-Op een avond dat hij wat vermoeid en misschien daardoor niet zeer
-helder van hoofd was, wilde het hem maar niet gelukken een vertelsel
-saâm te flansen.
-
-„Dan maar een sprookje van moeder de Gans,” raadde Edith. „De schoone
-slaapster in het bosch bijvoorbeeld, pa?”
-
-’t Was lang geleden dat de kinderen dit voor het laatst hoorden en met
-ingehouden adem luisterden ze, hoe de booze toovergodin verscheen aan
-het doopmaal; hoe, niettegenstaande alle voorzorgen, de voorspelling
-vervuld en het mooie prinsesje door de schaar gewond werd.
-
-Eindelijk was de verhaler de slotscène genaderd; de jonge vreemde prins
-had het prachtig kasteel met zijn onbewaakte schatten en slapende
-bewoners betreden; hij drukte de koningsdochter den kus op de lippen
-die haar moest doen ontwaken....
-
-„He, hoe dom!” riep Nora op eens.
-
-„Stil toch!” fluisterde Edith verontwaardigd over die stoornis. „Toe
-pa, vertel verder!”
-
-Maar Nora’s uitroep had de aandacht van haar vader getrokken. „Waarom
-dom?” vroeg hij.
-
-„Omdat.... wel, papa, hij had immers alles kunnen wegnemen, het heele
-huis leêgdragen, als hij haar had laten slapen.”
-
-„Zou je dat in zijn plaats gedaan hebben, Nora?”
-
-„Ja zeker,” sprak Nora, zonder zich een oogenblik te bedenken.
-
-Henri Reijkman liet het kind van zijn knie glijden en toen ze,
-verschrikt over de uitwerking van haar gezegde, weder op hem toetrad,
-stiet hij haar terug.
-
-Terwijl Edith, de kleine handjes gevouwen, zat te peinzen en ten volle
-begreep waarmeê Nora papa zoo ontstemd had, terwijl Reijkman met
-gejaagden tred op en neer liep en zich afvroeg of dan niets, niets den
-verderfelijken invloed zijner vrouw onschadelijk maken kon, schaterde
-Marie het uit van lachen en beloonde het kind met gebak en noemde haar
-een pintere meid, toen ze het verhaal deed van hetgeen er was
-voorgevallen.
-
-Nooit was door de goede en booze geesten de strijd om een menschenziel
-met meer volharding gestreden, dan door dezen vader en deze moeder den
-strijd om het hart van dit zevenjarig kind.
-
-Nog bleef Reijkman hopen dat de overwinning aan zijn zijde verblijven
-zou. Nora was leugenachtig en vol listen en streken, maar er was toch
-ook veel goeds in haar verwilderd hartje; er woonden naast verkeerde
-gedachten ook betere wenschen en edeler verlangens; met Edith tot
-voorbeeld en onder ernstige leiding kon er nog iets liefs van haar
-komen....
-
-O, als hij de vrouw, die hem zijn geluk en zijn vrijheid had ontroofd,
-nu ook nog de ziel van zijn kind moest afstaan, dat zou te veel zijn!
-En hij worstelde om Nora’s behoud met de volharding van een man, met
-het geduld eener vrouw.
-
-Toch zou hij het moeten opgeven.
-
-’t Was in de plotseling gevallen schemering van een druiligen namiddag,
-dat Henri de beide meisjes zocht om met haar het gewone leeruurtje te
-beginnen.
-
-Te vergeefs liep hij de vóór- en achter- en binnengalerij door, en
-juist wilde hij Arsan roepen om ze in den tuin te gaan halen, toen hij
-achter het groote schutsel in de slaapkamer eenig gerucht vernam.
-
-Hij had in den laatsten tijd meer dan eens opgemerkt dat er in Nora’s
-zijn iets geheimzinnigs stak; telkens als hij haar onverwacht naderde,
-schrikte ze op en voortdurend had ze Edith dingen meê te deelen die
-papa niet hooren mocht....
-
-Zonder bepaald kwade vermoedens te koesteren, verontrustte hem dit en
-daarom bleef hij nu ook achter het scherm staan, in de hoop van
-onopgemerkt getuige te zijn van het gesprek.
-
-In de halve duisternis kwam het fijne, edele gezichtje van Edith, met
-de lange blonde krullen omkranst, teekenachtig uit tegen Nora’s
-donkergelokt kopje en haar groote fonkelende oogen. Er lag in het
-gelaat van het oudere zusje nieuwsgierigheid, maar een zekere angst en
-afschuw tevens, terwijl Nora de gloeiende wang tegen de hare drukte en
-fluisterde, fluisterde....
-
-Daar trof een woord het oor van den vader, een woord dat nimmer moest
-worden uitgesproken door reine kinderlippen, een woord waarvan de
-beteekenis geen kind mocht geopenbaard zijn....
-
-Verschrikt, ontroerd trad hij terug; nooit was hem de zonde zoo
-afschuwelijk voorgekomen, als nu zij den mond van zijn kind tot tolk
-had gekozen...
-
-Een oogenblik nog zag hij het roerloos aan hoe de kleine demon zich
-heenboog over het blonde zusje, gereed om haar de gemaakte ontdekking
-mede te deelen, toen greep hij Nora bij de schouders en sleurde ze ver
-weg, als ware ze een venijnig insekt geweest....
-
-
-
-De innige vertrouwelijkheid die eertijds tusschen Onno en zijn vriend
-bestond, had sinds eenigen tijd plaats gemaakt voor een veel koeler
-verhouding; daarom durfde Onno niet vragen toen hij Reijkman stiller
-vond dan gewoonlijk; daarom bleef hij zwijgen ook toen hij zag hoe Nora
-verbannen werd uit de tegenwoordigheid haars vaders, terwijl het Edith
-ten strengste verboden was in de vertrekken van Marie te komen. Eerst
-toen Reijkman sprak van een reis naar Soerabaia, vroeg hij of het voor
-particuliere zaken was.
-
-„Ja,” sprak Reijkman, „voor particuliere zaken maar... vraag niet
-verder, Onno!”
-
-Toen hij terugkwam, stond Edith hem van verre toe te wuiven; geheel
-haar lief gezichtje straalde van vreugde en nog vóór hij het huis had
-betreden, vloog ze hem in de armen.
-
-„Papa, waarom zijt u zoo lang weggebleven? U weet immers, dat ik niet
-zonder u kan?... En—kunt u dan zonder mij? Zeg paatje, kunt u zonder uw
-kleine Edith?”
-
-Op eens zag Edith haar vader doodsbleek worden, wankelen... ze riep oom
-Onno, en toen deze zijn vriend ter hulp snelde, vernam hij een dof
-snikken, een onsamenhangend gefluister: „Ze moet weg.... mijn
-lieveling! Naar Europa! Alles is reeds bepaald... over vier weken....
-God helpe me!”
-
-
-
-
-
-VI.
-
-’t Is in onze tropische nachten voor gelukkigen onuitsprekelijk zoet
-droomen: achterovergeleund in den gemakkelijken zetel, het gelaat tot
-den flonkerenden hemel gekeerd, terwijl heerlijke geuren opstijgen van
-de bebloemde aarde naar het wazig blauw der wolken, terwijl het koeltje
-door de lokken speelt, droomerig en teeder als de vingeren der
-geliefde, terwijl de sleepende tonen eener verwijderde muziek de
-gedachten vleugelen schenken en het beekje fluistert van wenschen die
-vervuld, van idealen, die werkelijkheid werden.
-
-’t Is zoet droomen voor den gelukkige.
-
-Maar ook den minder bevoorrechte, ook den balling, die niets dan
-teleurstelling vond in het land der vreemdelingschap, is het goed neer
-te zitten in den kalmen vrede van Insulinde’s nachten.
-
-De koelte moge hem van geen teedere aanraking eener aangebeden hand
-spreken, hem streelt ze het gloeiend voorhoofd met haar frisschen adem,
-hem vaagt ze den blos der ergernis van de wangen, hem kust ze toornige
-woorden van de lippen; de muziek moge hem niet voeren tot peinzen over
-het genotvol heden, ze voert hem terug tot het blij voorheen, ze
-verhaalt van een betere toekomst....
-
-En als het vriendelijk beekje ook langs zijn voeten stroomt, is het of
-hem wordt toegeruischt: Geduld! Geduld! Wij allen hebben onzen strijd
-op aarde! Ook ik was eenmaal een trotsche bergstroom met niets dan het
-blauw des hemels boven, het groen der heuvelen rondom me; thans word ik
-in boeien gekneld door menschenhanden; thans word ik ver van mijn
-schoone geboorteplek, gevoerd langs dorren zandgrond en kale rotsen en
-naakte vlakten, maar om eindelijk af te dalen in een vriendelijke
-vallei! Dáár zal de zon mij tooien met glinsterende juweelen; de
-kinderen zullen mij met bloemen strooien onder blij gezang, schoone
-vrouwen zullen haar ranke leden komen toevertrouwen aan mijn
-liefkoozingen, minnenden zullen neerzitten aan mijn oevers en het
-geklater mijner golfjes begeleiden met den klank hunner kussen....
-
-Toen Edith was heengegaan en met háár de laatste zonnestraal uit zijn
-sombere woning, toen ook Nora, om haar aan den verderfelijken invloed
-der moeder te onttrekken, onder streng toezicht van vreemden geplaatst
-was, toen de kinderstemmetjes niet meer weerklonken die de eenige
-juichtoon waren geweest in den droeven treurzang van zijn huiselijk
-leven, was het Henri Reijkman of hij den last van het bestaan moest
-afwerpen.
-
-Zijn goede engel had hem verlaten; zijn booze genius moest hem altijd
-nabij blijven, háár kon hij niet ontvluchten.... Waartoe langer zijn
-ellendig leven voortgesleept?
-
-’t Was een bange strijd geweest en meer dan eenmaal had hij een wapen
-in handen genomen en het aangezien met woest verlangen als redder,
-verlosser.... maar Edith’s geest zweefde nog door de stille woning,
-Edith’s voetstappen weerklonken nog door de ledige gaanderijen; ’t was
-hem of haar handjes hem het wapen uit de klamme vingeren loswoelde, of
-zij hem met zich voerde naar buiten, naar buiten waar aarde en hemel,
-met denzelfden reinen zilverschijn overgoten, lagen te sluimeren in den
-schoonen maanlichtnacht.
-
-Dan zat hij daar uren lang tot ieder geruisch had opgehouden in den
-omtrek, tot alles sliep en alles rustte, tot de bergen toornige titans
-geleken, en de boomen spookgestalten werden, maar ook de wolken
-daarhenen zweefden als engelen in hemelschen starbezaaiden dos.
-
-Dan boog hij luisterend het oor en ’t was als ruischte van verre over
-de eeuwige stilte van den Oceaan, waarop het kind zijns harten zwierf,
-hem een groet tegen; dan sloot hij de oogen en het was hem als bracht
-de zefir die als Noordenwind had geloeid om de ranke boot, waaraan haar
-dierbaar leven was toevertrouwd, hem woorden vol zoeten troost, dan
-droomde hij van een verre, verre toekomst, waarin de banden niet meer
-knellen, de ketens niet meer rammelen zouden, waarin hij als vrij en
-gelukkig man haar zou wederzien!
-
-Hij droomde haar zooals ze dan zijn zoude: een ranke maagd met teedere
-vormen, de blonde krullen los neervallend om het zacht gebogen hoofd,
-de blauwe oogen vol dwepende teederheid, vochtig en glanzend,
-fonkelende starren aan den onbewolkten hemel harer ziel, het
-vriendelijk mondje altijd bereid tot een lief woord, de zachte wangen
-gekleurd met den jonkvrouwelijken blos....
-
-’t Was een liefelijk beeld dat hij zich voor den geest tooverde en hij
-voltooide het langzaam, met innerlijk genot, hij teekende het en iedere
-penseelstreek deed hij met liefde, en als het beeld gereed was, bleef
-hij er op staren en legde al de trekken er van weg in zijn hart....
-
-De wind in de bamboestammen doortrilt de lucht als de onbestemde
-klanken eener Eölusharp; de eenzame woudduif kirt en haar tortel
-antwoordt uit de verte met een luiden jubeltoon; de zachtklagende tonen
-van een liefdezaag klimmen op uit de kampong.... nog fluistert de
-sombere droomer den naam van het aangebeden kind, maar straks, straks
-als de sterren elkaar zijn geheim reeds verklapten en de maan hem met
-een spotlach in het aangezicht staart, straks is het hem eensklaps
-duidelijk geworden wier beeld het is, dat hij draagt in zijn hart en
-trek voor trek teekent met zooveel liefde als hij zich het ideaal eener
-jonkvrouw denkt!
-
-Constance.... ach, Constance! Hoe gelukkig, hoe liefelijk moet het
-leven zijn aan uwe zijde....
-
-Daar verneemt hij het weer, dat afschuwelijk geluid, verzeld van het
-hoongelach der helgeesten, het ratelen zijner ketens!....
-
-De wachten zijn er reeds aan gewoon hem in het holle van den nacht te
-zien dwalen rondom het huis; de honden blaffen niet aan, zij kennen
-dien gejaagden stap; alleen zijn lievelingspaard op stal hinnikt, als
-verwachtte hij dat zijn meester hem zou bestijgen en met hem
-voortrennen in wilde vaart, zooals in menig vroegeren nacht....
-
-Maar hij gaat voorbij, den tuin in, het erf op. Eerst een paar uur
-later keert hij terug; vermoeid, bezweet, maar zonder dàt zou hij geen
-rust vinden op zijn eenzame legerstede. Hij gaat haastig het huis langs
-om achter binnen te treden en mijdt nu niet, zooals des daags, het
-gedeelte door Marie bewoond.
-
-Even blijft hij stilstaan. Is dat niet een mannenstem, die hij daar
-hoort in Marie’s vertrekken?....
-
-Hij wist niet of zijne vrouw sinds hij haar van zijn zijde verbande,
-hem de trouw had gehouden die echtgenooten elkaar beloven; maar hij
-wist dat de hartstochten, die haar beheerschten, niets met de zinnen
-gemeen hadden en had daarop vertrouwd toen hij zichzelf deed gelooven,
-dat ze ten minste niet op die wijze den naam, dien ze droeg, tot
-schande zou maken.
-
-Eén oogenblik trilde hij van woede bij de gedachte; maar toen
-glimlachte hij; de stem, die tot hem doordrong, was die van Marie’s
-broeder.
-
-Wie Rudolf Bastoort eenmaal in het laaghartig gezicht, in de listige
-oogen gezien had, wist, dat die man gewantrouwd moest worden. Reijkman
-had meer dan één staaltje ontvangen van zijn laagheid. Maar hij had
-hem, omdat hij de broeder zijner vrouw was—anders had hij hem gaarne
-zien hangen—uit zekere moeilijkheden gered. Na de laatste
-„moeilijkheid” echter verbood hij hem het huis, met bedreiging hem als
-dief en opiumsmokkelaar te doen opvatten, als hij het waagde zijn erf
-te betreden—vandaar dit bezoek in het holle van den nacht.
-
-„Och, Marie, kassian toch met je broêr,” riep de door drank en
-uitspatting heesche stem, een wanklank in de heilige stilte van den
-nacht.
-
-„Kassian met jij,” siste het snerpend geluid Henri zoo wèlbekend uit
-Marie’s oogenblikken van hevige drift, „kassian met jij? Jij moet zelf
-weten. Wie schulden maak, die betaal! Jij bent niet gek genoeg om hulp
-te verwachten van mij?”
-
-„Je begrijp misschien niet, Marie! Ze zetten me in den boei. Ze hebben
-ampioen gevonden bij mij in huis. Ik moet afkoopen....”
-
-„Ampioen gevonden....? Heel goed! ’k Heb lang verwacht.... ’k Ben
-blij....”
-
-„Ik moet honderd gulden hebben, Ria! minstens!”
-
-„Al moest je een gobang hebben, jij krijg niet van mij,” zegt de zuster
-bepaald. „Nu, ga weg!”
-
-De heer Rudolf Bastoort stort thans zijn gevoel uit in een walgelijk
-dronkemansgeween.
-
-„Waarom moet jij spelen, dronkenlap? Ben je een grooten mijnheer
-misskien?”
-
-„Neen,” zegt de broeder, terwijl hij eensklaps de onharmonische uiting
-zijner droefheid staakt. „Maar jij bent een groote mevrouw; jij kunt
-betalen en.... jij moet.... jij moet....!”
-
-„Moeten?” vraagt ze, ziedend van toorn. „Moeten?”
-
-„Ik zit in de benauwdheid, Ria, ik ben verloren....” kermt hij.
-
-„Tra per doeli!” [2]
-
-„Marie?!”
-
-„Ga weg, zeg ik. Ik roep de jongens! Ga weg, ja?”
-
-„Niet vóór ik het geld heb!”
-
-„Ben je gek, kerel?” gilt ze buiten zich zelve.
-
-„Dat vroeg je niet toen ik je helpen moest om...”
-
-„Diam!” [3] roept Marie gebiedend, maar fluisterend tevens.
-
-„Voor wat diam? Ik geef nergens meer om. Ik ga alles vertellen...”
-
-„Je bent niet brani. Je bent veel te bang.... laffe dronkaard...”
-
-„Bang dat ze jou hangen zullen? Och neen, ik zou het met pleizier zien!
-Je hebt het aan mij verdiend, nog veel meer dan aan mijnheer
-Reijkman...”
-
-„Jij hangt ook! Net zoo goed! Jij hebt me de vergift gegeven,” zegt ze
-met haar valschen lach.
-
-„Maar jij hebt het hem in de soep gedaan en in de koffie! Wat kan mij
-schelen, of ze me in de gevangenis zetten, daar kom ik toch in!”
-
-„Nu, ik zal... hoorde je daar niets? Ja, ja! een voetstap... ja, ik
-weet zeker... Als je me hebt verraden... ik vermoor je!”
-
-
-
-Pas verbleekten de sterren, pas kraaide de haan, toen Onno uit zijn
-slaap werd gewekt door het binnentreden van Reijkman. Verbaasd rees hij
-overeind en nauwelijks had hij bij het matte schijnsel van het
-morgenlicht hem in het gelaat gezien, of met een kreet van schrik was
-hij uit het bed gesprongen.
-
-„Henri?! Wat is er gebeurd? Een nieuw ongeluk?!”
-
-„Neen. Het oude ongeluk maar. Onno, geef me de hand! Ik heb je leelijk
-behandeld, oude vriend... ik heb je miskend...”
-
-„O, dat is niets... laat ons daar niet van spreken.”
-
-„Jawel, ik had het niet moeten doen. Maar ik kon het maar niet
-vergeten, dat jij het waart, die me met Marie hadt laten trouwen. Ik
-wist toen niet waarom je het deedt... het was om mij te redden, niet
-waar mijn jongen?”
-
-„Weet je het?... Hoe heb je het ontdekt?...”
-
-„Ik weet het; laat dat je genoeg zijn. Ze had me vergiftigd, niet waar?
-Je hebt heldhaftig gezwegen.... en ik heb je schandelijk gegriefd...
-Kun je me vergeven... mijn oude vriend?”
-
-„Vergeven? Henri!”
-
-„Dwaasheid! Maar.... je kende me zoo goed, Onno, tien jaar lang.... je
-hadt het kunnen, je hadt het moeten weten dat het leven geen waarde
-voor me hebben zou als ik het tot dien prijs behield. Ik, verbonden aan
-een gifmengster! Ik, getrouwd met een moordenares!”
-
-„Reijkman, je weet het nu.... je kunt je nu vrij maken! Wat verhindert
-je haar aan te klagen.... haar schuld is bewezen en....”
-
-„Stil! ’t is de moeder van mijn kinderen! Ik bid je, spreek daar nooit
-van. Hoor je, nooit! nooit! Ik mag daar niet aan denken.... Ik mag
-niet! ’t Zou de naam van mijn kinderen zijn, die ik voor altijd prijs
-gaf.... Ze hebben immers haar bloed in de aderen.... En toch.... o
-God!.... als ik haar aanklaagde en ze werd veroordeeld.... Onno! dan
-zou ik vrij zijn! Vrij! Begrijp je wat dat zeggen wil?.... Vrij om....
-maar neen, neen! Ik mag niet! Ze is Edith’s moeder....”
-
-„Mijn arme vriend!”
-
-„Ik moet rust hebben. Ik ben nog niet te bed geweest.... je zult me van
-morgen waarschijnlijk niet zien in de fabriek.... adieu!”
-
-„Henri, laat me met je meegaan.”
-
-„Waarom?”
-
-„Omdat.... neen, geloof me, ’t is beter dat er iemand bij je is. Je
-bent overspannen, je....”
-
-„Zeg het maar, mijn jongen, je vreest dat ik me van kant zal maken....
-Is ’t niet zoo? Wees gerust Onno. Er komt een oogenblik in het leven
-waarop het vreeselijkste ons niet meer onvoorbereid vindt, een
-oogenblik, waarin we door ervaring geleerd, het ergste verwachten! En
-dan.... laat me je dit zeggen, sinds ik het heengaan van Edith
-overleefd heb, kan er voor mij geen sprake meer zijn van zelfmoord.”
-
-
-
-
-
-VII.
-
-De oostmousson is aangebroken en met den oostmousson een reeks van
-overheerlijk schoone dagen.
-
-De zon verrijst des morgens aan een wolkeloos blauwen hemel en schenkt
-haar glanzen en stralen aan het heerlijk groenend landschap, kwistig en
-zonder voorbehoud, als een jong meisje haar lachjes. Tegen de helling
-van den Ardjoeno liggen de uitgebreide riettuinen zich te blakeren in
-den gloed; de rechte stammen, in rijen geschaard, gelijken een leger
-van soldaten met hier en daar de wuivende pluimen der aanvoerders.
-
-Ook voor dit leger nadert de vijand.
-
-Reeds ging er in de laatste dagen als een rilling door de gelederen; er
-steeg een onheilspellend gerucht op van uit de vlakte en weldra werd de
-vrees bewaarheid: bij het eerste ochtendgloren naderden de koelies met
-hunne kapmessen om de schoonste en krachtigste te vellen.
-
-Het was voor het maalfeest; de dag der dagen voor een suikerfabriek, de
-dag die op Soeka-madjoe met groote plechtigheid, met veel omhaal en
-drukte gevierd wordt, zooals trouwens past voor zulk een rijke,
-voorspoedige onderneming.
-
-Reeds gister, en eergister vooral, tegen het vallen van den avond,
-kwamen de inwoners der naburige dessa’s toestroomen; de nieuwe morgen
-brengt ze nog steeds in grooten getale.
-
-Aan hun adat getrouw, loopen ze als de ganzen achter elkaar en vormen
-zoo een bont-gekleurd lint, kronkelend langs de zonnig witte wegen,
-die, nu stijgend, dan dalend, met het donkergroen van palm en waringin
-tot achtergrond, met het zilver der kali omboord, een uiterst vroolijk
-en teekenachtig effect maken.
-
-Jong en oud, rijk en arm, aanzienlijk en gering zijn opgekomen en er is
-veel toilet gemaakt.
-
-Hooggele en hardblauwe zijde, grasgroen en lilas satijn, helrood
-katoen, gestreept, geruit of geparsemeerd, ziedaar de geliefkoosde
-kleuren der mannen; enkelen hebben zich gewaagd aan rose, hemelsblauw
-of zeegroen, maar de uitwerking daarvan op hun bruinen tint is
-verpletterend; anderen hebben zich vergaapt aan groote kleurige
-patronen met het gevolg dat ze op zebra’s en tijgers gelijken of op
-wandelende stukken weiland, bezaaid met reusachtige boterbloemen.
-
-De vrouwen verkozen stemmiger tinten; de rijken dragen een baatje
-koeroeng van zwarte zijde, de armen van donkerblauw katoen; jonge,
-knappe gezichten krijgen iets frisch door vroolijke sitzen of neteldoek
-kabaiaas; de dansmeiden schitteren boven allen uit door bonte
-slendangs, voorzien van veel franje en veel goud.
-
-Het systeem getrouw dat aan het toilet der Javanen ten grondslag
-ligt—alles bedekken en toch zoo min mogelijk te raden overig laten—zijn
-de fraaigeronde armen als worsten gestopt in nauwe mouwtjes, zijn de
-goedgevormde beenen der mannen gedrongen in kleedingstukken die ze
-omsluiten als het vel den paling; is de sarong getrokken om de slanke
-heupen, als wilde de javaansche het onze Yerseys en corsets cuirasse
-verbeteren.
-
-Behalve de zwarte oogen en de met dubbele hoeveelheid klapperolie
-gezalfde hoofden schittert er veel goud en zilver in het zonnetje; ook
-enkele echte en veel valsche diamanten; de mannen, die er overigens
-vreedzaam genoeg uitzien, dragen prachtige krissen op zijde, de vrouwen
-torschen gouden buikbanden, veel ringen en veel spelden in het haar of
-op de borst, maar de deftigheid, de eigenlijke chic hunner kleeding
-moet toch in al dat moois niet gezocht worden: die wordt gevonden in
-den kain.
-
-Er zijn kain kapala en kain pandjang, sarongs en slendangs uit alle
-oorden van Indië, in de wonderlijkste patronen en bontste kleuren,
-Palembang en Solo, Djocja en China zijn vertegenwoordigd en straks, als
-de heeren echtgenooten verdiept geraken in wajang of tandak zullen de
-dames elkaar van meer nabij bekijken, het doek tusschen de vingers
-nemen, wrijven, beruiken en ruilingen aangaan, waarvan ze, thuis
-gekomen, spijt hebben.
-
-Nu en dan ontstaat er in den zich langzaam voortbewegenden stoet een
-klein oponthoud. ’t Is als een reiswagen reeds van verre zijn nadering
-aankondigt door geschreeuw en zweepgeklap; ook als een américaine of
-lichte mylord komt voorbijsnellen met gasten voor den administrateur;
-soms ook is het een dogcart of bendie, die zijn min of meer
-bruingetinte vracht afzet voor de nette huisjes der employés; meest
-echter tjikarveers, volgepropt met Javanen.
-
-Toch wordt eindelijk ook door de laatste voetgangers het doel hunner
-wenschen bereikt. De groote witte pilaren, waarop in vergulde letters
-Soeka-madjoe prijkt, komen steeds nader en weldra ligt het uitgebreid
-terrein, waarop de feestelijkheden zullen plaats vinden, in het helder
-zonlicht, vroolijk en uitlokkend met zijn talrijke eerepoorten en
-triomfbogen, met zijn vlaggen en wimpels, zijn juichende menigte.
-
-Ook de weg die van de fabriek naar het woonhuis voert, is versierd en
-op dien weg zijn aller oogen gevestigd, zoodra de gong zijn negen
-slagen heeft doen hooren.
-
-Eensklaps barsten de gamelans los in hun vroolijk giro; van de breede
-marmeren trappen daalt een lange stoet van dames en heeren; de regent
-en de resident onder hun gouden pajongs, inlandsche hoofden, de
-geldhebbenden en machthebbenden uit den omtrek, geflankeerd door hunne
-wederhelften, maar niet, zooals in Holland het geval zou zijn, gevolgd
-door veelbelovend kroost: de zonen zijn in Europa, de dochters òf nog
-in broek en baadje, thuis, òf reeds getrouwd.
-
-Drukte en gejoel wordt niet gevonden onder een javaanschen volkshoop,
-maar als nu onder een opwekkenden marsch der inlandsche muziek de
-wolanda’s nader komen, ontstaat er een golvende beweging in de
-veelkleurige massa, en vroolijk dringt alles vooruit, met blijde
-verwachting op de bruine aangezichten.
-
-Weldra is het doel van den optocht bereikt.
-
-Zooals de bruid wordt getooid voor den gewichtigen stond, waarin ze het
-zorgeloos jongemeisjes-leven verwisselt voor de ernstige plichten der
-vrouw, zoo tooit men ook den molen eener suikerfabriek voor den morgen,
-waarop hij uit zijn rust wordt gewekt om, met inspanning van al zijn
-krachten, het werk te aanvaarden.
-
-Een tent van rood en wit doek is gespannen over de raderen, die straks
-in full speed de rietstokken gaan verbrijzelen; bloemruikers,
-guirlandes, wimpels, vlaggen en vuurwerken hangen in kwistigen
-overvloed van die tent af.
-
-Ook hier is, als bij zoo menige andere gelegenheid, door den Europeaan
-een offer gebracht aan het inlandsch bijgeloof.
-
-De toorn der machine—voor den Javaan een machtig wezen, bezield met
-menschelijke gevoelens en hartstochten—de toorn der machine moet
-verzoend worden. Hij wil bloed zien... en als niet aan zijn
-koninklijken wil gehoorzaamd wordt, zal weldra een flink werkman of
-vroolijk knaapje verpletterd liggen tusschen zijn raderen... Maar de
-bloedende kop van een karbouw werd boven den topcylinder opgehangen...
-men kan gerust aan ’t werk gaan.
-
-’t Is den Javaan echter niet genoeg, dat de toorn der booze geesten is
-afgewend, ook de goede geest moet zijn zegen geven.
-
-De gamelans zwijgen, heeren en dames scharen zich in wijden kring, de
-inlanders staan rondom, en in de groote plechtige stilte, die eensklaps
-onder die woelige menschenmassa ontstaan is, treedt een pengghoeloe
-naar voren.
-
-De priester draagt den oogst en het werk, dat men op het punt staat te
-beginnen, in Allah’s hooge bescherming op; de Javanen vallen in met hun
-„Amil, Amil!” het gebed wordt uitgesproken, enkele godsdienstige
-plechtigheden volbracht en de pengghoeloe heeft het zijne gedaan.
-
-Nu volgt een ceremonie van meer vroolijken aard. Alles dringt dichter
-naar den molen; de stoom, vooraf opgemaakt, begint te werken, de
-raderen zetten zich langzaam in beweging en de administrateur van
-Soeka-madjoe, met de schoonste rietstokken in de hand, nadert den
-resident.
-
-Hij wil hem de eerste vrucht van zijn oogst aanbieden, maar.... naast
-den resident staat zijn dochter, een blonde Céres gelijk in haar wit
-kleed met de frissche korenbloemen—en als door een plotselinge gedachte
-bezield legt Henri Reijkman den rietstok in hare handen.
-
-Een luid hoera breekt los nu Constance blozend en verlegen naar voren
-treedt en het riet onder den molen plaatst; de gamelans juichen, de
-muziek speelt haar vroolijkst airtje en weldra knallen de kurken van de
-champagneflesschen, terwijl heeren en dames nadertreden om den molen
-van rietstokken te voorzien.
-
-Eindelijk zal aan de laatste formaliteit voldaan worden. De
-karbouwenkop wordt afgenomen en in plechtigen optocht met volle muziek,
-onder het afsteken van vuurwerk, het oorverdoovend geknal van mortions
-en geweren, op eenigen afstand van den molen gebracht en daar begraven.
-
-Maar dan breekt ook het oogenblik aan, het oogenblik dat voor den
-inlander het schoonst van den dag is.
-
-Bergen van rijst in verschillende kleuren en vormen, in bladen
-gevlochten of gevouwen, toebereid met heete spijzen en ongewoon
-smakelijk door den overvloed van vleesch en visch, die iedere
-rijstmassa verzelt, verdwijnen als door tooverij, weggespoeld met veel
-koffie, bier en toebereid ijswater. Het is haast onbegrijpelijk hoe de
-eigenaars van die meer dan gevulde magen opgewektheid kunnen gevoelen
-om deel te nemen aan de volksspelen, maar toch! nauwelijks weerklinkt
-de muziek die hen naar het strijdperk roept of langzaam rijzen de
-Javaantjes overeind.
-
-Nog langzamer en niet zonder eenige inspanning gorden ze den
-buikband—dien ze straks gemakshalve losgespten—wederom aan en begeven
-zich, gevolgd door vrouw en kinderen, met loome schreden naar de arena.
-
-Het is er verre van daan dat hier Olympische spelen zouden gevierd
-worden. Alle hollandsche grappen en aardigheden zijn op javaanschen
-bodem overgebracht. Er wordt stroop gelikt, mast geklommen en zak
-geloopen. Toch—geheel hollandsch is het niet!
-
-De prijzen bestaan hier noch uit hammen noch uit bonte zakdoeken, noch
-uit baaien inexpressibles, en in plaats van den krachtigen vloek of het
-ruw bon mot waarmee onze sjouwers en boeren hun gevoel lucht geven,
-bewaart de inlander een diep stilzwijgen; bij neêrlaag zoowel als
-zegepraal, drukt de welbeheerschte tronie van den gelukkige, die een
-kostbaren kain uit den mast haalt, hetzelfde uit als die van den
-rampzalige, daareven van de boegspriet getuimeld, terwijl hij zonder
-hoofddoek en met een bedorven baatje staat uit te druipen.
-
-Er is voor de spelen een lommerrijk plekje gekozen, en waar de
-waringins het dichtst zijn is een aardig tentje opgeslagen opdat de
-gasten kunnen toezien. Luid gelach en vroolijke scherts weerklinken
-daar, maar weldra wordt toch het zonnetje zóó warm en het licht zóó
-schel, dat het voorstel van den administrateur om zijn koele woning te
-gaan opzoeken, algemeen bijval vindt.
-
-De rijsttafel wacht en nu volgen dames en heeren het voorbeeld hunner
-bruine broeders; de eetlust laat ook hier niets te wenschen over en ook
-hier zal na het overvloedig maal een weinig rust niet onwelkom zijn.
-
-Weldra begeven de gasten zich naar hunne kamers om—o woord vol zoete
-beteekenis voor den Indo-Europeaan!—om zich lekker te maken!
-
-Schoenen en kousen die benauwen, corsetten die al te weelderige vormen
-beklemmen, halsboorden, die dikke halzen tergen, ze worden losgetrokken
-en met onverdiende hardheid neergesmeten; haardossen verdwijnen,
-bedaklagen worden afgewasschen en sarong en kabaia met smachtend
-verlangen uit de handen der baboes aangenomen.
-
-Ontdaan van alle banden, lang uitgestrekt in het ruime, koele bed in
-het halfdonker met de gesloten jaloeziën, doen een paar uurtjes rust
-wonderen; een frisch bad en een geurig kop thee verrichten het overige
-en tegen den tijd dat de zon wegschuilt, komen dames en heeren met
-nieuwen glans te voorschijn.
-
-
-
-
-
-VIII.
-
-Buiten beschijnt de maan het vroolijk tooneel, waar de Javanen zich
-geschaard hebben om den wajang; binnen verlichten talrijke lampen de
-ruime galerij, waar de tafel is aangericht.
-
-’t Is een prachtig diner.
-
-Op het fijn damast glinstert zilver en kristal in rijken overvloed;
-geurige bloemen zijn met kwistige, smaakvolle hand aangebracht; de
-schatten, die het meer en het woud opleveren, de fijne wijnen en
-uitgezochte gerechten uit de welvoorziene goedangs, komen
-achtereenvolgens het verhemelte streelen; het dessert munt uit door
-ongewone délicatesses....
-
-Jammer dat de heerlijke toebereiding van den reebout, de geur der
-ragouts, het croquante van het speenvarken enkele heeren telkens
-herinnert aan de diners op Soeka-madjoe in den tijd, toen mevrouw
-Reijkman nog Njai Marie was.
-
-Thans zit ze aan het hoofd van de tafel.
-
-Mooi is Marie nooit geweest, maar tien jaar geleden zag ze er vrij
-aardig uit met haar tengere vormen en rond gezichtje; nu is ze in
-omvang toegenomen en, ofschoon nog geen vijf en twintig jaar, begint ze
-reeds tanig en oudachtig te worden, terwijl de groote fonkelende oogen,
-die vroeger het donker gelaat eenigen glans gaven, tegenwoordig slechts
-ter sluiks opgeslagen en de witte tanden zelden gezien worden, even
-zelden als de vroolijke lach.
-
-Zou ze in sarong en kabaia onbevallig zijn, in europeesche
-kleederdracht is ze leelijk en, wat erger is dan leelijk, belachelijk.
-
-Het parijsch corset is niet gemaakt voor de welgevormde maar korte
-taille, de lange sleep van den donkerrooden japon slingert op de
-zonderlingste wijze heen en weer bij haar sarongstap; de voeten bewegen
-zich moeilijk in de hooggehakte schoenen; het valsch kapsel, waarin ze
-met moeite haar lang, dik haar dwong, drukt haar de hersens; de
-geplooide kraag, die den hals omsluit, schijnt door de wraakgodinnen
-uitgedacht om de gifmengster te herinneren aan de straf, die haar
-toekomt. Niettegenstaande dit alles geniet ze, geniet ze
-onuitsprekelijk.
-
-Immers, het is de eerste gelegenheid waarbij ze optreedt als vrouw des
-huizes; ’t is voor de eerste maal dat het maalfeest gegeven wordt,
-sedert zij, nu twee jaar geleden, mevrouw Reijkman werd.
-
-De tijd, waarin ze zich schuil moest houden voor de gasten en hen
-bedienen van achter het groote scherm, is voor altijd voorbij; de
-hooggeplaatste bezoekers, die toen veinsden haar niet te zien; hunne
-dames, die toen het hoofd zouden hebben omgedraaid, als ze haar
-toevallig ontmoetten; de jongelui die toen haar aanstaarden met
-onbeschaamde blikken, zij allen moeten nu voor haar buigen, zij allen
-moeten haar nu erkennen als de wettige vrouw van Henri Reijkman.
-
-Wat deert het haar, dat op het eenmaal zoo vroolijk gelaat van haar
-echtgenoot de diepste wanhoop te lezen staat, dat er geen glimlach
-heeft gespeeld om zijn bleeke lippen, sinds dat hartverscheurend
-oogenblik, toen Edith er voor de laatste maal een kus op drukte; wat
-deert haar zijn koele terughouding, hij kan zijn huwelijk toch niet
-ongedaan maken!
-
-Wat deert het haar, dat Onno haar noch de achting betoont, noch de
-beleefdheid bewijst, die hij als eerste geëmployeerde van Soeka-madjoe,
-aan de vrouw van zijn principaal verschuldigd is? Hij kan haar plagen
-zooveel hij wil; niet meer benadeelen nu zij eenmaal mevrouw Reijkman
-is.
-
-Wat deert het haar ook, dat de resident zijn gastvrouw niet schijnt te
-zien, dat de suikerlords, hoewel zelf vrij beleefd, vergaten hun
-vrouwen aan haar voor te stellen, dat enkele dames haar uit de hoogte
-behandelen, anderen gichelen en fluisteren zoodra ze niet langer in
-haar nabijheid is—ze kunnen haar toch niet verdringen van haar plaats!
-
-Neen! dat alles deert haar niet!
-
-Maar wat haar wèl deert, wat nu en dan een onheilspellend licht doet
-opvlammen in haar donker oog, wat haar maanden lang reeds vervolgt als
-een schrikbeeld, wat haar reeds menigmalen, als ze na een bangen nacht
-eindelijk insliep, knersetandend deed ontwaken, dat is het blonde kind
-met de blauwe oogen die eenmaal zoo medelijdend rustten op Henri
-Reijkman’s bleek gelaat, die nu naar hem zijn opgeheven met den
-vochtigen blik van een dwepend meisjeshart.
-
-De roode frissche lippen lachen zoo onbezorgd, het blanke voorhoofd is
-zoo rein, geheel de uitdrukking van het fijnbesneden gelaat zoo edel,
-geheel de vorm van het ranke lichaam zoo meisjesachtig, zoo kinderlijk
-nog bijna, dat men een Marie Bastoort zijn moet om iets zondigs te
-zoeken in de verhouding van Henri Reijkman en Constance van Raatshove.
-Maar zij meent er dat zondige in te vinden en met gebalde vuisten en
-kloppend hart slaat ze hen gade, en in haar verhit brein komen
-gedachten op, die haar doen verbleeken en beven te midden van het
-feestgewoel.
-
-
-
-’t Is middernacht.
-
-De sterren flonkeren met gouden glansen aan het azuur van den effen
-blauwen hemel, de nachtbloemen openen haar kelken en geuren als wisten
-ze hoe kort haar bloeitijd zijn zal, de vlinders dwarlen halfbedwelmd
-rondom. Een frissche koelte daalt van den Ardjoeno en komt de verhitte
-gezichten aanraken van de honderden mannen en vrouwen, die geschaard
-liggen rondom den wajang of genieten van de bevallige dansen en het
-onharmonisch gezang der ronggèngs.
-
-Uit de ruime pendoppo der administrateurswoning klinkt vroolijke muziek
-en de paren zweven op de maat eener wals, die steeds sneller, steeds
-wilder wordt.
-
-Het is niet alleen de jeugd, die hier danst: oud en jong doet mede; de
-resident heeft het bal geopend met de gade van den grondbezitter; te
-zamen dragen ze een eeuw op de schouders, maar het hart bleef jong en
-de voet vlug; een weeuwtje wier volwassen zoon in Holland gelukkig geen
-getuige kan zijn van mama’s aanvechtingen naar de vreugden des levens,
-draait lustig in de rondte met den geëmployeerde, wien het eerste dons
-om de kin speelt; een grijze overste heeft een piepjong nonnatje
-gekozen....
-
-Er zijn echter ook andere paartjes, jong en onbezorgd, vroolijk en
-bevallig, aardig om aan te zien. Maar geen schooner onder die allen dan
-de forsche en toch zoo slanke gestalte van den gastheer, met zijn dame,
-die er uitziet als een engel in haar wolken van wit, haar guirlandes
-vergeet-mij-niet, den krans in de goudglansende krullen.
-
-Ze rust in de armen, die haar omvatten, ze geeft zich geheel over aan
-het genot van den dans, en hij sluit haar vaster aan zijn borst, en
-staart in het schitterend blauw dier welsprekende oogen en—had hij tot
-heden toe slechts een zucht in antwoord op de taal dier oogen, nu
-fluistert hij en droomt—en in zijn droom hoort hij het rammelen niet
-van den keten, die achter hem aansleept.
-
-Uit den donkersten hoek van de groote pendoppo volgen een paar ernstige
-oogen het schoone paar; met warme bewondering maar met teedere
-bezorgdheid ook.
-
-Eindelijk rijst Onno overeind uit zijn verborgen plekje. Hij treed
-haastig voorwaarts; hij legt zijn hand op Henri’s arm, zoodra deze zijn
-dame verlaten heeft.
-
-„Henri!” fluistert hij.
-
-„Wat is er?” vraagt deze eenigszins ongeduldig.
-
-„Marie ziet je!”
-
-„Onno! één avond, één halven nacht van geluk maar!” vraagt Reijkman
-smeekend.
-
-En Onno laat hem los en treedt naar buiten; hij ziet op naar de
-sterren, die glimlachen en vroolijk knipoogen, want ze zijn te verre af
-om het lijden der menschen te zien, en peinzensmoê spreekt hij de vraag
-uit, die zijn ziel beroert, de vraag die in dit uur als in zooveel
-andere uren zijn warm, trouw vriendenhart vervult: „Is hij dan gedoemd
-tot het ongeluk, levenslang?.... Kan er dan niets, niets voor zijn
-verlossing gedaan worden?....”
-
-Maar de sterren glimlachen en knipoogen steeds voort en antwoorden
-niet. Wilder klinkt de muziek, luider het gegons der vroolijke stemmen,
-maar het zijn niet de blijde tonen die hem weer naar binnen drijven:
-het is het onbestemd voorgevoel van een naderende ramp.
-
-Hij moet weten wat er voorvalt. Henri,—dit heeft hij straks bespeurd
-aan zijn fonkelend oog, aan zijn koortsig gloeiend gelaat—is zichzelf
-niet; hij zou in dezen nacht van verrukking en opgewondenheid de
-grootste onvoorzichtigheid begaan; ook het schoone kind met den krans
-van vergeet-mij-niet weet niet welk gevaar haar dreigt; maar om Marie’s
-lippen speelt nu en dan de koude wreede grijnslach, dien hij somtijds
-heeft gezien in Henri’s ziekenkamer, en hij weet dat er dan gewaakt
-moet worden....
-
-Hij volgt de donkerroode japon met zijn strakken blik, waarheen zij
-zich ook beweegt; hij ziet hoe ze orders geeft aan de bedienden, niet
-flink en bepaald als gewoonlijk, maar verstrooid, hoe ze het eene glas
-champagne na het andere leegdrinkt en toch niet vroolijk wordt, hoe ze
-met de zwarte oogen één wit punt volgt in de balzaal....
-
-Weldra komt de wreede koude grijnslach niet meer nu en dan om de
-bleekblauwe lippen spelen, maar blijft en schijnt zich te verspreiden
-over geheel het strak gelaat, tot zelfs in de oogen.... als Onno dat
-ziet, grijpt een groote angst hem aan: hij moet zijn waakzaamheid
-verdubbelen.
-
-Op eens—daar wordt de roode japon niet meer gezien in de balzaal. Ieder
-is te zeer met zichzelf vervuld om haar te missen, die daar nu langzaam
-de breede trappen der pendoppo afdaalt en, als had ze behoefte aan een
-weinig frissche lucht, den bloemtuin achter het huis begint op en neder
-te wandelen.
-
-Ze loopt zoo bedaard mogelijk en niet zonder nu en dan eens stil te
-staan om aan een roos te ruiken of haar kleed beter op te nemen; ze
-kiest de zijde van het huis door haar bewoond; dáár verdwijnt ze een
-oogenblik in haar kamers en als ze wederom te voorschijn komt, neemt ze
-het kleed met de linkerhand te zamen; de rechter is niet meer vrij....
-
-Nu strekt ze haar wandeling wat verder uit; ze neemt den kant van de
-bijgebouwen; eerst rechts, naar de bediendenkamers; dan links naar de
-logeervertrekken....
-
-’t Is hier doodstil; geen sterveling beweegt zich, de logées zijn in de
-balzaal, de jongens en meiden bij de ronggèngs.
-
-Al de kamers zijn gesloten, ook die waarvoor Marie nu stilhoudt. Maar
-ze weet, dat het knipje van de jaloezie gebroken is, ze duwt er
-zachtkens tegen aan, het springt open en, daar het venster niet
-gesloten werd, kan ze nu over het vrij lange kozijn de kamer
-binnenklimmen.
-
-De half neergedraaide lamp verspreidt een flauw en schemerachtig licht
-in het vrij ruim vertrek.
-
-Marie kijkt rondom zich. Een paar kleine slofjes staan voor het bed; op
-de toilettafel ligt een gebroken waaier, een gouden armband; het witte
-kleedje met de korenbloemen, dat Constance van Raatshove heeft gedragen
-dien morgen, hangt aan het schutsel.
-
-De kamer ziet er uit, zooals iedere andere waarin een jong meisje zich
-voor het bal heeft gekleed, met bloemen en kanten en strikken overal
-verstrooid. Maar in deze kamer is een bedwelmend zoete geur, in deze
-kamer prijkt op het midden van de marmeren tafel een heerlijke, witte
-bloemtros.... Marie weet dat het de schoonste en zeldzaamste is der
-orchydeën, die Henri met zooveel zorg kweekt....
-
-Haar fonkelend oog rust langen tijd op die bloem; dan treedt ze snel en
-vast nader en scheurt haar van den stengel en trapt haar onder den
-voet. Een oogenblik nog en de rechterhand, tot nu toe zoo vastgeklemd,
-opent zich;.... een wit, fijn poeder gaat uit die hand over in den met
-water gevulden gendie [4].
-
-Als uilengekras, zoo onheilspellend weerklinkt haar akelig schorre lach
-door de stilte van den nacht; fluisterend, of ze vreesde voor haar
-eigen stem, spreekt ze: „Ha, ha! mooie meisjes worden warm van het
-dansen.... ze krijgen dorst, ze willen slapen, droomen van den knappen
-mijnheer... ze drinken, drinken!.... Het witte gezicht blauw, de roode
-wangen blauw....”
-
-Daar slaakt ze een rauwen gil. Ze heeft opgezien in den grooten spiegel
-tegenover haar; ze heeft een gloeienden blik ontmoet, gloeiend van haat
-en wraak, gloeiend van razende woede.
-
-Lang blijft het doodstil in Constance’s slaapvertrek. Als een tijger
-heeft Onno van achter zijn prooi besprongen en zóó plotseling was de
-aanval, zóó vast grepen de ijzeren vuisten, zóó krachtig nijpen ze, dat
-de gifmengster geen geluid kan voortbrengen. Nu... ze worstelt als een
-bezetene, ze tracht zich los te wringen, hem omver te werpen, ze bijt
-hem in de handen, ze krabt hem het gelaat tot bloed...
-
-Eindelijk is hij den strijd moede.
-
-Een ijzeren vuistslag komt neder op het hoofd, dat zooveel monsterlijks
-uitbroedde. Als ze bewusteloos achterover valt op den grond, zet Onno
-haar de knie op de borst.
-
-Dan grijpt hij den gendie.
-
-En als ze ontwaakt uit haar korte bezwijming, ziet ze vlak boven haar
-gelaat die vurige oogen vol haat, dien mond schuimend van woede, hoort
-ze het bevel dat haar doodvonnis is: „Drink!”
-
-Maar neen, ze wil niet drinken! Ze moet leven! Ze rukt zich los, ze
-kromt zich als een slang, ze kruipt en wentelt zich, ze smeekt om
-genade; dan tracht ze hem het glas uit de handen te slaan.
-
-Maar eindelijk begrijpt ze dat de kansen niet gelijk staan, hij is even
-listig en veel sterker dan zij. Ze heft een vreeselijk gegil aan, schor
-en woest. Ze schreeuwt om hulp, haar antwoorden de tonen van den
-vroolijken galop, en in haar verbeelding ziet ze Henri daarhenen
-zweven, stralend van geluk, met het blonde meisje in zijn armen...
-zooals hij háár nooit, nooit in de armen hield!
-
-„Neen! neen! Ik wil niet sterven! Zij zal hem niet hebben,” gilt ze.
-„Ik moet leven.”
-
-Maar daar sist het vlak bij haar oor: „Gifmengster! Hij zal haar
-trouwen... niet gedwongen, maar uit vrijen wil... En hij zal haar lief
-hebben... En ze zullen gelukkig zijn... En nu, drink!”
-
-Maar ze houdt de tanden vast opeengeklemd, de lippen gesloten; dan
-woelt ze door de lange, losgemaakte haren, waarin nog de juweelen
-schitteren....
-
-Onno buigt zich dieper over haar heen; de tegenstand wordt zwakker,
-steeds zwakker... hij giet haar het gif in de keel, tot den laatsten
-droppel toe!
-
-Daar flikkert iets in de schemering. Onno grijpt naar zijn borst....
-een vreeselijk stekende pijn!.... ruggelings valt hij achterover....
-
-
-
-Het is vijf uur in den morgen. De starren verbleeken en grijs en
-kleurloos breidt de hemel zich uit over den Ardjoeno; de gamelans
-zwijgen, ook de dansmuziek heeft opgehouden.... men maakt zich gereed
-tot scheiden.
-
-Nu wordt de gastvrouw gemist.
-
-Eerst zijn de groote galerijen, dan Marie’s vertrekken, dan geheel het
-huis, eindelijk zelfs de tuin doorzocht.... ten laatste vraagt Reijkman
-zijn logées in hun kamers te willen zien....
-
-Wat is het, dat hem drijft om zelf den sleutel te zoeken van die kamer
-links? Wat is het dat hem er toe brengt door de geopende jaloezie naar
-binnen te springen, nog vóór de deur ontsloten kon worden?...
-
-De lamp is uitgegaan, maar bij de vale ochtendschemering ziet hij
-midden in het vertrek, op den grond, een verwarde massa, als in één
-grooten bloedplas.
-
-Hij stoot de vensters open en.... neen, ’t is geen bloedplas, dat
-purperkleurige, ’t is de roode japon van Marie. En die akelige,
-bleekblauwe vlek in het midden met de zwarte slangen die ze
-omkronkelen, dat is Marie’s gelaat, dat zijn Marie’s lange haren!
-
-De doodsstrijd heeft afschuwelijke sporen achtergelaten op het door
-woede en wanhoop verwrongen gezicht.... Maar dicht naast het hare ligt
-een ander, bleek en strak.
-
-Henri Reijkman knielt zachtjes neêr bij den getrouwe; hij legt het
-moede hoofd aan zijn borst, hij drukt een langen kus op de bleeke
-lippen, hij roept luide den naam van zijn vriend.
-
-„Henri?! O, dat is goed!” fluistert een zwakke stem.
-
-„Onno, wat is er gebeurd?” vraagt Reijkman in de vreeselijkste
-spanning.
-
-„Ze heeft niet gedronken?” fluistert de zwakke stem.
-
-„Wie? Marie?”
-
-„Het meisje met de vergeet-mij-nietjes?”
-
-„Onno?... O God! nu begrijp ik het. Zij had haar willen vergiftigen...
-En o, mijn trouwe vriend, je hebt gewaakt over Constance?”
-
-„Heb ik goedgemaakt, wat ik misdeed, Henri?”
-
-„Ja, ja! duizendmalen! Maar Onno, wat deert je? Wat heeft ze je
-misdaan? Antwoord! Antwoord!”
-
-Onno wijst op den langen, scherpen haarnaald, waaraan een diamant
-fonkelt.
-
-„Die heeft ze me door het hart gestoken.”
-
-„God! Laat me hulp roepen.... Onno, je moogt niet sterven!”
-
-„Neen, neen! Blijf zoo zitten.... Laat mijn hoofd zoo liggen.... En zeg
-het nog eens en nog eens, dat ik alles heb goedgemaakt.... dat je nu
-gelukkig zult worden.... Zeg het, Henri!....”
-
-En terwijl Henri al zijn smart uitspreekt in één lange stomme
-omhelzing, terwijl heete tranen neerstroomen op het bleeke voorhoofd,
-terwijl hij woorden stamelt van eeuwige dankbaarheid en het uitroept
-dat de trouwe vriend nimmermeer zal vergeten worden in zijn huis, komt
-in den dood het donker gelaat een glimlach verhelderen, zoo liefelijk
-en zacht, zoo zalig en tevreden, als nooit te voren.
-
-
-
-
-
-
-
-AANTEEKENINGEN
-
-
-[1] Bedroefd.
-
-[2] ’t Kan mij niet schelen.
-
-[3] Stil.
-
-[4] Steenen karaf.
-
-
-*** END OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK INDISCHE HUWELIJKEN ***
-
-Updated editions will replace the previous one--the old editions will
-be renamed.
-
-Creating the works from print editions not protected by U.S. copyright
-law means that no one owns a United States copyright in these works,
-so the Foundation (and you!) can copy and distribute it in the
-United States without permission and without paying copyright
-royalties. Special rules, set forth in the General Terms of Use part
-of this license, apply to copying and distributing Project
-Gutenberg-tm electronic works to protect the PROJECT GUTENBERG-tm
-concept and trademark. Project Gutenberg is a registered trademark,
-and may not be used if you charge for an eBook, except by following
-the terms of the trademark license, including paying royalties for use
-of the Project Gutenberg trademark. If you do not charge anything for
-copies of this eBook, complying with the trademark license is very
-easy. You may use this eBook for nearly any purpose such as creation
-of derivative works, reports, performances and research. Project
-Gutenberg eBooks may be modified and printed and given away--you may
-do practically ANYTHING in the United States with eBooks not protected
-by U.S. copyright law. Redistribution is subject to the trademark
-license, especially commercial redistribution.
-
-START: FULL LICENSE
-
-THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE
-PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK
-
-To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free
-distribution of electronic works, by using or distributing this work
-(or any other work associated in any way with the phrase "Project
-Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full
-Project Gutenberg-tm License available with this file or online at
-www.gutenberg.org/license.
-
-Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project
-Gutenberg-tm electronic works
-
-1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm
-electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to
-and accept all the terms of this license and intellectual property
-(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all
-the terms of this agreement, you must cease using and return or
-destroy all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your
-possession. If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a
-Project Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound
-by the terms of this agreement, you may obtain a refund from the
-person or entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph
-1.E.8.
-
-1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be
-used on or associated in any way with an electronic work by people who
-agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few
-things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works
-even without complying with the full terms of this agreement. See
-paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project
-Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this
-agreement and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm
-electronic works. See paragraph 1.E below.
-
-1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the
-Foundation" or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection
-of Project Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual
-works in the collection are in the public domain in the United
-States. If an individual work is unprotected by copyright law in the
-United States and you are located in the United States, we do not
-claim a right to prevent you from copying, distributing, performing,
-displaying or creating derivative works based on the work as long as
-all references to Project Gutenberg are removed. Of course, we hope
-that you will support the Project Gutenberg-tm mission of promoting
-free access to electronic works by freely sharing Project Gutenberg-tm
-works in compliance with the terms of this agreement for keeping the
-Project Gutenberg-tm name associated with the work. You can easily
-comply with the terms of this agreement by keeping this work in the
-same format with its attached full Project Gutenberg-tm License when
-you share it without charge with others.
-
-1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern
-what you can do with this work. Copyright laws in most countries are
-in a constant state of change. If you are outside the United States,
-check the laws of your country in addition to the terms of this
-agreement before downloading, copying, displaying, performing,
-distributing or creating derivative works based on this work or any
-other Project Gutenberg-tm work. The Foundation makes no
-representations concerning the copyright status of any work in any
-country other than the United States.
-
-1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg:
-
-1.E.1. The following sentence, with active links to, or other
-immediate access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear
-prominently whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work
-on which the phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the
-phrase "Project Gutenberg" is associated) is accessed, displayed,
-performed, viewed, copied or distributed:
-
- This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and
- most other parts of the world at no cost and with almost no
- restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it
- under the terms of the Project Gutenberg License included with this
- eBook or online at www.gutenberg.org. If you are not located in the
- United States, you will have to check the laws of the country where
- you are located before using this eBook.
-
-1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is
-derived from texts not protected by U.S. copyright law (does not
-contain a notice indicating that it is posted with permission of the
-copyright holder), the work can be copied and distributed to anyone in
-the United States without paying any fees or charges. If you are
-redistributing or providing access to a work with the phrase "Project
-Gutenberg" associated with or appearing on the work, you must comply
-either with the requirements of paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 or
-obtain permission for the use of the work and the Project Gutenberg-tm
-trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or 1.E.9.
-
-1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted
-with the permission of the copyright holder, your use and distribution
-must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any
-additional terms imposed by the copyright holder. Additional terms
-will be linked to the Project Gutenberg-tm License for all works
-posted with the permission of the copyright holder found at the
-beginning of this work.
-
-1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm
-License terms from this work, or any files containing a part of this
-work or any other work associated with Project Gutenberg-tm.
-
-1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this
-electronic work, or any part of this electronic work, without
-prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with
-active links or immediate access to the full terms of the Project
-Gutenberg-tm License.
-
-1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary,
-compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including
-any word processing or hypertext form. However, if you provide access
-to or distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format
-other than "Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official
-version posted on the official Project Gutenberg-tm website
-(www.gutenberg.org), you must, at no additional cost, fee or expense
-to the user, provide a copy, a means of exporting a copy, or a means
-of obtaining a copy upon request, of the work in its original "Plain
-Vanilla ASCII" or other form. Any alternate format must include the
-full Project Gutenberg-tm License as specified in paragraph 1.E.1.
-
-1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying,
-performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works
-unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9.
-
-1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing
-access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works
-provided that:
-
-* You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
- the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method
- you already use to calculate your applicable taxes. The fee is owed
- to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he has
- agreed to donate royalties under this paragraph to the Project
- Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments must be paid
- within 60 days following each date on which you prepare (or are
- legally required to prepare) your periodic tax returns. Royalty
- payments should be clearly marked as such and sent to the Project
- Gutenberg Literary Archive Foundation at the address specified in
- Section 4, "Information about donations to the Project Gutenberg
- Literary Archive Foundation."
-
-* You provide a full refund of any money paid by a user who notifies
- you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he
- does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm
- License. You must require such a user to return or destroy all
- copies of the works possessed in a physical medium and discontinue
- all use of and all access to other copies of Project Gutenberg-tm
- works.
-
-* You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of
- any money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the
- electronic work is discovered and reported to you within 90 days of
- receipt of the work.
-
-* You comply with all other terms of this agreement for free
- distribution of Project Gutenberg-tm works.
-
-1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project
-Gutenberg-tm electronic work or group of works on different terms than
-are set forth in this agreement, you must obtain permission in writing
-from the Project Gutenberg Literary Archive Foundation, the manager of
-the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the Foundation as set
-forth in Section 3 below.
-
-1.F.
-
-1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable
-effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread
-works not protected by U.S. copyright law in creating the Project
-Gutenberg-tm collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm
-electronic works, and the medium on which they may be stored, may
-contain "Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate
-or corrupt data, transcription errors, a copyright or other
-intellectual property infringement, a defective or damaged disk or
-other medium, a computer virus, or computer codes that damage or
-cannot be read by your equipment.
-
-1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right
-of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project
-Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project
-Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project
-Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all
-liability to you for damages, costs and expenses, including legal
-fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT
-LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE
-PROVIDED IN PARAGRAPH 1.F.3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE
-TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE
-LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR
-INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH
-DAMAGE.
-
-1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a
-defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can
-receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a
-written explanation to the person you received the work from. If you
-received the work on a physical medium, you must return the medium
-with your written explanation. The person or entity that provided you
-with the defective work may elect to provide a replacement copy in
-lieu of a refund. If you received the work electronically, the person
-or entity providing it to you may choose to give you a second
-opportunity to receive the work electronically in lieu of a refund. If
-the second copy is also defective, you may demand a refund in writing
-without further opportunities to fix the problem.
-
-1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth
-in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS', WITH NO
-OTHER WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT
-LIMITED TO WARRANTIES OF MERCHANTABILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.
-
-1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied
-warranties or the exclusion or limitation of certain types of
-damages. If any disclaimer or limitation set forth in this agreement
-violates the law of the state applicable to this agreement, the
-agreement shall be interpreted to make the maximum disclaimer or
-limitation permitted by the applicable state law. The invalidity or
-unenforceability of any provision of this agreement shall not void the
-remaining provisions.
-
-1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the
-trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone
-providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in
-accordance with this agreement, and any volunteers associated with the
-production, promotion and distribution of Project Gutenberg-tm
-electronic works, harmless from all liability, costs and expenses,
-including legal fees, that arise directly or indirectly from any of
-the following which you do or cause to occur: (a) distribution of this
-or any Project Gutenberg-tm work, (b) alteration, modification, or
-additions or deletions to any Project Gutenberg-tm work, and (c) any
-Defect you cause.
-
-Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm
-
-Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of
-electronic works in formats readable by the widest variety of
-computers including obsolete, old, middle-aged and new computers. It
-exists because of the efforts of hundreds of volunteers and donations
-from people in all walks of life.
-
-Volunteers and financial support to provide volunteers with the
-assistance they need are critical to reaching Project Gutenberg-tm's
-goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will
-remain freely available for generations to come. In 2001, the Project
-Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure
-and permanent future for Project Gutenberg-tm and future
-generations. To learn more about the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation and how your efforts and donations can help, see
-Sections 3 and 4 and the Foundation information page at
-www.gutenberg.org
-
-Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation
-
-The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non-profit
-501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the
-state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal
-Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification
-number is 64-6221541. Contributions to the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation are tax deductible to the full extent permitted by
-U.S. federal laws and your state's laws.
-
-The Foundation's business office is located at 809 North 1500 West,
-Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887. Email contact links and up
-to date contact information can be found at the Foundation's website
-and official page at www.gutenberg.org/contact
-
-Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg
-Literary Archive Foundation
-
-Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without
-widespread public support and donations to carry out its mission of
-increasing the number of public domain and licensed works that can be
-freely distributed in machine-readable form accessible by the widest
-array of equipment including outdated equipment. Many small donations
-($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt
-status with the IRS.
-
-The Foundation is committed to complying with the laws regulating
-charities and charitable donations in all 50 states of the United
-States. Compliance requirements are not uniform and it takes a
-considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up
-with these requirements. We do not solicit donations in locations
-where we have not received written confirmation of compliance. To SEND
-DONATIONS or determine the status of compliance for any particular
-state visit www.gutenberg.org/donate
-
-While we cannot and do not solicit contributions from states where we
-have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition
-against accepting unsolicited donations from donors in such states who
-approach us with offers to donate.
-
-International donations are gratefully accepted, but we cannot make
-any statements concerning tax treatment of donations received from
-outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff.
-
-Please check the Project Gutenberg web pages for current donation
-methods and addresses. Donations are accepted in a number of other
-ways including checks, online payments and credit card donations. To
-donate, please visit: www.gutenberg.org/donate
-
-Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic works
-
-Professor Michael S. Hart was the originator of the Project
-Gutenberg-tm concept of a library of electronic works that could be
-freely shared with anyone. For forty years, he produced and
-distributed Project Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of
-volunteer support.
-
-Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed
-editions, all of which are confirmed as not protected by copyright in
-the U.S. unless a copyright notice is included. Thus, we do not
-necessarily keep eBooks in compliance with any particular paper
-edition.
-
-Most people start at our website which has the main PG search
-facility: www.gutenberg.org
-
-This website includes information about Project Gutenberg-tm,
-including how to make donations to the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to
-subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.
diff --git a/old/65854-0.zip b/old/65854-0.zip
deleted file mode 100644
index ee70b6f..0000000
--- a/old/65854-0.zip
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/65854-h.zip b/old/65854-h.zip
deleted file mode 100644
index a276ee5..0000000
--- a/old/65854-h.zip
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/65854-h/65854-h.htm b/old/65854-h/65854-h.htm
deleted file mode 100644
index 6f85809..0000000
--- a/old/65854-h/65854-h.htm
+++ /dev/null
@@ -1,5450 +0,0 @@
-<!DOCTYPE html
-PUBLIC "-//W3C//DTD HTML 4.01 Transitional//EN" "http://www.w3.org/TR/html4/loose.dtd">
-<!-- This HTML file has been automatically generated from an XML source on 2021-07-17T16:12:33Z using SAXON HE 9.9.1.8 . -->
-<html lang="nl">
-<head>
-<meta http-equiv="Content-Type" content="text/html; charset=utf-8">
-<title>Indische Huwelijken</title>
-<meta name="generator" content="tei2html.xsl, see https://github.com/jhellingman/tei2html">
-<meta name="author" content="Annie Foore [Pseud. van Francisca Johanna Jacoba Alberta Junius (1847–1890)]">
-<link rel="coverpage" href="images/new-cover.jpg">
-<link rel="schema.DC" href="http://dublincore.org/documents/1998/09/dces/">
-<meta name="DC.Creator" content="Annie Foore [Pseud. van Francisca Johanna Jacoba Alberta Junius (1847–1890)]">
-<meta name="DC.Title" content="Indische Huwelijken">
-<meta name="DC.Language" content="nl-1900">
-<meta name="DC.Format" content="text/html">
-<meta name="DC.Publisher" content="Project Gutenberg">
-<meta name="DC:Subject" content="#####">
-<style type="text/css"> /* <![CDATA[ */
-html {
-line-height: 1.3;
-}
-body {
-margin: 0;
-}
-main {
-display: block;
-}
-h1 {
-font-size: 2em;
-margin: 0.67em 0;
-}
-hr {
-height: 0;
-overflow: visible;
-}
-pre {
-font-family: monospace, monospace;
-font-size: 1em;
-}
-a {
-background-color: transparent;
-}
-abbr[title] {
-border-bottom: none;
-text-decoration: underline;
-text-decoration: underline dotted;
-}
-b, strong {
-font-weight: bolder;
-}
-code, kbd, samp {
-font-family: monospace, monospace;
-font-size: 1em;
-}
-small {
-font-size: 80%;
-}
-sub, sup {
-font-size: 67%;
-line-height: 0;
-position: relative;
-vertical-align: baseline;
-}
-sub {
-bottom: -0.25em;
-}
-sup {
-top: -0.5em;
-}
-img {
-border-style: none;
-}
-body {
-font-family: serif;
-font-size: 100%;
-text-align: left;
-margin-top: 2.4em;
-}
-div.front, div.body {
-margin-bottom: 7.2em;
-}
-div.back {
-margin-bottom: 2.4em;
-}
-.div0 {
-margin-top: 7.2em;
-margin-bottom: 7.2em;
-}
-.div1 {
-margin-top: 5.6em;
-margin-bottom: 5.6em;
-}
-.div2 {
-margin-top: 4.8em;
-margin-bottom: 4.8em;
-}
-.div3 {
-margin-top: 3.6em;
-margin-bottom: 3.6em;
-}
-.div4 {
-margin-top: 2.4em;
-margin-bottom: 2.4em;
-}
-.div5, .div6, .div7 {
-margin-top: 1.44em;
-margin-bottom: 1.44em;
-}
-.div0:last-child, .div1:last-child, .div2:last-child, .div3:last-child,
-.div4:last-child, .div5:last-child, .div6:last-child, .div7:last-child {
-margin-bottom: 0;
-}
-blockquote div.front, blockquote div.body, blockquote div.back {
-margin-top: 0;
-margin-bottom: 0;
-}
-.divBody .div1:first-child, .divBody .div2:first-child, .divBody .div3:first-child, .divBody .div4:first-child,
-.divBody .div5:first-child, .divBody .div6:first-child, .divBody .div7:first-child {
-margin-top: 0;
-}
-h1, h2, h3, h4, h5, h6, .h1, .h2, .h3, .h4, .h5, .h6 {
-clear: both;
-font-style: normal;
-text-transform: none;
-}
-h3, .h3 {
-font-size: 1.2em;
-}
-h3.label {
-font-size: 1em;
-margin-bottom: 0;
-}
-h4, .h4 {
-font-size: 1em;
-}
-.alignleft {
-text-align: left;
-}
-.alignright {
-text-align: right;
-}
-.alignblock {
-text-align: justify;
-}
-p.tb, hr.tb, .par.tb {
-margin: 1.6em auto;
-text-align: center;
-}
-p.argument, p.note, p.tocArgument, .par.argument, .par.note, .par.tocArgument {
-font-size: 0.9em;
-text-indent: 0;
-}
-p.argument, p.tocArgument, .par.argument, .par.tocArgument {
-margin: 1.58em 10%;
-}
-td.tocDivNum {
-vertical-align: top;
-}
-td.tocPageNum {
-vertical-align: bottom;
-}
-.opener, .address {
-margin-top: 1.6em;
-margin-bottom: 1.6em;
-}
-.addrline {
-margin-top: 0;
-margin-bottom: 0;
-}
-.dateline {
-margin-top: 1.6em;
-margin-bottom: 1.6em;
-text-align: right;
-}
-.salute {
-margin-top: 1.6em;
-margin-left: 3.58em;
-text-indent: -2em;
-}
-.signed {
-margin-top: 1.6em;
-margin-left: 3.58em;
-text-indent: -2em;
-}
-.epigraph {
-font-size: 0.9em;
-width: 60%;
-margin-left: auto;
-}
-.epigraph span.bibl {
-display: block;
-text-align: right;
-}
-.trailer {
-clear: both;
-margin-top: 3.6em;
-}
-span.abbr, abbr {
-white-space: nowrap;
-}
-span.parnum {
-font-weight: bold;
-}
-span.corr, span.gap {
-border-bottom: 1px dotted red;
-}
-span.num, span.trans, span.trans {
-border-bottom: 1px dotted gray;
-}
-span.measure {
-border-bottom: 1px dotted green;
-}
-.ex {
-letter-spacing: 0.2em;
-}
-.sc {
-font-variant: small-caps;
-}
-.asc {
-font-variant: small-caps;
-text-transform: lowercase;
-}
-.uc {
-text-transform: uppercase;
-}
-.tt {
-font-family: monospace;
-}
-.underline {
-text-decoration: underline;
-}
-.overline, .overtilde {
-text-decoration: overline;
-}
-.rm {
-font-style: normal;
-}
-.red {
-color: red;
-}
-hr {
-clear: both;
-border: none;
-border-bottom: 1px solid black;
-width: 45%;
-margin-left: auto;
-margin-right: auto;
-margin-top: 1em;
-text-align: center;
-}
-hr.dotted {
-border-bottom: 2px dotted black;
-}
-hr.dashed {
-border-bottom: 2px dashed black;
-}
-.aligncenter {
-text-align: center;
-}
-h1, h2, .h1, .h2 {
-font-size: 1.44em;
-line-height: 1.5;
-}
-h1.label, h2.label {
-font-size: 1.2em;
-margin-bottom: 0;
-}
-h5, h6 {
-font-size: 1em;
-font-style: italic;
-}
-p, .par {
-text-indent: 0;
-}
-p.firstlinecaps:first-line, .par.firstlinecaps:first-line {
-text-transform: uppercase;
-}
-.hangq {
-text-indent: -0.32em;
-}
-.hangqq {
-text-indent: -0.42em;
-}
-.hangqqq {
-text-indent: -0.84em;
-}
-p.dropcap:first-letter, .par.dropcap:first-letter {
-float: left;
-clear: left;
-margin: 0 0.05em 0 0;
-padding: 0;
-line-height: 0.8;
-font-size: 420%;
-vertical-align: super;
-}
-blockquote, p.quote, div.blockquote, div.argument, .par.quote {
-font-size: 0.9em;
-margin: 1.58em 5%;
-}
-.pageNum a, a.noteRef:hover, a.pseudoNoteRef:hover, a.hidden:hover, a.hidden {
-text-decoration: none;
-}
-.advertisement, .advertisements {
-background-color: #FFFEE0;
-border: black 1px dotted;
-color: #000;
-margin: 2em 5%;
-padding: 1em;
-}
-.footnotes .body, .footnotes .div1 {
-padding: 0;
-}
-.fnarrow {
-color: #AAAAAA;
-font-weight: bold;
-text-decoration: none;
-}
-.fnarrow:hover, .fnreturn:hover {
-color: #660000;
-}
-.fnreturn {
-color: #AAAAAA;
-font-size: 80%;
-font-weight: bold;
-text-decoration: none;
-vertical-align: 0.25em;
-}
-a {
-text-decoration: none;
-}
-a:hover {
-text-decoration: underline;
-background-color: #e9f5ff;
-}
-a.noteRef, a.pseudoNoteRef {
-font-size: 67%;
-line-height: 0;
-position: relative;
-vertical-align: baseline;
-top: -0.5em;
-text-decoration: none;
-margin-left: 0.1em;
-}
-.displayfootnote {
-display: none;
-}
-div.footnotes {
-font-size: 80%;
-margin-top: 1em;
-padding: 0;
-}
-hr.fnsep {
-margin-left: 0;
-margin-right: 0;
-text-align: left;
-width: 25%;
-}
-p.footnote, .par.footnote {
-margin-bottom: 0.5em;
-margin-top: 0.5em;
-}
-p.footnote .fnlabel, .par.footnote .fnlabel {
-float: left;
-min-width: 1.0em;
-margin-left: -0.1em;
-padding-top: 0.9em;
-padding-right: 0.4em;
-}
-.apparatusnote {
-text-decoration: none;
-}
-table.tocList {
-width: 100%;
-margin-left: auto;
-margin-right: auto;
-border-width: 0;
-border-collapse: collapse;
-}
-td.tocPageNum, td.tocDivNum {
-text-align: right;
-min-width: 10%;
-border-width: 0;
-white-space: nowrap;
-}
-td.tocDivNum {
-padding-left: 0;
-padding-right: 0.5em;
-}
-td.tocPageNum {
-padding-left: 0.5em;
-padding-right: 0;
-}
-td.tocDivTitle {
-width: auto;
-}
-p.tocPart, .par.tocPart {
-margin: 1.58em 0;
-font-variant: small-caps;
-}
-p.tocChapter, .par.tocChapter {
-margin: 1.58em 0;
-}
-p.tocSection, .par.tocSection {
-margin: 0.7em 5%;
-}
-table.tocList td {
-vertical-align: top;
-}
-table.tocList td.tocPageNum {
-vertical-align: bottom;
-}
-table.inner {
-display: inline-table;
-border-collapse: collapse;
-width: 100%;
-}
-td.itemNum {
-text-align: right;
-min-width: 5%;
-padding-right: 0.8em;
-}
-td.innerContainer {
-padding: 0;
-margin: 0;
-}
-.index {
-font-size: 80%;
-}
-.index p {
-text-indent: -1em;
-margin-left: 1em;
-}
-.indexToc {
-text-align: center;
-}
-.transcriberNote {
-background-color: #DDE;
-border: black 1px dotted;
-color: #000;
-font-family: sans-serif;
-font-size: 80%;
-margin: 2em 5%;
-padding: 1em;
-}
-.missingTarget {
-text-decoration: line-through;
-color: red;
-}
-.correctionTable {
-width: 75%;
-}
-.width20 {
-width: 20%;
-}
-.width40 {
-width: 40%;
-}
-p.smallprint, li.smallprint, .par.smallprint {
-color: #666666;
-font-size: 80%;
-}
-span.musictime {
-vertical-align: middle;
-display: inline-block;
-text-align: center;
-}
-span.musictime, span.musictime span.top, span.musictime span.bottom {
-padding: 1px 0.5px;
-font-size: xx-small;
-font-weight: bold;
-line-height: 0.7em;
-}
-span.musictime span.bottom {
-display: block;
-}
-ul {
-list-style-type: none;
-}
-.splitListTable {
-margin-left: 0;
-}
-.numberedItem {
-text-indent: -3em;
-margin-left: 3em;
-}
-.numberedItem .itemNumber {
-float: left;
-position: relative;
-left: -3.5em;
-width: 3em;
-display: inline-block;
-text-align: right;
-}
-.itemGroupTable {
-border-collapse: collapse;
-margin-left: 0;
-}
-.itemGroupTable td {
-padding: 0;
-margin: 0;
-vertical-align: middle;
-}
-.itemGroupBrace {
-padding: 0 0.5em !important;
-}
-.titlePage {
-border: #DDDDDD 2px solid;
-margin: 3em 0 7em 0;
-padding: 5em 10% 6em 10%;
-text-align: center;
-}
-.titlePage .docTitle {
-line-height: 1.7;
-margin: 2em 0 2em 0;
-font-weight: bold;
-}
-.titlePage .docTitle .mainTitle {
-font-size: 1.8em;
-}
-.titlePage .docTitle .subTitle, .titlePage .docTitle .seriesTitle,
-.titlePage .docTitle .volumeTitle {
-font-size: 1.44em;
-}
-.titlePage .byline {
-margin: 2em 0 2em 0;
-font-size: 1.2em;
-line-height: 1.5;
-}
-.titlePage .byline .docAuthor {
-font-size: 1.2em;
-font-weight: bold;
-}
-.titlePage .figure {
-margin: 2em auto;
-}
-.titlePage .docImprint {
-margin: 4em 0 0 0;
-font-size: 1.2em;
-line-height: 1.5;
-}
-.titlePage .docImprint .docDate {
-font-size: 1.2em;
-font-weight: bold;
-}
-div.figure {
-text-align: center;
-}
-.figure {
-margin-left: auto;
-margin-right: auto;
-}
-.floatLeft {
-float: left;
-margin: 10px 10px 10px 0;
-}
-.floatRight {
-float: right;
-margin: 10px 0 10px 10px;
-}
-p.figureHead, .par.figureHead {
-font-size: 100%;
-text-align: center;
-}
-.figAnnotation {
-font-size: 80%;
-position: relative;
-margin: 0 auto;
-}
-.figTopLeft, .figBottomLeft {
-float: left;
-}
-.figTopRight, .figBottomRight {
-float: right;
-}
-.figure p, .figure .par {
-font-size: 80%;
-margin-top: 0;
-text-align: center;
-}
-img {
-border-width: 0;
-}
-td.galleryFigure {
-text-align: center;
-vertical-align: middle;
-}
-td.galleryCaption {
-text-align: center;
-vertical-align: top;
-}
-.lgouter {
-margin-left: auto;
-margin-right: auto;
-display: table;
-}
-.lg {
-text-align: left;
-padding: .5em 0 .5em 0;
-}
-.lg h4, .lgouter h4 {
-font-weight: normal;
-}
-.lg .lineNum, .sp .lineNum, .lgouter .lineNum {
-color: #777;
-font-size: 90%;
-left: 16%;
-margin: 0;
-position: absolute;
-text-align: center;
-text-indent: 0;
-top: auto;
-width: 1.75em;
-}
-p.line, .par.line {
-margin: 0 0 0 0;
-}
-span.hemistich {
-visibility: hidden;
-}
-.verseNum {
-font-weight: bold;
-}
-.speaker {
-font-weight: bold;
-margin-bottom: 0.4em;
-}
-.sp .line {
-margin: 0 10%;
-text-align: left;
-}
-.castlist, .castitem {
-list-style-type: none;
-}
-.castGroupTable {
-border-collapse: collapse;
-margin-left: 0;
-}
-.castGroupTable td {
-padding: 0;
-margin: 0;
-vertical-align: middle;
-}
-.castGroupBrace {
-padding: 0 0.5em !important;
-}
-body {
-padding: 1.58em 16%;
-}
-.pageNum {
-display: inline;
-font-size: 70%;
-font-style: normal;
-margin: 0;
-padding: 0;
-position: absolute;
-right: 1%;
-text-align: right;
-}
-.marginnote {
-font-size: 0.8em;
-height: 0;
-left: 1%;
-position: absolute;
-text-indent: 0;
-width: 14%;
-text-align: left;
-}
-.right-marginnote {
-font-size: 0.8em;
-height: 0;
-right: 3%;
-position: absolute;
-text-indent: 0;
-text-align: right;
-width: 11%
-}
-.cut-in-left-note {
-font-size: 0.8em;
-left: 1%;
-float: left;
-text-indent: 0;
-width: 14%;
-text-align: left;
-padding: 0.8em 0.8em 0.8em 0;
-}
-.cut-in-right-note {
-font-size: 0.8em;
-left: 1%;
-float: right;
-text-indent: 0;
-width: 14%;
-text-align: right;
-padding: 0.8em 0 0.8em 0.8em;
-}
-span.tocPageNum, span.flushright {
-position: absolute;
-right: 16%;
-top: auto;
-text-indent: 0;
-}
-.pglink::after {
-content: "\0000A0\01F4D8";
-font-size: 80%;
-font-style: normal;
-font-weight: normal;
-}
-.catlink::after {
-content: "\0000A0\01F4C7";
-font-size: 80%;
-font-style: normal;
-font-weight: normal;
-}
-.exlink::after, .wplink::after, .biblink::after, .qurlink::after, .seclink::after {
-content: "\0000A0\002197\00FE0F";
-color: blue;
-font-size: 80%;
-font-style: normal;
-font-weight: normal;
-}
-.pglink:hover {
-background-color: #DCFFDC;
-}
-.catlink:hover {
-background-color: #FFFFDC;
-}
-.exlink:hover, .wplink:hover, .biblink:hover, .qurlink:hover {
-background-color: #FFDCDC;
-}
-body {
-background: #FFFFFF;
-font-family: serif;
-}
-body, a.hidden {
-color: black;
-}
-h1, h2, .h1, .h2 {
-text-align: center;
-font-variant: small-caps;
-font-weight: normal;
-}
-p.byline {
-text-align: center;
-font-style: italic;
-margin-bottom: 2em;
-}
-.div2 p.byline, .div3 p.byline, .div4 p.byline, .div5 p.byline, .div6 p.byline, .div7 p.byline {
-text-align: left;
-}
-.figureHead, .noteRef, .pseudoNoteRef, .marginnote, .right-marginnote, p.legend, .verseNum {
-color: #660000;
-}
-.rightnote, .pageNum, .lineNum, .pageNum a {
-color: #AAAAAA;
-}
-a.hidden:hover, a.noteRef:hover, a.pseudoNoteRef:hover {
-color: red;
-}
-h1, h2, h3, h4, h5, h6 {
-font-weight: normal;
-}
-table {
-margin-left: auto;
-margin-right: auto;
-}
-.tablecaption {
-text-align: center;
-}
-.arab { font-family: Scheherazade, serif; }
-.aran { font-family: 'Awami Nastaliq', serif; }
-.grek { font-family: 'Charis SIL', serif; }
-.hebr { font-family: Shlomo, 'Ezra SIL', serif; }
-.syrc { font-family: 'Serto Jerusalem', serif; }
-/* CSS rules generated from @rend attributes in TEI file */
-.cover-imagewidth {
-width:480px;
-}
-.xd30e91 {
-text-align:center; font-size:large;
-}
-.frontispiecewidth {
-width:484px;
-}
-.titlepage-imagewidth {
-width:472px;
-}
-.xd30e122 {
-text-align:center; font-size:small;
-}
-.o088width {
-width:55px;
-}
-.o103width {
-width:61px;
-}
-.o207width {
-width:92px;
-}
-.ads {
-text-align:center;
-}
-.xd30e2038 {
-font-size:x-large;
-}
-.xd30e2040 {
-font-size:xx-large;
-}
-@media handheld {
-}
-/* ]]> */ </style>
-</head>
-<body>
-
-<div style='text-align:center; font-size:1.2em; font-weight:bold'>The Project Gutenberg eBook of Indische Huwelijken, by Annie Foore</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and
-most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions
-whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms
-of the Project Gutenberg License included with this eBook or online
-at <a href="https://www.gutenberg.org">www.gutenberg.org</a>. If you
-are not located in the United States, you will have to check the laws of the
-country where you are located before using this eBook.
-</div>
-
-<p style='display:block; margin-top:1em; margin-bottom:1em; margin-left:2em; text-indent:-2em'>Title: Indische Huwelijken</p>
-
-<div style='display:block; margin-top:1em; margin-bottom:1em; margin-left:2em; text-indent:-2em'>Author: Annie Foore</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>Release Date: July 17, 2021 [eBook #65854]</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>Language: Dutch</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>Character set encoding: UTF-8</div>
-
-<div style='display:block; margin-left:2em; text-indent:-2em'>Produced by: Jeroen Hellingman and the Online Distributed Proofreading Team at https://www.pgdp.net/ for Project Gutenberg (This book was produced from scanned images of public domain material from the Google Books project.)</div>
-
-<div style='margin-top:2em; margin-bottom:4em'>*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK INDISCHE HUWELIJKEN ***</div>
-<div class="front">
-<div class="div1 cover"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody">
-<p class="first"></p>
-<div class="figure cover-imagewidth"><img src="images/new-cover.jpg" alt="Nieuw ontworpen voorkant." width="480" height="720"></div><p>
-</p>
-</div>
-</div>
-<div class="div1 frenchtitle"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody">
-<p class="first xd30e91">INDISCHE HUWELIJKEN.
-</p>
-</div>
-</div>
-<div class="div1 frontispiece"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody">
-<p class="first"></p>
-<div class="figure frontispiecewidth"><img src="images/frontispiece.jpg" alt="Frontispiece." width="484" height="720"></div><p>
-</p>
-</div>
-</div>
-<div class="div1 titlepage"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody">
-<p class="first"></p>
-<div class="figure titlepage-imagewidth"><img src="images/titlepage.png" alt="Oorspronkelijke titelpagina." width="472" height="720"></div><p>
-</p>
-</div>
-</div>
-<div class="titlePage">
-<div class="docTitle">
-<div class="mainTitle">INDISCHE HUWELIJKEN</div>
-</div>
-<div class="byline">DOOR<br>
-<span class="docAuthor">ANNIE FOORE.</span></div>
-<div class="docImprint">Tweede Druk.
-<br>
-ROTTERDAM,<br>
-D. BOLLE.</div>
-</div>
-<p></p>
-<div class="div1 imprint"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody">
-<p class="first xd30e122">SNELPERSDRUK VAN H.&nbsp;C.&nbsp;A. THIEME—NIJMEGEN.
-</p>
-</div>
-</div>
-<div id="toc" class="div1 contents"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="main">INHOUD.</h2>
-<table class="tocList">
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7">
-</td>
-<td class="tocPageNum">Bladz.</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch1" id="xd30e134">EEN EIGENZINNIG WEEUWTJE</a>
-</td>
-<td class="tocPageNum">7</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch2" id="xd30e141">WILLIE’S MAMA</a>
-</td>
-<td class="tocPageNum">39</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch3" id="xd30e148">GEKETEND</a> </td>
-<td class="tocPageNum">104</td>
-</tr>
-</table>
-<p><span class="pageNum" id="pb7">[<a href="#pb7">7</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-</div>
-<div class="body">
-<div id="ch1" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e134">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<div class="figure"><img src="images/ornament1.png" alt="EEN EIGENZINNIG WEEUWTJE." width="429" height="120"></div>
-<h2 class="main">EEN EIGENZINNIG WEEUWTJE.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<div class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h3 class="main">I.</h3>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Het is in het begin van den westmoesson.
-</p>
-<p>De regen valt kletterend neêr op stoffige wegen; op arme inlanders, die te vergeefs
-beproeven zich te beschutten met die meest primitieve aller parapluies, een pisangblad;
-op pikolpaarden, wier wankelende tred en droef neêrhangende kop getuigen, dat hún
-tenminste niet kracht naar kruis gegeven wordt; op dichte bladeren, ruischend en suizelend,
-alsof ze elkaar vertellen wilden hoe goed ze doen, die frissche dronk, dat koele bad.
-<span class="pageNum" id="pb8">[<a href="#pb8">8</a>]</span></p>
-<p>De regen, of eigenlijk nog meer de rukwind, die nu en dan den regen naar binnen slaat,
-heeft daar even de van Hoedts verjaagd uit de voorgalerij. Ze hadden zich juist verzameld
-om de theetafel en er moet bij het opbreken iets grappigs voorgevallen zijn; tenminste
-al de leden der familie lachen van harte en vooral de vrouw des huizes schijnt dolle
-pret te hebben in de aardigheid.
-</p>
-<p>Mevrouw de weduwe van Hoedt,—de dikke dame in sarong en kabaai, die daar zoo uiterst
-gemakkelijk achterover leunt in haar uiterst gemakkelijken stoel,—is een der wel aangename
-verschijningen, die onmiddellijk op prettige gedachten brengen, als daar zijn: een
-goede tafel, een <span class="corr" id="xd30e167" title="Bron: wel voorziene">welvoorziene</span> beurs en vooral een groote voorraad hartelijkheid, gereed om zich uit te storten
-in goedaardige glimlachjes, in vriendelijke woorden, maar ook in hulp en troost voor
-ieder, die ze mocht behoeven.
-</p>
-<p>Haar beide dochters, nauw de kinderschoenen ontwassen en slechts opmerkelijk door
-wipneusjes en verbaasde ronde oogen, gieren het uit van pret; het jonge mensch, dat,
-zoo lang als hij is, op den divan <span class="pageNum" id="pb9">[<a href="#pb9">9</a>]</span>ligt uitgestrekt, met het gefatigeerde gezicht en het lorgnet in zijn ééne oog, schijnt
-zich ook te amuseeren, in zooverre men dat ten minste verwachten mag van iemand, die
-er zulk een gefatigeerd gezicht op nahoudt.
-</p>
-<p>„Kom, Jenny, lach je ook niet eens mee?” vraagt de oude dame, als ze eindelijk weer
-in staat is adem te halen, wat haar lang niet gemakkelijk valt na zulk een lachbui.
-„Nu, kijk eens op!”
-</p>
-<p>De vijfde van ’t gezelschap—de jonge vrouw—tot wie dat vriendelijk woord gericht werd,
-heft nu haar gelaat op en glimlacht met dien glimlach, waarvan men gevoelt dat hij
-wel op de lippen, maar niet in het hart is.
-</p>
-<p>„O, zeker, ’t is heel aardig, tante!”
-</p>
-<p>De spreekster gaat haastig voort met hare bezigheid: het arrangeeren van bloemen in
-een pièce de milieu, dat heden avond prijken zal op de tafel van mevrouw van Hoedt.
-</p>
-<p>„Wat dunkt u er van?” vraagt ze na een kleine pauze, en ze gaat iets verder staan
-om het effect te zien dat de prachtige bloemenschat te midden van kristal en zilver
-maakt.
-<span class="pageNum" id="pb10">[<a href="#pb10">10</a>]</span></p>
-<p>„Beeldig! beeldig!” roepen de meisjes, terwijl mevrouw met goedhartigen glimlach haar
-goedkeuring te kennen geeft en de heer met het lorgnet langzaam uitbrengt: „Je hebt
-een talent van bloemenschikken en dineetjes arrangeeren, dat kolossaal is, nichtje.
-Je schiet maar in één ding te kort: je moest ze zelf bijwonen.”
-</p>
-<p>„O, maar dat zal nicht nú doen! Niet waar, Jenny, <span class="corr" id="xd30e185" title="Bron: van avond">vanavond</span> kom je binnen?” roept de oudste der wipneusjes.
-</p>
-<p>„Toe ja, doe het maar!” vleit de tweede; „het zou zoo prettig zijn. En als je dan
-woudt pianospelen, dan konden we na het eten wat dansen, ja?”
-</p>
-<p>Eerst heeft Jenny eenigszins verwijtend den onvoorzichtigen neef aangezien, die blijkbaar
-spijt heeft dit onderwerp ter tafel te hebben gebracht; nu zegt ze met hooger blos,
-half gejaagd, half knorrig: „Neen meisjes, dat moet je me niet vragen. Ik wil graag
-alles in orde brengen voor het diner, maar bijwonen—neen, dat gaat niet, dat gaat
-niet!”
-</p>
-<p>„Wat is dat, Jen?” vraagt mevrouw van Hoedt <span class="pageNum" id="pb11">[<a href="#pb11">11</a>]</span>nu, en de lach wijkt een oogenblik van het prettig vollemaansgezicht. „Heb je me laatst
-niet beloofd, dat je mijn eerstvolgend partijtje zoudt bijwonen—en ga je nu terug
-krabbelen? Kom, meidlief, dat is maar gekheid, hoor! Dat wordt toch een beetje overdreven!
-Me dunkt waarlijk dat je schreien en treuren nu lang genoeg geduurd heeft!”
-</p>
-<p>„Lang genoeg? O tante!.… ’t Is pas drie maanden dat hij dood is!”
-</p>
-<p>Er is in den kreet iets zoo treurigs, zoo diep treffends, zoo alsof ze om genade smeekte,
-dat de zoon des huizes ontsteld opziet en de meisjes besluiten om maar naar de badkamer
-te gaan:—Ma wou misschien praten met nicht Jenny.
-</p>
-<p>„Kassian, Ma,” zegt de jonge man als de zusjes zich uit de voeten gemaakt hebben,
-met een verwijtenden blik naar den kant zijner moeder.
-</p>
-<p>„Kassian? Neen, dat is nonsens van je, Gerard! Niemand heeft meer kassian met Jenny
-dan ik, dat weet ze ook wel. En ik begrijp heel goed dat ze haar man betreurt; dat
-heb ik ook gedaan .…”
-</p>
-<p>„Ja, Ma?” vraagt de zoon met zulk een ondeugenden <span class="pageNum" id="pb12">[<a href="#pb12">12</a>]</span>trek op zijn bleek lusteloos gezicht, dat hij er tien jaar jonger uitziet.
-</p>
-<p>„Nu ja, ieder doet dat op zijn manier,” zegt de moeder, volstrekt niet geërgerd door
-die vraag; „maar zooals Jenny doet, dat is overdreven. Om je man huilen is goed, maar
-het moet niet te lang duren, dan wordt het ongezond en.…”
-</p>
-<p>„En vervelend voor de huisgenooten!” barst de jonge weduwe eensklaps los. „Ja, tantelief,
-zeg het maar, ik weet het wel, het is voor u heel onpleizierig om in uw vroolijken
-kring nu reeds drie maanden lang zulk een treurig gezicht te hebben. O, ik wenschte.…”
-</p>
-<p>„Neen, kind, dat is het niet!” en de oude dame trekt haar zacht tot zich en drukt
-een echt moederlijken kus op het bewolkt voorhoofd. „Neen, je behoeft je om ons niet
-te geneeren! Maar, beste meid, geloof me, als ik je aanraad om je wat tegen de akeligheid
-in te zetten, dan doe ik dat voor je eigen bestwil, nergens anders voor. Arme Jen!”
-zegt tante nu, terwijl ze haar onder de kin streelt en in het betraande gezichtje
-kijkt; „je wordt zoo bleek en zoo <span class="pageNum" id="pb13">[<a href="#pb13">13</a>]</span>mager.… En als het nu nog wat hielp;—maar er valt nu eenmaal toch niet meer aan te
-veranderen.…”
-</p>
-<p>Gerard, die reeds een paar maal ongeduldig de galerij heeft op en neêr geloopen, vindt
-nu het oogenblik gekomen om te zeggen: „Kom, Jenny, je bent niet oud en niet leelijk,
-je weet, dan kan een vrouw altijd nog pleizier hebben in haar leven.”
-</p>
-<p>„O, Gerard! Och, zeg toch zulke dingen niet!” en het zacht gelaat trekt pijnlijk samen.
-</p>
-<p>„Nu ja, nichtje, ik bedoel er ook niets bijzonders mede.… maar—de tijd slijt, zegt
-vader Cats, of iemand anders, daar wil ik afwezen.”
-</p>
-<p>„En dit zeg ik maar,” roept mevrouw van Hoedt nu uit, „een mensch kan nooit zoo bedroefd
-wezen of op den duur wil hij wel vertroost worden.”
-</p>
-<p>„Maar ik, ik wil niet vertroost worden, tante!”
-</p>
-<p>Met fier gebaar heft de weduwe het gebogen hoofd op en herhaalt het nogmaals: „Ik
-wil niet vertroost worden,—hoe dikwerf heb ik dat reeds gezegd!”
-</p>
-<p>De oude vrouw zet een gezicht, waarop goedhartig medelijden en ongeloof om den voorrang
-strijden.
-</p>
-<p>„Nu, nu, houd je maar bedaard, kind! Dat is waar, <span class="pageNum" id="pb14">[<a href="#pb14">14</a>]</span>arme meid, dat Léo een engel van een jongen was.”
-</p>
-<p>„Ja,” zegt Gerard met warmte, „een ferme kerel, dat was hij! En u moogt er van denken
-wat u wilt, Ma; maar mij doet het goed, als ik zijn weduwe hoor zeggen dat ze niet
-vertroost wil worden.”
-</p>
-<p>Daar Gerard vindt dat hij zich eenigszins gecompromitteerd heeft door zooveel gevoel
-te toonen, haast hij zich op forschen toon om zijn jongen te roepen, dezen een onverdiend
-scheldwoord naar het hoofd te gooien en op zijne beurt voor geruimen tijd in de badkamer
-te verdwijnen.
-</p>
-<p>„Dat doet je goed, ja?” zegt de oude dame nu, terwijl ze met een wereld van goedhartigheid
-in den blik, haar zachte hand over die van Jenny heenstrijkt.
-</p>
-<p>„Ja, tante! Och, u zijt allen zoo vriendelijk voor me, zoo hartelijk en lief!”
-</p>
-<p>„Nu, wees jij dan ook eens lief en doe nu wat we allemaal zoo graag hebben, dat je
-deedt<span class="corr" id="xd30e227" title="Niet in bron">.</span> Kom aan dat diner straks. Ik heb geen pleizier, Jenny, als ik denken moet, dat jij
-daar alleen zit te treuren. En de meisjes hebben ook geen rust, dat weet je wel! En.…
-wat het ergste is, er moet muziek zijn <span class="corr" id="xd30e229" title="Bron: van avond">vanavond</span>.”
-<span class="pageNum" id="pb15">[<a href="#pb15">15</a>]</span></p>
-<p>„Misschien wil Gerard wel spelen.”
-</p>
-<p>„Gerard? Och kom, die is na den eten tot alles ongeschikt,” zegt de moeder met een
-glimlach, die bewijst dat ze deze eigenaardigheid van haar zoon, evenals zijn andere
-eigenaardigheden, geenszins te misprijzen vindt.
-</p>
-<p>„De meisjes dan?”
-</p>
-<p>„O, dat weet je wel, die zijn veel te maloe, die raken in de war! Kom, Jenny, een
-mensch moet niet egoïst worden in zijn droefheid; pak je eens aan, wees eens flink!
-Geloof me, het zal je goed doen. Men moet zich zoo niet toegeven.… Nu, beste meid,
-wil je tante voor één keer dat pleizier niet eens doen?”
-</p>
-<p>Ze beloofde het. Ze had zooveel verplichting aan de brave ziel, die in dagen van smart
-een moeder voor haar geweest was, dat ze haar niets weigeren kon.
-</p>
-<p>Tante, op dit groote punt gerustgesteld, moest nu nog even zich gaan overtuigen, dat
-er niets in de war liep bij kokkie, dat het goed ging met het dekken der tafel, dat
-de kwee en de agar-agars gelukt waren.—Haar hart was wel twintig pond lichter, toen
-ze dat alles in de beste orde vond.
-<span class="pageNum" id="pb16">[<a href="#pb16">16</a>]</span></p>
-<p>Neen, daar hebben ze geen flauw begrip van, onze Amsterdamsche kooplui met hun kolossale
-fortuinen, zelfs onze Haagsche aristocraten met hun fijnen kunstsmaak niet, hoe het
-er uit kan zien bij ons, Indischluidjes, als wij partij geven.
-</p>
-<p>’t Is zoo, misschien waren we, een paar jaar geleden, maar arme drommels, die niet
-gedroomd hadden ooit partijen te zullen geven; misschien gaan we over een paar jaar
-met een mager pensioentje naar Holland, om het daar, in den Achterhoek, diep te betreuren
-dat we ooit partijen gaven; maar toch,—als we het doen, dan ziet onze woning er onbeschrijfelijk
-lief en feestelijk uit, veel feestelijker dan het deftigste granietsteenen gebouw
-op Keizers- of Heerengracht, bij een dergelijke gelegenheid.
-</p>
-<p>Dáár verkondigt alleen wat meer licht in de gang, het verdubbeld stel witte kuiten,
-en de gesloten vigilantes die nu en dan komen aanrollen, den voorbijganger dat er
-gasten worden verwacht, terwijl de zware voordeur zich zoo voorzichtig ontsluit om
-die gasten in te laten, alsof men vreesde dat er iemand <span class="pageNum" id="pb17">[<a href="#pb17">17</a>]</span>zou kunnen binnendringen, die niet tot de uitverkoren clique, tot de deftige genoodigden
-behoort.
-</p>
-<p>Hier, bij ons Indischlui, is op zoo’n avond het geheele huis, met al zijn opengeslagen
-deuren en vensters, al zijn goed verlichte galerijen en kamers, al zijn bedienden,
-al zijn voorraad van dranken en ververschingen, gesteld ter beschikking van de gasten.
-</p>
-<p>Het met bloemen beplante erf wijst als van zelf den weg naar de vroolijk verlichte
-villa, en de heer des huizes ontvangt zelf de gasten, die door de open rijtuigen worden
-aangebracht, aan het bordes, om ze bij zijn vrouw of dochters te brengen.
-</p>
-<p>Niet deftig en geregeld maar in prettige wanorde bewegen de dames zich, bijna allen
-jong, of ten minste jeugdig gekapt en gekleed, door de ruime gaanderijen, en terwijl
-de heeren gezellig hun sigaar rooken en een kop koffie gebruiken, zooals die in Holland
-niet geschonken wordt, schoolt de inlander samen voor het erf om te luisteren naar
-die vroolijke klanken, de muziek en het gelach, om uren lang stil te staan kijken
-naar het woelig tooneel, dat met zijn bloemen en lichten, zijn beweeglijke gestalten
-<span class="pageNum" id="pb18">[<a href="#pb18">18</a>]</span>en schitterende tinten zooveel bonte verscheidenheid schenkt.
-</p>
-<p>Ook de ruime, modern gebouwde woning der van <span class="corr" id="xd30e256" title="Bron: Hoedt’s">Hoedts</span> ziet er allerliefst, bijna uitlokkend uit op dezen avond.
-</p>
-<p>Er is maar één kamer in de villa waaruit geen licht naar buiten straalt, één kamer,
-waarvan de jaloezieën gesloten en de deuren gegrendeld blijven, hoewel de gasten reeds
-drukker en drukker komen aanrijden.
-</p>
-<p>Hier mocht niemand binnenkomen; hier durfden zelfs de huisgenooten niet aantikken,
-om nicht Jenny te herinneren aan haar belofte.
-</p>
-<p>De wipneusjes keken elkaar met hare ronde oogen nog eenigszins verschrikter aan dan
-gewoonlijk, toen ze in haar witte japonnetjes langs die kamer heenliepen; de gastvrouw
-hield een oogenblik op in bewondering van haar zwartfluweelen kleed, om zachtjes een
-„kassian” te fluisteren; Gerard mompelde iets van het altijd „beroerd” te vinden,
-als iemand bij hem aan huis zijn eigen zin niet kon doen.
-</p>
-<p>’t Is goed ook, dat die deur gesloten blijft, al <span class="pageNum" id="pb19">[<a href="#pb19">19</a>]</span>was het maar om de stemming der gasten. Immers, ze mogen het niet vermoeden, wat daar
-omging in het hart der jonge vrouw, die straks in hun midden zal verschijnen, om het
-hare bij te brengen tot het welslagen van den avond. ’t Is goed, dat die deur gesloten
-blijft; immers, niemand mag het weten, waarom het gelaat, dat de groote toiletspiegel
-weerkaatst, zoo telkens bleek en rood wordt; waarom die boezem zoo jaagt en hijgt,
-terwijl ze hem in het keurslijf besluit; waarom die vingeren zoo beven, als ze de
-blonde lokken om het hoofd slingert.
-</p>
-<p>Wat haar zoo bitter grieft, het is dat dezelfde vrouw, die eenmaal <span class="corr" id="xd30e268" title="Bron: Leo’s">Léo’s</span> liefste tante was, er nu reeds op durft aandringen dat ze afleiding zoeken zal; wat
-haar het fiere bloed naar het voorhoofd jaagt, het is dat vernederend denkbeeld dat
-ze niet meer vrij is, vrij om te treuren en alleen te zijn, wanneer ze dat verkiest.
-</p>
-<p>„O ja, ze hebben me gehuisvest en gevoed,” roept ze uit in de overgroote bitterheid
-harer ziel; „maar hebben ze daarom het recht me te dwingen mee feest te vieren, als
-mijn hart breekt onder zijn wanhoop; <span class="pageNum" id="pb20">[<a href="#pb20">20</a>]</span>hebben ze daarom het recht me te plaatsen in hun voorgalerij als meubel, dat ze zich
-hebben aangeschaft tot amusement van hun gasten?”
-</p>
-<p>Tante heeft haar lijfmeid binnen gezonden, met den last te helpen, en de goede Niam
-maant Mevrouw aan toch voort te gaan met kleeden: al de menschen zijn er reeds.… Jenny
-gehoorzaamt met koortsachtige haast, maar zonder eenige belangstelling, tot ze eindelijk
-in den spiegel een slanke gedaante in rouwgewaad, een droevig bleek gezichtje en een
-paar groote brandende oogen ziet. Zuchtend vraagt ze de meid om een waaier;—dan kan
-ze ten minste dat gezicht, dat eenmaal het zonnetje van tante’s partijen was, verbergen.
-</p>
-<p>Maar moet ze dan waarlijk naar vóór gaan, waarlijk zich begeven te midden dier feestvierenden,
-dier dames, nog gelukkig in het bezit van haar echtgenooten, dier heeren soms zoo
-meedoogenloos in hun spotternijen?
-</p>
-<p>Ja, ze moet het doen. Mevrouw van Hoedt, met al haar goedhartigheid, al haar inschikkelijkheid,
-zou nu toch boos worden! Immers—Jenny heeft <span class="pageNum" id="pb21">[<a href="#pb21">21</a>]</span>het reeds vóór heden avond bespeurd—’t duurt tante wel wat heel lang met nichtjes
-droefheid. De goede vrouw was in een opwelling van medelijden alles geweest voor haar;
-geen moeite, geen opoffering, geen kosten waren gespaard voor <span class="corr" id="xd30e282" title="Bron: Leo’s">Léo’s</span> weduwe: maar nu.… het was al drie maanden geleden!
-</p>
-<p>En drie maanden is een lange tijd om te treuren en te klagen en mede te weenen met
-de weenenden!
-</p>
-<p>In de eerste smart is dat niet moeilijk; ge valt de bedroefde om den hals; ge zegt,
-dat ze bij u een thuis heeft; ge roept het uit, dat de arme man zoo goed en lief was
-en dat ge altijd zooveel van hem hebt gehouden; ge verzekert, dat ze bij u geheel
-vrij is, dat ze doen kan wat haar het beste voorkomt …
-</p>
-<p>Maar—er zijn niet veel sterke gevoelens, die na verloop van drie maanden niet een
-weinig verflauwen, en het medelijden behoort zeker niet tot de weinige, die tegen
-den lijd bestand blijken.
-</p>
-<p>Mevrouw van Hoedt was eigenlijk een weinig teleurgesteld. Natuurlijk dat Jenny bedroefd
-was en maar liefst alleen thuis wou blijven; natuurlijk dat ze in het begin stil en
-teruggetrokken bleef en <span class="pageNum" id="pb22">[<a href="#pb22">22</a>]</span>niet meêlachte met de anderen:—maar dat alles zou wel overgaan met den tijd.
-</p>
-<p>Maar de tijd was gekomen en het was niet overgegaan; integendeel, Jenny, de eenmaal
-zoo vroolijke, levenslustige Jenny, die altijd zoo goed was geweest om den „boel aan
-den gang te helpen,” ze zat daar neer, alsof de geheele wereld haar onverschillig
-was geworden, alsof ze nooit meer zou kunnen lachen, veel minder ooit weer den boel
-aan den gang helpen op tantes partijen.
-</p>
-<p>Ziet ge, dat was ijselijk onplezierig, vooral in een kring als die, waarvan mevrouw
-van Hoedt het middelpunt uitmaakte, een kring, waarin elken morgen de vraag wordt
-opgeworpen: „Wat zullen we nu <span class="corr" id="xd30e295" title="Bron: van daag">vandaag</span> eens doen om pret te hebben?”
-</p>
-<p>Dubbel onplezierig in een familie, waarin enkele weduwen gevonden worden, die niet
-zoolang getreurd, neen, zelfs spoedig naar een plaatsvervanger uitgezien hebben.
-</p>
-<p>Jenny doet verkeerd, vindt haar tante. Dat lange treuren is goed in Holland, waarde
-menschen nog onder weduwkappen loopen, maar Indië is er het land niet voor.
-<span class="pageNum" id="pb23">[<a href="#pb23">23</a>]</span></p>
-<p>In het laatste heeft ze gelijk.
-</p>
-<p>’t Valt <span class="corr" id="xd30e306" title="Bron: moeielijk">moeilijk</span> om lang te blijven treuren in Indië. Elken morgen komt het blijde daglicht uw kamer
-binnen stroomen met nieuwe beloften van genot en geluk; elken dag worden deuren en
-vensters wijd geopend om vriendelijken zonneschijn en frisschen bloemengeur en vroolijke
-gasten binnen te laten; elken avond worden tal van lampen ontstoken om gezellige tooneeltjes
-te verlichten; ja, zelfs de nachten zijn opwekkend met hun zachte koelte, hun vriendelijke
-sterren.
-</p>
-<p>Maar er is een knagende pijn, die niet verdoofd wordt door al het gerucht en geraas
-der bedrijvige wereld; er is een leegte in het hart, die niet kan worden aangevuld
-met al de bloemen en zonnestralen der aarde; er is een treurigheid, die al de scherts
-en vroolijkheid der menschen niet kunnen wegnemen.… En die wonen in den boezem der
-jonge weduwe, welke thans, met een glimlach om de bleeke lippen, de helder verlichte
-voorgalerij binnentreedt en vriendelijk en innemend de gasten harer tante begroet.
-<span class="pageNum" id="pb24">[<a href="#pb24">24</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h3 class="main">II.</h3>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">„Uw nichtje heeft wel gelijk, dat ze in den rouw is gegaan,” zegt de dame met de hooge
-jukbeenderen en het loensche oog, die aan Gerard’s linkerzijde is geplaatst.
-</p>
-<p>„Och ’t is eigenlijk een dwaasheid in ons warm Oostje! Mama heeft er genoeg tegen
-gepreekt, maar—ze was er op gesteld.”
-</p>
-<p>„En òf ze gelijk had! Het dragen van zwart, te pas of te onpas, is een geheim, waarmede
-de blondines haar voordeel weten te doen.”
-</p>
-<p>„Om u de waarheid te zeggen geloof ik, dat mijn nichtje tegenwoordig al heel weinig
-om die soort van dingen denkt,” antwoordt Gerard koel, „daar is ze veel te bedroefd
-voor.”
-</p>
-<p>„Zoo? Is ze nog bedroefd? Wel, men zou het haar zoo niet aanzeggen; ze amuseert zich
-nog al, dunkt me, <span class="corr" id="xd30e320" title="Bron: van avond">vanavond</span>. Maar komaan, meneer van Hoedt, daar moeten we nu ook niet al te veel van denken;
-u weet, er zijn twee dingen, die men in <span class="pageNum" id="pb25">[<a href="#pb25">25</a>]</span>Indië niet verwachten kan: eerlijke dispensjongens en ontroostbare weduwen.”
-</p>
-<p>„Dat er geen ontroostbare weduwnaars zijn, zou ik eer gelooven, altijd in aanmerking
-nemende hoe hartelijk de vrouwen soms wezen kunnen,”—en de heer van Hoedt keert zich
-eenigszins bruusk van de spreekster af naar zijn andere buurvrouw, een lichtgetint
-nonnaatje, met gazellenoogen, die hem heel lief zouden aanzien, als ze maar durfden.
-</p>
-<p>Iets verder op is de jonge weduwe ook het onderwerp van discours.
-</p>
-<p>„Ja, mijnheer Verweijt,” zegt de vrouw des huizes, erg in haar schik dat alles zoo
-uitmuntend marcheert—„dat moogt u wèl zeggen; mijn nichtje is erg afgevallen!”
-</p>
-<p>„Maar ze is er niet minder mooi om; in mijn oog ten minste. Dat vrouwtje heeft van
-kind af zoo iets liefs, zoo iets interessants gehad.…”
-</p>
-<p>„Ja, ’t is een fijn gezichtje.—En, verbeeld u, die wil zich nu gaan opsluiten als
-een non! Neen, ik ben het eens met Gerard—u weet, die kan soms zoo aardig uit den
-hoek komen—die zeî van middag <span class="pageNum" id="pb26">[<a href="#pb26">26</a>]</span>tegen haar: „Kom, nichtjelief, je bent niet oud en niet leelijk, en dan kan een vrouw
-altijd nog plezier hebben in haar leven!”
-</p>
-<p>„Zeker! zeker! Nu, maar dat zal ze zelf ook wel begrijpen, denk ik?”
-</p>
-<p>„Neen, ziet u, dat is het juist! Zij wil maar stil zitten treuren en zich nergens
-vertoonen. Ik verzeker u, dat ik haar half heb moeten dwingen om binnen te komen <span class="corr" id="xd30e337" title="Bron: van avond">vanavond</span>.”
-</p>
-<p>„Zoo, zoo? Wel, u doet verstandig met haar niet toe te geven in die overdreven idées.
-’t Zou zonde en jammer zijn, als zoo’n mooi, jong ding nu de wereld reeds vaarwel
-zei. Kassian, ze begint haar leven pas!”
-</p>
-<p>Mijnheer Verweijt laat telkens weer zijn blik heendwalen naar het mooie weeuwtje,
-en vraagt dan schijnbaar onverschillig: „Hoe lang is haar man dood?”
-</p>
-<p>„Ja.… pas drie maanden! ’t Is nog niet lang, maar och, een jaar is gauw om, en.… als
-de tijd maar eenmaal daar is, dan, dáár durf ik voor instaan, minnaars bij de vleet!”
-<span class="pageNum" id="pb27">[<a href="#pb27">27</a>]</span></p>
-<p>„Het moet een bijzonder gelukkig huwelijk geweest zijn?” vraagt de heer Verweijt op
-denzelfden onverschilligen toon.
-</p>
-<p>„Ja, <span class="corr" id="xd30e348" title="Bron: Leo">Léo</span> was een beste man! Maar wat zal ik zeggen? Er zijn nog meer goede mannen in de wereld.
-En—als men geen blanc-manger krijgen kan, moet men zich maar met maizena-podding behelpen!”
-</p>
-<p>Op den inval van deze eenigszins grove aardigheid kwam mevrouw van Hoedt, doordien
-op dit oogenblik juist de podding werd gepresenteerd, die de plaats van de mislukte
-blanc-manger moest vervullen. Glimlachend verklaarde nu de gast, dat hij dol van maizena
-hield en er werd niet meer over Jenny gesproken. Alleen knikte tante haar nu en dan
-eens bemoedigend toe; ook gaf ze van tijd tot tijd signalen, dat ze toch vooral het
-discours moest trachten levendig te houden, daar het aan dat gedeelte der tafel, waar
-zij geplaatst was, wel eenigszins begon te verflauwen.
-</p>
-<p>Mevrouw van Hoedt heeft zich anders niet over haar nichtje te beklagen; Jenny lacht;
-ze ledigt <span class="pageNum" id="pb28">[<a href="#pb28">28</a>]</span>zelfs herhaaldelijk haar glas om toch maar te kunnen wezen, wat men van haar vraagt:
-geanimeerd!
-</p>
-<p>Geanimeerd? Terwijl dat gevoel haar aangrijpt met alles overmeesterende kracht, dat
-gevoel, alsof ze op moest vliegen en vluchten, vluchten ver van al die vreugde, ver
-van al dat geraas, om in haar eigen stille kamer neer te knielen voor zijn portret
-en hem te zeggen, dat het niet háár schuld is! Niet háár schuld, als die opgewonden
-heeren hun bewonderende blikken op haar durven richten; als ze lachen en schertsen
-moet en antwoorden op de vleiende woorden, die haar zoovele beleedigingen schijnen;
-niet háár schuld, als de wangen gloeien en de oogen schitteren van overspanning, en
-ze er daardoor zoo goed uitziet dat ze de algemeene aandacht trekt; niet háár schuld
-ook, zoo ze daar straks het gesprek heeft aangehoord, dat haar met vurige letters
-in het hart brandt, van die jongelui die een pari aangingen, dat haar weduwstaat niet
-lang duren zou.…
-</p>
-<p>Eindelijk is het diner afgeloopen; de meeste heeren blijven nog even nazitten; de
-dames verspreiden <span class="pageNum" id="pb29">[<a href="#pb29">29</a>]</span>zich in vóór- en binnengalerij; de jonge meisjes hebben op zich genomen voor het presenteeren
-van koffie en thee te zorgen, en Jenny trekt zich in een eenigszins vergeten hoek
-terug. Ze hoopt een oogenblik aan zich zelve te worden overgelaten.
-</p>
-<p>Maar neen, dat mag niet wezen. Nauwelijks heeft ze een boek of plaatwerk—ze weet niet
-eens wat het is—opgenomen, om zich daarachter te verschansen, als een grijs heer haar
-in het oog krijgt en dadelijk op haar toetreedt.
-</p>
-<p>Het is een goede kennis, ze heeft hem nog niet gesproken na <span class="corr" id="xd30e365" title="Bron: Leo’s">Léo’s</span> dood; zijn hartelijke handdruk en lieve manier van troosten verzoenen haar een weinig
-met de stoornis.
-</p>
-<p>„Wel, wel, mevrouwtje, wat hebben we dáár van opgehoord! Wie had kunnen denken, dat
-zoo’n flinke, krachtige man mij, oudje, nog vóór zou gaan! Mijn vrouw was er ook heelemaal
-ontdaan van; ze heeft u geschreven, niet waar?”
-</p>
-<p>„Ja, een heel lieven brief! Mevrouw moet niet denken dat ik er haar niet dankbaar
-voor ben, maar ik kon niet antwoorden!”
-<span class="pageNum" id="pb30">[<a href="#pb30">30</a>]</span></p>
-<p>„Wel zeker niet! Wie zou in zulke dagen ’t zoo nauw nemen? We hadden alleen graag
-eens iets van je gehoord; wat je plannen waren en hoe je achterbleeft. Jullie waart
-toch in een levensverzekering?”
-</p>
-<p>„Neen.”
-</p>
-<p>Een pijnlijke blos vliegt haar naar het hoofd.
-</p>
-<p>„Wat? En geen pensioen? Niets? Goede God, hoe is het mogelijk? ’t Is toch verschrikkelijk,
-die jonge menschen van den tegenwoordigen tijd, zóó je vrouw achter te laten!”
-</p>
-<p>De blos is verdwenen van Jenny’s gelaat en het staat strak en koud. „Ik ben volkomen
-tevreden, mijnheer, over de manier, waarop mijn man me heeft achtergelaten. Dat hij
-in geen levensverzekering is gegaan, was mijn wensch; ik had altijd gedacht, dat ik
-niet zou kunnen leven, als hij sterven moest.”
-</p>
-<p>En ze keert zich van den ouden heer af, die eenige malen het hoofd schudt, eenige
-malen zijn kopje thee opneemt en vergeet te drinken, en eindelijk zich voorneemt eens
-aan zijn vrouw te vragen of ze daar niet wat aan doen moeten?
-<span class="pageNum" id="pb31">[<a href="#pb31">31</a>]</span></p>
-<p>De ziel vervuld met bitterheid, verschanst de arme zich weder achter haar boek.
-</p>
-<p>Daar voelt ze hoe een zacht handje het hare grijpt en als ze opziet, ontmoet ze een
-paar groote grijze oogen, die vol deernis in de hare zien. Ze zegt niet veel, het
-lieve jonge vrouwtje, dat den vroolijken kring verliet om de weduwe eens toe te spreken;
-ten minste niet veel meer dan de groote grijze oogen reeds bij den eersten opslag
-zeiden, niet veel meer dan dat ze het zich zoo begrijpen kan, en dat het, och, zoo
-bitter, bitter hard moet zijn!
-</p>
-<p>Daar raakt ze met haar zachte vingeren de snaar aan, die een der pijnlijkste is in
-de ziel der bedroefde. „Och lieve,” zucht ze met een meelijdenden traan, „och lieve,
-hadt je maar een kindje!”
-</p>
-<p>Jenny staart in de vochtige oogen met verheugden, dankbaren blik. Dan was het ten
-minste niet zóó onverstandig geweest, die wensch naar ten minste één herinnering aan
-haar kortstondig geluk. Dan was het toch geen dwaasheid, geen waanzin, die zucht die
-daar zoo menigmaal was opgestegen naar den blauwen hemel: „als ik maar een kind had!”
-<span class="pageNum" id="pb32">[<a href="#pb32">32</a>]</span></p>
-<p>De menschen, de verstandige menschen, hadden haar zoo lang voorgehouden, hoe het kinderlooze
-van hun echt een geluk mocht heeten nu ze onverzorgd achterbleef, dat ze op het laatst
-dat onderwerp maar niet meer had aangeroerd. Maar zoo was er dan toch nog iemand die
-gevoelde als zij, iemand die begreep, dat het treurig is om geen kind te hebben, ook
-al is men onverzorgd achtergebleven!
-</p>
-<p>De jonge vrouw met de grijze oogen had geen haast om naar het vroolijk gezelschap
-terug te keeren; ze ging voort zachten balsem te gieten in dat arm, gewond hart, vriendelijk
-te troosten en te bemoedigen, te spreken over het gelukkig verleden, tot de bleeke
-lippen van haar toehoordster niet meer trilden en de brandende oogen vochtig werden
-van weldadige tranen.
-</p>
-<p>Jammer dat tante van Hoedt, bijna bezwijkend onder het <span class="corr" id="xd30e391" title="Bron: wicht">gewicht</span> van haar fluweelen kleed en de dampen, die het overvloedig diner haar naar het hoofd
-joeg, op Jenny kwam aanzeilen met verzoek wat muziek te maken. Jenny dankte de vriendin
-voor haar deelneming en stond op om naar de piano <span class="pageNum" id="pb33">[<a href="#pb33">33</a>]</span>te gaan, toen Gerard haar voorkwam. „Laat mij het voor je doen, Jen! En ga gerust
-naar je kamer, als het je te zwaar wordt.”
-</p>
-<p>Hoe dankbaar was ze hem daarvoor! Want ja, het werd haar te zwaar; ze kon ter nauwernood
-staande blijven en ze zou dan ook beproeven of ze niet ongemerkt weg kon sluipen,
-om rustig te gaan uitweenen in de eenzaamheid.
-</p>
-<p>Maar dat ging niet zoo gemakkelijk. Toch beklaagde zij zich later niet, dat ze een
-oogenblik langer werd opgehouden; immers nu kon ze het opmerken, hoe kiesch en vriendelijk
-Gerard, de schijnbaar onverschillige Gerard, voor haar was.
-</p>
-<p>Toen het lieve meisje, aan wie hij,—ieder wist het—niet gaarne iets weigerde, haar
-gazellenoogen tot hem ophief, en vroeg om toch dat mooie stukje nog eens te zingen
-van:
-</p>
-<div lang="de" class="lgouter">
-<p class="line">„Es ist bestimmt in Gottes Rath, dasz, man
-</p>
-<p class="line">Vom liebsten was man hat, musz scheiden!”</p>
-</div>
-<p class="first">toen keek Gerard even rond in den grooten kring, die zich om de piano had gevormd,
-en toen hij zijn <span class="pageNum" id="pb34">[<a href="#pb34">34</a>]</span>nichtje nog opmerkte onder de toehoorders, zei hij zacht: „Nu niet, straks misschien!”
-en begon een allerdwaaste potpourri van alle mogelijke en onmogelijke straatdeuntjes.
-</p>
-<p>Eerst vielen de jonge heeren, toen ook de jonge dames in, en weldra was de vroolijkheid
-zoo algemeen, de pret zoo opgewonden, dat een slanke, zwarte gestalte zich onbemerkt
-verwijderen kon, om niet meer gezien te worden bij het feest.
-</p>
-</div>
-</div>
-<div class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h3 class="main">III.</h3>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Een paar dagen later gebeurt er in de vroolijke woning der van Hoedts iets, dat voor
-geruimen tijd de glimlach doet wijken van mevrouws goedhartig gezicht, ja, wat maar
-zelden gebeurt, dat haar knorrig en boos maakt.
-</p>
-<p>„Tante,” zeide Jenny, en het viel allen op, hoe bleek ze was en hoe haar lippen beefden;
-„tante, ik hoop niet, dat u me van ondankbaarheid zult <span class="pageNum" id="pb35">[<a href="#pb35">35</a>]</span>beschuldigen.… maar ik ben besloten.… ik geloof, dat ik best doe met naar Holland
-te gaan, naar Mama.…”
-</p>
-<p>„Kind!?”
-</p>
-<p>Eerst kan mevrouw van Hoedt geen woord uitbrengen. Dan, als ze haar kortademigheid
-een weinig te boven is, barst ze los in een stroom van vragen: „Wat beteekent dat?
-Is er iets gebeurd? Zeg me, Jen, heb je het hier niet goed? Is er iemand niet lief
-geweest? Heeft iemand je beleedigd?”
-</p>
-<p>„Neen, tante! iedereen is goed en lief voor me. En—niemand heeft me beleedigd—of het
-moest zijn dat hier in den geest, in de manier waarop men over jonge weduwen spreekt,
-iets beleedigends was.”
-</p>
-<p>„Kom, kind! dwaasheid, hoor! Wat heb je daar in dat akelige schriele Holland?”
-</p>
-<p>„U hebt zelf gezegd, dat Indië geen land is om lang te treuren; dus is het geen land
-voor weduwen, tante,” zegt de jonge vrouw vast.
-</p>
-<p>De wipneusjes brengen nu haar hartelijke gezichtjes dicht bij dat van haar nichtje
-en vleien <span class="pageNum" id="pb36">[<a href="#pb36">36</a>]</span>dat ze toch blijven moet. Gerard komt ook naderbij, en verzekert dat hij alles doen
-zal wat hij kan om haar het leven te veraangenamen.
-</p>
-<p>Ze heeft de goede hartelijke menschen, die de arme weduwe zoo trouw en vriendelijk
-bijstonden, te zeer liefgekregen, om niet menigen traan te storten bij het denkbeeld
-van hen te gaan verlaten. Maar toch, haar besluit staat onherroepelijk vast: Indië
-is een goed land voor gelukkigen, voor bedroefden niet.
-</p>
-<p>Maar, hoe kon ze het hun zeggen wat haar naar Holland trok? Hoe kon ze het hun zeggen,
-dat ze een onbedwingbaar verlangen gevoelde om de plekjes weder te zien, die de stille
-getuigen waren geweest van haar jeugdige liefde, om weer te wonen en rond te wandelen
-in het eenvoudig dorpje, waar <span class="corr" id="xd30e427" title="Bron: Leo">Léo</span> haar had gevonden en gekozen om hem te volgen naar het vreemde land?
-</p>
-<p>Neen, ze zouden haar niet begrijpen, niet gelooven, als ze het hun toevertrouwde,
-dat, te midden van zonneschijn en eeuwigen zomer, in haar hart het verlangen leeft
-naar gure herfstdagen, die somber <span class="pageNum" id="pb37">[<a href="#pb37">37</a>]</span>en droevig zullen zijn als haar arm, gebroken hart; naar geheimnisvolle schemeravonden,
-waarin zachte stemmen haar zullen komen verhalen van de vreugde, de zoete liefdeweelden
-van weleer; naar najaarsstormen, die zullen huilen om moeders eenzame woning en groeten
-fluisteren van den doode ver over zee; naar donkere nachten vol schaduwen en zuchten,
-waarin het is of de graven zich openen, waarin het haar zijn zal of de geliefde komt
-om haar aan het hart te drukken met de gloeiende liefde, die ze gekend heeft in al
-haar verrukkelijke zaligheid, en die dood noch graf overwint!
-</p>
-<p>Neen, dat alles kan ze hun niet zeggen.
-</p>
-<p>Ze kon slechts dankend hen zegenen en vragen om het haar te vergeven dat ze hen verliet,
-en hen opdragen om nu en dan eens naar zijn graf te gaan, om de bloemen te onderhouden,
-die teedere handen daar hadden geplant.
-</p>
-<p class="tb"></p><p>
-</p>
-<p>De volgende stoomer voerde het jonge weeuwtje naar Holland. De heeren noemden het
-domheid, de dames bekenden dat ze het zich niet begrijpen konden, <span class="pageNum" id="pb38">[<a href="#pb38">38</a>]</span>mevrouw van Hoedt schreide—tot ze op het denkbeeld kwam van een groot bal te geven
-om zich wat te verzetten.
-</p>
-<p>Op dat bal maakte ze met mijnheer Verweijt uit, dat het zonde en jammer was van zoo’n
-mooi jong ding, en op dat bal declareerde Gerard zich aan het lieve meisje met de
-gazellenoogen. Hij vernam bij die gelegenheid dat hij algemeen gedoodverfd werd met
-zijn nichtje, maakte zich erg boos en zei dat Jenny wel gelijk had: de geest in Indië
-is beleedigend voor jonge weduwen.
-</p>
-<p>Maar in het dorpje waar een zestal jaren geleden een gelukkige bruid van vrienden
-en betrekkingen scheidde, om den geliefde te volgen naar het nieuwe vaderland, rustte
-nu een vermoeid hoofd aan de moederborst, en snikte een gebroken stem; „O, dat doet
-zoo goed; zoo stil uit te weenen, dat doet zoo goed!”
-</p>
-<p>En dan „U gelooft het, niet waar, moeder, dat <span class="corr" id="xd30e448" title="Bron: Leo’s">Léo’s</span> weduwe niet vertroost wil worden?”
-</p>
-<div class="figure o088width"><img src="images/o088.png" alt="Ornament." width="55" height="27"></div><p>
-<span class="pageNum" id="pb39">[<a href="#pb39">39</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-</div>
-</div>
-<div id="ch2" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e141">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<div class="figure"><img src="images/ornament2.png" alt="WILLIE’S MAMA." width="430" height="121"></div>
-<h2 class="main">WILLIE’S MAMA.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<div class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h3 class="main">I.</h3>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">„En als ik nu eens neen zeide?” vroeg ze lachend.
-</p>
-<p>„Maar je zult niet neen zeggen.…”
-</p>
-<p>„Dat weet ik nog zoo zeker niet.”
-</p>
-<p>„Cecile?!”
-</p>
-<p>„Mijnheer Dorman.… Stil, Otto, och!.… laat me toch los. Nu dan, ik zeg niet neen.…
-Maar.… de melk kookt!”
-</p>
-<p class="tb"></p><p>
-</p>
-<p>Dit was de liefdesverklaring van den heer Dorman <span class="pageNum" id="pb40">[<a href="#pb40">40</a>]</span>en de wijze waarop juffrouw Haakstra die liefdesverklaring ontving.
-</p>
-<p>’t Vond plaats op een killen morgen, toen de bergen achter dikke nevels verscholen
-lagen en de regendruppels met eentonig getik neervielen van takken en daken; ’t vond
-plaats op de nuchtere maag in het ongezelligst hoekje van het geheele huis, waar ze,
-ieder met een kop koffie in de hand, stonden te wachten op het koken van de melk.…!
-</p>
-<p>Alles zoo <span class="corr" id="xd30e475" title="Bron: prozaisch">prozaïsch</span> mogelijk!
-</p>
-<p>Maar wanneer het anders dan <span class="corr" id="xd30e480" title="Bron: prozaisch">prozaïsch</span> geweest was, wanneer de minnaar gesproken had van gloeiende liefde of eeuwige trouw,
-dan zou de uitverkorene, losbarstend in haar heldersten lach, zijn weggeloopen van
-den „mallen kwast”; nu liet ze de melk verkoken, terwijl hij haar kuste en nogmaals
-kuste, alsof niet papa op zijn koffie wachtte.—
-</p>
-<p>Cecile Haakstra is een der frissche, krachtige bloemen, die op Oosterschen bodem tieren:
-ze groeien op in de heerlijke berglucht, ze verbranden door het zonnetje, dat de blanke
-tint bruint, maar warmen gloed roept op de donzige wangen; ze worden <span class="pageNum" id="pb41">[<a href="#pb41">41</a>]</span>gezond en sterk, ze blijven vroolijk en onbezorgd als kinderen, ook dan wanneer de
-slanke leest, door niets beklemd, zich reeds ontwikkelde tot den vollen wasdom der
-jonkvrouw.
-</p>
-<p>Schuldeloos en onbevreesd staarden Cecile’s groote eerlijke oogen de wereld in; de
-lachende mond met de schitterend witte tandjes was nooit om een antwoord verlegen;
-het aardig wipneusje scheen uit te noodigen tot den strijd, de mooie, kleine handjes
-waren krachtig en gespierd genoeg om het vurigst paard te mennen; met de fijne voetjes
-stapte ze moedig over groote keien, desnoods over modderpoelen heen.
-</p>
-<p>Als Otto Dorman iemand had gezocht om in goddelijke maanlichtnachten tochtjes te gaan
-maken op een Zwitsersch meer, zou hij haar niet gekozen hebben; ook niet om op te
-zien naar de sterren en te droomen van onbekende werelden of te peinzen over de raadselen
-des levens; allerminst om te verzinken in liefde’s zaligheid.… ze zou onder zijn teederste
-omhelzing opspringen als de melk kookte, zooals ze daar straks deed bij zijn eersten
-kus.
-</p>
-<p>Maar dat alles zocht hij niet.
-<span class="pageNum" id="pb42">[<a href="#pb42">42</a>]</span></p>
-<p>Hij zocht een vrouw in de beteekenis, daaraan gehecht door iemand, die jaren lang
-was blootgesteld aan de rampen en tegenspoeden van den vrijgezel.
-</p>
-<p>Reeds lang dacht hij over trouwen, maar trouwen schijnt een zaak te zijn, waarover
-men niet te lang denken moet wil men er toe komen, en juist begon hij het dan ook
-op te geven ooit een meisje naar zijn smaak te zullen vinden, toen zaken hem met den
-heer Haakstra in aanraking brachten. Otto Dorman was namelijk administrateur van een
-suikerfabriek, waarover, bij afwezigheid van den eigenaar, de superintendentie gehouden
-werd door Cecile’s vader, een rijk landheer, sedert vijf jaar weduwnaar. Het bestuur
-der geheele huishouding rustte op de krachtige schouders zijner oudste dochter, die
-ook de zorg van haar jongste broertje op zich had genomen: de twee andere zoons genoten
-hun opvoeding in Holland.
-</p>
-<p>Dorman moest een paar dagen bij den <span class="corr" id="xd30e497" title="Bron: super-intendent">superintendent</span> doorbrengen; hij logeerde in nette kamers, at aan een welvoorzienen disch, wandelde
-door den keurig onderhouden tuin, vertoefde in de comfortable ingerichte woning en
-kreeg een gewaarwording van welbehagen, <span class="pageNum" id="pb43">[<a href="#pb43">43</a>]</span>zooals hij in zijn eigen wanordelijk huis niet kende.
-</p>
-<p>Als ieder Hollander vatbaar voor zeker geheim verlangen naar orde en netheid, gevoelde
-hij allerlei onbestemde wenschen in hem opkomen, wanneer hij de lieve gastvrouw, met
-haar sleutelmandje aan den arm, door huis en tuin zag rondgaan, hier bevelend, daar
-regelend, nu berispend, dan prijzend, maar altijd vriendelijk en vroolijk, altijd
-flink en ijverig.
-</p>
-<p>’t Waren maar onbestemde wenschen.
-</p>
-<p>Maar toen hij een geheele week achtereen ’s morgens met haar was uitgereden, ruimschoots
-in de gelegenheid om het golvend bruin haar en de prachtige taille in het amazonenkleed
-te bewonderen; ’s middags haar bespied had als ze met een vlugheid en bevalligheid,
-indische meisjes eigen, zat te tooveren met de naald; ’s avonds haar geaccompagneerd
-had bij het zingen harer vroolijke liedjes.… toen namen de onbestemde wenschen een
-zeer duidelijken vorm aan.
-</p>
-<p>Toch zou hij nog geaarzeld hebben, ja misschien was hij nooit tot een verklaring gekomen,
-als Cecile’s broêrtje, de ondeugende maar aardige Dolf, niet ziek was geworden.
-<span class="pageNum" id="pb44">[<a href="#pb44">44</a>]</span></p>
-<p>Hij bemerkte met hoeveel liefde en teederheid, met hoeveel moederlijke zorg ze het
-jongske oppaste, en, daar hij zijne bijzondere reden had om vóór alles iets moederlijks
-te wenschen in de vrouw die hij zich koos, was zijn besluit genomen. Hij wachtte slechts
-tot Dolf beter en Cecile weer te spreken was, en verraste haar toen met de declaratie
-bij de kokende melk.
-</p>
-</div>
-</div>
-<div class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h3 class="main">II.</h3>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Herinnerde Cecile met haar frissche schoonheid en vroolijken lach aan een zonnestraal,
-papa deed denken aan een donkere wolk, zwanger van storm en onweêr.
-</p>
-<p>De man was echter zoo kwaad niet als hij scheen, of liever hij was in het geheel niet
-kwaad, maar hij nam er den schijn van aan; een slechte gewoonte, waardoor hij zichzelf
-het meest overlast aandeed, daar niemand zich om zijn gebulder bekommerde en zijn
-bloedrijk gestel altijd reden gaf om te vreezen voor een beroerte.
-<span class="pageNum" id="pb45">[<a href="#pb45">45</a>]</span></p>
-<p>„Wat kom je doen, Dorman?” vraagt hij niet onvriendelijk, als deze, na afloop van
-het ontbijt, zijn kamer binnentreedt, om het verzoek te wagen, dat, zooals Cecile
-lachend verklaarde, alle kans heeft om te worden afgewezen.
-</p>
-<p>„Goeden morgen, mijnheer Haakstra,” begint Dorman vrij overbodig, daar hij zijn schoonpapa
-in spe reeds tweemaal dien ochtend ontmoet heeft. „Ik zou het niet gewaagd hebben
-u te storen, maar zooals u weet, straks.… zou ik weggaan.”
-</p>
-<p>„Is uw vertrek uitgesteld?”
-</p>
-<p>„Neen, dat niet.… maar ik wou u toch vóór dien tijd even spreken, als het niet ongelegen
-komt.…”
-</p>
-<p>„Ik dacht dat we alle zaken hadden afgehandeld!”
-</p>
-<p>„’t Geldt ook geen zaken. ’t Was.… ik heb … de hand gevraagd van uw dochter, mijnheer
-Haakstra!”
-</p>
-<p>„Wat? Van Cecile?.… Dat had je wel kunnen laten!”
-</p>
-<p>Er is reeds iets van langzaam naderenden donder in Haakstra’s stem. Dorman, beleedigd
-door dien uitval, antwoordt: „Cecile schijnt op dit punt anders te denken.”
-<span class="pageNum" id="pb46">[<a href="#pb46">46</a>]</span></p>
-<p>„Hé.…? Je wilt toch niet beweren dat ze ja gezegd heeft?”
-</p>
-<p>„Hebt u iets tegen me, mijnheer Haakstra?” vraagt Dorman, plotseling kalm en rustig
-geworden tegenover dien ruwen toon.
-</p>
-<p>„Natuurlijk heb ik iets tegen je,” barst de oude heer los. „Dàt komt je je eenigste
-weghalen, je lieveling, je hulp en steun, en dàt vraagt je dan nog met een uitgestreken
-gezicht: „„Hebt u iets tegen me, mijnheer Haakstra?””
-</p>
-<p>„Ik weet,” begint de minnaar nu gemoedelijk, „hoe onmisbaar Cecile voor u is en ik
-begrijp volkomen hoe hard het u vallen moet haar af te staan, maar.…”
-</p>
-<p>Een ratelende donderslag.
-</p>
-<p>„Afstaan?” buldert de bedreigde vader. „Afstaan? Cecile! Neen, zoover zijn we nog
-niet! Ik heb het nu vier jaar lang tegengehouden, en ik kan het nog langer tegenhouden
-ook! Maar nu een andere vraag, mijnheer Dorman. Wat zijn uwe antecedenten, dat u om
-mijn dochter komen durft?”
-</p>
-<p>De man, reeds lang rood van woede, wordt donkerpaars <span class="pageNum" id="pb47">[<a href="#pb47">47</a>]</span>in zijn verweerd gezicht, maar Dorman is doodsbleek en zijn lippen beven, als hij
-fier het hoofd opheft en zijn tegenstander in de oogen ziet.
-</p>
-<p>„Mijn antecedenten zijn van dien aard, dat ze mij het volste recht geven uw dochter
-tot vrouw te vragen, mijnheer! U kent mijn familie,” gaat hij kalmer voort, „ik geloof
-dat ze wel met de uwe gelijk staat. U weet ook dat ik een weinig fortuin te wachten
-heb. Ik heb altijd in beschaafde kringen geleefd en een wetenschappelijke opvoeding
-genoten; aan de Militaire Academie te Breda officier geworden, heb ik vijf jaar gediend;
-niet zonder eer, dat bewijst mijn Willemsorde.…”
-</p>
-<p>„Alles goed en wel,” spreekt Haakstra een weinig ter neer gezet; „maar de vraag is:
-waarvan moet Cecile leven?”
-</p>
-<p>„Toen ik den dienst verliet om administrateur van <span class="corr" id="xd30e540" title="Bron: Soeka Madjoe">Soeka-Madjoe</span> te worden, is me een tractement van ƒ&nbsp;600 ’s maands toegestaan, benevens de gewone
-voordeelen, vrije woning, en zoo voorts! Ik maakte tot dusver jaarlijks tien- à vijftienduizend
-gulden aan procenten.…”
-<span class="pageNum" id="pb48">[<a href="#pb48">48</a>]</span></p>
-<p>Een nieuwe slag, zwaarder dan de vorige.
-</p>
-<p>„Maar voor den duivel, als je dat alles hebt, dan kun je kiezen. Waarom moet je dan
-juist om mijn Non komen?”
-</p>
-<p>„Ik ben niet om Cecile gekomen: het toeval heeft ons saâm gebracht. Toch.… toch, mijnheer
-Haakstra, heb ik nog lang geaarzeld eer ik haar vroeg.… toch durfde ik haast niet
-op uwe toestemming rekenen.… Er is één groot bezwaar tegen ons huwelijk, waarop ik
-het mijn plicht acht u te wijzen vóór we verder gaan.… Ik heb een kind!”
-</p>
-<p>Als had een slang hem gestoken, zoo springt Haakstra overeind. „Een kind! Wel vervloekt.…
-Hoe kom je dááraan?”
-</p>
-<p>Dorman acht het overbodig die vraag te beantwoorden.
-</p>
-<p>„Een kind!” buldert de superintendent weer. „Een kind! Schaam je je niet, jou kijk
-in de wereld!”
-</p>
-<p>Een flauw lachje speelt om Otto’s lippen, als hij antwoordt: „Ik ben dertig jaar,
-mijnheer!”
-</p>
-<p>„Schande te meer! Iemand op dien leeftijd moest zulke dwaasheden niet begaan! Een
-kind.… God <span class="pageNum" id="pb49">[<a href="#pb49">49</a>]</span>bewaar me! En waarvoor wou je dan mijn Cecile hebben? Om haar door een jaloersche
-ménagère te laten vergiftigen?”
-</p>
-<p>„De moeder is dood!”
-</p>
-<p>„Zoo? Je zegt het waarachtig of het je spijt! Dat is ten minste nog een geluk bij
-een ongeluk! Je zoudt … je zoudt dat kind natuurlijk de kampong in sturen?”
-</p>
-<p>„Neen, dat zou ik niet!”
-</p>
-<p>„Naar Holland dan?”
-</p>
-<p>„Neen! Mijn plan is mijn zoon bij me te houden.”
-</p>
-<p>„Bij je houden? Als je met Cecile getrouwd bent?”
-</p>
-<p>„Ik hoop dat zij een moeder zal willen wezen voor mijn arm jongske; ik verwacht dit
-van haar …”
-</p>
-<p>„Eén woord, mijnheer Dorman. Al was Cecile er toe te bewegen,—maar dat is ze niet,
-want ze heeft een afschuw van dat zwarte goedje,—maar al was ze er toe te bewegen,
-dan zou ik nooit—verstaat u me, nooit! mijn toestemming geven. De jongen moet weg.”
-</p>
-<p>„Ik mag, ik wil mijn eigen vleesch en bloed niet <span class="pageNum" id="pb50">[<a href="#pb50">50</a>]</span>verstooten,” spreekt Dorman even vast als de heer Haakstra sprak.
-</p>
-<p>„De jongen moet weg! Als u wezenlijk van mijn dochter hieldt, zoudt u geen oogenblik
-aarzelen om voor haar dat kleine offer te brengen.…”
-</p>
-<p>„Een klein offer.… o Mijnheer, hoe kunt u, die zelf vader zijt, zoo iets zeggen?…”
-</p>
-<p>„Daar kom ik niet in. De jongen moet weg. Mijn Non met een vóórkind op te schepen!
-Alsof er niet reeds genoeg huwelijken ongelukkig zijn geworden door die verwenschte
-vóórkinderen.… Neen, de jongen moet weg!”
-</p>
-<p>„Is dat uw laatste woord, mijnheer Haakstra?”
-</p>
-<p>„Mijn laatste woord.… Om je de waarheid te zeggen, Dorman, het spijt me. Als ik Non
-dan toch moest afstaan, dan zou ik het nog maar liever aan u doen, dan aan een ander.
-Maar stuur dien aap weg!”
-</p>
-<p>„Hij is geen aap! En ik stuur hem niet weg! Mijnheer Haakstra, ik geloof dat ons onderhoud
-verder nergens toe leiden kan. Er rest mij niets dan u dank te zeggen voor de genoten
-gastvrijheid; <span class="pageNum" id="pb51">[<a href="#pb51">51</a>]</span>wilt u mijn groeten en de betuiging van mijn innig leedwezen overbrengen aan juffrouw
-Cecile?”
-</p>
-<p>Reeds houdt hij den knop van de deur in zijn hand, als Haakstra hem toeroept: „à propos,
-Dorman.… zeg er eens.… hm, hm, je bent zoo schrikkelijk heet gebakerd.… Ik wou alleen
-maar weten.… hm.… heeft Cecile je gezegd dat ze veel van je hield?”
-</p>
-<p>„Ja.”
-</p>
-<p>„Zou ze het zich aantrekken, denk je?”
-</p>
-<p>„Ik denk het wel!”
-</p>
-<p>„Als je dan nog eens niet in de zaak besliste? Als je het nog eens een veertien dagen
-in beraad naamt en een goede gelegenheid zocht om dat zwartje kwijt te raken.…”
-</p>
-<p>„Het spijt mij, mijnheer, maar.… ik mag het zelfs niet in beraad nemen.”
-</p>
-<p>„Loop dan naar den duivel!”
-<span class="pageNum" id="pb52">[<a href="#pb52">52</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h3 class="main">III.</h3>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Wat de oude heer volstrekt niet bedoeld had, toen hij donderslag op donderslag ratelen
-deed, was gebeurd: de bliksem sloeg in; eenige drukte in het logeergebouw en het voorbij
-rollen van den wagen, waarmee Dorman zich naar het nabijgelegen spoorwegstation laat
-brengen, bewijzen het.
-</p>
-<p>Het geklikklak van een paar damesslofjes wordt gehoord op den marmeren vloer der voorgalerij,
-de deur is geopend, iemand is genaderd, zeer dicht genaderd, maar de heer Haakstra
-is zóó verdiept in zijn schrijfwerk, dat hij niets hoort.… och, er zijn oogenblikken,
-waarin die groote man zoo klein is.
-</p>
-<p>„Papa!”
-</p>
-<p>Hij weet dat ze vóór hem staat, de donkere oogen fonkelend van drift, de kleine handjes
-tot vuisten gebald; hij kent zijn dochter en.… hij is bang voor haar.
-</p>
-<p>„Ja, Non, ja! Stoor me nu niet, lieve, ik heb een massa werk.…” vraagt hij dringend,
-smeekend bijna.
-<span class="pageNum" id="pb53">[<a href="#pb53">53</a>]</span></p>
-<p>„Ik moet u spreken. Leg die pen maar neêr, pa!”
-</p>
-<p>„Waarlijk, Cecile.…”
-</p>
-<p>„Papa.… ik ben volstrekt niet in een stemming om me met praatjes te laten afschepen.”
-</p>
-<p>Ze neemt hem de pen uit de handen, alsof hij een ondeugend kind geweest was dat tot
-zijn plicht moet gebracht worden. „Mag ik van u weten, papa, wat er tusschen u en
-mijnheer Dorman is voorgevallen?” vraagt ze dan.
-</p>
-<p>„Ja zeker, lieve. Maar ga toch zitten. Je bent zoo schrikkelijk opgewonden, kind!”
-</p>
-<p>„Wilt u me zeggen wat u mijnheer Dorman geantwoord hebt.…? Of neen: doe het niet!
-Laat ik u eerst eens iets zeggen, papa.”
-</p>
-<p>„Ga je gang, kind, ga je gang!” roept Haakstra, verheugd over het uitstel dat hem
-geschonken wordt.
-</p>
-<p>Een gloeiende blos komt Cecile’s gelaat bedekken en haar stem is veel minder vast
-dan daareven, nu ze voortgaat: „Papa, Dorman heeft me gevraagd, dat weet u. En ik
-heb hem aangenomen, dat weet u ook. Maar.… wat u niet weet is dat er deze keer niets
-tegen te doen valt.”
-<span class="pageNum" id="pb54">[<a href="#pb54">54</a>]</span></p>
-<p>„Mijn lieve kind, niemand zal beproeven er iets tegen te doen. Dorman is een beste
-kerel en ik had hem graag tot schoonzoon gehad, waarachtig! Maar.…”
-</p>
-<p>„Maar?”
-</p>
-<p>„Cecile, mijn lieve Non, je weet zeker niet dat hij.… een kind heeft?”
-</p>
-<p>Ze wordt doodsbleek en staart haar vader verschrikt in het gelaat. „Is dat waar, pa?”
-</p>
-<p>„Ja, lieve, maar al te waar,” antwoordt de oude heer.
-</p>
-<p>„Dat is erg jammer,” zegt het meisje na een lange stilte.
-</p>
-<p>„Niet waar? O, ik wist wel, dat je het een vreeselijk bezwaar zoudt vinden.”
-</p>
-<p>„Ja, dat is zeker. Ofschoon.… ziet u, er zou wel iets aan te doen zijn.… Hij kan het
-wegsturen.”
-</p>
-<p>„Maar dat is het juist! Ik sprak natuurlijk ook dadelijk van wegsturen, de kampong
-in, of naar Holland, of de Hemel weet waarheen! Maar daar wil hij niets van hooren;
-het kind moet bij hem blijven.”
-</p>
-<p>„Is hij gek?” vraagt Cecile, die enkele kernachtige uitdrukkingen van papa heeft overgenomen.
-<span class="pageNum" id="pb55">[<a href="#pb55">55</a>]</span></p>
-<p>„Ja, kind, dat mag je wel vragen.”
-</p>
-<p>„Maar hij zal toch wel tot andere gedachten te brengen zijn.… Als ik zelve eens met
-hem sprak, misschien.…”
-</p>
-<p>„Denk dat niet, Cecile! Het schijnt dat hij dol is op dien jongen. Hij houdt idolaat
-van hem.”
-</p>
-<p>„Meer dan van mij ten minste,” zegt Cecile en bijt zich op de lippen en dringt een
-lastigen traan terug.
-</p>
-<p>„Je moet niet denken, Non,” begint nu de oude heer verteederd, „dat ik je dit verdriet
-niet gaarne zou bespaard hebben.… Ik heb gedaan wat ik kon … ja, toen alles reeds
-was afgehandeld, heb ik hem zelfs teruggeroepen en gevraagd of hij het dan ten minste
-niet veertien dagen in beraad wou nemen.…”
-</p>
-<p><span class="corr" id="xd30e627" title="Niet in bron">„</span>En?”
-</p>
-<p>„O, hij maakte zich woedend, alleen bij de gedachte. Toen ik zijn jongen een zwartje
-noemde, werd hij zoo bleek als een doek. Hij wou naar geen rede hooren. Eindelijk
-heb ik gezegd dat hij naar den duivel kon loopen.… Dat vind je immers goed?”
-</p>
-<p>„Goed? U hadt het wel wat beleefder kunnen uitdrukken,” <span class="pageNum" id="pb56">[<a href="#pb56">56</a>]</span>antwoordt Cecile met een flauw lachje.
-</p>
-<p>„Nu ja. Maar je bent het toch met me eens? Niet waar, poes, je zult je er niets van
-aantrekken?”
-</p>
-<p>„Daar kent u me toch te goed voor, pa! Als hij zoo gemakkelijk afstand kan doen van
-mij, dat hij het niet eens in beraad wou nemen, zou ik dan om hem treuren?”
-</p>
-<p>„En dat om zoo’n ellendigen njo, ’t is godgeklaagd!” roept de heer Haakstra nu. „Neen,
-het zou al te dwaas zijn als je er je iets van aantrokt, Non! Als je trouwen wilt,
-dan zijn er plenty goede partijen in de buurt. En mijn mooi meisje kan immers kiezen.…”
-</p>
-<p>„Maar ik had nu al gekozen, pa! En u weet, bedorven kinderen krijgen graag hun zin.…”
-</p>
-<p>„Ja. Maar Cile, hoe is het nu toch mogelijk? Je kent dien man nog geen veertien dagen
-en je zou voor hem je armen ouden vader gaan verlaten.…?”
-</p>
-<p>„Pa, niet aandoenlijk worden.…!” zegt Cecile.
-</p>
-<p>„En ik die nog wel dacht dat ik alles gedaan had om je het leven prettig te maken.
-Ik, die geloofde <span class="pageNum" id="pb57">[<a href="#pb57">57</a>]</span>dat je voor mij en Dolf niet zoo heelemaal onverschillig.…”
-</p>
-<p>„Schei toch uit, pa.…” en Cecile’s stem beeft.
-</p>
-<p>„Mijn lieveling, ik kan je niet missen.… En je hadt me beloofd dat je niet van me
-zoudt weggaan!”
-</p>
-<p>„Dat zou ik ook niet. Neen, mijn lief, goed, oud brombeertje, dat zou ik ook niet,”
-roept Cecile uit, en de armen om haars vaders hals geslagen, kust ze hem op het gebruind
-gezicht; dan verbergt ze eensklaps het hoofd aan zijn borst, en fluistert: „Dat zou
-ik ook niet; maar.… o, papa! ik hield zooveel van hem.”
-</p>
-</div>
-</div>
-<div class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h3 class="main">IV.</h3>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Door de spanning, waarin hij de laatste dagen verkeerde, had Dorman verzuimd, als
-naar gewoonte de bedienden kennis te geven van zijn terugkomst, en toen hij in zijn
-woning aankwam, vond hij in <span class="pageNum" id="pb58">[<a href="#pb58">58</a>]</span>plaats van de lekkere rijsttafel, die hem welkom geweest zou zijn, alles in de diepste
-rust.
-</p>
-<p>De jongen, die hem vergezeld had, liep naar de bediendenkamers en in afwachting dat
-het dezen gelukken zou de slapers te wekken, wierp de heer des huizes zich op een
-divan in de binnengalerij.
-</p>
-<p>Het ongeluk wilde dat hij naar boven keek, naar het plafond; toen rondom zich; toen
-naar den grond: Hemelsche goedheid! hij wist dat het wanordelijk bij hem toeging,
-dat er veel vuil en weinig schoon gemaakt werd in zijn huis, maar dat het er zóó smerig,
-zóó haveloos uitzag, dat had hij nooit geweten.
-</p>
-<p>Zonder te bedenken dat ook bij hem gewoonte tweede natuur was geworden, dat zijn oog
-weinig of niet meer werd geërgerd door stof en spinrag, vuil en vlekken, vóór hij
-die weinige weken had doorgebracht in een nette omgeving, maakte Dorman zich zóó driftig,
-dat hij haast het oogenblik niet kon afwachten waarop hij zijn luie, vuile jongens
-onder handen zou nemen.
-</p>
-<p>De spen, wreed ontrukt aan de armen zijner gade, <span class="pageNum" id="pb59">[<a href="#pb59">59</a>]</span>nog slaapdronken, en zich slechts ten deele bewust, dat zijn haastig gemaakt toilet
-volstrekt niet voldoet aan de eischen der zindelijkheid, komt het eerst aanloopen.
-Maar hij wordt slecht beloond voor zijn ijver.
-</p>
-<p>„Hoe durf je met zoo’n baadje binnenkomen, smeerlap?” is de eerste begroeting, en
-dan: „Scheer je weg!”
-</p>
-<p>De spen is verplet. Hoe kan hij ook weten dat toewan in den laatsten tijd altijd jongens
-om zich heen zag, gekleed in het helderste wit?
-</p>
-<p>De kok, verwaand als alle javaansche kokken, zoodra ze iets meer kunnen dan rijst
-koken, vindt het in het geheel niet zooals het behoort, dat hij gestoord werd in zijn
-middagdutje, maar zooals het de gewoonte is in jongeheeren-huishoudens, hij stormt
-naar den goedang, haalt een paar blikken en gaat ze warm maken.… ’t Is hoogst onaangenaam
-dat mijnheer op zoo’n ongelegen uur komt, maar over een kwartiertje kan kok weer op
-zijn balé balé liggen.
-</p>
-<p>„Waarom zijn die frikkadellen niet opgebraden?” <span class="pageNum" id="pb60">[<a href="#pb60">60</a>]</span>vraagt Dorman als het eerste gerecht wordt binnengebracht. De bedienden trekken het
-wezenloos gezicht, dat ze voor zekere gelegenheden gereed houden, maar weldra klinkt
-het: „Roep den kok!”
-</p>
-<p>Het air van onbeschaamdheid waarmede deze zijn heer wilde tegentreden, maakt voor
-dat van schrik en bescheidenheid plaats, als hij hem in de oogen heeft gezien; gedreven
-door een plotseling ontwaakt plichtgevoel, vliegt hij naar de keuken en binnen den
-kortst mogelijken tijd komt het gerecht op tafel, zooals het behoort.
-</p>
-<p>Dorman proeft en zucht: „O, Cecile! uw frikkadel.…!”
-</p>
-<p>De jongens hopen nog iets van het oogenblik, dat mijnheer alles zal vergeten in het
-genot van het eten, maar hun hoop blijkt ijdel: tusschen iedere bete, na elken dronk
-barsten er vragen los, waarop ze het antwoord schuldig moeten blijven.
-</p>
-<p>„Waarom is er geen mosterd? Kunnen ze geen zuur geven? Schamen ze zich niet om met
-een kapot tafellaken te dekken.…? Waar is de naaister? Niet binnengekomen? Dan heeft
-ze haar ontslag!”
-<span class="pageNum" id="pb61">[<a href="#pb61">61</a>]</span></p>
-<p>Een paniek verspreidt zich onder het personeel.
-</p>
-<p><span class="corr" id="xd30e677" title="Niet in bron">„</span>Wat is er gevaren in hun heer, hun zachtmoedigen heer, op wien ze sedert jaren straffeloos
-proeven namen, hoe schandelijk ze hem bedriegen, hoe brutaal ze hem bestelen konden,
-met hoe weinig bediening hij wel tevreden zou zijn.…”
-</p>
-<p>„O Cecile,” zucht intusschen Otto Dorman, „wat zag je tafel er altijd uitlokkend uit.…”
-</p>
-<p>Nog staan de jongens te rillen en te beven, den angstigen blik gevestigd op het gelaat,
-dat bleek is van ergernis, als ze het plotseling zien veranderen; een zachte glimlach
-komt den mond ontplooien, een blijde glans ligt in het somber starend oog.…
-</p>
-<p>Ieder keert zich naar de zijde van waar die betoovering kwam … dáár, in de deur der
-slaapkamer, staat het liefste kind, dat ooit een onwettig vader het hart deed zwellen
-van teederheid.
-</p>
-<p>’t Was een knaapje van ruim drie jaar, met een blonden krullebol en groote lichtblauwe
-oogen door zwarte wimpers beschaduwd, met een donkerrooden blos op de bruine wangen
-en een aardig rond gezichtje, waarin de min of meer dikke lippen <span class="pageNum" id="pb62">[<a href="#pb62">62</a>]</span>en de eenigszins platte neus volstrekt niet misstonden.
-</p>
-<p>„Papa, papa!”
-</p>
-<p>„Willie, mijn lieve Willie.… Ben je blij dat paatje terug is?” en hij sluit het kind
-aan zijn borst.
-</p>
-<p>„Ja, Willie zoo alleen, Willie zoo <span lang="ms">sakit hati</span>”<a class="noteRef" id="xd30e694src" href="#xd30e694">1</a>, fluistert het knaapje, terwijl hij de kusjes van zijn vader beantwoordt.
-</p>
-<p>De spen brengt den hoogen stoel, waarop Willem altijd zit, aan tafel. Maar hij verlaat
-zijn plaats op papa’s knie niet, hij heeft zooveel te vertellen, zooveel opgespaarde
-liefdeblijkjes te geven.… Zijn bord en glas worden gebracht, maar hij schuift ze ter
-zijde, hij wil eten van papa’s bord, drinken uit papa’s glas.
-</p>
-<p>„Pa gaat mee naar bed met Willie?” vraagt hij eindelijk met dat vleiend stemgeluid,
-dat misschien de grootste bekoorlijkheid van een kind is. „Willie mag slapen in papa’s
-armen, ja?”
-</p>
-<p>Dit voorstel vindt bijval en weldra liggen vader <span class="pageNum" id="pb63">[<a href="#pb63">63</a>]</span>en zoon in het groote ledikant, dat ze meest samen deelen, hoewel het heet dat Willem
-in zijn eigen bedje slaapt. In papa’s armen liggen is de geliefkoosde houding van
-het jongske, en spoedig komt dan ook het woelig hoofdje tot rust, staken de bezige
-handjes hun spel, krijgt het vriendelijk gezichtje die uitdrukking van ongestoord
-geluk, van volmaakte tevredenheid, die, helaas! slechts op kindergezichtjes te lezen
-is!
-</p>
-<p>Maar hoewel vermoeid, hoewel gewoon aan het middagdutje op dit uur, Otto Dorman kan
-de zoo gewenschte rust niet vinden.
-</p>
-<p>Als wilde horden vlogen hem de gedachten door het hoofd; ze lieten zich niet beteugelen
-de verlangens, de wenschen.… onstuimig joeg hem het bloed door de aderen bij de herinnering
-aan die koninklijke gestalte en hoe ze een oogenblik had gerust in zijn armen; bij
-de herinnering aan dien warmen blik vol zoete beloften, aan de bloeiende schoonheid
-die hem had kunnen toebehooren.…
-</p>
-<p>Wat had hij gedaan.…?
-</p>
-<p>Hij schold zich een dwaas.… hij wilde alles herstellen, <span class="pageNum" id="pb64">[<a href="#pb64">64</a>]</span>nog heden tot haar terugkeeren.… zij moet de zijne worden, ondanks alle bezwaren,
-ondanks alle hinderpalen.…
-</p>
-<p>Haastig springt hij overeind.… die beweging doet zijn jongske ontwaken. „Papa.… niet
-weggaan? Willie niet meer alleen laten!”
-</p>
-<p>„Neen, mijn jongen!”
-</p>
-<p>„Nooit? Nooit meer? Papa moet denken, Willie zoo alleen als papa weg.…”
-</p>
-<p>Nog even last het knaapje zijn lieve vingertjes over vaders gelaat glijden; dan zoekt
-hij zijn hand en brengt die naar zijn lippen.… zoo sluimert hij weer in.
-</p>
-<p>Maar de vader buigt zich dieper en dieper over zijn slapend kind:.… de strijd op het
-bleek gelaat, in het brandend oog is bedaard; een traan valt op de blonde krullen,
-als hij fluistert: „Slaap gerust, mijn jongen; papa zal bij Willie blijven.… altijd!”
-<span class="pageNum" id="pb65">[<a href="#pb65">65</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h3 class="main">V.</h3>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Dus was het einde van de prozaïsche declaratie bij de kokende melk nog prozaïscher
-dan het begin: er kon niets van komen, en de jongelui schikten zich voorbeeldig in
-hun lot.
-</p>
-<p>’t Is waar, de eerste week na die plotselinge scheiding ging wel wat langzaam voorbij.…,
-men heeft toch altijd een onbestemd gevoel alsof het noodlot, het toeval tusschenbeide
-zal komen;.… ook de tweede week duurde nog lang, in het bijzonder voor Cecile, die,
-hoe hoog ze haar neusje ook in den wind stak en hoe vroolijk ze zong en hoe druk ze
-praatte, toch niet nalaten kon ’s avonds als de brieven kwamen, even te zien of er
-ook een van Soeka-Madjoe bij was.
-</p>
-<p>Maar toen er een maand was voorbij gegaan, keek ze zelfs niet meer naar de brieven;
-ze wandelde buitengewoon ver en reed buitengewoon wild; ze bedacht allerlei toertjes
-en toen op een der naburige plaatsen een bal werd gegeven, wilde ze er volstrekt heen.
-<span class="pageNum" id="pb66">[<a href="#pb66">66</a>]</span></p>
-<p>Ze maakte een prachtig toilet, décolleteerde zich veel meer dan haar gewoonte was,
-danste druk en,—wat haar anders nooit overkwam—den volgenden dag was ze doodmoê.
-</p>
-<p>Dorman had het altijd volhandig, maar sedert zijn terugkomst werkte hij halve nachten
-door; hij liet zijn huis met bezemen keeren, joeg de helft van zijn personeel weg,
-schold de andere helft de huid vol, verspreidde schrik en ontsteltenis onder de werklieden
-op de fabriek, sloeg de boedjans om de ooren, dat hun hoofddoeken her en der vlogen
-en was woedend op de employés als deze hem, tot hun eigen verbazing, telkens op een
-verzuim of vergissing betrapten.
-</p>
-<p>Intusschen geloofde Willie zich in den zevenden hemel.
-</p>
-<p>Zijn vader was altijd goed voor hem, maar zóó werd hij nooit met liefde overladen,
-met lekkers volgepropt, met speelgoed begiftigd als in deze dagen. ’t Was goed, dat
-het ventje er niets van begreep, als papa hem dagelijks verzekerde, hoe hij zijn alles
-was en de rest hem niets kon schelen—<span class="pageNum" id="pb67">[<a href="#pb67">67</a>]</span>maar vreemd moest het schijnen, dat hij minder van het kind kon verdragen dan vroeger.
-</p>
-<p>Zoo was dan alles in orde: Otto kon troost zoeken in zijn zoon, Cecile in de teederheid
-van papa Haakstra.
-</p>
-<p>Maar de belangen van een onderneming gaan boven de gevoelens van den administrateur,
-ja zelfs boven die van den superintendent, en Haakstra, die slecht met de pen terecht
-kon en gewoon was zijn zaken zooveel mogelijk mondeling af te doen, zond op zekeren
-morgen, toen hem uit de correspondentie bleek, dat de bedoeling van den schrijver
-volstrekt niet begrepen was—een telegram waarbij de administrateur van Soeka-Madjoe
-verzocht werd over te komen.
-</p>
-<p>Er was niets aan te doen. Reeds den volgenden dag reed Dorman de breede laan op. Het
-rijtuig hield stil voor de marmeren trappen der prachtige villa; maar hoewel het tegen
-zes uur liep, de tijd dat het gezellig wordt in de voorgalerij, dat de lampen branden,
-de bloemen geuren, de stoelen tot schommelen en luieren noodigen, was er niemand vóór.
-<span class="pageNum" id="pb68">[<a href="#pb68">68</a>]</span></p>
-<p>Dorman had dikwijls den kleinen Dolf verwenscht, wanneer hij Cecile als haar schaduw
-volgde en elk tête <span class="corr" id="xd30e740" title="Bron: á">à</span> tête onmogelijk maakte; toen Dolf nu naar buiten kwam stormen, had hij het kind kunnen
-zegenen.
-</p>
-<p>„Is je pa niet thuis, Dolf?”
-</p>
-<p>„Neen, pa is exprès uitgegaan, omdat u kwam,” spreekt dit <span lang="fr">enfant terrible</span>. „Waarom vindt pa het zoo „verduiveld beroerd” dat u hier logeeren moet?” vraagt
-hij dan nieuwsgierig.
-</p>
-<p>„’k Weet niet, Dolf. Kun je me mijn kamer wijzen?”
-</p>
-<p>„Ja, dadelijk. Maar wilt u Cile niet goeden avond zeggen? Ze is in de binnengalerij,
-kassian!”
-</p>
-<p>„Waarom kassian?”
-</p>
-<p>„Weet u dat niet? Ze is ziek! Kom maar mee! Cile, daar is meneer Dorman, je weet wel,
-van dolo.…”
-</p>
-<p>Was dat Cecile? Hulpeloos uitgestrekt op den divan, bleek en vervallen, de lange bruine
-lokken achteloos teruggeslagen op de kussens.
-</p>
-<p>Dorman had zich precies voorgenomen, wat hij <span class="pageNum" id="pb69">[<a href="#pb69">69</a>]</span>zeggen, hoe zij zich houden zou, en, zooals het gewoonlijk in zulke gevallen gaat,
-hij deed wat hij volstrekt niet had willen doen; hij riep „Cecile?” alsof hij haar
-nog altijd liefhad.
-</p>
-<p>„Dag mijnheer Dorman!” zei ze met een lachje zoo weemoedig als hij nooit had gezien
-om haar lippen. „Ik kan u geen hand geven,” voegde ze er verlegen bij.
-</p>
-<p>„Haar hand is gebroken,” verklaarde Dolf.
-</p>
-<p>„Mijn God, Cecile, ’t is toch niet waar?” riep Otto, die op een stoel naast haar rustbank
-was neergevallen en de andere hand in de zijne hield.
-</p>
-<p>„Neen, ’t is nog niet zeker. De dokter heeft er een gipsverband om gelegd; over vijf
-dagen wordt het losgemaakt. Maar mijn voet is verzwikt—en o, mijnheer Dorman, ik lig
-hier al vier weken.…”
-</p>
-<p>Hij begreep ten volle wat dit beteekende: Cecile veroordeeld tot vier weken stil liggen!
-</p>
-<p>„Maar mijn hemel, kind! hoe is het gekomen?”
-</p>
-<p>„’t Is mijn eigen schuld geweest! Roméo was dol, het had drie dagen geregend en hij
-had al dien tijd op stal gestaan: en ik was ook dol; toen zijn <span class="pageNum" id="pb70">[<a href="#pb70">70</a>]</span>we samen aan den haal gegaan—en hij heeft me afgegooid!”
-</p>
-<p>„Dat ellendige beest! Ik dacht wel dat hij nog eens kuren zou uithalen.…”
-</p>
-<p>„Arme Roméo,” zeide Cecile lachend. „Hij krijgt van alles de schuld.… pa wou hem doodschieten,
-mijn mooiste paardje! Maar wilt u niet iets gebruiken, mijnheer Dorman? Of gaat u
-zich misschien eerst wat opfrisschen? U hebt de kamer van vroeger.”
-</p>
-<p>Als hij een half uur later, gebaad en verkleed, binnenkomt, ligt ze nog in dezelfde
-houding, met een gesloten boek op haar schoot.
-</p>
-<p>„Leest u niet?” vraagt hij.
-</p>
-<p>„Mijn oogen doen te veel pijn. Ik lees den heelen dag; de letters beginnen me voor
-het gezicht te dansen.”
-</p>
-<p>Een lange stilte volgt. Eindelijk spreekt Otto terwijl hij het boek opneemt: „Mag
-ik wat voor je lezen, Cecile?”
-</p>
-<p>„Wil je, Dorman?”
-</p>
-<p>Hij had een melodieuse stem en het was een aandoenlijke liefdesgeschiedenis; toen
-de heer Haakstra eindelijk <span class="pageNum" id="pb71">[<a href="#pb71">71</a>]</span>thuiskwam, voornemens „den vent die zijn Non voor zoo’n leelijken liplap had opgegeven,”
-heel onaangenaam te behandelen, bleef hij stom van verbazing in de deur der binnengalerij
-staan.
-</p>
-<p>Hij zou in de eerstvolgende dagen nog meer gelegenheid vinden om zich te verbazen.
-</p>
-<p>De zaken, die de administrateur met zijn superintendent te bespreken had, waren van
-dien aard, dat de heer Haakstra meende reden te hebben om nu en dan los te barsten
-in zware onweersbuien.
-</p>
-<p>Dit verlichte hem, want er had zich bijzonder veel electriciteit bij hem opgehoopt:
-de post van ziekenoppasser was weinig geschikt voor den ouden heer, vooral bij zoo’n
-prikkelbaar <span class="corr" id="xd30e785" title="Bron: patient">patiënt</span> als Cecile was, want, weinig gewoon aan ziekte of tegenspoed, was haar humeur er
-niet op verbeterd door het in huis blijven. De vader verdroeg alles; maar als Dorman
-niet juist bijtijds gekomen was, had hij misschien een beroerte gekregen. Nu ging
-hij ’s morgens naar het kantoor en kon daar zoo lang en zoo hard hij verkoos razen
-en tieren. Dorman was bijzonder geduldig en als de gastheer soms een oogenblik bedaarde
-en <span class="pageNum" id="pb72">[<a href="#pb72">72</a>]</span>opmerkte, dat ze niets vooruit kwamen op die manier, zei de gast, dat het er niet
-op aankwam, dat hij tijd genoeg had, dat het zijn plicht was aan te hooren welke de
-meening van den superintendent was in deze hoogst <span class="corr" id="xd30e790" title="Bron: moeielijke">moeilijke</span> zaak.
-</p>
-<p>Niet alleen als bliksemafleider deed Dorman dienst.
-</p>
-<p>„Ik moet je de courant nog voorlezen, Non!” zei Haakstra zuchtend.
-</p>
-<p>„’t Is heel lief van u, pa, maar mijnheer Dorman heeft het al gedaan,” antwoordde
-Cecile met een licht blosje.
-</p>
-<p>„Als u soms lust hebt in een toertje, mijnheer Haakstra, ik wil met genoegen juffrouw
-Cecile gezelschap houden,” sprak Otto.
-</p>
-<p>„Laat den tuinjongen maar begaan, pa; mijnheer Dorman heeft al naar de bloemen gezien
-en me die mooie bouquet gebracht.”
-</p>
-<p>Toen het Zaterdagavond werd, kon de oude heer weer als vroeger zijn vast partijtje
-maken. Cecile animeerde hem er zelfs toe; pa hoefde volstrekt niet bang te zijn, dat
-ze zich vervelen zou, ze zou met mijnheer Dorman een spelletje schaken.
-<span class="pageNum" id="pb73">[<a href="#pb73">73</a>]</span></p>
-<p>Alweer staarde de oude heer haar verwonderd aan; toen <i>hij</i> haar had voorgesteld te schaken, vond ze het vervelend.
-</p>
-<p>Intusschen was de aandoenlijke liefdesgeschiedenis tot een eind gekomen en bij de
-slotscène, die bijzonder treffend was, hadden Otto en Cecile elkander aangezien.…
-één oogenblik slechts, want Cecile wilde niet weten dat ze zoo flauw kon zijn van
-bij een boek te schreien.… maar toch lang genoeg.
-</p>
-<p>Intusschen was ook de dag aangebroken waarop het gipsverband van Cecile’s hand zou
-worden losgeknipt.
-</p>
-<p>De heer Haakstra was er eenigszins aan gewoon geraakt om door zijn dochter te worden
-verbaasd, maar wat hem aangreep, toen hij op dien dag onverwacht binnentrad, was meer
-dan verbazing: het was ontzetting!
-</p>
-<p>„Papa,” riep Cecile, terwijl ze zich blozend losmaakte uit de armen die haar, o zoo
-vast! omknelden, „papa, de dokter is er geweest; mijn hand is geheel in orde.… ik
-wist er niets beters meê te doen dan hem aan mijnheer Dorman te geven.…”
-<span class="pageNum" id="pb74">[<a href="#pb74">74</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h3 class="main">VI.</h3>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Half acht.
-</p>
-<p>Mevrouw Dorman ziet naar de pendule, legt haar boek neer en buigt het hoofd voorover
-als iemand die luistert. Dan springt ze ongeduldig op van haar stoel, treedt naar
-het raam en staart naar buiten.
-</p>
-<p>’t Is pikdonker: ze ziet niets, maar ze hoort hoe de regen klettert en neêrvalt in
-dichte stroomen, hoe de rivier bruist en buldert met onheilspellend geraas.… en ze
-zucht bij de gedachte dat manlief uit is in zulk een hondeweer.
-</p>
-<p>’t Gebeurt niet dikwerf dat Otto haar wachten laat.
-</p>
-<p>Hij weet daarvoor te goed hoe lang haar de tijd valt in zijn afwezigheid, hij verlangt
-daarvoor te zeer naar het vriendelijk tehuis, waar zijn vrouw hem tegentreedt met
-een kus en een lach, altijd opgewekt, altijd vroolijk, keurig gekleed en gekapt, met
-dezelfde aardige manieren en onschuldige koketterie, die eertijds den vader, nu den
-echtgenoot, onweerstaanbaar boeien.
-<span class="pageNum" id="pb75">[<a href="#pb75">75</a>]</span></p>
-<p>Acht uur.
-</p>
-<p>Ze neemt haar plaats op het aardig stoeltje bij de marmeren tafel wederom in en slaat
-het boek, dat ze straks zoo knorrig neêrwierp, open, maar lezen kan ze niet; ze luistert
-naar den stormwind daarbuiten.
-</p>
-<p>Jammer dat hij zoo laat komt!
-</p>
-<p>Den geheelen langen, regenachtigen dag had ze zich verheugd op een gezellig avondje;
-er was een groote trommel gekomen van het Leesgezelschap, ze had met hem de illustraties
-willen zien, en dan was er die roman van Ebers, die zooveel opgang maakte; hij zou
-er haar een paar hoofdstukken uit voorlezen, had hij beloofd.….
-</p>
-<p>Als hij maar geen ongeluk gekregen heeft! Het is zoo donker en men kan zoo licht van
-den weg afraken.… links waar dat akelige diepe ravijn is.… o God.… hij zal toch niet?.…
-Maar neen; dat is het geraas van wielen, heel in de verte nog, maar toch naderend,
-steeds naderend.… ja, Goddank! daar is hij!
-</p>
-<p>Reeds is ze naar voren gevlogen, reeds heft ze <span class="pageNum" id="pb76">[<a href="#pb76">76</a>]</span>het verheugd gezichtje tot hem op om den welkomstgroet te ontvangen.
-</p>
-<p>„Dag man! Ben je daar eindelijk?”
-</p>
-<p>„Dag kind! Ik heb je lang laten wachten, hè? Buiten mijn schuld, lieve.”
-</p>
-<p>„Wat een weêr.… Otto, is er iets gebeurd?”
-</p>
-<p>Eerst nu hij onder het volle licht der lampen kwam, heeft ze gezien hoe bleek hij
-is, hoe strak en somber zijn gelaat staat.
-</p>
-<p>„O God!” roep ze op eens, „er is bloed aan je handen, bloed aan je kleêren.…”
-</p>
-<p>Verwonderd ziet hij haar aan. „Bloed? heb ik waarlijk zijn kop tot bloed geslagen?
-Nu, Cecile, maak je daar niet ongerust over, ’t is een beetje schurkenbloed.… Kom,
-geef me wat verwarmends te drinken.… dan ga ik me verkleeden!”
-</p>
-<p>Met bevende hand schenkt ze een glas cognac in, dan volgt ze hem naar de kleedkamer
-en als ze de deuren gesloten heeft, achter den jongen die mijnheers natte laarzen
-uittrok, zegt ze op vasten toon: „Ik moet weten wat het is.”
-</p>
-<p>Het duurt lang voor er antwoord komt; hij werpt <span class="pageNum" id="pb77">[<a href="#pb77">77</a>]</span>het eene natte kleedingstuk na het andere van zich; eerst als hij ze voor slaapbroek
-en kabaia heeft verwisseld, valt hij op den divan neer en zegt: „Wat het is? Ik heb
-een schurk afgeranseld.… half dood geslagen.… dàt is het!”
-</p>
-<p>„Dat is niet alles, Otto!”
-</p>
-<p>„Neen. Maar het overige.…”
-</p>
-<p>„Is het iets akeligs?”
-</p>
-<p>„Akelig?” vraagt hij met een zonderlingen lach, „akelig! o neen! Je vader zou het
-ten minste niets akelig vinden.… ’t geldt immers maar zoo’n leelijken lippert.…”
-</p>
-<p>„O, Otto.…”
-</p>
-<p>„’t Is waar, er is een arm, hulpeloos wezentje mishandeld! God! wie weet hoe lang
-en hoe vaak reeds mishandeld.… Maar dat komt er immers niet op aan? Het was een kleurling,
-begrijp je, een onecht.… och, hoe noemt je vader dat ook weer.… een zwarte aap.… Maar
-Cecile! die zwarte aap, die onecht, die kleurling, dat is mijn kind.… mijn kind! mijn
-arme, lieve, kleine Willie.…”
-</p>
-<p>Ze naderde hem en nam de handen weg, die hij <span class="pageNum" id="pb78">[<a href="#pb78">78</a>]</span>voor het gelaat had geslagen; toen kuste ze het klamme voorhoofd, streek de vochtige
-haren terug van de slapen en zeide vriendelijk: „Je bent overspannen, Otto. Je hebt
-je veel te veel vermoeid; en dàt terwijl je den geheelen dag nog niets gebruikte.…
-kom, laten we verstandig zijn en eerst kalm gaan eten, dan kun je me straks vertellen
-wat er gebeurd is.”
-</p>
-<p>Hij liet zich gewillig naar de pendoppo voeren, waar hun een dier uitstekende dinéetjes
-wachtte, waarvan Cecile het geheim bezat; maar hij deed haar tafel weinig eer aan.
-</p>
-<p>Bleef Otto’s gelaat somber en droevig, Cecile scheen alle treurige gedachten van zich
-te hebben geweerd om geheel het vriendelijk, zorgend huismoedertje te wezen; ze bediende
-haar man zelve, ze animeerde hem om toch een goed glas wijn te drinken, na dien akeligen
-tocht door storm en regen; ze vertelde opgewekt de kleine gebeurtenissen van den dag,
-in één woord, ze gebruikte al de middelen, die een vrouw ten dienste staan om haar
-man in betere stemming te brengen.
-<span class="pageNum" id="pb79">[<a href="#pb79">79</a>]</span></p>
-<p>Toen het eten was afgeloopen, liet ze het theeblad in haar kamer, haar lief gezellig
-boudoir, gereed zetten, nam een werkje in handen, zette zich op de canapé, trok Dorman’s
-lagen luierstoel zoo dicht mogelijk tot zich en schonk hem een kopje in.
-</p>
-<p>Niet zoodra had hij aan de stomme en toch zoo welsprekende uitnoodiging gehoor gegeven
-of ze vroeg: „Nu, Otto, zeg me nu wat er gebeurd is? Kom, man, wat maakt je zoo bedroefd?”
-</p>
-<p>En als hij zwijgen blijft: „’t Moet wel iets buitengewoons zijn, dat het je zoo onrechtvaardig
-kon maken jegens papa.…”
-</p>
-<p>„Ja, ik had dat niet moeten zeggen; ik weet dat het je grieft, Cecile. Maar onrechtvaardig!
-onrechtvaardig? Neen! Of spreekt hij niet altijd met zoo’n minachting over vóórkinderen.
-Heeft hij niet altijd allerlei bijnamen gereed voor die arme schepsels, alsof het
-hun schuld was dat Europeanen leven met inlandsche vrouwen, alsof zij er iets aan
-konden doen dat hun moeder een javaansche was? Neen, Cecile, onrechtvaardig is het
-niet! Of heeft hij je niet opgebracht in datzelfde vooroordeel? Zou je mijn arm jongske
-<span class="pageNum" id="pb80">[<a href="#pb80">80</a>]</span>zoo wreed verstooten hebben als je vader het niet had gewild? Neen, kind, daar ben
-je te goed voor! Maar.… o, ik weet het.… hij heeft je het hoofd warm gemaakt; je hebt
-je laten opstoken; je hebt er je door hem toe laten gebruiken om me over te halen
-tot het doen van die belofte, die vervloekte belofte, waarbij ik mijn eigen kind,
-mijn vleesch en bloed verloochen.…”
-</p>
-<p>Een donkere blos komt het gelaat der jonge vrouw verven.
-</p>
-<p>„Dorman, wat draaf je weer door! Mag ik weten tot het doen van welke belofte ik je
-heb overgehaald? Je bent met papa overeengekomen dat je zoon erkend zou worden, dat
-er dertig duizend gulden op hem zou worden vastgezet, dat hij over een paar jaar met
-ons mee zou gaan naar Holland om daar als een groot heer te worden opgevoed, dat je
-hem tot zoolang in je nabijheid kondt houden.…”
-</p>
-<p>„En dat ik hem zou verbannen uit mijn huis.”
-</p>
-<p>„Juist. Als je je dat nog herinnert, was je er toen bijzonder op gesteld om iemand
-anders in je huis te brengen.… heb je soms berouw van den ruil?”
-<span class="pageNum" id="pb81">[<a href="#pb81">81</a>]</span></p>
-<p>Ze doet die vraag, het blozend gelaat met een allerliefsten, uitdagenden blik tot
-hem gewend en een oogenblik vergeet hij alles om in vervoering uit te roepen: „Neen,
-o neen! Dat weet je wel, ondeugd! Cecile,” gaat hij dan ernstig voort, „God alleen
-weet wat het me gekost heeft hem weg te zenden; je hebt me echter zijn gemis ruimschoots
-vergoed! Ook zou ik er niet over denken; maar, o Cile, ik heb een vreeselijke ontdekking
-gedaan.… hij wordt mishandeld, mijn arm, klein ventje.…”
-</p>
-<p>„Neen, man?” vraagt ze ontsteld. „’t Is toch niet waar?”
-</p>
-<p>„Ik heb het met mijn eigen oogen gezien!”
-</p>
-<p>„Ben je dan vandaag op Djember geweest?”
-</p>
-<p>„Ja. Ik weet wel, Cecile, we hadden afgesproken, dat ik er niet zoo dikwerf meer heen
-zou gaan, maar och, soms grijpt me een onweerstaanbaar verlangen aan om hem.…”
-</p>
-<p>„Ga voort. Wat zag je op Djember?”
-</p>
-<p>„Ze hadden door het kletteren van den regen—want de bui overviel me reeds op weg daarheen—mijn
-wagen niet hooren aankomen en—wie vond <span class="pageNum" id="pb82">[<a href="#pb82">82</a>]</span>ik in dat vreeselijk weer op zijn bloote voetjes snikkend, gillend van angst, roepend
-om binnengelaten te worden?.… Willie! Cecile, ze hadden hem bont en blauw geslagen
-en toen buiten de deur gezet, omdat ze hem niet wilden hooren schreien.…”
-</p>
-<p>„Kassian, kassian! het arme schaap!”
-</p>
-<p>„’t Schijnt dat hij al meer zoo mishandeld is. Maar hij heeft het me eerst nu durven
-bekennen. Barks had hem wijsgemaakt dat hij in een hol vol tijgers en slangen zou
-gegooid worden als hij iets vertelde.”
-</p>
-<p>„Maar Otto, ’t is vreeselijk! En dat, terwijl je hen zoo op het hart hebt gedrukt
-hem goed te behandelen, dat, terwijl we zoo’n hoog kostgeld voor hem betalen!”
-</p>
-<p>„Niet waar? Maar ik heb den ellendeling afgeranseld tot hij voor me lag te krimpen
-op den grond; ik heb hem voor iederen slag, dien hij mijn lieveling gegeven had, minstens
-een dozijn toegediend.”
-</p>
-<p>„Flink!” zegt Cecile. „Zoo’n kindermoorder! En het arme ventje?” laat ze er dan meelijdend
-op volgen.
-</p>
-<p>„Dat heb ik meegenomen.”
-<span class="pageNum" id="pb83">[<a href="#pb83">83</a>]</span></p>
-<p>„Meegenomen? Toch niet hierheen?” vraagt ze met plotselingen schrik.
-</p>
-<p>„En al was dat zoo?.… Wees niet bang, Cecile, ik weet onder welke voorwaarden je mijn
-vrouw bent geworden. Maar.… God, het is me nooit zoo zwaar gevallen mijn belofte te
-houden als <span class="corr" id="xd30e893" title="Bron: van avond">vanavond</span>… Cecile, hij drong zijn arm mishandeld lichaampje zoo tegen me aan.… hij smeekte
-zoo om bij mij te blijven.…”
-</p>
-<p>„Waar is het kind?” vraagt ze koel en hard, met afgewend gelaat.
-</p>
-<p>„Bij Swiff, de employé.”
-</p>
-<p>„Hier op de fabriek? Otto, je weet dat ik hem niet zien wil!” en ze springt overeind.
-</p>
-<p>„Dat weet ik. Het is ook maar voor één nacht … Bij Swiff zou het anders goed voor
-hem wezen; zijn vrouw is een zacht, lief schepsel … en er zijn daar kinderen waarmee
-hij zou kunnen spelen.…”
-</p>
-<p>Hij houdt den smeekenden blik gevestigd op haar half afgewend gelaat: dan grijpt hij
-haar hand.
-</p>
-<p>„Cecile, o Cecile!”
-</p>
-<p>’t Is een zware strijd die haar boezem hijgen doet <span class="pageNum" id="pb84">[<a href="#pb84">84</a>]</span>en al het bloed terugjaagt naar haar wild kloppend hart.… als ze zich eindelijk tot
-hem keert, spreekt er zielenangst uit haar blik.… „Otto, Otto, eisch dat niet van
-me … ik kan, ik wil dat kind niet zien!”
-</p>
-<p>„Maar lieveling.…?!”
-</p>
-<p>„Begrijp je dat dan niet? Begrijp je dan niet wat een vreeselijk denkbeeld het voor
-me is, dat de eerste de beste javaansche vrouw je zoo’n kind geven kon, terwijl ik.…
-ik.…! o God! Juist omdat hij zoo’n mooi aardig jongetje is … Niet dat ik zooveel zou
-geëischt hebben. In het begin … ja, toen moest ik een mooi, sterk, vlug kind hebben,
-maar later vroeg ik zooveel niet meer! Als het zwak was, zou ik het wel verzorgd hebben
-en gekoesterd; als het leelijk was.… wat kwam er dat op aan? ’t Was toch ons kind!
-Maar dàt zelfs was nog te veel gevraagd! Niets! Niets! Al mijn vriendinnen hebben
-kinderen.… ik niet! Ik moet alleen blijven.… altijd alleen!”
-</p>
-<p>„Maar Cecile, wat praat je toch? We zijn drie jaar getrouwd en de doctoren zeggen.…”
-<span class="pageNum" id="pb85">[<a href="#pb85">85</a>]</span></p>
-<p>„De doctoren.… o ja! Spreek me niet van de doctoren! Geduld, mevrouwtje! U is nog
-zoo jong, mevrouwtje! Een reisje naar Europa doet wonderen, mevrouwtje! De monsters!.…
-Hun vrouwen hebben kinderen!”
-</p>
-<p>„Lieve, wat ik je bidden mag, wind je nu niet op.”
-</p>
-<p>Maar terwijl hij haar tot kalmte vermaant weet hij reeds, dat hier geen vermanen meer
-baat; de wonde plek is aangeraakt; de schoone oogen gloeien van het somber vuur, de
-bleeke lippen trillen onder de hardstochtelijke taal die de herinnering aan haar gemis
-doet opwellen in haar hart.
-</p>
-<p>De vrienden van Dorman en ook enkele van hare kennissen veroordeelen de jonge vrouw
-om haar hardvochtigheid jegens kleinen Willie, maar Otto verwijt haar niets.
-</p>
-<p>Hij heeft haar strijd gezien.
-</p>
-<p>Eerst de toorn van het bedorven kind, wier wenschen altijd vervuld waren en die nu
-te vergeefs vroeg om hetgeen de armste vrouw van de fabriek in haar slendang droeg;
-toen het smachtend verlangen, <span class="pageNum" id="pb86">[<a href="#pb86">86</a>]</span>het wanhopig dwingen; eindelijk het opgeven harer hoop, het afstand doen der hoogste
-vreugde, gevolgd door een zeker angstig ontwijken, een soort afkeer van diezelfde
-lieve wezentjes, waarnaar ze zoo vurig had verlangd, een afkeer, die zich nooit sterker
-openbaarde, dan wanneer er sprake was van den armen, kleinen Willie.
-</p>
-<p>Otto heeft haar strijd gezien.
-</p>
-<p>En hij oefent geduld met haar. En als nu eindelijk de storm bedaart, legt hij haar
-hoofd aan zijn borst en fluistert: „We hebben beiden ons leed te dragen, Cecile; laat
-ons elkaar helpen!”
-</p>
-</div>
-</div>
-<div class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h3 class="main">VII.</h3>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Een jaar is voorbijgegaan.
-</p>
-<p>En het geluid, dat reeds zoo menig studeerend huisvader tot wanhoop bracht, dat de
-arme, met drukte overladen huismoeder zuchtend doet oprijzen van haar stoel, het geluid,
-dat hatelijk is om aan <span class="pageNum" id="pb87">[<a href="#pb87">87</a>]</span>te hooren als het uit buurmans huis komt en toch ook weer zoo liefelijk als uw eerstgeboorne
-het voortbrengt, weerklinkt door de administrateurswoning van Soeka-Madjoe.
-</p>
-<p>Maar de jeugdige spruit der Dormans heeft het woord niet alleen: ze wordt overschreeuwd
-door een zwaar donderend stemgeluid.
-</p>
-<p>„Neen, maar heb ik nu van mijn leven!” roept de grootvader. „Dat is nog geen drie
-maanden oud en gilt en schreeuwt als een mager varken omdat ze haar zin niet krijgt!
-Wel jou drommelsche meid, wil je je wel eens stilhouden?” Maar dan, daar het kind
-plotseling zwijgt: „Nu, huil maar toe, mijn dotje! Heeft grootpapa je verschrikt met
-zijn harde stem? Ja, liefje, grootpapa is een schreeuwleelijk, daar heb je gelijk
-in, en jij bent een engel.…”
-</p>
-<p>Cecile, die bezig was zich te kleeden, hoort het vreeselijk lawaai mee aan en zendt
-baboe om het kleintje over te nemen. Maar de goede ziel springt wel drie pas achteruit,
-nu Haakstra haar toebuldert: „Wat wou jij, ouwe totebel? Het kind? Geen kwestie van!
-Denk je dat we vier jaar op haar <span class="pageNum" id="pb88">[<a href="#pb88">88</a>]</span>gewacht hebben, om haar nu aan de meiden toe te vertrouwen? Waarachtig niet!”
-</p>
-<p>„Ik kom dadelijk, pa,” roept Cecile.
-</p>
-<p>„Geen haast, Non!” is het antwoord. „Ze is goed bezorgd, daar kun je gerust op zijn.”
-</p>
-<p>Maar weinige oogenblikken later treedt Cecile toch naar buiten, bloeiend en blozend,
-met een lachje om de lippen en een flikkering in de oogen, die den vader herinnert
-aan de schoonste dagen van haar meisjesleven.
-</p>
-<p>„Is ze lastig geweest, pa?”
-</p>
-<p>„Lastig.… zoo’n engel? En al was ze het, wat dan? Ze heeft het recht om lastig te
-zijn, zou ik denken!”
-</p>
-<p>„Zeker pa! Geef haar nu maar hier, wilt u?”
-</p>
-<p>„Maar, voor den duivel, wat bezielt jullie toch? Zal ik dan mijn eigen kleinkind niet
-eens rustig in mijn armen kunnen houden, zonder dat er telkens een vrouwspersoon komt
-om me haar afhandig te maken?”
-</p>
-<p>„Ik wou haar in slaap sussen.”
-</p>
-<p>„Alsof ik dat niet kon! Kijk, ze doet de lieve <span class="pageNum" id="pb89">[<a href="#pb89">89</a>]</span>lodderoogjes toe, die engel.… Sla de klamboe maar open, Cile; ze is al onder zeil.
-Zie zoo, daar ligt ze; net een schilderij! Zie me zulke beenen eens.… ’t is een pracht
-van een meid.…”
-</p>
-<p>„En die handjes, pa, die kleine, rose vuistjes.”
-</p>
-<p>„Ja, en dan dat speknekje.… dáár kan ik maar niet afblijven.… Nu, dag lief, lekker
-diertje!”
-</p>
-<p>„Dag mijn mooi, zoet meisje!”
-</p>
-<p>De grootvader, bang dat zijn stekelige baard het kind zal doen ontwaken, zendt haar
-uit de verte een kushand toe, de moeder sluit zorgvuldig de gordijnen, dan zien ze
-elkaâr aan met een gelukkigen lach.…
-</p>
-<p>„Willen we een eindje gaan loopen, pa, Otto te gemoet?”
-</p>
-<p>„Goed, kind!”
-</p>
-<p>Als ze buiten gekomen zijn, wandelen ze eerst zwijgend naast elkander voort, dan trekt
-de heer Haakstra Cecile’s arm door den zijnen en vraagt: „Dat hadden we niet gedacht,
-ja Non?”
-</p>
-<p>„Neen, o neen, papa!” roept ze uit. „Als ik het maar geweten had! Als ik het maar
-had durven hopen, dat ik er nog eens eentje zou krijgen, al was het over tien jaar
-<span class="pageNum" id="pb90">[<a href="#pb90">90</a>]</span>geweest, dan zou ik wel geduld hebben gehad.…”
-</p>
-<p>„En je kondt niet eens je beurt afwachten.…”
-</p>
-<p>„’t Is waar, pa, ik heb me heel dwaas aangesteld. Ik had niet zoo moeten dwingen om
-dat eenige wat me ontzegd was; ik bezat toch zooveel! Een goed vadertje, een onbezorgd
-leven en een man, een man uit duizenden.…”
-</p>
-<p>„Zeg het maar.… een volmaakt man!”
-</p>
-<p>„Lach me niet uit, pa, bijna is hij het. Natuurlijk heeft hij zijn gebreken, maar
-wat hindert dat bij iemand, die zoo goed, zoo edel, zoo flink en verstandig is?”
-</p>
-<p>„Dat is zeker, kind, je apprécieert hem, en dit kan men lang niet zeggen van alle
-vrouwen die een goeden man hebben.”
-</p>
-<p>„Apprécieeren.… ja! maar toch niet half genoeg! Als ik alleen maar bedenk wat hij
-voor me geweest is in mijn ziekte.”
-</p>
-<p>„Ja, toen heeft hij zich voorbeeldig gehouden. Ik heb hem dikwijls bewonderd in dien
-tijd, want—niet dat ik iets tot je nadeel zeggen wil, kind!—maar zoo lief als je zijt
-in gezonde dagen, zoo lastig kun je wezen als je ziek bent.”
-<span class="pageNum" id="pb91">[<a href="#pb91">91</a>]</span></p>
-<p>„Nu pa, u weet daar alles van!” roept ze lachend. „En als ik u nu zeg, dat ik ziek
-nog niet half zoo lastig ben als ik zijn kon in dien tijd, toen de gedachte, dat ik
-geen kinderen zou krijgen, me bijna krankzinnig maakte, maar dat hij altijd goed en
-geduldig voor me bleef.… dan zult u me toch toestemmen, dat hij bijna volmaakt is?”
-vraagt ze met groote tranen in de schitterende oogen.
-</p>
-<p>„Ik wil niets liever gelooven, kind!” zegt Haakstra, en dan: „Non, je verwonderde
-je gister dat ik alweer gelegenheid gevonden om bij jullie te komen, maar begrijp
-je dat niet, kind.…? ’t Is omdat ik nergens liever ben dan hier, omdat het mijn oud
-hart goed doet, je zoo gelukkig te zien. Je begrijpt niet, wat dat zegt voor een vader,
-te weten dat zijn dochter veilig bezorgd is bij een braaf man. Wil je gelooven, kind,
-soms als ik zie hoe andere jonge vrouwen behandeld worden, dan schiet mijn hart vol,
-dan weet ik uit dankbaarheid niet.…”
-</p>
-<p>„Stil, pa, daar komt hij aan. Laat hem in ’s <span class="corr" id="xd30e975" title="Bron: hemels naam">hemelsnaam</span> niets hooren; de heeren der schepping zijn overal beter tegen bestand dan tegen lof.”
-<span class="pageNum" id="pb92">[<a href="#pb92">92</a>]</span></p>
-<p>In een oogwenk is Otto van zijn paard. „Wel, dat is een goed idée van je om me te
-gemoet te komen!<span class="corr" id="xd30e982" title="Niet in bron">”</span> en hij kuste zijn vrouw. „Nonnie sliep zeker?”
-</p>
-<p>„Ja, papa heeft haar in slaap gemaakt.”
-</p>
-<p>„U hebt daar slag van, geloof ik,” zegt Dorman, zich vriendelijk tot zijn schoonvader
-keerend, „meer dan ik ten minste.”
-</p>
-<p>„Wacht maar, als je er eens een half dozijntje gehad hebt! Jongen, je begint er langzamerhand
-zoo’n pleizier in te krijgen! En let eens op wat ik je zeg, Otto, met het zesde ben
-je nog veel gekker dan met nummer een; dat hebben <i>wij</i> ondervonden!”
-</p>
-<p>„Gekker dan we op Nonnie zijn kan het niet!” zegt Cecile. „Is ’t wel, man?”
-</p>
-<p>„Wat zei je, lieve?” vraagt Otto verstrooid.
-</p>
-<p>„Nu, jongelui, ik ga verder! Ik heb mijn twee uur nog niet geloopen <span class="corr" id="xd30e994" title="Bron: van daag">vandaag</span> en je wilt zeker liever bij manlief blijven.…? Neen, waarachtig niet, kind! ga je
-gang, ik kan best de zon in het water zien schijnen. Je goede moeder had dat ook voor
-gewoonte: als ik van de fabriek kwam, stond ze me al van verre op te wachten en dan
-was ze met geen <span class="pageNum" id="pb93">[<a href="#pb93">93</a>]</span>stokken van me af te slaan. ’k Weet niet hoe het komt, Cile, maar je herinnert me
-telkens aan je moeder, en vroeger was dat toch niet zoo het geval.…”
-</p>
-<p>„Maar ze is in den laatsten tijd ook zoo veranderd,” zegt Otto met een teederen blik
-op zijn bekoorlijk vrouwtje.
-</p>
-<p>„Gekheid,” roept ze lachend. „Nu, tot straks, pa; hij is naar de tuinen geweest en
-doodmoê, wed ik.”
-</p>
-<p>„Ja, ik ben moê,” zegt Dorman, als ze, haar arm door den zijne, langzaam naar huis
-wandelen; „ik ben dood af. Maar toch zal ik geen rust kunnen nemen. Ik kwam alleen
-thuis om me te verkleeden en je te zeggen dat ik er straks dadelijk weer op uit moet.…”
-</p>
-<p>„Maar Ot?”
-</p>
-<p>„Ja, lieve, ’t is vervelend voor je en het spijt me wel dat het juist treft nu pa
-hier logeert, maar er is niets aan te doen: Willie is ziek. Ik zei je gister al, dat
-hij zoo gloeierig was; hij ligt nu in een zware koorts.”
-</p>
-<p>„Waarlijk? Dan moet je natuurlijk gaan, man! Kan ik iets voor hem doen …?<span id="xd30e1007"></span> Heb je al om den <span class="pageNum" id="pb94">[<a href="#pb94">94</a>]</span>dokter geschreven.…? Neen? Stel dat toch niet uit! Ik zal maar dadelijk een man te
-paard zenden, ja?” en ze verhaast haar stap.
-</p>
-<p>„Goed, lieve,” en hij drukt haar arm dichter aan zijn borst, terwijl ze samen het
-huis betreden.
-</p>
-<p>„Nu, man, ik ga een sterken bouillon klaar maken en dan zullen we ook wat snoeperijtjes
-inpakken.… je weet wel van die ingelegde vruchten, die hem laatst zoo gesmaakt hebben,
-toen hij ook ziek was.”
-</p>
-<p>„Valt het je niet op, Cecile, dat Willie dikwerf ziek is in den laatsten tijd?”
-</p>
-<p>„Ja. Ga nu wat op den divan liggen. Hier is een kop thee.”
-</p>
-<p>„Ik begrijp niet wat hem scheelt. Je weet hoe ik er op gesteld was, dat hij bij Swiff
-zou komen, hoe lief ik het van je vond toen je daar niets meer tegen hadt.… maar wie
-kon toen denken dat het mensch tweelingen zou krijgen? ’t Is waar, de goede ziel doet
-wat ze kan; maar ze is zwak en dan dat eeuwigdurend gesukkel met haar eigen kinderen …
-neen, Willie krijgt niet de zorg, die hem toekomt.”
-<span class="pageNum" id="pb95">[<a href="#pb95">95</a>]</span></p>
-<p>„’t Spijt me zoo, Otto, te meer omdat ik het arme ventje niet gaarne weer ergens anders
-heen zou sturen, vooral met het oog op dat telkens ziek zijn. Neen, Otto, zoo kan
-het niet langer. Er moet een verandering komen in dien toestand, die langzamerhand
-onhoudbaar wordt,” zegt ze, zich plotseling tot hem keerend.
-</p>
-<p>„Wat bedoel je, Cecile?” en hij richt zich haastig overeind.
-</p>
-<p>„Ik bedoel.… dat het hier koel en stil is en dat je rustig moet gaan slapen en je
-niet bezorgd maken over Willie, omdat.…”
-</p>
-<p>„Omdat.…? Nu, Cecile, omdat.…?”
-</p>
-<p>„Omdat.… Willie ook nog een mama heeft, al is het tot dusver eene heel slechte mama
-geweest!”
-</p>
-</div>
-</div>
-<div class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h3 class="main">VIII.</h3>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Toen de heer Haakstra, bezweet en vermoeid, terugkwam van de wandeling, die hij sedert
-tien jaren dagelijks deed in de nooit vervulde hoop, dat <span class="pageNum" id="pb96">[<a href="#pb96">96</a>]</span>daardoor zijn corpulentie verminderen zou, riep hij met luider stem om selterswater,
-viel hijgend op een stoel neer en bemerkte volstrekt niet, dat zijn dochter niet zoo
-spraakzaam was als anders.
-</p>
-<p>Maar toen Cecile, bij een rechtstreeksche vraag, de oogen naar hem ophief, kwam het
-glas, op weg naar zijn dorstige lippen, tot staan en gilde hij: „Ze heeft waarachtig
-gehuild! Cile, Cile, wat is er?”
-</p>
-<p>„Ik weet niet pa.… een beetje zenuwachtigheid.…”
-</p>
-<p>„Gekibbeld? Is Otto onaardig geweest? Zeg het, Cile!”
-</p>
-<p>„O neen! Zenuwachtigheid, anders niet.”
-</p>
-<p>„Het kind dan?” vraagt de grootvader, ontsteld bij de gedachte.
-</p>
-<p>„Het kind.…?” en Cecile slaat de groote oogen naar hem op, „Nonnie.… neen. Maar er
-is nòg een kind en daar dacht ik aan, aan dat arme kleine ventje. Papa,” en ze legt
-haar hand op zijn arm en ziet hem in het gelaat, „is het nooit in u opgekomen dat
-we indertijd slecht en hardvochtig gehandeld hebben jegens Otto’s voorzoon?”
-<span class="pageNum" id="pb97">[<a href="#pb97">97</a>]</span></p>
-<p>„Neen, Cecile, integendeel!”
-</p>
-<p>„Ik geloof u gaarne, papa! Ik heb onze handelwijze ook nooit in dat licht beschouwd,
-tot.… kleine Non geboren werd. Maar sinds zij er is, sinds ik haar bezit.… weet ik
-zeker dat we er heel slecht aan gedaan hebben!”
-</p>
-<p>„Maar kind.…?!”
-</p>
-<p>„Neen, word nu niet boos; laat me alles zeggen, pa! ik kan het niet langer zwijgen!
-Toen ik zoo ziek was en met den dag zwakker werd en eindelijk een gevoel kreeg alsof
-ik nooit weer beter zou worden, toen heeft me altijd de gedachte vervolgd, dat, als
-ik stierf, er een andere vrouw zou komen en Non, onze arme kleine Non, behandelen
-zooals ik Willie behandeld heb.”
-</p>
-<p>„Maar,” barst de oude heer los, „je kondt toch weten dat zoo iets nooit gebeuren zou.
-Grootpa was er ook nog!”
-</p>
-<p>„Ja,” zegt Cecile langzaam en dof, „dat is zoo. Willie had geen grootpa; Willie had
-niemand om hem te beschermen, niemand dan zijn vader! En dien hebben wij hem afgenomen.”
-<span class="pageNum" id="pb98">[<a href="#pb98">98</a>]</span></p>
-<p>Er volgt een lange stilte. Eindelijk begint de oude man:
-</p>
-<p>„Maak je me daar een verwijt van, Cecile?”
-</p>
-<p>„Neen, verre van daar! Ik weet dat u dacht te handelen voor mijn bestwil; ik weet
-dat u bij alles bestuurd <span class="corr" id="xd30e1051" title="Bron: werdt">werd</span> door uw groote liefde voor mij. Dat is uw verontschuldiging. En ik wist toen nog
-niet hoe lief men zijn kind hebben kan.… ik wist toen nog niet, zooals ik het nu weet,
-wat het zijn moet als ze je kind van je wegnemen.… neen, ik heb het toen niet begrepen,
-wat mijn arme man daaronder lijden moest.”
-</p>
-<p>„Je vergeet, Cile, dat Dorman onmogelijk voor dien jongen voelen kan, wat jij voor
-Nonnie voelt bijvoorbeeld.”
-</p>
-<p>„Zeg dat niet. De moeder was bij de geboorte gestorven en hij heeft met een oude baboe
-altijd alleen voor hem gezorgd. Nu, u weet dat men zelfs van een hond of kat kan gaan
-houden door hem steeds liefde te bewijzen, hoeveel meer van zoo’n aanvallig kind?”
-</p>
-<p>„Aanvallig? Ken je den jongen dan, Cecile? <span class="pageNum" id="pb99">[<a href="#pb99">99</a>]</span>Ik dacht dat je altijd geweigerd hadt hem te zien?!”
-</p>
-<p>„Ja, zoo dwaas ben ik geweest! Maar, o papa, in den tijd vóór Nonnie’s geboorte, toen
-ik daar maanden lang stil in mijn kamer liggen moest, toen ben ik over heel veel dingen
-gaan nadenken.… ’t was of het moederlijk gevoel reeds in me wakker werd, lang vóór
-ik moeder was, en toen, toen reeds had ik zooveel deernis met het arm verstooten kind.
-De eerste keer, dat we na mijn bevalling uitreden, heb ik Otto gevraagd me bij hem
-te brengen. Hij kwam in ons rijtuig en hij heeft me mama genoemd met de armpjes om
-mijn hals en zijn lief, zacht gezichtje tegen het mijne aan.… sedert kan ik hem niet
-vergeten.… ik voel me zoo schuldig jegens hem, vooral nu hij ziek is!”
-</p>
-<p>„Is hij ziek?”
-</p>
-<p>„Ja, Otto gaat van nacht bij hem waken. Papa, als hij eens erger werd.… als hij eens
-stierf.…? Zijn vader zou het ons nooit vergeven en we zouden niet meer goed kunnen
-maken wat we misdaan hebben.”
-</p>
-<p>„Zou je dat wenschen, Cile?” vraagt hij, niet dan <span class="pageNum" id="pb100">[<a href="#pb100">100</a>]</span>na eenigen strijd met zichzelven. „Goedmaken?”
-</p>
-<p>„Ja,” zegt ze ernstig, plechtig bijna. „Ik zou het wenschen om der wille van het kind
-en van Dorman en ook.…” gaat ze fluisterend voort, „ook om Nonnie’s wil; soms is het
-me of ik in haar gestraft zal worden.…”
-</p>
-<p>„Stil, kind, stil! Zeg toch niet zulke akelige dingen!” roept de oude heer ontsteld.
-Dan trekt hij zijn lieveling naar zich toe en vraagt zacht: „Meen je dat waarachtig,
-Cile.…? En wat zou je dan willen doen?”
-</p>
-<p>„Wat ik zou willen doen?” roept ze uit. „O goeie, lieve pa, ik zie het aan uw oogen,
-dat u het al half met me eens zijt! Ik zou naar hem toe willen vliegen en hem hier
-halen en verzorgen.…”
-</p>
-<p>„Wel, jou malle meid!” roept Haakstra nu onder een vervaarlijk snuiten. „’t Is vreemd,
-zooals je me vandaag aan je moeder denken doet.… Zij zou.… ja, ik geloof dat ze het
-kind ook zou gehaald hebben.… wat is er, ouwe totebel?” wendt hij zich eensklaps tot
-Nonnie’s meid.
-</p>
-<p>„Nonnie nangis,” zegt de baboe.
-</p>
-<p>„Ja we zouden haar <span class="corr" id="xd30e1075" title="Bron: heelemeel">heelemaal</span> vergeten,” roept <span class="pageNum" id="pb101">[<a href="#pb101">101</a>]</span>Cecile verschrikt, „het arme kind zal honger hebben.”
-</p>
-<p>Maar terwijl ze haastig naar binnen gaat, vindt ze nog een oogenblik tijd om den arm
-om haars vaders hals te slaan en twee, drie kussen op zijn betraand gezicht te drukken.
-</p>
-<p class="tb"></p><p>
-</p>
-<p>Nadat de kleine verzorgd, de bouillon geproefd en goed bevonden, het mandje met versnaperingen
-gereed gemaakt was, ging het nijver huisvrouwtje manlief wekken met de tijding, dat
-ze een uur vroeger dan gewoonlijk had laten dekken, en hij dus vóór zijn vertrek naar
-Swiff den inwendigen mensch wat versterken kon.
-</p>
-<p>Op het punt van aan tafel te gaan, misten ze echter den ouden heer. Kromau verklaarde
-dat hij was uitgereden, Ketjil dat hij reeds was teruggekeerd, Djan dat hij in het
-geheel niet uit geweest was, tot eindelijk de baboe kwam zeggen, dat mijnheer in de
-slaapkamer was.
-</p>
-<p>„In onze slaapkamer?” riep Dorman. „Wat voert hij dáár uit?”
-</p>
-<p>„Hij zal met Nonnie spelen,” zei Cecile.
-<span class="pageNum" id="pb102">[<a href="#pb102">102</a>]</span></p>
-<p>Maar de heer Haakstra speelde niet met zijn kleinkind. Hij stond, vuurrood en terwijl
-groote zweetdroppels op zijn gelaat parelden, midden in het vertrek, met beide handen
-geklemd om de gesloten klamboe van het ledikant.
-</p>
-<p>„Wel, papa, we hebben u overal gezocht.… Wat doet u hier in het heilige der heiligen?
-En wat verstopt u daar in ons bed?” vraagt Dorman vroolijk.
-</p>
-<p>Maar hij ontvangt geen antwoord.
-</p>
-<p>„Papa, als u het goed vondt, wilden we wat vroeg eten. Dorman moet dadelijk weg,”
-begint Cecile nu.
-</p>
-<p>„Onnoodig!” spreekt de oude heer op zeer afdoenden toon.
-</p>
-<p>„Integendeel! hoog noodig! Ik moet om acht uur hier van daan,” roept Dorman, die ongeduldig
-begint te worden.
-</p>
-<p>„Onnoodig zeg ik je.”
-</p>
-<p>„Maar, hoe kunt u nu volhouden.…?”
-</p>
-<p>„Je woudt naar je jongske gaan? Nu, ik zeg en ik houd vol dat het onnoodig is …!”
-</p>
-<p>Met één forschen ruk slaat hij de klamboe open en Willie vliegt op zijn vader toe.
-<span class="pageNum" id="pb103">[<a href="#pb103">103</a>]</span></p>
-<p>Een oogenblik staat Dorman onbewegelijk, het kind in de armen gedrukt; dan spreekt
-hij met bevende stem: „Willie, geef grootpa een kus!”
-</p>
-<p>„Neen, kind, mij moet je niet kussen,” roept Haakstra, maar steekt toch ondertusschen
-het aardig knaapje zijn behaard gezicht toe. „En jij ook, kerel, wees niet gek.… ’t
-is schande genoeg dat ik je kind zoo vervolgd heb, terwijl jij goed en trouw was voor
-het mijne.… Je begrijpt toch wel wie er achter heeft gezeten.…?”
-</p>
-<p>„Cecile! O, mijn lieve vrouw!”
-</p>
-<p>Maar Cecile voert vader en echtgenoot naar het bedje, waarin Nonnie sluimert; dan
-fluistert ze: „Kust haar, bedankt haar! Zij is de kleine wonderdoenster, die mijn
-hart heeft verzacht.”
-</p>
-<div class="figure o103width"><img src="images/o103.png" alt="Ornament." width="61" height="38"></div><p>
-<span class="pageNum" id="pb104">[<a href="#pb104">104</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-</div>
-<div class="footnotes">
-<hr class="fnsep">
-<div class="footnote-body">
-<div id="xd30e694">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd30e694src">1</a></span> Bedroefd.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd30e694src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-</div>
-</div>
-</div>
-<div id="ch3" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e148">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<div class="figure"><img src="images/ornament2.png" alt="GEKETEND." width="430" height="121"></div>
-<h2 class="main">GEKETEND.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<div class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h3 class="main">I.</h3>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">De Ardjoeno zetelt in zijn purperen mantel, goudgekroond door de dalende avondzon,
-omstuwd door zijn vasallen, de zachtglooiende heuvelrijen. Geen zuchtje, geen koeltje
-komt hem beroeren: Eölus heeft zich verscholen in het dichtst van het woud, waar hij
-stoeit met de bamboesstruiken, uitrust te midden der boschbloempjes op het geurig
-mos.
-</p>
-<p>Plotseling wordt hij gestoord in zijn zoete spelen: bloemen en struiken trillen onder
-een ratelenden <span class="pageNum" id="pb105">[<a href="#pb105">105</a>]</span>donderslag, bliksemflitsen verlichten het door hem verkozen plekje, de witte kelkjes
-die daar straks luisterend bogen en vriendelijk knikten, verschuilen zich verschrikt;
-de vogelen, die bij het vroolijk mingekoos hun liefdezang aanhieven, zwijgen, en ’t
-is vergeefs als hij de wuivende bloemtrossen nasnelt, om ze nog een laatsten kus te
-ontrooven.
-</p>
-<p>Woedend over die stoornis schiet hij zijn vleugelen aan en snelt heen in dolle vaart;
-langs de sawahs, die nederig haar smaragdgroene hoofden buigen, langs de bosschen,
-die kermend genade vragen voor hun bladerdos, langs den bergstroom, die toornt en
-zijn golven ten strijde roept met klaterend geweld——
-</p>
-<p>Daar wordt hij gestuit in zijn vaart.… ’t is aan den voet van den Ardjoeno; de fiere,
-de onveranderlijke, die koel blijft neêrzien op het rumoer rondom hem. Maar met woester
-kracht verheft zich de storm. De wolken, straks blauw en vriendelijk als kinderoogen,
-zijn nu dreigend als de blik eens moordenaars; ze leggen zich rondom het trotsche
-berggevaarte, ze verduisteren de lichtende punten; <span class="pageNum" id="pb106">[<a href="#pb106">106</a>]</span>ze strijken neer op de zacht groene oasen, ze omhullen de vriendelijke huisjes aan
-zijn voet; ze stijgen steeds hooger, zich slingerend om de breede heupen, de fiere
-borst omklemmend.
-</p>
-<p>Weldra ligt het goud van Ardjoeno’s kroon verstrooid, het purper van zijn mantel verscheurd;
-de vorst der bergen is een vormloozen klomp gelijk geworden.
-</p>
-<p>Nu—brullend en gierend juicht Eölus in zijn zegepraal, de bliksem speelt en woelt
-en flikkert door het somber rouwkleed, een dof gloeiend roodkleurig wolkgevaarte daalt
-af op den hooggeheven kruin en de Ardjoeno staat in licht laaie vlam.
-</p>
-<p class="tb"></p><p>
-</p>
-<p><span class="corr" id="xd30e1134" title="Bron: Van uit">Vanuit</span> de gesloten vensters der administrateurswoning, zoo schilderachtig gelegen aan den
-voet van den berg, slaan een paar ernstige, droomerige oogen het heerlijke natuurtooneel
-gade en het is een verzuchting meer dan een uitroep, die eindelijk wordt gehoord:
-„God, hoe prachtig! En te moeten gelooven, dat ik het weldra voor het laatst zien
-zal.…”
-</p>
-<p>„Wat zijn dat voor sombere gedachten?” vraagt <span class="pageNum" id="pb107">[<a href="#pb107">107</a>]</span>een vriendelijke stem, niet geheel vrij van den tongval, die het inlandsch kind verraadt.
-</p>
-<p>„Onno?!” roept de zieke, terwijl hij zich verheugd opheft in de kussens en den vriend
-de hand toesteekt. „Ik heb je niet hooren aankomen.”
-</p>
-<p>„Geen wonder met het helsch lawaai, dat het loeien van den wind maakt. En daarenboven,
-ik ben achter ingereden.”
-</p>
-<p>„Maar,” vraagt de zieke weer, „hoe zie ik je nu reeds terug? Ik dacht dat je minstens
-een dag of acht op Soerabaia zoudt blijven?”
-</p>
-<p>„Ja, dat had ik je gezegd.… Het is goed, dat ik terugkwam, niet waar? Je bent er niet
-op vooruitgegaan in de laatste drie dagen, Henri!”
-</p>
-<p>„Neen!” antwoordt deze met een diepen zucht.… „achteruit! altijd door achteruit! Ik
-heb weer een aanval gehad; vreeselijke benauwdheden, uren lang.…”
-</p>
-<p>„Kort na mijn vertrek?”
-</p>
-<p>„Den volgenden dag.”
-</p>
-<p>„Je ligt niet gemakkelijk,” zegt Onno en schikt de kussens terecht en spreidt den
-plaid over de vermagerde <span class="pageNum" id="pb108">[<a href="#pb108">108</a>]</span>beenen; dan wendt hij het bezorgd gelaat af en beiden staren zwijgend naar het natuurtooneel
-vóór hen.
-</p>
-<p>Grooter tegenstelling dan tusschen de twee mannen, die daar naast elkander gezeten
-zijn, is niet licht denkbaar.
-</p>
-<p>In den zacht kwijnenden blik van den zieke weerkaatst zich diep gevoel; in de gitzwarte
-oogen van den nieuw aangekomene gloeit een somber vuur; als Henri een oogenblik zonder
-pijn is, speelt er een vriendelijke trek om zijn lippen; Onno’s vastgesloten mond
-schijnt niet te kunnen glimlachen; het gelaat, omkransd met de weelderige blonde lokken,
-is, hoewel vervallen, edel van vorm en uitdrukking; dat van den bleeken man met de
-raafzwarte, sluike haren, is niet goed om aan te zien; er moet bitterheid hebben gewoond
-in zijn hart; er moeten booze gedachten zijn gegaan door zijn brein vóór die trekken
-zóó scherp, die rimpels zóó diep werden.
-</p>
-<p>Niettegenstaande dit zijn die beiden vrienden.
-</p>
-<p>De band, die hen vereent, moge niet de schoonste, en hechtste zijn: de vriendschap
-die ontstaat uit de overeenstemming der zielen; toch hebben ze elkaar <span class="pageNum" id="pb109">[<a href="#pb109">109</a>]</span>hartelijk liefgekregen, Henri terwijl hij edelmoedig weldaden bewees, Onno, terwijl
-hij ze dankbaar ontving.
-</p>
-<p>„Ik kom met een mooi plannetje,” begint deze eindelijk. „Ik ben niet zooals je dacht
-naar Soerabaia geweest, maar naar Malang, naar mijn ouden vriend, den dokter. We hebben
-in het breede over je ziekte en haar raadselachtige verschijnselen gesproken en hij
-beveelt ten spoedigste verandering van lucht aan. Je weet, dokter Banck is van dezelfde
-opinie en dus heb ik maar eens heel eigenmachtig gehandeld en plaats besproken in
-het hôtel: twee ruime kamers met een voorgalerij en het uitzicht op de bergen. Als
-je het goed vondt, wou ik je voorstellen er morgen reeds heen te gaan. Er valt hier
-op de onderneming vooreerst niets te doen, waarbij we niet beiden gemist kunnen worden;
-het logement te Malang is uitmuntend ingericht, het eten goed en het klimaat verrukkelijk.…
-nu, wat zeg je er van?”
-</p>
-<p>„Dank voor je zorg. Maar.… de kinderen! We kunnen ze niet meenemen en het zal me hard
-vallen van hen te scheiden.… Wie weet hoe kort ik nog bij hen ben?”
-<span class="pageNum" id="pb110">[<a href="#pb110">110</a>]</span></p>
-<p>„Juist om de kinderen, juist in het belang van je meisjes moet je ieder middel tot
-herstel aangrijpen. ’t Is nu geen tijd meer om te aarzelen.… Waarom elkaar iets wijs
-te maken?.… Henri, je ziekte is ernstig, hoog ernstig; ’t is langzamerhand een strijd
-geworden op leven en dood.”
-</p>
-<p>Een plotselinge bleekheid bedekt het vermagerd gelaat. Henri drukt beide handen tegen
-het hart, dat zoo onwillig slaat bij de gedachte aan sterven; dan spreekt hij schor
-en klankloos: „’t Is goed; ik zal het doen.”
-</p>
-<p>„Waar zijn ze, de nonnetjes? Ik heb prachtige poppen meegebracht!”
-</p>
-<p>„In de achtergalerij, geloof ik. Wil je, als je toch weggaat, het even aan Marie zeggen.
-Ze moet zorgen, dat mijn goed wordt ingepakt.”————
-</p>
-<p>Een uur later, als Henri zijn versterkend soepje heeft gebruikt, als de kinderen verdwenen
-zijn, legt de zieke zich weder op den divan, waarnaast Onno’s leunstoel staat, en
-weldra vervallen de vrienden in den vertrouwelijken toon, dien de heeren nooit beter
-weten aan te slaan, dan gehuld in de blauwe wolkjes hunner havanna.
-<span class="pageNum" id="pb111">[<a href="#pb111">111</a>]</span></p>
-<p>„Wat zou ik gelukkig zijn!” roept Onno, nadat ze hun reisplan gemaakt en breedvoerig
-besproken hebben, „wat zou ik gelukkig zijn als dit uitstapje eens het gewenschte
-resultaat had.…”
-</p>
-<p>„En ik dan!” zucht Henri. „Ik heb het nooit zoo geloofd, nooit zoo begrepen, maar.…
-God! het valt hard van het leven te scheiden! Toch, ’t is niet om mijzelf alleen;
-’t is allermeest om de kinderen. Mijn arme meisjes.… voor háár zou mijn dood een verschrikkelijke
-slag zijn.… En als ik nu nog maar beter gezorgd had voor mijn lievelingen.…”
-</p>
-<p>„Maar je hebt immers gedaan wat in je vermogen was.”
-</p>
-<p>„Neen, dat is het juist wat ik me verwijt. Ik had mijn eerste plan moeten volgen,
-ze veel eer uit deze omgeving moeten verwijderen; ik had ze een jaar geleden moeten
-wegbrengen naar Europa.”
-</p>
-<p>„Neen, dat kon je niet, dat zou dwaasheid geweest zijn. Wie geeft, als hij dertig
-jaar is, een lucratieve betrekking, een zekere toekomst op?”
-</p>
-<p>„’t Zou dwaasheid geweest zijn. En toch geloof ik dat ik er toe gekomen was als Marie
-zich ons aanstaand <span class="pageNum" id="pb112">[<a href="#pb112">112</a>]</span>vertrek niet zoo had aangetrokken. Ja, ik weet Onno, je gelooft niet aan gevoel bij
-inlandsche vrouwen, maar je zoudt medelijden gehad hebben met de arme ziel;.… ik ten
-minste had den moed niet haar de kinderen toen reeds te ontnemen.”
-</p>
-<p>Onno lacht een bitteren lach; dan spreekt hij langzaam: „’t Valt me, door ondervinding
-geleerd, altijd eenigszins <span class="corr" id="xd30e1184" title="Bron: moeielijk">moeilijk</span> te gelooven aan de teedere aandoeningen van javaansche moeders. Maar het kan zijn,
-dat Marie een uitzondering maakt op den regel.”
-</p>
-<p>„Je vergeet dat ze niet geheel een javaansche is. Ze heeft, al is het dan ook bitter
-weinig, europeesch bloed in de aderen en daarenboven, zooals haar vader me heel fier
-verzekerde toen hij haar aan mij afstond: ze is Christin! Ze kan wat lezen en schrijven
-en in de acht jaar, die ze bij me was, heeft ze vrij aardig hollandsch leeren spreken.”
-</p>
-<p>„En—dat alles in aanmerking genomen, verbeeldt ze zich dat het niet meer dan recht
-en billijk zijn zou, zoo ze mettertijd mevrouw Reijkman werd,” zegt Onno.
-</p>
-<p>Een pijnlijke blos verft Henri’s bleeke wangen rood.
-<span class="pageNum" id="pb113">[<a href="#pb113">113</a>]</span></p>
-<p>„Dat nooit!” roept hij uit. „O neen, nooit!”
-</p>
-<p>„Je hebt haar daar immers ook geen hoop op gegeven?”
-</p>
-<p>„Wat zal ik je zeggen, Onno? Toen ik nog dacht dat ik hier een vrouw naar mijn smaak
-zou vinden, was het me een raadsel hoe zooveel Europeanen met een inlandsche huishoudster
-leven, ja, daarmee, zoo niet gelukkig, ten minste tevreden konden zijn. Zelfs toen
-ik er eindelijk door de omstandigheden zelf toe gebracht werd, was en bleef Marie
-niets anders voor me dan een noodzakelijk kwaad. Nadat de kinderen geboren waren,
-is dat eenigszins veranderd. Zij was goed voor hen; ze heeft ze altijd uitmuntend
-verzorgd, trouw opgepast.…”
-</p>
-<p>„Zie je, dat is de macht van die schepsels, wijl ze moeder zijn,” roept Onno wrevelig
-uit.
-</p>
-<p>„Ja, ook alleen om de kinderen, alleen dat het me vreeselijk hindert, dat ze als het
-ware gebrandmerkt zijn door die onechte geboorte, is de gedachte aan een huwelijk
-wel eens bij me opgekomen. De kracht der samenwoning is anders niet groot gebleken.
-Marie staat te laag, ook in zedelijken zin, dat <span class="pageNum" id="pb114">[<a href="#pb114">114</a>]</span>ik ooit genegenheid voor haar kon opvatten, en in den laatsten tijd heb ik zelfs iets
-tegen haar gekregen. Haar tegenwoordigheid maakt me kregel, onrustig!.… ’t is natuurlijk
-een gevolg van mijn ziekelijken toestand, maar er zijn oogenblikken waarin het me
-een verlossing schijnt als ze de kamer verlaat.”
-</p>
-<p>„Ze was er sterk tegen, dat je naar Europa gingt?” vraagt Onno na eene lange stilte.
-</p>
-<p>„Natuurlijk! Ze was letterlijk wanhopig toen ik verleden jaar het plan maakte en ik
-moest het toen opgeven. Zooals je weet heb ik deze keer tot het laatst gewacht met
-haar iets van het voorgenomen vertrek te zeggen.… mijn God, wat is het mensch te keer
-gegaan, toen ze het ontdekte;.… ik dacht dat ze krankzinnig worden zou.…”
-</p>
-<p>„Vreemd hoe, toen ze zag dat al haar dreigen en schreeuwen niets hielp, ze op eens
-zich zoo kalm in haar lot heeft geschikt!” merkt Onno nu schijnbaar onverschillig
-op.
-</p>
-<p>„Neen, niet vreemd! Zoo zijn die wezens. Ze gevoelen heftig maar niet diep; daarom
-duren die hartstochtelijke scènes nooit lang,” antwoordt Henri argeloos.
-<span class="pageNum" id="pb115">[<a href="#pb115">115</a>]</span></p>
-<p>„Je zoudt er je dan ook niet aan gestoord hebben!”
-</p>
-<p>„O neen! Als ik toen niet op eens zoo ziek geworden was, dan was ik nu reeds in Holland;
-dan waren Edith en Nora reeds veilig.”
-</p>
-<p>„Nu, maak je daar niet ongerust over, Henri. Je hebt me tot hun voogd benoemd; je
-hebt me het recht gegeven om voor haar te zorgen.… ze zijn, ook als het ergste gebeuren
-mocht, goed bewaard.”
-</p>
-<p>„Dat weet ik,” zegt Henri, terwijl hij zijn vriend de hand reikt, „dat weet ik!”
-</p>
-<p>„Maar de gedachte kwelt je toch nog.…?”
-</p>
-<p>„’t Is dat ze vroeg of laat zullen begrijpen aan welke verhouding ze haar bestaan
-te danken hebben! Lag haar toekomst in Indië, dan zouden ze rondom zich toestanden
-zien, die haar met het denkbeeld vertrouwd maken, zoo niet daarmeê verzoenen konden.
-Maar, zooals je weet, mijn wensch is niet alleen, dat ze naar Holland gaan, maar ook
-dat ze in Holland blijven. Och, ik had me zooveel illusies gemaakt omtrent die kinderen.
-Ik had vooral Edith, mijn fijn gevoelende, ernstige Edith, zoo gaarne gevormd naar
-het ideaal, dat me altijd is bijgebleven, het beeld mijner moeder. Maar <span class="pageNum" id="pb116">[<a href="#pb116">116</a>]</span>daartoe was allereerst een andere omgeving noodig.…”
-</p>
-<p>„Dat je familie zich nu ook de arme meisjes niet wil aantrekken!” zegt Onno met een
-zucht.
-</p>
-<p>„Ja, als mama nog leefde! Zij zou ze niet verstooten hebben. Voor haar waren het geen
-bastaards, voor haar waren het <i>mijn</i> kinderen. Maar de anderen,” en de blauwe oogen schieten vonken, „de anderen.… papa
-negeert eenvoudig haar bestaan; mijn broêr noemt ze bij voorkeur de „vruchten eener
-ongeoorloofde liefde” of „de kinderen der schande”, mijn zusters durven slechts uit
-de verte op haar zinspelen.”
-</p>
-<p>„Die huichelaars!”
-</p>
-<p>„Och neen, het is geen huichelarij! Ze gelooven wat ze zeggen: al hun oudhollandsche
-deftigheid, al hun stijve orthodoxie, al hun met de moedermelk ingezogen vooroordeelen,
-komen op tegen het bestaan van een wezen, dat de ambtenaar van den burgerlijken stand
-niet eerst permissie gaf ter wereld te komen!”
-</p>
-<p>„Nu, die ezels dan! Die ezels die zich geen oogenblik van den sleur losrukken, die
-zich niet één enkele maal uit het hollandsch slib opheffen kunnen, <span class="pageNum" id="pb117">[<a href="#pb117">117</a>]</span>om zich te verplaatsen in een oostersch land met oostersche zeden en oostersche temperamenten
-vooral! Maar zeg niet dat ze het niet kunnen! Of zouden ze anders met zooveel stichting
-lezen van Jacob, die Rachel tot zich neemt, en Lea èn Bilha èn Zilpa of hoe ze heeten
-mogen; zouden ze anders Abraham met zijn Hagar een man Gods en Salomo met zijn duizend
-vrouwen een wijsgeer noemen? Neen, ze willen alleen niet, waar het hun broeders en
-vrienden geldt. Of is het klimaat niet hetzelfde gebleven? zijn mannen en vrouwen
-veranderd sinds Salomo?”
-</p>
-<p>„Laten wij ons niet aan hetzelfde euvel schuldig maken,” zegt Henri kalm, „maar rekening
-houden met het land waarin ze leven, de begrippen waarin ze werden opgevoed.”
-</p>
-<p>„Ik wil geen rekening daarmee houden!” roept Onno, „ik wil rekening houden met menschelijkheid
-en met niets anders dan menschelijkheid! De vraag is niet in welk land ze wonen, in
-welke begrippen ze werden opgevoed, de vraag is of het menschelijk kan heeten om een
-arm kind, dat niets misdaan heeft, levenslang te laten boeten voor een misdaad <span class="pageNum" id="pb118">[<a href="#pb118">118</a>]</span>door zijn vader gepleegd, een misdaad, die nog daarenboven voor het wetboek der natuur
-denkbeeldig is! Rekening houden met de heerschende begrippen! Dat heeft mijn moeder
-gedaan, toen ze haar heer en kind verliet om een die rijker was te volgen; dat heeft
-mijn vader gedaan, toen hij een hollandsch meisje trouwde en haar verzweeg, dat hij
-er ook nog zoo iets op nahield als een vóórzoon … Rekening houden met de heerschende
-begrippen! Dat deed ook mijn stiefmoeder, toen ze me mishandelde en uithongerde en
-vervolgde, tot ik het ouderlijk huis ontvluchten moest.… Er is maar één geweest, die
-geen rekening hield met de heerschende begrippen, een, die niet vroeg of mijn vel
-bruin, mijn geboorte echt was, maar den armen verstooteling tot zich nam, voedde,
-kleedde.… en tot zijn vriend maakte.”
-</p>
-<p>Het toornig gelaat heeft een zachter uitdrukking aangenomen, de vochtige oogen zien
-naar Henri op met de dankbaarheid van een trouwen hond.
-</p>
-<p>„Flauwe kerel!” roept deze, „je hebt altijd veel te veel ophef gemaakt van die kleinigheid.”
-<span class="pageNum" id="pb119">[<a href="#pb119">119</a>]</span></p>
-<p>„Kleinigheid?” herhaalt Onno. „En toch.… ja! ik geloof dat sommigen van die gelukkigen,
-die levenslang liefde en medelijden ondervonden hebben, ja ’t is mogelijk dat die
-het beschouwd hadden als een kleinigheid! Maar Henri, voor mij was het de eerste maal—God
-is mijn getuige—de eerste maal in mijn treurig leven, dat iemand me anders dan met
-smaad en minachting behandelde. En daarom—neen Henri, het was geen kleinigheid, een
-diep vernederde zijn gevoel van eigenwaarde, een wanhopende den moed weer te geven!”
-</p>
-<p>„Nu, laten we er niet meer over praten. Je vergeet dat morgen om zeven uur de reiswagen
-voorkomt …”
-</p>
-<p>„En je bent moe? Ik hoop maar dat ik je niet heb opgewonden door mijn gebabbel?”
-</p>
-<p>„Neen, ik moet toch chloraal nemen. Ah! daar is Marie al.… zij zal me wel verder helpen.
-Tot morgen dan!”
-</p>
-<p>„Tot morgen!”
-<span class="pageNum" id="pb120">[<a href="#pb120">120</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h3 class="main">II.</h3>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">„Tot morgen!”
-</p>
-<p>Als het morgen wordt, als de Ardjoeno uit de nevelen verrijst, gekleurd met zachtblozende
-tinten, gehuld in zilverwitte wolken, ligt Henri Reijkman ten prooi aan de vreeselijke
-toevallen die elken nieuwen aanval zijner kwaal vergezellen.…
-</p>
-<p>De wagen wordt afgespannen en niemand spreekt nu van de reis naar Malang, ieder denkt
-met huivering aan de groote reis, die hij weldra zal aanvaarden.
-</p>
-<p>Drie doctoren verschijnen beurtelings of gezamenlijk aan de lijdenssponde; ze slaan
-de duldelooze pijnen, de heftige krampen gade en geven verdoovende middelen; ze verbazen
-zich over een lichaamskracht, die zoo lang weerstand biedt aan sluipkoortsen; ze laten
-zich bedriegen door korte vleugjes van herstel, die ze voor werkelijke beterschap
-houden; ze staan regelrecht tegenover elkaar in hun opinie omtrent de ziekte en lachen
-grimmig over elkanders vergissingen, maar eindelijk,—na vier weken weifelen en raden—<span class="pageNum" id="pb121">[<a href="#pb121">121</a>]</span>zijn allen het eens op één punt: er is geen hoop meer!
-</p>
-<p>Edith en Nora, die eenmaal zoo gaarne vertoefden in papa’s kamer, ontvluchten het
-kermen en steunen; jeugd kan zich niet verdragen met lijden; de trouwe Arsan, uitgeput
-van vermoeienis, heeft verlof gevraagd om in de kampong uit te rusten; Marie, bleek
-en vermagerd, met holle oogen en akelig strakke trekken, spant haar laatste krachten
-in om den zieke niet alleen te laten, maar wordt telkens half bewusteloos weggedragen.
-</p>
-<p>Alleen Onno zit nog op zijn oude plek; hij laat zich niet verdrijven. Bij het krieken
-van den morgen, in de brandende middaghitte, onder het vallen van de schemering, ja,
-in het holst van den nacht, gevoelt Marie—wier zorg en waakzaamheid, volgens het algemeen
-oordeel, voorbeeldig zijn—dat twee oogen, die steken als dolken, haar volgen waarheen
-ze gaat; soms, als ze het waagt die oogen te ontmoeten, vaart haar een koude rilling
-door de leden als bij naderend gevaar.
-</p>
-<p>Enkele malen op het oogenblik dat ze den zieke de voorgeschreven medicijn wil toedienen,
-ontrukt <span class="pageNum" id="pb122">[<a href="#pb122">122</a>]</span>zijn vriend haar flesch en glas; soms ook, als ze haar heer verzorgt met de fijne
-zachte handen, voelt ze zich ruw teruggestooten door dien anderen bewaker; eenmaal,
-toen ze zich alleen waande en Reijkman toesprak met lieve namen, klonk er een schaterende
-lach door het vertrek.
-</p>
-<p>Marie heeft Henri’s vriend altijd gewantrouwd, altijd gehaat, maar nu is ze voor hem
-vervuld van een doodelijken angst; daarom juicht ze als hij eindelijk gedwongen wordt
-zijn post te verlaten, als ze hoort hoe hij den zieke vertelt dat dringende zaken
-hem naar Passoeroean roepen, dat hij nog heden vertrekken moet.
-</p>
-<p>„Je komt immers terug; heel spoedig, vóór het te laat is.…” fluistert de schorre,
-zwakke stem.
-</p>
-<p>„Wees gerust, Henri,” hoort Marie hem zeggen, „ik zal bij je zijn wanneer je me noodig
-hebt!” Maar ze hoort niet wat hij dan zijn vriend toefluistert: „Ik ga niet ver weg.”
-</p>
-<p class="tb"></p><p>
-</p>
-<p>Het uur nadert, waarin de slangen en adders zich op het pad begeven, het uur dat de
-wilde varkens <span class="pageNum" id="pb123">[<a href="#pb123">123</a>]</span>afwachten om het woud te verlaten en hun verwoestingen aan te richten in de riettuinen;
-het uur waarin de ketjoes elkaar het geheimzinnig teeken geven, dat ze gereed zijn
-voor een nachtelijken tocht.
-</p>
-<p>Op de breede, goed onderhouden wegen, die Soeka-madjoe omgeven, is het nog licht;
-maar tusschen het dicht geboomte kan men de smalle paadjes ter nauwernood herkennen.
-</p>
-<p>Toch schrijdt een vrouw daar voort, langzaam en bedaard, als had ze niets te vreezen,
-als ging ze voor louter genoegen een avondwandeling maken.
-</p>
-<p>Straks echter, als ze aan het eind is van de breede laan, die van de administrateurswoning
-naar de fabriek leidt, straks, als de smallere paden achter haar liggen, die van de
-fabriek naar talrijke kleine gebouwen voeren, ziet ze spiedend rondom zich; dan, zeker
-dat geen nieuwsgierig oog haar volgt, bukt ze haastig, neemt de goudgehakte slofjes
-van de bloote voeten, doet de fraaie overkabaia af en verbergt ze te zamen onder het
-dichte loof van eenig kreupelhout.
-</p>
-<p>Ze slaat den zijden slendang om het hoofd, zoodat van haar gelaat weinig zichtbaar
-blijft en nu ziet ze <span class="pageNum" id="pb124">[<a href="#pb124">124</a>]</span>er in haar sitzen kabaia en rooden sarong uit als een gewone javaansche vrouw.… toch
-kan ze geen gewone javaansche zijn; aan de hand, waarmee ze den slendang vasthoudt,
-schittert een kostbaar juweel.
-</p>
-<p>Dan verhaast ze haar tred, meer en meer, steeds meer! tot ze voortrent als een gejaagd
-hert, de eene steilte op, de andere af; nu eens langs den boschkant, dan weer op de
-smalle dijkjes der sawahs, soms ook wadend door ondiepe slootjes of springend over
-hoekige steenen.
-</p>
-<p>Eindelijk geheel buiten adem, staat ze stil.
-</p>
-<p>’t Is voor een klein, net huis, zooals het de inlandsche kinderen bij voorkeur bewonen;
-met een tuintje er vóór en bloemen in bontgekleurde petroleumblikken langs de perken;
-met smalle vensters en daarachter witte gordijnen, schuin opgenomen door kleurige
-strikken; de weinige ruimte, die het houten gebouwtje aanbiedt, geheel ingenomen door
-meubelen, waarvan de eigenaardigheid daarin bestaat, dat geen enkel stuk gelijkt op
-het andere.
-</p>
-<p>Op haar zacht kloppen komt de bewoner naar buiten.
-<span class="pageNum" id="pb125">[<a href="#pb125">125</a>]</span></p>
-<p>Hij is nog jong in jaren, maar toch is er iets oudsch, iets vermoeids in het vervallen
-gelaat dat slechts spreekt van het dierlijke in den mensch; toch behoeft men die gebogen
-gestalte op de wankelende, dunne beenen, slechts even aan te zien om te weten welke
-der goden door hem het ijverigst gediend wordt.
-</p>
-<p>„Goeden avond, Marie!”
-</p>
-<p>Met een gebiedende beweging legt ze hem het zwijgen op.
-</p>
-<p>„Er is niemand,” fluistert hij, „ik ben alleen.”
-</p>
-<p>Maar toch is ze nog niet geheel <span class="corr" id="xd30e1291" title="Bron: gerust gesteld">gerustgesteld</span>. Ze werpt een onderzoekenden blik in de beide ledige kamers; dan speurt ze angstig
-rond of ze niet gevolgd werd misschien; eerst als ze zeker is dat geen levend wezen
-zich in hun nabijheid bevindt, trekt ze haar broeder met zich mede naar binnen en
-zet zich naast hem op de bank.
-</p>
-<p>Een geluid van fluisterende stemmen dringt naar buiten door. Langzamerhand verheffen
-ze zich … het gesprek, in gebroken hollandsch begonnen, wordt in vloeiend maleisch
-voortgezet; eindelijk klinkt <span class="pageNum" id="pb126">[<a href="#pb126">126</a>]</span>Marie’s toon schel en gebiedend.… ze opent de deur en, zonder haar broeder te groeten,
-neemt ze den terugtocht aan.
-</p>
-<p>Maar hij bemerkt dit ter nauwernood; hij lacht en grinnikt als iemand die een goeden
-koop heeft gesloten; hij ziet zijn zuster na met een zonderlingen blik, terwijl ze
-daarhenen snelt, den slendang om het hoofd geslagen.… aan de hand waarmede ze dien
-slendang vasthoudt, ontbreekt het kostbaar juweel.
-</p>
-<p>Alles zwijgt rondom den Ardjoeno.
-</p>
-<p>Eerst hield het geklop der rijstblokken op in de kampong, toen klonken de slagen van
-den gong luider in de toenemende stilte; het gegons der stemmen werd zwakker en zwakker,
-tot het eindelijk geheel wegstierf; het eentonig gezang van een teeder minnaar trilde
-nog op de koelte. Een nachtvogel krijschte; de bladeren op den grond ritselden als
-een kruipend gedierte daaronder wegschool.… toen werd ook zelfs het ritselen der bladeren
-niet meer gehoord.
-</p>
-<p>De vriendelijke fee, die in oostersche nachten haar tooverstaf zwaait, treedt nu van
-achter de blauwe wolken te voorschijn. Ze gluurt door het dichte loof <span class="pageNum" id="pb127">[<a href="#pb127">127</a>]</span>der bosschen; dan zweeft ze over de velden, stoeiend met de wuivende pluimen der maïsstruiken,
-met de zacht gebogen kopjes der padihalmen; straks blijft ze een oogenblik leunen
-tegen de glooiing der heuvelrijen om dan te gaan dwalen in de sluimerende kampong.
-</p>
-<p>Dáár herschept ze de hutjes in vergulde paleizen, de bloemtuintjes in lustoorden,
-de beekjes in vloeibaar zilver; en eindelijk sluipt ze een geopend venster binnen
-en beschijnt het gloeiend gelaat van den jongeling, aan wiens borst de geliefde rust,
-wie de koelte zijn minnezang overbracht.…
-</p>
-<p>De gong doet zijn twaalf slagen weerklinken in de onafgebroken stilte.… alles rust,
-alles zwijgt, maar … welk uur is het van den nacht, welk is het plekje der aarde waarin
-de mensch, de door liefde of haat, door hartstocht of winzucht vervolgde mensch, rust
-vinden kan?
-</p>
-<p>Uit de kleine nette woning, met de hooggekleurde bloempotten langs de paden, treedt
-Rudolf Bastoort, Marie’s broeder, te voorschijn; hij draagt het zwart glanzend hoofd
-ongedekt en helder verlicht de maan het bruin gelaat met de vermoeide trekken en de
-rood omrande, glurende oogen.
-<span class="pageNum" id="pb128">[<a href="#pb128">128</a>]</span></p>
-<p>Op bloote voeten, in slaapbroek en kabaia, met een oud flanellen jasje tot overkleed,
-gaat hij langzaam, steeds dieper en dieper het bosch in, de oogen gevestigd op den
-grond, waar, uit een dichten humuslaag, tallooze planten en plantjes oprijzen. Weldra
-bukt hij zich dieper naar den vochtigen bodem en zoekt daar met een ijver of de kiezels,
-die in het maanlicht glinsteren als diamanten, werkelijk kostbare steenen waren.…
-</p>
-<p>Een uur is voorbijgegaan sinds hij het bosch betrad: nog zoekt hij te vergeefs. Nu
-en dan staat hij luisterend stil. Hoort hij daar geen geritsel.…? Het zal een klapperrot
-of boschhoen geweest zijn, die opschrikten uit hun slaap.… Maar dit.…? Dit zijn voetstappen,
-dicht achter hem! Neen, toch niet; hij moet zich vergist hebben. Een slang of hagedis
-misschien?
-</p>
-<p>Nu zet hij zich neer aan den voet van een boom en laat in de stralen van het maanlicht
-een juweel schitteren. Wat heeft het een moeite gekost dien steen Marie afhandig te
-maken. Wat heeft zij lang weerstand geboden, als hij den ring en altijd weder den
-ring vroeg tot loon voor zijn diensten?.… En toch, hij moest hem hebben! Met dien
-ring wil hij <span class="pageNum" id="pb129">[<a href="#pb129">129</a>]</span>tot de schoonste der ronggèngs, tot de lang begeerde Maja gaan, en als hij haar dien
-in de oogen laat schitteren, zal ze hem toebehooren.… Komaan! gezocht! gezocht!.…
-Marie’s opdracht moet vervuld worden!
-</p>
-<p>Wederom is een uur voorbij gegaan; daar slaakt Rudolf Bastoort een kreet van vreugde;
-hij heft zich op uit zijn gebukte houding; in de hand houdt hij een plantje met dikken,
-saprijken stengel, met donkergroene blaadjes, met fijnen purperen bloesem.
-</p>
-<p>Zonder zich ook nog eenmaal te bukken, zonder nog een enkel oogenblik rondom zich
-te zien, keert hij terug langs den weg, dien hij twee uur geleden gekomen is. Het
-is koud geworden, hij huivert; hij meent weer dat geheimzinnig ritselen achter zich
-te hooren, en verhaast zijn stap.…
-</p>
-<p>Daar op eens gevoelt hij hoe een ijzeren vuist hem aangrijpt; hij wordt op den grond
-geworpen; knuppelslagen vallen in dichten regen op hem neer; vloekend, tierend van
-pijn verdedigt hij zich, met beide handen grijpt hij naar den aanvaller, maar een
-laatste slag komt hem op het hoofd neer en velt hem ter aarde.
-<span class="pageNum" id="pb130">[<a href="#pb130">130</a>]</span></p>
-<p>De maan is schuil gegaan, het eerste morgenlicht doorgebroken, als Rudolf Bastoort
-eindelijk ontwaakt uit zijn bedwelming: kermend en steunend richt hij het gekneusde
-lijf overeind en het duurt geruimen tijd voor hij weder geheel tot bewustzijn is teruggekeerd;
-dan zoekt hij met plotselingen schrik het juweel in zijn vestzakje.
-</p>
-<p>Hij vindt den ring, ook zijn horloge, ook zijn beurs; dus kan de aanvaller geen dief
-geweest zijn.… Misschien een vijand, misschien een Javaan, die zich wreken wilde.…?
-</p>
-<p>Hij zal het ontdekken. Maar nu moet hij beproeven naar huis te komen; verkleumd en
-gewond als hij is, heeft hij allereerst rust noodig.
-</p>
-<p>Reeds heeft hij enkele schreden gedaan als hij plotseling terugkeert: het plantje,
-het kostbaar plantje …!
-</p>
-<p>Maar hoe hij ook staart op den grond, hoe hij zoekt en alles doorsnuffelt, hij vindt
-het niet.
-<span class="pageNum" id="pb131">[<a href="#pb131">131</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h3 class="main">III.</h3>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Hij vindt het niet want op dit oogenblik ligt het op de tafel waaraan dokter Banck
-is gezeten tegenover Onno.
-</p>
-<p>„Hoe hebt u het ontdekt?” vraagt de dokter.
-</p>
-<p>Onno strijkt met de hand over het voorhoofd als om orde te brengen in zijn verward
-brein.
-</p>
-<p>„Het is me nu,” begint hij eindelijk, „of ik het altijd geweten heb, altijd. Ik heb
-die vrouw gehaat van het oogenblik dat ze in zijn huis kwam; ik heb haar altijd gewantrouwd
-en op den morgen toen hij den eersten aanval kreeg, nu vier maanden geleden, toen
-wist ik het.… Ik wist het, en ik wist ook dat hij gered zou zijn, als ik hem aan haar
-macht kon onttrekken; ik heb alles beproefd om hem uit het huis te krijgen.… u weet
-hoe mijn plannen verijdeld werden!
-</p>
-<p>„Het eenige wat ik doen kon was hem te bewaken. Ik heb vier weken aan zijn bed gezeten.…
-wat ik in dien tijd niet heb uitgedacht om haar te betrappen! Maar ze was listiger
-dan ik! En dan—ik kon niet altijd waken.… Eens ben ik vier dagen en vier nachten achtereen
-wakker gebleven; hij begon <span class="pageNum" id="pb132">[<a href="#pb132">132</a>]</span>reeds te beteren———ik viel in slaap; toen ik ontwaakte lag hij in een vreeselijk toeval.”
-</p>
-<p>„Hoe hebt u eindelijk de zekerheid verkregen?”
-</p>
-<p>„Ik bespiedde al haar gangen, en werd daarin bijgestaan door Arsan, Reijkman’s lijfjongen,
-die mijn vermoeden deelde. Hij had opgemerkt, dat ze soms ’s avonds, als het heette
-dat ze een wandeling ging maken, samenkomsten had met haar broeder, en—dat altijd
-na de bezoeken bij dien broeder een instorting volgde.… En nog kon ik niets bewijzen!
-O, God alleen weet wat ik heb uitgestaan, hoe het me tot razernij bracht, hoe ik soms,
-als ze naar binnen sloop en zich over mijn armen vriend heenboog, me geweld moest
-aandoen om haar niet aan te grijpen en te verwurgen.
-</p>
-<p>„Eindelijk besloot ik tot een laatste wanhopige daad: ik liet Henri met haar alleen.
-Ik nam den schijn aan alsof zaken mij naar Passoeroean riepen, maar bleef in den omtrek.
-Drie dagen heb ik, als inlander verkleed, tevergeefs rondom Bastoort’s huis gezworven.…
-Eindelijk, gisteravond, daar kwam Marie.… Ze spraken lang samen, ze scheidden met
-<span class="pageNum" id="pb133">[<a href="#pb133">133</a>]</span>hooge woorden; ik wachtte. Tegen den nacht ging Bastoort uit en toen hij het vergif
-gevonden had.…”
-</p>
-<p>„U weet zeker, dat het vergif is?”
-</p>
-<p>„Ik heb een vierde gedeelte van wat hier ligt voor mijn hond gekookt; hij was binnen
-het uur dood.”
-</p>
-<p>Er volgt een lange stilte.
-</p>
-<p>„Welke reden had ze om zich op hem te wreken?” vraagt dokter Banck eindelijk.
-</p>
-<p>„Ze schijnt er op gerekend te hebben dat hij haar trouwen zou; zijn vertrek naar Europa
-maakte dit onmogelijk en.…”
-</p>
-<p>„Dus het gewone geval.”
-</p>
-<p>„Hadt u vermoedens?”
-</p>
-<p>„Ik heb altijd vermoedens, waar een ménagère is. U weet hoe ik reeds lang geleden
-ophield hem medicijnen te geven. We hebben geen middelen tegen het vergif van den
-inlander. Zelfs geen tegengif!”
-</p>
-<p>„Geen tegengif.…? Dus moet hij sterven.…? Dus moet ik hem voor mijn oogen zien vermoorden?”
-roept Onno in vreeselijken zielsangst.
-</p>
-<p>„Laat het u tot troost zijn dat zijn lijden kort zal wezen; hoogstens vier, vijf dagen!”
-<span class="pageNum" id="pb134">[<a href="#pb134">134</a>]</span></p>
-<p>„O Henri! Mijn vriend.… mijn weldoener!”
-</p>
-<p>De dokter keert zich haastig af; hij heeft veel geleerd in zijn dertigjarige praktijk,—niet
-om een man te zien weenen.
-</p>
-<p>„<span lang="fr">Vous l’avez voulu</span>, George Dandin,” roept hij nu op eens met luider stem. „<span lang="fr">Vous l’avez voulu</span>,” herhaalt hij nogmaals met de heftigheid van iemand, die zich zoekt te verzetten
-tegen een hem overmeesterend gevoel; „men moest geen medelijden hebben met Europeanen,
-die door hun huishoudsters vergiftigd worden, men moest niets anders zeggen dan: „Mijnheer,
-u hebt het gewild!””
-</p>
-<p>„Dat kan u geen ernst zijn, dokter! U weet zoo goed als ik dat de omstandigheden dikwerf
-dwingen tot die leefwijze.”
-</p>
-<p>„Wis en waarachtig is het me ernst, mijnheer,” roept Banck, zich meer en meer opwindende.
-„Waarom trouwen ze niet, dat vraag ik u? Zijn er geen meisjes genoeg misschien? Ik
-zal u eens iets zeggen, mijnheer. Ik heb nooit geweten hoe jongelui, die huishoudsters
-nemen, zich bezondigen <span class="corr" id="xd30e1372" title="Bron: vóor">vóór</span> ik met verlof ging en in Holland al die lieve, aardige deerntjes zag—<span class="pageNum" id="pb135">[<a href="#pb135">135</a>]</span>heele rijen, mijnheer, halve dozijnen in één huis, mijnheer, die zich zaten te verkniezen
-in een stil dorpje, die in een vervelend landstadje haar eentonig bestaan voortsleepten,
-en niets liever zouden gewenscht hebben dan brave vrouwen en zorgzame moeders te worden;
-lieve, verstandige meisjes, mijnheer, enkelen zelfs met een aardig stuivertje, die
-den hemel zouden danken als er een fatsoenlijk man uit Indië om haar kwam. Waarachtig,
-als je daar eens rondkijkt en al die vriendelijke gezichtjes lachen je toe, dan spijt
-het je dat een mensch maar één vrouw tegelijk mag nemen. Ik houd vol, een man, die
-ongetrouwd van verlof terugkomt, is een wreedaard, wat zeg ik, een monster van wreedaardigheid!”
-</p>
-<p>„U vergeet dat men een goed tractement moet hebben om hier een Europeesche vrouw te
-kunnen onderhouden.”
-</p>
-<p>„En zoo’n zwart dierage”—dit was de geliefkoosde uitdrukking van den dokter waar het
-Oostersche schoonen gold—„en zoo’n zwart dierage dan? Alsof die het geld niet met
-handen vol weggooiden! Alsof die zuinig en overleggend en ijverig waren, zooals een
-<span class="pageNum" id="pb136">[<a href="#pb136">136</a>]</span>flink Hollandsch wijfje? Maar laat ons aannemen dat het kostbaarder is om getrouwd
-te leven, hoeveel gelukkiger is het ook niet? En wat wacht den Europeaan hier in de
-meeste gevallen als hij ongetrouwd blijft? Een eenzaam leven, zedelijke achteruitgang,
-vaderzorgen zonder vadervreugd of vadertrots, schaamte en onvoldaanheid; dikwerf de
-vrees, soms zelfs de zekerheid van bedrogen te worden. En—als ze er het leven dan
-nog maar afbrachten! Maar, mijnheer, als er eens een statistiek werd opgemaakt van
-de heeren, die, na met een inlandsche vrouw te hebben geleefd, aan onbekende oorzaken
-stierven, gelooft u niet dat men tot een vreeselijk resultaat zou geraken?”
-</p>
-<p>„Ik geloof het gaarne,” zegt Onno, die maar half geluisterd heeft, „maar om op mijn
-vriend terug te komen.…”
-</p>
-<p>„Waartoe op hem terug te komen? Laat hem rustig sterven.… Hij heeft immers zijn laatste
-beschikkingen gemaakt; alles is geregeld, niet waar? Ik weet, het is hard.… maar er
-is geen.… ja, er is nog één middel om hem te redden.”
-</p>
-<p>„Één middel! O dokter, welk?”
-<span class="pageNum" id="pb137">[<a href="#pb137">137</a>]</span></p>
-<p>De dokter bedenkt zich een oogenblik. Dan spreekt hij langzaam: „Haar trouwen.”
-</p>
-<p>„U bedoelt.…?” vraagt Onno verbijsterd.
-</p>
-<p>„Het schepsel trouwen! Vandaag nog! Morgen! Overmorgen is het misschien te laat!”
-</p>
-<p>„Haar trouwen? Marie trouwen? En waartoe?”
-</p>
-<p>„Opdat ze hem tegengif ingeeft. Ik heb meer dan één op die manier zien redden.”
-</p>
-<p>„Maar.… Henri zou op die manier niet gered willen worden. Neen, hij zou liever sterven,
-dan te leven, gekluisterd aan eene giftmengster!”
-</p>
-<p>„Behoeft hij te weten dat ze eene giftmengster is? Hij vermoedt niets, zegt u? Welnu?
-Is er geen enkele reden, waarom hij wenschen zou haar vóór zijn dood tot zijn wettige
-vrouw te maken? Die twee lieve meisjes zijn er immers? Wel, niets is gemakkelijker
-dan hem aan het verstand te brengen, dat nu het oogenblik gekomen is om „de moeder
-zijner kinderen” te réhabiliteeren. Ik heb hem—daar hij er op gesteld was, de volle
-waarheid te weten—gezegd, dat hij niet veel meer dan een week te leven heeft; laat
-hem haar trouwen om der wille zijner <span class="pageNum" id="pb138">[<a href="#pb138">138</a>]</span>kinderen in de overtuiging, dat hij het doet op zijn sterfbed—wat misschien zal blijken
-waar te zijn, want hoogstwaarschijnlijk is hij reeds te ver heen om nog te herstellen.”
-</p>
-<p>„In Godsnaam.… Ik wil alles gedaan hebben.… Ik moet het onmogelijke beproeven.…”
-</p>
-<p class="tb">- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -</p><p>
-</p>
-<p>Weinige dagen later, op een goddelijk schoonen ochtendstond, vol zonneglansen en bloemengeuren,
-weerklonk in de plechtige stilte van den morgen de vraag: „Henri Johan Reijkman, verklaart
-ge tot vrouw te nemen Maria Magdalena, dochter van Albertus Bastoort en de Javaansche
-vrouw Poengoet?”
-</p>
-<p>En ter nauwernood verstaanbaar, schor en zwak was het antwoord: „Ja.”
-</p>
-</div>
-</div>
-<div class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h3 class="main">IV.</h3>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Midden tusschen de gezonde jongens en aardige meisjes, die ons huis vervullen met
-hun luidruchtige vroolijkheid, midden tusschen de goudgelokte, roodwangige cherubijnen,
-treft ons somtijds een zacht, <span class="pageNum" id="pb139">[<a href="#pb139">139</a>]</span>bleek gezichtje, waaruit twee groote oogen ons aanstaren vol peinzenden ernst. Ze
-is niet de voorspoedigste, niet de gezondste geweest onzer kleinen. Niet half zoo
-grappig en schalksch als klein zusje, ook niet zoo flink en vlug als de broers, merken
-vreemden haar ter nauwernood op en wordt er weinig eer met haar ingelegd, wanneer
-er bezoek komt; toch—is ze de ouders liever dan een der anderen.
-</p>
-<p>Als papa haar naam noemt, verzacht zich zijn stem; als mama’s oog op haar rusten blijft,
-is het met onuitsprekelijke teederheid; soms, als de heerlijke starren zoo geheimnisvol
-schitteren in het bleek gezichtje, zoeken vader en moeder elkaars oogen en lezen ze
-in elkaars bezorgden blik de verzuchting, die geen van beiden durft uitspreken: „Als
-we haar maar behouden mogen!”
-</p>
-<p>Ze hebben haar lachend „klein moedertje” genoemd en ze is trotsch op dien naam. Wanneer
-mama uitgaat, tracht zij den vrede te bewaren onder het jonge volkje en het is vreemd
-hoe gaarne de wilde jongens naar haar luisteren, de kleintjes bij haar troost komen
-zoeken; wanneer er zorg woont in huis, weet <span class="pageNum" id="pb140">[<a href="#pb140">140</a>]</span>de moeder het reeds, van wie de zachte voetstap is, die telkens weder gehoord wordt
-in de ziekenkamer, weet ze het wie die bloemen binnenbracht, wie die kleine oplettendheden
-heeft gehad; als er een feestje gevierd wordt, is het datzelfde vriendelijk handje,
-datzelfde lief stemmetje, dat niemand vergeet en allen tot blijdschap stemt.
-</p>
-<p>Met haar droomerigen blik ziet ze half verlangend, half angstig de wijde wereld in;
-soms is het of haar fijn besnaard gemoed ineenkrimpt bij al de harde en treurige waarheden,
-die ze er langzamerhand ontdekt; haar opmerkingen brengen ouderen en wijzeren in verwarring;
-en nu en dan moeten de ouders het antwoord schuldig blijven op haar vragen.
-</p>
-<p>Zelve heeft ze nog geen smart gekend; maar toch kan ze reeds mede gevoelen met hen
-die lijden; ze weet nog niets van den weemoed die er ligt op den bodem van het menschenhart;
-maar toch—ze verstaat reeds menschenharten—of ten minste de kunst om tot hen te spreken.
-</p>
-<p>Van een bewolkt voorhoofd kust ze met haar reine lippen de rimpels weg; brandende
-tranen droogt ze <span class="pageNum" id="pb141">[<a href="#pb141">141</a>]</span>met haar zijden krullen; een verbitterd gemoed brengt ze tot kalmte door haar schuldeloos
-gekeuvel, haar blijden glimlach; een gelaat, door de zonde misvormd, moge zich vol
-schaamte afwenden van het hare, met smachtend verlangen vraagt het om een der goddelijke
-vonken, die daar glinsteren in die heerlijke oogen.
-</p>
-<p>De heilige taak, waarvoor anderen een geheel leven behoeven, vervult zij in de weinige
-jaren die haar geschonken worden, want—helaas! ze toeven niet lang in ons midden,
-die vriendelijke afgezanten uit gelukkiger oorden.
-</p>
-<p>Nog luisteren we naar de zilveren klanken der lieve stem als reeds het wiekgeklep
-wordt vernomen van de serafs, die het schoone zieltje komen ontvoeren; nog drukken
-we het blonde hoofd aan onze borst, als reeds een aureool het komt omkransen; nog
-staren we, vol verrukking, in de oogen wier glans niet van deze aarde is, als het
-duister rondom ons wordt en droevig en ledig.… dan vallen we op het aangezicht en
-schreien ten hemel: „Heer, we hebben een engel geherbergd!”
-<span class="pageNum" id="pb142">[<a href="#pb142">142</a>]</span></p>
-<p>Zulk een engel stond aan de zijde van Henri Reijkman in de bange uren van zijn terugkeer
-tot het leven; zulk een engel werd hem zijn aangebeden oudste, zijn zachte Edith.
-</p>
-<p>Hoewel langzaam, zoo onmerkbaar langzaam soms, dat zijn vrienden de hoop opgaven—hij
-herstelde: het vergif had vreeselijke verwoestingen aangericht, maar het krachtig
-lichaam behaalde de overwinning.
-</p>
-<p>Toen er niet meer getwijfeld behoefde te worden aan zijn behoud braken voor dokter
-Banck moeilijke oogenblikken aan.
-</p>
-<p>„Niet waar, dokter?” vroegen hem de dames, die een onbepaald vertrouwen stelden in
-hun kundigen geneesheer, „niet waar, het zijn praatjes, dat Reijkman beterend zou
-wezen? U hebt gezegd dat hij sterven moet en u gelooven wij.”
-</p>
-<p>„<span lang="fr">Rira bien qui rira le dernier</span>,” sprak de specialiteit in leverziekten, „ik werd zoo uitgelachen, toen ik beweerde
-dat het de lever en niets dan de lever was.… nu ziet u eens!”
-</p>
-<p>„’t Schijnt, collega, dat ik den bal niet zoo ver missloeg,” sprak de dokter van Soerabaia,
-die, driemaal <span class="pageNum" id="pb143">[<a href="#pb143">143</a>]</span>in consult geroepen, driemaal beweerd had dat het wel slijten zou.
-</p>
-<p>Dokter Banck zweeg, wat hem niet weinig kostte; bleef zwijgen, ook toen zijn goede
-kennissen hem lachend op den schouder tikten en vroegen of het haast geen tijd werd
-om Reijkman te gaan begraven.
-</p>
-<p>Maar toen zijn eigen vrouw, de bezitster van het vriendelijkste der vriendelijke gezichtjes,
-die hem hadden toegelachen bij zijn verblijf in Holland, toen zelfs zijn eigen vrouw
-meende te moeten opmerken: „Wat is dat jammer, ventje, dat je je zoo vergist hebt
-in die ziekte van Reijkman,” toen werd het hem te kras; hij zweeg niet meer, maar
-raasde en tierde tegen de zwarte dierages in het algemeen en het zwart dierage, genaamd
-Maria Magdalena, in het bijzonder.
-</p>
-<p>Maar al deze speldeprikken, hoe pijnlijk ook, waren niets vergeleken bij den degenstoot,
-die het hart van den goeden man doorboorde, toen hij op zekeren middag bij zijn patiënt
-zat.
-</p>
-<p>„Vrij van pijn en benauwdheid,” had Henri verklaard.
-</p>
-<p>„En de koorts drie dagen achtereen geheel weggebleven,” <span class="pageNum" id="pb144">[<a href="#pb144">144</a>]</span>zei de dokter vroolijk, „nu nog maar flink versterken en alles is in orde.”
-</p>
-<p>„Dokter,” begon Reijkman nu met iets gejaagds in stem en gelaat, „ik had een verzoek
-aan u. Ik heb Onno reeds herhaaldelijk hetzelfde gevraagd, maar het schijnt wel of
-hij me niet begrijpt. Dat is de reden, waarom ik u er mee lastig val.”
-</p>
-<p>„Zeg maar wat je op het hart hebt, Reijkman.”
-</p>
-<p>„’t Is met het oog op mijn spoedig herstel; ik geloof niet dat ik gauw beter zal worden,
-als dat mensch hier blijft.…”
-</p>
-<p>„Welk mensch?”
-</p>
-<p>„Mijn ménagère! Neen, u behoeft niet zoo verwonderd te kijken, dokter; ze hindert
-me! U moogt het den gril van een zieke noemen—misschien is het dat!—maar ik zou veel
-eer beter zijn, als zij niet zoo altijd om en bij me was. Dat valsche gezicht met
-die loerende oogen is me een ergernis; het agiteert me, het maakt me zenuwachtig.…”
-</p>
-<p>Dokter Banck ziet den zieke ontsteld aan; hij weet niet wat te antwoorden. Eindelijk
-stamelt hij: „Ik geloof, Reijkman.… ik geloof toch, dat je de koorts hebt.…”
-<span class="pageNum" id="pb145">[<a href="#pb145">145</a>]</span></p>
-<p>„En u hebt daareven zelf geconstateerd, dat de koorts sinds drie dagen niet is teruggekomen.…?
-Neen, dokter, het is geen koortsachtige opgewondenheid, die me tot het doen van die
-vraag brengt! Het is niet sinds vandaag of gister, dat de gedachte in me opkwam me
-van dat gluiperig schepsel te ontdoen. Meer nog dan de noodzakelijkheid van de kinderen
-weg te brengen, was het de wensch om van Marie los te komen, die me dreef naar Europa.”
-</p>
-<p>„Maar dat alles is nu immers veranderd.…”
-</p>
-<p>„Ja, dat weet ik: er kan van die reis vooreerst niets komen. Maar ik zie daarin geen
-reden om iemand bij me te houden, wier tegenwoordigheid me hatelijk is.”
-</p>
-<p>„Reijkman.…! Je herinnert je toch.…?”
-</p>
-<p>„Wat?” vraagt de zieke, met den doodelijksten angst in zijn gespannen trekken, „wat
-zou ik me herinneren?”
-</p>
-<p>Maar de dokter wendt haastig het hoofd af en blijft zwijgen. De man was immers half
-bewusteloos, toen hij het ja uitsprak, waardoor zijn leven gered, maar ook voor altijd
-van vreugd en geluk beroofd moest worden. Weinige uren na die laatste inspanning lag
-hij in heete koortsen.… Niemand roerde, <span class="pageNum" id="pb146">[<a href="#pb146">146</a>]</span>sedert hij weer bij kennis was, het pijnlijk onderwerp aan.… Zelfs Onno heeft het
-niet gewaagd er ook maar uit de verte op te zinspelen.… De hemel weet of hij zich
-de treurige waarheid bewust is.…
-</p>
-<p>„Eén ding, Reijkman,” zegt de dokter eindelijk, „leg je hier nu niet noodeloos op
-te winden en wacht tot je geheel hersteld zijt, met je over die dingen moeilijk te
-maken.”
-</p>
-<p>„Ja,” zegt de <span class="corr" id="xd30e1469" title="Bron: patient">patiënt</span> volgzaam, „dat was ook eerst mijn voornemen, maar.… het wordt me met elken dag, met
-elk uur moeilijker! Ze is ook zoo hatelijk geworden in den laatsten tijd. Ze neemt
-airs aan, alsof ze de vrouw des huizes was.…” en weer ziet Reijkman zijn geneesheer
-aan, met dat angstig vragende in den blik.
-</p>
-<p>„Adieu, Reijkman; mijn zieken wachten me.”
-</p>
-<p>Als Onno hem ontmoet in de galerij en angstig vraagt of Reijkman erger is, ontvangt
-hij tot eenig antwoord den kreet: „Hadt je mijn raad gevolgd, Onno! Hadt je hem stil
-laten sterven!”
-</p>
-<p>Onmiddellijk begeeft de trouwe vriend zich naar de ziekenkamer. Schijnbaar vroolijk
-informeert hij naar den toestand van den nu zoo ongeduldigen lijder.
-<span class="pageNum" id="pb147">[<a href="#pb147">147</a>]</span></p>
-<p>„Ik wou dat je eens rustig bij me kondt komen zitten, Onno; niet in zoo’n haast alsof
-je geen oogenblikje missen kunt! Neen, wat dichterbij! Het spreken valt me moeilijk;
-die schorheid gaat nog maar altijd niet over.… Nu is het goed, nu kan ik je in het
-gezicht zien en nu zul je me ook eindelijk antwoorden op de vraag, die ik je te doen
-heb.—Onno, je herinnert je zekere periode in mijn ziekte, toen de krampen en benauwdheden
-ophielden, maar die vreeselijke ijlende koorts me niet verlaten wilde?.…”
-</p>
-<p>„Ja, zeker herinner ik me dat.”
-</p>
-<p>„Welnu. Uit dien tijd van waanzin en visioenen is me één tooneel bijgebleven. Al de
-andere akeligheden, al de dwaze en vreeselijke gezichten zijn, tegelijk met de koorts,
-verdwenen, maar dit eene staat me nog altijd voor den geest. Zonderling! al deze lange
-weken is het me bijgebleven, zelfs in mijn half bewusteloozen toestand.… Ik kan het
-niet vergeten.…!”
-</p>
-<p>„En.… wat is het? Een droom?”
-</p>
-<p>Met groote krachtsinspanning, met doodsbleeke lippen begint Henri zijn verhaal.
-</p>
-<p>„Er rolden rijtuigen.… het deed me vreeselijk pijn <span class="pageNum" id="pb148">[<a href="#pb148">148</a>]</span>in mijn hoofd; toen kwamen er menschen rondom mijn bed staan, met zwarte rokken en
-witte dassen.… de assistent-resident was er, en de dokter en jijzelf, en de geëmployeerden.…
-ze waren gekomen om me te begraven, geloof ik.… maar op eens zag ik Marie binnenkomen
-en.… een dwaas idée, niet waar? toen ze begrepen dat ik nog niet begraven behoefde
-te worden, vroegen ze me of ik dan met Marie trouwen wilde; zeker”—dit met een akeligen,
-schorren lach—„omdat ze hun zwarte rokken niet voor niets wilden aantrekken.…”
-</p>
-<p>Een ijskoude rilling is den vriend door de leden gevaren. Zijn stem beeft als hij
-vraagt: „Weet je nog wat je geantwoord hebt, Henri?”
-</p>
-<p>„Neen, dat weet ik niet,” zegt deze met een mislukte poging om onbezorgd te spreken.
-„Neen, dat weet ik niet. Maar dat doet ook niets ter zake, niet waar?.… ’t Was toch
-maar een droom, een visioen! Ha! ha! men kan toch op vreemde denkbeelden komen in
-zoo’n ijlende koorts! Goddank dat het geen waarheid was!… Onno, waarom antwoord je
-niet? Zeg dan toch ook, dat het alles onzin, alles <span class="pageNum" id="pb149">[<a href="#pb149">149</a>]</span>begoocheling geweest is.… God! Ik heb het gedroomd, niet waar? Gedroomd? Gedroomd?”
-</p>
-<p>Hij heeft in doodsangst de handen van zijn vriend gegrepen; hij staart hem in ’t gelaat
-en—leest zijn vonnis.…
-</p>
-<p>„Henri! Vergeving!… Ik heb haar tot je vrouw gemaakt! Ik kon, ik mocht niet anders!”
-</p>
-<p>„Haar?.… Marie?.… Tot mijn vrouw?.… Haar?!”
-</p>
-<p>„Neen, neen! zeg dat niet zóó! Zie me zóó niet aan! Dàt heb ik niet verdiend! Henri,
-geloof je, dat ik je liefheb?… Ik mocht niet anders doen. Ik dacht dat je stervend
-waart. Ik wist dat je voor je kinderen een wettige moeder wenschte, ik meende in je
-geest te handelen …”
-</p>
-<p>„Door me te binden, voor eeuwig te binden aan dat schepsel, dat ik haat … dat ik verfoei.…?
-Stil, spreek niet meer tegen me; ik gevoel … ik gevoel dat ik sterk genoeg zou zijn
-om een moord te begaan …”
-</p>
-<p>„O, Henri, vergeving!”
-</p>
-<p>„Nooit! Vloek over je! Vloek! Vloek!.…”
-</p>
-<p>Als door een knodsslag getroffen, zoo wankelt Onno naar de deur; een blinde gelijk
-tast hij naar <span class="pageNum" id="pb150">[<a href="#pb150">150</a>]</span>den knop … hij staat buiten in den vroolijken zonneschijn. Daar hoort hij een kinderstem.
-Edith nadert, zij slaat de armpjes om zijn hals; ze vraagt, wat hem deert.… O, het
-doet onuitsprekelijk goed die zachte vriendelijkheid van het lieve kind, maar er is
-een ander die troost behoeft.
-</p>
-<p>„Papa is ook bedroefd,” fluistert hij.
-</p>
-<p>Het kind heeft geen andere aanmaning noodig; vlug trippelen de kleine voetjes over
-den marmeren vloer en weldra nemen fijne, rooskleurige vingeren de handen weg, die
-in doodsangst geslagen werden voor het verwrongen gelaat; weldra ruischt een liefelijk
-stemmetje door het vertrek, waarin straks vervloekingen weerklonken, en weldra ligt
-Henri Reijkman te weenen als een kind op het blonde hoofd, dat zich nestelde aan zijn
-borst.
-</p>
-</div>
-</div>
-<div class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h3 class="main">V.</h3>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">„Arme papa!”
-</p>
-<p>Ze vermoedde niet welke de smart was die hem <span class="pageNum" id="pb151">[<a href="#pb151">151</a>]</span>folterde, maar ’t scheen of ze alles begreep; ze kon niet weten welke slag hem getroffen
-had, maar ’t was of een geheime stem haar toefluisterde dat hier een lijdend hart
-van wanhoop te redden viel, en van nu af wijdde ze zich met al de teederheid van haar
-warm jong gemoed aan die taak.
-</p>
-<p>Als bij ingeving raadde het kind, wat menige vrouw levenslang verborgen blijft: ze
-wist wanneer haar vriendelijk gekeuvel hem wekken moest uit sombere gepeinzen, maar
-ook wanneer hij behoefte had aan rust en niets dan rust; ze wist wanneer ze hem vragen
-kon deel te nemen aan haar vroolijk spel, maar ook wanneer ze haar hoofdje aan zijn
-borst vlijen en een opkomenden storm bedaren moest door liefdeblijken.
-</p>
-<p>Toen de krachten terugkeerden was het op háár smeeken dat hij nu en dan eens naar
-buiten trad in de heerlijke natuur, maar het kostte moeite hem over te halen; daarbuiten
-scheen het hem nog ondragelijker dan in het halfdonker ziekvertrek; het was hem of
-de heldere zonneschijn al zijn dwaasheid blootlegde; het was hem of de vogels zongen,
-of de <span class="pageNum" id="pb152">[<a href="#pb152">152</a>]</span>eenden kwaakten van zijn schande; immers schande, driedubbele schande noemde hij het,
-dat de naam, dien zijn vader met rechtmatigen trots noemde, den naam die zijn moeder
-zoo rein had bewaard, nu werd gedragen door Maria Bastoort!
-</p>
-<p>’t Was ook Edith die er hem toe bracht weer eens naar de fabriek te gaan. Wel wist
-ze het nog niet bij ervaring, dat werken leert vergeten, maar ze bemerkte hoe bezigheid
-papa goed deed. Het was een zware gang; met warme onverholen blijdschap ontvingen
-hem zijn ondergeschikten, maar hij kon niet werken met den lust en den ijver van voorheen;
-immers, voorheen werden de winsten weggelegd voor de reis naar Europa, voor de toekomst
-als de kinderen groot waren; nu waren alle plannen den bodem ingeslagen; nu was er
-geen toekomst—dan met Maria Bastoort!
-</p>
-<p>Er was tusschen hem en de vrouw, die de wet tot zijn gade gemaakt had, een vergelijk
-getroffen. Hij oordeelde dat hij niet het recht had haar verwijtingen te doen; alleen
-zeide hij haar zacht maar vast, dat ze nooit anders dan in naam zijn vrouw zou <span class="pageNum" id="pb153">[<a href="#pb153">153</a>]</span>wezen, dat ze, toen ze van zijn toestand misbruik maakte om hem te ontrooven wat ze
-wist dat hij haar nooit vrijwillig zou geofferd hebben, voor altijd zijn genegenheid
-had verspeeld.
-</p>
-<p>Het was haar tamelijk onverschillig; niet zijn liefde had ze zich gewenscht, maar
-zijn titel, zijn rang, zijn geld,—en die kon hij haar niet ontnemen. Hij handelde
-juist zooals ze verwacht had: paarden, rijtuigen, bedienden, ruim huishoudgeld en
-nog ruimer kleedgeld stelde hij tot hare beschikking.
-</p>
-<p>Maar op zekere voorwaarden.
-</p>
-<p>Het huis was groot en ruim; wilde ze hem verplichten door het linkergedeelte te bewonen,
-terwijl hij zich tot de rechterzijde bepalen zou? Edith was aan hem gehecht, terwijl
-Nora háár lieveling heette; wilde ze Edith aan haar vader afstaan? En zou ze over
-het geheel hem niet tegenwerken bij de opvoeding der beide kinderen?
-</p>
-<p>En eindelijk—nog deze ééne groote gunst—wilde ze beloven hem niet te dwingen met haar
-uit te gaan?
-</p>
-<p>Neen, dat wilde ze niet!
-<span class="pageNum" id="pb154">[<a href="#pb154">154</a>]</span></p>
-<p>Waarvoor zou zij haar mooie toiletten koopen, als het niet was om er mee te schitteren
-in de gezelschappen; waarvoor zou ze alles verdragen, al zijn dwaze nukken inwilligen,
-wanneer het niet was in de hoop van als mevrouw Reijkman zich te vertoonen in kringen,
-waarin men vroeger haar naam niet genoemd, veel min haar tegenwoordigheid geduld zou
-hebben?
-</p>
-<p>Al de fierheid, die in hem was, kwam in opstand tegen het ondergaan van die laatste
-vernedering; hij smeekte en bad, hij dreigde en beleedigde; te vergeefs! Op dit ééne
-punt bleef Marie onverzettelijk.
-</p>
-<p>Het was, hoe grievend dan ook voor zijn gevoel, een ware verlossing, toen hem van
-verschillende zijden werd getoond, dat zijn komst altijd hoogst aangenaam zou wezen,
-maar men liever wenschte van bezoeken zijner vrouw verschoond te blijven;—zij bleef
-echter loeren op een gelegenheid om den triomf, waarvan zij zoo lang gedroomd had,
-te genieten.
-</p>
-<p>Weldra deed zich die voor. Er werd een groot feest gegeven door een der rijkste suikerlords
-uit den omtrek en Reijkman ontving een uitnoodiging voor zich en zijn vrouw.
-<span class="pageNum" id="pb155">[<a href="#pb155">155</a>]</span></p>
-<p>Hij wilde een voorwendsel zoeken om te weigeren. Maar Marie, wie het thuiszitten verveelde,
-dreigde alleen te gaan, zoo hij haar niet verzellen wilde.
-</p>
-<p>Hij gaf toe; hij liep de spitsroeden door en ze wondden hem dieper dan de felste zweepslagen
-ooit een ontblooten rug konden doen; de donkere blikken van de schoone vrouwen, wier
-liefde hij eenmaal zoo gemakkelijk had kunnen winnen en die nu schenen te vragen:
-moest ik dáárvoor versmaad worden? de spottende lachjes om meêdoogenlooze lippen,
-het gefluister van scherpe tongen, het deelnemend groeten of verlegen afwenden van
-bevriende gezichten.…
-</p>
-<p>Er was één paar oogen, blauw en zacht als Insulinde’s hemel, dat telkens rusten bleef
-op Henri’s gelaat en deelnemend scheen te vragen, waarom het toch zoo treurig stond;
-er was één frisch, rooskleurig mondje, dat met half kinderlijken schroom hem toesprak;
-ze behoorden aan Constance van Raathoven, de eenige dochter van Passoeroean’s resident.
-</p>
-<p>Het kind was pas uit Holland terruggekeerd en begreep niet, welk recht de zwarte vrouw
-kon hebben op dezen jongen man, met zijn edel, blond gelaat, <span class="pageNum" id="pb156">[<a href="#pb156">156</a>]</span>zoozeer gelijkend op het ideaal, dat ze zich gevormd had van den held harer droomen.
-</p>
-<p>Hij ving de zachte blikken op, zoo dikwerf ze op hem rusten bleven, gelijk de verschroeide
-bloem een dauwdrup opvangt; hij luisterde naar de tonen dier melodieuse stem.… misschien
-was het juist de blik uit die reine meisjesoogen, misschien waren het juist de woorden
-van dat schuldeloos kind … die hem het knellen van zijn keten zoo ondragelijk maakten,
-die zijn wanhoop opvoerden tot razernij.…
-</p>
-<p>Het was goed dat het rollen van den wagen over het grint kleine Edith ontwaken deed;
-het was goed dat ze op haar bloote voetjes kwam aantrippelen en haar armen om papa’s
-hals sloeg en fluisterde, dat ze zoo koud was en vroeg of ze voor dien éénen nacht
-mocht slapen in papa’s bed.…
-</p>
-<p>Ze sluimerde spoedig in, zooals kinderen dat doen kunnen, maar toch vroeg ze zich
-den volgenden morgen af, of ze gedroomd had, dat er, o zulke heete tranen op haar
-voorhoofd gevallen waren.
-</p>
-<p class="tb"></p><p>
-</p>
-<p>Intusschen—ook na den bangsten nacht breekt <span class="pageNum" id="pb157">[<a href="#pb157">157</a>]</span>een morgen aan, waarin alles geregeld zijn gang gaat; waarin ieder werkt en handelt
-alsof er niet zoo iets als smart en wanhoop bestond onder de menschen—en iedere morgen
-vond den administrateur van Soeka-madjoe op zijn post.
-</p>
-<p>Onno had gedurende de ziekte, die niet minder dan vijf maanden duurde, gedaan wat
-hij als geëmployeerde vermocht te doen, maar toch viel er nog veel te regelen, dat
-op het herstel van Reijkman had gewacht.
-</p>
-<p>Hij werkte zooals een man werkt, wiens doel het is zichzelf te ontvlieden; in brandende
-zonnehitte, in storm en regen steeg hij te paard, en eerst wanneer lichaam en geest
-doodelijk vermoeid waren, zocht hij rust, in de hoop dat de verdooving die op groote
-inspanning volgt, de booze droomen, de treurige gedachten zou verdrijven.
-</p>
-<p>Maar eindelijk toch brak de tijd aan dat alle achterstand ingehaald was, de aanplant
-geregeld, de tuinen in orde, de boeken bijgewerkt, de machineriën nagezien, de suikers
-verzonden; de tijd waarin den administrateur van een fabriek niet veel anders te doen
-overblijft, dan te wachten tot de zon den nieuwen oogst heeft rijp gestoofd.
-<span class="pageNum" id="pb158">[<a href="#pb158">158</a>]</span></p>
-<p>„Papa, nu hebt u het niet meer zoo druk, is het wel?” vroeg Edith op zekeren langen,
-regenachtigen namiddag, toen haar vader sedert een half uur de voorgalerij op en neder
-liep.
-</p>
-<p>„Neen, lieve. Waarom vraag je dat zoo?” antwoordde hij, terwijl hij een oogenblik
-stil stond om de hand langs haar zijden krullen te strijken.
-</p>
-<p>„Omdat.… weet u niet meer, wat u ons beloofd hebt, als de drukte voorbij was?”
-</p>
-<p>„Ja zeker! We zouden een beetje leeren samen—en spelen ook. Goed dat je me er aan
-herinnert, kind! We zullen dan maar dadelijk beginnen, hé? Maar eerst moet Nora hier
-zijn. Waar is ze?”
-</p>
-<p>„Bij mama, geloof ik.”
-</p>
-<p>„Nu, ga haar dan roepen.”
-</p>
-<p>„Ik weet niet of zij zal willen komen, papa.”
-</p>
-<p>„O zeker! Zeg maar dat ik een mooi geschiedenisje ga vertellen, een, dat ze nog nooit
-gehoord heeft.”
-</p>
-<p>Het duurde een geruime poos voor Edith terug kwam. Toen trad ze aarzelend nader, de
-lange wimpers rustend op de hoogblozende wangen.
-</p>
-<p>„Nora is.… Nora heeft een beetje hoofdpijn, <span class="pageNum" id="pb159">[<a href="#pb159">159</a>]</span>papa! Ze kan onmogelijk komen … zegt mama.”
-</p>
-<p>„Hoofdpijn? Kassian! Is het erg?”
-</p>
-<p>„Neen pa! och neen, het is eigenlijk niets erg,” sprak Edith, meer en meer verward.
-</p>
-<p>„Edith!” vroeg Reijkman streng, terwijl hij zijn doordringenden blik op het kind vestigde,
-„wat is er?”
-</p>
-<p>Edith bleef zwijgen.
-</p>
-<p>Toen klonk er een droeve klacht van des vaders lippen. „Edith, mijn lieveling, ze
-hebben je toch niet geleerd te liegen?”
-</p>
-<p>In een oogwenk lag ze aan zijn borst. „O papa, wees niet bedroefd! Geloof me, papa,
-ik heb gezegd, dat ik niet jokken wilde, maar mama …”
-</p>
-<p>„Sst …” sprak Marie’s echtgenoot, „sst!”
-</p>
-<p>Daarop gaf hij in het javaansch een bevel aan Arsan en weinige oogenblikken later
-verscheen Nora, met een hoogrooden blos op de bruine kaken, met iets uitdagends in
-de fonkelende, zwarte oogen. Hij bestrafte haar met geen enkel woord; hij nam haar
-op zijn knie en begon te vertellen—van een kind, dat gelogen had en de vreeselijke
-gevolgen van dien leugen. Halverwege moest hij het verhaal afbreken; <span class="pageNum" id="pb160">[<a href="#pb160">160</a>]</span>Edith was in een zenuwachtig snikken losgebarsten; ook van Nora’s donker gezicht was
-het uitdagende verdwenen, maar toen Reijkman haar aanzag en aan zijn hart drukte met
-de vraag: „Begrijp je nu hoe slecht het is om te jokken, liefje?” keerde ze het hoofdje
-om en wilde noch antwoorden, noch schuld bekennen, noch beterschap beloven.
-</p>
-<p>Maar hij was er de man niet naar om door een mislukte poging te worden afgeschrikt.
-</p>
-<p>Met al den ernst, al het geduld die de opvoeding van ieder kind, maar de opvoeding
-van een indisch kind vooral, eischt, met al de liefde die hij te geven had, wijdde
-hij zich aan de taak, die gelukkiger echtgenooten zoo gaarne op de schouders der moeder
-leggen. Hij zou dat trotsche hoofdje buigen, het goede zaad zaaien in dat jonge hartje,
-het onkruid uitroeien, dat Marie’s leiding zoo welig deed opschieten.
-</p>
-<p>Wat hij niet kon vermoeden, hij deed zichzelf oneindig veel goed door dat geregeld
-samenzijn met de kinderen; eerst was het hem een inspanning geweest, weldra werd het
-hem een genoegen; Edith’s ernstige vragen, die van zoo diep nadenken getuigden, verbaasden
-<span class="pageNum" id="pb161">[<a href="#pb161">161</a>]</span>en verrasten hem; Nora’s aardige, kinderlijke opvatting van alles, wat hij haar trachtte
-duidelijk te maken, was hem een waar vermaak, en toen hij reeds vruchten van zijn
-onderwijs begon te zien, toen Nora met haar zoete stem en gracieus gebarenspel een
-gedichtje voor hem opzeide en Edith haar eersten brief naar Holland schreef, toen
-kwamen er weer goede oogenblikken in zijn eenzaam leven, toen herinnerde hij zich
-hoe een vriend eens beweerd had, dat men zich over een ongelukkig huwelijk leert troosten
-door de vreugde die de kinderen schenken, en hij vond die bewering niet meer zóó onzinnig
-als te voren.
-</p>
-<p>Waarmede hij de beide meisjes ook trachtte bezig te houden, welke spelletjes en pretjes
-hij ook bedacht, altijd herhaalden zij de vraag: „Een vertelseltje, papa!”
-</p>
-<p>Gelukkig was zijn auditorium niet moeilijk te voldoen; ’t ging als op de nutslezingen
-in kleine plaatsen; het deed er weinig toe of het verhaal nieuw was, nog minder of
-er logisch verband in werd gevonden, het allerminst of het een zedelijke strekking,
-<span class="pageNum" id="pb162">[<a href="#pb162">162</a>]</span>had, als er maar een bepaalden tijd gesproken werd.
-</p>
-<p>Op een avond dat hij wat vermoeid en misschien daardoor niet zeer helder van hoofd
-was, wilde het hem maar niet gelukken een vertelsel saâm te flansen.
-</p>
-<p>„Dan maar een sprookje van moeder de Gans,” raadde Edith. „De schoone slaapster in
-het bosch bijvoorbeeld, pa?”
-</p>
-<p>’t Was lang geleden dat de kinderen dit voor het laatst hoorden en met ingehouden
-adem luisterden ze, hoe de booze toovergodin verscheen aan het doopmaal; hoe, niettegenstaande
-alle voorzorgen, de voorspelling vervuld en het mooie prinsesje door de schaar gewond
-werd.
-</p>
-<p>Eindelijk was de verhaler de slotscène genaderd; de jonge vreemde prins had het prachtig
-kasteel met zijn onbewaakte schatten en slapende bewoners betreden; hij drukte de
-koningsdochter den kus op de lippen die haar moest doen ontwaken.…
-</p>
-<p>„He, hoe dom!” riep Nora op eens.
-</p>
-<p>„Stil toch!” fluisterde Edith verontwaardigd over die stoornis. „Toe pa, vertel verder!”
-<span class="pageNum" id="pb163">[<a href="#pb163">163</a>]</span></p>
-<p>Maar Nora’s uitroep had de aandacht van haar vader getrokken. „Waarom dom?” vroeg
-hij.
-</p>
-<p>„Omdat.… wel, papa, hij had immers alles kunnen wegnemen, het heele huis leêgdragen,
-als hij haar had laten slapen.”
-</p>
-<p>„Zou je dat in zijn plaats gedaan hebben, Nora?”
-</p>
-<p>„Ja zeker,” sprak Nora, zonder zich een oogenblik te bedenken.
-</p>
-<p>Henri Reijkman liet het kind van zijn knie glijden en toen ze, verschrikt over de
-uitwerking van haar gezegde, weder op hem toetrad, stiet hij haar terug.
-</p>
-<p>Terwijl Edith, de kleine handjes gevouwen, zat te peinzen en ten volle begreep waarmeê
-Nora papa zoo ontstemd had, terwijl Reijkman met gejaagden tred op en neer liep en
-zich afvroeg of dan niets, niets den verderfelijken invloed zijner vrouw onschadelijk
-maken kon, schaterde Marie het uit van lachen en beloonde het kind met gebak en noemde
-haar een pintere meid, toen ze het verhaal deed van hetgeen er was voorgevallen.
-</p>
-<p>Nooit was door de goede en booze geesten de strijd om een menschenziel met meer volharding
-gestreden, <span class="pageNum" id="pb164">[<a href="#pb164">164</a>]</span>dan door dezen vader en deze moeder den strijd om het hart van dit zevenjarig kind.
-</p>
-<p>Nog bleef Reijkman hopen dat de overwinning aan zijn zijde verblijven zou. Nora was
-leugenachtig en vol listen en streken, maar er was toch ook veel goeds in haar verwilderd
-hartje; er woonden naast verkeerde gedachten ook betere wenschen en edeler verlangens;
-met Edith tot voorbeeld en onder ernstige leiding kon er nog iets liefs van haar komen.…
-</p>
-<p>O, als hij de vrouw, die hem zijn geluk en zijn vrijheid had ontroofd, nu ook nog
-de ziel van zijn kind moest afstaan, dat zou te veel zijn! En hij worstelde om Nora’s
-behoud met de volharding van een man, met het geduld eener vrouw.
-</p>
-<p>Toch zou hij het moeten opgeven.
-</p>
-<p>’t Was in de plotseling gevallen schemering van een druiligen namiddag, dat Henri
-de beide meisjes zocht om met haar het gewone leeruurtje te beginnen.
-</p>
-<p>Te vergeefs liep hij de vóór- en achter- en binnengalerij door, en juist wilde hij
-Arsan roepen om ze in den tuin te gaan halen, toen hij achter het groote schutsel
-in de slaapkamer eenig gerucht vernam.
-<span class="pageNum" id="pb165">[<a href="#pb165">165</a>]</span></p>
-<p>Hij had in den laatsten tijd meer <span class="corr" id="xd30e1625" title="Bron: den">dan</span> eens opgemerkt dat er in Nora’s zijn iets geheimzinnigs stak; telkens als hij haar
-onverwacht naderde, schrikte ze op en voortdurend had ze Edith dingen meê te deelen
-die papa niet hooren mocht.…
-</p>
-<p>Zonder bepaald kwade vermoedens te koesteren, verontrustte hem dit en daarom bleef
-hij nu ook achter het scherm staan, in de hoop van onopgemerkt getuige te zijn van
-het gesprek.
-</p>
-<p>In de halve duisternis kwam het fijne, edele gezichtje van Edith, met de lange blonde
-krullen omkranst, teekenachtig uit tegen Nora’s donkergelokt kopje en haar groote
-fonkelende oogen. Er lag in het gelaat van het oudere zusje nieuwsgierigheid, maar
-een zekere angst en afschuw tevens, terwijl Nora de gloeiende wang tegen de hare drukte
-en fluisterde, fluisterde.…
-</p>
-<p>Daar trof een woord het oor van den vader, een woord dat nimmer moest worden uitgesproken
-door reine kinderlippen, een woord waarvan de beteekenis geen kind mocht geopenbaard
-zijn.…
-</p>
-<p>Verschrikt, ontroerd trad hij terug; nooit was hem <span class="pageNum" id="pb166">[<a href="#pb166">166</a>]</span>de zonde zoo afschuwelijk voorgekomen, als nu zij den mond van zijn kind tot tolk
-had gekozen …
-</p>
-<p>Een oogenblik nog zag hij het roerloos aan hoe de kleine demon zich heenboog over
-het blonde zusje, gereed om haar de gemaakte ontdekking mede te deelen, toen greep
-hij Nora bij de schouders en sleurde ze ver weg, als ware ze een venijnig insekt geweest.…
-</p>
-<p class="tb"></p><p>
-</p>
-<p>De innige vertrouwelijkheid die eertijds tusschen Onno en zijn vriend bestond, had
-sinds eenigen tijd plaats gemaakt voor een veel koeler verhouding<span class="corr" id="xd30e1641" title="Niet in bron">;</span> daarom durfde Onno niet vragen toen hij Reijkman stiller vond dan gewoonlijk; daarom
-bleef hij zwijgen ook toen hij zag hoe Nora verbannen werd uit de tegenwoordigheid
-haars vaders, terwijl het Edith ten strengste verboden was in de vertrekken van Marie
-te komen. Eerst toen Reijkman sprak van een reis naar Soerabaia, vroeg hij of het
-voor particuliere zaken was.
-</p>
-<p>„Ja,” sprak Reijkman, „voor particuliere zaken maar … vraag niet verder, Onno!”
-<span class="pageNum" id="pb167">[<a href="#pb167">167</a>]</span></p>
-<p>Toen hij terugkwam, stond Edith hem van verre toe te wuiven; geheel haar lief gezichtje
-straalde van vreugde en nog vóór hij het huis had betreden, vloog ze hem in de armen.
-</p>
-<p>„Papa, waarom zijt u zoo lang weggebleven? U weet immers, dat ik niet zonder u kan?…
-En—kunt u dan zonder mij? Zeg paatje, kunt u zonder uw kleine Edith?”
-</p>
-<p>Op eens zag Edith haar vader doodsbleek worden, wankelen … ze riep oom Onno, en toen
-deze zijn vriend ter hulp snelde, vernam hij een dof snikken, een onsamenhangend gefluister:
-„Ze moet weg.… mijn lieveling! Naar Europa! Alles is reeds bepaald … over vier weken.…
-God helpe me!”
-</p>
-</div>
-</div>
-<div class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h3 class="main">VI.</h3>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">’t Is in onze tropische nachten voor gelukkigen onuitsprekelijk zoet droomen: achterovergeleund
-in den gemakkelijken zetel, het gelaat tot den flonkerenden hemel gekeerd, terwijl
-heerlijke geuren opstijgen <span class="pageNum" id="pb168">[<a href="#pb168">168</a>]</span>van de bebloemde aarde naar het wazig blauw der wolken, terwijl het koeltje door de
-lokken speelt, droomerig en teeder als de vingeren der geliefde, terwijl de sleepende
-tonen eener verwijderde muziek de gedachten vleugelen schenken en het beekje fluistert
-van wenschen die vervuld, van idealen, die werkelijkheid werden.
-</p>
-<p>’t Is zoet droomen voor den gelukkige.
-</p>
-<p>Maar ook den minder bevoorrechte, ook den balling, die niets dan teleurstelling vond
-in het land der vreemdelingschap, is het goed neer te zitten in den kalmen vrede van
-Insulinde’s nachten.
-</p>
-<p>De koelte moge hem van geen teedere aanraking eener aangebeden hand spreken, hem streelt
-ze het gloeiend voorhoofd met haar frisschen adem, hem vaagt ze den blos der ergernis
-van de wangen, hem kust ze toornige woorden van de lippen; de muziek moge hem niet
-voeren tot peinzen over het genotvol heden, ze voert hem terug tot het blij voorheen,
-ze verhaalt van een betere toekomst.…
-</p>
-<p>En als het vriendelijk beekje ook langs zijn voeten stroomt, is het of hem wordt toegeruischt:
-Geduld! <span class="pageNum" id="pb169">[<a href="#pb169">169</a>]</span>Geduld! Wij allen hebben onzen strijd op aarde! Ook ik was eenmaal een trotsche bergstroom
-met niets dan het blauw des hemels boven, het groen der heuvelen rondom me; thans
-word ik in boeien gekneld door menschenhanden; thans word ik ver van mijn schoone
-geboorteplek, gevoerd langs dorren zandgrond en kale rotsen en naakte vlakten, maar
-om eindelijk af te dalen in een vriendelijke vallei! Dáár zal de zon mij tooien met
-glinsterende juweelen; de kinderen zullen mij met bloemen strooien onder blij gezang,
-schoone vrouwen zullen haar ranke leden komen toevertrouwen aan mijn liefkoozingen,
-minnenden zullen neerzitten aan mijn oevers en het geklater mijner golfjes begeleiden
-met den klank hunner kussen.…
-</p>
-<p>Toen Edith was heengegaan en met háár de laatste zonnestraal uit zijn sombere woning,
-toen ook Nora, om haar aan den verderfelijken invloed der moeder te onttrekken, onder
-streng toezicht van vreemden geplaatst was, toen de kinderstemmetjes niet meer weerklonken
-die de eenige juichtoon waren geweest in den droeven treurzang van zijn huiselijk
-leven, was <span class="pageNum" id="pb170">[<a href="#pb170">170</a>]</span>het Henri Reijkman of hij den last van het bestaan moest afwerpen.
-</p>
-<p>Zijn goede engel had hem verlaten; zijn booze genius moest hem altijd nabij blijven,
-háár kon hij niet ontvluchten.… Waartoe langer zijn ellendig leven voortgesleept?
-</p>
-<p>’t Was een bange strijd geweest en meer dan eenmaal had hij een wapen in handen genomen
-en het aangezien met woest verlangen als redder, verlosser.… maar Edith’s geest zweefde
-nog door de stille woning, Edith’s voetstappen weerklonken nog door de ledige gaanderijen;
-’t was hem of haar handjes hem het wapen uit de klamme vingeren loswoelde, of zij
-hem met zich voerde naar buiten, naar buiten waar aarde en hemel, met denzelfden reinen
-zilverschijn overgoten, lagen te sluimeren in den schoonen maanlichtnacht.
-</p>
-<p>Dan zat hij daar uren lang tot ieder geruisch had opgehouden in den omtrek, tot alles
-sliep en alles rustte, tot de bergen toornige titans geleken, en de boomen spookgestalten
-werden, maar ook de wolken daarhenen zweefden als engelen in hemelschen starbezaaiden
-dos.
-<span class="pageNum" id="pb171">[<a href="#pb171">171</a>]</span></p>
-<p>Dan boog hij luisterend het oor en ’t was als ruischte van verre over de eeuwige stilte
-van den Oceaan, waarop het kind zijns harten zwierf, hem een groet tegen; dan sloot
-hij de oogen en het was hem als bracht de zefir die als Noordenwind had geloeid om
-de ranke boot, waaraan haar dierbaar leven was toevertrouwd, hem woorden vol zoeten
-troost, dan droomde hij van een verre, verre toekomst, waarin de banden niet meer
-knellen, de ketens niet meer rammelen zouden, waarin hij als vrij en gelukkig man
-haar zou wederzien!
-</p>
-<p>Hij droomde haar zooals ze dan zijn zoude: een ranke maagd met teedere vormen, de
-blonde krullen los neervallend om het zacht gebogen hoofd, de blauwe oogen vol dwepende
-teederheid, vochtig en glanzend, fonkelende starren aan den onbewolkten hemel harer
-ziel, het vriendelijk mondje altijd bereid tot een lief woord, de zachte wangen gekleurd
-met den jonkvrouwelijken blos.…
-</p>
-<p>’t Was een liefelijk beeld dat hij zich voor den geest tooverde en hij voltooide het
-langzaam, met innerlijk genot, hij teekende het en iedere penseelstreek deed hij <span class="pageNum" id="pb172">[<a href="#pb172">172</a>]</span>met liefde, en als het beeld gereed was, bleef hij er op staren en legde al de trekken
-er van weg in zijn hart.…
-</p>
-<p>De wind in de bamboestammen doortrilt de lucht als de onbestemde klanken eener Eölusharp;
-de eenzame woudduif kirt en haar tortel antwoordt uit de verte met een luiden jubeltoon;
-de zachtklagende tonen van een liefdezaag klimmen op uit de kampong.… nog fluistert
-de sombere droomer den naam van het aangebeden kind, maar straks, straks als de sterren
-elkaar zijn geheim reeds verklapten en de maan hem met een spotlach in het aangezicht
-staart, straks is het hem eensklaps duidelijk geworden wier beeld het is, dat hij
-draagt in zijn hart en trek voor trek teekent met <span class="corr" id="xd30e1681" title="Bron: zoo veel">zooveel</span> liefde als hij zich het ideaal eener jonkvrouw denkt!
-</p>
-<p>Constance.… ach, Constance! Hoe gelukkig, hoe liefelijk moet het leven zijn aan uwe
-zijde.…
-</p>
-<p>Daar verneemt hij het weer, dat afschuwelijk geluid, verzeld van het hoongelach der
-helgeesten, het ratelen zijner ketens!.…
-<span class="pageNum" id="pb173">[<a href="#pb173">173</a>]</span></p>
-<p>De wachten zijn er reeds aan gewoon hem in het holle van den nacht te zien dwalen
-rondom het huis; de honden blaffen niet aan, zij kennen dien gejaagden stap; alleen
-zijn lievelingspaard op stal hinnikt, als verwachtte hij dat zijn meester hem zou
-bestijgen en met hem voortrennen in wilde vaart, zooals in menig vroegeren nacht.…
-</p>
-<p>Maar hij gaat voorbij, den tuin in, het erf op. Eerst een paar uur later keert hij
-terug; vermoeid, bezweet, maar zonder dàt zou hij geen rust vinden op zijn eenzame
-legerstede. Hij gaat haastig het huis langs om achter binnen te treden en mijdt nu
-niet, zooals des daags, het gedeelte door Marie bewoond.
-</p>
-<p>Even blijft hij stilstaan. Is dat niet een mannenstem, die hij daar hoort in Marie’s
-vertrekken?.…
-</p>
-<p>Hij wist niet of zijne vrouw sinds hij haar van zijn zijde verbande, hem de trouw
-had gehouden die echtgenooten elkaar beloven; maar hij wist dat de hartstochten, die
-haar beheerschten, niets met de zinnen gemeen hadden en had daarop vertrouwd toen
-hij <span class="corr" id="xd30e1693" title="Bron: zich zelf">zichzelf</span> deed gelooven, dat ze ten minste niet op die wijze den naam, dien ze droeg, tot schande
-zou maken.
-<span class="pageNum" id="pb174">[<a href="#pb174">174</a>]</span></p>
-<p>Eén oogenblik trilde hij van woede bij de gedachte; maar toen glimlachte hij; de stem,
-die tot hem doordrong, was die van Marie’s broeder.
-</p>
-<p>Wie Rudolf Bastoort eenmaal in het laaghartig gezicht, in de listige oogen gezien
-had, wist, dat die man gewantrouwd moest worden. Reijkman had meer dan één staaltje
-ontvangen van zijn laagheid. Maar hij had hem, omdat hij de broeder zijner vrouw was—anders
-had hij hem gaarne zien hangen—uit zekere <span class="corr" id="xd30e1700" title="Bron: moeielijkheden">moeilijkheden</span> gered. Na de laatste „<span class="corr" id="xd30e1703" title="Bron: moeielijkheid">moeilijkheid</span>” echter verbood hij hem het huis, met bedreiging hem als dief en opiumsmokkelaar
-te doen opvatten, als hij het waagde zijn erf te betreden—vandaar <span class="corr" id="xd30e1706" title="Bron: di">dit</span> bezoek in het holle van den nacht.
-</p>
-<p>„Och, Marie, kassian toch met je broêr,” riep de door drank en uitspatting heesche
-stem, een wanklank in de heilige stilte van den nacht.
-</p>
-<p>„Kassian met jij,” siste het snerpend geluid Henri zoo wèlbekend uit Marie’s oogenblikken
-van hevige drift, „kassian met jij? Jij moet zelf weten. Wie schulden maak, die betaal!
-Jij bent niet <span class="corr" id="xd30e1713" title="Bron: hek">gek</span> genoeg om <span class="corr" id="xd30e1716" title="Bron: gulp">hulp</span> te verwachten van mij?”
-<span class="pageNum" id="pb175">[<a href="#pb175">175</a>]</span></p>
-<p>„Je begrijp misschien niet, Marie! Ze zetten me in den boei. Ze hebben ampioen gevonden
-bij mij in huis. Ik moet afkoopen.…”
-</p>
-<p>„Ampioen gevonden.…? Heel goed! ’k Heb lang verwacht.… ’k Ben blij.…”
-</p>
-<p>„Ik moet honderd gulden hebben, Ria! minstens!”
-</p>
-<p>„Al moest je een gobang hebben, jij krijg niet van mij,” zegt de zuster bepaald. „Nu,
-ga weg!”
-</p>
-<p>De heer Rudolf Bastoort stort thans zijn gevoel uit in een walgelijk dronkemansgeween.
-</p>
-<p>„Waarom moet jij spelen, dronkenlap? Ben je een grooten mijnheer misskien?”
-</p>
-<p>„Neen,” zegt de broeder, terwijl hij eensklaps de onharmonische uiting zijner droefheid
-staakt. „Maar jij bent een groote mevrouw; jij kunt betalen en.… jij moet.… jij moet.…!”
-</p>
-<p>„Moeten?” vraagt ze, ziedend van toorn. „Moeten?”
-</p>
-<p>„Ik zit in de benauwdheid, Ria, ik ben verloren.…” kermt hij.
-</p>
-<p>„<span lang="ms">Tra per doeli!</span>”<a class="noteRef" id="xd30e1735src" href="#xd30e1735">1</a>
-</p>
-<p>„Marie?!”
-<span class="pageNum" id="pb176">[<a href="#pb176">176</a>]</span></p>
-<p>„Ga weg, zeg ik. Ik roep de jongens! Ga weg, ja?”
-</p>
-<p>„Niet vóór ik het geld heb!”
-</p>
-<p>„Ben je <span class="corr" id="xd30e1745" title="Bron: hek">gek</span>, kerel?” gilt ze buiten zich zelve.
-</p>
-<p>„Dat vroeg je niet toen ik je helpen moest om …”
-</p>
-<p>„<span lang="ms">Diam!</span>”<a class="noteRef" id="xd30e1754src" href="#xd30e1754">2</a> roept Marie gebiedend, maar fluisterend tevens.
-</p>
-<p>„Voor wat diam? Ik geef nergens meer om. Ik ga alles vertellen …”
-</p>
-<p>„Je bent niet brani. Je bent veel te bang.… laffe dronkaard …”
-</p>
-<p>„Bang dat ze jou hangen zullen? Och neen, ik zou het met pleizier zien! Je hebt het
-aan mij verdiend, nog veel meer dan aan mijnheer Reijkman …”
-</p>
-<p>„Jij hangt ook! Net zoo goed! Jij hebt me de vergift gegeven,” zegt ze met haar valschen
-lach.
-</p>
-<p>„Maar jij hebt het hem in de soep gedaan en in de koffie! Wat kan mij schelen, of
-ze me in de gevangenis zetten, daar kom ik toch in!”
-</p>
-<p>„Nu, ik zal … hoorde je daar niets? Ja, ja! een <span class="pageNum" id="pb177">[<a href="#pb177">177</a>]</span>voetstap … ja, ik weet zeker … Als je me hebt verraden … ik vermoor je!”
-</p>
-<p class="tb">- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -</p><p>
-</p>
-<p>Pas verbleekten de sterren, pas kraaide de haan, toen Onno uit zijn slaap werd gewekt
-door het binnentreden van Reijkman. Verbaasd rees hij overeind en nauwelijks had hij
-bij het matte schijnsel van het morgenlicht hem in het gelaat gezien, of met een kreet
-van schrik was hij uit het bed gesprongen.
-</p>
-<p>„Henri?! Wat is er gebeurd? Een nieuw ongeluk?!”
-</p>
-<p>„Neen. Het oude ongeluk maar. Onno, geef me de hand! Ik heb je leelijk behandeld,
-oude vriend … ik heb je miskend …”
-</p>
-<p>„O, dat is niets … laat ons daar niet van spreken.”
-</p>
-<p>„Jawel, ik had het niet moeten doen. Maar ik kon het maar niet vergeten, dat jij het
-waart, die me met Marie hadt laten trouwen. Ik wist toen niet waarom je het deedt …
-het was om mij te redden, niet waar mijn jongen?”
-</p>
-<p>„Weet je het?… Hoe heb je het ontdekt?…”
-</p>
-<p>„Ik weet het; laat dat je genoeg zijn. Ze had me vergiftigd, niet waar? Je hebt heldhaftig
-gezwegen.… <span class="pageNum" id="pb178">[<a href="#pb178">178</a>]</span>en ik heb je schandelijk gegriefd … Kun je me vergeven … mijn oude vriend?”
-</p>
-<p>„Vergeven? Henri!”
-</p>
-<p>„Dwaasheid! Maar.… je kende me zoo goed, Onno, tien jaar lang.… je hadt het kunnen,
-je hadt het moeten weten dat het leven geen waarde voor me hebben zou als ik het tot
-dien prijs behield. Ik, verbonden aan een gifmengster! Ik, getrouwd met een moordenares!”
-</p>
-<p>„Reijkman, je weet het nu.… je kunt je nu vrij maken! Wat verhindert je haar aan te
-klagen.… haar schuld is bewezen en.…”
-</p>
-<p>„Stil! ’t is de moeder van mijn kinderen! Ik bid je, spreek daar nooit van. Hoor je,
-nooit! nooit! Ik mag daar niet aan denken.… Ik mag niet! ’t Zou de naam van mijn kinderen
-zijn, die ik voor altijd prijs gaf.… Ze hebben immers haar bloed in de aderen.… En
-toch.… o God!.… als ik haar aanklaagde en ze werd veroordeeld.… Onno! dan zou ik vrij
-zijn! Vrij! Begrijp je wat dat zeggen wil?.… Vrij om.… maar neen, neen! Ik mag niet!
-Ze is Edith’s moeder.…”
-<span class="pageNum" id="pb179">[<a href="#pb179">179</a>]</span></p>
-<p>„Mijn arme vriend!”
-</p>
-<p>„Ik moet rust hebben. Ik ben nog niet te bed geweest.… je zult me van morgen waarschijnlijk
-niet zien in de fabriek.… adieu!”
-</p>
-<p>„Henri, laat me met je meegaan.”
-</p>
-<p>„Waarom?”
-</p>
-<p>„Omdat.… neen, geloof me, ’t is beter dat er iemand bij je is. Je bent overspannen,
-je.…”
-</p>
-<p>„Zeg het maar, mijn jongen, je vreest dat ik me van kant zal maken.… Is ’t niet zoo?
-Wees gerust Onno. Er komt een oogenblik in het leven waarop het vreeselijkste ons
-niet meer onvoorbereid vindt, een oogenblik, waarin we door ervaring geleerd, het
-ergste verwachten! En dan.… laat me je dit zeggen, sinds ik het heengaan van Edith
-overleefd heb, kan er voor mij geen sprake meer zijn van zelfmoord.”
-</p>
-</div>
-</div>
-<div class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h3 class="main">VII.</h3>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">De oostmousson is aangebroken en met den oostmousson een reeks van overheerlijk schoone
-dagen.
-</p>
-<p>De zon verrijst des morgens aan een wolkeloos <span class="pageNum" id="pb180">[<a href="#pb180">180</a>]</span>blauwen hemel en schenkt haar glanzen en stralen aan het heerlijk groenend landschap,
-kwistig en zonder voorbehoud, als een jong meisje haar lachjes. Tegen de helling van
-den Ardjoeno liggen de uitgebreide riettuinen zich te blakeren in den gloed; de rechte
-stammen, in rijen geschaard, gelijken een leger van soldaten met hier en daar de wuivende
-pluimen der aanvoerders.
-</p>
-<p>Ook voor dit leger nadert de vijand.
-</p>
-<p>Reeds ging er in de laatste dagen als een rilling door de gelederen; er steeg een
-onheilspellend gerucht op van uit de vlakte en weldra werd de vrees bewaarheid: bij
-het eerste ochtendgloren naderden de koelies met hunne kapmessen om de schoonste en
-krachtigste te vellen.
-</p>
-<p>Het was voor het maalfeest; de dag der dagen voor een suikerfabriek, de dag die op
-Soeka-madjoe met groote plechtigheid, met veel omhaal en drukte gevierd wordt, zooals
-trouwens past voor zulk een rijke, voorspoedige onderneming.
-</p>
-<p>Reeds gister, en eergister vooral, tegen het vallen van den avond, kwamen de inwoners
-der naburige <span class="pageNum" id="pb181">[<a href="#pb181">181</a>]</span>dessa’s toestroomen; de nieuwe morgen brengt ze nog steeds in grooten getale.
-</p>
-<p>Aan hun adat getrouw, loopen ze als de ganzen achter elkaar en vormen zoo een bont-gekleurd
-lint, kronkelend langs de zonnig witte wegen, die, nu stijgend, dan dalend, met het
-donkergroen van palm en waringin tot achtergrond, met het zilver der kali omboord,
-een uiterst vroolijk en teekenachtig <span class="corr" id="xd30e1808" title="Bron: effekt">effect</span> maken.
-</p>
-<p>Jong en oud, rijk en arm, aanzienlijk en gering zijn opgekomen en er is veel toilet
-gemaakt.
-</p>
-<p>Hooggele en hardblauwe zijde, grasgroen en lilas satijn, helrood katoen, gestreept,
-geruit of geparsemeerd, ziedaar de geliefkoosde kleuren der mannen; enkelen hebben
-zich gewaagd aan rose, hemelsblauw of zeegroen, maar de uitwerking daarvan op hun
-bruinen tint is verpletterend; anderen hebben zich vergaapt aan groote kleurige patronen
-met het gevolg dat ze op zebra’s en tijgers gelijken of op wandelende stukken weiland,
-bezaaid met reusachtige boterbloemen.
-</p>
-<p>De vrouwen verkozen stemmiger tinten; de rijken dragen een baatje koeroeng van zwarte
-zijde, de armen van donkerblauw katoen; jonge, knappe gezichten <span class="pageNum" id="pb182">[<a href="#pb182">182</a>]</span>krijgen iets frisch door vroolijke sitzen of neteldoek kabaiaas; de dansmeiden schitteren
-boven allen uit door bonte slendangs, voorzien van veel franje en veel goud.
-</p>
-<p>Het systeem getrouw dat aan het toilet der Javanen ten grondslag ligt—alles bedekken
-en toch zoo min mogelijk te raden overig laten—zijn de fraaigeronde armen als worsten
-gestopt in nauwe mouwtjes, zijn de goedgevormde beenen der mannen gedrongen in kleedingstukken
-die ze omsluiten als het vel den paling; is de sarong getrokken om de slanke heupen,
-als wilde de javaansche het onze Yerseys en corsets cuirasse verbeteren.
-</p>
-<p>Behalve de zwarte oogen en de met dubbele hoeveelheid klapperolie gezalfde hoofden
-schittert er veel goud en zilver in het zonnetje; ook enkele echte en veel valsche
-diamanten; de mannen, die er overigens vreedzaam genoeg uitzien, dragen prachtige
-krissen op zijde, de vrouwen torschen gouden buikbanden, veel ringen en veel spelden
-in het haar of op de borst, maar de deftigheid, de eigenlijke chic hunner kleeding
-moet toch in al dat moois niet gezocht worden: die wordt gevonden in den kain.
-<span class="pageNum" id="pb183">[<a href="#pb183">183</a>]</span></p>
-<p>Er zijn kain kapala en kain pandjang, sarongs en slendangs uit alle oorden van Indië,
-in de wonderlijkste patronen en bontste kleuren, Palembang en Solo, Djocja en China
-zijn vertegenwoordigd en straks, als de heeren echtgenooten verdiept geraken in wajang
-of tandak zullen de dames elkaar van meer nabij bekijken, het doek tusschen de vingers
-nemen, wrijven, beruiken en ruilingen aangaan, waarvan ze, thuis gekomen, spijt hebben.
-</p>
-<p>Nu en dan ontstaat er in den zich langzaam voortbewegenden stoet een klein oponthoud.
-’t Is als een reiswagen reeds van verre zijn nadering aankondigt door geschreeuw en
-zweepgeklap; ook als een américaine of lichte mylord komt voorbijsnellen met gasten
-voor den administrateur; soms ook is het een dogcart of bendie, die zijn min of meer
-bruingetinte vracht afzet voor de nette huisjes der employés; meest echter tjikarveers,
-volgepropt met Javanen.
-</p>
-<p>Toch wordt eindelijk ook door de laatste voetgangers het doel hunner wenschen bereikt.
-De groote witte pilaren, waarop in vergulde letters Soeka-madjoe prijkt, komen steeds
-nader en weldra ligt het uitgebreid <span class="pageNum" id="pb184">[<a href="#pb184">184</a>]</span>terrein, waarop de feestelijkheden zullen plaats vinden, in het helder zonlicht, vroolijk
-en uitlokkend met zijn talrijke eerepoorten en triomfbogen, met zijn vlaggen en wimpels,
-zijn juichende menigte.
-</p>
-<p>Ook de weg die van de fabriek naar het woonhuis voert, is versierd en op dien weg
-zijn aller oogen gevestigd, zoodra de gong zijn negen slagen heeft doen hooren.
-</p>
-<p>Eensklaps barsten de gamelans los in hun vroolijk giro; van de breede marmeren trappen
-daalt een lange stoet van dames en heeren; de regent en de resident onder hun gouden
-pajongs, inlandsche hoofden, de geldhebbenden en machthebbenden uit den omtrek, geflankeerd
-door hunne wederhelften, maar niet, zooals in Holland het geval zou zijn, gevolgd
-door veelbelovend kroost: de zonen zijn in Europa, de dochters òf nog in broek en
-baadje, thuis, òf reeds getrouwd.
-</p>
-<p>Drukte en gejoel wordt niet gevonden onder een javaanschen volkshoop, maar als nu
-onder een opwekkenden marsch der inlandsche muziek de wolanda’s nader komen, ontstaat
-er een golvende beweging <span class="pageNum" id="pb185">[<a href="#pb185">185</a>]</span>in de veelkleurige massa, en vroolijk dringt alles vooruit, met blijde verwachting
-op de bruine aangezichten.
-</p>
-<p>Weldra is het doel van den optocht bereikt.
-</p>
-<p>Zooals de bruid wordt getooid voor den gewichtigen stond, waarin ze het zorgeloos
-jongemeisjes-leven verwisselt voor de ernstige plichten der vrouw, zoo tooit men ook
-den molen eener suikerfabriek voor den morgen, waarop hij uit zijn rust wordt gewekt
-om, met inspanning van al zijn krachten, het werk te aanvaarden.
-</p>
-<p>Een tent van rood en wit doek is gespannen over de raderen, die straks in <span lang="en">full speed</span> de rietstokken gaan verbrijzelen; bloemruikers, guirlandes, wimpels, vlaggen en vuurwerken
-hangen in kwistigen overvloed van die tent af.
-</p>
-<p>Ook hier is, als bij zoo menige andere gelegenheid, door den Europeaan een offer gebracht
-aan het inlandsch bijgeloof.
-</p>
-<p>De toorn der machine—voor den Javaan een machtig wezen, bezield met menschelijke gevoelens
-en hartstochten—de toorn der machine moet verzoend <span class="pageNum" id="pb186">[<a href="#pb186">186</a>]</span>worden. Hij wil bloed zien … en als niet aan zijn koninklijken wil gehoorzaamd wordt,
-zal weldra een flink werkman of vroolijk knaapje verpletterd liggen tusschen zijn
-raderen … Maar de bloedende kop van een karbouw werd boven den topcylinder opgehangen …
-men kan gerust aan ’t werk gaan.
-</p>
-<p>’t Is den Javaan echter niet genoeg, dat de toorn der booze geesten is afgewend, ook
-de goede geest moet zijn zegen geven.
-</p>
-<p>De gamelans zwijgen, heeren en dames scharen zich in wijden kring, de inlanders staan
-rondom, en in de groote plechtige stilte, die eensklaps onder die woelige menschenmassa
-ontstaan is, treedt een pengghoeloe naar voren.
-</p>
-<p>De priester draagt den oogst en het werk, dat men op het punt staat te beginnen, in
-Allah’s hooge bescherming op; de Javanen vallen in met hun „Amil, Amil!” het gebed
-wordt uitgesproken, enkele godsdienstige plechtigheden volbracht en de pengghoeloe
-heeft het zijne gedaan.
-</p>
-<p>Nu volgt een ceremonie van meer vroolijken aard. Alles dringt dichter naar den molen;
-de stoom, vooraf <span class="pageNum" id="pb187">[<a href="#pb187">187</a>]</span>opgemaakt, begint te werken, de raderen zetten zich langzaam in beweging en de administrateur
-van Soeka-madjoe, met de schoonste rietstokken in de hand, nadert den resident.
-</p>
-<p>Hij wil hem de eerste vrucht van zijn oogst aanbieden, maar.… naast den resident staat
-zijn dochter, een blonde Céres gelijk in haar wit kleed met de frissche korenbloemen—en
-als door een plotselinge gedachte bezield legt Henri Reijkman den rietstok in hare
-handen.
-</p>
-<p>Een luid hoera breekt los nu Constance blozend en verlegen naar voren treedt en het
-riet onder den molen plaatst; de gamelans juichen, de muziek speelt haar vroolijkst
-airtje en weldra knallen de kurken van de champagneflesschen, terwijl heeren en dames
-nadertreden om den molen van rietstokken te voorzien.
-</p>
-<p>Eindelijk zal aan de laatste formaliteit voldaan worden. De karbouwenkop wordt afgenomen
-en in plechtigen optocht met volle muziek, onder het afsteken van vuurwerk, het oorverdoovend
-geknal van mortions en geweren, op eenigen afstand van den molen gebracht en daar
-begraven.
-<span class="pageNum" id="pb188">[<a href="#pb188">188</a>]</span></p>
-<p>Maar dan breekt ook het oogenblik aan, het oogenblik dat voor den inlander het schoonst
-van den dag is.
-</p>
-<p>Bergen van rijst in verschillende kleuren en vormen, in bladen gevlochten of gevouwen,
-toebereid met heete spijzen en ongewoon smakelijk door den overvloed van vleesch en
-visch, die iedere rijstmassa verzelt, verdwijnen als door tooverij, weggespoeld met
-veel koffie, bier en toebereid ijswater. Het is haast onbegrijpelijk hoe de eigenaars
-van die meer dan gevulde magen opgewektheid kunnen gevoelen om deel te nemen aan de
-volksspelen, maar toch! nauwelijks weerklinkt de muziek die hen naar het strijdperk
-roept of langzaam rijzen de Javaantjes overeind.
-</p>
-<p>Nog langzamer en niet zonder eenige inspanning gorden ze den buikband—dien ze straks
-gemakshalve losgespten—wederom aan en begeven zich, gevolgd door vrouw en kinderen,
-met loome schreden naar de arena.
-</p>
-<p>Het is er verre van daan dat hier Olympische spelen zouden gevierd worden. Alle hollandsche
-grappen en aardigheden zijn op javaanschen bodem overgebracht. <span class="pageNum" id="pb189">[<a href="#pb189">189</a>]</span>Er wordt stroop gelikt, mast geklommen en zak geloopen. Toch—geheel hollandsch is
-het niet!
-</p>
-<p>De prijzen bestaan hier noch uit hammen noch uit bonte zakdoeken, noch uit baaien
-inexpressibles, en in plaats van den krachtigen vloek of het ruw bon mot waarmee onze
-sjouwers en boeren hun gevoel lucht geven, bewaart de inlander een diep stilzwijgen;
-bij <span class="corr" id="xd30e1869" title="Bron: neerlaag">neêrlaag</span> zoowel als zegepraal, drukt de welbeheerschte tronie van den gelukkige, die een kostbaren
-kain uit den mast haalt, hetzelfde uit als die van den rampzalige, daareven van de
-boegspriet getuimeld, terwijl hij zonder hoofddoek en met een bedorven baatje staat
-uit te druipen.
-</p>
-<p>Er is voor de spelen een lommerrijk plekje gekozen, en waar de waringins het dichtst
-zijn is een aardig tentje opgeslagen opdat de gasten kunnen toezien. Luid gelach en
-vroolijke scherts weerklinken daar, maar weldra wordt toch het zonnetje zóó warm en
-het licht zóó schel, dat het voorstel van den administrateur om zijn koele woning
-te gaan opzoeken, algemeen bijval vindt.
-</p>
-<p>De rijsttafel wacht en nu volgen dames en heeren <span class="pageNum" id="pb190">[<a href="#pb190">190</a>]</span>het voorbeeld hunner bruine broeders; de eetlust laat ook hier niets te wenschen over
-en ook hier zal na het overvloedig maal een weinig rust niet onwelkom zijn.
-</p>
-<p>Weldra begeven de gasten zich naar hunne kamers om—o woord vol zoete beteekenis voor
-den Indo-Europeaan!—om zich lekker te maken!
-</p>
-<p>Schoenen en kousen die benauwen, corsetten die al te weelderige vormen beklemmen,
-halsboorden, die dikke halzen tergen, ze worden losgetrokken en met onverdiende hardheid
-neergesmeten; haardossen verdwijnen, bedaklagen worden afgewasschen en sarong en kabaia
-met smachtend verlangen uit de handen der baboes aangenomen.
-</p>
-<p>Ontdaan van alle banden, lang uitgestrekt in het ruime, koele bed in het <span class="corr" id="xd30e1881" title="Bron: half donker">halfdonker</span> met de gesloten jaloeziën, doen een paar uurtjes rust wonderen; een frisch bad en
-een geurig kop thee verrichten het overige en tegen den tijd dat de zon wegschuilt,
-komen dames en heeren met nieuwen glans te voorschijn.
-<span class="pageNum" id="pb191">[<a href="#pb191">191</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h3 class="main">VIII.</h3>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Buiten beschijnt de maan het vroolijk tooneel, waar de Javanen zich geschaard hebben
-om den wajang; binnen verlichten talrijke lampen de ruime galerij, waar de tafel is
-aangericht.
-</p>
-<p>’t Is een prachtig diner.
-</p>
-<p>Op het fijn damast glinstert zilver en kristal in rijken overvloed; geurige bloemen
-zijn met kwistige, smaakvolle hand aangebracht; de schatten, die het meer en het woud
-opleveren, de fijne wijnen en uitgezochte gerechten uit de welvoorziene goedangs,
-komen achtereenvolgens het verhemelte streelen; het dessert munt uit door ongewone
-délicatesses.…
-</p>
-<p>Jammer dat de heerlijke toebereiding van den reebout, de geur der ragouts, het croquante
-van het speenvarken enkele heeren telkens herinnert aan de diners op Soeka-madjoe
-in den tijd, toen mevrouw Reijkman nog Njai Marie was.
-</p>
-<p>Thans zit ze aan het hoofd van de tafel.
-</p>
-<p>Mooi is Marie nooit geweest, maar tien jaar geleden <span class="pageNum" id="pb192">[<a href="#pb192">192</a>]</span>zag ze er vrij aardig uit met haar tengere vormen en rond gezichtje; nu is ze in omvang
-toegenomen en, ofschoon nog geen vijf en twintig jaar, begint ze reeds tanig en oudachtig
-te worden, terwijl de groote fonkelende oogen, die vroeger het donker gelaat eenigen
-glans gaven, tegenwoordig slechts ter sluiks opgeslagen en de witte tanden zelden
-gezien worden, even zelden als de vroolijke lach.
-</p>
-<p>Zou ze in sarong en kabaia onbevallig zijn, in europeesche kleederdracht is ze leelijk
-en, wat erger is dan leelijk, belachelijk.
-</p>
-<p>Het parijsch corset is niet gemaakt voor de welgevormde maar korte taille, de lange
-sleep van den donkerrooden japon slingert op de zonderlingste wijze heen en weer bij
-haar sarongstap; de voeten bewegen zich moeilijk in de hooggehakte schoenen; het valsch
-kapsel, waarin ze met moeite haar lang, dik haar dwong, drukt haar de hersens; de
-geplooide kraag, die den hals omsluit, schijnt door de wraakgodinnen uitgedacht om
-de gifmengster te herinneren aan de straf, die haar toekomt. Niettegenstaande dit
-alles geniet ze, geniet ze onuitsprekelijk.
-<span class="pageNum" id="pb193">[<a href="#pb193">193</a>]</span></p>
-<p>Immers, het is de eerste gelegenheid waarbij ze optreedt als vrouw des huizes; ’t
-is voor de eerste maal dat het maalfeest gegeven wordt, sedert zij, nu twee jaar geleden,
-mevrouw Reijkman werd.
-</p>
-<p>De tijd, waarin ze zich schuil moest houden voor de gasten en hen bedienen van achter
-het groote scherm, is voor altijd voorbij; de hooggeplaatste bezoekers, die toen veinsden
-haar niet te zien; hunne dames, die toen het hoofd zouden hebben omgedraaid, als ze
-haar toevallig ontmoetten; de jongelui die toen haar aanstaarden met onbeschaamde
-blikken, zij allen moeten nu voor haar buigen, zij allen moeten haar nu erkennen als
-de wettige vrouw van Henri Reijkman.
-</p>
-<p>Wat deert het haar, dat op het eenmaal zoo vroolijk gelaat van haar echtgenoot de
-diepste wanhoop te lezen staat, dat er geen glimlach heeft gespeeld om zijn bleeke
-lippen, sinds dat hartverscheurend oogenblik, toen Edith er voor de laatste maal een
-kus op drukte; wat deert haar zijn koele terughouding, hij kan zijn huwelijk toch
-niet ongedaan maken!
-</p>
-<p>Wat deert het haar, dat Onno haar noch de achting <span class="pageNum" id="pb194">[<a href="#pb194">194</a>]</span>betoont, noch de beleefdheid bewijst, die hij als eerste geëmployeerde van Soeka-madjoe,
-aan de vrouw van zijn principaal verschuldigd is? Hij kan haar plagen zooveel hij
-wil; niet meer benadeelen nu zij eenmaal mevrouw Reijkman is.
-</p>
-<p>Wat deert het haar ook, dat de resident zijn gastvrouw niet schijnt te zien, dat de
-suikerlords, hoewel zelf vrij beleefd, vergaten hun vrouwen aan haar voor te stellen,
-dat enkele dames haar uit de hoogte behandelen, anderen gichelen en fluisteren zoodra
-ze niet langer in haar nabijheid is—ze kunnen haar toch niet verdringen van haar plaats!
-</p>
-<p>Neen! dat alles deert haar niet!
-</p>
-<p>Maar wat haar wèl deert, wat nu en dan een onheilspellend licht doet opvlammen in
-haar donker oog, wat haar maanden lang reeds vervolgt als een schrikbeeld, wat haar
-reeds menigmalen, als ze na een bangen nacht eindelijk insliep, knersetandend deed
-ontwaken, dat is het blonde kind met de blauwe oogen die eenmaal zoo medelijdend rustten
-op Henri Reijkman’s bleek gelaat, die nu naar hem zijn opgeheven met den vochtigen
-blik van een dwepend meisjeshart.
-<span class="pageNum" id="pb195">[<a href="#pb195">195</a>]</span></p>
-<p>De roode frissche lippen lachen zoo onbezorgd, het blanke voorhoofd is zoo rein, geheel
-de uitdrukking van het fijnbesneden gelaat zoo edel, geheel de vorm van het ranke
-lichaam zoo meisjesachtig, zoo kinderlijk nog bijna, dat men een Marie Bastoort zijn
-moet om iets zondigs te zoeken in de verhouding van Henri Reijkman en Constance van
-Raatshove. Maar zij meent er dat zondige in te vinden en met gebalde vuisten en kloppend
-hart slaat ze hen gade, en in haar verhit brein komen gedachten op, die haar doen
-verbleeken en beven te midden van het feestgewoel.
-</p>
-<p class="tb"></p><p>
-</p>
-<p>’t Is middernacht.
-</p>
-<p>De sterren flonkeren met gouden glansen aan het azuur van den effen blauwen hemel,
-de nachtbloemen openen haar kelken en geuren als wisten ze hoe kort haar bloeitijd
-zijn zal, de vlinders dwarlen halfbedwelmd rondom. Een frissche koelte daalt van den
-Ardjoeno en komt de verhitte gezichten aanraken van de honderden mannen en vrouwen,
-die geschaard liggen rondom den wajang of genieten van de bevallige dansen en het
-onharmonisch gezang der ronggèngs.
-<span class="pageNum" id="pb196">[<a href="#pb196">196</a>]</span></p>
-<p>Uit de ruime pendoppo der administrateurswoning klinkt vroolijke muziek en de paren
-zweven op de maat eener wals, die steeds sneller, steeds wilder wordt.
-</p>
-<p>Het is niet alleen de jeugd, die hier danst: oud en jong doet mede; de resident heeft
-het bal geopend met de gade van den grondbezitter; te zamen dragen ze een eeuw op
-de schouders, maar het hart bleef jong en de voet vlug; een weeuwtje wier volwassen
-zoon in Holland gelukkig geen getuige kan zijn van mama’s aanvechtingen naar de vreugden
-des levens, draait lustig in de rondte met den geëmployeerde, wien het eerste dons
-om de kin speelt; een grijze overste heeft een piepjong nonnatje gekozen.…
-</p>
-<p>Er zijn echter ook andere paartjes, jong en onbezorgd, vroolijk en bevallig, aardig
-om aan te zien. Maar geen schooner onder die allen dan de forsche en toch zoo slanke
-gestalte van den gastheer, met zijn dame, die er uitziet als een engel in haar wolken
-van wit, haar guirlandes vergeet-mij-niet, den krans in de goudglansende krullen.
-</p>
-<p>Ze rust in de armen, die haar omvatten, ze geeft zich geheel over aan het genot van
-den dans, en hij <span class="pageNum" id="pb197">[<a href="#pb197">197</a>]</span>sluit haar vaster aan zijn borst, en staart in het schitterend blauw dier welsprekende
-oogen en—had hij tot heden toe slechts een zucht in antwoord op de taal dier oogen,
-nu fluistert hij en droomt—en in zijn droom hoort hij het rammelen niet van den keten,
-die achter hem aansleept.
-</p>
-<p>Uit den donkersten hoek van de groote pendoppo volgen een paar ernstige oogen het
-schoone paar; met warme bewondering maar met teedere bezorgdheid ook.
-</p>
-<p>Eindelijk rijst Onno overeind uit zijn verborgen plekje. Hij treed haastig voorwaarts;
-hij legt zijn hand op Henri’s arm, zoodra deze zijn dame verlaten heeft.
-</p>
-<p>„Henri!” fluistert hij.
-</p>
-<p>„Wat is er?” vraagt deze eenigszins ongeduldig.
-</p>
-<p>„Marie ziet je!”
-</p>
-<p>„Onno! één avond, één halven nacht van geluk maar!” vraagt Reijkman smeekend.
-</p>
-<p>En Onno laat hem los en treedt naar buiten; hij ziet op naar de sterren, die glimlachen
-en vroolijk knipoogen, want ze zijn te verre af om het lijden der menschen te zien,
-en peinzensmoê spreekt hij <span class="pageNum" id="pb198">[<a href="#pb198">198</a>]</span>de vraag uit, die zijn ziel beroert, de vraag die in dit uur als in zooveel andere
-uren zijn warm, trouw vriendenhart vervult: „Is hij dan gedoemd tot het ongeluk, levenslang?.…
-Kan er dan niets, niets voor zijn verlossing gedaan worden?.…”
-</p>
-<p>Maar de sterren glimlachen en knipoogen steeds voort en antwoorden niet. Wilder klinkt
-de muziek, luider het gegons der vroolijke stemmen, maar het zijn niet de blijde tonen
-die hem weer naar binnen drijven: het is het onbestemd voorgevoel van een naderende
-ramp.
-</p>
-<p>Hij moet weten wat er voorvalt. Henri,—dit heeft hij straks bespeurd aan zijn fonkelend
-oog, aan zijn koortsig gloeiend gelaat—is zichzelf niet; hij zou in dezen nacht van
-verrukking en opgewondenheid de grootste onvoorzichtigheid begaan; ook het schoone
-kind met den krans van vergeet-mij-niet weet niet welk gevaar haar dreigt; maar om
-Marie’s lippen speelt nu en dan de koude wreede grijnslach, dien hij somtijds heeft
-gezien in Henri’s ziekenkamer, en hij weet dat er dan gewaakt moet worden.…
-</p>
-<p>Hij volgt de donkerroode japon met zijn strakken <span class="pageNum" id="pb199">[<a href="#pb199">199</a>]</span>blik, waarheen zij zich ook beweegt; hij ziet hoe ze orders geeft aan de bedienden,
-niet flink en bepaald als gewoonlijk, maar verstrooid, hoe ze het eene glas champagne
-na het andere leegdrinkt en toch niet vroolijk wordt, hoe ze met de zwarte oogen één
-wit punt volgt in de balzaal.…
-</p>
-<p>Weldra komt de wreede koude grijnslach niet meer nu en dan om de bleekblauwe lippen
-spelen, maar blijft en schijnt zich te verspreiden over geheel het strak gelaat, tot
-zelfs in de oogen.… als Onno dat ziet, grijpt een groote angst hem aan: hij moet zijn
-waakzaamheid verdubbelen.
-</p>
-<p>Op eens—daar wordt de roode japon niet meer gezien in de balzaal. Ieder is te zeer
-met zichzelf vervuld om haar te missen, die daar nu langzaam de breede trappen der
-pendoppo afdaalt en, als had ze behoefte aan een weinig frissche lucht, den bloemtuin
-achter het huis begint op en neder te wandelen.
-</p>
-<p>Ze loopt zoo bedaard mogelijk en niet zonder nu en dan eens stil te staan om aan een
-roos te ruiken of haar kleed beter op te nemen; ze kiest de zijde van het huis door
-haar bewoond; dáár verdwijnt ze <span class="pageNum" id="pb200">[<a href="#pb200">200</a>]</span>een oogenblik in haar kamers en als ze wederom te voorschijn komt, neemt ze het kleed
-met de linkerhand te zamen; de rechter is niet meer vrij.…
-</p>
-<p>Nu strekt ze haar wandeling wat verder uit; ze neemt den kant van de bijgebouwen;
-eerst rechts, naar de bediendenkamers; dan links naar de logeervertrekken.…
-</p>
-<p>’t Is hier doodstil; geen sterveling beweegt zich, de logées zijn in de balzaal, de
-jongens en meiden bij de ronggèngs.
-</p>
-<p>Al de kamers zijn gesloten, ook die waarvoor Marie nu stilhoudt. Maar ze weet, dat
-het knipje van de jaloezie gebroken is, ze duwt er zachtkens tegen aan, het springt
-open en, daar het venster niet gesloten werd, kan ze nu over het vrij lange kozijn
-de kamer binnenklimmen.
-</p>
-<p>De half neergedraaide lamp verspreidt een flauw en schemerachtig licht in het vrij
-ruim vertrek.
-</p>
-<p>Marie kijkt rondom zich. Een paar kleine slofjes staan voor het bed; op de toilettafel
-ligt een gebroken waaier, een gouden armband; het witte kleedje met de korenbloemen,
-dat Constance van Raatshove <span class="pageNum" id="pb201">[<a href="#pb201">201</a>]</span>heeft gedragen dien morgen, hangt aan het schutsel.
-</p>
-<p>De kamer ziet er uit, zooals iedere andere waarin een jong meisje zich voor het bal
-heeft gekleed, met bloemen en kanten en strikken overal verstrooid. Maar in deze kamer
-is een bedwelmend zoete geur, in deze kamer prijkt op het midden van de marmeren tafel
-een heerlijke, witte bloemtros.… Marie weet dat het de schoonste en zeldzaamste is
-der orchydeën, die Henri met zooveel zorg kweekt.…
-</p>
-<p>Haar fonkelend oog rust langen tijd op die bloem; dan treedt ze snel en vast nader
-en scheurt haar van den stengel en trapt haar onder den voet. Een oogenblik nog en
-de rechterhand, tot nu toe zoo vastgeklemd, opent zich;.… een wit, fijn poeder gaat
-uit die hand over in den met water gevulden gendie<a class="noteRef" id="xd30e1963src" href="#xd30e1963">3</a>.
-</p>
-<p>Als uilengekras, zoo onheilspellend weerklinkt haar akelig schorre lach door de stilte
-van den nacht; fluisterend, of ze vreesde voor haar eigen stem, spreekt ze: „Ha, ha!
-mooie meisjes worden warm van het dansen.… ze krijgen dorst, ze willen slapen, droomen
-<span class="pageNum" id="pb202">[<a href="#pb202">202</a>]</span>van den knappen mijnheer … ze drinken, drinken!.… Het witte gezicht blauw, de roode
-wangen blauw.…”
-</p>
-<p>Daar slaakt ze een rauwen gil. Ze heeft opgezien in den grooten spiegel tegenover
-haar; ze heeft een gloeienden blik ontmoet, gloeiend van haat en wraak, gloeiend van
-razende woede.
-</p>
-<p>Lang blijft het doodstil in Constance’s slaapvertrek. Als een tijger heeft Onno van
-achter zijn prooi besprongen en zóó plotseling was de aanval, zóó vast grepen de ijzeren
-vuisten, zóó krachtig nijpen ze, dat de gifmengster geen geluid kan voortbrengen.
-Nu … ze worstelt als een bezetene, ze tracht zich los te wringen, hem omver te werpen,
-ze bijt hem in de handen, ze krabt hem het gelaat tot bloed …
-</p>
-<p>Eindelijk is hij den strijd moede.
-</p>
-<p>Een ijzeren vuistslag komt neder op het hoofd, dat zooveel monsterlijks uitbroedde.
-Als ze bewusteloos achterover valt op den grond, zet Onno haar de knie op de borst.
-</p>
-<p>Dan grijpt hij den gendie.
-<span class="pageNum" id="pb203">[<a href="#pb203">203</a>]</span></p>
-<p>En als ze ontwaakt uit haar korte bezwijming, ziet ze vlak boven haar gelaat die vurige
-oogen vol haat, dien mond schuimend van woede, hoort ze het bevel dat haar doodvonnis
-is: „Drink!”
-</p>
-<p>Maar neen, ze wil niet drinken! Ze moet leven! Ze rukt zich los, ze kromt zich als
-een slang, ze kruipt en wentelt zich, ze smeekt om genade; dan tracht ze hem het glas
-uit de handen te slaan.
-</p>
-<p>Maar eindelijk begrijpt ze dat de kansen niet gelijk staan, hij is even listig en
-veel sterker dan zij. Ze heft een vreeselijk gegil aan, schor en woest. Ze schreeuwt
-om hulp, haar antwoorden de tonen van den vroolijken galop, en in haar verbeelding
-ziet ze Henri daarhenen zweven, stralend van geluk, met het blonde meisje in zijn
-armen … zooals hij háár nooit, nooit in de armen hield!
-</p>
-<p>„Neen! neen! Ik wil niet sterven! Zij zal hem niet hebben,” gilt ze. „Ik moet leven.”
-</p>
-<p>Maar daar sist het vlak bij haar oor: „Gifmengster! Hij zal haar trouwen … niet gedwongen,
-maar uit vrijen wil … En hij zal haar lief hebben … En ze zullen gelukkig zijn … En
-nu, drink!”
-<span class="pageNum" id="pb204">[<a href="#pb204">204</a>]</span></p>
-<p>Maar ze houdt de tanden vast opeengeklemd, de lippen gesloten; dan woelt ze door de
-lange, losgemaakte haren, waarin nog de juweelen schitteren.…
-</p>
-<p>Onno buigt zich dieper over haar heen; de tegenstand wordt zwakker, steeds zwakker …
-hij giet haar het gif in de keel, tot den laatsten droppel toe!
-</p>
-<p>Daar flikkert iets in de schemering. Onno grijpt naar zijn borst.… een vreeselijk
-stekende pijn!.… ruggelings valt hij achterover.…
-</p>
-<p class="tb">- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -</p><p>
-</p>
-<p>Het is vijf uur in den morgen. De starren verbleeken en grijs en kleurloos breidt
-de hemel zich uit over den Ardjoeno; de gamelans zwijgen, ook de dansmuziek heeft
-opgehouden.… men maakt zich gereed tot scheiden.
-</p>
-<p>Nu wordt de gastvrouw gemist.
-</p>
-<p>Eerst zijn de groote galerijen, dan Marie’s vertrekken, dan geheel het huis, eindelijk
-zelfs de tuin doorzocht.… ten laatste vraagt Reijkman zijn logées in hun kamers te
-willen zien.…
-<span class="pageNum" id="pb205">[<a href="#pb205">205</a>]</span></p>
-<p>Wat is het, dat hem drijft om zelf den sleutel te zoeken van die kamer links? Wat
-is het dat hem er toe brengt door de geopende jaloezie naar binnen te springen, nog
-vóór de deur ontsloten kon worden?…
-</p>
-<p>De lamp is uitgegaan, maar bij de vale ochtendschemering ziet hij midden in het vertrek,
-op den grond, een verwarde massa, als in één grooten bloedplas.
-</p>
-<p>Hij stoot de vensters open en.… neen, ’t is geen bloedplas, dat purperkleurige, ’t
-is de roode japon van Marie. En die akelige, bleekblauwe vlek in het midden met de
-zwarte slangen die ze omkronkelen, dat is Marie’s gelaat, dat zijn Marie’s lange haren!
-</p>
-<p>De doodsstrijd heeft afschuwelijke sporen achtergelaten op het door woede en wanhoop
-verwrongen gezicht.… Maar dicht naast het hare ligt een ander, bleek en strak.
-</p>
-<p>Henri Reijkman knielt zachtjes neêr bij den getrouwe; hij legt het moede hoofd aan
-zijn borst, hij drukt een langen kus op de bleeke lippen, hij roept luide den naam
-van zijn vriend.
-</p>
-<p>„Henri?! O, dat is goed!” fluistert een zwakke stem.
-<span class="pageNum" id="pb206">[<a href="#pb206">206</a>]</span></p>
-<p>„Onno, wat is er gebeurd?” vraagt Reijkman in de vreeselijkste spanning.
-</p>
-<p>„Ze heeft niet gedronken?” fluistert de zwakke stem.
-</p>
-<p>„Wie? Marie?”
-</p>
-<p>„Het meisje met de vergeet-mij-nietjes?”
-</p>
-<p>„Onno?… O God! nu begrijp ik het. <i>Zij</i> had haar willen vergiftigen … En o, mijn trouwe vriend, je hebt gewaakt over Constance?”
-</p>
-<p>„Heb ik <span class="corr" id="xd30e2016" title="Bron: goed gemaakt">goedgemaakt</span>, wat ik misdeed, Henri?”
-</p>
-<p>„Ja, ja! duizendmalen! Maar Onno, wat deert je? Wat heeft ze je misdaan? Antwoord!
-Antwoord!”
-</p>
-<p>Onno wijst op den langen, scherpen haarnaald, waaraan een diamant fonkelt.
-</p>
-<p>„Die heeft ze me door het hart gestoken.”
-</p>
-<p>„God! Laat me hulp roepen.… Onno, je moogt niet sterven!”
-</p>
-<p>„Neen, neen! Blijf zoo zitten.… Laat mijn hoofd zoo liggen.… En zeg het nog eens en
-nog eens, dat ik alles heb goedgemaakt.… dat je nu gelukkig zult worden.… Zeg het,
-Henri!.…”
-</p>
-<p>En terwijl Henri al zijn smart uitspreekt in één lange stomme omhelzing, terwijl heete
-tranen neerstroomen <span class="pageNum" id="pb207">[<a href="#pb207">207</a>]</span>op het bleeke voorhoofd, terwijl hij woorden stamelt van eeuwige dankbaarheid en het
-uitroept dat de trouwe vriend nimmermeer zal vergeten worden in zijn huis, komt in
-den dood het donker gelaat een glimlach verhelderen, zoo liefelijk en zacht, zoo zalig
-en tevreden, als nooit te voren.
-</p>
-<div class="figure o207width"><img src="images/o207.png" alt="Ornament." width="92" height="54"></div><p>
-<span class="pageNum" id="pb208">[<a href="#pb208">208</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-</div>
-<div class="footnotes">
-<hr class="fnsep">
-<div class="footnote-body">
-<div id="xd30e1735">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd30e1735src">1</a></span> ’t Kan mij niet schelen.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd30e1735src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div id="xd30e1754">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd30e1754src">2</a></span> Stil.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd30e1754src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div id="xd30e1963">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd30e1963src">3</a></span> Steenen karaf.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd30e1963src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-</div>
-</div>
-</div>
-</div>
-<div class="back">
-<div class="div1 advertisement ads"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody">
-<p class="first"><i>Bij den Uitgever dezes is mede verschenen, van</i>
-</p>
-<p class="xd30e2038">ANNIE FOORE.
-</p>
-<p class="xd30e2040">Florence’s Droom.
-</p>
-<p>Ingenaaid ƒ&nbsp;<b>0.60</b>.
-</p>
-<p>In Prachtband ƒ&nbsp;<b>0.90</b>.
-</p>
-<p class="xd30e2038">EEN FAMILIEGEHEIM.
-</p>
-<p>Ingenaaid ƒ&nbsp;<b>0.60</b>.
-</p>
-<p>In Prachtband ƒ&nbsp;<b>0.90</b>.
-</p>
-</div>
-</div>
-<div class="transcriberNote">
-<h2 class="main">Colofon</h2>
-<h3 class="main">Beschikbaarheid</h3>
-<p class="first">Dit eBoek is voor kosteloos gebruik door iedereen overal, met vrijwel geen beperkingen
-van welke soort dan ook. U mag het kopiëren, weggeven of hergebruiken onder de voorwaarden
-van de Project Gutenberg Licentie in dit eBoek of on-line op <a class="seclink xd30e41" title="Externe link" href="https://www.gutenberg.org/">www.gutenberg.org</a>.
-</p>
-<p>Dit eBoek is geproduceerd door het on-line gedistribueerd correctieteam op <a class="seclink xd30e41" title="Externe link" href="https://www.pgdp.net/">www.pgdp.net</a>.
-</p>
-<h3 class="main">Metadata</h3>
-<table class="colophonMetadata" summary="Metadata">
-<tr>
-<td><b>Titel:</b></td>
-<td>Indische Huwelijken</td>
-<td></td>
-</tr>
-<tr>
-<td><b>Auteur:</b></td>
-<td>Annie Foore [Pseud. van Francisca Johanna Jacoba Alberta Junius (1847–1890)]</td>
-<td><a href="https://viaf.org/viaf/29164020/" class="seclink">Info</a></td>
-</tr>
-<tr>
-<td><b>Taal:</b></td>
-<td>Nederlands (Spelling De Vries-Te Winkel)</td>
-<td></td>
-</tr>
-<tr>
-<td><b>Oorspronkelijke uitgiftedatum:</b></td>
-<td>[1895]</td>
-<td></td>
-</tr>
-</table>
-<h3 class="main">Documentgeschiedenis</h3>
-<ul>
-<li>2021-07-11 Begonnen.
-</li>
-</ul>
-<h3 class="main">Externe Referenties</h3>
-<p>Dit Project Gutenberg eBoek bevat externe referenties. Het kan zijn dat deze links
-voor u niet werken.</p>
-<h3 class="main">Verbeteringen</h3>
-<p>De volgende verbeteringen zijn aangebracht in de tekst:</p>
-<table class="correctionTable" summary="Overzicht van verbeteringen aangebracht in de tekst.">
-<tr>
-<th>Bladzijde</th>
-<th>Bron</th>
-<th>Verbetering</th>
-<th>Bewerkingsafstand</th>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e167">8</a></td>
-<td class="width40 bottom">wel voorziene</td>
-<td class="width40 bottom">welvoorziene</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e185">10</a>, <a class="pageref" href="#xd30e229">14</a>, <a class="pageref" href="#xd30e320">24</a>, <a class="pageref" href="#xd30e337">26</a>, <a class="pageref" href="#xd30e893">83</a></td>
-<td class="width40 bottom">van avond</td>
-<td class="width40 bottom">vanavond</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e227">14</a></td>
-<td class="width40 bottom">
-[<i>Niet in bron</i>]
-</td>
-<td class="width40 bottom">.</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e256">18</a></td>
-<td class="width40 bottom">Hoedt’s</td>
-<td class="width40 bottom">Hoedts</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e268">19</a>, <a class="pageref" href="#xd30e282">21</a>, <a class="pageref" href="#xd30e365">29</a>, <a class="pageref" href="#xd30e448">38</a></td>
-<td class="width40 bottom">Leo’s</td>
-<td class="width40 bottom">Léo’s</td>
-<td class="bottom">1 / 0</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e295">22</a>, <a class="pageref" href="#xd30e994">92</a></td>
-<td class="width40 bottom">van daag</td>
-<td class="width40 bottom">vandaag</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e306">23</a>, <a class="pageref" href="#xd30e1184">112</a></td>
-<td class="width40 bottom">moeielijk</td>
-<td class="width40 bottom">moeilijk</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e348">27</a>, <a class="pageref" href="#xd30e427">36</a></td>
-<td class="width40 bottom">Leo</td>
-<td class="width40 bottom">Léo</td>
-<td class="bottom">1 / 0</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e391">32</a></td>
-<td class="width40 bottom">wicht</td>
-<td class="width40 bottom">gewicht</td>
-<td class="bottom">2</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e475">40</a>, <a class="pageref" href="#xd30e480">40</a></td>
-<td class="width40 bottom">prozaisch</td>
-<td class="width40 bottom">prozaïsch</td>
-<td class="bottom">1 / 0</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e497">42</a></td>
-<td class="width40 bottom">super-intendent</td>
-<td class="width40 bottom">superintendent</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e540">47</a></td>
-<td class="width40 bottom">Soeka Madjoe</td>
-<td class="width40 bottom">Soeka-Madjoe</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e627">55</a>, <a class="pageref" href="#xd30e677">61</a></td>
-<td class="width40 bottom">
-[<i>Niet in bron</i>]
-</td>
-<td class="width40 bottom">„</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e740">68</a></td>
-<td class="width40 bottom">á</td>
-<td class="width40 bottom">à</td>
-<td class="bottom">1 / 0</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e785">71</a>, <a class="pageref" href="#xd30e1469">146</a></td>
-<td class="width40 bottom">patient</td>
-<td class="width40 bottom">patiënt</td>
-<td class="bottom">1 / 0</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e790">72</a></td>
-<td class="width40 bottom">moeielijke</td>
-<td class="width40 bottom">moeilijke</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e975">91</a></td>
-<td class="width40 bottom">hemels naam</td>
-<td class="width40 bottom">hemelsnaam</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e982">92</a></td>
-<td class="width40 bottom">
-[<i>Niet in bron</i>]
-</td>
-<td class="width40 bottom">”</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1007">93</a></td>
-<td class="width40 bottom">”</td>
-<td class="width40 bottom">
-[<i>Verwijderd</i>]
-</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1051">98</a></td>
-<td class="width40 bottom">werdt</td>
-<td class="width40 bottom">werd</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1075">100</a></td>
-<td class="width40 bottom">heelemeel</td>
-<td class="width40 bottom">heelemaal</td>
-<td class="bottom">2</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1134">106</a></td>
-<td class="width40 bottom">Van uit</td>
-<td class="width40 bottom">Vanuit</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1291">125</a></td>
-<td class="width40 bottom">gerust gesteld</td>
-<td class="width40 bottom">gerustgesteld</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1372">134</a></td>
-<td class="width40 bottom">vóor</td>
-<td class="width40 bottom">vóór</td>
-<td class="bottom">1 / 0</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1625">165</a></td>
-<td class="width40 bottom">den</td>
-<td class="width40 bottom">dan</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1641">166</a></td>
-<td class="width40 bottom">
-[<i>Niet in bron</i>]
-</td>
-<td class="width40 bottom">;</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1681">172</a></td>
-<td class="width40 bottom">zoo veel</td>
-<td class="width40 bottom">zooveel</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1693">173</a></td>
-<td class="width40 bottom">zich zelf</td>
-<td class="width40 bottom">zichzelf</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1700">174</a></td>
-<td class="width40 bottom">moeielijkheden</td>
-<td class="width40 bottom">moeilijkheden</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1703">174</a></td>
-<td class="width40 bottom">moeielijkheid</td>
-<td class="width40 bottom">moeilijkheid</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1706">174</a></td>
-<td class="width40 bottom">di</td>
-<td class="width40 bottom">dit</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1713">174</a>, <a class="pageref" href="#xd30e1745">176</a></td>
-<td class="width40 bottom">hek</td>
-<td class="width40 bottom">gek</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1716">174</a></td>
-<td class="width40 bottom">gulp</td>
-<td class="width40 bottom">hulp</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1808">181</a></td>
-<td class="width40 bottom">effekt</td>
-<td class="width40 bottom">effect</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1869">189</a></td>
-<td class="width40 bottom">neerlaag</td>
-<td class="width40 bottom">neêrlaag</td>
-<td class="bottom">1 / 0</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1881">190</a></td>
-<td class="width40 bottom">half donker</td>
-<td class="width40 bottom">halfdonker</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e2016">206</a></td>
-<td class="width40 bottom">goed gemaakt</td>
-<td class="width40 bottom">goedgemaakt</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-</table>
-</div>
-</div>
-<div style='display:block; margin-top:4em'>*** END OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK INDISCHE HUWELIJKEN ***</div>
-<div style='text-align:left'>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Updated editions will replace the previous one&#8212;the old editions will
-be renamed.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Creating the works from print editions not protected by U.S. copyright
-law means that no one owns a United States copyright in these works,
-so the Foundation (and you!) can copy and distribute it in the United
-States without permission and without paying copyright
-royalties. Special rules, set forth in the General Terms of Use part
-of this license, apply to copying and distributing Project
-Gutenberg&#8482; electronic works to protect the PROJECT GUTENBERG&#8482;
-concept and trademark. Project Gutenberg is a registered trademark,
-and may not be used if you charge for an eBook, except by following
-the terms of the trademark license, including paying royalties for use
-of the Project Gutenberg trademark. If you do not charge anything for
-copies of this eBook, complying with the trademark license is very
-easy. You may use this eBook for nearly any purpose such as creation
-of derivative works, reports, performances and research. Project
-Gutenberg eBooks may be modified and printed and given away--you may
-do practically ANYTHING in the United States with eBooks not protected
-by U.S. copyright law. Redistribution is subject to the trademark
-license, especially commercial redistribution.
-</div>
-
-<div style='margin:0.83em 0; font-size:1.1em; text-align:center'>START: FULL LICENSE<br>
-<span style='font-size:smaller'>THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE<br>
-PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK</span>
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-To protect the Project Gutenberg&#8482; mission of promoting the free
-distribution of electronic works, by using or distributing this work
-(or any other work associated in any way with the phrase &#8220;Project
-Gutenberg&#8221;), you agree to comply with all the terms of the Full
-Project Gutenberg&#8482; License available with this file or online at
-www.gutenberg.org/license.
-</div>
-
-<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'>
-Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg&#8482; electronic works
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg&#8482;
-electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to
-and accept all the terms of this license and intellectual property
-(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all
-the terms of this agreement, you must cease using and return or
-destroy all copies of Project Gutenberg&#8482; electronic works in your
-possession. If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a
-Project Gutenberg&#8482; electronic work and you do not agree to be bound
-by the terms of this agreement, you may obtain a refund from the person
-or entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.B. &#8220;Project Gutenberg&#8221; is a registered trademark. It may only be
-used on or associated in any way with an electronic work by people who
-agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few
-things that you can do with most Project Gutenberg&#8482; electronic works
-even without complying with the full terms of this agreement. See
-paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project
-Gutenberg&#8482; electronic works if you follow the terms of this
-agreement and help preserve free future access to Project Gutenberg&#8482;
-electronic works. See paragraph 1.E below.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation (&#8220;the
-Foundation&#8221; or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection
-of Project Gutenberg&#8482; electronic works. Nearly all the individual
-works in the collection are in the public domain in the United
-States. If an individual work is unprotected by copyright law in the
-United States and you are located in the United States, we do not
-claim a right to prevent you from copying, distributing, performing,
-displaying or creating derivative works based on the work as long as
-all references to Project Gutenberg are removed. Of course, we hope
-that you will support the Project Gutenberg&#8482; mission of promoting
-free access to electronic works by freely sharing Project Gutenberg&#8482;
-works in compliance with the terms of this agreement for keeping the
-Project Gutenberg&#8482; name associated with the work. You can easily
-comply with the terms of this agreement by keeping this work in the
-same format with its attached full Project Gutenberg&#8482; License when
-you share it without charge with others.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern
-what you can do with this work. Copyright laws in most countries are
-in a constant state of change. If you are outside the United States,
-check the laws of your country in addition to the terms of this
-agreement before downloading, copying, displaying, performing,
-distributing or creating derivative works based on this work or any
-other Project Gutenberg&#8482; work. The Foundation makes no
-representations concerning the copyright status of any work in any
-country other than the United States.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg:
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.1. The following sentence, with active links to, or other
-immediate access to, the full Project Gutenberg&#8482; License must appear
-prominently whenever any copy of a Project Gutenberg&#8482; work (any work
-on which the phrase &#8220;Project Gutenberg&#8221; appears, or with which the
-phrase &#8220;Project Gutenberg&#8221; is associated) is accessed, displayed,
-performed, viewed, copied or distributed:
-</div>
-
-<blockquote>
- <div style='display:block; margin:1em 0'>
- This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and most
- other parts of the world at no cost and with almost no restrictions
- whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms
- of the Project Gutenberg License included with this eBook or online
- at <a href="https://www.gutenberg.org">www.gutenberg.org</a>. If you
- are not located in the United States, you will have to check the laws
- of the country where you are located before using this eBook.
- </div>
-</blockquote>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.2. If an individual Project Gutenberg&#8482; electronic work is
-derived from texts not protected by U.S. copyright law (does not
-contain a notice indicating that it is posted with permission of the
-copyright holder), the work can be copied and distributed to anyone in
-the United States without paying any fees or charges. If you are
-redistributing or providing access to a work with the phrase &#8220;Project
-Gutenberg&#8221; associated with or appearing on the work, you must comply
-either with the requirements of paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 or
-obtain permission for the use of the work and the Project Gutenberg&#8482;
-trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or 1.E.9.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.3. If an individual Project Gutenberg&#8482; electronic work is posted
-with the permission of the copyright holder, your use and distribution
-must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any
-additional terms imposed by the copyright holder. Additional terms
-will be linked to the Project Gutenberg&#8482; License for all works
-posted with the permission of the copyright holder found at the
-beginning of this work.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg&#8482;
-License terms from this work, or any files containing a part of this
-work or any other work associated with Project Gutenberg&#8482;.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this
-electronic work, or any part of this electronic work, without
-prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with
-active links or immediate access to the full terms of the Project
-Gutenberg&#8482; License.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary,
-compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including
-any word processing or hypertext form. However, if you provide access
-to or distribute copies of a Project Gutenberg&#8482; work in a format
-other than &#8220;Plain Vanilla ASCII&#8221; or other format used in the official
-version posted on the official Project Gutenberg&#8482; website
-(www.gutenberg.org), you must, at no additional cost, fee or expense
-to the user, provide a copy, a means of exporting a copy, or a means
-of obtaining a copy upon request, of the work in its original &#8220;Plain
-Vanilla ASCII&#8221; or other form. Any alternate format must include the
-full Project Gutenberg&#8482; License as specified in paragraph 1.E.1.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying,
-performing, copying or distributing any Project Gutenberg&#8482; works
-unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing
-access to or distributing Project Gutenberg&#8482; electronic works
-provided that:
-</div>
-
-<div style='margin-left:0.7em;'>
- <div style='text-indent:-0.7em'>
- &bull; You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
- the use of Project Gutenberg&#8482; works calculated using the method
- you already use to calculate your applicable taxes. The fee is owed
- to the owner of the Project Gutenberg&#8482; trademark, but he has
- agreed to donate royalties under this paragraph to the Project
- Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments must be paid
- within 60 days following each date on which you prepare (or are
- legally required to prepare) your periodic tax returns. Royalty
- payments should be clearly marked as such and sent to the Project
- Gutenberg Literary Archive Foundation at the address specified in
- Section 4, &#8220;Information about donations to the Project Gutenberg
- Literary Archive Foundation.&#8221;
- </div>
-
- <div style='text-indent:-0.7em'>
- &bull; You provide a full refund of any money paid by a user who notifies
- you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he
- does not agree to the terms of the full Project Gutenberg&#8482;
- License. You must require such a user to return or destroy all
- copies of the works possessed in a physical medium and discontinue
- all use of and all access to other copies of Project Gutenberg&#8482;
- works.
- </div>
-
- <div style='text-indent:-0.7em'>
- &bull; You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of
- any money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the
- electronic work is discovered and reported to you within 90 days of
- receipt of the work.
- </div>
-
- <div style='text-indent:-0.7em'>
- &bull; You comply with all other terms of this agreement for free
- distribution of Project Gutenberg&#8482; works.
- </div>
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project
-Gutenberg&#8482; electronic work or group of works on different terms than
-are set forth in this agreement, you must obtain permission in writing
-from the Project Gutenberg Literary Archive Foundation, the manager of
-the Project Gutenberg&#8482; trademark. Contact the Foundation as set
-forth in Section 3 below.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.F.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable
-effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread
-works not protected by U.S. copyright law in creating the Project
-Gutenberg&#8482; collection. Despite these efforts, Project Gutenberg&#8482;
-electronic works, and the medium on which they may be stored, may
-contain &#8220;Defects,&#8221; such as, but not limited to, incomplete, inaccurate
-or corrupt data, transcription errors, a copyright or other
-intellectual property infringement, a defective or damaged disk or
-other medium, a computer virus, or computer codes that damage or
-cannot be read by your equipment.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the &#8220;Right
-of Replacement or Refund&#8221; described in paragraph 1.F.3, the Project
-Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project
-Gutenberg&#8482; trademark, and any other party distributing a Project
-Gutenberg&#8482; electronic work under this agreement, disclaim all
-liability to you for damages, costs and expenses, including legal
-fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT
-LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE
-PROVIDED IN PARAGRAPH 1.F.3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE
-TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE
-LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR
-INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH
-DAMAGE.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a
-defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can
-receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a
-written explanation to the person you received the work from. If you
-received the work on a physical medium, you must return the medium
-with your written explanation. The person or entity that provided you
-with the defective work may elect to provide a replacement copy in
-lieu of a refund. If you received the work electronically, the person
-or entity providing it to you may choose to give you a second
-opportunity to receive the work electronically in lieu of a refund. If
-the second copy is also defective, you may demand a refund in writing
-without further opportunities to fix the problem.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth
-in paragraph 1.F.3, this work is provided to you &#8216;AS-IS&#8217;, WITH NO
-OTHER WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT
-LIMITED TO WARRANTIES OF MERCHANTABILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied
-warranties or the exclusion or limitation of certain types of
-damages. If any disclaimer or limitation set forth in this agreement
-violates the law of the state applicable to this agreement, the
-agreement shall be interpreted to make the maximum disclaimer or
-limitation permitted by the applicable state law. The invalidity or
-unenforceability of any provision of this agreement shall not void the
-remaining provisions.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the
-trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone
-providing copies of Project Gutenberg&#8482; electronic works in
-accordance with this agreement, and any volunteers associated with the
-production, promotion and distribution of Project Gutenberg&#8482;
-electronic works, harmless from all liability, costs and expenses,
-including legal fees, that arise directly or indirectly from any of
-the following which you do or cause to occur: (a) distribution of this
-or any Project Gutenberg&#8482; work, (b) alteration, modification, or
-additions or deletions to any Project Gutenberg&#8482; work, and (c) any
-Defect you cause.
-</div>
-
-<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'>
-Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg&#8482;
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Project Gutenberg&#8482; is synonymous with the free distribution of
-electronic works in formats readable by the widest variety of
-computers including obsolete, old, middle-aged and new computers. It
-exists because of the efforts of hundreds of volunteers and donations
-from people in all walks of life.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Volunteers and financial support to provide volunteers with the
-assistance they need are critical to reaching Project Gutenberg&#8482;&#8217;s
-goals and ensuring that the Project Gutenberg&#8482; collection will
-remain freely available for generations to come. In 2001, the Project
-Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure
-and permanent future for Project Gutenberg&#8482; and future
-generations. To learn more about the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation and how your efforts and donations can help, see
-Sections 3 and 4 and the Foundation information page at www.gutenberg.org.
-</div>
-
-<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'>
-Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non-profit
-501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the
-state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal
-Revenue Service. The Foundation&#8217;s EIN or federal tax identification
-number is 64-6221541. Contributions to the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation are tax deductible to the full extent permitted by
-U.S. federal laws and your state&#8217;s laws.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-The Foundation&#8217;s business office is located at 809 North 1500 West,
-Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887. Email contact links and up
-to date contact information can be found at the Foundation&#8217;s website
-and official page at www.gutenberg.org/contact
-</div>
-
-<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'>
-Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Project Gutenberg&#8482; depends upon and cannot survive without widespread
-public support and donations to carry out its mission of
-increasing the number of public domain and licensed works that can be
-freely distributed in machine-readable form accessible by the widest
-array of equipment including outdated equipment. Many small donations
-($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt
-status with the IRS.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-The Foundation is committed to complying with the laws regulating
-charities and charitable donations in all 50 states of the United
-States. Compliance requirements are not uniform and it takes a
-considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up
-with these requirements. We do not solicit donations in locations
-where we have not received written confirmation of compliance. To SEND
-DONATIONS or determine the status of compliance for any particular state
-visit <a href="https://www.gutenberg.org/donate/">www.gutenberg.org/donate</a>.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-While we cannot and do not solicit contributions from states where we
-have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition
-against accepting unsolicited donations from donors in such states who
-approach us with offers to donate.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-International donations are gratefully accepted, but we cannot make
-any statements concerning tax treatment of donations received from
-outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Please check the Project Gutenberg web pages for current donation
-methods and addresses. Donations are accepted in a number of other
-ways including checks, online payments and credit card donations. To
-donate, please visit: www.gutenberg.org/donate
-</div>
-
-<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'>
-Section 5. General Information About Project Gutenberg&#8482; electronic works
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Professor Michael S. Hart was the originator of the Project
-Gutenberg&#8482; concept of a library of electronic works that could be
-freely shared with anyone. For forty years, he produced and
-distributed Project Gutenberg&#8482; eBooks with only a loose network of
-volunteer support.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Project Gutenberg&#8482; eBooks are often created from several printed
-editions, all of which are confirmed as not protected by copyright in
-the U.S. unless a copyright notice is included. Thus, we do not
-necessarily keep eBooks in compliance with any particular paper
-edition.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Most people start at our website which has the main PG search
-facility: <a href="https://www.gutenberg.org">www.gutenberg.org</a>.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-This website includes information about Project Gutenberg&#8482;,
-including how to make donations to the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to
-subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.
-</div>
-
-</div>
-
-</body>
-</html>
diff --git a/old/65854-h/images/frontispiece.jpg b/old/65854-h/images/frontispiece.jpg
deleted file mode 100644
index 322f1ba..0000000
--- a/old/65854-h/images/frontispiece.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/65854-h/images/new-cover.jpg b/old/65854-h/images/new-cover.jpg
deleted file mode 100644
index 85a6b58..0000000
--- a/old/65854-h/images/new-cover.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/65854-h/images/o088.png b/old/65854-h/images/o088.png
deleted file mode 100644
index a5e5c0b..0000000
--- a/old/65854-h/images/o088.png
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/65854-h/images/o103.png b/old/65854-h/images/o103.png
deleted file mode 100644
index 90d0cf1..0000000
--- a/old/65854-h/images/o103.png
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/65854-h/images/o207.png b/old/65854-h/images/o207.png
deleted file mode 100644
index bfdc3f1..0000000
--- a/old/65854-h/images/o207.png
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/65854-h/images/ornament1.png b/old/65854-h/images/ornament1.png
deleted file mode 100644
index 8c8bf75..0000000
--- a/old/65854-h/images/ornament1.png
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/65854-h/images/ornament2.png b/old/65854-h/images/ornament2.png
deleted file mode 100644
index e7fa737..0000000
--- a/old/65854-h/images/ornament2.png
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/65854-h/images/titlepage.png b/old/65854-h/images/titlepage.png
deleted file mode 100644
index 597f0fd..0000000
--- a/old/65854-h/images/titlepage.png
+++ /dev/null
Binary files differ