diff options
| -rw-r--r-- | .gitattributes | 4 | ||||
| -rw-r--r-- | LICENSE.txt | 11 | ||||
| -rw-r--r-- | README.md | 2 | ||||
| -rw-r--r-- | old/65854-0.txt | 4815 | ||||
| -rw-r--r-- | old/65854-0.zip | bin | 86703 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/65854-h.zip | bin | 653483 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/65854-h/65854-h.htm | 5450 | ||||
| -rw-r--r-- | old/65854-h/images/frontispiece.jpg | bin | 197083 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/65854-h/images/new-cover.jpg | bin | 225173 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/65854-h/images/o088.png | bin | 685 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/65854-h/images/o103.png | bin | 1354 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/65854-h/images/o207.png | bin | 2714 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/65854-h/images/ornament1.png | bin | 38462 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/65854-h/images/ornament2.png | bin | 38538 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/65854-h/images/titlepage.png | bin | 52340 -> 0 bytes |
15 files changed, 17 insertions, 10265 deletions
diff --git a/.gitattributes b/.gitattributes new file mode 100644 index 0000000..d7b82bc --- /dev/null +++ b/.gitattributes @@ -0,0 +1,4 @@ +*.txt text eol=lf +*.htm text eol=lf +*.html text eol=lf +*.md text eol=lf diff --git a/LICENSE.txt b/LICENSE.txt new file mode 100644 index 0000000..6312041 --- /dev/null +++ b/LICENSE.txt @@ -0,0 +1,11 @@ +This eBook, including all associated images, markup, improvements, +metadata, and any other content or labor, has been confirmed to be +in the PUBLIC DOMAIN IN THE UNITED STATES. + +Procedures for determining public domain status are described in +the "Copyright How-To" at https://www.gutenberg.org. + +No investigation has been made concerning possible copyrights in +jurisdictions other than the United States. Anyone seeking to utilize +this eBook outside of the United States should confirm copyright +status under the laws that apply to them. diff --git a/README.md b/README.md new file mode 100644 index 0000000..c25c14d --- /dev/null +++ b/README.md @@ -0,0 +1,2 @@ +Project Gutenberg (https://www.gutenberg.org) public repository for +eBook #65854 (https://www.gutenberg.org/ebooks/65854) diff --git a/old/65854-0.txt b/old/65854-0.txt deleted file mode 100644 index 90bdcd2..0000000 --- a/old/65854-0.txt +++ /dev/null @@ -1,4815 +0,0 @@ -The Project Gutenberg eBook of Indische Huwelijken, by Annie Foore - -This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and -most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions -whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms -of the Project Gutenberg License included with this eBook or online at -www.gutenberg.org. If you are not located in the United States, you -will have to check the laws of the country where you are located before -using this eBook. - -Title: Indische Huwelijken - -Author: Annie Foore - -Release Date: July 17, 2021 [eBook #65854] - -Language: Dutch - -Character set encoding: UTF-8 - -Produced by: Jeroen Hellingman and the Online Distributed Proofreading - Team at https://www.pgdp.net/ for Project Gutenberg (This book - was produced from scanned images of public domain material - from the Google Books project.) - -*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK INDISCHE HUWELIJKEN *** - - - - - INDISCHE HUWELIJKEN - - DOOR - - ANNIE FOORE. - - - Tweede Druk. - - - ROTTERDAM, - D. BOLLE. - - - - - - - -INHOUD. - - - Bladz. - EEN EIGENZINNIG WEEUWTJE 7 - WILLIE’S MAMA 39 - GEKETEND 104 - - - - - - - -EEN EIGENZINNIG WEEUWTJE. - - -I. - -Het is in het begin van den westmoesson. - -De regen valt kletterend neêr op stoffige wegen; op arme inlanders, die -te vergeefs beproeven zich te beschutten met die meest primitieve aller -parapluies, een pisangblad; op pikolpaarden, wier wankelende tred en -droef neêrhangende kop getuigen, dat hún tenminste niet kracht naar -kruis gegeven wordt; op dichte bladeren, ruischend en suizelend, alsof -ze elkaar vertellen wilden hoe goed ze doen, die frissche dronk, dat -koele bad. - -De regen, of eigenlijk nog meer de rukwind, die nu en dan den regen -naar binnen slaat, heeft daar even de van Hoedts verjaagd uit de -voorgalerij. Ze hadden zich juist verzameld om de theetafel en er moet -bij het opbreken iets grappigs voorgevallen zijn; tenminste al de leden -der familie lachen van harte en vooral de vrouw des huizes schijnt -dolle pret te hebben in de aardigheid. - -Mevrouw de weduwe van Hoedt,—de dikke dame in sarong en kabaai, die -daar zoo uiterst gemakkelijk achterover leunt in haar uiterst -gemakkelijken stoel,—is een der wel aangename verschijningen, die -onmiddellijk op prettige gedachten brengen, als daar zijn: een goede -tafel, een welvoorziene beurs en vooral een groote voorraad -hartelijkheid, gereed om zich uit te storten in goedaardige -glimlachjes, in vriendelijke woorden, maar ook in hulp en troost voor -ieder, die ze mocht behoeven. - -Haar beide dochters, nauw de kinderschoenen ontwassen en slechts -opmerkelijk door wipneusjes en verbaasde ronde oogen, gieren het uit -van pret; het jonge mensch, dat, zoo lang als hij is, op den divan ligt -uitgestrekt, met het gefatigeerde gezicht en het lorgnet in zijn ééne -oog, schijnt zich ook te amuseeren, in zooverre men dat ten minste -verwachten mag van iemand, die er zulk een gefatigeerd gezicht op -nahoudt. - -„Kom, Jenny, lach je ook niet eens mee?” vraagt de oude dame, als ze -eindelijk weer in staat is adem te halen, wat haar lang niet -gemakkelijk valt na zulk een lachbui. „Nu, kijk eens op!” - -De vijfde van ’t gezelschap—de jonge vrouw—tot wie dat vriendelijk -woord gericht werd, heft nu haar gelaat op en glimlacht met dien -glimlach, waarvan men gevoelt dat hij wel op de lippen, maar niet in -het hart is. - -„O, zeker, ’t is heel aardig, tante!” - -De spreekster gaat haastig voort met hare bezigheid: het arrangeeren -van bloemen in een pièce de milieu, dat heden avond prijken zal op de -tafel van mevrouw van Hoedt. - -„Wat dunkt u er van?” vraagt ze na een kleine pauze, en ze gaat iets -verder staan om het effect te zien dat de prachtige bloemenschat te -midden van kristal en zilver maakt. - -„Beeldig! beeldig!” roepen de meisjes, terwijl mevrouw met goedhartigen -glimlach haar goedkeuring te kennen geeft en de heer met het lorgnet -langzaam uitbrengt: „Je hebt een talent van bloemenschikken en -dineetjes arrangeeren, dat kolossaal is, nichtje. Je schiet maar in één -ding te kort: je moest ze zelf bijwonen.” - -„O, maar dat zal nicht nú doen! Niet waar, Jenny, vanavond kom je -binnen?” roept de oudste der wipneusjes. - -„Toe ja, doe het maar!” vleit de tweede; „het zou zoo prettig zijn. En -als je dan woudt pianospelen, dan konden we na het eten wat dansen, -ja?” - -Eerst heeft Jenny eenigszins verwijtend den onvoorzichtigen neef -aangezien, die blijkbaar spijt heeft dit onderwerp ter tafel te hebben -gebracht; nu zegt ze met hooger blos, half gejaagd, half knorrig: „Neen -meisjes, dat moet je me niet vragen. Ik wil graag alles in orde brengen -voor het diner, maar bijwonen—neen, dat gaat niet, dat gaat niet!” - -„Wat is dat, Jen?” vraagt mevrouw van Hoedt nu, en de lach wijkt een -oogenblik van het prettig vollemaansgezicht. „Heb je me laatst niet -beloofd, dat je mijn eerstvolgend partijtje zoudt bijwonen—en ga je nu -terug krabbelen? Kom, meidlief, dat is maar gekheid, hoor! Dat wordt -toch een beetje overdreven! Me dunkt waarlijk dat je schreien en -treuren nu lang genoeg geduurd heeft!” - -„Lang genoeg? O tante!.... ’t Is pas drie maanden dat hij dood is!” - -Er is in den kreet iets zoo treurigs, zoo diep treffends, zoo alsof ze -om genade smeekte, dat de zoon des huizes ontsteld opziet en de meisjes -besluiten om maar naar de badkamer te gaan:—Ma wou misschien praten met -nicht Jenny. - -„Kassian, Ma,” zegt de jonge man als de zusjes zich uit de voeten -gemaakt hebben, met een verwijtenden blik naar den kant zijner moeder. - -„Kassian? Neen, dat is nonsens van je, Gerard! Niemand heeft meer -kassian met Jenny dan ik, dat weet ze ook wel. En ik begrijp heel goed -dat ze haar man betreurt; dat heb ik ook gedaan ....” - -„Ja, Ma?” vraagt de zoon met zulk een ondeugenden trek op zijn bleek -lusteloos gezicht, dat hij er tien jaar jonger uitziet. - -„Nu ja, ieder doet dat op zijn manier,” zegt de moeder, volstrekt niet -geërgerd door die vraag; „maar zooals Jenny doet, dat is overdreven. Om -je man huilen is goed, maar het moet niet te lang duren, dan wordt het -ongezond en....” - -„En vervelend voor de huisgenooten!” barst de jonge weduwe eensklaps -los. „Ja, tantelief, zeg het maar, ik weet het wel, het is voor u heel -onpleizierig om in uw vroolijken kring nu reeds drie maanden lang zulk -een treurig gezicht te hebben. O, ik wenschte....” - -„Neen, kind, dat is het niet!” en de oude dame trekt haar zacht tot -zich en drukt een echt moederlijken kus op het bewolkt voorhoofd. -„Neen, je behoeft je om ons niet te geneeren! Maar, beste meid, geloof -me, als ik je aanraad om je wat tegen de akeligheid in te zetten, dan -doe ik dat voor je eigen bestwil, nergens anders voor. Arme Jen!” zegt -tante nu, terwijl ze haar onder de kin streelt en in het betraande -gezichtje kijkt; „je wordt zoo bleek en zoo mager.... En als het nu nog -wat hielp;—maar er valt nu eenmaal toch niet meer aan te -veranderen....” - -Gerard, die reeds een paar maal ongeduldig de galerij heeft op en neêr -geloopen, vindt nu het oogenblik gekomen om te zeggen: „Kom, Jenny, je -bent niet oud en niet leelijk, je weet, dan kan een vrouw altijd nog -pleizier hebben in haar leven.” - -„O, Gerard! Och, zeg toch zulke dingen niet!” en het zacht gelaat trekt -pijnlijk samen. - -„Nu ja, nichtje, ik bedoel er ook niets bijzonders mede.... maar—de -tijd slijt, zegt vader Cats, of iemand anders, daar wil ik afwezen.” - -„En dit zeg ik maar,” roept mevrouw van Hoedt nu uit, „een mensch kan -nooit zoo bedroefd wezen of op den duur wil hij wel vertroost worden.” - -„Maar ik, ik wil niet vertroost worden, tante!” - -Met fier gebaar heft de weduwe het gebogen hoofd op en herhaalt het -nogmaals: „Ik wil niet vertroost worden,—hoe dikwerf heb ik dat reeds -gezegd!” - -De oude vrouw zet een gezicht, waarop goedhartig medelijden en ongeloof -om den voorrang strijden. - -„Nu, nu, houd je maar bedaard, kind! Dat is waar, arme meid, dat Léo -een engel van een jongen was.” - -„Ja,” zegt Gerard met warmte, „een ferme kerel, dat was hij! En u moogt -er van denken wat u wilt, Ma; maar mij doet het goed, als ik zijn -weduwe hoor zeggen dat ze niet vertroost wil worden.” - -Daar Gerard vindt dat hij zich eenigszins gecompromitteerd heeft door -zooveel gevoel te toonen, haast hij zich op forschen toon om zijn -jongen te roepen, dezen een onverdiend scheldwoord naar het hoofd te -gooien en op zijne beurt voor geruimen tijd in de badkamer te -verdwijnen. - -„Dat doet je goed, ja?” zegt de oude dame nu, terwijl ze met een wereld -van goedhartigheid in den blik, haar zachte hand over die van Jenny -heenstrijkt. - -„Ja, tante! Och, u zijt allen zoo vriendelijk voor me, zoo hartelijk en -lief!” - -„Nu, wees jij dan ook eens lief en doe nu wat we allemaal zoo graag -hebben, dat je deedt. Kom aan dat diner straks. Ik heb geen pleizier, -Jenny, als ik denken moet, dat jij daar alleen zit te treuren. En de -meisjes hebben ook geen rust, dat weet je wel! En.... wat het ergste -is, er moet muziek zijn vanavond.” - -„Misschien wil Gerard wel spelen.” - -„Gerard? Och kom, die is na den eten tot alles ongeschikt,” zegt de -moeder met een glimlach, die bewijst dat ze deze eigenaardigheid van -haar zoon, evenals zijn andere eigenaardigheden, geenszins te -misprijzen vindt. - -„De meisjes dan?” - -„O, dat weet je wel, die zijn veel te maloe, die raken in de war! Kom, -Jenny, een mensch moet niet egoïst worden in zijn droefheid; pak je -eens aan, wees eens flink! Geloof me, het zal je goed doen. Men moet -zich zoo niet toegeven.... Nu, beste meid, wil je tante voor één keer -dat pleizier niet eens doen?” - -Ze beloofde het. Ze had zooveel verplichting aan de brave ziel, die in -dagen van smart een moeder voor haar geweest was, dat ze haar niets -weigeren kon. - -Tante, op dit groote punt gerustgesteld, moest nu nog even zich gaan -overtuigen, dat er niets in de war liep bij kokkie, dat het goed ging -met het dekken der tafel, dat de kwee en de agar-agars gelukt -waren.—Haar hart was wel twintig pond lichter, toen ze dat alles in de -beste orde vond. - -Neen, daar hebben ze geen flauw begrip van, onze Amsterdamsche kooplui -met hun kolossale fortuinen, zelfs onze Haagsche aristocraten met hun -fijnen kunstsmaak niet, hoe het er uit kan zien bij ons, -Indischluidjes, als wij partij geven. - -’t Is zoo, misschien waren we, een paar jaar geleden, maar arme -drommels, die niet gedroomd hadden ooit partijen te zullen geven; -misschien gaan we over een paar jaar met een mager pensioentje naar -Holland, om het daar, in den Achterhoek, diep te betreuren dat we ooit -partijen gaven; maar toch,—als we het doen, dan ziet onze woning er -onbeschrijfelijk lief en feestelijk uit, veel feestelijker dan het -deftigste granietsteenen gebouw op Keizers- of Heerengracht, bij een -dergelijke gelegenheid. - -Dáár verkondigt alleen wat meer licht in de gang, het verdubbeld stel -witte kuiten, en de gesloten vigilantes die nu en dan komen aanrollen, -den voorbijganger dat er gasten worden verwacht, terwijl de zware -voordeur zich zoo voorzichtig ontsluit om die gasten in te laten, alsof -men vreesde dat er iemand zou kunnen binnendringen, die niet tot de -uitverkoren clique, tot de deftige genoodigden behoort. - -Hier, bij ons Indischlui, is op zoo’n avond het geheele huis, met al -zijn opengeslagen deuren en vensters, al zijn goed verlichte galerijen -en kamers, al zijn bedienden, al zijn voorraad van dranken en -ververschingen, gesteld ter beschikking van de gasten. - -Het met bloemen beplante erf wijst als van zelf den weg naar de -vroolijk verlichte villa, en de heer des huizes ontvangt zelf de -gasten, die door de open rijtuigen worden aangebracht, aan het bordes, -om ze bij zijn vrouw of dochters te brengen. - -Niet deftig en geregeld maar in prettige wanorde bewegen de dames zich, -bijna allen jong, of ten minste jeugdig gekapt en gekleed, door de -ruime gaanderijen, en terwijl de heeren gezellig hun sigaar rooken en -een kop koffie gebruiken, zooals die in Holland niet geschonken wordt, -schoolt de inlander samen voor het erf om te luisteren naar die -vroolijke klanken, de muziek en het gelach, om uren lang stil te staan -kijken naar het woelig tooneel, dat met zijn bloemen en lichten, zijn -beweeglijke gestalten en schitterende tinten zooveel bonte -verscheidenheid schenkt. - -Ook de ruime, modern gebouwde woning der van Hoedts ziet er -allerliefst, bijna uitlokkend uit op dezen avond. - -Er is maar één kamer in de villa waaruit geen licht naar buiten -straalt, één kamer, waarvan de jaloezieën gesloten en de deuren -gegrendeld blijven, hoewel de gasten reeds drukker en drukker komen -aanrijden. - -Hier mocht niemand binnenkomen; hier durfden zelfs de huisgenooten niet -aantikken, om nicht Jenny te herinneren aan haar belofte. - -De wipneusjes keken elkaar met hare ronde oogen nog eenigszins -verschrikter aan dan gewoonlijk, toen ze in haar witte japonnetjes -langs die kamer heenliepen; de gastvrouw hield een oogenblik op in -bewondering van haar zwartfluweelen kleed, om zachtjes een „kassian” te -fluisteren; Gerard mompelde iets van het altijd „beroerd” te vinden, -als iemand bij hem aan huis zijn eigen zin niet kon doen. - -’t Is goed ook, dat die deur gesloten blijft, al was het maar om de -stemming der gasten. Immers, ze mogen het niet vermoeden, wat daar -omging in het hart der jonge vrouw, die straks in hun midden zal -verschijnen, om het hare bij te brengen tot het welslagen van den -avond. ’t Is goed, dat die deur gesloten blijft; immers, niemand mag -het weten, waarom het gelaat, dat de groote toiletspiegel weerkaatst, -zoo telkens bleek en rood wordt; waarom die boezem zoo jaagt en hijgt, -terwijl ze hem in het keurslijf besluit; waarom die vingeren zoo beven, -als ze de blonde lokken om het hoofd slingert. - -Wat haar zoo bitter grieft, het is dat dezelfde vrouw, die eenmaal -Léo’s liefste tante was, er nu reeds op durft aandringen dat ze -afleiding zoeken zal; wat haar het fiere bloed naar het voorhoofd -jaagt, het is dat vernederend denkbeeld dat ze niet meer vrij is, vrij -om te treuren en alleen te zijn, wanneer ze dat verkiest. - -„O ja, ze hebben me gehuisvest en gevoed,” roept ze uit in de -overgroote bitterheid harer ziel; „maar hebben ze daarom het recht me -te dwingen mee feest te vieren, als mijn hart breekt onder zijn -wanhoop; hebben ze daarom het recht me te plaatsen in hun voorgalerij -als meubel, dat ze zich hebben aangeschaft tot amusement van hun -gasten?” - -Tante heeft haar lijfmeid binnen gezonden, met den last te helpen, en -de goede Niam maant Mevrouw aan toch voort te gaan met kleeden: al de -menschen zijn er reeds.... Jenny gehoorzaamt met koortsachtige haast, -maar zonder eenige belangstelling, tot ze eindelijk in den spiegel een -slanke gedaante in rouwgewaad, een droevig bleek gezichtje en een paar -groote brandende oogen ziet. Zuchtend vraagt ze de meid om een -waaier;—dan kan ze ten minste dat gezicht, dat eenmaal het zonnetje van -tante’s partijen was, verbergen. - -Maar moet ze dan waarlijk naar vóór gaan, waarlijk zich begeven te -midden dier feestvierenden, dier dames, nog gelukkig in het bezit van -haar echtgenooten, dier heeren soms zoo meedoogenloos in hun -spotternijen? - -Ja, ze moet het doen. Mevrouw van Hoedt, met al haar goedhartigheid, al -haar inschikkelijkheid, zou nu toch boos worden! Immers—Jenny heeft het -reeds vóór heden avond bespeurd—’t duurt tante wel wat heel lang met -nichtjes droefheid. De goede vrouw was in een opwelling van medelijden -alles geweest voor haar; geen moeite, geen opoffering, geen kosten -waren gespaard voor Léo’s weduwe: maar nu.... het was al drie maanden -geleden! - -En drie maanden is een lange tijd om te treuren en te klagen en mede te -weenen met de weenenden! - -In de eerste smart is dat niet moeilijk; ge valt de bedroefde om den -hals; ge zegt, dat ze bij u een thuis heeft; ge roept het uit, dat de -arme man zoo goed en lief was en dat ge altijd zooveel van hem hebt -gehouden; ge verzekert, dat ze bij u geheel vrij is, dat ze doen kan -wat haar het beste voorkomt... - -Maar—er zijn niet veel sterke gevoelens, die na verloop van drie -maanden niet een weinig verflauwen, en het medelijden behoort zeker -niet tot de weinige, die tegen den lijd bestand blijken. - -Mevrouw van Hoedt was eigenlijk een weinig teleurgesteld. Natuurlijk -dat Jenny bedroefd was en maar liefst alleen thuis wou blijven; -natuurlijk dat ze in het begin stil en teruggetrokken bleef en niet -meêlachte met de anderen:—maar dat alles zou wel overgaan met den tijd. - -Maar de tijd was gekomen en het was niet overgegaan; integendeel, -Jenny, de eenmaal zoo vroolijke, levenslustige Jenny, die altijd zoo -goed was geweest om den „boel aan den gang te helpen,” ze zat daar -neer, alsof de geheele wereld haar onverschillig was geworden, alsof ze -nooit meer zou kunnen lachen, veel minder ooit weer den boel aan den -gang helpen op tantes partijen. - -Ziet ge, dat was ijselijk onplezierig, vooral in een kring als die, -waarvan mevrouw van Hoedt het middelpunt uitmaakte, een kring, waarin -elken morgen de vraag wordt opgeworpen: „Wat zullen we nu vandaag eens -doen om pret te hebben?” - -Dubbel onplezierig in een familie, waarin enkele weduwen gevonden -worden, die niet zoolang getreurd, neen, zelfs spoedig naar een -plaatsvervanger uitgezien hebben. - -Jenny doet verkeerd, vindt haar tante. Dat lange treuren is goed in -Holland, waarde menschen nog onder weduwkappen loopen, maar Indië is er -het land niet voor. - -In het laatste heeft ze gelijk. - -’t Valt moeilijk om lang te blijven treuren in Indië. Elken morgen komt -het blijde daglicht uw kamer binnen stroomen met nieuwe beloften van -genot en geluk; elken dag worden deuren en vensters wijd geopend om -vriendelijken zonneschijn en frisschen bloemengeur en vroolijke gasten -binnen te laten; elken avond worden tal van lampen ontstoken om -gezellige tooneeltjes te verlichten; ja, zelfs de nachten zijn -opwekkend met hun zachte koelte, hun vriendelijke sterren. - -Maar er is een knagende pijn, die niet verdoofd wordt door al het -gerucht en geraas der bedrijvige wereld; er is een leegte in het hart, -die niet kan worden aangevuld met al de bloemen en zonnestralen der -aarde; er is een treurigheid, die al de scherts en vroolijkheid der -menschen niet kunnen wegnemen.... En die wonen in den boezem der jonge -weduwe, welke thans, met een glimlach om de bleeke lippen, de helder -verlichte voorgalerij binnentreedt en vriendelijk en innemend de gasten -harer tante begroet. - - - - - -II. - -„Uw nichtje heeft wel gelijk, dat ze in den rouw is gegaan,” zegt de -dame met de hooge jukbeenderen en het loensche oog, die aan Gerard’s -linkerzijde is geplaatst. - -„Och ’t is eigenlijk een dwaasheid in ons warm Oostje! Mama heeft er -genoeg tegen gepreekt, maar—ze was er op gesteld.” - -„En òf ze gelijk had! Het dragen van zwart, te pas of te onpas, is een -geheim, waarmede de blondines haar voordeel weten te doen.” - -„Om u de waarheid te zeggen geloof ik, dat mijn nichtje tegenwoordig al -heel weinig om die soort van dingen denkt,” antwoordt Gerard koel, -„daar is ze veel te bedroefd voor.” - -„Zoo? Is ze nog bedroefd? Wel, men zou het haar zoo niet aanzeggen; ze -amuseert zich nog al, dunkt me, vanavond. Maar komaan, meneer van -Hoedt, daar moeten we nu ook niet al te veel van denken; u weet, er -zijn twee dingen, die men in Indië niet verwachten kan: eerlijke -dispensjongens en ontroostbare weduwen.” - -„Dat er geen ontroostbare weduwnaars zijn, zou ik eer gelooven, altijd -in aanmerking nemende hoe hartelijk de vrouwen soms wezen kunnen,”—en -de heer van Hoedt keert zich eenigszins bruusk van de spreekster af -naar zijn andere buurvrouw, een lichtgetint nonnaatje, met -gazellenoogen, die hem heel lief zouden aanzien, als ze maar durfden. - -Iets verder op is de jonge weduwe ook het onderwerp van discours. - -„Ja, mijnheer Verweijt,” zegt de vrouw des huizes, erg in haar schik -dat alles zoo uitmuntend marcheert—„dat moogt u wèl zeggen; mijn -nichtje is erg afgevallen!” - -„Maar ze is er niet minder mooi om; in mijn oog ten minste. Dat -vrouwtje heeft van kind af zoo iets liefs, zoo iets interessants -gehad....” - -„Ja, ’t is een fijn gezichtje.—En, verbeeld u, die wil zich nu gaan -opsluiten als een non! Neen, ik ben het eens met Gerard—u weet, die kan -soms zoo aardig uit den hoek komen—die zeî van middag tegen haar: „Kom, -nichtjelief, je bent niet oud en niet leelijk, en dan kan een vrouw -altijd nog plezier hebben in haar leven!” - -„Zeker! zeker! Nu, maar dat zal ze zelf ook wel begrijpen, denk ik?” - -„Neen, ziet u, dat is het juist! Zij wil maar stil zitten treuren en -zich nergens vertoonen. Ik verzeker u, dat ik haar half heb moeten -dwingen om binnen te komen vanavond.” - -„Zoo, zoo? Wel, u doet verstandig met haar niet toe te geven in die -overdreven idées. ’t Zou zonde en jammer zijn, als zoo’n mooi, jong -ding nu de wereld reeds vaarwel zei. Kassian, ze begint haar leven -pas!” - -Mijnheer Verweijt laat telkens weer zijn blik heendwalen naar het mooie -weeuwtje, en vraagt dan schijnbaar onverschillig: „Hoe lang is haar man -dood?” - -„Ja.... pas drie maanden! ’t Is nog niet lang, maar och, een jaar is -gauw om, en.... als de tijd maar eenmaal daar is, dan, dáár durf ik -voor instaan, minnaars bij de vleet!” - -„Het moet een bijzonder gelukkig huwelijk geweest zijn?” vraagt de heer -Verweijt op denzelfden onverschilligen toon. - -„Ja, Léo was een beste man! Maar wat zal ik zeggen? Er zijn nog meer -goede mannen in de wereld. En—als men geen blanc-manger krijgen kan, -moet men zich maar met maizena-podding behelpen!” - -Op den inval van deze eenigszins grove aardigheid kwam mevrouw van -Hoedt, doordien op dit oogenblik juist de podding werd gepresenteerd, -die de plaats van de mislukte blanc-manger moest vervullen. Glimlachend -verklaarde nu de gast, dat hij dol van maizena hield en er werd niet -meer over Jenny gesproken. Alleen knikte tante haar nu en dan eens -bemoedigend toe; ook gaf ze van tijd tot tijd signalen, dat ze toch -vooral het discours moest trachten levendig te houden, daar het aan dat -gedeelte der tafel, waar zij geplaatst was, wel eenigszins begon te -verflauwen. - -Mevrouw van Hoedt heeft zich anders niet over haar nichtje te beklagen; -Jenny lacht; ze ledigt zelfs herhaaldelijk haar glas om toch maar te -kunnen wezen, wat men van haar vraagt: geanimeerd! - -Geanimeerd? Terwijl dat gevoel haar aangrijpt met alles overmeesterende -kracht, dat gevoel, alsof ze op moest vliegen en vluchten, vluchten ver -van al die vreugde, ver van al dat geraas, om in haar eigen stille -kamer neer te knielen voor zijn portret en hem te zeggen, dat het niet -háár schuld is! Niet háár schuld, als die opgewonden heeren hun -bewonderende blikken op haar durven richten; als ze lachen en schertsen -moet en antwoorden op de vleiende woorden, die haar zoovele -beleedigingen schijnen; niet háár schuld, als de wangen gloeien en de -oogen schitteren van overspanning, en ze er daardoor zoo goed uitziet -dat ze de algemeene aandacht trekt; niet háár schuld ook, zoo ze daar -straks het gesprek heeft aangehoord, dat haar met vurige letters in het -hart brandt, van die jongelui die een pari aangingen, dat haar -weduwstaat niet lang duren zou.... - -Eindelijk is het diner afgeloopen; de meeste heeren blijven nog even -nazitten; de dames verspreiden zich in vóór- en binnengalerij; de jonge -meisjes hebben op zich genomen voor het presenteeren van koffie en thee -te zorgen, en Jenny trekt zich in een eenigszins vergeten hoek terug. -Ze hoopt een oogenblik aan zich zelve te worden overgelaten. - -Maar neen, dat mag niet wezen. Nauwelijks heeft ze een boek of -plaatwerk—ze weet niet eens wat het is—opgenomen, om zich daarachter te -verschansen, als een grijs heer haar in het oog krijgt en dadelijk op -haar toetreedt. - -Het is een goede kennis, ze heeft hem nog niet gesproken na Léo’s dood; -zijn hartelijke handdruk en lieve manier van troosten verzoenen haar -een weinig met de stoornis. - -„Wel, wel, mevrouwtje, wat hebben we dáár van opgehoord! Wie had kunnen -denken, dat zoo’n flinke, krachtige man mij, oudje, nog vóór zou gaan! -Mijn vrouw was er ook heelemaal ontdaan van; ze heeft u geschreven, -niet waar?” - -„Ja, een heel lieven brief! Mevrouw moet niet denken dat ik er haar -niet dankbaar voor ben, maar ik kon niet antwoorden!” - -„Wel zeker niet! Wie zou in zulke dagen ’t zoo nauw nemen? We hadden -alleen graag eens iets van je gehoord; wat je plannen waren en hoe je -achterbleeft. Jullie waart toch in een levensverzekering?” - -„Neen.” - -Een pijnlijke blos vliegt haar naar het hoofd. - -„Wat? En geen pensioen? Niets? Goede God, hoe is het mogelijk? ’t Is -toch verschrikkelijk, die jonge menschen van den tegenwoordigen tijd, -zóó je vrouw achter te laten!” - -De blos is verdwenen van Jenny’s gelaat en het staat strak en koud. „Ik -ben volkomen tevreden, mijnheer, over de manier, waarop mijn man me -heeft achtergelaten. Dat hij in geen levensverzekering is gegaan, was -mijn wensch; ik had altijd gedacht, dat ik niet zou kunnen leven, als -hij sterven moest.” - -En ze keert zich van den ouden heer af, die eenige malen het hoofd -schudt, eenige malen zijn kopje thee opneemt en vergeet te drinken, en -eindelijk zich voorneemt eens aan zijn vrouw te vragen of ze daar niet -wat aan doen moeten? - -De ziel vervuld met bitterheid, verschanst de arme zich weder achter -haar boek. - -Daar voelt ze hoe een zacht handje het hare grijpt en als ze opziet, -ontmoet ze een paar groote grijze oogen, die vol deernis in de hare -zien. Ze zegt niet veel, het lieve jonge vrouwtje, dat den vroolijken -kring verliet om de weduwe eens toe te spreken; ten minste niet veel -meer dan de groote grijze oogen reeds bij den eersten opslag zeiden, -niet veel meer dan dat ze het zich zoo begrijpen kan, en dat het, och, -zoo bitter, bitter hard moet zijn! - -Daar raakt ze met haar zachte vingeren de snaar aan, die een der -pijnlijkste is in de ziel der bedroefde. „Och lieve,” zucht ze met een -meelijdenden traan, „och lieve, hadt je maar een kindje!” - -Jenny staart in de vochtige oogen met verheugden, dankbaren blik. Dan -was het ten minste niet zóó onverstandig geweest, die wensch naar ten -minste één herinnering aan haar kortstondig geluk. Dan was het toch -geen dwaasheid, geen waanzin, die zucht die daar zoo menigmaal was -opgestegen naar den blauwen hemel: „als ik maar een kind had!” - -De menschen, de verstandige menschen, hadden haar zoo lang -voorgehouden, hoe het kinderlooze van hun echt een geluk mocht heeten -nu ze onverzorgd achterbleef, dat ze op het laatst dat onderwerp maar -niet meer had aangeroerd. Maar zoo was er dan toch nog iemand die -gevoelde als zij, iemand die begreep, dat het treurig is om geen kind -te hebben, ook al is men onverzorgd achtergebleven! - -De jonge vrouw met de grijze oogen had geen haast om naar het vroolijk -gezelschap terug te keeren; ze ging voort zachten balsem te gieten in -dat arm, gewond hart, vriendelijk te troosten en te bemoedigen, te -spreken over het gelukkig verleden, tot de bleeke lippen van haar -toehoordster niet meer trilden en de brandende oogen vochtig werden van -weldadige tranen. - -Jammer dat tante van Hoedt, bijna bezwijkend onder het gewicht van haar -fluweelen kleed en de dampen, die het overvloedig diner haar naar het -hoofd joeg, op Jenny kwam aanzeilen met verzoek wat muziek te maken. -Jenny dankte de vriendin voor haar deelneming en stond op om naar de -piano te gaan, toen Gerard haar voorkwam. „Laat mij het voor je doen, -Jen! En ga gerust naar je kamer, als het je te zwaar wordt.” - -Hoe dankbaar was ze hem daarvoor! Want ja, het werd haar te zwaar; ze -kon ter nauwernood staande blijven en ze zou dan ook beproeven of ze -niet ongemerkt weg kon sluipen, om rustig te gaan uitweenen in de -eenzaamheid. - -Maar dat ging niet zoo gemakkelijk. Toch beklaagde zij zich later niet, -dat ze een oogenblik langer werd opgehouden; immers nu kon ze het -opmerken, hoe kiesch en vriendelijk Gerard, de schijnbaar -onverschillige Gerard, voor haar was. - -Toen het lieve meisje, aan wie hij,—ieder wist het—niet gaarne iets -weigerde, haar gazellenoogen tot hem ophief, en vroeg om toch dat mooie -stukje nog eens te zingen van: - - - „Es ist bestimmt in Gottes Rath, dasz, man - Vom liebsten was man hat, musz scheiden!” - - -toen keek Gerard even rond in den grooten kring, die zich om de piano -had gevormd, en toen hij zijn nichtje nog opmerkte onder de -toehoorders, zei hij zacht: „Nu niet, straks misschien!” en begon een -allerdwaaste potpourri van alle mogelijke en onmogelijke -straatdeuntjes. - -Eerst vielen de jonge heeren, toen ook de jonge dames in, en weldra was -de vroolijkheid zoo algemeen, de pret zoo opgewonden, dat een slanke, -zwarte gestalte zich onbemerkt verwijderen kon, om niet meer gezien te -worden bij het feest. - - - - - -III. - -Een paar dagen later gebeurt er in de vroolijke woning der van Hoedts -iets, dat voor geruimen tijd de glimlach doet wijken van mevrouws -goedhartig gezicht, ja, wat maar zelden gebeurt, dat haar knorrig en -boos maakt. - -„Tante,” zeide Jenny, en het viel allen op, hoe bleek ze was en hoe -haar lippen beefden; „tante, ik hoop niet, dat u me van ondankbaarheid -zult beschuldigen.... maar ik ben besloten.... ik geloof, dat ik best -doe met naar Holland te gaan, naar Mama....” - -„Kind!?” - -Eerst kan mevrouw van Hoedt geen woord uitbrengen. Dan, als ze haar -kortademigheid een weinig te boven is, barst ze los in een stroom van -vragen: „Wat beteekent dat? Is er iets gebeurd? Zeg me, Jen, heb je het -hier niet goed? Is er iemand niet lief geweest? Heeft iemand je -beleedigd?” - -„Neen, tante! iedereen is goed en lief voor me. En—niemand heeft me -beleedigd—of het moest zijn dat hier in den geest, in de manier waarop -men over jonge weduwen spreekt, iets beleedigends was.” - -„Kom, kind! dwaasheid, hoor! Wat heb je daar in dat akelige schriele -Holland?” - -„U hebt zelf gezegd, dat Indië geen land is om lang te treuren; dus is -het geen land voor weduwen, tante,” zegt de jonge vrouw vast. - -De wipneusjes brengen nu haar hartelijke gezichtjes dicht bij dat van -haar nichtje en vleien dat ze toch blijven moet. Gerard komt ook -naderbij, en verzekert dat hij alles doen zal wat hij kan om haar het -leven te veraangenamen. - -Ze heeft de goede hartelijke menschen, die de arme weduwe zoo trouw en -vriendelijk bijstonden, te zeer liefgekregen, om niet menigen traan te -storten bij het denkbeeld van hen te gaan verlaten. Maar toch, haar -besluit staat onherroepelijk vast: Indië is een goed land voor -gelukkigen, voor bedroefden niet. - -Maar, hoe kon ze het hun zeggen wat haar naar Holland trok? Hoe kon ze -het hun zeggen, dat ze een onbedwingbaar verlangen gevoelde om de -plekjes weder te zien, die de stille getuigen waren geweest van haar -jeugdige liefde, om weer te wonen en rond te wandelen in het eenvoudig -dorpje, waar Léo haar had gevonden en gekozen om hem te volgen naar het -vreemde land? - -Neen, ze zouden haar niet begrijpen, niet gelooven, als ze het hun -toevertrouwde, dat, te midden van zonneschijn en eeuwigen zomer, in -haar hart het verlangen leeft naar gure herfstdagen, die somber en -droevig zullen zijn als haar arm, gebroken hart; naar geheimnisvolle -schemeravonden, waarin zachte stemmen haar zullen komen verhalen van de -vreugde, de zoete liefdeweelden van weleer; naar najaarsstormen, die -zullen huilen om moeders eenzame woning en groeten fluisteren van den -doode ver over zee; naar donkere nachten vol schaduwen en zuchten, -waarin het is of de graven zich openen, waarin het haar zijn zal of de -geliefde komt om haar aan het hart te drukken met de gloeiende liefde, -die ze gekend heeft in al haar verrukkelijke zaligheid, en die dood -noch graf overwint! - -Neen, dat alles kan ze hun niet zeggen. - -Ze kon slechts dankend hen zegenen en vragen om het haar te vergeven -dat ze hen verliet, en hen opdragen om nu en dan eens naar zijn graf te -gaan, om de bloemen te onderhouden, die teedere handen daar hadden -geplant. - - - -De volgende stoomer voerde het jonge weeuwtje naar Holland. De heeren -noemden het domheid, de dames bekenden dat ze het zich niet begrijpen -konden, mevrouw van Hoedt schreide—tot ze op het denkbeeld kwam van een -groot bal te geven om zich wat te verzetten. - -Op dat bal maakte ze met mijnheer Verweijt uit, dat het zonde en jammer -was van zoo’n mooi jong ding, en op dat bal declareerde Gerard zich aan -het lieve meisje met de gazellenoogen. Hij vernam bij die gelegenheid -dat hij algemeen gedoodverfd werd met zijn nichtje, maakte zich erg -boos en zei dat Jenny wel gelijk had: de geest in Indië is beleedigend -voor jonge weduwen. - -Maar in het dorpje waar een zestal jaren geleden een gelukkige bruid -van vrienden en betrekkingen scheidde, om den geliefde te volgen naar -het nieuwe vaderland, rustte nu een vermoeid hoofd aan de moederborst, -en snikte een gebroken stem; „O, dat doet zoo goed; zoo stil uit te -weenen, dat doet zoo goed!” - -En dan „U gelooft het, niet waar, moeder, dat Léo’s weduwe niet -vertroost wil worden?” - - - - - - - -WILLIE’S MAMA. - - -I. - -„En als ik nu eens neen zeide?” vroeg ze lachend. - -„Maar je zult niet neen zeggen....” - -„Dat weet ik nog zoo zeker niet.” - -„Cecile?!” - -„Mijnheer Dorman.... Stil, Otto, och!.... laat me toch los. Nu dan, ik -zeg niet neen.... Maar.... de melk kookt!” - - - -Dit was de liefdesverklaring van den heer Dorman en de wijze waarop -juffrouw Haakstra die liefdesverklaring ontving. - -’t Vond plaats op een killen morgen, toen de bergen achter dikke nevels -verscholen lagen en de regendruppels met eentonig getik neervielen van -takken en daken; ’t vond plaats op de nuchtere maag in het ongezelligst -hoekje van het geheele huis, waar ze, ieder met een kop koffie in de -hand, stonden te wachten op het koken van de melk....! - -Alles zoo prozaïsch mogelijk! - -Maar wanneer het anders dan prozaïsch geweest was, wanneer de minnaar -gesproken had van gloeiende liefde of eeuwige trouw, dan zou de -uitverkorene, losbarstend in haar heldersten lach, zijn weggeloopen van -den „mallen kwast”; nu liet ze de melk verkoken, terwijl hij haar kuste -en nogmaals kuste, alsof niet papa op zijn koffie wachtte.— - -Cecile Haakstra is een der frissche, krachtige bloemen, die op -Oosterschen bodem tieren: ze groeien op in de heerlijke berglucht, ze -verbranden door het zonnetje, dat de blanke tint bruint, maar warmen -gloed roept op de donzige wangen; ze worden gezond en sterk, ze blijven -vroolijk en onbezorgd als kinderen, ook dan wanneer de slanke leest, -door niets beklemd, zich reeds ontwikkelde tot den vollen wasdom der -jonkvrouw. - -Schuldeloos en onbevreesd staarden Cecile’s groote eerlijke oogen de -wereld in; de lachende mond met de schitterend witte tandjes was nooit -om een antwoord verlegen; het aardig wipneusje scheen uit te noodigen -tot den strijd, de mooie, kleine handjes waren krachtig en gespierd -genoeg om het vurigst paard te mennen; met de fijne voetjes stapte ze -moedig over groote keien, desnoods over modderpoelen heen. - -Als Otto Dorman iemand had gezocht om in goddelijke maanlichtnachten -tochtjes te gaan maken op een Zwitsersch meer, zou hij haar niet -gekozen hebben; ook niet om op te zien naar de sterren en te droomen -van onbekende werelden of te peinzen over de raadselen des levens; -allerminst om te verzinken in liefde’s zaligheid.... ze zou onder zijn -teederste omhelzing opspringen als de melk kookte, zooals ze daar -straks deed bij zijn eersten kus. - -Maar dat alles zocht hij niet. - -Hij zocht een vrouw in de beteekenis, daaraan gehecht door iemand, die -jaren lang was blootgesteld aan de rampen en tegenspoeden van den -vrijgezel. - -Reeds lang dacht hij over trouwen, maar trouwen schijnt een zaak te -zijn, waarover men niet te lang denken moet wil men er toe komen, en -juist begon hij het dan ook op te geven ooit een meisje naar zijn smaak -te zullen vinden, toen zaken hem met den heer Haakstra in aanraking -brachten. Otto Dorman was namelijk administrateur van een -suikerfabriek, waarover, bij afwezigheid van den eigenaar, de -superintendentie gehouden werd door Cecile’s vader, een rijk landheer, -sedert vijf jaar weduwnaar. Het bestuur der geheele huishouding rustte -op de krachtige schouders zijner oudste dochter, die ook de zorg van -haar jongste broertje op zich had genomen: de twee andere zoons genoten -hun opvoeding in Holland. - -Dorman moest een paar dagen bij den superintendent doorbrengen; hij -logeerde in nette kamers, at aan een welvoorzienen disch, wandelde door -den keurig onderhouden tuin, vertoefde in de comfortable ingerichte -woning en kreeg een gewaarwording van welbehagen, zooals hij in zijn -eigen wanordelijk huis niet kende. - -Als ieder Hollander vatbaar voor zeker geheim verlangen naar orde en -netheid, gevoelde hij allerlei onbestemde wenschen in hem opkomen, -wanneer hij de lieve gastvrouw, met haar sleutelmandje aan den arm, -door huis en tuin zag rondgaan, hier bevelend, daar regelend, nu -berispend, dan prijzend, maar altijd vriendelijk en vroolijk, altijd -flink en ijverig. - -’t Waren maar onbestemde wenschen. - -Maar toen hij een geheele week achtereen ’s morgens met haar was -uitgereden, ruimschoots in de gelegenheid om het golvend bruin haar en -de prachtige taille in het amazonenkleed te bewonderen; ’s middags haar -bespied had als ze met een vlugheid en bevalligheid, indische meisjes -eigen, zat te tooveren met de naald; ’s avonds haar geaccompagneerd had -bij het zingen harer vroolijke liedjes.... toen namen de onbestemde -wenschen een zeer duidelijken vorm aan. - -Toch zou hij nog geaarzeld hebben, ja misschien was hij nooit tot een -verklaring gekomen, als Cecile’s broêrtje, de ondeugende maar aardige -Dolf, niet ziek was geworden. - -Hij bemerkte met hoeveel liefde en teederheid, met hoeveel moederlijke -zorg ze het jongske oppaste, en, daar hij zijne bijzondere reden had om -vóór alles iets moederlijks te wenschen in de vrouw die hij zich koos, -was zijn besluit genomen. Hij wachtte slechts tot Dolf beter en Cecile -weer te spreken was, en verraste haar toen met de declaratie bij de -kokende melk. - - - - - -II. - -Herinnerde Cecile met haar frissche schoonheid en vroolijken lach aan -een zonnestraal, papa deed denken aan een donkere wolk, zwanger van -storm en onweêr. - -De man was echter zoo kwaad niet als hij scheen, of liever hij was in -het geheel niet kwaad, maar hij nam er den schijn van aan; een slechte -gewoonte, waardoor hij zichzelf het meest overlast aandeed, daar -niemand zich om zijn gebulder bekommerde en zijn bloedrijk gestel -altijd reden gaf om te vreezen voor een beroerte. - -„Wat kom je doen, Dorman?” vraagt hij niet onvriendelijk, als deze, na -afloop van het ontbijt, zijn kamer binnentreedt, om het verzoek te -wagen, dat, zooals Cecile lachend verklaarde, alle kans heeft om te -worden afgewezen. - -„Goeden morgen, mijnheer Haakstra,” begint Dorman vrij overbodig, daar -hij zijn schoonpapa in spe reeds tweemaal dien ochtend ontmoet heeft. -„Ik zou het niet gewaagd hebben u te storen, maar zooals u weet, -straks.... zou ik weggaan.” - -„Is uw vertrek uitgesteld?” - -„Neen, dat niet.... maar ik wou u toch vóór dien tijd even spreken, als -het niet ongelegen komt....” - -„Ik dacht dat we alle zaken hadden afgehandeld!” - -„’t Geldt ook geen zaken. ’t Was.... ik heb... de hand gevraagd van uw -dochter, mijnheer Haakstra!” - -„Wat? Van Cecile?.... Dat had je wel kunnen laten!” - -Er is reeds iets van langzaam naderenden donder in Haakstra’s stem. -Dorman, beleedigd door dien uitval, antwoordt: „Cecile schijnt op dit -punt anders te denken.” - -„Hé....? Je wilt toch niet beweren dat ze ja gezegd heeft?” - -„Hebt u iets tegen me, mijnheer Haakstra?” vraagt Dorman, plotseling -kalm en rustig geworden tegenover dien ruwen toon. - -„Natuurlijk heb ik iets tegen je,” barst de oude heer los. „Dàt komt je -je eenigste weghalen, je lieveling, je hulp en steun, en dàt vraagt je -dan nog met een uitgestreken gezicht: „„Hebt u iets tegen me, mijnheer -Haakstra?”” - -„Ik weet,” begint de minnaar nu gemoedelijk, „hoe onmisbaar Cecile voor -u is en ik begrijp volkomen hoe hard het u vallen moet haar af te -staan, maar....” - -Een ratelende donderslag. - -„Afstaan?” buldert de bedreigde vader. „Afstaan? Cecile! Neen, zoover -zijn we nog niet! Ik heb het nu vier jaar lang tegengehouden, en ik kan -het nog langer tegenhouden ook! Maar nu een andere vraag, mijnheer -Dorman. Wat zijn uwe antecedenten, dat u om mijn dochter komen durft?” - -De man, reeds lang rood van woede, wordt donkerpaars in zijn verweerd -gezicht, maar Dorman is doodsbleek en zijn lippen beven, als hij fier -het hoofd opheft en zijn tegenstander in de oogen ziet. - -„Mijn antecedenten zijn van dien aard, dat ze mij het volste recht -geven uw dochter tot vrouw te vragen, mijnheer! U kent mijn familie,” -gaat hij kalmer voort, „ik geloof dat ze wel met de uwe gelijk staat. U -weet ook dat ik een weinig fortuin te wachten heb. Ik heb altijd in -beschaafde kringen geleefd en een wetenschappelijke opvoeding genoten; -aan de Militaire Academie te Breda officier geworden, heb ik vijf jaar -gediend; niet zonder eer, dat bewijst mijn Willemsorde....” - -„Alles goed en wel,” spreekt Haakstra een weinig ter neer gezet; „maar -de vraag is: waarvan moet Cecile leven?” - -„Toen ik den dienst verliet om administrateur van Soeka-Madjoe te -worden, is me een tractement van ƒ 600 ’s maands toegestaan, benevens -de gewone voordeelen, vrije woning, en zoo voorts! Ik maakte tot dusver -jaarlijks tien- à vijftienduizend gulden aan procenten....” - -Een nieuwe slag, zwaarder dan de vorige. - -„Maar voor den duivel, als je dat alles hebt, dan kun je kiezen. Waarom -moet je dan juist om mijn Non komen?” - -„Ik ben niet om Cecile gekomen: het toeval heeft ons saâm gebracht. -Toch.... toch, mijnheer Haakstra, heb ik nog lang geaarzeld eer ik haar -vroeg.... toch durfde ik haast niet op uwe toestemming rekenen.... Er -is één groot bezwaar tegen ons huwelijk, waarop ik het mijn plicht acht -u te wijzen vóór we verder gaan.... Ik heb een kind!” - -Als had een slang hem gestoken, zoo springt Haakstra overeind. „Een -kind! Wel vervloekt.... Hoe kom je dááraan?” - -Dorman acht het overbodig die vraag te beantwoorden. - -„Een kind!” buldert de superintendent weer. „Een kind! Schaam je je -niet, jou kijk in de wereld!” - -Een flauw lachje speelt om Otto’s lippen, als hij antwoordt: „Ik ben -dertig jaar, mijnheer!” - -„Schande te meer! Iemand op dien leeftijd moest zulke dwaasheden niet -begaan! Een kind.... God bewaar me! En waarvoor wou je dan mijn Cecile -hebben? Om haar door een jaloersche ménagère te laten vergiftigen?” - -„De moeder is dood!” - -„Zoo? Je zegt het waarachtig of het je spijt! Dat is ten minste nog een -geluk bij een ongeluk! Je zoudt... je zoudt dat kind natuurlijk de -kampong in sturen?” - -„Neen, dat zou ik niet!” - -„Naar Holland dan?” - -„Neen! Mijn plan is mijn zoon bij me te houden.” - -„Bij je houden? Als je met Cecile getrouwd bent?” - -„Ik hoop dat zij een moeder zal willen wezen voor mijn arm jongske; ik -verwacht dit van haar...” - -„Eén woord, mijnheer Dorman. Al was Cecile er toe te bewegen,—maar dat -is ze niet, want ze heeft een afschuw van dat zwarte goedje,—maar al -was ze er toe te bewegen, dan zou ik nooit—verstaat u me, nooit! mijn -toestemming geven. De jongen moet weg.” - -„Ik mag, ik wil mijn eigen vleesch en bloed niet verstooten,” spreekt -Dorman even vast als de heer Haakstra sprak. - -„De jongen moet weg! Als u wezenlijk van mijn dochter hieldt, zoudt u -geen oogenblik aarzelen om voor haar dat kleine offer te brengen....” - -„Een klein offer.... o Mijnheer, hoe kunt u, die zelf vader zijt, zoo -iets zeggen?...” - -„Daar kom ik niet in. De jongen moet weg. Mijn Non met een vóórkind op -te schepen! Alsof er niet reeds genoeg huwelijken ongelukkig zijn -geworden door die verwenschte vóórkinderen.... Neen, de jongen moet -weg!” - -„Is dat uw laatste woord, mijnheer Haakstra?” - -„Mijn laatste woord.... Om je de waarheid te zeggen, Dorman, het spijt -me. Als ik Non dan toch moest afstaan, dan zou ik het nog maar liever -aan u doen, dan aan een ander. Maar stuur dien aap weg!” - -„Hij is geen aap! En ik stuur hem niet weg! Mijnheer Haakstra, ik -geloof dat ons onderhoud verder nergens toe leiden kan. Er rest mij -niets dan u dank te zeggen voor de genoten gastvrijheid; wilt u mijn -groeten en de betuiging van mijn innig leedwezen overbrengen aan -juffrouw Cecile?” - -Reeds houdt hij den knop van de deur in zijn hand, als Haakstra hem -toeroept: „à propos, Dorman.... zeg er eens.... hm, hm, je bent zoo -schrikkelijk heet gebakerd.... Ik wou alleen maar weten.... hm.... -heeft Cecile je gezegd dat ze veel van je hield?” - -„Ja.” - -„Zou ze het zich aantrekken, denk je?” - -„Ik denk het wel!” - -„Als je dan nog eens niet in de zaak besliste? Als je het nog eens een -veertien dagen in beraad naamt en een goede gelegenheid zocht om dat -zwartje kwijt te raken....” - -„Het spijt mij, mijnheer, maar.... ik mag het zelfs niet in beraad -nemen.” - -„Loop dan naar den duivel!” - - - - - -III. - -Wat de oude heer volstrekt niet bedoeld had, toen hij donderslag op -donderslag ratelen deed, was gebeurd: de bliksem sloeg in; eenige -drukte in het logeergebouw en het voorbij rollen van den wagen, waarmee -Dorman zich naar het nabijgelegen spoorwegstation laat brengen, -bewijzen het. - -Het geklikklak van een paar damesslofjes wordt gehoord op den marmeren -vloer der voorgalerij, de deur is geopend, iemand is genaderd, zeer -dicht genaderd, maar de heer Haakstra is zóó verdiept in zijn -schrijfwerk, dat hij niets hoort.... och, er zijn oogenblikken, waarin -die groote man zoo klein is. - -„Papa!” - -Hij weet dat ze vóór hem staat, de donkere oogen fonkelend van drift, -de kleine handjes tot vuisten gebald; hij kent zijn dochter en.... hij -is bang voor haar. - -„Ja, Non, ja! Stoor me nu niet, lieve, ik heb een massa werk....” -vraagt hij dringend, smeekend bijna. - -„Ik moet u spreken. Leg die pen maar neêr, pa!” - -„Waarlijk, Cecile....” - -„Papa.... ik ben volstrekt niet in een stemming om me met praatjes te -laten afschepen.” - -Ze neemt hem de pen uit de handen, alsof hij een ondeugend kind geweest -was dat tot zijn plicht moet gebracht worden. „Mag ik van u weten, -papa, wat er tusschen u en mijnheer Dorman is voorgevallen?” vraagt ze -dan. - -„Ja zeker, lieve. Maar ga toch zitten. Je bent zoo schrikkelijk -opgewonden, kind!” - -„Wilt u me zeggen wat u mijnheer Dorman geantwoord hebt....? Of neen: -doe het niet! Laat ik u eerst eens iets zeggen, papa.” - -„Ga je gang, kind, ga je gang!” roept Haakstra, verheugd over het -uitstel dat hem geschonken wordt. - -Een gloeiende blos komt Cecile’s gelaat bedekken en haar stem is veel -minder vast dan daareven, nu ze voortgaat: „Papa, Dorman heeft me -gevraagd, dat weet u. En ik heb hem aangenomen, dat weet u ook. -Maar.... wat u niet weet is dat er deze keer niets tegen te doen valt.” - -„Mijn lieve kind, niemand zal beproeven er iets tegen te doen. Dorman -is een beste kerel en ik had hem graag tot schoonzoon gehad, -waarachtig! Maar....” - -„Maar?” - -„Cecile, mijn lieve Non, je weet zeker niet dat hij.... een kind -heeft?” - -Ze wordt doodsbleek en staart haar vader verschrikt in het gelaat. „Is -dat waar, pa?” - -„Ja, lieve, maar al te waar,” antwoordt de oude heer. - -„Dat is erg jammer,” zegt het meisje na een lange stilte. - -„Niet waar? O, ik wist wel, dat je het een vreeselijk bezwaar zoudt -vinden.” - -„Ja, dat is zeker. Ofschoon.... ziet u, er zou wel iets aan te doen -zijn.... Hij kan het wegsturen.” - -„Maar dat is het juist! Ik sprak natuurlijk ook dadelijk van wegsturen, -de kampong in, of naar Holland, of de Hemel weet waarheen! Maar daar -wil hij niets van hooren; het kind moet bij hem blijven.” - -„Is hij gek?” vraagt Cecile, die enkele kernachtige uitdrukkingen van -papa heeft overgenomen. - -„Ja, kind, dat mag je wel vragen.” - -„Maar hij zal toch wel tot andere gedachten te brengen zijn.... Als ik -zelve eens met hem sprak, misschien....” - -„Denk dat niet, Cecile! Het schijnt dat hij dol is op dien jongen. Hij -houdt idolaat van hem.” - -„Meer dan van mij ten minste,” zegt Cecile en bijt zich op de lippen en -dringt een lastigen traan terug. - -„Je moet niet denken, Non,” begint nu de oude heer verteederd, „dat ik -je dit verdriet niet gaarne zou bespaard hebben.... Ik heb gedaan wat -ik kon... ja, toen alles reeds was afgehandeld, heb ik hem zelfs -teruggeroepen en gevraagd of hij het dan ten minste niet veertien dagen -in beraad wou nemen....” - -„En?” - -„O, hij maakte zich woedend, alleen bij de gedachte. Toen ik zijn -jongen een zwartje noemde, werd hij zoo bleek als een doek. Hij wou -naar geen rede hooren. Eindelijk heb ik gezegd dat hij naar den duivel -kon loopen.... Dat vind je immers goed?” - -„Goed? U hadt het wel wat beleefder kunnen uitdrukken,” antwoordt -Cecile met een flauw lachje. - -„Nu ja. Maar je bent het toch met me eens? Niet waar, poes, je zult je -er niets van aantrekken?” - -„Daar kent u me toch te goed voor, pa! Als hij zoo gemakkelijk afstand -kan doen van mij, dat hij het niet eens in beraad wou nemen, zou ik dan -om hem treuren?” - -„En dat om zoo’n ellendigen njo, ’t is godgeklaagd!” roept de heer -Haakstra nu. „Neen, het zou al te dwaas zijn als je er je iets van -aantrokt, Non! Als je trouwen wilt, dan zijn er plenty goede partijen -in de buurt. En mijn mooi meisje kan immers kiezen....” - -„Maar ik had nu al gekozen, pa! En u weet, bedorven kinderen krijgen -graag hun zin....” - -„Ja. Maar Cile, hoe is het nu toch mogelijk? Je kent dien man nog geen -veertien dagen en je zou voor hem je armen ouden vader gaan -verlaten....?” - -„Pa, niet aandoenlijk worden....!” zegt Cecile. - -„En ik die nog wel dacht dat ik alles gedaan had om je het leven -prettig te maken. Ik, die geloofde dat je voor mij en Dolf niet zoo -heelemaal onverschillig....” - -„Schei toch uit, pa....” en Cecile’s stem beeft. - -„Mijn lieveling, ik kan je niet missen.... En je hadt me beloofd dat je -niet van me zoudt weggaan!” - -„Dat zou ik ook niet. Neen, mijn lief, goed, oud brombeertje, dat zou -ik ook niet,” roept Cecile uit, en de armen om haars vaders hals -geslagen, kust ze hem op het gebruind gezicht; dan verbergt ze -eensklaps het hoofd aan zijn borst, en fluistert: „Dat zou ik ook niet; -maar.... o, papa! ik hield zooveel van hem.” - - - - - -IV. - -Door de spanning, waarin hij de laatste dagen verkeerde, had Dorman -verzuimd, als naar gewoonte de bedienden kennis te geven van zijn -terugkomst, en toen hij in zijn woning aankwam, vond hij in plaats van -de lekkere rijsttafel, die hem welkom geweest zou zijn, alles in de -diepste rust. - -De jongen, die hem vergezeld had, liep naar de bediendenkamers en in -afwachting dat het dezen gelukken zou de slapers te wekken, wierp de -heer des huizes zich op een divan in de binnengalerij. - -Het ongeluk wilde dat hij naar boven keek, naar het plafond; toen -rondom zich; toen naar den grond: Hemelsche goedheid! hij wist dat het -wanordelijk bij hem toeging, dat er veel vuil en weinig schoon gemaakt -werd in zijn huis, maar dat het er zóó smerig, zóó haveloos uitzag, dat -had hij nooit geweten. - -Zonder te bedenken dat ook bij hem gewoonte tweede natuur was geworden, -dat zijn oog weinig of niet meer werd geërgerd door stof en spinrag, -vuil en vlekken, vóór hij die weinige weken had doorgebracht in een -nette omgeving, maakte Dorman zich zóó driftig, dat hij haast het -oogenblik niet kon afwachten waarop hij zijn luie, vuile jongens onder -handen zou nemen. - -De spen, wreed ontrukt aan de armen zijner gade, nog slaapdronken, en -zich slechts ten deele bewust, dat zijn haastig gemaakt toilet -volstrekt niet voldoet aan de eischen der zindelijkheid, komt het eerst -aanloopen. Maar hij wordt slecht beloond voor zijn ijver. - -„Hoe durf je met zoo’n baadje binnenkomen, smeerlap?” is de eerste -begroeting, en dan: „Scheer je weg!” - -De spen is verplet. Hoe kan hij ook weten dat toewan in den laatsten -tijd altijd jongens om zich heen zag, gekleed in het helderste wit? - -De kok, verwaand als alle javaansche kokken, zoodra ze iets meer kunnen -dan rijst koken, vindt het in het geheel niet zooals het behoort, dat -hij gestoord werd in zijn middagdutje, maar zooals het de gewoonte is -in jongeheeren-huishoudens, hij stormt naar den goedang, haalt een paar -blikken en gaat ze warm maken.... ’t Is hoogst onaangenaam dat mijnheer -op zoo’n ongelegen uur komt, maar over een kwartiertje kan kok weer op -zijn balé balé liggen. - -„Waarom zijn die frikkadellen niet opgebraden?” vraagt Dorman als het -eerste gerecht wordt binnengebracht. De bedienden trekken het wezenloos -gezicht, dat ze voor zekere gelegenheden gereed houden, maar weldra -klinkt het: „Roep den kok!” - -Het air van onbeschaamdheid waarmede deze zijn heer wilde tegentreden, -maakt voor dat van schrik en bescheidenheid plaats, als hij hem in de -oogen heeft gezien; gedreven door een plotseling ontwaakt plichtgevoel, -vliegt hij naar de keuken en binnen den kortst mogelijken tijd komt het -gerecht op tafel, zooals het behoort. - -Dorman proeft en zucht: „O, Cecile! uw frikkadel....!” - -De jongens hopen nog iets van het oogenblik, dat mijnheer alles zal -vergeten in het genot van het eten, maar hun hoop blijkt ijdel: -tusschen iedere bete, na elken dronk barsten er vragen los, waarop ze -het antwoord schuldig moeten blijven. - -„Waarom is er geen mosterd? Kunnen ze geen zuur geven? Schamen ze zich -niet om met een kapot tafellaken te dekken....? Waar is de naaister? -Niet binnengekomen? Dan heeft ze haar ontslag!” - -Een paniek verspreidt zich onder het personeel. - -„Wat is er gevaren in hun heer, hun zachtmoedigen heer, op wien ze -sedert jaren straffeloos proeven namen, hoe schandelijk ze hem -bedriegen, hoe brutaal ze hem bestelen konden, met hoe weinig bediening -hij wel tevreden zou zijn....” - -„O Cecile,” zucht intusschen Otto Dorman, „wat zag je tafel er altijd -uitlokkend uit....” - -Nog staan de jongens te rillen en te beven, den angstigen blik -gevestigd op het gelaat, dat bleek is van ergernis, als ze het -plotseling zien veranderen; een zachte glimlach komt den mond -ontplooien, een blijde glans ligt in het somber starend oog.... - -Ieder keert zich naar de zijde van waar die betoovering kwam... dáár, -in de deur der slaapkamer, staat het liefste kind, dat ooit een -onwettig vader het hart deed zwellen van teederheid. - -’t Was een knaapje van ruim drie jaar, met een blonden krullebol en -groote lichtblauwe oogen door zwarte wimpers beschaduwd, met een -donkerrooden blos op de bruine wangen en een aardig rond gezichtje, -waarin de min of meer dikke lippen en de eenigszins platte neus -volstrekt niet misstonden. - -„Papa, papa!” - -„Willie, mijn lieve Willie.... Ben je blij dat paatje terug is?” en hij -sluit het kind aan zijn borst. - -„Ja, Willie zoo alleen, Willie zoo sakit hati” [1], fluistert het -knaapje, terwijl hij de kusjes van zijn vader beantwoordt. - -De spen brengt den hoogen stoel, waarop Willem altijd zit, aan tafel. -Maar hij verlaat zijn plaats op papa’s knie niet, hij heeft zooveel te -vertellen, zooveel opgespaarde liefdeblijkjes te geven.... Zijn bord en -glas worden gebracht, maar hij schuift ze ter zijde, hij wil eten van -papa’s bord, drinken uit papa’s glas. - -„Pa gaat mee naar bed met Willie?” vraagt hij eindelijk met dat vleiend -stemgeluid, dat misschien de grootste bekoorlijkheid van een kind is. -„Willie mag slapen in papa’s armen, ja?” - -Dit voorstel vindt bijval en weldra liggen vader en zoon in het groote -ledikant, dat ze meest samen deelen, hoewel het heet dat Willem in zijn -eigen bedje slaapt. In papa’s armen liggen is de geliefkoosde houding -van het jongske, en spoedig komt dan ook het woelig hoofdje tot rust, -staken de bezige handjes hun spel, krijgt het vriendelijk gezichtje die -uitdrukking van ongestoord geluk, van volmaakte tevredenheid, die, -helaas! slechts op kindergezichtjes te lezen is! - -Maar hoewel vermoeid, hoewel gewoon aan het middagdutje op dit uur, -Otto Dorman kan de zoo gewenschte rust niet vinden. - -Als wilde horden vlogen hem de gedachten door het hoofd; ze lieten zich -niet beteugelen de verlangens, de wenschen.... onstuimig joeg hem het -bloed door de aderen bij de herinnering aan die koninklijke gestalte en -hoe ze een oogenblik had gerust in zijn armen; bij de herinnering aan -dien warmen blik vol zoete beloften, aan de bloeiende schoonheid die -hem had kunnen toebehooren.... - -Wat had hij gedaan....? - -Hij schold zich een dwaas.... hij wilde alles herstellen, nog heden tot -haar terugkeeren.... zij moet de zijne worden, ondanks alle bezwaren, -ondanks alle hinderpalen.... - -Haastig springt hij overeind.... die beweging doet zijn jongske -ontwaken. „Papa.... niet weggaan? Willie niet meer alleen laten!” - -„Neen, mijn jongen!” - -„Nooit? Nooit meer? Papa moet denken, Willie zoo alleen als papa -weg....” - -Nog even last het knaapje zijn lieve vingertjes over vaders gelaat -glijden; dan zoekt hij zijn hand en brengt die naar zijn lippen.... zoo -sluimert hij weer in. - -Maar de vader buigt zich dieper en dieper over zijn slapend kind:.... -de strijd op het bleek gelaat, in het brandend oog is bedaard; een -traan valt op de blonde krullen, als hij fluistert: „Slaap gerust, mijn -jongen; papa zal bij Willie blijven.... altijd!” - - - - - -V. - -Dus was het einde van de prozaïsche declaratie bij de kokende melk nog -prozaïscher dan het begin: er kon niets van komen, en de jongelui -schikten zich voorbeeldig in hun lot. - -’t Is waar, de eerste week na die plotselinge scheiding ging wel wat -langzaam voorbij...., men heeft toch altijd een onbestemd gevoel alsof -het noodlot, het toeval tusschenbeide zal komen;.... ook de tweede week -duurde nog lang, in het bijzonder voor Cecile, die, hoe hoog ze haar -neusje ook in den wind stak en hoe vroolijk ze zong en hoe druk ze -praatte, toch niet nalaten kon ’s avonds als de brieven kwamen, even te -zien of er ook een van Soeka-Madjoe bij was. - -Maar toen er een maand was voorbij gegaan, keek ze zelfs niet meer naar -de brieven; ze wandelde buitengewoon ver en reed buitengewoon wild; ze -bedacht allerlei toertjes en toen op een der naburige plaatsen een bal -werd gegeven, wilde ze er volstrekt heen. - -Ze maakte een prachtig toilet, décolleteerde zich veel meer dan haar -gewoonte was, danste druk en,—wat haar anders nooit overkwam—den -volgenden dag was ze doodmoê. - -Dorman had het altijd volhandig, maar sedert zijn terugkomst werkte hij -halve nachten door; hij liet zijn huis met bezemen keeren, joeg de -helft van zijn personeel weg, schold de andere helft de huid vol, -verspreidde schrik en ontsteltenis onder de werklieden op de fabriek, -sloeg de boedjans om de ooren, dat hun hoofddoeken her en der vlogen en -was woedend op de employés als deze hem, tot hun eigen verbazing, -telkens op een verzuim of vergissing betrapten. - -Intusschen geloofde Willie zich in den zevenden hemel. - -Zijn vader was altijd goed voor hem, maar zóó werd hij nooit met liefde -overladen, met lekkers volgepropt, met speelgoed begiftigd als in deze -dagen. ’t Was goed, dat het ventje er niets van begreep, als papa hem -dagelijks verzekerde, hoe hij zijn alles was en de rest hem niets kon -schelen—maar vreemd moest het schijnen, dat hij minder van het kind kon -verdragen dan vroeger. - -Zoo was dan alles in orde: Otto kon troost zoeken in zijn zoon, Cecile -in de teederheid van papa Haakstra. - -Maar de belangen van een onderneming gaan boven de gevoelens van den -administrateur, ja zelfs boven die van den superintendent, en Haakstra, -die slecht met de pen terecht kon en gewoon was zijn zaken zooveel -mogelijk mondeling af te doen, zond op zekeren morgen, toen hem uit de -correspondentie bleek, dat de bedoeling van den schrijver volstrekt -niet begrepen was—een telegram waarbij de administrateur van -Soeka-Madjoe verzocht werd over te komen. - -Er was niets aan te doen. Reeds den volgenden dag reed Dorman de breede -laan op. Het rijtuig hield stil voor de marmeren trappen der prachtige -villa; maar hoewel het tegen zes uur liep, de tijd dat het gezellig -wordt in de voorgalerij, dat de lampen branden, de bloemen geuren, de -stoelen tot schommelen en luieren noodigen, was er niemand vóór. - -Dorman had dikwijls den kleinen Dolf verwenscht, wanneer hij Cecile als -haar schaduw volgde en elk tête à tête onmogelijk maakte; toen Dolf nu -naar buiten kwam stormen, had hij het kind kunnen zegenen. - -„Is je pa niet thuis, Dolf?” - -„Neen, pa is exprès uitgegaan, omdat u kwam,” spreekt dit enfant -terrible. „Waarom vindt pa het zoo „verduiveld beroerd” dat u hier -logeeren moet?” vraagt hij dan nieuwsgierig. - -„’k Weet niet, Dolf. Kun je me mijn kamer wijzen?” - -„Ja, dadelijk. Maar wilt u Cile niet goeden avond zeggen? Ze is in de -binnengalerij, kassian!” - -„Waarom kassian?” - -„Weet u dat niet? Ze is ziek! Kom maar mee! Cile, daar is meneer -Dorman, je weet wel, van dolo....” - -Was dat Cecile? Hulpeloos uitgestrekt op den divan, bleek en vervallen, -de lange bruine lokken achteloos teruggeslagen op de kussens. - -Dorman had zich precies voorgenomen, wat hij zeggen, hoe zij zich -houden zou, en, zooals het gewoonlijk in zulke gevallen gaat, hij deed -wat hij volstrekt niet had willen doen; hij riep „Cecile?” alsof hij -haar nog altijd liefhad. - -„Dag mijnheer Dorman!” zei ze met een lachje zoo weemoedig als hij -nooit had gezien om haar lippen. „Ik kan u geen hand geven,” voegde ze -er verlegen bij. - -„Haar hand is gebroken,” verklaarde Dolf. - -„Mijn God, Cecile, ’t is toch niet waar?” riep Otto, die op een stoel -naast haar rustbank was neergevallen en de andere hand in de zijne -hield. - -„Neen, ’t is nog niet zeker. De dokter heeft er een gipsverband om -gelegd; over vijf dagen wordt het losgemaakt. Maar mijn voet is -verzwikt—en o, mijnheer Dorman, ik lig hier al vier weken....” - -Hij begreep ten volle wat dit beteekende: Cecile veroordeeld tot vier -weken stil liggen! - -„Maar mijn hemel, kind! hoe is het gekomen?” - -„’t Is mijn eigen schuld geweest! Roméo was dol, het had drie dagen -geregend en hij had al dien tijd op stal gestaan: en ik was ook dol; -toen zijn we samen aan den haal gegaan—en hij heeft me afgegooid!” - -„Dat ellendige beest! Ik dacht wel dat hij nog eens kuren zou -uithalen....” - -„Arme Roméo,” zeide Cecile lachend. „Hij krijgt van alles de schuld.... -pa wou hem doodschieten, mijn mooiste paardje! Maar wilt u niet iets -gebruiken, mijnheer Dorman? Of gaat u zich misschien eerst wat -opfrisschen? U hebt de kamer van vroeger.” - -Als hij een half uur later, gebaad en verkleed, binnenkomt, ligt ze nog -in dezelfde houding, met een gesloten boek op haar schoot. - -„Leest u niet?” vraagt hij. - -„Mijn oogen doen te veel pijn. Ik lees den heelen dag; de letters -beginnen me voor het gezicht te dansen.” - -Een lange stilte volgt. Eindelijk spreekt Otto terwijl hij het boek -opneemt: „Mag ik wat voor je lezen, Cecile?” - -„Wil je, Dorman?” - -Hij had een melodieuse stem en het was een aandoenlijke -liefdesgeschiedenis; toen de heer Haakstra eindelijk thuiskwam, -voornemens „den vent die zijn Non voor zoo’n leelijken liplap had -opgegeven,” heel onaangenaam te behandelen, bleef hij stom van -verbazing in de deur der binnengalerij staan. - -Hij zou in de eerstvolgende dagen nog meer gelegenheid vinden om zich -te verbazen. - -De zaken, die de administrateur met zijn superintendent te bespreken -had, waren van dien aard, dat de heer Haakstra meende reden te hebben -om nu en dan los te barsten in zware onweersbuien. - -Dit verlichte hem, want er had zich bijzonder veel electriciteit bij -hem opgehoopt: de post van ziekenoppasser was weinig geschikt voor den -ouden heer, vooral bij zoo’n prikkelbaar patiënt als Cecile was, want, -weinig gewoon aan ziekte of tegenspoed, was haar humeur er niet op -verbeterd door het in huis blijven. De vader verdroeg alles; maar als -Dorman niet juist bijtijds gekomen was, had hij misschien een beroerte -gekregen. Nu ging hij ’s morgens naar het kantoor en kon daar zoo lang -en zoo hard hij verkoos razen en tieren. Dorman was bijzonder geduldig -en als de gastheer soms een oogenblik bedaarde en opmerkte, dat ze -niets vooruit kwamen op die manier, zei de gast, dat het er niet op -aankwam, dat hij tijd genoeg had, dat het zijn plicht was aan te hooren -welke de meening van den superintendent was in deze hoogst moeilijke -zaak. - -Niet alleen als bliksemafleider deed Dorman dienst. - -„Ik moet je de courant nog voorlezen, Non!” zei Haakstra zuchtend. - -„’t Is heel lief van u, pa, maar mijnheer Dorman heeft het al gedaan,” -antwoordde Cecile met een licht blosje. - -„Als u soms lust hebt in een toertje, mijnheer Haakstra, ik wil met -genoegen juffrouw Cecile gezelschap houden,” sprak Otto. - -„Laat den tuinjongen maar begaan, pa; mijnheer Dorman heeft al naar de -bloemen gezien en me die mooie bouquet gebracht.” - -Toen het Zaterdagavond werd, kon de oude heer weer als vroeger zijn -vast partijtje maken. Cecile animeerde hem er zelfs toe; pa hoefde -volstrekt niet bang te zijn, dat ze zich vervelen zou, ze zou met -mijnheer Dorman een spelletje schaken. - -Alweer staarde de oude heer haar verwonderd aan; toen hij haar had -voorgesteld te schaken, vond ze het vervelend. - -Intusschen was de aandoenlijke liefdesgeschiedenis tot een eind gekomen -en bij de slotscène, die bijzonder treffend was, hadden Otto en Cecile -elkander aangezien.... één oogenblik slechts, want Cecile wilde niet -weten dat ze zoo flauw kon zijn van bij een boek te schreien.... maar -toch lang genoeg. - -Intusschen was ook de dag aangebroken waarop het gipsverband van -Cecile’s hand zou worden losgeknipt. - -De heer Haakstra was er eenigszins aan gewoon geraakt om door zijn -dochter te worden verbaasd, maar wat hem aangreep, toen hij op dien dag -onverwacht binnentrad, was meer dan verbazing: het was ontzetting! - -„Papa,” riep Cecile, terwijl ze zich blozend losmaakte uit de armen die -haar, o zoo vast! omknelden, „papa, de dokter is er geweest; mijn hand -is geheel in orde.... ik wist er niets beters meê te doen dan hem aan -mijnheer Dorman te geven....” - - - - - -VI. - -Half acht. - -Mevrouw Dorman ziet naar de pendule, legt haar boek neer en buigt het -hoofd voorover als iemand die luistert. Dan springt ze ongeduldig op -van haar stoel, treedt naar het raam en staart naar buiten. - -’t Is pikdonker: ze ziet niets, maar ze hoort hoe de regen klettert en -neêrvalt in dichte stroomen, hoe de rivier bruist en buldert met -onheilspellend geraas.... en ze zucht bij de gedachte dat manlief uit -is in zulk een hondeweer. - -’t Gebeurt niet dikwerf dat Otto haar wachten laat. - -Hij weet daarvoor te goed hoe lang haar de tijd valt in zijn -afwezigheid, hij verlangt daarvoor te zeer naar het vriendelijk tehuis, -waar zijn vrouw hem tegentreedt met een kus en een lach, altijd -opgewekt, altijd vroolijk, keurig gekleed en gekapt, met dezelfde -aardige manieren en onschuldige koketterie, die eertijds den vader, nu -den echtgenoot, onweerstaanbaar boeien. - -Acht uur. - -Ze neemt haar plaats op het aardig stoeltje bij de marmeren tafel -wederom in en slaat het boek, dat ze straks zoo knorrig neêrwierp, -open, maar lezen kan ze niet; ze luistert naar den stormwind -daarbuiten. - -Jammer dat hij zoo laat komt! - -Den geheelen langen, regenachtigen dag had ze zich verheugd op een -gezellig avondje; er was een groote trommel gekomen van het -Leesgezelschap, ze had met hem de illustraties willen zien, en dan was -er die roman van Ebers, die zooveel opgang maakte; hij zou er haar een -paar hoofdstukken uit voorlezen, had hij beloofd..... - -Als hij maar geen ongeluk gekregen heeft! Het is zoo donker en men kan -zoo licht van den weg afraken.... links waar dat akelige diepe ravijn -is.... o God.... hij zal toch niet?.... Maar neen; dat is het geraas -van wielen, heel in de verte nog, maar toch naderend, steeds -naderend.... ja, Goddank! daar is hij! - -Reeds is ze naar voren gevlogen, reeds heft ze het verheugd gezichtje -tot hem op om den welkomstgroet te ontvangen. - -„Dag man! Ben je daar eindelijk?” - -„Dag kind! Ik heb je lang laten wachten, hè? Buiten mijn schuld, -lieve.” - -„Wat een weêr.... Otto, is er iets gebeurd?” - -Eerst nu hij onder het volle licht der lampen kwam, heeft ze gezien hoe -bleek hij is, hoe strak en somber zijn gelaat staat. - -„O God!” roep ze op eens, „er is bloed aan je handen, bloed aan je -kleêren....” - -Verwonderd ziet hij haar aan. „Bloed? heb ik waarlijk zijn kop tot -bloed geslagen? Nu, Cecile, maak je daar niet ongerust over, ’t is een -beetje schurkenbloed.... Kom, geef me wat verwarmends te drinken.... -dan ga ik me verkleeden!” - -Met bevende hand schenkt ze een glas cognac in, dan volgt ze hem naar -de kleedkamer en als ze de deuren gesloten heeft, achter den jongen die -mijnheers natte laarzen uittrok, zegt ze op vasten toon: „Ik moet weten -wat het is.” - -Het duurt lang voor er antwoord komt; hij werpt het eene natte -kleedingstuk na het andere van zich; eerst als hij ze voor slaapbroek -en kabaia heeft verwisseld, valt hij op den divan neer en zegt: „Wat -het is? Ik heb een schurk afgeranseld.... half dood geslagen.... dàt is -het!” - -„Dat is niet alles, Otto!” - -„Neen. Maar het overige....” - -„Is het iets akeligs?” - -„Akelig?” vraagt hij met een zonderlingen lach, „akelig! o neen! Je -vader zou het ten minste niets akelig vinden.... ’t geldt immers maar -zoo’n leelijken lippert....” - -„O, Otto....” - -„’t Is waar, er is een arm, hulpeloos wezentje mishandeld! God! wie -weet hoe lang en hoe vaak reeds mishandeld.... Maar dat komt er immers -niet op aan? Het was een kleurling, begrijp je, een onecht.... och, hoe -noemt je vader dat ook weer.... een zwarte aap.... Maar Cecile! die -zwarte aap, die onecht, die kleurling, dat is mijn kind.... mijn kind! -mijn arme, lieve, kleine Willie....” - -Ze naderde hem en nam de handen weg, die hij voor het gelaat had -geslagen; toen kuste ze het klamme voorhoofd, streek de vochtige haren -terug van de slapen en zeide vriendelijk: „Je bent overspannen, Otto. -Je hebt je veel te veel vermoeid; en dàt terwijl je den geheelen dag -nog niets gebruikte.... kom, laten we verstandig zijn en eerst kalm -gaan eten, dan kun je me straks vertellen wat er gebeurd is.” - -Hij liet zich gewillig naar de pendoppo voeren, waar hun een dier -uitstekende dinéetjes wachtte, waarvan Cecile het geheim bezat; maar -hij deed haar tafel weinig eer aan. - -Bleef Otto’s gelaat somber en droevig, Cecile scheen alle treurige -gedachten van zich te hebben geweerd om geheel het vriendelijk, zorgend -huismoedertje te wezen; ze bediende haar man zelve, ze animeerde hem om -toch een goed glas wijn te drinken, na dien akeligen tocht door storm -en regen; ze vertelde opgewekt de kleine gebeurtenissen van den dag, in -één woord, ze gebruikte al de middelen, die een vrouw ten dienste staan -om haar man in betere stemming te brengen. - -Toen het eten was afgeloopen, liet ze het theeblad in haar kamer, haar -lief gezellig boudoir, gereed zetten, nam een werkje in handen, zette -zich op de canapé, trok Dorman’s lagen luierstoel zoo dicht mogelijk -tot zich en schonk hem een kopje in. - -Niet zoodra had hij aan de stomme en toch zoo welsprekende uitnoodiging -gehoor gegeven of ze vroeg: „Nu, Otto, zeg me nu wat er gebeurd is? -Kom, man, wat maakt je zoo bedroefd?” - -En als hij zwijgen blijft: „’t Moet wel iets buitengewoons zijn, dat -het je zoo onrechtvaardig kon maken jegens papa....” - -„Ja, ik had dat niet moeten zeggen; ik weet dat het je grieft, Cecile. -Maar onrechtvaardig! onrechtvaardig? Neen! Of spreekt hij niet altijd -met zoo’n minachting over vóórkinderen. Heeft hij niet altijd allerlei -bijnamen gereed voor die arme schepsels, alsof het hun schuld was dat -Europeanen leven met inlandsche vrouwen, alsof zij er iets aan konden -doen dat hun moeder een javaansche was? Neen, Cecile, onrechtvaardig is -het niet! Of heeft hij je niet opgebracht in datzelfde vooroordeel? Zou -je mijn arm jongske zoo wreed verstooten hebben als je vader het niet -had gewild? Neen, kind, daar ben je te goed voor! Maar.... o, ik weet -het.... hij heeft je het hoofd warm gemaakt; je hebt je laten opstoken; -je hebt er je door hem toe laten gebruiken om me over te halen tot het -doen van die belofte, die vervloekte belofte, waarbij ik mijn eigen -kind, mijn vleesch en bloed verloochen....” - -Een donkere blos komt het gelaat der jonge vrouw verven. - -„Dorman, wat draaf je weer door! Mag ik weten tot het doen van welke -belofte ik je heb overgehaald? Je bent met papa overeengekomen dat je -zoon erkend zou worden, dat er dertig duizend gulden op hem zou worden -vastgezet, dat hij over een paar jaar met ons mee zou gaan naar Holland -om daar als een groot heer te worden opgevoed, dat je hem tot zoolang -in je nabijheid kondt houden....” - -„En dat ik hem zou verbannen uit mijn huis.” - -„Juist. Als je je dat nog herinnert, was je er toen bijzonder op -gesteld om iemand anders in je huis te brengen.... heb je soms berouw -van den ruil?” - -Ze doet die vraag, het blozend gelaat met een allerliefsten, -uitdagenden blik tot hem gewend en een oogenblik vergeet hij alles om -in vervoering uit te roepen: „Neen, o neen! Dat weet je wel, ondeugd! -Cecile,” gaat hij dan ernstig voort, „God alleen weet wat het me gekost -heeft hem weg te zenden; je hebt me echter zijn gemis ruimschoots -vergoed! Ook zou ik er niet over denken; maar, o Cile, ik heb een -vreeselijke ontdekking gedaan.... hij wordt mishandeld, mijn arm, klein -ventje....” - -„Neen, man?” vraagt ze ontsteld. „’t Is toch niet waar?” - -„Ik heb het met mijn eigen oogen gezien!” - -„Ben je dan vandaag op Djember geweest?” - -„Ja. Ik weet wel, Cecile, we hadden afgesproken, dat ik er niet zoo -dikwerf meer heen zou gaan, maar och, soms grijpt me een -onweerstaanbaar verlangen aan om hem....” - -„Ga voort. Wat zag je op Djember?” - -„Ze hadden door het kletteren van den regen—want de bui overviel me -reeds op weg daarheen—mijn wagen niet hooren aankomen en—wie vond ik in -dat vreeselijk weer op zijn bloote voetjes snikkend, gillend van angst, -roepend om binnengelaten te worden?.... Willie! Cecile, ze hadden hem -bont en blauw geslagen en toen buiten de deur gezet, omdat ze hem niet -wilden hooren schreien....” - -„Kassian, kassian! het arme schaap!” - -„’t Schijnt dat hij al meer zoo mishandeld is. Maar hij heeft het me -eerst nu durven bekennen. Barks had hem wijsgemaakt dat hij in een hol -vol tijgers en slangen zou gegooid worden als hij iets vertelde.” - -„Maar Otto, ’t is vreeselijk! En dat, terwijl je hen zoo op het hart -hebt gedrukt hem goed te behandelen, dat, terwijl we zoo’n hoog -kostgeld voor hem betalen!” - -„Niet waar? Maar ik heb den ellendeling afgeranseld tot hij voor me lag -te krimpen op den grond; ik heb hem voor iederen slag, dien hij mijn -lieveling gegeven had, minstens een dozijn toegediend.” - -„Flink!” zegt Cecile. „Zoo’n kindermoorder! En het arme ventje?” laat -ze er dan meelijdend op volgen. - -„Dat heb ik meegenomen.” - -„Meegenomen? Toch niet hierheen?” vraagt ze met plotselingen schrik. - -„En al was dat zoo?.... Wees niet bang, Cecile, ik weet onder welke -voorwaarden je mijn vrouw bent geworden. Maar.... God, het is me nooit -zoo zwaar gevallen mijn belofte te houden als vanavond... Cecile, hij -drong zijn arm mishandeld lichaampje zoo tegen me aan.... hij smeekte -zoo om bij mij te blijven....” - -„Waar is het kind?” vraagt ze koel en hard, met afgewend gelaat. - -„Bij Swiff, de employé.” - -„Hier op de fabriek? Otto, je weet dat ik hem niet zien wil!” en ze -springt overeind. - -„Dat weet ik. Het is ook maar voor één nacht... Bij Swiff zou het -anders goed voor hem wezen; zijn vrouw is een zacht, lief schepsel... -en er zijn daar kinderen waarmee hij zou kunnen spelen....” - -Hij houdt den smeekenden blik gevestigd op haar half afgewend gelaat: -dan grijpt hij haar hand. - -„Cecile, o Cecile!” - -’t Is een zware strijd die haar boezem hijgen doet en al het bloed -terugjaagt naar haar wild kloppend hart.... als ze zich eindelijk tot -hem keert, spreekt er zielenangst uit haar blik.... „Otto, Otto, eisch -dat niet van me... ik kan, ik wil dat kind niet zien!” - -„Maar lieveling....?!” - -„Begrijp je dat dan niet? Begrijp je dan niet wat een vreeselijk -denkbeeld het voor me is, dat de eerste de beste javaansche vrouw je -zoo’n kind geven kon, terwijl ik.... ik....! o God! Juist omdat hij -zoo’n mooi aardig jongetje is... Niet dat ik zooveel zou geëischt -hebben. In het begin... ja, toen moest ik een mooi, sterk, vlug kind -hebben, maar later vroeg ik zooveel niet meer! Als het zwak was, zou ik -het wel verzorgd hebben en gekoesterd; als het leelijk was.... wat kwam -er dat op aan? ’t Was toch ons kind! Maar dàt zelfs was nog te veel -gevraagd! Niets! Niets! Al mijn vriendinnen hebben kinderen.... ik -niet! Ik moet alleen blijven.... altijd alleen!” - -„Maar Cecile, wat praat je toch? We zijn drie jaar getrouwd en de -doctoren zeggen....” - -„De doctoren.... o ja! Spreek me niet van de doctoren! Geduld, -mevrouwtje! U is nog zoo jong, mevrouwtje! Een reisje naar Europa doet -wonderen, mevrouwtje! De monsters!.... Hun vrouwen hebben kinderen!” - -„Lieve, wat ik je bidden mag, wind je nu niet op.” - -Maar terwijl hij haar tot kalmte vermaant weet hij reeds, dat hier geen -vermanen meer baat; de wonde plek is aangeraakt; de schoone oogen -gloeien van het somber vuur, de bleeke lippen trillen onder de -hardstochtelijke taal die de herinnering aan haar gemis doet opwellen -in haar hart. - -De vrienden van Dorman en ook enkele van hare kennissen veroordeelen de -jonge vrouw om haar hardvochtigheid jegens kleinen Willie, maar Otto -verwijt haar niets. - -Hij heeft haar strijd gezien. - -Eerst de toorn van het bedorven kind, wier wenschen altijd vervuld -waren en die nu te vergeefs vroeg om hetgeen de armste vrouw van de -fabriek in haar slendang droeg; toen het smachtend verlangen, het -wanhopig dwingen; eindelijk het opgeven harer hoop, het afstand doen -der hoogste vreugde, gevolgd door een zeker angstig ontwijken, een -soort afkeer van diezelfde lieve wezentjes, waarnaar ze zoo vurig had -verlangd, een afkeer, die zich nooit sterker openbaarde, dan wanneer er -sprake was van den armen, kleinen Willie. - -Otto heeft haar strijd gezien. - -En hij oefent geduld met haar. En als nu eindelijk de storm bedaart, -legt hij haar hoofd aan zijn borst en fluistert: „We hebben beiden ons -leed te dragen, Cecile; laat ons elkaar helpen!” - - - - - -VII. - -Een jaar is voorbijgegaan. - -En het geluid, dat reeds zoo menig studeerend huisvader tot wanhoop -bracht, dat de arme, met drukte overladen huismoeder zuchtend doet -oprijzen van haar stoel, het geluid, dat hatelijk is om aan te hooren -als het uit buurmans huis komt en toch ook weer zoo liefelijk als uw -eerstgeboorne het voortbrengt, weerklinkt door de administrateurswoning -van Soeka-Madjoe. - -Maar de jeugdige spruit der Dormans heeft het woord niet alleen: ze -wordt overschreeuwd door een zwaar donderend stemgeluid. - -„Neen, maar heb ik nu van mijn leven!” roept de grootvader. „Dat is nog -geen drie maanden oud en gilt en schreeuwt als een mager varken omdat -ze haar zin niet krijgt! Wel jou drommelsche meid, wil je je wel eens -stilhouden?” Maar dan, daar het kind plotseling zwijgt: „Nu, huil maar -toe, mijn dotje! Heeft grootpapa je verschrikt met zijn harde stem? Ja, -liefje, grootpapa is een schreeuwleelijk, daar heb je gelijk in, en jij -bent een engel....” - -Cecile, die bezig was zich te kleeden, hoort het vreeselijk lawaai mee -aan en zendt baboe om het kleintje over te nemen. Maar de goede ziel -springt wel drie pas achteruit, nu Haakstra haar toebuldert: „Wat wou -jij, ouwe totebel? Het kind? Geen kwestie van! Denk je dat we vier jaar -op haar gewacht hebben, om haar nu aan de meiden toe te vertrouwen? -Waarachtig niet!” - -„Ik kom dadelijk, pa,” roept Cecile. - -„Geen haast, Non!” is het antwoord. „Ze is goed bezorgd, daar kun je -gerust op zijn.” - -Maar weinige oogenblikken later treedt Cecile toch naar buiten, -bloeiend en blozend, met een lachje om de lippen en een flikkering in -de oogen, die den vader herinnert aan de schoonste dagen van haar -meisjesleven. - -„Is ze lastig geweest, pa?” - -„Lastig.... zoo’n engel? En al was ze het, wat dan? Ze heeft het recht -om lastig te zijn, zou ik denken!” - -„Zeker pa! Geef haar nu maar hier, wilt u?” - -„Maar, voor den duivel, wat bezielt jullie toch? Zal ik dan mijn eigen -kleinkind niet eens rustig in mijn armen kunnen houden, zonder dat er -telkens een vrouwspersoon komt om me haar afhandig te maken?” - -„Ik wou haar in slaap sussen.” - -„Alsof ik dat niet kon! Kijk, ze doet de lieve lodderoogjes toe, die -engel.... Sla de klamboe maar open, Cile; ze is al onder zeil. Zie zoo, -daar ligt ze; net een schilderij! Zie me zulke beenen eens.... ’t is -een pracht van een meid....” - -„En die handjes, pa, die kleine, rose vuistjes.” - -„Ja, en dan dat speknekje.... dáár kan ik maar niet afblijven.... Nu, -dag lief, lekker diertje!” - -„Dag mijn mooi, zoet meisje!” - -De grootvader, bang dat zijn stekelige baard het kind zal doen -ontwaken, zendt haar uit de verte een kushand toe, de moeder sluit -zorgvuldig de gordijnen, dan zien ze elkaâr aan met een gelukkigen -lach.... - -„Willen we een eindje gaan loopen, pa, Otto te gemoet?” - -„Goed, kind!” - -Als ze buiten gekomen zijn, wandelen ze eerst zwijgend naast elkander -voort, dan trekt de heer Haakstra Cecile’s arm door den zijnen en -vraagt: „Dat hadden we niet gedacht, ja Non?” - -„Neen, o neen, papa!” roept ze uit. „Als ik het maar geweten had! Als -ik het maar had durven hopen, dat ik er nog eens eentje zou krijgen, al -was het over tien jaar geweest, dan zou ik wel geduld hebben gehad....” - -„En je kondt niet eens je beurt afwachten....” - -„’t Is waar, pa, ik heb me heel dwaas aangesteld. Ik had niet zoo -moeten dwingen om dat eenige wat me ontzegd was; ik bezat toch zooveel! -Een goed vadertje, een onbezorgd leven en een man, een man uit -duizenden....” - -„Zeg het maar.... een volmaakt man!” - -„Lach me niet uit, pa, bijna is hij het. Natuurlijk heeft hij zijn -gebreken, maar wat hindert dat bij iemand, die zoo goed, zoo edel, zoo -flink en verstandig is?” - -„Dat is zeker, kind, je apprécieert hem, en dit kan men lang niet -zeggen van alle vrouwen die een goeden man hebben.” - -„Apprécieeren.... ja! maar toch niet half genoeg! Als ik alleen maar -bedenk wat hij voor me geweest is in mijn ziekte.” - -„Ja, toen heeft hij zich voorbeeldig gehouden. Ik heb hem dikwijls -bewonderd in dien tijd, want—niet dat ik iets tot je nadeel zeggen wil, -kind!—maar zoo lief als je zijt in gezonde dagen, zoo lastig kun je -wezen als je ziek bent.” - -„Nu pa, u weet daar alles van!” roept ze lachend. „En als ik u nu zeg, -dat ik ziek nog niet half zoo lastig ben als ik zijn kon in dien tijd, -toen de gedachte, dat ik geen kinderen zou krijgen, me bijna -krankzinnig maakte, maar dat hij altijd goed en geduldig voor me -bleef.... dan zult u me toch toestemmen, dat hij bijna volmaakt is?” -vraagt ze met groote tranen in de schitterende oogen. - -„Ik wil niets liever gelooven, kind!” zegt Haakstra, en dan: „Non, je -verwonderde je gister dat ik alweer gelegenheid gevonden om bij jullie -te komen, maar begrijp je dat niet, kind....? ’t Is omdat ik nergens -liever ben dan hier, omdat het mijn oud hart goed doet, je zoo gelukkig -te zien. Je begrijpt niet, wat dat zegt voor een vader, te weten dat -zijn dochter veilig bezorgd is bij een braaf man. Wil je gelooven, -kind, soms als ik zie hoe andere jonge vrouwen behandeld worden, dan -schiet mijn hart vol, dan weet ik uit dankbaarheid niet....” - -„Stil, pa, daar komt hij aan. Laat hem in ’s hemelsnaam niets hooren; -de heeren der schepping zijn overal beter tegen bestand dan tegen lof.” - -In een oogwenk is Otto van zijn paard. „Wel, dat is een goed idée van -je om me te gemoet te komen!” en hij kuste zijn vrouw. „Nonnie sliep -zeker?” - -„Ja, papa heeft haar in slaap gemaakt.” - -„U hebt daar slag van, geloof ik,” zegt Dorman, zich vriendelijk tot -zijn schoonvader keerend, „meer dan ik ten minste.” - -„Wacht maar, als je er eens een half dozijntje gehad hebt! Jongen, je -begint er langzamerhand zoo’n pleizier in te krijgen! En let eens op -wat ik je zeg, Otto, met het zesde ben je nog veel gekker dan met -nummer een; dat hebben wij ondervonden!” - -„Gekker dan we op Nonnie zijn kan het niet!” zegt Cecile. „Is ’t wel, -man?” - -„Wat zei je, lieve?” vraagt Otto verstrooid. - -„Nu, jongelui, ik ga verder! Ik heb mijn twee uur nog niet geloopen -vandaag en je wilt zeker liever bij manlief blijven....? Neen, -waarachtig niet, kind! ga je gang, ik kan best de zon in het water zien -schijnen. Je goede moeder had dat ook voor gewoonte: als ik van de -fabriek kwam, stond ze me al van verre op te wachten en dan was ze met -geen stokken van me af te slaan. ’k Weet niet hoe het komt, Cile, maar -je herinnert me telkens aan je moeder, en vroeger was dat toch niet zoo -het geval....” - -„Maar ze is in den laatsten tijd ook zoo veranderd,” zegt Otto met een -teederen blik op zijn bekoorlijk vrouwtje. - -„Gekheid,” roept ze lachend. „Nu, tot straks, pa; hij is naar de tuinen -geweest en doodmoê, wed ik.” - -„Ja, ik ben moê,” zegt Dorman, als ze, haar arm door den zijne, -langzaam naar huis wandelen; „ik ben dood af. Maar toch zal ik geen -rust kunnen nemen. Ik kwam alleen thuis om me te verkleeden en je te -zeggen dat ik er straks dadelijk weer op uit moet....” - -„Maar Ot?” - -„Ja, lieve, ’t is vervelend voor je en het spijt me wel dat het juist -treft nu pa hier logeert, maar er is niets aan te doen: Willie is ziek. -Ik zei je gister al, dat hij zoo gloeierig was; hij ligt nu in een -zware koorts.” - -„Waarlijk? Dan moet je natuurlijk gaan, man! Kan ik iets voor hem -doen...? Heb je al om den dokter geschreven....? Neen? Stel dat toch -niet uit! Ik zal maar dadelijk een man te paard zenden, ja?” en ze -verhaast haar stap. - -„Goed, lieve,” en hij drukt haar arm dichter aan zijn borst, terwijl ze -samen het huis betreden. - -„Nu, man, ik ga een sterken bouillon klaar maken en dan zullen we ook -wat snoeperijtjes inpakken.... je weet wel van die ingelegde vruchten, -die hem laatst zoo gesmaakt hebben, toen hij ook ziek was.” - -„Valt het je niet op, Cecile, dat Willie dikwerf ziek is in den -laatsten tijd?” - -„Ja. Ga nu wat op den divan liggen. Hier is een kop thee.” - -„Ik begrijp niet wat hem scheelt. Je weet hoe ik er op gesteld was, dat -hij bij Swiff zou komen, hoe lief ik het van je vond toen je daar niets -meer tegen hadt.... maar wie kon toen denken dat het mensch tweelingen -zou krijgen? ’t Is waar, de goede ziel doet wat ze kan; maar ze is zwak -en dan dat eeuwigdurend gesukkel met haar eigen kinderen... neen, -Willie krijgt niet de zorg, die hem toekomt.” - -„’t Spijt me zoo, Otto, te meer omdat ik het arme ventje niet gaarne -weer ergens anders heen zou sturen, vooral met het oog op dat telkens -ziek zijn. Neen, Otto, zoo kan het niet langer. Er moet een verandering -komen in dien toestand, die langzamerhand onhoudbaar wordt,” zegt ze, -zich plotseling tot hem keerend. - -„Wat bedoel je, Cecile?” en hij richt zich haastig overeind. - -„Ik bedoel.... dat het hier koel en stil is en dat je rustig moet gaan -slapen en je niet bezorgd maken over Willie, omdat....” - -„Omdat....? Nu, Cecile, omdat....?” - -„Omdat.... Willie ook nog een mama heeft, al is het tot dusver eene -heel slechte mama geweest!” - - - - - -VIII. - -Toen de heer Haakstra, bezweet en vermoeid, terugkwam van de wandeling, -die hij sedert tien jaren dagelijks deed in de nooit vervulde hoop, dat -daardoor zijn corpulentie verminderen zou, riep hij met luider stem om -selterswater, viel hijgend op een stoel neer en bemerkte volstrekt -niet, dat zijn dochter niet zoo spraakzaam was als anders. - -Maar toen Cecile, bij een rechtstreeksche vraag, de oogen naar hem -ophief, kwam het glas, op weg naar zijn dorstige lippen, tot staan en -gilde hij: „Ze heeft waarachtig gehuild! Cile, Cile, wat is er?” - -„Ik weet niet pa.... een beetje zenuwachtigheid....” - -„Gekibbeld? Is Otto onaardig geweest? Zeg het, Cile!” - -„O neen! Zenuwachtigheid, anders niet.” - -„Het kind dan?” vraagt de grootvader, ontsteld bij de gedachte. - -„Het kind....?” en Cecile slaat de groote oogen naar hem op, -„Nonnie.... neen. Maar er is nòg een kind en daar dacht ik aan, aan dat -arme kleine ventje. Papa,” en ze legt haar hand op zijn arm en ziet hem -in het gelaat, „is het nooit in u opgekomen dat we indertijd slecht en -hardvochtig gehandeld hebben jegens Otto’s voorzoon?” - -„Neen, Cecile, integendeel!” - -„Ik geloof u gaarne, papa! Ik heb onze handelwijze ook nooit in dat -licht beschouwd, tot.... kleine Non geboren werd. Maar sinds zij er is, -sinds ik haar bezit.... weet ik zeker dat we er heel slecht aan gedaan -hebben!” - -„Maar kind....?!” - -„Neen, word nu niet boos; laat me alles zeggen, pa! ik kan het niet -langer zwijgen! Toen ik zoo ziek was en met den dag zwakker werd en -eindelijk een gevoel kreeg alsof ik nooit weer beter zou worden, toen -heeft me altijd de gedachte vervolgd, dat, als ik stierf, er een andere -vrouw zou komen en Non, onze arme kleine Non, behandelen zooals ik -Willie behandeld heb.” - -„Maar,” barst de oude heer los, „je kondt toch weten dat zoo iets nooit -gebeuren zou. Grootpa was er ook nog!” - -„Ja,” zegt Cecile langzaam en dof, „dat is zoo. Willie had geen -grootpa; Willie had niemand om hem te beschermen, niemand dan zijn -vader! En dien hebben wij hem afgenomen.” - -Er volgt een lange stilte. Eindelijk begint de oude man: - -„Maak je me daar een verwijt van, Cecile?” - -„Neen, verre van daar! Ik weet dat u dacht te handelen voor mijn -bestwil; ik weet dat u bij alles bestuurd werd door uw groote liefde -voor mij. Dat is uw verontschuldiging. En ik wist toen nog niet hoe -lief men zijn kind hebben kan.... ik wist toen nog niet, zooals ik het -nu weet, wat het zijn moet als ze je kind van je wegnemen.... neen, ik -heb het toen niet begrepen, wat mijn arme man daaronder lijden moest.” - -„Je vergeet, Cile, dat Dorman onmogelijk voor dien jongen voelen kan, -wat jij voor Nonnie voelt bijvoorbeeld.” - -„Zeg dat niet. De moeder was bij de geboorte gestorven en hij heeft met -een oude baboe altijd alleen voor hem gezorgd. Nu, u weet dat men zelfs -van een hond of kat kan gaan houden door hem steeds liefde te bewijzen, -hoeveel meer van zoo’n aanvallig kind?” - -„Aanvallig? Ken je den jongen dan, Cecile? Ik dacht dat je altijd -geweigerd hadt hem te zien?!” - -„Ja, zoo dwaas ben ik geweest! Maar, o papa, in den tijd vóór Nonnie’s -geboorte, toen ik daar maanden lang stil in mijn kamer liggen moest, -toen ben ik over heel veel dingen gaan nadenken.... ’t was of het -moederlijk gevoel reeds in me wakker werd, lang vóór ik moeder was, en -toen, toen reeds had ik zooveel deernis met het arm verstooten kind. De -eerste keer, dat we na mijn bevalling uitreden, heb ik Otto gevraagd me -bij hem te brengen. Hij kwam in ons rijtuig en hij heeft me mama -genoemd met de armpjes om mijn hals en zijn lief, zacht gezichtje tegen -het mijne aan.... sedert kan ik hem niet vergeten.... ik voel me zoo -schuldig jegens hem, vooral nu hij ziek is!” - -„Is hij ziek?” - -„Ja, Otto gaat van nacht bij hem waken. Papa, als hij eens erger -werd.... als hij eens stierf....? Zijn vader zou het ons nooit vergeven -en we zouden niet meer goed kunnen maken wat we misdaan hebben.” - -„Zou je dat wenschen, Cile?” vraagt hij, niet dan na eenigen strijd met -zichzelven. „Goedmaken?” - -„Ja,” zegt ze ernstig, plechtig bijna. „Ik zou het wenschen om der -wille van het kind en van Dorman en ook....” gaat ze fluisterend voort, -„ook om Nonnie’s wil; soms is het me of ik in haar gestraft zal -worden....” - -„Stil, kind, stil! Zeg toch niet zulke akelige dingen!” roept de oude -heer ontsteld. Dan trekt hij zijn lieveling naar zich toe en vraagt -zacht: „Meen je dat waarachtig, Cile....? En wat zou je dan willen -doen?” - -„Wat ik zou willen doen?” roept ze uit. „O goeie, lieve pa, ik zie het -aan uw oogen, dat u het al half met me eens zijt! Ik zou naar hem toe -willen vliegen en hem hier halen en verzorgen....” - -„Wel, jou malle meid!” roept Haakstra nu onder een vervaarlijk snuiten. -„’t Is vreemd, zooals je me vandaag aan je moeder denken doet.... Zij -zou.... ja, ik geloof dat ze het kind ook zou gehaald hebben.... wat is -er, ouwe totebel?” wendt hij zich eensklaps tot Nonnie’s meid. - -„Nonnie nangis,” zegt de baboe. - -„Ja we zouden haar heelemaal vergeten,” roept Cecile verschrikt, „het -arme kind zal honger hebben.” - -Maar terwijl ze haastig naar binnen gaat, vindt ze nog een oogenblik -tijd om den arm om haars vaders hals te slaan en twee, drie kussen op -zijn betraand gezicht te drukken. - - - -Nadat de kleine verzorgd, de bouillon geproefd en goed bevonden, het -mandje met versnaperingen gereed gemaakt was, ging het nijver -huisvrouwtje manlief wekken met de tijding, dat ze een uur vroeger dan -gewoonlijk had laten dekken, en hij dus vóór zijn vertrek naar Swiff -den inwendigen mensch wat versterken kon. - -Op het punt van aan tafel te gaan, misten ze echter den ouden heer. -Kromau verklaarde dat hij was uitgereden, Ketjil dat hij reeds was -teruggekeerd, Djan dat hij in het geheel niet uit geweest was, tot -eindelijk de baboe kwam zeggen, dat mijnheer in de slaapkamer was. - -„In onze slaapkamer?” riep Dorman. „Wat voert hij dáár uit?” - -„Hij zal met Nonnie spelen,” zei Cecile. - -Maar de heer Haakstra speelde niet met zijn kleinkind. Hij stond, -vuurrood en terwijl groote zweetdroppels op zijn gelaat parelden, -midden in het vertrek, met beide handen geklemd om de gesloten klamboe -van het ledikant. - -„Wel, papa, we hebben u overal gezocht.... Wat doet u hier in het -heilige der heiligen? En wat verstopt u daar in ons bed?” vraagt Dorman -vroolijk. - -Maar hij ontvangt geen antwoord. - -„Papa, als u het goed vondt, wilden we wat vroeg eten. Dorman moet -dadelijk weg,” begint Cecile nu. - -„Onnoodig!” spreekt de oude heer op zeer afdoenden toon. - -„Integendeel! hoog noodig! Ik moet om acht uur hier van daan,” roept -Dorman, die ongeduldig begint te worden. - -„Onnoodig zeg ik je.” - -„Maar, hoe kunt u nu volhouden....?” - -„Je woudt naar je jongske gaan? Nu, ik zeg en ik houd vol dat het -onnoodig is...!” - -Met één forschen ruk slaat hij de klamboe open en Willie vliegt op zijn -vader toe. - -Een oogenblik staat Dorman onbewegelijk, het kind in de armen gedrukt; -dan spreekt hij met bevende stem: „Willie, geef grootpa een kus!” - -„Neen, kind, mij moet je niet kussen,” roept Haakstra, maar steekt toch -ondertusschen het aardig knaapje zijn behaard gezicht toe. „En jij ook, -kerel, wees niet gek.... ’t is schande genoeg dat ik je kind zoo -vervolgd heb, terwijl jij goed en trouw was voor het mijne.... Je -begrijpt toch wel wie er achter heeft gezeten....?” - -„Cecile! O, mijn lieve vrouw!” - -Maar Cecile voert vader en echtgenoot naar het bedje, waarin Nonnie -sluimert; dan fluistert ze: „Kust haar, bedankt haar! Zij is de kleine -wonderdoenster, die mijn hart heeft verzacht.” - - - - - - - -GEKETEND. - - -I. - -De Ardjoeno zetelt in zijn purperen mantel, goudgekroond door de -dalende avondzon, omstuwd door zijn vasallen, de zachtglooiende -heuvelrijen. Geen zuchtje, geen koeltje komt hem beroeren: Eölus heeft -zich verscholen in het dichtst van het woud, waar hij stoeit met de -bamboesstruiken, uitrust te midden der boschbloempjes op het geurig -mos. - -Plotseling wordt hij gestoord in zijn zoete spelen: bloemen en struiken -trillen onder een ratelenden donderslag, bliksemflitsen verlichten het -door hem verkozen plekje, de witte kelkjes die daar straks luisterend -bogen en vriendelijk knikten, verschuilen zich verschrikt; de vogelen, -die bij het vroolijk mingekoos hun liefdezang aanhieven, zwijgen, en ’t -is vergeefs als hij de wuivende bloemtrossen nasnelt, om ze nog een -laatsten kus te ontrooven. - -Woedend over die stoornis schiet hij zijn vleugelen aan en snelt heen -in dolle vaart; langs de sawahs, die nederig haar smaragdgroene hoofden -buigen, langs de bosschen, die kermend genade vragen voor hun -bladerdos, langs den bergstroom, die toornt en zijn golven ten strijde -roept met klaterend geweld—— - -Daar wordt hij gestuit in zijn vaart.... ’t is aan den voet van den -Ardjoeno; de fiere, de onveranderlijke, die koel blijft neêrzien op het -rumoer rondom hem. Maar met woester kracht verheft zich de storm. De -wolken, straks blauw en vriendelijk als kinderoogen, zijn nu dreigend -als de blik eens moordenaars; ze leggen zich rondom het trotsche -berggevaarte, ze verduisteren de lichtende punten; ze strijken neer op -de zacht groene oasen, ze omhullen de vriendelijke huisjes aan zijn -voet; ze stijgen steeds hooger, zich slingerend om de breede heupen, de -fiere borst omklemmend. - -Weldra ligt het goud van Ardjoeno’s kroon verstrooid, het purper van -zijn mantel verscheurd; de vorst der bergen is een vormloozen klomp -gelijk geworden. - -Nu—brullend en gierend juicht Eölus in zijn zegepraal, de bliksem -speelt en woelt en flikkert door het somber rouwkleed, een dof gloeiend -roodkleurig wolkgevaarte daalt af op den hooggeheven kruin en de -Ardjoeno staat in licht laaie vlam. - - - -Vanuit de gesloten vensters der administrateurswoning, zoo -schilderachtig gelegen aan den voet van den berg, slaan een paar -ernstige, droomerige oogen het heerlijke natuurtooneel gade en het is -een verzuchting meer dan een uitroep, die eindelijk wordt gehoord: -„God, hoe prachtig! En te moeten gelooven, dat ik het weldra voor het -laatst zien zal....” - -„Wat zijn dat voor sombere gedachten?” vraagt een vriendelijke stem, -niet geheel vrij van den tongval, die het inlandsch kind verraadt. - -„Onno?!” roept de zieke, terwijl hij zich verheugd opheft in de kussens -en den vriend de hand toesteekt. „Ik heb je niet hooren aankomen.” - -„Geen wonder met het helsch lawaai, dat het loeien van den wind maakt. -En daarenboven, ik ben achter ingereden.” - -„Maar,” vraagt de zieke weer, „hoe zie ik je nu reeds terug? Ik dacht -dat je minstens een dag of acht op Soerabaia zoudt blijven?” - -„Ja, dat had ik je gezegd.... Het is goed, dat ik terugkwam, niet waar? -Je bent er niet op vooruitgegaan in de laatste drie dagen, Henri!” - -„Neen!” antwoordt deze met een diepen zucht.... „achteruit! altijd door -achteruit! Ik heb weer een aanval gehad; vreeselijke benauwdheden, uren -lang....” - -„Kort na mijn vertrek?” - -„Den volgenden dag.” - -„Je ligt niet gemakkelijk,” zegt Onno en schikt de kussens terecht en -spreidt den plaid over de vermagerde beenen; dan wendt hij het bezorgd -gelaat af en beiden staren zwijgend naar het natuurtooneel vóór hen. - -Grooter tegenstelling dan tusschen de twee mannen, die daar naast -elkander gezeten zijn, is niet licht denkbaar. - -In den zacht kwijnenden blik van den zieke weerkaatst zich diep gevoel; -in de gitzwarte oogen van den nieuw aangekomene gloeit een somber vuur; -als Henri een oogenblik zonder pijn is, speelt er een vriendelijke trek -om zijn lippen; Onno’s vastgesloten mond schijnt niet te kunnen -glimlachen; het gelaat, omkransd met de weelderige blonde lokken, is, -hoewel vervallen, edel van vorm en uitdrukking; dat van den bleeken man -met de raafzwarte, sluike haren, is niet goed om aan te zien; er moet -bitterheid hebben gewoond in zijn hart; er moeten booze gedachten zijn -gegaan door zijn brein vóór die trekken zóó scherp, die rimpels zóó -diep werden. - -Niettegenstaande dit zijn die beiden vrienden. - -De band, die hen vereent, moge niet de schoonste, en hechtste zijn: de -vriendschap die ontstaat uit de overeenstemming der zielen; toch hebben -ze elkaar hartelijk liefgekregen, Henri terwijl hij edelmoedig weldaden -bewees, Onno, terwijl hij ze dankbaar ontving. - -„Ik kom met een mooi plannetje,” begint deze eindelijk. „Ik ben niet -zooals je dacht naar Soerabaia geweest, maar naar Malang, naar mijn -ouden vriend, den dokter. We hebben in het breede over je ziekte en -haar raadselachtige verschijnselen gesproken en hij beveelt ten -spoedigste verandering van lucht aan. Je weet, dokter Banck is van -dezelfde opinie en dus heb ik maar eens heel eigenmachtig gehandeld en -plaats besproken in het hôtel: twee ruime kamers met een voorgalerij en -het uitzicht op de bergen. Als je het goed vondt, wou ik je voorstellen -er morgen reeds heen te gaan. Er valt hier op de onderneming vooreerst -niets te doen, waarbij we niet beiden gemist kunnen worden; het -logement te Malang is uitmuntend ingericht, het eten goed en het -klimaat verrukkelijk.... nu, wat zeg je er van?” - -„Dank voor je zorg. Maar.... de kinderen! We kunnen ze niet meenemen en -het zal me hard vallen van hen te scheiden.... Wie weet hoe kort ik nog -bij hen ben?” - -„Juist om de kinderen, juist in het belang van je meisjes moet je ieder -middel tot herstel aangrijpen. ’t Is nu geen tijd meer om te -aarzelen.... Waarom elkaar iets wijs te maken?.... Henri, je ziekte is -ernstig, hoog ernstig; ’t is langzamerhand een strijd geworden op leven -en dood.” - -Een plotselinge bleekheid bedekt het vermagerd gelaat. Henri drukt -beide handen tegen het hart, dat zoo onwillig slaat bij de gedachte aan -sterven; dan spreekt hij schor en klankloos: „’t Is goed; ik zal het -doen.” - -„Waar zijn ze, de nonnetjes? Ik heb prachtige poppen meegebracht!” - -„In de achtergalerij, geloof ik. Wil je, als je toch weggaat, het even -aan Marie zeggen. Ze moet zorgen, dat mijn goed wordt ingepakt.”———— - -Een uur later, als Henri zijn versterkend soepje heeft gebruikt, als de -kinderen verdwenen zijn, legt de zieke zich weder op den divan, -waarnaast Onno’s leunstoel staat, en weldra vervallen de vrienden in -den vertrouwelijken toon, dien de heeren nooit beter weten aan te -slaan, dan gehuld in de blauwe wolkjes hunner havanna. - -„Wat zou ik gelukkig zijn!” roept Onno, nadat ze hun reisplan gemaakt -en breedvoerig besproken hebben, „wat zou ik gelukkig zijn als dit -uitstapje eens het gewenschte resultaat had....” - -„En ik dan!” zucht Henri. „Ik heb het nooit zoo geloofd, nooit zoo -begrepen, maar.... God! het valt hard van het leven te scheiden! Toch, -’t is niet om mijzelf alleen; ’t is allermeest om de kinderen. Mijn -arme meisjes.... voor háár zou mijn dood een verschrikkelijke slag -zijn.... En als ik nu nog maar beter gezorgd had voor mijn -lievelingen....” - -„Maar je hebt immers gedaan wat in je vermogen was.” - -„Neen, dat is het juist wat ik me verwijt. Ik had mijn eerste plan -moeten volgen, ze veel eer uit deze omgeving moeten verwijderen; ik had -ze een jaar geleden moeten wegbrengen naar Europa.” - -„Neen, dat kon je niet, dat zou dwaasheid geweest zijn. Wie geeft, als -hij dertig jaar is, een lucratieve betrekking, een zekere toekomst op?” - -„’t Zou dwaasheid geweest zijn. En toch geloof ik dat ik er toe gekomen -was als Marie zich ons aanstaand vertrek niet zoo had aangetrokken. Ja, -ik weet Onno, je gelooft niet aan gevoel bij inlandsche vrouwen, maar -je zoudt medelijden gehad hebben met de arme ziel;.... ik ten minste -had den moed niet haar de kinderen toen reeds te ontnemen.” - -Onno lacht een bitteren lach; dan spreekt hij langzaam: „’t Valt me, -door ondervinding geleerd, altijd eenigszins moeilijk te gelooven aan -de teedere aandoeningen van javaansche moeders. Maar het kan zijn, dat -Marie een uitzondering maakt op den regel.” - -„Je vergeet dat ze niet geheel een javaansche is. Ze heeft, al is het -dan ook bitter weinig, europeesch bloed in de aderen en daarenboven, -zooals haar vader me heel fier verzekerde toen hij haar aan mij -afstond: ze is Christin! Ze kan wat lezen en schrijven en in de acht -jaar, die ze bij me was, heeft ze vrij aardig hollandsch leeren -spreken.” - -„En—dat alles in aanmerking genomen, verbeeldt ze zich dat het niet -meer dan recht en billijk zijn zou, zoo ze mettertijd mevrouw Reijkman -werd,” zegt Onno. - -Een pijnlijke blos verft Henri’s bleeke wangen rood. - -„Dat nooit!” roept hij uit. „O neen, nooit!” - -„Je hebt haar daar immers ook geen hoop op gegeven?” - -„Wat zal ik je zeggen, Onno? Toen ik nog dacht dat ik hier een vrouw -naar mijn smaak zou vinden, was het me een raadsel hoe zooveel -Europeanen met een inlandsche huishoudster leven, ja, daarmee, zoo niet -gelukkig, ten minste tevreden konden zijn. Zelfs toen ik er eindelijk -door de omstandigheden zelf toe gebracht werd, was en bleef Marie niets -anders voor me dan een noodzakelijk kwaad. Nadat de kinderen geboren -waren, is dat eenigszins veranderd. Zij was goed voor hen; ze heeft ze -altijd uitmuntend verzorgd, trouw opgepast....” - -„Zie je, dat is de macht van die schepsels, wijl ze moeder zijn,” roept -Onno wrevelig uit. - -„Ja, ook alleen om de kinderen, alleen dat het me vreeselijk hindert, -dat ze als het ware gebrandmerkt zijn door die onechte geboorte, is de -gedachte aan een huwelijk wel eens bij me opgekomen. De kracht der -samenwoning is anders niet groot gebleken. Marie staat te laag, ook in -zedelijken zin, dat ik ooit genegenheid voor haar kon opvatten, en in -den laatsten tijd heb ik zelfs iets tegen haar gekregen. Haar -tegenwoordigheid maakt me kregel, onrustig!.... ’t is natuurlijk een -gevolg van mijn ziekelijken toestand, maar er zijn oogenblikken waarin -het me een verlossing schijnt als ze de kamer verlaat.” - -„Ze was er sterk tegen, dat je naar Europa gingt?” vraagt Onno na eene -lange stilte. - -„Natuurlijk! Ze was letterlijk wanhopig toen ik verleden jaar het plan -maakte en ik moest het toen opgeven. Zooals je weet heb ik deze keer -tot het laatst gewacht met haar iets van het voorgenomen vertrek te -zeggen.... mijn God, wat is het mensch te keer gegaan, toen ze het -ontdekte;.... ik dacht dat ze krankzinnig worden zou....” - -„Vreemd hoe, toen ze zag dat al haar dreigen en schreeuwen niets hielp, -ze op eens zich zoo kalm in haar lot heeft geschikt!” merkt Onno nu -schijnbaar onverschillig op. - -„Neen, niet vreemd! Zoo zijn die wezens. Ze gevoelen heftig maar niet -diep; daarom duren die hartstochtelijke scènes nooit lang,” antwoordt -Henri argeloos. - -„Je zoudt er je dan ook niet aan gestoord hebben!” - -„O neen! Als ik toen niet op eens zoo ziek geworden was, dan was ik nu -reeds in Holland; dan waren Edith en Nora reeds veilig.” - -„Nu, maak je daar niet ongerust over, Henri. Je hebt me tot hun voogd -benoemd; je hebt me het recht gegeven om voor haar te zorgen.... ze -zijn, ook als het ergste gebeuren mocht, goed bewaard.” - -„Dat weet ik,” zegt Henri, terwijl hij zijn vriend de hand reikt, „dat -weet ik!” - -„Maar de gedachte kwelt je toch nog....?” - -„’t Is dat ze vroeg of laat zullen begrijpen aan welke verhouding ze -haar bestaan te danken hebben! Lag haar toekomst in Indië, dan zouden -ze rondom zich toestanden zien, die haar met het denkbeeld vertrouwd -maken, zoo niet daarmeê verzoenen konden. Maar, zooals je weet, mijn -wensch is niet alleen, dat ze naar Holland gaan, maar ook dat ze in -Holland blijven. Och, ik had me zooveel illusies gemaakt omtrent die -kinderen. Ik had vooral Edith, mijn fijn gevoelende, ernstige Edith, -zoo gaarne gevormd naar het ideaal, dat me altijd is bijgebleven, het -beeld mijner moeder. Maar daartoe was allereerst een andere omgeving -noodig....” - -„Dat je familie zich nu ook de arme meisjes niet wil aantrekken!” zegt -Onno met een zucht. - -„Ja, als mama nog leefde! Zij zou ze niet verstooten hebben. Voor haar -waren het geen bastaards, voor haar waren het mijn kinderen. Maar de -anderen,” en de blauwe oogen schieten vonken, „de anderen.... papa -negeert eenvoudig haar bestaan; mijn broêr noemt ze bij voorkeur de -„vruchten eener ongeoorloofde liefde” of „de kinderen der schande”, -mijn zusters durven slechts uit de verte op haar zinspelen.” - -„Die huichelaars!” - -„Och neen, het is geen huichelarij! Ze gelooven wat ze zeggen: al hun -oudhollandsche deftigheid, al hun stijve orthodoxie, al hun met de -moedermelk ingezogen vooroordeelen, komen op tegen het bestaan van een -wezen, dat de ambtenaar van den burgerlijken stand niet eerst permissie -gaf ter wereld te komen!” - -„Nu, die ezels dan! Die ezels die zich geen oogenblik van den sleur -losrukken, die zich niet één enkele maal uit het hollandsch slib -opheffen kunnen, om zich te verplaatsen in een oostersch land met -oostersche zeden en oostersche temperamenten vooral! Maar zeg niet dat -ze het niet kunnen! Of zouden ze anders met zooveel stichting lezen van -Jacob, die Rachel tot zich neemt, en Lea èn Bilha èn Zilpa of hoe ze -heeten mogen; zouden ze anders Abraham met zijn Hagar een man Gods en -Salomo met zijn duizend vrouwen een wijsgeer noemen? Neen, ze willen -alleen niet, waar het hun broeders en vrienden geldt. Of is het klimaat -niet hetzelfde gebleven? zijn mannen en vrouwen veranderd sinds -Salomo?” - -„Laten wij ons niet aan hetzelfde euvel schuldig maken,” zegt Henri -kalm, „maar rekening houden met het land waarin ze leven, de begrippen -waarin ze werden opgevoed.” - -„Ik wil geen rekening daarmee houden!” roept Onno, „ik wil rekening -houden met menschelijkheid en met niets anders dan menschelijkheid! De -vraag is niet in welk land ze wonen, in welke begrippen ze werden -opgevoed, de vraag is of het menschelijk kan heeten om een arm kind, -dat niets misdaan heeft, levenslang te laten boeten voor een misdaad -door zijn vader gepleegd, een misdaad, die nog daarenboven voor het -wetboek der natuur denkbeeldig is! Rekening houden met de heerschende -begrippen! Dat heeft mijn moeder gedaan, toen ze haar heer en kind -verliet om een die rijker was te volgen; dat heeft mijn vader gedaan, -toen hij een hollandsch meisje trouwde en haar verzweeg, dat hij er ook -nog zoo iets op nahield als een vóórzoon... Rekening houden met de -heerschende begrippen! Dat deed ook mijn stiefmoeder, toen ze me -mishandelde en uithongerde en vervolgde, tot ik het ouderlijk huis -ontvluchten moest.... Er is maar één geweest, die geen rekening hield -met de heerschende begrippen, een, die niet vroeg of mijn vel bruin, -mijn geboorte echt was, maar den armen verstooteling tot zich nam, -voedde, kleedde.... en tot zijn vriend maakte.” - -Het toornig gelaat heeft een zachter uitdrukking aangenomen, de -vochtige oogen zien naar Henri op met de dankbaarheid van een trouwen -hond. - -„Flauwe kerel!” roept deze, „je hebt altijd veel te veel ophef gemaakt -van die kleinigheid.” - -„Kleinigheid?” herhaalt Onno. „En toch.... ja! ik geloof dat sommigen -van die gelukkigen, die levenslang liefde en medelijden ondervonden -hebben, ja ’t is mogelijk dat die het beschouwd hadden als een -kleinigheid! Maar Henri, voor mij was het de eerste maal—God is mijn -getuige—de eerste maal in mijn treurig leven, dat iemand me anders dan -met smaad en minachting behandelde. En daarom—neen Henri, het was geen -kleinigheid, een diep vernederde zijn gevoel van eigenwaarde, een -wanhopende den moed weer te geven!” - -„Nu, laten we er niet meer over praten. Je vergeet dat morgen om zeven -uur de reiswagen voorkomt...” - -„En je bent moe? Ik hoop maar dat ik je niet heb opgewonden door mijn -gebabbel?” - -„Neen, ik moet toch chloraal nemen. Ah! daar is Marie al.... zij zal me -wel verder helpen. Tot morgen dan!” - -„Tot morgen!” - - - - - -II. - -„Tot morgen!” - -Als het morgen wordt, als de Ardjoeno uit de nevelen verrijst, gekleurd -met zachtblozende tinten, gehuld in zilverwitte wolken, ligt Henri -Reijkman ten prooi aan de vreeselijke toevallen die elken nieuwen -aanval zijner kwaal vergezellen.... - -De wagen wordt afgespannen en niemand spreekt nu van de reis naar -Malang, ieder denkt met huivering aan de groote reis, die hij weldra -zal aanvaarden. - -Drie doctoren verschijnen beurtelings of gezamenlijk aan de -lijdenssponde; ze slaan de duldelooze pijnen, de heftige krampen gade -en geven verdoovende middelen; ze verbazen zich over een -lichaamskracht, die zoo lang weerstand biedt aan sluipkoortsen; ze -laten zich bedriegen door korte vleugjes van herstel, die ze voor -werkelijke beterschap houden; ze staan regelrecht tegenover elkaar in -hun opinie omtrent de ziekte en lachen grimmig over elkanders -vergissingen, maar eindelijk,—na vier weken weifelen en raden—zijn -allen het eens op één punt: er is geen hoop meer! - -Edith en Nora, die eenmaal zoo gaarne vertoefden in papa’s kamer, -ontvluchten het kermen en steunen; jeugd kan zich niet verdragen met -lijden; de trouwe Arsan, uitgeput van vermoeienis, heeft verlof -gevraagd om in de kampong uit te rusten; Marie, bleek en vermagerd, met -holle oogen en akelig strakke trekken, spant haar laatste krachten in -om den zieke niet alleen te laten, maar wordt telkens half bewusteloos -weggedragen. - -Alleen Onno zit nog op zijn oude plek; hij laat zich niet verdrijven. -Bij het krieken van den morgen, in de brandende middaghitte, onder het -vallen van de schemering, ja, in het holst van den nacht, gevoelt -Marie—wier zorg en waakzaamheid, volgens het algemeen oordeel, -voorbeeldig zijn—dat twee oogen, die steken als dolken, haar volgen -waarheen ze gaat; soms, als ze het waagt die oogen te ontmoeten, vaart -haar een koude rilling door de leden als bij naderend gevaar. - -Enkele malen op het oogenblik dat ze den zieke de voorgeschreven -medicijn wil toedienen, ontrukt zijn vriend haar flesch en glas; soms -ook, als ze haar heer verzorgt met de fijne zachte handen, voelt ze -zich ruw teruggestooten door dien anderen bewaker; eenmaal, toen ze -zich alleen waande en Reijkman toesprak met lieve namen, klonk er een -schaterende lach door het vertrek. - -Marie heeft Henri’s vriend altijd gewantrouwd, altijd gehaat, maar nu -is ze voor hem vervuld van een doodelijken angst; daarom juicht ze als -hij eindelijk gedwongen wordt zijn post te verlaten, als ze hoort hoe -hij den zieke vertelt dat dringende zaken hem naar Passoeroean roepen, -dat hij nog heden vertrekken moet. - -„Je komt immers terug; heel spoedig, vóór het te laat is....” fluistert -de schorre, zwakke stem. - -„Wees gerust, Henri,” hoort Marie hem zeggen, „ik zal bij je zijn -wanneer je me noodig hebt!” Maar ze hoort niet wat hij dan zijn vriend -toefluistert: „Ik ga niet ver weg.” - - - -Het uur nadert, waarin de slangen en adders zich op het pad begeven, -het uur dat de wilde varkens afwachten om het woud te verlaten en hun -verwoestingen aan te richten in de riettuinen; het uur waarin de -ketjoes elkaar het geheimzinnig teeken geven, dat ze gereed zijn voor -een nachtelijken tocht. - -Op de breede, goed onderhouden wegen, die Soeka-madjoe omgeven, is het -nog licht; maar tusschen het dicht geboomte kan men de smalle paadjes -ter nauwernood herkennen. - -Toch schrijdt een vrouw daar voort, langzaam en bedaard, als had ze -niets te vreezen, als ging ze voor louter genoegen een avondwandeling -maken. - -Straks echter, als ze aan het eind is van de breede laan, die van de -administrateurswoning naar de fabriek leidt, straks, als de smallere -paden achter haar liggen, die van de fabriek naar talrijke kleine -gebouwen voeren, ziet ze spiedend rondom zich; dan, zeker dat geen -nieuwsgierig oog haar volgt, bukt ze haastig, neemt de goudgehakte -slofjes van de bloote voeten, doet de fraaie overkabaia af en verbergt -ze te zamen onder het dichte loof van eenig kreupelhout. - -Ze slaat den zijden slendang om het hoofd, zoodat van haar gelaat -weinig zichtbaar blijft en nu ziet ze er in haar sitzen kabaia en -rooden sarong uit als een gewone javaansche vrouw.... toch kan ze geen -gewone javaansche zijn; aan de hand, waarmee ze den slendang vasthoudt, -schittert een kostbaar juweel. - -Dan verhaast ze haar tred, meer en meer, steeds meer! tot ze voortrent -als een gejaagd hert, de eene steilte op, de andere af; nu eens langs -den boschkant, dan weer op de smalle dijkjes der sawahs, soms ook -wadend door ondiepe slootjes of springend over hoekige steenen. - -Eindelijk geheel buiten adem, staat ze stil. - -’t Is voor een klein, net huis, zooals het de inlandsche kinderen bij -voorkeur bewonen; met een tuintje er vóór en bloemen in bontgekleurde -petroleumblikken langs de perken; met smalle vensters en daarachter -witte gordijnen, schuin opgenomen door kleurige strikken; de weinige -ruimte, die het houten gebouwtje aanbiedt, geheel ingenomen door -meubelen, waarvan de eigenaardigheid daarin bestaat, dat geen enkel -stuk gelijkt op het andere. - -Op haar zacht kloppen komt de bewoner naar buiten. - -Hij is nog jong in jaren, maar toch is er iets oudsch, iets vermoeids -in het vervallen gelaat dat slechts spreekt van het dierlijke in den -mensch; toch behoeft men die gebogen gestalte op de wankelende, dunne -beenen, slechts even aan te zien om te weten welke der goden door hem -het ijverigst gediend wordt. - -„Goeden avond, Marie!” - -Met een gebiedende beweging legt ze hem het zwijgen op. - -„Er is niemand,” fluistert hij, „ik ben alleen.” - -Maar toch is ze nog niet geheel gerustgesteld. Ze werpt een -onderzoekenden blik in de beide ledige kamers; dan speurt ze angstig -rond of ze niet gevolgd werd misschien; eerst als ze zeker is dat geen -levend wezen zich in hun nabijheid bevindt, trekt ze haar broeder met -zich mede naar binnen en zet zich naast hem op de bank. - -Een geluid van fluisterende stemmen dringt naar buiten door. -Langzamerhand verheffen ze zich... het gesprek, in gebroken hollandsch -begonnen, wordt in vloeiend maleisch voortgezet; eindelijk klinkt -Marie’s toon schel en gebiedend.... ze opent de deur en, zonder haar -broeder te groeten, neemt ze den terugtocht aan. - -Maar hij bemerkt dit ter nauwernood; hij lacht en grinnikt als iemand -die een goeden koop heeft gesloten; hij ziet zijn zuster na met een -zonderlingen blik, terwijl ze daarhenen snelt, den slendang om het -hoofd geslagen.... aan de hand waarmede ze dien slendang vasthoudt, -ontbreekt het kostbaar juweel. - -Alles zwijgt rondom den Ardjoeno. - -Eerst hield het geklop der rijstblokken op in de kampong, toen klonken -de slagen van den gong luider in de toenemende stilte; het gegons der -stemmen werd zwakker en zwakker, tot het eindelijk geheel wegstierf; -het eentonig gezang van een teeder minnaar trilde nog op de koelte. Een -nachtvogel krijschte; de bladeren op den grond ritselden als een -kruipend gedierte daaronder wegschool.... toen werd ook zelfs het -ritselen der bladeren niet meer gehoord. - -De vriendelijke fee, die in oostersche nachten haar tooverstaf zwaait, -treedt nu van achter de blauwe wolken te voorschijn. Ze gluurt door het -dichte loof der bosschen; dan zweeft ze over de velden, stoeiend met de -wuivende pluimen der maïsstruiken, met de zacht gebogen kopjes der -padihalmen; straks blijft ze een oogenblik leunen tegen de glooiing der -heuvelrijen om dan te gaan dwalen in de sluimerende kampong. - -Dáár herschept ze de hutjes in vergulde paleizen, de bloemtuintjes in -lustoorden, de beekjes in vloeibaar zilver; en eindelijk sluipt ze een -geopend venster binnen en beschijnt het gloeiend gelaat van den -jongeling, aan wiens borst de geliefde rust, wie de koelte zijn -minnezang overbracht.... - -De gong doet zijn twaalf slagen weerklinken in de onafgebroken -stilte.... alles rust, alles zwijgt, maar... welk uur is het van den -nacht, welk is het plekje der aarde waarin de mensch, de door liefde of -haat, door hartstocht of winzucht vervolgde mensch, rust vinden kan? - -Uit de kleine nette woning, met de hooggekleurde bloempotten langs de -paden, treedt Rudolf Bastoort, Marie’s broeder, te voorschijn; hij -draagt het zwart glanzend hoofd ongedekt en helder verlicht de maan het -bruin gelaat met de vermoeide trekken en de rood omrande, glurende -oogen. - -Op bloote voeten, in slaapbroek en kabaia, met een oud flanellen jasje -tot overkleed, gaat hij langzaam, steeds dieper en dieper het bosch in, -de oogen gevestigd op den grond, waar, uit een dichten humuslaag, -tallooze planten en plantjes oprijzen. Weldra bukt hij zich dieper naar -den vochtigen bodem en zoekt daar met een ijver of de kiezels, die in -het maanlicht glinsteren als diamanten, werkelijk kostbare steenen -waren.... - -Een uur is voorbijgegaan sinds hij het bosch betrad: nog zoekt hij te -vergeefs. Nu en dan staat hij luisterend stil. Hoort hij daar geen -geritsel....? Het zal een klapperrot of boschhoen geweest zijn, die -opschrikten uit hun slaap.... Maar dit....? Dit zijn voetstappen, dicht -achter hem! Neen, toch niet; hij moet zich vergist hebben. Een slang of -hagedis misschien? - -Nu zet hij zich neer aan den voet van een boom en laat in de stralen -van het maanlicht een juweel schitteren. Wat heeft het een moeite -gekost dien steen Marie afhandig te maken. Wat heeft zij lang weerstand -geboden, als hij den ring en altijd weder den ring vroeg tot loon voor -zijn diensten?.... En toch, hij moest hem hebben! Met dien ring wil hij -tot de schoonste der ronggèngs, tot de lang begeerde Maja gaan, en als -hij haar dien in de oogen laat schitteren, zal ze hem toebehooren.... -Komaan! gezocht! gezocht!.... Marie’s opdracht moet vervuld worden! - -Wederom is een uur voorbij gegaan; daar slaakt Rudolf Bastoort een -kreet van vreugde; hij heft zich op uit zijn gebukte houding; in de -hand houdt hij een plantje met dikken, saprijken stengel, met -donkergroene blaadjes, met fijnen purperen bloesem. - -Zonder zich ook nog eenmaal te bukken, zonder nog een enkel oogenblik -rondom zich te zien, keert hij terug langs den weg, dien hij twee uur -geleden gekomen is. Het is koud geworden, hij huivert; hij meent weer -dat geheimzinnig ritselen achter zich te hooren, en verhaast zijn -stap.... - -Daar op eens gevoelt hij hoe een ijzeren vuist hem aangrijpt; hij wordt -op den grond geworpen; knuppelslagen vallen in dichten regen op hem -neer; vloekend, tierend van pijn verdedigt hij zich, met beide handen -grijpt hij naar den aanvaller, maar een laatste slag komt hem op het -hoofd neer en velt hem ter aarde. - -De maan is schuil gegaan, het eerste morgenlicht doorgebroken, als -Rudolf Bastoort eindelijk ontwaakt uit zijn bedwelming: kermend en -steunend richt hij het gekneusde lijf overeind en het duurt geruimen -tijd voor hij weder geheel tot bewustzijn is teruggekeerd; dan zoekt -hij met plotselingen schrik het juweel in zijn vestzakje. - -Hij vindt den ring, ook zijn horloge, ook zijn beurs; dus kan de -aanvaller geen dief geweest zijn.... Misschien een vijand, misschien -een Javaan, die zich wreken wilde....? - -Hij zal het ontdekken. Maar nu moet hij beproeven naar huis te komen; -verkleumd en gewond als hij is, heeft hij allereerst rust noodig. - -Reeds heeft hij enkele schreden gedaan als hij plotseling terugkeert: -het plantje, het kostbaar plantje...! - -Maar hoe hij ook staart op den grond, hoe hij zoekt en alles -doorsnuffelt, hij vindt het niet. - - - - - -III. - -Hij vindt het niet want op dit oogenblik ligt het op de tafel waaraan -dokter Banck is gezeten tegenover Onno. - -„Hoe hebt u het ontdekt?” vraagt de dokter. - -Onno strijkt met de hand over het voorhoofd als om orde te brengen in -zijn verward brein. - -„Het is me nu,” begint hij eindelijk, „of ik het altijd geweten heb, -altijd. Ik heb die vrouw gehaat van het oogenblik dat ze in zijn huis -kwam; ik heb haar altijd gewantrouwd en op den morgen toen hij den -eersten aanval kreeg, nu vier maanden geleden, toen wist ik het.... Ik -wist het, en ik wist ook dat hij gered zou zijn, als ik hem aan haar -macht kon onttrekken; ik heb alles beproefd om hem uit het huis te -krijgen.... u weet hoe mijn plannen verijdeld werden! - -„Het eenige wat ik doen kon was hem te bewaken. Ik heb vier weken aan -zijn bed gezeten.... wat ik in dien tijd niet heb uitgedacht om haar te -betrappen! Maar ze was listiger dan ik! En dan—ik kon niet altijd -waken.... Eens ben ik vier dagen en vier nachten achtereen wakker -gebleven; hij begon reeds te beteren———ik viel in slaap; toen ik -ontwaakte lag hij in een vreeselijk toeval.” - -„Hoe hebt u eindelijk de zekerheid verkregen?” - -„Ik bespiedde al haar gangen, en werd daarin bijgestaan door Arsan, -Reijkman’s lijfjongen, die mijn vermoeden deelde. Hij had opgemerkt, -dat ze soms ’s avonds, als het heette dat ze een wandeling ging maken, -samenkomsten had met haar broeder, en—dat altijd na de bezoeken bij -dien broeder een instorting volgde.... En nog kon ik niets bewijzen! O, -God alleen weet wat ik heb uitgestaan, hoe het me tot razernij bracht, -hoe ik soms, als ze naar binnen sloop en zich over mijn armen vriend -heenboog, me geweld moest aandoen om haar niet aan te grijpen en te -verwurgen. - -„Eindelijk besloot ik tot een laatste wanhopige daad: ik liet Henri met -haar alleen. Ik nam den schijn aan alsof zaken mij naar Passoeroean -riepen, maar bleef in den omtrek. Drie dagen heb ik, als inlander -verkleed, tevergeefs rondom Bastoort’s huis gezworven.... Eindelijk, -gisteravond, daar kwam Marie.... Ze spraken lang samen, ze scheidden -met hooge woorden; ik wachtte. Tegen den nacht ging Bastoort uit en -toen hij het vergif gevonden had....” - -„U weet zeker, dat het vergif is?” - -„Ik heb een vierde gedeelte van wat hier ligt voor mijn hond gekookt; -hij was binnen het uur dood.” - -Er volgt een lange stilte. - -„Welke reden had ze om zich op hem te wreken?” vraagt dokter Banck -eindelijk. - -„Ze schijnt er op gerekend te hebben dat hij haar trouwen zou; zijn -vertrek naar Europa maakte dit onmogelijk en....” - -„Dus het gewone geval.” - -„Hadt u vermoedens?” - -„Ik heb altijd vermoedens, waar een ménagère is. U weet hoe ik reeds -lang geleden ophield hem medicijnen te geven. We hebben geen middelen -tegen het vergif van den inlander. Zelfs geen tegengif!” - -„Geen tegengif....? Dus moet hij sterven....? Dus moet ik hem voor mijn -oogen zien vermoorden?” roept Onno in vreeselijken zielsangst. - -„Laat het u tot troost zijn dat zijn lijden kort zal wezen; hoogstens -vier, vijf dagen!” - -„O Henri! Mijn vriend.... mijn weldoener!” - -De dokter keert zich haastig af; hij heeft veel geleerd in zijn -dertigjarige praktijk,—niet om een man te zien weenen. - -„Vous l’avez voulu, George Dandin,” roept hij nu op eens met luider -stem. „Vous l’avez voulu,” herhaalt hij nogmaals met de heftigheid van -iemand, die zich zoekt te verzetten tegen een hem overmeesterend -gevoel; „men moest geen medelijden hebben met Europeanen, die door hun -huishoudsters vergiftigd worden, men moest niets anders zeggen dan: -„Mijnheer, u hebt het gewild!”” - -„Dat kan u geen ernst zijn, dokter! U weet zoo goed als ik dat de -omstandigheden dikwerf dwingen tot die leefwijze.” - -„Wis en waarachtig is het me ernst, mijnheer,” roept Banck, zich meer -en meer opwindende. „Waarom trouwen ze niet, dat vraag ik u? Zijn er -geen meisjes genoeg misschien? Ik zal u eens iets zeggen, mijnheer. Ik -heb nooit geweten hoe jongelui, die huishoudsters nemen, zich -bezondigen vóór ik met verlof ging en in Holland al die lieve, aardige -deerntjes zag—heele rijen, mijnheer, halve dozijnen in één huis, -mijnheer, die zich zaten te verkniezen in een stil dorpje, die in een -vervelend landstadje haar eentonig bestaan voortsleepten, en niets -liever zouden gewenscht hebben dan brave vrouwen en zorgzame moeders te -worden; lieve, verstandige meisjes, mijnheer, enkelen zelfs met een -aardig stuivertje, die den hemel zouden danken als er een fatsoenlijk -man uit Indië om haar kwam. Waarachtig, als je daar eens rondkijkt en -al die vriendelijke gezichtjes lachen je toe, dan spijt het je dat een -mensch maar één vrouw tegelijk mag nemen. Ik houd vol, een man, die -ongetrouwd van verlof terugkomt, is een wreedaard, wat zeg ik, een -monster van wreedaardigheid!” - -„U vergeet dat men een goed tractement moet hebben om hier een -Europeesche vrouw te kunnen onderhouden.” - -„En zoo’n zwart dierage”—dit was de geliefkoosde uitdrukking van den -dokter waar het Oostersche schoonen gold—„en zoo’n zwart dierage dan? -Alsof die het geld niet met handen vol weggooiden! Alsof die zuinig en -overleggend en ijverig waren, zooals een flink Hollandsch wijfje? Maar -laat ons aannemen dat het kostbaarder is om getrouwd te leven, hoeveel -gelukkiger is het ook niet? En wat wacht den Europeaan hier in de -meeste gevallen als hij ongetrouwd blijft? Een eenzaam leven, zedelijke -achteruitgang, vaderzorgen zonder vadervreugd of vadertrots, schaamte -en onvoldaanheid; dikwerf de vrees, soms zelfs de zekerheid van -bedrogen te worden. En—als ze er het leven dan nog maar afbrachten! -Maar, mijnheer, als er eens een statistiek werd opgemaakt van de -heeren, die, na met een inlandsche vrouw te hebben geleefd, aan -onbekende oorzaken stierven, gelooft u niet dat men tot een vreeselijk -resultaat zou geraken?” - -„Ik geloof het gaarne,” zegt Onno, die maar half geluisterd heeft, -„maar om op mijn vriend terug te komen....” - -„Waartoe op hem terug te komen? Laat hem rustig sterven.... Hij heeft -immers zijn laatste beschikkingen gemaakt; alles is geregeld, niet -waar? Ik weet, het is hard.... maar er is geen.... ja, er is nog één -middel om hem te redden.” - -„Één middel! O dokter, welk?” - -De dokter bedenkt zich een oogenblik. Dan spreekt hij langzaam: „Haar -trouwen.” - -„U bedoelt....?” vraagt Onno verbijsterd. - -„Het schepsel trouwen! Vandaag nog! Morgen! Overmorgen is het misschien -te laat!” - -„Haar trouwen? Marie trouwen? En waartoe?” - -„Opdat ze hem tegengif ingeeft. Ik heb meer dan één op die manier zien -redden.” - -„Maar.... Henri zou op die manier niet gered willen worden. Neen, hij -zou liever sterven, dan te leven, gekluisterd aan eene giftmengster!” - -„Behoeft hij te weten dat ze eene giftmengster is? Hij vermoedt niets, -zegt u? Welnu? Is er geen enkele reden, waarom hij wenschen zou haar -vóór zijn dood tot zijn wettige vrouw te maken? Die twee lieve meisjes -zijn er immers? Wel, niets is gemakkelijker dan hem aan het verstand te -brengen, dat nu het oogenblik gekomen is om „de moeder zijner kinderen” -te réhabiliteeren. Ik heb hem—daar hij er op gesteld was, de volle -waarheid te weten—gezegd, dat hij niet veel meer dan een week te leven -heeft; laat hem haar trouwen om der wille zijner kinderen in de -overtuiging, dat hij het doet op zijn sterfbed—wat misschien zal -blijken waar te zijn, want hoogstwaarschijnlijk is hij reeds te ver -heen om nog te herstellen.” - -„In Godsnaam.... Ik wil alles gedaan hebben.... Ik moet het onmogelijke -beproeven....” - - - -Weinige dagen later, op een goddelijk schoonen ochtendstond, vol -zonneglansen en bloemengeuren, weerklonk in de plechtige stilte van den -morgen de vraag: „Henri Johan Reijkman, verklaart ge tot vrouw te nemen -Maria Magdalena, dochter van Albertus Bastoort en de Javaansche vrouw -Poengoet?” - -En ter nauwernood verstaanbaar, schor en zwak was het antwoord: „Ja.” - - - - - -IV. - -Midden tusschen de gezonde jongens en aardige meisjes, die ons huis -vervullen met hun luidruchtige vroolijkheid, midden tusschen de -goudgelokte, roodwangige cherubijnen, treft ons somtijds een zacht, -bleek gezichtje, waaruit twee groote oogen ons aanstaren vol peinzenden -ernst. Ze is niet de voorspoedigste, niet de gezondste geweest onzer -kleinen. Niet half zoo grappig en schalksch als klein zusje, ook niet -zoo flink en vlug als de broers, merken vreemden haar ter nauwernood op -en wordt er weinig eer met haar ingelegd, wanneer er bezoek komt; -toch—is ze de ouders liever dan een der anderen. - -Als papa haar naam noemt, verzacht zich zijn stem; als mama’s oog op -haar rusten blijft, is het met onuitsprekelijke teederheid; soms, als -de heerlijke starren zoo geheimnisvol schitteren in het bleek -gezichtje, zoeken vader en moeder elkaars oogen en lezen ze in elkaars -bezorgden blik de verzuchting, die geen van beiden durft uitspreken: -„Als we haar maar behouden mogen!” - -Ze hebben haar lachend „klein moedertje” genoemd en ze is trotsch op -dien naam. Wanneer mama uitgaat, tracht zij den vrede te bewaren onder -het jonge volkje en het is vreemd hoe gaarne de wilde jongens naar haar -luisteren, de kleintjes bij haar troost komen zoeken; wanneer er zorg -woont in huis, weet de moeder het reeds, van wie de zachte voetstap is, -die telkens weder gehoord wordt in de ziekenkamer, weet ze het wie die -bloemen binnenbracht, wie die kleine oplettendheden heeft gehad; als er -een feestje gevierd wordt, is het datzelfde vriendelijk handje, -datzelfde lief stemmetje, dat niemand vergeet en allen tot blijdschap -stemt. - -Met haar droomerigen blik ziet ze half verlangend, half angstig de -wijde wereld in; soms is het of haar fijn besnaard gemoed ineenkrimpt -bij al de harde en treurige waarheden, die ze er langzamerhand ontdekt; -haar opmerkingen brengen ouderen en wijzeren in verwarring; en nu en -dan moeten de ouders het antwoord schuldig blijven op haar vragen. - -Zelve heeft ze nog geen smart gekend; maar toch kan ze reeds mede -gevoelen met hen die lijden; ze weet nog niets van den weemoed die er -ligt op den bodem van het menschenhart; maar toch—ze verstaat reeds -menschenharten—of ten minste de kunst om tot hen te spreken. - -Van een bewolkt voorhoofd kust ze met haar reine lippen de rimpels weg; -brandende tranen droogt ze met haar zijden krullen; een verbitterd -gemoed brengt ze tot kalmte door haar schuldeloos gekeuvel, haar -blijden glimlach; een gelaat, door de zonde misvormd, moge zich vol -schaamte afwenden van het hare, met smachtend verlangen vraagt het om -een der goddelijke vonken, die daar glinsteren in die heerlijke oogen. - -De heilige taak, waarvoor anderen een geheel leven behoeven, vervult -zij in de weinige jaren die haar geschonken worden, want—helaas! ze -toeven niet lang in ons midden, die vriendelijke afgezanten uit -gelukkiger oorden. - -Nog luisteren we naar de zilveren klanken der lieve stem als reeds het -wiekgeklep wordt vernomen van de serafs, die het schoone zieltje komen -ontvoeren; nog drukken we het blonde hoofd aan onze borst, als reeds -een aureool het komt omkransen; nog staren we, vol verrukking, in de -oogen wier glans niet van deze aarde is, als het duister rondom ons -wordt en droevig en ledig.... dan vallen we op het aangezicht en -schreien ten hemel: „Heer, we hebben een engel geherbergd!” - -Zulk een engel stond aan de zijde van Henri Reijkman in de bange uren -van zijn terugkeer tot het leven; zulk een engel werd hem zijn -aangebeden oudste, zijn zachte Edith. - -Hoewel langzaam, zoo onmerkbaar langzaam soms, dat zijn vrienden de -hoop opgaven—hij herstelde: het vergif had vreeselijke verwoestingen -aangericht, maar het krachtig lichaam behaalde de overwinning. - -Toen er niet meer getwijfeld behoefde te worden aan zijn behoud braken -voor dokter Banck moeilijke oogenblikken aan. - -„Niet waar, dokter?” vroegen hem de dames, die een onbepaald vertrouwen -stelden in hun kundigen geneesheer, „niet waar, het zijn praatjes, dat -Reijkman beterend zou wezen? U hebt gezegd dat hij sterven moet en u -gelooven wij.” - -„Rira bien qui rira le dernier,” sprak de specialiteit in leverziekten, -„ik werd zoo uitgelachen, toen ik beweerde dat het de lever en niets -dan de lever was.... nu ziet u eens!” - -„’t Schijnt, collega, dat ik den bal niet zoo ver missloeg,” sprak de -dokter van Soerabaia, die, driemaal in consult geroepen, driemaal -beweerd had dat het wel slijten zou. - -Dokter Banck zweeg, wat hem niet weinig kostte; bleef zwijgen, ook toen -zijn goede kennissen hem lachend op den schouder tikten en vroegen of -het haast geen tijd werd om Reijkman te gaan begraven. - -Maar toen zijn eigen vrouw, de bezitster van het vriendelijkste der -vriendelijke gezichtjes, die hem hadden toegelachen bij zijn verblijf -in Holland, toen zelfs zijn eigen vrouw meende te moeten opmerken: „Wat -is dat jammer, ventje, dat je je zoo vergist hebt in die ziekte van -Reijkman,” toen werd het hem te kras; hij zweeg niet meer, maar raasde -en tierde tegen de zwarte dierages in het algemeen en het zwart -dierage, genaamd Maria Magdalena, in het bijzonder. - -Maar al deze speldeprikken, hoe pijnlijk ook, waren niets vergeleken -bij den degenstoot, die het hart van den goeden man doorboorde, toen -hij op zekeren middag bij zijn patiënt zat. - -„Vrij van pijn en benauwdheid,” had Henri verklaard. - -„En de koorts drie dagen achtereen geheel weggebleven,” zei de dokter -vroolijk, „nu nog maar flink versterken en alles is in orde.” - -„Dokter,” begon Reijkman nu met iets gejaagds in stem en gelaat, „ik -had een verzoek aan u. Ik heb Onno reeds herhaaldelijk hetzelfde -gevraagd, maar het schijnt wel of hij me niet begrijpt. Dat is de -reden, waarom ik u er mee lastig val.” - -„Zeg maar wat je op het hart hebt, Reijkman.” - -„’t Is met het oog op mijn spoedig herstel; ik geloof niet dat ik gauw -beter zal worden, als dat mensch hier blijft....” - -„Welk mensch?” - -„Mijn ménagère! Neen, u behoeft niet zoo verwonderd te kijken, dokter; -ze hindert me! U moogt het den gril van een zieke noemen—misschien is -het dat!—maar ik zou veel eer beter zijn, als zij niet zoo altijd om en -bij me was. Dat valsche gezicht met die loerende oogen is me een -ergernis; het agiteert me, het maakt me zenuwachtig....” - -Dokter Banck ziet den zieke ontsteld aan; hij weet niet wat te -antwoorden. Eindelijk stamelt hij: „Ik geloof, Reijkman.... ik geloof -toch, dat je de koorts hebt....” - -„En u hebt daareven zelf geconstateerd, dat de koorts sinds drie dagen -niet is teruggekomen....? Neen, dokter, het is geen koortsachtige -opgewondenheid, die me tot het doen van die vraag brengt! Het is niet -sinds vandaag of gister, dat de gedachte in me opkwam me van dat -gluiperig schepsel te ontdoen. Meer nog dan de noodzakelijkheid van de -kinderen weg te brengen, was het de wensch om van Marie los te komen, -die me dreef naar Europa.” - -„Maar dat alles is nu immers veranderd....” - -„Ja, dat weet ik: er kan van die reis vooreerst niets komen. Maar ik -zie daarin geen reden om iemand bij me te houden, wier tegenwoordigheid -me hatelijk is.” - -„Reijkman....! Je herinnert je toch....?” - -„Wat?” vraagt de zieke, met den doodelijksten angst in zijn gespannen -trekken, „wat zou ik me herinneren?” - -Maar de dokter wendt haastig het hoofd af en blijft zwijgen. De man was -immers half bewusteloos, toen hij het ja uitsprak, waardoor zijn leven -gered, maar ook voor altijd van vreugd en geluk beroofd moest worden. -Weinige uren na die laatste inspanning lag hij in heete koortsen.... -Niemand roerde, sedert hij weer bij kennis was, het pijnlijk onderwerp -aan.... Zelfs Onno heeft het niet gewaagd er ook maar uit de verte op -te zinspelen.... De hemel weet of hij zich de treurige waarheid bewust -is.... - -„Eén ding, Reijkman,” zegt de dokter eindelijk, „leg je hier nu niet -noodeloos op te winden en wacht tot je geheel hersteld zijt, met je -over die dingen moeilijk te maken.” - -„Ja,” zegt de patiënt volgzaam, „dat was ook eerst mijn voornemen, -maar.... het wordt me met elken dag, met elk uur moeilijker! Ze is ook -zoo hatelijk geworden in den laatsten tijd. Ze neemt airs aan, alsof ze -de vrouw des huizes was....” en weer ziet Reijkman zijn geneesheer aan, -met dat angstig vragende in den blik. - -„Adieu, Reijkman; mijn zieken wachten me.” - -Als Onno hem ontmoet in de galerij en angstig vraagt of Reijkman erger -is, ontvangt hij tot eenig antwoord den kreet: „Hadt je mijn raad -gevolgd, Onno! Hadt je hem stil laten sterven!” - -Onmiddellijk begeeft de trouwe vriend zich naar de ziekenkamer. -Schijnbaar vroolijk informeert hij naar den toestand van den nu zoo -ongeduldigen lijder. - -„Ik wou dat je eens rustig bij me kondt komen zitten, Onno; niet in -zoo’n haast alsof je geen oogenblikje missen kunt! Neen, wat -dichterbij! Het spreken valt me moeilijk; die schorheid gaat nog maar -altijd niet over.... Nu is het goed, nu kan ik je in het gezicht zien -en nu zul je me ook eindelijk antwoorden op de vraag, die ik je te doen -heb.—Onno, je herinnert je zekere periode in mijn ziekte, toen de -krampen en benauwdheden ophielden, maar die vreeselijke ijlende koorts -me niet verlaten wilde?....” - -„Ja, zeker herinner ik me dat.” - -„Welnu. Uit dien tijd van waanzin en visioenen is me één tooneel -bijgebleven. Al de andere akeligheden, al de dwaze en vreeselijke -gezichten zijn, tegelijk met de koorts, verdwenen, maar dit eene staat -me nog altijd voor den geest. Zonderling! al deze lange weken is het me -bijgebleven, zelfs in mijn half bewusteloozen toestand.... Ik kan het -niet vergeten....!” - -„En.... wat is het? Een droom?” - -Met groote krachtsinspanning, met doodsbleeke lippen begint Henri zijn -verhaal. - -„Er rolden rijtuigen.... het deed me vreeselijk pijn in mijn hoofd; -toen kwamen er menschen rondom mijn bed staan, met zwarte rokken en -witte dassen.... de assistent-resident was er, en de dokter en jijzelf, -en de geëmployeerden.... ze waren gekomen om me te begraven, geloof -ik.... maar op eens zag ik Marie binnenkomen en.... een dwaas idée, -niet waar? toen ze begrepen dat ik nog niet begraven behoefde te -worden, vroegen ze me of ik dan met Marie trouwen wilde; zeker”—dit met -een akeligen, schorren lach—„omdat ze hun zwarte rokken niet voor niets -wilden aantrekken....” - -Een ijskoude rilling is den vriend door de leden gevaren. Zijn stem -beeft als hij vraagt: „Weet je nog wat je geantwoord hebt, Henri?” - -„Neen, dat weet ik niet,” zegt deze met een mislukte poging om -onbezorgd te spreken. „Neen, dat weet ik niet. Maar dat doet ook niets -ter zake, niet waar?.... ’t Was toch maar een droom, een visioen! Ha! -ha! men kan toch op vreemde denkbeelden komen in zoo’n ijlende koorts! -Goddank dat het geen waarheid was!... Onno, waarom antwoord je niet? -Zeg dan toch ook, dat het alles onzin, alles begoocheling geweest -is.... God! Ik heb het gedroomd, niet waar? Gedroomd? Gedroomd?” - -Hij heeft in doodsangst de handen van zijn vriend gegrepen; hij staart -hem in ’t gelaat en—leest zijn vonnis.... - -„Henri! Vergeving!... Ik heb haar tot je vrouw gemaakt! Ik kon, ik -mocht niet anders!” - -„Haar?.... Marie?.... Tot mijn vrouw?.... Haar?!” - -„Neen, neen! zeg dat niet zóó! Zie me zóó niet aan! Dàt heb ik niet -verdiend! Henri, geloof je, dat ik je liefheb?... Ik mocht niet anders -doen. Ik dacht dat je stervend waart. Ik wist dat je voor je kinderen -een wettige moeder wenschte, ik meende in je geest te handelen...” - -„Door me te binden, voor eeuwig te binden aan dat schepsel, dat ik -haat... dat ik verfoei....? Stil, spreek niet meer tegen me; ik -gevoel... ik gevoel dat ik sterk genoeg zou zijn om een moord te -begaan...” - -„O, Henri, vergeving!” - -„Nooit! Vloek over je! Vloek! Vloek!....” - -Als door een knodsslag getroffen, zoo wankelt Onno naar de deur; een -blinde gelijk tast hij naar den knop... hij staat buiten in den -vroolijken zonneschijn. Daar hoort hij een kinderstem. Edith nadert, -zij slaat de armpjes om zijn hals; ze vraagt, wat hem deert.... O, het -doet onuitsprekelijk goed die zachte vriendelijkheid van het lieve -kind, maar er is een ander die troost behoeft. - -„Papa is ook bedroefd,” fluistert hij. - -Het kind heeft geen andere aanmaning noodig; vlug trippelen de kleine -voetjes over den marmeren vloer en weldra nemen fijne, rooskleurige -vingeren de handen weg, die in doodsangst geslagen werden voor het -verwrongen gelaat; weldra ruischt een liefelijk stemmetje door het -vertrek, waarin straks vervloekingen weerklonken, en weldra ligt Henri -Reijkman te weenen als een kind op het blonde hoofd, dat zich nestelde -aan zijn borst. - - - - - -V. - -„Arme papa!” - -Ze vermoedde niet welke de smart was die hem folterde, maar ’t scheen -of ze alles begreep; ze kon niet weten welke slag hem getroffen had, -maar ’t was of een geheime stem haar toefluisterde dat hier een lijdend -hart van wanhoop te redden viel, en van nu af wijdde ze zich met al de -teederheid van haar warm jong gemoed aan die taak. - -Als bij ingeving raadde het kind, wat menige vrouw levenslang verborgen -blijft: ze wist wanneer haar vriendelijk gekeuvel hem wekken moest uit -sombere gepeinzen, maar ook wanneer hij behoefte had aan rust en niets -dan rust; ze wist wanneer ze hem vragen kon deel te nemen aan haar -vroolijk spel, maar ook wanneer ze haar hoofdje aan zijn borst vlijen -en een opkomenden storm bedaren moest door liefdeblijken. - -Toen de krachten terugkeerden was het op háár smeeken dat hij nu en dan -eens naar buiten trad in de heerlijke natuur, maar het kostte moeite -hem over te halen; daarbuiten scheen het hem nog ondragelijker dan in -het halfdonker ziekvertrek; het was hem of de heldere zonneschijn al -zijn dwaasheid blootlegde; het was hem of de vogels zongen, of de -eenden kwaakten van zijn schande; immers schande, driedubbele schande -noemde hij het, dat de naam, dien zijn vader met rechtmatigen trots -noemde, den naam die zijn moeder zoo rein had bewaard, nu werd gedragen -door Maria Bastoort! - -’t Was ook Edith die er hem toe bracht weer eens naar de fabriek te -gaan. Wel wist ze het nog niet bij ervaring, dat werken leert vergeten, -maar ze bemerkte hoe bezigheid papa goed deed. Het was een zware gang; -met warme onverholen blijdschap ontvingen hem zijn ondergeschikten, -maar hij kon niet werken met den lust en den ijver van voorheen; -immers, voorheen werden de winsten weggelegd voor de reis naar Europa, -voor de toekomst als de kinderen groot waren; nu waren alle plannen den -bodem ingeslagen; nu was er geen toekomst—dan met Maria Bastoort! - -Er was tusschen hem en de vrouw, die de wet tot zijn gade gemaakt had, -een vergelijk getroffen. Hij oordeelde dat hij niet het recht had haar -verwijtingen te doen; alleen zeide hij haar zacht maar vast, dat ze -nooit anders dan in naam zijn vrouw zou wezen, dat ze, toen ze van zijn -toestand misbruik maakte om hem te ontrooven wat ze wist dat hij haar -nooit vrijwillig zou geofferd hebben, voor altijd zijn genegenheid had -verspeeld. - -Het was haar tamelijk onverschillig; niet zijn liefde had ze zich -gewenscht, maar zijn titel, zijn rang, zijn geld,—en die kon hij haar -niet ontnemen. Hij handelde juist zooals ze verwacht had: paarden, -rijtuigen, bedienden, ruim huishoudgeld en nog ruimer kleedgeld stelde -hij tot hare beschikking. - -Maar op zekere voorwaarden. - -Het huis was groot en ruim; wilde ze hem verplichten door het -linkergedeelte te bewonen, terwijl hij zich tot de rechterzijde bepalen -zou? Edith was aan hem gehecht, terwijl Nora háár lieveling heette; -wilde ze Edith aan haar vader afstaan? En zou ze over het geheel hem -niet tegenwerken bij de opvoeding der beide kinderen? - -En eindelijk—nog deze ééne groote gunst—wilde ze beloven hem niet te -dwingen met haar uit te gaan? - -Neen, dat wilde ze niet! - -Waarvoor zou zij haar mooie toiletten koopen, als het niet was om er -mee te schitteren in de gezelschappen; waarvoor zou ze alles verdragen, -al zijn dwaze nukken inwilligen, wanneer het niet was in de hoop van -als mevrouw Reijkman zich te vertoonen in kringen, waarin men vroeger -haar naam niet genoemd, veel min haar tegenwoordigheid geduld zou -hebben? - -Al de fierheid, die in hem was, kwam in opstand tegen het ondergaan van -die laatste vernedering; hij smeekte en bad, hij dreigde en beleedigde; -te vergeefs! Op dit ééne punt bleef Marie onverzettelijk. - -Het was, hoe grievend dan ook voor zijn gevoel, een ware verlossing, -toen hem van verschillende zijden werd getoond, dat zijn komst altijd -hoogst aangenaam zou wezen, maar men liever wenschte van bezoeken -zijner vrouw verschoond te blijven;—zij bleef echter loeren op een -gelegenheid om den triomf, waarvan zij zoo lang gedroomd had, te -genieten. - -Weldra deed zich die voor. Er werd een groot feest gegeven door een der -rijkste suikerlords uit den omtrek en Reijkman ontving een uitnoodiging -voor zich en zijn vrouw. - -Hij wilde een voorwendsel zoeken om te weigeren. Maar Marie, wie het -thuiszitten verveelde, dreigde alleen te gaan, zoo hij haar niet -verzellen wilde. - -Hij gaf toe; hij liep de spitsroeden door en ze wondden hem dieper dan -de felste zweepslagen ooit een ontblooten rug konden doen; de donkere -blikken van de schoone vrouwen, wier liefde hij eenmaal zoo gemakkelijk -had kunnen winnen en die nu schenen te vragen: moest ik dáárvoor -versmaad worden? de spottende lachjes om meêdoogenlooze lippen, het -gefluister van scherpe tongen, het deelnemend groeten of verlegen -afwenden van bevriende gezichten.... - -Er was één paar oogen, blauw en zacht als Insulinde’s hemel, dat -telkens rusten bleef op Henri’s gelaat en deelnemend scheen te vragen, -waarom het toch zoo treurig stond; er was één frisch, rooskleurig -mondje, dat met half kinderlijken schroom hem toesprak; ze behoorden -aan Constance van Raathoven, de eenige dochter van Passoeroean’s -resident. - -Het kind was pas uit Holland terruggekeerd en begreep niet, welk recht -de zwarte vrouw kon hebben op dezen jongen man, met zijn edel, blond -gelaat, zoozeer gelijkend op het ideaal, dat ze zich gevormd had van -den held harer droomen. - -Hij ving de zachte blikken op, zoo dikwerf ze op hem rusten bleven, -gelijk de verschroeide bloem een dauwdrup opvangt; hij luisterde naar -de tonen dier melodieuse stem.... misschien was het juist de blik uit -die reine meisjesoogen, misschien waren het juist de woorden van dat -schuldeloos kind... die hem het knellen van zijn keten zoo ondragelijk -maakten, die zijn wanhoop opvoerden tot razernij.... - -Het was goed dat het rollen van den wagen over het grint kleine Edith -ontwaken deed; het was goed dat ze op haar bloote voetjes kwam -aantrippelen en haar armen om papa’s hals sloeg en fluisterde, dat ze -zoo koud was en vroeg of ze voor dien éénen nacht mocht slapen in -papa’s bed.... - -Ze sluimerde spoedig in, zooals kinderen dat doen kunnen, maar toch -vroeg ze zich den volgenden morgen af, of ze gedroomd had, dat er, o -zulke heete tranen op haar voorhoofd gevallen waren. - - - -Intusschen—ook na den bangsten nacht breekt een morgen aan, waarin -alles geregeld zijn gang gaat; waarin ieder werkt en handelt alsof er -niet zoo iets als smart en wanhoop bestond onder de menschen—en iedere -morgen vond den administrateur van Soeka-madjoe op zijn post. - -Onno had gedurende de ziekte, die niet minder dan vijf maanden duurde, -gedaan wat hij als geëmployeerde vermocht te doen, maar toch viel er -nog veel te regelen, dat op het herstel van Reijkman had gewacht. - -Hij werkte zooals een man werkt, wiens doel het is zichzelf te -ontvlieden; in brandende zonnehitte, in storm en regen steeg hij te -paard, en eerst wanneer lichaam en geest doodelijk vermoeid waren, -zocht hij rust, in de hoop dat de verdooving die op groote inspanning -volgt, de booze droomen, de treurige gedachten zou verdrijven. - -Maar eindelijk toch brak de tijd aan dat alle achterstand ingehaald -was, de aanplant geregeld, de tuinen in orde, de boeken bijgewerkt, de -machineriën nagezien, de suikers verzonden; de tijd waarin den -administrateur van een fabriek niet veel anders te doen overblijft, dan -te wachten tot de zon den nieuwen oogst heeft rijp gestoofd. - -„Papa, nu hebt u het niet meer zoo druk, is het wel?” vroeg Edith op -zekeren langen, regenachtigen namiddag, toen haar vader sedert een half -uur de voorgalerij op en neder liep. - -„Neen, lieve. Waarom vraag je dat zoo?” antwoordde hij, terwijl hij een -oogenblik stil stond om de hand langs haar zijden krullen te strijken. - -„Omdat.... weet u niet meer, wat u ons beloofd hebt, als de drukte -voorbij was?” - -„Ja zeker! We zouden een beetje leeren samen—en spelen ook. Goed dat je -me er aan herinnert, kind! We zullen dan maar dadelijk beginnen, hé? -Maar eerst moet Nora hier zijn. Waar is ze?” - -„Bij mama, geloof ik.” - -„Nu, ga haar dan roepen.” - -„Ik weet niet of zij zal willen komen, papa.” - -„O zeker! Zeg maar dat ik een mooi geschiedenisje ga vertellen, een, -dat ze nog nooit gehoord heeft.” - -Het duurde een geruime poos voor Edith terug kwam. Toen trad ze -aarzelend nader, de lange wimpers rustend op de hoogblozende wangen. - -„Nora is.... Nora heeft een beetje hoofdpijn, papa! Ze kan onmogelijk -komen... zegt mama.” - -„Hoofdpijn? Kassian! Is het erg?” - -„Neen pa! och neen, het is eigenlijk niets erg,” sprak Edith, meer en -meer verward. - -„Edith!” vroeg Reijkman streng, terwijl hij zijn doordringenden blik op -het kind vestigde, „wat is er?” - -Edith bleef zwijgen. - -Toen klonk er een droeve klacht van des vaders lippen. „Edith, mijn -lieveling, ze hebben je toch niet geleerd te liegen?” - -In een oogwenk lag ze aan zijn borst. „O papa, wees niet bedroefd! -Geloof me, papa, ik heb gezegd, dat ik niet jokken wilde, maar mama...” - -„Sst...” sprak Marie’s echtgenoot, „sst!” - -Daarop gaf hij in het javaansch een bevel aan Arsan en weinige -oogenblikken later verscheen Nora, met een hoogrooden blos op de bruine -kaken, met iets uitdagends in de fonkelende, zwarte oogen. Hij -bestrafte haar met geen enkel woord; hij nam haar op zijn knie en begon -te vertellen—van een kind, dat gelogen had en de vreeselijke gevolgen -van dien leugen. Halverwege moest hij het verhaal afbreken; Edith was -in een zenuwachtig snikken losgebarsten; ook van Nora’s donker gezicht -was het uitdagende verdwenen, maar toen Reijkman haar aanzag en aan -zijn hart drukte met de vraag: „Begrijp je nu hoe slecht het is om te -jokken, liefje?” keerde ze het hoofdje om en wilde noch antwoorden, -noch schuld bekennen, noch beterschap beloven. - -Maar hij was er de man niet naar om door een mislukte poging te worden -afgeschrikt. - -Met al den ernst, al het geduld die de opvoeding van ieder kind, maar -de opvoeding van een indisch kind vooral, eischt, met al de liefde die -hij te geven had, wijdde hij zich aan de taak, die gelukkiger -echtgenooten zoo gaarne op de schouders der moeder leggen. Hij zou dat -trotsche hoofdje buigen, het goede zaad zaaien in dat jonge hartje, het -onkruid uitroeien, dat Marie’s leiding zoo welig deed opschieten. - -Wat hij niet kon vermoeden, hij deed zichzelf oneindig veel goed door -dat geregeld samenzijn met de kinderen; eerst was het hem een -inspanning geweest, weldra werd het hem een genoegen; Edith’s ernstige -vragen, die van zoo diep nadenken getuigden, verbaasden en verrasten -hem; Nora’s aardige, kinderlijke opvatting van alles, wat hij haar -trachtte duidelijk te maken, was hem een waar vermaak, en toen hij -reeds vruchten van zijn onderwijs begon te zien, toen Nora met haar -zoete stem en gracieus gebarenspel een gedichtje voor hem opzeide en -Edith haar eersten brief naar Holland schreef, toen kwamen er weer -goede oogenblikken in zijn eenzaam leven, toen herinnerde hij zich hoe -een vriend eens beweerd had, dat men zich over een ongelukkig huwelijk -leert troosten door de vreugde die de kinderen schenken, en hij vond -die bewering niet meer zóó onzinnig als te voren. - -Waarmede hij de beide meisjes ook trachtte bezig te houden, welke -spelletjes en pretjes hij ook bedacht, altijd herhaalden zij de vraag: -„Een vertelseltje, papa!” - -Gelukkig was zijn auditorium niet moeilijk te voldoen; ’t ging als op -de nutslezingen in kleine plaatsen; het deed er weinig toe of het -verhaal nieuw was, nog minder of er logisch verband in werd gevonden, -het allerminst of het een zedelijke strekking, had, als er maar een -bepaalden tijd gesproken werd. - -Op een avond dat hij wat vermoeid en misschien daardoor niet zeer -helder van hoofd was, wilde het hem maar niet gelukken een vertelsel -saâm te flansen. - -„Dan maar een sprookje van moeder de Gans,” raadde Edith. „De schoone -slaapster in het bosch bijvoorbeeld, pa?” - -’t Was lang geleden dat de kinderen dit voor het laatst hoorden en met -ingehouden adem luisterden ze, hoe de booze toovergodin verscheen aan -het doopmaal; hoe, niettegenstaande alle voorzorgen, de voorspelling -vervuld en het mooie prinsesje door de schaar gewond werd. - -Eindelijk was de verhaler de slotscène genaderd; de jonge vreemde prins -had het prachtig kasteel met zijn onbewaakte schatten en slapende -bewoners betreden; hij drukte de koningsdochter den kus op de lippen -die haar moest doen ontwaken.... - -„He, hoe dom!” riep Nora op eens. - -„Stil toch!” fluisterde Edith verontwaardigd over die stoornis. „Toe -pa, vertel verder!” - -Maar Nora’s uitroep had de aandacht van haar vader getrokken. „Waarom -dom?” vroeg hij. - -„Omdat.... wel, papa, hij had immers alles kunnen wegnemen, het heele -huis leêgdragen, als hij haar had laten slapen.” - -„Zou je dat in zijn plaats gedaan hebben, Nora?” - -„Ja zeker,” sprak Nora, zonder zich een oogenblik te bedenken. - -Henri Reijkman liet het kind van zijn knie glijden en toen ze, -verschrikt over de uitwerking van haar gezegde, weder op hem toetrad, -stiet hij haar terug. - -Terwijl Edith, de kleine handjes gevouwen, zat te peinzen en ten volle -begreep waarmeê Nora papa zoo ontstemd had, terwijl Reijkman met -gejaagden tred op en neer liep en zich afvroeg of dan niets, niets den -verderfelijken invloed zijner vrouw onschadelijk maken kon, schaterde -Marie het uit van lachen en beloonde het kind met gebak en noemde haar -een pintere meid, toen ze het verhaal deed van hetgeen er was -voorgevallen. - -Nooit was door de goede en booze geesten de strijd om een menschenziel -met meer volharding gestreden, dan door dezen vader en deze moeder den -strijd om het hart van dit zevenjarig kind. - -Nog bleef Reijkman hopen dat de overwinning aan zijn zijde verblijven -zou. Nora was leugenachtig en vol listen en streken, maar er was toch -ook veel goeds in haar verwilderd hartje; er woonden naast verkeerde -gedachten ook betere wenschen en edeler verlangens; met Edith tot -voorbeeld en onder ernstige leiding kon er nog iets liefs van haar -komen.... - -O, als hij de vrouw, die hem zijn geluk en zijn vrijheid had ontroofd, -nu ook nog de ziel van zijn kind moest afstaan, dat zou te veel zijn! -En hij worstelde om Nora’s behoud met de volharding van een man, met -het geduld eener vrouw. - -Toch zou hij het moeten opgeven. - -’t Was in de plotseling gevallen schemering van een druiligen namiddag, -dat Henri de beide meisjes zocht om met haar het gewone leeruurtje te -beginnen. - -Te vergeefs liep hij de vóór- en achter- en binnengalerij door, en -juist wilde hij Arsan roepen om ze in den tuin te gaan halen, toen hij -achter het groote schutsel in de slaapkamer eenig gerucht vernam. - -Hij had in den laatsten tijd meer dan eens opgemerkt dat er in Nora’s -zijn iets geheimzinnigs stak; telkens als hij haar onverwacht naderde, -schrikte ze op en voortdurend had ze Edith dingen meê te deelen die -papa niet hooren mocht.... - -Zonder bepaald kwade vermoedens te koesteren, verontrustte hem dit en -daarom bleef hij nu ook achter het scherm staan, in de hoop van -onopgemerkt getuige te zijn van het gesprek. - -In de halve duisternis kwam het fijne, edele gezichtje van Edith, met -de lange blonde krullen omkranst, teekenachtig uit tegen Nora’s -donkergelokt kopje en haar groote fonkelende oogen. Er lag in het -gelaat van het oudere zusje nieuwsgierigheid, maar een zekere angst en -afschuw tevens, terwijl Nora de gloeiende wang tegen de hare drukte en -fluisterde, fluisterde.... - -Daar trof een woord het oor van den vader, een woord dat nimmer moest -worden uitgesproken door reine kinderlippen, een woord waarvan de -beteekenis geen kind mocht geopenbaard zijn.... - -Verschrikt, ontroerd trad hij terug; nooit was hem de zonde zoo -afschuwelijk voorgekomen, als nu zij den mond van zijn kind tot tolk -had gekozen... - -Een oogenblik nog zag hij het roerloos aan hoe de kleine demon zich -heenboog over het blonde zusje, gereed om haar de gemaakte ontdekking -mede te deelen, toen greep hij Nora bij de schouders en sleurde ze ver -weg, als ware ze een venijnig insekt geweest.... - - - -De innige vertrouwelijkheid die eertijds tusschen Onno en zijn vriend -bestond, had sinds eenigen tijd plaats gemaakt voor een veel koeler -verhouding; daarom durfde Onno niet vragen toen hij Reijkman stiller -vond dan gewoonlijk; daarom bleef hij zwijgen ook toen hij zag hoe Nora -verbannen werd uit de tegenwoordigheid haars vaders, terwijl het Edith -ten strengste verboden was in de vertrekken van Marie te komen. Eerst -toen Reijkman sprak van een reis naar Soerabaia, vroeg hij of het voor -particuliere zaken was. - -„Ja,” sprak Reijkman, „voor particuliere zaken maar... vraag niet -verder, Onno!” - -Toen hij terugkwam, stond Edith hem van verre toe te wuiven; geheel -haar lief gezichtje straalde van vreugde en nog vóór hij het huis had -betreden, vloog ze hem in de armen. - -„Papa, waarom zijt u zoo lang weggebleven? U weet immers, dat ik niet -zonder u kan?... En—kunt u dan zonder mij? Zeg paatje, kunt u zonder uw -kleine Edith?” - -Op eens zag Edith haar vader doodsbleek worden, wankelen... ze riep oom -Onno, en toen deze zijn vriend ter hulp snelde, vernam hij een dof -snikken, een onsamenhangend gefluister: „Ze moet weg.... mijn -lieveling! Naar Europa! Alles is reeds bepaald... over vier weken.... -God helpe me!” - - - - - -VI. - -’t Is in onze tropische nachten voor gelukkigen onuitsprekelijk zoet -droomen: achterovergeleund in den gemakkelijken zetel, het gelaat tot -den flonkerenden hemel gekeerd, terwijl heerlijke geuren opstijgen van -de bebloemde aarde naar het wazig blauw der wolken, terwijl het koeltje -door de lokken speelt, droomerig en teeder als de vingeren der -geliefde, terwijl de sleepende tonen eener verwijderde muziek de -gedachten vleugelen schenken en het beekje fluistert van wenschen die -vervuld, van idealen, die werkelijkheid werden. - -’t Is zoet droomen voor den gelukkige. - -Maar ook den minder bevoorrechte, ook den balling, die niets dan -teleurstelling vond in het land der vreemdelingschap, is het goed neer -te zitten in den kalmen vrede van Insulinde’s nachten. - -De koelte moge hem van geen teedere aanraking eener aangebeden hand -spreken, hem streelt ze het gloeiend voorhoofd met haar frisschen adem, -hem vaagt ze den blos der ergernis van de wangen, hem kust ze toornige -woorden van de lippen; de muziek moge hem niet voeren tot peinzen over -het genotvol heden, ze voert hem terug tot het blij voorheen, ze -verhaalt van een betere toekomst.... - -En als het vriendelijk beekje ook langs zijn voeten stroomt, is het of -hem wordt toegeruischt: Geduld! Geduld! Wij allen hebben onzen strijd -op aarde! Ook ik was eenmaal een trotsche bergstroom met niets dan het -blauw des hemels boven, het groen der heuvelen rondom me; thans word ik -in boeien gekneld door menschenhanden; thans word ik ver van mijn -schoone geboorteplek, gevoerd langs dorren zandgrond en kale rotsen en -naakte vlakten, maar om eindelijk af te dalen in een vriendelijke -vallei! Dáár zal de zon mij tooien met glinsterende juweelen; de -kinderen zullen mij met bloemen strooien onder blij gezang, schoone -vrouwen zullen haar ranke leden komen toevertrouwen aan mijn -liefkoozingen, minnenden zullen neerzitten aan mijn oevers en het -geklater mijner golfjes begeleiden met den klank hunner kussen.... - -Toen Edith was heengegaan en met háár de laatste zonnestraal uit zijn -sombere woning, toen ook Nora, om haar aan den verderfelijken invloed -der moeder te onttrekken, onder streng toezicht van vreemden geplaatst -was, toen de kinderstemmetjes niet meer weerklonken die de eenige -juichtoon waren geweest in den droeven treurzang van zijn huiselijk -leven, was het Henri Reijkman of hij den last van het bestaan moest -afwerpen. - -Zijn goede engel had hem verlaten; zijn booze genius moest hem altijd -nabij blijven, háár kon hij niet ontvluchten.... Waartoe langer zijn -ellendig leven voortgesleept? - -’t Was een bange strijd geweest en meer dan eenmaal had hij een wapen -in handen genomen en het aangezien met woest verlangen als redder, -verlosser.... maar Edith’s geest zweefde nog door de stille woning, -Edith’s voetstappen weerklonken nog door de ledige gaanderijen; ’t was -hem of haar handjes hem het wapen uit de klamme vingeren loswoelde, of -zij hem met zich voerde naar buiten, naar buiten waar aarde en hemel, -met denzelfden reinen zilverschijn overgoten, lagen te sluimeren in den -schoonen maanlichtnacht. - -Dan zat hij daar uren lang tot ieder geruisch had opgehouden in den -omtrek, tot alles sliep en alles rustte, tot de bergen toornige titans -geleken, en de boomen spookgestalten werden, maar ook de wolken -daarhenen zweefden als engelen in hemelschen starbezaaiden dos. - -Dan boog hij luisterend het oor en ’t was als ruischte van verre over -de eeuwige stilte van den Oceaan, waarop het kind zijns harten zwierf, -hem een groet tegen; dan sloot hij de oogen en het was hem als bracht -de zefir die als Noordenwind had geloeid om de ranke boot, waaraan haar -dierbaar leven was toevertrouwd, hem woorden vol zoeten troost, dan -droomde hij van een verre, verre toekomst, waarin de banden niet meer -knellen, de ketens niet meer rammelen zouden, waarin hij als vrij en -gelukkig man haar zou wederzien! - -Hij droomde haar zooals ze dan zijn zoude: een ranke maagd met teedere -vormen, de blonde krullen los neervallend om het zacht gebogen hoofd, -de blauwe oogen vol dwepende teederheid, vochtig en glanzend, -fonkelende starren aan den onbewolkten hemel harer ziel, het -vriendelijk mondje altijd bereid tot een lief woord, de zachte wangen -gekleurd met den jonkvrouwelijken blos.... - -’t Was een liefelijk beeld dat hij zich voor den geest tooverde en hij -voltooide het langzaam, met innerlijk genot, hij teekende het en iedere -penseelstreek deed hij met liefde, en als het beeld gereed was, bleef -hij er op staren en legde al de trekken er van weg in zijn hart.... - -De wind in de bamboestammen doortrilt de lucht als de onbestemde -klanken eener Eölusharp; de eenzame woudduif kirt en haar tortel -antwoordt uit de verte met een luiden jubeltoon; de zachtklagende tonen -van een liefdezaag klimmen op uit de kampong.... nog fluistert de -sombere droomer den naam van het aangebeden kind, maar straks, straks -als de sterren elkaar zijn geheim reeds verklapten en de maan hem met -een spotlach in het aangezicht staart, straks is het hem eensklaps -duidelijk geworden wier beeld het is, dat hij draagt in zijn hart en -trek voor trek teekent met zooveel liefde als hij zich het ideaal eener -jonkvrouw denkt! - -Constance.... ach, Constance! Hoe gelukkig, hoe liefelijk moet het -leven zijn aan uwe zijde.... - -Daar verneemt hij het weer, dat afschuwelijk geluid, verzeld van het -hoongelach der helgeesten, het ratelen zijner ketens!.... - -De wachten zijn er reeds aan gewoon hem in het holle van den nacht te -zien dwalen rondom het huis; de honden blaffen niet aan, zij kennen -dien gejaagden stap; alleen zijn lievelingspaard op stal hinnikt, als -verwachtte hij dat zijn meester hem zou bestijgen en met hem -voortrennen in wilde vaart, zooals in menig vroegeren nacht.... - -Maar hij gaat voorbij, den tuin in, het erf op. Eerst een paar uur -later keert hij terug; vermoeid, bezweet, maar zonder dàt zou hij geen -rust vinden op zijn eenzame legerstede. Hij gaat haastig het huis langs -om achter binnen te treden en mijdt nu niet, zooals des daags, het -gedeelte door Marie bewoond. - -Even blijft hij stilstaan. Is dat niet een mannenstem, die hij daar -hoort in Marie’s vertrekken?.... - -Hij wist niet of zijne vrouw sinds hij haar van zijn zijde verbande, -hem de trouw had gehouden die echtgenooten elkaar beloven; maar hij -wist dat de hartstochten, die haar beheerschten, niets met de zinnen -gemeen hadden en had daarop vertrouwd toen hij zichzelf deed gelooven, -dat ze ten minste niet op die wijze den naam, dien ze droeg, tot -schande zou maken. - -Eén oogenblik trilde hij van woede bij de gedachte; maar toen -glimlachte hij; de stem, die tot hem doordrong, was die van Marie’s -broeder. - -Wie Rudolf Bastoort eenmaal in het laaghartig gezicht, in de listige -oogen gezien had, wist, dat die man gewantrouwd moest worden. Reijkman -had meer dan één staaltje ontvangen van zijn laagheid. Maar hij had -hem, omdat hij de broeder zijner vrouw was—anders had hij hem gaarne -zien hangen—uit zekere moeilijkheden gered. Na de laatste -„moeilijkheid” echter verbood hij hem het huis, met bedreiging hem als -dief en opiumsmokkelaar te doen opvatten, als hij het waagde zijn erf -te betreden—vandaar dit bezoek in het holle van den nacht. - -„Och, Marie, kassian toch met je broêr,” riep de door drank en -uitspatting heesche stem, een wanklank in de heilige stilte van den -nacht. - -„Kassian met jij,” siste het snerpend geluid Henri zoo wèlbekend uit -Marie’s oogenblikken van hevige drift, „kassian met jij? Jij moet zelf -weten. Wie schulden maak, die betaal! Jij bent niet gek genoeg om hulp -te verwachten van mij?” - -„Je begrijp misschien niet, Marie! Ze zetten me in den boei. Ze hebben -ampioen gevonden bij mij in huis. Ik moet afkoopen....” - -„Ampioen gevonden....? Heel goed! ’k Heb lang verwacht.... ’k Ben -blij....” - -„Ik moet honderd gulden hebben, Ria! minstens!” - -„Al moest je een gobang hebben, jij krijg niet van mij,” zegt de zuster -bepaald. „Nu, ga weg!” - -De heer Rudolf Bastoort stort thans zijn gevoel uit in een walgelijk -dronkemansgeween. - -„Waarom moet jij spelen, dronkenlap? Ben je een grooten mijnheer -misskien?” - -„Neen,” zegt de broeder, terwijl hij eensklaps de onharmonische uiting -zijner droefheid staakt. „Maar jij bent een groote mevrouw; jij kunt -betalen en.... jij moet.... jij moet....!” - -„Moeten?” vraagt ze, ziedend van toorn. „Moeten?” - -„Ik zit in de benauwdheid, Ria, ik ben verloren....” kermt hij. - -„Tra per doeli!” [2] - -„Marie?!” - -„Ga weg, zeg ik. Ik roep de jongens! Ga weg, ja?” - -„Niet vóór ik het geld heb!” - -„Ben je gek, kerel?” gilt ze buiten zich zelve. - -„Dat vroeg je niet toen ik je helpen moest om...” - -„Diam!” [3] roept Marie gebiedend, maar fluisterend tevens. - -„Voor wat diam? Ik geef nergens meer om. Ik ga alles vertellen...” - -„Je bent niet brani. Je bent veel te bang.... laffe dronkaard...” - -„Bang dat ze jou hangen zullen? Och neen, ik zou het met pleizier zien! -Je hebt het aan mij verdiend, nog veel meer dan aan mijnheer -Reijkman...” - -„Jij hangt ook! Net zoo goed! Jij hebt me de vergift gegeven,” zegt ze -met haar valschen lach. - -„Maar jij hebt het hem in de soep gedaan en in de koffie! Wat kan mij -schelen, of ze me in de gevangenis zetten, daar kom ik toch in!” - -„Nu, ik zal... hoorde je daar niets? Ja, ja! een voetstap... ja, ik -weet zeker... Als je me hebt verraden... ik vermoor je!” - - - -Pas verbleekten de sterren, pas kraaide de haan, toen Onno uit zijn -slaap werd gewekt door het binnentreden van Reijkman. Verbaasd rees hij -overeind en nauwelijks had hij bij het matte schijnsel van het -morgenlicht hem in het gelaat gezien, of met een kreet van schrik was -hij uit het bed gesprongen. - -„Henri?! Wat is er gebeurd? Een nieuw ongeluk?!” - -„Neen. Het oude ongeluk maar. Onno, geef me de hand! Ik heb je leelijk -behandeld, oude vriend... ik heb je miskend...” - -„O, dat is niets... laat ons daar niet van spreken.” - -„Jawel, ik had het niet moeten doen. Maar ik kon het maar niet -vergeten, dat jij het waart, die me met Marie hadt laten trouwen. Ik -wist toen niet waarom je het deedt... het was om mij te redden, niet -waar mijn jongen?” - -„Weet je het?... Hoe heb je het ontdekt?...” - -„Ik weet het; laat dat je genoeg zijn. Ze had me vergiftigd, niet waar? -Je hebt heldhaftig gezwegen.... en ik heb je schandelijk gegriefd... -Kun je me vergeven... mijn oude vriend?” - -„Vergeven? Henri!” - -„Dwaasheid! Maar.... je kende me zoo goed, Onno, tien jaar lang.... je -hadt het kunnen, je hadt het moeten weten dat het leven geen waarde -voor me hebben zou als ik het tot dien prijs behield. Ik, verbonden aan -een gifmengster! Ik, getrouwd met een moordenares!” - -„Reijkman, je weet het nu.... je kunt je nu vrij maken! Wat verhindert -je haar aan te klagen.... haar schuld is bewezen en....” - -„Stil! ’t is de moeder van mijn kinderen! Ik bid je, spreek daar nooit -van. Hoor je, nooit! nooit! Ik mag daar niet aan denken.... Ik mag -niet! ’t Zou de naam van mijn kinderen zijn, die ik voor altijd prijs -gaf.... Ze hebben immers haar bloed in de aderen.... En toch.... o -God!.... als ik haar aanklaagde en ze werd veroordeeld.... Onno! dan -zou ik vrij zijn! Vrij! Begrijp je wat dat zeggen wil?.... Vrij om.... -maar neen, neen! Ik mag niet! Ze is Edith’s moeder....” - -„Mijn arme vriend!” - -„Ik moet rust hebben. Ik ben nog niet te bed geweest.... je zult me van -morgen waarschijnlijk niet zien in de fabriek.... adieu!” - -„Henri, laat me met je meegaan.” - -„Waarom?” - -„Omdat.... neen, geloof me, ’t is beter dat er iemand bij je is. Je -bent overspannen, je....” - -„Zeg het maar, mijn jongen, je vreest dat ik me van kant zal maken.... -Is ’t niet zoo? Wees gerust Onno. Er komt een oogenblik in het leven -waarop het vreeselijkste ons niet meer onvoorbereid vindt, een -oogenblik, waarin we door ervaring geleerd, het ergste verwachten! En -dan.... laat me je dit zeggen, sinds ik het heengaan van Edith -overleefd heb, kan er voor mij geen sprake meer zijn van zelfmoord.” - - - - - -VII. - -De oostmousson is aangebroken en met den oostmousson een reeks van -overheerlijk schoone dagen. - -De zon verrijst des morgens aan een wolkeloos blauwen hemel en schenkt -haar glanzen en stralen aan het heerlijk groenend landschap, kwistig en -zonder voorbehoud, als een jong meisje haar lachjes. Tegen de helling -van den Ardjoeno liggen de uitgebreide riettuinen zich te blakeren in -den gloed; de rechte stammen, in rijen geschaard, gelijken een leger -van soldaten met hier en daar de wuivende pluimen der aanvoerders. - -Ook voor dit leger nadert de vijand. - -Reeds ging er in de laatste dagen als een rilling door de gelederen; er -steeg een onheilspellend gerucht op van uit de vlakte en weldra werd de -vrees bewaarheid: bij het eerste ochtendgloren naderden de koelies met -hunne kapmessen om de schoonste en krachtigste te vellen. - -Het was voor het maalfeest; de dag der dagen voor een suikerfabriek, de -dag die op Soeka-madjoe met groote plechtigheid, met veel omhaal en -drukte gevierd wordt, zooals trouwens past voor zulk een rijke, -voorspoedige onderneming. - -Reeds gister, en eergister vooral, tegen het vallen van den avond, -kwamen de inwoners der naburige dessa’s toestroomen; de nieuwe morgen -brengt ze nog steeds in grooten getale. - -Aan hun adat getrouw, loopen ze als de ganzen achter elkaar en vormen -zoo een bont-gekleurd lint, kronkelend langs de zonnig witte wegen, -die, nu stijgend, dan dalend, met het donkergroen van palm en waringin -tot achtergrond, met het zilver der kali omboord, een uiterst vroolijk -en teekenachtig effect maken. - -Jong en oud, rijk en arm, aanzienlijk en gering zijn opgekomen en er is -veel toilet gemaakt. - -Hooggele en hardblauwe zijde, grasgroen en lilas satijn, helrood -katoen, gestreept, geruit of geparsemeerd, ziedaar de geliefkoosde -kleuren der mannen; enkelen hebben zich gewaagd aan rose, hemelsblauw -of zeegroen, maar de uitwerking daarvan op hun bruinen tint is -verpletterend; anderen hebben zich vergaapt aan groote kleurige -patronen met het gevolg dat ze op zebra’s en tijgers gelijken of op -wandelende stukken weiland, bezaaid met reusachtige boterbloemen. - -De vrouwen verkozen stemmiger tinten; de rijken dragen een baatje -koeroeng van zwarte zijde, de armen van donkerblauw katoen; jonge, -knappe gezichten krijgen iets frisch door vroolijke sitzen of neteldoek -kabaiaas; de dansmeiden schitteren boven allen uit door bonte -slendangs, voorzien van veel franje en veel goud. - -Het systeem getrouw dat aan het toilet der Javanen ten grondslag -ligt—alles bedekken en toch zoo min mogelijk te raden overig laten—zijn -de fraaigeronde armen als worsten gestopt in nauwe mouwtjes, zijn de -goedgevormde beenen der mannen gedrongen in kleedingstukken die ze -omsluiten als het vel den paling; is de sarong getrokken om de slanke -heupen, als wilde de javaansche het onze Yerseys en corsets cuirasse -verbeteren. - -Behalve de zwarte oogen en de met dubbele hoeveelheid klapperolie -gezalfde hoofden schittert er veel goud en zilver in het zonnetje; ook -enkele echte en veel valsche diamanten; de mannen, die er overigens -vreedzaam genoeg uitzien, dragen prachtige krissen op zijde, de vrouwen -torschen gouden buikbanden, veel ringen en veel spelden in het haar of -op de borst, maar de deftigheid, de eigenlijke chic hunner kleeding -moet toch in al dat moois niet gezocht worden: die wordt gevonden in -den kain. - -Er zijn kain kapala en kain pandjang, sarongs en slendangs uit alle -oorden van Indië, in de wonderlijkste patronen en bontste kleuren, -Palembang en Solo, Djocja en China zijn vertegenwoordigd en straks, als -de heeren echtgenooten verdiept geraken in wajang of tandak zullen de -dames elkaar van meer nabij bekijken, het doek tusschen de vingers -nemen, wrijven, beruiken en ruilingen aangaan, waarvan ze, thuis -gekomen, spijt hebben. - -Nu en dan ontstaat er in den zich langzaam voortbewegenden stoet een -klein oponthoud. ’t Is als een reiswagen reeds van verre zijn nadering -aankondigt door geschreeuw en zweepgeklap; ook als een américaine of -lichte mylord komt voorbijsnellen met gasten voor den administrateur; -soms ook is het een dogcart of bendie, die zijn min of meer -bruingetinte vracht afzet voor de nette huisjes der employés; meest -echter tjikarveers, volgepropt met Javanen. - -Toch wordt eindelijk ook door de laatste voetgangers het doel hunner -wenschen bereikt. De groote witte pilaren, waarop in vergulde letters -Soeka-madjoe prijkt, komen steeds nader en weldra ligt het uitgebreid -terrein, waarop de feestelijkheden zullen plaats vinden, in het helder -zonlicht, vroolijk en uitlokkend met zijn talrijke eerepoorten en -triomfbogen, met zijn vlaggen en wimpels, zijn juichende menigte. - -Ook de weg die van de fabriek naar het woonhuis voert, is versierd en -op dien weg zijn aller oogen gevestigd, zoodra de gong zijn negen -slagen heeft doen hooren. - -Eensklaps barsten de gamelans los in hun vroolijk giro; van de breede -marmeren trappen daalt een lange stoet van dames en heeren; de regent -en de resident onder hun gouden pajongs, inlandsche hoofden, de -geldhebbenden en machthebbenden uit den omtrek, geflankeerd door hunne -wederhelften, maar niet, zooals in Holland het geval zou zijn, gevolgd -door veelbelovend kroost: de zonen zijn in Europa, de dochters òf nog -in broek en baadje, thuis, òf reeds getrouwd. - -Drukte en gejoel wordt niet gevonden onder een javaanschen volkshoop, -maar als nu onder een opwekkenden marsch der inlandsche muziek de -wolanda’s nader komen, ontstaat er een golvende beweging in de -veelkleurige massa, en vroolijk dringt alles vooruit, met blijde -verwachting op de bruine aangezichten. - -Weldra is het doel van den optocht bereikt. - -Zooals de bruid wordt getooid voor den gewichtigen stond, waarin ze het -zorgeloos jongemeisjes-leven verwisselt voor de ernstige plichten der -vrouw, zoo tooit men ook den molen eener suikerfabriek voor den morgen, -waarop hij uit zijn rust wordt gewekt om, met inspanning van al zijn -krachten, het werk te aanvaarden. - -Een tent van rood en wit doek is gespannen over de raderen, die straks -in full speed de rietstokken gaan verbrijzelen; bloemruikers, -guirlandes, wimpels, vlaggen en vuurwerken hangen in kwistigen -overvloed van die tent af. - -Ook hier is, als bij zoo menige andere gelegenheid, door den Europeaan -een offer gebracht aan het inlandsch bijgeloof. - -De toorn der machine—voor den Javaan een machtig wezen, bezield met -menschelijke gevoelens en hartstochten—de toorn der machine moet -verzoend worden. Hij wil bloed zien... en als niet aan zijn -koninklijken wil gehoorzaamd wordt, zal weldra een flink werkman of -vroolijk knaapje verpletterd liggen tusschen zijn raderen... Maar de -bloedende kop van een karbouw werd boven den topcylinder opgehangen... -men kan gerust aan ’t werk gaan. - -’t Is den Javaan echter niet genoeg, dat de toorn der booze geesten is -afgewend, ook de goede geest moet zijn zegen geven. - -De gamelans zwijgen, heeren en dames scharen zich in wijden kring, de -inlanders staan rondom, en in de groote plechtige stilte, die eensklaps -onder die woelige menschenmassa ontstaan is, treedt een pengghoeloe -naar voren. - -De priester draagt den oogst en het werk, dat men op het punt staat te -beginnen, in Allah’s hooge bescherming op; de Javanen vallen in met hun -„Amil, Amil!” het gebed wordt uitgesproken, enkele godsdienstige -plechtigheden volbracht en de pengghoeloe heeft het zijne gedaan. - -Nu volgt een ceremonie van meer vroolijken aard. Alles dringt dichter -naar den molen; de stoom, vooraf opgemaakt, begint te werken, de -raderen zetten zich langzaam in beweging en de administrateur van -Soeka-madjoe, met de schoonste rietstokken in de hand, nadert den -resident. - -Hij wil hem de eerste vrucht van zijn oogst aanbieden, maar.... naast -den resident staat zijn dochter, een blonde Céres gelijk in haar wit -kleed met de frissche korenbloemen—en als door een plotselinge gedachte -bezield legt Henri Reijkman den rietstok in hare handen. - -Een luid hoera breekt los nu Constance blozend en verlegen naar voren -treedt en het riet onder den molen plaatst; de gamelans juichen, de -muziek speelt haar vroolijkst airtje en weldra knallen de kurken van de -champagneflesschen, terwijl heeren en dames nadertreden om den molen -van rietstokken te voorzien. - -Eindelijk zal aan de laatste formaliteit voldaan worden. De -karbouwenkop wordt afgenomen en in plechtigen optocht met volle muziek, -onder het afsteken van vuurwerk, het oorverdoovend geknal van mortions -en geweren, op eenigen afstand van den molen gebracht en daar begraven. - -Maar dan breekt ook het oogenblik aan, het oogenblik dat voor den -inlander het schoonst van den dag is. - -Bergen van rijst in verschillende kleuren en vormen, in bladen -gevlochten of gevouwen, toebereid met heete spijzen en ongewoon -smakelijk door den overvloed van vleesch en visch, die iedere -rijstmassa verzelt, verdwijnen als door tooverij, weggespoeld met veel -koffie, bier en toebereid ijswater. Het is haast onbegrijpelijk hoe de -eigenaars van die meer dan gevulde magen opgewektheid kunnen gevoelen -om deel te nemen aan de volksspelen, maar toch! nauwelijks weerklinkt -de muziek die hen naar het strijdperk roept of langzaam rijzen de -Javaantjes overeind. - -Nog langzamer en niet zonder eenige inspanning gorden ze den -buikband—dien ze straks gemakshalve losgespten—wederom aan en begeven -zich, gevolgd door vrouw en kinderen, met loome schreden naar de arena. - -Het is er verre van daan dat hier Olympische spelen zouden gevierd -worden. Alle hollandsche grappen en aardigheden zijn op javaanschen -bodem overgebracht. Er wordt stroop gelikt, mast geklommen en zak -geloopen. Toch—geheel hollandsch is het niet! - -De prijzen bestaan hier noch uit hammen noch uit bonte zakdoeken, noch -uit baaien inexpressibles, en in plaats van den krachtigen vloek of het -ruw bon mot waarmee onze sjouwers en boeren hun gevoel lucht geven, -bewaart de inlander een diep stilzwijgen; bij neêrlaag zoowel als -zegepraal, drukt de welbeheerschte tronie van den gelukkige, die een -kostbaren kain uit den mast haalt, hetzelfde uit als die van den -rampzalige, daareven van de boegspriet getuimeld, terwijl hij zonder -hoofddoek en met een bedorven baatje staat uit te druipen. - -Er is voor de spelen een lommerrijk plekje gekozen, en waar de -waringins het dichtst zijn is een aardig tentje opgeslagen opdat de -gasten kunnen toezien. Luid gelach en vroolijke scherts weerklinken -daar, maar weldra wordt toch het zonnetje zóó warm en het licht zóó -schel, dat het voorstel van den administrateur om zijn koele woning te -gaan opzoeken, algemeen bijval vindt. - -De rijsttafel wacht en nu volgen dames en heeren het voorbeeld hunner -bruine broeders; de eetlust laat ook hier niets te wenschen over en ook -hier zal na het overvloedig maal een weinig rust niet onwelkom zijn. - -Weldra begeven de gasten zich naar hunne kamers om—o woord vol zoete -beteekenis voor den Indo-Europeaan!—om zich lekker te maken! - -Schoenen en kousen die benauwen, corsetten die al te weelderige vormen -beklemmen, halsboorden, die dikke halzen tergen, ze worden losgetrokken -en met onverdiende hardheid neergesmeten; haardossen verdwijnen, -bedaklagen worden afgewasschen en sarong en kabaia met smachtend -verlangen uit de handen der baboes aangenomen. - -Ontdaan van alle banden, lang uitgestrekt in het ruime, koele bed in -het halfdonker met de gesloten jaloeziën, doen een paar uurtjes rust -wonderen; een frisch bad en een geurig kop thee verrichten het overige -en tegen den tijd dat de zon wegschuilt, komen dames en heeren met -nieuwen glans te voorschijn. - - - - - -VIII. - -Buiten beschijnt de maan het vroolijk tooneel, waar de Javanen zich -geschaard hebben om den wajang; binnen verlichten talrijke lampen de -ruime galerij, waar de tafel is aangericht. - -’t Is een prachtig diner. - -Op het fijn damast glinstert zilver en kristal in rijken overvloed; -geurige bloemen zijn met kwistige, smaakvolle hand aangebracht; de -schatten, die het meer en het woud opleveren, de fijne wijnen en -uitgezochte gerechten uit de welvoorziene goedangs, komen -achtereenvolgens het verhemelte streelen; het dessert munt uit door -ongewone délicatesses.... - -Jammer dat de heerlijke toebereiding van den reebout, de geur der -ragouts, het croquante van het speenvarken enkele heeren telkens -herinnert aan de diners op Soeka-madjoe in den tijd, toen mevrouw -Reijkman nog Njai Marie was. - -Thans zit ze aan het hoofd van de tafel. - -Mooi is Marie nooit geweest, maar tien jaar geleden zag ze er vrij -aardig uit met haar tengere vormen en rond gezichtje; nu is ze in -omvang toegenomen en, ofschoon nog geen vijf en twintig jaar, begint ze -reeds tanig en oudachtig te worden, terwijl de groote fonkelende oogen, -die vroeger het donker gelaat eenigen glans gaven, tegenwoordig slechts -ter sluiks opgeslagen en de witte tanden zelden gezien worden, even -zelden als de vroolijke lach. - -Zou ze in sarong en kabaia onbevallig zijn, in europeesche -kleederdracht is ze leelijk en, wat erger is dan leelijk, belachelijk. - -Het parijsch corset is niet gemaakt voor de welgevormde maar korte -taille, de lange sleep van den donkerrooden japon slingert op de -zonderlingste wijze heen en weer bij haar sarongstap; de voeten bewegen -zich moeilijk in de hooggehakte schoenen; het valsch kapsel, waarin ze -met moeite haar lang, dik haar dwong, drukt haar de hersens; de -geplooide kraag, die den hals omsluit, schijnt door de wraakgodinnen -uitgedacht om de gifmengster te herinneren aan de straf, die haar -toekomt. Niettegenstaande dit alles geniet ze, geniet ze -onuitsprekelijk. - -Immers, het is de eerste gelegenheid waarbij ze optreedt als vrouw des -huizes; ’t is voor de eerste maal dat het maalfeest gegeven wordt, -sedert zij, nu twee jaar geleden, mevrouw Reijkman werd. - -De tijd, waarin ze zich schuil moest houden voor de gasten en hen -bedienen van achter het groote scherm, is voor altijd voorbij; de -hooggeplaatste bezoekers, die toen veinsden haar niet te zien; hunne -dames, die toen het hoofd zouden hebben omgedraaid, als ze haar -toevallig ontmoetten; de jongelui die toen haar aanstaarden met -onbeschaamde blikken, zij allen moeten nu voor haar buigen, zij allen -moeten haar nu erkennen als de wettige vrouw van Henri Reijkman. - -Wat deert het haar, dat op het eenmaal zoo vroolijk gelaat van haar -echtgenoot de diepste wanhoop te lezen staat, dat er geen glimlach -heeft gespeeld om zijn bleeke lippen, sinds dat hartverscheurend -oogenblik, toen Edith er voor de laatste maal een kus op drukte; wat -deert haar zijn koele terughouding, hij kan zijn huwelijk toch niet -ongedaan maken! - -Wat deert het haar, dat Onno haar noch de achting betoont, noch de -beleefdheid bewijst, die hij als eerste geëmployeerde van Soeka-madjoe, -aan de vrouw van zijn principaal verschuldigd is? Hij kan haar plagen -zooveel hij wil; niet meer benadeelen nu zij eenmaal mevrouw Reijkman -is. - -Wat deert het haar ook, dat de resident zijn gastvrouw niet schijnt te -zien, dat de suikerlords, hoewel zelf vrij beleefd, vergaten hun -vrouwen aan haar voor te stellen, dat enkele dames haar uit de hoogte -behandelen, anderen gichelen en fluisteren zoodra ze niet langer in -haar nabijheid is—ze kunnen haar toch niet verdringen van haar plaats! - -Neen! dat alles deert haar niet! - -Maar wat haar wèl deert, wat nu en dan een onheilspellend licht doet -opvlammen in haar donker oog, wat haar maanden lang reeds vervolgt als -een schrikbeeld, wat haar reeds menigmalen, als ze na een bangen nacht -eindelijk insliep, knersetandend deed ontwaken, dat is het blonde kind -met de blauwe oogen die eenmaal zoo medelijdend rustten op Henri -Reijkman’s bleek gelaat, die nu naar hem zijn opgeheven met den -vochtigen blik van een dwepend meisjeshart. - -De roode frissche lippen lachen zoo onbezorgd, het blanke voorhoofd is -zoo rein, geheel de uitdrukking van het fijnbesneden gelaat zoo edel, -geheel de vorm van het ranke lichaam zoo meisjesachtig, zoo kinderlijk -nog bijna, dat men een Marie Bastoort zijn moet om iets zondigs te -zoeken in de verhouding van Henri Reijkman en Constance van Raatshove. -Maar zij meent er dat zondige in te vinden en met gebalde vuisten en -kloppend hart slaat ze hen gade, en in haar verhit brein komen -gedachten op, die haar doen verbleeken en beven te midden van het -feestgewoel. - - - -’t Is middernacht. - -De sterren flonkeren met gouden glansen aan het azuur van den effen -blauwen hemel, de nachtbloemen openen haar kelken en geuren als wisten -ze hoe kort haar bloeitijd zijn zal, de vlinders dwarlen halfbedwelmd -rondom. Een frissche koelte daalt van den Ardjoeno en komt de verhitte -gezichten aanraken van de honderden mannen en vrouwen, die geschaard -liggen rondom den wajang of genieten van de bevallige dansen en het -onharmonisch gezang der ronggèngs. - -Uit de ruime pendoppo der administrateurswoning klinkt vroolijke muziek -en de paren zweven op de maat eener wals, die steeds sneller, steeds -wilder wordt. - -Het is niet alleen de jeugd, die hier danst: oud en jong doet mede; de -resident heeft het bal geopend met de gade van den grondbezitter; te -zamen dragen ze een eeuw op de schouders, maar het hart bleef jong en -de voet vlug; een weeuwtje wier volwassen zoon in Holland gelukkig geen -getuige kan zijn van mama’s aanvechtingen naar de vreugden des levens, -draait lustig in de rondte met den geëmployeerde, wien het eerste dons -om de kin speelt; een grijze overste heeft een piepjong nonnatje -gekozen.... - -Er zijn echter ook andere paartjes, jong en onbezorgd, vroolijk en -bevallig, aardig om aan te zien. Maar geen schooner onder die allen dan -de forsche en toch zoo slanke gestalte van den gastheer, met zijn dame, -die er uitziet als een engel in haar wolken van wit, haar guirlandes -vergeet-mij-niet, den krans in de goudglansende krullen. - -Ze rust in de armen, die haar omvatten, ze geeft zich geheel over aan -het genot van den dans, en hij sluit haar vaster aan zijn borst, en -staart in het schitterend blauw dier welsprekende oogen en—had hij tot -heden toe slechts een zucht in antwoord op de taal dier oogen, nu -fluistert hij en droomt—en in zijn droom hoort hij het rammelen niet -van den keten, die achter hem aansleept. - -Uit den donkersten hoek van de groote pendoppo volgen een paar ernstige -oogen het schoone paar; met warme bewondering maar met teedere -bezorgdheid ook. - -Eindelijk rijst Onno overeind uit zijn verborgen plekje. Hij treed -haastig voorwaarts; hij legt zijn hand op Henri’s arm, zoodra deze zijn -dame verlaten heeft. - -„Henri!” fluistert hij. - -„Wat is er?” vraagt deze eenigszins ongeduldig. - -„Marie ziet je!” - -„Onno! één avond, één halven nacht van geluk maar!” vraagt Reijkman -smeekend. - -En Onno laat hem los en treedt naar buiten; hij ziet op naar de -sterren, die glimlachen en vroolijk knipoogen, want ze zijn te verre af -om het lijden der menschen te zien, en peinzensmoê spreekt hij de vraag -uit, die zijn ziel beroert, de vraag die in dit uur als in zooveel -andere uren zijn warm, trouw vriendenhart vervult: „Is hij dan gedoemd -tot het ongeluk, levenslang?.... Kan er dan niets, niets voor zijn -verlossing gedaan worden?....” - -Maar de sterren glimlachen en knipoogen steeds voort en antwoorden -niet. Wilder klinkt de muziek, luider het gegons der vroolijke stemmen, -maar het zijn niet de blijde tonen die hem weer naar binnen drijven: -het is het onbestemd voorgevoel van een naderende ramp. - -Hij moet weten wat er voorvalt. Henri,—dit heeft hij straks bespeurd -aan zijn fonkelend oog, aan zijn koortsig gloeiend gelaat—is zichzelf -niet; hij zou in dezen nacht van verrukking en opgewondenheid de -grootste onvoorzichtigheid begaan; ook het schoone kind met den krans -van vergeet-mij-niet weet niet welk gevaar haar dreigt; maar om Marie’s -lippen speelt nu en dan de koude wreede grijnslach, dien hij somtijds -heeft gezien in Henri’s ziekenkamer, en hij weet dat er dan gewaakt -moet worden.... - -Hij volgt de donkerroode japon met zijn strakken blik, waarheen zij -zich ook beweegt; hij ziet hoe ze orders geeft aan de bedienden, niet -flink en bepaald als gewoonlijk, maar verstrooid, hoe ze het eene glas -champagne na het andere leegdrinkt en toch niet vroolijk wordt, hoe ze -met de zwarte oogen één wit punt volgt in de balzaal.... - -Weldra komt de wreede koude grijnslach niet meer nu en dan om de -bleekblauwe lippen spelen, maar blijft en schijnt zich te verspreiden -over geheel het strak gelaat, tot zelfs in de oogen.... als Onno dat -ziet, grijpt een groote angst hem aan: hij moet zijn waakzaamheid -verdubbelen. - -Op eens—daar wordt de roode japon niet meer gezien in de balzaal. Ieder -is te zeer met zichzelf vervuld om haar te missen, die daar nu langzaam -de breede trappen der pendoppo afdaalt en, als had ze behoefte aan een -weinig frissche lucht, den bloemtuin achter het huis begint op en neder -te wandelen. - -Ze loopt zoo bedaard mogelijk en niet zonder nu en dan eens stil te -staan om aan een roos te ruiken of haar kleed beter op te nemen; ze -kiest de zijde van het huis door haar bewoond; dáár verdwijnt ze een -oogenblik in haar kamers en als ze wederom te voorschijn komt, neemt ze -het kleed met de linkerhand te zamen; de rechter is niet meer vrij.... - -Nu strekt ze haar wandeling wat verder uit; ze neemt den kant van de -bijgebouwen; eerst rechts, naar de bediendenkamers; dan links naar de -logeervertrekken.... - -’t Is hier doodstil; geen sterveling beweegt zich, de logées zijn in de -balzaal, de jongens en meiden bij de ronggèngs. - -Al de kamers zijn gesloten, ook die waarvoor Marie nu stilhoudt. Maar -ze weet, dat het knipje van de jaloezie gebroken is, ze duwt er -zachtkens tegen aan, het springt open en, daar het venster niet -gesloten werd, kan ze nu over het vrij lange kozijn de kamer -binnenklimmen. - -De half neergedraaide lamp verspreidt een flauw en schemerachtig licht -in het vrij ruim vertrek. - -Marie kijkt rondom zich. Een paar kleine slofjes staan voor het bed; op -de toilettafel ligt een gebroken waaier, een gouden armband; het witte -kleedje met de korenbloemen, dat Constance van Raatshove heeft gedragen -dien morgen, hangt aan het schutsel. - -De kamer ziet er uit, zooals iedere andere waarin een jong meisje zich -voor het bal heeft gekleed, met bloemen en kanten en strikken overal -verstrooid. Maar in deze kamer is een bedwelmend zoete geur, in deze -kamer prijkt op het midden van de marmeren tafel een heerlijke, witte -bloemtros.... Marie weet dat het de schoonste en zeldzaamste is der -orchydeën, die Henri met zooveel zorg kweekt.... - -Haar fonkelend oog rust langen tijd op die bloem; dan treedt ze snel en -vast nader en scheurt haar van den stengel en trapt haar onder den -voet. Een oogenblik nog en de rechterhand, tot nu toe zoo vastgeklemd, -opent zich;.... een wit, fijn poeder gaat uit die hand over in den met -water gevulden gendie [4]. - -Als uilengekras, zoo onheilspellend weerklinkt haar akelig schorre lach -door de stilte van den nacht; fluisterend, of ze vreesde voor haar -eigen stem, spreekt ze: „Ha, ha! mooie meisjes worden warm van het -dansen.... ze krijgen dorst, ze willen slapen, droomen van den knappen -mijnheer... ze drinken, drinken!.... Het witte gezicht blauw, de roode -wangen blauw....” - -Daar slaakt ze een rauwen gil. Ze heeft opgezien in den grooten spiegel -tegenover haar; ze heeft een gloeienden blik ontmoet, gloeiend van haat -en wraak, gloeiend van razende woede. - -Lang blijft het doodstil in Constance’s slaapvertrek. Als een tijger -heeft Onno van achter zijn prooi besprongen en zóó plotseling was de -aanval, zóó vast grepen de ijzeren vuisten, zóó krachtig nijpen ze, dat -de gifmengster geen geluid kan voortbrengen. Nu... ze worstelt als een -bezetene, ze tracht zich los te wringen, hem omver te werpen, ze bijt -hem in de handen, ze krabt hem het gelaat tot bloed... - -Eindelijk is hij den strijd moede. - -Een ijzeren vuistslag komt neder op het hoofd, dat zooveel monsterlijks -uitbroedde. Als ze bewusteloos achterover valt op den grond, zet Onno -haar de knie op de borst. - -Dan grijpt hij den gendie. - -En als ze ontwaakt uit haar korte bezwijming, ziet ze vlak boven haar -gelaat die vurige oogen vol haat, dien mond schuimend van woede, hoort -ze het bevel dat haar doodvonnis is: „Drink!” - -Maar neen, ze wil niet drinken! Ze moet leven! Ze rukt zich los, ze -kromt zich als een slang, ze kruipt en wentelt zich, ze smeekt om -genade; dan tracht ze hem het glas uit de handen te slaan. - -Maar eindelijk begrijpt ze dat de kansen niet gelijk staan, hij is even -listig en veel sterker dan zij. Ze heft een vreeselijk gegil aan, schor -en woest. Ze schreeuwt om hulp, haar antwoorden de tonen van den -vroolijken galop, en in haar verbeelding ziet ze Henri daarhenen -zweven, stralend van geluk, met het blonde meisje in zijn armen... -zooals hij háár nooit, nooit in de armen hield! - -„Neen! neen! Ik wil niet sterven! Zij zal hem niet hebben,” gilt ze. -„Ik moet leven.” - -Maar daar sist het vlak bij haar oor: „Gifmengster! Hij zal haar -trouwen... niet gedwongen, maar uit vrijen wil... En hij zal haar lief -hebben... En ze zullen gelukkig zijn... En nu, drink!” - -Maar ze houdt de tanden vast opeengeklemd, de lippen gesloten; dan -woelt ze door de lange, losgemaakte haren, waarin nog de juweelen -schitteren.... - -Onno buigt zich dieper over haar heen; de tegenstand wordt zwakker, -steeds zwakker... hij giet haar het gif in de keel, tot den laatsten -droppel toe! - -Daar flikkert iets in de schemering. Onno grijpt naar zijn borst.... -een vreeselijk stekende pijn!.... ruggelings valt hij achterover.... - - - -Het is vijf uur in den morgen. De starren verbleeken en grijs en -kleurloos breidt de hemel zich uit over den Ardjoeno; de gamelans -zwijgen, ook de dansmuziek heeft opgehouden.... men maakt zich gereed -tot scheiden. - -Nu wordt de gastvrouw gemist. - -Eerst zijn de groote galerijen, dan Marie’s vertrekken, dan geheel het -huis, eindelijk zelfs de tuin doorzocht.... ten laatste vraagt Reijkman -zijn logées in hun kamers te willen zien.... - -Wat is het, dat hem drijft om zelf den sleutel te zoeken van die kamer -links? Wat is het dat hem er toe brengt door de geopende jaloezie naar -binnen te springen, nog vóór de deur ontsloten kon worden?... - -De lamp is uitgegaan, maar bij de vale ochtendschemering ziet hij -midden in het vertrek, op den grond, een verwarde massa, als in één -grooten bloedplas. - -Hij stoot de vensters open en.... neen, ’t is geen bloedplas, dat -purperkleurige, ’t is de roode japon van Marie. En die akelige, -bleekblauwe vlek in het midden met de zwarte slangen die ze -omkronkelen, dat is Marie’s gelaat, dat zijn Marie’s lange haren! - -De doodsstrijd heeft afschuwelijke sporen achtergelaten op het door -woede en wanhoop verwrongen gezicht.... Maar dicht naast het hare ligt -een ander, bleek en strak. - -Henri Reijkman knielt zachtjes neêr bij den getrouwe; hij legt het -moede hoofd aan zijn borst, hij drukt een langen kus op de bleeke -lippen, hij roept luide den naam van zijn vriend. - -„Henri?! O, dat is goed!” fluistert een zwakke stem. - -„Onno, wat is er gebeurd?” vraagt Reijkman in de vreeselijkste -spanning. - -„Ze heeft niet gedronken?” fluistert de zwakke stem. - -„Wie? Marie?” - -„Het meisje met de vergeet-mij-nietjes?” - -„Onno?... O God! nu begrijp ik het. Zij had haar willen vergiftigen... -En o, mijn trouwe vriend, je hebt gewaakt over Constance?” - -„Heb ik goedgemaakt, wat ik misdeed, Henri?” - -„Ja, ja! duizendmalen! Maar Onno, wat deert je? Wat heeft ze je -misdaan? Antwoord! Antwoord!” - -Onno wijst op den langen, scherpen haarnaald, waaraan een diamant -fonkelt. - -„Die heeft ze me door het hart gestoken.” - -„God! Laat me hulp roepen.... Onno, je moogt niet sterven!” - -„Neen, neen! Blijf zoo zitten.... Laat mijn hoofd zoo liggen.... En zeg -het nog eens en nog eens, dat ik alles heb goedgemaakt.... dat je nu -gelukkig zult worden.... Zeg het, Henri!....” - -En terwijl Henri al zijn smart uitspreekt in één lange stomme -omhelzing, terwijl heete tranen neerstroomen op het bleeke voorhoofd, -terwijl hij woorden stamelt van eeuwige dankbaarheid en het uitroept -dat de trouwe vriend nimmermeer zal vergeten worden in zijn huis, komt -in den dood het donker gelaat een glimlach verhelderen, zoo liefelijk -en zacht, zoo zalig en tevreden, als nooit te voren. - - - - - - - -AANTEEKENINGEN - - -[1] Bedroefd. - -[2] ’t Kan mij niet schelen. - -[3] Stil. - -[4] Steenen karaf. - - -*** END OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK INDISCHE HUWELIJKEN *** - -Updated editions will replace the previous one--the old editions will -be renamed. - -Creating the works from print editions not protected by U.S. copyright -law means that no one owns a United States copyright in these works, -so the Foundation (and you!) can copy and distribute it in the -United States without permission and without paying copyright -royalties. Special rules, set forth in the General Terms of Use part -of this license, apply to copying and distributing Project -Gutenberg-tm electronic works to protect the PROJECT GUTENBERG-tm -concept and trademark. Project Gutenberg is a registered trademark, -and may not be used if you charge for an eBook, except by following -the terms of the trademark license, including paying royalties for use -of the Project Gutenberg trademark. If you do not charge anything for -copies of this eBook, complying with the trademark license is very -easy. You may use this eBook for nearly any purpose such as creation -of derivative works, reports, performances and research. Project -Gutenberg eBooks may be modified and printed and given away--you may -do practically ANYTHING in the United States with eBooks not protected -by U.S. copyright law. Redistribution is subject to the trademark -license, especially commercial redistribution. - -START: FULL LICENSE - -THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE -PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK - -To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free -distribution of electronic works, by using or distributing this work -(or any other work associated in any way with the phrase "Project -Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full -Project Gutenberg-tm License available with this file or online at -www.gutenberg.org/license. - -Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project -Gutenberg-tm electronic works - -1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm -electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to -and accept all the terms of this license and intellectual property -(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all -the terms of this agreement, you must cease using and return or -destroy all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your -possession. If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a -Project Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound -by the terms of this agreement, you may obtain a refund from the -person or entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph -1.E.8. - -1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be -used on or associated in any way with an electronic work by people who -agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few -things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works -even without complying with the full terms of this agreement. See -paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project -Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this -agreement and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm -electronic works. See paragraph 1.E below. - -1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the -Foundation" or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection -of Project Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual -works in the collection are in the public domain in the United -States. If an individual work is unprotected by copyright law in the -United States and you are located in the United States, we do not -claim a right to prevent you from copying, distributing, performing, -displaying or creating derivative works based on the work as long as -all references to Project Gutenberg are removed. Of course, we hope -that you will support the Project Gutenberg-tm mission of promoting -free access to electronic works by freely sharing Project Gutenberg-tm -works in compliance with the terms of this agreement for keeping the -Project Gutenberg-tm name associated with the work. You can easily -comply with the terms of this agreement by keeping this work in the -same format with its attached full Project Gutenberg-tm License when -you share it without charge with others. - -1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern -what you can do with this work. Copyright laws in most countries are -in a constant state of change. If you are outside the United States, -check the laws of your country in addition to the terms of this -agreement before downloading, copying, displaying, performing, -distributing or creating derivative works based on this work or any -other Project Gutenberg-tm work. The Foundation makes no -representations concerning the copyright status of any work in any -country other than the United States. - -1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg: - -1.E.1. The following sentence, with active links to, or other -immediate access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear -prominently whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work -on which the phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the -phrase "Project Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, -performed, viewed, copied or distributed: - - This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and - most other parts of the world at no cost and with almost no - restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it - under the terms of the Project Gutenberg License included with this - eBook or online at www.gutenberg.org. If you are not located in the - United States, you will have to check the laws of the country where - you are located before using this eBook. - -1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is -derived from texts not protected by U.S. copyright law (does not -contain a notice indicating that it is posted with permission of the -copyright holder), the work can be copied and distributed to anyone in -the United States without paying any fees or charges. If you are -redistributing or providing access to a work with the phrase "Project -Gutenberg" associated with or appearing on the work, you must comply -either with the requirements of paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 or -obtain permission for the use of the work and the Project Gutenberg-tm -trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or 1.E.9. - -1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted -with the permission of the copyright holder, your use and distribution -must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any -additional terms imposed by the copyright holder. Additional terms -will be linked to the Project Gutenberg-tm License for all works -posted with the permission of the copyright holder found at the -beginning of this work. - -1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm -License terms from this work, or any files containing a part of this -work or any other work associated with Project Gutenberg-tm. - -1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this -electronic work, or any part of this electronic work, without -prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with -active links or immediate access to the full terms of the Project -Gutenberg-tm License. - -1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary, -compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including -any word processing or hypertext form. However, if you provide access -to or distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format -other than "Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official -version posted on the official Project Gutenberg-tm website -(www.gutenberg.org), you must, at no additional cost, fee or expense -to the user, provide a copy, a means of exporting a copy, or a means -of obtaining a copy upon request, of the work in its original "Plain -Vanilla ASCII" or other form. Any alternate format must include the -full Project Gutenberg-tm License as specified in paragraph 1.E.1. - -1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying, -performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works -unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9. - -1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing -access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works -provided that: - -* You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from - the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method - you already use to calculate your applicable taxes. The fee is owed - to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he has - agreed to donate royalties under this paragraph to the Project - Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments must be paid - within 60 days following each date on which you prepare (or are - legally required to prepare) your periodic tax returns. Royalty - payments should be clearly marked as such and sent to the Project - Gutenberg Literary Archive Foundation at the address specified in - Section 4, "Information about donations to the Project Gutenberg - Literary Archive Foundation." - -* You provide a full refund of any money paid by a user who notifies - you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he - does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm - License. You must require such a user to return or destroy all - copies of the works possessed in a physical medium and discontinue - all use of and all access to other copies of Project Gutenberg-tm - works. - -* You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of - any money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the - electronic work is discovered and reported to you within 90 days of - receipt of the work. - -* You comply with all other terms of this agreement for free - distribution of Project Gutenberg-tm works. - -1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project -Gutenberg-tm electronic work or group of works on different terms than -are set forth in this agreement, you must obtain permission in writing -from the Project Gutenberg Literary Archive Foundation, the manager of -the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the Foundation as set -forth in Section 3 below. - -1.F. - -1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable -effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread -works not protected by U.S. copyright law in creating the Project -Gutenberg-tm collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm -electronic works, and the medium on which they may be stored, may -contain "Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate -or corrupt data, transcription errors, a copyright or other -intellectual property infringement, a defective or damaged disk or -other medium, a computer virus, or computer codes that damage or -cannot be read by your equipment. - -1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right -of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project -Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project -Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project -Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all -liability to you for damages, costs and expenses, including legal -fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT -LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE -PROVIDED IN PARAGRAPH 1.F.3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE -TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE -LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR -INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH -DAMAGE. - -1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a -defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can -receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a -written explanation to the person you received the work from. If you -received the work on a physical medium, you must return the medium -with your written explanation. The person or entity that provided you -with the defective work may elect to provide a replacement copy in -lieu of a refund. If you received the work electronically, the person -or entity providing it to you may choose to give you a second -opportunity to receive the work electronically in lieu of a refund. If -the second copy is also defective, you may demand a refund in writing -without further opportunities to fix the problem. - -1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth -in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS', WITH NO -OTHER WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT -LIMITED TO WARRANTIES OF MERCHANTABILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE. - -1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied -warranties or the exclusion or limitation of certain types of -damages. If any disclaimer or limitation set forth in this agreement -violates the law of the state applicable to this agreement, the -agreement shall be interpreted to make the maximum disclaimer or -limitation permitted by the applicable state law. The invalidity or -unenforceability of any provision of this agreement shall not void the -remaining provisions. - -1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the -trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone -providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in -accordance with this agreement, and any volunteers associated with the -production, promotion and distribution of Project Gutenberg-tm -electronic works, harmless from all liability, costs and expenses, -including legal fees, that arise directly or indirectly from any of -the following which you do or cause to occur: (a) distribution of this -or any Project Gutenberg-tm work, (b) alteration, modification, or -additions or deletions to any Project Gutenberg-tm work, and (c) any -Defect you cause. - -Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm - -Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of -electronic works in formats readable by the widest variety of -computers including obsolete, old, middle-aged and new computers. It -exists because of the efforts of hundreds of volunteers and donations -from people in all walks of life. - -Volunteers and financial support to provide volunteers with the -assistance they need are critical to reaching Project Gutenberg-tm's -goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will -remain freely available for generations to come. In 2001, the Project -Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure -and permanent future for Project Gutenberg-tm and future -generations. To learn more about the Project Gutenberg Literary -Archive Foundation and how your efforts and donations can help, see -Sections 3 and 4 and the Foundation information page at -www.gutenberg.org - -Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary -Archive Foundation - -The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non-profit -501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the -state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal -Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification -number is 64-6221541. Contributions to the Project Gutenberg Literary -Archive Foundation are tax deductible to the full extent permitted by -U.S. federal laws and your state's laws. - -The Foundation's business office is located at 809 North 1500 West, -Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887. Email contact links and up -to date contact information can be found at the Foundation's website -and official page at www.gutenberg.org/contact - -Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg -Literary Archive Foundation - -Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without -widespread public support and donations to carry out its mission of -increasing the number of public domain and licensed works that can be -freely distributed in machine-readable form accessible by the widest -array of equipment including outdated equipment. Many small donations -($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt -status with the IRS. - -The Foundation is committed to complying with the laws regulating -charities and charitable donations in all 50 states of the United -States. Compliance requirements are not uniform and it takes a -considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up -with these requirements. We do not solicit donations in locations -where we have not received written confirmation of compliance. To SEND -DONATIONS or determine the status of compliance for any particular -state visit www.gutenberg.org/donate - -While we cannot and do not solicit contributions from states where we -have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition -against accepting unsolicited donations from donors in such states who -approach us with offers to donate. - -International donations are gratefully accepted, but we cannot make -any statements concerning tax treatment of donations received from -outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff. - -Please check the Project Gutenberg web pages for current donation -methods and addresses. Donations are accepted in a number of other -ways including checks, online payments and credit card donations. To -donate, please visit: www.gutenberg.org/donate - -Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic works - -Professor Michael S. Hart was the originator of the Project -Gutenberg-tm concept of a library of electronic works that could be -freely shared with anyone. For forty years, he produced and -distributed Project Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of -volunteer support. - -Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed -editions, all of which are confirmed as not protected by copyright in -the U.S. unless a copyright notice is included. Thus, we do not -necessarily keep eBooks in compliance with any particular paper -edition. - -Most people start at our website which has the main PG search -facility: www.gutenberg.org - -This website includes information about Project Gutenberg-tm, -including how to make donations to the Project Gutenberg Literary -Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to -subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks. diff --git a/old/65854-0.zip b/old/65854-0.zip Binary files differdeleted file mode 100644 index ee70b6f..0000000 --- a/old/65854-0.zip +++ /dev/null diff --git a/old/65854-h.zip b/old/65854-h.zip Binary files differdeleted file mode 100644 index a276ee5..0000000 --- a/old/65854-h.zip +++ /dev/null diff --git a/old/65854-h/65854-h.htm b/old/65854-h/65854-h.htm deleted file mode 100644 index 6f85809..0000000 --- a/old/65854-h/65854-h.htm +++ /dev/null @@ -1,5450 +0,0 @@ -<!DOCTYPE html -PUBLIC "-//W3C//DTD HTML 4.01 Transitional//EN" "http://www.w3.org/TR/html4/loose.dtd"> -<!-- This HTML file has been automatically generated from an XML source on 2021-07-17T16:12:33Z using SAXON HE 9.9.1.8 . --> -<html lang="nl"> -<head> -<meta http-equiv="Content-Type" content="text/html; charset=utf-8"> -<title>Indische Huwelijken</title> -<meta name="generator" content="tei2html.xsl, see https://github.com/jhellingman/tei2html"> -<meta name="author" content="Annie Foore [Pseud. van Francisca Johanna Jacoba Alberta Junius (1847–1890)]"> -<link rel="coverpage" href="images/new-cover.jpg"> -<link rel="schema.DC" href="http://dublincore.org/documents/1998/09/dces/"> -<meta name="DC.Creator" content="Annie Foore [Pseud. van Francisca Johanna Jacoba Alberta Junius (1847–1890)]"> -<meta name="DC.Title" content="Indische Huwelijken"> -<meta name="DC.Language" content="nl-1900"> -<meta name="DC.Format" content="text/html"> -<meta name="DC.Publisher" content="Project Gutenberg"> -<meta name="DC:Subject" content="#####"> -<style type="text/css"> /* <![CDATA[ */ -html { -line-height: 1.3; -} -body { -margin: 0; -} -main { -display: block; -} -h1 { -font-size: 2em; -margin: 0.67em 0; -} -hr { -height: 0; -overflow: visible; -} -pre { -font-family: monospace, monospace; -font-size: 1em; -} -a { -background-color: transparent; -} -abbr[title] { -border-bottom: none; -text-decoration: underline; -text-decoration: underline dotted; -} -b, strong { -font-weight: bolder; -} -code, kbd, samp { -font-family: monospace, monospace; -font-size: 1em; -} -small { -font-size: 80%; -} -sub, sup { -font-size: 67%; -line-height: 0; -position: relative; -vertical-align: baseline; -} -sub { -bottom: -0.25em; -} -sup { -top: -0.5em; -} -img { -border-style: none; -} -body { -font-family: serif; -font-size: 100%; -text-align: left; -margin-top: 2.4em; -} -div.front, div.body { -margin-bottom: 7.2em; -} -div.back { -margin-bottom: 2.4em; -} -.div0 { -margin-top: 7.2em; -margin-bottom: 7.2em; -} -.div1 { -margin-top: 5.6em; -margin-bottom: 5.6em; -} -.div2 { -margin-top: 4.8em; -margin-bottom: 4.8em; -} -.div3 { -margin-top: 3.6em; -margin-bottom: 3.6em; -} -.div4 { -margin-top: 2.4em; -margin-bottom: 2.4em; -} -.div5, .div6, .div7 { -margin-top: 1.44em; -margin-bottom: 1.44em; -} -.div0:last-child, .div1:last-child, .div2:last-child, .div3:last-child, -.div4:last-child, .div5:last-child, .div6:last-child, .div7:last-child { -margin-bottom: 0; -} -blockquote div.front, blockquote div.body, blockquote div.back { -margin-top: 0; -margin-bottom: 0; -} -.divBody .div1:first-child, .divBody .div2:first-child, .divBody .div3:first-child, .divBody .div4:first-child, -.divBody .div5:first-child, .divBody .div6:first-child, .divBody .div7:first-child { -margin-top: 0; -} -h1, h2, h3, h4, h5, h6, .h1, .h2, .h3, .h4, .h5, .h6 { -clear: both; -font-style: normal; -text-transform: none; -} -h3, .h3 { -font-size: 1.2em; -} -h3.label { -font-size: 1em; -margin-bottom: 0; -} -h4, .h4 { -font-size: 1em; -} -.alignleft { -text-align: left; -} -.alignright { -text-align: right; -} -.alignblock { -text-align: justify; -} -p.tb, hr.tb, .par.tb { -margin: 1.6em auto; -text-align: center; -} -p.argument, p.note, p.tocArgument, .par.argument, .par.note, .par.tocArgument { -font-size: 0.9em; -text-indent: 0; -} -p.argument, p.tocArgument, .par.argument, .par.tocArgument { -margin: 1.58em 10%; -} -td.tocDivNum { -vertical-align: top; -} -td.tocPageNum { -vertical-align: bottom; -} -.opener, .address { -margin-top: 1.6em; -margin-bottom: 1.6em; -} -.addrline { -margin-top: 0; -margin-bottom: 0; -} -.dateline { -margin-top: 1.6em; -margin-bottom: 1.6em; -text-align: right; -} -.salute { -margin-top: 1.6em; -margin-left: 3.58em; -text-indent: -2em; -} -.signed { -margin-top: 1.6em; -margin-left: 3.58em; -text-indent: -2em; -} -.epigraph { -font-size: 0.9em; -width: 60%; -margin-left: auto; -} -.epigraph span.bibl { -display: block; -text-align: right; -} -.trailer { -clear: both; -margin-top: 3.6em; -} -span.abbr, abbr { -white-space: nowrap; -} -span.parnum { -font-weight: bold; -} -span.corr, span.gap { -border-bottom: 1px dotted red; -} -span.num, span.trans, span.trans { -border-bottom: 1px dotted gray; -} -span.measure { -border-bottom: 1px dotted green; -} -.ex { -letter-spacing: 0.2em; -} -.sc { -font-variant: small-caps; -} -.asc { -font-variant: small-caps; -text-transform: lowercase; -} -.uc { -text-transform: uppercase; -} -.tt { -font-family: monospace; -} -.underline { -text-decoration: underline; -} -.overline, .overtilde { -text-decoration: overline; -} -.rm { -font-style: normal; -} -.red { -color: red; -} -hr { -clear: both; -border: none; -border-bottom: 1px solid black; -width: 45%; -margin-left: auto; -margin-right: auto; -margin-top: 1em; -text-align: center; -} -hr.dotted { -border-bottom: 2px dotted black; -} -hr.dashed { -border-bottom: 2px dashed black; -} -.aligncenter { -text-align: center; -} -h1, h2, .h1, .h2 { -font-size: 1.44em; -line-height: 1.5; -} -h1.label, h2.label { -font-size: 1.2em; -margin-bottom: 0; -} -h5, h6 { -font-size: 1em; -font-style: italic; -} -p, .par { -text-indent: 0; -} -p.firstlinecaps:first-line, .par.firstlinecaps:first-line { -text-transform: uppercase; -} -.hangq { -text-indent: -0.32em; -} -.hangqq { -text-indent: -0.42em; -} -.hangqqq { -text-indent: -0.84em; -} -p.dropcap:first-letter, .par.dropcap:first-letter { -float: left; -clear: left; -margin: 0 0.05em 0 0; -padding: 0; -line-height: 0.8; -font-size: 420%; -vertical-align: super; -} -blockquote, p.quote, div.blockquote, div.argument, .par.quote { -font-size: 0.9em; -margin: 1.58em 5%; -} -.pageNum a, a.noteRef:hover, a.pseudoNoteRef:hover, a.hidden:hover, a.hidden { -text-decoration: none; -} -.advertisement, .advertisements { -background-color: #FFFEE0; -border: black 1px dotted; -color: #000; -margin: 2em 5%; -padding: 1em; -} -.footnotes .body, .footnotes .div1 { -padding: 0; -} -.fnarrow { -color: #AAAAAA; -font-weight: bold; -text-decoration: none; -} -.fnarrow:hover, .fnreturn:hover { -color: #660000; -} -.fnreturn { -color: #AAAAAA; -font-size: 80%; -font-weight: bold; -text-decoration: none; -vertical-align: 0.25em; -} -a { -text-decoration: none; -} -a:hover { -text-decoration: underline; -background-color: #e9f5ff; -} -a.noteRef, a.pseudoNoteRef { -font-size: 67%; -line-height: 0; -position: relative; -vertical-align: baseline; -top: -0.5em; -text-decoration: none; -margin-left: 0.1em; -} -.displayfootnote { -display: none; -} -div.footnotes { -font-size: 80%; -margin-top: 1em; -padding: 0; -} -hr.fnsep { -margin-left: 0; -margin-right: 0; -text-align: left; -width: 25%; -} -p.footnote, .par.footnote { -margin-bottom: 0.5em; -margin-top: 0.5em; -} -p.footnote .fnlabel, .par.footnote .fnlabel { -float: left; -min-width: 1.0em; -margin-left: -0.1em; -padding-top: 0.9em; -padding-right: 0.4em; -} -.apparatusnote { -text-decoration: none; -} -table.tocList { -width: 100%; -margin-left: auto; -margin-right: auto; -border-width: 0; -border-collapse: collapse; -} -td.tocPageNum, td.tocDivNum { -text-align: right; -min-width: 10%; -border-width: 0; -white-space: nowrap; -} -td.tocDivNum { -padding-left: 0; -padding-right: 0.5em; -} -td.tocPageNum { -padding-left: 0.5em; -padding-right: 0; -} -td.tocDivTitle { -width: auto; -} -p.tocPart, .par.tocPart { -margin: 1.58em 0; -font-variant: small-caps; -} -p.tocChapter, .par.tocChapter { -margin: 1.58em 0; -} -p.tocSection, .par.tocSection { -margin: 0.7em 5%; -} -table.tocList td { -vertical-align: top; -} -table.tocList td.tocPageNum { -vertical-align: bottom; -} -table.inner { -display: inline-table; -border-collapse: collapse; -width: 100%; -} -td.itemNum { -text-align: right; -min-width: 5%; -padding-right: 0.8em; -} -td.innerContainer { -padding: 0; -margin: 0; -} -.index { -font-size: 80%; -} -.index p { -text-indent: -1em; -margin-left: 1em; -} -.indexToc { -text-align: center; -} -.transcriberNote { -background-color: #DDE; -border: black 1px dotted; -color: #000; -font-family: sans-serif; -font-size: 80%; -margin: 2em 5%; -padding: 1em; -} -.missingTarget { -text-decoration: line-through; -color: red; -} -.correctionTable { -width: 75%; -} -.width20 { -width: 20%; -} -.width40 { -width: 40%; -} -p.smallprint, li.smallprint, .par.smallprint { -color: #666666; -font-size: 80%; -} -span.musictime { -vertical-align: middle; -display: inline-block; -text-align: center; -} -span.musictime, span.musictime span.top, span.musictime span.bottom { -padding: 1px 0.5px; -font-size: xx-small; -font-weight: bold; -line-height: 0.7em; -} -span.musictime span.bottom { -display: block; -} -ul { -list-style-type: none; -} -.splitListTable { -margin-left: 0; -} -.numberedItem { -text-indent: -3em; -margin-left: 3em; -} -.numberedItem .itemNumber { -float: left; -position: relative; -left: -3.5em; -width: 3em; -display: inline-block; -text-align: right; -} -.itemGroupTable { -border-collapse: collapse; -margin-left: 0; -} -.itemGroupTable td { -padding: 0; -margin: 0; -vertical-align: middle; -} -.itemGroupBrace { -padding: 0 0.5em !important; -} -.titlePage { -border: #DDDDDD 2px solid; -margin: 3em 0 7em 0; -padding: 5em 10% 6em 10%; -text-align: center; -} -.titlePage .docTitle { -line-height: 1.7; -margin: 2em 0 2em 0; -font-weight: bold; -} -.titlePage .docTitle .mainTitle { -font-size: 1.8em; -} -.titlePage .docTitle .subTitle, .titlePage .docTitle .seriesTitle, -.titlePage .docTitle .volumeTitle { -font-size: 1.44em; -} -.titlePage .byline { -margin: 2em 0 2em 0; -font-size: 1.2em; -line-height: 1.5; -} -.titlePage .byline .docAuthor { -font-size: 1.2em; -font-weight: bold; -} -.titlePage .figure { -margin: 2em auto; -} -.titlePage .docImprint { -margin: 4em 0 0 0; -font-size: 1.2em; -line-height: 1.5; -} -.titlePage .docImprint .docDate { -font-size: 1.2em; -font-weight: bold; -} -div.figure { -text-align: center; -} -.figure { -margin-left: auto; -margin-right: auto; -} -.floatLeft { -float: left; -margin: 10px 10px 10px 0; -} -.floatRight { -float: right; -margin: 10px 0 10px 10px; -} -p.figureHead, .par.figureHead { -font-size: 100%; -text-align: center; -} -.figAnnotation { -font-size: 80%; -position: relative; -margin: 0 auto; -} -.figTopLeft, .figBottomLeft { -float: left; -} -.figTopRight, .figBottomRight { -float: right; -} -.figure p, .figure .par { -font-size: 80%; -margin-top: 0; -text-align: center; -} -img { -border-width: 0; -} -td.galleryFigure { -text-align: center; -vertical-align: middle; -} -td.galleryCaption { -text-align: center; -vertical-align: top; -} -.lgouter { -margin-left: auto; -margin-right: auto; -display: table; -} -.lg { -text-align: left; -padding: .5em 0 .5em 0; -} -.lg h4, .lgouter h4 { -font-weight: normal; -} -.lg .lineNum, .sp .lineNum, .lgouter .lineNum { -color: #777; -font-size: 90%; -left: 16%; -margin: 0; -position: absolute; -text-align: center; -text-indent: 0; -top: auto; -width: 1.75em; -} -p.line, .par.line { -margin: 0 0 0 0; -} -span.hemistich { -visibility: hidden; -} -.verseNum { -font-weight: bold; -} -.speaker { -font-weight: bold; -margin-bottom: 0.4em; -} -.sp .line { -margin: 0 10%; -text-align: left; -} -.castlist, .castitem { -list-style-type: none; -} -.castGroupTable { -border-collapse: collapse; -margin-left: 0; -} -.castGroupTable td { -padding: 0; -margin: 0; -vertical-align: middle; -} -.castGroupBrace { -padding: 0 0.5em !important; -} -body { -padding: 1.58em 16%; -} -.pageNum { -display: inline; -font-size: 70%; -font-style: normal; -margin: 0; -padding: 0; -position: absolute; -right: 1%; -text-align: right; -} -.marginnote { -font-size: 0.8em; -height: 0; -left: 1%; -position: absolute; -text-indent: 0; -width: 14%; -text-align: left; -} -.right-marginnote { -font-size: 0.8em; -height: 0; -right: 3%; -position: absolute; -text-indent: 0; -text-align: right; -width: 11% -} -.cut-in-left-note { -font-size: 0.8em; -left: 1%; -float: left; -text-indent: 0; -width: 14%; -text-align: left; -padding: 0.8em 0.8em 0.8em 0; -} -.cut-in-right-note { -font-size: 0.8em; -left: 1%; -float: right; -text-indent: 0; -width: 14%; -text-align: right; -padding: 0.8em 0 0.8em 0.8em; -} -span.tocPageNum, span.flushright { -position: absolute; -right: 16%; -top: auto; -text-indent: 0; -} -.pglink::after { -content: "\0000A0\01F4D8"; -font-size: 80%; -font-style: normal; -font-weight: normal; -} -.catlink::after { -content: "\0000A0\01F4C7"; -font-size: 80%; -font-style: normal; -font-weight: normal; -} -.exlink::after, .wplink::after, .biblink::after, .qurlink::after, .seclink::after { -content: "\0000A0\002197\00FE0F"; -color: blue; -font-size: 80%; -font-style: normal; -font-weight: normal; -} -.pglink:hover { -background-color: #DCFFDC; -} -.catlink:hover { -background-color: #FFFFDC; -} -.exlink:hover, .wplink:hover, .biblink:hover, .qurlink:hover { -background-color: #FFDCDC; -} -body { -background: #FFFFFF; -font-family: serif; -} -body, a.hidden { -color: black; -} -h1, h2, .h1, .h2 { -text-align: center; -font-variant: small-caps; -font-weight: normal; -} -p.byline { -text-align: center; -font-style: italic; -margin-bottom: 2em; -} -.div2 p.byline, .div3 p.byline, .div4 p.byline, .div5 p.byline, .div6 p.byline, .div7 p.byline { -text-align: left; -} -.figureHead, .noteRef, .pseudoNoteRef, .marginnote, .right-marginnote, p.legend, .verseNum { -color: #660000; -} -.rightnote, .pageNum, .lineNum, .pageNum a { -color: #AAAAAA; -} -a.hidden:hover, a.noteRef:hover, a.pseudoNoteRef:hover { -color: red; -} -h1, h2, h3, h4, h5, h6 { -font-weight: normal; -} -table { -margin-left: auto; -margin-right: auto; -} -.tablecaption { -text-align: center; -} -.arab { font-family: Scheherazade, serif; } -.aran { font-family: 'Awami Nastaliq', serif; } -.grek { font-family: 'Charis SIL', serif; } -.hebr { font-family: Shlomo, 'Ezra SIL', serif; } -.syrc { font-family: 'Serto Jerusalem', serif; } -/* CSS rules generated from @rend attributes in TEI file */ -.cover-imagewidth { -width:480px; -} -.xd30e91 { -text-align:center; font-size:large; -} -.frontispiecewidth { -width:484px; -} -.titlepage-imagewidth { -width:472px; -} -.xd30e122 { -text-align:center; font-size:small; -} -.o088width { -width:55px; -} -.o103width { -width:61px; -} -.o207width { -width:92px; -} -.ads { -text-align:center; -} -.xd30e2038 { -font-size:x-large; -} -.xd30e2040 { -font-size:xx-large; -} -@media handheld { -} -/* ]]> */ </style> -</head> -<body> - -<div style='text-align:center; font-size:1.2em; font-weight:bold'>The Project Gutenberg eBook of Indische Huwelijken, by Annie Foore</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and -most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions -whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms -of the Project Gutenberg License included with this eBook or online -at <a href="https://www.gutenberg.org">www.gutenberg.org</a>. If you -are not located in the United States, you will have to check the laws of the -country where you are located before using this eBook. -</div> - -<p style='display:block; margin-top:1em; margin-bottom:1em; margin-left:2em; text-indent:-2em'>Title: Indische Huwelijken</p> - -<div style='display:block; margin-top:1em; margin-bottom:1em; margin-left:2em; text-indent:-2em'>Author: Annie Foore</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'>Release Date: July 17, 2021 [eBook #65854]</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'>Language: Dutch</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'>Character set encoding: UTF-8</div> - -<div style='display:block; margin-left:2em; text-indent:-2em'>Produced by: Jeroen Hellingman and the Online Distributed Proofreading Team at https://www.pgdp.net/ for Project Gutenberg (This book was produced from scanned images of public domain material from the Google Books project.)</div> - -<div style='margin-top:2em; margin-bottom:4em'>*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK INDISCHE HUWELIJKEN ***</div> -<div class="front"> -<div class="div1 cover"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody"> -<p class="first"></p> -<div class="figure cover-imagewidth"><img src="images/new-cover.jpg" alt="Nieuw ontworpen voorkant." width="480" height="720"></div><p> -</p> -</div> -</div> -<div class="div1 frenchtitle"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody"> -<p class="first xd30e91">INDISCHE HUWELIJKEN. -</p> -</div> -</div> -<div class="div1 frontispiece"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody"> -<p class="first"></p> -<div class="figure frontispiecewidth"><img src="images/frontispiece.jpg" alt="Frontispiece." width="484" height="720"></div><p> -</p> -</div> -</div> -<div class="div1 titlepage"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody"> -<p class="first"></p> -<div class="figure titlepage-imagewidth"><img src="images/titlepage.png" alt="Oorspronkelijke titelpagina." width="472" height="720"></div><p> -</p> -</div> -</div> -<div class="titlePage"> -<div class="docTitle"> -<div class="mainTitle">INDISCHE HUWELIJKEN</div> -</div> -<div class="byline">DOOR<br> -<span class="docAuthor">ANNIE FOORE.</span></div> -<div class="docImprint">Tweede Druk. -<br> -ROTTERDAM,<br> -D. BOLLE.</div> -</div> -<p></p> -<div class="div1 imprint"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody"> -<p class="first xd30e122">SNELPERSDRUK VAN H. C. A. THIEME—NIJMEGEN. -</p> -</div> -</div> -<div id="toc" class="div1 contents"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="main">INHOUD.</h2> -<table class="tocList"> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"> -</td> -<td class="tocPageNum">Bladz.</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch1" id="xd30e134">EEN EIGENZINNIG WEEUWTJE</a> -</td> -<td class="tocPageNum">7</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch2" id="xd30e141">WILLIE’S MAMA</a> -</td> -<td class="tocPageNum">39</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch3" id="xd30e148">GEKETEND</a> </td> -<td class="tocPageNum">104</td> -</tr> -</table> -<p><span class="pageNum" id="pb7">[<a href="#pb7">7</a>]</span></p> -</div> -</div> -</div> -<div class="body"> -<div id="ch1" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e134">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<div class="figure"><img src="images/ornament1.png" alt="EEN EIGENZINNIG WEEUWTJE." width="429" height="120"></div> -<h2 class="main">EEN EIGENZINNIG WEEUWTJE.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<div class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h3 class="main">I.</h3> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Het is in het begin van den westmoesson. -</p> -<p>De regen valt kletterend neêr op stoffige wegen; op arme inlanders, die te vergeefs -beproeven zich te beschutten met die meest primitieve aller parapluies, een pisangblad; -op pikolpaarden, wier wankelende tred en droef neêrhangende kop getuigen, dat hún -tenminste niet kracht naar kruis gegeven wordt; op dichte bladeren, ruischend en suizelend, -alsof ze elkaar vertellen wilden hoe goed ze doen, die frissche dronk, dat koele bad. -<span class="pageNum" id="pb8">[<a href="#pb8">8</a>]</span></p> -<p>De regen, of eigenlijk nog meer de rukwind, die nu en dan den regen naar binnen slaat, -heeft daar even de van Hoedts verjaagd uit de voorgalerij. Ze hadden zich juist verzameld -om de theetafel en er moet bij het opbreken iets grappigs voorgevallen zijn; tenminste -al de leden der familie lachen van harte en vooral de vrouw des huizes schijnt dolle -pret te hebben in de aardigheid. -</p> -<p>Mevrouw de weduwe van Hoedt,—de dikke dame in sarong en kabaai, die daar zoo uiterst -gemakkelijk achterover leunt in haar uiterst gemakkelijken stoel,—is een der wel aangename -verschijningen, die onmiddellijk op prettige gedachten brengen, als daar zijn: een -goede tafel, een <span class="corr" id="xd30e167" title="Bron: wel voorziene">welvoorziene</span> beurs en vooral een groote voorraad hartelijkheid, gereed om zich uit te storten -in goedaardige glimlachjes, in vriendelijke woorden, maar ook in hulp en troost voor -ieder, die ze mocht behoeven. -</p> -<p>Haar beide dochters, nauw de kinderschoenen ontwassen en slechts opmerkelijk door -wipneusjes en verbaasde ronde oogen, gieren het uit van pret; het jonge mensch, dat, -zoo lang als hij is, op den divan <span class="pageNum" id="pb9">[<a href="#pb9">9</a>]</span>ligt uitgestrekt, met het gefatigeerde gezicht en het lorgnet in zijn ééne oog, schijnt -zich ook te amuseeren, in zooverre men dat ten minste verwachten mag van iemand, die -er zulk een gefatigeerd gezicht op nahoudt. -</p> -<p>„Kom, Jenny, lach je ook niet eens mee?” vraagt de oude dame, als ze eindelijk weer -in staat is adem te halen, wat haar lang niet gemakkelijk valt na zulk een lachbui. -„Nu, kijk eens op!” -</p> -<p>De vijfde van ’t gezelschap—de jonge vrouw—tot wie dat vriendelijk woord gericht werd, -heft nu haar gelaat op en glimlacht met dien glimlach, waarvan men gevoelt dat hij -wel op de lippen, maar niet in het hart is. -</p> -<p>„O, zeker, ’t is heel aardig, tante!” -</p> -<p>De spreekster gaat haastig voort met hare bezigheid: het arrangeeren van bloemen in -een pièce de milieu, dat heden avond prijken zal op de tafel van mevrouw van Hoedt. -</p> -<p>„Wat dunkt u er van?” vraagt ze na een kleine pauze, en ze gaat iets verder staan -om het effect te zien dat de prachtige bloemenschat te midden van kristal en zilver -maakt. -<span class="pageNum" id="pb10">[<a href="#pb10">10</a>]</span></p> -<p>„Beeldig! beeldig!” roepen de meisjes, terwijl mevrouw met goedhartigen glimlach haar -goedkeuring te kennen geeft en de heer met het lorgnet langzaam uitbrengt: „Je hebt -een talent van bloemenschikken en dineetjes arrangeeren, dat kolossaal is, nichtje. -Je schiet maar in één ding te kort: je moest ze zelf bijwonen.” -</p> -<p>„O, maar dat zal nicht nú doen! Niet waar, Jenny, <span class="corr" id="xd30e185" title="Bron: van avond">vanavond</span> kom je binnen?” roept de oudste der wipneusjes. -</p> -<p>„Toe ja, doe het maar!” vleit de tweede; „het zou zoo prettig zijn. En als je dan -woudt pianospelen, dan konden we na het eten wat dansen, ja?” -</p> -<p>Eerst heeft Jenny eenigszins verwijtend den onvoorzichtigen neef aangezien, die blijkbaar -spijt heeft dit onderwerp ter tafel te hebben gebracht; nu zegt ze met hooger blos, -half gejaagd, half knorrig: „Neen meisjes, dat moet je me niet vragen. Ik wil graag -alles in orde brengen voor het diner, maar bijwonen—neen, dat gaat niet, dat gaat -niet!” -</p> -<p>„Wat is dat, Jen?” vraagt mevrouw van Hoedt <span class="pageNum" id="pb11">[<a href="#pb11">11</a>]</span>nu, en de lach wijkt een oogenblik van het prettig vollemaansgezicht. „Heb je me laatst -niet beloofd, dat je mijn eerstvolgend partijtje zoudt bijwonen—en ga je nu terug -krabbelen? Kom, meidlief, dat is maar gekheid, hoor! Dat wordt toch een beetje overdreven! -Me dunkt waarlijk dat je schreien en treuren nu lang genoeg geduurd heeft!” -</p> -<p>„Lang genoeg? O tante!.… ’t Is pas drie maanden dat hij dood is!” -</p> -<p>Er is in den kreet iets zoo treurigs, zoo diep treffends, zoo alsof ze om genade smeekte, -dat de zoon des huizes ontsteld opziet en de meisjes besluiten om maar naar de badkamer -te gaan:—Ma wou misschien praten met nicht Jenny. -</p> -<p>„Kassian, Ma,” zegt de jonge man als de zusjes zich uit de voeten gemaakt hebben, -met een verwijtenden blik naar den kant zijner moeder. -</p> -<p>„Kassian? Neen, dat is nonsens van je, Gerard! Niemand heeft meer kassian met Jenny -dan ik, dat weet ze ook wel. En ik begrijp heel goed dat ze haar man betreurt; dat -heb ik ook gedaan .…” -</p> -<p>„Ja, Ma?” vraagt de zoon met zulk een ondeugenden <span class="pageNum" id="pb12">[<a href="#pb12">12</a>]</span>trek op zijn bleek lusteloos gezicht, dat hij er tien jaar jonger uitziet. -</p> -<p>„Nu ja, ieder doet dat op zijn manier,” zegt de moeder, volstrekt niet geërgerd door -die vraag; „maar zooals Jenny doet, dat is overdreven. Om je man huilen is goed, maar -het moet niet te lang duren, dan wordt het ongezond en.…” -</p> -<p>„En vervelend voor de huisgenooten!” barst de jonge weduwe eensklaps los. „Ja, tantelief, -zeg het maar, ik weet het wel, het is voor u heel onpleizierig om in uw vroolijken -kring nu reeds drie maanden lang zulk een treurig gezicht te hebben. O, ik wenschte.…” -</p> -<p>„Neen, kind, dat is het niet!” en de oude dame trekt haar zacht tot zich en drukt -een echt moederlijken kus op het bewolkt voorhoofd. „Neen, je behoeft je om ons niet -te geneeren! Maar, beste meid, geloof me, als ik je aanraad om je wat tegen de akeligheid -in te zetten, dan doe ik dat voor je eigen bestwil, nergens anders voor. Arme Jen!” -zegt tante nu, terwijl ze haar onder de kin streelt en in het betraande gezichtje -kijkt; „je wordt zoo bleek en zoo <span class="pageNum" id="pb13">[<a href="#pb13">13</a>]</span>mager.… En als het nu nog wat hielp;—maar er valt nu eenmaal toch niet meer aan te -veranderen.…” -</p> -<p>Gerard, die reeds een paar maal ongeduldig de galerij heeft op en neêr geloopen, vindt -nu het oogenblik gekomen om te zeggen: „Kom, Jenny, je bent niet oud en niet leelijk, -je weet, dan kan een vrouw altijd nog pleizier hebben in haar leven.” -</p> -<p>„O, Gerard! Och, zeg toch zulke dingen niet!” en het zacht gelaat trekt pijnlijk samen. -</p> -<p>„Nu ja, nichtje, ik bedoel er ook niets bijzonders mede.… maar—de tijd slijt, zegt -vader Cats, of iemand anders, daar wil ik afwezen.” -</p> -<p>„En dit zeg ik maar,” roept mevrouw van Hoedt nu uit, „een mensch kan nooit zoo bedroefd -wezen of op den duur wil hij wel vertroost worden.” -</p> -<p>„Maar ik, ik wil niet vertroost worden, tante!” -</p> -<p>Met fier gebaar heft de weduwe het gebogen hoofd op en herhaalt het nogmaals: „Ik -wil niet vertroost worden,—hoe dikwerf heb ik dat reeds gezegd!” -</p> -<p>De oude vrouw zet een gezicht, waarop goedhartig medelijden en ongeloof om den voorrang -strijden. -</p> -<p>„Nu, nu, houd je maar bedaard, kind! Dat is waar, <span class="pageNum" id="pb14">[<a href="#pb14">14</a>]</span>arme meid, dat Léo een engel van een jongen was.” -</p> -<p>„Ja,” zegt Gerard met warmte, „een ferme kerel, dat was hij! En u moogt er van denken -wat u wilt, Ma; maar mij doet het goed, als ik zijn weduwe hoor zeggen dat ze niet -vertroost wil worden.” -</p> -<p>Daar Gerard vindt dat hij zich eenigszins gecompromitteerd heeft door zooveel gevoel -te toonen, haast hij zich op forschen toon om zijn jongen te roepen, dezen een onverdiend -scheldwoord naar het hoofd te gooien en op zijne beurt voor geruimen tijd in de badkamer -te verdwijnen. -</p> -<p>„Dat doet je goed, ja?” zegt de oude dame nu, terwijl ze met een wereld van goedhartigheid -in den blik, haar zachte hand over die van Jenny heenstrijkt. -</p> -<p>„Ja, tante! Och, u zijt allen zoo vriendelijk voor me, zoo hartelijk en lief!” -</p> -<p>„Nu, wees jij dan ook eens lief en doe nu wat we allemaal zoo graag hebben, dat je -deedt<span class="corr" id="xd30e227" title="Niet in bron">.</span> Kom aan dat diner straks. Ik heb geen pleizier, Jenny, als ik denken moet, dat jij -daar alleen zit te treuren. En de meisjes hebben ook geen rust, dat weet je wel! En.… -wat het ergste is, er moet muziek zijn <span class="corr" id="xd30e229" title="Bron: van avond">vanavond</span>.” -<span class="pageNum" id="pb15">[<a href="#pb15">15</a>]</span></p> -<p>„Misschien wil Gerard wel spelen.” -</p> -<p>„Gerard? Och kom, die is na den eten tot alles ongeschikt,” zegt de moeder met een -glimlach, die bewijst dat ze deze eigenaardigheid van haar zoon, evenals zijn andere -eigenaardigheden, geenszins te misprijzen vindt. -</p> -<p>„De meisjes dan?” -</p> -<p>„O, dat weet je wel, die zijn veel te maloe, die raken in de war! Kom, Jenny, een -mensch moet niet egoïst worden in zijn droefheid; pak je eens aan, wees eens flink! -Geloof me, het zal je goed doen. Men moet zich zoo niet toegeven.… Nu, beste meid, -wil je tante voor één keer dat pleizier niet eens doen?” -</p> -<p>Ze beloofde het. Ze had zooveel verplichting aan de brave ziel, die in dagen van smart -een moeder voor haar geweest was, dat ze haar niets weigeren kon. -</p> -<p>Tante, op dit groote punt gerustgesteld, moest nu nog even zich gaan overtuigen, dat -er niets in de war liep bij kokkie, dat het goed ging met het dekken der tafel, dat -de kwee en de agar-agars gelukt waren.—Haar hart was wel twintig pond lichter, toen -ze dat alles in de beste orde vond. -<span class="pageNum" id="pb16">[<a href="#pb16">16</a>]</span></p> -<p>Neen, daar hebben ze geen flauw begrip van, onze Amsterdamsche kooplui met hun kolossale -fortuinen, zelfs onze Haagsche aristocraten met hun fijnen kunstsmaak niet, hoe het -er uit kan zien bij ons, Indischluidjes, als wij partij geven. -</p> -<p>’t Is zoo, misschien waren we, een paar jaar geleden, maar arme drommels, die niet -gedroomd hadden ooit partijen te zullen geven; misschien gaan we over een paar jaar -met een mager pensioentje naar Holland, om het daar, in den Achterhoek, diep te betreuren -dat we ooit partijen gaven; maar toch,—als we het doen, dan ziet onze woning er onbeschrijfelijk -lief en feestelijk uit, veel feestelijker dan het deftigste granietsteenen gebouw -op Keizers- of Heerengracht, bij een dergelijke gelegenheid. -</p> -<p>Dáár verkondigt alleen wat meer licht in de gang, het verdubbeld stel witte kuiten, -en de gesloten vigilantes die nu en dan komen aanrollen, den voorbijganger dat er -gasten worden verwacht, terwijl de zware voordeur zich zoo voorzichtig ontsluit om -die gasten in te laten, alsof men vreesde dat er iemand <span class="pageNum" id="pb17">[<a href="#pb17">17</a>]</span>zou kunnen binnendringen, die niet tot de uitverkoren clique, tot de deftige genoodigden -behoort. -</p> -<p>Hier, bij ons Indischlui, is op zoo’n avond het geheele huis, met al zijn opengeslagen -deuren en vensters, al zijn goed verlichte galerijen en kamers, al zijn bedienden, -al zijn voorraad van dranken en ververschingen, gesteld ter beschikking van de gasten. -</p> -<p>Het met bloemen beplante erf wijst als van zelf den weg naar de vroolijk verlichte -villa, en de heer des huizes ontvangt zelf de gasten, die door de open rijtuigen worden -aangebracht, aan het bordes, om ze bij zijn vrouw of dochters te brengen. -</p> -<p>Niet deftig en geregeld maar in prettige wanorde bewegen de dames zich, bijna allen -jong, of ten minste jeugdig gekapt en gekleed, door de ruime gaanderijen, en terwijl -de heeren gezellig hun sigaar rooken en een kop koffie gebruiken, zooals die in Holland -niet geschonken wordt, schoolt de inlander samen voor het erf om te luisteren naar -die vroolijke klanken, de muziek en het gelach, om uren lang stil te staan kijken -naar het woelig tooneel, dat met zijn bloemen en lichten, zijn beweeglijke gestalten -<span class="pageNum" id="pb18">[<a href="#pb18">18</a>]</span>en schitterende tinten zooveel bonte verscheidenheid schenkt. -</p> -<p>Ook de ruime, modern gebouwde woning der van <span class="corr" id="xd30e256" title="Bron: Hoedt’s">Hoedts</span> ziet er allerliefst, bijna uitlokkend uit op dezen avond. -</p> -<p>Er is maar één kamer in de villa waaruit geen licht naar buiten straalt, één kamer, -waarvan de jaloezieën gesloten en de deuren gegrendeld blijven, hoewel de gasten reeds -drukker en drukker komen aanrijden. -</p> -<p>Hier mocht niemand binnenkomen; hier durfden zelfs de huisgenooten niet aantikken, -om nicht Jenny te herinneren aan haar belofte. -</p> -<p>De wipneusjes keken elkaar met hare ronde oogen nog eenigszins verschrikter aan dan -gewoonlijk, toen ze in haar witte japonnetjes langs die kamer heenliepen; de gastvrouw -hield een oogenblik op in bewondering van haar zwartfluweelen kleed, om zachtjes een -„kassian” te fluisteren; Gerard mompelde iets van het altijd „beroerd” te vinden, -als iemand bij hem aan huis zijn eigen zin niet kon doen. -</p> -<p>’t Is goed ook, dat die deur gesloten blijft, al <span class="pageNum" id="pb19">[<a href="#pb19">19</a>]</span>was het maar om de stemming der gasten. Immers, ze mogen het niet vermoeden, wat daar -omging in het hart der jonge vrouw, die straks in hun midden zal verschijnen, om het -hare bij te brengen tot het welslagen van den avond. ’t Is goed, dat die deur gesloten -blijft; immers, niemand mag het weten, waarom het gelaat, dat de groote toiletspiegel -weerkaatst, zoo telkens bleek en rood wordt; waarom die boezem zoo jaagt en hijgt, -terwijl ze hem in het keurslijf besluit; waarom die vingeren zoo beven, als ze de -blonde lokken om het hoofd slingert. -</p> -<p>Wat haar zoo bitter grieft, het is dat dezelfde vrouw, die eenmaal <span class="corr" id="xd30e268" title="Bron: Leo’s">Léo’s</span> liefste tante was, er nu reeds op durft aandringen dat ze afleiding zoeken zal; wat -haar het fiere bloed naar het voorhoofd jaagt, het is dat vernederend denkbeeld dat -ze niet meer vrij is, vrij om te treuren en alleen te zijn, wanneer ze dat verkiest. -</p> -<p>„O ja, ze hebben me gehuisvest en gevoed,” roept ze uit in de overgroote bitterheid -harer ziel; „maar hebben ze daarom het recht me te dwingen mee feest te vieren, als -mijn hart breekt onder zijn wanhoop; <span class="pageNum" id="pb20">[<a href="#pb20">20</a>]</span>hebben ze daarom het recht me te plaatsen in hun voorgalerij als meubel, dat ze zich -hebben aangeschaft tot amusement van hun gasten?” -</p> -<p>Tante heeft haar lijfmeid binnen gezonden, met den last te helpen, en de goede Niam -maant Mevrouw aan toch voort te gaan met kleeden: al de menschen zijn er reeds.… Jenny -gehoorzaamt met koortsachtige haast, maar zonder eenige belangstelling, tot ze eindelijk -in den spiegel een slanke gedaante in rouwgewaad, een droevig bleek gezichtje en een -paar groote brandende oogen ziet. Zuchtend vraagt ze de meid om een waaier;—dan kan -ze ten minste dat gezicht, dat eenmaal het zonnetje van tante’s partijen was, verbergen. -</p> -<p>Maar moet ze dan waarlijk naar vóór gaan, waarlijk zich begeven te midden dier feestvierenden, -dier dames, nog gelukkig in het bezit van haar echtgenooten, dier heeren soms zoo -meedoogenloos in hun spotternijen? -</p> -<p>Ja, ze moet het doen. Mevrouw van Hoedt, met al haar goedhartigheid, al haar inschikkelijkheid, -zou nu toch boos worden! Immers—Jenny heeft <span class="pageNum" id="pb21">[<a href="#pb21">21</a>]</span>het reeds vóór heden avond bespeurd—’t duurt tante wel wat heel lang met nichtjes -droefheid. De goede vrouw was in een opwelling van medelijden alles geweest voor haar; -geen moeite, geen opoffering, geen kosten waren gespaard voor <span class="corr" id="xd30e282" title="Bron: Leo’s">Léo’s</span> weduwe: maar nu.… het was al drie maanden geleden! -</p> -<p>En drie maanden is een lange tijd om te treuren en te klagen en mede te weenen met -de weenenden! -</p> -<p>In de eerste smart is dat niet moeilijk; ge valt de bedroefde om den hals; ge zegt, -dat ze bij u een thuis heeft; ge roept het uit, dat de arme man zoo goed en lief was -en dat ge altijd zooveel van hem hebt gehouden; ge verzekert, dat ze bij u geheel -vrij is, dat ze doen kan wat haar het beste voorkomt … -</p> -<p>Maar—er zijn niet veel sterke gevoelens, die na verloop van drie maanden niet een -weinig verflauwen, en het medelijden behoort zeker niet tot de weinige, die tegen -den lijd bestand blijken. -</p> -<p>Mevrouw van Hoedt was eigenlijk een weinig teleurgesteld. Natuurlijk dat Jenny bedroefd -was en maar liefst alleen thuis wou blijven; natuurlijk dat ze in het begin stil en -teruggetrokken bleef en <span class="pageNum" id="pb22">[<a href="#pb22">22</a>]</span>niet meêlachte met de anderen:—maar dat alles zou wel overgaan met den tijd. -</p> -<p>Maar de tijd was gekomen en het was niet overgegaan; integendeel, Jenny, de eenmaal -zoo vroolijke, levenslustige Jenny, die altijd zoo goed was geweest om den „boel aan -den gang te helpen,” ze zat daar neer, alsof de geheele wereld haar onverschillig -was geworden, alsof ze nooit meer zou kunnen lachen, veel minder ooit weer den boel -aan den gang helpen op tantes partijen. -</p> -<p>Ziet ge, dat was ijselijk onplezierig, vooral in een kring als die, waarvan mevrouw -van Hoedt het middelpunt uitmaakte, een kring, waarin elken morgen de vraag wordt -opgeworpen: „Wat zullen we nu <span class="corr" id="xd30e295" title="Bron: van daag">vandaag</span> eens doen om pret te hebben?” -</p> -<p>Dubbel onplezierig in een familie, waarin enkele weduwen gevonden worden, die niet -zoolang getreurd, neen, zelfs spoedig naar een plaatsvervanger uitgezien hebben. -</p> -<p>Jenny doet verkeerd, vindt haar tante. Dat lange treuren is goed in Holland, waarde -menschen nog onder weduwkappen loopen, maar Indië is er het land niet voor. -<span class="pageNum" id="pb23">[<a href="#pb23">23</a>]</span></p> -<p>In het laatste heeft ze gelijk. -</p> -<p>’t Valt <span class="corr" id="xd30e306" title="Bron: moeielijk">moeilijk</span> om lang te blijven treuren in Indië. Elken morgen komt het blijde daglicht uw kamer -binnen stroomen met nieuwe beloften van genot en geluk; elken dag worden deuren en -vensters wijd geopend om vriendelijken zonneschijn en frisschen bloemengeur en vroolijke -gasten binnen te laten; elken avond worden tal van lampen ontstoken om gezellige tooneeltjes -te verlichten; ja, zelfs de nachten zijn opwekkend met hun zachte koelte, hun vriendelijke -sterren. -</p> -<p>Maar er is een knagende pijn, die niet verdoofd wordt door al het gerucht en geraas -der bedrijvige wereld; er is een leegte in het hart, die niet kan worden aangevuld -met al de bloemen en zonnestralen der aarde; er is een treurigheid, die al de scherts -en vroolijkheid der menschen niet kunnen wegnemen.… En die wonen in den boezem der -jonge weduwe, welke thans, met een glimlach om de bleeke lippen, de helder verlichte -voorgalerij binnentreedt en vriendelijk en innemend de gasten harer tante begroet. -<span class="pageNum" id="pb24">[<a href="#pb24">24</a>]</span></p> -</div> -</div> -<div class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h3 class="main">II.</h3> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">„Uw nichtje heeft wel gelijk, dat ze in den rouw is gegaan,” zegt de dame met de hooge -jukbeenderen en het loensche oog, die aan Gerard’s linkerzijde is geplaatst. -</p> -<p>„Och ’t is eigenlijk een dwaasheid in ons warm Oostje! Mama heeft er genoeg tegen -gepreekt, maar—ze was er op gesteld.” -</p> -<p>„En òf ze gelijk had! Het dragen van zwart, te pas of te onpas, is een geheim, waarmede -de blondines haar voordeel weten te doen.” -</p> -<p>„Om u de waarheid te zeggen geloof ik, dat mijn nichtje tegenwoordig al heel weinig -om die soort van dingen denkt,” antwoordt Gerard koel, „daar is ze veel te bedroefd -voor.” -</p> -<p>„Zoo? Is ze nog bedroefd? Wel, men zou het haar zoo niet aanzeggen; ze amuseert zich -nog al, dunkt me, <span class="corr" id="xd30e320" title="Bron: van avond">vanavond</span>. Maar komaan, meneer van Hoedt, daar moeten we nu ook niet al te veel van denken; -u weet, er zijn twee dingen, die men in <span class="pageNum" id="pb25">[<a href="#pb25">25</a>]</span>Indië niet verwachten kan: eerlijke dispensjongens en ontroostbare weduwen.” -</p> -<p>„Dat er geen ontroostbare weduwnaars zijn, zou ik eer gelooven, altijd in aanmerking -nemende hoe hartelijk de vrouwen soms wezen kunnen,”—en de heer van Hoedt keert zich -eenigszins bruusk van de spreekster af naar zijn andere buurvrouw, een lichtgetint -nonnaatje, met gazellenoogen, die hem heel lief zouden aanzien, als ze maar durfden. -</p> -<p>Iets verder op is de jonge weduwe ook het onderwerp van discours. -</p> -<p>„Ja, mijnheer Verweijt,” zegt de vrouw des huizes, erg in haar schik dat alles zoo -uitmuntend marcheert—„dat moogt u wèl zeggen; mijn nichtje is erg afgevallen!” -</p> -<p>„Maar ze is er niet minder mooi om; in mijn oog ten minste. Dat vrouwtje heeft van -kind af zoo iets liefs, zoo iets interessants gehad.…” -</p> -<p>„Ja, ’t is een fijn gezichtje.—En, verbeeld u, die wil zich nu gaan opsluiten als -een non! Neen, ik ben het eens met Gerard—u weet, die kan soms zoo aardig uit den -hoek komen—die zeî van middag <span class="pageNum" id="pb26">[<a href="#pb26">26</a>]</span>tegen haar: „Kom, nichtjelief, je bent niet oud en niet leelijk, en dan kan een vrouw -altijd nog plezier hebben in haar leven!” -</p> -<p>„Zeker! zeker! Nu, maar dat zal ze zelf ook wel begrijpen, denk ik?” -</p> -<p>„Neen, ziet u, dat is het juist! Zij wil maar stil zitten treuren en zich nergens -vertoonen. Ik verzeker u, dat ik haar half heb moeten dwingen om binnen te komen <span class="corr" id="xd30e337" title="Bron: van avond">vanavond</span>.” -</p> -<p>„Zoo, zoo? Wel, u doet verstandig met haar niet toe te geven in die overdreven idées. -’t Zou zonde en jammer zijn, als zoo’n mooi, jong ding nu de wereld reeds vaarwel -zei. Kassian, ze begint haar leven pas!” -</p> -<p>Mijnheer Verweijt laat telkens weer zijn blik heendwalen naar het mooie weeuwtje, -en vraagt dan schijnbaar onverschillig: „Hoe lang is haar man dood?” -</p> -<p>„Ja.… pas drie maanden! ’t Is nog niet lang, maar och, een jaar is gauw om, en.… als -de tijd maar eenmaal daar is, dan, dáár durf ik voor instaan, minnaars bij de vleet!” -<span class="pageNum" id="pb27">[<a href="#pb27">27</a>]</span></p> -<p>„Het moet een bijzonder gelukkig huwelijk geweest zijn?” vraagt de heer Verweijt op -denzelfden onverschilligen toon. -</p> -<p>„Ja, <span class="corr" id="xd30e348" title="Bron: Leo">Léo</span> was een beste man! Maar wat zal ik zeggen? Er zijn nog meer goede mannen in de wereld. -En—als men geen blanc-manger krijgen kan, moet men zich maar met maizena-podding behelpen!” -</p> -<p>Op den inval van deze eenigszins grove aardigheid kwam mevrouw van Hoedt, doordien -op dit oogenblik juist de podding werd gepresenteerd, die de plaats van de mislukte -blanc-manger moest vervullen. Glimlachend verklaarde nu de gast, dat hij dol van maizena -hield en er werd niet meer over Jenny gesproken. Alleen knikte tante haar nu en dan -eens bemoedigend toe; ook gaf ze van tijd tot tijd signalen, dat ze toch vooral het -discours moest trachten levendig te houden, daar het aan dat gedeelte der tafel, waar -zij geplaatst was, wel eenigszins begon te verflauwen. -</p> -<p>Mevrouw van Hoedt heeft zich anders niet over haar nichtje te beklagen; Jenny lacht; -ze ledigt <span class="pageNum" id="pb28">[<a href="#pb28">28</a>]</span>zelfs herhaaldelijk haar glas om toch maar te kunnen wezen, wat men van haar vraagt: -geanimeerd! -</p> -<p>Geanimeerd? Terwijl dat gevoel haar aangrijpt met alles overmeesterende kracht, dat -gevoel, alsof ze op moest vliegen en vluchten, vluchten ver van al die vreugde, ver -van al dat geraas, om in haar eigen stille kamer neer te knielen voor zijn portret -en hem te zeggen, dat het niet háár schuld is! Niet háár schuld, als die opgewonden -heeren hun bewonderende blikken op haar durven richten; als ze lachen en schertsen -moet en antwoorden op de vleiende woorden, die haar zoovele beleedigingen schijnen; -niet háár schuld, als de wangen gloeien en de oogen schitteren van overspanning, en -ze er daardoor zoo goed uitziet dat ze de algemeene aandacht trekt; niet háár schuld -ook, zoo ze daar straks het gesprek heeft aangehoord, dat haar met vurige letters -in het hart brandt, van die jongelui die een pari aangingen, dat haar weduwstaat niet -lang duren zou.… -</p> -<p>Eindelijk is het diner afgeloopen; de meeste heeren blijven nog even nazitten; de -dames verspreiden <span class="pageNum" id="pb29">[<a href="#pb29">29</a>]</span>zich in vóór- en binnengalerij; de jonge meisjes hebben op zich genomen voor het presenteeren -van koffie en thee te zorgen, en Jenny trekt zich in een eenigszins vergeten hoek -terug. Ze hoopt een oogenblik aan zich zelve te worden overgelaten. -</p> -<p>Maar neen, dat mag niet wezen. Nauwelijks heeft ze een boek of plaatwerk—ze weet niet -eens wat het is—opgenomen, om zich daarachter te verschansen, als een grijs heer haar -in het oog krijgt en dadelijk op haar toetreedt. -</p> -<p>Het is een goede kennis, ze heeft hem nog niet gesproken na <span class="corr" id="xd30e365" title="Bron: Leo’s">Léo’s</span> dood; zijn hartelijke handdruk en lieve manier van troosten verzoenen haar een weinig -met de stoornis. -</p> -<p>„Wel, wel, mevrouwtje, wat hebben we dáár van opgehoord! Wie had kunnen denken, dat -zoo’n flinke, krachtige man mij, oudje, nog vóór zou gaan! Mijn vrouw was er ook heelemaal -ontdaan van; ze heeft u geschreven, niet waar?” -</p> -<p>„Ja, een heel lieven brief! Mevrouw moet niet denken dat ik er haar niet dankbaar -voor ben, maar ik kon niet antwoorden!” -<span class="pageNum" id="pb30">[<a href="#pb30">30</a>]</span></p> -<p>„Wel zeker niet! Wie zou in zulke dagen ’t zoo nauw nemen? We hadden alleen graag -eens iets van je gehoord; wat je plannen waren en hoe je achterbleeft. Jullie waart -toch in een levensverzekering?” -</p> -<p>„Neen.” -</p> -<p>Een pijnlijke blos vliegt haar naar het hoofd. -</p> -<p>„Wat? En geen pensioen? Niets? Goede God, hoe is het mogelijk? ’t Is toch verschrikkelijk, -die jonge menschen van den tegenwoordigen tijd, zóó je vrouw achter te laten!” -</p> -<p>De blos is verdwenen van Jenny’s gelaat en het staat strak en koud. „Ik ben volkomen -tevreden, mijnheer, over de manier, waarop mijn man me heeft achtergelaten. Dat hij -in geen levensverzekering is gegaan, was mijn wensch; ik had altijd gedacht, dat ik -niet zou kunnen leven, als hij sterven moest.” -</p> -<p>En ze keert zich van den ouden heer af, die eenige malen het hoofd schudt, eenige -malen zijn kopje thee opneemt en vergeet te drinken, en eindelijk zich voorneemt eens -aan zijn vrouw te vragen of ze daar niet wat aan doen moeten? -<span class="pageNum" id="pb31">[<a href="#pb31">31</a>]</span></p> -<p>De ziel vervuld met bitterheid, verschanst de arme zich weder achter haar boek. -</p> -<p>Daar voelt ze hoe een zacht handje het hare grijpt en als ze opziet, ontmoet ze een -paar groote grijze oogen, die vol deernis in de hare zien. Ze zegt niet veel, het -lieve jonge vrouwtje, dat den vroolijken kring verliet om de weduwe eens toe te spreken; -ten minste niet veel meer dan de groote grijze oogen reeds bij den eersten opslag -zeiden, niet veel meer dan dat ze het zich zoo begrijpen kan, en dat het, och, zoo -bitter, bitter hard moet zijn! -</p> -<p>Daar raakt ze met haar zachte vingeren de snaar aan, die een der pijnlijkste is in -de ziel der bedroefde. „Och lieve,” zucht ze met een meelijdenden traan, „och lieve, -hadt je maar een kindje!” -</p> -<p>Jenny staart in de vochtige oogen met verheugden, dankbaren blik. Dan was het ten -minste niet zóó onverstandig geweest, die wensch naar ten minste één herinnering aan -haar kortstondig geluk. Dan was het toch geen dwaasheid, geen waanzin, die zucht die -daar zoo menigmaal was opgestegen naar den blauwen hemel: „als ik maar een kind had!” -<span class="pageNum" id="pb32">[<a href="#pb32">32</a>]</span></p> -<p>De menschen, de verstandige menschen, hadden haar zoo lang voorgehouden, hoe het kinderlooze -van hun echt een geluk mocht heeten nu ze onverzorgd achterbleef, dat ze op het laatst -dat onderwerp maar niet meer had aangeroerd. Maar zoo was er dan toch nog iemand die -gevoelde als zij, iemand die begreep, dat het treurig is om geen kind te hebben, ook -al is men onverzorgd achtergebleven! -</p> -<p>De jonge vrouw met de grijze oogen had geen haast om naar het vroolijk gezelschap -terug te keeren; ze ging voort zachten balsem te gieten in dat arm, gewond hart, vriendelijk -te troosten en te bemoedigen, te spreken over het gelukkig verleden, tot de bleeke -lippen van haar toehoordster niet meer trilden en de brandende oogen vochtig werden -van weldadige tranen. -</p> -<p>Jammer dat tante van Hoedt, bijna bezwijkend onder het <span class="corr" id="xd30e391" title="Bron: wicht">gewicht</span> van haar fluweelen kleed en de dampen, die het overvloedig diner haar naar het hoofd -joeg, op Jenny kwam aanzeilen met verzoek wat muziek te maken. Jenny dankte de vriendin -voor haar deelneming en stond op om naar de piano <span class="pageNum" id="pb33">[<a href="#pb33">33</a>]</span>te gaan, toen Gerard haar voorkwam. „Laat mij het voor je doen, Jen! En ga gerust -naar je kamer, als het je te zwaar wordt.” -</p> -<p>Hoe dankbaar was ze hem daarvoor! Want ja, het werd haar te zwaar; ze kon ter nauwernood -staande blijven en ze zou dan ook beproeven of ze niet ongemerkt weg kon sluipen, -om rustig te gaan uitweenen in de eenzaamheid. -</p> -<p>Maar dat ging niet zoo gemakkelijk. Toch beklaagde zij zich later niet, dat ze een -oogenblik langer werd opgehouden; immers nu kon ze het opmerken, hoe kiesch en vriendelijk -Gerard, de schijnbaar onverschillige Gerard, voor haar was. -</p> -<p>Toen het lieve meisje, aan wie hij,—ieder wist het—niet gaarne iets weigerde, haar -gazellenoogen tot hem ophief, en vroeg om toch dat mooie stukje nog eens te zingen -van: -</p> -<div lang="de" class="lgouter"> -<p class="line">„Es ist bestimmt in Gottes Rath, dasz, man -</p> -<p class="line">Vom liebsten was man hat, musz scheiden!”</p> -</div> -<p class="first">toen keek Gerard even rond in den grooten kring, die zich om de piano had gevormd, -en toen hij zijn <span class="pageNum" id="pb34">[<a href="#pb34">34</a>]</span>nichtje nog opmerkte onder de toehoorders, zei hij zacht: „Nu niet, straks misschien!” -en begon een allerdwaaste potpourri van alle mogelijke en onmogelijke straatdeuntjes. -</p> -<p>Eerst vielen de jonge heeren, toen ook de jonge dames in, en weldra was de vroolijkheid -zoo algemeen, de pret zoo opgewonden, dat een slanke, zwarte gestalte zich onbemerkt -verwijderen kon, om niet meer gezien te worden bij het feest. -</p> -</div> -</div> -<div class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h3 class="main">III.</h3> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Een paar dagen later gebeurt er in de vroolijke woning der van Hoedts iets, dat voor -geruimen tijd de glimlach doet wijken van mevrouws goedhartig gezicht, ja, wat maar -zelden gebeurt, dat haar knorrig en boos maakt. -</p> -<p>„Tante,” zeide Jenny, en het viel allen op, hoe bleek ze was en hoe haar lippen beefden; -„tante, ik hoop niet, dat u me van ondankbaarheid zult <span class="pageNum" id="pb35">[<a href="#pb35">35</a>]</span>beschuldigen.… maar ik ben besloten.… ik geloof, dat ik best doe met naar Holland -te gaan, naar Mama.…” -</p> -<p>„Kind!?” -</p> -<p>Eerst kan mevrouw van Hoedt geen woord uitbrengen. Dan, als ze haar kortademigheid -een weinig te boven is, barst ze los in een stroom van vragen: „Wat beteekent dat? -Is er iets gebeurd? Zeg me, Jen, heb je het hier niet goed? Is er iemand niet lief -geweest? Heeft iemand je beleedigd?” -</p> -<p>„Neen, tante! iedereen is goed en lief voor me. En—niemand heeft me beleedigd—of het -moest zijn dat hier in den geest, in de manier waarop men over jonge weduwen spreekt, -iets beleedigends was.” -</p> -<p>„Kom, kind! dwaasheid, hoor! Wat heb je daar in dat akelige schriele Holland?” -</p> -<p>„U hebt zelf gezegd, dat Indië geen land is om lang te treuren; dus is het geen land -voor weduwen, tante,” zegt de jonge vrouw vast. -</p> -<p>De wipneusjes brengen nu haar hartelijke gezichtjes dicht bij dat van haar nichtje -en vleien <span class="pageNum" id="pb36">[<a href="#pb36">36</a>]</span>dat ze toch blijven moet. Gerard komt ook naderbij, en verzekert dat hij alles doen -zal wat hij kan om haar het leven te veraangenamen. -</p> -<p>Ze heeft de goede hartelijke menschen, die de arme weduwe zoo trouw en vriendelijk -bijstonden, te zeer liefgekregen, om niet menigen traan te storten bij het denkbeeld -van hen te gaan verlaten. Maar toch, haar besluit staat onherroepelijk vast: Indië -is een goed land voor gelukkigen, voor bedroefden niet. -</p> -<p>Maar, hoe kon ze het hun zeggen wat haar naar Holland trok? Hoe kon ze het hun zeggen, -dat ze een onbedwingbaar verlangen gevoelde om de plekjes weder te zien, die de stille -getuigen waren geweest van haar jeugdige liefde, om weer te wonen en rond te wandelen -in het eenvoudig dorpje, waar <span class="corr" id="xd30e427" title="Bron: Leo">Léo</span> haar had gevonden en gekozen om hem te volgen naar het vreemde land? -</p> -<p>Neen, ze zouden haar niet begrijpen, niet gelooven, als ze het hun toevertrouwde, -dat, te midden van zonneschijn en eeuwigen zomer, in haar hart het verlangen leeft -naar gure herfstdagen, die somber <span class="pageNum" id="pb37">[<a href="#pb37">37</a>]</span>en droevig zullen zijn als haar arm, gebroken hart; naar geheimnisvolle schemeravonden, -waarin zachte stemmen haar zullen komen verhalen van de vreugde, de zoete liefdeweelden -van weleer; naar najaarsstormen, die zullen huilen om moeders eenzame woning en groeten -fluisteren van den doode ver over zee; naar donkere nachten vol schaduwen en zuchten, -waarin het is of de graven zich openen, waarin het haar zijn zal of de geliefde komt -om haar aan het hart te drukken met de gloeiende liefde, die ze gekend heeft in al -haar verrukkelijke zaligheid, en die dood noch graf overwint! -</p> -<p>Neen, dat alles kan ze hun niet zeggen. -</p> -<p>Ze kon slechts dankend hen zegenen en vragen om het haar te vergeven dat ze hen verliet, -en hen opdragen om nu en dan eens naar zijn graf te gaan, om de bloemen te onderhouden, -die teedere handen daar hadden geplant. -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>De volgende stoomer voerde het jonge weeuwtje naar Holland. De heeren noemden het -domheid, de dames bekenden dat ze het zich niet begrijpen konden, <span class="pageNum" id="pb38">[<a href="#pb38">38</a>]</span>mevrouw van Hoedt schreide—tot ze op het denkbeeld kwam van een groot bal te geven -om zich wat te verzetten. -</p> -<p>Op dat bal maakte ze met mijnheer Verweijt uit, dat het zonde en jammer was van zoo’n -mooi jong ding, en op dat bal declareerde Gerard zich aan het lieve meisje met de -gazellenoogen. Hij vernam bij die gelegenheid dat hij algemeen gedoodverfd werd met -zijn nichtje, maakte zich erg boos en zei dat Jenny wel gelijk had: de geest in Indië -is beleedigend voor jonge weduwen. -</p> -<p>Maar in het dorpje waar een zestal jaren geleden een gelukkige bruid van vrienden -en betrekkingen scheidde, om den geliefde te volgen naar het nieuwe vaderland, rustte -nu een vermoeid hoofd aan de moederborst, en snikte een gebroken stem; „O, dat doet -zoo goed; zoo stil uit te weenen, dat doet zoo goed!” -</p> -<p>En dan „U gelooft het, niet waar, moeder, dat <span class="corr" id="xd30e448" title="Bron: Leo’s">Léo’s</span> weduwe niet vertroost wil worden?” -</p> -<div class="figure o088width"><img src="images/o088.png" alt="Ornament." width="55" height="27"></div><p> -<span class="pageNum" id="pb39">[<a href="#pb39">39</a>]</span></p> -</div> -</div> -</div> -</div> -<div id="ch2" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e141">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<div class="figure"><img src="images/ornament2.png" alt="WILLIE’S MAMA." width="430" height="121"></div> -<h2 class="main">WILLIE’S MAMA.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<div class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h3 class="main">I.</h3> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">„En als ik nu eens neen zeide?” vroeg ze lachend. -</p> -<p>„Maar je zult niet neen zeggen.…” -</p> -<p>„Dat weet ik nog zoo zeker niet.” -</p> -<p>„Cecile?!” -</p> -<p>„Mijnheer Dorman.… Stil, Otto, och!.… laat me toch los. Nu dan, ik zeg niet neen.… -Maar.… de melk kookt!” -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>Dit was de liefdesverklaring van den heer Dorman <span class="pageNum" id="pb40">[<a href="#pb40">40</a>]</span>en de wijze waarop juffrouw Haakstra die liefdesverklaring ontving. -</p> -<p>’t Vond plaats op een killen morgen, toen de bergen achter dikke nevels verscholen -lagen en de regendruppels met eentonig getik neervielen van takken en daken; ’t vond -plaats op de nuchtere maag in het ongezelligst hoekje van het geheele huis, waar ze, -ieder met een kop koffie in de hand, stonden te wachten op het koken van de melk.…! -</p> -<p>Alles zoo <span class="corr" id="xd30e475" title="Bron: prozaisch">prozaïsch</span> mogelijk! -</p> -<p>Maar wanneer het anders dan <span class="corr" id="xd30e480" title="Bron: prozaisch">prozaïsch</span> geweest was, wanneer de minnaar gesproken had van gloeiende liefde of eeuwige trouw, -dan zou de uitverkorene, losbarstend in haar heldersten lach, zijn weggeloopen van -den „mallen kwast”; nu liet ze de melk verkoken, terwijl hij haar kuste en nogmaals -kuste, alsof niet papa op zijn koffie wachtte.— -</p> -<p>Cecile Haakstra is een der frissche, krachtige bloemen, die op Oosterschen bodem tieren: -ze groeien op in de heerlijke berglucht, ze verbranden door het zonnetje, dat de blanke -tint bruint, maar warmen gloed roept op de donzige wangen; ze worden <span class="pageNum" id="pb41">[<a href="#pb41">41</a>]</span>gezond en sterk, ze blijven vroolijk en onbezorgd als kinderen, ook dan wanneer de -slanke leest, door niets beklemd, zich reeds ontwikkelde tot den vollen wasdom der -jonkvrouw. -</p> -<p>Schuldeloos en onbevreesd staarden Cecile’s groote eerlijke oogen de wereld in; de -lachende mond met de schitterend witte tandjes was nooit om een antwoord verlegen; -het aardig wipneusje scheen uit te noodigen tot den strijd, de mooie, kleine handjes -waren krachtig en gespierd genoeg om het vurigst paard te mennen; met de fijne voetjes -stapte ze moedig over groote keien, desnoods over modderpoelen heen. -</p> -<p>Als Otto Dorman iemand had gezocht om in goddelijke maanlichtnachten tochtjes te gaan -maken op een Zwitsersch meer, zou hij haar niet gekozen hebben; ook niet om op te -zien naar de sterren en te droomen van onbekende werelden of te peinzen over de raadselen -des levens; allerminst om te verzinken in liefde’s zaligheid.… ze zou onder zijn teederste -omhelzing opspringen als de melk kookte, zooals ze daar straks deed bij zijn eersten -kus. -</p> -<p>Maar dat alles zocht hij niet. -<span class="pageNum" id="pb42">[<a href="#pb42">42</a>]</span></p> -<p>Hij zocht een vrouw in de beteekenis, daaraan gehecht door iemand, die jaren lang -was blootgesteld aan de rampen en tegenspoeden van den vrijgezel. -</p> -<p>Reeds lang dacht hij over trouwen, maar trouwen schijnt een zaak te zijn, waarover -men niet te lang denken moet wil men er toe komen, en juist begon hij het dan ook -op te geven ooit een meisje naar zijn smaak te zullen vinden, toen zaken hem met den -heer Haakstra in aanraking brachten. Otto Dorman was namelijk administrateur van een -suikerfabriek, waarover, bij afwezigheid van den eigenaar, de superintendentie gehouden -werd door Cecile’s vader, een rijk landheer, sedert vijf jaar weduwnaar. Het bestuur -der geheele huishouding rustte op de krachtige schouders zijner oudste dochter, die -ook de zorg van haar jongste broertje op zich had genomen: de twee andere zoons genoten -hun opvoeding in Holland. -</p> -<p>Dorman moest een paar dagen bij den <span class="corr" id="xd30e497" title="Bron: super-intendent">superintendent</span> doorbrengen; hij logeerde in nette kamers, at aan een welvoorzienen disch, wandelde -door den keurig onderhouden tuin, vertoefde in de comfortable ingerichte woning en -kreeg een gewaarwording van welbehagen, <span class="pageNum" id="pb43">[<a href="#pb43">43</a>]</span>zooals hij in zijn eigen wanordelijk huis niet kende. -</p> -<p>Als ieder Hollander vatbaar voor zeker geheim verlangen naar orde en netheid, gevoelde -hij allerlei onbestemde wenschen in hem opkomen, wanneer hij de lieve gastvrouw, met -haar sleutelmandje aan den arm, door huis en tuin zag rondgaan, hier bevelend, daar -regelend, nu berispend, dan prijzend, maar altijd vriendelijk en vroolijk, altijd -flink en ijverig. -</p> -<p>’t Waren maar onbestemde wenschen. -</p> -<p>Maar toen hij een geheele week achtereen ’s morgens met haar was uitgereden, ruimschoots -in de gelegenheid om het golvend bruin haar en de prachtige taille in het amazonenkleed -te bewonderen; ’s middags haar bespied had als ze met een vlugheid en bevalligheid, -indische meisjes eigen, zat te tooveren met de naald; ’s avonds haar geaccompagneerd -had bij het zingen harer vroolijke liedjes.… toen namen de onbestemde wenschen een -zeer duidelijken vorm aan. -</p> -<p>Toch zou hij nog geaarzeld hebben, ja misschien was hij nooit tot een verklaring gekomen, -als Cecile’s broêrtje, de ondeugende maar aardige Dolf, niet ziek was geworden. -<span class="pageNum" id="pb44">[<a href="#pb44">44</a>]</span></p> -<p>Hij bemerkte met hoeveel liefde en teederheid, met hoeveel moederlijke zorg ze het -jongske oppaste, en, daar hij zijne bijzondere reden had om vóór alles iets moederlijks -te wenschen in de vrouw die hij zich koos, was zijn besluit genomen. Hij wachtte slechts -tot Dolf beter en Cecile weer te spreken was, en verraste haar toen met de declaratie -bij de kokende melk. -</p> -</div> -</div> -<div class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h3 class="main">II.</h3> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Herinnerde Cecile met haar frissche schoonheid en vroolijken lach aan een zonnestraal, -papa deed denken aan een donkere wolk, zwanger van storm en onweêr. -</p> -<p>De man was echter zoo kwaad niet als hij scheen, of liever hij was in het geheel niet -kwaad, maar hij nam er den schijn van aan; een slechte gewoonte, waardoor hij zichzelf -het meest overlast aandeed, daar niemand zich om zijn gebulder bekommerde en zijn -bloedrijk gestel altijd reden gaf om te vreezen voor een beroerte. -<span class="pageNum" id="pb45">[<a href="#pb45">45</a>]</span></p> -<p>„Wat kom je doen, Dorman?” vraagt hij niet onvriendelijk, als deze, na afloop van -het ontbijt, zijn kamer binnentreedt, om het verzoek te wagen, dat, zooals Cecile -lachend verklaarde, alle kans heeft om te worden afgewezen. -</p> -<p>„Goeden morgen, mijnheer Haakstra,” begint Dorman vrij overbodig, daar hij zijn schoonpapa -in spe reeds tweemaal dien ochtend ontmoet heeft. „Ik zou het niet gewaagd hebben -u te storen, maar zooals u weet, straks.… zou ik weggaan.” -</p> -<p>„Is uw vertrek uitgesteld?” -</p> -<p>„Neen, dat niet.… maar ik wou u toch vóór dien tijd even spreken, als het niet ongelegen -komt.…” -</p> -<p>„Ik dacht dat we alle zaken hadden afgehandeld!” -</p> -<p>„’t Geldt ook geen zaken. ’t Was.… ik heb … de hand gevraagd van uw dochter, mijnheer -Haakstra!” -</p> -<p>„Wat? Van Cecile?.… Dat had je wel kunnen laten!” -</p> -<p>Er is reeds iets van langzaam naderenden donder in Haakstra’s stem. Dorman, beleedigd -door dien uitval, antwoordt: „Cecile schijnt op dit punt anders te denken.” -<span class="pageNum" id="pb46">[<a href="#pb46">46</a>]</span></p> -<p>„Hé.…? Je wilt toch niet beweren dat ze ja gezegd heeft?” -</p> -<p>„Hebt u iets tegen me, mijnheer Haakstra?” vraagt Dorman, plotseling kalm en rustig -geworden tegenover dien ruwen toon. -</p> -<p>„Natuurlijk heb ik iets tegen je,” barst de oude heer los. „Dàt komt je je eenigste -weghalen, je lieveling, je hulp en steun, en dàt vraagt je dan nog met een uitgestreken -gezicht: „„Hebt u iets tegen me, mijnheer Haakstra?”” -</p> -<p>„Ik weet,” begint de minnaar nu gemoedelijk, „hoe onmisbaar Cecile voor u is en ik -begrijp volkomen hoe hard het u vallen moet haar af te staan, maar.…” -</p> -<p>Een ratelende donderslag. -</p> -<p>„Afstaan?” buldert de bedreigde vader. „Afstaan? Cecile! Neen, zoover zijn we nog -niet! Ik heb het nu vier jaar lang tegengehouden, en ik kan het nog langer tegenhouden -ook! Maar nu een andere vraag, mijnheer Dorman. Wat zijn uwe antecedenten, dat u om -mijn dochter komen durft?” -</p> -<p>De man, reeds lang rood van woede, wordt donkerpaars <span class="pageNum" id="pb47">[<a href="#pb47">47</a>]</span>in zijn verweerd gezicht, maar Dorman is doodsbleek en zijn lippen beven, als hij -fier het hoofd opheft en zijn tegenstander in de oogen ziet. -</p> -<p>„Mijn antecedenten zijn van dien aard, dat ze mij het volste recht geven uw dochter -tot vrouw te vragen, mijnheer! U kent mijn familie,” gaat hij kalmer voort, „ik geloof -dat ze wel met de uwe gelijk staat. U weet ook dat ik een weinig fortuin te wachten -heb. Ik heb altijd in beschaafde kringen geleefd en een wetenschappelijke opvoeding -genoten; aan de Militaire Academie te Breda officier geworden, heb ik vijf jaar gediend; -niet zonder eer, dat bewijst mijn Willemsorde.…” -</p> -<p>„Alles goed en wel,” spreekt Haakstra een weinig ter neer gezet; „maar de vraag is: -waarvan moet Cecile leven?” -</p> -<p>„Toen ik den dienst verliet om administrateur van <span class="corr" id="xd30e540" title="Bron: Soeka Madjoe">Soeka-Madjoe</span> te worden, is me een tractement van ƒ 600 ’s maands toegestaan, benevens de gewone -voordeelen, vrije woning, en zoo voorts! Ik maakte tot dusver jaarlijks tien- à vijftienduizend -gulden aan procenten.…” -<span class="pageNum" id="pb48">[<a href="#pb48">48</a>]</span></p> -<p>Een nieuwe slag, zwaarder dan de vorige. -</p> -<p>„Maar voor den duivel, als je dat alles hebt, dan kun je kiezen. Waarom moet je dan -juist om mijn Non komen?” -</p> -<p>„Ik ben niet om Cecile gekomen: het toeval heeft ons saâm gebracht. Toch.… toch, mijnheer -Haakstra, heb ik nog lang geaarzeld eer ik haar vroeg.… toch durfde ik haast niet -op uwe toestemming rekenen.… Er is één groot bezwaar tegen ons huwelijk, waarop ik -het mijn plicht acht u te wijzen vóór we verder gaan.… Ik heb een kind!” -</p> -<p>Als had een slang hem gestoken, zoo springt Haakstra overeind. „Een kind! Wel vervloekt.… -Hoe kom je dááraan?” -</p> -<p>Dorman acht het overbodig die vraag te beantwoorden. -</p> -<p>„Een kind!” buldert de superintendent weer. „Een kind! Schaam je je niet, jou kijk -in de wereld!” -</p> -<p>Een flauw lachje speelt om Otto’s lippen, als hij antwoordt: „Ik ben dertig jaar, -mijnheer!” -</p> -<p>„Schande te meer! Iemand op dien leeftijd moest zulke dwaasheden niet begaan! Een -kind.… God <span class="pageNum" id="pb49">[<a href="#pb49">49</a>]</span>bewaar me! En waarvoor wou je dan mijn Cecile hebben? Om haar door een jaloersche -ménagère te laten vergiftigen?” -</p> -<p>„De moeder is dood!” -</p> -<p>„Zoo? Je zegt het waarachtig of het je spijt! Dat is ten minste nog een geluk bij -een ongeluk! Je zoudt … je zoudt dat kind natuurlijk de kampong in sturen?” -</p> -<p>„Neen, dat zou ik niet!” -</p> -<p>„Naar Holland dan?” -</p> -<p>„Neen! Mijn plan is mijn zoon bij me te houden.” -</p> -<p>„Bij je houden? Als je met Cecile getrouwd bent?” -</p> -<p>„Ik hoop dat zij een moeder zal willen wezen voor mijn arm jongske; ik verwacht dit -van haar …” -</p> -<p>„Eén woord, mijnheer Dorman. Al was Cecile er toe te bewegen,—maar dat is ze niet, -want ze heeft een afschuw van dat zwarte goedje,—maar al was ze er toe te bewegen, -dan zou ik nooit—verstaat u me, nooit! mijn toestemming geven. De jongen moet weg.” -</p> -<p>„Ik mag, ik wil mijn eigen vleesch en bloed niet <span class="pageNum" id="pb50">[<a href="#pb50">50</a>]</span>verstooten,” spreekt Dorman even vast als de heer Haakstra sprak. -</p> -<p>„De jongen moet weg! Als u wezenlijk van mijn dochter hieldt, zoudt u geen oogenblik -aarzelen om voor haar dat kleine offer te brengen.…” -</p> -<p>„Een klein offer.… o Mijnheer, hoe kunt u, die zelf vader zijt, zoo iets zeggen?…” -</p> -<p>„Daar kom ik niet in. De jongen moet weg. Mijn Non met een vóórkind op te schepen! -Alsof er niet reeds genoeg huwelijken ongelukkig zijn geworden door die verwenschte -vóórkinderen.… Neen, de jongen moet weg!” -</p> -<p>„Is dat uw laatste woord, mijnheer Haakstra?” -</p> -<p>„Mijn laatste woord.… Om je de waarheid te zeggen, Dorman, het spijt me. Als ik Non -dan toch moest afstaan, dan zou ik het nog maar liever aan u doen, dan aan een ander. -Maar stuur dien aap weg!” -</p> -<p>„Hij is geen aap! En ik stuur hem niet weg! Mijnheer Haakstra, ik geloof dat ons onderhoud -verder nergens toe leiden kan. Er rest mij niets dan u dank te zeggen voor de genoten -gastvrijheid; <span class="pageNum" id="pb51">[<a href="#pb51">51</a>]</span>wilt u mijn groeten en de betuiging van mijn innig leedwezen overbrengen aan juffrouw -Cecile?” -</p> -<p>Reeds houdt hij den knop van de deur in zijn hand, als Haakstra hem toeroept: „à propos, -Dorman.… zeg er eens.… hm, hm, je bent zoo schrikkelijk heet gebakerd.… Ik wou alleen -maar weten.… hm.… heeft Cecile je gezegd dat ze veel van je hield?” -</p> -<p>„Ja.” -</p> -<p>„Zou ze het zich aantrekken, denk je?” -</p> -<p>„Ik denk het wel!” -</p> -<p>„Als je dan nog eens niet in de zaak besliste? Als je het nog eens een veertien dagen -in beraad naamt en een goede gelegenheid zocht om dat zwartje kwijt te raken.…” -</p> -<p>„Het spijt mij, mijnheer, maar.… ik mag het zelfs niet in beraad nemen.” -</p> -<p>„Loop dan naar den duivel!” -<span class="pageNum" id="pb52">[<a href="#pb52">52</a>]</span></p> -</div> -</div> -<div class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h3 class="main">III.</h3> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Wat de oude heer volstrekt niet bedoeld had, toen hij donderslag op donderslag ratelen -deed, was gebeurd: de bliksem sloeg in; eenige drukte in het logeergebouw en het voorbij -rollen van den wagen, waarmee Dorman zich naar het nabijgelegen spoorwegstation laat -brengen, bewijzen het. -</p> -<p>Het geklikklak van een paar damesslofjes wordt gehoord op den marmeren vloer der voorgalerij, -de deur is geopend, iemand is genaderd, zeer dicht genaderd, maar de heer Haakstra -is zóó verdiept in zijn schrijfwerk, dat hij niets hoort.… och, er zijn oogenblikken, -waarin die groote man zoo klein is. -</p> -<p>„Papa!” -</p> -<p>Hij weet dat ze vóór hem staat, de donkere oogen fonkelend van drift, de kleine handjes -tot vuisten gebald; hij kent zijn dochter en.… hij is bang voor haar. -</p> -<p>„Ja, Non, ja! Stoor me nu niet, lieve, ik heb een massa werk.…” vraagt hij dringend, -smeekend bijna. -<span class="pageNum" id="pb53">[<a href="#pb53">53</a>]</span></p> -<p>„Ik moet u spreken. Leg die pen maar neêr, pa!” -</p> -<p>„Waarlijk, Cecile.…” -</p> -<p>„Papa.… ik ben volstrekt niet in een stemming om me met praatjes te laten afschepen.” -</p> -<p>Ze neemt hem de pen uit de handen, alsof hij een ondeugend kind geweest was dat tot -zijn plicht moet gebracht worden. „Mag ik van u weten, papa, wat er tusschen u en -mijnheer Dorman is voorgevallen?” vraagt ze dan. -</p> -<p>„Ja zeker, lieve. Maar ga toch zitten. Je bent zoo schrikkelijk opgewonden, kind!” -</p> -<p>„Wilt u me zeggen wat u mijnheer Dorman geantwoord hebt.…? Of neen: doe het niet! -Laat ik u eerst eens iets zeggen, papa.” -</p> -<p>„Ga je gang, kind, ga je gang!” roept Haakstra, verheugd over het uitstel dat hem -geschonken wordt. -</p> -<p>Een gloeiende blos komt Cecile’s gelaat bedekken en haar stem is veel minder vast -dan daareven, nu ze voortgaat: „Papa, Dorman heeft me gevraagd, dat weet u. En ik -heb hem aangenomen, dat weet u ook. Maar.… wat u niet weet is dat er deze keer niets -tegen te doen valt.” -<span class="pageNum" id="pb54">[<a href="#pb54">54</a>]</span></p> -<p>„Mijn lieve kind, niemand zal beproeven er iets tegen te doen. Dorman is een beste -kerel en ik had hem graag tot schoonzoon gehad, waarachtig! Maar.…” -</p> -<p>„Maar?” -</p> -<p>„Cecile, mijn lieve Non, je weet zeker niet dat hij.… een kind heeft?” -</p> -<p>Ze wordt doodsbleek en staart haar vader verschrikt in het gelaat. „Is dat waar, pa?” -</p> -<p>„Ja, lieve, maar al te waar,” antwoordt de oude heer. -</p> -<p>„Dat is erg jammer,” zegt het meisje na een lange stilte. -</p> -<p>„Niet waar? O, ik wist wel, dat je het een vreeselijk bezwaar zoudt vinden.” -</p> -<p>„Ja, dat is zeker. Ofschoon.… ziet u, er zou wel iets aan te doen zijn.… Hij kan het -wegsturen.” -</p> -<p>„Maar dat is het juist! Ik sprak natuurlijk ook dadelijk van wegsturen, de kampong -in, of naar Holland, of de Hemel weet waarheen! Maar daar wil hij niets van hooren; -het kind moet bij hem blijven.” -</p> -<p>„Is hij gek?” vraagt Cecile, die enkele kernachtige uitdrukkingen van papa heeft overgenomen. -<span class="pageNum" id="pb55">[<a href="#pb55">55</a>]</span></p> -<p>„Ja, kind, dat mag je wel vragen.” -</p> -<p>„Maar hij zal toch wel tot andere gedachten te brengen zijn.… Als ik zelve eens met -hem sprak, misschien.…” -</p> -<p>„Denk dat niet, Cecile! Het schijnt dat hij dol is op dien jongen. Hij houdt idolaat -van hem.” -</p> -<p>„Meer dan van mij ten minste,” zegt Cecile en bijt zich op de lippen en dringt een -lastigen traan terug. -</p> -<p>„Je moet niet denken, Non,” begint nu de oude heer verteederd, „dat ik je dit verdriet -niet gaarne zou bespaard hebben.… Ik heb gedaan wat ik kon … ja, toen alles reeds -was afgehandeld, heb ik hem zelfs teruggeroepen en gevraagd of hij het dan ten minste -niet veertien dagen in beraad wou nemen.…” -</p> -<p><span class="corr" id="xd30e627" title="Niet in bron">„</span>En?” -</p> -<p>„O, hij maakte zich woedend, alleen bij de gedachte. Toen ik zijn jongen een zwartje -noemde, werd hij zoo bleek als een doek. Hij wou naar geen rede hooren. Eindelijk -heb ik gezegd dat hij naar den duivel kon loopen.… Dat vind je immers goed?” -</p> -<p>„Goed? U hadt het wel wat beleefder kunnen uitdrukken,” <span class="pageNum" id="pb56">[<a href="#pb56">56</a>]</span>antwoordt Cecile met een flauw lachje. -</p> -<p>„Nu ja. Maar je bent het toch met me eens? Niet waar, poes, je zult je er niets van -aantrekken?” -</p> -<p>„Daar kent u me toch te goed voor, pa! Als hij zoo gemakkelijk afstand kan doen van -mij, dat hij het niet eens in beraad wou nemen, zou ik dan om hem treuren?” -</p> -<p>„En dat om zoo’n ellendigen njo, ’t is godgeklaagd!” roept de heer Haakstra nu. „Neen, -het zou al te dwaas zijn als je er je iets van aantrokt, Non! Als je trouwen wilt, -dan zijn er plenty goede partijen in de buurt. En mijn mooi meisje kan immers kiezen.…” -</p> -<p>„Maar ik had nu al gekozen, pa! En u weet, bedorven kinderen krijgen graag hun zin.…” -</p> -<p>„Ja. Maar Cile, hoe is het nu toch mogelijk? Je kent dien man nog geen veertien dagen -en je zou voor hem je armen ouden vader gaan verlaten.…?” -</p> -<p>„Pa, niet aandoenlijk worden.…!” zegt Cecile. -</p> -<p>„En ik die nog wel dacht dat ik alles gedaan had om je het leven prettig te maken. -Ik, die geloofde <span class="pageNum" id="pb57">[<a href="#pb57">57</a>]</span>dat je voor mij en Dolf niet zoo heelemaal onverschillig.…” -</p> -<p>„Schei toch uit, pa.…” en Cecile’s stem beeft. -</p> -<p>„Mijn lieveling, ik kan je niet missen.… En je hadt me beloofd dat je niet van me -zoudt weggaan!” -</p> -<p>„Dat zou ik ook niet. Neen, mijn lief, goed, oud brombeertje, dat zou ik ook niet,” -roept Cecile uit, en de armen om haars vaders hals geslagen, kust ze hem op het gebruind -gezicht; dan verbergt ze eensklaps het hoofd aan zijn borst, en fluistert: „Dat zou -ik ook niet; maar.… o, papa! ik hield zooveel van hem.” -</p> -</div> -</div> -<div class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h3 class="main">IV.</h3> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Door de spanning, waarin hij de laatste dagen verkeerde, had Dorman verzuimd, als -naar gewoonte de bedienden kennis te geven van zijn terugkomst, en toen hij in zijn -woning aankwam, vond hij in <span class="pageNum" id="pb58">[<a href="#pb58">58</a>]</span>plaats van de lekkere rijsttafel, die hem welkom geweest zou zijn, alles in de diepste -rust. -</p> -<p>De jongen, die hem vergezeld had, liep naar de bediendenkamers en in afwachting dat -het dezen gelukken zou de slapers te wekken, wierp de heer des huizes zich op een -divan in de binnengalerij. -</p> -<p>Het ongeluk wilde dat hij naar boven keek, naar het plafond; toen rondom zich; toen -naar den grond: Hemelsche goedheid! hij wist dat het wanordelijk bij hem toeging, -dat er veel vuil en weinig schoon gemaakt werd in zijn huis, maar dat het er zóó smerig, -zóó haveloos uitzag, dat had hij nooit geweten. -</p> -<p>Zonder te bedenken dat ook bij hem gewoonte tweede natuur was geworden, dat zijn oog -weinig of niet meer werd geërgerd door stof en spinrag, vuil en vlekken, vóór hij -die weinige weken had doorgebracht in een nette omgeving, maakte Dorman zich zóó driftig, -dat hij haast het oogenblik niet kon afwachten waarop hij zijn luie, vuile jongens -onder handen zou nemen. -</p> -<p>De spen, wreed ontrukt aan de armen zijner gade, <span class="pageNum" id="pb59">[<a href="#pb59">59</a>]</span>nog slaapdronken, en zich slechts ten deele bewust, dat zijn haastig gemaakt toilet -volstrekt niet voldoet aan de eischen der zindelijkheid, komt het eerst aanloopen. -Maar hij wordt slecht beloond voor zijn ijver. -</p> -<p>„Hoe durf je met zoo’n baadje binnenkomen, smeerlap?” is de eerste begroeting, en -dan: „Scheer je weg!” -</p> -<p>De spen is verplet. Hoe kan hij ook weten dat toewan in den laatsten tijd altijd jongens -om zich heen zag, gekleed in het helderste wit? -</p> -<p>De kok, verwaand als alle javaansche kokken, zoodra ze iets meer kunnen dan rijst -koken, vindt het in het geheel niet zooals het behoort, dat hij gestoord werd in zijn -middagdutje, maar zooals het de gewoonte is in jongeheeren-huishoudens, hij stormt -naar den goedang, haalt een paar blikken en gaat ze warm maken.… ’t Is hoogst onaangenaam -dat mijnheer op zoo’n ongelegen uur komt, maar over een kwartiertje kan kok weer op -zijn balé balé liggen. -</p> -<p>„Waarom zijn die frikkadellen niet opgebraden?” <span class="pageNum" id="pb60">[<a href="#pb60">60</a>]</span>vraagt Dorman als het eerste gerecht wordt binnengebracht. De bedienden trekken het -wezenloos gezicht, dat ze voor zekere gelegenheden gereed houden, maar weldra klinkt -het: „Roep den kok!” -</p> -<p>Het air van onbeschaamdheid waarmede deze zijn heer wilde tegentreden, maakt voor -dat van schrik en bescheidenheid plaats, als hij hem in de oogen heeft gezien; gedreven -door een plotseling ontwaakt plichtgevoel, vliegt hij naar de keuken en binnen den -kortst mogelijken tijd komt het gerecht op tafel, zooals het behoort. -</p> -<p>Dorman proeft en zucht: „O, Cecile! uw frikkadel.…!” -</p> -<p>De jongens hopen nog iets van het oogenblik, dat mijnheer alles zal vergeten in het -genot van het eten, maar hun hoop blijkt ijdel: tusschen iedere bete, na elken dronk -barsten er vragen los, waarop ze het antwoord schuldig moeten blijven. -</p> -<p>„Waarom is er geen mosterd? Kunnen ze geen zuur geven? Schamen ze zich niet om met -een kapot tafellaken te dekken.…? Waar is de naaister? Niet binnengekomen? Dan heeft -ze haar ontslag!” -<span class="pageNum" id="pb61">[<a href="#pb61">61</a>]</span></p> -<p>Een paniek verspreidt zich onder het personeel. -</p> -<p><span class="corr" id="xd30e677" title="Niet in bron">„</span>Wat is er gevaren in hun heer, hun zachtmoedigen heer, op wien ze sedert jaren straffeloos -proeven namen, hoe schandelijk ze hem bedriegen, hoe brutaal ze hem bestelen konden, -met hoe weinig bediening hij wel tevreden zou zijn.…” -</p> -<p>„O Cecile,” zucht intusschen Otto Dorman, „wat zag je tafel er altijd uitlokkend uit.…” -</p> -<p>Nog staan de jongens te rillen en te beven, den angstigen blik gevestigd op het gelaat, -dat bleek is van ergernis, als ze het plotseling zien veranderen; een zachte glimlach -komt den mond ontplooien, een blijde glans ligt in het somber starend oog.… -</p> -<p>Ieder keert zich naar de zijde van waar die betoovering kwam … dáár, in de deur der -slaapkamer, staat het liefste kind, dat ooit een onwettig vader het hart deed zwellen -van teederheid. -</p> -<p>’t Was een knaapje van ruim drie jaar, met een blonden krullebol en groote lichtblauwe -oogen door zwarte wimpers beschaduwd, met een donkerrooden blos op de bruine wangen -en een aardig rond gezichtje, waarin de min of meer dikke lippen <span class="pageNum" id="pb62">[<a href="#pb62">62</a>]</span>en de eenigszins platte neus volstrekt niet misstonden. -</p> -<p>„Papa, papa!” -</p> -<p>„Willie, mijn lieve Willie.… Ben je blij dat paatje terug is?” en hij sluit het kind -aan zijn borst. -</p> -<p>„Ja, Willie zoo alleen, Willie zoo <span lang="ms">sakit hati</span>”<a class="noteRef" id="xd30e694src" href="#xd30e694">1</a>, fluistert het knaapje, terwijl hij de kusjes van zijn vader beantwoordt. -</p> -<p>De spen brengt den hoogen stoel, waarop Willem altijd zit, aan tafel. Maar hij verlaat -zijn plaats op papa’s knie niet, hij heeft zooveel te vertellen, zooveel opgespaarde -liefdeblijkjes te geven.… Zijn bord en glas worden gebracht, maar hij schuift ze ter -zijde, hij wil eten van papa’s bord, drinken uit papa’s glas. -</p> -<p>„Pa gaat mee naar bed met Willie?” vraagt hij eindelijk met dat vleiend stemgeluid, -dat misschien de grootste bekoorlijkheid van een kind is. „Willie mag slapen in papa’s -armen, ja?” -</p> -<p>Dit voorstel vindt bijval en weldra liggen vader <span class="pageNum" id="pb63">[<a href="#pb63">63</a>]</span>en zoon in het groote ledikant, dat ze meest samen deelen, hoewel het heet dat Willem -in zijn eigen bedje slaapt. In papa’s armen liggen is de geliefkoosde houding van -het jongske, en spoedig komt dan ook het woelig hoofdje tot rust, staken de bezige -handjes hun spel, krijgt het vriendelijk gezichtje die uitdrukking van ongestoord -geluk, van volmaakte tevredenheid, die, helaas! slechts op kindergezichtjes te lezen -is! -</p> -<p>Maar hoewel vermoeid, hoewel gewoon aan het middagdutje op dit uur, Otto Dorman kan -de zoo gewenschte rust niet vinden. -</p> -<p>Als wilde horden vlogen hem de gedachten door het hoofd; ze lieten zich niet beteugelen -de verlangens, de wenschen.… onstuimig joeg hem het bloed door de aderen bij de herinnering -aan die koninklijke gestalte en hoe ze een oogenblik had gerust in zijn armen; bij -de herinnering aan dien warmen blik vol zoete beloften, aan de bloeiende schoonheid -die hem had kunnen toebehooren.… -</p> -<p>Wat had hij gedaan.…? -</p> -<p>Hij schold zich een dwaas.… hij wilde alles herstellen, <span class="pageNum" id="pb64">[<a href="#pb64">64</a>]</span>nog heden tot haar terugkeeren.… zij moet de zijne worden, ondanks alle bezwaren, -ondanks alle hinderpalen.… -</p> -<p>Haastig springt hij overeind.… die beweging doet zijn jongske ontwaken. „Papa.… niet -weggaan? Willie niet meer alleen laten!” -</p> -<p>„Neen, mijn jongen!” -</p> -<p>„Nooit? Nooit meer? Papa moet denken, Willie zoo alleen als papa weg.…” -</p> -<p>Nog even last het knaapje zijn lieve vingertjes over vaders gelaat glijden; dan zoekt -hij zijn hand en brengt die naar zijn lippen.… zoo sluimert hij weer in. -</p> -<p>Maar de vader buigt zich dieper en dieper over zijn slapend kind:.… de strijd op het -bleek gelaat, in het brandend oog is bedaard; een traan valt op de blonde krullen, -als hij fluistert: „Slaap gerust, mijn jongen; papa zal bij Willie blijven.… altijd!” -<span class="pageNum" id="pb65">[<a href="#pb65">65</a>]</span></p> -</div> -</div> -<div class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h3 class="main">V.</h3> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Dus was het einde van de prozaïsche declaratie bij de kokende melk nog prozaïscher -dan het begin: er kon niets van komen, en de jongelui schikten zich voorbeeldig in -hun lot. -</p> -<p>’t Is waar, de eerste week na die plotselinge scheiding ging wel wat langzaam voorbij.…, -men heeft toch altijd een onbestemd gevoel alsof het noodlot, het toeval tusschenbeide -zal komen;.… ook de tweede week duurde nog lang, in het bijzonder voor Cecile, die, -hoe hoog ze haar neusje ook in den wind stak en hoe vroolijk ze zong en hoe druk ze -praatte, toch niet nalaten kon ’s avonds als de brieven kwamen, even te zien of er -ook een van Soeka-Madjoe bij was. -</p> -<p>Maar toen er een maand was voorbij gegaan, keek ze zelfs niet meer naar de brieven; -ze wandelde buitengewoon ver en reed buitengewoon wild; ze bedacht allerlei toertjes -en toen op een der naburige plaatsen een bal werd gegeven, wilde ze er volstrekt heen. -<span class="pageNum" id="pb66">[<a href="#pb66">66</a>]</span></p> -<p>Ze maakte een prachtig toilet, décolleteerde zich veel meer dan haar gewoonte was, -danste druk en,—wat haar anders nooit overkwam—den volgenden dag was ze doodmoê. -</p> -<p>Dorman had het altijd volhandig, maar sedert zijn terugkomst werkte hij halve nachten -door; hij liet zijn huis met bezemen keeren, joeg de helft van zijn personeel weg, -schold de andere helft de huid vol, verspreidde schrik en ontsteltenis onder de werklieden -op de fabriek, sloeg de boedjans om de ooren, dat hun hoofddoeken her en der vlogen -en was woedend op de employés als deze hem, tot hun eigen verbazing, telkens op een -verzuim of vergissing betrapten. -</p> -<p>Intusschen geloofde Willie zich in den zevenden hemel. -</p> -<p>Zijn vader was altijd goed voor hem, maar zóó werd hij nooit met liefde overladen, -met lekkers volgepropt, met speelgoed begiftigd als in deze dagen. ’t Was goed, dat -het ventje er niets van begreep, als papa hem dagelijks verzekerde, hoe hij zijn alles -was en de rest hem niets kon schelen—<span class="pageNum" id="pb67">[<a href="#pb67">67</a>]</span>maar vreemd moest het schijnen, dat hij minder van het kind kon verdragen dan vroeger. -</p> -<p>Zoo was dan alles in orde: Otto kon troost zoeken in zijn zoon, Cecile in de teederheid -van papa Haakstra. -</p> -<p>Maar de belangen van een onderneming gaan boven de gevoelens van den administrateur, -ja zelfs boven die van den superintendent, en Haakstra, die slecht met de pen terecht -kon en gewoon was zijn zaken zooveel mogelijk mondeling af te doen, zond op zekeren -morgen, toen hem uit de correspondentie bleek, dat de bedoeling van den schrijver -volstrekt niet begrepen was—een telegram waarbij de administrateur van Soeka-Madjoe -verzocht werd over te komen. -</p> -<p>Er was niets aan te doen. Reeds den volgenden dag reed Dorman de breede laan op. Het -rijtuig hield stil voor de marmeren trappen der prachtige villa; maar hoewel het tegen -zes uur liep, de tijd dat het gezellig wordt in de voorgalerij, dat de lampen branden, -de bloemen geuren, de stoelen tot schommelen en luieren noodigen, was er niemand vóór. -<span class="pageNum" id="pb68">[<a href="#pb68">68</a>]</span></p> -<p>Dorman had dikwijls den kleinen Dolf verwenscht, wanneer hij Cecile als haar schaduw -volgde en elk tête <span class="corr" id="xd30e740" title="Bron: á">à</span> tête onmogelijk maakte; toen Dolf nu naar buiten kwam stormen, had hij het kind kunnen -zegenen. -</p> -<p>„Is je pa niet thuis, Dolf?” -</p> -<p>„Neen, pa is exprès uitgegaan, omdat u kwam,” spreekt dit <span lang="fr">enfant terrible</span>. „Waarom vindt pa het zoo „verduiveld beroerd” dat u hier logeeren moet?” vraagt -hij dan nieuwsgierig. -</p> -<p>„’k Weet niet, Dolf. Kun je me mijn kamer wijzen?” -</p> -<p>„Ja, dadelijk. Maar wilt u Cile niet goeden avond zeggen? Ze is in de binnengalerij, -kassian!” -</p> -<p>„Waarom kassian?” -</p> -<p>„Weet u dat niet? Ze is ziek! Kom maar mee! Cile, daar is meneer Dorman, je weet wel, -van dolo.…” -</p> -<p>Was dat Cecile? Hulpeloos uitgestrekt op den divan, bleek en vervallen, de lange bruine -lokken achteloos teruggeslagen op de kussens. -</p> -<p>Dorman had zich precies voorgenomen, wat hij <span class="pageNum" id="pb69">[<a href="#pb69">69</a>]</span>zeggen, hoe zij zich houden zou, en, zooals het gewoonlijk in zulke gevallen gaat, -hij deed wat hij volstrekt niet had willen doen; hij riep „Cecile?” alsof hij haar -nog altijd liefhad. -</p> -<p>„Dag mijnheer Dorman!” zei ze met een lachje zoo weemoedig als hij nooit had gezien -om haar lippen. „Ik kan u geen hand geven,” voegde ze er verlegen bij. -</p> -<p>„Haar hand is gebroken,” verklaarde Dolf. -</p> -<p>„Mijn God, Cecile, ’t is toch niet waar?” riep Otto, die op een stoel naast haar rustbank -was neergevallen en de andere hand in de zijne hield. -</p> -<p>„Neen, ’t is nog niet zeker. De dokter heeft er een gipsverband om gelegd; over vijf -dagen wordt het losgemaakt. Maar mijn voet is verzwikt—en o, mijnheer Dorman, ik lig -hier al vier weken.…” -</p> -<p>Hij begreep ten volle wat dit beteekende: Cecile veroordeeld tot vier weken stil liggen! -</p> -<p>„Maar mijn hemel, kind! hoe is het gekomen?” -</p> -<p>„’t Is mijn eigen schuld geweest! Roméo was dol, het had drie dagen geregend en hij -had al dien tijd op stal gestaan: en ik was ook dol; toen zijn <span class="pageNum" id="pb70">[<a href="#pb70">70</a>]</span>we samen aan den haal gegaan—en hij heeft me afgegooid!” -</p> -<p>„Dat ellendige beest! Ik dacht wel dat hij nog eens kuren zou uithalen.…” -</p> -<p>„Arme Roméo,” zeide Cecile lachend. „Hij krijgt van alles de schuld.… pa wou hem doodschieten, -mijn mooiste paardje! Maar wilt u niet iets gebruiken, mijnheer Dorman? Of gaat u -zich misschien eerst wat opfrisschen? U hebt de kamer van vroeger.” -</p> -<p>Als hij een half uur later, gebaad en verkleed, binnenkomt, ligt ze nog in dezelfde -houding, met een gesloten boek op haar schoot. -</p> -<p>„Leest u niet?” vraagt hij. -</p> -<p>„Mijn oogen doen te veel pijn. Ik lees den heelen dag; de letters beginnen me voor -het gezicht te dansen.” -</p> -<p>Een lange stilte volgt. Eindelijk spreekt Otto terwijl hij het boek opneemt: „Mag -ik wat voor je lezen, Cecile?” -</p> -<p>„Wil je, Dorman?” -</p> -<p>Hij had een melodieuse stem en het was een aandoenlijke liefdesgeschiedenis; toen -de heer Haakstra eindelijk <span class="pageNum" id="pb71">[<a href="#pb71">71</a>]</span>thuiskwam, voornemens „den vent die zijn Non voor zoo’n leelijken liplap had opgegeven,” -heel onaangenaam te behandelen, bleef hij stom van verbazing in de deur der binnengalerij -staan. -</p> -<p>Hij zou in de eerstvolgende dagen nog meer gelegenheid vinden om zich te verbazen. -</p> -<p>De zaken, die de administrateur met zijn superintendent te bespreken had, waren van -dien aard, dat de heer Haakstra meende reden te hebben om nu en dan los te barsten -in zware onweersbuien. -</p> -<p>Dit verlichte hem, want er had zich bijzonder veel electriciteit bij hem opgehoopt: -de post van ziekenoppasser was weinig geschikt voor den ouden heer, vooral bij zoo’n -prikkelbaar <span class="corr" id="xd30e785" title="Bron: patient">patiënt</span> als Cecile was, want, weinig gewoon aan ziekte of tegenspoed, was haar humeur er -niet op verbeterd door het in huis blijven. De vader verdroeg alles; maar als Dorman -niet juist bijtijds gekomen was, had hij misschien een beroerte gekregen. Nu ging -hij ’s morgens naar het kantoor en kon daar zoo lang en zoo hard hij verkoos razen -en tieren. Dorman was bijzonder geduldig en als de gastheer soms een oogenblik bedaarde -en <span class="pageNum" id="pb72">[<a href="#pb72">72</a>]</span>opmerkte, dat ze niets vooruit kwamen op die manier, zei de gast, dat het er niet -op aankwam, dat hij tijd genoeg had, dat het zijn plicht was aan te hooren welke de -meening van den superintendent was in deze hoogst <span class="corr" id="xd30e790" title="Bron: moeielijke">moeilijke</span> zaak. -</p> -<p>Niet alleen als bliksemafleider deed Dorman dienst. -</p> -<p>„Ik moet je de courant nog voorlezen, Non!” zei Haakstra zuchtend. -</p> -<p>„’t Is heel lief van u, pa, maar mijnheer Dorman heeft het al gedaan,” antwoordde -Cecile met een licht blosje. -</p> -<p>„Als u soms lust hebt in een toertje, mijnheer Haakstra, ik wil met genoegen juffrouw -Cecile gezelschap houden,” sprak Otto. -</p> -<p>„Laat den tuinjongen maar begaan, pa; mijnheer Dorman heeft al naar de bloemen gezien -en me die mooie bouquet gebracht.” -</p> -<p>Toen het Zaterdagavond werd, kon de oude heer weer als vroeger zijn vast partijtje -maken. Cecile animeerde hem er zelfs toe; pa hoefde volstrekt niet bang te zijn, dat -ze zich vervelen zou, ze zou met mijnheer Dorman een spelletje schaken. -<span class="pageNum" id="pb73">[<a href="#pb73">73</a>]</span></p> -<p>Alweer staarde de oude heer haar verwonderd aan; toen <i>hij</i> haar had voorgesteld te schaken, vond ze het vervelend. -</p> -<p>Intusschen was de aandoenlijke liefdesgeschiedenis tot een eind gekomen en bij de -slotscène, die bijzonder treffend was, hadden Otto en Cecile elkander aangezien.… -één oogenblik slechts, want Cecile wilde niet weten dat ze zoo flauw kon zijn van -bij een boek te schreien.… maar toch lang genoeg. -</p> -<p>Intusschen was ook de dag aangebroken waarop het gipsverband van Cecile’s hand zou -worden losgeknipt. -</p> -<p>De heer Haakstra was er eenigszins aan gewoon geraakt om door zijn dochter te worden -verbaasd, maar wat hem aangreep, toen hij op dien dag onverwacht binnentrad, was meer -dan verbazing: het was ontzetting! -</p> -<p>„Papa,” riep Cecile, terwijl ze zich blozend losmaakte uit de armen die haar, o zoo -vast! omknelden, „papa, de dokter is er geweest; mijn hand is geheel in orde.… ik -wist er niets beters meê te doen dan hem aan mijnheer Dorman te geven.…” -<span class="pageNum" id="pb74">[<a href="#pb74">74</a>]</span></p> -</div> -</div> -<div class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h3 class="main">VI.</h3> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Half acht. -</p> -<p>Mevrouw Dorman ziet naar de pendule, legt haar boek neer en buigt het hoofd voorover -als iemand die luistert. Dan springt ze ongeduldig op van haar stoel, treedt naar -het raam en staart naar buiten. -</p> -<p>’t Is pikdonker: ze ziet niets, maar ze hoort hoe de regen klettert en neêrvalt in -dichte stroomen, hoe de rivier bruist en buldert met onheilspellend geraas.… en ze -zucht bij de gedachte dat manlief uit is in zulk een hondeweer. -</p> -<p>’t Gebeurt niet dikwerf dat Otto haar wachten laat. -</p> -<p>Hij weet daarvoor te goed hoe lang haar de tijd valt in zijn afwezigheid, hij verlangt -daarvoor te zeer naar het vriendelijk tehuis, waar zijn vrouw hem tegentreedt met -een kus en een lach, altijd opgewekt, altijd vroolijk, keurig gekleed en gekapt, met -dezelfde aardige manieren en onschuldige koketterie, die eertijds den vader, nu den -echtgenoot, onweerstaanbaar boeien. -<span class="pageNum" id="pb75">[<a href="#pb75">75</a>]</span></p> -<p>Acht uur. -</p> -<p>Ze neemt haar plaats op het aardig stoeltje bij de marmeren tafel wederom in en slaat -het boek, dat ze straks zoo knorrig neêrwierp, open, maar lezen kan ze niet; ze luistert -naar den stormwind daarbuiten. -</p> -<p>Jammer dat hij zoo laat komt! -</p> -<p>Den geheelen langen, regenachtigen dag had ze zich verheugd op een gezellig avondje; -er was een groote trommel gekomen van het Leesgezelschap, ze had met hem de illustraties -willen zien, en dan was er die roman van Ebers, die zooveel opgang maakte; hij zou -er haar een paar hoofdstukken uit voorlezen, had hij beloofd.…. -</p> -<p>Als hij maar geen ongeluk gekregen heeft! Het is zoo donker en men kan zoo licht van -den weg afraken.… links waar dat akelige diepe ravijn is.… o God.… hij zal toch niet?.… -Maar neen; dat is het geraas van wielen, heel in de verte nog, maar toch naderend, -steeds naderend.… ja, Goddank! daar is hij! -</p> -<p>Reeds is ze naar voren gevlogen, reeds heft ze <span class="pageNum" id="pb76">[<a href="#pb76">76</a>]</span>het verheugd gezichtje tot hem op om den welkomstgroet te ontvangen. -</p> -<p>„Dag man! Ben je daar eindelijk?” -</p> -<p>„Dag kind! Ik heb je lang laten wachten, hè? Buiten mijn schuld, lieve.” -</p> -<p>„Wat een weêr.… Otto, is er iets gebeurd?” -</p> -<p>Eerst nu hij onder het volle licht der lampen kwam, heeft ze gezien hoe bleek hij -is, hoe strak en somber zijn gelaat staat. -</p> -<p>„O God!” roep ze op eens, „er is bloed aan je handen, bloed aan je kleêren.…” -</p> -<p>Verwonderd ziet hij haar aan. „Bloed? heb ik waarlijk zijn kop tot bloed geslagen? -Nu, Cecile, maak je daar niet ongerust over, ’t is een beetje schurkenbloed.… Kom, -geef me wat verwarmends te drinken.… dan ga ik me verkleeden!” -</p> -<p>Met bevende hand schenkt ze een glas cognac in, dan volgt ze hem naar de kleedkamer -en als ze de deuren gesloten heeft, achter den jongen die mijnheers natte laarzen -uittrok, zegt ze op vasten toon: „Ik moet weten wat het is.” -</p> -<p>Het duurt lang voor er antwoord komt; hij werpt <span class="pageNum" id="pb77">[<a href="#pb77">77</a>]</span>het eene natte kleedingstuk na het andere van zich; eerst als hij ze voor slaapbroek -en kabaia heeft verwisseld, valt hij op den divan neer en zegt: „Wat het is? Ik heb -een schurk afgeranseld.… half dood geslagen.… dàt is het!” -</p> -<p>„Dat is niet alles, Otto!” -</p> -<p>„Neen. Maar het overige.…” -</p> -<p>„Is het iets akeligs?” -</p> -<p>„Akelig?” vraagt hij met een zonderlingen lach, „akelig! o neen! Je vader zou het -ten minste niets akelig vinden.… ’t geldt immers maar zoo’n leelijken lippert.…” -</p> -<p>„O, Otto.…” -</p> -<p>„’t Is waar, er is een arm, hulpeloos wezentje mishandeld! God! wie weet hoe lang -en hoe vaak reeds mishandeld.… Maar dat komt er immers niet op aan? Het was een kleurling, -begrijp je, een onecht.… och, hoe noemt je vader dat ook weer.… een zwarte aap.… Maar -Cecile! die zwarte aap, die onecht, die kleurling, dat is mijn kind.… mijn kind! mijn -arme, lieve, kleine Willie.…” -</p> -<p>Ze naderde hem en nam de handen weg, die hij <span class="pageNum" id="pb78">[<a href="#pb78">78</a>]</span>voor het gelaat had geslagen; toen kuste ze het klamme voorhoofd, streek de vochtige -haren terug van de slapen en zeide vriendelijk: „Je bent overspannen, Otto. Je hebt -je veel te veel vermoeid; en dàt terwijl je den geheelen dag nog niets gebruikte.… -kom, laten we verstandig zijn en eerst kalm gaan eten, dan kun je me straks vertellen -wat er gebeurd is.” -</p> -<p>Hij liet zich gewillig naar de pendoppo voeren, waar hun een dier uitstekende dinéetjes -wachtte, waarvan Cecile het geheim bezat; maar hij deed haar tafel weinig eer aan. -</p> -<p>Bleef Otto’s gelaat somber en droevig, Cecile scheen alle treurige gedachten van zich -te hebben geweerd om geheel het vriendelijk, zorgend huismoedertje te wezen; ze bediende -haar man zelve, ze animeerde hem om toch een goed glas wijn te drinken, na dien akeligen -tocht door storm en regen; ze vertelde opgewekt de kleine gebeurtenissen van den dag, -in één woord, ze gebruikte al de middelen, die een vrouw ten dienste staan om haar -man in betere stemming te brengen. -<span class="pageNum" id="pb79">[<a href="#pb79">79</a>]</span></p> -<p>Toen het eten was afgeloopen, liet ze het theeblad in haar kamer, haar lief gezellig -boudoir, gereed zetten, nam een werkje in handen, zette zich op de canapé, trok Dorman’s -lagen luierstoel zoo dicht mogelijk tot zich en schonk hem een kopje in. -</p> -<p>Niet zoodra had hij aan de stomme en toch zoo welsprekende uitnoodiging gehoor gegeven -of ze vroeg: „Nu, Otto, zeg me nu wat er gebeurd is? Kom, man, wat maakt je zoo bedroefd?” -</p> -<p>En als hij zwijgen blijft: „’t Moet wel iets buitengewoons zijn, dat het je zoo onrechtvaardig -kon maken jegens papa.…” -</p> -<p>„Ja, ik had dat niet moeten zeggen; ik weet dat het je grieft, Cecile. Maar onrechtvaardig! -onrechtvaardig? Neen! Of spreekt hij niet altijd met zoo’n minachting over vóórkinderen. -Heeft hij niet altijd allerlei bijnamen gereed voor die arme schepsels, alsof het -hun schuld was dat Europeanen leven met inlandsche vrouwen, alsof zij er iets aan -konden doen dat hun moeder een javaansche was? Neen, Cecile, onrechtvaardig is het -niet! Of heeft hij je niet opgebracht in datzelfde vooroordeel? Zou je mijn arm jongske -<span class="pageNum" id="pb80">[<a href="#pb80">80</a>]</span>zoo wreed verstooten hebben als je vader het niet had gewild? Neen, kind, daar ben -je te goed voor! Maar.… o, ik weet het.… hij heeft je het hoofd warm gemaakt; je hebt -je laten opstoken; je hebt er je door hem toe laten gebruiken om me over te halen -tot het doen van die belofte, die vervloekte belofte, waarbij ik mijn eigen kind, -mijn vleesch en bloed verloochen.…” -</p> -<p>Een donkere blos komt het gelaat der jonge vrouw verven. -</p> -<p>„Dorman, wat draaf je weer door! Mag ik weten tot het doen van welke belofte ik je -heb overgehaald? Je bent met papa overeengekomen dat je zoon erkend zou worden, dat -er dertig duizend gulden op hem zou worden vastgezet, dat hij over een paar jaar met -ons mee zou gaan naar Holland om daar als een groot heer te worden opgevoed, dat je -hem tot zoolang in je nabijheid kondt houden.…” -</p> -<p>„En dat ik hem zou verbannen uit mijn huis.” -</p> -<p>„Juist. Als je je dat nog herinnert, was je er toen bijzonder op gesteld om iemand -anders in je huis te brengen.… heb je soms berouw van den ruil?” -<span class="pageNum" id="pb81">[<a href="#pb81">81</a>]</span></p> -<p>Ze doet die vraag, het blozend gelaat met een allerliefsten, uitdagenden blik tot -hem gewend en een oogenblik vergeet hij alles om in vervoering uit te roepen: „Neen, -o neen! Dat weet je wel, ondeugd! Cecile,” gaat hij dan ernstig voort, „God alleen -weet wat het me gekost heeft hem weg te zenden; je hebt me echter zijn gemis ruimschoots -vergoed! Ook zou ik er niet over denken; maar, o Cile, ik heb een vreeselijke ontdekking -gedaan.… hij wordt mishandeld, mijn arm, klein ventje.…” -</p> -<p>„Neen, man?” vraagt ze ontsteld. „’t Is toch niet waar?” -</p> -<p>„Ik heb het met mijn eigen oogen gezien!” -</p> -<p>„Ben je dan vandaag op Djember geweest?” -</p> -<p>„Ja. Ik weet wel, Cecile, we hadden afgesproken, dat ik er niet zoo dikwerf meer heen -zou gaan, maar och, soms grijpt me een onweerstaanbaar verlangen aan om hem.…” -</p> -<p>„Ga voort. Wat zag je op Djember?” -</p> -<p>„Ze hadden door het kletteren van den regen—want de bui overviel me reeds op weg daarheen—mijn -wagen niet hooren aankomen en—wie vond <span class="pageNum" id="pb82">[<a href="#pb82">82</a>]</span>ik in dat vreeselijk weer op zijn bloote voetjes snikkend, gillend van angst, roepend -om binnengelaten te worden?.… Willie! Cecile, ze hadden hem bont en blauw geslagen -en toen buiten de deur gezet, omdat ze hem niet wilden hooren schreien.…” -</p> -<p>„Kassian, kassian! het arme schaap!” -</p> -<p>„’t Schijnt dat hij al meer zoo mishandeld is. Maar hij heeft het me eerst nu durven -bekennen. Barks had hem wijsgemaakt dat hij in een hol vol tijgers en slangen zou -gegooid worden als hij iets vertelde.” -</p> -<p>„Maar Otto, ’t is vreeselijk! En dat, terwijl je hen zoo op het hart hebt gedrukt -hem goed te behandelen, dat, terwijl we zoo’n hoog kostgeld voor hem betalen!” -</p> -<p>„Niet waar? Maar ik heb den ellendeling afgeranseld tot hij voor me lag te krimpen -op den grond; ik heb hem voor iederen slag, dien hij mijn lieveling gegeven had, minstens -een dozijn toegediend.” -</p> -<p>„Flink!” zegt Cecile. „Zoo’n kindermoorder! En het arme ventje?” laat ze er dan meelijdend -op volgen. -</p> -<p>„Dat heb ik meegenomen.” -<span class="pageNum" id="pb83">[<a href="#pb83">83</a>]</span></p> -<p>„Meegenomen? Toch niet hierheen?” vraagt ze met plotselingen schrik. -</p> -<p>„En al was dat zoo?.… Wees niet bang, Cecile, ik weet onder welke voorwaarden je mijn -vrouw bent geworden. Maar.… God, het is me nooit zoo zwaar gevallen mijn belofte te -houden als <span class="corr" id="xd30e893" title="Bron: van avond">vanavond</span>… Cecile, hij drong zijn arm mishandeld lichaampje zoo tegen me aan.… hij smeekte -zoo om bij mij te blijven.…” -</p> -<p>„Waar is het kind?” vraagt ze koel en hard, met afgewend gelaat. -</p> -<p>„Bij Swiff, de employé.” -</p> -<p>„Hier op de fabriek? Otto, je weet dat ik hem niet zien wil!” en ze springt overeind. -</p> -<p>„Dat weet ik. Het is ook maar voor één nacht … Bij Swiff zou het anders goed voor -hem wezen; zijn vrouw is een zacht, lief schepsel … en er zijn daar kinderen waarmee -hij zou kunnen spelen.…” -</p> -<p>Hij houdt den smeekenden blik gevestigd op haar half afgewend gelaat: dan grijpt hij -haar hand. -</p> -<p>„Cecile, o Cecile!” -</p> -<p>’t Is een zware strijd die haar boezem hijgen doet <span class="pageNum" id="pb84">[<a href="#pb84">84</a>]</span>en al het bloed terugjaagt naar haar wild kloppend hart.… als ze zich eindelijk tot -hem keert, spreekt er zielenangst uit haar blik.… „Otto, Otto, eisch dat niet van -me … ik kan, ik wil dat kind niet zien!” -</p> -<p>„Maar lieveling.…?!” -</p> -<p>„Begrijp je dat dan niet? Begrijp je dan niet wat een vreeselijk denkbeeld het voor -me is, dat de eerste de beste javaansche vrouw je zoo’n kind geven kon, terwijl ik.… -ik.…! o God! Juist omdat hij zoo’n mooi aardig jongetje is … Niet dat ik zooveel zou -geëischt hebben. In het begin … ja, toen moest ik een mooi, sterk, vlug kind hebben, -maar later vroeg ik zooveel niet meer! Als het zwak was, zou ik het wel verzorgd hebben -en gekoesterd; als het leelijk was.… wat kwam er dat op aan? ’t Was toch ons kind! -Maar dàt zelfs was nog te veel gevraagd! Niets! Niets! Al mijn vriendinnen hebben -kinderen.… ik niet! Ik moet alleen blijven.… altijd alleen!” -</p> -<p>„Maar Cecile, wat praat je toch? We zijn drie jaar getrouwd en de doctoren zeggen.…” -<span class="pageNum" id="pb85">[<a href="#pb85">85</a>]</span></p> -<p>„De doctoren.… o ja! Spreek me niet van de doctoren! Geduld, mevrouwtje! U is nog -zoo jong, mevrouwtje! Een reisje naar Europa doet wonderen, mevrouwtje! De monsters!.… -Hun vrouwen hebben kinderen!” -</p> -<p>„Lieve, wat ik je bidden mag, wind je nu niet op.” -</p> -<p>Maar terwijl hij haar tot kalmte vermaant weet hij reeds, dat hier geen vermanen meer -baat; de wonde plek is aangeraakt; de schoone oogen gloeien van het somber vuur, de -bleeke lippen trillen onder de hardstochtelijke taal die de herinnering aan haar gemis -doet opwellen in haar hart. -</p> -<p>De vrienden van Dorman en ook enkele van hare kennissen veroordeelen de jonge vrouw -om haar hardvochtigheid jegens kleinen Willie, maar Otto verwijt haar niets. -</p> -<p>Hij heeft haar strijd gezien. -</p> -<p>Eerst de toorn van het bedorven kind, wier wenschen altijd vervuld waren en die nu -te vergeefs vroeg om hetgeen de armste vrouw van de fabriek in haar slendang droeg; -toen het smachtend verlangen, <span class="pageNum" id="pb86">[<a href="#pb86">86</a>]</span>het wanhopig dwingen; eindelijk het opgeven harer hoop, het afstand doen der hoogste -vreugde, gevolgd door een zeker angstig ontwijken, een soort afkeer van diezelfde -lieve wezentjes, waarnaar ze zoo vurig had verlangd, een afkeer, die zich nooit sterker -openbaarde, dan wanneer er sprake was van den armen, kleinen Willie. -</p> -<p>Otto heeft haar strijd gezien. -</p> -<p>En hij oefent geduld met haar. En als nu eindelijk de storm bedaart, legt hij haar -hoofd aan zijn borst en fluistert: „We hebben beiden ons leed te dragen, Cecile; laat -ons elkaar helpen!” -</p> -</div> -</div> -<div class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h3 class="main">VII.</h3> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Een jaar is voorbijgegaan. -</p> -<p>En het geluid, dat reeds zoo menig studeerend huisvader tot wanhoop bracht, dat de -arme, met drukte overladen huismoeder zuchtend doet oprijzen van haar stoel, het geluid, -dat hatelijk is om aan <span class="pageNum" id="pb87">[<a href="#pb87">87</a>]</span>te hooren als het uit buurmans huis komt en toch ook weer zoo liefelijk als uw eerstgeboorne -het voortbrengt, weerklinkt door de administrateurswoning van Soeka-Madjoe. -</p> -<p>Maar de jeugdige spruit der Dormans heeft het woord niet alleen: ze wordt overschreeuwd -door een zwaar donderend stemgeluid. -</p> -<p>„Neen, maar heb ik nu van mijn leven!” roept de grootvader. „Dat is nog geen drie -maanden oud en gilt en schreeuwt als een mager varken omdat ze haar zin niet krijgt! -Wel jou drommelsche meid, wil je je wel eens stilhouden?” Maar dan, daar het kind -plotseling zwijgt: „Nu, huil maar toe, mijn dotje! Heeft grootpapa je verschrikt met -zijn harde stem? Ja, liefje, grootpapa is een schreeuwleelijk, daar heb je gelijk -in, en jij bent een engel.…” -</p> -<p>Cecile, die bezig was zich te kleeden, hoort het vreeselijk lawaai mee aan en zendt -baboe om het kleintje over te nemen. Maar de goede ziel springt wel drie pas achteruit, -nu Haakstra haar toebuldert: „Wat wou jij, ouwe totebel? Het kind? Geen kwestie van! -Denk je dat we vier jaar op haar <span class="pageNum" id="pb88">[<a href="#pb88">88</a>]</span>gewacht hebben, om haar nu aan de meiden toe te vertrouwen? Waarachtig niet!” -</p> -<p>„Ik kom dadelijk, pa,” roept Cecile. -</p> -<p>„Geen haast, Non!” is het antwoord. „Ze is goed bezorgd, daar kun je gerust op zijn.” -</p> -<p>Maar weinige oogenblikken later treedt Cecile toch naar buiten, bloeiend en blozend, -met een lachje om de lippen en een flikkering in de oogen, die den vader herinnert -aan de schoonste dagen van haar meisjesleven. -</p> -<p>„Is ze lastig geweest, pa?” -</p> -<p>„Lastig.… zoo’n engel? En al was ze het, wat dan? Ze heeft het recht om lastig te -zijn, zou ik denken!” -</p> -<p>„Zeker pa! Geef haar nu maar hier, wilt u?” -</p> -<p>„Maar, voor den duivel, wat bezielt jullie toch? Zal ik dan mijn eigen kleinkind niet -eens rustig in mijn armen kunnen houden, zonder dat er telkens een vrouwspersoon komt -om me haar afhandig te maken?” -</p> -<p>„Ik wou haar in slaap sussen.” -</p> -<p>„Alsof ik dat niet kon! Kijk, ze doet de lieve <span class="pageNum" id="pb89">[<a href="#pb89">89</a>]</span>lodderoogjes toe, die engel.… Sla de klamboe maar open, Cile; ze is al onder zeil. -Zie zoo, daar ligt ze; net een schilderij! Zie me zulke beenen eens.… ’t is een pracht -van een meid.…” -</p> -<p>„En die handjes, pa, die kleine, rose vuistjes.” -</p> -<p>„Ja, en dan dat speknekje.… dáár kan ik maar niet afblijven.… Nu, dag lief, lekker -diertje!” -</p> -<p>„Dag mijn mooi, zoet meisje!” -</p> -<p>De grootvader, bang dat zijn stekelige baard het kind zal doen ontwaken, zendt haar -uit de verte een kushand toe, de moeder sluit zorgvuldig de gordijnen, dan zien ze -elkaâr aan met een gelukkigen lach.… -</p> -<p>„Willen we een eindje gaan loopen, pa, Otto te gemoet?” -</p> -<p>„Goed, kind!” -</p> -<p>Als ze buiten gekomen zijn, wandelen ze eerst zwijgend naast elkander voort, dan trekt -de heer Haakstra Cecile’s arm door den zijnen en vraagt: „Dat hadden we niet gedacht, -ja Non?” -</p> -<p>„Neen, o neen, papa!” roept ze uit. „Als ik het maar geweten had! Als ik het maar -had durven hopen, dat ik er nog eens eentje zou krijgen, al was het over tien jaar -<span class="pageNum" id="pb90">[<a href="#pb90">90</a>]</span>geweest, dan zou ik wel geduld hebben gehad.…” -</p> -<p>„En je kondt niet eens je beurt afwachten.…” -</p> -<p>„’t Is waar, pa, ik heb me heel dwaas aangesteld. Ik had niet zoo moeten dwingen om -dat eenige wat me ontzegd was; ik bezat toch zooveel! Een goed vadertje, een onbezorgd -leven en een man, een man uit duizenden.…” -</p> -<p>„Zeg het maar.… een volmaakt man!” -</p> -<p>„Lach me niet uit, pa, bijna is hij het. Natuurlijk heeft hij zijn gebreken, maar -wat hindert dat bij iemand, die zoo goed, zoo edel, zoo flink en verstandig is?” -</p> -<p>„Dat is zeker, kind, je apprécieert hem, en dit kan men lang niet zeggen van alle -vrouwen die een goeden man hebben.” -</p> -<p>„Apprécieeren.… ja! maar toch niet half genoeg! Als ik alleen maar bedenk wat hij -voor me geweest is in mijn ziekte.” -</p> -<p>„Ja, toen heeft hij zich voorbeeldig gehouden. Ik heb hem dikwijls bewonderd in dien -tijd, want—niet dat ik iets tot je nadeel zeggen wil, kind!—maar zoo lief als je zijt -in gezonde dagen, zoo lastig kun je wezen als je ziek bent.” -<span class="pageNum" id="pb91">[<a href="#pb91">91</a>]</span></p> -<p>„Nu pa, u weet daar alles van!” roept ze lachend. „En als ik u nu zeg, dat ik ziek -nog niet half zoo lastig ben als ik zijn kon in dien tijd, toen de gedachte, dat ik -geen kinderen zou krijgen, me bijna krankzinnig maakte, maar dat hij altijd goed en -geduldig voor me bleef.… dan zult u me toch toestemmen, dat hij bijna volmaakt is?” -vraagt ze met groote tranen in de schitterende oogen. -</p> -<p>„Ik wil niets liever gelooven, kind!” zegt Haakstra, en dan: „Non, je verwonderde -je gister dat ik alweer gelegenheid gevonden om bij jullie te komen, maar begrijp -je dat niet, kind.…? ’t Is omdat ik nergens liever ben dan hier, omdat het mijn oud -hart goed doet, je zoo gelukkig te zien. Je begrijpt niet, wat dat zegt voor een vader, -te weten dat zijn dochter veilig bezorgd is bij een braaf man. Wil je gelooven, kind, -soms als ik zie hoe andere jonge vrouwen behandeld worden, dan schiet mijn hart vol, -dan weet ik uit dankbaarheid niet.…” -</p> -<p>„Stil, pa, daar komt hij aan. Laat hem in ’s <span class="corr" id="xd30e975" title="Bron: hemels naam">hemelsnaam</span> niets hooren; de heeren der schepping zijn overal beter tegen bestand dan tegen lof.” -<span class="pageNum" id="pb92">[<a href="#pb92">92</a>]</span></p> -<p>In een oogwenk is Otto van zijn paard. „Wel, dat is een goed idée van je om me te -gemoet te komen!<span class="corr" id="xd30e982" title="Niet in bron">”</span> en hij kuste zijn vrouw. „Nonnie sliep zeker?” -</p> -<p>„Ja, papa heeft haar in slaap gemaakt.” -</p> -<p>„U hebt daar slag van, geloof ik,” zegt Dorman, zich vriendelijk tot zijn schoonvader -keerend, „meer dan ik ten minste.” -</p> -<p>„Wacht maar, als je er eens een half dozijntje gehad hebt! Jongen, je begint er langzamerhand -zoo’n pleizier in te krijgen! En let eens op wat ik je zeg, Otto, met het zesde ben -je nog veel gekker dan met nummer een; dat hebben <i>wij</i> ondervonden!” -</p> -<p>„Gekker dan we op Nonnie zijn kan het niet!” zegt Cecile. „Is ’t wel, man?” -</p> -<p>„Wat zei je, lieve?” vraagt Otto verstrooid. -</p> -<p>„Nu, jongelui, ik ga verder! Ik heb mijn twee uur nog niet geloopen <span class="corr" id="xd30e994" title="Bron: van daag">vandaag</span> en je wilt zeker liever bij manlief blijven.…? Neen, waarachtig niet, kind! ga je -gang, ik kan best de zon in het water zien schijnen. Je goede moeder had dat ook voor -gewoonte: als ik van de fabriek kwam, stond ze me al van verre op te wachten en dan -was ze met geen <span class="pageNum" id="pb93">[<a href="#pb93">93</a>]</span>stokken van me af te slaan. ’k Weet niet hoe het komt, Cile, maar je herinnert me -telkens aan je moeder, en vroeger was dat toch niet zoo het geval.…” -</p> -<p>„Maar ze is in den laatsten tijd ook zoo veranderd,” zegt Otto met een teederen blik -op zijn bekoorlijk vrouwtje. -</p> -<p>„Gekheid,” roept ze lachend. „Nu, tot straks, pa; hij is naar de tuinen geweest en -doodmoê, wed ik.” -</p> -<p>„Ja, ik ben moê,” zegt Dorman, als ze, haar arm door den zijne, langzaam naar huis -wandelen; „ik ben dood af. Maar toch zal ik geen rust kunnen nemen. Ik kwam alleen -thuis om me te verkleeden en je te zeggen dat ik er straks dadelijk weer op uit moet.…” -</p> -<p>„Maar Ot?” -</p> -<p>„Ja, lieve, ’t is vervelend voor je en het spijt me wel dat het juist treft nu pa -hier logeert, maar er is niets aan te doen: Willie is ziek. Ik zei je gister al, dat -hij zoo gloeierig was; hij ligt nu in een zware koorts.” -</p> -<p>„Waarlijk? Dan moet je natuurlijk gaan, man! Kan ik iets voor hem doen …?<span id="xd30e1007"></span> Heb je al om den <span class="pageNum" id="pb94">[<a href="#pb94">94</a>]</span>dokter geschreven.…? Neen? Stel dat toch niet uit! Ik zal maar dadelijk een man te -paard zenden, ja?” en ze verhaast haar stap. -</p> -<p>„Goed, lieve,” en hij drukt haar arm dichter aan zijn borst, terwijl ze samen het -huis betreden. -</p> -<p>„Nu, man, ik ga een sterken bouillon klaar maken en dan zullen we ook wat snoeperijtjes -inpakken.… je weet wel van die ingelegde vruchten, die hem laatst zoo gesmaakt hebben, -toen hij ook ziek was.” -</p> -<p>„Valt het je niet op, Cecile, dat Willie dikwerf ziek is in den laatsten tijd?” -</p> -<p>„Ja. Ga nu wat op den divan liggen. Hier is een kop thee.” -</p> -<p>„Ik begrijp niet wat hem scheelt. Je weet hoe ik er op gesteld was, dat hij bij Swiff -zou komen, hoe lief ik het van je vond toen je daar niets meer tegen hadt.… maar wie -kon toen denken dat het mensch tweelingen zou krijgen? ’t Is waar, de goede ziel doet -wat ze kan; maar ze is zwak en dan dat eeuwigdurend gesukkel met haar eigen kinderen … -neen, Willie krijgt niet de zorg, die hem toekomt.” -<span class="pageNum" id="pb95">[<a href="#pb95">95</a>]</span></p> -<p>„’t Spijt me zoo, Otto, te meer omdat ik het arme ventje niet gaarne weer ergens anders -heen zou sturen, vooral met het oog op dat telkens ziek zijn. Neen, Otto, zoo kan -het niet langer. Er moet een verandering komen in dien toestand, die langzamerhand -onhoudbaar wordt,” zegt ze, zich plotseling tot hem keerend. -</p> -<p>„Wat bedoel je, Cecile?” en hij richt zich haastig overeind. -</p> -<p>„Ik bedoel.… dat het hier koel en stil is en dat je rustig moet gaan slapen en je -niet bezorgd maken over Willie, omdat.…” -</p> -<p>„Omdat.…? Nu, Cecile, omdat.…?” -</p> -<p>„Omdat.… Willie ook nog een mama heeft, al is het tot dusver eene heel slechte mama -geweest!” -</p> -</div> -</div> -<div class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h3 class="main">VIII.</h3> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Toen de heer Haakstra, bezweet en vermoeid, terugkwam van de wandeling, die hij sedert -tien jaren dagelijks deed in de nooit vervulde hoop, dat <span class="pageNum" id="pb96">[<a href="#pb96">96</a>]</span>daardoor zijn corpulentie verminderen zou, riep hij met luider stem om selterswater, -viel hijgend op een stoel neer en bemerkte volstrekt niet, dat zijn dochter niet zoo -spraakzaam was als anders. -</p> -<p>Maar toen Cecile, bij een rechtstreeksche vraag, de oogen naar hem ophief, kwam het -glas, op weg naar zijn dorstige lippen, tot staan en gilde hij: „Ze heeft waarachtig -gehuild! Cile, Cile, wat is er?” -</p> -<p>„Ik weet niet pa.… een beetje zenuwachtigheid.…” -</p> -<p>„Gekibbeld? Is Otto onaardig geweest? Zeg het, Cile!” -</p> -<p>„O neen! Zenuwachtigheid, anders niet.” -</p> -<p>„Het kind dan?” vraagt de grootvader, ontsteld bij de gedachte. -</p> -<p>„Het kind.…?” en Cecile slaat de groote oogen naar hem op, „Nonnie.… neen. Maar er -is nòg een kind en daar dacht ik aan, aan dat arme kleine ventje. Papa,” en ze legt -haar hand op zijn arm en ziet hem in het gelaat, „is het nooit in u opgekomen dat -we indertijd slecht en hardvochtig gehandeld hebben jegens Otto’s voorzoon?” -<span class="pageNum" id="pb97">[<a href="#pb97">97</a>]</span></p> -<p>„Neen, Cecile, integendeel!” -</p> -<p>„Ik geloof u gaarne, papa! Ik heb onze handelwijze ook nooit in dat licht beschouwd, -tot.… kleine Non geboren werd. Maar sinds zij er is, sinds ik haar bezit.… weet ik -zeker dat we er heel slecht aan gedaan hebben!” -</p> -<p>„Maar kind.…?!” -</p> -<p>„Neen, word nu niet boos; laat me alles zeggen, pa! ik kan het niet langer zwijgen! -Toen ik zoo ziek was en met den dag zwakker werd en eindelijk een gevoel kreeg alsof -ik nooit weer beter zou worden, toen heeft me altijd de gedachte vervolgd, dat, als -ik stierf, er een andere vrouw zou komen en Non, onze arme kleine Non, behandelen -zooals ik Willie behandeld heb.” -</p> -<p>„Maar,” barst de oude heer los, „je kondt toch weten dat zoo iets nooit gebeuren zou. -Grootpa was er ook nog!” -</p> -<p>„Ja,” zegt Cecile langzaam en dof, „dat is zoo. Willie had geen grootpa; Willie had -niemand om hem te beschermen, niemand dan zijn vader! En dien hebben wij hem afgenomen.” -<span class="pageNum" id="pb98">[<a href="#pb98">98</a>]</span></p> -<p>Er volgt een lange stilte. Eindelijk begint de oude man: -</p> -<p>„Maak je me daar een verwijt van, Cecile?” -</p> -<p>„Neen, verre van daar! Ik weet dat u dacht te handelen voor mijn bestwil; ik weet -dat u bij alles bestuurd <span class="corr" id="xd30e1051" title="Bron: werdt">werd</span> door uw groote liefde voor mij. Dat is uw verontschuldiging. En ik wist toen nog -niet hoe lief men zijn kind hebben kan.… ik wist toen nog niet, zooals ik het nu weet, -wat het zijn moet als ze je kind van je wegnemen.… neen, ik heb het toen niet begrepen, -wat mijn arme man daaronder lijden moest.” -</p> -<p>„Je vergeet, Cile, dat Dorman onmogelijk voor dien jongen voelen kan, wat jij voor -Nonnie voelt bijvoorbeeld.” -</p> -<p>„Zeg dat niet. De moeder was bij de geboorte gestorven en hij heeft met een oude baboe -altijd alleen voor hem gezorgd. Nu, u weet dat men zelfs van een hond of kat kan gaan -houden door hem steeds liefde te bewijzen, hoeveel meer van zoo’n aanvallig kind?” -</p> -<p>„Aanvallig? Ken je den jongen dan, Cecile? <span class="pageNum" id="pb99">[<a href="#pb99">99</a>]</span>Ik dacht dat je altijd geweigerd hadt hem te zien?!” -</p> -<p>„Ja, zoo dwaas ben ik geweest! Maar, o papa, in den tijd vóór Nonnie’s geboorte, toen -ik daar maanden lang stil in mijn kamer liggen moest, toen ben ik over heel veel dingen -gaan nadenken.… ’t was of het moederlijk gevoel reeds in me wakker werd, lang vóór -ik moeder was, en toen, toen reeds had ik zooveel deernis met het arm verstooten kind. -De eerste keer, dat we na mijn bevalling uitreden, heb ik Otto gevraagd me bij hem -te brengen. Hij kwam in ons rijtuig en hij heeft me mama genoemd met de armpjes om -mijn hals en zijn lief, zacht gezichtje tegen het mijne aan.… sedert kan ik hem niet -vergeten.… ik voel me zoo schuldig jegens hem, vooral nu hij ziek is!” -</p> -<p>„Is hij ziek?” -</p> -<p>„Ja, Otto gaat van nacht bij hem waken. Papa, als hij eens erger werd.… als hij eens -stierf.…? Zijn vader zou het ons nooit vergeven en we zouden niet meer goed kunnen -maken wat we misdaan hebben.” -</p> -<p>„Zou je dat wenschen, Cile?” vraagt hij, niet dan <span class="pageNum" id="pb100">[<a href="#pb100">100</a>]</span>na eenigen strijd met zichzelven. „Goedmaken?” -</p> -<p>„Ja,” zegt ze ernstig, plechtig bijna. „Ik zou het wenschen om der wille van het kind -en van Dorman en ook.…” gaat ze fluisterend voort, „ook om Nonnie’s wil; soms is het -me of ik in haar gestraft zal worden.…” -</p> -<p>„Stil, kind, stil! Zeg toch niet zulke akelige dingen!” roept de oude heer ontsteld. -Dan trekt hij zijn lieveling naar zich toe en vraagt zacht: „Meen je dat waarachtig, -Cile.…? En wat zou je dan willen doen?” -</p> -<p>„Wat ik zou willen doen?” roept ze uit. „O goeie, lieve pa, ik zie het aan uw oogen, -dat u het al half met me eens zijt! Ik zou naar hem toe willen vliegen en hem hier -halen en verzorgen.…” -</p> -<p>„Wel, jou malle meid!” roept Haakstra nu onder een vervaarlijk snuiten. „’t Is vreemd, -zooals je me vandaag aan je moeder denken doet.… Zij zou.… ja, ik geloof dat ze het -kind ook zou gehaald hebben.… wat is er, ouwe totebel?” wendt hij zich eensklaps tot -Nonnie’s meid. -</p> -<p>„Nonnie nangis,” zegt de baboe. -</p> -<p>„Ja we zouden haar <span class="corr" id="xd30e1075" title="Bron: heelemeel">heelemaal</span> vergeten,” roept <span class="pageNum" id="pb101">[<a href="#pb101">101</a>]</span>Cecile verschrikt, „het arme kind zal honger hebben.” -</p> -<p>Maar terwijl ze haastig naar binnen gaat, vindt ze nog een oogenblik tijd om den arm -om haars vaders hals te slaan en twee, drie kussen op zijn betraand gezicht te drukken. -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>Nadat de kleine verzorgd, de bouillon geproefd en goed bevonden, het mandje met versnaperingen -gereed gemaakt was, ging het nijver huisvrouwtje manlief wekken met de tijding, dat -ze een uur vroeger dan gewoonlijk had laten dekken, en hij dus vóór zijn vertrek naar -Swiff den inwendigen mensch wat versterken kon. -</p> -<p>Op het punt van aan tafel te gaan, misten ze echter den ouden heer. Kromau verklaarde -dat hij was uitgereden, Ketjil dat hij reeds was teruggekeerd, Djan dat hij in het -geheel niet uit geweest was, tot eindelijk de baboe kwam zeggen, dat mijnheer in de -slaapkamer was. -</p> -<p>„In onze slaapkamer?” riep Dorman. „Wat voert hij dáár uit?” -</p> -<p>„Hij zal met Nonnie spelen,” zei Cecile. -<span class="pageNum" id="pb102">[<a href="#pb102">102</a>]</span></p> -<p>Maar de heer Haakstra speelde niet met zijn kleinkind. Hij stond, vuurrood en terwijl -groote zweetdroppels op zijn gelaat parelden, midden in het vertrek, met beide handen -geklemd om de gesloten klamboe van het ledikant. -</p> -<p>„Wel, papa, we hebben u overal gezocht.… Wat doet u hier in het heilige der heiligen? -En wat verstopt u daar in ons bed?” vraagt Dorman vroolijk. -</p> -<p>Maar hij ontvangt geen antwoord. -</p> -<p>„Papa, als u het goed vondt, wilden we wat vroeg eten. Dorman moet dadelijk weg,” -begint Cecile nu. -</p> -<p>„Onnoodig!” spreekt de oude heer op zeer afdoenden toon. -</p> -<p>„Integendeel! hoog noodig! Ik moet om acht uur hier van daan,” roept Dorman, die ongeduldig -begint te worden. -</p> -<p>„Onnoodig zeg ik je.” -</p> -<p>„Maar, hoe kunt u nu volhouden.…?” -</p> -<p>„Je woudt naar je jongske gaan? Nu, ik zeg en ik houd vol dat het onnoodig is …!” -</p> -<p>Met één forschen ruk slaat hij de klamboe open en Willie vliegt op zijn vader toe. -<span class="pageNum" id="pb103">[<a href="#pb103">103</a>]</span></p> -<p>Een oogenblik staat Dorman onbewegelijk, het kind in de armen gedrukt; dan spreekt -hij met bevende stem: „Willie, geef grootpa een kus!” -</p> -<p>„Neen, kind, mij moet je niet kussen,” roept Haakstra, maar steekt toch ondertusschen -het aardig knaapje zijn behaard gezicht toe. „En jij ook, kerel, wees niet gek.… ’t -is schande genoeg dat ik je kind zoo vervolgd heb, terwijl jij goed en trouw was voor -het mijne.… Je begrijpt toch wel wie er achter heeft gezeten.…?” -</p> -<p>„Cecile! O, mijn lieve vrouw!” -</p> -<p>Maar Cecile voert vader en echtgenoot naar het bedje, waarin Nonnie sluimert; dan -fluistert ze: „Kust haar, bedankt haar! Zij is de kleine wonderdoenster, die mijn -hart heeft verzacht.” -</p> -<div class="figure o103width"><img src="images/o103.png" alt="Ornament." width="61" height="38"></div><p> -<span class="pageNum" id="pb104">[<a href="#pb104">104</a>]</span></p> -</div> -</div> -</div> -<div class="footnotes"> -<hr class="fnsep"> -<div class="footnote-body"> -<div id="xd30e694"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd30e694src">1</a></span> Bedroefd. <a class="fnarrow" href="#xd30e694src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> -</div> -</div> -</div> -</div> -<div id="ch3" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd30e148">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<div class="figure"><img src="images/ornament2.png" alt="GEKETEND." width="430" height="121"></div> -<h2 class="main">GEKETEND.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<div class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h3 class="main">I.</h3> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">De Ardjoeno zetelt in zijn purperen mantel, goudgekroond door de dalende avondzon, -omstuwd door zijn vasallen, de zachtglooiende heuvelrijen. Geen zuchtje, geen koeltje -komt hem beroeren: Eölus heeft zich verscholen in het dichtst van het woud, waar hij -stoeit met de bamboesstruiken, uitrust te midden der boschbloempjes op het geurig -mos. -</p> -<p>Plotseling wordt hij gestoord in zijn zoete spelen: bloemen en struiken trillen onder -een ratelenden <span class="pageNum" id="pb105">[<a href="#pb105">105</a>]</span>donderslag, bliksemflitsen verlichten het door hem verkozen plekje, de witte kelkjes -die daar straks luisterend bogen en vriendelijk knikten, verschuilen zich verschrikt; -de vogelen, die bij het vroolijk mingekoos hun liefdezang aanhieven, zwijgen, en ’t -is vergeefs als hij de wuivende bloemtrossen nasnelt, om ze nog een laatsten kus te -ontrooven. -</p> -<p>Woedend over die stoornis schiet hij zijn vleugelen aan en snelt heen in dolle vaart; -langs de sawahs, die nederig haar smaragdgroene hoofden buigen, langs de bosschen, -die kermend genade vragen voor hun bladerdos, langs den bergstroom, die toornt en -zijn golven ten strijde roept met klaterend geweld—— -</p> -<p>Daar wordt hij gestuit in zijn vaart.… ’t is aan den voet van den Ardjoeno; de fiere, -de onveranderlijke, die koel blijft neêrzien op het rumoer rondom hem. Maar met woester -kracht verheft zich de storm. De wolken, straks blauw en vriendelijk als kinderoogen, -zijn nu dreigend als de blik eens moordenaars; ze leggen zich rondom het trotsche -berggevaarte, ze verduisteren de lichtende punten; <span class="pageNum" id="pb106">[<a href="#pb106">106</a>]</span>ze strijken neer op de zacht groene oasen, ze omhullen de vriendelijke huisjes aan -zijn voet; ze stijgen steeds hooger, zich slingerend om de breede heupen, de fiere -borst omklemmend. -</p> -<p>Weldra ligt het goud van Ardjoeno’s kroon verstrooid, het purper van zijn mantel verscheurd; -de vorst der bergen is een vormloozen klomp gelijk geworden. -</p> -<p>Nu—brullend en gierend juicht Eölus in zijn zegepraal, de bliksem speelt en woelt -en flikkert door het somber rouwkleed, een dof gloeiend roodkleurig wolkgevaarte daalt -af op den hooggeheven kruin en de Ardjoeno staat in licht laaie vlam. -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p><span class="corr" id="xd30e1134" title="Bron: Van uit">Vanuit</span> de gesloten vensters der administrateurswoning, zoo schilderachtig gelegen aan den -voet van den berg, slaan een paar ernstige, droomerige oogen het heerlijke natuurtooneel -gade en het is een verzuchting meer dan een uitroep, die eindelijk wordt gehoord: -„God, hoe prachtig! En te moeten gelooven, dat ik het weldra voor het laatst zien -zal.…” -</p> -<p>„Wat zijn dat voor sombere gedachten?” vraagt <span class="pageNum" id="pb107">[<a href="#pb107">107</a>]</span>een vriendelijke stem, niet geheel vrij van den tongval, die het inlandsch kind verraadt. -</p> -<p>„Onno?!” roept de zieke, terwijl hij zich verheugd opheft in de kussens en den vriend -de hand toesteekt. „Ik heb je niet hooren aankomen.” -</p> -<p>„Geen wonder met het helsch lawaai, dat het loeien van den wind maakt. En daarenboven, -ik ben achter ingereden.” -</p> -<p>„Maar,” vraagt de zieke weer, „hoe zie ik je nu reeds terug? Ik dacht dat je minstens -een dag of acht op Soerabaia zoudt blijven?” -</p> -<p>„Ja, dat had ik je gezegd.… Het is goed, dat ik terugkwam, niet waar? Je bent er niet -op vooruitgegaan in de laatste drie dagen, Henri!” -</p> -<p>„Neen!” antwoordt deze met een diepen zucht.… „achteruit! altijd door achteruit! Ik -heb weer een aanval gehad; vreeselijke benauwdheden, uren lang.…” -</p> -<p>„Kort na mijn vertrek?” -</p> -<p>„Den volgenden dag.” -</p> -<p>„Je ligt niet gemakkelijk,” zegt Onno en schikt de kussens terecht en spreidt den -plaid over de vermagerde <span class="pageNum" id="pb108">[<a href="#pb108">108</a>]</span>beenen; dan wendt hij het bezorgd gelaat af en beiden staren zwijgend naar het natuurtooneel -vóór hen. -</p> -<p>Grooter tegenstelling dan tusschen de twee mannen, die daar naast elkander gezeten -zijn, is niet licht denkbaar. -</p> -<p>In den zacht kwijnenden blik van den zieke weerkaatst zich diep gevoel; in de gitzwarte -oogen van den nieuw aangekomene gloeit een somber vuur; als Henri een oogenblik zonder -pijn is, speelt er een vriendelijke trek om zijn lippen; Onno’s vastgesloten mond -schijnt niet te kunnen glimlachen; het gelaat, omkransd met de weelderige blonde lokken, -is, hoewel vervallen, edel van vorm en uitdrukking; dat van den bleeken man met de -raafzwarte, sluike haren, is niet goed om aan te zien; er moet bitterheid hebben gewoond -in zijn hart; er moeten booze gedachten zijn gegaan door zijn brein vóór die trekken -zóó scherp, die rimpels zóó diep werden. -</p> -<p>Niettegenstaande dit zijn die beiden vrienden. -</p> -<p>De band, die hen vereent, moge niet de schoonste, en hechtste zijn: de vriendschap -die ontstaat uit de overeenstemming der zielen; toch hebben ze elkaar <span class="pageNum" id="pb109">[<a href="#pb109">109</a>]</span>hartelijk liefgekregen, Henri terwijl hij edelmoedig weldaden bewees, Onno, terwijl -hij ze dankbaar ontving. -</p> -<p>„Ik kom met een mooi plannetje,” begint deze eindelijk. „Ik ben niet zooals je dacht -naar Soerabaia geweest, maar naar Malang, naar mijn ouden vriend, den dokter. We hebben -in het breede over je ziekte en haar raadselachtige verschijnselen gesproken en hij -beveelt ten spoedigste verandering van lucht aan. Je weet, dokter Banck is van dezelfde -opinie en dus heb ik maar eens heel eigenmachtig gehandeld en plaats besproken in -het hôtel: twee ruime kamers met een voorgalerij en het uitzicht op de bergen. Als -je het goed vondt, wou ik je voorstellen er morgen reeds heen te gaan. Er valt hier -op de onderneming vooreerst niets te doen, waarbij we niet beiden gemist kunnen worden; -het logement te Malang is uitmuntend ingericht, het eten goed en het klimaat verrukkelijk.… -nu, wat zeg je er van?” -</p> -<p>„Dank voor je zorg. Maar.… de kinderen! We kunnen ze niet meenemen en het zal me hard -vallen van hen te scheiden.… Wie weet hoe kort ik nog bij hen ben?” -<span class="pageNum" id="pb110">[<a href="#pb110">110</a>]</span></p> -<p>„Juist om de kinderen, juist in het belang van je meisjes moet je ieder middel tot -herstel aangrijpen. ’t Is nu geen tijd meer om te aarzelen.… Waarom elkaar iets wijs -te maken?.… Henri, je ziekte is ernstig, hoog ernstig; ’t is langzamerhand een strijd -geworden op leven en dood.” -</p> -<p>Een plotselinge bleekheid bedekt het vermagerd gelaat. Henri drukt beide handen tegen -het hart, dat zoo onwillig slaat bij de gedachte aan sterven; dan spreekt hij schor -en klankloos: „’t Is goed; ik zal het doen.” -</p> -<p>„Waar zijn ze, de nonnetjes? Ik heb prachtige poppen meegebracht!” -</p> -<p>„In de achtergalerij, geloof ik. Wil je, als je toch weggaat, het even aan Marie zeggen. -Ze moet zorgen, dat mijn goed wordt ingepakt.”———— -</p> -<p>Een uur later, als Henri zijn versterkend soepje heeft gebruikt, als de kinderen verdwenen -zijn, legt de zieke zich weder op den divan, waarnaast Onno’s leunstoel staat, en -weldra vervallen de vrienden in den vertrouwelijken toon, dien de heeren nooit beter -weten aan te slaan, dan gehuld in de blauwe wolkjes hunner havanna. -<span class="pageNum" id="pb111">[<a href="#pb111">111</a>]</span></p> -<p>„Wat zou ik gelukkig zijn!” roept Onno, nadat ze hun reisplan gemaakt en breedvoerig -besproken hebben, „wat zou ik gelukkig zijn als dit uitstapje eens het gewenschte -resultaat had.…” -</p> -<p>„En ik dan!” zucht Henri. „Ik heb het nooit zoo geloofd, nooit zoo begrepen, maar.… -God! het valt hard van het leven te scheiden! Toch, ’t is niet om mijzelf alleen; -’t is allermeest om de kinderen. Mijn arme meisjes.… voor háár zou mijn dood een verschrikkelijke -slag zijn.… En als ik nu nog maar beter gezorgd had voor mijn lievelingen.…” -</p> -<p>„Maar je hebt immers gedaan wat in je vermogen was.” -</p> -<p>„Neen, dat is het juist wat ik me verwijt. Ik had mijn eerste plan moeten volgen, -ze veel eer uit deze omgeving moeten verwijderen; ik had ze een jaar geleden moeten -wegbrengen naar Europa.” -</p> -<p>„Neen, dat kon je niet, dat zou dwaasheid geweest zijn. Wie geeft, als hij dertig -jaar is, een lucratieve betrekking, een zekere toekomst op?” -</p> -<p>„’t Zou dwaasheid geweest zijn. En toch geloof ik dat ik er toe gekomen was als Marie -zich ons aanstaand <span class="pageNum" id="pb112">[<a href="#pb112">112</a>]</span>vertrek niet zoo had aangetrokken. Ja, ik weet Onno, je gelooft niet aan gevoel bij -inlandsche vrouwen, maar je zoudt medelijden gehad hebben met de arme ziel;.… ik ten -minste had den moed niet haar de kinderen toen reeds te ontnemen.” -</p> -<p>Onno lacht een bitteren lach; dan spreekt hij langzaam: „’t Valt me, door ondervinding -geleerd, altijd eenigszins <span class="corr" id="xd30e1184" title="Bron: moeielijk">moeilijk</span> te gelooven aan de teedere aandoeningen van javaansche moeders. Maar het kan zijn, -dat Marie een uitzondering maakt op den regel.” -</p> -<p>„Je vergeet dat ze niet geheel een javaansche is. Ze heeft, al is het dan ook bitter -weinig, europeesch bloed in de aderen en daarenboven, zooals haar vader me heel fier -verzekerde toen hij haar aan mij afstond: ze is Christin! Ze kan wat lezen en schrijven -en in de acht jaar, die ze bij me was, heeft ze vrij aardig hollandsch leeren spreken.” -</p> -<p>„En—dat alles in aanmerking genomen, verbeeldt ze zich dat het niet meer dan recht -en billijk zijn zou, zoo ze mettertijd mevrouw Reijkman werd,” zegt Onno. -</p> -<p>Een pijnlijke blos verft Henri’s bleeke wangen rood. -<span class="pageNum" id="pb113">[<a href="#pb113">113</a>]</span></p> -<p>„Dat nooit!” roept hij uit. „O neen, nooit!” -</p> -<p>„Je hebt haar daar immers ook geen hoop op gegeven?” -</p> -<p>„Wat zal ik je zeggen, Onno? Toen ik nog dacht dat ik hier een vrouw naar mijn smaak -zou vinden, was het me een raadsel hoe zooveel Europeanen met een inlandsche huishoudster -leven, ja, daarmee, zoo niet gelukkig, ten minste tevreden konden zijn. Zelfs toen -ik er eindelijk door de omstandigheden zelf toe gebracht werd, was en bleef Marie -niets anders voor me dan een noodzakelijk kwaad. Nadat de kinderen geboren waren, -is dat eenigszins veranderd. Zij was goed voor hen; ze heeft ze altijd uitmuntend -verzorgd, trouw opgepast.…” -</p> -<p>„Zie je, dat is de macht van die schepsels, wijl ze moeder zijn,” roept Onno wrevelig -uit. -</p> -<p>„Ja, ook alleen om de kinderen, alleen dat het me vreeselijk hindert, dat ze als het -ware gebrandmerkt zijn door die onechte geboorte, is de gedachte aan een huwelijk -wel eens bij me opgekomen. De kracht der samenwoning is anders niet groot gebleken. -Marie staat te laag, ook in zedelijken zin, dat <span class="pageNum" id="pb114">[<a href="#pb114">114</a>]</span>ik ooit genegenheid voor haar kon opvatten, en in den laatsten tijd heb ik zelfs iets -tegen haar gekregen. Haar tegenwoordigheid maakt me kregel, onrustig!.… ’t is natuurlijk -een gevolg van mijn ziekelijken toestand, maar er zijn oogenblikken waarin het me -een verlossing schijnt als ze de kamer verlaat.” -</p> -<p>„Ze was er sterk tegen, dat je naar Europa gingt?” vraagt Onno na eene lange stilte. -</p> -<p>„Natuurlijk! Ze was letterlijk wanhopig toen ik verleden jaar het plan maakte en ik -moest het toen opgeven. Zooals je weet heb ik deze keer tot het laatst gewacht met -haar iets van het voorgenomen vertrek te zeggen.… mijn God, wat is het mensch te keer -gegaan, toen ze het ontdekte;.… ik dacht dat ze krankzinnig worden zou.…” -</p> -<p>„Vreemd hoe, toen ze zag dat al haar dreigen en schreeuwen niets hielp, ze op eens -zich zoo kalm in haar lot heeft geschikt!” merkt Onno nu schijnbaar onverschillig -op. -</p> -<p>„Neen, niet vreemd! Zoo zijn die wezens. Ze gevoelen heftig maar niet diep; daarom -duren die hartstochtelijke scènes nooit lang,” antwoordt Henri argeloos. -<span class="pageNum" id="pb115">[<a href="#pb115">115</a>]</span></p> -<p>„Je zoudt er je dan ook niet aan gestoord hebben!” -</p> -<p>„O neen! Als ik toen niet op eens zoo ziek geworden was, dan was ik nu reeds in Holland; -dan waren Edith en Nora reeds veilig.” -</p> -<p>„Nu, maak je daar niet ongerust over, Henri. Je hebt me tot hun voogd benoemd; je -hebt me het recht gegeven om voor haar te zorgen.… ze zijn, ook als het ergste gebeuren -mocht, goed bewaard.” -</p> -<p>„Dat weet ik,” zegt Henri, terwijl hij zijn vriend de hand reikt, „dat weet ik!” -</p> -<p>„Maar de gedachte kwelt je toch nog.…?” -</p> -<p>„’t Is dat ze vroeg of laat zullen begrijpen aan welke verhouding ze haar bestaan -te danken hebben! Lag haar toekomst in Indië, dan zouden ze rondom zich toestanden -zien, die haar met het denkbeeld vertrouwd maken, zoo niet daarmeê verzoenen konden. -Maar, zooals je weet, mijn wensch is niet alleen, dat ze naar Holland gaan, maar ook -dat ze in Holland blijven. Och, ik had me zooveel illusies gemaakt omtrent die kinderen. -Ik had vooral Edith, mijn fijn gevoelende, ernstige Edith, zoo gaarne gevormd naar -het ideaal, dat me altijd is bijgebleven, het beeld mijner moeder. Maar <span class="pageNum" id="pb116">[<a href="#pb116">116</a>]</span>daartoe was allereerst een andere omgeving noodig.…” -</p> -<p>„Dat je familie zich nu ook de arme meisjes niet wil aantrekken!” zegt Onno met een -zucht. -</p> -<p>„Ja, als mama nog leefde! Zij zou ze niet verstooten hebben. Voor haar waren het geen -bastaards, voor haar waren het <i>mijn</i> kinderen. Maar de anderen,” en de blauwe oogen schieten vonken, „de anderen.… papa -negeert eenvoudig haar bestaan; mijn broêr noemt ze bij voorkeur de „vruchten eener -ongeoorloofde liefde” of „de kinderen der schande”, mijn zusters durven slechts uit -de verte op haar zinspelen.” -</p> -<p>„Die huichelaars!” -</p> -<p>„Och neen, het is geen huichelarij! Ze gelooven wat ze zeggen: al hun oudhollandsche -deftigheid, al hun stijve orthodoxie, al hun met de moedermelk ingezogen vooroordeelen, -komen op tegen het bestaan van een wezen, dat de ambtenaar van den burgerlijken stand -niet eerst permissie gaf ter wereld te komen!” -</p> -<p>„Nu, die ezels dan! Die ezels die zich geen oogenblik van den sleur losrukken, die -zich niet één enkele maal uit het hollandsch slib opheffen kunnen, <span class="pageNum" id="pb117">[<a href="#pb117">117</a>]</span>om zich te verplaatsen in een oostersch land met oostersche zeden en oostersche temperamenten -vooral! Maar zeg niet dat ze het niet kunnen! Of zouden ze anders met zooveel stichting -lezen van Jacob, die Rachel tot zich neemt, en Lea èn Bilha èn Zilpa of hoe ze heeten -mogen; zouden ze anders Abraham met zijn Hagar een man Gods en Salomo met zijn duizend -vrouwen een wijsgeer noemen? Neen, ze willen alleen niet, waar het hun broeders en -vrienden geldt. Of is het klimaat niet hetzelfde gebleven? zijn mannen en vrouwen -veranderd sinds Salomo?” -</p> -<p>„Laten wij ons niet aan hetzelfde euvel schuldig maken,” zegt Henri kalm, „maar rekening -houden met het land waarin ze leven, de begrippen waarin ze werden opgevoed.” -</p> -<p>„Ik wil geen rekening daarmee houden!” roept Onno, „ik wil rekening houden met menschelijkheid -en met niets anders dan menschelijkheid! De vraag is niet in welk land ze wonen, in -welke begrippen ze werden opgevoed, de vraag is of het menschelijk kan heeten om een -arm kind, dat niets misdaan heeft, levenslang te laten boeten voor een misdaad <span class="pageNum" id="pb118">[<a href="#pb118">118</a>]</span>door zijn vader gepleegd, een misdaad, die nog daarenboven voor het wetboek der natuur -denkbeeldig is! Rekening houden met de heerschende begrippen! Dat heeft mijn moeder -gedaan, toen ze haar heer en kind verliet om een die rijker was te volgen; dat heeft -mijn vader gedaan, toen hij een hollandsch meisje trouwde en haar verzweeg, dat hij -er ook nog zoo iets op nahield als een vóórzoon … Rekening houden met de heerschende -begrippen! Dat deed ook mijn stiefmoeder, toen ze me mishandelde en uithongerde en -vervolgde, tot ik het ouderlijk huis ontvluchten moest.… Er is maar één geweest, die -geen rekening hield met de heerschende begrippen, een, die niet vroeg of mijn vel -bruin, mijn geboorte echt was, maar den armen verstooteling tot zich nam, voedde, -kleedde.… en tot zijn vriend maakte.” -</p> -<p>Het toornig gelaat heeft een zachter uitdrukking aangenomen, de vochtige oogen zien -naar Henri op met de dankbaarheid van een trouwen hond. -</p> -<p>„Flauwe kerel!” roept deze, „je hebt altijd veel te veel ophef gemaakt van die kleinigheid.” -<span class="pageNum" id="pb119">[<a href="#pb119">119</a>]</span></p> -<p>„Kleinigheid?” herhaalt Onno. „En toch.… ja! ik geloof dat sommigen van die gelukkigen, -die levenslang liefde en medelijden ondervonden hebben, ja ’t is mogelijk dat die -het beschouwd hadden als een kleinigheid! Maar Henri, voor mij was het de eerste maal—God -is mijn getuige—de eerste maal in mijn treurig leven, dat iemand me anders dan met -smaad en minachting behandelde. En daarom—neen Henri, het was geen kleinigheid, een -diep vernederde zijn gevoel van eigenwaarde, een wanhopende den moed weer te geven!” -</p> -<p>„Nu, laten we er niet meer over praten. Je vergeet dat morgen om zeven uur de reiswagen -voorkomt …” -</p> -<p>„En je bent moe? Ik hoop maar dat ik je niet heb opgewonden door mijn gebabbel?” -</p> -<p>„Neen, ik moet toch chloraal nemen. Ah! daar is Marie al.… zij zal me wel verder helpen. -Tot morgen dan!” -</p> -<p>„Tot morgen!” -<span class="pageNum" id="pb120">[<a href="#pb120">120</a>]</span></p> -</div> -</div> -<div class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h3 class="main">II.</h3> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">„Tot morgen!” -</p> -<p>Als het morgen wordt, als de Ardjoeno uit de nevelen verrijst, gekleurd met zachtblozende -tinten, gehuld in zilverwitte wolken, ligt Henri Reijkman ten prooi aan de vreeselijke -toevallen die elken nieuwen aanval zijner kwaal vergezellen.… -</p> -<p>De wagen wordt afgespannen en niemand spreekt nu van de reis naar Malang, ieder denkt -met huivering aan de groote reis, die hij weldra zal aanvaarden. -</p> -<p>Drie doctoren verschijnen beurtelings of gezamenlijk aan de lijdenssponde; ze slaan -de duldelooze pijnen, de heftige krampen gade en geven verdoovende middelen; ze verbazen -zich over een lichaamskracht, die zoo lang weerstand biedt aan sluipkoortsen; ze laten -zich bedriegen door korte vleugjes van herstel, die ze voor werkelijke beterschap -houden; ze staan regelrecht tegenover elkaar in hun opinie omtrent de ziekte en lachen -grimmig over elkanders vergissingen, maar eindelijk,—na vier weken weifelen en raden—<span class="pageNum" id="pb121">[<a href="#pb121">121</a>]</span>zijn allen het eens op één punt: er is geen hoop meer! -</p> -<p>Edith en Nora, die eenmaal zoo gaarne vertoefden in papa’s kamer, ontvluchten het -kermen en steunen; jeugd kan zich niet verdragen met lijden; de trouwe Arsan, uitgeput -van vermoeienis, heeft verlof gevraagd om in de kampong uit te rusten; Marie, bleek -en vermagerd, met holle oogen en akelig strakke trekken, spant haar laatste krachten -in om den zieke niet alleen te laten, maar wordt telkens half bewusteloos weggedragen. -</p> -<p>Alleen Onno zit nog op zijn oude plek; hij laat zich niet verdrijven. Bij het krieken -van den morgen, in de brandende middaghitte, onder het vallen van de schemering, ja, -in het holst van den nacht, gevoelt Marie—wier zorg en waakzaamheid, volgens het algemeen -oordeel, voorbeeldig zijn—dat twee oogen, die steken als dolken, haar volgen waarheen -ze gaat; soms, als ze het waagt die oogen te ontmoeten, vaart haar een koude rilling -door de leden als bij naderend gevaar. -</p> -<p>Enkele malen op het oogenblik dat ze den zieke de voorgeschreven medicijn wil toedienen, -ontrukt <span class="pageNum" id="pb122">[<a href="#pb122">122</a>]</span>zijn vriend haar flesch en glas; soms ook, als ze haar heer verzorgt met de fijne -zachte handen, voelt ze zich ruw teruggestooten door dien anderen bewaker; eenmaal, -toen ze zich alleen waande en Reijkman toesprak met lieve namen, klonk er een schaterende -lach door het vertrek. -</p> -<p>Marie heeft Henri’s vriend altijd gewantrouwd, altijd gehaat, maar nu is ze voor hem -vervuld van een doodelijken angst; daarom juicht ze als hij eindelijk gedwongen wordt -zijn post te verlaten, als ze hoort hoe hij den zieke vertelt dat dringende zaken -hem naar Passoeroean roepen, dat hij nog heden vertrekken moet. -</p> -<p>„Je komt immers terug; heel spoedig, vóór het te laat is.…” fluistert de schorre, -zwakke stem. -</p> -<p>„Wees gerust, Henri,” hoort Marie hem zeggen, „ik zal bij je zijn wanneer je me noodig -hebt!” Maar ze hoort niet wat hij dan zijn vriend toefluistert: „Ik ga niet ver weg.” -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>Het uur nadert, waarin de slangen en adders zich op het pad begeven, het uur dat de -wilde varkens <span class="pageNum" id="pb123">[<a href="#pb123">123</a>]</span>afwachten om het woud te verlaten en hun verwoestingen aan te richten in de riettuinen; -het uur waarin de ketjoes elkaar het geheimzinnig teeken geven, dat ze gereed zijn -voor een nachtelijken tocht. -</p> -<p>Op de breede, goed onderhouden wegen, die Soeka-madjoe omgeven, is het nog licht; -maar tusschen het dicht geboomte kan men de smalle paadjes ter nauwernood herkennen. -</p> -<p>Toch schrijdt een vrouw daar voort, langzaam en bedaard, als had ze niets te vreezen, -als ging ze voor louter genoegen een avondwandeling maken. -</p> -<p>Straks echter, als ze aan het eind is van de breede laan, die van de administrateurswoning -naar de fabriek leidt, straks, als de smallere paden achter haar liggen, die van de -fabriek naar talrijke kleine gebouwen voeren, ziet ze spiedend rondom zich; dan, zeker -dat geen nieuwsgierig oog haar volgt, bukt ze haastig, neemt de goudgehakte slofjes -van de bloote voeten, doet de fraaie overkabaia af en verbergt ze te zamen onder het -dichte loof van eenig kreupelhout. -</p> -<p>Ze slaat den zijden slendang om het hoofd, zoodat van haar gelaat weinig zichtbaar -blijft en nu ziet ze <span class="pageNum" id="pb124">[<a href="#pb124">124</a>]</span>er in haar sitzen kabaia en rooden sarong uit als een gewone javaansche vrouw.… toch -kan ze geen gewone javaansche zijn; aan de hand, waarmee ze den slendang vasthoudt, -schittert een kostbaar juweel. -</p> -<p>Dan verhaast ze haar tred, meer en meer, steeds meer! tot ze voortrent als een gejaagd -hert, de eene steilte op, de andere af; nu eens langs den boschkant, dan weer op de -smalle dijkjes der sawahs, soms ook wadend door ondiepe slootjes of springend over -hoekige steenen. -</p> -<p>Eindelijk geheel buiten adem, staat ze stil. -</p> -<p>’t Is voor een klein, net huis, zooals het de inlandsche kinderen bij voorkeur bewonen; -met een tuintje er vóór en bloemen in bontgekleurde petroleumblikken langs de perken; -met smalle vensters en daarachter witte gordijnen, schuin opgenomen door kleurige -strikken; de weinige ruimte, die het houten gebouwtje aanbiedt, geheel ingenomen door -meubelen, waarvan de eigenaardigheid daarin bestaat, dat geen enkel stuk gelijkt op -het andere. -</p> -<p>Op haar zacht kloppen komt de bewoner naar buiten. -<span class="pageNum" id="pb125">[<a href="#pb125">125</a>]</span></p> -<p>Hij is nog jong in jaren, maar toch is er iets oudsch, iets vermoeids in het vervallen -gelaat dat slechts spreekt van het dierlijke in den mensch; toch behoeft men die gebogen -gestalte op de wankelende, dunne beenen, slechts even aan te zien om te weten welke -der goden door hem het ijverigst gediend wordt. -</p> -<p>„Goeden avond, Marie!” -</p> -<p>Met een gebiedende beweging legt ze hem het zwijgen op. -</p> -<p>„Er is niemand,” fluistert hij, „ik ben alleen.” -</p> -<p>Maar toch is ze nog niet geheel <span class="corr" id="xd30e1291" title="Bron: gerust gesteld">gerustgesteld</span>. Ze werpt een onderzoekenden blik in de beide ledige kamers; dan speurt ze angstig -rond of ze niet gevolgd werd misschien; eerst als ze zeker is dat geen levend wezen -zich in hun nabijheid bevindt, trekt ze haar broeder met zich mede naar binnen en -zet zich naast hem op de bank. -</p> -<p>Een geluid van fluisterende stemmen dringt naar buiten door. Langzamerhand verheffen -ze zich … het gesprek, in gebroken hollandsch begonnen, wordt in vloeiend maleisch -voortgezet; eindelijk klinkt <span class="pageNum" id="pb126">[<a href="#pb126">126</a>]</span>Marie’s toon schel en gebiedend.… ze opent de deur en, zonder haar broeder te groeten, -neemt ze den terugtocht aan. -</p> -<p>Maar hij bemerkt dit ter nauwernood; hij lacht en grinnikt als iemand die een goeden -koop heeft gesloten; hij ziet zijn zuster na met een zonderlingen blik, terwijl ze -daarhenen snelt, den slendang om het hoofd geslagen.… aan de hand waarmede ze dien -slendang vasthoudt, ontbreekt het kostbaar juweel. -</p> -<p>Alles zwijgt rondom den Ardjoeno. -</p> -<p>Eerst hield het geklop der rijstblokken op in de kampong, toen klonken de slagen van -den gong luider in de toenemende stilte; het gegons der stemmen werd zwakker en zwakker, -tot het eindelijk geheel wegstierf; het eentonig gezang van een teeder minnaar trilde -nog op de koelte. Een nachtvogel krijschte; de bladeren op den grond ritselden als -een kruipend gedierte daaronder wegschool.… toen werd ook zelfs het ritselen der bladeren -niet meer gehoord. -</p> -<p>De vriendelijke fee, die in oostersche nachten haar tooverstaf zwaait, treedt nu van -achter de blauwe wolken te voorschijn. Ze gluurt door het dichte loof <span class="pageNum" id="pb127">[<a href="#pb127">127</a>]</span>der bosschen; dan zweeft ze over de velden, stoeiend met de wuivende pluimen der maïsstruiken, -met de zacht gebogen kopjes der padihalmen; straks blijft ze een oogenblik leunen -tegen de glooiing der heuvelrijen om dan te gaan dwalen in de sluimerende kampong. -</p> -<p>Dáár herschept ze de hutjes in vergulde paleizen, de bloemtuintjes in lustoorden, -de beekjes in vloeibaar zilver; en eindelijk sluipt ze een geopend venster binnen -en beschijnt het gloeiend gelaat van den jongeling, aan wiens borst de geliefde rust, -wie de koelte zijn minnezang overbracht.… -</p> -<p>De gong doet zijn twaalf slagen weerklinken in de onafgebroken stilte.… alles rust, -alles zwijgt, maar … welk uur is het van den nacht, welk is het plekje der aarde waarin -de mensch, de door liefde of haat, door hartstocht of winzucht vervolgde mensch, rust -vinden kan? -</p> -<p>Uit de kleine nette woning, met de hooggekleurde bloempotten langs de paden, treedt -Rudolf Bastoort, Marie’s broeder, te voorschijn; hij draagt het zwart glanzend hoofd -ongedekt en helder verlicht de maan het bruin gelaat met de vermoeide trekken en de -rood omrande, glurende oogen. -<span class="pageNum" id="pb128">[<a href="#pb128">128</a>]</span></p> -<p>Op bloote voeten, in slaapbroek en kabaia, met een oud flanellen jasje tot overkleed, -gaat hij langzaam, steeds dieper en dieper het bosch in, de oogen gevestigd op den -grond, waar, uit een dichten humuslaag, tallooze planten en plantjes oprijzen. Weldra -bukt hij zich dieper naar den vochtigen bodem en zoekt daar met een ijver of de kiezels, -die in het maanlicht glinsteren als diamanten, werkelijk kostbare steenen waren.… -</p> -<p>Een uur is voorbijgegaan sinds hij het bosch betrad: nog zoekt hij te vergeefs. Nu -en dan staat hij luisterend stil. Hoort hij daar geen geritsel.…? Het zal een klapperrot -of boschhoen geweest zijn, die opschrikten uit hun slaap.… Maar dit.…? Dit zijn voetstappen, -dicht achter hem! Neen, toch niet; hij moet zich vergist hebben. Een slang of hagedis -misschien? -</p> -<p>Nu zet hij zich neer aan den voet van een boom en laat in de stralen van het maanlicht -een juweel schitteren. Wat heeft het een moeite gekost dien steen Marie afhandig te -maken. Wat heeft zij lang weerstand geboden, als hij den ring en altijd weder den -ring vroeg tot loon voor zijn diensten?.… En toch, hij moest hem hebben! Met dien -ring wil hij <span class="pageNum" id="pb129">[<a href="#pb129">129</a>]</span>tot de schoonste der ronggèngs, tot de lang begeerde Maja gaan, en als hij haar dien -in de oogen laat schitteren, zal ze hem toebehooren.… Komaan! gezocht! gezocht!.… -Marie’s opdracht moet vervuld worden! -</p> -<p>Wederom is een uur voorbij gegaan; daar slaakt Rudolf Bastoort een kreet van vreugde; -hij heft zich op uit zijn gebukte houding; in de hand houdt hij een plantje met dikken, -saprijken stengel, met donkergroene blaadjes, met fijnen purperen bloesem. -</p> -<p>Zonder zich ook nog eenmaal te bukken, zonder nog een enkel oogenblik rondom zich -te zien, keert hij terug langs den weg, dien hij twee uur geleden gekomen is. Het -is koud geworden, hij huivert; hij meent weer dat geheimzinnig ritselen achter zich -te hooren, en verhaast zijn stap.… -</p> -<p>Daar op eens gevoelt hij hoe een ijzeren vuist hem aangrijpt; hij wordt op den grond -geworpen; knuppelslagen vallen in dichten regen op hem neer; vloekend, tierend van -pijn verdedigt hij zich, met beide handen grijpt hij naar den aanvaller, maar een -laatste slag komt hem op het hoofd neer en velt hem ter aarde. -<span class="pageNum" id="pb130">[<a href="#pb130">130</a>]</span></p> -<p>De maan is schuil gegaan, het eerste morgenlicht doorgebroken, als Rudolf Bastoort -eindelijk ontwaakt uit zijn bedwelming: kermend en steunend richt hij het gekneusde -lijf overeind en het duurt geruimen tijd voor hij weder geheel tot bewustzijn is teruggekeerd; -dan zoekt hij met plotselingen schrik het juweel in zijn vestzakje. -</p> -<p>Hij vindt den ring, ook zijn horloge, ook zijn beurs; dus kan de aanvaller geen dief -geweest zijn.… Misschien een vijand, misschien een Javaan, die zich wreken wilde.…? -</p> -<p>Hij zal het ontdekken. Maar nu moet hij beproeven naar huis te komen; verkleumd en -gewond als hij is, heeft hij allereerst rust noodig. -</p> -<p>Reeds heeft hij enkele schreden gedaan als hij plotseling terugkeert: het plantje, -het kostbaar plantje …! -</p> -<p>Maar hoe hij ook staart op den grond, hoe hij zoekt en alles doorsnuffelt, hij vindt -het niet. -<span class="pageNum" id="pb131">[<a href="#pb131">131</a>]</span></p> -</div> -</div> -<div class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h3 class="main">III.</h3> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Hij vindt het niet want op dit oogenblik ligt het op de tafel waaraan dokter Banck -is gezeten tegenover Onno. -</p> -<p>„Hoe hebt u het ontdekt?” vraagt de dokter. -</p> -<p>Onno strijkt met de hand over het voorhoofd als om orde te brengen in zijn verward -brein. -</p> -<p>„Het is me nu,” begint hij eindelijk, „of ik het altijd geweten heb, altijd. Ik heb -die vrouw gehaat van het oogenblik dat ze in zijn huis kwam; ik heb haar altijd gewantrouwd -en op den morgen toen hij den eersten aanval kreeg, nu vier maanden geleden, toen -wist ik het.… Ik wist het, en ik wist ook dat hij gered zou zijn, als ik hem aan haar -macht kon onttrekken; ik heb alles beproefd om hem uit het huis te krijgen.… u weet -hoe mijn plannen verijdeld werden! -</p> -<p>„Het eenige wat ik doen kon was hem te bewaken. Ik heb vier weken aan zijn bed gezeten.… -wat ik in dien tijd niet heb uitgedacht om haar te betrappen! Maar ze was listiger -dan ik! En dan—ik kon niet altijd waken.… Eens ben ik vier dagen en vier nachten achtereen -wakker gebleven; hij begon <span class="pageNum" id="pb132">[<a href="#pb132">132</a>]</span>reeds te beteren———ik viel in slaap; toen ik ontwaakte lag hij in een vreeselijk toeval.” -</p> -<p>„Hoe hebt u eindelijk de zekerheid verkregen?” -</p> -<p>„Ik bespiedde al haar gangen, en werd daarin bijgestaan door Arsan, Reijkman’s lijfjongen, -die mijn vermoeden deelde. Hij had opgemerkt, dat ze soms ’s avonds, als het heette -dat ze een wandeling ging maken, samenkomsten had met haar broeder, en—dat altijd -na de bezoeken bij dien broeder een instorting volgde.… En nog kon ik niets bewijzen! -O, God alleen weet wat ik heb uitgestaan, hoe het me tot razernij bracht, hoe ik soms, -als ze naar binnen sloop en zich over mijn armen vriend heenboog, me geweld moest -aandoen om haar niet aan te grijpen en te verwurgen. -</p> -<p>„Eindelijk besloot ik tot een laatste wanhopige daad: ik liet Henri met haar alleen. -Ik nam den schijn aan alsof zaken mij naar Passoeroean riepen, maar bleef in den omtrek. -Drie dagen heb ik, als inlander verkleed, tevergeefs rondom Bastoort’s huis gezworven.… -Eindelijk, gisteravond, daar kwam Marie.… Ze spraken lang samen, ze scheidden met -<span class="pageNum" id="pb133">[<a href="#pb133">133</a>]</span>hooge woorden; ik wachtte. Tegen den nacht ging Bastoort uit en toen hij het vergif -gevonden had.…” -</p> -<p>„U weet zeker, dat het vergif is?” -</p> -<p>„Ik heb een vierde gedeelte van wat hier ligt voor mijn hond gekookt; hij was binnen -het uur dood.” -</p> -<p>Er volgt een lange stilte. -</p> -<p>„Welke reden had ze om zich op hem te wreken?” vraagt dokter Banck eindelijk. -</p> -<p>„Ze schijnt er op gerekend te hebben dat hij haar trouwen zou; zijn vertrek naar Europa -maakte dit onmogelijk en.…” -</p> -<p>„Dus het gewone geval.” -</p> -<p>„Hadt u vermoedens?” -</p> -<p>„Ik heb altijd vermoedens, waar een ménagère is. U weet hoe ik reeds lang geleden -ophield hem medicijnen te geven. We hebben geen middelen tegen het vergif van den -inlander. Zelfs geen tegengif!” -</p> -<p>„Geen tegengif.…? Dus moet hij sterven.…? Dus moet ik hem voor mijn oogen zien vermoorden?” -roept Onno in vreeselijken zielsangst. -</p> -<p>„Laat het u tot troost zijn dat zijn lijden kort zal wezen; hoogstens vier, vijf dagen!” -<span class="pageNum" id="pb134">[<a href="#pb134">134</a>]</span></p> -<p>„O Henri! Mijn vriend.… mijn weldoener!” -</p> -<p>De dokter keert zich haastig af; hij heeft veel geleerd in zijn dertigjarige praktijk,—niet -om een man te zien weenen. -</p> -<p>„<span lang="fr">Vous l’avez voulu</span>, George Dandin,” roept hij nu op eens met luider stem. „<span lang="fr">Vous l’avez voulu</span>,” herhaalt hij nogmaals met de heftigheid van iemand, die zich zoekt te verzetten -tegen een hem overmeesterend gevoel; „men moest geen medelijden hebben met Europeanen, -die door hun huishoudsters vergiftigd worden, men moest niets anders zeggen dan: „Mijnheer, -u hebt het gewild!”” -</p> -<p>„Dat kan u geen ernst zijn, dokter! U weet zoo goed als ik dat de omstandigheden dikwerf -dwingen tot die leefwijze.” -</p> -<p>„Wis en waarachtig is het me ernst, mijnheer,” roept Banck, zich meer en meer opwindende. -„Waarom trouwen ze niet, dat vraag ik u? Zijn er geen meisjes genoeg misschien? Ik -zal u eens iets zeggen, mijnheer. Ik heb nooit geweten hoe jongelui, die huishoudsters -nemen, zich bezondigen <span class="corr" id="xd30e1372" title="Bron: vóor">vóór</span> ik met verlof ging en in Holland al die lieve, aardige deerntjes zag—<span class="pageNum" id="pb135">[<a href="#pb135">135</a>]</span>heele rijen, mijnheer, halve dozijnen in één huis, mijnheer, die zich zaten te verkniezen -in een stil dorpje, die in een vervelend landstadje haar eentonig bestaan voortsleepten, -en niets liever zouden gewenscht hebben dan brave vrouwen en zorgzame moeders te worden; -lieve, verstandige meisjes, mijnheer, enkelen zelfs met een aardig stuivertje, die -den hemel zouden danken als er een fatsoenlijk man uit Indië om haar kwam. Waarachtig, -als je daar eens rondkijkt en al die vriendelijke gezichtjes lachen je toe, dan spijt -het je dat een mensch maar één vrouw tegelijk mag nemen. Ik houd vol, een man, die -ongetrouwd van verlof terugkomt, is een wreedaard, wat zeg ik, een monster van wreedaardigheid!” -</p> -<p>„U vergeet dat men een goed tractement moet hebben om hier een Europeesche vrouw te -kunnen onderhouden.” -</p> -<p>„En zoo’n zwart dierage”—dit was de geliefkoosde uitdrukking van den dokter waar het -Oostersche schoonen gold—„en zoo’n zwart dierage dan? Alsof die het geld niet met -handen vol weggooiden! Alsof die zuinig en overleggend en ijverig waren, zooals een -<span class="pageNum" id="pb136">[<a href="#pb136">136</a>]</span>flink Hollandsch wijfje? Maar laat ons aannemen dat het kostbaarder is om getrouwd -te leven, hoeveel gelukkiger is het ook niet? En wat wacht den Europeaan hier in de -meeste gevallen als hij ongetrouwd blijft? Een eenzaam leven, zedelijke achteruitgang, -vaderzorgen zonder vadervreugd of vadertrots, schaamte en onvoldaanheid; dikwerf de -vrees, soms zelfs de zekerheid van bedrogen te worden. En—als ze er het leven dan -nog maar afbrachten! Maar, mijnheer, als er eens een statistiek werd opgemaakt van -de heeren, die, na met een inlandsche vrouw te hebben geleefd, aan onbekende oorzaken -stierven, gelooft u niet dat men tot een vreeselijk resultaat zou geraken?” -</p> -<p>„Ik geloof het gaarne,” zegt Onno, die maar half geluisterd heeft, „maar om op mijn -vriend terug te komen.…” -</p> -<p>„Waartoe op hem terug te komen? Laat hem rustig sterven.… Hij heeft immers zijn laatste -beschikkingen gemaakt; alles is geregeld, niet waar? Ik weet, het is hard.… maar er -is geen.… ja, er is nog één middel om hem te redden.” -</p> -<p>„Één middel! O dokter, welk?” -<span class="pageNum" id="pb137">[<a href="#pb137">137</a>]</span></p> -<p>De dokter bedenkt zich een oogenblik. Dan spreekt hij langzaam: „Haar trouwen.” -</p> -<p>„U bedoelt.…?” vraagt Onno verbijsterd. -</p> -<p>„Het schepsel trouwen! Vandaag nog! Morgen! Overmorgen is het misschien te laat!” -</p> -<p>„Haar trouwen? Marie trouwen? En waartoe?” -</p> -<p>„Opdat ze hem tegengif ingeeft. Ik heb meer dan één op die manier zien redden.” -</p> -<p>„Maar.… Henri zou op die manier niet gered willen worden. Neen, hij zou liever sterven, -dan te leven, gekluisterd aan eene giftmengster!” -</p> -<p>„Behoeft hij te weten dat ze eene giftmengster is? Hij vermoedt niets, zegt u? Welnu? -Is er geen enkele reden, waarom hij wenschen zou haar vóór zijn dood tot zijn wettige -vrouw te maken? Die twee lieve meisjes zijn er immers? Wel, niets is gemakkelijker -dan hem aan het verstand te brengen, dat nu het oogenblik gekomen is om „de moeder -zijner kinderen” te réhabiliteeren. Ik heb hem—daar hij er op gesteld was, de volle -waarheid te weten—gezegd, dat hij niet veel meer dan een week te leven heeft; laat -hem haar trouwen om der wille zijner <span class="pageNum" id="pb138">[<a href="#pb138">138</a>]</span>kinderen in de overtuiging, dat hij het doet op zijn sterfbed—wat misschien zal blijken -waar te zijn, want hoogstwaarschijnlijk is hij reeds te ver heen om nog te herstellen.” -</p> -<p>„In Godsnaam.… Ik wil alles gedaan hebben.… Ik moet het onmogelijke beproeven.…” -</p> -<p class="tb">- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -</p><p> -</p> -<p>Weinige dagen later, op een goddelijk schoonen ochtendstond, vol zonneglansen en bloemengeuren, -weerklonk in de plechtige stilte van den morgen de vraag: „Henri Johan Reijkman, verklaart -ge tot vrouw te nemen Maria Magdalena, dochter van Albertus Bastoort en de Javaansche -vrouw Poengoet?” -</p> -<p>En ter nauwernood verstaanbaar, schor en zwak was het antwoord: „Ja.” -</p> -</div> -</div> -<div class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h3 class="main">IV.</h3> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Midden tusschen de gezonde jongens en aardige meisjes, die ons huis vervullen met -hun luidruchtige vroolijkheid, midden tusschen de goudgelokte, roodwangige cherubijnen, -treft ons somtijds een zacht, <span class="pageNum" id="pb139">[<a href="#pb139">139</a>]</span>bleek gezichtje, waaruit twee groote oogen ons aanstaren vol peinzenden ernst. Ze -is niet de voorspoedigste, niet de gezondste geweest onzer kleinen. Niet half zoo -grappig en schalksch als klein zusje, ook niet zoo flink en vlug als de broers, merken -vreemden haar ter nauwernood op en wordt er weinig eer met haar ingelegd, wanneer -er bezoek komt; toch—is ze de ouders liever dan een der anderen. -</p> -<p>Als papa haar naam noemt, verzacht zich zijn stem; als mama’s oog op haar rusten blijft, -is het met onuitsprekelijke teederheid; soms, als de heerlijke starren zoo geheimnisvol -schitteren in het bleek gezichtje, zoeken vader en moeder elkaars oogen en lezen ze -in elkaars bezorgden blik de verzuchting, die geen van beiden durft uitspreken: „Als -we haar maar behouden mogen!” -</p> -<p>Ze hebben haar lachend „klein moedertje” genoemd en ze is trotsch op dien naam. Wanneer -mama uitgaat, tracht zij den vrede te bewaren onder het jonge volkje en het is vreemd -hoe gaarne de wilde jongens naar haar luisteren, de kleintjes bij haar troost komen -zoeken; wanneer er zorg woont in huis, weet <span class="pageNum" id="pb140">[<a href="#pb140">140</a>]</span>de moeder het reeds, van wie de zachte voetstap is, die telkens weder gehoord wordt -in de ziekenkamer, weet ze het wie die bloemen binnenbracht, wie die kleine oplettendheden -heeft gehad; als er een feestje gevierd wordt, is het datzelfde vriendelijk handje, -datzelfde lief stemmetje, dat niemand vergeet en allen tot blijdschap stemt. -</p> -<p>Met haar droomerigen blik ziet ze half verlangend, half angstig de wijde wereld in; -soms is het of haar fijn besnaard gemoed ineenkrimpt bij al de harde en treurige waarheden, -die ze er langzamerhand ontdekt; haar opmerkingen brengen ouderen en wijzeren in verwarring; -en nu en dan moeten de ouders het antwoord schuldig blijven op haar vragen. -</p> -<p>Zelve heeft ze nog geen smart gekend; maar toch kan ze reeds mede gevoelen met hen -die lijden; ze weet nog niets van den weemoed die er ligt op den bodem van het menschenhart; -maar toch—ze verstaat reeds menschenharten—of ten minste de kunst om tot hen te spreken. -</p> -<p>Van een bewolkt voorhoofd kust ze met haar reine lippen de rimpels weg; brandende -tranen droogt ze <span class="pageNum" id="pb141">[<a href="#pb141">141</a>]</span>met haar zijden krullen; een verbitterd gemoed brengt ze tot kalmte door haar schuldeloos -gekeuvel, haar blijden glimlach; een gelaat, door de zonde misvormd, moge zich vol -schaamte afwenden van het hare, met smachtend verlangen vraagt het om een der goddelijke -vonken, die daar glinsteren in die heerlijke oogen. -</p> -<p>De heilige taak, waarvoor anderen een geheel leven behoeven, vervult zij in de weinige -jaren die haar geschonken worden, want—helaas! ze toeven niet lang in ons midden, -die vriendelijke afgezanten uit gelukkiger oorden. -</p> -<p>Nog luisteren we naar de zilveren klanken der lieve stem als reeds het wiekgeklep -wordt vernomen van de serafs, die het schoone zieltje komen ontvoeren; nog drukken -we het blonde hoofd aan onze borst, als reeds een aureool het komt omkransen; nog -staren we, vol verrukking, in de oogen wier glans niet van deze aarde is, als het -duister rondom ons wordt en droevig en ledig.… dan vallen we op het aangezicht en -schreien ten hemel: „Heer, we hebben een engel geherbergd!” -<span class="pageNum" id="pb142">[<a href="#pb142">142</a>]</span></p> -<p>Zulk een engel stond aan de zijde van Henri Reijkman in de bange uren van zijn terugkeer -tot het leven; zulk een engel werd hem zijn aangebeden oudste, zijn zachte Edith. -</p> -<p>Hoewel langzaam, zoo onmerkbaar langzaam soms, dat zijn vrienden de hoop opgaven—hij -herstelde: het vergif had vreeselijke verwoestingen aangericht, maar het krachtig -lichaam behaalde de overwinning. -</p> -<p>Toen er niet meer getwijfeld behoefde te worden aan zijn behoud braken voor dokter -Banck moeilijke oogenblikken aan. -</p> -<p>„Niet waar, dokter?” vroegen hem de dames, die een onbepaald vertrouwen stelden in -hun kundigen geneesheer, „niet waar, het zijn praatjes, dat Reijkman beterend zou -wezen? U hebt gezegd dat hij sterven moet en u gelooven wij.” -</p> -<p>„<span lang="fr">Rira bien qui rira le dernier</span>,” sprak de specialiteit in leverziekten, „ik werd zoo uitgelachen, toen ik beweerde -dat het de lever en niets dan de lever was.… nu ziet u eens!” -</p> -<p>„’t Schijnt, collega, dat ik den bal niet zoo ver missloeg,” sprak de dokter van Soerabaia, -die, driemaal <span class="pageNum" id="pb143">[<a href="#pb143">143</a>]</span>in consult geroepen, driemaal beweerd had dat het wel slijten zou. -</p> -<p>Dokter Banck zweeg, wat hem niet weinig kostte; bleef zwijgen, ook toen zijn goede -kennissen hem lachend op den schouder tikten en vroegen of het haast geen tijd werd -om Reijkman te gaan begraven. -</p> -<p>Maar toen zijn eigen vrouw, de bezitster van het vriendelijkste der vriendelijke gezichtjes, -die hem hadden toegelachen bij zijn verblijf in Holland, toen zelfs zijn eigen vrouw -meende te moeten opmerken: „Wat is dat jammer, ventje, dat je je zoo vergist hebt -in die ziekte van Reijkman,” toen werd het hem te kras; hij zweeg niet meer, maar -raasde en tierde tegen de zwarte dierages in het algemeen en het zwart dierage, genaamd -Maria Magdalena, in het bijzonder. -</p> -<p>Maar al deze speldeprikken, hoe pijnlijk ook, waren niets vergeleken bij den degenstoot, -die het hart van den goeden man doorboorde, toen hij op zekeren middag bij zijn patiënt -zat. -</p> -<p>„Vrij van pijn en benauwdheid,” had Henri verklaard. -</p> -<p>„En de koorts drie dagen achtereen geheel weggebleven,” <span class="pageNum" id="pb144">[<a href="#pb144">144</a>]</span>zei de dokter vroolijk, „nu nog maar flink versterken en alles is in orde.” -</p> -<p>„Dokter,” begon Reijkman nu met iets gejaagds in stem en gelaat, „ik had een verzoek -aan u. Ik heb Onno reeds herhaaldelijk hetzelfde gevraagd, maar het schijnt wel of -hij me niet begrijpt. Dat is de reden, waarom ik u er mee lastig val.” -</p> -<p>„Zeg maar wat je op het hart hebt, Reijkman.” -</p> -<p>„’t Is met het oog op mijn spoedig herstel; ik geloof niet dat ik gauw beter zal worden, -als dat mensch hier blijft.…” -</p> -<p>„Welk mensch?” -</p> -<p>„Mijn ménagère! Neen, u behoeft niet zoo verwonderd te kijken, dokter; ze hindert -me! U moogt het den gril van een zieke noemen—misschien is het dat!—maar ik zou veel -eer beter zijn, als zij niet zoo altijd om en bij me was. Dat valsche gezicht met -die loerende oogen is me een ergernis; het agiteert me, het maakt me zenuwachtig.…” -</p> -<p>Dokter Banck ziet den zieke ontsteld aan; hij weet niet wat te antwoorden. Eindelijk -stamelt hij: „Ik geloof, Reijkman.… ik geloof toch, dat je de koorts hebt.…” -<span class="pageNum" id="pb145">[<a href="#pb145">145</a>]</span></p> -<p>„En u hebt daareven zelf geconstateerd, dat de koorts sinds drie dagen niet is teruggekomen.…? -Neen, dokter, het is geen koortsachtige opgewondenheid, die me tot het doen van die -vraag brengt! Het is niet sinds vandaag of gister, dat de gedachte in me opkwam me -van dat gluiperig schepsel te ontdoen. Meer nog dan de noodzakelijkheid van de kinderen -weg te brengen, was het de wensch om van Marie los te komen, die me dreef naar Europa.” -</p> -<p>„Maar dat alles is nu immers veranderd.…” -</p> -<p>„Ja, dat weet ik: er kan van die reis vooreerst niets komen. Maar ik zie daarin geen -reden om iemand bij me te houden, wier tegenwoordigheid me hatelijk is.” -</p> -<p>„Reijkman.…! Je herinnert je toch.…?” -</p> -<p>„Wat?” vraagt de zieke, met den doodelijksten angst in zijn gespannen trekken, „wat -zou ik me herinneren?” -</p> -<p>Maar de dokter wendt haastig het hoofd af en blijft zwijgen. De man was immers half -bewusteloos, toen hij het ja uitsprak, waardoor zijn leven gered, maar ook voor altijd -van vreugd en geluk beroofd moest worden. Weinige uren na die laatste inspanning lag -hij in heete koortsen.… Niemand roerde, <span class="pageNum" id="pb146">[<a href="#pb146">146</a>]</span>sedert hij weer bij kennis was, het pijnlijk onderwerp aan.… Zelfs Onno heeft het -niet gewaagd er ook maar uit de verte op te zinspelen.… De hemel weet of hij zich -de treurige waarheid bewust is.… -</p> -<p>„Eén ding, Reijkman,” zegt de dokter eindelijk, „leg je hier nu niet noodeloos op -te winden en wacht tot je geheel hersteld zijt, met je over die dingen moeilijk te -maken.” -</p> -<p>„Ja,” zegt de <span class="corr" id="xd30e1469" title="Bron: patient">patiënt</span> volgzaam, „dat was ook eerst mijn voornemen, maar.… het wordt me met elken dag, met -elk uur moeilijker! Ze is ook zoo hatelijk geworden in den laatsten tijd. Ze neemt -airs aan, alsof ze de vrouw des huizes was.…” en weer ziet Reijkman zijn geneesheer -aan, met dat angstig vragende in den blik. -</p> -<p>„Adieu, Reijkman; mijn zieken wachten me.” -</p> -<p>Als Onno hem ontmoet in de galerij en angstig vraagt of Reijkman erger is, ontvangt -hij tot eenig antwoord den kreet: „Hadt je mijn raad gevolgd, Onno! Hadt je hem stil -laten sterven!” -</p> -<p>Onmiddellijk begeeft de trouwe vriend zich naar de ziekenkamer. Schijnbaar vroolijk -informeert hij naar den toestand van den nu zoo ongeduldigen lijder. -<span class="pageNum" id="pb147">[<a href="#pb147">147</a>]</span></p> -<p>„Ik wou dat je eens rustig bij me kondt komen zitten, Onno; niet in zoo’n haast alsof -je geen oogenblikje missen kunt! Neen, wat dichterbij! Het spreken valt me moeilijk; -die schorheid gaat nog maar altijd niet over.… Nu is het goed, nu kan ik je in het -gezicht zien en nu zul je me ook eindelijk antwoorden op de vraag, die ik je te doen -heb.—Onno, je herinnert je zekere periode in mijn ziekte, toen de krampen en benauwdheden -ophielden, maar die vreeselijke ijlende koorts me niet verlaten wilde?.…” -</p> -<p>„Ja, zeker herinner ik me dat.” -</p> -<p>„Welnu. Uit dien tijd van waanzin en visioenen is me één tooneel bijgebleven. Al de -andere akeligheden, al de dwaze en vreeselijke gezichten zijn, tegelijk met de koorts, -verdwenen, maar dit eene staat me nog altijd voor den geest. Zonderling! al deze lange -weken is het me bijgebleven, zelfs in mijn half bewusteloozen toestand.… Ik kan het -niet vergeten.…!” -</p> -<p>„En.… wat is het? Een droom?” -</p> -<p>Met groote krachtsinspanning, met doodsbleeke lippen begint Henri zijn verhaal. -</p> -<p>„Er rolden rijtuigen.… het deed me vreeselijk pijn <span class="pageNum" id="pb148">[<a href="#pb148">148</a>]</span>in mijn hoofd; toen kwamen er menschen rondom mijn bed staan, met zwarte rokken en -witte dassen.… de assistent-resident was er, en de dokter en jijzelf, en de geëmployeerden.… -ze waren gekomen om me te begraven, geloof ik.… maar op eens zag ik Marie binnenkomen -en.… een dwaas idée, niet waar? toen ze begrepen dat ik nog niet begraven behoefde -te worden, vroegen ze me of ik dan met Marie trouwen wilde; zeker”—dit met een akeligen, -schorren lach—„omdat ze hun zwarte rokken niet voor niets wilden aantrekken.…” -</p> -<p>Een ijskoude rilling is den vriend door de leden gevaren. Zijn stem beeft als hij -vraagt: „Weet je nog wat je geantwoord hebt, Henri?” -</p> -<p>„Neen, dat weet ik niet,” zegt deze met een mislukte poging om onbezorgd te spreken. -„Neen, dat weet ik niet. Maar dat doet ook niets ter zake, niet waar?.… ’t Was toch -maar een droom, een visioen! Ha! ha! men kan toch op vreemde denkbeelden komen in -zoo’n ijlende koorts! Goddank dat het geen waarheid was!… Onno, waarom antwoord je -niet? Zeg dan toch ook, dat het alles onzin, alles <span class="pageNum" id="pb149">[<a href="#pb149">149</a>]</span>begoocheling geweest is.… God! Ik heb het gedroomd, niet waar? Gedroomd? Gedroomd?” -</p> -<p>Hij heeft in doodsangst de handen van zijn vriend gegrepen; hij staart hem in ’t gelaat -en—leest zijn vonnis.… -</p> -<p>„Henri! Vergeving!… Ik heb haar tot je vrouw gemaakt! Ik kon, ik mocht niet anders!” -</p> -<p>„Haar?.… Marie?.… Tot mijn vrouw?.… Haar?!” -</p> -<p>„Neen, neen! zeg dat niet zóó! Zie me zóó niet aan! Dàt heb ik niet verdiend! Henri, -geloof je, dat ik je liefheb?… Ik mocht niet anders doen. Ik dacht dat je stervend -waart. Ik wist dat je voor je kinderen een wettige moeder wenschte, ik meende in je -geest te handelen …” -</p> -<p>„Door me te binden, voor eeuwig te binden aan dat schepsel, dat ik haat … dat ik verfoei.…? -Stil, spreek niet meer tegen me; ik gevoel … ik gevoel dat ik sterk genoeg zou zijn -om een moord te begaan …” -</p> -<p>„O, Henri, vergeving!” -</p> -<p>„Nooit! Vloek over je! Vloek! Vloek!.…” -</p> -<p>Als door een knodsslag getroffen, zoo wankelt Onno naar de deur; een blinde gelijk -tast hij naar <span class="pageNum" id="pb150">[<a href="#pb150">150</a>]</span>den knop … hij staat buiten in den vroolijken zonneschijn. Daar hoort hij een kinderstem. -Edith nadert, zij slaat de armpjes om zijn hals; ze vraagt, wat hem deert.… O, het -doet onuitsprekelijk goed die zachte vriendelijkheid van het lieve kind, maar er is -een ander die troost behoeft. -</p> -<p>„Papa is ook bedroefd,” fluistert hij. -</p> -<p>Het kind heeft geen andere aanmaning noodig; vlug trippelen de kleine voetjes over -den marmeren vloer en weldra nemen fijne, rooskleurige vingeren de handen weg, die -in doodsangst geslagen werden voor het verwrongen gelaat; weldra ruischt een liefelijk -stemmetje door het vertrek, waarin straks vervloekingen weerklonken, en weldra ligt -Henri Reijkman te weenen als een kind op het blonde hoofd, dat zich nestelde aan zijn -borst. -</p> -</div> -</div> -<div class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h3 class="main">V.</h3> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">„Arme papa!” -</p> -<p>Ze vermoedde niet welke de smart was die hem <span class="pageNum" id="pb151">[<a href="#pb151">151</a>]</span>folterde, maar ’t scheen of ze alles begreep; ze kon niet weten welke slag hem getroffen -had, maar ’t was of een geheime stem haar toefluisterde dat hier een lijdend hart -van wanhoop te redden viel, en van nu af wijdde ze zich met al de teederheid van haar -warm jong gemoed aan die taak. -</p> -<p>Als bij ingeving raadde het kind, wat menige vrouw levenslang verborgen blijft: ze -wist wanneer haar vriendelijk gekeuvel hem wekken moest uit sombere gepeinzen, maar -ook wanneer hij behoefte had aan rust en niets dan rust; ze wist wanneer ze hem vragen -kon deel te nemen aan haar vroolijk spel, maar ook wanneer ze haar hoofdje aan zijn -borst vlijen en een opkomenden storm bedaren moest door liefdeblijken. -</p> -<p>Toen de krachten terugkeerden was het op háár smeeken dat hij nu en dan eens naar -buiten trad in de heerlijke natuur, maar het kostte moeite hem over te halen; daarbuiten -scheen het hem nog ondragelijker dan in het halfdonker ziekvertrek; het was hem of -de heldere zonneschijn al zijn dwaasheid blootlegde; het was hem of de vogels zongen, -of de <span class="pageNum" id="pb152">[<a href="#pb152">152</a>]</span>eenden kwaakten van zijn schande; immers schande, driedubbele schande noemde hij het, -dat de naam, dien zijn vader met rechtmatigen trots noemde, den naam die zijn moeder -zoo rein had bewaard, nu werd gedragen door Maria Bastoort! -</p> -<p>’t Was ook Edith die er hem toe bracht weer eens naar de fabriek te gaan. Wel wist -ze het nog niet bij ervaring, dat werken leert vergeten, maar ze bemerkte hoe bezigheid -papa goed deed. Het was een zware gang; met warme onverholen blijdschap ontvingen -hem zijn ondergeschikten, maar hij kon niet werken met den lust en den ijver van voorheen; -immers, voorheen werden de winsten weggelegd voor de reis naar Europa, voor de toekomst -als de kinderen groot waren; nu waren alle plannen den bodem ingeslagen; nu was er -geen toekomst—dan met Maria Bastoort! -</p> -<p>Er was tusschen hem en de vrouw, die de wet tot zijn gade gemaakt had, een vergelijk -getroffen. Hij oordeelde dat hij niet het recht had haar verwijtingen te doen; alleen -zeide hij haar zacht maar vast, dat ze nooit anders dan in naam zijn vrouw zou <span class="pageNum" id="pb153">[<a href="#pb153">153</a>]</span>wezen, dat ze, toen ze van zijn toestand misbruik maakte om hem te ontrooven wat ze -wist dat hij haar nooit vrijwillig zou geofferd hebben, voor altijd zijn genegenheid -had verspeeld. -</p> -<p>Het was haar tamelijk onverschillig; niet zijn liefde had ze zich gewenscht, maar -zijn titel, zijn rang, zijn geld,—en die kon hij haar niet ontnemen. Hij handelde -juist zooals ze verwacht had: paarden, rijtuigen, bedienden, ruim huishoudgeld en -nog ruimer kleedgeld stelde hij tot hare beschikking. -</p> -<p>Maar op zekere voorwaarden. -</p> -<p>Het huis was groot en ruim; wilde ze hem verplichten door het linkergedeelte te bewonen, -terwijl hij zich tot de rechterzijde bepalen zou? Edith was aan hem gehecht, terwijl -Nora háár lieveling heette; wilde ze Edith aan haar vader afstaan? En zou ze over -het geheel hem niet tegenwerken bij de opvoeding der beide kinderen? -</p> -<p>En eindelijk—nog deze ééne groote gunst—wilde ze beloven hem niet te dwingen met haar -uit te gaan? -</p> -<p>Neen, dat wilde ze niet! -<span class="pageNum" id="pb154">[<a href="#pb154">154</a>]</span></p> -<p>Waarvoor zou zij haar mooie toiletten koopen, als het niet was om er mee te schitteren -in de gezelschappen; waarvoor zou ze alles verdragen, al zijn dwaze nukken inwilligen, -wanneer het niet was in de hoop van als mevrouw Reijkman zich te vertoonen in kringen, -waarin men vroeger haar naam niet genoemd, veel min haar tegenwoordigheid geduld zou -hebben? -</p> -<p>Al de fierheid, die in hem was, kwam in opstand tegen het ondergaan van die laatste -vernedering; hij smeekte en bad, hij dreigde en beleedigde; te vergeefs! Op dit ééne -punt bleef Marie onverzettelijk. -</p> -<p>Het was, hoe grievend dan ook voor zijn gevoel, een ware verlossing, toen hem van -verschillende zijden werd getoond, dat zijn komst altijd hoogst aangenaam zou wezen, -maar men liever wenschte van bezoeken zijner vrouw verschoond te blijven;—zij bleef -echter loeren op een gelegenheid om den triomf, waarvan zij zoo lang gedroomd had, -te genieten. -</p> -<p>Weldra deed zich die voor. Er werd een groot feest gegeven door een der rijkste suikerlords -uit den omtrek en Reijkman ontving een uitnoodiging voor zich en zijn vrouw. -<span class="pageNum" id="pb155">[<a href="#pb155">155</a>]</span></p> -<p>Hij wilde een voorwendsel zoeken om te weigeren. Maar Marie, wie het thuiszitten verveelde, -dreigde alleen te gaan, zoo hij haar niet verzellen wilde. -</p> -<p>Hij gaf toe; hij liep de spitsroeden door en ze wondden hem dieper dan de felste zweepslagen -ooit een ontblooten rug konden doen; de donkere blikken van de schoone vrouwen, wier -liefde hij eenmaal zoo gemakkelijk had kunnen winnen en die nu schenen te vragen: -moest ik dáárvoor versmaad worden? de spottende lachjes om meêdoogenlooze lippen, -het gefluister van scherpe tongen, het deelnemend groeten of verlegen afwenden van -bevriende gezichten.… -</p> -<p>Er was één paar oogen, blauw en zacht als Insulinde’s hemel, dat telkens rusten bleef -op Henri’s gelaat en deelnemend scheen te vragen, waarom het toch zoo treurig stond; -er was één frisch, rooskleurig mondje, dat met half kinderlijken schroom hem toesprak; -ze behoorden aan Constance van Raathoven, de eenige dochter van Passoeroean’s resident. -</p> -<p>Het kind was pas uit Holland terruggekeerd en begreep niet, welk recht de zwarte vrouw -kon hebben op dezen jongen man, met zijn edel, blond gelaat, <span class="pageNum" id="pb156">[<a href="#pb156">156</a>]</span>zoozeer gelijkend op het ideaal, dat ze zich gevormd had van den held harer droomen. -</p> -<p>Hij ving de zachte blikken op, zoo dikwerf ze op hem rusten bleven, gelijk de verschroeide -bloem een dauwdrup opvangt; hij luisterde naar de tonen dier melodieuse stem.… misschien -was het juist de blik uit die reine meisjesoogen, misschien waren het juist de woorden -van dat schuldeloos kind … die hem het knellen van zijn keten zoo ondragelijk maakten, -die zijn wanhoop opvoerden tot razernij.… -</p> -<p>Het was goed dat het rollen van den wagen over het grint kleine Edith ontwaken deed; -het was goed dat ze op haar bloote voetjes kwam aantrippelen en haar armen om papa’s -hals sloeg en fluisterde, dat ze zoo koud was en vroeg of ze voor dien éénen nacht -mocht slapen in papa’s bed.… -</p> -<p>Ze sluimerde spoedig in, zooals kinderen dat doen kunnen, maar toch vroeg ze zich -den volgenden morgen af, of ze gedroomd had, dat er, o zulke heete tranen op haar -voorhoofd gevallen waren. -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>Intusschen—ook na den bangsten nacht breekt <span class="pageNum" id="pb157">[<a href="#pb157">157</a>]</span>een morgen aan, waarin alles geregeld zijn gang gaat; waarin ieder werkt en handelt -alsof er niet zoo iets als smart en wanhoop bestond onder de menschen—en iedere morgen -vond den administrateur van Soeka-madjoe op zijn post. -</p> -<p>Onno had gedurende de ziekte, die niet minder dan vijf maanden duurde, gedaan wat -hij als geëmployeerde vermocht te doen, maar toch viel er nog veel te regelen, dat -op het herstel van Reijkman had gewacht. -</p> -<p>Hij werkte zooals een man werkt, wiens doel het is zichzelf te ontvlieden; in brandende -zonnehitte, in storm en regen steeg hij te paard, en eerst wanneer lichaam en geest -doodelijk vermoeid waren, zocht hij rust, in de hoop dat de verdooving die op groote -inspanning volgt, de booze droomen, de treurige gedachten zou verdrijven. -</p> -<p>Maar eindelijk toch brak de tijd aan dat alle achterstand ingehaald was, de aanplant -geregeld, de tuinen in orde, de boeken bijgewerkt, de machineriën nagezien, de suikers -verzonden; de tijd waarin den administrateur van een fabriek niet veel anders te doen -overblijft, dan te wachten tot de zon den nieuwen oogst heeft rijp gestoofd. -<span class="pageNum" id="pb158">[<a href="#pb158">158</a>]</span></p> -<p>„Papa, nu hebt u het niet meer zoo druk, is het wel?” vroeg Edith op zekeren langen, -regenachtigen namiddag, toen haar vader sedert een half uur de voorgalerij op en neder -liep. -</p> -<p>„Neen, lieve. Waarom vraag je dat zoo?” antwoordde hij, terwijl hij een oogenblik -stil stond om de hand langs haar zijden krullen te strijken. -</p> -<p>„Omdat.… weet u niet meer, wat u ons beloofd hebt, als de drukte voorbij was?” -</p> -<p>„Ja zeker! We zouden een beetje leeren samen—en spelen ook. Goed dat je me er aan -herinnert, kind! We zullen dan maar dadelijk beginnen, hé? Maar eerst moet Nora hier -zijn. Waar is ze?” -</p> -<p>„Bij mama, geloof ik.” -</p> -<p>„Nu, ga haar dan roepen.” -</p> -<p>„Ik weet niet of zij zal willen komen, papa.” -</p> -<p>„O zeker! Zeg maar dat ik een mooi geschiedenisje ga vertellen, een, dat ze nog nooit -gehoord heeft.” -</p> -<p>Het duurde een geruime poos voor Edith terug kwam. Toen trad ze aarzelend nader, de -lange wimpers rustend op de hoogblozende wangen. -</p> -<p>„Nora is.… Nora heeft een beetje hoofdpijn, <span class="pageNum" id="pb159">[<a href="#pb159">159</a>]</span>papa! Ze kan onmogelijk komen … zegt mama.” -</p> -<p>„Hoofdpijn? Kassian! Is het erg?” -</p> -<p>„Neen pa! och neen, het is eigenlijk niets erg,” sprak Edith, meer en meer verward. -</p> -<p>„Edith!” vroeg Reijkman streng, terwijl hij zijn doordringenden blik op het kind vestigde, -„wat is er?” -</p> -<p>Edith bleef zwijgen. -</p> -<p>Toen klonk er een droeve klacht van des vaders lippen. „Edith, mijn lieveling, ze -hebben je toch niet geleerd te liegen?” -</p> -<p>In een oogwenk lag ze aan zijn borst. „O papa, wees niet bedroefd! Geloof me, papa, -ik heb gezegd, dat ik niet jokken wilde, maar mama …” -</p> -<p>„Sst …” sprak Marie’s echtgenoot, „sst!” -</p> -<p>Daarop gaf hij in het javaansch een bevel aan Arsan en weinige oogenblikken later -verscheen Nora, met een hoogrooden blos op de bruine kaken, met iets uitdagends in -de fonkelende, zwarte oogen. Hij bestrafte haar met geen enkel woord; hij nam haar -op zijn knie en begon te vertellen—van een kind, dat gelogen had en de vreeselijke -gevolgen van dien leugen. Halverwege moest hij het verhaal afbreken; <span class="pageNum" id="pb160">[<a href="#pb160">160</a>]</span>Edith was in een zenuwachtig snikken losgebarsten; ook van Nora’s donker gezicht was -het uitdagende verdwenen, maar toen Reijkman haar aanzag en aan zijn hart drukte met -de vraag: „Begrijp je nu hoe slecht het is om te jokken, liefje?” keerde ze het hoofdje -om en wilde noch antwoorden, noch schuld bekennen, noch beterschap beloven. -</p> -<p>Maar hij was er de man niet naar om door een mislukte poging te worden afgeschrikt. -</p> -<p>Met al den ernst, al het geduld die de opvoeding van ieder kind, maar de opvoeding -van een indisch kind vooral, eischt, met al de liefde die hij te geven had, wijdde -hij zich aan de taak, die gelukkiger echtgenooten zoo gaarne op de schouders der moeder -leggen. Hij zou dat trotsche hoofdje buigen, het goede zaad zaaien in dat jonge hartje, -het onkruid uitroeien, dat Marie’s leiding zoo welig deed opschieten. -</p> -<p>Wat hij niet kon vermoeden, hij deed zichzelf oneindig veel goed door dat geregeld -samenzijn met de kinderen; eerst was het hem een inspanning geweest, weldra werd het -hem een genoegen; Edith’s ernstige vragen, die van zoo diep nadenken getuigden, verbaasden -<span class="pageNum" id="pb161">[<a href="#pb161">161</a>]</span>en verrasten hem; Nora’s aardige, kinderlijke opvatting van alles, wat hij haar trachtte -duidelijk te maken, was hem een waar vermaak, en toen hij reeds vruchten van zijn -onderwijs begon te zien, toen Nora met haar zoete stem en gracieus gebarenspel een -gedichtje voor hem opzeide en Edith haar eersten brief naar Holland schreef, toen -kwamen er weer goede oogenblikken in zijn eenzaam leven, toen herinnerde hij zich -hoe een vriend eens beweerd had, dat men zich over een ongelukkig huwelijk leert troosten -door de vreugde die de kinderen schenken, en hij vond die bewering niet meer zóó onzinnig -als te voren. -</p> -<p>Waarmede hij de beide meisjes ook trachtte bezig te houden, welke spelletjes en pretjes -hij ook bedacht, altijd herhaalden zij de vraag: „Een vertelseltje, papa!” -</p> -<p>Gelukkig was zijn auditorium niet moeilijk te voldoen; ’t ging als op de nutslezingen -in kleine plaatsen; het deed er weinig toe of het verhaal nieuw was, nog minder of -er logisch verband in werd gevonden, het allerminst of het een zedelijke strekking, -<span class="pageNum" id="pb162">[<a href="#pb162">162</a>]</span>had, als er maar een bepaalden tijd gesproken werd. -</p> -<p>Op een avond dat hij wat vermoeid en misschien daardoor niet zeer helder van hoofd -was, wilde het hem maar niet gelukken een vertelsel saâm te flansen. -</p> -<p>„Dan maar een sprookje van moeder de Gans,” raadde Edith. „De schoone slaapster in -het bosch bijvoorbeeld, pa?” -</p> -<p>’t Was lang geleden dat de kinderen dit voor het laatst hoorden en met ingehouden -adem luisterden ze, hoe de booze toovergodin verscheen aan het doopmaal; hoe, niettegenstaande -alle voorzorgen, de voorspelling vervuld en het mooie prinsesje door de schaar gewond -werd. -</p> -<p>Eindelijk was de verhaler de slotscène genaderd; de jonge vreemde prins had het prachtig -kasteel met zijn onbewaakte schatten en slapende bewoners betreden; hij drukte de -koningsdochter den kus op de lippen die haar moest doen ontwaken.… -</p> -<p>„He, hoe dom!” riep Nora op eens. -</p> -<p>„Stil toch!” fluisterde Edith verontwaardigd over die stoornis. „Toe pa, vertel verder!” -<span class="pageNum" id="pb163">[<a href="#pb163">163</a>]</span></p> -<p>Maar Nora’s uitroep had de aandacht van haar vader getrokken. „Waarom dom?” vroeg -hij. -</p> -<p>„Omdat.… wel, papa, hij had immers alles kunnen wegnemen, het heele huis leêgdragen, -als hij haar had laten slapen.” -</p> -<p>„Zou je dat in zijn plaats gedaan hebben, Nora?” -</p> -<p>„Ja zeker,” sprak Nora, zonder zich een oogenblik te bedenken. -</p> -<p>Henri Reijkman liet het kind van zijn knie glijden en toen ze, verschrikt over de -uitwerking van haar gezegde, weder op hem toetrad, stiet hij haar terug. -</p> -<p>Terwijl Edith, de kleine handjes gevouwen, zat te peinzen en ten volle begreep waarmeê -Nora papa zoo ontstemd had, terwijl Reijkman met gejaagden tred op en neer liep en -zich afvroeg of dan niets, niets den verderfelijken invloed zijner vrouw onschadelijk -maken kon, schaterde Marie het uit van lachen en beloonde het kind met gebak en noemde -haar een pintere meid, toen ze het verhaal deed van hetgeen er was voorgevallen. -</p> -<p>Nooit was door de goede en booze geesten de strijd om een menschenziel met meer volharding -gestreden, <span class="pageNum" id="pb164">[<a href="#pb164">164</a>]</span>dan door dezen vader en deze moeder den strijd om het hart van dit zevenjarig kind. -</p> -<p>Nog bleef Reijkman hopen dat de overwinning aan zijn zijde verblijven zou. Nora was -leugenachtig en vol listen en streken, maar er was toch ook veel goeds in haar verwilderd -hartje; er woonden naast verkeerde gedachten ook betere wenschen en edeler verlangens; -met Edith tot voorbeeld en onder ernstige leiding kon er nog iets liefs van haar komen.… -</p> -<p>O, als hij de vrouw, die hem zijn geluk en zijn vrijheid had ontroofd, nu ook nog -de ziel van zijn kind moest afstaan, dat zou te veel zijn! En hij worstelde om Nora’s -behoud met de volharding van een man, met het geduld eener vrouw. -</p> -<p>Toch zou hij het moeten opgeven. -</p> -<p>’t Was in de plotseling gevallen schemering van een druiligen namiddag, dat Henri -de beide meisjes zocht om met haar het gewone leeruurtje te beginnen. -</p> -<p>Te vergeefs liep hij de vóór- en achter- en binnengalerij door, en juist wilde hij -Arsan roepen om ze in den tuin te gaan halen, toen hij achter het groote schutsel -in de slaapkamer eenig gerucht vernam. -<span class="pageNum" id="pb165">[<a href="#pb165">165</a>]</span></p> -<p>Hij had in den laatsten tijd meer <span class="corr" id="xd30e1625" title="Bron: den">dan</span> eens opgemerkt dat er in Nora’s zijn iets geheimzinnigs stak; telkens als hij haar -onverwacht naderde, schrikte ze op en voortdurend had ze Edith dingen meê te deelen -die papa niet hooren mocht.… -</p> -<p>Zonder bepaald kwade vermoedens te koesteren, verontrustte hem dit en daarom bleef -hij nu ook achter het scherm staan, in de hoop van onopgemerkt getuige te zijn van -het gesprek. -</p> -<p>In de halve duisternis kwam het fijne, edele gezichtje van Edith, met de lange blonde -krullen omkranst, teekenachtig uit tegen Nora’s donkergelokt kopje en haar groote -fonkelende oogen. Er lag in het gelaat van het oudere zusje nieuwsgierigheid, maar -een zekere angst en afschuw tevens, terwijl Nora de gloeiende wang tegen de hare drukte -en fluisterde, fluisterde.… -</p> -<p>Daar trof een woord het oor van den vader, een woord dat nimmer moest worden uitgesproken -door reine kinderlippen, een woord waarvan de beteekenis geen kind mocht geopenbaard -zijn.… -</p> -<p>Verschrikt, ontroerd trad hij terug; nooit was hem <span class="pageNum" id="pb166">[<a href="#pb166">166</a>]</span>de zonde zoo afschuwelijk voorgekomen, als nu zij den mond van zijn kind tot tolk -had gekozen … -</p> -<p>Een oogenblik nog zag hij het roerloos aan hoe de kleine demon zich heenboog over -het blonde zusje, gereed om haar de gemaakte ontdekking mede te deelen, toen greep -hij Nora bij de schouders en sleurde ze ver weg, als ware ze een venijnig insekt geweest.… -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>De innige vertrouwelijkheid die eertijds tusschen Onno en zijn vriend bestond, had -sinds eenigen tijd plaats gemaakt voor een veel koeler verhouding<span class="corr" id="xd30e1641" title="Niet in bron">;</span> daarom durfde Onno niet vragen toen hij Reijkman stiller vond dan gewoonlijk; daarom -bleef hij zwijgen ook toen hij zag hoe Nora verbannen werd uit de tegenwoordigheid -haars vaders, terwijl het Edith ten strengste verboden was in de vertrekken van Marie -te komen. Eerst toen Reijkman sprak van een reis naar Soerabaia, vroeg hij of het -voor particuliere zaken was. -</p> -<p>„Ja,” sprak Reijkman, „voor particuliere zaken maar … vraag niet verder, Onno!” -<span class="pageNum" id="pb167">[<a href="#pb167">167</a>]</span></p> -<p>Toen hij terugkwam, stond Edith hem van verre toe te wuiven; geheel haar lief gezichtje -straalde van vreugde en nog vóór hij het huis had betreden, vloog ze hem in de armen. -</p> -<p>„Papa, waarom zijt u zoo lang weggebleven? U weet immers, dat ik niet zonder u kan?… -En—kunt u dan zonder mij? Zeg paatje, kunt u zonder uw kleine Edith?” -</p> -<p>Op eens zag Edith haar vader doodsbleek worden, wankelen … ze riep oom Onno, en toen -deze zijn vriend ter hulp snelde, vernam hij een dof snikken, een onsamenhangend gefluister: -„Ze moet weg.… mijn lieveling! Naar Europa! Alles is reeds bepaald … over vier weken.… -God helpe me!” -</p> -</div> -</div> -<div class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h3 class="main">VI.</h3> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">’t Is in onze tropische nachten voor gelukkigen onuitsprekelijk zoet droomen: achterovergeleund -in den gemakkelijken zetel, het gelaat tot den flonkerenden hemel gekeerd, terwijl -heerlijke geuren opstijgen <span class="pageNum" id="pb168">[<a href="#pb168">168</a>]</span>van de bebloemde aarde naar het wazig blauw der wolken, terwijl het koeltje door de -lokken speelt, droomerig en teeder als de vingeren der geliefde, terwijl de sleepende -tonen eener verwijderde muziek de gedachten vleugelen schenken en het beekje fluistert -van wenschen die vervuld, van idealen, die werkelijkheid werden. -</p> -<p>’t Is zoet droomen voor den gelukkige. -</p> -<p>Maar ook den minder bevoorrechte, ook den balling, die niets dan teleurstelling vond -in het land der vreemdelingschap, is het goed neer te zitten in den kalmen vrede van -Insulinde’s nachten. -</p> -<p>De koelte moge hem van geen teedere aanraking eener aangebeden hand spreken, hem streelt -ze het gloeiend voorhoofd met haar frisschen adem, hem vaagt ze den blos der ergernis -van de wangen, hem kust ze toornige woorden van de lippen; de muziek moge hem niet -voeren tot peinzen over het genotvol heden, ze voert hem terug tot het blij voorheen, -ze verhaalt van een betere toekomst.… -</p> -<p>En als het vriendelijk beekje ook langs zijn voeten stroomt, is het of hem wordt toegeruischt: -Geduld! <span class="pageNum" id="pb169">[<a href="#pb169">169</a>]</span>Geduld! Wij allen hebben onzen strijd op aarde! Ook ik was eenmaal een trotsche bergstroom -met niets dan het blauw des hemels boven, het groen der heuvelen rondom me; thans -word ik in boeien gekneld door menschenhanden; thans word ik ver van mijn schoone -geboorteplek, gevoerd langs dorren zandgrond en kale rotsen en naakte vlakten, maar -om eindelijk af te dalen in een vriendelijke vallei! Dáár zal de zon mij tooien met -glinsterende juweelen; de kinderen zullen mij met bloemen strooien onder blij gezang, -schoone vrouwen zullen haar ranke leden komen toevertrouwen aan mijn liefkoozingen, -minnenden zullen neerzitten aan mijn oevers en het geklater mijner golfjes begeleiden -met den klank hunner kussen.… -</p> -<p>Toen Edith was heengegaan en met háár de laatste zonnestraal uit zijn sombere woning, -toen ook Nora, om haar aan den verderfelijken invloed der moeder te onttrekken, onder -streng toezicht van vreemden geplaatst was, toen de kinderstemmetjes niet meer weerklonken -die de eenige juichtoon waren geweest in den droeven treurzang van zijn huiselijk -leven, was <span class="pageNum" id="pb170">[<a href="#pb170">170</a>]</span>het Henri Reijkman of hij den last van het bestaan moest afwerpen. -</p> -<p>Zijn goede engel had hem verlaten; zijn booze genius moest hem altijd nabij blijven, -háár kon hij niet ontvluchten.… Waartoe langer zijn ellendig leven voortgesleept? -</p> -<p>’t Was een bange strijd geweest en meer dan eenmaal had hij een wapen in handen genomen -en het aangezien met woest verlangen als redder, verlosser.… maar Edith’s geest zweefde -nog door de stille woning, Edith’s voetstappen weerklonken nog door de ledige gaanderijen; -’t was hem of haar handjes hem het wapen uit de klamme vingeren loswoelde, of zij -hem met zich voerde naar buiten, naar buiten waar aarde en hemel, met denzelfden reinen -zilverschijn overgoten, lagen te sluimeren in den schoonen maanlichtnacht. -</p> -<p>Dan zat hij daar uren lang tot ieder geruisch had opgehouden in den omtrek, tot alles -sliep en alles rustte, tot de bergen toornige titans geleken, en de boomen spookgestalten -werden, maar ook de wolken daarhenen zweefden als engelen in hemelschen starbezaaiden -dos. -<span class="pageNum" id="pb171">[<a href="#pb171">171</a>]</span></p> -<p>Dan boog hij luisterend het oor en ’t was als ruischte van verre over de eeuwige stilte -van den Oceaan, waarop het kind zijns harten zwierf, hem een groet tegen; dan sloot -hij de oogen en het was hem als bracht de zefir die als Noordenwind had geloeid om -de ranke boot, waaraan haar dierbaar leven was toevertrouwd, hem woorden vol zoeten -troost, dan droomde hij van een verre, verre toekomst, waarin de banden niet meer -knellen, de ketens niet meer rammelen zouden, waarin hij als vrij en gelukkig man -haar zou wederzien! -</p> -<p>Hij droomde haar zooals ze dan zijn zoude: een ranke maagd met teedere vormen, de -blonde krullen los neervallend om het zacht gebogen hoofd, de blauwe oogen vol dwepende -teederheid, vochtig en glanzend, fonkelende starren aan den onbewolkten hemel harer -ziel, het vriendelijk mondje altijd bereid tot een lief woord, de zachte wangen gekleurd -met den jonkvrouwelijken blos.… -</p> -<p>’t Was een liefelijk beeld dat hij zich voor den geest tooverde en hij voltooide het -langzaam, met innerlijk genot, hij teekende het en iedere penseelstreek deed hij <span class="pageNum" id="pb172">[<a href="#pb172">172</a>]</span>met liefde, en als het beeld gereed was, bleef hij er op staren en legde al de trekken -er van weg in zijn hart.… -</p> -<p>De wind in de bamboestammen doortrilt de lucht als de onbestemde klanken eener Eölusharp; -de eenzame woudduif kirt en haar tortel antwoordt uit de verte met een luiden jubeltoon; -de zachtklagende tonen van een liefdezaag klimmen op uit de kampong.… nog fluistert -de sombere droomer den naam van het aangebeden kind, maar straks, straks als de sterren -elkaar zijn geheim reeds verklapten en de maan hem met een spotlach in het aangezicht -staart, straks is het hem eensklaps duidelijk geworden wier beeld het is, dat hij -draagt in zijn hart en trek voor trek teekent met <span class="corr" id="xd30e1681" title="Bron: zoo veel">zooveel</span> liefde als hij zich het ideaal eener jonkvrouw denkt! -</p> -<p>Constance.… ach, Constance! Hoe gelukkig, hoe liefelijk moet het leven zijn aan uwe -zijde.… -</p> -<p>Daar verneemt hij het weer, dat afschuwelijk geluid, verzeld van het hoongelach der -helgeesten, het ratelen zijner ketens!.… -<span class="pageNum" id="pb173">[<a href="#pb173">173</a>]</span></p> -<p>De wachten zijn er reeds aan gewoon hem in het holle van den nacht te zien dwalen -rondom het huis; de honden blaffen niet aan, zij kennen dien gejaagden stap; alleen -zijn lievelingspaard op stal hinnikt, als verwachtte hij dat zijn meester hem zou -bestijgen en met hem voortrennen in wilde vaart, zooals in menig vroegeren nacht.… -</p> -<p>Maar hij gaat voorbij, den tuin in, het erf op. Eerst een paar uur later keert hij -terug; vermoeid, bezweet, maar zonder dàt zou hij geen rust vinden op zijn eenzame -legerstede. Hij gaat haastig het huis langs om achter binnen te treden en mijdt nu -niet, zooals des daags, het gedeelte door Marie bewoond. -</p> -<p>Even blijft hij stilstaan. Is dat niet een mannenstem, die hij daar hoort in Marie’s -vertrekken?.… -</p> -<p>Hij wist niet of zijne vrouw sinds hij haar van zijn zijde verbande, hem de trouw -had gehouden die echtgenooten elkaar beloven; maar hij wist dat de hartstochten, die -haar beheerschten, niets met de zinnen gemeen hadden en had daarop vertrouwd toen -hij <span class="corr" id="xd30e1693" title="Bron: zich zelf">zichzelf</span> deed gelooven, dat ze ten minste niet op die wijze den naam, dien ze droeg, tot schande -zou maken. -<span class="pageNum" id="pb174">[<a href="#pb174">174</a>]</span></p> -<p>Eén oogenblik trilde hij van woede bij de gedachte; maar toen glimlachte hij; de stem, -die tot hem doordrong, was die van Marie’s broeder. -</p> -<p>Wie Rudolf Bastoort eenmaal in het laaghartig gezicht, in de listige oogen gezien -had, wist, dat die man gewantrouwd moest worden. Reijkman had meer dan één staaltje -ontvangen van zijn laagheid. Maar hij had hem, omdat hij de broeder zijner vrouw was—anders -had hij hem gaarne zien hangen—uit zekere <span class="corr" id="xd30e1700" title="Bron: moeielijkheden">moeilijkheden</span> gered. Na de laatste „<span class="corr" id="xd30e1703" title="Bron: moeielijkheid">moeilijkheid</span>” echter verbood hij hem het huis, met bedreiging hem als dief en opiumsmokkelaar -te doen opvatten, als hij het waagde zijn erf te betreden—vandaar <span class="corr" id="xd30e1706" title="Bron: di">dit</span> bezoek in het holle van den nacht. -</p> -<p>„Och, Marie, kassian toch met je broêr,” riep de door drank en uitspatting heesche -stem, een wanklank in de heilige stilte van den nacht. -</p> -<p>„Kassian met jij,” siste het snerpend geluid Henri zoo wèlbekend uit Marie’s oogenblikken -van hevige drift, „kassian met jij? Jij moet zelf weten. Wie schulden maak, die betaal! -Jij bent niet <span class="corr" id="xd30e1713" title="Bron: hek">gek</span> genoeg om <span class="corr" id="xd30e1716" title="Bron: gulp">hulp</span> te verwachten van mij?” -<span class="pageNum" id="pb175">[<a href="#pb175">175</a>]</span></p> -<p>„Je begrijp misschien niet, Marie! Ze zetten me in den boei. Ze hebben ampioen gevonden -bij mij in huis. Ik moet afkoopen.…” -</p> -<p>„Ampioen gevonden.…? Heel goed! ’k Heb lang verwacht.… ’k Ben blij.…” -</p> -<p>„Ik moet honderd gulden hebben, Ria! minstens!” -</p> -<p>„Al moest je een gobang hebben, jij krijg niet van mij,” zegt de zuster bepaald. „Nu, -ga weg!” -</p> -<p>De heer Rudolf Bastoort stort thans zijn gevoel uit in een walgelijk dronkemansgeween. -</p> -<p>„Waarom moet jij spelen, dronkenlap? Ben je een grooten mijnheer misskien?” -</p> -<p>„Neen,” zegt de broeder, terwijl hij eensklaps de onharmonische uiting zijner droefheid -staakt. „Maar jij bent een groote mevrouw; jij kunt betalen en.… jij moet.… jij moet.…!” -</p> -<p>„Moeten?” vraagt ze, ziedend van toorn. „Moeten?” -</p> -<p>„Ik zit in de benauwdheid, Ria, ik ben verloren.…” kermt hij. -</p> -<p>„<span lang="ms">Tra per doeli!</span>”<a class="noteRef" id="xd30e1735src" href="#xd30e1735">1</a> -</p> -<p>„Marie?!” -<span class="pageNum" id="pb176">[<a href="#pb176">176</a>]</span></p> -<p>„Ga weg, zeg ik. Ik roep de jongens! Ga weg, ja?” -</p> -<p>„Niet vóór ik het geld heb!” -</p> -<p>„Ben je <span class="corr" id="xd30e1745" title="Bron: hek">gek</span>, kerel?” gilt ze buiten zich zelve. -</p> -<p>„Dat vroeg je niet toen ik je helpen moest om …” -</p> -<p>„<span lang="ms">Diam!</span>”<a class="noteRef" id="xd30e1754src" href="#xd30e1754">2</a> roept Marie gebiedend, maar fluisterend tevens. -</p> -<p>„Voor wat diam? Ik geef nergens meer om. Ik ga alles vertellen …” -</p> -<p>„Je bent niet brani. Je bent veel te bang.… laffe dronkaard …” -</p> -<p>„Bang dat ze jou hangen zullen? Och neen, ik zou het met pleizier zien! Je hebt het -aan mij verdiend, nog veel meer dan aan mijnheer Reijkman …” -</p> -<p>„Jij hangt ook! Net zoo goed! Jij hebt me de vergift gegeven,” zegt ze met haar valschen -lach. -</p> -<p>„Maar jij hebt het hem in de soep gedaan en in de koffie! Wat kan mij schelen, of -ze me in de gevangenis zetten, daar kom ik toch in!” -</p> -<p>„Nu, ik zal … hoorde je daar niets? Ja, ja! een <span class="pageNum" id="pb177">[<a href="#pb177">177</a>]</span>voetstap … ja, ik weet zeker … Als je me hebt verraden … ik vermoor je!” -</p> -<p class="tb">- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -</p><p> -</p> -<p>Pas verbleekten de sterren, pas kraaide de haan, toen Onno uit zijn slaap werd gewekt -door het binnentreden van Reijkman. Verbaasd rees hij overeind en nauwelijks had hij -bij het matte schijnsel van het morgenlicht hem in het gelaat gezien, of met een kreet -van schrik was hij uit het bed gesprongen. -</p> -<p>„Henri?! Wat is er gebeurd? Een nieuw ongeluk?!” -</p> -<p>„Neen. Het oude ongeluk maar. Onno, geef me de hand! Ik heb je leelijk behandeld, -oude vriend … ik heb je miskend …” -</p> -<p>„O, dat is niets … laat ons daar niet van spreken.” -</p> -<p>„Jawel, ik had het niet moeten doen. Maar ik kon het maar niet vergeten, dat jij het -waart, die me met Marie hadt laten trouwen. Ik wist toen niet waarom je het deedt … -het was om mij te redden, niet waar mijn jongen?” -</p> -<p>„Weet je het?… Hoe heb je het ontdekt?…” -</p> -<p>„Ik weet het; laat dat je genoeg zijn. Ze had me vergiftigd, niet waar? Je hebt heldhaftig -gezwegen.… <span class="pageNum" id="pb178">[<a href="#pb178">178</a>]</span>en ik heb je schandelijk gegriefd … Kun je me vergeven … mijn oude vriend?” -</p> -<p>„Vergeven? Henri!” -</p> -<p>„Dwaasheid! Maar.… je kende me zoo goed, Onno, tien jaar lang.… je hadt het kunnen, -je hadt het moeten weten dat het leven geen waarde voor me hebben zou als ik het tot -dien prijs behield. Ik, verbonden aan een gifmengster! Ik, getrouwd met een moordenares!” -</p> -<p>„Reijkman, je weet het nu.… je kunt je nu vrij maken! Wat verhindert je haar aan te -klagen.… haar schuld is bewezen en.…” -</p> -<p>„Stil! ’t is de moeder van mijn kinderen! Ik bid je, spreek daar nooit van. Hoor je, -nooit! nooit! Ik mag daar niet aan denken.… Ik mag niet! ’t Zou de naam van mijn kinderen -zijn, die ik voor altijd prijs gaf.… Ze hebben immers haar bloed in de aderen.… En -toch.… o God!.… als ik haar aanklaagde en ze werd veroordeeld.… Onno! dan zou ik vrij -zijn! Vrij! Begrijp je wat dat zeggen wil?.… Vrij om.… maar neen, neen! Ik mag niet! -Ze is Edith’s moeder.…” -<span class="pageNum" id="pb179">[<a href="#pb179">179</a>]</span></p> -<p>„Mijn arme vriend!” -</p> -<p>„Ik moet rust hebben. Ik ben nog niet te bed geweest.… je zult me van morgen waarschijnlijk -niet zien in de fabriek.… adieu!” -</p> -<p>„Henri, laat me met je meegaan.” -</p> -<p>„Waarom?” -</p> -<p>„Omdat.… neen, geloof me, ’t is beter dat er iemand bij je is. Je bent overspannen, -je.…” -</p> -<p>„Zeg het maar, mijn jongen, je vreest dat ik me van kant zal maken.… Is ’t niet zoo? -Wees gerust Onno. Er komt een oogenblik in het leven waarop het vreeselijkste ons -niet meer onvoorbereid vindt, een oogenblik, waarin we door ervaring geleerd, het -ergste verwachten! En dan.… laat me je dit zeggen, sinds ik het heengaan van Edith -overleefd heb, kan er voor mij geen sprake meer zijn van zelfmoord.” -</p> -</div> -</div> -<div class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h3 class="main">VII.</h3> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">De oostmousson is aangebroken en met den oostmousson een reeks van overheerlijk schoone -dagen. -</p> -<p>De zon verrijst des morgens aan een wolkeloos <span class="pageNum" id="pb180">[<a href="#pb180">180</a>]</span>blauwen hemel en schenkt haar glanzen en stralen aan het heerlijk groenend landschap, -kwistig en zonder voorbehoud, als een jong meisje haar lachjes. Tegen de helling van -den Ardjoeno liggen de uitgebreide riettuinen zich te blakeren in den gloed; de rechte -stammen, in rijen geschaard, gelijken een leger van soldaten met hier en daar de wuivende -pluimen der aanvoerders. -</p> -<p>Ook voor dit leger nadert de vijand. -</p> -<p>Reeds ging er in de laatste dagen als een rilling door de gelederen; er steeg een -onheilspellend gerucht op van uit de vlakte en weldra werd de vrees bewaarheid: bij -het eerste ochtendgloren naderden de koelies met hunne kapmessen om de schoonste en -krachtigste te vellen. -</p> -<p>Het was voor het maalfeest; de dag der dagen voor een suikerfabriek, de dag die op -Soeka-madjoe met groote plechtigheid, met veel omhaal en drukte gevierd wordt, zooals -trouwens past voor zulk een rijke, voorspoedige onderneming. -</p> -<p>Reeds gister, en eergister vooral, tegen het vallen van den avond, kwamen de inwoners -der naburige <span class="pageNum" id="pb181">[<a href="#pb181">181</a>]</span>dessa’s toestroomen; de nieuwe morgen brengt ze nog steeds in grooten getale. -</p> -<p>Aan hun adat getrouw, loopen ze als de ganzen achter elkaar en vormen zoo een bont-gekleurd -lint, kronkelend langs de zonnig witte wegen, die, nu stijgend, dan dalend, met het -donkergroen van palm en waringin tot achtergrond, met het zilver der kali omboord, -een uiterst vroolijk en teekenachtig <span class="corr" id="xd30e1808" title="Bron: effekt">effect</span> maken. -</p> -<p>Jong en oud, rijk en arm, aanzienlijk en gering zijn opgekomen en er is veel toilet -gemaakt. -</p> -<p>Hooggele en hardblauwe zijde, grasgroen en lilas satijn, helrood katoen, gestreept, -geruit of geparsemeerd, ziedaar de geliefkoosde kleuren der mannen; enkelen hebben -zich gewaagd aan rose, hemelsblauw of zeegroen, maar de uitwerking daarvan op hun -bruinen tint is verpletterend; anderen hebben zich vergaapt aan groote kleurige patronen -met het gevolg dat ze op zebra’s en tijgers gelijken of op wandelende stukken weiland, -bezaaid met reusachtige boterbloemen. -</p> -<p>De vrouwen verkozen stemmiger tinten; de rijken dragen een baatje koeroeng van zwarte -zijde, de armen van donkerblauw katoen; jonge, knappe gezichten <span class="pageNum" id="pb182">[<a href="#pb182">182</a>]</span>krijgen iets frisch door vroolijke sitzen of neteldoek kabaiaas; de dansmeiden schitteren -boven allen uit door bonte slendangs, voorzien van veel franje en veel goud. -</p> -<p>Het systeem getrouw dat aan het toilet der Javanen ten grondslag ligt—alles bedekken -en toch zoo min mogelijk te raden overig laten—zijn de fraaigeronde armen als worsten -gestopt in nauwe mouwtjes, zijn de goedgevormde beenen der mannen gedrongen in kleedingstukken -die ze omsluiten als het vel den paling; is de sarong getrokken om de slanke heupen, -als wilde de javaansche het onze Yerseys en corsets cuirasse verbeteren. -</p> -<p>Behalve de zwarte oogen en de met dubbele hoeveelheid klapperolie gezalfde hoofden -schittert er veel goud en zilver in het zonnetje; ook enkele echte en veel valsche -diamanten; de mannen, die er overigens vreedzaam genoeg uitzien, dragen prachtige -krissen op zijde, de vrouwen torschen gouden buikbanden, veel ringen en veel spelden -in het haar of op de borst, maar de deftigheid, de eigenlijke chic hunner kleeding -moet toch in al dat moois niet gezocht worden: die wordt gevonden in den kain. -<span class="pageNum" id="pb183">[<a href="#pb183">183</a>]</span></p> -<p>Er zijn kain kapala en kain pandjang, sarongs en slendangs uit alle oorden van Indië, -in de wonderlijkste patronen en bontste kleuren, Palembang en Solo, Djocja en China -zijn vertegenwoordigd en straks, als de heeren echtgenooten verdiept geraken in wajang -of tandak zullen de dames elkaar van meer nabij bekijken, het doek tusschen de vingers -nemen, wrijven, beruiken en ruilingen aangaan, waarvan ze, thuis gekomen, spijt hebben. -</p> -<p>Nu en dan ontstaat er in den zich langzaam voortbewegenden stoet een klein oponthoud. -’t Is als een reiswagen reeds van verre zijn nadering aankondigt door geschreeuw en -zweepgeklap; ook als een américaine of lichte mylord komt voorbijsnellen met gasten -voor den administrateur; soms ook is het een dogcart of bendie, die zijn min of meer -bruingetinte vracht afzet voor de nette huisjes der employés; meest echter tjikarveers, -volgepropt met Javanen. -</p> -<p>Toch wordt eindelijk ook door de laatste voetgangers het doel hunner wenschen bereikt. -De groote witte pilaren, waarop in vergulde letters Soeka-madjoe prijkt, komen steeds -nader en weldra ligt het uitgebreid <span class="pageNum" id="pb184">[<a href="#pb184">184</a>]</span>terrein, waarop de feestelijkheden zullen plaats vinden, in het helder zonlicht, vroolijk -en uitlokkend met zijn talrijke eerepoorten en triomfbogen, met zijn vlaggen en wimpels, -zijn juichende menigte. -</p> -<p>Ook de weg die van de fabriek naar het woonhuis voert, is versierd en op dien weg -zijn aller oogen gevestigd, zoodra de gong zijn negen slagen heeft doen hooren. -</p> -<p>Eensklaps barsten de gamelans los in hun vroolijk giro; van de breede marmeren trappen -daalt een lange stoet van dames en heeren; de regent en de resident onder hun gouden -pajongs, inlandsche hoofden, de geldhebbenden en machthebbenden uit den omtrek, geflankeerd -door hunne wederhelften, maar niet, zooals in Holland het geval zou zijn, gevolgd -door veelbelovend kroost: de zonen zijn in Europa, de dochters òf nog in broek en -baadje, thuis, òf reeds getrouwd. -</p> -<p>Drukte en gejoel wordt niet gevonden onder een javaanschen volkshoop, maar als nu -onder een opwekkenden marsch der inlandsche muziek de wolanda’s nader komen, ontstaat -er een golvende beweging <span class="pageNum" id="pb185">[<a href="#pb185">185</a>]</span>in de veelkleurige massa, en vroolijk dringt alles vooruit, met blijde verwachting -op de bruine aangezichten. -</p> -<p>Weldra is het doel van den optocht bereikt. -</p> -<p>Zooals de bruid wordt getooid voor den gewichtigen stond, waarin ze het zorgeloos -jongemeisjes-leven verwisselt voor de ernstige plichten der vrouw, zoo tooit men ook -den molen eener suikerfabriek voor den morgen, waarop hij uit zijn rust wordt gewekt -om, met inspanning van al zijn krachten, het werk te aanvaarden. -</p> -<p>Een tent van rood en wit doek is gespannen over de raderen, die straks in <span lang="en">full speed</span> de rietstokken gaan verbrijzelen; bloemruikers, guirlandes, wimpels, vlaggen en vuurwerken -hangen in kwistigen overvloed van die tent af. -</p> -<p>Ook hier is, als bij zoo menige andere gelegenheid, door den Europeaan een offer gebracht -aan het inlandsch bijgeloof. -</p> -<p>De toorn der machine—voor den Javaan een machtig wezen, bezield met menschelijke gevoelens -en hartstochten—de toorn der machine moet verzoend <span class="pageNum" id="pb186">[<a href="#pb186">186</a>]</span>worden. Hij wil bloed zien … en als niet aan zijn koninklijken wil gehoorzaamd wordt, -zal weldra een flink werkman of vroolijk knaapje verpletterd liggen tusschen zijn -raderen … Maar de bloedende kop van een karbouw werd boven den topcylinder opgehangen … -men kan gerust aan ’t werk gaan. -</p> -<p>’t Is den Javaan echter niet genoeg, dat de toorn der booze geesten is afgewend, ook -de goede geest moet zijn zegen geven. -</p> -<p>De gamelans zwijgen, heeren en dames scharen zich in wijden kring, de inlanders staan -rondom, en in de groote plechtige stilte, die eensklaps onder die woelige menschenmassa -ontstaan is, treedt een pengghoeloe naar voren. -</p> -<p>De priester draagt den oogst en het werk, dat men op het punt staat te beginnen, in -Allah’s hooge bescherming op; de Javanen vallen in met hun „Amil, Amil!” het gebed -wordt uitgesproken, enkele godsdienstige plechtigheden volbracht en de pengghoeloe -heeft het zijne gedaan. -</p> -<p>Nu volgt een ceremonie van meer vroolijken aard. Alles dringt dichter naar den molen; -de stoom, vooraf <span class="pageNum" id="pb187">[<a href="#pb187">187</a>]</span>opgemaakt, begint te werken, de raderen zetten zich langzaam in beweging en de administrateur -van Soeka-madjoe, met de schoonste rietstokken in de hand, nadert den resident. -</p> -<p>Hij wil hem de eerste vrucht van zijn oogst aanbieden, maar.… naast den resident staat -zijn dochter, een blonde Céres gelijk in haar wit kleed met de frissche korenbloemen—en -als door een plotselinge gedachte bezield legt Henri Reijkman den rietstok in hare -handen. -</p> -<p>Een luid hoera breekt los nu Constance blozend en verlegen naar voren treedt en het -riet onder den molen plaatst; de gamelans juichen, de muziek speelt haar vroolijkst -airtje en weldra knallen de kurken van de champagneflesschen, terwijl heeren en dames -nadertreden om den molen van rietstokken te voorzien. -</p> -<p>Eindelijk zal aan de laatste formaliteit voldaan worden. De karbouwenkop wordt afgenomen -en in plechtigen optocht met volle muziek, onder het afsteken van vuurwerk, het oorverdoovend -geknal van mortions en geweren, op eenigen afstand van den molen gebracht en daar -begraven. -<span class="pageNum" id="pb188">[<a href="#pb188">188</a>]</span></p> -<p>Maar dan breekt ook het oogenblik aan, het oogenblik dat voor den inlander het schoonst -van den dag is. -</p> -<p>Bergen van rijst in verschillende kleuren en vormen, in bladen gevlochten of gevouwen, -toebereid met heete spijzen en ongewoon smakelijk door den overvloed van vleesch en -visch, die iedere rijstmassa verzelt, verdwijnen als door tooverij, weggespoeld met -veel koffie, bier en toebereid ijswater. Het is haast onbegrijpelijk hoe de eigenaars -van die meer dan gevulde magen opgewektheid kunnen gevoelen om deel te nemen aan de -volksspelen, maar toch! nauwelijks weerklinkt de muziek die hen naar het strijdperk -roept of langzaam rijzen de Javaantjes overeind. -</p> -<p>Nog langzamer en niet zonder eenige inspanning gorden ze den buikband—dien ze straks -gemakshalve losgespten—wederom aan en begeven zich, gevolgd door vrouw en kinderen, -met loome schreden naar de arena. -</p> -<p>Het is er verre van daan dat hier Olympische spelen zouden gevierd worden. Alle hollandsche -grappen en aardigheden zijn op javaanschen bodem overgebracht. <span class="pageNum" id="pb189">[<a href="#pb189">189</a>]</span>Er wordt stroop gelikt, mast geklommen en zak geloopen. Toch—geheel hollandsch is -het niet! -</p> -<p>De prijzen bestaan hier noch uit hammen noch uit bonte zakdoeken, noch uit baaien -inexpressibles, en in plaats van den krachtigen vloek of het ruw bon mot waarmee onze -sjouwers en boeren hun gevoel lucht geven, bewaart de inlander een diep stilzwijgen; -bij <span class="corr" id="xd30e1869" title="Bron: neerlaag">neêrlaag</span> zoowel als zegepraal, drukt de welbeheerschte tronie van den gelukkige, die een kostbaren -kain uit den mast haalt, hetzelfde uit als die van den rampzalige, daareven van de -boegspriet getuimeld, terwijl hij zonder hoofddoek en met een bedorven baatje staat -uit te druipen. -</p> -<p>Er is voor de spelen een lommerrijk plekje gekozen, en waar de waringins het dichtst -zijn is een aardig tentje opgeslagen opdat de gasten kunnen toezien. Luid gelach en -vroolijke scherts weerklinken daar, maar weldra wordt toch het zonnetje zóó warm en -het licht zóó schel, dat het voorstel van den administrateur om zijn koele woning -te gaan opzoeken, algemeen bijval vindt. -</p> -<p>De rijsttafel wacht en nu volgen dames en heeren <span class="pageNum" id="pb190">[<a href="#pb190">190</a>]</span>het voorbeeld hunner bruine broeders; de eetlust laat ook hier niets te wenschen over -en ook hier zal na het overvloedig maal een weinig rust niet onwelkom zijn. -</p> -<p>Weldra begeven de gasten zich naar hunne kamers om—o woord vol zoete beteekenis voor -den Indo-Europeaan!—om zich lekker te maken! -</p> -<p>Schoenen en kousen die benauwen, corsetten die al te weelderige vormen beklemmen, -halsboorden, die dikke halzen tergen, ze worden losgetrokken en met onverdiende hardheid -neergesmeten; haardossen verdwijnen, bedaklagen worden afgewasschen en sarong en kabaia -met smachtend verlangen uit de handen der baboes aangenomen. -</p> -<p>Ontdaan van alle banden, lang uitgestrekt in het ruime, koele bed in het <span class="corr" id="xd30e1881" title="Bron: half donker">halfdonker</span> met de gesloten jaloeziën, doen een paar uurtjes rust wonderen; een frisch bad en -een geurig kop thee verrichten het overige en tegen den tijd dat de zon wegschuilt, -komen dames en heeren met nieuwen glans te voorschijn. -<span class="pageNum" id="pb191">[<a href="#pb191">191</a>]</span></p> -</div> -</div> -<div class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h3 class="main">VIII.</h3> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Buiten beschijnt de maan het vroolijk tooneel, waar de Javanen zich geschaard hebben -om den wajang; binnen verlichten talrijke lampen de ruime galerij, waar de tafel is -aangericht. -</p> -<p>’t Is een prachtig diner. -</p> -<p>Op het fijn damast glinstert zilver en kristal in rijken overvloed; geurige bloemen -zijn met kwistige, smaakvolle hand aangebracht; de schatten, die het meer en het woud -opleveren, de fijne wijnen en uitgezochte gerechten uit de welvoorziene goedangs, -komen achtereenvolgens het verhemelte streelen; het dessert munt uit door ongewone -délicatesses.… -</p> -<p>Jammer dat de heerlijke toebereiding van den reebout, de geur der ragouts, het croquante -van het speenvarken enkele heeren telkens herinnert aan de diners op Soeka-madjoe -in den tijd, toen mevrouw Reijkman nog Njai Marie was. -</p> -<p>Thans zit ze aan het hoofd van de tafel. -</p> -<p>Mooi is Marie nooit geweest, maar tien jaar geleden <span class="pageNum" id="pb192">[<a href="#pb192">192</a>]</span>zag ze er vrij aardig uit met haar tengere vormen en rond gezichtje; nu is ze in omvang -toegenomen en, ofschoon nog geen vijf en twintig jaar, begint ze reeds tanig en oudachtig -te worden, terwijl de groote fonkelende oogen, die vroeger het donker gelaat eenigen -glans gaven, tegenwoordig slechts ter sluiks opgeslagen en de witte tanden zelden -gezien worden, even zelden als de vroolijke lach. -</p> -<p>Zou ze in sarong en kabaia onbevallig zijn, in europeesche kleederdracht is ze leelijk -en, wat erger is dan leelijk, belachelijk. -</p> -<p>Het parijsch corset is niet gemaakt voor de welgevormde maar korte taille, de lange -sleep van den donkerrooden japon slingert op de zonderlingste wijze heen en weer bij -haar sarongstap; de voeten bewegen zich moeilijk in de hooggehakte schoenen; het valsch -kapsel, waarin ze met moeite haar lang, dik haar dwong, drukt haar de hersens; de -geplooide kraag, die den hals omsluit, schijnt door de wraakgodinnen uitgedacht om -de gifmengster te herinneren aan de straf, die haar toekomt. Niettegenstaande dit -alles geniet ze, geniet ze onuitsprekelijk. -<span class="pageNum" id="pb193">[<a href="#pb193">193</a>]</span></p> -<p>Immers, het is de eerste gelegenheid waarbij ze optreedt als vrouw des huizes; ’t -is voor de eerste maal dat het maalfeest gegeven wordt, sedert zij, nu twee jaar geleden, -mevrouw Reijkman werd. -</p> -<p>De tijd, waarin ze zich schuil moest houden voor de gasten en hen bedienen van achter -het groote scherm, is voor altijd voorbij; de hooggeplaatste bezoekers, die toen veinsden -haar niet te zien; hunne dames, die toen het hoofd zouden hebben omgedraaid, als ze -haar toevallig ontmoetten; de jongelui die toen haar aanstaarden met onbeschaamde -blikken, zij allen moeten nu voor haar buigen, zij allen moeten haar nu erkennen als -de wettige vrouw van Henri Reijkman. -</p> -<p>Wat deert het haar, dat op het eenmaal zoo vroolijk gelaat van haar echtgenoot de -diepste wanhoop te lezen staat, dat er geen glimlach heeft gespeeld om zijn bleeke -lippen, sinds dat hartverscheurend oogenblik, toen Edith er voor de laatste maal een -kus op drukte; wat deert haar zijn koele terughouding, hij kan zijn huwelijk toch -niet ongedaan maken! -</p> -<p>Wat deert het haar, dat Onno haar noch de achting <span class="pageNum" id="pb194">[<a href="#pb194">194</a>]</span>betoont, noch de beleefdheid bewijst, die hij als eerste geëmployeerde van Soeka-madjoe, -aan de vrouw van zijn principaal verschuldigd is? Hij kan haar plagen zooveel hij -wil; niet meer benadeelen nu zij eenmaal mevrouw Reijkman is. -</p> -<p>Wat deert het haar ook, dat de resident zijn gastvrouw niet schijnt te zien, dat de -suikerlords, hoewel zelf vrij beleefd, vergaten hun vrouwen aan haar voor te stellen, -dat enkele dames haar uit de hoogte behandelen, anderen gichelen en fluisteren zoodra -ze niet langer in haar nabijheid is—ze kunnen haar toch niet verdringen van haar plaats! -</p> -<p>Neen! dat alles deert haar niet! -</p> -<p>Maar wat haar wèl deert, wat nu en dan een onheilspellend licht doet opvlammen in -haar donker oog, wat haar maanden lang reeds vervolgt als een schrikbeeld, wat haar -reeds menigmalen, als ze na een bangen nacht eindelijk insliep, knersetandend deed -ontwaken, dat is het blonde kind met de blauwe oogen die eenmaal zoo medelijdend rustten -op Henri Reijkman’s bleek gelaat, die nu naar hem zijn opgeheven met den vochtigen -blik van een dwepend meisjeshart. -<span class="pageNum" id="pb195">[<a href="#pb195">195</a>]</span></p> -<p>De roode frissche lippen lachen zoo onbezorgd, het blanke voorhoofd is zoo rein, geheel -de uitdrukking van het fijnbesneden gelaat zoo edel, geheel de vorm van het ranke -lichaam zoo meisjesachtig, zoo kinderlijk nog bijna, dat men een Marie Bastoort zijn -moet om iets zondigs te zoeken in de verhouding van Henri Reijkman en Constance van -Raatshove. Maar zij meent er dat zondige in te vinden en met gebalde vuisten en kloppend -hart slaat ze hen gade, en in haar verhit brein komen gedachten op, die haar doen -verbleeken en beven te midden van het feestgewoel. -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>’t Is middernacht. -</p> -<p>De sterren flonkeren met gouden glansen aan het azuur van den effen blauwen hemel, -de nachtbloemen openen haar kelken en geuren als wisten ze hoe kort haar bloeitijd -zijn zal, de vlinders dwarlen halfbedwelmd rondom. Een frissche koelte daalt van den -Ardjoeno en komt de verhitte gezichten aanraken van de honderden mannen en vrouwen, -die geschaard liggen rondom den wajang of genieten van de bevallige dansen en het -onharmonisch gezang der ronggèngs. -<span class="pageNum" id="pb196">[<a href="#pb196">196</a>]</span></p> -<p>Uit de ruime pendoppo der administrateurswoning klinkt vroolijke muziek en de paren -zweven op de maat eener wals, die steeds sneller, steeds wilder wordt. -</p> -<p>Het is niet alleen de jeugd, die hier danst: oud en jong doet mede; de resident heeft -het bal geopend met de gade van den grondbezitter; te zamen dragen ze een eeuw op -de schouders, maar het hart bleef jong en de voet vlug; een weeuwtje wier volwassen -zoon in Holland gelukkig geen getuige kan zijn van mama’s aanvechtingen naar de vreugden -des levens, draait lustig in de rondte met den geëmployeerde, wien het eerste dons -om de kin speelt; een grijze overste heeft een piepjong nonnatje gekozen.… -</p> -<p>Er zijn echter ook andere paartjes, jong en onbezorgd, vroolijk en bevallig, aardig -om aan te zien. Maar geen schooner onder die allen dan de forsche en toch zoo slanke -gestalte van den gastheer, met zijn dame, die er uitziet als een engel in haar wolken -van wit, haar guirlandes vergeet-mij-niet, den krans in de goudglansende krullen. -</p> -<p>Ze rust in de armen, die haar omvatten, ze geeft zich geheel over aan het genot van -den dans, en hij <span class="pageNum" id="pb197">[<a href="#pb197">197</a>]</span>sluit haar vaster aan zijn borst, en staart in het schitterend blauw dier welsprekende -oogen en—had hij tot heden toe slechts een zucht in antwoord op de taal dier oogen, -nu fluistert hij en droomt—en in zijn droom hoort hij het rammelen niet van den keten, -die achter hem aansleept. -</p> -<p>Uit den donkersten hoek van de groote pendoppo volgen een paar ernstige oogen het -schoone paar; met warme bewondering maar met teedere bezorgdheid ook. -</p> -<p>Eindelijk rijst Onno overeind uit zijn verborgen plekje. Hij treed haastig voorwaarts; -hij legt zijn hand op Henri’s arm, zoodra deze zijn dame verlaten heeft. -</p> -<p>„Henri!” fluistert hij. -</p> -<p>„Wat is er?” vraagt deze eenigszins ongeduldig. -</p> -<p>„Marie ziet je!” -</p> -<p>„Onno! één avond, één halven nacht van geluk maar!” vraagt Reijkman smeekend. -</p> -<p>En Onno laat hem los en treedt naar buiten; hij ziet op naar de sterren, die glimlachen -en vroolijk knipoogen, want ze zijn te verre af om het lijden der menschen te zien, -en peinzensmoê spreekt hij <span class="pageNum" id="pb198">[<a href="#pb198">198</a>]</span>de vraag uit, die zijn ziel beroert, de vraag die in dit uur als in zooveel andere -uren zijn warm, trouw vriendenhart vervult: „Is hij dan gedoemd tot het ongeluk, levenslang?.… -Kan er dan niets, niets voor zijn verlossing gedaan worden?.…” -</p> -<p>Maar de sterren glimlachen en knipoogen steeds voort en antwoorden niet. Wilder klinkt -de muziek, luider het gegons der vroolijke stemmen, maar het zijn niet de blijde tonen -die hem weer naar binnen drijven: het is het onbestemd voorgevoel van een naderende -ramp. -</p> -<p>Hij moet weten wat er voorvalt. Henri,—dit heeft hij straks bespeurd aan zijn fonkelend -oog, aan zijn koortsig gloeiend gelaat—is zichzelf niet; hij zou in dezen nacht van -verrukking en opgewondenheid de grootste onvoorzichtigheid begaan; ook het schoone -kind met den krans van vergeet-mij-niet weet niet welk gevaar haar dreigt; maar om -Marie’s lippen speelt nu en dan de koude wreede grijnslach, dien hij somtijds heeft -gezien in Henri’s ziekenkamer, en hij weet dat er dan gewaakt moet worden.… -</p> -<p>Hij volgt de donkerroode japon met zijn strakken <span class="pageNum" id="pb199">[<a href="#pb199">199</a>]</span>blik, waarheen zij zich ook beweegt; hij ziet hoe ze orders geeft aan de bedienden, -niet flink en bepaald als gewoonlijk, maar verstrooid, hoe ze het eene glas champagne -na het andere leegdrinkt en toch niet vroolijk wordt, hoe ze met de zwarte oogen één -wit punt volgt in de balzaal.… -</p> -<p>Weldra komt de wreede koude grijnslach niet meer nu en dan om de bleekblauwe lippen -spelen, maar blijft en schijnt zich te verspreiden over geheel het strak gelaat, tot -zelfs in de oogen.… als Onno dat ziet, grijpt een groote angst hem aan: hij moet zijn -waakzaamheid verdubbelen. -</p> -<p>Op eens—daar wordt de roode japon niet meer gezien in de balzaal. Ieder is te zeer -met zichzelf vervuld om haar te missen, die daar nu langzaam de breede trappen der -pendoppo afdaalt en, als had ze behoefte aan een weinig frissche lucht, den bloemtuin -achter het huis begint op en neder te wandelen. -</p> -<p>Ze loopt zoo bedaard mogelijk en niet zonder nu en dan eens stil te staan om aan een -roos te ruiken of haar kleed beter op te nemen; ze kiest de zijde van het huis door -haar bewoond; dáár verdwijnt ze <span class="pageNum" id="pb200">[<a href="#pb200">200</a>]</span>een oogenblik in haar kamers en als ze wederom te voorschijn komt, neemt ze het kleed -met de linkerhand te zamen; de rechter is niet meer vrij.… -</p> -<p>Nu strekt ze haar wandeling wat verder uit; ze neemt den kant van de bijgebouwen; -eerst rechts, naar de bediendenkamers; dan links naar de logeervertrekken.… -</p> -<p>’t Is hier doodstil; geen sterveling beweegt zich, de logées zijn in de balzaal, de -jongens en meiden bij de ronggèngs. -</p> -<p>Al de kamers zijn gesloten, ook die waarvoor Marie nu stilhoudt. Maar ze weet, dat -het knipje van de jaloezie gebroken is, ze duwt er zachtkens tegen aan, het springt -open en, daar het venster niet gesloten werd, kan ze nu over het vrij lange kozijn -de kamer binnenklimmen. -</p> -<p>De half neergedraaide lamp verspreidt een flauw en schemerachtig licht in het vrij -ruim vertrek. -</p> -<p>Marie kijkt rondom zich. Een paar kleine slofjes staan voor het bed; op de toilettafel -ligt een gebroken waaier, een gouden armband; het witte kleedje met de korenbloemen, -dat Constance van Raatshove <span class="pageNum" id="pb201">[<a href="#pb201">201</a>]</span>heeft gedragen dien morgen, hangt aan het schutsel. -</p> -<p>De kamer ziet er uit, zooals iedere andere waarin een jong meisje zich voor het bal -heeft gekleed, met bloemen en kanten en strikken overal verstrooid. Maar in deze kamer -is een bedwelmend zoete geur, in deze kamer prijkt op het midden van de marmeren tafel -een heerlijke, witte bloemtros.… Marie weet dat het de schoonste en zeldzaamste is -der orchydeën, die Henri met zooveel zorg kweekt.… -</p> -<p>Haar fonkelend oog rust langen tijd op die bloem; dan treedt ze snel en vast nader -en scheurt haar van den stengel en trapt haar onder den voet. Een oogenblik nog en -de rechterhand, tot nu toe zoo vastgeklemd, opent zich;.… een wit, fijn poeder gaat -uit die hand over in den met water gevulden gendie<a class="noteRef" id="xd30e1963src" href="#xd30e1963">3</a>. -</p> -<p>Als uilengekras, zoo onheilspellend weerklinkt haar akelig schorre lach door de stilte -van den nacht; fluisterend, of ze vreesde voor haar eigen stem, spreekt ze: „Ha, ha! -mooie meisjes worden warm van het dansen.… ze krijgen dorst, ze willen slapen, droomen -<span class="pageNum" id="pb202">[<a href="#pb202">202</a>]</span>van den knappen mijnheer … ze drinken, drinken!.… Het witte gezicht blauw, de roode -wangen blauw.…” -</p> -<p>Daar slaakt ze een rauwen gil. Ze heeft opgezien in den grooten spiegel tegenover -haar; ze heeft een gloeienden blik ontmoet, gloeiend van haat en wraak, gloeiend van -razende woede. -</p> -<p>Lang blijft het doodstil in Constance’s slaapvertrek. Als een tijger heeft Onno van -achter zijn prooi besprongen en zóó plotseling was de aanval, zóó vast grepen de ijzeren -vuisten, zóó krachtig nijpen ze, dat de gifmengster geen geluid kan voortbrengen. -Nu … ze worstelt als een bezetene, ze tracht zich los te wringen, hem omver te werpen, -ze bijt hem in de handen, ze krabt hem het gelaat tot bloed … -</p> -<p>Eindelijk is hij den strijd moede. -</p> -<p>Een ijzeren vuistslag komt neder op het hoofd, dat zooveel monsterlijks uitbroedde. -Als ze bewusteloos achterover valt op den grond, zet Onno haar de knie op de borst. -</p> -<p>Dan grijpt hij den gendie. -<span class="pageNum" id="pb203">[<a href="#pb203">203</a>]</span></p> -<p>En als ze ontwaakt uit haar korte bezwijming, ziet ze vlak boven haar gelaat die vurige -oogen vol haat, dien mond schuimend van woede, hoort ze het bevel dat haar doodvonnis -is: „Drink!” -</p> -<p>Maar neen, ze wil niet drinken! Ze moet leven! Ze rukt zich los, ze kromt zich als -een slang, ze kruipt en wentelt zich, ze smeekt om genade; dan tracht ze hem het glas -uit de handen te slaan. -</p> -<p>Maar eindelijk begrijpt ze dat de kansen niet gelijk staan, hij is even listig en -veel sterker dan zij. Ze heft een vreeselijk gegil aan, schor en woest. Ze schreeuwt -om hulp, haar antwoorden de tonen van den vroolijken galop, en in haar verbeelding -ziet ze Henri daarhenen zweven, stralend van geluk, met het blonde meisje in zijn -armen … zooals hij háár nooit, nooit in de armen hield! -</p> -<p>„Neen! neen! Ik wil niet sterven! Zij zal hem niet hebben,” gilt ze. „Ik moet leven.” -</p> -<p>Maar daar sist het vlak bij haar oor: „Gifmengster! Hij zal haar trouwen … niet gedwongen, -maar uit vrijen wil … En hij zal haar lief hebben … En ze zullen gelukkig zijn … En -nu, drink!” -<span class="pageNum" id="pb204">[<a href="#pb204">204</a>]</span></p> -<p>Maar ze houdt de tanden vast opeengeklemd, de lippen gesloten; dan woelt ze door de -lange, losgemaakte haren, waarin nog de juweelen schitteren.… -</p> -<p>Onno buigt zich dieper over haar heen; de tegenstand wordt zwakker, steeds zwakker … -hij giet haar het gif in de keel, tot den laatsten droppel toe! -</p> -<p>Daar flikkert iets in de schemering. Onno grijpt naar zijn borst.… een vreeselijk -stekende pijn!.… ruggelings valt hij achterover.… -</p> -<p class="tb">- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -</p><p> -</p> -<p>Het is vijf uur in den morgen. De starren verbleeken en grijs en kleurloos breidt -de hemel zich uit over den Ardjoeno; de gamelans zwijgen, ook de dansmuziek heeft -opgehouden.… men maakt zich gereed tot scheiden. -</p> -<p>Nu wordt de gastvrouw gemist. -</p> -<p>Eerst zijn de groote galerijen, dan Marie’s vertrekken, dan geheel het huis, eindelijk -zelfs de tuin doorzocht.… ten laatste vraagt Reijkman zijn logées in hun kamers te -willen zien.… -<span class="pageNum" id="pb205">[<a href="#pb205">205</a>]</span></p> -<p>Wat is het, dat hem drijft om zelf den sleutel te zoeken van die kamer links? Wat -is het dat hem er toe brengt door de geopende jaloezie naar binnen te springen, nog -vóór de deur ontsloten kon worden?… -</p> -<p>De lamp is uitgegaan, maar bij de vale ochtendschemering ziet hij midden in het vertrek, -op den grond, een verwarde massa, als in één grooten bloedplas. -</p> -<p>Hij stoot de vensters open en.… neen, ’t is geen bloedplas, dat purperkleurige, ’t -is de roode japon van Marie. En die akelige, bleekblauwe vlek in het midden met de -zwarte slangen die ze omkronkelen, dat is Marie’s gelaat, dat zijn Marie’s lange haren! -</p> -<p>De doodsstrijd heeft afschuwelijke sporen achtergelaten op het door woede en wanhoop -verwrongen gezicht.… Maar dicht naast het hare ligt een ander, bleek en strak. -</p> -<p>Henri Reijkman knielt zachtjes neêr bij den getrouwe; hij legt het moede hoofd aan -zijn borst, hij drukt een langen kus op de bleeke lippen, hij roept luide den naam -van zijn vriend. -</p> -<p>„Henri?! O, dat is goed!” fluistert een zwakke stem. -<span class="pageNum" id="pb206">[<a href="#pb206">206</a>]</span></p> -<p>„Onno, wat is er gebeurd?” vraagt Reijkman in de vreeselijkste spanning. -</p> -<p>„Ze heeft niet gedronken?” fluistert de zwakke stem. -</p> -<p>„Wie? Marie?” -</p> -<p>„Het meisje met de vergeet-mij-nietjes?” -</p> -<p>„Onno?… O God! nu begrijp ik het. <i>Zij</i> had haar willen vergiftigen … En o, mijn trouwe vriend, je hebt gewaakt over Constance?” -</p> -<p>„Heb ik <span class="corr" id="xd30e2016" title="Bron: goed gemaakt">goedgemaakt</span>, wat ik misdeed, Henri?” -</p> -<p>„Ja, ja! duizendmalen! Maar Onno, wat deert je? Wat heeft ze je misdaan? Antwoord! -Antwoord!” -</p> -<p>Onno wijst op den langen, scherpen haarnaald, waaraan een diamant fonkelt. -</p> -<p>„Die heeft ze me door het hart gestoken.” -</p> -<p>„God! Laat me hulp roepen.… Onno, je moogt niet sterven!” -</p> -<p>„Neen, neen! Blijf zoo zitten.… Laat mijn hoofd zoo liggen.… En zeg het nog eens en -nog eens, dat ik alles heb goedgemaakt.… dat je nu gelukkig zult worden.… Zeg het, -Henri!.…” -</p> -<p>En terwijl Henri al zijn smart uitspreekt in één lange stomme omhelzing, terwijl heete -tranen neerstroomen <span class="pageNum" id="pb207">[<a href="#pb207">207</a>]</span>op het bleeke voorhoofd, terwijl hij woorden stamelt van eeuwige dankbaarheid en het -uitroept dat de trouwe vriend nimmermeer zal vergeten worden in zijn huis, komt in -den dood het donker gelaat een glimlach verhelderen, zoo liefelijk en zacht, zoo zalig -en tevreden, als nooit te voren. -</p> -<div class="figure o207width"><img src="images/o207.png" alt="Ornament." width="92" height="54"></div><p> -<span class="pageNum" id="pb208">[<a href="#pb208">208</a>]</span></p> -</div> -</div> -</div> -<div class="footnotes"> -<hr class="fnsep"> -<div class="footnote-body"> -<div id="xd30e1735"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd30e1735src">1</a></span> ’t Kan mij niet schelen. <a class="fnarrow" href="#xd30e1735src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div id="xd30e1754"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd30e1754src">2</a></span> Stil. <a class="fnarrow" href="#xd30e1754src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div id="xd30e1963"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd30e1963src">3</a></span> Steenen karaf. <a class="fnarrow" href="#xd30e1963src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">↑</a></p> -</div> -</div> -</div> -</div> -</div> -<div class="back"> -<div class="div1 advertisement ads"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody"> -<p class="first"><i>Bij den Uitgever dezes is mede verschenen, van</i> -</p> -<p class="xd30e2038">ANNIE FOORE. -</p> -<p class="xd30e2040">Florence’s Droom. -</p> -<p>Ingenaaid ƒ <b>0.60</b>. -</p> -<p>In Prachtband ƒ <b>0.90</b>. -</p> -<p class="xd30e2038">EEN FAMILIEGEHEIM. -</p> -<p>Ingenaaid ƒ <b>0.60</b>. -</p> -<p>In Prachtband ƒ <b>0.90</b>. -</p> -</div> -</div> -<div class="transcriberNote"> -<h2 class="main">Colofon</h2> -<h3 class="main">Beschikbaarheid</h3> -<p class="first">Dit eBoek is voor kosteloos gebruik door iedereen overal, met vrijwel geen beperkingen -van welke soort dan ook. U mag het kopiëren, weggeven of hergebruiken onder de voorwaarden -van de Project Gutenberg Licentie in dit eBoek of on-line op <a class="seclink xd30e41" title="Externe link" href="https://www.gutenberg.org/">www.gutenberg.org</a>. -</p> -<p>Dit eBoek is geproduceerd door het on-line gedistribueerd correctieteam op <a class="seclink xd30e41" title="Externe link" href="https://www.pgdp.net/">www.pgdp.net</a>. -</p> -<h3 class="main">Metadata</h3> -<table class="colophonMetadata" summary="Metadata"> -<tr> -<td><b>Titel:</b></td> -<td>Indische Huwelijken</td> -<td></td> -</tr> -<tr> -<td><b>Auteur:</b></td> -<td>Annie Foore [Pseud. van Francisca Johanna Jacoba Alberta Junius (1847–1890)]</td> -<td><a href="https://viaf.org/viaf/29164020/" class="seclink">Info</a></td> -</tr> -<tr> -<td><b>Taal:</b></td> -<td>Nederlands (Spelling De Vries-Te Winkel)</td> -<td></td> -</tr> -<tr> -<td><b>Oorspronkelijke uitgiftedatum:</b></td> -<td>[1895]</td> -<td></td> -</tr> -</table> -<h3 class="main">Documentgeschiedenis</h3> -<ul> -<li>2021-07-11 Begonnen. -</li> -</ul> -<h3 class="main">Externe Referenties</h3> -<p>Dit Project Gutenberg eBoek bevat externe referenties. Het kan zijn dat deze links -voor u niet werken.</p> -<h3 class="main">Verbeteringen</h3> -<p>De volgende verbeteringen zijn aangebracht in de tekst:</p> -<table class="correctionTable" summary="Overzicht van verbeteringen aangebracht in de tekst."> -<tr> -<th>Bladzijde</th> -<th>Bron</th> -<th>Verbetering</th> -<th>Bewerkingsafstand</th> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e167">8</a></td> -<td class="width40 bottom">wel voorziene</td> -<td class="width40 bottom">welvoorziene</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e185">10</a>, <a class="pageref" href="#xd30e229">14</a>, <a class="pageref" href="#xd30e320">24</a>, <a class="pageref" href="#xd30e337">26</a>, <a class="pageref" href="#xd30e893">83</a></td> -<td class="width40 bottom">van avond</td> -<td class="width40 bottom">vanavond</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e227">14</a></td> -<td class="width40 bottom"> -[<i>Niet in bron</i>] -</td> -<td class="width40 bottom">.</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e256">18</a></td> -<td class="width40 bottom">Hoedt’s</td> -<td class="width40 bottom">Hoedts</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e268">19</a>, <a class="pageref" href="#xd30e282">21</a>, <a class="pageref" href="#xd30e365">29</a>, <a class="pageref" href="#xd30e448">38</a></td> -<td class="width40 bottom">Leo’s</td> -<td class="width40 bottom">Léo’s</td> -<td class="bottom">1 / 0</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e295">22</a>, <a class="pageref" href="#xd30e994">92</a></td> -<td class="width40 bottom">van daag</td> -<td class="width40 bottom">vandaag</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e306">23</a>, <a class="pageref" href="#xd30e1184">112</a></td> -<td class="width40 bottom">moeielijk</td> -<td class="width40 bottom">moeilijk</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e348">27</a>, <a class="pageref" href="#xd30e427">36</a></td> -<td class="width40 bottom">Leo</td> -<td class="width40 bottom">Léo</td> -<td class="bottom">1 / 0</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e391">32</a></td> -<td class="width40 bottom">wicht</td> -<td class="width40 bottom">gewicht</td> -<td class="bottom">2</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e475">40</a>, <a class="pageref" href="#xd30e480">40</a></td> -<td class="width40 bottom">prozaisch</td> -<td class="width40 bottom">prozaïsch</td> -<td class="bottom">1 / 0</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e497">42</a></td> -<td class="width40 bottom">super-intendent</td> -<td class="width40 bottom">superintendent</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e540">47</a></td> -<td class="width40 bottom">Soeka Madjoe</td> -<td class="width40 bottom">Soeka-Madjoe</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e627">55</a>, <a class="pageref" href="#xd30e677">61</a></td> -<td class="width40 bottom"> -[<i>Niet in bron</i>] -</td> -<td class="width40 bottom">„</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e740">68</a></td> -<td class="width40 bottom">á</td> -<td class="width40 bottom">à</td> -<td class="bottom">1 / 0</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e785">71</a>, <a class="pageref" href="#xd30e1469">146</a></td> -<td class="width40 bottom">patient</td> -<td class="width40 bottom">patiënt</td> -<td class="bottom">1 / 0</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e790">72</a></td> -<td class="width40 bottom">moeielijke</td> -<td class="width40 bottom">moeilijke</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e975">91</a></td> -<td class="width40 bottom">hemels naam</td> -<td class="width40 bottom">hemelsnaam</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e982">92</a></td> -<td class="width40 bottom"> -[<i>Niet in bron</i>] -</td> -<td class="width40 bottom">”</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1007">93</a></td> -<td class="width40 bottom">”</td> -<td class="width40 bottom"> -[<i>Verwijderd</i>] -</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1051">98</a></td> -<td class="width40 bottom">werdt</td> -<td class="width40 bottom">werd</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1075">100</a></td> -<td class="width40 bottom">heelemeel</td> -<td class="width40 bottom">heelemaal</td> -<td class="bottom">2</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1134">106</a></td> -<td class="width40 bottom">Van uit</td> -<td class="width40 bottom">Vanuit</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1291">125</a></td> -<td class="width40 bottom">gerust gesteld</td> -<td class="width40 bottom">gerustgesteld</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1372">134</a></td> -<td class="width40 bottom">vóor</td> -<td class="width40 bottom">vóór</td> -<td class="bottom">1 / 0</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1625">165</a></td> -<td class="width40 bottom">den</td> -<td class="width40 bottom">dan</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1641">166</a></td> -<td class="width40 bottom"> -[<i>Niet in bron</i>] -</td> -<td class="width40 bottom">;</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1681">172</a></td> -<td class="width40 bottom">zoo veel</td> -<td class="width40 bottom">zooveel</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1693">173</a></td> -<td class="width40 bottom">zich zelf</td> -<td class="width40 bottom">zichzelf</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1700">174</a></td> -<td class="width40 bottom">moeielijkheden</td> -<td class="width40 bottom">moeilijkheden</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1703">174</a></td> -<td class="width40 bottom">moeielijkheid</td> -<td class="width40 bottom">moeilijkheid</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1706">174</a></td> -<td class="width40 bottom">di</td> -<td class="width40 bottom">dit</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1713">174</a>, <a class="pageref" href="#xd30e1745">176</a></td> -<td class="width40 bottom">hek</td> -<td class="width40 bottom">gek</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1716">174</a></td> -<td class="width40 bottom">gulp</td> -<td class="width40 bottom">hulp</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1808">181</a></td> -<td class="width40 bottom">effekt</td> -<td class="width40 bottom">effect</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1869">189</a></td> -<td class="width40 bottom">neerlaag</td> -<td class="width40 bottom">neêrlaag</td> -<td class="bottom">1 / 0</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e1881">190</a></td> -<td class="width40 bottom">half donker</td> -<td class="width40 bottom">halfdonker</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd30e2016">206</a></td> -<td class="width40 bottom">goed gemaakt</td> -<td class="width40 bottom">goedgemaakt</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -</table> -</div> -</div> -<div style='display:block; margin-top:4em'>*** END OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK INDISCHE HUWELIJKEN ***</div> -<div style='text-align:left'> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -Updated editions will replace the previous one—the old editions will -be renamed. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -Creating the works from print editions not protected by U.S. copyright -law means that no one owns a United States copyright in these works, -so the Foundation (and you!) can copy and distribute it in the United -States without permission and without paying copyright -royalties. Special rules, set forth in the General Terms of Use part -of this license, apply to copying and distributing Project -Gutenberg™ electronic works to protect the PROJECT GUTENBERG™ -concept and trademark. Project Gutenberg is a registered trademark, -and may not be used if you charge for an eBook, except by following -the terms of the trademark license, including paying royalties for use -of the Project Gutenberg trademark. If you do not charge anything for -copies of this eBook, complying with the trademark license is very -easy. You may use this eBook for nearly any purpose such as creation -of derivative works, reports, performances and research. Project -Gutenberg eBooks may be modified and printed and given away--you may -do practically ANYTHING in the United States with eBooks not protected -by U.S. copyright law. Redistribution is subject to the trademark -license, especially commercial redistribution. -</div> - -<div style='margin:0.83em 0; font-size:1.1em; text-align:center'>START: FULL LICENSE<br> -<span style='font-size:smaller'>THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE<br> -PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK</span> -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -To protect the Project Gutenberg™ mission of promoting the free -distribution of electronic works, by using or distributing this work -(or any other work associated in any way with the phrase “Project -Gutenberg”), you agree to comply with all the terms of the Full -Project Gutenberg™ License available with this file or online at -www.gutenberg.org/license. -</div> - -<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'> -Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg™ electronic works -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg™ -electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to -and accept all the terms of this license and intellectual property -(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all -the terms of this agreement, you must cease using and return or -destroy all copies of Project Gutenberg™ electronic works in your -possession. If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a -Project Gutenberg™ electronic work and you do not agree to be bound -by the terms of this agreement, you may obtain a refund from the person -or entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.B. “Project Gutenberg” is a registered trademark. It may only be -used on or associated in any way with an electronic work by people who -agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few -things that you can do with most Project Gutenberg™ electronic works -even without complying with the full terms of this agreement. See -paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project -Gutenberg™ electronic works if you follow the terms of this -agreement and help preserve free future access to Project Gutenberg™ -electronic works. See paragraph 1.E below. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation (“the -Foundation” or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection -of Project Gutenberg™ electronic works. Nearly all the individual -works in the collection are in the public domain in the United -States. If an individual work is unprotected by copyright law in the -United States and you are located in the United States, we do not -claim a right to prevent you from copying, distributing, performing, -displaying or creating derivative works based on the work as long as -all references to Project Gutenberg are removed. Of course, we hope -that you will support the Project Gutenberg™ mission of promoting -free access to electronic works by freely sharing Project Gutenberg™ -works in compliance with the terms of this agreement for keeping the -Project Gutenberg™ name associated with the work. You can easily -comply with the terms of this agreement by keeping this work in the -same format with its attached full Project Gutenberg™ License when -you share it without charge with others. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern -what you can do with this work. Copyright laws in most countries are -in a constant state of change. If you are outside the United States, -check the laws of your country in addition to the terms of this -agreement before downloading, copying, displaying, performing, -distributing or creating derivative works based on this work or any -other Project Gutenberg™ work. The Foundation makes no -representations concerning the copyright status of any work in any -country other than the United States. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg: -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.E.1. The following sentence, with active links to, or other -immediate access to, the full Project Gutenberg™ License must appear -prominently whenever any copy of a Project Gutenberg™ work (any work -on which the phrase “Project Gutenberg” appears, or with which the -phrase “Project Gutenberg” is associated) is accessed, displayed, -performed, viewed, copied or distributed: -</div> - -<blockquote> - <div style='display:block; margin:1em 0'> - This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and most - other parts of the world at no cost and with almost no restrictions - whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms - of the Project Gutenberg License included with this eBook or online - at <a href="https://www.gutenberg.org">www.gutenberg.org</a>. If you - are not located in the United States, you will have to check the laws - of the country where you are located before using this eBook. - </div> -</blockquote> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.E.2. If an individual Project Gutenberg™ electronic work is -derived from texts not protected by U.S. copyright law (does not -contain a notice indicating that it is posted with permission of the -copyright holder), the work can be copied and distributed to anyone in -the United States without paying any fees or charges. If you are -redistributing or providing access to a work with the phrase “Project -Gutenberg” associated with or appearing on the work, you must comply -either with the requirements of paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 or -obtain permission for the use of the work and the Project Gutenberg™ -trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or 1.E.9. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.E.3. If an individual Project Gutenberg™ electronic work is posted -with the permission of the copyright holder, your use and distribution -must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any -additional terms imposed by the copyright holder. Additional terms -will be linked to the Project Gutenberg™ License for all works -posted with the permission of the copyright holder found at the -beginning of this work. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg™ -License terms from this work, or any files containing a part of this -work or any other work associated with Project Gutenberg™. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this -electronic work, or any part of this electronic work, without -prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with -active links or immediate access to the full terms of the Project -Gutenberg™ License. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary, -compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including -any word processing or hypertext form. However, if you provide access -to or distribute copies of a Project Gutenberg™ work in a format -other than “Plain Vanilla ASCII” or other format used in the official -version posted on the official Project Gutenberg™ website -(www.gutenberg.org), you must, at no additional cost, fee or expense -to the user, provide a copy, a means of exporting a copy, or a means -of obtaining a copy upon request, of the work in its original “Plain -Vanilla ASCII” or other form. Any alternate format must include the -full Project Gutenberg™ License as specified in paragraph 1.E.1. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying, -performing, copying or distributing any Project Gutenberg™ works -unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing -access to or distributing Project Gutenberg™ electronic works -provided that: -</div> - -<div style='margin-left:0.7em;'> - <div style='text-indent:-0.7em'> - • You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from - the use of Project Gutenberg™ works calculated using the method - you already use to calculate your applicable taxes. The fee is owed - to the owner of the Project Gutenberg™ trademark, but he has - agreed to donate royalties under this paragraph to the Project - Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments must be paid - within 60 days following each date on which you prepare (or are - legally required to prepare) your periodic tax returns. Royalty - payments should be clearly marked as such and sent to the Project - Gutenberg Literary Archive Foundation at the address specified in - Section 4, “Information about donations to the Project Gutenberg - Literary Archive Foundation.” - </div> - - <div style='text-indent:-0.7em'> - • You provide a full refund of any money paid by a user who notifies - you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he - does not agree to the terms of the full Project Gutenberg™ - License. You must require such a user to return or destroy all - copies of the works possessed in a physical medium and discontinue - all use of and all access to other copies of Project Gutenberg™ - works. - </div> - - <div style='text-indent:-0.7em'> - • You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of - any money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the - electronic work is discovered and reported to you within 90 days of - receipt of the work. - </div> - - <div style='text-indent:-0.7em'> - • You comply with all other terms of this agreement for free - distribution of Project Gutenberg™ works. - </div> -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project -Gutenberg™ electronic work or group of works on different terms than -are set forth in this agreement, you must obtain permission in writing -from the Project Gutenberg Literary Archive Foundation, the manager of -the Project Gutenberg™ trademark. Contact the Foundation as set -forth in Section 3 below. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.F. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable -effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread -works not protected by U.S. copyright law in creating the Project -Gutenberg™ collection. Despite these efforts, Project Gutenberg™ -electronic works, and the medium on which they may be stored, may -contain “Defects,” such as, but not limited to, incomplete, inaccurate -or corrupt data, transcription errors, a copyright or other -intellectual property infringement, a defective or damaged disk or -other medium, a computer virus, or computer codes that damage or -cannot be read by your equipment. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the “Right -of Replacement or Refund” described in paragraph 1.F.3, the Project -Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project -Gutenberg™ trademark, and any other party distributing a Project -Gutenberg™ electronic work under this agreement, disclaim all -liability to you for damages, costs and expenses, including legal -fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT -LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE -PROVIDED IN PARAGRAPH 1.F.3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE -TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE -LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR -INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH -DAMAGE. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a -defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can -receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a -written explanation to the person you received the work from. If you -received the work on a physical medium, you must return the medium -with your written explanation. The person or entity that provided you -with the defective work may elect to provide a replacement copy in -lieu of a refund. If you received the work electronically, the person -or entity providing it to you may choose to give you a second -opportunity to receive the work electronically in lieu of a refund. If -the second copy is also defective, you may demand a refund in writing -without further opportunities to fix the problem. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth -in paragraph 1.F.3, this work is provided to you ‘AS-IS’, WITH NO -OTHER WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT -LIMITED TO WARRANTIES OF MERCHANTABILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied -warranties or the exclusion or limitation of certain types of -damages. If any disclaimer or limitation set forth in this agreement -violates the law of the state applicable to this agreement, the -agreement shall be interpreted to make the maximum disclaimer or -limitation permitted by the applicable state law. The invalidity or -unenforceability of any provision of this agreement shall not void the -remaining provisions. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the -trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone -providing copies of Project Gutenberg™ electronic works in -accordance with this agreement, and any volunteers associated with the -production, promotion and distribution of Project Gutenberg™ -electronic works, harmless from all liability, costs and expenses, -including legal fees, that arise directly or indirectly from any of -the following which you do or cause to occur: (a) distribution of this -or any Project Gutenberg™ work, (b) alteration, modification, or -additions or deletions to any Project Gutenberg™ work, and (c) any -Defect you cause. -</div> - -<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'> -Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg™ -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -Project Gutenberg™ is synonymous with the free distribution of -electronic works in formats readable by the widest variety of -computers including obsolete, old, middle-aged and new computers. It -exists because of the efforts of hundreds of volunteers and donations -from people in all walks of life. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -Volunteers and financial support to provide volunteers with the -assistance they need are critical to reaching Project Gutenberg™’s -goals and ensuring that the Project Gutenberg™ collection will -remain freely available for generations to come. In 2001, the Project -Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure -and permanent future for Project Gutenberg™ and future -generations. To learn more about the Project Gutenberg Literary -Archive Foundation and how your efforts and donations can help, see -Sections 3 and 4 and the Foundation information page at www.gutenberg.org. -</div> - -<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'> -Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non-profit -501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the -state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal -Revenue Service. The Foundation’s EIN or federal tax identification -number is 64-6221541. Contributions to the Project Gutenberg Literary -Archive Foundation are tax deductible to the full extent permitted by -U.S. federal laws and your state’s laws. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -The Foundation’s business office is located at 809 North 1500 West, -Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887. Email contact links and up -to date contact information can be found at the Foundation’s website -and official page at www.gutenberg.org/contact -</div> - -<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'> -Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -Project Gutenberg™ depends upon and cannot survive without widespread -public support and donations to carry out its mission of -increasing the number of public domain and licensed works that can be -freely distributed in machine-readable form accessible by the widest -array of equipment including outdated equipment. Many small donations -($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt -status with the IRS. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -The Foundation is committed to complying with the laws regulating -charities and charitable donations in all 50 states of the United -States. Compliance requirements are not uniform and it takes a -considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up -with these requirements. We do not solicit donations in locations -where we have not received written confirmation of compliance. To SEND -DONATIONS or determine the status of compliance for any particular state -visit <a href="https://www.gutenberg.org/donate/">www.gutenberg.org/donate</a>. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -While we cannot and do not solicit contributions from states where we -have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition -against accepting unsolicited donations from donors in such states who -approach us with offers to donate. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -International donations are gratefully accepted, but we cannot make -any statements concerning tax treatment of donations received from -outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -Please check the Project Gutenberg web pages for current donation -methods and addresses. Donations are accepted in a number of other -ways including checks, online payments and credit card donations. To -donate, please visit: www.gutenberg.org/donate -</div> - -<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'> -Section 5. General Information About Project Gutenberg™ electronic works -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -Professor Michael S. Hart was the originator of the Project -Gutenberg™ concept of a library of electronic works that could be -freely shared with anyone. For forty years, he produced and -distributed Project Gutenberg™ eBooks with only a loose network of -volunteer support. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -Project Gutenberg™ eBooks are often created from several printed -editions, all of which are confirmed as not protected by copyright in -the U.S. unless a copyright notice is included. Thus, we do not -necessarily keep eBooks in compliance with any particular paper -edition. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -Most people start at our website which has the main PG search -facility: <a href="https://www.gutenberg.org">www.gutenberg.org</a>. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -This website includes information about Project Gutenberg™, -including how to make donations to the Project Gutenberg Literary -Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to -subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks. -</div> - -</div> - -</body> -</html> diff --git a/old/65854-h/images/frontispiece.jpg b/old/65854-h/images/frontispiece.jpg Binary files differdeleted file mode 100644 index 322f1ba..0000000 --- a/old/65854-h/images/frontispiece.jpg +++ /dev/null diff --git a/old/65854-h/images/new-cover.jpg b/old/65854-h/images/new-cover.jpg Binary files differdeleted file mode 100644 index 85a6b58..0000000 --- a/old/65854-h/images/new-cover.jpg +++ /dev/null diff --git a/old/65854-h/images/o088.png b/old/65854-h/images/o088.png Binary files differdeleted file mode 100644 index a5e5c0b..0000000 --- a/old/65854-h/images/o088.png +++ /dev/null diff --git a/old/65854-h/images/o103.png b/old/65854-h/images/o103.png Binary files differdeleted file mode 100644 index 90d0cf1..0000000 --- a/old/65854-h/images/o103.png +++ /dev/null diff --git a/old/65854-h/images/o207.png b/old/65854-h/images/o207.png Binary files differdeleted file mode 100644 index bfdc3f1..0000000 --- a/old/65854-h/images/o207.png +++ /dev/null diff --git a/old/65854-h/images/ornament1.png b/old/65854-h/images/ornament1.png Binary files differdeleted file mode 100644 index 8c8bf75..0000000 --- a/old/65854-h/images/ornament1.png +++ /dev/null diff --git a/old/65854-h/images/ornament2.png b/old/65854-h/images/ornament2.png Binary files differdeleted file mode 100644 index e7fa737..0000000 --- a/old/65854-h/images/ornament2.png +++ /dev/null diff --git a/old/65854-h/images/titlepage.png b/old/65854-h/images/titlepage.png Binary files differdeleted file mode 100644 index 597f0fd..0000000 --- a/old/65854-h/images/titlepage.png +++ /dev/null |
