diff options
| author | nfenwick <nfenwick@pglaf.org> | 2025-04-21 15:21:03 -0700 |
|---|---|---|
| committer | nfenwick <nfenwick@pglaf.org> | 2025-04-21 15:21:03 -0700 |
| commit | e99b7ad13f6909fe0dd0fc5a5ae4ec7b8b9be575 (patch) | |
| tree | f961a86a06150374c445f53eed0fc009baebef69 | |
| -rw-r--r-- | .gitattributes | 4 | ||||
| -rw-r--r-- | 75933-0.txt | 22006 | ||||
| -rw-r--r-- | 75933-h/75933-h.htm | 20821 | ||||
| -rw-r--r-- | 75933-h/images/new-cover.jpg | bin | 0 -> 174143 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 75933-h/images/titlepage.png | bin | 0 -> 15808 bytes | |||
| -rw-r--r-- | LICENSE.txt | 11 | ||||
| -rw-r--r-- | README.md | 2 |
7 files changed, 42844 insertions, 0 deletions
diff --git a/.gitattributes b/.gitattributes new file mode 100644 index 0000000..d7b82bc --- /dev/null +++ b/.gitattributes @@ -0,0 +1,4 @@ +*.txt text eol=lf +*.htm text eol=lf +*.html text eol=lf +*.md text eol=lf diff --git a/75933-0.txt b/75933-0.txt new file mode 100644 index 0000000..204a959 --- /dev/null +++ b/75933-0.txt @@ -0,0 +1,22006 @@ + +*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK 75933 *** + + + + + + WALTER SCOTT. + + WAVERLEY, + of + ZESTIG JAAR GELEDEN. + + + UIT HET ENGELSCH OP NIEUW BEWERKT + DOOR + Dr. M. P. Lindo. + + + LEIDEN, DELFT, + S. C. VAN DOESBURGH. IJKEMA & VAN GIJN. + + 1872. + + + + + + + + + Onder welken Koning, Bezonier, dient gij? Spreek of sterf. + + HENDRIK IV, Tweede gedeelte. + + + + + + + + + EERSTE DEEL. + + + WAVERLEY, + of + ZESTIG JAAR GELEDEN. + + +Het plan van deze uitgave legt mij de verplichting op, een paar woorden +te spreken over de gebeurtenissen, die den roman van Waverley ten +grondslag liggen. Zij zijn reeds aan het publiek medegedeeld door een +diepbetreurden vriend, wijlen den heer William Erskine [1] (later Lord +Kinnedder) in zijn overzicht in de „Quarterly Review van 1807” van de +„Verhalen van mijn waard.” De daarin voorkomende bijzonderheden had de +verslaggever van den schrijver zelven vernomen. Later werden ze in de +voorrede van de „Kronieken van de Kanunnikspoort” medegedeeld; hier +vinden ze thans hare eigenaardige plaats. + +De bescherming, door Waverley en Talbot elkander wederkeerig verleend, +en waarop de geheele intrigue van den roman berust, is gegrond op een +dier anecdoten, die zelfs het wreede karakter van den burgeroorlog +verzachten; en daar het feit even vereerend is voor beide partijen, +aarzelen wij geen oogenblik de namen te noemen. Toen de Hooglanders, op +den morgen van den slag van Preston in 1745, hun beroemden aanval deden +op het leger van Sir John Cope, werd eene batterij van vier veldstukken +aangetast en vermeesterd door de Camerons en de Stewarts van Appine. +Wijlen Alexander Stewart van Invernahyle was in de voorste gelederen +der aanvallers en ontwaarde een officier van het leger des Konings, +die, daar hij niet in de algemeene vlucht deelen wilde, met den degen +in de hand bleef staan, alsof hij besloten had zijn post tot zijn +laatsten ademtocht te verdedigen. De Hooglandsche edelman riep hem toe, +dat hij zich zou overgeven, en ontving tot antwoord een degenstoot, +dien hij met zijn schild afweerde. De officier was nu geheel weerloos, +en toen de strijdbijl van een reusachtigen Hooglander (de molenaar van +Invernahyle) reeds opgeheven was om hem de hersenen te verbrijzelen, +had de heer Stewart nog moeite, om hem over te halen zich over te +geven. Hij droeg vervolgens zorg voor hetgeen de gevangene bezat, +beschermde hem persoonlijk en verkreeg eindelijk, dat hij op zijn woord +van eer in vrijheid gesteld werd. De officier bleek te zijn de kolonel +Whitefoord, een hooggeacht en invloedrijk edelman uit Ayrshire, innig +gehecht aan het huis van Hannover. Evenwel ontstond er, in weerwil +hunner verschillende staatkundige richting, tusschen deze beide +eeremannen zulk eene vertrouwelijkheid, dat, terwijl de burgeroorlog in +al zijne verschrikkelijkheid woedde, en de uit het leger der +Hooglanders verdwaalde officieren dagelijks, zonder de minste genade, +ter dood gebracht werden. Invernahyle, die in de Hooglanden was om +nieuwe recruten aan te werven, niet aarzelde, om onderweg een bezoek af +te leggen bij zijn vroegeren gevangene, en een paar dagen in Ayrshire, +in het gezelschap van de Whigsche vrienden van kolonel Whitefoord +sleet, even aangenaam en even opgeruimd, alsof alles in het rond niets +dan vrede geademd had. + +Toen de slag van Culloden een einde had gemaakt aan de verwachtingen +van Karel Eduard, en zijne vogelvrij verklaarde aanhangers verstrooid +had, was het kolonel Whitefoord’s beurt, alle pogingen in het werk te +stellen, om genade voor den heer Stewart te verwerven. Hij bezocht +daartoe den opperrechter Clark en den Advocaat-Generaal, alsmede alle +mogelijke autoriteiten, en bij al die bezoeken werd hem eene lijst +voorgelegd, waarop achter Invernahyles naam, (zoo als de goede oude +heer gewoon was zich uit te drukken) „het teeken van het beest” gezet +was, als iemand die onwaardig was gunst of vergiffenis te erlangen. + +Eindelijk wendde kolonel Whitefoord zich in persoon tot den hertog van +Cumberland. Ook van dezen ontving hij een stellig weigerend antwoord. +Hij beperkte daarop voor het oogenblik zijn verzoek tot eene bede om +bescherming voor Stewarts huis, echtgenoote en kinderen. Daar ook dit +door den Hertog geweigerd werd, haalde hij zijne aanstelling als +officier uit den zak, en legde die met diepe aandoening op de tafel +voor Zijne Koninklijke Hoogheid, terwijl hij verlof vroeg, om de dienst +te verlaten van een souverein, die een overwonnen vijand niet te sparen +wist. De Hertog werd getroffen en zelfs geroerd. Hij verzocht den +Kolonel zijne aanstelling terug te nemen, en zeide hem de gevraagde +bescherming toe. Deze vergunning kwam juist bij tijds, om het huis, het +koorn en het vee te Invernahyle te redden van de soldaten, die bezig +waren met wat door hen „het vijandelijke land” genoemd, werd, te +verwoesten. Er werd eene kleine afdeeling troepen op de heerlijkheid +van Invernahyle gelegd, die zij bleven sparen, terwijl ze in den omtrek +alles uitplunderden, en overal de hoofden van den opstand, en in de +eerste plaats Stewart zelven, trachtten op te sporen. Hij was echter +veel dichterbij dan ze wel vermoedden, want (even als de Baron van +Bradwardine) in een kelder verborgen, was hij verscheidene dagen lang +zoo nabij de Engelsche soldaten, dat hij hunne namen bij het appèl kon +hooren afroepen. Zijn voedsel werd hem door een zijner dochtertjes, ter +nauwernood acht jaar oud, gebracht, aan wie mevrouw Stewart verplicht +was geworden deze zorg op te dragen, daar al hare gangen zoowel als die +der oudere leden van haar gezin, van nabij bespied werden. Met een +beleid ver boven hare jaren, maakte dit kind er eene gewoonte van, zich +onder de soldaten, die haar zeer lief hadden, te mengen, en nam dan het +oogenblik waar, dat zij onopgemerkt het bosch kon binnendringen om +haren geringen voorraad mondbehoeften op eene bepaalde plaats neder te +zetten, waar haar vader dien zou kunnen vinden. Door middel van deze, +op ongeregelde tijden aangebrachte hulp, werd Invernahyle gedurende +verscheidene weken in ’t leven gehouden en daar hij in den slag van +Culloden gewond was, werd zijne zielesmart niet weinig door lichamelijk +lijden vermeerderd. Nadat de soldaten verlegd waren, ontstapte hij +nogmaals op eene wonderbaarlijke wijze aan een niet minder dreigend +gevaar. + +Toen hij het eens waagde zich des avonds naar zijn huis te begeven, dat +hij bij het krieken van den dag verliet, werd hij door een vijandelijk +detachement verrast, dat hem achtervolgde en op hem vuurde. Daar hij +gelukkig genoeg was aan de soldaten te ontsnappen, keerden zij naar het +huis terug, en brachten eene beschuldiging tegen zijne familie in, dat +zij een der vogelvrijverklaarde bannelingen een schuilplaats verleende. +Eene oude vrouw bezat tegenwoordigheid van geest genoeg om tegen hen +vol te houden dat het de schaapherder was geweest, dien ze gezien +hadden. „Waarom bleef hij niet staan toen wij hem riepen?” zei de +krijgsman. „De arme man is doof als een kwartel,” hernam de gevatte +dienstbode. „Laat hem terstond hier komen.” En de schaapherder werd +dien ten gevolge van den heuvel gehaald, en daar er gelegenheid was hem +onderweg zijn les te geven, was hij, toen hij binnenkwam, zoo doof als +noodig was om het beweerde te staven. Invernahyle werd later begrepen +in de uitgevaardigde amnestie. + +Schrijver dezer heeft hem zeer goed gekend en de bijzonderheden vaak +uit zijn eigen mond gehoord. Hij was een edele type van den echten +Hooglander, de afstammeling eener oude familie, beminnenswaardig, +hoffelijk, dapper en ridderlijk. Hij had, geloof ik, deelgenomen aan +den opstand van 1715 en 1745 en was gewikkeld geworden in al de +woelingen, die tusschen deze beide merkwaardige tijdperken in de +Hooglanden plaats hadden. Ook heb ik, onder meer andere zijner +heldendaden, hooren gewagen van een tweegevecht op den sabel met den +beroemden Rob Roy Mac Gregor, te Balquidder. + +Invernahyle bevond zich te Edinburgh, toen de zeerover Paul Jones in de +golf van Forth verscheen, en ofschoon hij een oud man was, zag ik hem +onder de wapenen, terwijl ik hem hoorde juichen (om zijn eigen woorden +te bezigen) in het blijde vooruitzicht van nog eens voor zijn dood den +sabel te zullen trekken. Inderdaad was Invernahyle bij die merkwaardige +gelegenheid, toen Schotlands hoofdstad door drie kleine sloepen of +brikken, ter nauwernood in staat om een visschersdorp aan te vallen, +bedreigd werd, de eenige die in staat scheen een plan tot verdediging +te beramen. + +Hij bood de regeering der stad aan, indien ze hem de noodige sabels en +dolken wilde leveren, genoeg dappere Hooglanders uit de lagere klassen +bijeen te brengen om elke bootsbemanning, die de stad binnendrong en +die zich denkelijk in de nauwe, kronkelende straten zou verspreiden in +de hoop op roof, in de pan te hakken. Ik weet niet, of zijn voorstel +ingang vond, maar ben geneigd te gelooven, dat het aan de overheid te +gevaarlijk moest toeschijnen, die zelfs toen niet verlangen kon de +Hooglanders te wapenen. Een hevige westewind maakte een einde aan de +zaak, door Paul Jones met zijn schepen uit de golf te verjagen. + +Zoo er in deze herinnering iets vernederends ligt, is het aan den +anderen kant aangenaam ze te vergelijken met die van den laatsten +oorlog toen Edinburgh, behalve de gewone krijgsmacht, en de militie, +een corps vrijwilligers, cavalerie, infanterie en artillerie, +bijeenbracht, van ongeveer zes duizend man, geheel en al gereed om een +vrij wat aanzienlijker macht, dan die van den avontuurlijken Amerikaan, +het hoofd te bieden. De tijden en de omstandigheden brengen in het +karakter der volken en het lot der steden een omkeer te weeg; en de +Schot moge zich met welgevallen herinneren, dat de aloude roem van het +voorgeslacht, sedert een halve eeuw verduisterd, herleefde, toen zijn +vaderland weder aan zijn eigen zonen de verdediging van hun +geboortegrond mocht opdragen. + +De overige ophelderingen omtrent Waverley zal men vinden in de +onmisbare noten onder aan de bladzijden. Die welke in ons oog te +uitvoerig waren, om op die wijze te worden geplaatst, zal men aan het +einde van het geheele werk aantreffen. + + + + + + + + +VOORREDE. + + +Het publiek heeft aan deze vluchtige schets der oude zeden en gewoonten +van Schotland een gunstiger onthaal geschonken, dan de schrijver had +durven hopen of verwachten. Met eene mengeling van dankbaarheid en +bescheiden voldoening heeft hij vernomen dat zijn werk aan meer dan één +vermaarden schrijver is toegeschreven. Overwegingen, die hem in zijn +bijzondere positie gewichtig schenen, vergunden hem niet zijn naam op +het titelblad van dit boek te doen drukken, om een einde te maken aan +alle valsche veronderstellingen; zoo dat het, immers voor het +tegenwoordige, nog in het onzekere blijven moet, of Waverley het werk +van een dichter of een recensent, van een rechtsgeleerde of een +geestelijke is, dan wel of de schrijver, om mij van de woorden van +mevrouw Malaprop [2] te bedienen, „evenals Cerberus – drie personen te +gelijk is.” Daar er in het werk zelf niets gevonden wordt, behalve +zijne geringe waarde, dat beletten kan, dat iemand het vaderschap er +van op zich zou willen nemen, laat de schrijver het aan de eerlijkheid +van het publiek over, om uit de vele omstandigheden van het +maatschappelijk leven, er eene te kiezen, welke er hem toe geleid heeft +zijn naam ook bij deze gelegenheid te verzwijgen. Hij is wellicht een +voor het eerst optredend acteur en weinig begeerig zich een titel, +waaraan hij niet gewoon is, te laten aanleunen, of hij is misschien een +uit de mode geraakt auteur, die zich schaamt dat hij zich te vaak heeft +vertoond, en die zijne toevlucht tot deze geheimzinnigheid neemt, +zooals de heldin van het oude blijspel gewoon was zich van haar masker +te bedienen, om de aandacht van diegenen te trekken, aan wie haar +gelaat te gemeenzaam bekend was geworden. Hij kan een deftig ambt +bekleeden, waaraan de naam van romanschrijver niet dan nadeelig zou +kunnen zijn, of een man uit de groote wereld, wien men het schrijven +van wat ook als pedanterie zou kunnen aanwrijven. Of, in één woord, hij +kan te jong zijn, om den titel van schrijver aan te nemen, of zoo oud, +dat het raadzaam is daarvan af te zien. + +De schrijver van Waverley heeft de opmerking omtrent zijn roman hooren +maken, dat, in het karakter van Callum Beg en in het door den Baron van +Bradwardine gegeven verhaal, met betrekking tot de kleine vergrijpen +tegen den eigendom, waarvan hij de Hooglanders beschuldigt, hij hun +nationaal karakter te hard gevallen is, en dat hij hun onrecht gedaan +heeft. Niets lag meer buiten zijn wensch en bedoelingen. Het karakter +van Callum Beg is dat van iemand, die van nature tot het kwade geneigd +is, en die door de omstandigheden tot eene bijzondere soort van +boosdoen verlokt wordt. Zij, die de belangrijke brieven over de +Hooglanden [3], omstreeks 1726 uitgegeven, gelezen hebben, zullen er +voorbeelden van zulke verfoeielijke karakters in hebben aangetroffen, +als die welke de schrijver zelf in de gelegenheid was te leeren kennen; +ofschoon het volstrekt onrechtvaardig zou zijn, dergelijke ellendige +wezens te beschouwen als de vertegenwoordigers van al de Hooglanders +uit dat tijdperk, even als de moordenaars van Marr en van Williamson +[4] geenszins de typen zijn der Engelschen van den tegenwoordigen tijd. +Wat betreft het plunderen, hetwelk voorondersteld wordt door eenige +opstandelingen in 1745 gepleegd te zijn, is het noodig te herinneren, +dat, hoewel de door dit ongelukkige leger afgelegde weg door +verwoesting noch bloed geteekend was, maar zijn geheele marsch zich +integendeel door orde en tucht kenmerkte, er evenwel geen leger wordt +gevonden, dat op den weg door een vijandelijk land zich niet aan +eenigen roof schuldig maakt; en een aantal vergrijpen, als die welke de +Baron spottenderwijs aan de Hooglandsche opstandelingen verwijt, werd +hun in die dagen werkelijk ten laste gelegd. Het bewijs vindt men in +een aantal overleveringen, en vooral in die, welke van den Ridder des +Spiegels tot ons gekomen zijn [5]. + + + + DE SCHRIJVER AAN EEN IEDER IN HET ALGEMEEN. + + Thans, lezer, weet ge uit hart en pen + Wat meening ik ben toegedaan; + ’t Is noodloos dat kritiek hier schen’, + Of gij aan ’t klagen wenscht te gaan; + Hoor dus, daar ’k niets verandren kan, + ’t Verhaal maar ân. + + Soms was ’t aan weêrszij lang niet goed; + Men sloeg in koelen bloede dood; + Dat dêen geen liên uit aadlijk bloed, + Maar wat uit lager klassen sproot, + Wier dolk zelfs geen gewonde ontzag, + Waar hij ook lag. + + Te Preston en Falkirk was pas + De nacht gezonken, toen reeds ’t zwaard + Op menige’ arme aan ’t woeden was; + De kreet steeg dan ook hemelwaart: + Bij Wilde en Turk heerscht menschelijkheid; + Ons is ze ontzeid. + + Wee over zulk een moordlust, wee! + Gewonden slachten op het veld! + Wat loon brengt niet hun schanddaad meê, + Die perk en paal te buiten snelt! + Ze roepen voor hun eigen kop + Het wraakstaal op. + + ’k Zag wat men Hooglands schoeljes heet, + Met schelmen van het Hoogland, soep + En kool wegkapen, steeds gereed + Hun bord te smijten op de stoep; + Haan, kip, schaap, zwijn – ’t werd alles prijs + Naar roovers wijs. + + Ik zag een Hooglandsch man; hij droeg + Een krans van puddings aan een staak; + Al schold hem Maggie, die hem joeg; + Hij hinnikte van puur vermaak + Gelijk een veulen, en hij vloog + Snel uit haar oog. + + Als men dit alles hun verwijt, + Dan is ’t: „mijn buik is plat en leêg; + Als gij verkoopt noch geeft, is ’t tijd + Dat ik maar neem – en wel ter deeg. + Zeg George en Georges Willem [6] goed + Dat ’k eten moet.” + + Soldaten zag ’k te Linton-brig; [7] + Ze plunderden een man, omdat + Hij daar bekend stond als een Whig; + Men liet hem thuis geen droog of nat. + Zijn hoed en pruik verbranden zij, + En ransel toe kreeg hij. + + Het woeste in ’t Hoogland had ruim baan, + Zoodat het kleed noch voedsel liet + Aan iemand, en de roode haan + Gestoken werd in ’t dak van riet: + Wie bleef er bij zoo’n ruwheid teer? + ’t Ging leer om leer. + + En na dat al, o schaamte en schand! + Nog wreeder dan een moordnaarsstoet + Werd zelfs hun hoofdman aangerand, + Al plasten ze eerst in minder bloed. + Die wreedheid evenaart naar ’k gis, + De Paapsche wis. + + En wat er in het openbaar + Te Carlisle plaats had op dien dag + Van woede, als menig werd gewaar, + Toen deernis vast gekluisterd lag – + ’k Hield bij die toegejuichte ellend + Het hoofd gewend. + + Wat al gevloek bij schaars gebed! + Al riepen enkelen ook: „hoezee!” + Men deed dien ruwen morgen met + Den Schotschen muitling als met vee, + Dat men, niet met meedoogendheid, + Ter slachtbank leidt. + + Daarom, mijn medeburgers doet + Dat zelfde, ik bid u ’t, nimmermeer; + Geen zucht naar wraak, geen dorst naar bloed, + Geen vreeslijk slagveld als weleer: + Leent d’ Engelschman uw geld, en laat + Geen plaats aan haat. + + Hun tartend bluffen is niets waard; + Beminnen we onzen Koning! Laat + Ons needrig zijn en zacht van aard; + Want ’k zie: de mensch ervaart steeds kwaad + Die uit een laag en ruw gemoed + Het booze doet. + + + + + + + + +EERSTE HOOFDSTUK. + +INLEIDING. + + +De titel van dit werk is niet gekozen zonder het ernstig en welberaden +overleg, in zaken van gewicht aan den voorzichtige voorgeschreven. +Zelfs de eerste titel of algemeene benaming, was de slotsom van meer +dan gewone navorsching of overleg, ofschoon ik, op het voorbeeld van +mijne voorgangers, mij slechts had meester te maken van den fraaisten +en welluidendsten naam, door de Engelsche geschiedenis of +plaatsbeschrijving aan de hand gegeven, om dien tevens tot den titel +van mijn werk en den naam van mijn held te maken. Maar, helaas! wat +zouden mijne lezers van de ridderlijke namen van Howard, Mordaunt, +Mortimer, Stanley, of van de zachter en sentimenteeler klanken van +Belmour, Belville, Belfield en Belgrave anders verwacht kunnen hebben +dan bladzijden vol onzin, gelijk die, welke sedert eene halve eeuw +aldus gedoopt zijn? Zediglijk moet ik bekennen dat ik al te weinig +vertrouwen in mijne verdiensten stel, om ze aan dergelijke +vooroordeelen te wagen. Om die reden heb ik, evenals een pas geslagen +ridder met zijn wit schild, Waverley, een onbekenden naam, tot dien van +mijn held genomen, daar die in zich zelven goed noch kwaad bevat, +buiten hetgeen de lezer in het vervolg zal goedvinden er aan te +hechten. + +Maar mijn tweede titel was iets waarvan de keus wel zoo bezwaarlijk +viel, daar die, hoe kort ook, al zeer licht beschouwd wordt als +verplichtend voor den schrijver om op zekere bepaalde wijze zijn +tooneel op te slaan, zijne karakters te schetsen en de lotgevallen +zijner op te voeren personen te regelen. Had ik, bij voorbeeld, aan het +hoofd van mijn boek Waverley, een verhaal uit den ouden tijd geplaatst, +dan had ieder romanlezer al bij voorbaat gedacht aan een kasteel, niet +onderdoende voor dat van Udolpho [8], van hetwelk de oostelijke vleugel +al lang onbewoond, en de sleutels òf verloren òf toevertrouwd waren +geweest aan de zorg van een bejaarden hof- of rentmeester, veroordeeld +om met wankelende schreden, – tegen het midden van het tweede deel, – +den held of de heldin naar de instortende overblijfsels te geleiden. +Ja, zou niet de uil gekrast en de krekel zijn zang reeds op mijn +titelblad aangeheven hebben? en zou het mij, met eenige achting voor +het welvoegelijke, wel mogelijk geweest zijn er een enkel, levendiger +tooneel te schetsen, dan de grappen van een lompen maar getrouwen +knecht, of het woordenrijke verhaal der kamenier van de heldin, wanneer +deze de door haar in de keuken gehoorde bloedige en vreeselijke +geschiedenissen weder oververtelt? + +En, indien ik aan mijn boek het opschrift had gegeven van: Waverley, +een roman naar het Hoogduitsch, zou dan niet het stompste hoofd zich +terstond een wellustigen abt, een dwingeland van een hertog, een +verborgen en geheimzinnig gezelschap van Rozekruizen en Illuminati, met +hunne eigenaardige uitrustingen van zwarte kappen, holen, dolken, +electriseermachines, valdeuren en dievenlantaarns hebben voorgesteld? +Of zoo ik verkozen had mijn werk: Een sentimenteel verhaal te noemen, +zou dit dan niet voldoende geweest zijn, om daarmede eene heldin aan te +kondigen met zware donkerbruine lokken en eene harp om haar te troosten +in hare eenzame uren, en die ze gelukkig steeds van het kasteel naar de +hut weet over te brengen, ofschoon ze zelve nu en dan genoodzaakt is +uit een raam der tweede verdieping te springen, en menigmaal verdwaalt +op haar tocht, alleen en te voet, of enkel begeleid door de lompe +boerendeerne, wier brabbeltaal zij nauwelijks verstaan kan. – Of, +eindelijk had ik mijn Waverley geheeten: Eene geschiedenis van onzen +tijd, zoudt gij dan niet, vriendelijke lezer, een levendige schets van +mij hebben gevorderd van de groote wereld, met een eenige anecdote van +bijzondere schandalen, vooral dun omsluierd, en zoo veel te beter, +indien ze wat sterk gekleurd waren; eene heldin uit Grosvenor-square +[9] en een held van den „Baroucheclub” of dien der „Four-in-hand” [10], +benevens een stel ondergeschikte karakters uit de Elegantes van +Queen-Ann-StreetEast, of de schitterende helden van het Bureau in +Bowstreet [11]? + +Ik zou nog kunnen voortgaan met de belangrijkheid van een titel te +bewijzen, en daardoor te gelijk mijne diepe kennis aan den dag kunnen +leggen van de bijzondere bouwstoffen tot de samenstelling van romans en +verhalen van allerlei aard, vereischt; maar dit zij genoeg, daar ik +geen misbruik wil maken van het geduld van den lezer die ongetwijfeld +reeds verlangt, de keus te leeren kennen van een schrijver, zoo door en +door ervaren in de verschillende takken zijner kunst. + +Terwijl ik de dagteekening van mijn verhaal dan stel op zestig jaar +voor dezen tegenwoordigen eersten dag van November 1805 [12], wil ik +mijn lezers daardoor te kennen geven, dat ze in de volgende bladzijden +noch een ridderroman, noch een tafereel van hedendaagsche zeden zullen +vinden; dat mijn held noch ijzer op zijne schouders zal hebben als in +de dagen van ouds, noch aan de hielen zijner laarzen, zoo als het +tegenwoordig gebruik is in Bondstreet [13]; en dat mijne dames even zoo +min zullen gekleed gaan met een purperen mantel en opperkleed, gelijk +Alice in de oude Ballade, als ze teruggebracht zullen worden tot de +oorspronkelijke naaktheid eener hedendaagsche schoone uit de groote +wereld. Uit mijne keuze van den tijd zal de verstandige recensent +verder opmaken, dat mijn verhaal êer ten doel heeft, menschen dan zeden +en gewoonten te beschrijven. Een tafereel van zeden moet, zal het +belangrijk wezen, óf ontleend zijn aan eene oudheid, ver genoeg +verwijderd om eerbiedwaardig te zijn, óf het moet een levendige +afspiegeling aanbieden van die tooneelen, welke dagelijks vóor onze +oogen voorbijgaan, en door het nieuwe, dat hun eigen is, belang +inboezemen. De maliënkolder onzer voorvaders en de driedubbel met bont +gevoerde pels onzer hedendaagsche heertjes, mogen, om verschillende +redenen, even geschikt zijn voor de uitrusting van een verdicht +personage: maar wie, die het kostuum van zijn held indrukwekkend +verlangt te maken, zou hem opzettelijk in het hofgewaad der regeering +van George II. steken, – zonder kraag, met wijde mouwen en lage zakken? +Met even veel recht mag hetzelfde worden aangemerkt van de Gothische +zaal, die met de donkere en beschilderde glazen, de hooge en sombere +zoldering en zware eiken tafel, versierd met beerenkoppen en +rozemarijn, faizanten en pauwen, zwanen en kraanvogels, een +voortreffelijke werking doet in een dichterlijke beschrijving. Evenzoo +zou een levendige schildering van een hedendaagsch feest, zoo als wij +die in Engeland gedurig in een dagblad, onder de rubriek van: Spiegel +der mode, aantreffen, het verre winnen boven de beschrijving eens +feestelijken maaltijds van vóor zestig jaren; en dus ziet men +gereedelijk in, hoe veel de schilder van oude tijden, of van de groote +wereld van heden vooruit heeft op hem, die de zeden en gewoonten van +een kort geleden tijdperk beschrijft. + +Wanneer men nu de nadeelen opsomt, onafscheidelijk van dit gedeelte van +mijn onderwerp, zal men wel van zelf begrijpen, dat ik besloten heb ze +zoo veel mogelijk te ontwijken, door juist de kracht van mijn verhaal +te leggen in de karakters en hartstochten der personen – hartstochten, +den mensch eigen in alle standen der maatschappij, en die zijn hart +even zeer bewogen hebben, hetzij het klopte onder het stalen keurslijf +der vijftiende eeuw, den geborduurden rok der achttiende, of den +blauwen frak en het wit diemiten vest van den tegenwoordigen tijd [14]. +Het is zeker waar, dat de toestand van zeden en wetten eene kleur aan +deze hartstochten geeft; maar, in de taal der heraldiek blijven de +wapens dezelfde, hoewel de kleuren niet slechts verschillend, maar in +de sterkste tegenspraak met elkander zijn mogen. De toorn onzer +voorvaderen, bij voorbeeld, was „geel” gekleurd; hij gaf zich tucht +door daden van openbaar en bloedig geweld tegen de voorwerpen zijner +woede: van onze vijandelijke gevoelens daarentegen, die bevrediging +langs minder rechtstreeksche wegen moeten zoeken en de hinderpalen +ondermijnen, die ze niet openlijk kunnen omverwerpen, kan men eer +zeggen dat ze „sable” gekleurd zijn. Maar de onweerstaanbare aandrift +is in beide gevallen dezelfde; en de trotsche pair die nu zijn naaste +slechts te gronde kan richten volgens de wet, door eindeloos gerekte +rechtsgedingen, is de echte afstammeling van den baron, die het kasteel +van zijn mededinger in brand stak en hem den kop kloofde, als hij aan +de vlammen poogde te ontsnappen. Het is uit het groote boek der natuur, +hetzelfde door een duizendtal uitgaven heen, hetzij gedrukt met een +gothische letter, of op velijn papier en gesatineerd, dat ik +stoutmoedig beproefd heb het publiek een hoofdstuk voor te lezen. Een +gunstige gelegenheid tot tegenstellingen deed zich aan mij voor, in den +toestand der maatschappij in het noordelijk gedeelte des eilands, ten +tijde mijner geschiedenis; en deze mogen tegelijk dienen ter +afwisseling en opheldering van de zedelessen, die ik gaarne zou +wenschen, dat men als het voornaamste deel van mijn werk beschouwde; al +gevoel ik ook hoe weinig ze haar doel zullen bereiken, als ik buiten +staat ben, om ze tevens onderhoudend te maken, – eene taak op verre na +niet zoo gemakkelijk, als „zestig jaar geleden”. + + + + + + + + +TWEEDE HOOFDSTUK. + +WAVERLEY-HONOUR. [15] EEN TERUGBLIK. + + +Het is, dus, zestig jaren geleden, dat Eduard Waverley, de held der +volgende bladzijden, afscheid nam van zijne familie, om zich te voegen +bij een regiment dragonders, waarbij hij onlangs een officiersplaats +erlangd had. Het was een treurige dag op Waverley-Honour, toen de +jeugdige krijgsman afscheid nam van Sir Everard, zijn hem hartelijk +genegen ouden oom, van wiens naam en familiegoed hij de vermoedelijke +erfgenaam was. Verschil van staatkundige gevoelens had lang geleden den +baronet in onmin gebracht met zijn jongeren broeder, Richard Waverley, +den vader van onzen held. Sir Everard had van zijne voorouders den +geheelen sleep van Tory en streng-kerkelijke neigingen en vooroordeelen +geërfd, waardoor het huis van Waverley sedert den grooten burgeroorlog +zich onderscheiden had. Richard daarentegen, die tien jaar jonger was, +zag zich beperkt tot de fortuin van een jongeren broeder, en vond in +het spelen van die rol even weinig eer als voordeel. Hij zag al spoedig +in, dat, wil men op den levensweg vooruitkomen, het noodzakelijk is, +zoo min mogelijk op zijne schouders te laden. De schilders spreken van +de moeielijkheid, om gemengde hartstochten in dezelfde trekken, op +hetzelfde oogenblik, uit te drukken; voor den zielkundige zou het niet +minder bezwaarlijk zijn, de onderscheidene drijfveeren na te vorschen, +waarvan onze daden afhankelijk zijn. Met behulp der geschiedenis en van +het gezond verstand kwam Richard Waverley tot de overtuiging, volgens +de woorden van het oude liedje dat: + + + Lijdlijke gehoorzaamheid maar spel, + Zich niet verzetten onzin was. + + +Waarschijnlijk echter, zou geen redeneering in staat geweest zijn het +erfelijk vooroordeel te weren, indien Richard voorzien had, dat Sir +Everard, die zich eene eerste ongelukkige liefde sterk aantrok, tot op +zijn twee-en-zeventigste jaar een oude vrijer zou blijven. Het +vooruitzicht op de erfenis, hoe verwijderd ook, zou in dat geval er hem +toe gebracht hebben, zich te getroosten, het grootste deel zijns levens +als „Jonker Richard van het Kasteel, de broeder van den baronet,” door +te brengen, in de hoop dat hij vóór zijn dood, den titel zou voeren van +Sir Richard Waverley van Waverley-Honour, erfgenaam van een vorstelijk +goed en van grooten staatkundigen invloed in het graafschap, waar zijne +bezittingen gelegen waren. Maar zulk een loop der dingen liet zich +bezwaarlijk verwachten in Richard’s jeugd, toen Sir Everard in den +bloei des levens was, en zeker kon zijn van in bijna iedere familie als +een aannemelijke partij te zullen worden beschouwd, hetzij rijkdom of +schoonheid door hem mocht worden nagejaagd, en op een tijd toen +inderdaad het gerucht van zijn aanstaand huwelijk de buurt geregeld +eenmaal ’s jaars in rep en roer bracht. Zijn broeder zag dus geen weg +tot onafhankelijkheid, dan dien van zijn eigene krachten in te spannen, +en een staatkundig geloof te omhelzen, meer overeenkomstig zoowel met +de rede als met zijn eigen belang, dan de erfelijke verkleefdheid van +Sir Everard aan de Orthodoxe Kerk en het huis van Stuart. Bij zijn +intrede in de wereld veranderde hij dus van partij en deed zich als een +openbare Whig en vriend der Hannoversche troonsopvolging kennen. + +Het ministerie van dien tijd streefde er wijselijk naar om de macht der +oppositie te verzwakken. De Tory-adel, die zijn luister van den +zonneschijn des troons ontleende, was sedert korten tijd begonnen zich +langzamerhand met het nieuwe regeerende huis te verzoenen. Maar de +rijke Engelsche land-edellieden, eene klasse die, bij veel van de oude +zeden en oorspronkelijke onbedorvenheid, een groote mate van +stijfzinnig en onbuigzaam vooroordeel behield, bleven op een afstand, +terwijl zij een trotschen en wreveligen tegenstand boden en menigen +blik van gemengde spijt en hoop op ’s Hertogenbosch, Avignon en Italië +wierpen. [16] + +Het toetreden des naastbestaanden van een dezer onverzettelijke +tegenstanders, werd als een middel beschouwd om meer bekeerlingen te +maken, en dien ten gevolge werd Richard Waverley veel meer dan zijne +bekwaamheden of zijn staatkundig gewicht eischten, door de ministers +begunstigd en bevorderd. Men had trouwens ontdekt, dat hij vrij wat +aanleg had voor het staatkundig leven; en eenmaal bij den Minister +toegelaten, werd hij ook spoedig bevorderd. Sir Everard zag uit de +openbare nieuwsberichten eerst, dat de heer Richard Waverley tot lid +van het Lagerhuis gekozen was, om een ministerieelgezind plaatsje te +vertegenwoordigen; daarna, dat de heer Richard Waverley een belangrijk +deel had genomen in de debatten over de Accijnswet, ten gunste van het +bewind; en eindelijk, dat de heer Richard Waverley, vereerd was met het +lidmaatschap van een dier colleges, waar het genoegen van zijn land te +dienen gepaard gaat met andere belangrijke voordeelen, die, om ze des +te aannemelijker te maken, geregeld elk kwartaal terugkomen. + +Ofschoon deze gebeurtenissen elkander zoo spoedig opvolgden, dat de +schrandere redacteur van een hedendaagsch nieuwsblad de twee laatste +zou voorzegd hebben, op het eigen oogenblik dat hij de eerste +aankondigde, bereikten ze Sir Everard echter slechts langzaam en, als +het ware druppelsgewijs, uit den kouden en tragen distilleerketel van +Dyer’s „Weekblad.” [17] Want in het voorbijgaan zij hier aangemerkt, +dat, in plaats van die postkarren, door middel waarvan ieder +ambachtsman in zijn stuiversclub des avonds uit twintig elkander +tegensprekende dagbladen het nieuws van den vorigen dag uit de +hoofdstad kan ontvangen, in die dagen een wekelijksche post op +Waverley-Honour een wekelijksche courant bracht, die, nadat ze Sir +Everard’s nieuwsgierigheid, benevens die zijner zuster en van een ouden +keldermeester had bevredigd, geregeld gebracht werd van het slot naar +de pastorie, en vervolgens van de pastorie naar den heer Stubbs op de +boerderij, vandaar, naar des baronets rentmeester, in zijn net wit huis +op de heide; van den rentmeester naar den schout, en van dezen, door +een uitgebreiden kring van eerzame vrouwen en bazen, door wier harde en +hoornachtige handen ze gemeenlijk omtrent eene maand na hare uitkomst +aan flarden was gescheurd. + +Dit langzame overbrengen van berichten was in het geval van Richard +Waverley niet zonder eenig nut, want, als al de gruwelen door hem +gepleegd, op eens Sir Everard’s ooren bereikt hadden, zou buiten +twijfel de nieuwbenoemde ambtenaar slechts weinig reden gehad hebben, +zich op zijn staatkundigen voorspoed te verheffen. Het karakter van den +baronet, ofschoon hij onder de zachtaardigste der menschen behoorde, +had ook zijn gevoelige zijde; zijns broeders gedrag had hem diep +gekwetst; het famieliegoed Waverley was een vrije bezitting (want het +was nooit bij iemand der voormalige eigenaars opgekomen, dat een hunner +nakomelingen zich schuldig zou kunnen maken aan de afschuwelijkheden, +aan Richard door Dyer’s nieuwsblad thans te laste gelegd,) en al ware +het dit ook niet, dan moest toch het huwelijk van den bezitter voor +zijn broeder als erfgenaam volstrekt noodlottig worden. Deze +verschillende denkbeelden verdrongen elkander in het brein van Sir +Everard, zonder dat hij evenwel tot eenig bepaald besluit kwam. + +Hij onderzocht zijn stamboom, die, opgeluisterd met menig zinnebeeldig +teeken van eer en heldendeugd, aan den rijk versierden wand der groote +zaal hing. De naaste afstammelingen van Sir Hildebrand Waverley, bij +ontstentenis van die van den oudsten zoon Wilfred, (van wien Sir +Everard en zijn broeder de eenige vertegenwoordigers bleven,) waren +(gelijk dit hooggeschatte register hem berichtte, en hij inderdaad zelf +wel wist) de Waverleys van Highley-Park, in het graafschap Hampshire +met welke de hoofdtak of liever de stamhouders van het huis, sedert het +groote rechtsgeding in 1670, alle gemeenschap had opgegeven. Deze +zijtak had een tweede vergrijp jegens het hoofd en den oorsprong van +zijn adel gepleegd, door het huwelijk van diens vertegenwoordiger met +Judith, erfgename van Olivier Bradshawe, van Highley-Park, wiens wapen, +hetzelfde als dat van Bradshawe den koningsmoordenaar, door haar met +het oude en eerbiedwaardige der Waverleys vereenigd was geworden. Deze +beleedigingen echter waren, in de hitte zijner gramschap, uit het +geheugen van Sir Everard verdwenen, en zoo de procureur Duitendief, +dien hij met zijn rijtuig opzettelijk had laten halen, slechts een uur +vroeger aangekomen ware, zou deze het buitenkansje hebben gehad om eene +nieuwe erfregeling van de heerlijkheid en het rechtsgebied van +Waverley-Honour met alle aanhoorigheden op te stellen. Maar een uur van +koel overleg is van geen luttel belang, als het gebezigd wordt om de +wederzijdsche gebreken van twee maatregelen te wikken en te wegen, +welke ons geen van beide werkelijk aanstaan. De procureur vond zijn +cliënt in een diep gepeins gewikkeld, hetwelk hij te eerbiedig was om +anders te storen, dan door het te voorschijn halen van zijn papier en +lederen inktkoker, ten bewijze dat hij gereed was de bevelen van +„mijnheer” op te teekenen. Doch zelfs deze kleine beweging hinderde Sir +Everard, die ze voor een verwijt zijner besluiteloosheid aanzag. Hij +zag naar den procureur met een soort van verlangen, om zijn vonnis uit +te spreken, toen de zon, die van achter een wolk te voorschijn kwam, op +eens haar schitterend licht door de geschilderde glazen in het donker +kabinet wierp, waar zij zaten. Zoodra de baronet zijn oog naar dien +glans ophief, viel het juist op het middelste schild, waarop hetzelfde +devies prijkte, door zijn voorzaat, gelijk men zeide, in het veld van +Hastings gevoerd: drie hermelijnen in zilver op een azuren veld, met de +eigenaardige spreuk, „sans tache” „Moge onze naam eer vergaan,” dacht +Everard, „dan dat dit oude en geëerde wapen vereenigd zou worden met +het onteerde schild van een verraderlijken rondhoofd!” + +Dit alles was het uitwerksel van een invallenden zonnestraal, die den +procureur het noodige licht gaf om zijne pen te vermaken. De pen werd +te vergeefs versneden. De rechtsgeleerde werd weggezonden, met verzoek +om zich op het eerste bevel gevel gereed te houden. + +De verschijning van den procureur op het kasteel gaf aanleiding tot +vrij wat gissingen in dat gedeelte der wereld, waarvan Waverley-Honour +het middelpunt uitmaakte. Maar de oordeelkundige staatslieden dezer +kleine wereld voorspelden nog ergere gevolgen voor Richard Waverley, +toen kort na zijn verzaking der familie-politiek zijn broeder iets +anders ondernam. Dit was niets minder dan een uitstapje van den baronet +in de koets met zes paarden, met een gevolg van vier bedienden in rijk +liverei, om een bezoek van eenigen duur af te leggen bij een edelen +Pair, op de grenzen van het graafschap, van onbevlekte afkomst en +standvastige Tory-beginsels, en de gelukkige vader van zes ongehuwde, +wel opgevoede dochters. Sir Everards ontvangst in dit gezin was, zoo +als men licht begrijpt, gunstig genoeg; maar van de zes jonge dames +viel ongelukkig zijn smaak op Lady Emilia, de jongste, die zijn +oplettendheden met een verlegenheid aannam, welke terstond verried, dat +zij ze niet durfde afwijzen, maar tevens, dat ze haar alles behalve +aangenaam waren. Sir Everard moest wel iets buitengewoons bespeuren in +de onderdrukte aandoening, die zij liet blijken bij de voorkeur, welke +hij haar schonk; maar gerustgesteld door de verstandige gravin, die ze +voorstelde als slechts de natuurlijke gevolgen eener afgezonderde +opvoeding, zou het offer licht volbracht zijn geworden, zoo als zeker +dikwerf geschiedt, ware dit niet verhinderd door den moed eener oudere +zuster, die den rijken minnaar openbaarde, dat Lady Emilia haar hart +geschonken had aan een jong soldaat zonder fortuin, een harer +naastbestaanden. Op deze tijding, welke hem in een bijeenkomst met de +jonge dame door haar zelve, schoon in den vreeselijksten angst voor +haars vaders gramschap, werd bevestigd, legde Sir Everard eene groote +ontroering aan den dag. Eer en edelmoedigheid waren erfelijke +eigenschappen van het huis Waverley. Met eene bevalligheid en +kieschheid, een romanheld waardig, gaf Sir Everard zijn aanzoek om de +hand van Lady Emilia op. Het gelukte hem zelfs vóor zijn vertrek van +den vader de toestemming te verkrijgen tot hare vereeniging met het +voorwerp harer keuze. Welke drangredenen hij bezigde, kan niet +nauwkeurig opgegeven worden; maar onmiddellijk na deze onderhandeling +klom de jonge officier in het leger met eene snelheid op, die de gewone +bevordering naar verdienste zonder bescherming, verre te boven ging. + +De schok, dien Sir Everard bij deze gelegenheid ondervond, hoewel +verzacht door het bewustzijn van braaf en edelmoedig gehandeld te +hebben, bleef niet zonder invloed op zijn volgend leven. Zijn besluit +om te trouwen was in een vlaag van toorn genomen; de moeite van het +vrijen strookte niet al te wel met de deftige gemakzucht zijner +leefwijze; hij was maar even aan het gevaar ontsnapt, van eene vrouw te +huwen, die hem nooit kon beminnen, en zijn trots kon bezwaarlijk zeer +gevleid zijn door den afloop der liefdesgeschiedenis, al ware het ook +dat zijn hart er niet onder geleden had. De slotsom van de gansche zaak +was, dat hij naar Waverley-Honour terugkeerde, zonder zijne genegenheid +op iemand anders te hebben overgebracht, niettegenstaande de zuchten en +kwijnende blikken der schoone snapster, die, uit zuiver zusterlijke +liefde, het geheim van Lady Emilia had geopenbaard, en in weerwil van +de knikjes, wenken en toespelingen der gedienstige, vrome moeder, en de +deftige lofspraken, die de graaf achtereenvolgens hield over de +ingetogenheid, het gezond verstand en den bijzonder goeden aanleg +zijner eerste, tweede, derde, vierde en vijfde dochter. De herinnering +aan zijn mislukte liefde was voor Sir Everard, zoo als voor vele +anderen van zijn aard, die tevens koel, trotsch, licht geraakt en traag +zijn, eene waarschuwing: om zich niet andermaal aan soortgelijke +teleurstelling, droefheid en vergeefsche moeite te wagen. Hij bleef op +Waverley-Honour leven als een oud Engelsch edelman, van hooge afkomst +en groot fortuin. Zijne zuster Freule Rachel Waverley, zat aan ’t hoofd +van zijne tafel, en zij werden langzamerhand een oud vrijer en eene +oude vrijster, de zachtaardigste en vriendelijkste van allen, die ooit +de gelofte om ongehuwd te blijven hadden afgelegd. + +Sir Everards verstoordheid op zijn broeder, hoe hevig ook in den +beginne, was slechts van korten duur; zijn afkeer nogtans van den Wigh +en den rijks-ambtenaar, schoon niet sterk genoeg, om hem een of +anderen, voor Richards belangen nadeeligen maatregel te doen nemen, +vermeerderde op den duur de tusschen hen bestaande vervreemding. +Richard kende de wereld en zijn broeder te goed om niet te begrijpen, +dat eenige onvoorzichtige of overhaaste toenadering van zijn kant, den +passieven afkeer van den baron, tot handelen zou opwekken. Het toeval +bracht echter ten laatste eene toenadering te weeg. Richard had een +jonge vrouw van goeden huize getrouwd, in de hoop dat de invloed van +hare bloedverwanten en van haren rijkdom zijne bevordering in de hand +zou werken. Door haar werd hij bezitter van eene heerlijkheid van +eenige waarde, op eenige mijlen afstands van Waverley-Honour. + +De kleine Eduard, de held onzer geschiedenis, toen in zijn vijfde jaar, +was hun eenig kind. Op zekeren morgen liep de jongen met de meid, aan +wier zorgen hij toevertrouwd was, een half uur verder dan de oprijlaan +van Brere-Wood-Lodge, zijns vaders plaats. Hunne aandacht werd +getrokken door eene koets met zes deftige, zwarte langstaart paarden +bespannen, en met zoo veel snijwerk en verguldsel dat het zelfs den +Lord Mayor eere zou hebben aangedaan. Het rijtuig wachtte op den +eigenaar, die, op een kleinen afstand, zich onledig hield met het +nagaan der vorderingen van een half gebouwde pachterswoning. Ik weet +niet of de „bonne” van den knaap eene vrouw uit Wallis of uit Schotland +[18] geweest was, of op welke wijze hij een wapenschild met drie +hermelijnen met het denkbeeld van persoonlijk eigendom in verband +bracht; maar zoodra hij het wapen der familie zag, besloot hij stoutweg +zijn recht te doen gelden op het schitterende rijtuig, waarop het +geschilderd was. De baronet kwam terug, terwijl de meid het kind te +vergeefs van zijn voornemen poogde terug te brengen, om zich de +vergulde koets met zes paarden toe te eigenen. De ontmoeting had op een +gelukkig oogenblik voor Eduard plaats, daar de aandacht zijns ooms +juist, met een zeker weemoedig gevoel was gevallen op de flinke knapen +van den forschen landman, wiens woning volgens zijne plannen gebouwd +werd. In het ronde, blozende gelaat van den kleinen engel dáar, vóor +hem, die zijn oog had, zijn naam droeg en eene erfelijke aanspraak op +zijn bloedverwantschap, genegenheid en bescherming bezat, krachtens een +band, door Sir Everard even heilig geacht, als de Kouseband of de +Blauwe mantel [19], scheen de Voorzienigheid hem juist het meest +geschikte voorwerp toe te zenden, om de leegte in zijne toekomst en in +zijn hart aan te vullen. Het kind en de meid werden in het rijtuig +terug gezonden naar Brere-Wood-Lodge, met eene boodschap, welke voor +Richard Waverley de deur van verzoening met zijn ouderen broeder +openzette. Hun omgang evenwel bleef eer stijf en beleefd, dan +broederlijk en hartelijk; maar voldeed aan de wenschen van beide +partijen. Sir Everard genoot in het gezelschap van zijn kleinen neef de +voldoening voor zijn trots, dat zijn geslacht niet zou uitsterven, +terwijl hij tegelijker tijd zijn hartelijke genegenheid aan het kind +schenken kon. Wat Richard Waverley betreft, deze zag, in de toenemende +liefde tusschen oom en neef, het middel om de toekomst van zijn zoon te +verzekeren, zoo al niet om zijn eigen erfopvolging te bevorderen, die +hij besefte, eer in gevaar geraken, dan bevorderd zou worden door een +poging zijnerzijds, tot een meer innigen omgang met een man van Sir +Everards gewoonten en gevoelens. + +Op deze wijze verkreeg de kleine Eduard, volgens eene soort van +stilzwijgend verdrag, vrijheid om het grootste gedeelte van het jaar op +het Kasteel door te brengen, terwijl hij daardoor tot beide +huisgezinnen in dezelfde nauwe betrekking scheen te staan, ofschoon de +gemeenschap tusschen deze, voor het overige, zich tot stijve +boodschappen en nog stijver bezoeken bepaalde. De opvoeding van den +knaap werd beurtelings naar den smaak en de gevoelens van zijn oom en +van zijn vader geregeld. Doch hiervan meer in het volgende hoofdstuk. + + + + + + + + +DERDE HOOFDSTUK. + +DE OPVOEDING. + + +De opvoeding van onzen held, Eduard Waverley, was van eenigzins +ongeregelden aard. In zijn kindsheid leed zijn gestel, of werd +verondersteld te lijden (hetgeen volmaakt hetzelfde is) van de +Londensche lucht. Zoodra derhalve ambtsbezigheden, parlementszittingen +of het najagen van belang- en eerzuchtige doeleinden zijn vader naar de +stad riepen, waar hij doorgaans acht maanden van het jaar zijn verblijf +hield, werd Eduard naar Waverley-Honour gebracht, en had er zoowel eene +verandering van meesters en van lessen als van woning plaats. Dit zou +men hebben kunnen voorkomen, indien zijn vader hem aan de zorgen van +een vasten gouverneur had toevertrouwd. Maar hij begreep, dat iemand +van zijne keuze waarschijnlijk niet welgevallig op Waverley-Honour zou +geweest zijn, en dat eene keuze, zoo als Sir Everard ligt doen zou, +indien de zaak aan dezen overgelaten werd, hem zelven met een lastigen +huisgenoot, zoo al niet met een staatkundigen spion, in zijn huisgezin +zou bezwaard hebben. Hij haalde daarom zijn secretaris, een jong man +van smaak en kunde over, een uur of twee aan Eduards opvoeding te +besteden, zoolang deze op Brere-Wood Lodge was, en liet zijn oom +verantwoordelijk voor zijne vorderingen in de letterkunde, gedurende +het verblijf op het kasteel. + +Ook hiervoor werd in zekere mate behoorlijk gezorgd. Sir Everards +Kapelaan, van de Oxfordsche academie, die zijn betrekking aldaar +verloren had omdat hij, bij de troonsbeklimming van George I, geweigerd +had den gevorderden eed af te leggen, was niet slechts een uitstekend +beoefenaar der oude letterkunde, maar ook vrij bedreven in de +wetenschappen, en in de meeste nieuwe talen. Hij was echter bejaard en +toegevend, en de herhaalde tusschenregeering, gedurende welke Eduard +geheel van zijne tucht ontslagen was, bracht zulk eene verslapping van +gezag te weeg, dat de knaap in ruime mate vrijheid had te leeren, zoo +als hij wilde, wat hij wilde en wanneer hij wilde. + +Deze ongeregeldheid zou verderfelijk geweest zijn voor een jongen van +geringe geestvermogens, die, gevoelende hoe moeielijk het verwerven van +kundigheden is, ze geheel en al zou verwaarloosd hebben, zoo hij niet +daartoe door zijn meester werd aangezet, en even gevaarlijk zou zij +ligt gebleken zijn voor een knaap, wiens levenslust sterker was dan +zijn verbeelding of gevoel, daar de onweerstaanbare invloed van vrouw +natuur op een krachtig gestel, hem gewis van den morgen tot den avond +tot het najagen van veldvermaken zou hebben aangespoord. Maar Eduard +Waverleys karakter was van beide evenver verwijderd. Zijn bevatting was +zoo ongemeen vlug, dat ze bijna op intuïtie geleek, en de voornaamste +zorg van zijn onderwijzer was, om hem, gelijk een jager zich zou +uitdrukken, voor het voorbijloopen van het wild te bewaren, dat wil +zeggen, voor het verwerven van kunde op eene vluchtige, oppervlakkige +en onvoldoende wijze. En hier had de meester nog eene andere neiging te +bestrijden, maar al te vaak met een schitterende verbeelding en +levendigen geest gepaard, – namelijk die traagheid van aard, welke +alleen te overwinnen is door vurige zucht naar voldoening, en die de +studie laat varen, zoodra de nieuwsgierigheid voldaan, het genoegen in +het overwinnen van moeielijkheden gelegen, voorbij, en de nieuwheid van +het onderzoek ten einde is. Eduard legde zich met geestdrift op een of +anderen hem door zijn meester voorgelegden klassieken schrijver toe; en +maakte zich in zoo verre met diens stijl bekend, dat hij het boek +begreep, en als dit hem beviel of belang inboezemde, las hij het uit. +Maar het was te vergeefs dat men zijn aandacht op taalkundige +fijnheden, op het verschil van tongval, op de schoonheid eener +gelukkige uitdrukking of op de kunstmatige verbindingen der syntaxis +poogde te bepalen. „Ik kan een Latijnsch schrijver lezen en verstaan,” +zei de jonge Eduard, met het zelfvertrouwen en de vermetele +lichtzinnigheid van een vijftienjarigen knaap, „en Scaliger of Bentley +konden niet veel meer.” Helaas! hij voorzag niet, dat, terwijl hem +vrijheid gegeven werd, om slechts voor zijn vermaak te lezen, hij voor +altijd de gelegenheid verloor, om zich de gewoonte van gezette en +ijverige studie eigen te maken en om de kunst te leeren, al de +vermogens zijner ziel op eenig ernstig onderzoek te bepalen – eene +kunst veel degelijker dan het opgaren zelfs van die vertrouwde kennis +der klassieke letteren, die het voornaamste doel der studie uitmaakt. + +Ik weet, men zal mij hier aan de noodzakelijkheid herinneren, om de +jeugd het onderwijs aangenaam te maken, en aan Tasso’s bijvoeging van +honig in de voor een kind gereed gemaakte medicijnen; maar in eene +eeuw, waarin den kinderen de droogste kundigheden langs den +aanlokkelijken weg van onderhoudende spelen worden geleerd, heeft men +weinig reden om voor de gevolgen van eene al te ernstige of te gestreng +ingerichte studie beducht te zijn. De geschiedenis van Engeland is +thans tot een kaartspel gemaakt; de meetkundige voorstellen tot +legkaarten en raadsels; en het rekenen kan, naar men ons verzekerd +heeft, genoegzaam aangeleerd worden, door eenige uren in de week te +besteden aan eene nieuwe en meer ingewikkelde inrichting van het +Ganzebord. Er hapert nog maar éene schrede aan, en de artikelen des +Geloofs en de Tien Geboden zullen op dezelfde wijze geleerd worden, +zonder dat men het deftige gelaat, den deftigen toon en de vrome +oplettendheid zal behoeven, tot hiertoe van de welopgevoede jeugd in +dit koningrijk gevorderd. Intusschen mag men wel ernstig in overweging +nemen, of zij, die gewoon zijn enkel door zulke middelen onderwijs te +ontvangen, er niet toe zullen komen, om alles wat hun voorkomt onder de +gedaante van studie, te verwerpen; of zij, die de geschiedenis door +speelkaarten leeren, er niet toe zullen vervallen, om aan het middel +boven het doeleinde de voorkeur te geven, en of, zoo wij de waarheden +van de godsdienst spelend onderwijzen, onze kweekelingen niet +langzamerhand zullen verleid worden, hun godsdienst slechts als spel te +beschouwen. Voor onzen jongen held, wien het vrij gelaten werd zijn +onderricht enkel volgens de neiging zijns harten te kiezen, en die, bij +gevolg het slechts zoo lang zoekt, als het hem genoegen verschafte, had +de toegevendheid zijner opvoeders kwade gevolgen, die gedurende +geruimen tijd van invloed waren op zijn karakter, zijn geluk en zijn +bruikbaarheid in de maatschappij. + +Eduards verbeeldingskracht en liefde voor de letteren, schoon de eerste +levendig en de laatste vurig was, ver van een middel tegen deze kwaal +aan te bieden, dienden slechts om hare hevigheid te vermeerderen. De +boekerij op Waverley-Honour, een ruim Gothisch vertrek, met dubbele +bogen en eene gaanderij, bevatte een even gemengde als uitgebreide +boekverzameling. Zij was in den loop van twee honderd jaren +bijeengebracht door eene familie, die altijd rijk was geweest, en bij +gevolg geneigd uit weelde, de kasten te vullen met de letterkunde van +den dag, zonder veel onderzoek of nauwgezette beoordeeling. In dit +uitgebreid gebied mogt Eduard vrij rondzwerven. Zijn gouverneur had +zijne eigene geliefkoosde studiën; en kerkelijke politiek en +godsdienstig twistgeschrijf, verbonden met de zucht tot gemak, – +ofschoon hij op bepaalde uren zich bezig hield met den vermoedelijken +erfgenaam van zijn beschermer, – gaven hem aanleiding om iedere +verontschuldiging aan te grijpen, om geen bepaald en geregeld toezicht +over al zijn studiën te houden. + +Sir Everard was zelf nooit iemand van studie geweest, en hield het er +voor, even als zijne zuster, Rachel Waverley, dat, als men slechts las, +het doet er niet toe wat, men nuttig bezig was. Zij waren beiden +overtuigd dat het volgen der letters van het alphabet met het oog op +zich zelf, een verdienstelijke arbeid was, zonder dat men angstvallig +behoefde te onderzoeken, welke denkbeelden of leeringen uit de +schikking der letters geboren worden. Terwijl een betere opvoeding zijn +zucht om zich te vermaken al spoedig in dorst naar kennis zou +herschapen hebben, dreef de jonge Waverley, gelijk een schip zonder +stuurman of roer, in deze zee van boeken rond. Niets groeit wellicht +meer door toegevendheid aan, dan deze oppervlakkige en ongeregelde +leeslust, vooral wanneer men er zulk eene gunstige gelegenheid toe +vindt. Ik geloof, dat een der redenen, waarom men zoovele voorbeelden +van geleerdheid in de mindere standen aantreft, hierin te zoeken is, +dat de arme student, met gelijke geestvermogens, beperkt is tot een +engen kring, als hij zijn lust tot lezen voldoen wil, en genoopt is +zich die boeken, welke hij bezit, eigen te maken, eer hij nieuwe kan +verkrijgen. Eduard, integendeel, las, evenals die lekkerbek, die zich +niet verwaardigde meer dan een klein hapje uit den door de zon +gekleurden kant eener perzik te nemen, geen oogenblik langer in een +boek als zijne nieuwsgierigheid of belangstelling er niet meer door +geboeid werd, en het noodwendig gevolg was, dat de gewoonte, om alleen +deze soort van onderhoud te zoeken, het afleeren er van dagelijks +moeielijker maakte; tot dat de zucht om te lezen, even als alle andere +sterke begeerten, waaraan men te veel toegeeft, eene zekere verzadiging +veroorzaakt. + +Maar, eer hij tot deze onverschilligheid kwam, had hij zijn geheugen, +hetwelk inderdaad allergelukkigst mocht heeten, met een grooten +voorraad van wetenswaardige, schoon slecht gerangschikte kundigheden, +verrijkt. In de Engelsche letterkunde had hij Shakespeare en Milton, +alsmede de oudere tooneeldichters bestudeerd; menige boeiende en +belangrijke plaats uit de kronijken kende hij van buiten; terwijl hij +bijzonder vertrouwd was met Spencer, Drayton en andere dichters, die +zich op het romantische gebied hebben onderscheiden; zeker de +verleidelijkste werken voor een jeugdige verbeelding, eer de driften +ontwaakt zijn, die een meer sentimenteele soort van poëzij eischen. +Hiervoor opende zijne kennis van het Italiaansch hem later de deur. Hij +had de tallooze romantische gedichten doorloopen, welke sedert den tijd +van Pulci een geliefkoosde oefening zijn geweest voor Italiës schoone +geesten, en had bevrediging gezocht in de talrijke verzamelingen der +„Novelle,” welke, in navolging van het Decamerone, door het genie van +deze smaakvolle, schoon weelderige natie voortgebracht werden. In de +oude letterkunde had Waverley de gewone vorderingen gemaakt, en las hij +de meest bekende schrijvers; verwijl het Fransch hem een bijna +onuitputtelijken voorraad van gedenkschriften had opgeleverd, +nauwelijks geloofwaardiger dan romans, en van romans, zoo +welgeschreven, dat ze nauwelijks van gedenkschriften te onderscheiden +waren. De schitterende bladzijden van Froissart, met zijne hartroerende +en prachtige beschrijvingen van oorlog en tournooijen, behoorden tot +zijn lievelingslectuur; en uit die van Brantôme en de la Noue had hij +geleerd het woeste, losse en bijgeloovige karakter der edelen van de +Ligue, met den strengen, stroeven en soms woeligen geest der Hugenooten +te vergelijken. De Spanjaard had bijgedragen, om zijn voorraad van +ridderlijke en romaneske denkbeelden te vermeerderen. De vroegere +letterkunde der Noordsche natiën ontging niet aan de liefhebberij van +iemand, die meer las om de verbeelding dan om het verstand te voeden. +En echter mocht Eduard Waverley, ofschoon hij veel wist wat slechts +weinigen bekend is, te recht voor onwetend gehouden worden, omdat hij +weinig wist van hetgeen den mensch waardigheid geeft, en hem in staat +stelt een hooge plaats in de maatschappij op eervolle wijze te +vervullen. + +Eenige oplettendheid van de zijde zijner ouders, had ligt kunnen +strekken, om de ontaarding van den geest, het gevolg van zulk een +ongeregelde wijze van studie, te voorkomen. Maar zijne moeder stierf in +het zevende jaar na de verzoening tusschen de broeders, en Richard +Waverley zelf, die na dezen tijd meestal in Londen woonde, was te zeer +vervuld met zijn plannen om rijkdom en onderscheiding te verwerven, om +zich niet tevreden te stellen met de verzekering dat Eduard zeer op +boeken gesteld en wellicht bestemd was om Bisschop te worden. Had hij +de wakende droomen van zijn zoon kunnen nagaan, hij zou dan tot eene +geheel andere gevolgtrekking gekomen zijn. + + + + + + + + +VIERDE HOOFDSTUK. + +LUCHTKASTEELEN. + + +Ik heb reeds een wenk gegeven, dat de grillige en ziekelijke wansmaak, +door overdaad van beuzelachtige lectuur aangekweekt, onzen held niet +slechts ongeschikt maakte voor ernstige en gezette bezigheid, maar hem +zelfs eenigermate een weerzin had ingeboezemd in hetgeen tot hiertoe +zijn liefhebberij was geweest. + +Hij had zijn zestiende jaar bereikt, toen zijn afgetrokken aard en zijn +zucht naar eenzaamheid zoo sterk in het oog vielen, dat Sir Everards +bezorgdheid opgewekt werd. Hij poogde deze neiging tegen te gaan, door +zijn neef uittenoodigen tot allerhande jachtvermaken, waarin de +voornaamste uitspanning van zijn eigen jeugd bestaan had. Maar, schoon +Eduard voor een enkel saizoen het jachtroer gretig opnam, verloor hij, +zoodra hij geleerd had er zich met eenige behendigheid van te bedienen, +alle genoegen in deze tijdkorting. + +In het volgend voorjaar bracht des ouden Izaäk Walton’s „Volmaakte +hengelaar” hem er toe, om een ijverige beoefenaar van diens kunst te +worden. Maar van alle uitspanningen, welke het vernuft ooit heeft +uitgevonden om ledigheid te verdrijven, is het visschen het allerminst +geschikt om iemand te vermaken, wiens traagheid zijn ongeduld evenaart, +en de hengelroede van onzen held werd spoedig ter zijde gelegd. Goed +gezelschap en voorbeeld, waardoor onze driften sterk beteugeld en +beheerscht worden, zouden wel hunne gewone uitwerking op onzen +jeugdigen dweeper hebben kunnen uitoefenen; maar de buurt was dun +bevolkt, en de te huis opgevoede jonge lieden, die men er aantrof, +behoorden niet tot de klasse, waaruit makkers voor Eduard konden +gekozen worden, en nog veel minder waren ze in staat om zijn naijver op +te wekken bij die veldvermaken, welke zij als het hoofddoel van hun +leven beschouwden. + +Er waren eenige andere jongelieden, die eene betere opvoeding ontvangen +hadden en van veel minder bekrompen aard; maar onze held was +eenigermate van hun kring uitgesloten. Sir Everard had, na den dood van +koningin Anna, zijne plaats in het Parlement opgegeven, en, met de +klimmende jaren, terwijl het aantal zijner tijdgenooten verminderde, +zich langzamerhand uit de zamenleving teruggetrokken; zoodat, wanneer +Eduard weleens met knappe en welopgevoede jonge lieden van zijn stand +en vooruitzichten in aanraking kwam, hij zijn minderheid gevoelde, niet +zoo zeer uit gebrek aan onderwijs en kennis, als uit gemis aan +oefening, om hetgene hij wist voor te dragen en te pas te brengen. Eene +sterke, dagelijks toenemende gevoeligheid deed dezen afkeer van het +gezellig verkeer aangroeijen. De vrees van het minste vergrijp tegen de +wellevendheid begaan te hebben, was voor hem ondragelijk; want +misschien veroorzaakt de schuld van het kwaad zelf bij sommige +gemoederen zulk een pijnlijk gevoel van schaamte en wroeging niet, als +een zedig, gevoelig en onervaren jongeling ondervindt, bij het +bewustzijn, dat hij de maatschappelijke vormen uit het oog verloren of +zich belachelijk gemaakt heeft. Waar wij niet op ons gemak zijn, daar +kunnen wij niet gelukkig wezen; en daarom is het niet vreemd, dat +Eduard Waverley in den waan verkeerde, dat hij onbemind was en +ongeschikt voor het gezellig verkeer, alleen omdat hij de gave nog niet +verkregen had, er zich met gemak te bewegen, en anderen genoegen te +geven of het zich zelven te verschaffen. + +De uren door hem bij zijn oom en tante gesleten, werden verbeuzeld met +telkens herhaalde vertellingen van den praatzieken ouderdom. Doch zelfs +daarbij werd zijn verbeelding, het overheerschend vermogen van zijn +geest, menigmaal opgewekt. Familie-overlevering en geslachtkundige +historie, waarover Sir Everard meestal sprak, is juist het +tegenovergestelde van den barnsteen, die, schoon op zich zelven een +kostbare zelfstandigheid, toch doorgaans vliegen, stroohalmpjes en +andere prullen bevat; terwijl de genoemde studiën, op zich zelve hoogst +onbeduidend en beuzelachtig, nogtans dienen, om zeer veel van hetgeen +in de oude zeden zeldzaam en belangrijk is, voor de vergetelheid te +bewaren, en een aantal wetenswaardige kleinigheden in herinnering te +houden, die door geen ander middel te bewaren, of tot ons over te +brengen zouden zijn. Zoo derhalve Eduard Waverley van tijd tot tijd +geeuwde bij het oplezen van den droogen catalogus van de namen zijner +voorvaderen, en bij het opsommen hunner onderling aangegane huwelijken, +en in zijn hart de koude en langdradige nauwkeurigheid verwenschte, +waarmede de waardige Sir Everard de onderscheidene trappen van +verwantschap naging, die er bestonden tusschen het huis van +Waverley-Honour en de dappere baronnen, ridders en heeren, met welke +het vermaagschapt was; zoo hij (in weerwil zijner verplichting aan de +drie hermelijnen) soms met al de drift van een Hotspur, in zijn hart +vloekte op de poespas der wapenkunde, hare griffioenen, hare monsters +en hare draken verwenschte, waren er echter oogenblikken, waarin zijn +verbeelding opgewekt en zijne oplettendheid geboeid werd. + +De daden van Wilibert van Waverley in het Heilige Land, zijn lange +afwezigheid en gevaarlijke avonturen, zijn veronderstelde dood en zijn +terugkomst op den avond, toen zijn geliefde den held gehuwd had, die +haar tegen beschimping en verdrukking had beschermd; de edelmoedigheid, +waarmede de kruisridder zijn aanspraken opgaf en in het naburig +klooster den eeuwigen vrede zocht, [20] – naar deze en soortgelijke +verhalen kon hij luisteren tot zijn hart gloeide en zijn oog +glinsterde. En niet minder was hij aangedaan, wanneer zijn tante +Rachel, van het lijden en de dapperheid van Alice Waverley, gedurende +den grooten burgeroorlog, verhaalde. De vriendelijke gelaatstrekken van +de bejaarde jonkvrouw namen een verhevener uitdrukking aan, als ze +verhaalde, hoe Karel, na den slag van Worcester, voor een dag toevlucht +vond op Waverley-Honour, en hoe, toen een troep ruiterij naderde, om +het huis te doorzoeken, Lady Alice haar jongsten zoon uitzond, van een +handvol huisbedienden vergezeld, met het bevel, om ten koste van hun +leven, een uur uitstel te bewerken, ten einde den Koning den tijd te +verschaffen om te ontvluchten. „En, God zij haar genadig,” dus placht +Freule Rachel voort te gaan, terwijl zij hare oogen op de beeltenis der +heldin vestigde, en er bijvoegde, „wel kocht ze het behoud van haar +koning duur met het leven van haar meest geliefd kind. Hij werd hier +heen gebracht als gevangene, doodelijk gewond; en gij kunt nog de +sporen van zijn bloed zien, van de groote zaaldeur, langs de kleine +gaanderij en verder op naar de kamer waar hij werd nedergelegd, om aan +de voeten zijner moeder te sterven. Maar ze troostten elkander; want +hij zag aan het schitteren van zijn moeders oog, dat het doel zijner +wanhopige verdediging bereikt was.” „Ach! ik herinner mij,” ging zij +voort, „ik herinner mij nog iemand gezien te hebben, die hem kende en +beminde. Om zijnentwil leefde en stierf Lucie St. Aubin ongehuwd, +schoon een der schoonste en rijkste partijen in dit koninkrijk; het +geheele land liep haar na, maar geheel haar leven lang droeg ze den +zwaren rouw, om den armen Willem; want zij waren verloofd, ofschoon +niet getrouwd, en ze stierf in – ik herinner mij den datum niet; maar +wèl, dat in November van datzelfde jaar, toen ze gevoelde dat hare +krachten begonnen af te nemen, ze nog eenmaal verlangde naar +Waverley-Honour gebracht te worden. Ze bezocht toen al de plaatsen waar +ze met zijn oudoom geweest was, en liet de tapijten opnemen, om het +spoor van zijn bloed te zien, en als tranen in staat waren geweest het +uit te wisschen, zou het er niet meer aanwezig zijn; want er was geen +droog oog in het geheele huis. Gij zoudt gemeend hebben, Eduard, dat +zelfs de boomen om haar treurden; want naast haar vielen de bladeren +af, zonder dat het geringste koeltje zich bewoog; en waarlijk ze zag er +uit als iemand, die ze nooit weder groen zou zien.” + +Na het hooren van zulke legenden sloop onze held doorgaans weg, om zich +aan de mijmeringen over te geven, daardoor opgewekt. In den hoek van de +uitgestrekte en sombere boekerij, bij geen ander licht, dan hetgeen de +smeulende blokken op den breeden haard verspreidden, kon hij uren lang +die inwendige tooverij uitoefenen, waardoor gebeurtenissen uit het +verledene of die welke de verbeelding oproept, voor het oog van den +droomer als het ware leven. Nu eens zag hij voor zich een langen en +rijken sleep van schitterende vizioenen verrijzen: het bruiloftsfeest +binnen het kasteel van Waverley; de ranke en vermagerde gestalte van +den rechtmatigen heer in zijn pelgrims gewaad, als een onopgemerkt +toeschouwer der vreugde van zijn gewaanden erfgenaam en van zijne +bestemde bruid; den elektrieken schok door de ontdekking veroorzaakt; +het grijpen der vazallen naar de wapenen; de verbazing van den +bruidegom; de schrik en verwarring van de bruid; de bittere smart +waarmede Wilibert opmerkte, dat zij van ganscher harte in het huwelijk +toestemde; de houding die getuigde van waardigheid, en diep gevoel, +waarmede hij het half ontbloote zwaard weder in de schede stak, en het +huis zijner voorvaders verliet om het voor altijd den rug toe te +keeren. Dan liet hij wederom het tooneel veranderen, en de fantazie +moest hem gehoorzamen en tante Rachels treurspel vertoonen. Hij zag +Lady Waverley zitten in het prieel, geheel en al oor om het minste +geluid op te vangen, terwijl haar hart van angst klopte, nu eens +luisterende naar de wegsmeltende klanken van den hoefslag van ’s +konings paard, en toen deze verstierven, in elk windje, waardoor de +boomen in het park bewogen werden, het geraas der verwijderde +schermutseling hoorende. Een geluid in de verte wordt vernomen, als het +ruischen van een bergstroom; het komt nader, en Eduard kan duidelijk +het draven der paarden, het getier en geschreeuw der manschappen, en +daaronder het knallen van pistoolschoten onderscheiden; alles hoe +langer hoe meer het kasteel naderende. De dame springt op – een +ontsteld bediende stort binnen. – Maar waartoe zulk eene beschrijving +vervolgen? + +Daar het leven in deze denkbeeldige wereld onzen held dagelijks +aangenamer werd, zoo was het hem naar evenredigheid onaangenaam +gestoord te worden. De uitgebreide landerijen, waardoor het slot +omringd was, die, daar ze den omvang van een park ver te boven gingen, +gemeenlijk Waverley Jacht genoemd werden, waren oorspronkelijk +boschgrond geweest, en bezaten, schoon afgewisseld door uitgestrekte +open vakken, waarin de jonge reeën dartelden, nog geheel het woeste +karakter van eertijds. Het land was doorsneden met breede lanen, op +vele plaatsen half begroeid met kreupelhout, waar de schoonen van +vroegere dagen hare standplaats plachten te kiezen, om het hert door de +windhonden te zien vervolgen, of eene gelegenheid te vinden om met den +armboog op te mikken. Op éen plek, kenbaar door een met mos begroeid +gothisch gedenkteeken, dat nog den naam van koninginneplek behield, had +Elizabeth, naar men zeide, met eigen hand zeven herten doorschoten. Dit +was een lievelingsplek van Eduard Waverley. Op andere tijden was hij +gewoon met het jachtroer en zijn hond, die als voorwendsel voor anderen +moesten dienen, en met een boek op zak, dat misschien als voorwendsel +voor hemzelven dienen moest, eene dezer lange lanen in te slaan, die na +anderhalf uur klimmens, zich allengs vernauwde tot een ruw, smal pad +door den steenachtigen en dichtbegroeiden pas, Het Zwarte dal genaamd, +en eensklaps een uitzicht schonk op een diep en donker meertje, om +dezelfde reden Het Zwarte meer genoemd. Daar stond in vroeger tijd een +eenzame toren op eene rots, bijna geheel door water omringd, die den +naam verkregen had van „de sterkte van Waverley,” omdat hij vaak in +gevaarlijke tijden tot toevluchtsoord der familie had gediend. Daar +voerden, gedurende de oorlogen van York en Lancaster, de laatste +aanhangers van de Roode Roos, die hare zaak durfden voorstaan, een +onafgebroken en vernielenden krijg, tot de sterkte door den vermaarden +Richard van Gloucester werd veroverd. Hier hield ook een troepje +Koningsgezinden zich lang staande onder Nigel Waverley, den ouderen +broeder van dien Willem, wiens lotgevallen tante Rachel gewoon was te +vertellen. Op deze plekken schiep Eduard er behagen in, zich in zoete +en bittere overdenkingen te verdiepen, terwijl hij, gelijk een kind te +midden van zijn speelgoed, uit den schitterenden maar nutteloozen +voorraad van beelden en droomen zijner fantazie, gebouwen optrok, die +even luisterrijk waren, maar even spoedig verdwenen als die eener +avondwolk. Welke uitwerking dit toegeven aan zijn lievelingsgewoonte op +zijn gemoed en karakter had, zal in het volgende hoofdstuk blijken. + + + + + + + + +VIJFDE HOOFDSTUK. + +KEUZE VAN EEN BEROEP. + + +Wegens de uitvoerigheid, waarmede ik Waverleys bezigheden, en de +richting die ze aan zijn verbeelding gaven, geschetst heb, zal de lezer +in de volgende geschiedenis wellicht eere navolging verwachten van den +bekenden roman van Cervantes. Maar door dit te veronderstellen, zou hij +mijne wijsheid te kort doen. Het is mijn voornemen niet de voetstappen +van dien onnavolgbaren schrijver te drukken, in het schilderen van die +geheele verbijstering des verstands, welke de voorwerpen verwart, zoo +ras ze zich voordoen, maar ik wensch die meer gewone afwijking van het +gezonde oordeel te schetsen, die de zaken zooals ze werkelijk bestaan +opneemt, doch daaraan een zweem van eigen romanesken toon en kleur +mededeelt. Eduard Waverley was er zoo verre van af, om te +veronderstellen dat hij bij anderen zijne wijze van zien en gevoelen +vinden zou, of te wanen dat de tegenwoordige toestand der maatschappij +geschikt was om de droomen te verwezenlijken, waaraan hij zich zoo +gaarne overgaf, dat hij niets meer vreesde dan de gevoelens die de +vrucht waren van zijne mijmeringen, door anderen ontdekt te zien. Hij +had geen vertrouwde, en wenschte er geen te hebben, om hem zijne +droomerijen mede te deelen, waarvan hij het belachelijke zoo zeer +gevoelde, dat, als hij had moeten kiezen tusschen een straf waaraan +geen schande verbonden was, en de noodzakelijkheid om een koel en +bedaard verslag te geven van de denkbeeldige wereld, waarin hij het +beste deel van zijn leven doorbracht, hij, geloof ik, niet geaarzeld +zou hebben zich aan de eerste te onderwerpen. Deze afzondering werd hem +dubbel dierbaar, toen hij, met den loop der jaren, den invloed der +ontwakende hartstochten gevoelde. Vrouwelijke vormen van uitstekende +bevalligheid en volmaakte schoonheid begonnen een rol te spelen in +zijne denkbeeldige avonturen en het duurde niet lang of hij begon rond +te zien, en de scheppingen zijner verbeelding met de vrouwen uit de +werkelijkheid te vergelijken. De lijst der schoonen, die hare +bevalligheden wekelijks in de kerk van Waverley ten toon spreidden, was +talrijk noch uitgelezen. Verre weg de dragelijkste was jufvrouw Sissly, +of zoo als ze liever wilde genoemd worden, Cecilia Stubbs, de dochter +van den heer Stubbs van de pachthoeve. Ik weet niet of het door het +„eenvoudigste toeval van de wereld” was, eene spreekwijze, die op +vrouwelijke lippen niet altijd den voorbedachten raad uitsluit, of dat +het uit overeenstemming van smaak kwam, dat Cecilia meer dan eens +Eduard op zijn lievelingswandeling in het Waverleys-Park ontmoette. Hij +had den moed nog niet gehad haar bij deze gelegenheid aan te spreken; +maar de ontmoeting was niet zonder uitwerking gebleven. Een romaneske +minnaar is een zonderlinge afgodendienaar, die er zich soms weinig aan +stoort, uit welke stof hij het voorwerp zijner aanbidding vormt, +althans zoo de natuur dit voorwerp slechts wat uiterlijke schoonheid +geschonken heeft, kan hij gemakkelijk den Juwelier en den Dervish, in +de oostersche vertelling [21] spelen, en haar overvloedig, uit de +voorraadschuren zijner eigene verbeelding, met bovennatuurlijke +bekoorlijkheden en al de rijkdommen van geest en hart voorzien. + +Maar eer de bekoorlijkheden van Cecilia Stubbs haar wezenlijk tot een +godin gemaakt, of ten minste haar even hoog geplaatst hadden als de +heilige van dien naam, vatte Rachel Waverley eenige vermoedens op, +welke haar bewogen de aanstaande apotheose of heiligverklaring te +voorkomen. Zelfs de eenvoudigste en onergdenkendste der vrouwen (God +zegene haar!) bezitten een aangeboren instinct in soortgelijke zaken, +welke soms zoo ver gaat, dat ze neigingen bespeuren, die nooit bestaan +hebben, en maar zelden missen die te ontdekken, welke onder het bereik +harer waarneming vallen. Freule Rachel legde er zich met groote +voorzichtigheid op toe, niet om het naderend gevaar te bestrijden, maar +om het te voorkomen, en bracht haren broeder aan het verstand, dat de +erfgenaam van zijn huis noodzakelijk iets meer van de wereld moest +zien, dan mogelijk was bij zijn aanhoudend verblijf op Waverley-Honour. + +Sir Everard had in den beginne geen ooren naar een voorstel, waardoor +hij van zijn neef zou gescheiden worden. Eduard was eenigzins op boeken +gesteld; dat stemde hij toe; maar de jeugd, zooals hij altijd gehoord +had, was de tijd om te leeren, en er bestond geen twijfel of hij zou, +als zijn leeslust gestild, en zijn hoofd met kundigheden vervuld was, +zich van zelf op de vermaken der jacht en de belangen van de landstreek +toeleggen. Ook hij had het, zeide hij, dikwijls betreurd, dat hij in +zijn jeugd niet een weinig tijd aan de studie besteed had: hij zou er +niet minder goed om geschoten of gejaagd hebben, en het +Parlementsgebouw met langere redevoeringen hebben doen weergalmen, dan +de driftige „Neen’s”, waarmede hij, als lid van het Huis onder het +bestuur der Whigs, zich tegen elken maatregel van het Bewind verzette. + +Tante Rachels bezorgdheid echter schonk haar de behendigheid om haar +plan door te drijven. Ieder hoofd van hun huis had vreemde landen +bezocht, of bij het leger gediend, alvorens zich op Waverley-Honour +neêr te zetten, en ze beriep zich voor de waarheid harer verzekering op +den stamboom, een gezag dat nooit door Sir Everard weersproken werd. +Met éen woord, er werd een voorstel aan den heer Richard Waverley +gedaan, om zijn zoon te laten reizen, onder toezicht van zijn +gouverneur, den heer Pembroke, terwijl de Baronet op een gepaste en +milde wijze in de reiskosten zou voorzien. De vader had niet het minste +bezwaar; maar toen er aan de tafel van den Minister over gesproken +werd, trok de groote man een bedenkelijk gezicht. De reden werd den +vader in ’t geheim medegedeeld. „De ongelukkige staatkundige richting +van Sir Everard,” merkte de Minister op, „maakte dat het hoogst +ongeschikt was een jongeling van zulke groote vooruitzichten op het +vaste land te laten reizen, met een gouverneur, buiten alle kijf, door +zijn oom gekozen om hem in diens voetstappen en naar zijn voorschriften +te leiden. Hoedanig zou mijnheer Eduard Waverleys gezelschap te Parijs, +hoedanig dat te Rome zijn, waar alle soort van strikken door den +Pretendent en zijn zoons gelegd werden? Dit waren alle maal punten +waarover de heer Waverley zich nog wel tweemaal bedenken mocht. De +minister zelf kon zeggen, dat Zijn Majesteit de diensten van den heer +Richard Waverley op zulk een hoogen prijs stelde, dat, indien zijn zoon +voor eenige jaren in dienst wilde gaan, hij rekenen kon op een escadron +van een der dragonderregimenten, die onlangs uit Vlaanderen waren terug +gekomen.” + +Een op deze wijze gegeven wenk liet zich niet straffeloos +veronachtzamen, en ofschoon zeer bevreesd om de vooroordeelen van zijn +broeder te krenken, besloot Richard Waverley de hem aldus voor zijn +zoon aangeboden plaats niet te weigeren. De waarheid is, dat hij in +ruime mate, en te recht, rekende op Sir Everards liefde tot Eduard, die +niet liet voorzien, dat hij hem een stap kwalijk zou nemen, door hem +uit onderwerping aan zijns vaders wil gedaan. Twee brieven kondigden +dit besluit den Baronet en diens neef aan. In den laatsten bepaalde hij +zich alleen tot de mededeeling van de zaak, terwijl daarin tevens de +toebereidselen werden opgegeven, die hij te maken had om zich bij het +regiment te voegen. Aan zijn broeder schreef Richard uitvoeriger en +zeer omzichtig. Hij stemde, op de vleijendste wijze, toe, dat het voor +zijn zoon zeer goed zou wezen, iets meer van de wereld te zien, en hij +drukte zelfs in de nederigste bewoordingen zijn dankbaarheid voor den +aangeboden bijstand uit; maar hij gaf zijn leedwezen te kennen, dat +Eduard thans ongelukkig niet, bij machte was volkomen te handelen +overeenkomstig het plan, door zijn besten vriend en weldoener +ontworpen. Hij zelf had met smart gedacht aan de werkeloosheid van den +jongen, op een leeftijd, dat al zijn voorvaders de wapens gedragen +hadden; ja de Koning zelf had zich verwaardigd te vragen, of de jonge +Waverley thans niet in Vlaanderen was, op een leeftijd dat zijn +grootvader reeds zijn bloed voor zijn Koning, in den grooten +burgeroorlog gestort had? Deze vraag ging met de aanbieding van een +escadron vergezeld. Wat kon hij doen? Er was geen tijd om zijn broeder +te raadplegen, al ware het ook, dat er zwarigheden van zijn zijde +mochten bestaan, om zijn neef de roemrijke loopbaan van diens +voorvaderen te laten betreden. En, om kort te gaan, dat Eduard thans +(na de mindere graden van Kornet en Luitenant met een buitengewone +vlugheid te zijn overgesprongen) kapitein Waverley bij de dragonders +van Gardiner was, en hij zich binnen eene maand te vervoegen had bij +zijn regiment te Dundee, in Schotland. + +Sir Everard Waverley ontving deze mededeeling met gemengde +gewaarwordingen. Toen het geslacht van Hannover den troon van Engeland +beklom, had hij zich uit het Parlement teruggetrokken, en zijn gedrag +in het gedenkwaardige jaar 1715 was niet geheel en al onopgemerkt +gebleven. Er liepen geruchten van bijzondere monsteringen van boeren en +paarden te Waverley bij maneschijn, en van kisten vol in Holland +gekochte en aan den Baronet geadresseerde geweren en pistolen; maar +deze laatste werden onderschept door de waakzaamheid van een ambtenaar +der accijnsen, die later op een donkeren nacht, voor zijn +gedienstigheid door eenige moedige boerenknapen afgestraft werd. Ja, +wat meer is, men had zelfs gezegd, dat bij het arresteren van Sir +Willem Wyndham, den aanvoerder der Tory-partij, een brief van Sir +Everard in den zak van diens rok was gevonden. Maar er liet zich geene +openbare aanklacht op bouwen; en het Bewind, tevreden met den opstand +van 1715 onderdrukt te hebben, achtte het voorzichtig noch raadzaam +zijn wraak verder uit te strekken, dan tot de ongelukkigen, die +openlijk de wapenen hadden opgevat. + +Sir Everard legde ook niet de minste vrees aan den dag ten opzichte der +geruchten omtrent zijn persoon onder zijn Whigsche buren verspreid. Het +was wel bekend, dat hij verscheidene in ongelegenheid geraakte +Noord-Engelschen en Schotten met geld had bijgestaan, die na te +Preston, in Lancashire, gevat te zijn, in de gevangenissen van Newgate +en Marshalsea waren opgesloten; en het was zijn zaakwaarnemer en gewone +raadsman, die zich met de verdediging van sommigen dezer ongelukkigen +belast had. Algemeen was men van gevoelen, dat, zoo de Ministers een +wettig bewijs in handen gehad hadden van Sir Everards deelneming aan +den Opstand, hij dan niet zou gewaagd hebben de bestaande regeering te +tarten, of wèl dat hij dit niet straffeloos zou hebben gedaan. De +gevoelens echter, die hem toen beheerschten, waren die van den +jongeling, en wel in een veel bewogen tijd. Sedert was Sir Everards +Jacobietisme langzamerhand verkoeld, gelijk een vuur dat uit gebrek aan +brandstof uitdooft. Van tijd tot tijd vond hij gelegenheid om zijne +Torysche en kerkelijke beginselen te versterken, bij verkiezingen en +vergaderingen; maar betrekkelijk het erfelijke troonrecht waren zijn +denkbeelden zoo wat in doodslaap gevallen. Intusschen schokte het zijn +gevoel niet weinig, zijn neef bij het leger te zien onder de +Brunswijksche dynastie; en dat te meer, daar, behalve zijn nauwgezette +begrippen van het vaderlijk gezag, het onmogelijk, of ten minste hoogst +onvoorzichtig zou geweest zijn, om de zaak met geweld te keer te gaan. +Deze onderdrukte ergernis gaf aanleiding tot veel zuchten en steunen, +hetgeen op rekening gesteld werd van een opkomenden aanval van jicht, +tot de waardige Baronet, na om de ranglijst gezonden te hebben, zijn +troost zocht in het optellen van de afstammelingen der huizen van +erkende staatkundige eerlijkheid: de Mordaunts, Granvilles en Stanleys, +wier namen hij hier aantrof. Terwijl hij nu al zijn ingenomenheid met +familieëer en oorlogsroem te hulp riep, besloot hij volgens eene +logica, niet ongelijk aan die van Falstaff, dat, zoo er oorlog op +handen was, ofschoon het schande zou zijn, zich bij eene andere partij +dan bij die éene te scharen, het echter nog grooter schande wezen zou +bij dien strijd stil te zitten, dan om te strijden voor den slechtste +van allen, al was die bij overweldiging op den troon gekomen. Wat tante +Rachel betreft, haar plan was wel niet juist volgens hare wenschen +gelukt, maar zij was in de noodzakelijkheid zich aan de omstandigheden +te onderwerpen. Zij vond ook afleiding voor hare droefheid in het +gereedmaken der uitrusting van haren neef, en niet weinig vergoeding in +het vooruitzicht van hem in volle uniform te zien schitteren. + +Eduard Waverley zelf ontving de geheel onverwachte kennisgeving met +levendige en onuitsprekelijke verbazing. Het was, gelijk een fraai, oud +gedicht het uitdrukt „een vuur in de heide ontstoken,” dat een eenzamen +heuvel met smook bedekt en dien te gelijk door een somber vuur +verlicht. Zijn gouverneur, of liever de heer Pembroke, want hij heette +slechts zelden gouverneur, vond in Eduards kamer eenige fragmenten van +verzen, die hem schenen ingegeven te zijn door het onverwachte opslaan +van deze bladzijde uit zijn levensboek. De geleerde, die alles voor +poëzij hield, wat door zijn vrienden vervaardigd, en in fraaie rechte +regels, waarvan allen met een hoofdletter begonnen, geschreven werd, +deelde dezen schat aan tante Rachel mede, die, haar bril met tranen +bevochtigd op den neus, ze overschreef in haar zakboekje, onder +uitgezochte recepten voor de keuken of de apotheek, lievelingsteksten +en fragmenten van godsdienstige boeken naar haren smaak, als ook een +paar liedjes van krijgshaftigen en Jacobietischen inhoud, die ze in +hare jonge dagen placht te neuriën; uit welke verzameling de +dichterlijke proeven van haar neef werden getrokken, toen het boek +zelf, met andere authentieke stukken van de familie Waverley, ter +inzage werden gegeven aan den onwaardigen uitgever van deze +merkwaardige geschiedenis. Indien ze het genoegen van den lezer al niet +verhoogen, zullen ze ten minste beter dan eenig verslag den woesten en +ongeregelden aard van onzen held doen kennen. + + + Toen ’s avonds laat de herfst zijn rood + En goud op het Zwarte-meer-dal goot, + Gaf, stil en zedig, ’t effen meer + De purpren wolk en goudgloed weêr, + En beeldde ’t vloeijend bergkristal + Het bergland af en ’t lage dal. + Daar spiegelde in den heldren stroom + Zich elke bloem en elke boom + En rots en toren trouw en teêr, + Als lag daar onder ’t vredig meer, + Bevrijd van de onrust, zorg en smart, + Het deel van ieder menschenhart, + Een wereld, die, naar allen schijn, + Nog schooner dan onze aard moest zijn. + + Maar, ver en buldrend opgestaan, + Verhief zich plotseling de orkaan, + En wekte snel den Geest van ’t meer + Hij hoorde ’t buldren van het weêr + En ’s eiken kreunend dof gebrom; + Hij sloeg den zwarten mantel om, + Gelijk de krijgsman op den kreet + Van d’ oorlog zich in ’t pantser kleedt. + Maar als de stormwind nader toog, + Betrok zijn forsche wenkbrauwboog, + En werd zijn wang van kleur beroofd. + De helmpluim schudde er op zijn hoofd, + Toen hij het golvend wed beval + Te dondren door ’t misvormde dal. + Die ideale wereld ging + Op eens in wilden warrelkring + Met d’ opgejaagden vloed te loor. + Van kalmte en rust geen enkel spoor. + En wrak bij wrak dier zaligheid + Lag op den oever ver verspreid. + + Toen zag ’k dien ommekeer met vreugd, + Ja, met een wondervreemd geneugt. + Terwijl de wind, in wilden trots, + Den kamp bestond met golf en bosch, + Stond ’k op den toren. ’t Was alsof + Mij toen een vreemd geheimnis trof, + En aan zijn zoet gevlei mijn hart, + Hoe langs zoo meer gekluisterd werd; + Toen treurde ik ras, door ’t stormenheer + Omringd, om ’t stil tooneel niet meer. + + Zoo breekt de waarheid ook eens heel + Des jonkheids lokkend luchtkasteel; + Zoo bant ze elk toovrend droomgezigt + Dat, als het landschap, rijk aan licht + En glans en schoon, op ’t meervlak scheen, + Eer ’t voor den najaarsstorm verdween. + En voor verbeeldings scheppend oog + Is nu die vorm, die langs mij toog, + En mij dus ketende om zijn schoon, + Geborgen bij geliefde doôn; + Want liefdes droom en liefdes bloem + Maakt plaats voor krijgsgewoel en roem. + + +In eenvoudig proza, want misschien drukken deze verzen het niet bepaald +genoeg uit, werd het vluchtige beeld van Cecilia Stubbs in kapitein +Waverley’s hart uitgewischt, te midden van de beslommeringen zijner +nieuwe stemming. Zij zelve verscheen, wel is waar, in vollen glans, in +haar vaders bank, op den Zondag toen hij voor het laatst de dienst in +de oude dorpskerk bijwoonde; bij welke gelegenheid hij, op verzoek van +zijn oom en van tante Rachel (zonder, om de waarheid te zeggen, er zich +lang toe te laten bidden) werd overgehaald, om zich in volle uniform te +vertoonen. + +Het beste middel om geen al te hoog denkbeeld van anderen te koesteren, +is zeer met zich zelven ingenomen te zijn. Jufvrouw Stubbs had wel alle +hulp ingeroepen, die de kunst aan de schoonheid verleenen kan; maar +helaas! hoepelrok, moesjes, golvende lokken en een nieuw kleed van echt +Fransche zijde, vermochten niets op een jongen dragonder-officier, die +voor het eerst zijn met goud omboorden hoed, zijn rijlaarzen en +sleepsabel droeg. Ik weet niet, of, gelijk de kampioen in de oude +ballade, + + + Zijn hart alleen voor de eere sloeg, + En liefde bleef verzaken; + Geen vrouw, in ’t land had kracht genoeg, + Om ’t ijskoud hart te raken, + + +dan of de schitterende en met goud geborduurde rok, die thans zijn +borst beschermde, Cecilia’s blikken trotseerde; maar hare pijlen werden +te vergeefs op hem afgeschoten. + + + Toch zag ik, waar Cupido’s schichtje vloog; + Het viel niet neêr op ’t bloemrijk westerveld, + Maar trof een knaap, de bloem van heel het west, + Heer Jonas Cubertfield, ’s rentmeesters zoon. + + +Terwijl ik verschooning vraag voor mijn heroica (waaraan ik in zekere +gevallen niet kan nalaten lucht te geven), moet ik tot mijn leedwezen +berichten, dat wij hier afscheid dienen te nemen van de schoone +Cecilia, die, gelijk menige dochter van Eva, na het vertrek van Eduard, +en het vervliegen van zekere ijdele door haar gevoede droomen, zich +stilletjes tevreden stelde met een pis-aller, en na verloop van zes +maanden hare hand schonk, aan voornoemden Jonas, zoon van des baronets +rentmeester, en erfgenaam (geen gering vooruitzicht!) van eens +rentmeesters fortuin, behalve het fraaie verschiet van zijn vader in +zijn post op te zullen volgen. Al deze voordeelen bewogen den heer +Stubbs, evenals het bruine gelaat en de manhaftige gestalte van den +vrijer, zijn dochter, het punt van „afkomst” over ’t hoofd te zien, en +zoo kwam het huwelijk tot stand. Niemand scheen meer in haar schik dan +tante Rachel, die tot hiertoe het ingebeelde juffertje wel een weinig +schuins had aangekeken (voor zoo ver hare goedhartigheid dit toeliet), +maar die bij de eerste verschijning van het jonggehuwde paar in de +kerk, de bruid met een glimlach en een diepe buiging vereerde, in +tegenwoordigheid van den predikant, den kapelaan, den koster en de +geheele vergadering der vereenigde gemeenten van Waverley en Beverley. + +Ik verzoek, eens voor altijd, verschooning van den lezer, die een roman +enkel tot vermaak in handen neemt, dat ik hem zoo lang kwel met +ouderwetsche staatkunde en Whig’s en Tory’s en Jacobieten en +Hannoveranen; maar de waarheid is, dat ik niet zou kunnen beloven, dat +de geschiedenis zonder dat verstaanbaar, of niet ongerijmd wezen zou. +Mijn ontwerp vordert dat ik de beweegredenen ontwikkel, waaruit de +handeling voortvloeit; en deze beweegredenen berusten noodwendig op de +gevoelens, vooroordeelen en partijschappen dier tijden. Ik noodig mijne +schoone lezeressen, wier kunne en ongeduld haar het grootste recht +geven om over deze uitweidingen te klagen, niet in een vliegenden +wagen, door gevleugelde paarden getrokken, of door tooverkracht in +beweging gebracht, mede te gaan. Ik bezit slechts een eenvoudige +Engelsche reiskoets op vier wielen en langs den straatweg loopende. Zij +wien dit rijtuig niet bevalt, mogen het op de eerste pleisterplaats +verlaten en wachten op Prins Hussein’s tapijt of des wevers Malek’s +[22] vliegend schilderhuisje. Zij die mij willen blijven vergezellen, +zullen van tijd tot tijd blootgesteld zijn aan de onaangenaamheid van +moeielijke wegen, steile heuvels, modderpoelen en andere wereldsche +bezwaren. Maar, met tamelijk goede paarden en „een geschikten voerman,” +(zoo als men in de advertentiën leest) verbind ik mij zoo spoedig +mogelijk een schilderachtiger en romanesker landstreek te bereiken, +indien mijn passagiers eenig geduld met me willen hebben op de eerste +stations. [23] + + + + + + + + +ZESDE HOOFDSTUK. + +HET AFSCHEID VAN WAVERLEY. + + +Op den avond van dezen merkwaardigen zondag trad Sir Everard de +boekerij binnen, waar hij onzen jongen held bijna had betrapt, bezig +met het oude zwaard van Sir Hildebrand in het rond te zwaaijen, dat als +een erfstuk bewaard, gewoonlijk boven den schoorsteen in de boekerij, +onder een portret van den ridder en zijn paard hing, wiens +gelaatstrekken bijna geheel bedekt waren door des ridders vreeselijk +zware krulpruik, terwijl het door hem bereden strijdros verborgen was +onder den ontzachlijken mantel van de Bath-orde, waarmede hij omhangen +was. Sir Everard trad binnen, en na een blik op de schilderij en een +tweeden op zijn neef geslagen te hebben, begon hij eene kleine deftige +aanspraak, die echter spoedig overging in zijne natuurlijke eenvoudige +spreekwijze, bij deze gelegenheid door meer dan gewone aandoening +verlevendigd. „Neef,” zeide hij „dat is, mijn lieve Eduard, het is Gods +wil, en insgelijks de wil van uw vader, wien het, naast God, uw plicht +is te gehoorzamen, dat gij ons verlaat, om het krijgsmans beroep te +volgen, waarin zoovelen uwer voorvaderen zich onderscheiden hebben. Ik +heb de noodige schikkingen gemaakt die u zullen in staat stellen, om in +het veld te verschijnen als hun afstammeling en als de stamhouder van +het huis Waverley; en, op ’t slagveld zult ge niet vergeten, welken +naam gij draagt. Maar Eduard, mijn lieve jongen, herinner u insgelijks, +dat gij de laatste van dien stam zijt, en dat alleen op u de hoop +berust, dat hij niet zal uitsterven; en daarom, zoo ver plicht en eer +zulks toelaten, vermijd het gevaar – ik meen, noodeloos gevaar – en +houd u niet op met gemeene knapen, spelers en Whigs, waarvan er zoo als +te vreezen is, maar al te veel in de dienst gevonden worden, waarin gij +treden zult. Uw Kolonel is, naar men mij bericht heeft, een uitmuntend +man – voor een Presbyteriaan; maar gij zult uw plicht in het oog houden +jegens God, de kerk van Engeland en den – (deze gaping had volgens de +orde behooren aangevuld te worden met het woord koning; maar daar dit +woord ongelukkig een dubbelen en onzekeren zin had, de éen doelende op +het feitelijk bezit en de ander op het recht, zoo vulde de ridder het +aan) – de kerk van Engeland en alle ingestelde machten.” Vervolgens, +daar hij zich niet verder als redenaar waagde, bracht hij zijn neef +naar den stal, om de paarden te zien, die hij voor hem bestemd had. +Twee waren er zwart, de kleur van het regiment, beide uitmuntend +schoone dieren; de drie andere waren stevige, vlugge rijpaarden, voor +de reis, of voor Eduards bedienden bestemd; twee dezer waren uit die +van het slot gekozen; een derde, die als staljongen dienst zou doen, +zou in Schotland wel te krijgen zijn. + +„Gij zult slechts met een klein gevolg vertrekken,” zei de baronet, „in +vergelijking met Sir Hildebrand, toen hij voor de poort van zijn slot +een talrijker troep ruiterij monsterde; dan uw geheele regiment. Ik zou +graag gezien hebben, dat de twintig jonge lieden van mijn goederen, die +dienst hebben genomen bij uw regiment, te gelijk met u naar Schotland +hadden kunnen vertrekken. Het zou ten minste iets geweest zijn; maar +men heeft mij gezegd, dat zulk een gevolg in den tegenwoordigen tijd +als iets ongewoons beschouwd zou worden, nu allerlei nieuwe en dwaze +gewoonten ingevoerd zijn om de natuurlijke banden, die het volk aan +zijne landheeren hechten, te verzwakken.” + +Sir Everard had zijn best gedaan, om deze onnatuurlijke richting van +den tijdgeest te verbeteren; want hij had de banden van gehechtheid +tusschen de recruten en hun jongen kapitein verstrekt, niet alleen door +een overvloedigen maaltijd van vleesch en bier, bij wijze van +afscheidsfeest, maar tevens door een ruim geschenk in geld, hetwelk eer +strekte om de genoegens dan wel om de orde en tucht op hun marsch te +bevorderen. Na de paarden in oogenschouw genomen te hebben, bracht Sir +Everard zijn neef terug naar de bibliotheek, waar hij een met zorg +toegevouwen brief voor den dag haalde, volgens ouder gewoonte omwonden +met een strookje ongesponnen zijde, en verzegeld met een nauwkeurig +afdruksel van het Waverleysche wapenschild. Deze brief was, met alle +deftigheid van dien tijd, geadresseerd „Aan den Hoogwelgeboren Heere +Cosmo Comyne Bradwardine, van Bradwardine, op zijn residentie +Tully-Veolan, graafschap Perth, Schotland. – Ter vriendelijke bezorging +van kapitein Eduard Waverley, neef van Sir Everard Waverley, van +Waverley-Honour, Baronet.” + +De edelman aan wien dit breedvoerig adres gerigt was, en over wien wij +in het vervolg meer zullen te spreken hebben, had in ’t jaar 1745 de +wapens gevoerd voor het verbannen koninklijke huis van Stuart, en was +te Preston, in Lancashire, gevangen genomen. Hij was iemand van zeer +oude familie, maar van niet onbezwaard vermogen; een geletterde, naar +de gewone wijze der Schotten, dat is te zeggen, eerder omslachtig dan +nauwkeurig, en meer een belezen man dan een taalkenner. Men verhaalde +van hem, dat hij van zijn liefde tot de oude schrijvers een zeer +bijzonder blijk had gegeven. Op weg tusschen Preston en Londen gelukte +het hem aan zijn wachters te ontsnappen; maar toen men hem naderhand +vond, rondslenterende in de nabijheid van de plaats waar zij den +vorigen nacht verblijf gehouden hadden, werd hij herkend en andermaal +gevat. Zijn medgezellen, en zelfs zijn geleiders, stonden verbaasd over +zijn onvoorzichtigheid, en konden niet nalaten te vragen, waarom hij, +eenmaal in vrijheid, niet zijn best gedaan had, om eene veilige +schuilplaats te bereiken; waarop hij antwoordde, dat dit zijn voornemen +was geweest, maar dat hij, om de waarheid te zeggen, was teruggekeerd +om zijn Titus Livius te zoeken, dien hij in de haast van zijn vlucht +vergeten had [24]. Dit eenvoudig verhaal trof den heer, die, zoo als +wij reeds gezegd hebben, de verdediging van sommige dezer ongelukkige +lieden, voor rekening van Sir Everard, en van misschien nog eenigen van +zijne partij, had op zich genomen. Hij was daarenboven zelf een +bewonderaar van den ouden Paduaschen geschiedschrijver, en schoon zijn +eigen geestdrift hem niet ligt tot zoo iets buitensporigs zou vervoerd +hebben, zelfs om de uitgaaf van Sweynheim en Pannartz (die men voor de +editio princeps houdt) terug te krijgen, achtte hij echter de +gehechtheid van den Schot daaraan niet minder hoog, en deed hij zoo +zijn best om alle bewijzen tegen hem te ontzenuwen, of te verzwakken, +om rechtsgeleerde bezwaren tegen de vervolging te ontdekken en zoo +voorts, dat het hem gelukte Cosmo Comyne Bradwardine’s volkomen +vrijspraak en ontheffing van zekere alles behave prettige gevolgen van +een veroordeeling wegens hoogverraad te redden. + +De baron van Bradwardine, want zoo werd hij in Schotland doorgaans +genoemd, (schoon zijn gemeenzame vrienden hem Tully-Veolan, of nog +korter Tully noemden) stond niet zoo ras rectus in curia (als +gezuiverde voor de rechtbank), of hij begaf zich per post naar +Waverley-Honour om er zijn hulde en dankbetuiging te brengen. Eén +zelfde zucht voor veld en jachtvermaken, en een algemeene +overeenstemming in staatkundige gevoelens, legden den grond tot zijne +vriendschap met Sir Everard, al verschilden hunne gewoonten en +liefhebberijen in andere opzichten nog al aanmerkelijk: en nadat hij +verscheidene weken op Waverley-Honour had doorgebracht, vertrok hij met +tallooze betuigingen van achting, terwijl hij bij den Baronet er met +warmte op aandrong, dat deze zijn bezoek zou beantwoorden, en in een +volgend saizoen deel nemen aan de korhoender-jacht, op zijn veengronden +in Perth. Kort daarop maakte de heer Bradwardine uit Schotland eene som +tot afdoening der kosten, bij ’s Konings Hoog Gerechtshof te +Westminster gemaakt, over; welke som, schoon juist niet zoo ontzaglijk +groot, in Engelsch geld berekend, in haar oorspronkelijken vorm van +Schotsche ponden, schellingen, enz. [25] zulk eene verbazende +uitwerking had op het gestel van Duncan Mackwheeble, des Barons +vertrouwden zaakwaarnemer, rentmeester en rechterhand, dat hij een +aanval van kolijk kreeg, die vijf dagen aanhield, eeniglijk en alleen, +zooals hij zeide, veroorzaakt door dat hij het ongelukkige werktuig +moest worden, om zulk eene belangrijke som uit zijn geboorteland aan +die valsche Engelschen over te maken. Maar, gelijk vaderlandsliefde het +schoonste gevoel is, zoo is zij ook dikwijls de meest verdachte +dekmantel van geheel andere aandoeningen; en velen met den heer +Mackwheeble bekend, beweerden, dat zijne betuigingen van spijt niet +geheel belangeloos waren, en dat hij veel minder zou gezucht hebben +over het uitbetalen der gelden aan de deugnieten te Westminster, +wanneer ze niet waren geheven op de goederen van Bradwardine, een fonds +dat hij meer bijzonder als het zijne beschouwde. Dan de rentmeester +betuigde, dat hij volstrekt geen eigen belang kende: + + + „Wee, wee om Schotland, maar geen zier om mij!” + + +Wat den edelman betreft, deze was verheugd, dat zijn waardige vriend +Sir Everard Waverley van Waverley-Honour terugbetaling ontvangen had +der kosten, welke hij voor rekening van het huis Bradwardine had +gemaakt. Het was van belang, zeide hij, voor de eer van zijn familie, +en van het koninkrijk Schotland in het algemeen, dat deze verschotten +terstond betaald werden, en het uitstellen zou een openbare schande +zijn. Sir Everard, gewoon om veel grootere sommen met onverschilligheid +te behandelen, ontving de drie honderd pond sterling zonder eens op te +merken, dat deze betaling van internationaal belang was, en zou +waarschijnlijk de gansche zaak vergeten hebben, indien Mackwheeble +bedacht geweest was, om zijn kolijk te verzachten door het gezondene te +onderscheppen. Van dit oogenblik dateerde echter eene jaarlijksche +correspondentie bestaande in een korten brief, een mand wild en een +paar gevulde vaten, tusschen Waverley-Honour en Tully-Veolan, terwijl +de Engelsche toezending in groote kazen en sterk bier, faizanten en +reeën, en het Schotsche tegengeschenk uit korhoenders, hazen, gezouten +zalm en eigengestookte jenever bestond. Al deze geschenken werden +gegeven en ontvangen, als bewijzen van standvastige vriendschap en +genegenheid tusschen twee edele huizen. Natuurlijk vloeide hieruit +voort, dat de stamhouder van Waverley-Honour Schotland niet gevoeglijk +kon bezoeken, zonder van een geloofsbrief bij den baron van Bradwardine +voorzien te zijn. + +Nadat dit onderwerp uitgelegd en geregeld was, gaf de heer Pembroke +zijn wensch te kennen, om een afzonderlijk afscheid van zijn waarden +kweekeling te mogen nemen. Des goeden mans vermaningen aan Eduard, om +zijn leven en zeden onbevlekt te bewaren, en aan de beginselen van het +Christendom trouw te blijven, het godloos gezelschap van spotters en +vrijgeesten te vermijden, die er maar al te veel bij het leger waren, +bleven niet onvermengd met zijn staatkundige vooroordeelen. Het had den +Hemel behaagd, zeide hij, Schotland (ontwijfelbaar om de zonden zijner +voorvaderen in 1642) in een nog treuriger staat van duisternis te +houden, dan zelfs het ongelukkige koninkrijk van Engeland. Hier immers, +schoon de kandelaar der kerke van Engeland eenigermate van zijne plaats +was verzet, bestond ten minste nog een schemerlicht: er was eene +hierarchie, schoon kettersch en vervallen van de beginselen, door die +groote kerkvaders Sancroft [26] en zijne broederen aangekleefd en +voorgestaan; er was een liturgie, schoon jammerlijk verdraaid in +sommige der voornaamste gebeden. Maar in Schotland was het volslagen +duisternis, en, uitgenomen eenige steeds vervolgde overgeblevenen, hier +en daar verstrooid, waren de kansels overgelaten aan Presbyterianen, en +gelijk hij vreesde aan secten-mannen van allerlei aard. Het was zijn +plicht, zijn lieven kweekeling in staat te stellen, aan zulke heillooze +en gevaarlijke leeringen in kerk en staat, die hij van tijd tot tijd +zou moeten vernemen, weerstand te bieden. + +Hier haalde de heer Pembroke twee geweldige pakken voor den dag, die +ieder een geheelen riem dicht geschreven stukken schenen te bevatten. +Het was de arbeid van ’s waardigen mans geheele leven; en nooit gingen +arbeid en ijver zoo volslagen te loor. Hij was eens naar Londen gegaan, +met het voornemen om ze aan de wereld te schenken, door middel van een +boekverkooper, wel bekend door den handel in dergelijke geschriften en +tot wien men hem gezegd had zich te wenden met zekere woorden en met +een zeker teeken, dat, naar het schijnt, in die dagen gangbaar was +onder de Jacobieten. Nauwelijks had de heer Pembroke het schibboleth +met den vereischten klem uitgebracht, of de boekverkooper begroette +hem, in weerwil van alle tegenbetuiging, met den titel van doctor; en +na hem in zijn achterwinkel gebracht, en overal te hebben nagezien, +waar iemand al of niet verborgen kon zijn, begon hij: „Wel doctor! – +wel! – alles onder de roos. – Alles dicht – er is hier zelfs geen gat +voor een Hannoversche rat om in te kruipen. Wel zoo, – he! goed nieuws +van onze vrienden aan den overkant? – en hoe vaart de waardige koning +van Frankrijk? – Of misschien komt gij nu uit Rome – want Rome moet +eindelijk gaan handelen – de Kerk moet hare kaars aan de oude lamp +opsteken. – He – wat – beschroomd? Gij bevalt mij des te beter; maar +wees onbevreesd.” + +Hier brak de heer Pembroke met eenige moeite een stroom van vragen af, +vergezeld van teekens, knikjes en wenken; en na eindelijk den +boekverkooper overtuigd te hebben dat hij hem te veel eer aandeed, door +te vooronderstellen dat hij een zendeling van het verdreven koningshuis +was, gaf hij hem te verstaan wat zijn bedoeling was. + +De uitgever ging nu, met een veel deftiger houding, tot het onderzoeken +der handschriften over. De titel van het eerste was: „Eene Dissentie +van de Dissenters, of de Comprehensie weerlegd, betoogende de +onmogelijkheid van alle bijlegging der geschillen tusschen de Kerk en +de Puriteinen, Presbyterianen of Sectarissen van welken aard ook, +opgehelderd uit de Schriftuur, de Kerkvaders en de voortreffelijkste +godgeleerden.” De uitgave van dit werk werd door den boekverkooper +stellig geweigerd. „Wèl gemeend,” zeide hij, „en geleerd, buiten +twijfel; maar de tijd is voorbij. In klein-Cicero-formaat gedrukt, zou +het acht honderd bladzijden beloopen en nooit de kosten goed maken. Ik +verzoek dus er van verschoond te blijven – ik bemin en eer de ware kerk +van ganscher harte, en was het eene predikatie geweest over het +martelaarschap of een kleinigheid van twaalf stuivers – wel nu, ik zou +iets wagen, voor de eer van het geestelijk kleed. – Maar, kom, laat ons +het andere zien. „Het erfelijke Recht gerecht.” – Ha! daar is eenige +zin in, Hm – hm – hm – bladzijden zooveel – papier zooveel, – drukloon, +– Hm – evenwel wil ik u zeggen, doctor, gij moet er wat van het +Grieksch en Latijn uitgooien; zwaar, doctor, verd....d zwaar – (met +verlof) en zoo gij er wat zout bij doet – ik ben er de man niet naar om +ooit mijn schrijvers in ongelegenheid te brengen – ik heb uitgegeven +voor Drake en Charlwood Lawton en voor den armen Amhurst. [27] – Ach +Caleb! Caleb! Wel, het was schande den armen Caleb te laten +verhongeren, en er zijn zoo veel vette predikers en heeren onder ons! +Eens in de week had ik hem ten eten: maar goede Hemel, wat is eens in +de week, als iemand niet weet, waar hij de andere zes dagen wat krijgen +zal! – Kom ik moet het handschrift den kleinen Tom Alibi laten zien, +die al mijn rechtsgeleerde zaken waarneemt – ik moet onder de lei +blijven – het gemeen was laatst al heel onvriendelijk – allen Whigs en +Rondhoofden, allen Willemiten en Hannoversche ratten.” + +Den volgenden dag ging de heer Pembroke weder bij den uitgever: maar +bevond dat Tom Alibi’s advies dezen van de onderneming had doen afzien. +„Niet, dat ik niet (wat wilde ik ook zeggen?) om den wil der kerk naar +de strafkoloniën wou gaan; met genoegen – maar, doctorlief ik heb vrouw +en kinderen; – doch, om mijn ijver te toonen, ik wil de karwei aan mijn +buurman Trimmel aanprijzen – hij heeft vrouw noch kind, en niet veel +omhanden, dus zal eene zeereis hem niet zoo ongelegen komen.” Maar de +heer Trimmel was ook onverbiddelijk, en de heer Pembroke, gelukkig +misschien voor hem zelven, was genoodzaakt naar Waverley-Honour terug +te keeren met zijn verhandeling ter handhaving der echte +grondbeginselen van Kerk en Staat in den mantelzak gepakt. + +Daar, door de baatzuchtige lafhartigheid van den boekhandel, naar alle +waarschijnlijkheid het publiek beroofd zou worden van het voordeel, +hetwelk er van zijn onvermoeiden arbeid te hopen was, besloot de heer +Pembroke twee afschriften van deze verbazende manuscripten, ten +gebruike van zijn leerling, te maken. Hij gevoelde dat hij, als +gouverneur, wat lui was geweest; en daarenboven kwelde hem zijn +geweten, dat hij in het verzoek van den heer Richard Waverley had +toegestemd, om Eduard geene denkbeelden in te boezemen, die met de +tegenwoordige inrichtingen in Kerk en Staat onbestaanbaar waren. „Maar +nu,” dacht hij, „mag ik, zonder mijn woord te verbreken, daar hij niet +langer onder mijn opzicht is, den jongeling de middelen in handen geven +om voor zichzelven te oordeelen, en heb ik slechts zijn verwijtingen te +vreezen, dat ik hem zoolang het licht heb onthouden, hetwelk in zijn +ziel zal opgaan, na volbrachte lectuur.” Terwijl hij aldus aan de +droombeelden van een schrijver en een staatkundige toegaf, stopte zijn +geliefde leerling, die weinig uitlokkends in den titel der +verhandelingen zag, en door het aantal dicht ineen geschreven regels +afgeschrikt werd, het handschrift in een hoek van zijn reiskoffer. + +Tante Rachel’s vaarwel was kort maar teeder; alleen waarschuwde zij +haar dierbaren Eduard, dien ze waarschijnlijk zeer vatbaar geloofde, +voor de betoovering der Schotsche schoonen. Zij stemde toe, dat in het +noordelijke gedeelte van het eiland eenige oude familiën woonden; maar +het waren alle Whigs en Presbyterianen, uitgenomen de Hooglanders, en +wat deze betrof, kon ze niet nalaten te zeggen dat er niet veel +kieschheid onder de dames kon heerschen, waar de gewone dracht der +heeren, gelijk men haar verzekerd had, om er het minste van te zeggen, +zeer vreemd en alles behalve welvoegelijk was. Zij besloot met eene +vriendelijke en roerende zegenbede en gaf den jongen officier, als een +bewijs harer liefde, een kostbaren diamanten ring, een in die dagen +veel door de mannen gedragen sieraad, en een beurs vol zware +goudstukken, die insgelijks zestig jaar geleden vrij wat algemeener +waren, dan in later tijd. + + + + + + + + +ZEVENDE HOOFDSTUK. + +EEN GARNIZOEN IN SCHOTLAND. + +Onder verschillende aandoeningen, waarvan de voornaamste was een +algemeen beklemmend en tevens plechtig gevoel, dat hij op het punt +stond om nu grootendeels aan zijn eigen beheer en leiding te worden +overgelaten, verliet Waverley den volgenden morgen het kasteel, te +midden der zegenwenschen en tranen van al de oude bedienden en inwoners +van het dorp, vermengd met een of ander bescheiden verzoekje, om +sergeants- en korporaals-strepen, enz. van hen, die betuigden dat zij +er nooit aan gedacht zouden hebben Jacob, Gillis en Jonathan soldaat te +laten worden, tenzij om, volgens hun plicht, hunnen jongenheer te +vergezellen. Volgens Eduards plicht, maakte hij zich van die beden af +met minder beloften, dan men ligt van een jonkman van zoo weinig +wereldkennis zou hebben verwacht. Na een kort bezoek te Londen reisde +hij te paard, destijds het algemeen gebruik, naar Edinburgh, en vandaar +naar Dundee, een zeehaven aan de oostkust van Angus, waar zijn regiment +in garnizoen lag. + +Thans trad hij een nieuwe wereld in, waar hem een tijdlang alles mooi +toescheen, omdat het nieuw was. Kolonel Gardiner, de bevelvoerende +officier was zelf een studie voor een romanesk en tevens nadenkend +jongeling. Hij was rank, knap en vlug, ofschoon niet meer jeugdig. In +zijn jonge jaren was hij, wat men, verzachtender wijze, een pretmaker +noemt, geweest; en er waren zonderlinge verhalen in omloop omtrent zijn +plotselinge bekeering van twijfelzucht, zoo niet van ongeloof, tot eene +ernstige en zelfs geestdrijvende stemming. Men fluisterde elkander in +het oor, dat een bovennatuurlijke invloed, die zelfs voor de zinnen was +waar te nemen geweest, dezen wonderbaarlijken ommekeer had te weeg +gebracht, en schoon sommigen den nieuwbekeerden een dweeper noemden, +dacht er niemand aan, hem voor een huichelaar te houden. Deze vreemde +en geheimzinnige omstandigheid verleende den kolonel Gardiner iets +bijzonder indrukmakends in het oog des jongen krijgsmans. [28] En men +mag met grond veronderstellen, dat onder de officieren van een +regiment, door zulk een achtbaren man aangevoerd, een bedaarder en +ordelijker geest heerschte, dan gewoonlijk; en dat Waverley daardoor +aan menige verzoeking ontkwam, waaraan hij anders zou hebben +blootgestaan. + +Intusschen werd zijn opvoeding als krijgsman voortgezet. Daar hij reeds +goed te paard zat, werd hij ingewijd in de kunsten der hoogere +rijschool, die, tot volkomenheid gebracht, de fabel van den Centaurus +bijna verwezenlijken, daar het besturen van het paard veeleer alleen +van des rijders wil schijnt af te hangen dan van eenig uitwendig teeken +of beweging. Desgelijks ontving hij onderwijs in den velddienst. Maar +ik moet bekennen, dat, na het bekoelen van het eerste vuur, zijne +vorderingen, wat het laatste betreft, niet zoo waren, als hij gewenscht +en verwacht had. Het beroep van officier, het eerbiedwekkendste van +allen voor een onervaren ziel, omdat het met zooveel uiterlijke pracht +gepaard gaat, is in den grond iets zeer droogs en afgetrokkens, daar +het hoofdzakelijk op rekenkunstige verbindingen berust, die veel +oplettendheid vorderen, benevens een koel en beredeneerd hoofd, om ze +in werking te brengen. Onze held was onderworpen aan aanvallen van +verstrooidheid, bij welke gelegenheid zijn misslagen gelach, ja +somtijds berisping uitlokten. Dit gaf hem een pijnlijk gevoel van +minderheid in die hoedanigheden, welke bij oudgedienden van groote +waarde schenen en door hen het meest geëerbiedigd werden. Hij vroeg +zich zelven te vergeefs, waarom zijn oog niet even goed over afstand en +ruimte kon oordeelen, als dat van dezen en genen zijner makkers; waarom +zijn hoofd niet altijd slaagde in het ontwarren der verschillende +afzonderlijke bewegingen, tot het uitvoeren van een bepaalde +verrichting vereischt; en waarom zijn geheugen, in de meeste gevallen +zoo vlug, de kunsttermen en kleinere punten van etiquette, of +krijgstucht, niet nauwkeurig wist te onthouden. Waverley was zedig van +aard, en verviel dus niet tot den groven misslag van te denken, dat +zulke kleinigheden van de dienst zijn aandacht niet verdienden, of zich +te verbeelden, dat hij voor generaal in de wieg gelegd was, omdat hij +slechts een zeer middelmatig ondergeschikt krijgsman was. De waarheid +was, dat de ongeregelde en vluchtige wijze van lezen, die hij gevolgd +had, op zijn tot afzondering en mijmering overhellenden aard, haar +invloed uitoefende, en hem die weifelende neiging had medegedeeld, +welke in volslagen strijd is met eigenlijke studie en gestadige +oplettendheid. Inmiddels was hij geweldig met zijn tijd verlegen. De +adel uit de nabuurschap was ongunstig voor de regeering gestemd, en +betoonde den militairen bezoekers weinig gastvrijheid; en de +stedelingen, die hoofdzakelijk in den handel hunne bezigheden vonden, +waren geen lieden, met wie Waverley wenschte in betrekking te komen. +Het begin van den zomer, en het verlangen om iets meer van Schotland te +leeren kennen, dan hij op een wandelrid kon waarnemen, brachten hem er +toe voor eenige weken verlof te vragen. Hij besloot eerst den ouden +vriend en correspondent van zijn oom te bezoeken, met het oogmerk om +den tijd van zijn verblijf naar gelang der omstandigheden te verlengen +of te bekorten. Hij reisde natuurlijk te paard, en met een enkelen +bediende, en bracht den eersten nacht door in een ellendige herberg, +waar de waardin schoenen noch kousen droeg, en de waard, die zich een +fatsoenlijk man noemde, veel lust had zijn gast onbeschoft te +behandelen, omdat deze het genoegen van zijn gezelschap bij het +avondeten niet had verzocht. [29] Den volgenden dag trok Eduard een +opene, onomheinde landstreek door, en naderde langzamerhand de +Hooglanden van Perth, die in het eerst zich als een blauwe streep aan +den gezichteinder hadden vertoond, maar nu tot zware reusachtige +massa’s aangroeiden, die dreigende op de vlakte onder haar nederzagen. +Dicht aan den voet van dezen geweldigen scheidsmuur, echter nog in het +Laagland, woonde Cosmo Comyne Bradwardine van Bradwardine; en zoo de +grijze oudheid eenig geloof verdient, dan hadden zijne voorvaderen, met +al hunne erven er gewoond sedert de aloude dagen van den edelen koning +Duncan. + + + + + + + + +ACHTSTE HOOFDSTUK. + +EEN SCHOTSCH HEEREN-HUIS, ZESTIG JAAR GELEDEN. + +Het was omstreeks den middag, dat kapitein Waverley het wijd uit elkaar +gebouwde dorp, of liever gehucht, van Tully-Veolan binnenreed, in welks +nabijheid het huis van den heer der plaats gelegen was. De woningen +zagen er jammerlijk uit, inzonderheid voor hem, die aan de bevallige +netheid der Engelsche boerderijen gewoon was. Zonder dat er eenigen +regel bij in acht genomen was, stonden ze aan weerszijde van een soort +van slingerenden oneffen weg, waar kinderen, bijna in den +oorspronkelijken staat van naaktheid, lagen te spartelen, als om door +de hoeven van het eerste het beste voorbijkomende paard vertrapt te +worden. Nu en dan, wel is waar, wanneer zulk eene gebeurtenis +onvermijdelijk scheen, schoot een grootje, dat het oog op hen hield, +met haar kap, spinrokken en klos te voorschijn, stormde, als een +bezetene, een der ellendige hutten uit, en wierp zich midden op den +weg, terwijl ze uit den hoop van door de zon verbrande bengels den +haren oppakte, hem met een duchtigen stomp begroette en in haar hol +terugbracht, gedurende welken tijd het witharige knaapje uit al zijne +macht schreeuwde en een gillenden tremolo aanhief, tot accompagnement +van de grommende bestraffingen van het verwoede wijf. Eene andere +partij van dit concert werd uitgevoerd door een twintigtal nut- en +werkelooze honden, die onophoudelijk knorrende, blaffende en huilende +de paarden vervolgden en aanvlogen; een overlast te dien tijd in +Schotland zoo algemeen, dat een Fransch tourist, die, even als andere +reizigers, een goeden en redelijken grond voor alles wat hij opmerkte +wenschte te vinden, als een der merkwaardigheden in Schotland heeft +opgeteekend, dat de Staat in ieder dorp een troep honden er op nahield, +die dienen moesten om de chevaux de poste (te uitgehongerd en uitgeput, +om zonder zulk een prikkel aan den gang gehouden te worden) van het +eene dorp naar het andere te jagen, tot het volgende station. De kwaal +en het middel (hoe het ook zij) bestaan nog. Maar dit ligt buiten ons +tegenwoordig bestek, en werd alleen aangehaald ten gevalle der +inzamelaars van belasting, het gevolg van des heeren Dent’s „Wet op het +houden van honden.” + +Naarmate Waverley voortreed, strompelde hier en daar een oud man, +evenzeer door arbeid als door jaren gebukt, met oogen rood van ouderdom +en rook, naar de deur van zijn hut, om de kleeding van den vreemdeling, +en den gang zijner paarden aan te gapen, en verzamelde zich dan met +zijn buren in een groep bij de smidse, om de waarschijnlijkheid te +bespreken, van waar de reiziger kwam en waarheen hij ging. Drie of vier +dorpsmeisjes, die van de bron of de beek terugkeerden met emmers en +kruiken op hare hoofden, leverden een aangenamer tafereel op, en +herinnerden, met hare dunne, korte rokken, haar bloote armen, beenen en +voeten, ongedekte hoofden en gevlochten haar, eenigszins aan de vrouwen +die een Italiaansch landschap opluisteren. Ook kon geen liefhebber van +het schilderachtige, iets afdingen op de bevalligheid van haar +kleeding, noch de evenredigheid van haar gestalte, ofschoon, om de +waarheid te zeggen, een Engelschman, naar het comfortable zoekende, een +woord aan zijne vaderlandsche taal bijzonder eigen, de kleederen minder +schamel, de voeten en beenen wat meer gedekt tegen het weder, en hoofd +en aangezicht tegen de zon beschermd gewenscht, of zelfs gedacht zou +hebben, dat de geheele persoon en kleeding aanmerkelijk winnen konden +door een ruime toediening van bronwater, benevens de benoodigde +hoeveelheid zeep. Het tooneel in het algemeen was niet opwekkend, want +het getuigde op het eerste gezicht, zeker van gebrek aan industrie, en +misschien aan verstandelijke ontwikkeling. Zelfs de nieuwsgierigheid, +de vurigste hartstocht van den ledigganger, scheen in het dorp +Tully-Veolan in een staat van lusteloosheid te verkeeren; – alleen de +straksgenoemde rekels legden in dit opzicht eenige bedrijvigheid aan +den dag; maar bij de dorpelingen was alles lijdelijk. Ze stonden den +knappen jongen Officier en zijn knecht na te gapen, maar zonder dat ze +door de levendige bewegingen en begeerige blikken de zucht verrieden, +waarmede zij, die te huis aan een eentoonig gemakkelijk leven gewoon +zijn, daar buiten naar vermaak uitzien. En toch lag er in het uitzicht +van het volk, meer van nabij bekeken, alles behalve onverschilligheid +of stompheid; hunne trekken waren ruw, maar opmerkelijk schrander; +ernstig, maar niet dof; en onder de jonge vrouwen of meisjes, zou een +kunstenaar meer dan éen model hebben kunnen kiezen, in gelaatstrekken +en vorm voor eene Minerva. Desgelijks hadden de kinderen, wier huid +zwart gebrand en wier haar wit gebleekt was, een levendigen en +belangstellenden blik. Het scheen over het algemeen, als of armoede, en +luiheid, haar maar al te getrouwe gezellin, zich vereenigden, om den +aangeboren aanleg en de verkregen kundigheden van een krachtigen, +schranderen en nadenkenden boerenstand te onderdrukken. + +Dergelijke gedachten doorkruisten het hoofd van Waverley, terwijl hij +zijn paard langzaam door de oneffene met steenen bezaaide straat van +Tully-Veolan liet stappen, in zijn bespiegelingen slechts gestoord door +de kromme sprongen, waartoe zijn ros herhaaldelijk gedreven werd door +de aanvallen van die jankende kozakken, – de voornoemde keffers. Het +dorp was omtrent een kwartier gaans lang; want de onregelmatig +verspreid liggende woningen waren door tuinen, of „erven,” gelijk de +inwoners ze noemden, van elkander gescheiden, waarin, want het is +zestig jaar geleden, de nu algemeene aardappel onbekend was, maar die +bepoot waren met reusachtige koolplanten, omringd door heggen van +brandnetels, waartusschen hier en daar een hoog opgeschoten +dolle-kervel-steng of de nationale distel, die een deel der geringe +omtuining overschaduwden wiessen. De ongelijke grond, waarop het dorp +gebouwd was, was nooit geëffend: zoodat deze omheinde veldjes hellingen +van allerlei steilte opleverden, hier rijzende als terrassen, daar +weder diep dalende als looierskuilen. De steenen muren, welke deze +hangende tuinen van Tully-Veolan beschutten, of schenen te beschutten, +want ze waren vol gaten, waren gescheiden door een nauwen-gang, die +naar de gemeente-weide heenvoerde, waar door den gemeenschappelijken +arbeid der dorpelingen strooken rogge, haver, garst en boonen gekweekt +werden, elk van zulk eene geringe uitgestrektheid, dat de wonderlijke +verscheidenheid der oppervlakte op een geringen afstand, op het +stalenboek van een kleermaker geleek. Het was eene gunstige +uitzondering, zoo hier of daar achter de hut een ellendig afdak +gevonden werd, uit aarde, losse steenen en zoden bijeengebracht, waar +de vermogende een uitgehongerde koe of een kreupel paard kon stallen. +Maar bijna iedere hut was van voren beschut door een grooten, zwarten +hoop turf aan de eene zijde van de deur, terwijl aan de andere de +mesthoop zich in edelen naijver verhief. + +Op een afstand van nog geen tweehonderd el van het einde des dorps +ontwaarde men de omheiningen, met vrij wat ophef de parken van +Tully-Veolan genaamd. Ze bestonden uit eenige vierkante velden, omringd +en afgescheiden door steenen muren ter hoogte van vijf voet. In het +midden der buitenste omheining was de groote poort, bestaande uit een +boog met kanteelwerk van boven, en versierd met twee verweerde en +verminkte steenbrokken, welke, indien men aan de dorpsoverlevering +geloof mag slaan, eens twee staande beeren, het familiewapen van +Bradwardine verbeeld hadden, of althans hadden moeten verbeelden. De +rijweg achter de poort was recht en tamelijk lang; hij liep tusschen +een dubbele rij zeer oude wilde kastanjes, om den anderen afgewisseld +door ahornboomen, welke tot zulk eene verbazende hoogte waren +opgeschoten, en zoo weelderig groeiden, dat hunne takken boven den +breeden weg een dicht gewelf vormden. Achter dit eerwaardig geboomte, +en daarmede evenwijdig, bevonden zich twee hooge schijnbaar even oude +muren, met klimop, kamperfoelie en andere soortgelijke gewassen +begroeid. De laan scheen zeer weinig begaan, en dan nog alleen door +voetgangers; zoodat, daar ze zeer breed en aanhoudend beschaduwd was, +ze met dik en welig gras was begroeid, uitgezonderd waar een pad, door +enkele voetgangers gebezigd, den weg van de buiten naar de binnenpoort +aanwees. Deze ingang bevond zich, even als de voorgaande, in het front +van een muur, met eenig ruw beeldhouwwerk, en van boven met kanteelwerk +versierd, waaroverheen de door het geboomte van de laan half +verborgene, hooge, steile daken en smalle trap gevels van het +heerenhuis uitstaken, en de hoeken met kleine torentjes voorzien waren. +Een der groote deuren van deze poort was open, en daar de zon haar +volle licht op het plein naar binnen wierp, drong een lange, +schitterende straal door de opening in de donkere lommerrijke laan. Dit +leverde een dier effecten op, welke de schilders zoo gaarne wedergeven, +en het schitterende licht vermengde zich bevallig met de schemering, +die zich een weg door de dichte takken baande, welke de breede, groene +laan overwelfden. + +De eenzaamheid en stilte van het geheele tooneel hadden iets +kloosterachtigs: en Waverley, die zijn paard aan zijn knecht bij het +binnenkomen der eerste poort gegeven had, wandelde de rijlaan zachtkens +af, terwijl hij de aangename en koele schaduw genoot, en zóo ingenomen +was met de vreedzame denkbeelden van rust en afzondering, die dit +stille tooneel opwekten, dat hij de ellende en de morsigheid van het +pas verlaten dorp vergat. Het binnenste van het geplaveide binnenplein +stemde met het overige van het tooneel overeen. Het huis, dat uit twee +of drie smalle, hooge gebouwen, met steile regthoekig van elkander +uitgaande daken, scheen te bestaan, maakte de eene zijde der +binnenplaats uit. Het was gebouwd in een tijd, toen er geen kasteelen +meer noodig waren, en de Schotsche architectuur de kunst nog niet +verstond om een gezellig verblijf te ontwerpen. De vensters waren +talloos, maar zeer klein: het dak was met rondloopende kanteelen +voorzien en op elken hoek verhief zich een torentje, dat eer naar een +peperbus dan naar een Gothischen wachttoren geleek. Nogtans getuigde +het front geenszins eene volkomene gerustheid in tijden van gevaar. Er +waren schietgaten voor geweren, en ijzeren traliën vóor de onderste +ramen, waarschijnlijk om de zwervende benden van heidenen te verjagen, +of weerstand te bieden aan een stroopend bezoek van de veedieven uit de +naburige Hooglanden. Stallen en andere bergplaatsen besloegen de +overzijde van het vierkant. De eerste waren lage gewelven, met nauwe +spleten, in plaats van vensters, volgens eene opmerking van Eduard’s +bediende, „eer gelijkende op een gevangenis voor moordenaren, dieven, +en soortgelijke boosdoeners, dan op eene plaats voor Christenvee.” +Boven deze kerkerachtige stallen waren korenzolders, en andere +bewaarplaatsen, die men langs een buitentrap van lomp metselwerk +bereiken kon. Twee muren met kanteelen, waarvan een aan den kant der +oprijlaan, en de ander het binnenplein van den tuin scheidde, +voltooiden de afsluiting. + +Ook deze plaats had hare sieraden. In een hoek stond een lompe, ronde +duiventil, in omvang en lompheid op het merkwaardige gesticht, +Arthursoven geheeten, gelijkende, dat de hoofden van alle +oudheidkenners in Engeland in de war zou hebben gebracht, zoo niet de +waardige eigenaar er van het gedenkteeken tot herstelling van een +bijgelegen dijk, had afgebroken. Deze duiventil, of columbarium, zoo +als de eigenaar ze noemde, had geene geringe waarde voor een Schotschen +land-edelman van dezen tijd, wiens schamele inkomsten vermeerderd +werden door de heffingen, welke deze vlugge fourageurs op de +boerderijen legden, en door de conscriptie onder hen ten behoeve van +zijn tafel geheven. + +In een anderen hoek was eene fontein, waar een verbazend groote beer, +in steen uitgehouwen, voor een ontzaglijke steenen kom stond, waarin +hij het water door zijn muil ontlastte. Dit kunststuk wekte de +bewondering der landstreek, tien mijlen in het rond op. Ik moet niet +vergeten, dat allerlei soort van beeren, klein en groot, half of +geheel, uitgehouwen waren boven de ramen, op de gevels aan het uiteinde +der goten en de torentjes ondersteunende, met het oude familiemotto, +„Wacht u voor den beer,” dat onder elk dezer dieren te lezen stond. De +plaats was ruim, wèl bestraat en zindelijk, daar er waarschijnlijk nog +een ingang achter de stallen was, om de mest weg te ruimen. Alles in +het rond had iets verlatens en zou, zonder het aanhoudende plassen der +fontein, dood stil zijn geweest, terwijl het gansche tooneel wel +geschikt scheen om aan Waverley’s verbeelding het denkbeeld van een +klooster op te dringen. – Doch hier vragen wij verlof tot het sluiten +van een hoofdstuk, waarin niets dan stil leven geschilderd werd. [30] + + + + + + + + +NEGENDE HOOFDSTUK. + +NOG IETS OVER HET HEEREN-HUIS EN DE OMSTREKEN. + + +Nadat Waverley zijn nieuwsgierigheid bevredigd had, door eenige +oogenblikken rond gekeken te hebben, greep hij den massieven klopper +der slotdeur, wier architraaf het jaargetal 1594 te lezen gaf. Maar +antwoord volgde er op zijn geklop niet, ofschoon het geluid door een +aantal kamers klonk, door de muren der binnenplaats van buiten herhaald +werd; en het de duiven van de grijze rotunda waar ze verblijf hielden, +opjoeg en op nieuw de verwijderde dorprekels in rep en roer bracht, +waarvan ieder zich op zijn mesthoop had te slapen gelegd. Vermoeid door +het verwekte rumoer, en de tergende antwoorden, die hij daarop ontving, +begon Waverley te denken, dat hij op het kasteel van Orgoglio was +aangekomen, zoo als dit door den overwinnenden prins Arthur werd +betreden. + + + Hij ving nu aan met kracht te roepen in het huis; + Maar niemand was er wie zijn kreten mochten wekken. + Er ademde overal slechts stilte en dof Gesuis; + Geen stem weêrklonk, geen mensch liet ergens zich ontdekken. + + +Daar hij niets anders verwachtte dan „een oud, oud man te zien, met een +baard zoo wit als sneeuw,” dien hij zou kunnen ondervragen over het +verlatene woonhuis, keerde onze held zich naar een klein eiken +zijdeurtje, rijkelijk met ijzeren spijkers beslagen, en dat in den muur +van het plein aan den hoek van het huis werd aangetroffen. Dit deurtje +was, in weerwil van het versterkte voorkomen, slechts op de klink, en +bracht Eduard, nadat het geopend was, in den tuin, die een aangenaam +gezicht opleverde. [31] De zuidzijde van het huis, met vruchtboomen, en +hier en daar met hoog langs de muren groeiende klimplanten bewassen, +strekte den onregelmatigen en grijzen voorgevel langs een, deels +bestraat deels met zand bestrooid, deels met bloemen en uitgezochte +heesters omzoomd, terras uit. Dit terras leidde langs drie +verschillende trappen, waarvan een in het midden was, en twee aan de +beide einden geplaatst waren, naar den tuin, en was omgeven door een +steenen borstwering met eene zware ballustrade, van afstand tot afstand +versierd met logge, groteske figuren van dieren, op de hurken gezeten, +waaronder de geliefkoosde beer herhaaldelijk voorkwam. Midden op het +terras, tusschen een vleugeldeur in het huis en den middelsten trap, +droeg een dezer dieren op zijn kop en voorpooten een zonnewijzer van +grooten omvang, met meer meetkundige figuren bezet, dan Eduard in staat +was te ontcijferen. + +De tuin, die met de grootste zorg scheen onderhouden te zijn, en een +overvloed van vruchtboomen bevatte, leverde een groote hoeveelheid +bloemen, en palmstruiken in allerlei zonderlinge figuren geschoren op. +De aanleg bestond in verschillende terrassen, die trapsgewijze van den +westelijken muur naar een breeden vliet afdaalde, die zich stil en +effen vertoonde, in zoo verre hij den tuin tot grens diende; maar dicht +aan het einde liep hij bruisend over een sterken dam, de oorzaak van +zijn schijnbare kalmte, en terwijl hij daar een waterval vormde, was er +aan den oever een achthoekig koepeltje, met een vergulden beer, bij +wijze van weerhaan op den top. Achter dit kunstwerk verloor men de beek +uit het oog, terwijl ze haar natuurlijk, snel en stout karakter hernam, +en een diepe en met boschjes bezette vallei instroomde, uit wier midden +een zware, maar vervallen toren, de voormalige woning der barons van +Bradwardine, zich verhief. Langs den oever van de beek, aan de andere +zijde, strekte zich een smalle weide of uiterwaard uit; ze was tot een +klein bleekveld ingericht, terwijl de hoogte daarachter met oude boomen +bedekt was. + +Hoe bevallig dit tooneel ook was, kon het evenwel met met de tuinen van +Alcina vergeleken worden; ondertusschen ontbraken er de „due donzelette +garrule” [32] van dat betooverd paradijs niet; want op het genoemde +bleekveld volbrachten twee meisjes, die ieder in eene groote tobbe +stonden, met hare ontbloote voeten de taak van eene +patent-wasch-machine. Ze bleven echter niet, gelijk de nimfen van +Armida staan, om den naderenden gast met haar welkomstgroet te +verheugen; maar, verschrikt door de verschijning van een knappen +vreemdeling aan de overzijde, lieten ze hare kleederen (om geheel juist +te spreken, zou ik kleed moeten zeggen) over die ledematen neervallen, +welke ze om den wille van hare bezigheid een weinig te veel ontbloot +hadden; en onder den uitroep van een schel: „Heere mijn tijd!” geuit op +een toon die het midden hield tusschen zedigheid en coquetterie, +sprongen ze als herten in verschillende richtingen weg. + +Waverley begon reeds te wanhopen, dat hij toegang tot dit eenzaam en +schijnbaar betooverd verblijf zou verkrijgen, toen hij een man zag +naderen langs een der lanen van den tuin, waar hij was blijven toeven. +In de meening dat dit een tuinman, of een andere tot het huis +behoorende bediende, wezen zou, liep Eduard eenige trappen van het +terras af, om hem te ontmoeten; maar, toen de gedaante naderde, en lang +voor dat hij de gelaatstrekken onderscheiden kon, stond hij versteld +over het zonderlinge voorkomen en de gebaren van den man. Nu eens hield +dit wonderlijke wezen de handen boven het hoofd ineengeslagen, gelijk +een Indiaansche Jogue die boete doet; dan weder zwaaiden ze heen en +weer als de slinger van een uurwerk; waarna hij ze snel en bij +herhaling kruiselings over zijn borst sloeg, gelijk een huurkoetsier, +om het gemis van het gebruik der zweep te vergoeden, als hij, op een +kouden winterdag met zijn beesten op de gewone standplaats staat te +wachten. Zijn gang was niet minder vreemd dan zijne gebaren, want eene +poos lang hinkte hij, met groote volharding op den rechter voet, waarna +hij dezen steun verwisselde, om op dezelfde wijze op den linker voort +te gaan, en ze vervolgens weder dicht aan elkander sluitende, sprong +hij op beide te gelijk voort. Zijn kleeding was ouderwetsch en +buitengewoon. Ze bestond uit een soort van grijs wambuis, met +scharlaken roode opslagen, en halfopen mouwen, waaronder een voering +van gelijke kleur zichtbaar werd; de andere deelen zijner kleeding +kwamen hiermede wat de kleur betreft, volkomen overeen; een paar roode +kousen en een scharlaken muts niet tevergeten, sierlijk opgeschikt met +de veer van een kalkoen. Eduard, dien hij niet scheen op te merken, +bespeurde nu dat de trekken van zijn gelaat bevestigden, wat zijne +bewegingen reeds hadden doen vermoeden. Naar het scheen, was het noch +onnoozelheid noch zinneloosheid, welke die woeste, gejaagde steeds +verwonderlijke uitdrukking aan zijn van natuur niet leelijk gelaat gaf, +maar veeleer iets dat eene vereeniging van beide was, daar het stompe +der onnoozelheid met de buitensporigheid eener gekrenkte verbeelding, +vermengd was. Hij zong met grooten ernst, en niet zonder eenigen smaak, +een stuk uit een oud Schotsch lied: + + + Valsch lief, en speelt ge mij deez’ trek, + Bij ’t lachend zomergroen? + ’k Betaal hem u met woeker weêr + In ’s winters bar saizoen; + Zoo gij u niet bekeert, mijn lief, + Bekeert, uw ontrouw moê: + Als gij met andere meisjes stoeit, + Lach ’k andere mannen toe. + + +Zoodra hij de oogen van den grond ophief, waarop ze waren gevestigd +geweest om te zien hoe zijne voeten de maat bij het gezang hielden, +ontwaarde hij Waverley, en nam terstond zijne muts af met vele +wonderlijke blijken van verrassing, eerbied en beleefdheid. Schoon hij +weinig hoop koesterde eenig antwoord op zijne vraag te ontvangen, +verzocht Eduard te mogen weten, of mijnheer Bradwardine te huis was, of +waar hij iemand van de bedienden kon vinden. De ondervraagde gaf +antwoord, en, even als de tooveres van Thalaba, „was zijn spraak steeds +gezang.” + + + „De ridder toog heen naar ’t gebergte, + Daar schalt er zijn jachthoren luid; + Daar ginds in het veld kiest de dame, + Gebloemt’ voor een bruidkrans zich uit. + Schoon-Ellens priëel is in ’t ronde + Met mos en gebladert bedekt, + Opdat niet de tred van lord Willem + Den argwaan van luisteraars wekt.” + + +Dit maakte Eduard niet wijzer, en toen hij zijn vraag herhaalde, +ontving hij een schielijk antwoord waarin, door de haastige en +eigenaardige uitspraak, het woord: „keldermeester” alleen verstaanbaar +was. Waverley verzocht dus den keldermeester te mogen zien, waarop de +man, met een blik, die te kennen gaf, dat hij hem verstond en een +toestemmend knikje, Eduard een teeken gaf hem te volgen, terwijl hij +begon te dansen en allerlei kapriolen te maken in de laan, waardoor hij +gekomen was. „Een vreemde leidsman,” dacht Eduard, „hij heeft iets van +een van Shakespeares hofnarren. Het is misschien voorzichtig hem tot +gids te nemen, maar wijzer lieden dan ik worden wel eens door gekken +geleid!” Intusschen kwamen ze aan het einde van de laan; en daar, op +eens den hoek omslaande, bereikten ze een klein bloemperk, tegen den +oosten- en noordenwind door eene dichte heg van palmhout beschut. +Eduard vond daar een oud man in zijn hemd aan het werk. Zijn voorkomen +hield het midden tusschen dat van een eersten bediende en een tuinman. +„Zijn roode neus en geplooid hemd behoorden tot iemand die het eerste +beroep bekleedde; zijn gezond en door de zon verbrand gelaat, en zijn +groene voorschoot daarentegen, schenen aan te duiden: + + + Des ouden Adams beeld, verplicht deez’ akker te bebouwen. + + +De major-domo, want dit was hij, en onbetwistbaar de tweede ambtenaar +van staat in de baronie, (ja, als eerste minister van het inwendig +bestuur, in zijn eigen departement van keuken en kelder, stond hij +zelfs boven baljuw Mackwheeble) – de major-domo legde zijn spade neer, +schoot spoedig den rok aan, en, met een toornigen blik op Eduards +leidsman, waarschijnlijk omdat deze een vreemdeling bij hem had +gebracht, terwijl hij bezig was met deze zware, en, zoo als hij zich +wellicht verbeeldde, vernederende taak, verzocht hij mijnheers bevelen +te mogen vernemen. Nadat Waverley hem zijn naam genoemd en hem te +kennen gegeven had, dat hij een bezoek bij zijn meester wenschte af te +leggen, vertoonde het gelaat van den ouden man een uitdrukking van +eerbiedige belangstelling. „Hij kon op zijn woord verzekeren, dat het +mijnheer den Baron groot genoegen zou doen hem te zien; wilde mijnheer +Waverley na zijn reis niet iets gebruiken? De Baron was bij het volk, +dat op de plaats bezig was met een zwarten heg omver te halen; en de +beide tuinknechts (met nadruk op het woord beide) hadden order gekregen +hem te volgen: en hij zelf was zich intusschen gaan vermaken met freule +Rose’s bloemperken in orde te brengen, om bij de hand te zijn de +bevelen van mijnheer te ontvangen, – hij hield zeer veel van tuinieren, +maar had weinig tijd voor zulke uitspanning.” + +„Hij kan in geen geval er meer dan twee dagen in de week aan werken,” +zeide Eduards dwaze geleider. + +Een grimmige blik van den keldermeester tuchtigde deze +onbescheidenheid, en terwijl hij hem met den naam van David Gellatley +aansprak, gebood hij hem tevens op een toon die geene tegenspraak +duldde, den Baron op te gaan zoeken, en hem te zeggen dat er een heer +uit het zuiden van het land op de plaats was aangekomen. + +„Kan deze arme knaap een brief overbrengen?” vroeg Eduard. + +„Met alle mogelijke trouw, mijnheer, aan iedereen, voor wien hij +eerbied heeft. Een lange mondelinge boodschap zou ik hem bezwaarlijk +toevertrouwen, schoon hij eer ondeugend, dan gek is.” + +Waverley gaf zijn geloofsbrieven aan den heer Gellatley over, die des +keldermeesters laatste aanmerking scheen te bevestigen, door, terwijl +deze naar een anderen kant zag, gezichten achter zijn rug te trekken, +die naar de grimassen op den kop van een Duitsche tabakspijp geleken; +waarop hij, na een wonderlijke buiging voor Waverley gemaakt te hebben, +wegdanste om zijn last te volbrengen. + +„Het is een onnoozele, mijnheer,” zei de keldermeester: „men vindt er +een bijna in iedere stad van het land; maar de onze is ver van hier +gekomen. Hij placht den geheelen dag vrij wel te werken; maar hij redde +freule Rose, toen ze vervolgd werd door den heer van Killancureits +nieuwen Engelschen stier, en sedert dien tijd noemen wij hem Davie Doe +luttel; waarlijk, wij mochten hem wel Davie Doe niets noemen, want +sedert hij die kluchtige kleeding kreeg, tot vermaak van den Baron en +van mijne jonge meesteres – want groote lui hebben hunne grillen, – +heeft hij niets gedaan, dan der tuin op en neer dansen, zonder een hand +uit te steken, dan om mijnheers vischnetten in orde te brengen of zijne +vliegen aan den hengel te slaan, of nu en dan eens een schotel forellen +te vangen Maar daar komt freule Rose, die, ik durf er voor instaan, +bijzonder in haar schik zal zijn, iemand van den huize Waverley op +haars vaders plaats van Tully-Veolan te zien.” + +Maar, Rose Bradwardine verdient iets beters van haar onwaardigen +geschiedschrijver, dan op het einde van een hoofdstuk ten tooneele +gevoerd te worden. + +Inmiddels moeten wij hier aanteekenen, dat Waverley uit deze +samenspraak twee dingen leerde: dat in Schotland een op zich zelf +staand huis een stad en een geboren gek een onnoozele heet. [33] + + + + + + + + +TIENDE HOOFDSTUK. + +ROSE BRADWARDINE EN HAAR VADER. + + +Rose Bradwardine was slechts zeventien jaar oud; en toch zeide, bij de +laatste harddraverij in de hoofdstad van het graafschap, toen hare +gezondheid met die van een aantal schoonen ingesteld werd, de heer van +Bumperquaigh, permanent ceremoniemeester, enz. van de +Bautherwhillery-club, niet alleen: Meer! terwijl hij dien toast met een +beker vol Bordeaux-wijn bevestigde, maar noemde ook, eer hij de +plenging volbracht, de godin, aan wie deze dronk gewijd was, de „Roos +van Tully-Veolan.” Bij deze feestelijke handeling brachten al de leden +van dit eerwaardig gezelschap, wier keel de wijn tot zulk eene +inspanning nog had in staat gelaten, drie luide hoera’s uit. Ja, ik ben +er zeker van, dat de slapende deelgenooten van het gezelschap hunne +goedkeuring daaraan snorkend te kennen gaven, en dat, ofschoon sterke +teugen en zwakke hoofden er twee of drie tegen den vloer geworpen +hadden, deze evenwel, gevallen als ze waren uit hun hoogen staat, en +wentelende – ik wil de parodie niet verder uitwerken – verscheiden +ongearticuleerde geluiden voortbrachten, om te doen verstaan hoe zeer +ze met het voorstel instemden. + +Zulk een algemeene toejuiching kon slechts het gevolg zijn van erkende +verdienste; en Rose Bradwardine verdiende ze niet alleen, maar eveneens +de goedkeuring van veel redelijker wezens, dan de Bautherwhillery-club +had kunnen aanwijzen, zelfs vóór de eerste flesch geleegd was. Zij was +inderdaad een zeer lief meisje, zoo als de Schotten de schoonheid +begrijpen; dat is, met een overvloed van bleek goudgeel haar en een +huid, die de sneeuw op de bergen in witheid evenaarde. Nogtans was haar +gelaat bleek noch droefgeestig; hare trekken, zoo wel als hare +geaardheid, waren levendig; hare kleur, zonder bepaald blozend te zijn, +was zoo zuiver, dat ze bijna doorschijnend geleek, en de minste +aandoening joeg op eens al haar bloed naar gelaat en hals. Hare +gestalte, schoon beneden de gewone maat, was zeer sierlijk, en hare +bewegingen vlug, gemakkelijk en zonder een zweem van stijfheid. Zij +kwam van een ander gedeelte van den tuin, om kapitein Waverley te +ontvangen, op eene wijze die het midden hield tusschen beschroomdheid +en beleefdheid. + +Na het wisselen van de eerste groeten vernam Eduard van haar, dat de +zwarte heg, die hem een weinig in de war had gebracht, bij des +keldermeesters verslag van de bezigheid zijns meesters, niets te doen +had met een zwarte kat of bezemsteel, maar eenvoudig een stuk eiken +kreupelhout was, dat dien dag moest geveld worden. Beleefd, maar met +een zekere schroomvalligheid, bood ze aan den vreemdeling naar de +plaats te brengen, die, zoo het scheen niet ver af was; doch ze werd +voorgekomen door de verschijning van den baron van Bradwardine in +persoon die, geroepen door Davie Gellatley, thans naderde, „geheel met +gastvrije gedachten bezield,” en wel met zulke geweldige schreden, dat +Waverley daardoor aan de zeven-mijls laarzen uit het kindersprookje +herinnerd werd. Hij was rank, schraal, krachtig en grijs, ofschoon +iedere spier door aanhoudende oefening, nog volkomen lenig en rekbaar +was. Hij was met weinig zorg gekleed, en meer als een Franschman dan +een Engelschman van dien tijd, terwijl hij, met zijn harde trekken en +zijn stijve houding, eenigszins geleek op een Zwitserschen +garde-officier, die eenigen tijd te Parijs gelegen had en wel de +kleêrdracht, maar niet het gemakkelijke in de manieren van de inwoners +dier wereldstad zich had eigen gemaakt. Om de waarheid te zeggen waren +zijn taal en zijn gewoonten even zonderling als zijn geheele voorkomen. + +Als een gevolg van zijn natuurlijken aanleg voor de studie, of +misschien volgens eene zeer algemeene gewoonte in Schotland, om de +jonge lieden van rang in de rechten te laten studeeren, had men hem +voor de balie opgeleid. Maar daar de staatkundige denkwijze zijner +familie de hoop voor hem afsneed om in deze loopbaan vooruit te komen, +had de heer Bradwardine gedurende verscheidene jaren gereisd, en was in +den krijgsdienst eener vreemde mogendheid getreden. Na in 1715 deel aan +de staatkundige woelingen te hebben genomen, waar hij in moeielijkheden +met de regeering geraakte, had hij in afzondering geleefd, en bijna +geen omgang gehad, dan met lieden van zijn beginselen uit de buurt. De +vereeniging van de pedanterie des rechtsgeleerden, met den militairen +trots des krijgsmans, zou aan meer dan een ijverig lid der corpsen +vrijwilligers van onze dagen den tijd voor den geest roepen, toen de +toga onzer pleiters dikwijls over een schitterend uniform geworpen +werd. Voeg hierbij de vooroordeelen eener aloude afkomst en eener +Jacobietische staatkunde, niet weinig versterkt door de uitoefening van +een onafhankelijk gezag, dat, ofschoon beperkt binnen de grenzen van +zijne heerlijkheid en de daartoe behoorende halfbeschaafde bewoners, +aldaar onbetwistbaar en onbetwist was. Want, zoo als hij gewoon was aan +te merken, „de landen van Bradwardine, Tully-Veolan, en andere, waren +tot eene vrije baronie verheven, door een Charter van David den Eerste, +cum liberali potestate habendi curias et justicias, cum fossa et furca +et saka et soka, et thol et theam et infang-thief et outfang-thief, +sive hand-habend, sive bakbarand.” [34] De bijzondere meening van al +deze Cabalistische woorden wist bijna niemand te verklaren; maar ze +beteekenden over het geheel, dat de baron van Bradwardine zijne +vazallen en meijers naar verkiezing mocht gevangen nemen, vonnissen en +terechtstellen. Evenals Jacobus I, was de tegenwoordige bezitter van +dit gezag echter eer geneigd om over zulk een voorrecht te spreken, dan +er gebruik van te maken; en, behalve dat hij twee wilddieven in den +kerker van den ouden toren van Tully-Veolan wierp waar ze geweldig +verontrust werden door spoken, en bijna opgevreten door ratten, en dat +hij een oude vrouw had laten vastzetten, omdat ze gezegd had, „dat er +meer gekken in het huis van Laird waren dan David Gellatley,” geloof ik +niet, dat hij beschuldigd werd ooit van zijn hooge macht misbruik +gemaakt te hebben. Met dat al verleende het bewustzijn, dat hij die +macht bezat, min of meer gewicht aan zijn taal en houding. + +Uit de wijze, waarop hij Waverley ontving, scheen het, dat het innig +genoegen, hetwelk hij smaakte in het zien van zijns vriends neef, de +stijve en statige deftigheid van den baron van Bradwardine een weinig +uit den plooi had gebracht; want de tranen stonden den ouden heer in de +oogen, toen, na Eduard eerst, volgens Engelsche gewoonte, hartelijk de +hand te hebben gedrukt, hij hem vervolgens à la mode Française +omhelsde, en op beide wangen kuste, terwijl zijn stevige handdruk en de +hoeveelheid Schotsche snuif door zijn accolade medegedeeld, wederkeerig +de tranen in de oogen van zijn gast te voorschijn riepen. + +„Bij de eer van een edelman,” zeide hij, „het maakt mij weêr jong u +hier te zien, mijnheer Waverley! Een waardige spruit van den ouden stam +van Waverley-Honour – spes altera, zoo als Virgilius zegt – en gij hebt +precies het gelaat van de oude linie, kapitein Waverley; niet zoo +lijvig nog als mijn oude vriend Sir Everard – mais cela viendra avec le +temps, zooals een mijner Hollandsche kennissen, de baron van +Kikkitbroeck zeide, van la sagesse de Madame son épouse. – En gij hebt +dus de kokarde opgezet? Best, best! schoon ik de kleur anders zou +gewenscht hebben, en dat, denk ik, zou Sir Everard ook. Maar daarover +geen woord meer; ik ben oud en de tijden zijn veranderd. – En hoe vaart +de waardige Baronet, en de schoone Freule Rachel? – Ha, gij lacht, +Jonkman! maar ze was de schoone Freule Rachel in het jaar onzes Heeren +zeventien honderd en zestien; maar de tijd gaat voort – et singula +prædantur anni – dat is ontegenzeglijk waar. Maar nogmaals, van harte +welkom op mijn armoedig huis van Tully-Veolan! Loop vlug naar huis, +Rose, en zorg dat Alexander Saunderson den ouden Chateau-Margaux op +tafel zet, dien ik in het jaar 1713 uit Bordeaux naar Dundee zond.” + +Rose trippelde weg, vrij deftig tot ze den eersten hoek om was, maar +vervolgens met de snelheid van eene toovernimf, ten einde den tijd te +hebben, na het volvoeren van haars vaders last, om voor haar toilet te +zorgen, en haar geheelen kleinen opschik voor den dag te halen, eene +bezigheid waarvoor het naderend etensuur maar weinige oogenblikken +overliet. + +„Wij kunnen niet wedijveren met de weelde van uwe Engelsche tafel, +kapitein Waverley, of u de epulæ lautiores van Waverley-Honour geven – +ik zeg liever epulæ dan prandium, omdat de laatste spreekwijze +gemeenzamer is; Epulæ ad senatum prandium vero ad populum attinet, [35] +zegt Suetonius Tranquillus. Maar ik vertrouw, dat mijn Bordeaux u zal +smaken; c’est des deux oreilles, zoo als kapitein Vinsauf placht te +zeggen – vinum primæ notæ, noemde hem het hoofd van het St. +Andreas-collegie. En, nog eens, kapitein Waverley, ik ben recht blijde, +dat gij hier zijt, om het beste te drinken, dat mijn kelder opleveren +kan.” + +Deze toespraak, met de noodige tusschengevoegde antwoorden, duurde van +het einde der laan, waar zij elkander ontmoetten, tot aan de deur van +het huis, waar vier of vijf bedienden in ouderwetsche liverei, aan wier +hoofd Alexander Saunderson de keldermeester, bij wien nu geen spoor +meer te zien was van zijn tuinwerk, hen in grand costume ontvingen. + + + In een oude voorzaal, breed en wijd, met piek en boog behangen, + Met harnas en met schild, waarop veel beukens was ontvangen. + + +Met veel statie, en nog meer hartelijke vriendschap, geleidde de Baron, +zonder zich in eenig tusschen gelegen vertrek op te houden, zijn gast +naar de groote eetkamer, met een zwart-eikenhouten beschot, en verder +versierd met de afbeeldingen van zijn voorgeslacht, waar eene tafel +gedekt was voor zes personen, en een ouderwetsch buffet al het oude en +zware zilver der Bradwardinesche familie ten toon spreidde. Thans werd +eene klok gehoord, aan den ingang der oprijlaan; want een oud man, die +op galadagen de dienst van portier waarnam, had het nieuws van +Waverleys komst vernomen, en zich naar zijn post begevende, kondigde +hij de komst van nog andere gasten aan. + +Deze waren, gelijk de Baron zijn jongen vriend verzekerde, zeer +achtenswaardige personen. „Daar was de jonge heer van Balmawhapple, een +Falconer, van den huize van Glenfarquhar, een groot liefhebber van de +jacht – gaudet equis et canibus – maar overigens een zeer bescheiden +jongmensch. Ook was er de heer van Killancureit, die zijn ledigen tijd +met boomkweekerij en akkerbouw doorbracht, en zich beroemde de eigenaar +te zijn van een stier van onovertroffen verdienste, afkomstig uit het +graafschap van Devon (het Damnonia der Romeinen, zoo wij Robert van +Cirencester mogen gelooven.) Hij is, zooals ge uit zijne bezigheden wel +opmerken zult, slechts van geringe afkomst – servabit odorem testa diu +[36] – en ik geloof (onder ons) dat zijn grootvader niet veel +bijzonders was – een Bullsegg, die hierheen kwam als rentmeester, of +baljuw, of zoo iets, bij den laatsten Girnigo van Killancureit, die aan +verval van krachten stierf. Na zijns meesters dood, mijnheer, – men zou +zulk een schandaal nauwelijks gelooven, – huwde deze Bullsegg, die een +knap en goed uiterlijk had, met de weduwe, die jong en verliefd van +aard was, en stelde zich in bezit van dit landgoed, dat, volgens eene +bepaling van wijlen haar echtgenoot, op dit ongelukkige wezen verviel, +in rechtstreeksche tegenspraak met eene ongeregistreerde leensbepaling, +en ten nadeele van des erfbestellers eigen vleesch en bloed, in den +persoon van zijn natuurlijken erfgenaam en neef in den tweeden graad, +Girnigo van Tipperhewit, wiens geslacht door het daaruit ontstane +proces dermate in verval geraakte, dat de vertegenwoordiger er van +thans zonder eenigen rang dient in de Hooglandsche Black-Watch [37]. +Maar deze mijnheer Bullsegg van Killancureit, die nog leeft, heeft goed +bloed in zijn aderen, door zijne moeder en grootmoeder, die beide van +de familie van Pickletillim waren, en is wel gezien en bemind en weet +zich heel goed te gedragen. En God beware ons, kapitein Waverley, dat +wij, lieden van onberispelijke afkomst, met minachting op hem zouden +neerzien, daar het mogelijk is, dat in de achtste, negende of tiende +generatie, zijn nageslacht, in zekere mate, gelijk zal staan met den +ouden adel des lands. Rang en voorouders, mijnheer, behoorden de +laatste woorden in den mond van ons, lieden van onbesproken stam te +zijn – vix ea nostra voco, zooals Ovidius zegt. Er komt ook nog een +geestelijke van de ware, schoon verdrukte Episcopale kerk van +Schotland. Hij was een martelaar voor hare zaak, na het jaar 1715, toen +een Whigsche oproerbende zijn kerk verwoestte, zijn koorkleed +verscheurde en zijn woning beroofde van vier zilveren lepels, terwijl +ze desgelijks eetwaren en twee vaten, een met tafel- en een met sterk +bier, behalve drie flesschen brandewijn meêpakten. [38] Mijn baljuw en +zaakwaarnemer, de heer Duncan Mackwheeble is de vierde op onze lijst. +Het is niet bekend wegens de onzekerheid van de oude spelling, of hij +behoort tot het geslacht van Wheedle of van Quibble; [39] maar beide +hebben uitstekende rechtsgeleerden voortgebracht” + + + Terwijl hij hen aldus beschreef naar uitzicht en geslacht, + Trad ieder binnen, en ’t diner werd spoedig opgebracht. + + + + + + + + +ELFDE HOOFDSTUK. + +DE MAALTIJD. + + +Het onthaal was overvloedig en keurig naar de Schotsche mode van dien +tijd, en de gasten deden den maaltijd groote eer aan. De Baron at als +een uitgehongerd soldaat; de heer van Balmawhapple als een jager; +Bullsegg van Killancureit als een boer; Waverley zelf als een reiziger; +en de rentmeester Mackwheeble als alle vier te zamen; maar uit eerbied, +of om door zijn houding te toonen, dat hij gevoelde in de +tegenwoordigheid van zijn patroon te zijn, – zat hij op den rand van +zijn stoel, op een afstand van drie voet van de tafel, en boog hij +zich, om in gemeenschap met zijn bord te blijven, zoo sterk voorover +dat degene die tegenover hem zat, alleen de top van zijne pruik kon te +zien krijgen. + +Deze ootmoedige houding zou misschien voor iemand anders ongemakkelijk +zijn geweest, maar langdurige gewoonte maakte die, hetzij zittende of +wandelende, voor den waardigen rentmeester lang niet moeielijk. In het +laatste geval veroorzaakte het, ongetwijfeld, een niet zeer bevallig +uitsteken van zijn persoon naar dengene, die achter hem mocht loopen; +maar daar deze altijd zijn minderen waren (want de heer Mackwheeble was +zeer oplettend om voor alle hoogeren plaats te maken), stoorde hij er +zich weinig aan, als zijne minderen minachting of onbeleefdheid in zijn +houding zochten. Vandaar dat hij, over de binnenplaats op en neer +waggelende, naar zijn ouden grijzen hit, wel min of meer op een hond +geleek, die op zijn achterste pooten loopt: + +De onbeëedigde geestelijke was een nadenkend en belangwekkend oud man, +wiens uiterlijk verried dat hij een lijder was om des gewetens wil, Hij +was een diergenen, + + + „Die zonder dat ze zijn gedwongen, + Hun ambt en voordeel offeren.” + + +De rentmeester was dan ook gewoon, wanneer de Baron het niet hoorde, om +met dezen gril van den heer Rubrick een weinig den spot te drijven, en +hem zijn overdrevene kieschheid te verwijten. En inderdaad, men moet +bekennen, dat hij zelf, ofschoon in zijn hart een vurig voorstander van +het verbannen koninklijk huis, zich vrij wel geschikt had in al de +verschillende gebeurtenissen van zijn tijd: zoo dat David Gellatley hem +eenmaal beschreef als een bijzonder goed man, die een zeer kalm en +vreedzaam geweten bezat, dat hem nooit eenig leed berokkende. + +Toen de tafel afgenomen was, stelde de Baron de gezondheid van den +koning in, terwijl hij het beleefdelijk aan het geweten zijner gasten +overliet, op den Souverein de facto of de jure te drinken, al naar +gelang van hunne staatkundige denkwijze. Thans werd het gesprek +algemeen; en kort daarop verwijderde zich freule Bradwardine, die aan +tafel met natuurlijke bevalligheid en eenvoudigheid de rol van +gastvrouw op zich genomen had, terwijl haar voorbeeld door den +geestelijke gevolgd werd. Onder het overige gezelschap ging de wijn, +die de lofspraken van den gastheer ten volle rechtvaardigde, +onophoudelijk rond, schoon Waverley, niet zonder eenige moeite, +vrijheid verkreeg, om zijn glas soms te laten staan. Eindelijk, toen de +avond meer en meer begon te vallen, gaf de Baron een bijzonder teeken +aan den heer Saunders Saunderson, of, zoo als hij hem schertsende +noemde, Alexander ab Alexandro, waarop deze met een beteekenisvollen +knik het vertrek verliet. Kort daarop keerde hij terug, terwijl op zijn +deftig gelaat een plechtige en geheimzinnige glimlach zich vertoonde en +hij een klein eiken kistje met koperen sieraden van zonderlingen vorm +voor zijn heer neerzette. De Baron haalde een sleutel uit zijn zak, +opende het kistje, waaruit een gouden beker van een vreemd, antiek +voorkomen te voorschijn kwam, welke den vorm had van een opstaanden +beer, en dien de eigenaar met een gemengden blik van eerbied, trots en +genoegen aanzag, waardoor Waverley onwederstaanbaar herinnerd werd aan +Ben Jonson’s Tom Otter, met zijn bul, paard en hond, zoo als deze +spotvogel lachende de drie voornaamste bekers bij zijn tafel noemde. +Maar de heer Bradwardine keerde zich beleefdelijk tot hem, en verzocht +hem dit belangrijk overblijfsel uit den ouden tijd eens goed te +bezichtigen. „Het stelt,” zeide hij, „het wapen onzer familie voor, een +beer, gelijk gij ziet, en opstaande; omdat een goed wapenkundige gewoon +is ieder dier af te beelden in zijn edelsten stand, gelijk een paard +springend, een jachthond loopend, en, zoo als natuurlijk is, een +roofdier in actu ferociori in eene vechtende, verscheurende en +verslindende houding. Nu, mijnheer, dragen wij dit hoog achtbaar +wapenschild bij open brief of patent, van Frederik Barbarossa, keizer +van Duitschland, aan mijn voorzaat Godmund Bradwardine verleend, daar +het de helmcier is van een reusachtigen Deen, door hem in het Heilige +Land verslagen, en wel in een tweegevecht over een gerezen verschil +omtrent de kuischheid van des keizers echtgenoot of dochter; de +overlevering zegt niet nauwkeurig, welke; en dus gelijk Virgilius +zegt – + + + Mutemus clypeos Danaumque insignia nobis Aptemus. [40]. + + +Maar wat den beker betreft, kapitein Waverley, deze werd vervaardigd op +last van Sint Duthac, Abt van Aberbrothock, uit dankbaarheid jegens een +anderen Baron van den huize van Bradwardine, die het erfgoed van dat +klooster moedig tegen zekere aanmatigende edelen verdedigd had. De +beker wordt niet ongepast. „de gezegende beer” van Bradwardine genoemd, +schoon de oude doctor Doubleit hem schertsend de Ursa Major placht te +heeten, en, in oude Katholijke tijden, schreef men hem zekere +eigenschappen van een geheimzinnigen en bovennatuurlijken aard toe. En +schoon ik aan zulke anilia [41] niet hecht, zoo is het zeker, dat hij +altijd als een plechtige standaard-beker en erfstuk van onze familie +beschouwd, en nooit dan bij hooge feesten gebruikt is; en daar de komst +van Sir Everards erfgenaam onder mijn dak voor mij zulk een feestdag +is, wijd ik dezen dronk aan het welzijn en den voorspoed van het oude +en hoog te vereeren huis van Waverley.” + +Onder deze lange aanspraak, goot hij met alle voorzichtigheid een met +spinrag bezette flesch rooden wijn in den beker, die ongeveer een halve +flesch bevatte; en, na ten slotte de flesch aan den keldermeester te +hebben gegeven, om ze zorgvuldiglijk onder dezelfde helling te houden, +sloeg hij met veel plechtigheid den inhoud „des gezegenden beers van +Bradwardine” naar binnen. + +Eduard zag met schrik en ontsteltenis, hoe het dier rondging, en dacht +met groote onrust en angst aan het gepaste motto: „wacht u voor den +beer,” doch gevoelde maar al te wel, dat, daar niemand van de gasten +zwarigheid maakte hem deze buitengewone eer te bewijzen, eene weigering +van zijn kant, om hunne hoffelijkheid te beantwoorden, ten hoogste +kwalijk zou worden opgenomen. Hij besloot zich dus aan dit staaltje van +dwingelandij te onderwerpen, en daarna, zoo mogelijk, de tafel te +verlaten, en op de sterkte van zijn gestel vertrouwende, deed hij het +gezelschap bescheid met den inhoud des bekers, en gevoelde zich minder +bezwaard door den dronk, dan hij zich had kunnen voorstellen. De +overigen, wier tijd beter was waargenomen, begonnen blijken van de +uitwerking van het druivensap te geven: „de goede wijn deed zijne goede +werking.” De eischen der etiquette en de trotschheid op geboorte, +begonnen plaats te maken voor den weldadigen invloed van het +sterrebeeld van den Beer, en de deftige titels, waarmede de drie heeren +elkander tot hiertoe hadden aangesproken, werden nu gemeenzaam tot +Tully, Bally en Killie verkort. Toen ettelijke flesschen geleegd waren, +verzochten de twee laatsten, na met elkander gefluisterd te hebben, +verlof om (eene vroolijke tijding voor Eduard!) en beker van +dankzegging te mogen vragen. Deze werd na eenig uitstel, ten laatste +uitgedronken, en Waverley begreep dat de Bacchanaliën voor dien avond +ten einde waren. Nooit in zijn leven had hij zich sterker vergist. + +Daar de gasten hunne paarden in de kleine herberg, of uitspanning, zoo +als het genoemd werd, van het dorp hadden gelaten, kon de Baron, zonder +aan de beleefdheid te kort te doen, niet nalaten de laan met hen op te +wandelen; en Waverley voegde zich uit hetzelfde beginsel en om, na den +verhittenden maaltijd, den koelen zomeravond te genieten, bij het +gezelschap. Maar toen zij bij Luckie Macleary aankwamen, gaven de +heeren van Balmawhapple en Killancureit te kennen, dat zij hunne +dankbaarheid voor de genotene gastvrijheid op Tully-Veolan wenschten te +betuigen, door met hun gastheer en zijn vriend, kapitein Waverley, wat +ze met een technieken term „deoch an doruis” noemden, een glaasje op de +valreep [42] ter eere van des Barons gastvrijheid te gebruiken. + +Ik mag niet nalaten op te merken, dat de rentmeester, die bij +ondervinding wist, dat het feest van den dag, hetwelk tot hiertoe op +kosten van zijn patroon had plaats gegrepen, voor een gedeelte op zijn +zak zou kunnen neerkomen, zijn kreupelen grijzen hit beklommen, en half +in de vroolijkheid van zijn hart, half uit vrees van in de rekening +betrokken te worden, het in een harden galop gezet had – aan een draf +viel niet te denken – en alreeds het dorp was uitgereden. De overigen +traden de herberg binnen, terwijl Eduard zich in weerlooze onderwerping +liet medeslepen; want zijn gastheer fluisterde hem toe, dat een +aarzeling bij zulk een voorslag zou beschouwd worden als een zwaar +vergrijp tegen de leges conviviales, de regels van een vroolijk +samenzijn. De weduwe Macleary scheen dit bezoek verwacht te hebben, wat +gemakkelijk kon, want gewoonlijk werden alle vroolijke partijen, niet +alleen op Tully-Veolan, maar ook op de andere heerenhuizen in +Schotland, zestig jaar geleden op deze wijze besloten. De gasten kweten +zich daarbij tevens van hun plicht van dankbaarheid jegens den +gastheer, moedigden het vertier van zijn uitspanning aan, deden eer aan +de plaats, die hun paarden een onderkomen verschafte, en stelden zich +schadeloos voor den door deftige, huiselijke gastvrijheid opgelegden +dwang, door, hetgeen Falstaff het zoetste gedeelte van den nacht noemt +door te brengen, in den ongedwongen omgang, alleen in een kroeg te +vinden. + +Dientengevolge had Luckie Macleary, in het blijde vooruitzicht op het +bezoek der aanzienlijke gasten, voor het eerst in veertien dagen haar +huis geveegd, haar turfvuur tot zulk eene warmte gestookt, als het +saizoen, in haar vochtige hut, zelfs midden in den zomer vorderde; hare +houten tafel pas geschuurd, gedekt, den lammen poot er van met een stuk +turf onderschraagd, vier of vijf even lompe, zware stoelen, +gerangschikt zoo als de oneffenheid van haar leemen vloer dit het best +toeliet; en na zich verder met haar wit kapsel, mantelkraag en +scharlaken doek, te hebben getooid, wachtte zij, in de hoop op goede +winst, deftig het gezelschap af. Toen de gasten onder de berookte +daksparren van Luckie Macleary’s dicht met spinraggen prijkend vertrek +gezeten waren, verscheen de waardin, die reeds een wenk van den heer +van Balmawhapple ontvangen had, met een grooten tinnen kan, die ten +minste drie kan bevatte, in de wandeling „de gekuifde kip” genaamd, en +welke, in de taal der waardin, „overliep,” dat is, tot den rand gevuld +was met uitstekenden zoo even getapten rooden wijn. + +Het bleek spoedig dat het weinigje verstand, hetwelk de beer niet +verslonden had, door de kip zou worden opgepikt; maar de verwarring die +meer en meer de overhand nam, begunstigde Eduards besluit, om den +vroolijk rondgaanden beker te vermijden. De overigen begonnen druk en +allen te gelijk, te babbelen, terwijl ieder zijn deel in het gesprek +nam, zonder in het minst acht te slaan op zijn buurman. De baron van +Bradwardine zong Fransche chansons-à-boire, en declameerde Latijnsche +versjes; Killancureit sprak over boomsnoeien en ploegen en het scheren +van eenjarige lammeren, en tweejarige schapen, over kalven en koeien en +bunsings en een ingediende wet op de tolhekken, terwijl Balmawhapple, +op hooger nooten dan beiden, pochte op zijn paard, zijn valken en een +jachthond, „de Fluiter” genaamd. Te midden van al dit geraas riep de +Baron bij herhaling om stilte; en toen ten laatste het instinct van +beleefde tucht zoo ver de overhand kreeg, dat hij voor een oogenblik +werd aangehoord, haastte hij zich om hunne oplettendheid te verzoeken +„voor een soldatenlied, en lievelingsstuk van den maarschalk hertog van +Berwick;” en daarop, zoo goed hij kon, de manier en toon van een +Franschen musketier nabootsende, begon hij terstond: + + + Mon coeur volage, dit elle, + N’est pas pour vous, garçon; + Est pour un homme de guerre, + Qui a barbe au menton, + Lon, Lon, Laridon. + Qui porte chapeau à plume, + Soulier à rouge talon, + Qui joue de la flûte, + Aussi du violon, + Lon, Lon, Laridon. + + +Balmawhapple kon het niet langer uithouden, maar viel in, met hetgeen +hij een v......d mooi lied noemde, door Gibby Gaethroughwi’t, den +speelman van Cupar opgesteld, en zonder meer, hief hij aan: + + + Ik trok langs de heide van Glenbarchans heen, + En over het moerige Killibraid veen, + En menigmaal poogde ik, soms uren aaneen, + Het dartele korhoen te vinden [43]. + + +De Baron, wiens stem onder het luidere en meer geruchtmakende +geschreeuw van Balmawhapple verloren ging, gaf den wedstrijd op, maar +ging voort Lon, Lon, Laridon, te neuriën terwijl hij zijn gelukkiger +mededinger, die met de oplettendheid van het gezelschap vereerd was, +met een oog van verachting beschouwde, en Balmawhapple voortging: + + + En als het dan schichtig zich hief in de lucht, + Dan snapte ik het vaak in zijn rijzende vlucht; + ’k Droeg zelden mijn weitasch in ’t veld zonder vrucht: + Niets kon waar ik aanleî me ontsnellen. + + +Na te vergeefs gepoogd te hebben zich het tweede vers te herinneren, +zong hij het eerste weder over, en verklaarde, onder het voortzetten +van zijn triomf, dat er meer gezond verstand in stak dan in al den +onzin van Frankrijk, en van het graafschap Fife op den koop toe. De +Baron antwoordde alleen met het langzaam nemen van een snuifje en met +een blik van onuitsprekelijke verachting. Maar die edele bondgenooten, +de Beer en de Hen, hadden den landjonker den gewonen eerbied uit het +oog doen verliezen dien hij Bradwardine anders toedroeg. Hij noemde den +wijn bogt, en riep met groot geschreeuw om brandewijn. Deze werd +gebracht, en nu benijdde de duivel der staatkunde zelfs de harmonie, +uit een Poolschen landdag ontstaan, alleen omdat er geen enkele +toornachtige wanklank in de vreemde ineensmelting van geluiden gehoord +werd. Door dezen drank aangehitst vroeg de heer van Balmawhapple, nu +boven alle mogelijke knikken en wenken verheven, waarmede de Baron van +Bradwardine, uit kieschheid jegens Eduard, hem tot hiertoe belet had +zich in staatkundige beschouwingen te verdiepen, met luide stemme een +gevulden beker, terwijl hij den volgenden toast instelde: „aan den +kleinen heer in zwart fluweel, die zoo veel dienst deed in 1702, en +moge de schimmel den nek breken over een molshoop!” + +Eduard had op dit oogenblik zijn zinnen niet genoeg bijeen om zich te +herinneren, dat koning Willems val, welke zijn dood veroorzaakte, naar +men zeide veroorzaakt werd door het struikelen van zijn paard over een +molshoop; maar hij voelde zich echter geneigd zich over een dronk te +ergeren, die, naar den blik uit Balmawhapple’s oog te oordeelen, een +bijzonder vijandelijke toespeling scheen te bevatten op het bewind +waaronder hij diende. Maar, eer hij spreken kon, had de baron van +Bradwardine den twist al opgevat. „Mijnheer! welke ook mijn gevoelens, +tanquam privatus, in zulke zaken wezen mogen, ik zal niet dulden, dat +gij iets zegt, dat in staat is een onder mijn dak gehuisvesten edelman +te kwetsen. Mijnheer, zoo gij geen eerbied hebt voor de wetten der +wellevendheid, ontzie dan ten minste den krijgsmanseed, het sacrumentum +militare, waardoor ieder officier verbonden is aan den standaard, +waarop hij den eed heeft afgelegd. Zie bij Titus Livius, wat hij zegt +van die Romeinsche soldaten, welke ongelukkig genoeg waren om exeure +sacramentum, hun legereed te schenden; maar ge zijt onkundig, mijnheer, +zoowel in de oude geschiedenis als in de moderne hoffelijkheid.” + +„Niet zoo onkundig als gij wel gelieft te zeggen,” brulde Balmawhapple. +„Ik weet wel, dat gij spreekt van het plechtige Verbond en de +Overeenkomst; maar zoo al de Whigs in de hel dat hadden wat...” + +Hier spraken de Baron en Waverley beide te gelijk, terwijl de eerste +uitriep: „zwijg, mijnheer! Gij legt niet alleen uwe onwetendheid aan +den dag, maar onteert uw vaderland in het bijzijn van een vreemdeling +en een Engelschman.” Waverley van zijn kant verzocht op hetzelfde +oogenblik den heer Bradwardine verlof, om zelf eene beleediging te +wreken, die hem persoonlijk gold. Maar de Baron was door wijn, toorn en +minachting boven alle ondermaansche bedenkingen verheven. + +„Kapitein Waverley, ik bid u, houd u toch stil; gij zijt elders, +misschien, sui juris, – uw eigen meester, wil ik zeggen en bevoegd, +naar ik vooronderstel, voor u zelven te denken en te spreken; maar op +mijn grondgebied, in deze geringe baronie van Bradwardine, en onder dit +dak, dat quasi het mijne is, daar het van mij afhangt wie daaronder +gehuisvest zal zijn, sta ik bij u in loco parentis en ben verplicht te +zorgen, dat u geen onheil overkome. En wat u betreft, mijnheer Falconer +van Balmawhapple, ik waarschuw u, laat mij niet meer merken dat gij de +wegen der wellevendheid overtreedt.” + +„En ik zeg u, mijnheer Cosmo Comyne Bradwardine van Bradwardine en +Tully-Veolan,” hernam de jager, met innige verontwaardiging, „dat ik +iedereen dood zal schieten, die mijn toast weigert, laat hem een +Engelsche Whig zijn, met een zwart lintje om den hals, of een +overlooper die zijn eigene vrienden verlaat, om gunst te zoeken bij de +ratten van Hannover.” + +In een oogenblik waren de beide degens ontbloot, en eenige wanhopige +stooten gewisseld. Balmawhapple was jong, stout en vlug; maar de Baron, +zijn wapen oneindig meer meester, zou weldra den genadestoot hebben +gegeven, als hij niet te veel onder den invloed van den Grooten Beer +had gestaan. + +Eduard sprong vooruit om de beide strijders te scheiden, maar +struikelde en viel over het lichaam van den heer van Killancureit, die +lang uit op den grond lag. Hoe Killancureit, op zulk een kritiek +oogenblik, in deze liggende houding kwam, is nooit juist bekend +geworden. Sommigen dachten dat bij bezig was met zich onder de tafel te +verschuilen; hij zelf beweerde dat hij struikelde, terwijl hij een +dicht bijstaande stoel greep, om een ongeluk te voorkomen, door +Balmawhapple daarmede neêr te vellen. Hoe dit ook zij, indien geen +vlugger hulp dan de zijne, of die van Waverley, tusschenbeide gekomen +was, zou er zeker bloed zijn gestort. Maar het welbekende +zwaardengekletter, dat niets vreemds was in hare woning, joeg Luckie +Macleary op, die gerust buiten den aarden muur der stulp gezeten was, +verdiept in het opmaken van de rekening, ofschoon haar oogen +voortdurend op een vroom tractaat op haar schoot, gevestigd waren. Zij +stortte moedig binnen, onder het uitgillen van: „Waarom moeten toch de +heeren elkaâr hier doodslaan, en het huis van een eerlijke weduw +schande aandoen? Is er dan in het open veld geen gelegenheid om te +vechten?” een vertoog, dat ze ondersteunde door haar doek met groote +behendigheid over de degens der vechtenden te werpen. Middelerwijl +stormden de bedienden binnen, en daar deze toevallig tamelijk nuchter +waren, gelukte het hun, met behulp van Eduard en Killancureit, de +verwoede strijders te scheiden. Laatstgenoemde voerde Balmawhapple weg, +wraak zwerende tegen iederen Whig, Presbyteriaan en dweeper in Engeland +en Schotland, van John o’Groat’s af tot aan Kaap Lands Einde [44] toe, +en het was slechts met vele moeite dat hij eindelijk op zijn paard +gezet werd. + +Met den bijstand van Saunder Saunderson, geleidde onze held den baron +van Bradwardine naar zijn woning, maar kon niet van hem verkrijgen naar +bed te gaan, voor en aleer hij een lange en geleerde redevoering had +gehouden over hetgeen dien avond was voorgevallen, waarvan echter niets +verstaanbaar was, behalve iets over de Centauren en de Lapithen. + + + + + + + + +TWAALFDE HOOFDSTUK. + +BEROUW EN VERZOENING. + + +Waverley was niet gewoon, dan met de grootste matigheid wijn te +drinken. Hij sliep dus tot laat in den volgenden morgen, en ontwaakte +toen met een pijnlijke herinnering aan het tooneel van den vorigen +avond. Hij had een persoonlijke beleediging ondergaan, – hij, een man +van eer, een krijgsman en een Waverley. Het was waar, hij die ze hem +had aangedaan, was, op dat oogenblik, geen meester over het zeer +geringe verstand, hetwelk de natuur hem geschonken had; het was evenzoo +waar, dat, wanneer hij voor deze beleediging wraak nam, hij zoowel de +wetten des hemels, als die van zijn land overtreden zou; het was +eindelijk waar, dat hij, door dit te doen, wellicht het leven zou +benemen aan een jonkman, die zich misschien behoorlijk van zijn +maatschappelijke plichten kweet, en hij zou dus zijn familie ongelukkig +maken; of hij zelf kon zijn eigen leven verliezen, – geen aangename +kans zelfs voor den moedigste, wanneer men alles kalm en bedaard +overlegt. + +Al deze gedachten drukten hem zwaar op het hart; en toch keerde de +eerste opvatting telkens met onweêrstaanbare kracht terug. Hij had een +beleediging ondergaan; hij was van den huize Waverley, en tegelijk +Officier. Er was geen keus; en hij begaf zich naar de ontbijtkamer met +het voornemen, om afscheid van de familie te nemen en aan een zijner +wapenbroeders te schrijven, om bij hem te komen in de herberg, halfweg +Tully-Veolan en de stad, om zoodanige boodschap aan den Heer van +Balmawhapple te zenden, als de omstandigheden schenen te vorderen. Hij +vond Freule Bradwardine aan de ontbijttafel, die met warm, zoowel +tarwe- als gerstengebak, in de gedaante van brooden, koeken, beschuit +en wat dies meer zij, beladen was, evenzoo met eieren, rendiersham, +lams- en ossenvleesch, gerookte zalm, gekonfijte kweeën en al de +overige lekkernijen, welke zelfs Johnson overhaalde, om de weelde van +een Schotsch ontbijt boven dat van alle andere landen te verheffen. Een +schotel havermeelpap tegenover een zilveren kan, die een mengsel van +room en karnemelk bevatte, stond voor den baron gereed; maar Rose +verhaalde, dat hij vroeg in den morgen uitgegaan was, na bevel te +hebben gegeven dat men zijn gast niet storen zou. + +Waverley nam, bijna zonder een woord te spreken plaats, en met zulk een +verstrooid en afgetrokken voorkomen, dat Freule Bradwardine geen +gunstig denkbeeld kon opvatten van zijn gezellige gaven. Hij antwoordde +slechts met een enkel woord op een paar aanmerkingen, welke ze zich +veroorloofde omtrent algemeene onderwerpen; zoodat ze, zich bijna +teruggestooten gevoelende in hare pogingen om hem bezig te houden, en +zich heimelijk verwonderende, dat onder een rooden rok geen betere +opvoeding schuilde, hem aan zijn eigene overdenkingen overliet, welke +bestonden in het verwenschen van doctor Doubleits geliefd gesternte van +den Grooten Beer, als de oorzaak van al het onheil, dat reeds had +plaats gehad en waarschijnlijk nog volgen zou. Op eens echter schrikte +en kleurde hij geweldig, daar hij, de oogen naar buiten slaande, den +baron en den jongen Balmawbapple arm in arm en schijnbaar in druk +gesprek voorbij zag gaan. „Heeft mijnheer Falconer hier van nacht +geslapen?” vroeg hij driftig. Rose, die niet zeer ingenomen was met de +weinige korte woorden, welke de jonge vreemdeling tot haar richtte, +antwoordde droog weg „neen,” en het gesprek was wederom ten einde. + +Op dit oogenblik verscheen de heer Saunderson met een verzoek van zijn +meester, om den Kapitein Waverley in een ander vertrek te mogen +spreken. Met een hart, dat iets sneller dan gewoonlijk sloeg, niet uit +vrees, maar uit onzekerheid en onrust, verliet Eduard de ontbijtzaal. +Hij vond de beide heeren bij elkander staan; op het gelaat des Barons +lag eene zelfvoldane waardigheid, terwijl iets, dat naar gemelijkheid +of schaamte, zoo niet naar beide zweemde, het blozend gelaat van +Balmawhapple benevelde. De eerste stak den arm onder dien van den +laatste, en terwijl hij dus met hem scheen te wandelen, hoewel hij hem +in waarheid geleidde, traden ze op Waverley toe, en nadat ze midden in +het vertrek waren blijven staan, hield de Baron met groote deftigheid +de volgende redevoering: „kapitein Waverley – mijn jonge en +achtenswaardige vriend, mijnheer Falconer van Balmawhapple, die mijne +jaren en ondervinding, als niet geheel onbedreven in alles wat de +wetten van het tweegevecht of de monomachia betreft, geheel en al +vertrouwt, heeft mij verzocht zijn tolk bij u te zijn, om u het +leedwezen te betuigen, waarmede hij zich zekere uitdrukkingen op ons +symposion van gisteravond herinnert, welke u, die voor het oogenblik +het thans bestaande bewind dient, niet anders dan hoogst onaangenaam +konden zijn. Hij bidt u, mijnheer, om de herinnering aan deze +vergrijpen tegen de wetten der wellevendheid, als iets wat zijn meer +onbeneveld verstand afkeurt, in vergetelheid te begraven, en de hand te +ontvangen, welke hij u als een pand van vriendschap aanbiedt; en ik heb +niet noodig u te verzekeren, dat niets minder dan het gevoel van dans +son tort te zijn, gelijk een moedig Fransch ridder, monsieur le +Bretailleur mij eens bij eene dergelijke gelegenheid toevoegde, alsmede +de hooge dunk van uwe verdiensten zulk eene bekentenis van hem konden +uitlokken; want hij en geheel zijn geslacht zijn, en daarenboven sedert +onheugelijke tijden, mavortia pectora geweest, zooals Buchanan zegt, +een stoute en oorlogzuchtige stam.” + +Onmiddellijk, en met ongedwongen beleefdheid, nam Eduard de hand aan, +welke Balmawhapple, of liever de Baron, in zijn karakter van +bemiddelaar, hem toestak. „Het was hem onmogelijk,” zeide hij, „zich +iets te herinneren, wat een fatsoenlijk man wenschte niet gezegd te +hebben, en hij schreef het gebeurde gaarne toe aan de overdadige +feestelijkheid van den vorigen dag.” + +„Dat is zeer hupsch gesproken,” antwoordde de Baron; „want het lijdt +geen twijfel dat, als iemand ebrius of dronken is, iets dat bij zulke +plechtige en feestelijke gelegenheden kan en somtijds zal gebeuren in +den loop van het leven van een man van eer, en dat, indien dezelfde +man, wanneer hij weder frisch en nuchteren is, de beleedigende woorden +herroept, door hem in zijn opgewondenheid gesproken, men er het voor +houden moet vinum locutus est, dat de woorden ophouden de zijne te +zijn. Ondertusschen zou ik meenen dat deze verontschuldiging niet +geldt, in het geval van iemand die ebriosus, of een dronkaard uit +gewoonte is; omdat, indien zulk een persoon het grootste gedeelte van +zijn tijd in een staat van beschonkenheid verkiest door te brengen, hij +geen recht heeft om zich vrij te maken van de plichten door het wetboek +der beschaving opgelegd, maar behoort te leeren zich vreedzaam en +hoffelijk te gedragen, wanneer hij onder den invloed van den +geestrijken prikkel is. En laat ons thans aan het ontbijt gaan, en niet +meer aan deze afgedane zaak denken.” + +Hoe men ook er over denke moet ik toch bekennen, dat Eduard, na zulk +eene voldoende verklaring, grooter eer aan de lekkernijen van freule +Bradwardine’s ontbijttafel bewees, dan in den beginne. Balmawhapple, +integendeel, scheen verlegen en neergedrukt; en Waverley merkte nu voor +het eerst op, dat zijn arm in een band hing, hetgeen de linkschheid en +verlegenheid verklaarde, waarmede hij zijn hand had aangeboden. Op eene +vraag van freule Bradwardine, mompelde hij dat zijn paard gevallen was; +en daar hij scheen te verlangen om zoowel dit onderwerp als het +gezelschap te ontwijken, stond hij op zoodra het ontbijt afgeloopen +was, maakte eene buiging voor het gezelschap, en na de uitnoodiging, +van den Baron om te blijven eten van de hand gewezen te hebben, besteeg +hij zijn paard en keerde naar huis terug. + +Thans gaf Waverley zijn voornemen te kennen om Tully-Veolan te +verlaten, tijdig genoeg om na afloop van het middagmaal de +pleisterplaats te bereiken, waar hij nachtverblijf dacht te houden; +maar het ongekunstelde en diepe leedwezen, waarmede de goedhartige en +vriendelijke oude heer dit besluit aanhoorde, benam hem den moed, om +bij zijn voornemen te volharden. Zoodra dan ook Waverley beloofd had +nog eenige dagen te blijven deed hij zijn best om de redenen te +ontzenuwen, waarom hij zich verbeeldde, dat zijn gast vroeger had +willen vertrekken. „Ik zou u niet gaarne in den waan laten, kapitein +Waverley, dat ik door gewoonte of voorbeeld een voorstander ben van +dronkenschap, ofschoon het zijn kan dat, bij ons feest van gisteren +avond, sommige onzer vrienden, zoo misschien niet geheel ebrii, of +dronken, om een zacht woord te gebruiken, ebrioli waren, waarmede de +ouden bedoelden, wat wij noemen „iets aangeschoten.” Meen echter niet +dat ik dit van u denk Waverley, gij hebt u eerder, als een voorzichtig +jongmensch van overmaat onthouden; ook kan het in waarheid niet van mij +gezegd worden, die, ofschoon ik aan de tafel van menig grooten generaal +en maarschalk, bij hunne plechtige feesten tegenwoordig ben geweest, de +gave bezit, om mijn wijn in mate te gebruiken, en gedurende den +geheelen avond, zooals gij ongetwijfeld moet hebben opgemerkt, de +grenzen van een gematigde vroolijkheid niet te buiten ging.” + +Het was niet doenlijk eene stelling te bestrijden, op zulk positieven +toon opgeworpen door hem, die zeker de meestbevoegde rechter in de zaak +was, hoewel, wanneer Eduard zijn oordeel uit zijn eigene herinneringen +had geput, hij de meening zou hebben uitgesproken, dat de Baron niet +alleen ebriolus was, maar zelfs bijna ebrius, of, plat gezegd, de meest +beschonkene van allen, uitgezonderd misschien zijne tegenpartij, de +heer van Balmawhapple. Evenwel ging de Baron, nadat hij het verwachte, +of liever gevorderde compliment over zijne matigheid had ontvangen, +voort: „Neen, mijnheer, schoon ik zelf van een sterk gestel ben, heb ik +een afschuw van de dronkenschap, en verfoei hen die den wijn gulæ +causa, dat is om de keel te streelen naar binnen zwelgen; hoewel ik de +wet van Pittacus van Mitylene niet goedkeur, die een misdaad, onder den +invloed van Liber Pater [45] gepleegd, dubbel strafte, en ik mij zelfs +niet in alle opzichten kan vereenigen met het harde oordeel van den +jongeren Plinius, in het veertiende boek van zijn Historia Naturalis. +Neen, mijnheer, ik maak opderscheid, ik weet onderscheid te maken, en +keur den wijn alleen in zoo verre goed, dat hij opgeruimd maakt, of in +de taal van Flaccus, recepto amico.” + +Dus eindigde de verantwoording, die de baron van Bradwardine noodig +achtte voor het overdadige van zijn feestelijk onthaal; en men zal ligt +gelooven, dat Eduard hem niet tegensprak of iets, dat hij zeide in +twijfel trok. + +Vervolgens noodigde hij zijn gast tot een morgenrid uit, en beval dat +David Gellatley hen op het jachtpad, met de beide honden Ban en Buscar, +zou wachten. „Want, eer het saizoen begint, zou ik u gaarne iets van +ons jachtveld laten zien, en zoo God wil, zullen we alligt een ree +ontmoeten. De ree, kapitein Waverley, mag in alle jaargetijden gejaagd +worden; want, daar het dier nooit op zijn vet behoeft te roemen, is het +ook nooit onsmakelijk, ofschoon het waar is, dat zijn vleesch niet +gelijk staat met dat van het hert [46]. Maar ge zult zien, hoe mijne +honden loopen; en daarom zullen ze met David Gellatley ons +vergezellen.” + +Waverley gaf zijn verwondering te kennen, dat zijn vriend David in +staat was zoo iets waar te nemen; maar de Baron gaf hem te verstaan, +dat deze arme hals niet gek, nec naturaliter idiota was, zoo als men in +rechten zeide; maar eenvoudig een in de hersenen gekrenkte guit, die +zeer wel in staat was iederen arbeid te volbrengen, die met zijn luimen +strookte, en zijn gekheid tot een voorwendsel maakte om al ’t overige +te vermijden. „Wij zijn aan hem gehecht,” ging de Baron voort, +„doordien hij Rose, met gevaar van zijn leven, uit een dreigenden nood +heeft gered, en de ondeugende lummel moet daarom eten van ons brood, en +drinken uit onzen beker, en doen wat hij kan, of wat hij wil: hetgeen, +zoo de vermoedens van Saunderson en den rentmeester gegrond zijn, in +dit geval wel zoowat uitdrukkingen van dezelfde beteekenis zijn.” + +Freule Bradwardine verhaalde vervolgens aan Waverley dat deze arme hals +machtig verzot was op muziek; dat hij door droefgeestige melodieën diep +getroffen, en tot buitensporige blijdschap vervoerd werd door vroolijke +en levendige liederen. Hij was in dit opzicht met een verbazend +geheugen begiftigd, en kende een groot aantal stukken en brokken van +allerlei wijzen en liedjes, die hij soms met verwonderlijke slimheid te +pas bracht, als middelen van betoog, verklaring of satire. David was +zeer gehecht aan de weinigen, die hem vriendschap betoonden – en even +gevoelig voor elke verachtelijke of kwade behandeling, die hij +ondervond, terwijl hij volkomen in staat was, als hij maar gelegenheid +er toe vond, zich te wreken. Het gemeene volk, dat doorgaans even hard +over elkander als over hunne meerderen oordeelt, hoewel het vrij wat +medelijden voor den armen „stumpert” betuigde, zoo lang men hem in +vodden langs het dorp liet loopen, zag hem niet zoodra behoorlijk +gekleed, verzorgd en zelfs eenigermate als gunsteling behandeld, of het +haalde al de voorbeelden van gevatheid en doorzicht aan, zoowel in zijn +handelingen als in zijn antwoorden welke de dorps-jaarboeken +opleverden, en grondde daarop de veronderstelling, dat David Gellatley +niet verder mal was, dan noodig scheen om hem voor zwaren arbeid te +vrijwaren. Dit gevoelen was nogthans even juist als dat der negers, die +uit de slimme en ondeugende kuren der apen opmaken, dat zij de gave der +spraak bezitten, en dit vermogen opzettelijk onderdrukken, uit vrees +dat men hen tot werken zal dwingen. David Gellatley was in goeden ernst +de halfgekrenkte hals, die hij scheen, en buiten staat tot eenige +aanhoudende en gestadige inspanning. Hij bezat juist oordeel genoeg om +hem voor zinneloosheid te bewaren; zooveel natuurlijk verstand als hem +tegen volslagen onnoozelheid vrijwaarde; eenige behendigheid in zaken +die op de jacht betrekking hadden, (waarin wij even groote dwazen +hebben zien uitmunten); uitnemende zachtheid en menschelijkheid in het +behandelen van aan hem toevertrouwde dieren, een warm hart, een +verbazend geheugen, en een oor voor de muziek. + +Weldra vernam men nu paardengetrappel op het voorplein, alsmede Davie’s +stem, die, zich tot de groote jachthonden keerende, zong: + + + Spoedt u! jaagt langs veld en weide, + Stuift den vliet door die ginds plast! + Vliegt langs heuvelzoom en heide, + En waar ’t boschje ’t lachendst wast; + Waar de stroomen ’t helderst vloeien, + Waar de varen ’t weligst groeien, + Waar de dauw het langste glanst, + Waar dien ’t korhoen liefst gaat drinken, + Waar de Fee het laatst bij ’t blinken + Van het maanlicht heeft gedanst. + Op naar legers, die men zelden + Slechts zoo koel en eenzaam zag! + Op langs weiden, heuvlen, velden, + Bij ’t ontwaken van den dag! + + +„Behooren de verzen, die hij daar zingt, tot de oude Schotsche poëzie, +freule Bradwardine?” + +„Ik geloof het niet,” hernam zij „Dit arme schepsel heeft een broeder +gehad, en de Hemel, alsof hij der familie het ongeluk van den armen +David wilde vergoeden, had hem talenten geschonken, die men in het dorp +voor iets buitengewoons hield. Een oom poogde hem op te leiden voor de +Schotsche kerk, maar hij kon niet de minste bevordering vinden, omdat +hij slechts een boerenzoon was. Hij keerde hopeloos, en met een +gebroken hart van de Akademie terug, en kreeg de tering. Mijn vader +ondersteunde hem tot zijn dood, die voorviel eer hij zijn negentiende +jaar bereikt had. Hij speelde op de fluit, en werd algemeen voor iemand +gehouden die een bijzonderen aanleg voor de poëzie had. Hij legde veel +liefde en medelijden voor zijn broeder aan den dag, die hem volgde als +zijn schaduw, en wij houden het er voor dat David van hem een menigte +liederen verzamelde, die weinig op die uit deze streek gelijken. Maar +als wij hem vragen, waar hij zulk een brok, als hij daar zingt, +opgedaan heeft, antwoordt: hij òf met een geweldigen lachbui, òf wel +door in tranen en jammerklachten uit te barsten, maar nooit vernam men +eene andere verklaring, of heeft men hem zijns broeders naam na diens +dood hooren noemen.” + +„Zeker,” zeide Eduard, die altijd belang stelde in elk verhaal dat +eenigszins romantisch klonk, „zeker zou men meer van hem vernemen, als +men er meer bijzonder op aandrong.” + +„Misschien wel,” antwoordde Rose; „maar mijn vader wil niemand +veroorloven zijne gevoeligheid op dit punt te krenken.” + +Gedurende dezen tijd had de Baron, met behulp van Saunderson, een paar +geweldig groote jachtlaarzen aangetrokken, en noodigde thans onzen held +uit hem te volgen, terwijl hij met zware stappen den breeden trap +afging, in het voorbijgaan, telkens op de hooge ballustrade met den +knop van zijn zware karwats sloeg, en zich het air gevende van een +jager van Louis XIV bromde: + + + „Pour la chasse ordonnée, il faut préparer tout, + Ho la ho! Vite! vite debout!” + + + + + + + + +DERTIENDE HOOFDSTUK. + +EEN VERSTANDIGER DAG DAN DE VORIGE. + + +De baron van Bradwardine, op een levendig en goed gedresseerd paard +gezeten, met een demi-piquè zadel en een donker schabrak, in +overeenstemming met zijn liverei, was geen slecht vertegenwoordiger van +de oude school. Zijn lichtkleurige, geborduurde rok en prachtig +gegaloneerd vest, zijn krulpruik, waarop een punthoed met een smal +gouden boordsel stond, voltooide zijn costuum; terwijl hij werd gevolgd +door twee wel bereden knechts te paard, met pistolen in de holsters +gewapend. + +Aldus uitgedost reed hij over berg en dal zachtjes voort, terwijl hij +de bewondering van elke boerderij, welke zij voorbij kwamen, opwekte, +totdat ze, in een groene vallei, David Gellatley vonden, die twee +buitengewoon groote hazewind-honden vasthield, een half dozijn andere +kleinere honden bij zich had, en omtrent even zoo vele jongens met +bloote voeten en bloote hoofden, die, om de uitgelezene onderscheiding +te genieten van bij de jacht tegenwoordig te zijn, niet nagelaten +hadden zijn ooren te kittelen met den streelenden titel van „Mijnheer +Gellatley,” ofschoon er waarschijnlijk niemand onder hen was, die niet +bij vorige gelegenheden hem uitgejouwd en voor „mallen David” +uitgescholden had. Maar dit is geen ongewone soort van vleijerij jegens +lieden, in zekere betrekkingen geplaatst, en geenszins bepaald tot de +barrevoetsche dorpelingen van Tully-Veolan; ze was zestig jaar geleden +in zwang, is het thans nog, en zal het over zeshonderd jaar nog zijn, +zoo dat wonderlijke mengsel van dwaasheid en schurkerij, dat men „de +wereld” heet, dan nog bestaat. + +Deze kleine barrevoeters waren bestemd om het kreupelhout te kloppen, +hetgeen ze met zulk goed gevolg deden, dat na een half uur jagens een +ree opgejaagd, vervolgd en gedood werd. De baron volgde de honden op +zijn schimmel, gelijk graaf Percy in de oude ballade, doodde het dier +grootmoediglijk met zijn adellijk couteau de chasse, vilde het en +haalde het uit, hetgeen, zooals hij aanmerkte, de Fransche chasseurs +„faire la curée” heeten. Na deze plechtigheid geleidde hij zijn gast +naar huis, langs een prettigen omweg, die een zeer ruim uitzicht schonk +op verscheidene dorpen en huizen, van welke de heer Bradwardine de een +of andere geschied- of geslachtkundige anecdote verhaalde. Zijn +mededeelingen waren in een taal, ontsierd door veroordeel en +pedanterie, maar dikwijls eerbiedwekkend om het gezond verstand en de +edele gevoelens, waardoor zijn verhaal zich kenmerkte, en bijna altijd +wetenswaardig, zoo niet belangrijk, om het onderricht dat daarin lag +opgesloten. + +De waarheid is, dat de rid beide heeren vermaakte, omdat ze genoegen +vonden in elkanders omgang, ofschoon hunne karakters en wijze van +denken in vele opzichten geheel uit elkaâr liepen. Eduard bezat, gelijk +wij den lezer hebben te kennen gegeven, een levendige verbeelding, en +was vreemd en romanesk in zijn denkbeelden en in zijn smaak voor +lectuur, en had een bijzonder sterke neiging voor de poëzij. De heer +Bradwardine was het tegenovergestelde van dit alles, en verhief er zich +op, dat hij met dezelfde strakke, stijve, stoïsche deftigheid door het +leven stapte, waardoor zijn avondwandeling op het terras van +Tully-Veolan zich kenmerkte, waar hij, uren achtereen, – het ware +evenbeeld van den ouden Knoet – + + + Statig heentoog naar het oost, + Statig naar het westen. + + +Wat de letterkunde betreft, hij had de klassieke dichters, het +Epithalamium van Georgius Buchanan, en Arthur Johnston’s +Zondagspsalmen, benevens de Diliciæ Poetarum Scotorum, en sir David +Lindsay’s werken en Barbours Bruce en des blinden Harry’s Wallace en De +edele Schaapherder van Ramsay, zoowel als de Kersenboom en de wilde +Pruimboom gelezen. Maar in weerwil van dit aan de muzen gebrachte +offer, zou hij, als wij de waarheid moeten zeggen, zich veel beter +vermaakt hebben, indien de vrome of wijze spreuken, zoowel als de +historische verhalen, welke deze onderscheidene werken bevatten, hem +waren aangeboden in den vorm van eenvoudig proza. En hij kon soms niet +nalaten zijne verachting uit te drukken voor de „ijdele en nuttelooze +kunst van verzen maken,” waarin, zoo als hij zeide, „Allan Ramsay de +pruikenmaker [47] de eenige was, die in zijn tijd had uitgemunt.” + +Maar hoewel Eduard en hij te dezen aanzien toto cælo verschilden, zoo +als de Baron zou gezegd hebben, ontmoetten zij echter elkander op +geschiedkundig gebied, als op een onzijdig terrein, waarin beide belang +stelden. De Baron, het is waar, belaadde enkel zijn geheugen met +feiten, de koude, drooge, harde omtrekken, die de geschiedenis schetst. +Eduard, integendeel, hield er van de schets aan te vullen en te ronden +met het penseel eener levendige en bezielde verbeelding, welke licht en +levendige kleuren verspreidt over de handelende en sprekende personen, +die op het tooneel der vervlogene eeuwen waren opgetreden. In weerwil +van zulke tegenstrijdige neigingen, droegen ze van weerskanten veel bij +tot elkaars genoegen. Des heeren Bradwardine’s tot in de kleinste +bijzonderheden afdalende verhaaltrant en sterk geheugen boden Waverley +nieuwe voorwerpen, waarop zijn verbeelding gaarne werkte, terwijl hem +eene nieuwe mijn van gebeurtenissen en karakters geopend werd. En hij +van zijn kant betaalde het hem aldus geschonken genot met die ernstige +oplettendheid, waarop alle verhalers zulk een hoogen prijs stellen, +maar de Baron nog meer in het bijzonder, daar hij zijn eigenliefde, +gestreeld vond, of ook wel soms wederkeerige mededeelingen ontving die +hem belang inboezemden, omdat ze zijne eigene anecdoten bevestigden of +ophelderden. Bovendien sprak de heer Bradwardine gaarne over zijne +jeugd, in den oorlog in vreemde landen gesleten, en wist menige +belangwekkende bijzonderheid te vertellen van de generaals, onder wie +hij gediend en van de veldslagen die hij had bijgewoond. + +De beide heeren keerden naar Tully-Veolan terug, ten hoogste over +elkander voldaan. Waverley verlangde meer nauwkeurig na te gaan, wat +hem een eigenaardig en belangrijk karakter toescheen, begaafd met een +geheugen dat een wetenswaardig register van oude en hedendaagsche +anecdoten bevatte; terwijl Bradwardine geneigd was Eduard te beschouwen +als puer (of liever juvenes) bonæ spei et magnæ indolis, een jongeling, +vrij van die dartele lichtzinnigheid, welke den omgang of den raad van +meer bejaarden vervelend vindt of veracht, en van wien hij groote +verwachtingen in de verre toekomst koesterde. – Er was geen andere gast +in huis dan de heer Rubrick, wiens kennis als geestelijke en geleerde +in al zijne gesprekken doorblonk, en zeer wèl met die van den Baron en +zijnen vriend strookte. + +Kort na afloop van den maaltijd, als om te toonen dat zijne matigheid +niet geheel en al theoretisch was, stelde de Baron een bezoek op Rose’s +kamer of, zoo als hij het noemde, haar troisième étage voor. Waverley +werd dus door een paar dier lange, leelijke gangen gevoerd, waarmede de +oude bouwmeesters de bewoners der door hen ontworpen huizen in de war +poogden te brengen, en aan het einde van welke de heer Bradwardine, met +twee trappen tegelijk een zeer steilen, nauwen wenteltrap begon op te +klimmen, terwijl hij den heer Rubrick en Waverley meer op hun gemak +liet volgen, om zijne dochter hunne komst aan te kondigen. + +Na dezen kurketrekker te zijn opgegaan, totdat hunne hoofden bijna +draaiden, kwamen ze in een klein, met matten belegd portaal, dat als +een voorvertrek diende voor Rose’s sanctum sanctorum, en waardoor zij +haar zitkamer binnen traden. Het was een klein, maar aangenaam vertrek, +op het zuiden, en met tapijtwerk behangen, en daarenboven versierd met +twee portretten, éen van haar moeder, in de kleeding eener herderin met +een hoepelrok; het ander van den Baron op zijn tiende jaar, in een +blauwen rok, geborduurd vest, gegaloneerden hoed en staartpruik, en met +een boog in de hand. Eduard kon niet nalaten te glimlachen om het +kostuum, en om de vreemde gelijkenis tusschen het ronde, gladde, +roodwangige, kleine gezicht op het portret, en de magere, gebaarde, +holoogige, gebronsde gelaatstrekken, die het reizen, de vermoeienissen +van den oorlog en de gevorderde jaren aan den Baron hadden medegedeeld. +Deze lachte met hem mede. „In den grond,” zeide hij, „was dit een +vrouwengril van mijne goede moeder (eene dochter van den heer van +Tulliellum, kapitein Waverley; ik wees u het huis, toen wij op den top +van den heuvel waren; het werd verbrand door de Hollandsche +hulptroepen, die het Gouvernement in 1715 ingeroepen had.) Ik werd +sedert slechts éenmaal geportretteerd, en wel op bijzonder en herhaald +verzoek van den maarschalk, hertog van Berwick.” + +De brave, oude edelman maakte geene melding van hetgeen de heer Rubrick +naderhand aan Waverley vertelde, dat de Hertog hem deze eer had +aangedaan, omdat hij de eerste was geweest, die de bres van eene +sterkte in Savoije, gedurende den merkwaardigen veldtogt van 1709, +beklommen had, bij welke gelegenheid hij met zijne korte piek zich +gedurende bijna tien minuten had verdedigd, eer er voor hem eenige hulp +kwam opdagen. Om den Baron recht te doen, ofschoon wel geneigd om de +oudheid en waardigheid zijner familie te overdrijven, was hij te zeer +man van eer om ooit stil te staan bij zijn persoonlijke daden of de +verdiensten, die hij zelf bezat. + +Op dit oogenblik kwam freule Rose uit het binnenvertrek, om haar vader +en zijn vrienden welkom te heeten. De werkzaamheden, waarmede zij zich +onledig had gehouden, verrieden blijkbaar een natuurlijken smaak, die +slechts beschaving vorderde. Haar vader had haar Fransch en Italiaansch +geleerd; en eenige weinige schrijvers in deze talen versierden haar +boekenkasten. Hij had insgelijks beproefd haar onderwijzer in de muziek +te zijn; maar, daar hij met de meest afgetrokken theorie der wetenschap +begon, en die misschien zelf niet meester was, was zij tot niets meer +in staat dan om haar stem met de piano te begeleiden, en dit zelfs was +in die dagen in Schotland niet zeer algemeen. Om dit gebrek te +vergoeden, zong ze met veel smaak en gevoel, maar daarenboven met een +eerbied voor den zin van hetgeen ze voordroeg, die wel ten voorbeeld +mocht gesteld worden aan dames, die vrij wat meer muziekale bekwaamheid +bezitten. Haar natuurlijk gezond verstand had haar geleerd, dat wanneer +de muziek, zoo als een groote autoriteit zich uitdrukt, „gehuwd is aan +’t onsterfelijk vers” [48], zij zeer dikwijls eene schandelijke +echtscheiding ondergaan door de schuld van hen, die ze uitvoert. Het +was misschien een gevolg van haren smaak, dat zij de schoonheden der +poëzij gevoelde, en het vermogen bezat, om de uitdrukking daarvan met +die der muzijk te vereenigen, waardoor haar zang meer genoegen +verschafte aan alle ongeoefenden in de toonkunst, en zelfs aan een +aantal kenners, dan menige veel schoonere stem en schitterender +uitvoering, doch die niet met dezelfde kieschheid van gevoel gepaard +gaat, had kunnen te weeg brengen. + +Een vooruitspringende galerij vóor de ramen van haar spreekvertrek +diende om eene andere van Rose’s liefhebberijen te doen uitkomen; want +ze was bezet met bloemen van onderscheiden soort, door haar zelve +gekweekt. Een uitgebouwd torentje gaf toegang tot dit Gothische balkon, +dat een verrukkelijk uitzicht opleverde. De eigenlijke tuin, met zijn +hooge grensmuren, lag beneden, naar het scheen, tot éen enkel bloemperk +ingekrompen; terwijl het gezicht daar buiten zich uitstrekte over een +boschachtig dal, waar de rivier nu eens zichtbaar was, en dan zich +weder tusschen het kreupelhout verschool. Met genoegen rustte het oog +op de rotsen, die zich hier en daar in breede of stoute vormen boven +het dichte woud verhieven, of verwijlde gaarne bij den trotschen, +ofschoon vervallen toren, die hier in al zijn pracht zichtbaar was, +terwijl hij van een vooruitspringende rots op de rivier nederblikte. +Aan de linker hand zag men eenige boerenwoningen, die een deel van het +dorp uitmaakten; de top van een heuvel verborg de overigen. Het dal +werd begrensd door een water, Loch-Veolan genoemd, waarin zich de +stroom ontlastte, en die thans in de stralen der ondergaande zon +glinsterde. Het verder gelegen land scheen open en afwisselend, schoon +niet boschachtig, en er was niets dat het gezicht belemmerde, tot het +beperkt werd door een reeks van verre, blauwe heuvels, die de +zuidelijke grens van de vallei uitmaakten. Op deze aangename plek had +Freule Bradwardine de koffij laten brengen. + +Het zien van den ouden toren, of sterkte, bracht eenige +familie-anecdoten en vertellingen uit de Schotsche riddertijden op het +tapijt, die de Baron met veel vuur verhaalde. De vooruitstekende punt +van een overhangende rots had den naam van St. Swithin’s Stoel +verkregen. Deze was het voorwerp van een bijzonder bijgeloof, waarvan +de heer Rubrick eenige wetenswaardige bijzonderheden mededeelde, die +Waverley een fragment van een ballade voor den geest riepen, door Edgar +in Koning Lear aangehaald; terwijl Rose verzocht werd een kleine +romance te zingen, waarin het door een of ander dorpspoëet was +ingekleed; + + + Die, onbekend als zij, waaruit hij was gesproten, + De onsterflijkheid aan andre namen schonk, + Schoon van geen lip de zijne klonk. + + +Haar aangename stem, en de eenvoudige schoonheid harer muziek zetten +aan dien zang al het verrukkelijke bij dat de minnezanger had kunnen +verlangen, en zijn poëzij zoo zeer behoefde. Ik zou het bijna in +twijfel trekken, of zij met geduld kan gelezen worden, nu hij van dit +voordeel beroofd is; al gis ik, dat het volgende afschrift door +Waverley eenigszins verbeterd is, om zich naar den smaak van diegenen +te schikken; die weinig hart hebben voor een zuiver antiquarisch +overblijfsel. + + + SINT SWITHIN’S STOEL. + + O, wijd toch uw spond op den avond voor ’t feest + Waarop ge alle Heilgen gedenkt in den geest. + Sla ’t kruis, bid uw krans, eer ge u strekt op uw koets, + Zeg ’t Ave en ’t Credo uit ’t diepst des gemoeds. + + Want dan rijdt de nachtkol de lucht in het rond, + Omstuwd door de heksen, met haar in verbond, + ’t Zij ’t koeltjen er lispelt, of, buldrend, de orkaan + De wolken er jaagt langs de drijvende maan. + + De jonkvrouw zat neêr in Sint Swithin’s gestoelt. + Haar had er de nachtdauw het voorhoofd verkoeld; + Een doodelijk bleek overdekte haar koon, + Maar stout was haar hart en haar blik en haar toon. + + Zij spreekt er kloekmoedig de tooverspreuk uit, + Waarmede Sint Swithin de kol had gestuit, + Haar fier had bevolen: daal haastiglijk neêr, + Leg af uw gelofte, Gods grootheid ter eer. + + Al wie in Sint Swithin’s gestoelte zich vlijt, + Als ’s nachts door het luchtruim de tooverkol rijdt, + En moedig de spreuk zegt – hem is het vergond + Drie vragen te doen, en zij antwoordt terstond. + + De baanderheer trok met vorst Robbert te veld. + Drie jaren sinds ’t afscheid zijn henen gesneld; + Niets wist ze van ’t lot van den vriend van haar hart; + Toch smachtte naar tijding de jonkvrouw met smart! + + Zij siddert, en stamelt bij ’t uiten van ’t woord. + Zeg, is het de nachtuil, welks knappen zij hoort? + Of is dat geluid tusschen lach en gegil + De stem van den Demon, die spookt langs de kil? + + De stroom staakt zijn klotsen, de wind legt zich neêr: + De stilte was banger dan ’t stormen weleer: + Uit aschgrauwen nevel, die golvende waart, + Rijst, aaklig, een spooksel, dat opdaagt met vaart. + .......................................... + .......................................... + + +„Het doet mij leed, dat ik het gezelschap teleurstel, inzonderheid +kapitein Waverley, die met zooveel prijzenswaardigen ernst toeluistert; +het is maar een fragment, ofschoon ik geloof dat er nog meer regels +zijn, die de terugkomst van den ridder uit den langdurigen krijg +beschrijven, en hoe hij de dame, koud als ijs, op den drempel vindt +liggen.” + +„Het is een dier verdichtselen„’’ merkte de heer Bradwardine aan, +„waardoor de vroegere geschiedenis van aanzienlijke oude familiën in de +tijden van het bijgeloof, ontsierd werd. Rome heeft even als +verscheidene andere volken der oudheid hare wonderverschijnselen gehad, +mijnheer, gelijk gij lezen kunt in de oude geschiedboeken, of in het +werkje door Julius Obsequens bijeen gebracht, en door den geleerden +Scheffer, den uitgever, opgedragen aan zijn beschermheer Benedictus +Skytte, baron van Dudershoff.” + +„Mijn vader stelt in het wonderbare al bitter weinig vertrouwen, +kapitein Waverley,” zei Rose, „en stond eenmaal pal, toen een geheele +synode van Presbyteriaansche geestelijken door eene onverwachte +verschijning van den Booze op de vlucht werd gedreven.” + +Waverley keek op alsof hij verlangde er meer van te hooren. + +„Moet ik zoo wel mijn verhaal vertellen, als mijn lied zingen? – Wel +aan. – Eens leefde er een oude vrouw, met name Janet Gellatley, die +algemeen voor een tooverheks werd gehouden, op de onfeilbare gronden, +dat ze zeer oud, zeer leelijk, en zeer arm was, en daarbij twee zoons +had, van wie de een een dichter en de ander onnoozel was, welke +bezoeking, volgens het eenparig gevoelen van de geheele nabuurschap, +over haar gekomen was, wegens het plegen van tooverij. Een week lang +werd ze opgesloten in den dorps-kerktoren en karig van voedsel +voorzien, terwijl men haar niet veroorloofde te slapen, tot ze zelve, +even als hare beschuldigers, overtuigd werd dat ze eene tooverkol was; +en in deze heldere en gelukkige geestgesteldheid werd ze voor den dag +gehaald om haar geweten te ontlasten, dat is, om eene openbare +belijdenis te doen van hare tooverijen, ten aanhoore van al de Whigsche +heeren en geestelijken in den omtrek, die zelven geene heksenmeesters +waren. Mijn vader kwam om te zorgen dat het eerlijk toeging tusschen de +tooverheks en de geestelijkheid; want de heks was op zijn grondgebied +geboren. En terwijl zij bekende, dat de Booze haar verschenen was in de +gedaante van een knappen zwarten man, en om haar gevrijd had, – +hetgeen, zoo gij de arme, leepoogige Janet gezien had, niet zeer voor +Apollion’s smaak pleitte, – en terwijl de toehoorders met verbaasde +ooren luisterden, en de klerk met eene bevende hand aanteekeningen +hield, veranderde op eens de doffe, mompelende toon, waarop ze sprak, +in een gillenden kreet, en riep ze uit: „Zorgt voor u eigen! Zorgt voor +u eigen! Ik zie den Booze midden onder u zitten!” De verbazing was +algemeen, terwijl de geheele vergadering, door schrik overmeesterd, +heil zocht in de vlucht. Gelukkig waren zij die zich het dichtst bij de +deur bevonden! Talloos waren de rampen, die hoeden, beffen, mantels en +pruiken overkwamen, alvorens zij uit de kerk konden geraken, waar zij +den onverzettelijken Prelatist alléen achterlieten, om de zaken van de +tooverheks en haar bewonderaar, op zijn eigen gevaar af en naar zijn +eigen genoegen, in orde te brengen.” + +„Risu solvuntur tabulæ,” zei de baron; „toen zij van hun belachelijken +schrik bekomen waren, schaamden zij zich te zeer om het rechtsgeding +tegen Janet Gellatley te hervatten.” [49] + +Deze anecdote leidde tot een lang gesprek over + + + Die dwaze ideeën, droomen, fantazijen, + En tooverspreuken, en histories nooit gehoord, + Vertooningen, gezichten, profecijen, + Vizioenen, sprookjes, leugens, in éen woord. + + +In zoodanig gesprek, en met de daarbij behoorende romantische legenden, +werd de tweede avond, dien onze held op het kasteel Tully-Veolan +doorbracht, besloten. + + + + + + + + +VEERTIENDE HOOFDSTUK. + +EENE ONTDEKKING. WAVERLEY GERAAKT OP TULLY-VEOLAN TE HUIS. + + +Den volgenden ochtend stond Waverley vroegtijdig op, en deed zijn +morgenwandeling rondom het huis en in den omtrek. Terwijl hij een +pleintje tegenover het hondenhok overliep, ontwaarde hij zijn vriend +Davie, die bezig was met zijne viervoetige lievelingen te verzorgen. +Met een oogopslag herkende deze Waverley, waarop hij hem, onder het +zingen van een fragment eener oude ballade, terstond den rug toekeerde, +alsof hij hem niet had opgemerkt: + + + De jonkheid bemint met meer kracht en meer vuur: + Verneemt gij des vogeltjes vroolijk muziek? + Maar liefde van de ouden is hechter van duur, + En ’t lijstertje bergt er het kopje in zijn wiek. + + De gramschap der jeugd is als kaf, dat snel brandt: + Verneemt gij des vogeltjes vroolijk muziek? + Maar gloeiend metaal, als ze de oude overmant; + En ’t lijstertje bergt er het kopje in zijn wiek. + + De jongling krakeelt na den afloop van ’t maal: + Verneemt gij des vogeltjes vroolijk muziek? + Maar de oude slaat ’s morgens de hand aan het staal, + En ’t lijstertje bergt er het kopje in zijn wiek. + + +Waverley kon niet nalaten op te merken, dat Davie een zekeren nadruk in +deze regels legde, die er iets min of meer satirieks aan gaf. Hij trad +dus naderbij, en poogde, door een aantal vragen uit te lokken, wat hij +daarmede bedoelde; maar Davie was de man niet om zich te laten +uithooren en bezat genoeg verstand, om zijn ondeugende streken onder +den mantel zijner onnoozelheid te verbergen. Eduard kon niets uit hem +krijgen, behalve dat de heer van Balmawhapple den vorigen dag naar huis +gegaan was „met zijne laarzen vol bloed.” Dan, in den tuin ontmoette +bij den ouden keldermeester, die niet meer poogde te verbergen, dat +dewijl hij bij Sumack en Comp. te Newcastle in de kweekerij was +opgeleid, hij somtijds een poos in den bloemtuin werkte, om den Heer en +Freule Rose te verplichten. Na eene reeks van vragen ontdekte Eduard +ten laatste, met een pijnlijk gevoel van verrassing en schaamte, dat +Balmawhapple’s onderwerping en verontschuldiging het gevolg waren +geweest van eene ontmoeting met den Baron, eer zijn gast zijn bed +verlaten had; bij welke ontmoeting de jongste strijder ontwapend en in +den rechterarm gewond was geworden. + +Geheel ter neêr geslagen door deze ontdekking, zocht hij zijn +vriendelijken gastheer op, en beklaagde zich eerbiedig maar met nadruk +bij hem over het hem aangedane onrecht, daar de baron hem verhinderd +had, de zaak met den heer Falconer af te doen, hetgeen uit aanmerking +van zijn jeugd en van den pas aangetrokken krijgsmansrok, slechts +strekken kon om hem in een zeer ongunstig daglicht te plaatsen. De +Baron rechtvaardigde zich uitvoeriger, dan hier behoeft te worden +medegedeeld. Hij hield staande, dat, daar de twist beiden gold, +Balmawhapple, overeenkomstig de wetten der eer, er niet buiten kon om +beide genoegdoening te geven. Hij had dit gedaan tegenover hem, door +een eervolle ontmoeting, en bij Eduard door zulk een herroeping, voegde +de Baron er bij, die het gebruik van den degen onnoodig maakte, en die, +nadat ze gedaan en aangenomen was, de geheele zaak als geëindigd moest +doen beschouwen. Deze verontschuldiging of verklaring sloot Waverley +den mond, al bevredigde ze hem niet volkomen; maar hij kon niet nalaten +eenig ongenoegen te toonen tegen den Gezegenden Beer, die aanleiding +tot den twist had gegeven, noch te verzwijgen, dat deze naar zijn +meening den hem geschonken titel alles behalve verdiende. De Baron +stemde toe, niet te kunnen ontkennen, dat „de beer, schoon door +wapenkundigen voor een zeer vereerend teeken gehouden, nogtans wat +korzelig en grommig van aard was, (zoo als men bij Archibald Simson, +pastoor van Dalkeith, in zijn Hierogliphica Animalium lezen kan) en hij +was dus het zinnebeeld geweest van een aantal twisten en oneenigheden +in den huize Bradwardine, onder welke,” ging hij voort, „ik mijn eigen +ongelukkig geschil kan aanhalen met mijn neef, in den derden graad van +moeders zijde, sir Hew Halbert. Deze had de onvoorzichtigheid om mijn +familie-naam te bespotten, alsof die quasi Beer-waardijn of +Beren-hoeder geweest ware; een onheusche aardigheid, daar zij niet +slechts doet vermoeden, dat de stichter van ons huis zulk een geringe +betrekking als die van oppasser van wilde dieren bekleedde, een ambt, +zooals gij opgemerkt zult hebben dat slechts aan de laagste plebejers +wordt toevertrouwd; maar ze gaf bovendien nog te kennen, dat ons +wapenschild niet verkregen zou zijn door eervolle daden in den oorlog, +maar bij wijze van paranomasia, of toespeling op onzen familie-naam, +iets dat de Franschen armoires parlantes, de Latijnen arma cantantia, +dat is „sprekende wapens” noemen; [50] daar dit inderdaad eene soort +van blazoenering is, die beter voegt aan letterknechten, woordkramers +en dergelijk bedelvolk, wier brabbeltaal op woordspelingen gegrond is, +dan aan de edele, eervolle en nuttige heraldiek, die wapens toekent als +vergelding van edele en grootmoedige daden, en niet om het oor te +streelen met de ijdele quodlibets, die men in boeken met snakerijen +vindt.” [51] Van zijn twist met sir Hew sprak de baron geen woord meer, +dan dat die op eene voegzame wijze beslist was. + +Na zoo uitvoerig te zijn geweest met betrekking tot de uitspanningen op +Tully-Veolan, gedurende de eerste dagen van Eduard’s bezoek, om den +lezer des te beter met de bewoners bekend te maken, gelooven wij ons te +kunnen onthouden om alles wat er later voorviel, even nauwkeurig te +boek te stellen. Men kan gissen dat een jonkman, die vroolijker +gezelschap gewoon was, weldra eindigen zou met zich te vervelen in den +omgang: met zulk een geweldigen voorstander der „heraldiek”, als de +Baron; maar Eduard vond een aangename afwisseling in het verkeer met +Freule Bradwardine, die met gretigheid naar zijne aanmerkingen over +letterkunde luisterde, en wier antwoorden zoowel een juist oordeel als +een gekuischten smaak verrieden. Hare zachtheid had haar gewillig, en +zelf met genoegen, de door haar vader voorgeschreven lectuur doen +volgen, ofschoon hij haar veroordeeld had, niet slechts tot het lezen +van verscheidene folianten, die over de historie handelden, maar ook +van zekere reusachtige boekdeelen, vol godgeleerde stellingen en +twisten. Wat de wapenkunde betreft, had hij zich gelukkig tevreden +gesteld met haar zulk een oppervlakkig denkbeeld er van mede te deelen, +als ze zich verschaffen kon uit de lezing van Nishet’s twee deelen in +folio. Rose was inderdaad de oogappel haars vaders; hare aanhoudende +levendigheid, hare oplettendheid om hem al die kleine diensten te +bewijzen, welke juist hun het meeste genoegen verschaffen, die er nooit +aan denken om ze te vorderen; hare schoonheid, die den Baron de trekken +zijner geliefde vrouw voor den geest riep, hare ongeveinsde vroomheid +en hare edele grootmoedigheid, zouden voldoende zijn geweest om de +genegenheid van iederen vader te wettigen. + +Zijne bezorgdheid voor haar scheen zich nogtans niet te richten naar +dien kant, waar ze, volgens het algemeene gevoelen, met het meeste nut +wordt aan den dag gelegd; namelijk door te pogen haar, door middel van +een rijke huwelijksgift of eene aanzienlijke partij, een positie in de +wereld te bezorgen. Volgens een aloude familiebeschikking moesten meest +al de landgoederen van den Baron na zijn dood op een verren +bloedverwant overgaan; en men was algemeen van gedachte, dat freule +Bradwardine slechts met een klein fortuintje zou blijven zitten, daar +haars braven vaders geldzaken te lang aan het uitsluitend beheer van +den heer Mackwheeble waren toevertrouwd geweest, om de menschen in den +waan te laten, dat hij veel voor zijn dochter zou overgelegd hebben. +Het is waar, gezegde rentmeester had zijn patroon en diens dochter +naast zich zelven lief, (schoon op een onvergelijkelijken afstand). Hij +was van gedachte, dat het niet onmogelijk was de landgoederen van de +mannelijke linie op de vrouwelijke te doen overbrengen, ja, had +inderdaad hieromtrent een advies verkregen, (en wel gelijk hij zich +beroemde, gratis) van een uitstekend Schotsch rechtsgeleerde, dien hij +behendig op dit punt gebracht had, terwijl hij hem over een geheel +andere zaak raadpleegde. Maar de Baron wilde zelfs geen oogenblik naar +zulk een voorstel luisteren. Integendeel placht hij er een boosaardig +genoegen in te vinden, om te roemen, dat de baronij van Bradwardine een +mannelijk leen was, daar het eerste charter in dien lang vervlogen tijd +gegeven was, toen men de vrouwen nog niet bevoegd achtte om een leen te +houden, omdat, volgens Les coustumes de Normandie, c’est l’homme ki se +bast et ki conseille; of, gelijk het nog onbeleefder luidt bij andere +autoriteiten, in het aanhalen van wier dikwijls ellenlange, barbaarsche +namen hij vermaak schiep, omdat een vrouw den opper- of leenheer niet +kan dienen in den oorlog, uit hoofde van het decorum harer kunne, noch +hen met raad bijstaan, uit hoofde van haar bekrompen verstand, noch +zijne geheimen bewaren tengevolge van de zwakheid harer natuur. Hij +placht ook soms zegevierend te vragen, of het passend zou zijn een +vrouw, en wel een vrouw van het huis Bradwardine, bezig te zien in +servitio exuendi, seu detrahendi, caligas regis post battaliam? dat wil +zeggen, met het uittrekken van des konings laarzen na een gevecht, +hetgeen de leendienst was, waarvoor hij de baronij van Bradwardine +bezat. Neen! neen!” vervolgde hij, „zonder twijfel, procul dubio, zijn +een aantal vrouwen, even waardig als Rose, uitgesloten geweest, om voor +mijn eigene opvolging plaats te maken; en de Hemel beware mij, dat ik +iets doen zou om de bedoeling mijner voorvaderen tegen te werken, of +inbreuk te maken op het recht van mijn bloedverwant, Malcolm +Bradwardine van Inchgrabbit, een vereerenswaardige, ofschoon vervallen +tak van mijn geslacht.” + +Nadat de Rentmeester, als eerste Minister, deze beslissing van zijn +Souverein ontvangen had, durfde hij niet verder op zijn eigene meening +aandringen, maar hield zich tevreden met, bij alle gepaste +gelegenheden, als hij zich in gezelschap bevond met Saunderson, den +minister van binnenlandsche zaken, te klagen over de eigenzinnigheid +van den Baron, terwijl hij dan steeds plannen ontwikkelde, om Rose te +doen huwen met den jongen heer van Balmawhapple, die een aardig, +slechts weinig bezwaard landgoed bezat, en een onbesproken jongman was, +daar hij zich zoo zedig hield als een heilige – wanneer men den +brandewijn slechts van hem en hem op een afstand van den brandewijn +hield – en wien in een woord niets onvolkomens aankleefde, dan dat hij +van tijd tot tijd met wat ligt gezelschap, zooals Jinker den +paardekooper en Gibby Gaethrowit den speelman van Cupar omging, „van +welke dwaasheden hij genezen zal, mijnheer Saunderson, ja, genezen,” – +zeide de baljuw.... + +„Als zuur bier in den zomer,” voegde David Gellatley er bij, die +toevallig dichter bij het conclave was, dan zij wisten. + +Freule Bradwardine, zooals wij haar hebben beschreven, eenvoudig en +weetgierig als iemand gewoonlijk is, die van de wereld afgezonderd +leeft, greep gretig iedere gelegenheid aan, om den kring harer +letterkundige kennis uit te breiden, die haar door Eduard’s verblijf +werd aangeboden. Hij zond naar zijn garnizoen om eenige van zijn +boeken, en deze openden Rose een bron van genot, waarvan zij tot nu toe +geen denkbeeld had gehad. De beste Engelsche dichters in ieder genre, +en andere werken over fraaie letteren, maakten een gedeelte dezer +kostbare bezending uit. Haar muzijk, zelfs haar bloemen, werden +verwaarloosd; en Saunderson treurde niet alleen, maar begon zelfs +tegenzin in den arbeid te krijgen, waarvoor hij ter nauwernood meer een +bedankje ontving. Deze nieuwe genoegens werden van tijd tot tijd +verhoogd, doordat zij ze met iemand van gelijken smaak deelde. Eduard’s +gereedheid tot verklaren, tot voorlezen, tot uitleggen van moeielijke +plaatsen, maakte zijn hulp onbetaalbaar; en zijn romantische richting +betooverde een meisje, dat te jong en onbedreven was om er de gebreken +van op te merken. Voor de onderwerpen die hem belang inboezemden, en +wanneer hij geheel op zijn gemak was, bezat hij dien vloed van +natuurlijke en min of meer bloemrijke welsprekendheid, welke evenzeer +als voorkomen, beschaafde manieren, roem of fortuin in staat zijn, om +het hart eener vrouw te winnen. Er lag dus in dezen bestendigen omgang +een toenemend gevaar voor de gemoedsrust der arme Rose, daar haar vader +te zeer werd afgetrokken door zijn studieën, en te zeer vervuld was met +zijn eigene waardigheid, om er aan te denken, dat zijn dochter iets te +vreezen had. De dochters van den huize Bradwardine waren, naar zijn +gevoelen, gelijk die van den huize van Bourbon of Oostenrijk, ver boven +de wolken der hartstochten verheven, die het brein van mindere +vrouwelijke wezens mochten benevelen; zij bewogen zich in een anderen +sfeer, werden door andere gewaarwordingen bezield, en gedroegen zich +naar andere regels, dan die eener ijdele en grillige genegenheid. Met +éen woord, hij sloot zijn oogen zoo vast voor de natuurlijke gevolgen +van Eduard’s gemeenzaamheid met freule Bradwardine, dat al zijn buren +tot het besluit kwamen, dat hij ze geopend had voor de voordeelen van +een huwelijk tusschen zijn dochter en den rijken Engelschman, en zij +hem voor minder dwaas verklaarden, dan hij zich doorgaans betoond had, +in zaken waarin zijn belang op het spel stond. + +Zoo de Baron evenwel werkelijk aan zulk een verbindtenis had gedacht, +zou Waverley’s natuurlijke onverschilligheid een onoverkomelijke +hinderpaal voor zijn plan zijn geweest. Nu onze held meer met de wereld +in aanraking gebracht was, had hij geleerd met groote schaamte en +verlegenheid aan zijne geheime legende van de heilige Cecilia te +denken; en het onaangename van dit gepeins scheen, althans voor eenigen +tijd, op te wegen tegen de natuurlijke ontvlambaarheid van zijn hart. +Bovendien bezat Rose Bradwardine, hoe schoon en beminnelijk zij, +volgens onze beschrijving, ook was, juist niet die soort van schoonheid +of bekoorlijkheden, die in staat zijn om eene romaneske verbeelding in +de eerste jeugd te boeien. Zij was te open, te vertrouwelijk, te goed – +ongetwijfeld beminnelijke eigenschappen, maar doodelijk voor dat +wonderbaarlijke, waarmede een jongeling, met een levendige verbeelding +begaafd, vermaak vindt de koningin van zijn hart op te sieren. Was het +Eduard mogelijk zich neder te werpen, te beven, voor het beschroomde, +nog speelzieke jonge meisje, of wel haar te aanbidden, die hem nu eens +vroeg hare pen te vermaken, dan weder eene stanza van Tasso te +vertolken, en straks weder hoe zij een lang, heel lang woord in hare +overzetting daarvan spellen moest? Al deze dingen hebben voor het hart +op een zekeren leeftijd iets betooverends, maar niet wanneer een +jongeling het leven pas intreedt, en naar een voorwerp zoekt, welks +genegenheid hem in zijn eigene oogen verheft, in plaats van af te dalen +tot eene die om deze zelfde onderscheiding tot hem opziet. – Vandaar, +ofschoon er geen vaste regel voor zulk een grilligen hartstocht als de +liefde bestaat, kan men ten minste aannemen, dat een jeugdig minnaar +gewoonlijk door de eerzucht in zijn eerste keus wordt geleid; of, +hetgeen op hetzelfde neêrkomt, dat hij (gelijk in het geval der legende +van de heilige Cecilia voormeld), die zoekt in omstandigheden, welke +ruim baan laten aan le beau ideal, hetwelk de wezenlijkheid van een +vertrouwelijken en innigen omgang verzwakt en beperkt. Ik heb een zeer +wel opgevoed jongeling gekend, die van zijn vurige liefde voor een +schoon meisje genezen werd, wier talenten niet in overeenstemming waren +met haar gelaat en hare gestalte, door de vergunning een geheelen +namiddag in haar gezelschap door te brengen. Even zeker is het ook, +dat, indien Eduard zulk een gelegenheid had gehad om zich met jufvrouw +Stubbs te onderhouden, tante Rachels voorzorg geheel onnoodig zou zijn +geweest; want hij zou dan even min op haar als op de keukenmeid hebben +kunnen verliefd worden. En, ofschoon freule Bradwardine een geheel +ander meisje was, is het te vermoeden, dat juist hun gemeenzame omgang +hem belette iets anders voor haar te gevoelen, dan de genegenheid van +een broeder voor zijn beminnelijke en talentvolle zuster; terwijl de +aandoeningen van de arme Rose, langzamerhand en zonder dat zij het +wist, van een veel teederder genegenheid getuigden. + +Ik had moeten vermelden, dat Eduard, toen hij naar Dundee om de +vermelde boeken had gezonden, verlof verzocht en verkregen had, om zijn +afwezigheid te verlengen. Maar de brief van zijn commanderenden +officier bevatte eene vriendelijke aanbeveling, om zijn tijd niet +uitsluitend door te brengen met lieden, van wie, hoe achtenswaardig zij +in het algemeen ook wezen mochten, men niet veronderstellen kon, dat +zij een bewind zeer genegen waren, hetwelk ze weigerden te erkennen, +door het doen van den huldigingseed. De brief gaf verder, hoewel met de +meeste kieschheid, te kennen, dat, schoon zekere familieverbindtenissen +het voor kapitein Waverley noodzakelijk mochten maken met heeren +omtegaan, die onder onaangename verdenking lagen, de betrekkingen en +het verlangen van zijn vader hem nogtans moesten beletten deze +beleefdheid tot vertrouwelijkheid te laten aangroeien. Ook waarschuwde +men hem, dat, terwijl zijn staatkundige grondbeginselen gevaar liepen +door den omgang met lieden van deze soort, hij zich eveneens wachten +moest verkeerde indrukken te ontvangen van de episcopaalsche +geestelijkheid, die zoo verkeerd te werk ging met de koninklijke +prerogativen in gewijde zaken te laten gelden. + +Deze laatste wenk verleidde waarschijnlijk Waverley, om dien even als +de voorafgegane raadgevingen, aan vooroordeelen van zijn Overste toe te +schrijven. Hij was er gevoelig voor, dat de heer Bradwardine met de +meest nauwgezette kieschheid ieder gesprek vermeden had, dat slechts de +minste strekking had, om invloed uit te oefenen op hem, of hem tot zijn +staatkundige gevoelens over te halen, schoon hij zelf niet alleen een +bepaalde voorstander van de verbannen familie was, maar hem ook, op +verschillende tijden, belangrijke zendingen door haar waren opgedragen. +Daar hij dus volkomen overtuigd was, dat hij geen gevaar liep van zijn +getrouwheid aan de dynastie te worden afgebracht, kwam het Eduard voor, +dat hij den ouden vriend zijns ooms onrecht zou doen, door een huis te +verlaten, waar hij genoegen smaakte en verschafte, enkel om zich te +schikken naar een bevooroordeeld en kwalijk gegrond vermoeden. Hij +antwoordde, uit dien hoofde, in zeer algemeene bewoordingen, terwijl +hij zijn chef verzekerde, dat zijne getrouwheid volstrekt niet bedreigd +werd, en bleef bij voortduring een geëerd gast en bewoner van het huis +Tully-Veolan. + + + + + + + + +VIJFTIENDE HOOFDSTUK. + +EEN ROOFTOCHT EN DE GEVOLGEN DAARVAN. + + +Eduard had bijna zes weken te Tully-Veolan doorgebracht, toen hij op +zekeren morgen, terwijl hij zijn gewone wandeling voor het ontbijt +deed, een buitengewone beweging in huis ontdekte. Vier barrevoetsche +melkmeiden, elk met een ledigen melkemmer in de hand, liepen, met aan +het waanzinnige grenzende gebaren rond, onder het slaken van luide +kreten van verbazing, smart en gramschap. Uit haar voorkomen zou een +heiden zich hebben verbeeld, dat ze een afdeeling van die befaamde +Beliden [52] uitmaakten, welke zoo even van hare „uithoozende” +straftaak terug kwamen. Daar uit dit zinneloos koor echter niets dan +„Heere, bewaar ons!” en „Och, och!” te halen was, welke uitroepingen +geen licht over haar ongeluk verspreidden, keerde Waverley dus naar het +voorplein van het huis terug, waar hij den heer Mackwheeble zag, die op +zijn grijzen hit, met al den spoed dien hij maar maken kon, de laan +opdraafde. Hij was, naar het scheen, tengevolge van een dringende +boodschap gekomen, en werd door een tiental boeren uit het dorp +gevolgd, welke het niet moeielijk viel, gelijken tred met hem te +houden. + +De rentmeester, die het veel te druk had en al te zeer met zijn eigen +gewicht vervuld was, om Eduard het een of ander te verklaren, liet +terstond Saunderson roepen, die opdaagde met een gelaat, waarop +droefheid met deftigheid was vermengd, en zij begonnen met elkander in +ernstig overleg te treden. David Gellatley bevond zich mede onder den +hoop, maar hij liep even achteloos als Diogenes te Sinope rond, terwijl +zijn medeburgers zich tot het beleg voorbereidden. Zijn levendigheid +nam telkens toe, met ieder, hetzij goed of kwaad voorval, waardoor +drukte veroorzaakt werd, en hij hield niet op met huppelen, dansen, +springen en het zingen van het slotrijm eener oude ballade: + + + „Ons geld is weg!” + + +totdat hij, te dicht langs den rentmeester komende, een vermanenden +wenk ontving van diens karwarts, waardoor zijn vroolijk gezang in een +klagelijk gehuil veranderd werd. + +Terwijl hij vandaar naar den tuin ging, zag Waverley den Baron in +persoon, met snelle schreden en een wolk van verontwaardiging en +gekrenkten trots op zijn gelaat het terras op en neder loopen; zijn +geheele houding verried, dat elk onderzoek naar de oorzaak zijner +ontevredenheid hem smartelijk, zoo al niet beleedigend, zou zijn. +Waverley sloop derhalve in huis, zonder hem aan te spreken, en begaf +zich naar de ontbijtkamer, waar hij zijn jonge vriendin Rose vond, die, +ofschoon ze noch de gevoeligheid van haar vader toonde, noch de +beleedigde deftigheid van Mackwheeble, noch de wanhoop der melkmeiden, +echter verdrietig en nadenkend scheen. Een enkel woord verklaarde hem +het geheim. „Uw ontbijt zal niet zeer rustig wezen, kapitein Waverley. +Een bende roovers heeft ons in den afgeloopen nacht overvallen, en al +onze melkkoeien weggedreven.” + +„Een bende roovers?” + +„Ja; roovers uit de naburige Hooglanden. Wij plachten geheel vrij van +hen te zijn, zoo lang wij schatting aan Fergus Mac-Ivor Vich Ian Vohr +betaalden; maar mijn vader achtte het beneden zijn rang en geboorte het +langer te betalen, en dit is de oorzaak van ons ongeluk. Het is niet de +waarde van het vee, kapitein Waverley, dat mij hindert; maar mijn vader +is verontwaardigd over deze beleediging, en zoo opgewonden en driftig +dat ik vrees dat hij met geweld trachten zal het vee terug te krijgen; +en zoo hij daarbij al zelf niet gewond wordt, zal hij eenige van deze +woeste menschen wonden, en dan zal er misschien ons leven lang geen +vrede tusschen hen en ons zijn. Wij kunnen ons niet meer als in +vroegere tijden verdedigen, want het bewind heeft al onze wapenen +weggenomen, en mijn vader is zoo vreeselijk voortvarend – och, wat zal +er van ons worden?” – Hier verloor de arme Rose geheel den moed en +barstte in een vloed van tranen los. + +Op dit oogenblik kwam de Baron binnen, en bestrafte haar met meer +bitsheid, dan Waverley hem ooit jegens iemand had hooren bezigen. „Was +het geen schande,” zeide hij, „dat ze zich voor een fatsoenlijk man in +zulk een licht vertoonde; en dat ze tranen stortte om een kudde hoorn- +en melkvee, alsof ze de dochter van een boer ware! – Kapitein Waverley, +ik moet u verzoeken haar droefheid van de gunstigste zijde te +beschouwen, daar zij voortspruit, althans enkel behoort voorttespruiten +uit de omstandigheid, dat haars vaders landgoed blootstaat aan de roof- +en plunderzucht van gemeene dieven en landloopers, omdat het ons niet +geoorloofd is een dozijn geweren er op na te houden, om ons goed te +verdedigen of het terug te halen.” + +Mackwheeble trad onmiddellijk hierna binnen, en bevestigde, door zijn +verslag omtrent wapenen en ammunitie, deze bewering, terwijl hij den +Baron op treurigen toon berichtte, dat, ofschoon het volk, de bevelen +van hun Heer zeker zou gehoorzamen, er echter geen kans was om het vee +met eenigen goeden uitslag achterna te zitten, daar alleen de +lijfbedienden van den Baron zwaarden en pistolen hadden, en de roovers +uit twaalf, volkomen op de wijze van hun land gewapende Hooglanders +bestonden. – Nadat hij deze smartelijke waarheid verkondigd had, nam +hij een houding aan van zwijgende neerslachtigheid, terwijl hij zijn +hoofd langzaam met de beweging van een slinger, wanneer hij begint op +te houden, schudde en vervolgens stokstijf bleef staan, en zijn +ligchaam met een scherper hoek voorover boog dan gewoonlijk, en het +achterste gedeelte van zijn lichaam naar evenredigheid uitstak. + +Intusschen liep de Baron de kamer, in zwijgende verontwaardiging op en +neder, terwijl hij ten laatste zijn oog op een oud portret vestigde in +volle wapenrusting, en met een gelaat dat grimmig uit een zwaren +haarbos te voorschijn kwam, waarvan een gedeelte afhing tot op de +schouders, en een ander de kin en bovenlip tot op de borstplaat van +zijn harnas bedekte. – „Die heer, kapitein Waverley, mijn grootvader, +versloeg en verjoeg met twee honderd man paardenvolk, die hij binnen +zijn eigene grenzen ligtte, meer dan vijf honderd van deze Hooglandsche +roovers, die altijd lapis offensionis en petra scandali, een steen des +aanstoots en eene rotse der ergernis voor de Laaglandsche nabuurschap +zijn geweest. – Hij versloeg hen, zeg ik, toen zij de roekeloosheid +hadden van hunne bergen af te komen, om deze landstreek te +verontrusten, ten tijde der burgertwisten, in het jaar onzes Heeren +zestien honderd twee en veertig. En nu, Mijnheer, wordt ik, zijn +kleinzoon, zoo als ge ziet, door zulke onwaardige menschen mishandeld! + +Hier volgde een pijnlijk stilzwijgen, waarna het geheele gezelschap, +zoo als gewoonlijk in moeielijke gevallen, allerlei ongerijmden raad +begon te geven. Alexander ab Alexandro stelde voor iemand te zenden, om +met de dieven te onderhandelen, die, zoo als hij zeide, zeker hunne +prooi voor een daalder het stuk zouden teruggeven. De rentmeester +oordeelde, dat zulk een onderhandeling, een afkoop van diefstal zou +worden; hij ried dus aan, een geschikt persoon naar de dalen te zenden, +om, als voor zich zelven, den best mogelijken koop te sluiten, zoodat +de Baron in de onderhandeling niet zou worden betrokken. Eduard stelde +voor, naar het naaste garnizoen om een peloton soldaten en een +bevelschrift van den magistraat te zenden, en Rose, voor zoo ver ze +durfde, poogde het middel aan te raden, om de achterstallige schatting +te betalen aan Fergus Mac-Ivor Vich Ian Vohr, die, zoo als zij allen +wisten, indien hij wel gezind was, gemakkelijk de teruggave van het vee +bewerken kon. + +Geen van deze voorslagen droeg de goedkeuring van den Baron weg. Het +denkbeeld van schikking, rechtstreeks of zijdelings, scheen hem +onteerend; de raad van Waverley bewees slechts, dat hij onbekend was +met den toestand des lands en der staatkundige partijschappen, die het +verdeelden, en daar de zaken met Fergus Mac-Ivor Vich Ian Vohr waren +zoo als ze stonden, zoo wilde de Baron niets toegeven, al ware het, +zeide hij, om restitutie in integrum te verkrijgen van elke koe of +kalf, dat zijn geslacht had gestolen sedert de dagen van Malcolm +Canmore. + +Hij was dus inderdaad nog voor den strijd gestemd en hij stelde voor, +om renboden te zenden naar Balmawhapple, Killancureit. Tulliellum en +andere heeren, die aan dezelfde rooverijen blootgesteld waren, om hen +uit te noodigen zich met hem te vereenigen ten einde de roovers te +verjagen; „en dan, Mijnheer, zullen deze nebulones nequissimi, gelijk +Leslæus hen noemt, het lot ondergaan van hun voorganger Cacus. + + + Elisos oculos, et siccum sanguine guttur.” [53] + + +De rentmeester, die in geenen deele met, deze oorlogzuchtige raadgeving +gediend was, haalde hier een reusachtig zakuurwerk te voorschijn, van +de kleur en ongeveer ter grootte van een koperen beddepan, en maakte de +aanmerking, dat het reeds namiddag was, en dat de roovers in den pas +van Ballybrough kort na zonneopgang waren gezien; zoodat, eer de +verbondene strijdkrachten zich zouden kunnen verzamelen, zij met hunne +prooi reeds buiten het bereik zouden zijn van alle mogelijke +vervolging, en in veiligheid te midden dier ongebaande wildernissen, +waar het evenmin raadzaam was hen te volgen, als mogelijk hen na te +sporen. + +Deze opmerking was onwederlegbaar. De raadsvergadering ging dus uiteen, +zonder tot eenig besluit te komen, zooals meermalen met vrij wat +gewichtiger vergaderingen gebeurd is: alleen werd er bepaald, dat de +rentmeester zijn drie melkkoeien zou opzenden naar de hoeve van +Tully-Veolan, ten gebruike van de familie des Barons, en dat men bij +hem dun bier zou brouwen ter vervanging der melk. Met deze schikking, +welke door Saunderson werd voorgeslagen, stemde de rentmeester +gereedelijk in; zoowel uit een aangeboren ontzag voor de familie +Bradwardine, als uit overtuiging dat zijne beleefdheid, op de eene of +andere wijze, tienvoudig zou worden vergoed. + +Nadat de Baron insgelijks was heen gegaan, om eenige noodige bevelen te +geven, maakte Waverley van de gelegenheid gebruik, om te vragen, of die +Fergus, met den zoo moeielijk uittespreken naam, de voornaamste +dievenvanger van het district was. + +„Dievenvanger!” antwoordde Rose lachende, „hij is een edelman van groot +aanzien en gewicht, het hoofd [54] van een onafhankelijken tak van een +machtigen Hooglandschen „clan”, en die zeer ontzien wordt, zoo wel om +zijn eigen macht, als om die van zijn aanhang, maagschap en +bondgenooten.” + +„En wat heeft hij dan met de dieven te doen? Is hij een magistraat, of +behoort hij tot het vredegerecht?” vroeg Waverley. + +„Tot het oorlogsgerecht veeleer, zoo er zulk een ding is,” zeide Rose; +„want hij is een lastige buur voor diegenen die niet tot zijn vrienden +behooren, en hij houdt een grooter gevolg op de been, dan menigeen die +driemaal zoo rijk is als hij. Wat zijn verbindtenis of betrekking tot +de dieven aangaat, hieromtrent kan ik u geen duidelijke verklaring +geven: maar dit weet ik, dat de stoutste onder hen nooit een stuk van +iemand zal stelen, die schatting aan Vich Ian Vohr betaalt.” + +„Schatting! aan hem?” + +„Ja – een soort van beschermgeld, dat heeren en landbezitters uit het +Laagland, die dicht bij de Hooglanden wonen, aan het Hooglandsche +opperhoofd betalen, opdat hij zelf hun geen leed doe, noch dulde dat +het hun door anderen aangedaan wordt. Wanneer zijn vee gestolen is, +heeft men hem er slechts bericht van te zenden, en hij bezorgt het +terstond terug; of anders zal hij koeien uit een of ander afgelegen +oord, waarmede hij in twist is, wegdrijven en ze ter goedmaking van het +verlies geven.” + +„En wordt deze soort van Hooglandsche struikroover in gezelschap +toegelaten, en geeft men hem den naam van fatsoenlijk man?” + +„Zeer zeker! De twist tusschen mijn vader en Fergus Mac-Ivor ving ook +op eene graafschaps-vergadering aan, waar hij op het punt stond, zich +den voorrang aan te matigen boven al de toen aanwezige Laaglandsche +heeren; mijn vader was de eenige die dit niet duldde. En toen verweet +hij mijn vader, dat hij onder hem behoorde en hem schatting betaalde. +Mijn vader werd geweldig driftig, want Mackwheeble, die dergelijke +zaken op zijn eigene wijze behandelt, had een middel gevonden om de +betaling van de schatting geheim te houden, en in zijne rekening onder +de andere belastingen optenemen. En er zou een tweegevecht uit ontstaan +zijn; maar Fergus Mac-Ivor zeide zeer beleefd, dat hij nooit de hand +zou opheffen tegen een grijs hoofd, dat zoo zeer geëerbiedigd was, als +dat van mijn vader. – O, wat zou ik er niet om geven als ze bevriend +gebleven waren!” + +„En hebt gij dezen mijnheer Mac-Ivor ooit gezien, zoo dàt zijn naam is, +freule Bradwardine?” + +„Neen, zoo is zijn naam niet; en hij zou, zoo gij hem mijnheer noemdet, +dit voor een soort van beleediging houden: het komt alleen daar van +daan dat gij een Engelschman zijt en niet beter weet. Maar de +Laaglanders noemen hem, even als andere heeren, naar zijn landgoed, +Glennaquoich; en de Hooglanders noemen hem Vich Ian Vohr, dat is, de +zoon van Jan den Groote; doch wij hier op de grenzen geven hem, al naar +het voorkomt, beide namen.” + +„Ik vrees, dat ik er mijn Engelsche tong nooit toe brengen zal, hem bij +den eenen of anderen te noemen.” + +„Maar hij is een zeer beleefd, knap maan,” ging Rose voort: „en zijn +zuster Flora is een der schoonste, talentrijkste jonge dames van het +land: zij werd in een klooster in Frankrijk opgevoed, en was eene +groote vriendin van mij, vóor dit ongelukkig verschil. Beste kapitein +Waverley, wend al uw invloed bij mijn vader aan, om de zaak in orde te +brengen. Ik ben zeker, dat dit slechts het begin onzer kwellingen is, +want Tully-Veolan is nooit een veilig of rustig verblijf geweest, als +wij met de Hooglanders overhoop lagen. Toen ik nog een kind van een +jaar of tien was, viel er een schermutseling voor tusschen een +twintigtal hunner en mijn vader met zijn bedienden, en zoo dichtbij +waren ze dat de kogels verscheidene ruiten in de ramen aan de +noordzijde van ons huis verbrijzelden. Drie van de Hooglanders +sneuvelden, en men bracht ze binnen, in hunne plaids gewikkeld, en +legde ze op den steenen vloer van de voorzaal. Den volgenden morgen +kwamen hunne vrouwen en dochters, terwijl ze zongen, in de handen +sloegen, den lijkzang gilden, en de doode lichamen wegdroegen, +voorafgegaan door een troep, die op den doedelzak speelde. Ik kon zes +weken lang niet slapen, zonder op te springen en mij te verbeelden, dat +ik deze vreeselijke kreten nog hoorde; gedurig zag ik weder de lijken +op de voortrappen liggen, geheel stijf en gewikkeld in hunne bloedige +plaids. Maar na dien tijd kwam er een deel van het garnizoen te +Stirling, met een mandaat van den Opperrechter of een dergelijk groot +man, die al onze wapens weg nam; en hoe zullen wij ons tegen de +Hooglanders beschermen, als ze met eenige macht afkomen?” + +Waverley schrikte bij het aanhooren van een verhaal, dat zoo zeer op +een zijner eigene wakende droomen geleek. Hier zag hij een meisje van +nauwelijks zeventien jaar voor zich, de bevalligste van haar kunne, zoo +wel door hare geaardheid als haar voorkomen, die met eigen oogen +getuige was geweest van zulk een tooneel, als hij gewoon was voor zijn +verbeelding op te roepen, maar als iets dat slechts in oude tijden kon +plaats grijpen, en waarover zij heel bedaard sprak alsof het iets was +dat zich ligtelijk op nieuw kon voordoen. Hij gevoelde tegelijk den +prikkel der nieuwsgierigheid, en van het gevaar, welke slechts dient, +om de belangstelling te verhoogen. Hij had met Malvolio kunnen zeggen: +„Neen, men zal mij niet langer voor gek aanzien, en zeggen, dat ik mij +door mijn verbeelding laat foppen; ik ben nu werkelijk in het land van +krijgshaftige en romaneske avonturen, en er blijft nog maar over te +zien, welk deel ik er aan nemen zal.” + +Alles wat Waverley omtrent den toestand van het land, waarin hij zich +bevond, vernam, scheen hem even nieuw als buitengewoon. Hij had wel +dikwijls gehoord van Hooglandsche roovers, maar maakte zich geen +voorstelling van de systematische wijze, waarop zij hunne rooverijen +pleegden. Nooit had hij kunnen denken dat hunne eigene hoofden die +gewelddadigheden oogluikend aanzagen, en zelfs aanmoedigden omdat ze +meenden dat deze strooptochten niet slechts dienden om de lieden van +hunne clans aan de behandeling der wapenen te gewennen, maar ook om een +heilzamen schrik onder hunne Laaglandsche naburen levendig te houden, +en, gelijk wij gezien hebben, schatting van dezen onder den titel van +beschermgeld te heffen. + +Mackwheeble, die kort hierop binnen kwam, weidde nog meer uit over +hetzelfde onderwerp. Het gesprek van dezen waardigen heer was zoo +geheel in overeenstemming met zijn beroepsbezigheden, dat David +Gellatley op zekeren dag zeide, dat zijn gepraat op een dwangbevel tot +betaling geleek. Hij verzekerde onzen held, „dat sedert onheugelijke +tijden, de vagebonden, dieven, sluikers en geruïneerde lieden in de +Hooglanden, op grond van hun familienaam, met elkander in verbinding +hadden gestaan tot het plegen van diefstallen, rooverijen en +plunderingen op de eerlijke lieden van het lage land, door niet alleen +de hand te leggen op al hunne goederen, koorn, rundvee, paarden, +schapen, inslag en uitslag, al naar het hunne booze lusten geviel, maar +dat ze bij het maken van krijgsgevangenen daarenboven, hen losgeld +deden betalen of hen noodzaakten borgen te stellen, zoo zij anders niet +weêr in gevangenschap geraken wilden. Dit alles nu was rechtstreeks +verboden bij verschillende bepalingen van het wetboek, zoo wel volgens +de acte van het jaar vijftien honderd zeven en zestig, als bij +verscheidene andere, welke statuten, met alles wat daarop volgde of +volgen zou, schandelijk verkracht en veracht werden door gezegde +vagebonden, sluikers en te gronde gerichte lieden, die een maatschappij +uitraaakten met het voornoemde oogmerk om diefstal, geweld, +brandstichting, moord, raptas mulierum, of gewelddadige wegvoering van +vrouwen, en dergelijke, als in het wetboek omschreven staan, te +plegen.” + +Alles wat Waverley zoo even gehoord had, scheen hem een droom toe; hij +kon zich maar niet verbeelden dat de geest der menschen zich zoo +gemeenzaam kon maken met deze daden van geweld; dat men er over spreken +kon als over iets zeer gewoons, hetwelk dagelijks in den omtrek +voorviel, en toch was hij de zee niet overgestoken, en bevond hij zich +nog op het overigens zoo wel bestuurde eiland van Groot-Brittannië. + + + + + + + + +ZESTIENDE HOOFDSTUK. + +ER DAAGT EEN ONVERWACHTE BONDGENOOT OP. + + +De Baron keerde tegen etenstijd terug, en had zijn bedaardheid en +vroolijkheid bijna geheel en al terug gekregen. Hij bevestigde niet +alleen al de verhalen, die Eduard van Rose en Mackwheeble gehoord had, +maar voegde er uit zijn eigene ondervinding nog een aantal anecdoten +bij, betreffende den staat der Hooglanden en hunne bewoners. Hij +verklaarde, dat in het algemeen de hoofden allerfatsoenlijkste lieden +van hooge afkomst waren, wier woord door elk die tot hun stam of clan +behoorde, als een wet werd beschouwd. „Het betaamde hun volstrekt +niet,” zeide hij, „zoo als de voorbeelden er van nog versch in het +geheugen waren, hunne prosapia of afkomst, welke voor het grootste +gedeelte op de ijdele en dwaze balladen hunner Seannachies of barden +berustte, op een en dezelfde lijn te stellen met de sprekende bewijzen +van oude charters en koninklijke gunsten in den ouden tijd, aan +aanzienlijke huizen in het Laagland door verschillende Schotsche +koningen verleend; maar hunne outrecuidance en hunne aanmatiging was +zoo groot, dat ze uit de hoogte nederzagen op dezulken, welke in het +bezit waren van dergelijke bewijzen, alsof ze hunne landerijen in een +stuk schapenvel konden inpakken [55].” + +Dit verklaarde, in het voorbijgaan, vrij wel de oorzaak van den twist +tusschen den Baron en zijn Hooglandschen gealliëerde. Maar hij ging +voort met zoo vele opmerkelijke bijzonderheden omtrent de manieren, +gewoonten en eigenaardigheden van dezen aartsvaderlijken volksstam mede +te deelen, dat Eduard, wiens nieuwsgierigheid in de hoogste mate werd +opgewekt, vroeg of het niet mogelijk was, zonder gevaar een uitstapje +in de naburige Hooglanden te doen, welker donkere, bergachtige +grenslijn reeds den wensch bij hem had doen geboren worden om die te +overschrijden. De Baron verzekerde zijn gast, dat niets gemakkelijker +wezen zou, mits deze twist maar eerst bijgelegd was, daar hij zelf hem +brieven kon medegeven aan verscheidene aanzienlijke hoofden, die hem +met de grootst mogelijke hoffelijkheid en gastvrijheid zouden +ontvangen. + +Terwijl ze hierover met elkander spraken, werd de deur eensklaps +geopend, en leidde Saunders Saunderson een van top tot teen gewapenden +Hooglander het vertrek binnen. Ware het niet geweest, dat Saunders de +rol van ceremoniemeester bij deze krijgshaftige verschijning vervuld +had, zonder in het minst iets van zijn gewone deftigheid te verliezen, +en dat noch de heer Bradwardine noch Rose eenige ontroering te kennen +gaven, dan zou Eduard zeker in den waan hebben verkeerd dat een +vijandelijke inval plaats greep. Hoe het zij, hij ontstelde nu hij voor +het eerst een bergbewoner in zijn volle nationale costuum aanschouwde. +Deze Schot was een jong mensch van niet zeer groote gestalte, die met +zijn donker gelaat er vrij sterk uitzag, terwijl de ruime plooien van +zijn plaid niet weinig zijn krachtig voorkomen verhoogden. De korte +kilt, of rok, liet zijn gespierde en welgevormde beenen ter helft +ontbloot; de geitenvellen tas, aan weerszijden met de gewone wapens, +dolk en met staal ingelegd pistool versierd, hingen voor hem; op zijn +muts stak een korte veder, hetgeen zijn recht te kennen gaf, om als een +„Duinhé-wassel” of soort van edelman behandeld te worden; een breed +zwaard slingerde langs zijn lendenen; een schild was op zijn schouder +vastgehecht, en hij droeg een lang Spaansch jachtroer in de eene hand. +Met de andere nam hij zijn muts af; en de baron, die de gewoonte en de +bijzondere wijze om de Hooglanders aan te spreken zeer goed kende, +sprak hem onmiddellijk aan met een houding vol waardigheid, maar zonder +van zijn zitplaats op te staan, en zoo als Eduard het er voor hield, op +de wijze van een vorst die een afgezant ontvangt: „Welkom, Evan Dhu +Maccombich; welk nieuws brengt ge mij van Fergus Mac-Ivor Vich Ian +Vohr?” + +„Fergus Mac-Ivor Vich Ian Vohr,” zeide de afgezant, in goed Engelsch, +„laat u, Baron van Bradwardine en Tully-Veolan, groeten. Het spijt hem +geweldig, dat zich een zware wolk tusschen u en hem heeft geplaatst, +welke u belet heeft de vriendschap en het bondgenootschap te zien en +ter harte te nemen, die er tusschen uwe huizen en aanhoorigheden van +ouds bestaan hebben. Hij bidt dat de wolk moge wegdrijven, en dat de +betrekkingen weer mogen aangeknoopt worden, gelijk ze te voren waren +tusschen den clan van Ivor en het huis van Bradwardine, toen er een ei +tusschen hen was, in plaats van een vuursteen, en een broodmes in +plaats van een zwaard. En hij hoopt dat gij insgelijks zulk zeggen, dat +u de wolk hindert, en dat niemand na dezen vragen zal of zij van den +heuvel naar het dal afzakte, dan wel van het dal naar den heuvel +opsteeg; want zij die nooit gedreigd hebben met de schede, hebben nooit +slagen ontvangen met het zwaard, en wee hem die zijn vriend zou willen +verliezen om de stormachtige wolk van een lentemorgen.” + +Hierop gaf de baron van Bradwardine met gepaste waardigheid ten +antwoord, dat hij het hoofd van den clan Ivor als een vriend van den +koning kende, en dat het hem leed deed, dat er een wolk tusschen hem en +een Heer van zulke deugdzame grondbeginselen was opgekomen; „want,” +voegde hij er bij, „als de menschen zich onderling vereenigen, is hij +wel zwak die geen broeder heeft.” + +Daar dit zeer voldoende scheen, liet de Baron om den vrede tusschen +deze twee doorluchtige personen plechtstatig te bevestigen, een flesch +brandewijn binnen brengen, en na daarvan een glas gevuld te hebben, +ledigde hij het op de gezondheid van Mac-Ivor van Glennaquoich; waarop +de Keltische afgezant, om deze beleefdheid te beantwoorden, een +geweldige teug van hetzelfde edele vocht naar binnen sloeg, gekruid met +zijn goede wenschen voor het huis van Bradwardine. + +Nadat op deze wijze de praeliménairen van het algemeene vredesverdrag +vastgesteld waren, vertrok de ambassadeur, om met den heer Mackwheeble +eenige ondergeschikte punten te regelen, waarmede men het niet noodig +achtte den Baron lastig te vallen. Waarschijnlijk hadden deze +betrekking op het uitblijven der subsidie, en denkelijk vond de +rentmeester middelen, om hun bondgenoot te voldoen, zonder dat zijn +meester beducht behoefde te wezen, dat zijn waardigheid in gevaar zou +worden gebracht. Het is ten minste zeker, dat, nadat de +plenipotentiarissen al gaandeweg een flesch brandewijn hadden geledigd, +hetwelk op zulke daaraan gewoon geworden hoofden niet meer uitwerking +had, dan of het geestrijke vocht was uitgegoten over de twee beeren, +die aan den ingang der oprijlaan stonden. Evan Dhu Maccombich, die zich +alle inlichtingen die er maar te verkrijgen waren, betrekkelijk den +roof den vorigen nacht gepleegd, had laten geven, zijn voornemen te +kennen gaf, om onmiddellijk het vee te gaan nazetten en opsporen, +hetwelk, volgens zijn verzekering, „nog niet ver af was.” „Zij hebben +het been gebroken,” voegde hij er bij, „maar geen tijd gehad om er het +merg uit te zuigen.” + +Onze held, die Evan Dhu zijn onderzoek in het werk hoorde stellen, was +niet weinig getroffen door de schranderheid, welke hij aan den dag +legde in het opzamelen van berichten, en de juiste gevolgtrekkingen, +die hij daar uit wist te trekken. Evan Dhu, van zijn zijde, was +blijkbaar gestreeld door de oplettendheid van Waverley, en het belang +dat hij in zijn nasporingen scheen te stellen, alsmede door de +weetgierigheid, die hij met betrekking tot de gewoonten en zeden der +Hooglanders aan den dag legde. Zonder veel complimenten noodigde hij +Eduard uit, om hem op een korte wandeling van tien of vijftien mijlen +in het gebergte te vergezellen, en de plek te gaan zien, waarheen het +vee was gebracht; terwijl hij er bijvoegde, „indien het zoo is als ik +veronderstel, dan hebt gij nooit in uw leven zulk een plaats gezien, +noch zult gij ze ooit zien, tenzij gij met mij of iemand der onzen +gaat.” + +Onze held, wiens nieuwsgierigheid sterk geprikkeld was door het +denkbeeld om het hol van een Hooglandschen Cacus te bezoeken, verzuimde +echter niet zich te vergewissen of zijn gids te vertrouwen was. De +Baron verzekerde hem, dat de uitnoodiging zeker niet zou gedaan zijn, +indien er het minste gevaar te duchten ware, en dat hij niets anders +dan een weinig vermoeienis te vreezen had. En daar Evan hem voorstelde +om, bij hunne terugkomst, een dag ten huize van zijn opperhoofd door te +brengen, waar hij verzekerd kon zijn van behoorlijk verzorgd en bij +uitstek welkom te wezen, scheen er niets zeer verschrikkelijks in de +onderneming te zijn. Wel is waar verbleekte Rose toen zij er van hoorde +spreken; maar haar vader, die de moedige weetgierigheid van zijn jongen +vriend toejuichte, deed geen poging om die te matigen, door een ophef +van gevaar, dat inderdaad niet bestond; en nadat er een reiszak met +eenige weinige benoodigdheden op de schouders van een soort van jager +gebonden was, ving onze held zijn tocht aan met een jachtgeweer in de +hand, vergezeld door zijn nieuwen vriend Evan Dhu, en gevolgd door +genoemden jager en twee Hooglanders, het gevolg van Evan; een hunner +droeg op zijn schouder een bijl met een langen steel, een Lochaber bijl +[56] genoemd, terwijl de ander een lang ganzenroer met zich voerde. +Evan gaf Eduard op zijn vraag te kennen, dat dit krijgshaftig gevolg in +geenen deele voor zijn veiligheid vereischt werd, maar alleen, zoo als +hij zeide, terwijl hij zijn plaid met zekere deftigheid ophaalde en +schikte, om welvoegelijk en gelijk het Vich Ian Vohr’s zoogbroeder +betaamde, op Tully-Veolan te verschijnen. „Ha!” voegde hij er bij, „gij +zijt zelf een Saksischen duinhé-wassel (een Engelsch edelman), en +gaarne zou ik hebben dat gij het opperhoofd, met zijn sleep aan, +zaagt.” + +„Met zijn sleep aan?” herhaalde Eduard op een toon van verwondering. + +„Ja – dat is met al zijn gevolg, wanneer hij zijns gelijken bezoekt, +als daar zijn, voer hij voort, terwijl hij stil bleef staan en zich +trotsch verhief, en op de vingers de verschillende officieren van zijns +chefs hofhouding optelde; „de hanchman of de man die zijn rechterhand +is [57]. zijn bard of dichter [58], zijn bladier [59] of redenaar, om +aanspraken te doen aan de groote lieden die hij bezoekt; zijn +gilly-more [60] of wapendrager, om zijn zwaard en schild en geweer te +dragen; zijn gilly-casfliuch, die hem op zijn rug door de moerassen en +beken draagt; zijn gilly-comstraine om zijn paard bij den toom te +leiden langs steile en moeielijke wegen, zijn gilly-trusharnish, om +zijn reiszak te dragen: en de pijper [61] en de pijpersknecht, en +misschien nog een dozijn jongelieden, die niets te doen hebben dan den +degenriem te dragen, den laird te volgen en de bevelen van hun meester +ten uitvoer te brengen. + +„En onderhoudt uw opperhoofd al deze lieden geregeld!” vroeg Waverley. + +„Al deze,” hernam Evan, „en nog menigen knappen kerel daarenboven, die +niet zou weten waar zich te bergen, zonder de groote schuren op +Glennaquoich.” + +Met dergelijke verhalen van het aanzien van zijn opperhoofd, zoowel in +den oorlog als in vredestijd, verkortte Evan Dhu den weg voor Eduard, +tot zij meer en meer die trotsche bergen naderden, welke hij tot hier +toe slechts op een afstand had gezien. Het was tegen den avond, toen +zij een dier schrikverwekkende bergpassen betraden, waardoor de +gemeenschap tusschen het hooge en lage land onderhouden wordt. Het pad, +dat geweldig steil en ruw was, slingerde tusschen twee ontzettende +rotsen, en volgde den weg die een schuimende stroom, welke ver in de +diepte bruischte, gedurende den loop der eeuwen zich scheen gebaand te +hebben. Eenige flauwe stralen der zon, die juist onderging, beschenen +het water in zijn donkere bedding, en maakten het ten deele zichtbaar, +verontrust door een honderdtal rotsen, en talrijke watervallen. Het pad +liep naar den stroom toe langs een zeer steile helling, en hier en daar +zag men een uitstekend stuk graniet of een schrale boom, die zijn +uiteengespreide wortelen in de scheuren van de rots had vastgehecht. +Aan de rechterhand verhief de berg zich boven het pad, bijna +ongenaakbaar; maar aan den overkant was de steile helling met dicht +ineen gewassen kreupelhout begroeid, waartusschen hier en daar een +enkele pijnboom opschoot. + +„Dit,” zeide Evan, „is de pas van Bally-Brough, die in den ouden tijd +door tien man van den clan Donnochie tegen een honderdtal Laaglandsche +kerels verdedigd werd. De graven der verslagenen zijn nog in dien +kleinen kloof aan de overzijde van de beek te zien, – zoo uwe oogen +goed zijn, zult gij de groene plekken tusschen de heideplanten kunnen +onderscheiden. – Zie, daar is een bruine arend – zulke vogels hebt gij +in Engeland niet – hij gaat zijn avondeten van des Barons van +Bradwardine’s landen halen, maar ik zal hem een kogel nazenden.” + +Dit zeggende brandde hij zijn roer los, maar zonder den trotschen +monarch der gevederde stammen te raken, die, zich in het minst niet +bekommerende over de mislukte poging om hem te dooden, zijn majestueuze +vlucht zuidwaarts voortzette. Duizende roofvogels, haviken, wouwen, +gieren en raven, uit hunne nachtrust in hunne schuilplaatsen +opgeschrikt, vlogen bij het knallen van het schot op, en mengden hunne +schorre en wanluidende stemmen met de echo’s, waardoor ze werden +teruggekaatst en met het bulderen der naar beneden schietende +bergstroomen. Evan, een weinig verlegen, omdat hij mis geschoten had, +terwijl hij juist een bijzondere bekwaamheid aan den dag wilde leggen, +verborg zijn verlegenheid onder het fluiten van een pibroch [62], +laadde andermaal zijn geweer, en sloeg verder den bergpas zwijgend in. + +Deze leidde tot een nauw dal, tusschen twee zeer hooge en met +heestergewas begroeide bergen. Zij volgden de beek die altijd langs het +pad slingerde, en staken die nu en dan over, bij welke gelegenheden +Evan Dhu bestendig de dienst van zijn gevolg aanbood, om er Eduard over +te dragen. Maar onze held, die altijd een vrij goed voetganger was +geweest, wees die hulp telkens van de hand, en won blijkbaar in de +achting van zijn gids, door te toonen dat hij niet bang was voor natte +voeten. Hij wenschte inderdaad, zoo veel hij zonder pochen kon, Evan +van het denkbeeld af te brengen dat hij van de verwijfdheid der +Laaglanders en bijzonder van de Engelschen, scheen te koesteren. + +Door de opening van dit dal bereikten ze een zwart moeras van +verbazende uitgestrektheid, vol groote kuilen, die ze met vrij wat +moeite en niet zonder gevaar overkwamen, langs sporen, welke slechts +een Hooglander in staat was te volgen. Het pad zelf, of liever dat +reepje meer vasten gronds, hetwelk de reizigers deels over liepen, +deels doorwaadden, was ruw, hier en daar afgebrokkeld en op een aantal +plaatsen moerassig en niet te vertrouwen. Soms was het zoo slecht, dat +ze genoodzaakt waren van het eene heuveltje op het andere te springen, +omdat de daartusschen liggende ruimte het gewicht van een mensch niet +kon dragen. Dit was een gemakkelijk iets voor de Hooglanders, die dun +gezoold voor het doel geschikt schoeisel droegen, en bijzonder vlug ter +been waren; maar Eduard begon deze beweging, waaraan hij niet gewoon +was, meer vermoeijend te vinden, dan hij verwacht had. De flauwe +schemering hielp hen door dit moeras, maar begaf hen bijna geheel, toen +zij den voet van een steilen en zeer steenachtigen heuvel hadden +bereikt, die door hen moest beklommen worden. De nacht was echter +aangenaam en niet donker; en Waverley, die al de veerkracht van zijn +ziel te hulp riep, om zijn vermoeid lichaam te schragen, zette zijn +marsch moedig voort, ofschoon hij in zijn hart zijn Hooglandsche +medgezellen benijdde, die zonder het minste blijk van vermoeienis te +geven, den snellen en springenden pas of liever draf volhielden, die +hen, volgens zijn berekening, reeds een uur of vijf van hun tocht had +doen afleggen. + +Na dezen berg overgeklommen en aan de andere zijde naar een dicht woud +te zijn afgedaald, beraadslaagde Evan Dhu een oogenblik met zijn +Hooglandsche satellieten. Als een gevolg hiervan werd Eduard’s begaadje +van de schouders des jachtopzichters op die van een der gillies +overgebracht, en de eerste met den anderen Hooglander in een andere +richting, dan die der drie overige reizigers, heen gezonden. Toen +Waverley naar het doel van deze scheiding vroeg, gaf men hem ten +antwoord, dat de Laaglander den nacht in een, omtrent drie mijlen van +daar gelegen, gehucht moest gaan doorbrengen; want, indien het geen +heel bijzondere vriend was, dan was Donald Bean Lean, de waardige man, +dien zij veronderstelden in het bezit van het vee te zijn, er niet zeer +opgesteld, dat vreemdelingen zijn schuilplaats naderden. Deze reden +scheen allezins billijk, en stilde in Eduard’s hart de opwelling van +achterdocht, toen hij zich, op zulk een plaats en zulk een uur, van +zijn eenigen Laaglandschen medgezel beroofd zag. En Evan voegde er +onmiddellijk daarna bij, „dat het inderdaad best zou wezen, indien hij +zelf vooruitging, en Bean Lean hunne nadering aankondigde, daar de +komst van een sidier roy (rooden soldaat [63]) voor hem anders een +onaangename verrassing zou zijn.” En zonder op antwoord te wachten, +liep hij heen, en wel op een drafje, terwijl hij in éen oogenblik uit +het gezicht was. + +Waverley was nu aan zijn eigene bespiegelingen overgelaten; want zijn +nieuwe gids, die met den strijdbijl gewapend was, sprak zeer weinig +Engelsch. Zij trokken een dicht, en naar het scheen eindeloos, +pijnbosch door, zoodat het onmogelijk was het pad in de hem omringende, +zwarte duisternis te onderscheiden. De Hooglander nogtans scheen het, +uit instinct, zonder een oogenblik te aarzelen, te kunnen vinden, en +Eduard volgde hem zoo dicht hij maar kon. + +Na een geruimen tijd stilzwijgend te zijn voortgetogen, kon hij niet +nalaten te vragen, „of het einde van hun tocht niet nabij was?” + +„Het einde was nog drie, vier mijlen verder; maar als ligt +Duinhé-wassel een weinig moede was, kon, dat is mocht, – wilde – Donald +den curragh zenden.” + +Dit maakte Eduard niet wijzer. De curragh, dien men hem beloofde, kon +een man, een paard, een kar of een reiswagen zijn; en meer was uit den +man met den strijdbijl niet te krijgen, dan het herhaalde „ja, ja, den +curragh” + +Maar weldra begon Eduard zijn meening te begrijpen, toen hij bij het +verlaten van het bosch, zich op de oevers van een breede rivier of meer +bevond, waar zijn geleider hem te verstaan gaf, dat zij zich een poosje +moesten nederzetten. De maan, welke nu begon op te komen, toonde hem +onduidelijk de groote uitgestrektheid waters, die voor hen lag, en de +vormlooze en onbepaalde gedaanten der bergen, waardoor het omringd +scheen. De koele en toch zachte zomernachtlucht verfrischte Waverley, +na den snellen en moeielijken tocht dien hij afgelegd had; en de geur, +dien zij van de zich in den dauw badende berkeboomen [64] aanvoerde, +was verkwikkelijk. + +Hij had nu overvloedig tijd om zich geheel aan het romaneske van zijn +toestand over te geven. Hier zat hij aan den oever van een geheel +onbekend meer, onder het geleide van een woesten inboorling, wiens taal +hem onbekend was, om een bezoek af te leggen in het hol van een +befaamden roover, een tweeden Robin Hood misschien, of Adam o’Gordon +[65], en dat wel midden in den nacht, na een aantal bezwaren en +vermoeienissen te hebben doorgestaan, gescheiden van zijn knecht, en +verlaten door zijn gids. Welk een reeks van omstandigheden, geschikt om +voedsel te verschaffen aan een romaneske verbeeldingskracht, nog +verhoogd door het plechtige gevoel van onzekerheid, zoo niet van +gevaar! Het eenige wat met al het overige niet rijmde, was de +aanleiding tot zijn tocht – de koeien van den Baron! Dit prozaïsche +feit werd door Eduard zorgvuldig op den achtergrond gehouden. + +Terwijl hij zich dus in deze droomen zijner verbeelding verdiepte, werd +hij door zijn medgezel zachtjes aangestooten, die hem in eene richting, +bijna recht tegenover het meer heen wees, terwijl hij er bijvoegde: +„Daar is de plaats!” Waverley zag een klein lichtje in de hem +aangewezen richting flikkeren, en, terwijl het langzamerhand in omtrek +en kracht toenam, scheen het als een luchtverschijnsel aan den +gezichteinder te zweven. Intusschen liet zich in de verte het geplas +van roeiriemen in het water hooren. Het regelmatig geluid kwam hoe +langer zoo naderbij, en thans werd er een schel gefluit in dezelfde +richting vernomen. Zijn vriend met den strijdbijl floot oogenblikkelijk +helder en schel, in antwoord op het sein; en een boot, met vier of vijf +Hooglanders bemand, stuurde naar een kleinen inham, dicht bij dien waar +Eduard gezeten was. Hij ging hun met zijn reisgezel te gemoet, werd +dadelijk in de boot geholpen door de gedienstige oplettendheid van twee +kloeke bergbewoners, en was nauwelijks gezeten, of ze namen hunne +riemen andermaal op en begonnen, met groote snelheid, het meer in een +dwarsche richting over te steken. + + + + + + + + +ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. + +HET VERBLIJF VAN EEN HOOGLANDSCHEN ROOVER. + + +Het diepe stilzwijgen dat in de boot heerschte, werd slechts gestoord, +door het eentoonig en murmelend geneurie van een Gaelsch lied, bij +wijze van recitatief gezongen door den man, die aan het roer zat, en +begeleid door den slag der riemen, welke op de maat het water schenen +te doorklieven. Het licht dat ze nu meer en meer naderden, deed zich +grooter, gloeiender en vaster voor. Het bleek duidelijk dat het een +groot vuur was; maar of het op een eiland of op het vaste land was +ontstoken, kon Eduard niet onderscheiden. Zoo als hij het zag, scheen +de gloeiende, schitterende kring op de oppervlakte zelve van het meer +te rusten, en geleek op het voertuig van vuur, waarin de Booze Geest in +een Oostersche vertelling, land en zee doorkruist. Zij naderden het hoe +lang zoo meer, en het licht van het vuur was nu voldoende om te doen +zien, dat het brandde aan den voet van eene groote, donkerkleurige +rots, die zich op den rand van het water loodrecht verhief. De +voorzijde dezer rots, door den weerschijn in donkerrood veranderd, +leverde een vreemde en zelfs schrikverwekkende tegenstelling op met de +omliggende, hooge, klipachtige oevers, die, van tijd tot tijd, flauw en +bij gedeelten, door de bleeke maan werden verlicht. + +De boot naderde nu tot dicht aan den wal, en Eduard kon zien dat dit +groote vuur, ruimschoots gevoed door pijnboomtakken, (door twee +gedaanten, die, in den rooden weerschijn dat het verspreidde, er als +duivels uitzagen), aan den ingang van een ruim hol lag, waarin een +kleine inham van het meer scheen binnen te dringen; en hij giste, zoo +als inderdaad waarheid was, dat dit vuur als baak was ontstoken om den +lieden in de boot, op hun terugtocht den weg te wijzen. Ze roeiden +recht tot aan den mond van de grot, en terwijl ze de riemen inhaalden, +lieten ze de boot met eene door hen berekende vaart, naar binnen +schieten. Het vaartuig liep de punt, of het kleine plat der rots, +waarop het vuur brandde, voorbij, en na nog omtrent twee bootslengten +verder te zijn voortgeschoten, hielden ze stil, waar het hol, (want het +was hier van boven reeds overwelfd) uit het water opsteeg, langs vijf +of zes breede rotslagen, zoo effen en regelmatig gevormd, dat men ze +voor natuurlijke trappen had kunnen houden. Op dit oogenblik werd +eensklaps een groote hoeveelheid water op het vuur geworpen, dat met +een sissend geraas uitdoofde; en daarmede verdween het licht, dat het +tot hiertoe verspreid had. Vier of vijf sterke armen ligtten Waverley +uit de boot, zetten hem op zijn voeten neêr en droegen hem bijna naar +het binnenste van het hol. Op deze wijze deed hij eenige weinige +schreden, in het duister; hij hoorde het verwarde geluid van een aantal +menschenstemmen, die uit het midden der rots schenen voort te komen, +en, na een scherpen hoek van dit onderaardsche verblijf te zijn +omgeslagen, stond Donald Bean Lean en zijn geheele huishouding voor +hem. + +Het binnenste van het hol, dat hier zeer hoog was, werd verlicht door +toortsen van pijnboomtakken, die een helder en flikkerend licht +verspreidden, en wier geur, hoewel sterk, niet onaangenaam was. Aan dit +licht paarde zich de roode gloed van een groot houtskolen-vuur, waar +omheen vijf of zes gewapende Hooglanders gezeten waren, terwijl +anderen, door elkaâr op hun plaids in de meer afgelegen hoeken van het +hol lagen te slapen. In een ruime holte van de rots, door den roover +schertsende zijn provisiekamer genoemd, hingen bij de hielen de rompen +van een schaap en twee koeien, kortelings geslacht. De hoofdbewoner van +dit zeldzaam verblijf, door Evan Dhu vergezeld, die hem tot +ceremoniemeester diende, trad zijn gast te gemoet. Zijn voorkomen en +zijn manieren verschilden niet weinig van hetgeen Eduard zich in zijne +verbeelding had voorgesteld. Het bedrijf dat hij uitoefende, de +wildernis waarin hij leefde, de woeste en oorlogzuchtige gestalten die +hem omringden, waren allen wel geschikt om schrik in te boezemen. +Daarom verwachtte Waverley ook eene stugge, reusachtige, woeste +gedaante te zullen ontmoeten, zoo als Salvator Rosa zou uitgekozen +hebben om tot hoofdpersoon voor een zijner bandietenbenden te dienen. +[66] + +Donald Bean Lean was juist het tegenovergestelde van dit alles. Hij was +schraal van persoon en klein van gestalte, met licht, zandkleurig haar +en een bleek gezicht, waardoor hij den bijnaam van Bean, of wit had +verkregen; en schoon hij ligt van gestalte, goed gebouwd en vlug was, +had hij, over het geheel, een min of meer nietig een onbeduidend +voorkomen. Hij had langen tijd in een of anderen minderen rang bij het +Fransche leger gediend; en om zijn Engelschen bezoeker op een deftige +wijze te ontvangen, en hem op zijne wijze, naar hij meende, een +kompliment te maken, had hij voor deze gelegenheid de Hooglandsche +kleeding afgelegd, om een oude blauwe en roode uniform aan te trekken +en een hoed met veeren op te zetten, een opschik die hem niet bijzonder +goed stond, daar hij inderdaad zulk een vreemd voorkomen had, in +vergelijking met al wat hem omringde, dat Waverley lust zou gehad +hebben om te lachen, indien lachen beleefd of, uit een oogpunt van +veiligheid raadzaam geweest ware. De roover ontving kapitein Waverley +met overdreven Fransche beleefdheid en Schotsche gastvrijheid, en +scheen zijn naam en betrekkingen volmaakt goed te kennen, alsmede de +staatkundige beginselen van zijn oom. Aan dezen zwaaide hij grooten lof +toe, waarop Waverley het voorzichtig oordeelde in zeer algemeene +bewoordingen te antwoorden. + +Na op een behoorlijken afstand van het houtskolen-vuur geplaatst te +zijn, welks hitte door het saizoen drukkend werd, zette een groot +Hooglandsch meisje voor Waverley, Evan en Donald Bean drie bakken of +houten tobbetjes, uit duigen en hoepels saamgesteld, met eunaruich +[67], een soort van krachtige soep uit een bijzonder gedeelte van de +ingewanden van een os gereed gemaakt. Na deze verkwikking, die, hoewel +niet zeer fijn, door vermoeienis en honger smakelijk gemaakt werd, +werden osselappen, op een kolenvuur gebraden, in ruimen overvloed +opgezet, die bij Evan Dhu en hun gastheer verdwenen met een vlugheid, +welke naar tooverij zweemde en Waverley verbaasd deed staan, daar hij +niet weinig verlegen was, hoe hunne vraatzucht te rijmen met hetgeen +hij van de matigheid der Hooglanders gehoord had. Hij wist niet dat +deze matigheid bij de lagere klassen geheel gedwongen was, en dat zij, +die ze beoefenden, even als sommige roofdieren, met het vermogen +begaafd waren, om zich behoorlijk schadeloos te stellen, wanneer de +gelegenheid bestond om in overvloed te brassen. Opdat er niets aan het +feest zou ontbreken, werd de brandewijn op kwistige wijze rondgediend. +De Hooglanders dronken dien in groote hoeveelheid en onvermengd; maar +Eduard, die hem een weinig met water had aangelengd, vond dien niet +smakelijk genoeg om de proef nog eens te wagen. De gastheer betuigde +zijn leedwezen, dat hij hem geen wijn kon voorzetten: „Had hij het maar +vier-en-twintig uren te voren geweten, hij zou er voor gezorgd hebben, +al had hij dien ook veertig mijlen ver moeten zoeken. Maar wat kon +iemand meer doen, om zijn erkentelijkheid voor de eer eens bezoeks te +toonen, dan het beste aan te bieden, dat zijn huis opleverde. Waar geen +boomen zijn kunnen geen noten groeien, en men moet zich naar hen +schikken, met wie men leeft.” + +Hij wendde zich vervolgens tot Evan Dhu, en jammerde zeer over den dood +van een bejaard man, Donnacha an Amrigh, of Duncan met de Kap, „een +begaafd ziener, die, door middel van het tweede gezicht, terstond kon +voorzeggen, of een vriend of vijand op weg was, om hun een bezoek te +brengen.” + +„Is zijn zoon Malcolm geen taishatr?” [68] vroeg Evan. + +„Hij haalt niet bij zijn vader,” hernam Donald Bean. „Hij voorspelde +ons onlangs, dat een groot heer te paard ons zou komen bezoeken, en er +kwam den ganschen dag niemand opdagen dan Shemus Beg, de blinde +harpspeler, met zijn hond. Op een anderen keer kondigde hij ons eene +bruiloft aan, en zie, het liep op een begrafenis uit; en op een +strooptocht, toen hij ons voorzeide, dat wij honderd stuks vee zouden +te huis brengen, vingen wij niets dan een vetten baljuw uit Perth.” + +Het gesprek liep vervolgens over den staat- en krijgskundigen toestand +des lands; en Waverley stond verbaasd, en was zelfs verontrust, dat +iemand van dezen stempel zoo nauwkeurig bekend scheen met de sterkte +der onderscheidene garnizoenen en regimenten, die ten noorden van den +Tay lagen. Hij gaf zelfs het juiste getal rekruten op, die Waverley van +zijns ooms goederen gevolgd waren, en maakte de aanmerking, dat het +schoone mannen waren, waarmede hij geen mooie, maar stoute, wakkere +knapen bedoelde. + +Hij herinnerde Waverley een of twee kleine voorvallen, die plaats +hadden gehad bij een revue van het regiment, waardoor hij overtuigd +werd, dat de roover er een ooggetuige van was geweest; en nu Evan Dhu +zich aan het gesprek onttrokken en in zijn plaid gewikkeld had, om wat +rust te nemen, vroeg Donald aan Eduard op een veel beteekenende wijze, +of hij hem niets bijzonders te zeggen had? + +Een dergelijke vraag, door zulk een man gedaan, verraste Waverley, en +deed hem eenigzins ontstellen. Hij antwoordde, dat hij geen andere +drijfveer had gehad, met hem te bezoeken, dan nieuwsgierigheid om zulk +een ongewoon verblijf te zien. Donald Bean Lean zag hem een oogenblik +strak in het gelaat, en zeide toen, met een veelbeteekenden knik: „Gij +kondt u ook zeer wel aan mij toevertrouwen, en ik ben even goed te +vertrouwen, als de baron Bradwardine of Vich Ian Vohr; maar gij zijt +daarom niet minder welkom in mijn huis.” + +Waverley voelde dat hem een onwillekeurige rilling over het lijf liep, +bij de geheimzinnige taal door dezen buiten de wet gestelden en +roekeloozen bandiet gevoerd; welke aandoening hem, in weerwil van zijn +poging om ze te onderdrukken, het vermogen benam, om te vragen wat +Donald hiermede bedoelde. Een bed van heideplanten, met de bloemen naar +boven gekeerd, was voor hem in een hoek van het hol gereed gemaakt, en +hier, bedekt met zoo vele overschietende plaids, als er maar te krijgen +waren, lag hij eenigen tijd de bewegingen gade te slaan der overige +bewoners van het hol. Kleine partijen van twee of drie kwamen binnen, +of verlieten de plaats, zonder andere plichtplegingen, dan eenige +weinige woorden in het Gaelsch tot den aanvoerder der bende, en nadat +deze in slaap was gevallen, tot een langen Hooglander, die als zijn +plaatsvervanger handelde, en de wacht scheen te houden zoolang de +andere rustte. De binnentredenden schenen van een tocht terug gekomen +te zijn, van welks uitslag zij bericht gaven, en gingen rechtstreeks +naar de provisiekamer; en nadat aldaar een ieder met zijn dolk een lap +vleesch van de opgehangen rompen gesneden had, zetten zij zich neder om +die op hun gemak te braden en te eten. De drank stond onder strenger +toezicht, en werd, hetzij door Donald zelven, zijn luitenant of het +genoemde lange Hooglandsche meisje, dat het eenige vrouwelijke wezen +was, hetwelk men er aantrof, toegediend. De toegestane hoeveelheid +brandewijn zou echter overdadig hebben toegeschenen aan ieder, behalve +een Hooglander, die geheel in de open lucht en in een zeer vochtig +klimaat levende, in staat is om eene groote hoeveelheid sterken drank +te gebruiken, zonder de gewone schadelijke uitwerkselen op zijn +hersenen of zijn gestel te ondervinden. + +Ten laatste begonnen de golvende groepen achtereenvolgens voor de zich +langzaam sluitende oogen van onzen held te schemeren. Ook opende hij ze +niet weer, voor dat de morgenzon, daarbuiten, hoog boven het meer +stond, ofschoon er maar een flauw schemerlicht doordrong in de +schuilhoeken van Uaimh an Ri, of het Koningshol, zooals het verblijf +van Donald Bean Lean niet zonder eenigen trots, genoemd werd. + + + + + + + + +ACHTTIENDE HOOFDSTUK. + +WAVERLEY ZET ZIJN REIS VOORT. + + +Toen Eduard zijn verwarde gedachten weder verzameld had, was hij +verwonderd het hol geheel verlaten te zien. Na opgestaan te zijn, en +zijn kleederen eenigszins in orde te hebben gebracht, zag hij met meer +nauwlettendheid in ’t rond, maar alles bleef eenzaam. Behalve de nu tot +grijze asch verteerde brandstoffen, en de overblijfselen van den +maaltijd, bestaande in half verbrande en half afgeknaagde beenderen en +een ledig vaatje of wat, was er geen spoor van Donald of van zijn bende +meer over. Waverley begaf zich daarop naar den ingang van het hol, en +ontdekte dat de rotspunt, waarop de sporen van de in den voorgaanden +nacht ontstoken baak nog zichtbaar waren, toegankelijk was langs een +smal pad, dat òf door de natuur gevormd, òf ruw in de rots uitgehouwen, +langs den kleinen inham liep, welke eenige weinige ellen ver tot in het +hol doordrong, en waar, even als in een dok, het vaartuig, dat hem den +vorigen avond derwaarts gebracht had, nog lag. Toen hij het kleine, +vooruitspringende plat bereikt had, waarop men de baak had ontstoken, +zou hij het voor onmogelijk gehouden hebben te land verder te gaan, +indien het niet hoogst onwaarschijnlijk ware geweest, dat de bewoners +van het hol geen anderen uitweg zouden gehad hebben dan over het meer. +Weldra ontdekte hij dan een paar schuinsche trappen, of rotslagen, aan +het uiterste einde van het plat, en zich van deze als van een +wenteltrap bedienende, klauterde hij, om de vooruitstekende spits van +de rots waarin de opening van het hol zich bevond, en na aan de andere +zijde met eenige moeite te zijn afgedaald, bereikte hij de woeste en +steile oevers van een Hooglandsch meer, dat omstreeks vier engelsche +mijlen in de lengte en anderhalve mijl in de breedte besloeg, omringd +door heivelden en wilde gebergten, op wier toppen de morgennevel nog +rustte. + +Terwijl hij een blik sloeg op de plaats, vanwaar hij gekomen was, kon +Waverley niet nalaten de slimheid te bewonderen, die zulk eene +afgezonderde en goed verborgen schuilplaats had uitgezocht. De rots, +wier vooruitstekende spits hij langs eenige weinige onmerkbare +oneffenheden, die den voet nauwelijks plaats vergunden, was +omgeklommen, scheen, wanneer hij er op terugzag, slechts eene geweldige +steilte, die allen verderen voortgang in die richting langs de oevers +van het meer verhinderde. Er bestond geene mogelijkheid, wanneer men de +breedte van het meer in aanmerking nam, den ingang van het enge en lage +hol van de andere zijde te ontdekken; indien men het ten minste niet +met booten zocht, of het geheim verraden werd, was het eene +schuilplaats, waar de bezetting zonder het geringste gevaar vertoeven +kon, zoo ze slechts van genoegzamen voorraad voorzien was. Na zijn +nieuwsgierigheid in dit opzicht bevredigd te hebben, zag Waverley naar +alle kanten uit naar Evan Dhu en diens medgezel, die hij terecht +meende, dat niet al te ver af zouden wezen, wat er ook van Donald Bean +Lean en zijn bende mocht geworden zijn, wier levenswijze hen natuurlijk +noodzaakte, plotseling van verblijf te veranderen. Inderdaad ontwaarde +hij dan ook op een halve mijl afstands een Hooglander, (waarschijnlijk +Evan), die in het meer hengelde, met een ander bij zich, dien hij aan +het wapen dat hij op den schouder droeg, voor zijn vriend met de +strijdbijl herkende. + +Meer nabij den ingang van het hol hoorde hij de liefelijke toonen van +een Gaelsch lied, die hem naar een zonnige door een glinsterenden +berkenboom overschaduwde plek lokten. De grond was van vast wit zand; +het meisje uit het hol, wier gezang hem reeds bereikt had, was dáar met +alle inspanning bezig een morgen-onthaal van melk, eieren, +gerstenbrood, versche boter en honigraat gereed te zetten. Het arme +meisje had dien morgen vier mijlen in het rond geloopen om eieren, meel +tot het bakken van hare koeken en de verdere bestanddeelen van het +ontbijt op te loopen, welke lekkernijen ze vragen of leenen moest van +tamelijk verafwonende landlieden. De volgelingen van Donald Bean Lean +gebruikten weinig voedsel, behalve het vleesch der beesten, die zij uit +de Laaglanden roofden; brood zelfs was eene versnapering waaraan men +weinig dacht, omdat het moeielijk te verkrijgen was; en de huiselijke +weelde van melk, gevogelte, boter enz., bleek in deze Scytische +legerplaats onbekend te zijn. Ondertusschen mag ik niet vergeten te +melden, dat schoon Alice een gedeelte van den morgen besteed had om +haren gast deze lekkernijen te verschaffen, die het hol niet opleverde, +zij evenwel nog den noodigen tijd had weten te vinden, om zich zoo goed +mogelijk op te schikken. Haar opschik was echter zeer eenvoudig. Een +kort, bruinrood jakje, en een niet al te lange rok maakten hare geheele +kleeding uit; maar deze was zindelijk en niet smakeloos. Een stuk +scharlakenrood en geborduurd doek, omsloot hare lokken, die in een +aantal dikke, donkere krullen daaruit te voorschijn sprongen. Den +rooden plaid, die een gedeelte van hare kleeding uitmaakte, had ze +afgelegd, opdat hij haar bij het bedienen van den vreemdeling niet in +den weg zou wezen. Ik zou Alice’s prachtigst sieraad vergeten, als ik +geen melding maakte van een paar gouden oorringen en een gouden +rozekrans, die haar vader (want ze was de dochter van Donald Bean +Lean), uit Frankrijk had medegebracht, waarschijnlijk de buit na een of +anderen veldslag of bestorming. + +Hare gestalte, schoon vrij kloek voor hare jaren, was goed +geëvenredigd, en hare houding had iets ongekunstelds en natuurlijk +bevalligs, zonder iets van de onnoozelheid eener gewone boerin. Haar +glimlach die eene rij uitstekend witte tanden te zien gaf, en de +vriendelijke oogen, wier stomme welsprekendheid hare onbekendheid met +de Engelsche taal te hulp kwam om Waverley den morgengroet te brengen, +zouden bij een ijdelen jongen krijgsman, die zich voor een schoon man +hield, ligt de gedachte kunnen opwekken, dat zij nog iets meer dan de +hoffelijkheid eener gastvrouw te kennen gaven. Ook waag ik het niet te +beweren, dat het meisje ieder deftig oud heer, den baron van +Bradwardine bij voorbeeld, met dezelfde lieftalligheid zou verwelkomd +hebben als waarmede ze Eduard begroette. Zij scheen zeer verlangend dat +hij zich aan het ontbijt zou zetten, hetwelk ze met zoo veel ijver had +in orde gebracht, en waarbij ze thans eenige weinige rissen boschbessen +voegde, door haar in een dichtbij gelegen moeras verzameld. Nadat ze +het genoegen had mogen smaken, hem aan de ontbijttafel te zien plaats +nemen, zette zij zich zediglijk op een steen, op eenige ellen afstands +en scheen met groot zelfbehagen op de gelegenheid te wachten, om hem te +dienen. + +Evan en zijn knecht keerden thans met langzame schreden langs het +strand terug; de laatste droeg een groote zalmforel, de vangst van hun +vroegere vischpartij, benevens den hengel die haar verschalkt had; +terwijl Evan op zijn gemak, met de houding van iemand, die over zich +zelven voldaan is, en met een deftigen tred de plaats naderde, waar +Waverley zich zoo aangenaam met zijn ontbijt bezig hield. Nadat van +wederzijds de morgengroet gewisseld was, en Evan, terwijl hij een blik +op Waverley wierp, iets in het Gaelsch aan Alice gezegd had, dat haar +deed lachen, maar tevens tot over de ooren toe kleuren, ofschoon haar +gelaat door zon en weder niet weinig verbrand was, gaf Evan bevel om +den visch voor het ontbijt gereed te maken. Een vonk uit den vuursteen +van zijn pistool bezorgde een licht, en eenige doode takken waren +spoedig in brand, en even spoedig tot heete asch gemaakt, waarop de +forel in groote mooten werd gebraden. Om den maaltijd te bekroonen, +haalde Evan, uit den zak van zijn kort buis, een diepe schelp, en, van +onder de plooien van zijn plaid een ramshoorn vol brandewijn te +voorschijn. Hieruit nam hij een ruime teug, terwijl hij er de +aanmerking bijvoegde, dat hij zijn morgenslok met Donald Bean Lean, +reeds voor hun vertrek, had genomen; hij bood dezelfde hartsterking aan +Alice en Eduard, die er beide voor bedankten. Met de genadige houding +van een Lord, bood Evan thans de schelp aan Dugald Mahony, zijn +bediende, die, zonder te wachten dat hij voor de tweede maal gevraagd +werd, ze met grooten smaak leêgdronk. Nu maakte Evan zich gereed naar +de boot te gaan, en noodigde Waverley uit om hem te vergezellen. +Intusschen had Alice, al wat ze de moeite waard achtte, in een korfje +gepakt, en haar plaid omslaande, ging ze op Eduard toe, en met de +meeste eenvoudigheid, bood ze hem hare wang tot een kus aan, terwijl ze +tevens, als een blijk harer wellevendheid, een ligte neiging maakte. +Evan, die door de schoonen van het gebergte, voor een snaak gehouden +werd, trad op haar toe, als om van haar dezelfde gunst te verwerven; +maar Alice vluchtte met haar mandje op den rotsigen oever, en zich +omkeerende en lachende, riep ze hem iets in het Gaelsch toe, hetwelk +hij op denzelfden toon en in dezelfde taal beantwoordde. Vervolgens +wuifde ze Waverley met de hand haar groet toe, zette haren loop voort +en was spoedig tusschen de struiken uit het gezicht, ofschoon men nog +eenigen tijd haar liefelijken zang hoorde, terwijl ze haar eenzamen +tocht voortzette. + +Zij begaven zich nu weer naar den toegang van het hol, en na in de boot +te zijn gestapt, stiet de Hooglander van wal, en terwijl hij zijn +voordeel met de morgenkoelte deed, haalde hij een lomp soort van zeil +op. Evan zette zich aan het roer, en stuurde, naar het Eduard voorkwam, +iets hooger op, dan de plaats waar ze den vorigen avond geland waren. +Terwijl ze langs den zilveren spiegel gleden, begon Evan het gesprek +met een lofrede op Alice, die, zeide hij, zoo wel verstandig als knap +in de huishouding was, en daarenboven de beste danseres in den geheelen +omtrek. Zoo ver hij hem verstond, stemde Eduard met den haar geschonken +lof in, maar kon niet nalaten haar te beklagen, dat ze tot zulk een +gevaarlijk en ellendig leven veroordeeld was. + +„O! wat dat aangaat,” zeide Evan, „er is niets in het geheele +graafschap Perth, dat ze behoeft te ontberen, als ze maar aan haar +vader vraagt het te halen, als het maar niet te zwaar of te heet is om +het te dragen.” + +„Maar de dochter te zijn van iemand die niets anders doet dan vee +rooven, – van een gemeenen dief!” + +„Een gemeene dief? – volstrekt niet; Donald Bean Lean roofde van zijn +leven niet minder dan heele kudden tegelijk!” + +„Noemt gij hem dan een ongemeenen dief?” + +„Neen – hij die een koe steelt van een arme weduwe, of een geit van een +geringen boer, is een dief; maar hij, die een kudde wegdrijft van een +Sakser Laird, is een heer. En daarenboven, een boom uit het bosch te +nemen, of een zalm uit de rivier, een hert van den heuvel, of een koe +uit een Laaglandsche weide, is iets, waarover geen Hooglander zich ooit +behoeft te schamen.” + +„Maar waar zou het op uitloopen, als hij bij het nemen van zoo iets +eens gevat werd?” + +„Zeker zou hij „voor de wet sterven,” zoo als menige knappe kerel vóor +hem.” + +„Voor de wet sterven?” + +„Ja, dat wil zeggen, voor de wet, of door de wet; opgeknoopt worden aan +de vroolijke galg van Crieff, [69] waar zijn vader aan stierf, en zijn +grootvader aan stierf, en waar hij, zoo ik hoop, tijd van leven zal +hebben om zelf ook aan te sterven, zoo hij niet doodgeschoten of +neêrgesabeld wordt op een strooptocht.” + +„Hoopt gij op zulk een dood voor uw vriend Evan?” + +„Ja, zeker; zoudt gij dan willen dat ik wenschte, dat hij op een bundel +nat stroo in gindsch hol, als een zieke rekel stierf?” + +„Maar, wat wordt er dan van Alice?” + +„Waarachtig! als zoo iets kwam te gebeuren, dat haar vader haar niet +langer zou kunnen bijstaan, dan weet ik niet, wat mij beletten zou, +haar zelf te huwen.” + +„Een edel besluit,” zeide Eduard; – „maar intusschen, Evan, wat heeft +uw schoonvader, wel te verstaan uw aanstaande, zoo hij het geluk heeft +om gehangen te worden, met het vee van den Baron uitgevoerd?” + +„O!” antwoordde Evan, „ze sjokten reeds allen voort, uw knecht en Allan +Kennedy vooruit, eer de zon heden morgen over Ben-Lawers was opgegaan, +en ze zullen nu wel in den pas van Bally-Brough zijn, op den terugtocht +naar de weiden van Tully-Veolan, op twee na, die ongelukkig geslacht +waren, eer ik gisteren avond te Uaimh an Ri kwam.” + +„En waar gaan wij heen, Evan? als ik zoo vrij mag zijn het te vragen,” +zeide Waverley. + +„Waar zoudt gij anders heen gaan, dan naar het kasteel van den heer van +Glennaquoich? Gij kunt er niet aan denken in zijn land te zijn, zonder +hem te gaan bezoeken? Dat zou zooveel zijn als uw leven op het spel +zetten.” + +„En zijn wij ver van Glennaquoich?” + +„Een uur of wat van hier zal Vich Ian Vohr ons te gemoet komen.” + +Na verloop van ongeveer een half uur bereikten zij het uiterste einde +van het meer, waar de twee Hooglanders, na Waverley aan land gezet te +hebben, de boot in een kleine kreek brachten, onder dikke biezen en +riet, waar ze geheel en al verborgen lag. De riemen brachten ze in een +anderen schuilhoek, waarschijnlijk beide ten gebruike van Donald Bean +Lean, indien zijn zaken hem binnen kort op die plaats mochten brengen. + +De reizigers trokken eenigen tijd door een aangename vallei tusschen de +heuvels, langs welke een kleine beek haar weg naar het meer vond, Toen +ze hunne wandeling een poosje hadden voortgezet, vernieuwde Waverley +zijn vragen met betrekking tot hun gastheer van de grot. + +„Houdt hij daar altijd zijn verblijf?” + +„Wel neen! het gaat eens menschen verstand te boven, te zeggen waar hij +zich bij tijden ophoudt; er is geen hoek of grot, of hol in geheel het +land, die hij niet op zijn duim kent.” + +„En zijn er nog andere dan uw meester, die hem beschermen?” + +„Mijn meester? Mijn meester is in den hemel,” antwoordde Evan met +fierheid; hij voegde er echter terstond met gewone hoffelijkheid bij: +„maar gij bedoelt mijn opperhoofd; neen, hij beschermt Donald Bean +Lear, noch iemand van zijns gelijken, hij staat hem (met een glimlach) +slechts hout en water toe.” + +„Geen groote gunst, dunkt mij, Evan, waar beide zoo overvloedig +schijnen te zijn.” + +„Ha! ge verstaat mij niet. Als ik zeg, hout en water, meen ik de meeren +en de bergen; en ik verbeeld mij, dat Donald er leelijk aan toe zou +zijn, als de heer met een zestig man naar hem kwam kijken in gindsch +bosch van Kailychat; en onze booten, met nog een goede twintig er bij, +door mij of een ander knap man aangevoerd, het meer af naar Uaimh an Ri +kwamen afzakken.” + +„Maar gesteld, dat er een sterke bende tegen hem uit het Laagland kwam +opzetten, zou uw opperhoofd hem dan niet verdedigen?” + +„Neen, hij zou geen schot kruit voor hem wagen, als ze vanwege het +gerecht kwamen.” + +„En wat zou Donald dan doen?” + +„Hij zou genoodzaakt zijn het land te verlaten, en zich terug te +trekken, misschien wel de bergen over, naar Letter-Scriven.” + +„En als hij ook dáar werd nagezet?” + +„Dan wed ik, dat hij naar zijn neef te Rannoch gaan zou.” + +„En als ze hem ook tot Rannoch vervolgden?” + +„Dat,” zeide Evan, „laat zich volstrekt niet denken, en inderdaad, om u +de waarheid te zeggen, geen Laaglander in geheel Schotland zou de +vervolging verder durven voortzetten, dan een eindje voorbij +Bally-Brough, zoo hij niet door den Sidier Dhu werd bijgestaan.” + +„Wien bedoelt gij daarmede?” + +„De Sidier Dhu?” de zwarte soldaten; dat zijn, wat men de +onafhankelijke compagniën noemt, die opgericht werden om orde en rust +in de Hooglanden te bewaren. Vich Ian Vohr had het bevel over een van +deze afdeelingen, en ik zelf was er sergeant bij. Men noemt hen Sidier +Dhu, om de kleur van hunne plaids – even als men het volk van koning +George, Sidier Roy – dat wil zeggen „roode soldaten”, noemt.” + +„Goed; maar zoo gij in dienst van koning George stondt, Evan, dan waart +gij zeker ook koning George’s soldaten?” + +„Wel zeker! maar daar moet gij Vich Ian Vohr maar eens naar vragen; +want wij zijn voor zijn Koning, en bemoeien er ons weinig mede, wie dat +is. In allen gevalle kan niemand zeggen, dat wij thans koning George’s +mannen zijn, daar wij nu in twaalf maanden geen duit van hem gezien +hebben.” + +Tegen dit laatste was niets aan te voeren, en Eduard beproefde het +zelfs niet; ook verkoos hij het gesprek op Donald Bean Lean terug te +brengen. „Bepaalt Donald zich tot vee, of neemt hij, zoo als gij het +noemt, alles wat hem voor de hand komt?” + +„Zeker! hij neemt het niet zoo nauw, en rooft van alles, maar in de +eerste plaats hoornvee, paarden of levende Christenen; want met schapen +is niet vlug uit den weg te komen, en huisraad is nog al zwaar te +dragen, en men kan er in dit land niet gemakkelijk geld van maken.” + +„Maar voert hij mannen en vrouwen weg?” + +„Dat geloof ik! Hebt gij hem niet hooren spreken van den baljuw van +Perth? Dezen kostte het vijf honderd marken, eer hij weêr den zuidkant +van Bally-Brough bereikt had. – Maar eens had Donald een aardige grap +[70]. Er zou een bruiloft zijn van een lady Cramfeezer, op de hoogte +van de Mearns, (zij was de weduwe van den ouden Baron, en zelve niet +zoo jong meer, als ze wel geweest was) met den jongen Gilliewhackit, +die zijn erfgoed en bezittingen als een echt heer, bij hanengevechten, +harddraverijen en dergelijke had doorgelapt. Donald Bean Lean dan, die +wist hoezeer de bruidegom in trek was en geld noodig had, pakte +Gilliewhackit behendiglijk weg, op een nacht, dat hij half slapende +naar huis reed, (want hij had meer gedronken dan gegeten) en bracht hem +met behulp van zijn knapen, snel als een bliksemstraal, tusschen de +heuvels, zoodat hij eerst tot zich zelven kwam in het hol van Uaimh an +Ri. Nu had het heel wat in om den bruidegom vrij koopen; want Donald +vorderde geen duit minder dan duizend pond” + +„Te drommel!” + +„Wel te verstaan Schotsche ponden. En de dame had het geld niet, al had +ze haar japon ook verpand; en zij vervoegde zich bij den gouverneur van +Stirlingcastle, en bij den majoor van de Zwarte Wacht; en de gouverneur +zeide, dat de zaak verder noordwaarts behoorde, en buiten zijn district +was; en de majoor zeide, dat zijn manschappen naar huis waren gegaan om +de schapen te scheren, en dat hij hen niet terug wilde roepen, om al de +Cramfeezers in de wereld, laat staan in de Mearns, want dat dit tot +nadeel van het land zou strekken. En ondertusschen kon men niet +beletten, dat Gilliewhackit de kinderpokken kreeg. Er was geen doctor +in Perth of Stirling, die naar den armen drommel wilde zien, en ik kon +het hun niet kwalijk nemen; want Donald was te Parijs door de doctors +mishandeld, en hij had gezworen, den eersten den besten, die hij aan +deze zijde van den pas in handen zou krijgen, in het meer te zullen +werpen. Eenige oude vrouwen echter, die Donald in zijn macht had, +pasten Gilliewhackit zoo goed op, dat hij, met de frissche lucht in de +grot, en de versche wei, misschien beter genas dan hij gedaan zou +hebben in eene kamer met glasruiten en een bed met gordijnen, en gevoed +met rooden wijn en wittebrood. En Donald had er zooveel last van gehad, +dat, toen hij weêr frisch en gezond was, hij hem zelfs geheel vrij naar +huis zond, met de bijvoeging dat hij tevreden zou zijn met alles wat +men hem zou verkiezen te geven voor al de onuitstaanbare kwellingen, +die hij om Gilliewhackit had geleden. Ik kan u niet juist zeggen, hoe +de zaak afliep, maar ze waren zoo over elkander tevreden, dat Donald +genoodigd werd om in zijn Hooglandsch costuum op de bruiloft te komen +dansen, en men zegt, dat er vóor noch na dien tijd ooit meer geld in +zijn beurs heeft gerammeld. En daarenboven beloofde Gilliewhackit, dat, +zoo hij ooit het geluk had, om over Donald als lid van de jury te +zitten, en al mocht zijn schuld ook nog zoo wel bewezen zijn, hij hem +aan niets hoegenaamd zou schuldig vinden, als het maar geen +brandstichting, of moord met misbruik van vertrouwen was.” + +Onder zulk een gebabbel en onsamenhangend gesnap ging Evan voort den +toestand der Hooglanden te schetsen, misschien tot grooter vermaak van +Waverley, dan van onze lezers. Eindelijk, na over berg en dal, over mos +en heide te zijn voortgestapt, begon Eduard, ofschoon met de Schotsche +onbekrompenheid in het berekenen van afstanden niet onbekend, te +begrijpen, dat Evans „uur of wat”, vrij wat meer beteekende. Hij gaf +zijn verwondering te kennen over de ruime maat, door de Schotten met +betrekking van hun grond gebezigd, in vergelijking met de gehalte van +hun geld, waarop Evan met de oude aardigheid antwoordde: „De drommel +hale hem, die de kleinste pintjes heeft!” [71] + +En nu hoorde men een geweerschot en men zag een jager met zijn honden +en knecht aan het andere einde van het dal. „Stil,” zeide Dugald +Mahony, „daar is het Opperhoofd.” + +„Dat is niet zoo!” zeide Evan op gebiedenden toon. „Denkt gij, dat hij +een Saksischen Duinhé-wassel zoo, zonder statie te gemoet zou komen?” + +Maar toen hij een weinig nader gekomen was, bekende hij met een gevoel +van spijt: „hij is het toch waarlijk, en dat wel zonder zijn sleep; – +daar is geen levend schepsel bij hem dan Callum Beg!” + +Inderdaad, Fergus Mac-Ivor was iemand van wien een Franschman, zoo van +eenigen Hooglander, had mogen zeggen: „Qu’il connait bien son monde.” +Hij dacht er niet aan, om zich in de oogen van een Engelschman van +aanzien te verheffen, door met een gevolg van leêgloopende Hooglanders +te verschijnen, wanneer de gelegenheid het niet volstrekt vereischte. +Hij wist maar al te goed, dat zulk eene noodelooze vertooning Eduard +eer belachelijk dan eerbiedwekkend zou schijnen; en terwijl weinigen +meer gehecht waren aan het denkbeeld van leenheerlijke macht, en van +het aanzien eens Opperhoofds dan hij, was hij om diezelfde reden +schroomvallig om met uitwendige teekens van waardigheid te schitteren, +anders dan op tijden en plaatsen, waarop ze een machtigen indruk +moesten maken. Schoon hij derhalve, indien hij een medeopperhoofd had +moeten ontvangen, waarschijnlijk gevolgd zou zijn geworden door dien +geheelen stoet, door Evan met zoo veel zalving beschreven, oordeelde +hij het betamelijker, Waverley te gemoet te gaan met een enkelen +bediende, een zeer welgemaakten Hooglandschen knaap, die zijns meesters +weitasch en sabel droeg, zonder welke hij zelden een voet buiten ’s +huis zette. + +Toen Fergus en Waverley elkander ontmoetten, was deze getroffen door de +bijzondere, bevalligheid en waardigheid van des hoofdmans verschijning. +Van meer dan middelmatige lengte, en schoon gebouwd, stelde de +Hooglandsche kleeding, die hij op de eenvoudigste wijze droeg, zijn +persoon in het gunstigste licht. Hij droeg de trews of nauwe zwarte +overbroek, met roode en witte ruiten; voor het overige was zijn +kleeding volkomen gelijk aan die van Evan, uitgenomen dat hij geen +wapen voerde, behalve een zeer rijk met zilver versierden dolk. Zijn +page droeg, zoo als we gezegd hebben, zijn sabel; en het geweer, dat +Fergus in de hand hield, scheen enkel voor de jacht bestemd. Hij had +onder weg eenige jonge eendvogels geschoten; daar, schoon de „verboden” +tijd toen onbekend was, het broedsel der korhoenders nog te jong voor +den jager was. De trekken van zijn gelaat waren bepaald Schotsch, met +al de eigenaardigheden der physionomie van het Noorden; zij bezaten +echter zoo weinig van de daarmede verbonden hardheid en overdrevenheid, +dat men ze in elk land schoon zou genoemd hebben. Het krijgshaftig +aanzien van de muts, met een enkele adelaarsveder [72] als +onderscheidingsteeken versierd, vermeerderde niet weinig het +manhaftige, waardoor zijn hoofd zich kenmerkte, dat bovendien met een +veel natuurlijker en bevalliger bos zwarte krullen bedekt was, dan ooit +bij een mode-kapper te koop werd aangeboden. + +Iets ronds en vriendelijks vermeerderde den gunstigen en treffenden +indruk van dit bevallig uiterlijk. Nogtans zou een ervaren gelaatkenner +minder tevreden zijn geweest, op het tweede dan op het eerste gezicht. +De wenkbrauw en de bovenlip kondigden aan, dat hij gewoon was onbeperkt +te heerschen en onbetwiste meerderheid op anderen uit te oefenen. Zelfs +zijn beleefdheid, schoon open, vrij en onbedwongen, scheen aan te +duiden, dat hij zijn persoonlijk overwicht gevoelde; en als men hem +tegenstond, of hem het een of ander toevallig ontroerde, verried een +plotselinge, schoon spoedig voorbijgaande blik van het oog, een +driftig, trotsch en wraakzuchtig karakter, hetwelk niet minder te +duchten was, al werd het ook meestal in bedwang gehouden. In éen woord, +het gelaat van het Opperhoofd geleek op een lachenden zomerdag, waarop +wij niet te min, aan zekere, ofschoon nauwelijks merkbare teekens, +bespeuren dat het vóor het vallen van den nacht ligt donderen of +bliksemen zal. + +Het was echter niet bij hunne eerste ontmoeting, dat Eduard gelegenheid +had deze minder gunstige waarneming te doen. Het Opperhoofd ontving hem +als een vriend van den baron van Bradwardine, met de warmste betuiging +van vriendschap en verplichting voor zijn bezoek. Hij verweet hem, op +beleefde wijze, dat hij den vorigen nacht zulk een slecht verblijf +gekozen had, en trad in een levendig gesprek met hem over Donald Bean’s +huishouding, maar zonder de minste zinspeling op zijn rooversleven, of +de onmiddellijke aanleiding tot Waverley’s bezoek; een onderwerp, dat, +daar het opperhoofd niet verkoos het op het tapijt te brengen, ook door +onzen held ontweken werd. Terwijl ze vroolijk naar het huis van +Glennaquoich voortwandelden, volgde Evan, die zich thans eerbiedig naar +de achterhoede begeven had, hem met Callum Beg en Dugald Mahony. + +Wij zullen de gelegenheid waarnemen, om den lezer met eenige +bijzonderheden van Fergus Mac-Ivor’s karakter en geschiedenis bekend te +maken, die Waverley eerst later vernam, na eene kennismaking, welke, +ofschoon door zulk een toeval ontstaan, gedurende een geruimen tijd den +belangrijksten invloed had op zijn karakter, daden en vooruitzichten. +Maar, daar dit een gewichtig onderwerp is, moeten we daarmede een nieuw +hoofdstuk beginnen. + + + + + + + + +NEGENTIENDE HOOFDSTUK. + +HET OPPERHOOFD EN ZIJN VERBLIJF. + + +De vernuftige Licentiaat Francisco de Ubeda klaagt in den aanvang +zijner geschiedenis van La Picara Justina Diez, – hetwelk, in het +voorbijgaan gezegd, een van de zeldzaamste boeken der Spaansche +letterkunde is, – dat er een haar in zijne pen geraakt is, en begint +terstond daarop, met meer welsprekendheid dan gezond verstand, een +vriendelijken redetwist met dit nuttige werktuig, het verwijtende, dat +het de slagpen is van een gans – een vogel van nature lichtzinnig, daar +hij in drie elementen, water, aarde en lucht leeft, en gevolgelijk, bij +éen ding nooit standvastig is. Nu verklaar ik u bescheiden, lezer, dat +ik, wat deze zaak betreft, veel verschil van Francisco de Ubeda, en dat +ik het voor de nuttigste eigenschap van mijne pen houd, dat ze spoedig +kan overgaan van het deftige tot het vroolijke, en van beschrijving en +samenspraken tot verhaal en karakterschildering. Als dus mijne pen geen +andere eigenschap van hare moeder de gans bezit, dan hare +veranderlijkheid, zal ik er mij waarlijk wel goed bij bevinden, en +alles leidt er toe dat ook gij, mijn waarde vriend, er niet boos om +wezen zult. Van het onverstaanbaar gesnap der Hooglandsche knapen, ga +ik derhalve over tot het karakter van hun Opperhoofd. Het is een +gewichtig onderzoek, en daarom moeten wij, gelijk Dogberry [73], al ons +verstand er bij te hulp roepen. + +De stamvader van Fergus Mac-Ivor had, voor omstreeks drie eeuwen, +aanspraak gemaakt om als opperhoofd erkend te worden van den talrijken +en machtigen clan, waartoe hij behoorde, en waarvan het niet noodig is, +den naam op te geven. Toen hij de neêrlaag geleden had door een +tegenstander, die meer recht, of ten minste meer macht bezat, begaf hij +zich met degenen die hem aanhingen, zuidwaarts, om, als een tweede +Æneas, nieuwe woonplaatsen te zoeken. De toestand waarin de Hooglanden +van het graafschap Perth verkeerden, begunstigde zijn ontwerp. Een der +voornaamste Baronnen van die landstreek, was onlangs ontrouw geworden +aan de kroon; Ian, zoo was de naam van onzen gelukzoeker, vereenigde +zich met hen die door den Koning waren afgezonden met den last om hem +te tuchtigen, en bewees zulke goede diensten, dat hem de landerijen +werden geschonken, waarop hij en zijn nakomelingen zich later +vestigden. Hij volgde den Koning ook, toen deze den oorlog naar de +vruchtbare gewesten van Engeland overbracht, waar hij zijn vrije uren +zoo nuttig besteedde in het heffen van onderstandsgelden bij de +landlieden van Northumberland en Durham, dat hij, bij zijn terugkeer, +in staat was een steenen toren, of sterkte, te bouwen, die zoo zeer de +bewondering zijner onderhoorigen en naburen opwekte, dat hij, die tot +hiertoe den naam had gevoerd van Ian Mac-Ivor, of Jan, de zoon van +Ivor, daarna, zoowel in gezangen als geslachtsregisters, met den +grootschen titel van Ian van Chaistel, of Jan van den Toren werd +onderscheiden. De nakomelingen van dezen waardigen man waren zoo +trotsch op hem, dat het regeerend Opperhoofd altijd den geslachtsnaam +droeg van Vich Ian Vohr, zoon van Jan den Groote en de clan in het +algemeen, om niet met dien, van welken hij zich afgescheiden had, +verward te worden, werd Sliochd nan Ivor, de stam van Ivor, genoemd. + +De vader van Fergus, de tiende in de rechte lijn van Jan van den Toren, +wijdde zich met hart en ziel aan den opstand van 1715, en werd +genoodzaakt naar Frankrijk te vluchten, na den treurigen afloop van de +ten gunste der Stuarts dat jaar gewaagde onderneming. Gelukkiger dan +andere vluchtelingen, verkreeg hij een aanstelling in Fransche dienst, +en huwde eene dame van zekeren rang in dat koninkrijk, uit welk +huwelijk twee kinderen, Fergus en zijn zuster Flora, sproten. De +Schotsche goederen waren verbeurd verklaard en te koop aangeslagen, +maar werden voor geringen prijs gekocht op naam van den jongen +eigenaar, die zich toen op zijn erfgoederen kwam nederzetten [74]. Men +bemerkte weldra, dat hij iemand was van een bijzonder geslepen en +eerzuchtig karakter, dat, naarmate hij meer en meer met den toestand +des lands bekend werd, een zonderlinge mengelmoes van hoedanigheden +aanbood, alleen een zestigtal jaar geleden mogelijk. + +Zoo Fergus Mac-Ivor zestig jaar vroeger geleefd had, zou hij, naar alle +waarschijnlijkheid, de beschaafde manieren en wereldkennis gemist +hebben, waardoor hij zich thans onderscheidde; en indien hij zestig +jaar later geleefd had, zouden zijn eer- en heerschzucht het voedsel +gemist hebben, dat de tegenwoordige omstandigheden opleverden. Hij was +inderdaad, binnen zijn kleinen sfeer, een even volkomen staatsman als +Castruccio Castrucani zelf. Hij legde zich met den grootsten ernst toe, +om alle veeten en twisten, die dikwijls tusschen de clans in zijn +nabuurschap ontstonden, te sussen, zoodat hij telkens door hen als +scheidsman werd ingeroepen. Zijn eigene, aartsvaderlijke macht +vermeerderde hij door vele geldelijke opofferingen, en wendde zijn +middelen inderdaad vrijgevig aan, om die ruwe, maar overdadige +gastvrijheid te onderhouden, welke de meest gewaardeerde eigenschap van +een Opperhoofd was. Om dezelfde reden bezette hij zijn landerijen met +boeren, gehard en geschikt voor den oorlog, maar die het getal ver te +boven gingen, dat de grond in staat was te voeden. Zijn voornaamste +macht bestond uit lieden van zijn eigen clan, van welke hij nooit +duldde dat iemand zijn landen verliet, als hij in de mogelijkheid was +het te beletten. Maar hij onderhield daarenboven ook een groot aantal +gelukzoekers, die een minder oorlogzuchtig, hoewel rijker Opperhoofd +verlieten, om Fergus Mac-Ivor te huldigen. Ook andere personen, die +zelfs dit voorwendsel niet hadden, werden toegelaten om hem trouw te +zweren; hetgeen inderdaad aan niemand geweigerd werd, die, zoo als +Poins [75], hunne handen tot hunne dienst hadden, en genegen waren den +naam van Mac-Ivor aan te nemen. + +Het gelukte hem deze manschappen aan orde en tucht te gewennen, toen +hij het bevel verkreeg over een der onafhankelijke compagniën, door de +regeering opgericht, om de rust in de Hooglanden te bewaren. In deze +betrekking gaf hij bewijzen van kracht en moed, en handhaafde hij de +grootste orde in de onder zijne tucht gestelde landerijen. Hij liet +zijn vazallen bij beurten in zijne compagnie opnemen, en er voor +zekeren tijd bij dienen, waardoor hun allen een algemeen begrip van +krijgstucht werd ingeboezemd. In zijn veldtochten tegen de bandieten +merkte men op, dat hij zich in de hoogste mate die willekeurige macht +aanmatigde en uitoefende, welke, daar de wet en het recht geen vrijen +loop in de Hooglanden hadden, begrepen werd het recht der militaire +macht te zijn, die te hulp geroepen was om de orde te bewaren. Hij +ging, bij voorbeeld, met groote en min of meer verdachte zachtheid te +werk jegens die vrijbuiters, welke, aan zijn oproeping gevolg gaven, en +zich persoonlijk aan hem onderwierpen; terwijl hij al zulke +boosdoeners, die zijn aanmaningen of bevelen durfden versmaden, streng +vervolgde, en aan de justitie uitleverde. En aan den anderen kant, als +eenige rechterlijke ambtenaren, geregelde militaire kolonnes, of +anderen zich verstoutten, zonder zijn toestemming of medewerking, +dieven of struikroovers te vervolgen op zijn grondgebied, was het zeker +dat ze een belangrijke nederlaag zouden lijden; bij welke gelegenheden +Fergus Mac-Ivor de eerste was om hen te beklagen; en, na hen over hunne +onvoorzichtigheid vriendelijk gekapitteld te hebben, liet hij nooit na, +den wetteloozen toestand des lands luide te bejammeren. Deze klachten +zusten echter de verdenkingen niet, waaronder hij lag, en welhaast +werden de zaken in dier voege aan het Hoog Bewind voorgesteld, dat ons +Opperhoofd van zijn militair gouvernement werd ontslagen [76]. + +Wat hij bij deze gelegenheid ook gevoelde, hij bezat de kunst, om elken +schijn van ontevredenheid geheel te verbergen; maar weldra begon het +omliggende land de droevige gevolgen zijner afzetting te ondervinden. +Van Donald Bean Lean en de andere lieden van zijn soort, wier +rooverijen zich tot nog toe tot de omliggende streken hadden bepaald, +bleek het dat ze zich van toen af op deze ongelukkige kust hadden +nedergezet; en hunne strooperijen vonden weinig tegenstand, daar de +Laaglandsche grondbezitters voornamelijk Jacobieten en ontwapend waren, +Dit dwong een aantal inwoners, om contracten aangaande beschermgeld met +Fergus Mac-Ivor te sluiten, waardoor hij niet alleen hun Beschermheer +werd, en hij zich grooten invloed op al hunne handelingen verschafte, +maar hij daarenboven fondsen verkreeg om die ridderlijke gastvrijheid +te bestrijden, welke door het intrekken van zijn traktement anders ligt +aanmerkelijk had moeten ingekort worden. + +Met zich aldus te gedragen, had Fergus een veel uitgestrekter doel, dan +alleen de groote heer in den omtrek te spelen en onbepaald over een +kleinen clan te heerschen. Van zijn kindsheid af had hij zich toegewijd +aan de zaak van het verbannen koningshuis, en zich overtuigd, niet +slechts dat de herstelling der Stuarts op den troon van Groot-Brittanje +spoedig zou plaats hebben, maar tevens dat zij, die tot dat doel zouden +hebben medegewerkt, tot eer en aanzien zouden verheven worden. Met dit +vooruitzicht deed hij het mogelijke om de Hooglanders te verzoenen, en +zijn eigene macht zóo veel mogelijk uit te breiden, ten einde bij de +eerste gelegenheid de beste dadelijk tot den opstand gereed te zijn. +Met ditzelfde oogmerk zocht hij de gunst te winnen van zoodanige +Laaglandsche heeren in de nabuurschap, die de goede zaak waren +toegedaan; en om dezelfde reden bediende hij zich, nu hij ongelukkig in +twist geraakt was met den baron van Bradwardine, die, in weerwil van +zijn zonderling karakter, zeer gezien was in den omtrek, van den +strooptocht van Donald Bean Lean, om het geschil, op de wijze door ons +beschreven, uit den weg te ruimen. Sommigen waren inderdaad van +meening, dat Fergus zelf Donald tot die onderneming had doen aansporen, +met oogmerk om den weg ter verzoening te banen, welke, indien die +veronderstelling gegrond was, den heer van Bradwardine twee goede +melkkoeien kostte. Dezen ijver voor haar zaak beloonde de familie +Stuart met veel vertrouwen in hem te stellen, met een telkens +herhaalden onderstand in Louis d’or, een overvloed van schoone woorden +en een perkament met een zwaar zegel er aan vastgehecht, hetwelk een +grafelijk patent moest verbeelden, van wege geen geringer personage, +dan Jacobus III, Koning van Engeland, en VIII Koning van Schotland, aan +zijn bijzonderen, lieven, getrouwen Fergus Mac-Ivor van Glennaquoich, +in het graafschap Perth en het koninkrijk Schotland. + +Met het oog op deze toekomstige grafelijke waardigheid, nam Fergus een +zeer werkzaam deel aan de onderhandelingen en samenzweringen van dat +ongelukkig tijdstip. Even als alle ijverige deelnemers in dusdanige +zaken, stelde hij zijn geweten gemakkelijk gerust omtrent eenige +handelingen, waarvan zijn eer en trots hem zouden hebben teruggehouden, +als hij niets anders dan de onmiddellijke bevordering van zijn eigen +persoonlijk belang op het oog had gehad. Na dezen blik in een +stoutmoedig, eerzuchtig en vurig hart geworpen te hebben, zullen wij +den afgebroken draad van ons verhaal weder opvatten. + +Fergus en zijn gast hadden nu het huis van Glennaquoich bereikt, +hetwelk bestond uit Ian nan Chaistel’s aloud verblijf. Het was een +groote, plompe, vierkante toren, waaraan Fergus’ grootvader een gebouw +van twee verdiepingen had gevoegd, toen hij van dien merkwaardigen +tocht in de Westersche graafschappen, wel bekend onder den naam van den +Hooglandschen oorlog, terugkeerde. Bij gelegenheid van dezen tocht +tegen de Ayrshiresche Whigs en Covenanters, was de Vich Ian Vohr van +dien tijd waarschijnlijk even voorspoedig geweest als zijn voorganger, +in het plunderen in Northumberland, en liet dus aan zijn +nakomelingschap mede een gebouw achter, dat daarmede moest wedijveren, +als een gedenkstuk van zijn grootheid. + +Rondom dit verblijf, hetwelk op eene verhevenheid in een smal +Hooglandsch dal stond, bemerkte men geen spoor van gemakzucht, veel +minder van sieraad of opschik, waardoor zich gewoonlijk de omtrek van +een heerenhuis kenmerkt. Een paar perken, door steenen muren omringd, +waren het eenige gedeelte van het land, dat afgesloten was; voor het +overige leverden de smalle strooken vlakke grond, welke langs de beek +lagen, een schraal gewas op van gerst, dat gedurig aan verwoestingen +bloot stond van de kudden wilde hitten en zwart hoornvee, dat op de +naburige heuvels weidde. Deze deden onophoudelijke invallen op den +bouwgrond, en werden teruggejaagd door het luid, wanluidend en akelig +geschreeuw van een half dozijn Hooglandsche knapen, die allen, alsof ze +razend waren, rondliepen, en een half uitgehongerden hond aanhitsten, +om den oogst te beschermen. Op een kleinen afstand was een kwijnend +berkenbosch; de heuvels in den omtrek waren hoog en met heideplanten +begroeid, maar leverden slechts een eentoonig gezicht op; zoodat het +geheel eer een wild en woest, dan een grootsch en eenzaam voorkomen +had. Maar zoo als het was, zou evenwel geen ware afstammeling van Ian +nan Chaistel dit eigendom tegen Stow of Blenheim verruild hebben [77]. + +Vóor de poort van het kasteel deed zich echter een tooneel op, waar +misschien de eerste bezitter van Blenheim de voorkeur aan zou gegeven +hebben, boven het schoonste van den ganschen eigendom, hem door de +dankbaarheid van zijn land geschonken. Dit bestond uit ongeveer een +honderdtal volkomen goed gekleede en gewapende Hooglanders; op wier +gezicht het Opperhoofd zich min of meer kort, en, als het ware in het +voorbijgaan, jegens Waverley verontschuldigde. „Hij had vergeten,” +zeide hij, „dat hij eenige lieden van zijn clan had opgeroepen, met het +doel om zich te overtuigen, dat ze in een behoorlijken toestand waren +om het land te beschermen, en zoodanige voorvallen te voorkomen, als +hij met leedwezen hoorde, dat den baron van Bradwardine waren +overkomen. Alvorens hij hen weder uiteen liet gaan, zou kapitein +Waverley misschien niet ongenegen zijn, iets van hunne exercitiën te +zien.” + +Eduard nam dit aanbod aan, en de manschappen voerden, met groote +vlugheid en nauwkeurigheid, eenige gewone bewegingen uit. Vervolgens +schoten ze, een voor een, naar de schijf, en toonden uitnemend ervaren +te wezen in het behandelen van pistool en snaphaan. Staande, zittende, +leunende of voorover liggende, al naar hun bevolen werd, en altijd: met +blijkbaar goed gevolg, gaven ze vuur. Vervolgens verdeelden ze zich, om +in het voeren van den sabel, hunne bedrevenheid aan den dag te leggen, +en na ieder afzonderlijk hunne behendigheid bewezen te hebben, vormden +ze twee partijen en leverden een soort van spiegelgevecht, waarin +aanvallen, herstellen, vluchten, vervolgen en al de bij een gevecht +vereischte manoeuvres, op den klank van den grooten doedelzak, werden +uitgevoerd. + +Op een door het Opperhoofd gegeven teeken werd de schermutseling +gestaakt, waarop ze zich in kleine partijen verdeelden. Deze liepen, +worstelden, sprongen met elkander, of wierpen met een ijzeren staaf, of +oefenden zich in andere spelen; in welke deze leenheerlijke militie een +ongeloofelijke vlugheid, kracht en handigheid aan den dag legde, en het +door haar Bevelhebber beoogde doel bereikte, namelijk om Waverley geen +geringen dunk in te boezemen van hunne verdiensten als krijgslieden, +zoowel als van het vermogen van hem, door wiens wenk ze bestuurd werden +[78]. + +„En hoe groot is wel het getal van zulke flinke borsten, die het geluk +hebben u hun aanvoerder te noemen?” vroeg Waverley. + +„Als het de verdediging van een goede zaak betreft, en ze onder een +hoofd dat ze beminnen staan, is de stam van Ivor zelden te velde +getrokken minder dan vijfhonderd zwaarden sterk. Maar gij weet, +kapitein Waverley, dat de acte ter ontwapening, voor omstreeks twintig +jaar, hen belet in zulk een volkomen staat van voorbereiding te zijn, +als in vroeger dagen; en ik houd van mijn clan niet meer onder de +wapenen, dan in staat zijn om mijn eigene bezittingen en die mijner +vrienden te beschermen, wanneer het land door zulke lieden verontrust +wordt als uw gastheer van gisteren avond; en daar het Bewind ons geen +andere middelen van bescherming heeft gelaten, moet het wel toezien, +dat wij ons zelven helpen.” + +„Maar, met uwe macht zoudt gij zulke benden, als die van Donald Bean +Lean, licht verjagen of vernietigen kunnen.” + +„Ja, ongetwijfeld; maar mijn belooning zou bestaan in een bevel, om aan +generaal Blakeney, te Stirling, de weinige sabels uit te leveren, die +men ons gelaten heeft; hetgeen dunkt mij, toch niet zeer staatkundig +wezen zou. – Maar, kom kapitein, het geluid der doedelzakken meldt ons, +dat het middagmaal gereed is. – Laat mij de eer hebben u den weg naar +mijn armoedige woning te wijzen.” + + + + + + + + +TWINTIGSTE HOOFDSTUK. + +EEN HOOGLANDSCH FEEST. + + +Eer Waverley de feestzaal binnentrad, werd hem de aartsvaderlijke +verfrissching van een voetbad aangeboden, wat wegens den tocht door de +moerassen die hij doorwaad had, en bij het heete zomerweder, hem hoogst +welkom was. Hij werd zeker bij deze gelegenheid niet zoo weelderig als +de heldenreizigers in de Odyssea bediend, daar de taak der besproeiing +en afdrooging niet volvoerd werd door een schoone jonkvrouw, die er op +geleerd was om + + + Vermoeide leden te bestrijken + En geurige olie uit te storten, + + +maar door een zwart en gerimpeld Hooglandsch oud wijf, dat zich niet +bijzonder vereerd gevoelde met den haar opgelegden plicht, maar +tusschen de tanden mompelde: „De kudden onzer vaderen hebben niet zoo +dicht bij elkander geweid, dat ik u deze dienst behoorde te bewijzen.” +Een kleine gift evenwel bevredigde de oude dienstmaagd ten volle voor +de veronderstelde vernedering, en, terwijl Eduard zich naar de zaal +begaf, schonk ze hem haar zegen, onder het uiten van het Gaelsche +spreekwoord: „Moge de open hand het overvloedigst gevuld worden!” + +De zaal, waarin het feest werd bereid besloeg de gansche ruimte van Ian +nan Chaistel’s oorspronkelijk verblijf, en een zware eiken tafel nam de +geheele lengte daarvan in. Het middagmaai was eenvoudig, ja zelfs meer +dan eenvoudig, en het gezelschap zoo talrijk, dat het elkander bijna +verdrong. Aan het hoofd van de tafel waren de hoofdman, met Eduard en +twee of drie Hooglandsche bezoekers van naburige clans gezeten. Daarop +volgden in rang de oudsten van zijn eigen stam, wadsetters en tacksmen +[79], gelijk ze genoemd werden, die gedeelten van zijn landerijen als +pachters of huurders bewoonden. Een weinig lager dan zij, zaten hunne +zoons, neven en zoogbroeders, de officieren der huishouding van het +Opperhoofd, ieder overeenkomstig zijn rang; en het laagst van allen, +aan het einde van de tafel, de meiers of boeren, die inderdaad den +grond bewerkten. Zelfs voorbij deze lange reeks van gasten kon Eduard +op het veld, waarheen een paar zware geopende vleugeldeuren voerden, +een menigte Hooglanders zien van nog lageren stand, die eveneens als +gasten werden beschouwd, en zoowel hun deel hadden aan den door den +gastheer ten toon gespreiden luister, als aan de goede sier van den +dag. Op een afstand, en als golvende rondom het feestmaal, bevond zich +een bonte groep van vrouwen, havelooze knapen en meisjes, bedelaars, +jong en oud, groote windhonden, dashonden en speurhonden, en rekels van +de slechtste soort; welke allen, meer of min onmiddellijk, aan het maal +deel namen. + +Deze schijnbaar onbeperkte gastvrijheid was echter aan zekere, +zuinigheidsregelen gebonden. Er was eenige zorg besteed aan het +toebereiden der schotels visch, wild, enz., die men aan het boveneinde +van de tafel en onmiddellijk onder het oog van den Engelschen +vreemdeling zette. Meer naar beneden stonden groote, grove stukken +schapen- en ossenvleesch, die, behalve dat er geen varkensvleesch +gevonden werd, waarvan men in de Hooglanden een afkeer had [80], de +ruwe feesten der minnaars van Penelope voor den geest riepen. Maar de +hoofdschotel bestond uit een eenjarig in zijn geheel gebraden lam. Het +stond op zijn pooten, met een bos pieterselie in den mond, en was +waarschijnlijk in dien vorm opgezet, om de ervarenheid van den kok te +doen uitkomen, die zich evenwel meer op den overvloed, dan op het +sierlijke van zijns meesters tafel beroemde. De ribben van het arme +dier werden woedend aangevallen door de clanslieden, sommige met +dolken, de anderen met zakmessen gewapend, welke gemeenlijk in dezelfde +schede staken met den dolk, zoodat het spoedig een deerniswaardig +schouwspel opleverde. Verder naar beneden schenen de spijzen nog veel +eenvoudiger, ofschoon in voldoende hoeveelheid. Brood, uien, kaas, en +het overschot van den maaltijd verkwikten de zonen van Ivor’s stam, die +in de open lucht deelnamen aan het feest. + +De drank werd in dezelfde evenredigheid en onder gelijke bepalingen +rondgediend. Uitnemende roode wijn en champagne werden overvloedig +geschonken onder de onmiddellijke tafelburen van den Hoofdman; +brandewijn zuiver of aangelengd, en zwaar bier verkwikten hen die meer +aan het lager einde gezeten waren. En deze ongelijkheid van bedeeling +scheen niemand in het minste te beleedigen. Ieder daar tegenwoordig +wist, dat zijn smaak zich schikken moest naar den rang, dien hij aan de +tafel bekleedde, en bijgevolg betuigden de tacksmen en hunne +afhangelingen altijd, dat de wijn te koud was voor hunne magen, en +riepen, oogenschijnlijk uit verkiezing, om den drank, welke uit +zuinigheid voor hen bestemd was [81]. De doedelzakspelers, drie in +getal, lieten niet na, onder den maaltijd, een verschrikkelijken +oorlogsdeun te doen hooren. De terugkaatsing van de gewelfde zoldering, +en het geschal van den Gaelschen tongval, brachten zulk een Babelsch +geraas te weeg, dat Waverley bevreesd werd dat zijn gehoorvlies er +onder lijden zou. Mac-Ivor verzocht hem echter het geweld, door zulk +een druk gezelschap veroorzaakt, te willen vergeven, en beriep zich op +den door hem bekleeden rang, die hem eene onbeperkte gastvrijheid als +plicht oplegde. „Deze mijne niet minder ledigloopende dan dappere +aanverwanten,” zeide hij, „beschouwen mijne bezittingen als een +algemeen goed, dat ik slechts bestuur om hen te onderhouden; en ik moet +hun ossenvleesch en bier bezorgen, terwijl de guiten voor zichzelven +niets doen, dan de sabel hanteeren, of rondslenteren langs de heuvelen, +om te jagen, te visschen, te drinken en met de meisjes in den omtrek te +vrijen. Maar wat zal ik er aan doen, kapitein Waverley? Ieder ding moet +naar zijn aard behandeld worden, of het een valk of een Hooglander is.” +Eduard liet niet na, in het verwachte antwoord een compliment in te +vlechten over het bezit van zoo vele moedige en aan hem verkleefde +manschappen. + +„Het is waar,” hernam het Opperhoofd, „indien ik, als mijn vader, +gezind was mij bloot te stellen, om een slag op het hoofd te ontvangen, +dan geloof ik, dat de deugnieten mij niet in den steek zouden laten. +Maar wie denkt daar tegenwoordig aan, nu de grondregel is – Beter een +oude vrouw met een beurs in de hand, dan drie mannen met degens op +zijde.” En terwijl hij zich vervolgens tot het gezelschap keerde, +stelde hij in: „De gezondheid van kapitein Waverley, een waardig vriend +van mijn lieven nabuur en bondgenoot, den baron van Bradwardine.” + +„Hij is hier welkom,” zeide een der oudsten, „zoo hij van Cosmo Comyne +Bradwardine komt.” + +„Dat zeg ik niet!” antwoordde een oud man, die niet voornemens scheen +met den toast in te stemmen. „Dat zeg ik niet! – zoo lang er een groen +blad in het bosch is, zal er bedrog in een Comyne zijn.” + +„Er is geen kwaad haar aan den baron van Bradwardine,” hernam een +andere der oudsten, „en de gast die hier van hem komt behoort welkom te +zijn, al kwam hij met bebloede handen, als het maar niet het bloed is +van den stam van Ivor.” + +De oude man, wiens beker gevuld bléef, hervatte: „Er is bloed genoeg +van den stam van Ivor aan de handen van Bradwardine geweest.” + +„Ach, Ballenkeiroch!” luidde het antwoord des eersten, „gij denkt meer +aan het geweervuur te Tully-Veolan, dan aan het flikkeren van het +zwaard, dat te Proud-Preston voor de goede zaak gestreden heeft.” + +„En daar heb ik reden toe,” antwoordde Ballenkeiroch, „het geweervuur +kostte mij een blonden jongen, en het flikkeren van het zwaard heeft +niet veel voor koning Jacobus uitgewerkt.” + +Fergus verhaalde aan Waverley met een paar woorden, in het Fransch, dat +de Baron, nu omtrent zeven jaar geleden, in een schermutseling bij +Tully-Veolan, den zoon van dezen ouden man had neêrgeschoten; waarna +hij zich haastte om de vooringenomenheid van Ballenkeiroch weg te +nemen, door hem mee te deelen, dat Waverley een Engelschman was, die +door geboorte noch huwelijk in betrekking stond tot het geslacht van +Bradwardine; en hierop nam de grijsaard den tot hiertoe onaangeroerden +beker op, en dronk beleefdelijk op zijn gezondheid. Na deze +plichtpleging, gaf het Opperhoofd een wenk aan de doedelzakken om te +zwijgen, en zeide overluid; „Waar is de zang verborgen, mijn vrienden, +dat Mac-Murrough dien niet kan vinden?” + +Mac-Murrough, de familie-zanger, een bejaard man, gehoorzaamde terstond +aan den wenk, en begon met zachte stem en snel achter elkander, een +aantal Celtische verzen op te zingen, die door de toehoorders met +geestdrift toegejuicht werden. Naarmate hij met zijn declamatie +voortging, scheen zijn vuur toe te nemen. Hij had eerst gesproken met +de oogen op den grond gevestigd; maar nu sloeg hij ze in het rond, +alsof hij oplettendheid verzocht, zoo al niet gebood, en de klanken +gingen in wilde en hartstochtelijke tonen over, met daarbij passende +gebaren. Het kwam Eduard, die met groote belangstelling naar hem +luisterde, voor, alsof hij een aantal eigennamen noemde, de dooden +beweende, de afwezigen aansprak en aanwezigen vermaande, smeekte, +bezielde. Waverley meende zelfs zijn eigen naam daartusschen te +onderscheiden, en werd in die meening bevestigd, daar de oogen van al +de gasten, op dat oogenblik, zich te gelijk naar hem keerden. De +geestdrift van den dichter scheen zich aan de toehoorders mede te +deelen. Hunne woeste en door de zon verbrande aangezichten namen een +fiere en meer bezielde uitdrukking aan; allen hielden het hoofd naar +den zanger gericht; verscheidene sprongen op en zwaaiden hunne wapens +in geestvervoering, terwijl sommigen de hand aan het zwaard sloegen. +Toen het gezang ophield, volgde er een diepe stilte, totdat eindelijk +de opgewekte aandoeningen van den dichter en zijn hoorders +langzamerhand bedaarden, en ieder zijn kalmte herkregen had. + +Fergus, die, gedurende dit tooneel, eer de bij zijn gasten door den +Bard opgewekte aandoeningen scheen bespied, dan hunne geestdrift +gedeeld te hebben, vulde een kleinen zilveren beker, die naast hem +stond, met rooden wijn. + +„Breng dezen,” zeide hij tot een knecht, „aan Mac-Murrough nan fonn +(d.i. der gezangen) en wanneer hij het druivensap gedronken heeft, +verzoek hem dan ter wille van Vich Ian Vohr, de schelp te bewaren, +waarin het vervat was.” Dit geschenk werd door Mac-Murrough met innige +dankbaarheid aangenomen; hij dronk den wijn uit, en na den beker gekust +te hebben, verborg hij dien eerbiedig in den plaid, die op zijn borst +was toegevouwen. Vervolgens hief hij op nieuw een, zooals Waverley met +recht begreep, voor de vuist vervaardigd lied aan, om zijn dank aar +zijn Opperhoofd toe te brengen, en om hem te verheerlijken. Dit werd +met toejuiching ontvangen, maar had niet zooveel uitwerking als zijn +eerste gedicht. Het was echter blijkbaar, dat allen de edelmoedigheid +van hun Opperhoofd hoogelijk goedkeurden. Een aantal luide toegejuichte +Gaelsche dronken werden thans ingesteld, van welke het Opperhoofd +sommigen aldus voor zijn gast vertaalde: + +„Aan hem die vriend noch vijand ooit den rug toekeert” „Aan hem die +zijn makker nooit verlaten heeft” „Aan hem die de gerechtigheid nooit +gekocht of verkocht heeft” „Gastvrijheid den ballingen, en gebroken +beenderen den tiran” „De jongens met de kilts,” [82] „Hooglanders, +schouder aan schouder,” – benevens nog een aantal vurige uitdrukkingen +van gelijken aard. + +Eduard was bijzonder verlangend om den zin van dat gezang te kennen, +dat zoo zeer de hartstochten van het gezelschap scheer te doen +ontvlammen, en verborg voor zijn gastheer dezen wensch niet. „Daar ik +bemerkte,” zeide Fergus, „dat gij de flesch driemaal hebt laten +voorbijgaan, was ik op het punt u voor te stellen, om ons van hier te +begeven, om bij mijn zuster de thee te gaan gebruiken; zij is beter dan +ik in staat u zoo iets te verklaren. Ofschoon ik mijn clan niet kan +stuiten in den gewonen loop van zijn feestviering, zoo ben ik echter +niet verplicht aan zijn uitspattingen deel te nemen; ook houd ik,” +voegde hij er lachende bij, „er geen beer op na, om het verstand van +diegenen te verslinden, die het wel weten te gebruiken.” + +Eduard stemde gereedelijk met dit voorstel in, en nadat het Opperhoofd +eenige woorden aan degenen die rondom hem zaten, had toegevoegd, +verliet hij met Waverley de tafel. Zoodra was de deur niet achter hem +toegedaan, of Eduard hoorde de gezondheid van Vich Ian Vohr instellen, +met een woeste en levendige vroolijkheid, waaruit het genoegen der +gasten en hun innige verknochtheid aan zijn dienst allerduidelijkst +bleek. + + + + + + + + +EEN-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. + +DE ZUSTER VAN DEN HOOFDMAN. + + +De gezelschapskamer van Flora Mac-Ivor was op de eenvoudigste wijze +gemeubeleerd; want op Glennaquoich werd iedere andere soort van +uitgaven zooveel mogelijk vermeden, opdat het Opperhoofd steeds in +staat zou zijn, op een onbekrompen wijze gastvrijheid uit te oefenen, +en het getal zijner aanhangers en vazallen onverminderd te behouden en +te vermeerderen. Maar er was geen zweem van deze zuinigheid in de +kleeding der dame zelve te bespeuren, die wat de stof betreft, keurig +en zelfs rijk was, en opgemaakt op een wijze, welke gedeeltelijk +overeenkwam met de Parijsche mode, en gedeeltelijk met de eenvoudiger +dracht der Hooglanders, en met oordeel en smaak gekozen was. Het haar +was niet misvormd door de kunst des kappers, maar viel in losse krullen +langs haar hals, alleen teruggehouden door een rijk met diamanten +bezetten haarband. Hierin schikte ze zich naar de vooroordeelen der +Hooglanders, die niet verdragen konden, dat het hoofd eener vrouw, vóor +haar huwelijk, bedekt werd. + +Flora Mac-Ivor geleek sprekend op haar broeder Fergus; zoo sterk zelfs, +dat zij Viola en Sebastiaan [83] hadden kunnen spelen, met hetzelfde +schitterend gevolg, als mevrouw Henry Siddons [84] en haar broeder de +heer William Murray, in deze rollen. Zij hadden hetzelfde antieke +regelmatige profiel; dezelfde donkere oogen en wenkbrauwen; blanke +huid; behalve dat Fergus door de zon een weinig bruiner geworden was; +terwijl Flora al de fijnheid, waardoor haar geslacht zich onderscheidt, +bezat. Maar de hooghartige en eenigszins strenge regelmatigheid van +Fergus’ trekken was op eene wonderbaarlijke wijze in die van Flora +verzacht. Hunne stemmen hadden ook veel overeenkomst met elkaâr, maar +verschilden van toon. Die van Fergus, inzonderheid als hij aan zijn +manschappen bij hunne krijgsoefeningen bevelen gaf, herinnerde Eduard +aan een lievelingsplaats in de beschrijving van Emetrius: + + + „Wiens stem in ’t ronde klonk, luid als de krijgstrompet + Met zilver-zuivren klank.” + + +Die van Flora, daarentegen, was zacht en liefelijk; „eene uitnemende +gaaf bij een vrouw;” maar wanneer ze daarentegen over het een of ander +uitverkoren onderwerp sprak, zoo als ze dikwijls met een natuurlijke +welsprekendheid deed, bezat ze zoo wel de klanken, die ontzag en ernst +inboezemen, als die van wegslepende overreding. De scherpe blik van het +vurige, zwarte oog, die, in het Opperhoofd, het ongeduld verried zelfs +over de stoffelijke hinderpalen die hij ontmoette, had in dat van zijn +zuster een zekeren liefelijken ernst. De oogen des broeders schenen den +roem, de macht, kortom al datgene te zoeken, wat hem boven anderen +verheffen kon; terwijl die van de zuster, zich harer verstandelijke +meerderheid bewust, eerder diegenen schenen te beklagen dan te +benijden, welke naar eenige andere onderscheiding streefden. Hare +gevoelens waren volkomen in overeenstemming met de uitdrukking van haar +gelaat. Door de vroegste indrukken harer opvoeding, was haar hart +zoowel als dat van haar broeder, met de innigste gehechtheid voor het +verjaagde huis van Stuart bezield. Zij achtte het een heiligen plicht +van haar broeder, van zijn clan, van iederen bewoner van +Groot-Brittanje, om ten koste van welk persoonlijk gevaar ook, tot de +herstelling mede te werken, waarop de aanhangers van den Ridder van St. +George niet hadden opgehouden te hopen. Hiervoor was ze gereed alles te +doen, alles te lijden, alles ten offer te brengen. Maar hare +getrouwheid aan het verbannen geslacht, zoo ze die van haar broeder ook +al in geestdrift te boven ging, won het tevens in zuiverheid van hem. +Aan kleine intriges gewoon, in duizenderlei nietige en baatzuchtige +overleggingen met anderen gewikkeld, even eerzuchtig van aard als hij +zelf, was Fergus’ staatkundige trouw, zoo al niet besmet dan toch +verdacht wegens de uitzichten op persoonlijk belang en bevordering, zoo +ligt daarmede te verbinden; en op het oogenblik, dat hij zijn zwaard +ontblootte, zou het moeielijk zijn te zeggen, of hij het meer deed met +oogmerk om Jacobus Stuart tot koning, of Fergus Mac-Ivor tot graaf te +maken. Het is waar, deze gemengde gevoelens durfde hij zich niet +bekennen, maar dit nam niet weg dat ze inderdaad bestonden. + +In Flora’s borst integendeel brandde het vuur der getrouwheid aan den +vorst zuiver, en zonder met eenig baatzuchtig gevoel vermengd te zijn; +ze zou even ligt de godsdienst tot het masker van eer- en baatzuchtige +bedoelingen gemaakt hebben, als dergelijke plannen te verbergen onder +de gevoelens, die ze geleerd had voor vaderlandsliefde aan te zien. +Zulke voorbeelden van verknochtheid waren niet zeldzaam onder de +voorstanders van het ongelukkige huis van Stuart, waarvan een aantal +merkwaardige bewijzen den meesten mijner lezers voor den geest zullen +treden. Maar de bijzondere oplettendheid van den Ridder van St. George +en van zijn gemalin voor de ouders van Fergus en zijn zuster, en +inzonderheid voor beiden toen ze weezen waren, had hunne getrouwheid +versterkt. Fergus was, na den dood zijner ouders, eenigen tijd page +geweest in het gevolg van des Ridders gemalin, en, om zijn schoonheid +en levendige geaardheid, werd hij steeds door haar met de hoogste +onderscheiding behandeld. Deze nu strekte zich insgelijks uit tot +Flora, die gedurende eenigen tijd, voor rekening van de Prinses, in een +klooster van den eersten rang werd geplaatst, en van daar overgebracht +in haar eigen hofgezin, waar ze twee jaren sleet. Beiden, broeder en +zuster, bleven daarna voortdurend de innigste dankbaarheid voor deze +vriendelijkheid der Prinses koesteren. + +Na aldus de voornaamste beginselen en drijfveeren van Flora’s karakter +geschilderd te hebben, behoef ik het overige slechts te schetsen. Ze +was met groote bekwaamheden bedeeld, en had de bevallige manieren, +welke men verwachten kan van iemand, die op jeugdigen leeftijd in het +gezelschap eener prinses heeft verkeerd; maar ze had niet geleerd wat +ze inderdaad voelde onder een zeker vertoon van beleefdheid te +verbergen. Toen ze zich in de eenzame streken van Glennaquoich +gevestigd zag, bemerkte ze dat de kennis, die ze van de Fransche, +Engelsche en Italiaansche letterkunde bezat, zeer weinig, en dan nog +slechts ongeregeld, voortgezet kon worden; en, daar ze den overigen +tijd wenschte aan te vullen, wijdde ze een gedeelte daarvan aan de +muziek en de dichterlijke overleveringen der Hooglanders. Ze begon +werkelijk een genoegen in deze tijdkorting te vinden, hetwelk haar +broeder, wiens gevoel voor letterkundig genot niet zoo ontwikkeld was, +eer voorwendde, om zich bij het volk bemind te maken, dan dat hij het, +zooals zijn zuster, werkelijk smaakte. Het uitstekende welgevallen, +haar door diegenen betuigd, bij wie ze zich om onderricht vervoegde, +bevestigde haar in haar voornemen om hare nasporingen voort te zetten. + +De liefde tot haar clan, die ze als een erfdeel in haar hart koesterde, +had even als hare trouw aan het koninklijke huis, een zuiverder +beginsel dan die van haar broeder. Fergus was een te degelijk +staatsman, en beschouwde zijn aartsvaderlijk gezag te zeer als een +middel om zijn eigene grootheid te bevorderen, dan dat wij hem het +voorbeeld van een Hooglandsch Opperhoofd noemen zouden. Flora ijverde +insgelijks, om hunne patriarchale heerschappij aan te kweeken en uit te +breiden; maar het was met de grootmoedige bedoeling, om diegenen voor +armoede, of ten minste voor gebrek en vreemde onderdrukking te bewaren, +over wie haar broeder, volgens de begrippen van dien tijd, door zijn +geboorte geroepen was te heerschen. Wat ze van haar inkomen besparen +kon, want ze trok een gering jaargeld van de prinses Sobieski [85], +werd besteed, niet om de geriefelijkheden des levens voor den +boerenstand te vermeerderen – want dat was een woord, hetwelk ze +verstonden noch waarschijnlijk wenschten te verstaan, – maar om in +hunne volstrekte behoeften, bij ziekte of ouderdom te gemoet te komen. +Op iederen anderen tijd sloofden deze lieden zich veeleer af, om iets +te winnen, dat ze met den Hoofdman zouden kunnen deelen, als een bewijs +van hunne gehechtheid, dan dat ze van hem op eenigen anderen bijstand +rekenden boven hetgeen de eenvoudige gastvrijheid van zijn kasteel, en +de algemeene verdeeling en onderverdeeling zijner landgoederen onder +hen opleverden. Ze waren zoo zeer aan Flora gehecht, dat, toen +Mac-Murrough een lied had vervaardigd, waarin hij al de bijzondere +schoonheden van het district opsomde, hij eindigde met haar den +voorrang boven alles toe te kennen, en wel door het beeld, „dat de +schoonste appel aan den hoogsten tak hing.” Hij ontving daarvoor, in +geschenken van enkele leden des clans, meer zaaigerst, dan voldoende +was om zijn Hooglandschen Parnassus, dien men gewoon was den Bardentuin +te noemen, tienmalen te bezaaien. + +Zoowel door omstandigheden, als uit verkiezing, was de omgang van +Freule Mac-Ivor zeer beperkt. Haar vertrouwdste vriendin was Rose +Bradwardine geweest, aan wie ze zeer gehecht was; en bij elkander +zouden zij den kunstenaar twee uitstekend fraaie modellen van de +vroolijke en droefgeestige zanggodin hebben opgeleverd. Inderdaad werd +Rose zoo teeder door haar vader bemind, en was de kring harer wenschen +zoo beperkt, dat er nooit een bij haar opkwam waaraan hij niet geneigd +was te voldoen en zelden was er een, welks vervulling niet binnen het +bereik zijner macht viel. Met Flora was het geheel anders. Toen ze nog +een kind was, had ze allerlei lot-wisselingen ondergaan; uit een staat +van glans en luister was ze tot volslagen eenzaamheid en betrekkelijke +armoede vervallen; en de denkbeelden en wenschen, die ze hoofdzakelijk +koesterde, hadden betrekking op groote nationale gebeurtenissen en +omwentelingen, die niet zonder gevaar en bloedstorting tot stand te +brengen waren, en waaraan inderdaad niet dan met hoogen ernst gedacht +kon worden. Hare houding was bijgevolg hoog ernstig, ofschoon ze hare +talenten gaarne aanwendde tot vervroolijking van het gezelschap, en ze +zeer hoog stond aangeschreven in de achting van den ouden Baron, die +gewoon was met haar de Fransche duetten van Lindor en Chloris enz. te +zingen, die omstreeks het einde der regeering van „Louis le Grand” in +de mode waren. + +Men geloofde algemeen, hoewel niemand den baron van Bradwardine hiervan +iets had durven laten blijken, dat Flora’s beden geen gering aandeel +hadden aan het bedwingen van Fergus’ gramschap, bij gelegenheid van hun +twist. Ze vatte haar broeder van de zwakke zijde aan, door eerst stil +te staan bij den ouderdom van den Baron, en door vervolgens het nadeel +aan te wijzen, dat de groote zaak lijden kon, zoo ook bij den smet voor +zijn goeden naam te duchten, waar er sprake was van wijze gematigdheid, +zoo noodig voor een staatkundig agent, indien hij voornemens bleef den +twist tot het uiterste te laten komen. Zonder deze bedenkingen zou het +waarschijnlijk op een tweegevecht zijn uitgeloopen, zoowel omdat de +Baron, bij een vroegere gelegenheid, het bloed van den clan gestort +had, hoewel de zaak in der tijd geschikt was – als op grond van den +grooten roem, dien den grijsaard in het voeren van den degen had +verworven, en dien Fergus niet nalaten kon te benijden. Om die reden +had ze te meer op hunne verzoening aangedrongen, waarin het Opperhoofd +te gereeder toestemde, daar ze eenige door hem uitgedachte plannen +begunstigde. + +Aan deze jonge dame, die thans over het vrouwengebied van de theetafel +heerschte, stelde Fergus kapitein Waverley voor, en zij ontving hem met +de gewone door de wellevendheid voorgeschreven vormen. + + + + + + + + +TWEE-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. + +HOOGLANDSCHE DICHTKUNST. + + +Toen de eerste groeten gewisseld waren, zeide Fergus tot zijn zuster: +„Mijn lieve Flora, alvorens ik tot de barbaarsche plechtigheden onzer +voorvaderen terugkeer, moet ik u zeggen, dat kapitein Waverley een +bewonderaar is van de Celtische Muze, en misschien wel het meest, omdat +hij geen woord van de taal verstaat. Ik heb hem gezegd, dat gij een +buitengewoon talent in het vertalen van Hooglandsche poëzij bezit, en +dat Mac-Murrough uwe overzettingen zijner gezangen op denzelfden grond +bewondert, als kapitein Waverley het oorspronkelijke, – omdat hij ze +niet verstaat. Wilt gij de goedheid hebben, onzen gast in het Engelsch +dien wonderlijken ris van namen, dien Mac-Murrough in het Gaelsch heeft +aaneengeregen, voor te lezen of voor te dragen? Ik verwed mijn leven +tegen een haneveder, dat gij een vertaling bezit; want ik weet, dat ge +in al de beraadslagingen van den bard deelt, en ge al zijn zangen kent, +lang voor dat hij ze ons in de zaal laat hooren.” + +„Hoe kunt ge zoo spreken, Fergus! Ge weet toch wel, hoe onmogelijk het +is dat deze verzen, een Engelschen vreemdeling belang kunnen +inboezemen, al kon ik ze ook, zoo als ge voorgeeft, vertalen.” + +„Ze zullen hem niet minder dan mij belang inboezemen, schoone dame! +Vandaag heeft mij uw vereenigde arbeid – want ik houd vol, dat ge voor +de helft deel aan het werk van den bard hebt – den laatsten zilveren +beker, die er op het kasteel is, gekost, en ik denk dat binnen kort, +als ik cour plénière houd, het mij nog meer zal kosten, als de +zanggodin haren invloed op Mac-Murrough laat gelden; want ge kent ons +spreekwoord: als de hand van het Opperhoofd ophoudt met te geven, +bevriest de adem van den bard bij de voordracht. – Wel, ik zou graag +zien, dat het spoedig gebeurde: er zijn drie dingen, die nutteloos zijn +voor een hedendaagschen Hooglander, – een zwaard, dat hij niet mag +trekken, – een bard om daden te bezingen, die hij niet durft navolgen, +– een ruime geitenvellen beurs, zonder een gouden Louis om er in te +steken.” + +„Wel, broeder, daar ge mijn geheimen verraadt, kunt ge niet verwachten, +dat ik de uwe bewaren zal. – Ik verzeker u, kapitein Waverley, dat +Fergus te trotsch is, om zijn zwaard te verruilen tegen een +maarschalksstaf; dat hij Mac-Murrough voor een veel grooter dichter +houdt dan Homerus, en dat hij zijn geitenvellen beurs niet zou geven +voor al de Louis d’or die ze bevatten kon.” + +„Goed geantwoord, Flora; slag om slag, zooals Conan [86] tegen den +duivel zeide. Maar ik laat u beide over barden en poëzij, zoo al niet +over beurzen en klingen praten, terwijl ik terug ga, om de laatste eer +te bewijzen aan de oudsten van den stam van Ivor.” En met deze woorden, +verliet hij de kamer. + +Het gesprek werd tusschen Flora en Waverley voortgezet; want twee wel +gekleede jonge meisjes, die zoo wat het midden hielden tusschen +makkertjes en afhangelingen, namen er geen deel aan. Ze zagen er beide +zeer goed uit, maar dienden slechts om de bevalligheid en schoonheid +harer meesteres nog te verhoogen. Het onderhoud volgde den loop, door +het Opperhoofd daaraan gegeven, en Waverley werd evenzeer verrast als +onderhouden door hetgeen de dame hem mededeelde aangaande de Celtische +poëzij. + +„Het opzeggen,” zeide Flora, „van gedichten, die de daden der helden, +de klachten der minnaars en de oorlogen van strijdvoerende stammen +verheerlijken, is in de Hooglanden het voornaamste winteravondvermaak +bij het hoekje van den haard. Men zegt, dat sommige dezer gedichten +zeer oud zijn; en zoo ze ooit in een der talen van het beschaafde +Europa worden overgebracht, zullen ze ongetwijfeld een diepen en +algemeenen indruk maken. Andere zijn van jonger dagteekening; ze zijn +het werk dier famieliebarden, welke de edelste en machtigste +Opperhoofden, als de dichters en geschiedschrijvers van hunnen stam er +op nahouden. Hunne werken bezitten natuurlijk zeer ongelijke +verdiensten; maar de heerlijke geest daarvan moet bij een vertaling, +verloren gaan voor hen, die in de vurige gevoelens van den dichter niet +deelen.” + +„En wordt uw bard, wiens uitstortingen heden zulk een uitwerking +schenen te hebben op het gezelschap, onder de lievelingsdichters der +bergbewoners gerekend?” + +„Dat is een moeielijke vraag. Hij staat zeer hoog onder zijn +landslieden aangeschreven, en gij moet niet verwachten, dat ik zijn +roem verkleinen zal.” [87] + +„Maar het lied, Freule Mac-Ivor, scheen al deze krijgers jong en oud, +in vervoering te brengen.” + +„Het lied is, zoo te zeggen, niet veel meer dan een catalogus van namen +der Hooglandsche clans, met de bijzonderheden waardoor zij zich +onderscheiden, en een tot hen gerichte vermaning, om de daden hunner +voorvaderen in herinnering te houden en na te volgen.” + +„En dwaal ik ten aanzien van de gissing, hoe vreemd zij ook schijne, +dat er eenige toespeling op mij in de verzen voorkwam, die hij zong?” + +„Gij zijt een vlugge opmerker, kapitein Waverley, en hebt u hierin niet +bedrogen. De Gaelsche taal, zoo ongemeen rijk in klinkletters, eigent +zich bijzonder voor vlug vervaardigde en voor de vuist gedichte poëzij; +en het gelukt een bard meestal de uitwerking van een vooraf bedacht +lied te verhoogen door er eenige coupletten in te lasschen, die, +gedurende het zingen, door de omstandigheden aan de hand worden +gegeven.” + +„Ik zou mijn beste paard er voor willen missen, om te weten wat de +Hooglandsche bard te zeggen had van zulk een onbekenden bewoner van het +Zuiden, als ik ben.” [88] + +„Het zal u zelfs geen lok van zijn manen kosten. – Una, mijn lieve!” +(zij sprak eenige woorden tot een der aanwezige jonge meisjes, die +terstond een buiging maakte en zich verwijderde). – „Ik heb Una +gezonden, om aan den bard eenige uitdrukkingen te gaan vragen, waarvan +hij zich bediend heeft, en gij moogt vrij over mijn weinige bekwaamheid +als tolk beschikken.” + +Una kwam na verloop van eenige minuten terug, en herhaalde voor hare +meesteres eenige regels in het Gaelsch. Flora scheen zich een oogenblik +te bedenken, en vervolgens een weinig blozende, wendde ze zich tot +Waverley. – „Het is onmogelijk, kapitein Waverley, uwe nieuwsgierigheid +te voldoen, zonder een vermetel waagstuk. Indien gij mij echter eenige +oogenblikken tot overdenking wilt toestaan, zal ik mijn best doen, den +zin dezer regels in eene door mij ondernomen Engelsche vertaling van +een gedeelte des oorspronkelijken lieds, te geven. Het schijnt dat de +theetafel mijne tegenwoordigheid niet meer eischt, en daar de avond +schoon is, zal Una u den weg wijzen naar een mijner lievelingsplekjes, +en Cathleen en ik zullen u daarheen volgen.” + +Nadat Una in haar moedertaal de bevelen harer meesteres ontvangen had, +geleidde ze Waverley door een anderen uitgang, dan dien waardoor hij +het vertrek was binnengekomen. Op eenigen afstand hoorde hij nog de +groote zaal weergalmen van het geluid der doedelzakken en van de luide +toejuichingen der gasten. Toen Una en Eduard door een achterdeur in de +open lucht gekomen waren, wandelden ze de woeste, donkere en nauwe +vallei, waarin het huis gelegen was, een eind op, en volgden den loop +van een riviertje, dat door het dal heenkronkelde. Op een plek, +omstreeks een kwartier van het kasteel, vereenigden zich twee beken. De +breedste der twee vloeide in het lange, barre dal af, dat zich, +schijnbaar zonder eenige verandering of verheffing uitstrekte, zoo ver +de heuvels, waardoor het begrensd werd, het oog lieten reiken. Maar de +andere, die haar oorsprong nam tusschen de bergen ter linker zijde van +den doorgang, scheen uit een zeer nauwe en donkere opening van zware +rotsen voort te komen. Beide stroomen leverden dan ook een geheel +verschillend gezicht op. De breedste was bedaard en zelfs traag in zijn +loop, terwijl hij zich in diepe draaikolken verloor, of in donkerblauwe +poelen wegdommelde; maar de andere bewoog zich met een geweldige vaart, +en sprong van tusschen de steilten, even als een zinnelooze uit zijn +gevangenis te voorschijn, en was geheel schuim en oproer. + +Langs dezen stroom werd Waverley nu, als een ridder in een roman, door +de schoone Hooglandsche juffer, zijn zwijgende geleidster, heengevoerd. +Een smal paadje, dat op vele plaatsen ten gevalle van Flora verbeterd +was, bracht hem te midden van tooneelen van een geheel anderen aard, +dan die welke hij zoo even verlaten had. Rondom het kasteel was alles +kaal, bar en woest, ofschoon er toch iets rustigs in deze woestheid +lag; maar dit op zulk een kleinen afstand gelegen nauwe dal, scheen den +toegang te openen tot een of ander toovergebied. De rotsen namen +duizenderlei zonderlinge en afwisselende vormen aan. Op een plaats +verhief een geweldige en vooruitschietende rots haar reusachtige +gedaante, alsof ze den voorbijganger allen verderen toegang met geweld +wilde betwisten; en eerst toen Waverley tot aan den voet genaderd was, +bemerkte hij de onverwachte en scherpe wending van het voetpad, dat +rondom deze schrikverwekkenden hinderpaal zijn kronkeling voortzette. +Op een andere plek waren de rotsen, die aan wederzijde van deze kloof +voorover hingen, elkander zoo dicht genaderd, dat twee over elkander +gelegde en met zoden bedekte pijnboomstammen, een ruwe brug vormden, op +een hoogte van ten minste honderd en vijftig voet. Zij was zonder +leuning en nauwelijks drie voet breed. + +Deze gevaarlijke brug scheen niets dan een zwarte lijn, aan het blauw +des hemels over de smalle strook getrokken, welke door de aan +weerszijde overhellende rotsen zichtbaar gelaten was. Terwijl Waverley +hier naar keek, zag hij met een gevoel van ontzetting, Flora en haar +gezellin verschijnen, die, aan bovenaardsche wezens gelijk, als het +ware, hoog in de lucht op deze slingerende brug zweefden. Toen zij hem +beneden ontdekten, hield ze stil, en wuifde hem met een bevallige +ongedwongenheid, die hem een huivering door de leden joeg, met haar +zakdoek toe. Door het gevoel van duizeligheid bij hem opgewekt, was hij +buiten staat den groet te beantwoorden, en nooit gevoelde hij zich meer +verlicht, dan toen de schoone gedaante de gevaarlijke, door haar met +zoo veel gerustheid overgetrokken brug verlaten had, en aan de andere +zijde verdwenen was. + +Eenige schreden verder onder de brug, waarvan het gezicht hem zoo veel +schrik had veroorzaakt, liep het pad, naarmate het zich meer van den +stroom verwijderde, steiler naar boven, en verbreedde zich het dal tot +een boschrijke kom, bezet met berken, jonge eiken en hazelaren, +waartusschen zich hier en daar een taxisboom verhief. De rotsen weken +thans naar achteren, ofschoon ze nog voortdurend haar grijze en ruige +toppen hier en daar zichtbaar lieten tusschen het kreupelhout. Nog +hooger op ontwaarde men andere rotsen, wier spitsen, gedeeltelijk kaal, +gedeeltelijk met boschaadjes bekleed waren, terwijl sommigen rond en +purperkleurig met de bloeiende heiplanten en andere gespleten, +verbrokkeld en verdeeld zich aan het oog voordeden. Na een korte +wending bracht het pad dat nu eenigen tijd buiten het gezicht van den +stroom had voortgeloopen, Waverley op eens vlak voor een schoonen +waterval. Deze was minder opmerkelijk om de hoogte, vanwaar hij +nederstortte en zijn groote waterstraal, dan om de bijkomende +schoonheden, die de plek versierden. Na een gebroken val van omtrent +twintig voet, werd de stroom opgevangen in een ruime, door de natuur +gevormde kom, tot aan den rand met water gevuld, hetwelk, waar het +schuim van den val ophield, zoo bij uitstek helder was, dat, in weerwil +van de geweldige diepte, het oog elk steentje op den bodem kon +onderscheiden. In deze soort van ketel ronddraaiende, vond de stroom +een uitgang over een soort van gebroken rotsrand, en vormde een tweeden +val, die in den afgrond zelven stortte: waarna hij vantusschen de +zwarte rotsen stroomende, die door de eeuwen gepolijst en glad gemaakt +waren, kabbelende in de vallei wegdreef en de beek vormde, langs welker +oevers Waverley zoo even gewandeld had. [89] Alles wat deze +schilderachtige kom omringde was even schoon; maar het was een +schoonheid die iets statigs en stouts bijna iets groots had. De met mos +begroeide oeverzoomen werden afgewisseld door geweldige rotsbrokken, en +versierd met boomen en heesters, waarvan sommigen onder Flora’s leiding +geplant waren, maar met zooveel overleg, dat ze het bevallige van het +landschap bevorderden, zonder de schilderachtige trotschheid er van in +het minst te benadeelen. + +Hier trof Waverley Flora aan, terwijl ze in den waterval staarde, +gelijk een dier bevallige gestalten, waarmede de landschappen van +Poussin zijn opgeluisterd. Twee schreden achter haar meesteres stond +Cathleen, die een kleine schotsche harp droeg, welke Flora had leeren +bespelen en wel van Rory Dall, een der laatste harpspelers der +Westersche Hooglanden. De zon, die nu in het westen daalde, wierp een +rijken afwisselenden glans over al de voorwerpen, welke Waverley +omringden, en scheen een bovenaardschen luister bij te zetten aan de +diepe uitdrukking van Flora’s zwart glinsterend oog, en de bevalligheid +en de reinheid harer gelaatstrekken, waarbij nog hare heerlijke en +betooverende gestalte, dien luister kwam verhoogen. Eduard zeide in +zich zelven, dat hij nooit, zelfs in zijn dolste droomen, zich een +gedaante had voorgesteld die met deze in schoonheid en beminnelijkheid +te vergelijken was. De woeste pracht van de afgezonderde plek, die zich +als door een tooverslag aan hem voordeed, verhoogde de gemengde +gewaarwordingen van geluk en eerbied, waarmede hij haar naderde, alsof +ze een toovernimf van Boyardo of Ariosto ware, op wier wenk plotseling +een Eden in de wildernis scheen ontstaan te zijn. + +Flora kende, even als iedere schoone vrouw, de macht harer +bekoorlijkheden, en met groot genoegen bespeurde ze de uitwerking +daarvan in de eerbiedige, beschroomde toespraak van den jeugdigen +krijgsman. Maar, daar ze een uitnemend goed verstand bezat, schreef ze +aan het romaneske van het tooneel en aan andere toevallige +omstandigheden, een goed deel toe van de ontroering, waaraan Waverley +blijkbaar ten prooi scheen te wezen. Daar ze noch zijn levendige +verbeelding, noch zijn ligt ontvlambaar karakter kende, zag ze in zijn +hulde niets dan de voorbijgaande bewondering, welke zelfs een vrouw van +veel mindere bekoorlijkheden, onder zulke omstandigheden, zou hebben +mogen verwachten. Ze sloeg dus zeer bedaard den weg in naar een plek, +op zulk een afstand van den waterval, dat het geruisch van den +nederstortenden stroom eer haar stem en de begeleiding ter hulpe moest +komen dan nadeelig zijn, en, terwijl ze zich op een met mos begroeiden +rotsblok nederzette, nam ze de harp uit Cathleen’s handen. + +„Ik heb u de moeite gegeven, kapitein Waverley,” zeide ze, „naar deze +plek te komen, zoo wel omdat ik meende dat het landschap zelf u belang +zou inboezemen, als omdat een Hooglandsch gezang nog meer door mijn +onvolkomene overzetting zou lijden, als niets van het woeste en +daarmede overeenstemmende er bij kwam. Om mij van de dichterlijke +uitdrukking van mijn land te bedienen: de Celtische Muze woont in de +nevelen van een verborgen, eenzamen heuvel, en haar stem is het +gemurmel van den bergstroom. Hij die haar zoeken wil, moet aan de barre +rots boven de vruchtbare vallei, en aan de eenzame woestijn boven de +vroolijke feestzaal de voorkeur geven.” + +Bezwaarlijk kon iemand het schoone meisje deze verklaring met een +bezielde stem hooren doen, zonder uit te roepen, dat de door haar +vereerde Muze nooit een bevoegder plaatsvervangster kon vinden. Maar +ofschoon deze gedachte zich aan zijn ziel opdrong, had Waverley den +moed niet om ze uit te spreken. Inderdaad, het overweldigende genot, +waarmede hij de eerste tonen door haar uit de harp gelokt hoorde, werd +hem bijna pijnlijk. Om al de schatten der wereld zou hij zijn plaats +aan hare zijde niet verlaten hebben; en toch verlangde hij naar de +eenzaamheid, om rustig en ongestoord de verschillende gewaarwordingen +te ontleden en te onderzoeken, waardoor zijn hart bestormd werd. + +Flora had het eentonig en afgemeten recitatief van den bard vervangen +door de muziek van een aloud Hooglandsch krijgslied, dat wegsleepend en +verheven van aard was. Op eenige weinige onregelmatige akkoorden volgde +een præludium, woest en zonderling, maar in volkomen overeenstemming +met het gemurmel van den verwijderden waterval en het zuchten van het +avondkoeltje, dat in de bladeren van een espenboom ritselde, welke +boven de zitplaats der harpspeelster zijn takken uitbreidde. De +volgende verzen zullen slechts een gering denkbeeld geven van den +indruk, dien ze, aldus voorgedragen en begeleid, op Waverley maakten: + + + Zie de mist kleurt het dal en den heuveltop vaal, + Maar de slaap is nog zwaarder des zoons van den Gael; + De overheerscher gebiedt: – in zijn juk zucht het land, + Ieders hart is verstijfd, en verlamd ieders hand. + + Als begraven in ’t stof, ligt het schild en het zwaard, + Waar het oog slechts het rood van den roestvlek ontwaart; + En al draagt men een roer door ’t gebergt met zich meê, + Och, ’t is enkel noodlottig voor veldhoen of ree. + + Brengt de roem van de vaadren de barden in gloed, + Door een blos of een slag zij hun lied dan begroet! + Tedre luitsnaar word’ stom, en gesust iedre toon, + Die herinnert aan glorie, sinds lang al ontvloôn. + + Maar de nacht is geweken, de slaap is voorbij, + In het eind maakt de morgen de bergen weêr blij, + En Glenadala’s spitsen weêrkaatsen zijn glans, + En het lachend Glenfinnan [90] gaat golvend ten dans! + + Onverschrokkene Moray! [91] gij balling zoo dier, + O verhef bij ’t ontwaken des dags uw banier! + Dat ze statiglijk wappere op d’ adem van ’t noord, + Zooals ’t zonlicht een wijl door de stormvlagen gloort. + + Moet, o teelt van den sterke, als die morgen genaakt, + U de harpe des grijsaards herinren: ontwaakt! + Op der voorvaadren oog straalde nimmer zijn rood, + Of hij wekte iedren hoofdman ter zege of ten dood. + + O gij nakroost der vorsten uit Islay’s gebied, + Trotsche heerschers van Ranald, Glengary en Sleat, + Vereent u als drie stroomen, een sneeuwberg ontsnelt, + En stort los op den vijand, en uwer zij ’t veld! + + Trouwe zoon van Sir Evan Lochiel, zoo vermaard, + Hang uw schild aan den schouder, en wet er uw zwaard! + Vul de klank van uw hoorn, woeste Keppoch, het dal, + En het ver Corryarick weerkaats zijn geschal. + + Koene zoon van Lord Kenneth, gij hoofd van Kintail! + Dat het hert in uw standaard in ’t windgefluit speel! + Dat de stam van Glenkillan zoo vrij als getrouw, + Ons Glenlivat herinner, Dundee, of Harlaw! + + Dat het nakroost van Fingon, die clan zoo vermaard, + Om zijn mart’laars bij God, en zijn helden op aard, + Saam vereend met den stam van ’t beroemd Rorrimore, + Thans de vaartuigen sture in het glorievol spoor! + + Van geneugt juicht Mac-Shimei, op ’t zien van ’t helmet, + Door zijn clanhoofd op sneeuwwitte kruin zich gezet, + En de stam van Alpine en Glencoe plast verwoed, + Door de wrake gespoord in der vijanden bloed. + + O, gij zonen diens Dermids, die streedt met den beer, + O, Mac-neil van het eiland, en Moy van het meer, + Voor de wrake, voor de eer en de vrijheid ontwaakt! + En Mac Cullum Mores naam u thans waardig gemaakt! + + +Op dit oogenblik kwam een groote jachthond, die door het dal vloog, +tegen Flora opspringen, en haar muziek door zijn lastige liefkozingen +storen. Op een in de verte klinkend gefluit keerde hij zich om, en +snelde het pad weder met de vlugheid van een pijl af. „Dit is de trouwe +medgezel van Fergus, kapitein Waverley, en dat was zijn signaal,” +merkte het meisje op. „Hij houdt van geen poëzij, tenzij van het +luimige genre, en komt juist van pas, om den langen catalogus af te +breken van stammen, welke een uwer ondeugende Engelsche dichters +omschreven heeft als: + + + „Een ongeschoeide troep van hooggeboren bedelaren, + Hoogmoedig op het mac dat ze met hun namen paren.” [92] + + +Waverley betuigde zijn leedwezen over deze stoornis. + +„o Gij kunt niet gelooven, hoeveel ge verloren hebt! De bard heeft, +volgens zijn verschuldigden plicht, drie lange coupletten gericht tot +Vich Ian Vohr, waarin hij diens groote eigenschappen optelt, en niet +vergeten heeft in te vlechten, dat hij een vriend is van den harpenaar +en den bard – „een gever van milde giften.” Daarenboven zoudt ge een +treffende toespraak hebben gehoord aan den schoongelokten zoon des +vreemdelings, levende in het land, waar het gras altijd groen is – den +ruiter op het glinsterend krijgsros, welks huid is als dat der raven, +en welks brieschen als het geschreeuw van den arend, die hunkert naar +den strijd. Deze dappere ruiter wordt met warmte bezworen zich te +herinneren, dat zijn voorvaderen zich zoo wel onderscheidden door hun +getrouwheid aan den vorst, als door hun moed. – Dit hebt ge alles +gemist; maar daar uwe nieuwsgierigheid niet voldaan is, zoo maak ik uit +het verre fluiten mijns broeders op, dat ik nog even den tijd zal +hebben om de slotcoupletten te zingen, eer hij komt om met mijn +vertaling den spot te drijven.” + + + Dappre zoons van ’t gebergte, van eiland en meer, + Stroomt uw heuvelen af, daagt van heinde en van veer, – + Hoort! de horen schalt rond, maar hij roept niet ter jacht, + Hoort! de zakpijp gonst luid, maar geen feest dat u wacht. + + Maar hij roept er de helden ter zege of ten val, + Als de vaandelen wuiven om heuvel en dal! + Maar hij roept om den dolk, om het schild, om het zwaard, + Tot den marsch, tot den aanval – uw vaderen waard! + + Voere elk hoofdman het wraakstaal, als Fingal de held! + Stroome ’t bloed door zijn aadren met bruisend geweld! + Breekt het juk van den vreemde als uw vaadren weleer, + Of sterft als die vaadren, en duldt het niet meer! + + + + + + + + +DRIE-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. + +WAVERLEY VERLENGT ZIJN VERBLIJF TE GLENNAQUOICH. + + +Nauwelijks had Flora haar lied geëindigd, of Fergus stond voor hen. „Ik +wist, dat ik ook zonder de hulp van mijn vriend Bran, u hier zou +vinden. Iemand met een eenvoudigen smaak, zoo als de mijne, en die niet +naar het verhevene zoekt, zou aan de springende fontein van Versailles +boven dezen waterval, met al zijn rotswerk en geplas de voorkeur geven; +maar, kapitein Waverley, dit is Flora’s Parnassus, en deze stroom haar +Helicon. Ze zou mijn kelders geen geringe dienst bewijzen, zoo zij haar +coadjutor, Mac-Murrough, van de uitnemende kracht dezer bron kon +overtuigen; hij heeft nog pas een halve flesch brandewijn opgedronken, +om, zoo als hij zeide, de koude van den rooden wijn wat te temperen. +Kom, laat mij de kracht er eens van beproeven.” Hij slurpte een weinig +water uit de holte van de hand, en begon dadelijk met een theatrale +houding: + + + „Gegroet, o schoone der woestijn! + Der Gaelsche zangkunst oogelijn! + In ’t fraai en vruchtbaar land verwekt, + Waar gras noch graan den grond bedekt.” + + +„Maar de Engelsche poëzij gelukt nooit onder den invloed eens +Hooglandschen Helicons: Allons, courage! De Fransche taal zal mij beter +van dienst zijn: + + + O vous qui buvez à tasse pleine + A cette heureuse fontaine, + Où l’on ne voit sur le rivage + Que quelques vilains troupeaux + Suivis de nymphes de village, + Qui les escortent sans sabots.” + + +In ’s hemels naam, lieve Fergus, verschoon ons van deze +allervervelendste en laffe personages uit Arcadië. Laat, bid ik u, +Coridon en Lindor niet op ons los.” + +„Wel! zoo ge geen smaak kunt vinden in den herderstaf en de schalmei, +dan zal ik u op een heldendicht onthalen.” + +„Beste Fergus, gij hebt zeker meer geproefd uit Mac-Murrough’s beker, +dan uit den mijnen.” + +„Dat ontken ik, ma belle demoiselle, al moet ik ook verklaren, dat die +mij het best van de twee zou behagen. Wie uwer ijlhoofdige Italiaansche +romancedichters zegt er: + + + Io d’ Elicona niente + Mi curo, in fe de Dio, che’l bere d’acque + (Bea chi ber ne vuol) sempre mi spiacque. [93] + + +Maar zoo gij aan het Gaelsch de voorkeur geeft, kapitein Waverley, zal +hier de kleine Cathleen Drimmindhu voor u zingen. – Kom, Cathleen, +(mijn beste), begin slechts; geene komplimenten!” + +Cathleen droeg zeer levendig een Gaelsch liedje voor, waarin een +landman op tragi-komische wijze het verlies zijner koe betreurt. Schoon +Waverley niets verstond van de taal waarin ze het zong, moest hij meer +dan eens om het komieke van de voordracht lachen.” [94] + +„Uitmuntend, Cathleen,” riep het Opperhoofd, „ik moet binnen kort een +knap man voor u onder mijn clanslieden uitzoeken.” + +Cathleen lachte, bloosde en verschool zich achter haar gezellin. + +Op hun terugtocht naar het kasteel, drong het Opperhoofd bij Waverley +met warmte aan een paar weken te blijven, ten einde getuige te wezen +van een jachtpartij, waaraan hij en eenige andere Hooglandsche heeren +voornemens waren deel te nemen. De tooverkracht van schoonheid en +muziek had te diepen indruk op het hart van Waverley achtergelaten, dan +dat hij in staat zou geweest zijn voor deze vriendelijke uitnoodiging +te bedanken. Men kwam dus overeen, dat hij een briefje naar den baron +van Bradwardine zou zenden, waarin hij zijn voornemen te kennen gaf, om +een veertien dagen te Glennaquoich te blijven, terwijl hij hem verzocht +door den brenger (een gilly, of loopjongen, van het Opperhoofd) de +brieven te laten bezorgen, die voor hem mochten gekomen zijn. + +Dit bracht het gesprek op den Baron, dien Fergus als edelman en soldaat +hoog roemde. Zijn karakter werd nog wel zoo juist en fijn geschetst +door Flora, die beweerde dat hij inderdaad het model was van een oud +Schotschen ridder, met al zijn zonderlingheden en deugden. „Het is een +soort van mensch, kapitein Waverley, die langzamerhand verdwijnt; want +de edelste trek er van, was eerbied voor zich zelf, dien men tot nu toe +nooit uit het oog verloren had. Maar thans worden de heeren, wier +beginselen hun niet toelaten aan het tegenwoordige Bewind hun hof te +maken, verwaarloosd en vernederd, en velen gedragen zich daarnaar, en +onderwerpen zich, gelijk enkele lieden, die ge op Tully-Veolan ontmoet +hebt, aan gewoonten en gezelschap, die onbestaanbaar zijn met hunne +geboorte en in strijd met hun opvoeding. De onbarmhartige partijwoede +schijnt de slachtoffers, die zij, hoe onrechtvaardig ook, brandmerkt, +inderdaad te vernederen. Maar laat ons hopen dat er een helderder dag +aanbreekt; dat een Schotsch landedelman een geleerde zal kunnen zijn, +zonder de pedanterie van onzen vriend den Baron; een liefhebber van de +jacht zonder de onfatsoenlijke manieren van den heer Falconer; en een +oordeelkundig landbouwer, zonder een lompe tweebeenige os te worden, +als Killancureit.” + +Aldus voorspelde Flora een omwenteling, die inderdaad door den tijd is +teweeg gebracht, ofschoon op eene geheel andere wijze, dan zij zich +voorstelde. + +Zij sprak vervolgens over de beminnelijke Rose, en hield de warmste +lofspraken op haar schoonheid, manieren en inborst. „Een onwaardeerbare +schat,” zeide Flora, „zal den man ten deel vallen die het voorwerp van +Rose Bradwardine’s genegenheid wordt; het bezit van haar hand en haar +hart zal hem voorzeker gelukkig maken. Ze is geheel en al bezield met +haar „t’huis”, en ze smaakt in de uitoefening van al de vreedzame +deugden der huiselijkheid haar hoogste genoegen. Haar echtgenoot zal +voor haar zijn, wat haar vader nu is, het voorwerp van al haar zorg, +teederheid en liefde. Ze zal niets zien, en aan niets anders denken dan +door hem en aan hem. Zoo hij een verstandig en braaf man is, zal ze +zijn verdriet met hem gevoelen, zijn zorgen verzachten, zijn vermaken +deelen. Wordt ze de vrouw van een strengen echtgenoot, of van iemand, +die haar verwaarloost, dan zal ze zich insgelijks naar zijn zin +schikken, want ze zal zijn onvriendelijke behandeling niet lang +beleven. En, helaas! hoe groot is de kans, dat zulk een onwaardig lot +mijn arme vriendin te beurt zal vallen! Waarom ben ik geen Koningin, om +den beminnelijksten en waardigsten jongeling van mijn rijk te kunnen +bevelen zijn geluk, te gelijk met de hand van Rose Bradwardine, te +zoeken!” + +„Intusschen zou ik wel wenschen, dat ge haar geliefdet te bevelen, en +attendant mijne hand aan te nemen,” zei Fergus lachende. + +Ik weet niet door welke opwelling het kwam, dat deze wensch, hoewel in +scherts geuit, Eduard eenigszins schokte, in weerwil van zijn +toenemende genegenheid voor Flora, en zijn onverschilligheid omtrent +Freule Bradwardine. Dit is een dier geheimen van het menschelijk hart, +welke wij vermelden, zonder te pogen er een verklaring van te geven. + +„Uwe hand, broeder?” antwoordde Flora, terwijl ze hem strak in het +gelaat zag. „Neen! ge hebt een andere bruid – de Eer; en de gevaren die +ge loopen moet om het bezit harer mededingster, zouden de arme Rose het +hart breken.” + +Onder dit gesprek bereikten ze het kasteel, en Waverley had spoedig +zijn brief voor Tully-Veolan gereed gemaakt. Daar hij wist dat de Baron +op zulke zaken zeer nauwlettend was, wilde hij zijn schrijven +verzegelen met het familiewapen, doch hij vond het cachet niet aan zijn +horlogie, en begreep dat hij het op Tully-Veolan had laten liggen. Hij +sprak met een paar woorden over dit geleden verlies, en verzocht +intusschen het zegel van zijn gastheer te mogen gebruiken. + +„Zeker,” zeide freule Mac-Ivor, „Donald Bean Lean zou niet –” + +„Ik sta met mijn leven borg voor hem in zulke omstandigheden,” +antwoordde haar broeder: „daarenboven zou hij gewis het horloge niet +vergeten hebben.” + +„Hoe het zij, Fergus,” zeide Flora, „en wat ik ook toegeef, het +verbaast mij toch, dat ge dien man kunt voorspreken.” + +„Ik hem voorspreken! – Mijn vriendelijke zuster zou u wel diets maken, +kapitein Waverley, dat ik zijn medeplichtige ben, – of, om duidelijker +te spreken, dat de roover, bij wijze van schatting, een deel van zijn +buit heeft moeten afstaan aan den landheer, over wiens gebied hij met +zijn prooi getrokken is. Twijfel er geen oogenblik aan, zoo ik geen +middel weet te vinden om Flora’s tong te breidelen, dan zal nog de +generaal Blakeney een sergeant met eenige manschappen uit Stirling +zenden, (dit zeide hij op trotschen en spotachtigen toon) om Vich Ian +Vohr, zoo als men mij noemt, in zijn eigen kasteel gevangen te nemen.” + +„Kom, kom, Fergus! moet onze gast niet gevoelen, dat dit alles +kinderpraat en gekheid is? Ge hebt lieden genoeg tot uw dienst, zonder +bandieten er onder op te nemen, en uw eigen eer is boven allen blaam +verheven. – Waarom zendt ge dezen Donald Bean Lean, dien ik om zijn +lage vleierij en dubbelhartigheid, nog meer dan om zijn rooverij haat, +niet dadelijk uw land uit? Niets ter wereld zou mij kunnen bewegen om +zulk een mensch te dulden.” + +„Niets ter wereld, Flora?” zei het Opperhoofd, met nadruk. + +„Niets, Fergus! zelfs dat niet, wat mij het naast aan het hart ligt. +Bespaar me het ongeluk van zulke onwaardige bondgenooten te hebben.” + +„Maar, hoor, zuster!” hernam het Opperhoofd op vroolijken toon, „ge +denkt niet aan mijn achting voor la belle passion. Evan Dhu Maccombich +is verliefd op Donald’s dochter Alice, en ge kunt niet verwachten, dat +ik hem in zijn liefde zal dwarsboomen. Wel, de geheele clan zou zeggen, +dat het schande was! Ge kent een hunner wijze gezegden, dat een +bloedverwant een gedeelte is van iemands lichaam; maar dat een +zoogbroeder een gedeelte is van iemands hart.” + +„Nu, Fergus, er is met u geen twisten; ik wensch maar dat alles goed +afloopen moge.” + +„Een vrome wensch, mijn lieve en profetische zuster! en het best +mogelijke middel om een eind te maken aan een zwak argument. Maar, +hoort ge de doedelzakken niet, kapitein Waverley? Misschien zult ge +meer lust hebben, om bij den klank dier muziek te dansen, dan door de +harmonie te worden doof gemaakt, zonder deel te nemen in de +lichaamsbeweging, waartoe ze ons uitngodigen.” + +Waverley nam Flora’s hand. Het dansen, zingen en feestvieren werd druk +voortgezet, en besloot den vroolijken dag op het kasteel van Vich Ian +Vohr. Eduard trok zich eindelijk terug; maar, door een aantal nieuwe en +strijdige gewaarwordingen geslingerd, kon hij gedurende langen tijd +geen rust vinden, terwijl hij in dien niet onaangenamen toestand +gehouden werd, waarbij de verbeelding het roer in handen neemt, en de +geest veeleer lijdelijk voortdrijft op den snellen en ongeregelden +stroom der gedachten, dan wel eenige moeite doet, om ze aan te vatten, +te schikken of te onderzoeken. Hij viel laat in slaap, en in zijn +droomen stond het beeld van Flora Mac-Ivor voor hem. + + + + + + + + +VIER-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. + +EEN HERTEJACHT EN DE GEVOLGEN DAARVAN. + + +Zal dit een kort of een lang hoofdstuk zijn? – Dat is een vraag, waarin +ge, geachte lezer, geen stem hebt, hoezeer ge ook in de gevolgen moogt +betrokken wezen; juist zooals ge (even als ik zelf) niets te maken hebt +met het opleggen eener nieuwe belasting, uitgenomen de onbeduidende +omstandigheid, dat gij ze betalen moet. Evenwel zijt ge zeker ruim zoo +gelukkig in het tegenwoordige geval; want ofschoon het aan mij staat, +mijn stof naar verkiezing te rekken, kan ik u echter niet voor den +rechter dagen, zoo het u mocht goeddunken mijn verhaal niet te lezen. +Laat mij dus eens overleggen. Het is waar, dat de jaarboeken en +stukken, die ik in handen heb, slechts weinig van deze Hooglandsche +jacht zeggen; maar daarentegen kan ik elders overvloedige bouwstoffen +vinden, om er een beschrijving van te geven. Want de oude Lindsay [95] +van Pitscottie ligt naast me opengeslagen, met zijn beschrijving der +jacht in het Atholsche bosch, en „zijn hoog en geribd paleis van groen +hout, met allerlei soort van drank, die men krijgen kon in steden en in +dorpen, als ale, bier, wijn, muskadel, malvoizij, hypocras en aqua +vitæ; benevens wittebrood, bruinbrood, koek, ossenvleesch, +schapenvleesch, lamsvleesch, kalfsvleesch, wild, ganzen, jonge varkens, +kapoenen, konijnen, kraanvogels, zwanen, patrijzen, pluivieren, eenden, +pauwen, zwarte faizanten, korhoenders, enz.”, niet te vergeten „de +kostelijke ligging, het vaatwerk en tafellinnen,” en minst van allen +„de bekwame hofmeesters, allerknapste baksters, voortreffelijke koks en +suikerbakkers, zoo min als de ingelegde en gedroogde confituren voor +het nagerecht.” Behalve de bijzonderheden, die men verzamelen kan in de +beschrijving van dit Hooglandsche feest, (welks luister des Pausen +Legaat noopte om een gevoelen te verzaken, dat hij tot hiertoe +gekoesterd had, namelijk dat Schotland het – ja, het uiterste einde van +de wereld was); behalve deze bijzonderheden, zou ik immers mijn verhaal +wel mogen opluisteren met behulp van Taylor den waterpoëet [96], die +deze jachtpartij beschreef op de heide van Mar: + + + Langs heide en mos, door poel en kreek, + waarin het vorschje kwaakt; + Op ruwen rotstop en gebergt, + waarlangs de bliksem blaakt; + Wordt haas en bok en ree gejaagd, + gejaagd door mensch en hond; + En in een tweetal uren dekt + een twintigtal den grond. + o Laagland! laag is steeds uw jacht, + als wat ge biedt aan ’t oog; + Maar als het Hoogland jaagt of speelt, + is ’t altijd stout en hoog. + + +Maar zonder mijn lezers langer te kwellen, of mijn uitgebreide +belezenheid verder uit te kramen, zal ik me tevreden stellen met het +aanhalen van een enkele bijzonderheid uit de merkwaardige jacht te +Lude, welke in de Verhandeling over de Caledonische Harp van den +geleerden heer Gunn voorkomt; en ik derhalve mijn geschiedenis +vervolgen met al de kortheid, welke mijn eigene wijze van stellen (die +wel iets heeft van hetgeen door geleerden de omschrijvende en +uitvoerige manier, maar door het gemeen met den naam van omslachtige +bestempeld wordt), mij vergunnen zal. + +Om onderscheidene redenen werd de groote jachtpartij drie weken +uitgesteld. De tusschentijd werd door Waverley met veel genoegen te +Glennaquoich gesleten; want de indruk, dien Flora, bij de eerste +ontmoeting, op hem had gemaakt, nam met iederen dag toe. Ze was juist +iemand, om een jong mensch van levendige verbeelding te betooveren. +Hare manieren, hare gesprekken, hare gaven in de poëzij en de muzijk, +zetten aan haar persoonlijke bevalligheid nieuwe bekoorlijkheden bij. +Zelfs in haar vroolijke oogenblikken was ze, in zijn schatting, boven +de gewone dochters van Eva verheven, en scheen ze slechts voor enkele +oogenblikken zich te vernederen tot die uitspanningen en nietigheden, +waarvoor zoovele vrouwen schijnen te leven. Door den omgang met deze +betooverende schoone, terwijl de jacht zijn morgenuren in beslag man, +en de avond met dans en gezang voorbijging, werd Waverley met iederen +dag meer ingenomen met zijn gullen gastheer, en meer verliefd op diens +bekoorlijke zuster. + +Eindelijk brak de bepaalde tijd voor de aangekondigde jachtpartij aan, +en Waverley en het Opperhoofd vertrokken naar de plaats der +vereeniging, een dagreize noordwaarts van Glennaquoich gelegen. Fergus +had bij deze gelegenheid een gevolg van omstreeks driehonderd +manschappen uit zijn clan, wel gewapend en uitgerust in hun besten +tooi. Waverley schikte zich in zoo verre naar de gewoonte des lands, +dat hij de trews droeg, maar kon er niet toe besluiten om den kilt aan +te nemen; ook droeg hij de brogues en de muts als de meest geschikte +kleeding voor de jacht die hij bijwonen zou, en welke hem daarenboven +minder blootstelde om als vreemdeling te worden aangegaapt, wanneer zij +op de bepaalde plek aankwamen. Zij troffen ter bedoelde plaatse een +aantal aanzienlijke Opperhoofden aan. Waverley werd plechtig aan deze +voorgesteld en met hartelijkheid door hen ontvangen. Hunne vazallen en +clanslieden, tot wier leenplicht het behoorde op zulke bijeenkomsten te +verschijnen, kwamen zoo talrijk op, dat ze een klein leger vormden. +Deze vlugge lieden verspreidden zich wijd en zijd over het land, +terwijl ze om mij van den kunstterm te bedienen, een kring of tinchel +vormden. Deze kring, die hoe langer hoe nauwer werd, dreef de herten in +troepen bijeen naar het dal, waar de Opperhoofden en voorname jagers op +hen loerden. In den tusschentijd bivakkeerden de groote heeren op de +bloemrijke heide, in hun plaid gewikkeld, welke wijze om een zomernacht +door te brengen, door Waverley lang niet onaangenaam gevonden werd. + +Gedurende verscheidene uren na zonsopgang, heerschte er op de heuvels, +bergruggen en passen de gewone stilte en eenzaamheid; de Opperhoofden, +met hun gezelschap, vermaakten zich met allerhande tijdkortingen, +waaronder de genoegens van „de schelp,” zooals Ossian die beschrijft, +niet vergeten werden. Anderen waren ter zijde gezeten op een afgelegen +heuvel; waarschijnlijk even diep verzonken in de behandeling van +staatszaken en nieuwstijdingen, als Milton’s geesten in hunne +metaphysische gesprekken. Eindelijk werd het signaal gegeven dat het +naderen van het wild aankondigde. In de verte aangeheven kreten +weergalmden van dal tot dal, naarmate de verschillende afdeelingen der +Hooglanders, onder het beklimmen der rotsen, het doorworstelen van het +kreupelhout, het doorwaden der beken, het kruipen door riet en +struiken, meer en meer elkander naderden, en de verbaasde herten en +andere wilde dieren, die voor hen henen vluchtten, in een nauwer omtrek +voor zich uitdreven. Elk oogenblik vernam men het geluid van +geweerschoten door duizenden echo’s teruggekaatst. Het bassen der +honden voegde zich welhaast bij het koor, dat met ieder oogenblik +luider en luider werd. Op het laatst begon de voorhoede der herten +zichtbaar te worden, en toen ze bij twee of drietallen den bergpas +kwamen afspringen, toonden de Opperhoofden hunne bedrevenheid in het +uitkippen der vetste beesten, en hunne behendigheid in het dooden der +dieren met hunne jachtroeren. Fergus legde een bijzondere vaardigheid +aan den dag, en Eduard was mede zoo gelukkig, de opmerkzaamheid der +jagers tot zich te trekken en hunne toejuiching te verwerven. + +Maar nu begon de gansche hoop van herten zich in het dal te vertoonen +en maakte, in een zeer nauwen doorgang bijeen gejaagd, zulk een +ontzaglijke phalanx uit, dat hun gewei op een afstand, op de +aangrenzende hoogte, een bladerloos bosch scheen te vormen. Hun aantal +was zeer groot; en, op het zien van de dreigende houding die ze +aannamen, terwijl ze zich in slagorde schaarden met de grootste der +herten vooraan, onder het aangapen van de groep, welke hun den +doortocht van het dal betwistte, begonnen de bedrevenste jagers gevaar +te voorspellen. Doch nu ving tevens het werk der verwoesting aan alle +kanten aan. Honden en jagers waren aan het werk, en geweerschoten +weerklonken uit iederen hoek. De herten, tot wanhoop gedreven, deden +ten laatste een vreeselijken aanval juist op de plek, waar de beste +schutters zich geplaatst hadden. Er werd terstond gewaarschuwd in het +Gaelsch, dat men zich op het aangezicht zou werpen; maar Waverley, voor +wiens Engelsche ooren de klank verloren ging, was bijna het slachtoffer +geworden van zijn onkunde in deze aloude taal. Fergus, die het gevaar +bemerkte, sprong op en wierp hem juist op het oogenblik tegen den +grond, dat de geheele kudde op hem losbrak. Daar de aandrang +onwederstaanbaar was, en de wonden van een hertengewei hoogst +gevaarlijk zijn [97], zoo kan men gerust zeggen, dat de vlugheid van +het Opperhoofd, bij deze gelegenheid zijn gast het leven gered had. Hij +hield hem met vaste hand op den grond uitgestrekt, tot de geheele kudde +over hen heen was gevlogen. Nu wilde Waverley opstaan; maar hij voelde +dat hij eenige belangrijke kneuzingen ontvangen had, en bij nader +onderzoek bleek het, dat hij zijn enkel geweldig verstuikt had. + +Dit stoorde de vreugde der bijeenkomst; ofschoon de Hooglanders, aan +zulke voorvallen gewoon en daarop voorbereid, zelven geen last geleden +hadden. In een oogenblik was er een hut opgericht, waarin Eduard op een +leger van heide werd nedergelegd. De chirurgijn, of hij die zich als +zoodanig aanmeldde, scheen de hoedanigheden van een paardendocter en +een toovenaar in zich te vereenigen. Hij was een oude, uitgedroogde +Hooglander, met een eerwaardigen grijzen baard, en wiens geheele +kleeding uit een rok van donkere tartan bestond, waarvan de panden tot +op de knie afdaalden, en, daar hij van voren dicht was, tevens tot +wambuis en broek diende [98]. Hij naderde Eduard met groote deftigheid, +en wilde, ofschoon onze held van pijn kromp, niet tot eenige +kunstbewerking overgaan, om ze te verligten, voor en aleer hij zijn bed +driemaal was rondgegaan, waarbij hij zich van het oosten naar het +westen, volgens den loop der zon bewoog. Dit, de Deasil [99] genoemd, +scheen door den dokter en de omstanders beschouwd te worden als een +zaak van het uiterste belang, alvorens de kuur volbracht werd; en +Eduard, wien de pijn buiten staat stelde, iets daartegen in te brengen, +en die zich ook inderdaad weinig heil daarvan voorspelde, onderwierp +zich stilzwijgend. + +Nadat deze plechtigheid behoorlijk volbracht was, tapte de oude +Esculaap Eduard, door middel van een kopglas, met vrij wat +behendigheid, eenig bloed af, en begon, terwijl hij gedurig bij zich +zelven in het Gaelsch mompelde, zekere kruiden te koken, waarvan hij +een pap maakte. Daarop legde hij deze op de deelen, die geleden hadden, +terwijl hij geen oogenblik met het mompelen van gebeden of bezweeringen +ophield. Waverley kon niet onderscheiden, welke van beide het waren, +daar zijn oor niets opving dan Gasper-Melchior-Balthazar-maxprax-frax, +en dergelijke brabbeltaal. Het pappen miste de gewenschte uitwerking +niet: de pijn en de zwelling verminderden, hetgeen door onzen held aan +de kracht der kruiden of het gevolg der warmte, doch door de omstanders +eenstemmig aan de tooverspreuken, welke de operatie hadden vergezeld, +werd toegeschreven. Men gaf Eduard te verstaan, dat geen enkele der +geneesmiddelen geplukt was, dan bij volle maan, en dat de kruidkenner, +onder het inzamelen, onophoudelijk een tooverspreuk had opgezegd, die +in het Engelsch aldus luidde: + + + O wees gegroet, gij heilig kruid, + Ontkiemd op heilgen grond; + ’t Was op d’ Olijfberg, dat men u + Het allereerste vond. + Voor menig kneuzing hebt gij baat, + Gij heeldet menig wond; + In naam van onze Lieve Vrouw + Raap ik u van den grond. [100] + + +Eduard merkte, niet zonder verwondering, op, dat zelfs Fergus, in +weerwil van zijn kennis en opvoeding, in de bijgeloovige denkbeelden +zijner landgenooten scheen te deelen, hetzij omdat hij het +onstaatkundig achtte den twijfelaar uit te hangen in een zaak die +algemeen geloof vond, of, wel zoo waarschijnlijk, omdat, daar de meeste +menschen niet diep noch ernstig over zulke zaken nadenken, er een +overblijfsel van bijgeloof in zijn ziel was overgebleven, dat tegen de +vrijheid zijner uitdrukkingen en handelingen bij andere gelegenheden +moest opwegen. Waverley maakte derhalve geen aanmerkingen op de wijze +van behandelen, maar beloonde den hoogleeraar in de geneeskunst met een +mildheid, die zijn stoutste verwachtingen verre te boven ging. Hij +uitte, bij deze gelegenheid, zoo vele onsamenhangende zegenwenschen in +het Gaelsch en in het Engelsch, dat Mac-Ivor, eenigszins geërgerd over +het buitensporige zijner erkentelijkheid, daaraan op eens een einde +maakte, door uit te roepen: „Ceud mile mhalloich ort!” dat wil zeggen: +„Honderd duizend vloeken over u!” en zoo dreef hij den weldoener der +menschheid de hut uit. + +Zoodra Waverley alleen gelaten werd, deed hem de uitputting, door pijn +en vermoeidheid veroorzaakt – want de inspanning van den ganschen dag +was zwaar geweest – in een diepen, maar koortsachtigen slaap vallen, +die inzonderheid het gevolg was van een drankje, door den ouden +Hooglander uit een afkooksel van zekere kruiden uit zijn apotheek +toebereid. + +Den volgenden morgen vroegtijdig – daar de jacht geëindigd, en hunne +vroolijkheid een weinig gestoord was door Waverley’s ongeval, waarin +Fergus en al zijn vrienden de grootste deelneming betoonden – werd het +de vraag, hoe men met den gewonden jager zou handelen. De zaak werd +beslist door Mac-Ivor, die een draagbaar had doen vervaardigen, „van +berk en hazelaar” [101] welke door zijn lieden zoo bij uitstek +voorzichtig en behendig werd gedragen, dat het niet onwaarschijnlijk +is, dat zij de voorouders geweest zijn dier Gaelsche knapen, welke +thans het geluk hebben, de schoonen van Edinburgh in hare draagstoelen +naar tien verschillende partijen op éénen avond te brengen. Toen Eduard +op hunne schouders geheven werd, kon hij niet nalaten zich te +verlustigen in den romantischen indruk, die het opbreken van dit +woudleger te weeg bracht. [102] + +De verschillende stammen vergaderden, elk op den doedelzak van zijn +eigen clan, ieder door zijn aartsvaderlijk Hoofd aangevoerd. Enkele van +dezen, die reeds begonnen waren zich te verwijderen, zag men tegen de +heuvelen opklimmen, of de bergpassen afdalen, die naar het tooneel +hunner afgeloopen jachtpartij geleidden; terwijl het geluid der +doedelzakken nog in hunne ooren weergalmde. Anderen vertoonden een nog +bonter schilderij op de vlakte, en vormden daar verschillende +afwisselende groepen, terwijl hunne vederen en loshangende plaids in +het morgenkoeltje fladderden, en hunne wapens in de opgaande zon +schitterden. De meeste hunner Opperhoofden kwamen afscheid van Waverley +nemen, en hunne levendige hoop betuigen, dat zij elkander nogmaals, en +spoedig, mochten wederzien; maar Fergus droeg zorg dit vaarwel te +bekorten. Nadat zijn eigen manschappen ten laatste verzameld en +gemonsterd waren, gaf Mac-Ivor het sein tot den aftocht, maar beval hun +een anderen weg te nemen dan dien, waarlangs ze gekomen waren. Hij gaf +Waverley te verstaan, dat, daar het grootste gedeelte zijner +onderhoorigen, thans op de been, bestemd was tot een verren tocht, en +dat, zoodra hij Waverley in het huis zou bezorgd hebben van iemand dien +hij wist dat hem alle mogelijke oplettendheid zou bewijzen, hij zelf in +de noodzakelijkheid zou wezen zijne manschappen het grootste gedeelte +van den weg te vergezellen, maar dat hij niet verzuimen zou, zich +zoodra mogelijk bij zijn vriend te vervoegen. + +Waverley was eenigszins verrast, dat Fergus van deze verdere bestemming +zijner lieden geen melding had gemaakt, toen ze op de jacht trokken; +maar zijn toestand veroorloofde hem niet vele vragen tot Fergus te +richten. Het grootste gedeelte der clanslieden ging vooruit, onder +geleide van den ouden Ballenkeiroch en van Evan Dhu Maccombich, +blijkbaar vol geestdrift en vroolijkheid. Eenige weinigen bleven +achter, om het Opperhoofd tot wacht te strekken, die ter zijde van +Eduards draagbaar liep en hem met onvermoeide zorg gadesloeg. Omstreeks +den middag, na een tocht, dien de aard van het vervoermiddel, de pijn +zijner kwetsuren en de ongelijkheid van den weg, onuitsprekelijk +moeielijk maakten, werd Waverley gastvrij ontvangen in het huis van een +heer, een bloedverwant van Fergus, die hem al de gemakken had bereid, +waartoe de eenvoudige leefwijze, toen in de Hooglanden algemeen, hem in +staat stelde. In dezen nieuwen gastheer, een oud man van bij de +zeventig jaren, bewonderde Eduard een overblijfsel van de +oorspronkelijke eenvoudigheid. Hij droeg geen kleederen, dan die zijn +landgoed opleverde; het laken was van de wol zijner eigene schapen, +geweven door zijn eigen knechts, en geverwd met behulp der kruiden en +mossoorten, die op de omliggende heuvels groeiden. Zijn linnen was door +zijn dochters en dienstmeiden, van zijn eigen vlas gesponnen; ook bood +zijn tafel, schoon overvloedig voorzien, en afgewisseld met wild en +visch, geen enkelen schotel aan, die niet het voortbrengsel was van +zijn eigene goederen. + +Daar hij voor zich geen aanspraak maakte op de rechten als Hoofd van +een clan of als leenman, achtte hij zich gelukkig door het +bondgenootschap en de bescherming van Vich Ian Vohr en eenige andere +stoute en ondernemende Hoofden, een bescherming die hem het vreedzaam, +ingetogen leven, dat door hem geleid werd, waarborgde. Het is waar, dat +de op zijn gronden geboren jongelieden dikwijls in verzoeking kwamen +hem, voor de dienst bij zijn meer bedrijvige vrienden, te verlaten; +maar eenige oude bedienden en landhuurders schudden gewoonlijk de +grijze lokken, als ze hun meester over gebrek aan moed hoorden +berispen, en maakten de aanmerking, dat „als de wind stil is, de bui +zacht neêr komt.” Deze goede oude man, wiens liefdadigheid en +gastvrijheid geene grenzen kenden, zou Waverley met vriendelijkheid +hebben ontvangen, al ware hij de gemeenste Saksische boer geweest, +alleen omdat zijn toestand hulp vereischte. Maar nu hij in hem een +vriend en gast van Vich Ian Vohr ontmoette, waren zijn zorgen even +onvermoeid als ontelbaar. Er werden nieuwe pappen op het gekwetste been +aangebracht, en nieuwe tooverspreuken aangewend. Eindelijk na meer +bezorgdheid dan misschien voordeelig voor de gezondheid des lijders +was, nam Fergus voor eenige dagen afscheid van Waverley, om vervolgens, +gelijk hij zeide, naar Tomanrait terug te keeren, waar hij dan hoopte, +Waverley in staat te vinden een der Hooglandsche hitten van zijn +gastheer te bestijgen, en op die wijze naar Glennaquoich terug te +reizen. + +Den volgenden dag, zoodra zijn goede oude gastheer hem bezocht, vernam +Eduard, dat zijn vriend met het krieken van den dag vertrokken was, +terwijl hij geen anderen bediende dan Callum Beg, de soort van page, +die hem gewoonlijk oppaste, had achtergelaten, met last om Waverley ten +dienst te staan. Op de vraag aan zijn gastheer, of deze wist waarheen +het Opperhoofd vertrokken was, zag de oude hem strak aan, met iets +geheimzinnigs en droefgeestigs in den glimlach, die zijn eenig antwoord +was. Waverley herhaalde zijn vraag, waarop de gastheer met een +spreekwoord antwoordde: + + + „Het bracht den schelmschen bode aan lang geen prettig end + Als hij den weg ging vragen, hem al te goed bekend.” [103] + + +Hij was op het punt er nog meer bij te voegen, maar Callum Beg zeide, +zooals het Eduard voorkwam, min of meer beleefd, dat Ta Tighearnach +(dat is, het Opperhoofd) niet wilde, dat men den Saksischen heer met +veel gepraat kwelde, daar hij zich verre van wel bevond. Hieruit maakte +Waverley op, dat hij zijn vriend ongenoegen zou doen, bij een +vreemdeling naar het doel der reis te vernemen, dat hij zelf niet goed +gevonden had hem mede te deelen. + +Het is niet noodig de genezing van onzen held van dag tot dag na te +gaan. De zesde morgen was aangebroken, en hij was in staat met een stok +te loopen, toen Fergus met omtrent twintig man terugkeerde. Hij scheen +zeer opgewonden, wenschte Waverley geluk met zijn aanvankelijke +herstelling, en daar hij bevond dat deze in staat was te paard te +zitten, stelde hij hem voor, onmiddellijk naar Glennaquoich terug te +keeren. Waverley nam dit voorstel gretig aan; want het beeld zijner +schoone had, gedurende al den tijd zijner gevangenschap, zijn droomen +opgeluisterd. + + + Nu reed hij verder door moer en door mos, + Langs heuvel en menig eng dal. + + +Terwijl Fergus gedurende den geheelen weg onafgebroken aan de zijde van +zijn vriend bleef, en zijn trawanten, die met een onvermoeiden tred +voortliepen, zich alleen verwijderden, om een schot op een ree of een +veldhoen te doen, begon Waverley’s hart sterk te kloppen, toen zij den +ouden toren van Ian nan Chaistel naderden en hij de schoone gestalte +onderscheiden kon, die hen te gemoet kwam. + +Fergus begon oogenblikkelijk, met zijn gewone vroolijke opgewondenheid, +haar toe te roepen: „Open uwe poorten, onvergelijkelijke prinses, voor +den gewonden Moor Abindarez, dien Rodrigo de Narvaez, constabel van +Antiquera, naar uw kasteel voert, of open ze zoo ge dit liever doet, +voor den beroemden markies van Mantua, den ongelukkigen metgezel van +zijn half stervenden vriend Baldovinos van het gebergte [104]. Och, +zacht ruste uwe ziel, Cervantes! hoe zou ik, zonder uwe woorden aan te +halen, mijn taal buigen om romantische zielen te behagen!” + +Thans kwam Flora bij hen, en terwijl ze Waverley welkom heette, +betuigde ze haar leedwezen over het hem overkomen ongeluk, waarvan ze +de bijzonderheden reeds vernomen had, terwijl ze hare bevreemding te +kennen gaf, dat haar broeder geen betere zorg gedragen had, om den +vreemdeling te waarschuwen tegen de gevaren van een tijdverdrijf, +waartoe hij hem uitgenoodigd had. Eduard haastte zich het Opperhoofd te +verontschuldigen, daar hij inderdaad, met gevaar van zijn eigen leven, +dat van Waverley gered had. + +Na het wisselen dezer eerste groeten, sprak Fergus drie of vier woorden +tot zijn zuster, in het Gaelsch. Oogenblikkelijk kwamen haar de tranen +in de oogen; maar het schenen tranen van dankbaarheid of vreugde te +zijn; want ze blikte hemelwaarts en vouwde de handen, als tot een +plechtig gebed of dankzegging. Na een stilte van weinige minuten, +overhandigde zij Eduard eenige brieven, die gedurende zijn afwezigheid +van Tully-Veolan waren opgezonden, en tegelijkertijd reikte zij er +eenigen aan haren broeder over. Den laatsten gaf ze insgelijks drie of +vier nommers van den Caledonischen Merkuur, de eenige courant, die toen +ten noorden van de Tweed verscheen. + +De beide heeren verwijderden zich om de ontvangen brieven te lezen; en +Eduard zag weldra in, dat de zijnen zaken van zeer groot belang +bevatten. + + + + + + + + +VIJF-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. + +NIEUWS UIT ENGELAND. + + +De brieven, die Waverley tot nu toe van zijn vrienden uit Engeland +ontvangen had, waren niet van dien aard, dat ze eenige bijzondere +vermelding in dit verhaal eischen. Zijn vader schreef hem gewoonlijk +met de hoogdravende gemaaktheid van iemand, die te zeer verdiept was in +openbare zaken, om tijd te kunnen vinden tot het behartigen van die +zijner familie. Tusschenbeide maakte hij gewag van personen van rang in +Schotland, aan wie hij zou wenschen, dat zijn zoon eenige beleefdheden +bewees; maar Waverley, tot hiertoe geheel vervuld met de genoegens, die +hij op Tully-Veolan en Glennaquoich genoot, had gemeend zich niet te +moeten bekreunen om vluchtige wenken, vooral daar de afstand, zijn kort +verlof en wat dies meer zij, gereedelijk tot verontschuldiging konden +strekken. Sedert eenigen tijd echter behelsden des heeren Richards +vaderlijke brieven zekere geheimzinnige wenken omtrent toekomstige +grootheid en gezag, en gaven zijn zoon zekere vooruitzichten op de +snelste bevordering, als hij maar in den krijgsdienst bleef. Sir +Everhard’s brieven waren van geheel anderen inhoud. Ze waren kort; want +de goede Baronet behoorde niet tot die onhebbelijke correspondenten, +wier schrift het grootste blad postpapier vult, en geen plaats overlaat +voor het zegel; maar ze waren vriendelijk en vol liefde, en sloten +zelden zonder eenige toespeling op de paarden van onzen held, eenig +onderzoek naar den staat zijner beurs en een bijzondere navraag naar de +recruten, welke met hem Waverley-Honour verlaten hadden. Tante Rachel +beval hem aan, zorg te dragen voor zijn gezondheid, zich in acht te +nemen voor de Schotsche mistbuien, welke, zooals ze gehoord had, een +Engelschman tot op de huid nat maken, nooit des avonds uit te gaan +zonder overjas, en vooral flanel te dragen op het bloote lijf. + +De heer Pembroke had onzen held slechts eens geschreven; maar deze +brief was zesmaal langer dan de epistels uit onze ontaarde dagen, daar +hij, in den gematigden omvang van tien bladzijden folio, dicht +geschreven, een overzicht van een supplementoir kwartijn, van addenda, +delenda en corrigenda bevatte op de twee verhandelingen, die hij +Waverley geschonken had. Dit wilde hij beschouwd hebben als een enkel +brokje, om den honger van Eduards weetgierigheid te stillen, tot hij +gelegenheid zou vinden, om het boekdeel zelf te zenden, daar het veel +te zwaar voor de post, en hij voornemens was er zekere belangrijke +stukjes bij te voegen, onlangs bij zijn vriend den uitgever verschenen. +Met dezen toch had hij een soort van letterkundige briefwisseling +aangehouden, tengevolge waarvan de boekerij van Waverley-Honour met +niet weinig prullen werd vermeerderd, en er jaarlijks een knappe +rekening, zelden in minder dan drie eindcijfers bij de opsomming werd +overgemaakt, waarop Sir Everhard Waverley van Waverley-Honour stond +aangeteekend als schuldig aan Jonathan Grubbet, boekverkooper te +Londen. Dusdanig waren tot hiertoe de brieven geweest, welke Eduard uit +Engeland had ontvangen; maar het paket, dat hem op Glennaquoich ter +hand gesteld werd, was van geheel verschillenden en hoogstbelangrijken +inhoud. Het zou den lezer onmogelijk zijn, – al deelde ik ook de +brieven voluit mede, de wezenlijke reden, waarom ze geschreven waren, +te begrijpen, zonder een blik in het binnenste van het Britsche +kabinet, op het bedoelde tijdstip, geslagen te hebben. + +Het gebeurde – juist geen zeldzaam voorval – dat de Ministers van den +dag in twee partijen waren verdeeld. De zwakste zocht, door ijverige +intriges te vergoeden, wat ze in wezenlijk gehalte te kort schoot. Er +waren onlangs eenige bekeerlingen gemaakt, hetgeen hun de hoop gaf, om +hun mededingers de loef af te steken in de gunst huns Souvereins, en +tevens een overwicht op hen te hebben in het huis der Gemeenten. Onder +anderen hadden zij het de moeite waard geacht Richard Waverley tot de +hunnen over te halen. Deze eerzame heer had – door een deftig, +geheimzinnig gedrag, door veel oplettendheid ten aanzien der étiquette +van het bestuur, zoo wel als het wezen er van, en een gemakkelijkheid +in het houden van lange, holle redevoeringen, bestaande in +onwedersprekelijke waarheden en gemeenplaatsen, opgeschikt met de +brabbeltaal van officiëele kunsttermen, die beletten dat men de +nietigheid der redeneering ontdekt, – zich eenigen naam en vertrouwen +als staatsman verworven, ja, ging zelfs bij velen door voor een diep +denker. Wel is waar, zeide men dat hij geen dier schitterende redenaars +was, wier talenten in beeldspraak en vonken van vernuft vervliegen, +maar dat hij iemand was in zaken grondig onderlegd, die zich, gelijk de +dames bij het kiezen eener zijden stof zeggen, „goed zou houden,” en +met grond kon geacht worden geschikt te zijn voor gewoon en alledaagsch +gebruik, ofschoon men moest bekennen dat ze niet geschikt was „om er +een zondagskleed van te laten maken.” + +Dit gevoelen omtrent den heer Richard Waverley was zoo algemeen +geworden, dat de partij in het Kabinet, waarvan we gesproken hebben, na +diens gevoelens gepolst te hebben, zoo tevreden was over zijn +gezindheid en bekwaamheden, dat ze hem voorstelde, in geval van zekere +omwenteling in het Ministerie, hem een aanzienlijke plaats in de nieuwe +orde van zaken te doen bekleeden, wel niet van den allereersten rang, +maar toch aanmerkelijk hooger, wat het voordeel betrof, en het gezag, +dan die welke hij thans innam. Er was geen weerstandbieden aan zulk een +verleidelijken voorslag, hoewel ook de groote man, onder wiens +bescherming hij in dienst geraakt was, en wiens banieren hij tot +hiertoe gevolgd had, het voorname doel van den aanval der nieuwe +bondgenooten was. Ongelukkig stierf dit schoone ontwerp der eerzucht, +door een voorbarige openbaring, reeds in den knop. Al de aan het +Gouvernement verbonden heeren die er in betrokken waren, en zwarigheid +maakten om een vrijwillig ontslag te kiezen, ontvingen bericht, dat de +Koning geen verder gebruik van hun dienst kon maken. Richard Waverley +behoorde onder dit aantal, en daar hij in de oogen van den Minister +zich aan zwarte ondankbaarheid schuldig geraakt had, werd hij met iets +dat naar personeele minachting en schande zweemde, ontslagen. Het +algemeen, en zelfs de aanhang, in welks val hij deelde, toonde weinig +medelijden met de teleurstelling van dezen baatzuchtigen staatsman. Hij +begaf zich dus naar buiten, met de aangename gedachte, dat hij +tegelijkertijd zijn goeden naam, zijn crediet en – hetgeen hij lang +niet het minst betreurde – zijn inkomen verspeeld had. + +Richard Waverley’s brief aan zijn zoon, bij deze gelegenheid, was een +meesterstuk in zijn soort. Aristides zelf had zich niet over iets +onbillijkers kunnen beklagen. Een onrechtvaardig Vorst en een +ondankbaar land maakten den inhoud van elken schoon geronden volzin +uit. Hij sprak van langdurige diensten en onvergolden opofferingen, +schoon de eerste met zijn salaris meer dan betaald waren, en niemand +raden kon waarin de laatste bestonden; tenzij misschien daarin, dat +hij, niet uit overtuiging, maar uit winstbejag, de staatkundige +beginselen zijner familie had verzaakt. In het slot werd zijn +gevoeligheid, door zijn eigene welsprekendheid tot zulk een hoogte +geprikkeld, dat hij eenige bedreigingen van wraak, hoe onbepaald en +machteloos ook, niet kon bedwingen: en eindelijk maakte hij zijn zoon +bekend met zijn wensch, dat deze zijn gevoeligheid over de harde +behandeling, door zijn vader ondergaan, zou laten blijken, door op het +oogenblik, dat deze brief tot hem kwam, zijn ontslag uit den dienst te +nemen. Dit was, zeide hij, ook het verlangen van zijn oom, zoo als deze +hem te geschikter ure zou doen weten. + +Dientengevolge was de eerste brief, die nu door Eduard werd geopend, +van Sir Everhard. De ongenade, waarin zijn broeder gevallen was, scheen +uit zijn rechtgeaarden boezem alle herinnering aan hunne oneenigheden +te hebben uitgewischt; en verwijderd als hij was van alle gelegenheden +om te vernemen, dat deze ongenade inderdaad slechts het rechtvaardige, +zoowel als het natuurlijke, gevolg van Richards mislukte streken was, +hield de goede, maar lichtgeloovige edelman het terstond voor een nieuw +en verschrikkelijk bewijs der onrechtvaardigheid van het bestaande +Bewind. Het was waar, zeide hij, en hij mocht dit zelfs voor Eduard +niet verbloemen, dat zijn vader zulk een beleediging, als nu voor het +eerst aan iemand van zijn huis werd aangedaan, niet zou hebben +ondergaan, zoo hij zich daaraan niet had blootgesteld door het aannemen +van een post onder het tegenwoordig stelsel. Sir Everhard twijfelde +niet, of hij zag en gevoelde nu de grootheid van dezen misslag, en het +zou zijne (Sir Everhards) eerste bemoeiing zijn te zorgen, dat zijn +verdriet niet door geldzorgen vermeerderd werd. Het was voor een +Waverley genoeg aan openbare vernedering bloot gestaan te hebben; het +materiëele nadeel was door het hoofd der familie licht te verhelpen. +Maar het was zoowel des heeren Richards gevoelen, als het zijne, dat +Eduard, de stamhouder van het geslacht van Waverley-Honour, in geen +betrekking behoorde te blijven, die hem aan een dergelijke behandeling +blootstelde als die, welke zijn vader getroffen had. Hij verzocht dus +zijn neef, de meest geschikte en te gelijkertijd de spoedigste +gelegenheid aan te grijpen, om zijn ontslag als officier bij het +Ministerie van oorlog in te zenden, en daarbij te kennen, dat er niet +veel plichtplegingen bij noodig waren, waar men zoo weinig complimenten +omtrent zijn vader had gebezigd. Hij belastte hem te gelijkertijd met +vele groeten voor den baron van Bradwardine. + +Een brief aan tante Rachel sprak zelfs nog duidelijker. Zij beschouwde +het ongeluk van broeder Richard als een billijke straf voor de +verzaking zijner gehoorzaamheid aan den wettigen, schoon verbannen +Souverein, en voor de laagheid die hij gehad had, den eed van trouw aan +een vreemdeling te doen; een zwakheid, welke haar grootvader, sir Nigel +Waverley, nooit had willen betoonen, noch tegenover het parlement der +Rondhoofden, noch tegenover Cromwell, toen zijn leven en fortuin in het +grootste gevaar verkeerden. Zij hoopte dat haar lieve Eduard de +voetstappen zijner voorvaderen zou volgen, en zoo spoedig mogelijk de +kenteekenen zijner dienstbaarheid aan de overheerschende dynastie zou +afleggen, daar zij het onrecht, door zijn vader geleden, beschouwde als +een vermaning van den Hemel, dat elke afwijking van den weg der +getrouwheid aan den wettigen Vorst haar eigene straf medebrengt. Ook +zij besloot met hare groeten aan den heer Bradwardine, en verzocht +Waverley haar te berichten, of zijn dochter Rose oud genoeg was, om een +paar heel fraaie oorbellen te dragen, die zij als een blijk harer +genegenheid wenschte te zenden. Insgelijks verlangde de goede dame te +mogen weten, of de heer Bradwardine nog zoo veel Schotsche snuif +gebruikte en zoo onvermoeid danste, als toen hij, omtrent dertig jaar +geleden, op Waverley-Honour was. + +Deze brieven, gelijk te wachten was, wekten Waverley’s verontwaardiging +in hooge mate op. Ten gevolge van zijn slecht geregelde studie, bezat +hij geen enkele bepaald staatkundige meening, die hij tegenover de +smart en den toorn kon stellen, die hij bij zijns vaders veronderstelde +verongelijking gevoelde. Van de ware oorzaak zijner ongenade was Eduard +ten eenemale onkundig, daar zijn leefwijze hem geen aanleiding gegeven +had, om de staatkunde van den dag te onderzoeken, of de intrigues, in +welke zijn vader zulk een levendig deel had genomen, te ontwarren. Om +de waarheid te zeggen, de eenige indrukken, die hij van de bestaande +partijschappen ontvangen had, waren, ten gevolge van het gezelschap, op +Waverley-Honour, eer ongunstig dan gunstig voor het tegenwoordig Bewind +en de regeerende dynastie. Hij deelde dus zonder de minste aarzeling de +verontwaardiging zijner bloedverwanten, die het meeste recht hadden, om +hem regels voor zijn gedrag voor te schrijven; en misschien deed hij +dit niet minder gaarne, als hij zich de verveling in zijn garnizoen +voor den geest riep, en de onbeduidende rol die hij onder de officieren +van zijn regiment had gespeeld. Zoo hij evenwel nog eenigen twijfel +omtrent de zaak had kunnen koesteren, zou ze beslist zijn geworden door +den volgenden brief van zijn Chef, dien wij, daar hij zeer kort is, +hier letterlijk zullen inlasschen. + + +„Mijnheer! + +Daar ik de grenzen van mijn plicht eenigszins overschreden heb door een +toegevendheid, die het licht ons door de natuur geschonken, en veel +meer dat des Christendoms, ons voorschrijft omtrent misslagen, welke +uit jeugd en gemis aan ondervinding voortspruiten, en dit geheel zonder +vrucht gebleven is, word ik mijns ondanks gedwongen, bij de +tegenwoordige crisis, het eenige middel te bezigen, dat nog in mijn +macht is. Derhalve beveel ik u bij dezen naar **, het hoofdkwartier van +uw regiment, terug te keeren, binnen drie dagen na datum dezes +schrijvens. Zoo gij in gebreke blijft aan dit bevel gehoor te geven, +moet ik u bij het Ministerie van oorlog aangeven als afwezig zonder +verlof, en te gelijk andere stappen doen, die onaangenaam zullen zijn +voor u, zoo wel als voor, + +Mijnheer, + + Uw gehoorzamen dienaar, + J. Gardiner, luitenant-kolonel, + kommandeerende het ** regiment dragonders.” + + +Eduards bloed kookte, terwijl hij dezen brief las. Hij was sedert zijn +vroegste kindsheid gewend geweest, volkomen meester van zijn tijd te +zijn, en had zich dus gewoonten eigen gemaakt, die de regels der +krijgstucht hem even onaangenaam hadden gemaakt in dit, als in sommige +andere opzichten. Het denkbeeld, dat ze in zijn geval niet zeer streng +zouden toegepast worden, had zich bovendien bij hem gevestigd, wat ook +tot hiertoe, door de toegevendheid van zijn Luitenant-Kolonel +gerechtvaardigd werd. Ook was er, voor zoover hij wist, niets gebeurd, +dat zijn Overste kon bewogen hebben, zonder eenige andere waarschuwing, +dan de wenken, waarvan wij op het einde des veertienden hoofdstuks +melding maakten, op eens een harden, en zooals Eduard het noemde, +onbeschaamden toon van dictatoriaal gezag aan te nemen. Terwijl hij dit +in verband bracht met de brieven, juist door hem van zijn familie +ontvangen, kon hij niet anders veronderstellen, dan dat het er op +aangelegd was, om hem, in zijn tegenwoordige omstandigheden, de hand +des gezags even zwaar te doen gevoelen als zijn vader, en dat het +geheel een afgesproken plan was, om elk lid der familie Waverley te +vervolgen en te vernederen. + +Zonder uitstel dus schreef Eduard eenige koele regels, waarin hij zijn +Kolonel voor vroegere beleefdheden bedankte, en zijn leedwezen +betuigde, dat hij had kunnen goedvinden de herinnering daaraan uit te +wisschen, door jegens hem een geheel anderen toon aan te nemen. De +strekking van zijn brief, zoowel als hetgeen Eduard begreep zijn plicht +te zijn, in de tegenwoordige crisis, drongen hem zijn ontslag in te +zenden. Hij sloot dus zijn formeelen afstand van een betrekking in, die +hem tot zulk eene onaangename briefwisseling noodzaakte, en verzocht +kolonel Gardiner de goedheid te willen hebben, om dien aan de bevoegde +autoriteit op te zenden. + +Toen hij dezen hooghartigen brief geschreven had, wist hij niet recht, +in welke bewoordingen hij zijn ontslag moest aanvragen, en hij besloot +Fergus Mac-Ivor dienaaangaande te raadplegen. In het voorbijgaan moeten +wij aanmerken, dat de stoute en vlugge wijze van denken, handelen en +spreken, welke dit jonge Opperhoofd eigen was, hem een aanmerkelijken +invloed op Waverley had verschaft. Met ten minste gelijke +verstandsvermogens begaafd, en met veel meer smaak, bezweek Eduard +nogtans voor de onversaagde en vastberadene werkzaamheid van een geest, +die zoowel door de gewoonte om naar een voorbedacht en geregeld stelsel +te handelen, als door uitgebreide wereldkennis gescherpt was. + +Toen Eduard bij zijn vriend kwam, had de laatste nog de courant in +handen, die hij doorgeloopen had, en ging hem te gemoet met de +verlegenheid van iemand, die onaangenaam nieuws heeft mede te deelen. +„Bevestigen uwe brieven het onaangename bericht, kapitein Waverley, dat +ik in dit blad vind?” + +Hij reikte hem het blad over, waarin met de bitterste bewoordingen, +waarschijnlijk overgenomen uit een Londensch dagblad, verslag werd +gedaan van zijns vaders ongenade. Aan het einde van het stuk stond deze +opmerkelijke zinspeling: + +„Wij vernemen dat deze Richard, welke al het genoemde gedaan heeft, het +eenig voorbeeld niet is van de weifelende eer van W.v.r.l.y-H.n.r. Zie +de Staats-courant van heden.” + +Met bevende en koortsachtige drift zocht onze held de aangehaalde +plaats, en vond daarin vermeld: „Eduard Waverley, kapitein bij het ** +regiment dragonders, geschorst wegens afwezigheid zonder verlof;” en op +de lijst der bevorderingen bij hetzelfde regiment, ontdekte hij +vervolgens deze woorden: „Luitenant Julius Butler, kapitein, ter +vervanging van Eduard Waverley, geschorst.” + +Het hart van onzen held gloeide van de verontwaardiging, welke +onverdiende en blijkbaar opzettelijke beleediging wel moest opwekken +bij iemand, die naar eer had gestreefd, en nu zoo schandelijk aan +openbaren hoon en minachting werd prijs gegeven. Toen hij de +dagteekening des briefs van zijn Kolonel met die van het artikel in de +courant vergeleek, ontwaarde hij, dat aan de bedreiging om van zijn +afwezigheid rapport te maken, letterlijk gevolg was gegeven, en naar +het scheen zonder het geringste onderzoek, of Eduard zijn aanmaningen +ontvangen had, of gezind was zich daarnaar te gedragen. Het geheel +scheen dus een vastberaamd plan, om hem in de oogen van het publiek te +vernederen; en het denkbeeld, dat dit geslaagd was, vervulde hem met +zulke bittere aandoeningen, dat hij, na verscheidene pogingen om ze te +verbergen, zich ten laatste in de armen van Mac-Ivor wierp, en vrijen +loop liet aan de tranen, door schaamte en verontwaardiging hem +afgeperst. + +Het behoorde niet tot de gebreken van het Opperhoofd, dat hij +onverschillig was omtrent het onrecht zijnen vrienden aangedaan; en +voor Eduard koesterde hij, onafhankelijk van zekere plannen, die hij +gesmeed had, en waarin deze voor een gedeelte betrokken was, een +hartelijke en oprechte belangstelling. Deze handelwijze kwam hem even +vreemd voor, als Eduard ze gevonden had. Hij wist, wel is waar, beter +dan Waverley, de redenen, waarom hij zoo stellig bevel had ontvangen om +zich bij zijn regiment te vervoegen. Maar dat de bevelvoerende +Officier, geheel strijdig met zijn algemeen bekend karakter, zonder +verder onderzoek naar omstandigheden of onoverkomelijke beletselen, op +zulk een barsche en ongewone wijze was te werk gegaan, bleef hem een +onoplosbaar raadsel. Hij troostte intusschen onzen held zoo goed hij +kon, en begon diens gedachten met het uitzicht op wraak voor zijn +beleedigde eer te streelen. + +Eduard greep dit denkbeeld met vuur aan. „Wilt gij een uitdaging voor +mij aan kolonel Gardiner brengen, mijn waarde Fergus, en mij levenslang +verplichten?” + +Fergus zweeg een poos. „Het is een vriendschapsdienst, waarover ge +zoudt mogen beschikken, als die van nut kon zijn, of er toe leiden om +uwe eer te herstellen; maar in het tegenwoordige geval twijfel ik, of +uw Overste u een ontmoeting zou toestaan, op grond dat hij maatregelen +genomen heeft, die, hoe hard en pijnlijk ook, toch binnen de grenzen +van zijn plicht lagen. Daarenboven is Gardiner een strenge Hugenoot, +die zekere denkbeelden koestert omtrent het zondige der tweegevechten, +welke men hem niet gemakkelijk kan doen verzaken, vooral daar zijn moed +boven alle verdenking verheven is. En bovendien, ik – ik – om de +waarheid te zeggen – ik durf, om zeer gewichtige redenen, mij op dit +oogenblik, niet zoo dicht bij deze of gene garnizoensplaats van het +tegenwoordig bewind begeven.” + +„En moet ik dan rustig en stil het mij aangedane onrecht dragen?” + +„Dat zal ik mijn vriend nooit aanraden. Maar ik zou liever zien dat de +wraak het hoofd en niet de hand trof; – het overheerschend en +onderdrukkend bewind, dat deze opzettelijke en herhaalde beleedigingen +beoogde en bestuurde, maar niet de officiëele werktuigen, die het +bezigt om ze ten uitvoer te brengen.” + +„Het bewind!” + +„Ja,” hernam de onstuimige Hooglander, „het troonoverweldigend huis van +Hannover, dat uw grootvader evenmin zou gediend hebben, als dat hij +gloeiend goud tot loon en dank van den Satan zelven zou hebben +aangenomen.” + +„Maar sedert den tijd van mijn grootvader hebben twee geslachten van +deze dynastie den troon bekleed.” + +„Juist, – en omdat wij hun zoo lang lijdelijk gelegenheid gegeven +hebben, om hun aangeboren aard te toonen, – omdat gij zoo wel als ik in +stille onderwerping hebben geleefd, en ons zelf zoo naar den tijd +geschikt hebben, dat wij officiersaanstellingen van hen aannamen, en +hen dus in staat stelden ons in het openbaar te krenken, door ze terug +te nemen, mogen wij daarom geen beleedigingen wreken, die onze vaderen +slechts voorzien, maar die wij werkelijk ondergaan hebben? Of is de +zaak van de ongelukkige familie Stuart minder rechtvaardig geworden, +omdat haar recht is afgedaald op een erfgenaam, die men niet +beschuldigen kan van een slecht Vorst te zijn, zooals vader? – +Herinnert ge u de regels van uw lievelingsdichter niet? + + + Trad Richard ongedwongen van den troon, + Geen vorst beschikt over iets in heel zijn teven, + Dan over wat ’s Heeren gunst hem heeft gegeven; + En had hem God begiftigd met een zoon, + Het koningsrecht ware aan dien zoon verbleven. + + +Gij ziet, mijn waarde Waverley, dat ik zoowel dichters kan aanhalen, +als Flora en gij. Maar kom, bedaar wat, en laat het aan mij over, u een +eervollen weg aan te wijzen tot een spoedige en roemvolle wraak. Laat +ons Flora opzoeken, die ons misschien meer nieuws te vertellen heeft +van hetgeen er in onze afwezigheid is voorgevallen. Zij zal zich +verheugen te hooren, dat gij van uwe slavernij ontslagen zijt. Maar +voeg eerst een postscriptum bij uw brief, waarin gij den datum +aangeeft, waarop gij de eerste oproeping van dezen Calvinistischen +kolonel ontvangen hebt; en geef uw leedwezen te kennen, dat zijn +overhaaste maatregelen u belet hebben ze te voorkomen, door het +inzenden van uw vrijwillig ontslag. En laat hem dan blozen over zijn +onrechtvaardigheid!” + +Na dit alles werd de brief, die een dienststuk behelsde, waarin hij +zijn ontslag vroeg, verzegeld; en Mac-Ivor verzond dien, met eenige +brieven van hemzelven, door een bijzonderen bode, met last om ze op het +naastbijgelegen postkantoor in de Laaglanden te bezorgen. + + + + + + + + +ZES-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. + +EEN OPHELDERING. + + +De wenk, door het Opperhoofd aangaande Flora gegeven, was niet zonder +bedoeling. Hij had met groot genoegen Waverley’s ontkiemende +genegenheid voor zijn zuster opgemerkt; ook zag hij geenerlei +zwarigheid tegen hun vereeniging, behalve het ambt, door Eduards vader +bij het Ministerie bekleed, en Eduards eigene positie bij het leger van +George II. Deze beletselen waren thans weggeruimd, en op een wijze, +waardoor oogenschijnlijk de weg werd gebaand, om ten minste den zoon +aan een andere partij te verbinden. In elk ander opzicht was het +huwelijk allerverkieslijkst. De veiligheid, het geluk en de eervolle +verzorging van zijn zuster, die hij hartelijk lief had, scheen door de +voorgestelde vereeniging verzekerd te zijn. En zijn hart zwol, wanneer +hij bedacht, hoe de belangrijkheid van zijn eigen persoon zou toenemen +in de oogen des verbannen Konings, dien hij zoo trouw diende, door eene +verzwagering met een dier oude, machtige en rijke Engelsche geslachten +van dezelfde staatkundige richting, en bij wie het van zooveel belang +voor het huis der Stuarts was, de eenigszins voor hunne zaak verzwakte +gehechtheid te verlevendigen. Fergus zag geen zwarigheid hoegenaamd in +dit ontwerp. Blijkbaar had Waverley liefde voor freule Mac-Ivor +opgevat, en daar hij een goed uiterlijk bezat, en zijn neigingen +oogenschijnlijk met die van Flora overeenstemden, verwachtte hij geen +tegenstand van haar kant. Inderdaad, vervuld met zijn denkbeelden van +aartsvaderlijke macht, en die welke hij in Frankrijk had opgedaan, waar +het de beschikking over meisjes tot het huwelijk gold, zou eenige +tegenkanting van zijn zuster, hoe lief Flora hem ook wezen mocht, het +laatste beletsel zijn geweest, waarop hij rekende, al ware hem ook de +verbindtenis minder verkieslijk toegeschenen. + +Met deze gevoelens bezield, bracht het Opperhoofd Waverley thans bij +Flora, niet zonder eenige hoop, dat de oogenblikkelijke opgewondenheid +van zijn gast hem de stoutmoedigheid verleenen zou, om, wat hij „den +roman der vrijerij” noemde, maar kortweg af te doen. Zij vonden Flora +met haar getrouwe gezellinnen, Una en Cathleen, bezig met het +vervaardigen van hetgeen Waverley hield voor bruidsgeschenken. Terwijl +hij de onrust die hem bezielde, zooveel mogelijk ontveinsde, vroeg hij, +voor welke heugelijke gelegenheid freule Mac-Ivor zulke omslachtige +toebereidselen maakte. + +„Het is voor Fergus’ bruiloft,” zeide ze glimlachende. + +„Zoo! – hij heeft zijn geheim goed bewaard. – Ik hoop dat hij mij +veroorloven zal zijn bruidsjonker te zijn.” + +„„Dat is de post eens mans, maar niet de uwe,” zooals Beatrix zegt,” +[105] hernam Flora. + +„En wie is de schoone dame, als het geoorloofd is te vragen, freule +Mac-Ivor.” + +„Heb ik u al niet lang geleden gezegd, dat Fergus geene andere bruid +verlangt, dan de Eer?” was Flora’s antwoord. + +„En zou ik dan onwaardig wezen om zijn bondgenoot en raadsman te zijn?” +zeide onze held, sterk kleurende. „Sta ik zoo laag bij u +aangeschreven?” + +„Volstrekt niet, kapitein Waverley. Ik zou veel geven, indien het den +Hemel behaagde, u tot de onzen te tellen! Als ik eene uitdrukking +bezigde, die u mishaagt, het is + + + Omdat gij niet behoort tot onzen raad, + Maar tegen ons als vijand over staat” + + +„Die tijd is voorbij, zuster, en ge moogt Eduard Waverley (niet langer +Kapitein) geluk wenschen, dat hij bevrijd is van de slavernij eens +overheerschers, waarvan deze zwarte en onheilspellende kokarde het +zinnebeeld is.” + +„Ja,” zeide Waverley, terwijl hij de kokarde van zijn hoed nam, „het +heeft den Koning, die mij dit teeken schonk, behaagd het terug te nemen +op een wijze, die mij niet veel reden geeft, om het verlies te +betreuren.” + +„God dank!” riep de schoone met geestdrift, „en o, mochten ze blind +genoeg zijn, om iederen man van eer, die hen dient, op dezelfde +onwaardige wijze te behandelen, opdat ik minder te betreuren moge +hebben, als het oogenblik der worsteling gekomen is!” + +„En nu, zuster, haast u zijn kokarde door een van veel levendiger kleur +te vervangen. Mij dunkt, het behoorde tot het werk der dames van den +ouden tijd, hun ridders te wapenen en tot groote daden uit te zenden.” + +„Niet, voordat de dolende ridder de rechtvaardigheid en het gevaar der +zaak wel overwogen had, Fergus. Mijnheer Waverley is op het oogenblik +te zeer geschokt door nog versche aandoeningen, dan dat ik hem thans +tot een besluit van groot gewicht zou willen opwekken.” + +Waverley, in den aanvang iets verontrust door de gedachte, van de leus +aan te nemen van diegenen, die door de meerderheid in het land voor +oproerstokers gehouden werden, kon evenwel zijn gevoeligheid niet +verbergen over de koelheid, waarmede Flora den wenk haars broeders van +de hand wees. „Ik zie dat Freule Mac-Ivor den ridder haar aanmoediging +en gunst onwaardig acht,” zeide hij, eenigszins bits. + +„Dat niet, mijnheer Waverley ’’ hernam ze met veel zachtheid. „Waarom +zoude ik mijns broeders hooggeschatten vriend een gunst weigeren, die +ik wel aan den geheelen clan schenk? Van ganscher harte zou ik iederen +man van eer voor de zaak werven, waaraan mijn broeder zich heeft +toegewijd. Maar Fergus heeft zijn besluit met open oogen genomen. Zijn +leven is van zijn wieg af aan deze zaak gewijd geweest; voor hem is de +roeping heilig, al ware ze ook voor hem een roeping tot den dood. Maar +hoe kan ik wenschen, dat gij, mijnheer Waverley, zoo onbekend met de +wereld, zoo ver van iederen vriend, die u kan raden en u behoort te +leiden, op een oogenblik daarenboven van verontwaardiging en toorn – +hoe kan ik wenschen, dat gij u op eens in zulk een wanhopige +onderneming zoudt storten?” + +Fergus, die geen begrip van dergelijke kieschheid had, stapte door de +kamer, terwijl hij zich op de lippen beet. Vervolgens voegde hij freule +Mac-Ivor, met een gedwongen glimlach toe: „Nu, zuster, ik laat u uwe +nieuwe rol van bemiddelares tusschen den Keurvorst van Hannover en de +onderdanen van uw wettigen Souverein en weldoener alleen spelen,” +waarop hij het vertrek verliet. + +Er volgde een oogenblik van pijnlijke stilte, welke ten laatste door +freule Mac-Ivor werd afgebroken. „Mijn broeder is onrechtvaardig,” +zeide ze, „omdat hij niet dulden kan, dat men zijn getrouwen ijver +zelfs schijnbaar tegenwerkt.” + +„En deelt gij dan zijn vurige geestdrift niet?” + +„Zou ik niet?” hernam Flora. – „God weet dat de mijne, zoo mogelijk, de +zijne nog overtreft. Maar ik word niet, zoo als hij, door de drukte der +krijgstoerusting, en de tallooze bijzonderheden welke de beraamde +onderneming vereischt, verhinderd de groote beginselen, waarop ons +ontwerp is gegrond in overweging te nemen, die zeker slechts door +maatregelen kunnen bevorderd worden, welke in zich zelven waar en goed +zijn. Maar het zou het een noch het ander zijn, wanneer ik van uwe +tegenwoordige stemming gebruik maakte, mijnheer Waverley, om u tot een +onherroepelijken stap te brengen, waarvan gij het gegronde noch +gevaarlijke bedaard hebt kunnen wikken en wegen.” + +„Onvergelijkelijke Flora!” riep Eduard, terwijl hij haar hand greep; +„hoezeer heb ik zulk een raadgeefster noodig!” + +„Eene veel betere,” zeide Flora, terwijl ze haar hand zachtkens +terugtrok, „zal de heer Waverley altijd in zijn eigen hart vinden, zoo +hij maar naar deze zachte stem wil luisteren.” + +„Neen, freule Mac-Ivor, dat kan ik niet gelooven: duizend +omstandigheden die er mij toe gebracht hebben, mij geheel aan mijn +eigene denkbeelden over te geven, hebben mij meer aan de ingevingen der +verbeelding, dan aan die der rede onderworpen. Indien ik slechts durfde +hopen – als ik slechts denken kon – dat ge u verwaardigen wildet, een +toegenegene, toegevende vriendin voor mij te zijn, die mij kracht zou +geven om mijn fouten te herstellen, mijn volgend leven –” + +„Bedaar, waarde heer! nu brengt u de vreugde, dat ge aan de handen van +een Jacobietischen werver ontsnapt zijt, tot overdrevene dankbaarheid.” + +„Liefste Flora, speel niet langer met mij! Gij kunt de taal van een +hartstocht niet miskennen, welken ik, ook zonder het te willen, aan den +dag heb gelegd; en nu ik het ijs heb gebroken, laat mijne +stoutmoedigheid mij niet benadeelen. – Mag ik, met uw verlof, uw +broeder zeggen –” + +„Om alles ter wereld niet, mijnheer Waverley.” + +„Wat moet ik daaruit opmaken?” zeide Eduard. „Bestaat er eenige +noodlottige hinderpaal? – heeft een vroegere genegenheid –?” + +„Neen, Mijnheer,” hernam Flora. „Ik ben het aan mij zelve verschuldigd +te zeggen, dat ik nooit iemand ontmoet heb, die mij aanleiding gaf aan +zoo iets als waarvan er thans sprake is, te denken.” + +„Misschien is onze korte kennismaking; – als freule Mac-Ivor zich +verwaardigen wilde mij tijd te geven –” + +„Ik heb zelfs die verontschuldiging niet. Kapitein Waverley’s karakter +is zoo open, – is, in het kort, van dien aard, dat men het niet +miskennen kan, noch wat sterkte noch wat zwakheid betreft.” + +„En om die zwakheid veracht ge mij?” zeide Eduard. + +„Vergeef mij, mijnheer Waverley – en herinner u, dat het slechts een +half uur geleden is, dat er nog een hinderpaal tusschen ons bestond van +onoverkomelijken aard, daar ik aan een officier in dienst des +Keurvorsten van Hannover slechts kon denken, als aan een onverschillige +kennis. Veroorloof mij dus over zulk een onverwachte zaak, na te +denken, en in minder dan een uur zal ik gereed zijn u zoodanige redenen +van mijn besluit te geven, die afdoende zijn, al mogten ze ook niet +aangenaam schijnen.” Hiermede ging Flora heen, terwijl ze Waverley +achterliet om na te peinzen over de wijze, waarop zij zijn aanzoek had +ontvangen. + +Eer hij bij zichzelven kon nagaan of hij afgewezen was of niet, trad +Fergus het vertrek weêr binnen. „Hoe! à la mort, Waverley?” riep hij, +„kom met mij naar het voorplein, en ge zult een gezicht genieten, de +fraaiste beschrijvingen in uwe romans waardig. Een honderdtal geweeren, +vriend, en even zoo vele sabels, daar pas van goede vrienden gekomen, +en twee of driehonderd stevige knapen bijna vechtende, wie ze zal +bezitten. – Maar laat mij u van naderbij bezien. – Wel! een echte +Hooglander zou zeggen, dat ge door een boos oog betooverd waart. – Of +kan het zijn, dat dit dwaze meisje u uit het veld heeft geslagen? – +Denk om haar niet, beste Eduard; de wijssten van haar geslacht zijn +dwazen, waar het de ernstige belangen des levens geldt.” + +„Inderdaad, waarde vriend,” antwoordde Waverley, „al wat ik tegen uwe +zuster inbrengen kan, is, dat zij te knap, te verstandig is.” + +„Als dat alles is, dan verwed ik er een louis d’or onder, dat deze bui +overdrijven zal, eer wij vier en twintig uren verder zijn. Geen vrouw +ter wereld is ooit zoo lang achtereen verstandig; en, zoo u dit +genoegen doet, sta ik er voor in, dat Flora morgen zoo onredelijk zal +zijn als iedere andere. Gij moet leeren, waarde Eduard, de vrouwen en +mousquetaire te behandelen.” Dit zeggende, nam hij Waverley onder den +arm, en sleepte hem voort, om zijne krijgstoerustingen te zien. + + + + + + + + +ZEVEN-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. + +OVER HETZELFDE ONDERWERP. + + +Fergus Mac-Ivor bezat te veel tact en kiesch gevoel, om het gesprek, +dat hij afgebroken had, weer op te vatten. Zijn hoofd was, of scheen +zoo vervuld te zijn met geweeren, sabels, mutsen en dergelijke, dat +Waverley, gedurende eenigen tijd, zijn oplettendheid tot niets anders +bepalen kon. + +„Zijt ge voornemens al zoo spoedig te veld te trekken, Fergus, dat ge +al deze oorlogzuchtige toebereidselen maakt?” + +„Als wij het eens geworden zijn, dat gij met mij gaat, zult gij alles +weten; anders zou deze kennis u lichtelijk schaden.” + +„Maar hebt gij ernstig voorgenomen, om met zulk een geringe macht, +tegen een gevestigd bewind op te staan? Het is waarlijk razernij.” + +„Laissez faire à Don Antoine.” – Ik zal voor mijzelven zorgen. Wij +zullen ten minste de beleefdheid van Conan in praktijk brengen, die +nooit een slag kreeg, of hij gaf er een terug. Ik zou echter niet graag +willen,” vervolgde het Opperhoofd, „dat gij mij voor dwaas genoeg +aanzaagt, om mij in beweging te zetten, vóór dat de gelegenheid gunstig +is; ik zal mijn hond niet losmaken, voor dat het wild opgejaagd is. – +Maar nog eens, als gij u bij ons voegen wilt, zult ge alles weten.” + +„Hoe kan ik dat doen?” zeide Waverley, „ik, die nog zoo kort geleden +den officiersrang bekleedde, waartoe de aanstelling thans op de +terugreis is tot hen, die ze mij schonken. Door ze eenmaal aan te +nemen, heb ik, onrechtstreeks mijne getrouwheid aan en mijne erkenning +van de wettigheid des bewinds bezworen.” + +„Een overhaaste belofte is geen stalen handboei; [106] zij kan +afgeschud worden, vooral wanneer ze bedriegelijk uitgelokt en met +beleediging vergolden werd. Maar als gij niet terstond tot een +schitterende wraak kunt besluiten, keer dan naar Engeland terug, en eer +gij de Tweed over zijt, zult ge tijdingen hooren, waarvan de wereld +gewagen zal; en zoo Sir Everhard de moedige, oude Cavalier is, voor +wien hem eenige onzer „eerlijke” [107] heeren van het jaar zeventien +honderd vijftien houden, zal hij wel een betere compagnie ruiterij en +een betere zaak voor u opsporen, dan die gij verloren hebt.” + +„Maar uwe zuster, Fergus?” + +„Scheer u weg, booze geest!” hernam het Opperhoofd lachend, „waarom +kwelt gij dezen jongeling! – Spreekt ge van niets dan van de vrouwen?” + +„Laat ons ernstig spreken, waarde vriend; ik voel dat het geluk van +mijn volgend leven zal afhangen van het antwoord van freule Mac-Ivor, +op hetgeen ik mij heden morgen verstoutte haar te zeggen.” + +„En is u dit inderdaad volkomen ernst,” zeide Fergus, „of dwalen wij +rond in het rijk der verdichting?” + +„Volstrekt niet! Hoe kunt ge veronderstellen dat ik over zoo iets zou +schertsen?” + +„Dan ben ik, in goeden ernst, zeer verheugd dit te hooren: en ik heb +zulk een hoog denkbeeld van Flora, dat ge de eenige man in Engeland +zijt, wien ik dit zeggen zou. – Maar, alvorens ge mijn hand met zoo +veel vuur drukt, valt er meer te overwegen. – Uwe familie –, zal ze +goedkeuren dat ge u verbindt met de zuster van een hooggeboren +Hooglandschen bedelaar?” + +„De omstandigheden van mijn oom, zijn algemeene denkwijze, en zijn +toegevendheid, vergunnen mij te zeggen, dat geboorte en persoonlijke +begaafdheden alles zouden zijn, waarop hij bij zulk een verbindtenis +zien zou. En waar kan ik beide in zulke hooge mate vereenigd vinden als +bij uwe zuster?” + +„o Nergens! – cela va sans dire! Maar uw vader zal aanspraak maken op +het vaderlijk recht, van geraadpleegd te worden.” + +„Zeker! Maar de breuk die onlangs plaats gehad heeft tusschen hem en de +heerschende partij, verbant alle vrees voor tegenstand van zijn kant, +te meer daar ik overtuigd ben, dat mijn oom met vuur mijn zaak +bepleiten zal.” + +„De godsdienst misschien – ofschoon wij niet fanatiek katholiek zijn.” + +„Mijn moeder was van de Roomsche Kerk, en haar godsdienst gaf nooit +eenigen aanstoot bij mijn familie. Denk niet om mijn familie, waarde +Fergus! Laat mij liever, uw invloed inroepen, waar die wellicht +noodiger zijn zal om zwarigheden uit den weg te ruimen – ik bedoel, bij +uwe beminnelijke zuster.” + +„Mijn beminnelijke zuster,” hernam, Fergus, „is, even als haar +beminnende broeder, best in staat, om een vrij stelligen eigen wil te +hebben, waarnaar gij u, in dit geval, moet schikken; maar het zal aan +mijne deelneming en mijn raad niet ontbreken. En, in de eerste plaats, +wil ik u éen wenk geven. – Getrouwheid aan het huis der Stuarts is haar +heerschende hartstocht. Van het oogenblik af dat zij een Engelsch boek +lezen kon, is ze verliefd geweest op de nagedachtenis van den dapperen +kapitein Wogan, die den dienst van den overheerscher Cromwell vaarwel +zeide, om zich onder den standaard van Karel II te scharen; met een +handvol ruiterij van Londen naar de Hooglanden trok, om zich bij +Middleton te voegen, die destijds voor den Koning streed, en ten +laatste roemrijk sneuvelde voor de koninklijke zaak. Verzoek haar u de +verzen te laten zien, door haar op deze geschiedenis vervaardigd; ze +hebben, ik verzeker het u, niet weinig bewondering ingeoogst. Het +voornaamste daarna is – mij dunkt, ik heb Flora, een poos geleden, naar +den waterval zien opwandelen – volg haar na! man, volg haar! – laat het +garnizoen geen tijd, om in het opgevatte voornemen van tegenstand +bevestigd te worden – Alerte à la muraille! Ga Flora opzoeken, en +verneem haar besluit zoo spoedig mogelijk. Moge Cupido met u zijn; +terwijl ik ga, om sabelriemen en patroontasschen na te zien.” + +Waverley sloeg het dal in met een beangst en kloppend hart. De liefde, +met al haar nasleep van vrees, hoop en wenschen, kampte in hem met +andere aandoeningen, van een minder gemakkelijk te omschrijven aard. +Hij kon niet nalaten te overdenken, hoezeer deze morgen zijn lot +veranderd had, en in welk een stroom van moeielijke omstandigheden hij +zich waarschijnlijk ging storten. De opgaande zon had hem nog begroet +als bezitter van een aanzienlijken rang bij het leger, terwijl zijn +vader, naar allen schijn, snel in de gunst van zijn Souverein klom; dit +een en ander was voorbijgegaan als een droom – hij zelf was onteerd, +zijn vader gevallen, en hij was onwillekeurig, zoo niet de +medeplichtige dan toch ten minste vertrouwd geworden met duistere, ver +strekkende en gevaarlijke ontwerpen, die òf de omverwerping moesten te +weeg brengen van het Bewind, dat hij nog kort geleden gediend had, òf +den ondergang van allen, die daarin gedeeld hadden. Al luidde Flora’s +antwoord ook gunstig voor zijn aanzoek, welk vooruitzicht bestond er, +dat het tot een gelukkige uitkomst zou leiden, te midden van het gewoel +van een dreigenden opstand? Of mocht hij zoo eigenbatig zijn, om haar +voor te stellen, Fergus te verlaten, aan wien ze zóó gehecht was, en +zich met hem naar Engeland te begeven, om daar uit de verte de +toeschouwster te zijn van het welslagen van haars broeders onderneming, +of wel er de verwoesting van al zijn uitzichten en bezittingen, af te +wachten? – En, aan den anderen kant, zou hij zich alléen, zonder +anderen bijstand, met de gevaarlijke en overhaaste overleggingen van +het Opperhoofd inlaten? – zou hij zich door hem laten meêslepen en als +deelgenoot van al zijn wanhopige en geweldige ondernemingen, bijna +geheel afstand doen van het recht om zelf te oordeelen of over de +eerlijkheid en wijsheid zijner eigene handelingen! – Dit uitzicht was +te vernederend voor Waverley’s fierheid om er lang bij te verwijlen. En +toch, er bleef geen andere keuze over, zoo niet het afwijzen van zijn +aanzoek door Flora, een keus, waaraan in zijn tegenwoordigen opgewonden +toestand, niet gedacht kon worden, zonder bijkans gevaar te loopen van +krankzinnig te worden. Terwijl hij op deze wijze het onzekere en +gevaarlijke zijner vooruitzichten, overwoog, bereikte hij eindelijk den +waterval, waar hij, gelijk Fergus voorspeld had, Flora vond. + +Zij was geheel alleen, en zoodra ze hem zag naderen, stond ze op en +ging hem te gemoet. Eduard poogde iets te zeggen, dat binnen de perken +van de gewone beleefdheid en in den dagelijkschen gezelschapstoon lag, +maar bemerkte dat dit zijn krachten te boven ging. Flora scheen in den +beginne evenzeer verlegen, maar herstelde zich spoediger, en (een +ongunstig teeken voor Waverley) was de eerste die het onderwerp van +hunne laatste ontmoeting opvatte. „Het is, uit welk oogpunt ook +beschouwd, te belangrijk, mijnheer Waverley, dan dat ik mij zou +veroorloven u in het onzekere te laten omtrent mijn gevoelens.” + +„Spreek ze niet te spoedig uit,” zeide Waverley met innige ontroering, +„of ze moesten zoodanig zijn, als ik, uit uwe houding, niet durf hopen. +Laat de tijd – laat mijn gedrag – laat uws broeders raad –” + +„Vergeef mij, mijnheer Waverley,” zei Flora, met eenigszins verhoogde +kleur, maar op vasten en bedaarden toon; „maar ik zou de zwaarste +schuld op mij laden, indien ik draalde u mijn oprechte overtuiging te +doen kennen, dat ik u nooit andere gevoelens kan toedragen dan die +eener vriendin. Ik zou u het grootste onrecht doen, indien ik dit +slechts éen oogenblik verzweeg. – Ik zie dat deze bekentenis u leed +doet, en dit bedroeft mij, maar beter nu dan later; en, o! duizend +malen beter, mijnheer Waverley, dat gij thans een voorbijgaande +teleurstelling gevoelt, dan die lange, aan het hart knagende grieven, +die de gevolgen zijn van een overhaast en ongelukkig huwelijk.” + +„Gerechte hemel! Maar waarom zoudt gij zulke gevolgen veronderstellen +van een vereeniging, waar de geboorte gelijk, waar de fortuin gunstig +is, waar, zoo ik mij verstouten mag dit te zeggen, de smaak genoegzaam +overeenstemt, waar gij geen voorkeur voor een ander aanvoert, en zelfs +een gunstig gevoelen uit van hem, dien zij afwijst.” + +„Mijnheer Waverley, ik: koester dat gunstig gevoelen, en zoo sterk, +dat, schoon ik liever had willen zwijgen omtrent de gronden van mijn +besluit, gij ze vernemen kunt, zoo gij dat blijk van mijn achting en +vertrouwen verlangt.” + +Zij zette zich op een rotsblok neder, en terwijl Waverley naast haar +plaats nam, drong hij, schoon eenigszins schroomvallig, op de hem +aangeboden verklaring aan. + +„Ik durf u,” zeide zij, „mijne gevoelens en gewaarwordingen nauwelijks +blootleggen, daar ze zoo geheel verschillen van die welke men doorgaans +aan jonge meisjes van mijn jaren toeschrijft. Ik durf ternauwernood van +de uwen spreken, uit vrees van aanstoot te geven, waar ik gaarne troost +wensch te verleenen. Wat mijzelve betreft, van mijn kindsheid af tot op +dezen dag, heb ik maar éen wensch gehad – namelijk: de herstelling +mijner koninklijke weldoeners op hun rechtmatigen troon. Het is +onmogelijk u mijn geestdrift op dit punt te doen kennen, en ik zeg +openhartig, dat het mij zoo geheel heeft bezield, dat het alle +gedachten aan mijn eigene positie in de wereld buitensluit. Laat mij +slechts leven om den gelukkigen dag dier herstelling te zien; en een +Hooglandsche hut, een Fransch klooster of een Engelsch paleis zal mij +even onverschillig zijn.” + +„Maar, liefste Flora, waarom is uw geestdrift voor de verbannen familie +onbestaanbaar met mijn geluk?” + +„Omdat gij in het voorwerp uwer genegenheid een hart zoekt, of behoort +te zoeken, welks voornaamste genot bestaat in de vermeerdering van uw +huiselijk geluk en in de beantwoording uwer liefde, zelfs tot in het +overdrevene toe. Aan een man van minder fijn gevoel, en minder warme +weekheid van hart, zou Flora Mac-Ivor voldoening, zoo al geen geluk, +kunnen schenken; want, waren de onherroepelijke woorden gesproken, +nooit zou ze te kort schieten in de plichten, die ze op zich genomen +had.” + +„En waarom, – waarom, freule Mac-Ivor, zoudt ge u een rijker schat +achten voor iemand, die minder in staat is u te beminnen en te +bewonderen, dan ik?” + +„Eenvoudig, omdat de aard onzer genegenheid meer in overeenstemming +zijn zou, en omdat zijn mindere hartstochtelijkheid die vurige +wederliefde niet zou vorderen, die ik niet in staat ben te schenken. +Maar gij, mijnheer Waverley, gij zoudt altijd van het huiselijk geluk +alles vorderen wat uw verbeelding u voorspiegelt, en alles wat bij die +ideale voorstelling te kort schoot, zou als koelheid en +onverschilligheid worden aangemerkt; terwijl gij de geestdrift, +waarmede ik het lot der koninklijke familie naga, zoudt beschouwen als +een roof gepleegd aan de wederliefde die ik u verschuldigd zou zijn.” + +„Met andere woorden, freule Mac-Ivor, gij kunt mij niet beminnen?” zei +Eduard ter neêrgeslagen. + +„Ik zou u even zeer en misschien meer dan eenig man, dien ik ooit +gezien heb, kunnen hoogachten, mijnheer Waverley, maar ik kan u niet +beminnen, zoo als gij moet bemind worden. O! verlang, om uw eigen wil, +zulk een gevaarlijke proef niet. De vrouw, die gij huwt, moet hare +neigingen en gevoelens, naar de uwen wijzigen. Haar gedachten moeten +uwe gedachten zijn; – haar wenschen, haar gewaarwordingen, haar hoop en +haar vrees, moeten alle met de uwen inéensmelten. Zij moet uwen +genoegens verhoogen, uwe zorgen met u deelen en u opbeuren als ge +droefgeestig zijt.” + +„En waarom wilt ge, freule Mac-Ivor, die een gelukkige echtvereeniging +zoo goed weet te beschrijven, niet zelve de persoon zijn, die gij +beschrijft?” + +„Is het mogelijk dat ge mij nog niet begrijpt? Heb ik u niet gezegd, +dat al mijne gedachten zich enkel en alleen bepalen tot een +gebeurtenis, waarop ik inderdaad geen anderen invloed bezit, dan dien +welken mijne vurige beden mogen uitoefenen.” + +„En zou niet het inwilligen van mijn verzoek” zeide Waverley, „zelfs de +zaak kunnen bevorderen, waaraan ge u zoo geheel hebt gewijd? Mijn +familie is rijk en machtig; in haar beginselen het huis van Stuart +genegen, en mocht eenige gunstige gelegenheid –” + +„Een gunstige gelegenheid!” hernam Flora, min of meer met trotsche +verachting. – In haar beginselen! – Kan zulk eene lauwe welwillendheid +eervol zijn voor u zelven, of aangenaam aan uw wettigen Souverein! – +Bereken naar mijn tegenwoordig gevoel, wat ik te lijden zou hebben, als +ik lid was eener familie, bij welke de rechten die ik voor de heiligste +houd, onderworpen worden aan koele berekening, en slechts dan +ondersteuning waardig geacht worden, als het blijkt dat ze op het punt +zijn, om ook zonder deze te zegepralen!” + +„Uwe twijfelingen,” antwoordde Waverley met levendigheid, „zijn +onrechtvaardig, voor zoo veel mij betreft. De zaak, welke ik omhelzen +zal, zal ik, trots alle gevaren, blijven voorstaan, even onversaagd als +de stoutmoedigste, die ooit het zwaard daarvoor trok.” + +„Daaraan,” antwoordde Flora, „kan ik zelfs geen oogenblik twijfelen. +Maar raadpleeg uw eigen gezond verstand liever, dan een in der haast +opgevatte ingenomenheid, waarschijnlijk alleen, omdat gij een jong +meisje, met de gewone begaafdheden eener beschaafde opvoeding bedeeld, +in een afgelegen en romantische landstreek ontmoet hebt. Laat uw +deelgenootschap aan dat groot en gevaarlijk drama op overtuiging +berusten, en niet op een hartstochtelijk, en misschien wel voorbijgaand +gevoel.” + +Waverley poogde te antwoorden; maar de woorden ontbraken hem. De door +Flora geuite gevoelens billijkten de sterkte der genegenheid die hij +haar toedroeg; want zelfs haar gehechtheid aan de Stuarts, hoewel +overdreven, was grootsch en edel; ze achtte het beneden zich gebruik te +maken van eenig onrechtstreeksch middel, om de zaak waaraan ze zich +toegewijd had te bevorderen. + +Nadat ze het pad dat naar beneden in het dal voerde een kort eind +zwijgend waren afgewandeld, vatte Flora het gesprek aldus weder op. – +„Nog éen woord, mijnheer Waverley, eer wij dit onderwerp voor altijd +laten varen; en vergeef mijn vermetelheid, zoo dat woord zweemt naar +een waarschuwing. Mijn broeder Fergus wenscht vurig, dat ge deel zult +nemen aan de onderneming door hem beraamd. Maar besluit hiertoe niet; – +ge zoudt, door uw persoonlijken bijstand den goeden uitslag weinig +kunnen bevorderen; maar daarentegen onvermijdelijk deelen in zijn val, +zoo het Gods wil is dat hij valt. Uw goede naam zou dus een +onherstelbare schade lijden. Laat mij u smeeken, naar uw eigen land +terug te keeren, en als ge u openlijk hebt los gemaakt van elke +verbintenis met het heerschend geslacht, zult ge, vertrouw ik, +genoegzame reden en gelegenheid vinden, om uw mishandelden Souverein +met kracht te dienen, en even als uwe edele voorouders, moedig optreden +aan het hoofd uwer natuurlijke volgelingen en aanhangers – als een +waardig afstammeling van het huis van Waverley.” + +„En als ik zoo gelukkig was, mij aldus te onderscheiden, zou ik dan +mogen hopen –” + +„Vergeef me, dat ik u in de reden val. Slechts het tegenwoordige +oogenblik is het onze, en ik kan niet anders, dan u openhartig de +gevoelens doen kennen die ik thans koester; welke wending ze zouden +kunnen nemen door een gunstigen loop van zaken, waarop niet te hopen +valt, zou nutteloos zijn om zelfs te willen gissen. Wees echter +verzekerd, mijnheer Waverley, dat, na de eer en het geluk mijns +broeders, ik steeds oprecht voor de uwe zal bidden.” + +Met deze woorden verliet ze hem, want ze waren nu een plaats genaderd, +waar het pad zich in tweeën scheidde. Waverley bereikte het slot onder +een mengeling van tegenstrijdige aandoeningen. Hij vermeed zorgvuldig +elke afzonderlijke ontmoeting met Fergus, daar hij zich niet in staat +gevoelde diens scherts te verdragen, of op zijne vragen te antwoorden. +Het rumoer en de opgewondenheid van het feest, want Mac-Ivor hield open +tafel voor zijn clan, strekten min of meer om zijn gedachten af te +leiden. Toen de maaltijd geëindigd was, begon hij te overleggen, hoe +hij freule Mac-Ivor, na de pijnlijke en belangrijke verklaring van dien +morgen, weer zou ontmoeten. Maar Flora verscheen niet. Fergus, wiens +oog vuur schoot, toen hem door Cathleen gezegd werd, dat haar meesteres +voornemens was dier avond op haar kamer te blijven, ging haar zelf +opzoeken; maar waarschijnlijk waren zijn vertoogen vruchteloos, want +hij kwam terug met een verhoogde kleur en blijkbare teekenen van +misnoegen. Het overige van den avond ging voorbij zonder eenige +toespeling, van Fergus of Waverley, op het onderwerp hetwelk de +gedachten van den laatsten, en misschien van beide, geheel vervulde. + +Op zijn kamer teruggekeerd, poogde Eduard al hetgeen dien dag +voorgevallen was, na te gaan. Dat de afwijzing, die hij van Flora had +geleden, voor het oogenblik onveranderlijk was, leed geen twijfel. Maar +kon hij hopen om eindelijk te slagen, als de omstandigheden het +hervatten van zijn aanzoek eens gedoogden? Zou haar getrouwheid aan het +oude koningshuis, die men bijna dweepziek zou kunnen heeten, en welke +in dit oogenblik van spanning aan geene zachtere aandoening toegang +vergunde, den goeden of kwaden uitslag der tegenwoordige staatkundige +woelingen overleven? En zoo ja, kon hij dan hopen, dat de +belangstelling die ze te zijnen aanzien erkend had te gevoelen, wijken +zou voor een vuriger genegenheid? Hij pijnigde zijn geheugen door elk +woord te herhalen, dat ze gebezigd had, terwijl hij zich de blikken en +bewegingen, waardoor ze versterkt waren, evenzeer voor den geest +bracht, en eindigde met zich in denzelfden staat van onzekerheid, te +bevinden. Het was zeer laat, toen de slaap eindelijk het oproer in zijn +hart tot bedaren bracht, na den smartelijksten en onrustigsten dag, +dien hij ooit beleefd had. + + + + + + + + +ACHT-EN-TWINTIGSTE. HOOFDSTUK. + +EEN BRIEF VAN TULLY-VEOLAN. + + +Des morgens, toen Waverley’s verwarde denkbeelden voor eenigen tijd in +rust waren geweest, kwam er muziek bij zijn droomen, maar niet de stem +van Selma [108]. Hij verbeeldde zich dat hij op Tully-Veolan was +wedergekeerd, en dat hij Davie Gellatley op het voorplein die +morgenliedjes hoorde zingen, die de eerste klanken plachten te zijn, +waardoor hij in zijn rust gestoord werd, toen hij nog bij den baron van +Bradwardine vertoefde, De tonen, welke hij nog in zijn droom had meenen +te hooren, hielden aan en drongen nog duidelijk tot hem door, tot +Eduard in goeden ernst wakker werd. De begoocheling scheen echter nog +niet geheel geweken te zijn. Hij bevond zich wel degelijk in den toren +van Ian nan Chaistel; maar het was toch de stem van Davie Gellatley, +die de volgende regels onder zijn vensters zong: + + + Mijn hart is in ’t Hoogland, mijn hart is niet hier; + Mijn hart is in ’t Hoogland, en jaagt met plezier; + Het zit er de herten en reebokken na; + Mijn hart is in ’t Hoogland, waar heen ik ook ga [109]. + + +Nieuwsgierig om te weten, wat Gellatley bewogen mocht hebben zulk een +buitengewoon langen tocht te doen, begon Eduard zich in allerijl te +kleeden, en terwijl hij hiermede bezig was, veranderde David +onderscheidene malen van gezang. + + + Niets vindt ge in ’t Hoogland, dan knoflook en prei, + Langbeenige knapen, maar broekloos er bij: + Maar ligt dat men kousen en schoenen herkrijgt, + Als Koning Jacobus zijn troon weêr bestijgt [110]. + + +Terwijl Waverley zich gekleed had en naar buiten gegaan was, had David +zich bij twee of drie der talrijke Hooglandsche ledigloopers gevoegd, +die de poort van het kasteel altijd met hunne tegenwoordigheid +opluisterden, en sprong en danste in ’t rond, terwijl hij er zelf de +wijs bij floot. In deze dubbele betrekking van danser en muzikant, ging +hij voort, totdat een doedelzakspeler, die zijn bedrijven bedaard stond +gade te slaan, aan het algemeen geroep van „Seid suas” (blaas op!) +gehoor gaf, en hem van het laatste gedeelte zijner taak bevrijdde. Jong +en oud mengde zich toen in den dans. – Waverley’s verschijning maakte +geenszins een eind aan Davids lichaamsoefening, ofschoon hij, door +grijnzen, knikken en allerlei buigingen van het lichaam, onzen held +blijkbaar wilde doen verstaan dat hij hem herkende. Vervolgens, terwijl +hij druk bezig was met de vereischte bewegingen, en intusschen allerlei +geluiden maakte en met de vingers boven zijn hoofd klapte, rekte hij, +op eens, zijn zijsprong, zoo dat deze hem bracht waar Waverley stond, +en zich gedurig op de maat bewegende, even als Harlekijn in een +pantomime, duwde hij onzen held een brief in de hand, waarop hij den +dans zonder oponthoud of stoornis op nieuw voortzette. Daar Eduard zag, +dat het adres van Rose’s hand was, verwijderde hij zich om den brief te +lezen, terwijl hij den getrouwen overbrenger zijn lichaamsoefeningen +liet voortzetten, tot het den doedelzakspeler of hem zelven vervelen +zou. + +De inhoud van den brief verbaasde hem in hooge mate. Oorspronkelijk was +hij begonnen met „waarde heer!” maar deze woorden waren zorgvuldig +uitgekrabt, en het korte „mijnheer!” daarvoor in de plaats gesteld. De +rest zal in Rose’s eigen taal en stijl gegeven worden. + + +„Ik vrees, dat ik een ongepaste vrijheid gebruik, met u lastig te +vallen; en toch kan ik het aan niemand anders overlaten, u het een en +ander te doen weten, dat hier voorgevallen is, en waarmede gij +noodzakelijk moet bekend wezen. Vergeef mij, zoo ik verkeerd handel; +want, helaas! mijnheer Waverley, ik heb geen beteren of anderen +raadsman dan mijn eigen gevoel; – mijn lieve vader is van hier gegaan, +en wanneer hij terugkeeren zal om mij bij te staan en te beschermen, +weet God alleen! Gij hebt waarschijnlijk gehoord, dat, ten gevolge van +eenige verontrustende tijdingen uit de Hooglanden, bevelschriften +werden gezonden, om verscheidene heeren in deze streken in hechtenis te +nemen en daaronder ook mijn lieven vader. In weerwil van mijne tranen +en gebeden, dat hij zich aan het Bewind zou overgeven, vereenigde hij +zich met Falconer en eenige andere heeren, en trokken zij gezamenlijk +naar het noorden, met een corps van omstreeks veertig ruiters. Dus ben +ik niet zoo zeer beangst omtrent zijn oogenblikkelijke veiligheid, als +wel over de gevolgen; want dit is slechts het begin van zeer onrustige +tijden. Maar dit alles gaat u niet aan, mijnheer Waverley; ik dacht +slechts dat het u verheugen zou te hooren, dat mijn vader ontsnapt is, +ingeval gij mocht vernomen hebben, dat hij in gevaar was. + +„Maar den dag, nadat mijn vader ontkomen was, verscheen er een troep +soldaten op Tully-Veolan; ze gedroegen zich zeer ruw jegens den +rentmeester Mac-Wheeble, ofschoon de officier heel beleefd jegens mij +was; alleen zeide hij, dat zijn plicht hem gebood onderzoek te doen +naar de wapenen en papieren mijns vaders. Maar vader had hiervoor +gezorgd, door al de wapenen weg te nemen, uitgenomen de oude, +nuttelooze dingen, die in de voorzaal hingen, terwijl hij al zijn +papieren geborgen had. Dan, helaas! mijnheer Waverley, hoe zal ik u +zeggen, dat ze een allernauwkeurigst onderzoek naar u deden, en +vroegen, wanneer gij op Tully-Veolan geweest waart, en waar gij u nu +bevondt. De officier is met zijn volk weêr heengegaan, maar een +onderofficier en vier man blijven, als een soort van bezetting, in +huis. Zij hebben zich tot hiertoe zeer goed gedragen, maar wij zijn +genoodzaakt hen in alles te ontzien. De soldaten hebben zich echter +laten ontvallen, dat gij, zoo gij in hun handen vielt, in groot gevaar +zoudt zijn; ik kan niet over mij verkrijgen te schrijven, welke +ondeugende leugens zij vertelden, want ik ben zeker dat het onwaarheden +zijn; maar gij zult zelf best kunnen oordeelen, wat u te doen staat. De +troep die terugkeerde, voerde uw knecht gevangen weg, met uw beide +paarden en al wat ge te Tully-Veolan achtergelaten hebt. Ik hoop dat +God u beschermen zal, en dat gij behouden in Engeland te huis zult +komen, waar ge mij placht te vertellen, dat geen krijgsgeweld of +vechten tusschen de clans geoorloofd was, maar dat alles geschiedde +volgens billijke wetten, die alle weerloozen en onschuldigen +beschermden. Ik hoop dat ge mijn vrijpostigheid zult vergeven dat ik u +schreef; bedrieg ik mij niet, dan staan uwe veiligheid en eer op het +spel. Ik ben verzekerd – ten minste ik geloof, dat mijn vader mijn +schrijven zou goedkeuren; want mijnheer Rubrick is naar zijn neef, te +Duchran, gevlucht, om buiten gevaar van de soldaten en de Whigs te +zijn; en de heer Mac-Wheeble houdt er niet van, (zoo als hij zegt) zich +met eens ander mans zaken te bemoeien; ofschoon ik hoop, dat, hetgeen +mijns vaders vrienden in zulk een tijd van dienst kan zijn, niet als +ongepaste bemoeizucht zal worden aangemerkt. Vaarwel, kapitein +Waverley! ik zal u waarschijnlijk nooit weder zien; want het zou zeer +ongepast zijn te wenschen, dat ge juist nu te Tully-Veolan zoudt +afstappen, al waren deze mannen ook heengegaan; maar ik zal altijd met +dankbaarheid uwe vriendelijkheid herdenken, en de welwillendheid +waarmede ge zulk een onwetende, als ik ben, bijstondt, als mede de +oplettendheden: die ge voor mijn lieven, besten vader hadt. Ik blijf uw +verplichte dienares, + + Rose Comyne Bradwardine.” + +„P. S. – Ik hoop, dat ge mij een regeltje met David Gellatley zult +zender, om te zeggen, dat ge dezen ontvangen hebt, en voorzichtig zult +zijn; en vergeef mij, zoo ik u, om uw eigen wil verzoek, u volstrekt +niet in deze ongelukkige kabalen te mengen, maar, zoo spoedig mogelijk, +naar uw eigen gelukkig land te vluchten. Mijn groeten aan mijn lieve +Flora en aan Glennaquoich. Is ze niet even mooi en knap, als ik u haar +beschreef?” + + +Aldus sloot de brief van Rose Bradwardine, welks inhoud Waverley +tegelijk bevreemdde en bedroefde. Dat de Baron, ten gevolge der +beweging onder de aanhangers van het huis van Stuart, verdacht was bij +het Bewind, scheen niet meer dan het natuurlijke gevolg van zijn +staatkundige denkwijze; maar hoe men hem eveneens had kunnen verdenken, +daar hij zich bewust was dat tot op gisteren zelfs geen gedachte bij +hem tegen de regeerende familie was opgekomen, scheen hem +onverklaarbaar. Zoo wel op Tully-Veolan als op Glennaquoich hadden zijn +gastheeren den eed geëerbiedigd, die hem aan het bestaande Bewind +verbond, en ofschoon hij toevallig had kunnen merken, dat de Baron en +het Opperhoofd onder de misnoegde edelen moesten gerangschikt worden, +nog in grooten getale in Schotland aanwezig, had hij echter, tot op het +oogenblik, dat zijn betrekking tot het leger, door het intrekken van +zijn aanstelling had opgehouden, geen reden te veronderstellen, dat ze +eenige rechtstreeks vijandelijke onderneming tegen de bestaande orde +van zaken in den zin hadden. Intusschen gevoelde hij wel, dat, zoo hij +niet haastig besloot den voorslag van Fergus Mac-Ivor te omhelzen, het +van het uiterste belang voor hem was, deze verdachte en gevaarlijke +buurt terstond te verlaten, en zich daarheen te begeven waar zijn +gedrag een voldoend onderzoek kon ondergaan. Hiertoe besloot hij te +gereeder, daar Flora’s raad deze handelwijze begunstigde, en omdat hij +een onbeschrijfelijken afkeer gevoelde van het denkbeeld, om +medeplichtig te zijn aan de rampen van een burgeroorlog. Welke ook de +oorspronkelijke rechten der Stuarts waren, het bedaard nadenken zeide +hem, dat, de vraag daargelaten in hoe verre Jacobus de Tweede de +rechten zijner nakomelingen kon verbeuren, hij toch, volgens de +eenparige stem der gansche natie, de zijne wettiglijk had verbeurd. +Sedert dat tijdperk hadden vier: koningen in vrede en voorspoed over +Brittanje geregeerd, terwijl ze den roem van het volk buiten, en zijn +vrijheden binnen ’s lands gehandhaafd en vermeerderd hadden. De rede +vroeg: was het den moeite waard, een sedert zoolang gevestigd bewind te +verontrusten, en een koninkrijk in al de ellende van den burgeroorlog +te storten, om de afstammelingen van een koning op den troon te +herstellen, door wien die troon willens en wetens verbeurd was? Doch +zoo al, van den anderen kant, zijn volkomene overtuiging van de +rechtvaardigheid hunner zaak, of de bevelen van zijn vader en oom hem +de ondersteuning der Stuarts oplegden, dan was het nogtans +noodzakelijk, dat hij zijn eigene eer handhaafde, door te bewijzen, dat +hij geen stap in die richting gedaan had, zoo als men inderdaad +valschelijk scheen voorgewend te hebben zoolang hij in dienst was van +den regeerenden vorst. + +De eenvoudigheid van Rose’s taal, waarin zoo veel genegenheid en +bezorgdheid voor zijn veiligheid doorstraalde, zoo wel als het +denkbeeld dat ze zich zonder beschermer bevond, en niet slechts aan +angst, maar aan wezenlijk gevaar kon zijn blootgesteld, maakte een +diepen indruk op hem, en hij schreef oogenblikkelijk, om haar in de +vriendelijkste bewoordingen dank te zeggen voor haar bezorgdheid te +zijnen aanzien, vergezeld van zijn hartelijke wenschen voor het welzijn +van haar en haar familie, en van verzekeringen die haar omtrent zijn +eigene veiligheid konden geruststellen. Spoedig weken echter de hier +door opgewekte gevoelens weder voor de gedachte aan de +noodzakelijkheid, die thans voor hem bestond, om Flora Mac-Ivor, +misschien voor altijd, vaarwel te zeggen. De beklemdheid, welke deze +gedachte bij hem opwekte, laat zich niet beschrijven; want Flora’s +hooggestemd karakter, haar zelfopoffering voor de zaak die ze omhelsd +had, gevoegd hij haar nauwgezette eerlijkheid, wat de middelen om ze te +dienen betreft, dat alles rechtvaardigde in Eduards oogen de keuze van +zijn hart. Maar de tijd drong; de laster had zijn naam aangevallen; en +ieder uur uitstel versterkte het vergif. Hij moest onmiddellijk +vertrekken. + +Na dit besluit genomen te hebben, zocht hij Fergus op, deelde hem den +inhoud van Rose’s brief mede, zijn voornemen om zich oogenblikkelijk +naar Edinburgh te begeven, en den een of ander dier lieden van gewicht +op te zoeken, voor wie hij brieven van zijn vader had, en in hunne +handen de bewijzen te leggen, waardoor hij iedere tegen hem ingebrachte +beschuldiging zou kunnen ontzenuwen. + +„Gij loopt met uw hoofd in den muil van den leeuw,” antwoordde +Mac-Ivor. „Gij hebt geen denkbeeld van de gestrengheid eener regeering, +die door welgegronde vrees, en tevens door de bewustheid harer +onwettigheid en onveiligheid verontrust wordt. Ik zal u nog moeten +komen verlossen uit de een of andere ellendige gevangenis op het +kasteel van Stirling of Edinburgh.” + +„Mijn onschuld, mijn rang, mijns vaders vriendschapsbetrekking met lord +M –, met den generaal G –, enz. zullen een toereikende bescherming +zijn.” + +„Gij zult het tegendeel ondervinden; deze heeren zullen genoeg met +hunne eigene zaken te doen hebben. Nog eens, wilt ge den plaid +aannemen, en mij eenigen tijd ter zijde staan, tusschen de mist en de +kraaien [111] in de loffelijkste zaak, waarvoor ooit een zwaard +ontbloot werd?” + +„Om verscheidene redenen, waarde Fergus, moet ge mij daarvan +verschoonen.” + +„Nu dan, ik zal u zeker aantreffen, bezig met uw dichterlijk talent te +oefenen in klaagzangen op een gevangenis, of uwe oudheidkundige +bekwaamheden in het verklaren der Oggamsche [112] letters of eenig +Punisch beeldschrift, op de hardsteenen van een oud gewelf; of wat zegt +ge van un petit pendement bien joli. En ik zou niet borg willen staan +dat u dat niet overkomt, als ge een corps gewapende Westlandsche Whigs +ontmoet.” + +„En waarom?” + +„Om honderd goede redenen. Vooreerst, zijt ge een Engelschman; ten +tweede, een fatsoenlijk man; ten derde, een aanhanger van de +Bisschoppelijke kerk; en ten vierde, hebben ze in langen tijd geen +gelegenheid gehad, om hunne krachten op zoo iemand te beproeven. Maar, +laat u niet ter neêrslaan, geliefde; alles zal geschieden in de vreeze +des Heeren!” + +„Welnu, ik zal het wagen.” + +„Gij zijt dus besloten?” + +„Zeer zeker.” + +„Dat is koppigheid!” zeide Fergus. „Maar ge kunt niet te voet gaan, en +ik zal geen paard noodig hebben, daar ik te voet optrekken moet aan het +hoofd der kinderen van Ivor: ge moet dus mijn ros Dermid nemen.” + +„Zoo ge hem verkoopen wilt, zal ik me zeker zeer verplicht achten.” + +„Zoo uw trotsch Engelsch hart niet besluiten kan om een gift of leening +aan te nemen, zal ik, bij het begin van een veldtocht, geen geld +weigeren; de prijs is twintig guinjes. (Herinner u lezer, dat het +zestig jaar geleden is). En wanneer zijt ge voornemens te vertrekken?” + +„Hoe eer hoe liever.” + +„Daar hebt ge gelijk in, nu ge toch gaan moet, of liever, gaan wilt, Ik +zal Flora’s hit nemen, en u tot Bally-Brough begeleiden. – Callum Beg! +maak onze paarden gereed, benevens een hit voor u, om mijnheer Waverley +te vergezellen en op zijn bagaadje te passen, tot – (hier noemde hij +een kleine stad), waar hij een paard en gids kan krijgen tot Edinburgh. +Trek een Laaglandsche kleeding aan, en pas wel op dat ge den mond +houdt, zoo ge niet wilt dat ik dien nog wat wijder open snijd; mijnheer +Waverley zal Dermid rijden.” Vervolgens zich tot Eduard keerende, „Wilt +ge afscheid van mijn zuster nemen.” + +„Ongetwijfeld – dat wil zeggen, als freule Mac-Ivor me de eer wil +gunnen.” + +„Cathleen, laat mijn zuster weten, dat de heer Waverley afscheid van +haar wenscht te nemen, alvorens hij ons verlaat. – Maar Rose +Bradwardine – men moet aan haar toestand denken – ik wenschte dat ze +hier ware, – En waarom zou ze niet? – Er zijn maar vier roodrokken op +Tully-Veolan, en hunne geweren zouden ons zeer goed te pas komen.” + +Op deze afgebroken woorden antwoordde Waverley niet; hij hoorde ze wel, +maar zijn ziel was geheel vervuld met de verwachte binnenkomst van +Flora. – De deur ging open. – Het was slechts Cathleen, die de +verontschuldiging van hare meesteres overbracht, alsmede haar beste +wenschen voor mijnheer Waverley’s welvaart en geluk. + + + + + + + + +NEGEN-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. + +WAVERLEY’S ONTVANGST IN DE LAAGLANDEN, NA ZIJNE HOOGLANDSCHE REIS. + + +Het was middag, toen de beide vrienden op den top van Bally-Brough +stonden. „Ik moet niet verder gaan,” zeide Fergus Mac-Ivor, die +gedurende de reis te vergeefs gepoogd had den moed van zijn vriend op +te beuren. „Als mijn ondeugende zuster eenig deel aan uwe +neêrslachtigheid heeft, koestert ze toch, geloof dat vrij, hooge +gedachten van u, ofschoon haar tegenwoordige bezorgdheid voor openbare +zaken haar belet zich met een ander onderwerp bezig te houden. Vertrouw +me uwe belangen toe; ik zal ze niet verraden; mits ge die ellendige +kokarde niet weer opzet.” + +„Vrees daarvoor niet, na de wijze waarop ze mij ontnomen is. Vaarwel, +Fergus, laat uwe zuster mij niet vergeten!” + +„Nu vaarwel, Waverley! ge zult wellicht spoedig van haar onder een +hoogeren titel hooren gewagen. Ga naar huis, schrijf brieven, win +vrienden zoo vele en zoo spoedig ge maar kunt; er zullen weldra +onverwachte gasten op de kust van Suffolk zijn, of mijn tijdingen uit +Frankrijk hebben mij bedrogen [113].” + +Dus scheidden de beide vrienden; Fergus keerde naar zijn kasteel terug, +terwijl Eduard, gevolgd door Callum Beg, die in een Laaglandschen +rijknecht herschapen scheen, voorttrokken naar het landstadje **. + +Eduard reisde voort met het pijnlijke en toch niet geheel hopelooze +gevoel, hetwelk scheiding en onzekerheid gewoonlijk in de ziel van een +jeugdigen minnaar opwekken. Ik weet niet of de dames het volle gewicht +van den invloed der afwezigheid inzien; ook acht ik het niet verstandig +haar dit te leeren, opdat, evenals de Clelias en Mandanes van oudtijds, +de lust haar niet weer bekruipe om haar minnaars in ballingschap te +zenden. Het is waar, dat de verwijdering denkbeeldig dezelfde +uitwerking te weeg brengt, als met wezenlijke zichtbare dingen +geschiedt. Zij verzacht en rondt de voorwerpen af, en maakt ze dubbel +bevallig; al de harde en meer dagelijksche punten van het karakter +ontsnappen aan het oog; en die welke men zich herinnert, zijn de meer +treffende trekken, die van verhevenheid, bevalligheid of schoonheid +getuigen. Er zijn zoo wel nevels in den geestelijken, als in den +natuurlijken dampkring, om al hetgeen minder behagelijk is te +omsluieren; en ook gelukkige lichtstralen, met vollen glans vallende op +die partijen, welke bij een schitterende verlichting kunnen winnen. + +Waverley vergat Flora’s vooroordeelen bij de gedachte aan haar +grootmoedigheid, en vergaf haar bijna hare onverschilligheid voor zijn +liefde, als hij zich het verhevene doel voor den geest riep, dat geheel +haar ziel scheen te vervullen. Indien haar gevoel van plicht haar zoo +sterk hechtte aan de zaak van een weldoener, waartoe zou ze dan niet in +staat zijn, wat zou haar liefde niet opofferen voor den gelukkigen +sterveling, wien het gelukken mocht die te winnen? Daarop volgde de +moeielijke vraag, of hij die gelukkige kon zijn? – een vraag, welke de +inbeelding bevestigend poogde te beantwoorden, door altijd op te +roepen, wat ze tot zijn lof had gesproken; terwijl er nog veel +vleiender uitlegging aan werd toegevoegd, dan de tekst zelf medebracht. +Al wat een gewoon gezegde was, al wat tot de alledaagsche wereld +behoorde, smolt weg en verdween in dezen droom der verbeelding, die +slechts, op de voordeeligste wijze, de bevalligheden en grootsche +hoedanigheden in herinnering bracht, welke Flora van de meeste harer +kunne onderscheidden; niet de bijzonderheden welke ze met haar gemeen +had. In het kort, Eduard was flink op weg, om een godin te maken van +een hooggestemd, talentrijk en schoon meisje; en de tijd werd +doorgebracht met het bouwen van luchtkasteelen, tot, bij het afdalen +van een steilen heuvel, zijn oog getroffen werd door het aan den voet +daarvan gelegen stadje, of marktvlek **. + +De Hooglandsche beleefdheid van Callum Beg – in het voorbijgaan gezegd, +zijn er weinige volkeren, die op zoo veel natuurlijke beleefdheid +kunnen roemen, als de Hooglanders [114] – had hem niet vergund de +mijmeringen van onzen held te storen. Maar, bemerkende dat hij bij het +zien der huizen uit dit gepeins ontwaakte, reed Callum hem dichter op +zijde, en zeide, dat hij hoopte „als ze beneden kwamen, mijnheer toch +niets zeggen zou van Vich Ian Vohr, want het volk daar bestond uit +bittere Whigs, de drommel hale hen!” + +Waverley verzekerde zijn voorzichtigen gids, dat hij op zijn hoede +wezen zou; en daar hij thans, niet het luiden van klokken, maar het +slaan van iets als een hamer tegen den kant van een ouden, morsigen +beschimmelden, omgekeerden soepketel hoorde, die in een open hut hing, +van de grootte en gedaante eener papagaaiskooi, opgeslagen ter +versiering van het oosteinde van een gebouw, hetwelk naar een oude +schuur geleek, vroeg hij aan Callum Beg, of het Zondag was? + +„’k Zou ’t niet zoo juist kunnen zeggen – de Zondag komt zelden over +den pas van Bally-Brough.” + +Doch toen ze het vlek binnenkwamen, en op de eerste herberg, die zich +opdeed, en er redelijk goed uitzag, aanreden, zagen ze scharen van oude +vrouwen met zwarte regenmantels en roode rokken, uit het gebouw te +voorschijnkomen, die gezamenlijk onder het voortgaan, de verdiensten +van den godzaligen jongeling Jabesh Rentowel, behandelden, alsmede die +van het uitverkoren vat, meester Goukthrapple. Zoodra hij dit zag, +meende Callum den meester, dien hij voor het oogenblik diende, te +kunnen zeggen, dat het óf de groote Zondag zelf was, óf de kleine +Bewinds-Zondag, dien ze den vastendag noemen.” [115] + +Zij stapten aan den Zevenarmigen Gouden Kandelaar af, die, tot verdere +stichting der gasten, voorzien was van een korte Hebreeuwsche +zinspreuk, en werden ontvangen door den Kastelein, een lange, magere, +puriteinsche gestalte, die scheen te aarzelen een onderkomen te +verleenen aan lieden die op den feestdag reisden. Daar hij echter naar +alle waarschijnlijkheid bedacht, dat, hij de macht bezat om hen voor +zulk een ongeregeldheid een straf te doen betalen, welke ze gemakkelijk +ontgaan konden, door bij Gregor Duncanson in de Hooglander en de +Valkenier hun intrek te nemen, was Ebenezer Cruickshanks zoo toegevend +van hen in zijn woning toe te laten. + +Tot dezen vroomen man richtte Waverley zijn verzoek om hem een gids te +bezorgen, met een paard, om zijn mantelzak naar Edinburgh te brengen. + +„En van waar komt gij?” vroeg de kastelein uit de Kandelaar. + +„Ik heb u gezegd, waarheen ik gaan wilde. Ik zie niet in dat de gids of +zijn paard iets meer behoeven te weten.” + +„Hm! Hm!” hernam de man uit de Kandelaar, een weinig van zijn stuk +gebracht door deze afwijzing. „Het is de algemeene vastendag, mijnheer, +en ik kan in geenerlei vleeschelijken handel treden op zulk een dag, +wanneer het volk zich moet verootmoedigen en de afgedwaalden terug +moeten keeren, zoo als de eerwaarde heer Goukthrapple zegt, en dit te +meer, daar, gelijk de dierbare Jabesh Rentowel te recht aanmerkte, het +land treurt over verbrande, geschondene en vernietigde kerkelijke +privilegiën.” + +„Mijn beste vriend, als ge mij geen paard en gids kunt bezorgen, zal +mijn knecht die elders zoeken.” + +„Ja wel! uw knecht? – En waarom gaat hij zelf niet verder met u?” + +Waverley bezat slechts weinig van het ongeduld van een +Kavalerie-Officier, – ik bedoel die soort van ongeduld, waaraan ik eens +veel verplichting had, bij gelegenheid dat ik op een postwagen of +diligence een militair ontmoette, die beleefdelijk de moeite op zich +nam, om de knechts in herbergen in orde te houden en de rekeningen na +te zien. Iets echter van deze nuttige gave had onze held in den dienst +verkregen, en bij deze onbeschofte uittarting begon het voor den dag te +komen. „Hoor eens, vriend, ik ben hier gekomen om te zoeken wat ik +noodig heb, en niet om onbeschaamde vragen te beantwoorden. Zeg, of ge +het mij kunt bezorgen of niet; ik zal in elk geval wel weten, wat mij +te doen staat.” + +Ebenezer Cruickshanks verliet de kamer, eenige onverstaanbare woorden +tusschen de tanden mompelende; maar of ze weigerend of toestemmend +waren, kon Eduard, niet juist onderscheiden. De Kasteleines, een +vriendelijke, rustige, werkzame tobster, kwam zijn bevelen voor het +middageten vernemen, maar onthield zich van eenig antwoord betrekkelijk +paard en gids te geven; want de Salische wet, die de vrouwen van de +regeering uitsluit, strekte zich, naar het schijnt, tot de stallen van +den Gouden Kandelaar uit. + +Uit een venster, dat op de donkere en nauwe plaats uitzicht had, waar +Callum Beg de paarden verzorgde, hoorde Waverley het volgende gesprek +tusschen den slimmen lijfknecht van Vich Ian Vohr en den Kastelein. + +„Jij komt zeker uit het noorden, jonkman?” begon de laatste. + +„Dat mag je wel zeggen,” antwoordde Callum. + +„En je zult van daag mogelijk een heel end gereden zijn?” + +„Zoo ver dat ik met pleizier een slokje zou willen nemen.” + +„Vrouw, breng eens een borreltje.” + +Hier volgden eenige beleefdheden door de gelegenheid vereischt, waarop +de Kastelein uit den Gouden Kandelaar, na, zoo als hij dacht, het hart +van zijn gast, door deze gulle behandeling gestolen te hebben, zijn +onderzoek hervatte. + +„Gij zult aan de overzijde van den Pas niet veel beteren drank vinden?” + +„Ik ben niet van de overzijde van den Pas.” + +„Gij zijt, naar uwe uitspraak, toch een Hooglander?” + +„Neen, ik kom van den kant van Aberdeen.” + +„En is uw meester met u van Aberdeen gekomen?” + +„Wel– toen ik er zelf van daan ben gegaan, ging hij ook,” antwoordde de +ondoordringbare Callum Beg met de meeste koelbloedigheid. + +„En wat soort van heer is hij?” + +„Ik geloof dat hij een van koning Georges staatsambtenaren is; althans +hij wil naar het zuiden gaan, en hij heeft een boel geld, en knort, of +dingt nooit om een kleinigheid.” + +„Hij heeft een paard en gids van hier naar Edinburgh noodig?” + +„Precies, en gij moet hem die terstond bezorgen.” + +„Hm, Hm! Het zal lang niet goedkoop zijn.” + +„Hij ziet op geen stuiver.” + +„Ja wel! Duncan – Hebt ge mij niet gezegd dat ge Duncan of Donald +heette?” + +„Neen man – Jamie – Jamie Steenson – heb ik u al gezeid.” + +Deze laatste meesterlijke zet ontwapende meester Cruickshanks, die, +ofschoon verre van voldaan, hetzij over de achterhoudendheid des +meesters, of over de wakkerheid van den bediende, zich tevreden hield +met een belasting te leggen op de rekening en de huur van het paard, om +zijn teleurgestelde nieuwsgierigheid te vergoeden. De omstandigheid dat +het een vastendag was, werd niet vergeten, schoon de som het dubbele +niet te boven ging van hetgeen ze naar billijkheid bedragen moest. + +Callum Beg maakte kort hierop, in eigen persoon, de ratificatie van het +verdrag bekend, terwijl hij er bijvoegde, „Die oude Duivel wil zelf met +den Duinhé-wassel mederijden.” + +„Dat zal niet heel aangenaam zijn, Callum, en heel veilig ook niet, +want onze waard schijnt iemand te zijn die heel nieuwsgierig is; maar +een reiziger moet zich aan zulke ongemakken onderwerpen. Intusschen, +mijn jongen, hier is een kleinigheid voor u, om op Vich Ian Vohr’s +gezondheid te drinken.” + +Callums valkenoog straalde van genoegen op het zien van een gouden +guinje, die de laatste woorden vergezelde. Hij haastte zich, met niet +zonder een vloek op de bezwaren van een Saksischen broekzak, of +„beurs,” zoo als hij het noemde, zijn schat op te steken, en +vervolgens, alsof hij begreep dat deze goedheid eenige vergelding van +zijn kant vorderde, kwam hij Eduard dicht op zijde, met een uitdrukking +in het gelaat die bijzonder sprekend was, terwijl hij op een half +gesmoorden toon er bijvoegde: „Zoo mijnheer denkt dat die oude helsche +Whig van een kerel een beetje gevaarlijk is, kan men hem gemakkelijk +bezorgen.” + +„Op welke wijze?” + +„Ik zou hem zelf,” hernam Callum, „een klein eindje wegs van het dorp +kunnen opwachten, en hem de huid met den Skene-occle, kittelen.” + +„Skene-occle! Wat is dat?” + +Callum knoopte zijn rok los, ligtte den linkerarm op, en wees, met een +nadrukkelijken knik, op het gevest van een kleinen dolk, behendig in de +voering van zijn buis verborgen. Waverley dacht dat hij hem verkeerd +begrepen had; hij zag hem stijf aan, en ontdekte in Callums waarlijk +schoon, hoewel verbrand gelaat, juist die uitdrukking van schelmsche +kwaadaardigheid, welke een knaap van dezelfde jaren in Engeland zou +hebben vertoond, bij het plan om een boomgaard te bestelen. + +„Goede Hemel! Callum, zoudt ge den man het leven willen benemen?” + +„Zeker,” antwoordde de jonge woesteling, „en ik denk dat hij al lang +genoeg geleefd heeft, als hij het er op toelegt om brave lieden te +verraden, die in zijn herberg komen om hun geld te verteren.” + +Eduard zag, dat er met redeneeren niets te doen viel, en hield zich dus +tevreden met Callum te bevelen, alle plannen tegen den persoon van +Ebenezer Cruickshanks te laten varen; welk bevel de knaap met groote +onverschilligheid scheen aan te hooren. + +„De Duinhé-wassel moet het zelf weten; de oude vent heeft Callum nooit +kwaad gedaan. – Maar hier is een regeltje van het Opperhoofd, dat hij +mij verzocht mijnheer te geven, eer ik terug kwam.” + +De brief bevatte Flora’s dichtregels op het lot van kapitein Wogan, +wiens ondernemend karakter door Clarendon zoo fiks beschreven is. Hij +had zich oorspronkelijk in dienst begeven van het Parlement, maar had +die partij verzaakt, bij het ter dood brengen van Karel I; en +vernemende dat de koninklijke standaard door den graaf van Clencairn en +den generaal Middleton was opgestoken in de Schotsche Hooglanden, nam +hij afscheid van Karel II, die toen te Parijs was, stak over naar +Engeland, verzamelde een corps ruiterij in de nabijheid van Londen, en +trok dwars door het rijk, dat zoo lang onder de heerschappij van den +overweldiger was geweest, en volbracht zijn marschen met zooveel kunde, +moed en beleid, dat hij zijn handvol paardevolk behouden vereenigde met +het corps Hooglanders, hetwelk zich toen onder de wapens bevond. Na +verscheidene maanden, gedurende welke de krijg onbeslist bleef en +waarin Wogans kunde en dapperheid hem den hoogsten roem verwierven, had +hij het ongeluk om gevaarlijk gekwetst te worden, en daar er geene +heelkundige hulp bij de hand was, eindigde op deze wijze zijn korte +maar roemrijke loopbaan. + +De reden lag voor de hand, waarom het sluwe Opperhoofd het voorbeeld +van dezen jongen held onder het oog van Waverley wenschte te brengen, +met wiens romanesken aard het zoo volkomen strookte. Maar zijn eigen +brief kwam neêr op een beuzeling, die Waverley beloofd had voor hem in +Engeland te volvoeren, en slechts aan het slot trof Eduard deze woorden +aan: „Ik ben nog boos op Flora, omdat ze ons gisteren haar gezelschap +heeft geweigerd, en daar ik u de moeite geef om deze regels te lezen, +ten einde ge uwe beloften onthouden mocht, om mij het vischtuig en den +handboog uit Londen te bezorgen, wil ik haar verzen op het graf van +Wogan hierbij insluiten. Dit, weet ik, zal haar spijten; want, om de +waarheid te zeggen, ik geloof dat ze meer verliefd is op de +nagedachtenis van dezen held, dan zij het waarschijnlijk ooit op eenig +levend mensch zal worden, tenzij hij een soortgelijk pad bewandele. +Maar de Engelsche heeren van onzen tijd bewaren hunne eiken om met het +loof er van hunne hertenkampen te overschaduwen, of om hunne verliezen +van éénen avond, bij de speeltafel er mede te herstellen, en roepen ze +even zoo min te hulp, om hunne slapen te omkransen, als om hunne graven +te overschaduwen. Laat mij op een schitterende uitzondering hopen in +een dierbaren vriend, wien ik met, vreugd een dierbaarder naam zou +geven.” „Het vers had tot opschrift; + + + AAN EEN EIKENBOOM. + + OP HET KERKHOF TE **, IN DE HOOGLANDEN VAN SCHOTLAND, EN WAARDOOR + MEN GELOOFT DAT HET GRAF WORDT AANGEWEZEN VAN KAPITEIN WOGAN, IN + 1629 GESNEUVELD. + + Spreid, zinbeeld van oud Britsche trouw, + Op ’t graf van hem, wiens trouw zoo schittrend uit mocht blinken, + En waar de dapperheid te vroeg in neêr moest zinken, + Uw koele, zachte, milde schaaûw. + + En gij, die op dit grafbed rust, + Beklaag u niet, zoo hier, waar Noorderstormen gieren, + De lucht verweigert om uw heldenterp te sieren + Met bloemen van een milder kust. + + De zoete Mei ontlokt ze aan de aard; + Maar ach, ze kwijnen reeds bij feller zonnegloeien, + En eer de winterstormen loeien; + Maar is heur broosheid wel uw beeld, en uwer waard? + + Neen, want te midden van des noodlots felle’ orkaan, + Zwol des te hooger slechts uw niet te buigen harte, + En, daar de wanhoop zich vermengde met de smarte, + Vingt gij, al was ze kort, uw schoone loopbaan, aan. + + Toen zocht ge, op Albijns heuveltop – + Daar Englands zonen reeds den fellen kamp ontweken – + Een ruwe krijgerschaar, tot heden onbezweken, + Ter zwaaing van het wraakstaal op. + + Uw dood ging niet gepaard met droef genokte klacht; + Geen heilig klokgeluid klonk bij uw stervenssponde; + De in plaid gedoschte Gael vergaarde er zich in ’t ronde, + En slechts tot lijkzang werd hun pibroch u gebracht. + + Maar wie, te midden van des voorspoeds zonnelicht, + Zou aan uw morgen niet met vreugd de voorkeur geven, + Ver boven een gerekter leven, + Welks glorie reeds voor d’ avond zwicht? + + Den boom, wien koû noch hitte deert, + We wijden hem aan u; zijn dosch buigt tot u over; + Oud Rome omvlocht het hoofd der helden met uw lover, + Gelijk uws Wogans graf door Albijn wordt vereerd. + + +Wat ook de wezenlijke verdienste van Flora Mac-Ivor’s poëzij moge +geweest zijn, de geestdrift die ze haar had ingeboezemd, was wel +geschikt om diepen indruk op haar minnaar te maken. De verzen werden +gelezen – andermaal gelezen – vervolgens in Waverley’s boezem geborgen +– daarna er weder uitgehaald, en regel voor regel herlezen met een +lage, gesmoorde stem, die het genot rekte, even als een Epicurist, door +langzaam en droppelsgewijze den beker te ledigen, het genot van een +heerlijken dronk verhoogt. Het binnenkomen van jufvrouw Cruickshanks, +met de prozaïsche mondbehoeften van wijn en een maaltijd, stoorde ter +nauwernood deze mijmering der verliefde verbeelding en geestvervoering. + +Ten laatste vertoonde zich de lange, lompe gestalte en het onaangename +gezicht van Ebenezer zelven. Ofschoon het jaargetijde zulk een voorzorg +niet eischte, was hij geheel gewikkeld in een wijden jas, met een riem +vastgehecht. Deze was van boven voorzien van een groote kap van +dezelfde stof, die, over hoofd en hoed getrokken, beide volkomen +overschaduwde, en beneden de kin toegeknoopt werd. In de hand had hij +een zweep, met een koperen handvatsel. Zijn dunne beenen staken in een +paar baggermanslaarzen, aan de zijden met roestige haken dichtgemaakt. +Aldus toegerust, stapte hij tot midden in het vertrek door, en gaf toen +met korte woorden te kennen: „Uw paarden zijn klaar,” + +„Gij gaat dus zelf met mij, kastelein?” + +„Ja, tot Perth, daar zult ge een gids naar Edinburgh vinden, als ge +dien noodig mocht hebben.” + +Dit zeggende, legde hij de rekening, die hij in de hand had, onder +Waverley’s oogen, en vulde te gelijker tijd, zonder eenige +uitnoodiging, een glas wijn, dat hij met vrome zegebeden op hunne goede +reis uitdronk. Waverley stond verbaasd over ’s menschen +onbeschaamdheid, maar daar hun samenzijn kort duren, en, naar het +scheen, nuttig voor hem wezen zou, maakte hij er geene aanmerking op, +en na zijn rekening betaald te hebben gaf hij zijn voornemen te kennen, +om oogenblikkelijk te vertrekken. Derhalve besteeg hij Dermid, en +verliet den Gouden Kandelaar, gevolgd door de puriteinsche gestalte +door ons beschreven, nadat de waard, ten koste van eenigen tijd en +moeite, en met behulp van een steenen trap, tot gemak der reizigers +vlak voor het huis aangebracht, zich op den rug van een langen, zwaar +gebeenden, slecht gevoeden, afgetobden knol had geheschen, terwijl hij +Waverley’s mantelzak achter zich geplaatst had. Schoon niet in een zeer +vroolijken luim, kon onze held bezwaarlijk zijn lachen inhouden over +het voorkomen van dezen zijn schildknaap, te meer als hij zich de +verbazing welke zijn persoon en uitrusting op Waverley-Honour zou +hebben te weeg gebracht, verbeeldde. + +Eduards lachlust ontging onzen waard uit den Gouden Kandelaar niet, +die, daar hij de oorzaak volkomen begreep, een dubbele portie zuur bij +den Pharizeschen deesem op zijn aangezicht, voegde, en bij zichzelven +besloot, op de een of andere wijze, den jongen Engelschman duur de +minachting te doen betalen, waarmede hij hem scheen te beschouwen. Ook +Callum stond bij de poort, en vermaakte zich openlijk met Cruickshanks’ +belachelijke figuur. Toen Waverley hem voorbij reed, nam hij den hoed +eerbiedig af, en, terwijl hij den stijgbeugel naderde, drukte hij hem +op het hart: „Toch vooral op zijn hoede te wezen, dat de oude Whig hem +geen streek speelde.” + +Waverley bedankte hem nogmaals, zeide hem vaarwel, en reed vlug voort, +verre van rouwig dat hij buiten het bereik van de uitjouwende kinderen +was, die het uitgilden toen ze den ouden Ebenezer zagen rijzen en dalen +in zijn stijgbeugels, om het stooten te vermijden, door een harden draf +op den slechtbestraten weg veroorzaakt. Het dorp lag dan ook spoedig +eenige mijlen achter hen. + + + + + + + + +DERTIGSTE HOOFDSTUK. + +WAARUIT BLIJKT DAT HET VERLIES VAN EEN HOEFIJZER ERNSTIGE GEVOLGEN KAN +HEBBEN. + + +De houding en manieren van Waverley, maar bovenal de schitterende +inhoud van zijn beurs en de onverschilligheid, waarmede hij die scheen +te beschouwen, hielden zijn reisgezel eenigermate in ontzag, en +schrikten hem af van een poging om een gesprek aan te knoopen. Zijn +eigene bespiegelingen werden echter verlevendigd door een aantal +vermoedens en baatzuchtige plannen, die daarmede onmiddellijk in +verband stonden. De reizigers reden dus stilzwijgend voort, tot de gids +er een einde aan maakte door de mededeeling, dat zijn „ruin een +voorijzer had verloren, en dat mijnheer zeker zou begrijpen, dat het +zijne zaak was.” Dat was, hetgeen de rechtsgeleerden een uitvorschende +vraag noemen, die dienen moest om te polsen in hoeverre Waverley +geneigd zou zijn om zich kleine belastingen te laten opleggen. „Mijne +zaak!” riep Waverley, die de woorden van den man verkeerd opvatte. + +„Ongetwijfeld,” antwoordde de kastelein Cruickshanks, „schoon wij +daaromtrent geene opzettelijke bepaling maakten, kan men niet van mij +vergen voor de ongelukken in te staan, die den armen ruin in dienst van +mijnheer kunnen overkomen; – niettemin, zoo mijnheer....” + +„O, gij wilt zeggen dat ik den smid moet betalen; maar waar zullen wij +er een vinden?” + +Baas Cruickshanks, verheugd dat er van den kant zijns tijdelijken +meesters geen zwarigheid gemaakt werd, verzekerde hem daarop, dat +Cairnvreckan, een dorp dat ze zoo aanstonds moesten doorkomen, het +geluk had van een uitnemenden hoefsmid te bezitten; „maar daar hij een +vroom man was, zou hij voor geen mensch een spijker slaan op zondag of +vastendag, alleen in geval van den uitersten nood, waarvoor hij altijd +zes stuivers per ijzer rekende.” Het belangrijkste gedeelte der +mededeeling, naar het gevoelen van den spreker, maakte echter zeer +geringen indruk op den hoorder. + +Bij het binnenrijden van het dorp Cairnvreckan, ontdekten ze spoedig +het smidshuis. Het diende tevens tot herberg en was twee verdiepingen +hoog, terwijl het dak, met grijze lei bedekt, zich hoogmoedig boven de +bevallige hutten, waardoor het omringd was, verhief. In de +nabijgelegene smidse verried niets de sabbaths stilte en rust, die +Ebenezer, uit hoofde der heiligheid van zijn vriend, voorspeld had. +Integendeel, hamers klonken, aambeelden weergalmden, blaasbalgen +zuchtten en de geheele toestel van Vulkaan scheen in volle werking te +zijn. Ook was de arbeid van alles behalve vreedzamen aard, en lang niet +wat men een landelijken zou kunnen noemen. De meester-smid, zoo als +zijn uithangbord aankondigde, John Mucklewrath geheeten, benevens twee +knechts, waren druk bezig met het in orde brengen, herstellen en +polijsten van oude geweeren, pistolen en degens, welke, in +krijgshaftige wanorde, in en nabij zijn werkplaats verstrooid lagen. De +open loods waarin de smederij zich bevond, was opgevuld met personen, +die af en aan liepen, alsof zij belangrijk nieuws ontvingen en +mededeelden; en een enkele blik op het voorkomen van de menschen, die +haastig over straat liepen, of in groepen bijeenstonden, met ten hemel +geslagen oogen en handen, verried, dat eene of andere buitengewone +tijding den publieken geest der burgerij van Cairnvreckan ontroerd had. +„Daar is nieuws,” zeide onze waard uit den Kandelaar, terwijl hij zijn +perkamenten gezicht en ontvleeschde neus op een ruwe wijze onder den +hoop vooruit stak – „daar is nieuws, en zoo het mijn Schepper behaagt, +zal ik spoedig op het spoor er van komen.” + +Waverley, wiens nieuwsgierigheid minder groot was dan die van zijn +leidsman, steeg af, en gaf zijn paard aan een jongen, die op een paar +schreden afstands stond te luieren. Het was waarschijnlijk een gevolg +van de schuwheid van zijn karakter in zijn vroegste jeugd; maar zeker +gevoelde hij een tegenzin, om zich bij een vreemdeling te vervoegen, +zelfs om een nietsbeteekenende inlichting, zonder vooraf diens gelaat +en houding te hebben opgenomen. Terwijl hij dus rondzag, om den persoon +te kiezen, met wien hij liefst een gesprek zou willen aanknoopen, +bespaarde hem het drukke gepraat rondom hem in zekere mate de moeite +van het vragen. De namen van Lochiel, Clanronald, Glengary en van een +aantal andere vermaarde Hooglandsche Opperhoofden, onder welke Vich Ian +Vohr bij herhaling genoemd werd, schenen gemeenzaam in den mond dezer +lieden; en uit de onrust, welke algemeen heerschte, begreep hij +gemakkelijk, dat er een inval in de Laaglanden, aan het hoofd hunner +gewapende stammen, óf reeds had plaats gegrepen, óf ieder oogenblik te +duchten was. + +Nog voordat Waverley gelegenheid had om naar eenige bijzonderheden te +vragen, drong een sterk, grof gebouwd wijf, met scherpe gelaatstrekken +en omtrent veertig jaar oud, slordig gekleed en met gloeiend roode +wangen voor zoo ver ze niet met smeer en roet bemorst waren, door de +menigte heen; en terwijl ze een kind van omstreeks twee jaar in de +hoogte wierp en weder in haar armen opving, zonder in het minst op zijn +angstkreten acht te geven, zong en gilde ze uit al haar macht: + + + „Kareltje is mijn liev’ling, mijn liev’ling, mijn liev’ing, + Kareltje is mijn liev’ling + Die ridder zoo jong.” + + +„Hoort ge, wat u nu overkomen zal, gij ellendige Whigsche kerels? Hoort +ge wie er geland is, om uw gesnoef te beteugelen?” + + + „Gij weet niet wat u overkomt, + Gij weet niet wat u overkomt, + Want al de Macraws zullen komen!” + + +De Vulkanus van Cairnvreckan, die zijn Venus in deze dansende Bacchante +herkende, zag haar met een grimmig en dreigend gelaat aan, terwijl +sommigen der oudsten van het dorp zich haastten om tusschenbeide te +komen. „Stil, wijfje, is het thans de tijd, of de dag, om uwe +oproerige, ondeugende liedjes te zingen? – een tijd dat de wijn des +toorns zonder vermenging is uitgestort in den beker der rechtvaardige +gramschap, en een dag dat het land getuigen moest tegen het pausdom en +de aanhangers der bisschoppen en kwakers en independentie en suprematie +en erastianisme en antinomianisme en de overige dwalingen der Kerk.” + +„En wat geef ik om ulieden, Whighs!” schreeuwde de helleveeg er +tusschen in; „en uw presbyterianisme, gij hanghoofdige, druiloorige +zotten! Wat! Denkt ge dat de Hooglanders iets om uwe synoden en uwe +presbyterianen met al hunne femelarij geven? Wraak over die schelmen! +Menige eerlijke vrouw zal, zoo goed als ik –” + +Hier kwam John Mucklewrath die vreesde dat ze in bijzonderheden van +meer persoonlijken aard zou treden, met zijn mannelijk gezag +tusschenbeide; „ga in huis, en wees verd– (dat ik zulk een zondig woord +gebruik) en maak de pap voor het avondeten klaar.” + +„En jij, ellendige suffert,” hernam zijn lieve wederhelft, wier toorn, +die tot hiertoe zonder bepaald doel over de geheele vergadering was +uitgestort, op eens in zijn natuurlijke richting werd afgeleid, „jij +staat daar spullen te hameren voor melkbaarden, die ze nooit tegen een +Hooglander durven gebruiken, in plaats van het brood voor uw huisgezin +te verdienen, en het paard te beslaan van dezen knappen jongen heer, +die pas uit het noorden komt! Ik wed, dat hij niet tot de lafbekken van +koning George’s volk behoort, maar een dappere Gordon, of tenminste +iemand van dien aard is.” + +Nu keerden zich de oogen der vergadering naar Waverley, die de +gelegenheid waarnam, om den smid te verzoeken, het paard van zijn gids +zoo spoedig mogelijk te beslaan, daar hij zijn reis wenschte voort te +zetten; want hij had genoeg gehoord, om hem te doen begrijpen, dat het +gevaarlijk zou zijn, zich lang in het plaatsje op te houden. Het oog +van den smid rustte op hem met een blik van misnoegen en argwaan, die +niet verzacht werd door de drift, waarmede zijn vrouw op Waverley’s +verzoek aandrong. „Hoor je wat de brave heer zegt, dronken doeniet?” + +„En hoe is uw naam, mijnheer?” bromde Mucklewrath. + +„Dat is uwe zaak niet vriend, als ik u slechts voor uw arbeid betaal.” + +„Maar het kon wel eens zaak zijn voor den staat om uw naam te weten, +mijnheer,” hernam een oude boer, die sterk naar drank en turfrook +stonk; „en ik zou haast denken, dat wij uwe verdere reis moeten +beletten, tot dat gij den heer van de plaats hebt gezien.” + +„Gij althans,” zeide Waverley op hoogen toon, „zult het toch moeielijk +en gevaarlijk vinden, mij tegen te houden als gij geen volmacht +vertoonen kunt.” + +Er was een oogenblik van stilte en gefluister onder de menigte. – +„Secretaris Murray;” „Lord Lewis Gordon;” „het kon wel de Chevalier van +St. George zelf zijn;” zoodanig waren de vermoedens, die druk geuit +werden en er ontstond blijkbaar een toenemende geneigdheid om +Waverley’s vertrek te verhinderen. Hij deed zijn best om bedaard met de +menschen te praten; maar zijn vrijwillige bondgenoote, jufvrouw +Mucklewrath, verijdelde de kracht zijner betoogen door den vloed harer +woorden, terwijl ze zijn partij met een kwalijk geplaatste hevigheid +opnam, die door hen, tegen wie ze gericht was, geheel en al op rekening +van Eduard werd gesteld. „Gij wilt een heer ophouden, die een vriend is +van den Prins;” want ook zij had, ofschoon ze hem daarom met geheel +andere oogen bezag, het algemeene gevoelen betrekkelijk Waverley +gedeeld. Ik tart je, hem aan te raken,” en terwijl ze dit uitgilde, +stak ze haar lange en gespierde vingers uit, die met klauwen waren +gewapend, welke geen gier zich had behoeven te schamen, en voegde er +bij: „Ik zal mijn tien geboden in het gezicht zetten van den eersten +lummel, die den vinger op hem durft leggen.” + +„Ga in huis, wijf!” riep de straks genoemde boer, „het was beter, dat +gij op uws mans kinderen pastet, dan dat gij ons hier komt doof +schreeuwen.” + +„Zijne kinderen?” riep de heks weder uit; terwijl ze haar echtgenoot +met een grijns van onuitsprekelijke verachting beschouwde – „zijne +kinderen!” + + + „O Jé, was je dood, goede man, + En een groen zoodje op je hoofd, goede man, + Dan troostte ik, met den meesten spoed, + Mij in mijn weduwschap, met een uit Hooglandsch bloed” + + +Dit deuntje, dat een gegrijns van de jongere leden der vergadering +uitlokte, putte het geduld van den beschimpten hoefsmid ten eenemale +uit. „De duivel hale me, of ik sla haar met dezen gloeienden stang op +den nek!” riep hij in een vlaag van toorn, terwijl hij een staaf uit +het vuur haalde en wellicht zou hij zijn bedreiging volvoerd hebben, +ware hij niet tegengehouden door een deel der samengeschoolde menigte, +terwijl de overigen hun best deden om het razende wijf met geweld uit +zijn tegenwoordigheid weg te brengen. + +Waverley wilde zich dit oogenblik van verwarring ten nutte maken om te +ontsnappen, maar zijn paard was nergens te vinden. Eindelijk ontdekte +hij, op eenigen afstand, zijn getrouwen reisgezel, Ebenezer, die zoodra +hij bemerkt had, welken keer de zaken schenen te nemen, de beide +paarden buiten het gedrang gebracht had. Terwijl hij nog altijd op het +eene gezeten was, en het andere vasthield, antwoordde hij op Waverley’s +luid en herhaald geroep om zijn paard: „Neen, neen, zoo ge geen vriend +van de kerk en den koning zijt, en als zoodanig wordt aangehouden, +moogt ge u voor de eerlijke lieden in het land verantwoorden wegens uw +verraad, en ik zal den knol en den mantelzak nemen tot loon en +schadevergoeding, daar mijn paard en ik morgen een dag werk zullen +verliezen, behalve de namiddagpreek.” Eduard, die zijn geduld verloor, +en zich van alle kanten ingesloten en door het grauw voortgestuwd zag, +terwijl hij ieder oogenblik persoonlijke mishandeling verwachtte, +besloot te beproeven, hun vrees in te boezemen, en haalde nu een +zakpistool voor den dag, dreigende, aan de eene zijde, iedereen neêr te +schieten, die het zou durven wagen hem tegen te houden, en aan den +anderen kant Ebenezer een gelijk lot belovende, als hij zich met de +paarden verroerde. De wijze Partridge [116] zegt, dat één man met een +zakpistool tegen honderd ongewapenden bestand is, omdat, hoewel hij +maar één van de menigte kan treffen, niemand weet, of hij zelf die +ongelukkige niet wezen zal. De groote menigte in Cairnvreckan zou dus +waarschijnlijk toegegeven hebben; ook zou Ebenezer, wiens natuurlijke +bleekheid nog drie graden lijkachtiger geworden was, het niet gewaagd +hebben een aldus gegeven bevel te weerstreven, zoo niet de Vulkaan van +het dorp, die verlangde de woede, welke zijn wederhelft had opgewekt, +aan een waardiger voorwerp te koelen, en wel in zijn schik, dat hij zoo +iemand in Waverley vond, op hem toegeschoten ware met de gloeiende +ijzeren staaf, en met zooveel drift, dat het afschieten van zijn +pistool, voor Eduard, een daad van zelfverdediging werd. De ongelukkige +man viel; en terwijl Eduard, door natuurlijken schrik over den afloop, +geen tegenwoordigheid van geest bezat, noch om zijn degen te trekken, +noch om zijn andere pistool te lossen, wierp het gepeupel zich op hem, +ontwapende hem en was op het punt om hem zwaar te mishandelen, toen de +verschijning van een eerwaardigen geestelijke, den predikant van het +dorp, zijne woede breidelde. + +Deze waardige man (die zoo min een Goukthrapple, als een Rentowel was) +handhaafde zijn invloed bij het gemeene volk, daar hij de praktijk des +Christendoms even goed als de afgetrokken geloofsbegrippen predikte, en +werd in hoog aanzien gehouden bij de hoogere standen, hoewel hij +weigerde hunne dwalingen te vleien, door den leerstoel van het +Evangelie in een school van heidensche zedekunde te veranderen. +Mogelijk is het aan deze vereeniging van geloof en praktijk in zijn +leer toe te schrijven, dat, ofschoon zijn nagedachtenis een soort van +époque in de jaarboeken van Cairnvreckan heeft gemaakt, ten gevolge +waarvan de dorpelingen, om iets aan te duiden dat zestig jaar geleden +voorviel, nog zeggen, dat het plaats had in den tijd van den goeden +heer Morton, ik nooit in staat ben geweest te ontdekken, of hij tot de +evangelische of tot de gematigde partij in de Kerk behoorde. Ook houd +ik de omstandigheid niet voor zeer gewichtig, daar, volgens mijn eigene +herinnering, de een een Erskine, de ander een Robertson aan het hoofd +had [117]. + +De heer Morton was door het afbranden van het pistool, en het +toenemende getier rondom de smidse, verontrust geworden. Zijn eerste +zorg, nadat hij de omstanders bevolen had, zich van Waverley te +verzekeren, maar hem niet te mishandelen, bepaalde zich tot het lichaam +van Mucklewrath, waarover zijn vrouw, in een plotselingen omkeer van +gevoel, schreide, jammerde en zich de haren uitrukte, in een toestand, +die aan krankzinnigheid grensde. Den smid oprichtende, was zijn eerste +ontdekking, dat hij leefde, en de tweede, dat hij waarschijnlijk even +lang zou leven, alsof hij nooit een pistoolschot had gehoord. Hij was +echter maar ter nauwernood ontsnapt; de kogel had zijn schedel even +geraakt, en hem een paar oogenblikken bedwelmd, wat door den schrik en +de verwarring zijner denkbeelden nog een tijdlang geduurd had. Hij +stond thans op om wraak op Waverley te eischen, en berustte niet zonder +moeite in het voorstel van den heer Morton, dat men hem voor den heer +der plaats, die tegelijk vrederechter was, brengen en hem ter zijner +beschikking stellen zou. De overige omstanders stemden in dit voorstel +toe; zelfs vrouw Mucklewrath, die nu wat tot bedaren kwam, gaf +kreunende te kennen, – „Zij wou niets zeggen tegen hetgeen de dominé +voorstelde; hij was een beste voor zijn zaak, en ze hoopte hem nog +eenmaal met een fraaien bisschopstabbaard om het lijf te zien; een vrij +wat aangenamer gezicht dan die rokken en mantels uit Geneve, zeg ik +maar.” + +Nadat alle oneenigheid op deze wijze uit den weg geruimd was, werd +Waverley, begeleid door al de inwoners van het dorp, die niet +bedlegerig waren, naar het heerenhuis van Cairnvreckan, omstreeks een +kwartiertje van daar gelegen, gevoerd. + + + + + + + + +EEN-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK. + +EEN VERHOOR. + + +Majoor Melville van Cairnvreckan, een bejaard heer, die zijn jeugd in +den krijgsdienst had gesleten, ontving den heer Morton met veel +vriendelijkheid en onzen held met veel beleefdheid, die evenwel door de +dubbelzinnige omstandigheden, waarin Eduard geplaatst was, gedwongen en +koel was. + +Nadat men de kwetsuur van den smid had onderzocht, en bemerkte dat ze +inderdaad van weinig beteekenis scheen te zijn, en dewijl de +omstandigheden, waaronder ze toegebracht was, de daad tot een bloot +middel van zelfverdediging hadden gemaakt, begreep de Majoor de zaak +als afgedaan te mogen beschouwen, indien Waverley hem een kleine som +voor den gewonde ter hand stelde. + +„Ik wenschte wel, mijnheer,” ging de majoor voort, „dat mijn +verplichting hier ophield; maar ik mag niet nalaten eenig nader +onderzoek te doen naar het oogmerk van uwe reis door deze streken, in +dezen ongelukkigen en onrustigen tijd.” + +Thans trad Ebenezer Cruickshanks voor, en deelde den magistraat alles +mede, wat hij wist of vermoedde, uit Waverley’s achterhoudendheid en +Callum Beg’s ontduikende antwoorden. Hij wist, zeide hij, dat het door +Eduard bereden paard aan Vich Ian Vohr behoorde, ofschoon hij Eduards +vorigen knecht dit niet had durven zeggen, uit vrees dat hij den een of +anderen nacht huis en stallen boven zijn hoofd zou zien afbranden, door +dat goddelooze ras, de Mac-Ivors. Hij besloot met zijn eigene diensten +aan Kerk en Staat op te vijzelen, daar hij, in Gods hand, het middel +geweest was, (zoo drukte hij zich zedig uit) om dezen verdachten en +gevaarlijken boosdoener aan te houden. Hij liet niet na zijn hoop te +kennen te geven op toekomende vergelding en dadelijke vergoeding voor +verlies van tijd, en zelfs van goeden naam, dewijl hij ten beste van +den Staat op den biddag had moeten reizen. + +Hierop antwoordde majoor Melville met groote bedaardheid, dat, wel +verre van aanspraak te maken op eenige verdienste in dit geval, +kastelein Cruickshanks een zeer zware boete had af te bidden, omdat hij +nagelaten had, ingevolge eener pas uitgevaardigde proclamatie, aan den +naastbijwonenden overheidspersoon verslag te geven van iederen +vreemdeling, die in zijn herberg kwam; dat, daar kastelein Cruickshanks +zoo zeer op godsdienstigheid en getrouwheid aan den Koning snoefde, hij +dit gedrag niet aan kwade gezindheid wilde toeschrijven, maar het +slechts daarvoor houden, dat zijn ijver voor Kerk en Staat in slaap +gesust was door de gelegenheid, om een vreemdeling met dubbele +paardenhuur te bezwaren; maar, zich onbevoegd achtende om alleen over +het gedrag van een burger van zoo veel gewicht te beslissen, zou hij +dit besparen voor de overweging der aanstaande assise-zittingen. – Nu +zegt onze geschiedenis, voor het tegenwoordige, niets meer van den +waard uit den Kandelaar, dan dat hij teleurgesteld en ontevreden naar +huis terugkeerde. + +Hierop beval majoor Melville den dorpelingen zich te verwijderen, met +uitzondering van twee, die den post van gerechtsdienaars waarnamen, en +die hij beval beneden te blijven wachten. Het vertrek werd dus door +allen ontruimd, uitgenomen door den heer Morton, wien de Majoor +noodigde te blijven, benevens een soort van handlanger, die voor klerk +speelde, en Waverley zelf. Er volgde een pijnlijke en gedwongen pauze; +tot dat Majoor Melville, terwijl hij Waverley met groot medelijden +aanzag, en telkens een papier, of memorandum raadpleegde, dat hij in de +hand hield, verzocht zijn naam te mogen weten. – + +„Eduard Waverley.” + +„Dat dacht ik al; onlangs gediend hebbende bij de ** dragonders, neef +van Sir Everhard Waverley van Waverley-Honour?” + +„Dezelfde.” + +„Mijnheer, het spijt mij zeer, dat deze onaangename plicht mij is +tebeurt gevallen.” + +„De plicht, majoor Melville, maakt alle verontschuldigingen overbodig.” + +„Zoo is het, mijnheer! Veroorloof mij dus te vragen, hoe gij uw tijd +besteed hebt, sedert gij, een aantal weken geleden, verlof tot +afwezigheid van uw regiment kreegt, tot op het tegenwoordig oogenblik?” + +„Mijn antwoord op zulk een algemeene vraag moet zich richten naar den +aard der beschuldiging, die ze noodzakelijk maakt. Ik verzoek die te +mogen weten, en op welk gezag ik met geweld word tegengehouden, ten +einde mij te verantwoorden?” + +„De beschuldiging, mijnheer Waverley, het spijt mij dit te moeten +zeggen, is van hoog ernstigen aard, en betreft uw goeden naam als +soldaat niet minder, dan als onderdaan. In de eerste plaats wordt gij +beschuldigd van muiterij en oproer gezaaid te hebben onder de +manschappen, waarover gij het bevel gevoerd hebt, en hun een voorbeeld +te hebben gesteld van desertie, door uwe afwezigheid van het regiment, +in weerwil van de uitdrukkelijke bevelen uws Oversten. De misdaad, +waarvan gij aangeklaagd wordt, is die van hoogverraad, en het verwekken +van oorlog tegen den Koning, het hoogste vergrijp waaraan zich een +onderdaan schuldig kan maken.” + +„En op welk gezag word ik aangehouden, om op zulke afschuwelijke +lasteringen te antwoorden?” + +„Op het gezag, dat gij evenmin kunt weigeren te erkennen, als ik te +gehoorzamen.” + +Hij overhandigde Waverley een bevelschrift van het hooge gerechtshof +van Schotland, in volkomen vorm: om aan te houden en in verzekerde +bewaring te nemen den heer Eduard Waverley, verdacht van verraderlijke +plannen en andere zware misdaden en kwade praktijken. + +De ontsteltenis, door Waverley op deze mededeeling aan den dag gelegd, +werd door majoor Melville toegeschreven aan bewustheid van schuld, +terwijl de heer Morton eer geneigd was er de verrassing der te onrecht +verdachte onschuld in te zien. Er was in beide gissingen iets waars; +want ofschoon Eduards hart hem vrijsprak van de misdaden, waarvan hij +beticht werd, overtuigde hem echter eene vluchtige herinnering van zijn +gedrag, dat hij groote moeite zou hebben, om zijn onschuld voor +anderen, te bewijzen. + +„Het is een zeer onaangenaam gedeelte van deze onaangename bezigheid,” +zeide de majoor, na een pauze, „dat ik, uit hoofde eener zoo zware +verdenking, de papieren moet verzoeken te zien, welke gij bij u mocht +hebben.” + +„Dat kunt gij doen, mijnheer, zonder eenig bezwaar,” zeide Eduard, +terwijl hij zijn zakboek en memoranda op de tafel wierp; „daar is er +maar één bij, waarmede ik wel zou wenschen dat een uitzondering gemaakt +werd.” + +„Het spijt mij, mijnheer, dat ik u dit niet mag toestaan,” + +„Dan zult gij het ook zien, mijnheer; doch daar het van geen nut kan +wezen, verzoek ik het terug te mogen hebben.” + +Hij haalde de dichtregels, welke hij dien morgen ontvangen had, uit +zijn borst, en bood ze, met den omslag, aan. De majoor doorlas ze voor +zich, en beval zijn klerk er een afschrift van te maken. Vervolgens +wikkelde hij het afschrift in den omslag, en het voor zich op de tafel +leggende, gaf hij het oorspronkelijke, met bedroefden ernst, aan +Waverley terug. + +Na den gevangene, – want zoo moet onze held thans beschouwd worden – +zoo veel tijd tot nadenken te hebben verleend, als hij billijk +oordeelde, hervatte majoor Melville zijn verhoor, terwijl hij aanving +met te verklaren, dat daar de heer Waverley zwarigheid scheen te maken +tegen algemeene vragen, hij het onderzoek zoo zeer tot bijzonderheden +zou uitstrekken als de door hem ontvangen berichten slechts +veroorloofden. Hij zette dus zijn verhoor voort, terwijl hij den inhoud +der vragen en antwoorden, al gaandeweg, door den klerk liet +opschrijven. + +„Was mijnheer Waverley met zekeren Humphry Houghton, onderofficier bij +Gardiner’s dragonders, bekend?” + +„Zeker; hij was wachtmeester bij mijn eskadron, en de zoon van een der +boeren van mijn oom.” + +„Juist, – en bezat uw vertrouwen in hooge mate, benevens veel invloed +op zijn kameraden?” + +„Ik had nooit gelegenheid om vertrouwen te schenken aan iemand van zijn +soort. Ik begunstigde Houghton als een knappen, ijverigen borst, en ik +geloof dat zijn medesoldaten hem achting toedroegen.” + +„Maar, gij waart gewoon door dezen man gemeenschap te houden met +diegenen uwer manschappen, welke op Waverley-Honour geworven waren?” + +„Ja! deze arme knapen, die in een regiment, hoofdzakelijk uit Schotten +of Ieren bestaande, waren ingelijfd, hielden zich, bij al hunne kleine +verdrietelijkheden, aan mij, en bezigden natuurlijk hun landsman en +wachtmeester om bij zulke gelegenheden hunne belangen aan mij voor te +dragen.” + +„Zijn invloed strekte zich dus in het bijzonder uit over die soldaten, +die u, van uws ooms landgoederen, naar het regiment volgden?” + +„Zonder twijfel! Maar wat doet dit tot ons tegenwoordig oogmerk?” + +„Daar ben ik juist aan toe, en verzoek uw ruiterlijk antwoord. Hebt +gij, sedert ge uw regiment verlaten hebt, eenige briefwisseling, hetzij +rechtstreeks of zijdelings, met dezen wachtmeester Houghton gehouden?” + +„Ik! – ik briefwisseling houden met iemand van zijn rang en betrekking! +– En waarom, vraag ik u, zou ik dat gedaan hebben?” + +„Dat zult ge mij zoo aanstonds zelf verklaren. – Maar hebt ge, bij +voorbeeld, niet aan hem om eenige boeken gezonden?” + +„Gij herinnert mij aan een onbeduidenden last, hem door mij gegeven, +omdat mijn knecht niet lezen kon. Ja, ik herinner mij dat ik hem, door +een brief, verzocht heb, eenige boeken, waarvan ik hem een lijstje +zond, uit de kast te nemen, en mij naar Tully-Veolan op te zenden.” + +„Van welken aard waren die boeken?” + +„Het waren bijna enkel boeken van smaak, en bestemd om door een dame +gelezen te worden.” + +„Waren er, mijnheer Waverley, geen verraderlijke verhandelingen en +pamfletten onder?” + +„Er waren eenige staatkundige verhandelingen bij, die ik nauwelijks +inzag. Ze waren mij gezonden door een gedienstigen vriend, wiens hart +meer achting verdient dan zijn voorzichtigheid, of politiek doorzicht; +het schenen dwaze opstellen te zijn.” + +„Die vriend was zekere heer Pembroke, een onbeëedigd geestelijke, de +schrijver van twee verraderlijke werken, waarvan de afschriften onder +uwe bagage gevonden werden.” + +„Maar van welke ik op mijn eer als fatsoenlijk man, geen zes bladen +las.” + +„Ik ben uw rechter niet, mijnheer Waverley; uw verhoor zal naar elders +opgezonden worden. En nu, om voort te gaan, kent gij een persoon die +onder den naam gaat van Wily Will of Will Ruthven?” + +„Tot op dit oogenblik heb ik nooit zulk een naam gehoord.” + +„Hieldt gij nooit, door zulken of eenigen anderen persoon, gemeenschap +met den wachtmeester Humphry Houghton om hem aan te zetten, met zoo +velen zijner kameraden, als hij verleiden kon hem te volgen – te +deserteeren en zich te voegen bij de Hooglanders en andere rebellen, +die thans onder de wapenen zijn onder het bevel van den jongen +Pretendent?” + +„Ik verzeker u niet alleen geheel onschuldig te zijn aan het verraad, +dat gij mij daar te laste legt, maar het ook van ganscher harte te +verfoeien; ja, inderdaad ik zou mij aan zulk een verraad niet willen +schuldig maker, zelfs niet om een troon te winnen, voor mij zelven, of +voor wien ook ter wereld.” + +„Wanneer ik echter dezen omslag beschouw, die het handschrift van een +dier misleide heeren is, welke thans tegen de regeering onder de wapens +zijn, benevens de daarin besloten verzen, dan kan ik niet nalaten +eenige overeenkomst te vinden tusschen het plan, waarvan ik gesproken +heb, en de heldenfeiten van Wogan, welke de schrijver schijnt te +verwachten dat gij navolgen zult.” + +Waverley was getroffen door dit toeval, maar beweerde, dat de wenschen +of verwachtingen van de briefschrijvers niet moesten beschouwd worden +als bewijzen eener beschuldiging, die verder geen grond had. + +„Maar, zoo ik wel onderricht ben, hebt ge uw tijd, gedurende uw +afwezigheid van het regiment, gesleten, deels onder het dak van dit +Hooglandsch Opperhoofd, deels onder dat van den heer Bradwardine van +Bradwardine, die voor deze ongelukkige zaak ook de wapens opgenomen +heeft.” + +„Ik zal dit niet ontveinzen; maar ten stelligste ontken ik, dat ik +zelfs in de verste verte bekend was met iets van hunne oogmerken tegen +het Bewind.” + +„Gij zult echter, naar ik veronderstel, niet willen ontkennen, dat ge +uw gastheer Glennaquoich vergezeld hebt bij een rendez-vous, waar, +onder voorwendsel van een algemeene jachtpartij, de meeste +medeplichtigen aan het verraad vergaderd waren, om maatregelen te +beramen voor den opstand?” + +„Ik beken dat ik zulk een bijeenkomst heb bijgewoond; maar ik hoorde of +zag er nooit iets, dat daaraan de bedoeling kon geven, door u +opgenoemd.” + +„Van daar hebt ge u, met Glennaquoich en een gedeelte van zijn clan, +bij het leger van den jongen Pretendent gevoegd, en kwaamt, na uwe +hulde aan hem betoond te hebben, terug, om de overigen te oefenen en te +wapenen, en ze met zijn benden te vereenigen, op hun weg naar het +zuiden.” + +„Ik heb nooit met Glennaquoich zulk een tocht gedaan. Ik heb zelfs +nooit gehoord, dat de persoon, van wien gij spreekt, in het land was.” + +Thans verhaalde hij de geschiedenis van zijn ongeluk op de jachtpartij, +en voegde er bij, dat hij, bij zijn terugkomst, zich op eens ontzet zag +van zijn officiersrang; dat hij niet wilde ontkennen, toen, voor het +eerst, verschijnselen te hebben waargenomen, welke eene neiging bij de +Hooglanders verrieden, om de wapens op te vatten. „Maar,” zeide hij, +„daar ik geen lust had, mij bij hen te voegen, noch eenige reden om +langer in Schotland te blijven, was ik nu op de terugreis naar mijn +vaderland, werwaarts ik opgeroepen word door diegenen, welke recht +hebben om mijn gangen te besturen, zoo als majoor Melville zien kan uit +de op tafel liggende brieven.” + +Majoor Melville doorlas nu de brieven van Richard Waverley, van Sir +Everhard en Tante Rachel; maar de gevolgen, die hij daaruit afleidde, +verschilden van hetgeen Waverley verwachtte. Zij waren in een +ontevredene stemming over het Bewind opgesteld, en behelsden alles +behalve onduidelijke wenken van wraakzucht; en die van de arme Tante +Rachel, welke de rechtvaardigheid van de zaak der Stuarts ronduit +beweerde, werd beschouwd als een onbewimpelde bekentenis van dat waarop +de anderen het slechts waagden een toespeling te maken. + +„Veroorloof mij nog éene vraag, mijnheer Waverley! ontvingt ge niet, +bij herhaling, brieven van uw Overste, waarin hij u waarschuwde en +beval op uw post terug te keeren, en u tevens bekend maakte, dat men uw +naam bezigde, om ontevredenheid onder de krijgslieden te verspreiden?” + +„Nooit, majoor Melville. Eén brief, het is waar, ontving ik van hem, +die in beleefde uitdrukkingen zijn wensch bevatte, dat ik mijn +verloftijd anders zou besteden, dan in een aanhoudend verblijf op +Bradwardine, waaromtrent ik beken van oordeel geweest te zijn, dat dit +zijne zaken niet waren; en eindelijk heb ik nog, op denzelfden dag dat +ik mijn ontslag in de courant las, een brief van kolonel Gardiner +ontvangen, waarin hij mij gelastte mij bij het regiment te voegen; een +bevel hetwelk ik, uithoofde van mijne, reeds vermelde en verklaarde +afwezigheid, te laat ontving om er gevolg aan te kunnen geven. Zoo er +tusschenbeide nog eenige brieven zijn geweest, en, op grond van kolonel +Gardiner’s edel karakter, houd ik dit voor waarschijnlijk, zijn ze mij +nooit ter hand gekomen.” + +„Ik heb vergeten te vragen, mijnheer Waverley, naar een onderwerp van +minder belang, maar waarvan in het openbaar, tot uw nadeel gesproken +is. Men heeft gezegd, dat, toen er bij zekere gelegenheid een +verraderlijke toast was ingesteld, ten aanhoore en in tegenwoordigheid +van u, officier in dienst van Zijn Majesteit, gij zijne bestraffing aan +iemand anders uit het gezelschap overliet. Dit, Mijnheer, kan geen +bezwaar tegen u worden bij een Hof van Justitie; maar, indien, gelijk +men mij gezegd heeft, de Officieren van uw regiment een opheldering van +zulk een gerucht vorderden, kan ik, als man van eer en als soldaat, +niet nalaten verbaasd te staan, dat ge hun die niet gegeven hebt.” + +Dit was te veel. Van alle zijden aangevallen en in ’t nauw gebracht +door beschuldigingen, waarin de grofste onwaarheden vermengd waren met +eenige feiten, die daaraan ingang verschaften, – alléen, zonder vriend +en in een vreemd land, gaf Waverley zijn leven en eer zoo goed als +prijs, en het hoofd op zijn hand latende zakken, weigerde hij ronduit +op eenige vraag meer te antwoorden, daar het eerlijk en oprecht +verslag, dat hij reeds gegeven had, slechts diende om wapenen tegen hem +in handen te geven. + +Zonder eenige verwondering of ongenoegen te laten blijken, bij het +veranderen van Waverley’s houding, ging majoor Melville bedaard voort +met nog een aantal andere vragen tot hem te richten. „Wat baat het mij +u te antwoorden?” zeide Eduard kortaf. „Gij schijnt overtuigd van mijn +schuld, en bezigt ieder door mij gegeven antwoord tot een steun voor +het gevoelen door u opgevat. Verheug u dan daarmede, en martel mij niet +langer. Zoo ik in staat ben tot de lafheid en het verraad, waarvan ge +mij beschuldigt, ben ik niet waardig geloofd te worden, welk antwoord +ik ook geven moge. Verdien ik daarentegen uw verdenking niet – en God +en mijn geweten getuigen, dat dit het geval is – dan zie ik niet, +waarom ik, door mijn oprechtheid, mijn beschuldigers wapens tegen mij +in handen zou geven. Er bestaat geen reden voor mij, om een enkel woord +meer te antwoorden.” En hij bleef op nieuw vertoornd en onverzettelijk +zwijgen. + +„Sta mij toe,” zeide de Majoor, „u aan éene reden te herinneren, die u +misschien het nut zal doen opmerken eener oprechte en openhartige +bekentenis. De onervarenheid der jeugd, mijnheer Waverley, stelt haar +bloot aan strikken van meer ondernemende en listige lieden; en éen uwer +vrienden ten minste – ik bedoel Mac-Ivor van Glennaquoich – staat +aangeschreven als tot de laatste soort van lieden te behooren; even als +ik, wegens uw blijkbare openhartigheid, jeugd en onbekendheid met de +zeden der Hooglanders, geneigd ben u onder die van de eerste te +rangschikken. In zulk een geval kan een verkeerde stap of misslag, +gelijk de uwe, die ik mij gelukkig zal rekenen als onwillekeurig te +mogen beschouwen, vergiffenis verkrijgen, en gaarne zou ik daarbij als +bemiddelaar optreden. Maar daar ge noodwendig bekend moet zijn met de +sterkte dergenen in het land, die de wapens hebben opgevat, met hunne +middelen en hunne ontwerpen, kan ik niet anders dan verwachten, dat gij +deze voorspraak van mijn zijde wel zult willen verdienen, door een +eerlijke en volledige opgaaf van alles, wat hieromtrent ter uwer kennis +gekomen is. In dit geval meen ik te kunnen beloven, dat een zeer +kortstondige beperking uwer persoonlijke vrijheid het eenige kwade +gevolg zal zijn, dat uit uwe deelname in die ongelukkige zaak ontstaan +kan.” + +Waverley luisterde met groote bedaardheid tot op het einde dezer +aanspraak, waarna hij, opspringende van zijn stoel, antwoordde met eene +kracht, waarvan hij tot nog toe geen blijk had gegeven: „majoor +Melville, daar dit uw naam is, tot hiertoe heb ik uwe vragen met +oprechtheid beantwoord, of met gematigdheid afgewezen, want ze +betroffen mij alleen; maar, daar ge u vermeet mij laag genoeg te +achten, om een aanbrenger van anderen te worden, die mij – wat ook hun +staatkundig wanbedrijf moge wezen – ontvingen als gast en als vriend, +zoo verklaar ik u, dat ik uwe vragen beschouw als een hoon, oneindig +meer beleedigend dan uwe lasterlijke verdenkingen, en dat, daar mijn +ongeluk mij slechts woorden vergunt om u mijn gevoeligheid te +openbaren, gij mij eer het hart uit de borst zult rukken, dan een enkel +woord over zaken, waarmede ik niet bekend kon worden, tenzij ze in het +volle vertrouwen der argelooze gastvrijheid mij medegedeeld werden. + +De heer Morton en de Majoor keken elkander aan, en de eerste, die onder +den loop van het onderzoek bij herhaling gekweld was geweest, door een +aandoening van verkoudheid, nam de toevlucht tot zijn snuifdoos en +zakdoek. + +„Mijnheer Waverley,” zei de Majoor, „mijn tegenwoordige betrekking +verbiedt mij zoowel te beleedigen als mij beleedigd te achten, en ik +wil geen woordenwisseling voortzetten, die op een van beide zou +uitloopen. Het spijt mij een bevelschrift te moeten teekenen, om u in +bewaring te houden; maar dit huis zal, voor het tegenwoordige, uwe +gevangenis zijn. Ik vrees u niet te zullen kunnen overhalen, om deel +aan onzen avondmaaltijd te nemen? – Eduard schudde het hoofd; – maar ik +zal ververschingen in uw kamer doen bezorgen.” + +Onze held boog en begaf zich, onder bewaring van de dienaars der +justitie, naar een fraai, schoon klein vertrek, waar hij alle +ververschingen afwijzende, zich te bed wierp; en, versuft onder de +kwellingen en vermoeienissen van dezen jammerlijken dag, in een diepen +en zwaren slaap zonk. Dit was meer dan hij had kunnen verwachten; maar +men verhaalt immers van de Noord-Amerikaansche Indianen, dat zij aan +den martelpaal wel eens in slaap vallen, als voor een oogenblik de +folteringen gestaakt worden, tot het vuur weder wordt aangestookt om +hen wakker te houden. + + + + + + + + +TWEE-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK. + +EEN GESPREK EN DE GEVOLGEN DAARVAN. + + +Majoor Melville had den heer Morton, bij zijn verhoor van Waverley, +doen blijven, zoowel omdat hij begreep dat zijn geoefend verstand, +gevoegd bij zijn erkende Koningsgezindheid, hem van dienst zou kunnen +zijn, als omdat het aangenaam was, een getuige, wiens eerlijkheid en +waarheidsliefde boven alle verdenking verheven waren, te hebben bij een +zaak waarmede de eer en veiligheid van een jong Engelschman van hoogen +rang en familie, den aanstaanden erfgenaam van een groot fortuin op het +spel stonden. Hij wist dat men iederen stap streng zou nagaan, en het +was zijn voornaamste streven de rechtvaardigheid en vlekkeloosheid van +zijn eigen gedrag buiten alle mogelijke verdenking te houden. + +Toen Waverley zich verwijderd had, zetten de Majoor en de Predikant van +Cairnvreckan zich zwijgend aan hun avondmaaltijd neder. Zoolang de +knechts hen bedienden, wilde geen van beide een woord zeggen over de +zaak, waarmede zij geheel vervuld waren, hoewel zij het evenmin +gemakkelijk vonden, over iets anders te praten. + +Waverley’s jeugd en blijkbare openhartigheid staken zeer af bij de +verdenking die op hem rustte; en hij bezat een soort van naïveteit en +vrijmoedigheid, welke eigen scheen aan iemand die met de doolhoven der +staatkundige kuiperijen nog geheel onbekend was, – wat niet weinig ten +zijnen voordeele pleitte. + +Beide dachten over de bijzonderheden van het verhoor na, en beschouwden +ze in het licht van hun eigene meeningen. Beide waren mannen van een +vlugge en scherpzinnige bevatting, en beide even goed in staat, om +verschillende argumenten aan te halen en daaruit de noodzakelijke +gevolgen af te leiden. Maar het groote verschil dat er bestond in den +aard hunner bezigheden en in de wijze waarop zij opgevoed waren, bracht +dikwijls een niet minder groote verscheidenheid te weeg, wanneer zij +hunne gevolgtrekkingen op aangenomen veronderstellingen grondden. + +Majoor Melville had een gedeelte van zijn leven bij het leger en in +vestingen doorgebracht; was ambtshalve waakzaam en door de ondervinding +voorzichtig geworden; had veel kwaads in de wereld gezien en was dus, +schoon zelf een eerlijk magistraat en een braaf man, in zijn oordeel +over anderen dikwijls maar al te streng. De heer Morton, daarentegen, +had de letterkundige studiën op de hoogeschool, waar hij bij al zijn +medeleerlingen en leermeesters geacht was, vaarwel gezegd voor zijn +rustig en kalm beroep, waar hij slechts weinig gelegenheid had om kwaad +op te merken, terwijl hij er nooit bij stil stond, dan om tot berouw en +verbetering aan te sporen. Zijn gemeenteleden beantwoordden den +liefderijken ijver dien hij te hunnen behoeve aan den dag legde met +liefde en eerbied, gelijk zij steeds voor hem trachtten te bedekken, +wat ze wisten dat hem het grootste verdriet zou veroorzaken: het +verzaken van de plichten, die het zijne roeping was aan te kweeken. +Daarom was het een algemeen zeggen in de nabuurschap, dat de Majoor in +zijn dorp alleen het kwade, en de Predikant, schoon men van beide +mannen evenveel hield, alleen het goede kende. + +Ook onderscheidde zich de predikant van Cairnvreckan door liefde tot de +letteren, ofschoon hij deze beneden zijn kerkelijke studiën en plichten +stelde, en dit had aan zijn geest, in vroeger dagen, een tintje van het +romaneske gegeven, hetwelk ten gevolge van latere gebeurtenissen in het +dagelijksch leven niet geheel was verloren gegaan. Het vroegtijdig +verlies eener beminnelijke jonge vrouw, die hij uit liefde gehuwd had, +en die spoedig in het graf gevolgd werd door een eenig kind, strekte, +zelfs in den loop der jaren, om zijn aangeboren zachten en nadenkenden +aard in het een en ander nog meer te bevestigen. Het is dus niet te +verwonderen dat zijn gewaarwordingen, bij de tegenwoordige gelegenheid, +aanmerkelijk verschilden van die van den strengen tuchtmeester, den +nauwgezetten ambtenaar en den man die weinig vertrouwen in de menschen +stelde. + +Toen de bedienden zich verwijderd hadden, duurde het zwijgen van beide +zijden voort; totdat majoor Melville, terwijl hij zijn glas vulde, en +den heer Morton de flesch toeschoof, aldus het gesprek begon: + +„Een jammerlijke zaak, mijnheer Morton; ik vrees dat dit jonge mensch +zich een strop om den hals heeft geworpen.” + +„God geve van neen!” antwoordde de geestelijke. + +„Van harte, amen!” hernam de Majoor, „maar ik verbeeld me, dat zelfs uw +barmhartige logica de conclusie bezwaarlijk ontkennen zal.” + +„Zeker, majoor, na al wat wij heden avond gehoord hebben, zie ik niet +in waarom we niet zouden hopen dat dit ongeluk voorkomen moge worden.” + +„Waarlijk? – Maar, mijn goede dominé, gij zijt een van diegenen, die op +iederen misdadiger het benefictum clericorum wel zoudt willen toepassen +[118].” + +„Zonder eenigen twijfel zou ik dat: genade en lankmoedigheid zijn de +gronden der leer, die ik geroepen ben te verkondigen.” + +„Uit een godsdienstig oogpunt, behelst deze leer waarheid; maar het +verleenen van genade aan een misdadiger kan een groote +onrechtvaardigheid jegens de maatschappij zijn. Ik spreek niet van +dezen jongen man in het bijzonder. Ik hoop van harte dat hij zich zal +kunnen zuiveren, want zijn zedigheid bevalt me, zoowel als zijn gevoel +van eigen waarde, Maar ik vrees, dat hij in den strik geloopen is.” + +„En waarom? Honderden misleide edellieden zijn thans tegen het Bewind +onder de wapens; velen, ongetwijfeld, ten gevolge van beginselen, door +opvoeding en vroeg ingezogen vooroordeel met den naam van +vaderlandsliefde en heldendeugd verguld; – de Justitie, als ze hare +slachtoffers uit zulk een menigte kiest, (want gewis zullen niet allen +worden uitgeroeid) moet op het zedelijk beginsel zien; – laat hij, wien +eerzucht, of hoop op persoonlijk voordeel ertoe gebracht heeft, om de +rust van een welgeordend Bewind te verstoren, als een slachtoffer der +wet vallen; maar voorzeker mag deze jonge man door de dolzinnige +droomen van riddereer en ingebeelde trouw misleid, aanspraak op genade +maken.” + +„Wanneer die droomen van riddereer en ingebeelde trouw in de termen van +hoogverraad vallen, ken ik geen rechtbank ter wereld, beste mijnheer +Morton, voor welke ze zich zouden kunnen vrijpleiten.” + +„Maar ik kan in het geheel niet zien, dat de schuld van dezen jongeling +genoegzaam bewezen is.” + +„Omdat uw goed hart uw gezond verstand benevelt. Let wel. Deze jonkman +– afstammende van een geslacht van erfelijke Jacobieten; zijn oom, het +hoofd der Torys in het graafschap **; zijn vader, een weggejaagde en +ontevreden hoveling; zijn leermeester, een onbeëedigd geestelijke en de +schrijver van twee verraderlijke werken – deze jonkman, zeg ik, treedt +in dienst bij de dragonders van Gardiner, terwijl hij met zich een +corps jonge lieden van zijns ooms landgoederen brengt, die geene +zwarigheid gemaakt hebben, om in hunne twisten met hunne kameraden, op +hunne wijze uit te komen voor de beginselen, door hen op +Waverley-Honour ingezogen. Voor deze jonge lieden heeft Waverley de +meeste oplettendheid; ze worden van geld voorzien, boven hetgeen een +soldaat noodig heeft en met de krijgstucht bestaanbaar is, en zijn +onder het bestuur van een begunstigden wachtmeester, door wien ze een +ongewoon nauwe gemeenschap met hun kapitein onderhouden, en zich +gedragen, als waren ze onafhankelijk van de overige officieren en +verheven boven hunne kameraden.” + +„Dit alles, waarde Majoor, is het natuurlijk gevolg van hunne +gehechtheid aan hun jongen landheer, en omdat ze zich bij een regiment +bevinden, hoofdzakelijk in het noorden van Ierland en in het westen van +Schotland geworven, en bij gevolg onder kameraden, geneigd om met hen +te kibbelen, niet slechts als Engelschen maar ook als leden van de +Engelsche Kerk.” + +„Voortreffelijk gesproken, dominé! – Ik wenschte wel dat sommige leden +van uwe Synode u hoorden. – Maar laat mij voortgaan. De jonkman +verkrijgt verlof, gaat naar Tully-Veolan – de beginselen van den baron +van Bradwardine zijn tamelijk wel bekend; om er niet van te gewagen, +dat de oom van dezen jongen hem in het jaar vijftien uit den nood +redde; – daar geraakt hij in een twist, waarbij men verhaalt dat hij de +uniform die hij droeg, geschandvlekt heeft. – Kolonel Gardiner schrijft +hem, eerst zacht, daarna scherp; (ik geloof wel, dat gij niet twijfelen +zult dat hij het gedaan heeft, daar hij het zelf zegt) – de officieren +van zijn regiment verzoeken hem hun een opheldering te geven omtrent +den twist, waarin hij betrokken is geweest – hij antwoordt noch zijn +overste, noch zijn kameraden. Intusschen worden zijn manschappen +oproerig en verzetten zich tegen de krijgswet, en eindelijk, toen het +gerucht van dien ongelukkigen opstand algemeen wordt, ontdekt men dat +zijn begunstigde wachtmeester Houghton en nog een andere knaap in +briefwisseling zijn met een Franschen zendeling, zooals hij zegt, +gevolmachtigd door kapitein Waverley, die, volgens de bekentenis van +den man zelven, hen aanspoort met den troep te deserteeren en zich bij +hun kapitein te voegen, die Prins Karel vergezelt. Intusschen houdt +deze kapitein, dit voorbeeld van eerlijkheid, zich, zoo als hij zelf +verklaard heeft, te Glennaquoich, bij den werkzaamsten, geslepensten en +meest volslagen Jacobiet in geheel Schotland op; hij vergezelt hem ten +minste op hun berucht jacht-rendez-vous, en ik vrees nog een weinig +verder. In den tusschentijd worden hem nog twee brieven gezonden; in +den éen wordt hem kennis gegeven van den oproerigen geest van zijn +troep, terwijl de ander het stellige bevel behelst naar zijn regiment +terug te keeren, hetgeen toch het gezond verstand hem reeds moest +hebben voorgeschreven, zoodra hij het oproer rondom zich het hoofd zag +opsteken. Hij antwoordt met eene bepaalde weigering, en zendt zijn +ontslag uit den dienst in.” + +„Hij was reeds uit den dienst ontslagen,” merkte de heer Morton op. + +„Maar hij komt er in dien brief voor uit, hoe het hem spijt, dat men +hem reeds was voorgekomen,” hernam Melville. „Zijn bagage wordt, in +zijn garnizoen en op Tully-Veolan, in beslag genomen, en men vindt er +een verzameling van venijnige Jacobietische pamfletten in, genoegzaam +om een geheel land te vergiftigen, behalve nog de ongedrukte +pennevruchten van zijn waardigen vriend en leermeester, den heer +Pembroke.” + +„Hij zegt dat hij ze nooit gelezen heeft,” antwoordde de Predikant. + +„In een gewoon geval, zou ik hem gelooven,” vervolgde de +magistraatspersoon, „want ze zijn even dom en pedant wat den vorm +betreft, als ze verderfelijk van inhoud zijn. Maar kunt ge u +verbeelden, dat iets anders, dan ingenomenheid met de beginselen, die +ze verkondigen, een Jonkman van zijn jaren zou kunnen bewegen zulke +prullen met zich rond te slepen? Vervolgens, nu er tijding komt dat de +oproerlingen in aantocht zijn, begeeft hij zich op reis, in een soort +van vermomming, terwijl hij weigert zijn naam te zeggen; en, indien die +oude dweeper de waarheid spreekt, vergezeld door een allezins +verdachten knaap, en gezeten op een paard, dat bekend staat als het +eigendom te zijn geweest van Glennaquoich, terwijl hij daarenboven +brieven bij zich heeft van zijne familie, die verregaande verbittering +tegen het Huis van Brunswijk aan den dag leggen, en een afschrift van +verzen tot lof van zekeren Wogan, die den dienst van het Parlement +verzaakte, om zich bij de Hooglandsche opstandelingen te voegen, toen +zij de wapens voerden tot herstel van het Huis van Stuart, met een +korps Engelsche ruiterij – de volkomen tegenhanger van zijn eigen +complot – en opgeroepen met een: Ga en doe gij desgelijks! door dien +getrouwen onderdaan en onschadelijken, vreedzamen man Fergus Mac-Ivor +van Glennaquoich, Vich Ian Vohr, en zoo voorts. En eindelijk,” ging +majoor Melville voort, die hoe langer zoo warmer werd, naarmate hij +zijn bewijzen uiteenzette, „waar vinden wij nu dit tweede exemplaar van +den kavalier Wogan? Wel, juist op den geschiktsten weg om zijn +voornemen te volvoeren, en den eersten den besten van ’s Konings +onderdanen neêrschietende, die het waagt hem naar zijn bedoelingen te +vragen.” + +De heer Morton, zoo als een voorzichtig man betaamt, onthield zich ooit +zelfs de minste tegenbewijzen aan te voeren, daar hij begreep dat ze +den ambtenaar van het gerecht slechts zouden verharden in zijn +gevoelen, en vroeg eenvoudig, „wat hij met zijn gevangene dacht te +doen?” + +„Dit is een tamelijk moeielijke vraag als ik den toestand van het land +in aanmerking neem.” + +„Zoudt gij hem, (daar hij zulk een fatsoenlijk jonkman is,) niet hier +in uw huis buiten alle gevaar kunnen houden, tot deze storm overwaait?” + +„Mijn beste vriend, uw huis, noch het mijne, zal lang buiten gevaar +zijn, al ware het ook wettig hem hier op te sluiten. Ik heb zoo even +vernomen, dat de Opperbevelhebber, die de Hooglanden binnengerukt is om +de opstandelingen op te zoeken en te verstrooien, hen bij Corryerick +geen slag heeft durven leveren, en, met al de beschikbare macht van het +Bewind, noordwaarts optrekt naar Inverness, John o’Groath’s House, of +de drommel weet waarheen, waardoor de weg naar het Laagland open en +onbeschermd tegen het Hooglandsche leger gebleven is.” + +„Goede Hemel! Is de man een lafaard, een verrader of een stommerik?” + +„Geen van drieën, geloof ik. Hij heeft den moed van een gewoon soldaat, +is eerlijk genoeg, doet wat hem bevolen wordt, maar is evenmin in staat +om op zijn eigen verantwoording te handelen, in omstandigheden van +belang, als ik, mijn lieve dominé, om uw kansel te beklimmen.” + +Deze belangrijke tijding leidde het gesprek natuurlijk, voor eenigen +tijd, van Waverley af; eindelijk evenwel werd het onderwerp weder +opgevat. + +„Ik geloof,” zeide majoor Melville, „dat ik dezen jongen man moet +medegeven aan een der afzonderlijke partijen vrijwilligers, die onlangs +uitgezonden zijn om de kwalijk gezinde districten in bedwang te houden. +Ze worden nu naar Stirling teruggeroepen, en een klein korps komt +morgen of overmorgen hier langs, onder bevel van den Westlander – hoe +heet hij? – gij hebt hem gezien, en van hem gezegd, dat hij de echte +type was van een van Cromwell’s militaire heiligen.” + +„Gilfillan, de Cameronier. Ik hoop dat de jongen veilig in diens handen +zal zijn. In drift en in het vuur der hartstochten gebeuren er vreemde +dingen, in zulk een tijd als deze; en ik vrees dat Gilfillan tot een +aanhang behoort, die vervolging geleden heeft, zonder daaruit lessen +van barmhartigheid te putten.” + +„Hij zal slechts belast worden den heer Waverley naar het kasteel van +Stirling over te brengen; ik zal strenge bevelen geven om hem goed te +behandelen. Ik kan inderdaad geen beter middel bedenken, om hem in +veiligheid te brengen, en ik verbeeld mij, dat gij mij toch den raad +niet zoudt geven, om de verantwoordelijkheid op mij te nemen van hem op +vrije voeten te stellen?” + +„Maar gij hebt er niet tegen, dat ik hem morgen eens alleen bezoek?” + +„Neen, stellig niet; uwe denkwijze en karakter staan mij borg. Maar met +welk doel doet gij dat verzoek?” + +„Eenvoudig, om de proef te nemen, of hij er niet toe te brengen is, om +mij eenige omstandigheden mede te deelen, welke hierna kunnen dienen, +om zijne schuld te verlichten, zoo al niet uit te wisschen.” + +Thans scheidden de vrienden en begaven zich ter ruste, beide met +ernstige onrust over den toestand des lands vervuld. + + + + + + + + +DRIE-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK. + +EEN VERTROUWDE. + + +Waverley sleet een onrustigen nacht, terwijl hij door duizenderlei +verwarde droomen gekweld werd. Nauwelijks was hij des morgens ontwaakt, +of hij kwam tot volkomene bewustheid van het gevaar van zijn toestand. +Hoe alles eindigen zou, wist hij niet. Misschien zou hij aan een +militaire rechtbank overgeleverd worden, waarvan, te midden van den +burgeroorlog, niet verwacht kon worden, dat zij zeer nauwgezet zou zijn +in de keuze harer slachtoffers, of in het onderzoek der feiten. Ook +gevoelde hij zich weinig meer op zijn gemak bij de gedachte, dat hij +terechtgesteld kon worden voor een Schotsch hof van justitie, waar hij +wist dat de wetten en vormen in een aantal opzichten van die van +Engeland verschilden, en waar hem geleerd was te gelooven, hoezeer ook +ten onrechte, dat de vrijheden en rechten der onderdanen minder +zorgvuldig werden beschermd. Een gevoel van bitterheid verhief zich in +zijn hart tegen het Bewind, dat hij als de oorzaak beschouwde van het +gevaar, waarin hij gewikkeld was; en inwendig vervloekte hij de +nauwgezetheid, die hem belet had Mac-Ivors uitnoodiging te volgen om +hem in het veld te vergezellen. + +„Waarom,” dacht hij in zich zelven, „gebruikte ik niet, als andere +mannen van eer, de eerste gelegenheid, om den afstammeling van +Engelands oude koningen en den erfgenaam van hun troon welkom te +heeten? Waarom, + + + Waarom roeide ik terstond niet de oproerplant + Met wortel uit, en riep verzaakte trouw + Terug, en zocht Prins Karel op, en wierp + Mij hem te voet?” + + +„Al wat de geschiedenis ons leert van den roem en de verdiensten van +het huis van Waverley, is gegrond op hunne onwrikbare trouw aan het +Huis van Stuart. Uit de wijze, waarop deze Schotsche magistraat de +brieven van mijn oom en vader heeft uitgelegd, blijkt duidelijk, dat ik +ze had moeten opnemen als eene uitnoodiging om den weg mijner +voorvaderen te betreden; en het is mijn dwaze onnoozelheid geweest, +gevoegd bij de dubbelzinnige uitdrukkingen, die ze veiligheidshalve +bezigden, welke mijn oogen hiervoor gesloten heeft. Had ik de eerste +goede ingeving mijner verontwaardiging gevolgd, toen ik vernam, dat men +mijn eer wilde aantasten, hoe anders zou mijn toestand zijn! Ik zou dan +vrijwillig in de gelederen zijn, strijdende, gelijk mijn voorouders, +voor liefde, recht en roem. En nu ben ik hier, gevangen en verstrikt, +ter beschikking van een achterdochtig, strak en koud mensch, om welligt +overgebracht te worden naar een eenzame, sombere gevangenis, of aan de +schande eener openbare terechtstelling te worden overgegeven. O Fergus, +hoe waar blijkt thans uwe voorspelling, en hoe spoedig, hoe +allerspoedigst is ze vervuld!” + +Terwijl Eduard met deze smartelijke overdenkingen vervuld, zeer +natuurlijk, ofschoon juist niet zeer rechtvaardig, den blaam op het +regeerende huis wierp, die slechts aan het toeval, of, ten minste +gedeeltelijk, aan zijn eigen onnadenkend gedrag was toe te schrijven, +maakte de heer Morton gebruik van majoor Melville’s verlof, om hem een +morgenbezoek te brengen. + +Waverley’s eerste gevoel en gedachte was, te kennen te geven, dat hij +verlangde met geene vragen of eenig gesprek lastig te worden gevallen; +maar hij veranderde van gedachten, zoodra hij het goedhartig en +eerwaardig voorkomen van den geestelijke opmerkte, die hem reeds voor +het dreigende geweld der dorpelingen beschermd had. + +„Ik geloof, mijnheer,” zei de ongelukkige jongeling, „dat ik, in iedere +andere omstandigheid, u zoo veel dankbaarheid verschuldigd zou zijn, +als mijn leven waard is; maar mijn geest is zoo geheel verward, ik ben +zoo vervuld met hetgeen ik waarschijnlijk te wachten heb, dat ik u voor +uwe tusschenkomst ter nauwernood dank kan zeggen.” + +De heer Morton antwoordde, „dat, wel verre van eenige aanspraak te +komen maken op zijn erkentelijkheid, het zijn eenige wensch, en het +eenige doel van zijn bezoek was, om middelen te beramen om hem van +dienst te zijn. Mijn uitmuntende vriend, majoor Melville,” ging hij +voort, „gevoelt en handelt als krijgsman en openbaar ambtenaar, door +welke banden ik niet gebonden ben; ook kan ik niet altijd instemmen met +de begrippen die hij, misschien met al te weinig toegevendheid omtrent +de zwakheden der menschelijke natuur, schijnt op te vatten.” Hij zweeg +een oogenblik, en ging daarna voort: „Ik dring mij niet op als uw +vertrouwde, mijnheer Waverley, met het oogmerk om de eene of andere +omstandigheid te vernemen, waarvan de kennis voor u of anderen nadeelig +zou kunnen wezen; maar ik betuig u dat het mijn vurigst verlangen is, +met eenige omstandigheden bekend te worden, die tot uwe +verontschuidiging zouden kunnen strekken. Ik kan u plechtig verzekeren, +dat ze bij mij zullen zijn bewaard als bij een getrouw, en, zoover zijn +vermogens reiken, ijverig behartiger uwer belangen.” + +„Gij zijt, mijnheer, naar ik vermoed, een Presbyteriaansch +geestelijke?” – De heer Morton boog. – „Indien ik mij door de +vooroordeelen der opvoeding leiden liet, zou ik uwe vriendelijke +betuigingen, in mijn geval, kunnen wantrouwen; maar ik heb opgemerkt, +dat gelijke vooroordeelen in dit land gevoed worden tegen uwe +ambtgenooten van de Episcopale belijdenis, en ik ben gereed om ze van +weerskanten voor ongegrond te houden.” + +„Schande over hem die anders denkt,” zei de heer Morton, „of die +kerkbestuur en plechtigheden voor het onderpand van Christelijk geloof +of zedelijke deugd houdt!” + +„Maar,” ging Waverley voort, „ik begrijp niet, waarom ik u zou lastig +vallen met het verhalen van bijzonderheden, waaruit ik, na ze zoo +zorgvuldig mogelijk voor mijn geest teruggeroepen en overdacht te +hebben, maar weinig weet op te helderen, van hetgeen men mij ten laste +legt. Ik weet zeker, dat ik onschuldig ben, maar ik zie bezwaarlijk in, +hoe ik hopen kan dàt te bewijzen.” + +„Juist daarom, mijnheer Waverley, waag ik het uw vertrouwen te vragen. +Ik heb een groot aantal kennissen onder de bewoners dezer landstreek, +en als het noodig is, kan dat nog worden uitgebreid. Uw toestand zal, +vrees ik, u beletten die noodzakelijke stappen, tot het verkrijgen van +licht of het ontdekken van bedrog te doen, die ik gaarne voor u zou +willen ondernemen; en zoo u mijn pogingen al niet mochten baten, kunnen +ze u althans geen nadeel doen.” + +Waverley was, na eenige minuten nadenkens, overtuigd, dat het stellen +van vertrouwen in den heer Morton, voor zoo ver het hem zelf aanging, +noch Bradwardine noch Fergus zou kunnen schaden, daar beide openlijk de +wapenen tegen het Bewind hadden opgevat, en dat het, zoo de betuigingen +van zijn nieuwen vriend zoo goed gemeend waren, als hij verzekerde, +welligt eenigzins nuttig voor hem kon zijn. Hij doorliep daarom +kortelijk de meeste gebeurtenissen, waarmede de lezer reeds bekend is, +terwijl hij van zijn liefde tot Flora, en inderdaad van haar, noch van +Rosa Bradwardine in der loop van zijn verhaal zelfs niet in de verte +gewaagde. + +De heer Morton scheen bijzonder getroffen door het verslag van +Waverley’s bezoek bij Donald Bean Lean. „lk verheug mij,” zeide hij, +„dat gij deze omstandigheid niet aan den Majoor hebt medegedeeld. Zij +is juist geschikt om in een zeer verkeerd licht geplaatst te worden +door dezulken, die geen acht slaan op den invloed welke de +nieuwsgierigheid en een opgewonden verbeelding op het gedrag der jeugd +uitoefenen. Toen ik iemand van uw leeftijd was, mijnheer Waverley, zou +een dergelijke halsbrekende tocht (ik vraag u verschooning voor het +woord) onuitsprekelijke bekoorlijkheden voor mij gehad hebben. Maar er +zijn menschen in de wereld, die niet gelooven willen, dat men zich +dikwijls aan gevaar en vermoeienis blootstelt, zonder eenige bepaalde +reden, en die bijgevolg aan daden van anderen beweegredenen +toeschrijven, welke geheel en al van de waarheid afwijken. Deze Bean +Lean is door het geheele land als een soort van Robin Hood bekend; zijn +behendigheid en stoutheid maken het onderwerp der vertellingen uit, die +men elkander des winters in het hoekje van den haard doet. Men kan niet +ontkennen dat hij talenten bezit, verre boven den onbeschaafden stand +waarin hij zich beweegt; en daar hij niet zonder eerzucht en niet zeer +nauwgezet in zijn handelingen is, zal hij zich, tijdens deze +ongelukkige bewegingen, door alle mogelijke middelen trachten te +onderscheiden.” – De heer Morton teekende thans zorgvuldig op de +verschillende bijzonderheden van Waverley’s zamenkomst met Donald Bean, +en de overige omstandigheden, die hij hem medegedeeld had. + +De belangstelling, die deze brave man aan den dag scheen te leggen in +zijn ongeluk, en vooral het volle vertrouwen, dat hij in zijn onschuld +scheen te stellen, brachten er natuurlijk niet weinig toe bij om +Eduards stemming te verzachten, daar de koelheid van den heer Melville +hem op het denkbeeld gebracht had, dat de geheele wereld tegen hem +samenspande, om hem te verpletteren. Hij drukte den heer Morton met +warmte de hand, en, hem verzekerende, dat zijn vriendelijkheid en +deelneming zijn hart van een zwaren last bevrijd hadden, zeide hij dat, +wat ook zijn eigen lot wezen mocht, hij tot een familie behoorde, die +zoowel dankbaarheid bezat als de macht om er de bewijzen van te +leveren. De ernst zijner dankbaarheid lokte tranen in de oogen des +waardigen geestelijken, die dubbel belang stelde in de zaak, waarvoor +hij vrijwillig zijn diensten had aangeboden, nu hij het echte, +ongeveinsde gevoel van zijn jongen vriend had opgemerkt. + +Eduard vroeg thans, of de heer Morton wist waarheen men hem +waarschijnlijk zou overbrengen. + +„Naar het kasteel van Stirling,” antwoordde zijn vriend; „en dit doet +mij om uwentwil genoegen, want de Gouverneur is zacht van aard en een +man van eer. Maar, ik ben niet zoo gerust over uwe behandeling onder +weg; majoor Melville is, zijns ondanks, verplicht de bewaking van uw +persoon aan iemand anders toe te vertrouwen.” + +„Dat verheugt mij. Ik haat dien koelbloedigen, berekenende Schotschen +magistraat. Ik hoop dat we elkander nooit weêr zullen ontmoeten: hij +gevoelt noch deelneming in mijn onschuld noch in mijn ongeluk; en de +versteenende nauwkeurigheid, waarmede hij iederen vorm der beleefdheid +in acht neemt, terwijl hij mij met zijn vragen, zijn vermoedens en zijn +gevolgtrekkingen martelt, was niet minder hatelijk dan de pijnbank der +inkwisitie. Verdedig hem niet, waarde heer, want dat kan ik met geen +geduld aanhooren; zeg mij liever, wie belast zal worden met zulk een +belangrijken staatsgevangene, als ik ben?” + +„Ik geloof, dat het zekere Gilfillan wezen zal, een van de secte, +waaraan men den naam van Cameroniers geeft.” + +„Ik heb er nooit van gehoord.” + +„Zij geven voor die nauwgezetter en strenger Presbyterianen te +vertegenwoordigen, welke, in de dagen van Karel II en Jacobus II, +weigerden gebruik te maken van de Tolerantie of Indulgentie, gelijk die +genoemd werd, welke aan anderen van dien godsdienst werd verleend. Zij +hielden vergaderingen in het open veld, en daar ze door het Schotsche +Bewind met veel hardheid en wreedheid behandeld werden, vatten ze meer +dan eens onder de regeering dezer beide Koningen, de wapens op. Ze +ontleenen hun naam van hun aanvoerder, Richard Cameron.” + +„Ik herinner het mij. – Maar deed de zegepraal van het +Presbyterianisme, bij de omwenteling, deze secte niet te niet gaan?” + +„In geenen deele; die groote gebeurtenis bleef verre beneden hetgeen ze +zich voorstelden; want ze wilden niets minder dan de Kerk volgens de +gronden van het oude Plechtige Verbond en Covenant inrichten. +Inderdaad, ik geloof dat ze niet recht wisten wat ze wilden; maar daar +ze in die dagen vrij talrijk, en niet onbekend waren met de behandeling +der wapens, zoo hielden ze zich bij elkander, als een afzonderlijke +partij in den staat, en hadden, ten tijde der vereeniging van Engeland +met Schotland bijna een zeer onnatuurlijk verbond aangegaan met hunne +oude vijanden, de Jacobieten, om dien belangrijken nationalen maatregel +tegen te werken. Sedert dien tijd is hun aantal trapsgewijze afgenomen; +maar men treft nog een menigte van hen in de westelijke landschappen +aan, en verscheidenen, thans beter gezind dan in 1707, hebben de wapens +opgevat ten voordeele van het Bewind. Deze Gilfillan, dien ze „de +Bezielde” noemen, is lang een hunner aanvoerders geweest, en staat +thans aan het hoofd eener kleine afdeeling, welke heden of morgen hier +doortrekt, op weg naar het kasteel van Stirling, en majoor Melville is +voornemens u onder die bewaking te laten reizen. Ik zou u wel gaarne +aan Gilfillan willen aanbevelen; maar daar hij al de vooroordeelen van +zijn secte met de moedermelk heeft ingezogen, en hij zelf een +geestdrijver is, zou hij weinig acht slaan op het verzoek van een +Erastiaanschen Godgeleerde, gelijk hij mij beleefdelijk heeten zou. – +En nu, vaarwel, jonge vriend; ik moet voor het oogenblik van de +toegevendheid des Majoors niet te veel vergen, opdat hij mij het verlof +niet weigere, om u in den loop van den dag nogmaals een bezoek te +brengen.” + + + + + + + + +VIER-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK. + +DE ZAKEN WORDEN EEN WEINIGJE BETER. + + +Omstreeks den middag kwam de heer Morton terug, en bracht eene +uitnoodiging van den heer Melville, die den heer Waverley verzocht hem +de eer van zijn gezelschap aan het middagmaal te willen schenken – in +weerwil van de onaangename zaak, die hem te Cairnvreckan ophield, en +waarvan het hem innig genoegen doen zou den heer Waverley geheel +ontslagen te zien. De waarheid was, dat door des heeren Mortons gunstig +bericht en meening, de denkbeelden van den ouden krijgsman, aangaande +Eduards veronderstelde deelneming aan de muiterij in het regiment, +eenigszins aan het wankelen gebracht waren; en, bij den ongelukkigen +toestand des lands, mocht het bloote vermoeden van niet ingenomen te +zijn met het Bewind en de zucht om zich bij de opgestane Jacobieten te +voegen, zoo al schuld, dan toch zeker geen schande op iemands hoofd +laden. Bovendien had een persoon, die het vertrouwen van den Majoor +bezat, hem een tijding gebracht: geheel strijdig met het verontrustende +nieuws van den vorigen avond. Volgens dit tweede, hadden de Hooglanders +zich van de Laaglandsche grenzen teruggetrokken, met oogmerk om het +leger op zijn tocht naar Inverness te volgen. De Majoor was inderdaad +verlegen, hoe deze tijding overeen te brengen met de welbekende +bekwaamheden van sommige heeren in het Hooglandsche kamp, maar het was +waarschijnlijk de handelwijze, die weêr aan anderen het aangenaamst +wezen moest. Hij herinnerde zich, dat dezelfde staatkunde hen in het +jaar 1715, in het noorden had opgehouden, en hij voorzag een gelijk +einde aan den tegenwoordigen opstand, als bij die gelegenheid. + +Dit nieuwe bracht hem in zulk een goeden luim, dat hij gereedelijk met +des heeren Mortons voorstel instemde, om eenige beleefdheid te bewijzen +aan zijn ongelukkigen huisgenoot, terwijl hij uit zichzelven de hoop +uitdrukte dat deze geheele zaak het gevolg was van niets anders dan +jeugdige opgewondenheid, die met een korte opsluiting gemakkelijk zou +te boeten wezen. + +Het gelukte den vriendelijken bemiddelaar niet zonder moeite zijn +jongen vriend over te halen de uitnoodiging aan te nemen. Hij durfde +hem de ware beweegreden zijner handelingen niet mededeelen, die in het +goedhartig verlangen bestond, om zich een gunstig verslag van +Waverley’s zaak, bij den gouverneur Blakeney, te verzekeren. Uit het +hooggevoelige karakter van onzen held maakte hij op, dat zoo hij deze +snaar aanroerde, het slechts op het mislukken van zijn voornemen zou +uitloopen. Hij beweerde uit dien hoofde, dat de uitnoodiging van den +Majoor bewees, dat er in Waverley’s gedrag niets was, hetwelk den +krijgsman en man van eer aan verkeerde uitlegging kon blootstellen, en +dat, indien Waverley de hoffelijkheid van den Majoor van de hand wees, +dit ligt zou kunnen opgevat worden als eene bewustheid dat hij deze +vriendelijkheid niet verdiende. In éen woord, hij overtuigde Eduard +zoowel van het gepaste als van het vereerende dat er in gelegen was den +Majoor op een vriendschappelijken voet te ontmoeten, zoodat Waverley +zijn geweldigen tegenzin onderdrukte, om andermaal de koude en +vormelijke beleefdheid van den ouden krijgsman te ondervinden en er in +toestemde zich door zijn nieuwen vriend te laten leiden. + +De ontmoeting was vrij stijf en deftig. Maar daar Eduard de +uitnoodiging had aangenomen, en hij zich werkelijk kalmer en meer +opgebeurd gevoelde door de vriendelijkheid van Morton, achtte hij het +zijn plicht zich ongedwongen voor te doen, zonder evenwel eenige +hartelijkheid te kunnen betoonen. De Majoor was min of meer een +bonvivant, en zijn wijn was uitnemend. Hij verhaalde van zijn +voormalige veldtochten, en legde vrij wat kennis van menschen en zaken +aan den dag. De heer Morton bezat een schat van bedaarde en prettige +opgeruimdheid, welke zelden miste ieder klein gezelschap te bezielen, +waar hij zich op zijn gemak bevond. Waverley, wiens leven op een droom +geleek, gaf spoedig toe aan den indruk van het oogenblik, en werd de +vroolijkste van het gezelschap. Hij had altijd veel natuurlijken aanleg +voor de conversatie, ofschoon hij door ontmoediging ligt tot zwijgen +werd gebracht. Maar bij deze gelegenheid maakte hij er zijn werk van, +om bij zijn dischgenooten een gunstigen indruk achter te laten, als van +iemand, die, onder zulke onaangename omstandigheden, het ongeluk met +ongedwongen opgeruimdheid wist te dragen. Zijn geest, schoon eerst een +weinig neêrgedrukt, hernam zijn gewone vlucht, en ondersteunde zijn +pogingen spoedig naar behooren. Het drietal bevond zich in zeer druk +gesprek, blijkbaar met elkander ingenomen, en de vriendelijke gastheer +drong er op aan, om nog een derde flesch Bourgonje te nemen, toen het +roeren van een trom in de verte gehoord werd. De Majoor, die, te midden +der vroolijkheid van een oud soldaat, de plichten van een +overheidspersoon had vergeten, verwenschte, met een gesmoorden +krijgsmansvloek, wat hem tot zijne ambtsbezigheden terugriep. Hij stond +op en begaf zich naar het raam, dat onmiddellijk uitzicht had op den +straatweg, en werd daarin door zijn gasten gevolgd. + +De tamboer kwam naderbij, terwijl hij geen geregelden krijgsmansmarsch, +maar een soort van roffel sloeg, gelijk aan dien, waarmede de +brandwacht de slapende ambachtslieden van een Schotsch stadje wekt. Het +is het doel dezer geschiedenis iedereen recht te doen; ik moet dus, om +den wille der rechtvaardigheid, van den tamboer zeggen, dat hij er zich +voor uitgaf alle bekende oorlogsmarschen te kunnen slaan, die bij het +Britsche leger in gebruik waren, behalve nog eenige andere vreemde, en +dat hij dus met die van de tamboers van Dumbarton begonnen was, toen +hem het zwijgen opgelegd werd door den bezielden Gilfillan, den +aanvoerder der afdeeling, die zijn lieden niet wilde vergunnen zich +naar dit profaan, en zelfs, zoo als hij zeide, vervolgziek getrommel te +bewegen, en den tamboer beval den 119den psalm te slaan. Daar dit de +bekwaamheid van den schaapsvelklopper te boven ging, was hij +genoodzaakt zijn toevlucht te nemen tot een onschuldigen roffel, als +een onnoozelen plaatsvervanger voor de gewijde muziek, die zijn +instrument of zijn kunst buiten staat waren voort te brengen. Dit moge +een nietige bijzonderheid schijnen, maar de tamboer in kwestie was +niemand anders dan de stadstrommelslager van het stadje Anderton. En ik +herinner mij zijn opvolger nog, die lid was van dat verlicht lichaam, +de Britsche Conventie! Eere dus zijn aandenken! + + + EINDE VAN HET EERSTE DEEL. + + + + + + + + + TWEEDE DEEL. + + + + + + + + + WAVERLEY, + of + ZESTIG JAREN GELEDEN. + + +EERSTE HOOFDSTUK. + +EEN VRIJWILLIGER VAN VOOR ZESTIG JAAR. + + +Toen majoor Melville het ongewenschte tromgeroffel hoorde, opende hij +haastig een schuifdeur, en trad op een soort van terras, dat zijn huis +scheidde van den weg, van waar de krijgsmuziek zijn ooren getroffen +had. Waverley en zijn nieuwe vriend volgden hem, ofschoon hij misschien +hun bijzijn wel kon missen. Spoedig ontwaarden zij een plechtigen +optocht, eerst den trommelslager, vervolgens eene groote vlag, in vier +afdeelingen gescheiden, waarop de woorden, verbond, kerk, koning, +koningrijken met groote letters te lezen stonden. De persoon, die de +eer had het vaandel te dragen, werd gevolgd door den bevelhebber der +afdeeling, een schraal, somber man met een streng uitzigt, en omstreeks +zestig jaar oud. De geestelijke hoogmoed, welke in den kastelein uit de +Kandelaar in een soort van verwaande schijnheiligheid was overgegaan, +werd, op het gelaat van dezen man, verhoogd en overschaduwd door +oprechte en ontwijfelbare dweepzucht. Het was onmogelijk hem te zien, +zonder dat de verbeelding hem te midden van een of andere vreemde +crisis verplaatste, waarin godsdienstijver de hoofdrol speelde. Een +martelaar aan de paal, een soldaat in het veld, een eenzaam en +verbannen zwerveling, door de kracht en veronderstelde zuiverheid van +zijn geloof getroost over ieder aardsch gemis; misschien een +wreedaardige inquisiteur, even verschrikkelijk in de uitoefening zijner +macht, als onbuigzaam in den tegenspoed; voor al deze rollen scheen dit +personaadje bijzonder geschikt. In weerwil van deze sterke trekken, had +hij een gemaakte afgepastheid en deftigheid van uitdrukking en +manieren, die aan het belachelijke grensde; zoodat, naarmate van de +stemming waarin men hem ontmoette, en het licht waarin zich Gilfillan +vertoonde, men voor hem gesidderd, hem bewonderd of om hem gelachen zou +hebben. Zijne kleeding was die van een boer uit de Westelijke +graafschappen, wel is waar, van betere stof dan die der laagste +standen, maar in geen opzicht noch naar de mode van den tijd, noch naar +die der Schotsche fatsoenlijke wereld, van welke eeuw ook. Zijne +wapenen bestonden in een sabel en pistolen, welke, wegens hun +ouderwetsch maaksel, de nederlaag hadden kunnen bijwonen van +Pentland-hill of van Bothwell-Brigg. + +Hij deed eenige schreden voorwaarts, om majoor Melville te gemoet te +treden, en toen hij plechtig, maar slechts eventjes, zijne geweldige +groote en over de oogen hangende blauwe muts aanraakte, ter +beantwoording van den groet des Majoors, die beleefdelijk zijn kleinen +driekanten hoed met gouden zoom had opgeligt, kon Waverley het +denkbeeld niet weêrstaan, dat hij een aanvoerder der Rondhoofden van +eertijds aanschouwde, in gesprek met een van Marlboroughs kapiteins. + +De troep van omstreeks dertig gewapende mannen, die dezen bezielden +aanvoerder volgde, was van tamelijk gemengde soort. Zij droegen de +gewone Laaglandsche kleeding van verschillende kleuren, welke, in +tegenstelling met hunne wapens, hun een ongeregeld voorkomen, als van +een oproerigen hoop, gaven: zoo zeer is het oog gewend om eenvormigheid +van kleeding bij een militairen stoet te wachten. In het front bevonden +zich eenige mannen, die blijkbaar de geestdrijverij van hun leidsman +deelden, voorzeker vreeselijk in een strijd, waarbij hun aangeboren +moed door godsdienstijver verhoogd werd. Andere liepen met het hoofd in +den nek en stapten als hanen, trotsch op het gewigtige voorrecht om de +wapens te mogen dragen en op de nieuwheid van de positie, terwijl de +overigen, oogenschijnlijk vermoeid door den marsch, hunne ledematen +traag voortsleepten, of van hunne kameraden afdwaalden, om de +verfrisschingen te zoeken, die de naburige woningen en kroegen +opleverden. „Zes grenadiers van Ligonier’s,” dacht de majoor bij +zichzelven, terwijl hij een terugblik wierp op zijn eigene militaire +loopbaan, „zouden deze knapen heel spoedig het hazenpad doen kiezen.” + +Terwijl hij den heer Gilfillan echter beleefd groette, verzocht hij te +mogen weten, of hij den brief had ontvangen, dien hij hem op zijn +marsch had toegezonden, en of hij de zorg voor den staatsgevangene, +daarin vermeld, tot aan het kasteel van Stirling kon op zich nemen. +„Ja,” luidde het beknopte antwoord van den Cameronischen aanvoerder, +met eene stem die uit de penetralia van zijn persoon scheen voort te +komen. + +„Maar uw escorte, mijnheer Gilfillan, is niet zoo sterk, als ik +verwacht had.” + +„Een deel van het volk,” hernam Gilfillan, hongerde en dorstte op, den +weg, en toefde tot hunne arme zielen verkwikt waren door het Woord.” + +„Het spijt mij, mijnheer,” antwoordde de Majoor, „dat gij met het +verkwikken uwer lieden niet tot Cairnvreckan gewacht hebt; alles wat +mijn huis bevat, is ter beschikking van mannen, die zich in ’s Konings +dienst bevinden.” + +„Ik sprak niet van de verkwikkingen van den uitwendigen mensch,” hernam +de andere, terwijl hij majoor Melville aanzag, met iets dat naar een +minachtenden glimlach zweemde, „intusschen dank ik u; maar het volk +bleef wachten op den dierbaren heer Jabesh Rentowel, en het uitspreken +van de namiddagspreek.” + +„En hebt gij, mijnheer,” zeide de Majoor, „terwijl de rebellen op het +punt staan om zich over dit landschap te verspreiden, wezenlijk een +groot deel van uwe manschappen bij eene veldpredikatie gelaten?” + +Gilfillan grijnsde op nieuw met minachting, terwijl hij dit +dubbelzinnig antwoord gaf, – „Alzoo zijn de kinderen dezer wereld +wijzer dan de kinderen des lichts in hun geslacht.” + +„Intusschen, mijnheer,” zei de Majoor, „daar gij dezen heer naar +Stirling hebt te brengen, en hem, met deze papieren, in handen van den +gouverneur Blakeney te leveren, verzoek ik u eenige regelen van +krijgstucht in acht te nemen op uw marsch. Bij voorbeeld, ik zou u +raden uwe manschappen meer aaneen gesloten te houden, zoo dat elk zijn +nevenman dekken kan, in plaats van door elkander te loopen als ganzen +op een gemeentewei; en, om niet overvallen te worden, beveel ik u +verder aan, een kleine voorhoede van uw beste manschappen te vormen, +met een enkele vidette in het front, zoo dat, als gij een dorp of bosch +nadert,” – hier viel de Majoor zichzelf in de rede – „maar daar ik niet +zie, dat gij naar mij luistert, mijnheer Gilfillan, zoo kan ik mij de +moeite besparen, om meer over deze zaak te zeggen. Gij zijt, zonder +twijfel, een beter beoordeelaar van de noodige maatregelen dan ik; maar +éen ding hoop ik, dat gij wel in acht zult nemen, dat gij dezen heer, +uw gevangene, met geen gestrengheid of onbeleefdheid behandelt, en hem +aan geen anderen dwang onderwerpt, dan noodig is om hem te bewaren.” + +„Ik heb mijn lastbrief ingezien,” hernam de heer Gilfillan, +„onderteekend door een waardig en vroom edelman, Willem graaf van +Glencairn, en ik zie daarin niet vermeld, dat ik eenige lasten of +bevelen, betreffende mijn handelingen, te ontvangen heb van majoor +William Melville van Cairnvreckan.” + +Majoor Melville werd rood tot achter zijn welgepoederde ooren, die +onder zijn nette militaire pruik voor den dag kwamen, en dit te meer, +daar hij bespeurde dat de heer Morton op hetzelfde oogenblik +glimlachte. „Mijnheer Gilfillan,” antwoordde hij met eenige scherpheid, +„ik verzoek tienduizendmaal verschooning, dat ik mij met de zaken van +zulk een gewichtig persoon, als gij zijt, bemoeid heb. Ik dacht +evenwel, dat, daar gij grootgebracht zijt als vetweider, zoo ik het +niet mis heb, er gelegenheid zou kunnen zijn, om u het onderscheid +tusschen Hooglanders en Hooglandsch vee te herinneren, en zoo het +gebeuren mocht dat gij een of ander fatsoenlijk man ontmoettet, die den +dienst kende, zou ik mij nog al verbeelden dat, als gij naar hem +luisterdet, het u in het geheel geen kwaad zou doen. Maar ik heb het +mijne gezegd, en behoef nog slechts dezen heer zoo wel aan uwe +beleefdheid, als aan uwe hoede aan te bevelen. – Mijnheer Waverley,” +voegde de Majoor er bij, „het smart mij inderdaad, dat wij op deze +wijze moeten scheiden: maar ik vertrouw, dat, zoo gij eens weder in +deze streken komt, ik in staat zal zijn, om Cairnvreckan aangenamer +voor u te maken, dan de omstandigheden bij deze gelegenheid hebben +veroorloofd.” + +Dit zeggende, drukte hij onzen held de hand. Morton nam insgelijks een +hartelijk afscheid, en nadat Waverley zijn paard bestegen had, met een +soldaat die het aan den toom leidde, en een rij aan weerszijde om zijn +ontsnapping te beletten, begon hij zijn tocht met Gilfillan en zijn +troep. Zoolang ze in het dorpje waren werd hun uitgeleide gedaan door +het gejouw der kinderen, en het geschreeuw: „He! kijkt den +Zuidlandschen heer, die men gaat ophangen omdat hij langen Jan +Mucklewrath, den smid, heeft doodgeschoten!” + + + + + + + + +TWEEDE HOOFDSTUK. + +EEN ONVERWACHT VOORVAL. + + +De etenstijd in Schotland, zestig jaar geleden, was ten twee ure. Het +was dus ongeveer vier uur op even aangenamen herfstmiddag, dat de heer +Gilfillan zijn tocht voortzette, in de hoop dat, ofschoon Stirling +achttien mijlen ver lag, hij in staat zou zijn, dien avond dáar aan te +komen, als men een paar uren van den nacht doormarcheerde. Hij spande +alle pogingen in en trok moedig op, aan het hoofd van zijn volk, +terwijl hij van tijd tot tijd een blik op onzen held wierp, alsof hij +verlangde met hem in dispuut te komen. Eindelijk, buiten staat de +verzoeking te wederstaan, vertraagde hij zijn pas, tot hij naast het +paard van zijn gevangene was, en na eenige weinige schreden +stilzwijgend aan zijn zijde gegaan te hebben, vroeg hij op eens: – „Kan +je me ook zeggen, wie de kerel was met den zwarten rok en het gekrulde +haar, bij den heer van Cairnvreckan?” + +„Een Presbyteriaansch geestelijke,” antwoordde Waverley. + +„Presbyteriaan! zeg een ellendige Erastiaan, of liever een vermomde +prelatist, – een begunstiger van die jammerlijke Indulgentie, – een +dier stomme honden, die niet kunnen blaffen; ze geven een gil van +verschrikking, een gesnater van troost in hunne predikatiën, zonder +eenigen zin, geur of leven. – Jij bent zeker ook in die kudde opgevoed, +naar ik denk?” + +„Neen, ik ben van de Engelsche Kerk,” zeide Waverley. + +„O, dat is zoo wat hetzelfde,” antwoordde de Covenanter, „en dus geen +wonder dat ze zoo wel met elkander zijn. Wie zou gedacht hebben dat het +goede gebouw der Schotsche Kerk, door onze vaderen in 1642 opgetrokken, +door vleeschelijke belangen en het bederf der tijden, zou zijn +verwoest? Ach, wie zou gedacht hebben, dat het gesneden werk des +heiligdoms zoo spoedig zou zijn omvergeworpen!” + +Op deze jammerklacht, die een paar uit het gezelschap met een diepen +zucht begeleidden, achtte het onze held onnoodig iets te antwoorden. +Waarop de heer Gilfillan, die wilde dat hij ten minste een toehoorder, +zooal geen tegenspreker zijn zou, met zijn Jerimiade voortging. + +„En nu, is het te verwonderen, als, door gebrek aan oefening, ten +aanzien van de roeping tot den dienst en de dagelijksche plichten, de +predikanten tot zondige toegevendheid vervallen omtrent patroonaten en +vrijheden en eeden en verbonden en andere verderfelijke dingen? Is het +te verwonderen, vraag ik, dat gij, mijnheer, en andere soortgelijke +ongelukkige wezens, u bezig houdt om uw eigen Babel der ongerechtigheid +op te bouwen, even als in de bloedige vervolging- en moorddagen? Ik +vertrouw, dat, zoo ge niet verblind waart door de gunsten en +voordeelen, de diensten en genietingen, en ambten en bezittingen dezer +booze wereld, ik u met den Bijbel zou kunnen bewijzen, op welke prullen +en vodden gij uw vertrouwen stelt; en dat uwe koorkleeden, uwe +tabbaarden en kerkgewaden slechts afgescheurde versierselen zijn van de +groote hoer, die op de zeven heuvelen zit en uit den beker des gruwels +drinkt. Doch ik twijfel niet, of gij zijt zoo doof als een adder aan +dat oor; ja, gij zijt gevangen door hare betooveringen, en gij drijft +handel met hare koopwaren, en gij zijt dronken door den beker harer +ontucht!” + +Hoe lang nog de theologische krijgsman op deze wijze zou zijn +uitgevaren, niemand sparende dan het verstrooide overblijfsel van zijne +eigene secte, is geheel onzeker. Zijn stof was rijk, zijn stem sterk en +zijn geheugen onuitputtelijk; zoodat er weinig hoop bestond dat hij +zijn vermaning zou eindigen, voor dat de afdeeling Stirling bereikte, +indien zijn aandacht niet getrokken ware geworden door een marskramer, +die zich langs een zijweg bij hem gevoegd had, en met groote +regelmatigheid zuchtte of steunde bij elke voegzame gelegenheid onder +’s mans leerrede. + +„Maar wie zijt gij toch, vriend?” vroeg de bezielde Gilfillan. + +„Een arme marskramer, die naar Stirling moet, en verzoekt om de +bescherming van uwe manschappen, in deze bange tijden. Och! edele heer! +gij bezit een schoone gave ter nasporing en verklaring van de geheime, +och ja, de geheime en onbegrijpelijke oorzaken van het verval des +lands; ja, gij, edele heer, raakt den wortel zelven van het kwaad.” + +„Vriend,” zeide Gilfillan op veel zachter en welwillender toon, dan hij +tot hiertoe gebezigd had, „geef mij zoo’n hoogen titel niet; ik ga niet +uit naar de kasteelen en de dorpen en de vlekken, om de menigte en de +boeren en de burgers hunne mutsen voor mij te zien afnemen, gelijk ze +doen voor majoor Melville van Cairnvreckan, en mij edele heer of +kapitein, of hoogedelgestreng te laten noemen; – neen, mijn kleine +bezitting, die niet boven de twintig duizend mark beloopt, neemt toe +onder den Goddelijken zegen, maar de hoogheid van mijn hart is daarmede +niet toegenomen; ook houd ik er niet van, „kapitein” genoemd te worden, +ofschoon ik de aanstelling als zoodanig bezit, onderschreven door den +goeden Evangeliegezinden edelman, den graaf van Glencairn, waarin ik +zoo betiteld word. Zoo lang ik leef, ben ik, en wil ik genoemd worden +Habakuk Gilfillan, die vast denkt te staan in de leer, vastgesteld door +de van ouds beroemde Kerk van Schotland, voor dat zij handelde met den +gevloekten Achaz – zoo lang hij een duit in zijn beurs, of een droppel +bloeds in zijn lichaam heeft.” + +„Och,” zei de marskramer; „ik heb uw land gezien bij Mauchlin – een +vruchtbare plek! uw angels zijn gevallen in liefelijke plaatsen! – en +zulk vee vindt ge op geen ander land geheel Schotland door.” + +„Ge spreekt de waarheid, – ge spreekt de waarheid, vriend,” hernam +Gilfillan verrukt; want bij was, op dit punt, niet ontoegankelijk voor +vleierij. „Ge spreekt de waarheid; het zijn echte Lancastershire +koeien, en haars gelijken zijn er niet, zelfs niet op de velden van +Kilmaurs. En hierop trad hij in een beschouwing van haar +voortreffelijkheden, die onze lezers waarschijnlijk even zoo +onverschillig zullen zijn, als ze onzen held waren. Na dezen uitstap, +keerde de aanvoerder van den troep weder tot zijn godgeleerde +beschouwingen terug, terwijl de marskramer, niet zoo goed in deze +diepzinnige zaken onderlegd, zich tevreden hield met zuchten en het +betuigen zijner stichting, zoo vaak daartoe gelegenheid was. + +„Welk een zegen zou het zijn voor de arme, verblinde Paapsche volken, +onder welke ik verkeerd heb, indien ze zulk een licht op hunne paden +hadden! Ik ben zelfs in Moskovie geweest, om den wille van de kleine +koopmanschap die ik gedreven heb; en ik heb Frankrijk en de Nederlanden +en Polen en het grootste gedeelte van Duitschland doorgereisd, en, o! +het zou den edelen heer in de ziele grieven, het geprevel te hooren en +het gezang en het gelees van missen in de kerken, en het gespeel op de +straten en het Heidensche gedans en gedobbel op den sabbath!” + +Deze uitroep schonk Gilfillan de gelegenheid om uit te weiden over het +Boek der Vermaken en het Covenant, over de Engagisten, de Protestanten +en den inval der Whiggamoren, over de vergadering der theologanten te +Westminster, den grooten en den kleinen catechismus, den kerkban van +Torwood, en eindelijk over den moord van den Aartsbisschop Sharp. Dit +bracht hem weder op de wettigheid van wapens ter zelfverdediging, bij +welk onderwerp hij veel meer verstand aan den dag legde, dan zich uit +vele andere deelen van zijn rede verwachten liet, zoodat dit zelfs +Waverley’s aandacht trok, die tot hiertoe in zijn eigene treurige +overdenkingen verzonken was geweest. De heer Gilfillan overwoog +vervolgens de wettigheid daarvan, dat een ambteloos persoon zou +optreden als bestrijder der openbare verdrukking; en terwijl hij met +grooten ernst de zaak bepleitte van Mac James Mitchell, die een +pistoolschot had gelost op den Aartsbisschop van St. Andreas, eenige +jaren voordat Magus Muir dezen prelaat vermoord had, viel er iets voor, +waardoor zijn rede werd afgebroken. + +De laatste zonnestralen schitterden nog aan den gezichteinder, toen de +afdeeling een hollen weg en een vrij steil pad insloeg, hetwelk naar +den top van een heuvel leidde. Het land was open, want het maakte een +gedeelte van een zeer uitgebreid heiveld of gemeente weide uit; maar +het was ver van effen of vlak, terwijl het op een aantal plaatsen +kuilen met brem en heesters gevuld, en weder op andere, kleine dalen +vol kreupelhout opleverde. Een boschje van de laatste soort kroonde ook +den heuvel, waartegen de afdeeling oprukte. De voorsten van de bende, +die de knapste en vlugste waren, hadden reeds de hoogte bereikt en +waren thans buiten het gezicht. Gilfillan, met den marskramer en de +kleine partij, die Waverley’s meer onmiddellijke wacht uitmaakten, +waren digt bij den top van den heuvel genaderd, en het overige gedeelte +slenterde hun, op een aanmerkelijken afstand, na. + +Zoodanig was de staat van zaken, toen de marskramer, die zooals hij +zeide, een klein hondje vermiste, bleef stilstaan en om het dier begon +te fluiten. Dit meer dan eens herhaalde sein ergerde zijn gestrengen +reisgezel, te meer omdat het onoplettendheid verried met betrekking tot +de schatten van godgeleerde kennis, welke hij te zijner stichting +uitpakte. Hij gaf dus tamelijk ruw te kennen, dat hij zijn tijd niet +kon verspillen met wachten op een nutteloozen rekel. + +„Maar als de edele heer belieft te letten op het geval met Tobias?” – + +„Tobias!” riep Gilfillan, met vuur; „Tobias en zijn hond zijn beide +heidens en apokrief, en niemand dan een prelatist of papist zou die +aanhalen. Ik vrees dat ik mij in u bedrogen heb, vriend!” + +„Zeer waarschijnlijk,” antwoordde de marskramer, met groote +bedaardheid; „maar evenwel zal ik de vrijheid nemen om nogmaals den +armen hond te fluiten.” + +Dit laatste sein werd op een weinig verwachte wijze beantwoord, want +een achttal stevige Hooglanders, die in de struiken en tusschen het +kreupelbosch loerden, sprongen in den hollen weg en vielen hen met +hunne zwaarden aan. Gilfillan, niet verdacht op deze onverwachte +verschijning, riep dapper uit, „Het zwaard des Heeren en van Gideon!” +en zou, terwijl hij zijn sabel trok, waarschijnlijk zoo veel eer gedaan +hebben aan de oude goede zaak, als de beste onder de dappere +kampvechters te Drumclog [119], toen de marskramer, die een geweer van +den naast hem staanden man greep, de kolf er van met zoo veel geweld op +het hoofd van zijn onderwijzer in de geloofsbelijdenis der Cameroniers +liet neêrkomen, dat deze oogenblikkelijk ter aarde zeeg. In de hierop +volgende verwarring werd het paard, dat onzen held droeg, neêrgeschoten +door een van Gilfillans manschappen, die zijn geweer in het wild +losbrandde. Waverley viel met en onder zijn paard, en ontving eenige +zware kneuzingen. Maar hij werd bijna oogenblikkelijk van onder het +gevallen ros door twee Hooglanders weggetrokken, die, terwijl zij hem +elk bij een arm grepen, hem wegrukten van de kampplaats en van den +grooten weg. Zij liepen met grooten spoed, terwijl ze onzen held half +steunden, half droegen, die van tijd tot tijd nog eenige losse schoten, +op de plaats, welke hij verlaten had, vernam. Deze kwamen, zoo als hij +naderhand hoorde, van Gilfillans afdeeling, die zich nu verzameld had, +daar de afgedwaalden naar voren en achteren zich bij de overigen +gevoegd hadden. Op hunne nadering weken de Hooglanders; maar niet voor +dat zij Gilfillan en twee van zijn volk, die zwaar gewond op de plaats +achterbleven, hadden uitgeplunderd. Eenige weinige schoten werden +tusschen hen en de Westlanders gewisseld; maar de laatsten, thans +zonder aanvoerder, en beducht voor eene tweede hinderlaag, deden geene +ernstige poging om hun gevangene terug te krijgen, daar ze het +verstandiger oordeelden hun tocht naar Stirling voort te zetten, +terwijl ze hun gewonden kapitein, en kameraden met zich voerden. + + + + + + + + +DERDE HOOFDSTUK. + +WAVERLEY VERKEERT STEEDS IN GEVAAR. + + +De snelheid, of liever het geweld, waarmede Waverley voortgesleurd +werd, beroofde hem bijna van zijn bewustzijn; want, door zijn val was +hij zoo gekneusd geworden, dat hij zich niet zoo goed redden kon, als +hij anders zou gedaan hebben. Toen zijne geleiders dit bespeurden, +riepen zij nog twee of drie van het gezelschap te hulp, wikkelden onzen +held in een hunner plaids, verdeelden dus zijn gewicht onder elkander, +en voerden hem met dezelfde snelheid voort, zonder dat het hem zelven +eenige inspanning behoefde te kosten. Ze spraken weinig en dit nog in +het Gaelsch, en verminderden hun pas niet, voor dat ze bijna drie +kwartier ver geloopen hadden, toen ze hun schreden vertraagden, maar +nog altijd zeer stevig doorstapten, en elkander nu en dan aflosten. + +Onze held beproefde thans met hen te spreken, maar verkreeg geen verder +antwoord, dan „Cha n’eil Beurl’ agam,” dat wil zeggen: „wij verstaan +geen Engelsch,” hetgeen, zoo als Waverley maar al te goed wist, het +vaste bescheid van een Hooglander is, wanneer hij óf een Engelschman of +Laaglander niet verstaat, óf niet verkiest te antwoorden. Hij noemde +toen den naam van Vich Ian Vohr, daar hij overtuigd was, dat hij aan +diens vriendschap zijn verlossing uit de klauwen van dezen Gilfillan +verplicht was; maar ook dit bracht geen teeken van herkenning bij zijn +geleide te weeg. + +De schemering had plaats gemaakt voor den maneschijn, toen de troep +halt maakte op den steilen rand van een diep dal, dat, daar het +gedeeltelijk door de maan werd verlicht, vol boomen en dicht +kreupelhout scheen. Twee der Hooglanders gingen, langs een klein +voetpad, gebukt verder, alsof zij alle schuilhoeken wilden onderzoeken. +Een hunner, die binnen weinige minuten terugkeerde, zeide iets aan zijn +medgezellen, die terstond hun last opnamen, en hem met groote zachtheid +en zorg het nauwe pad, dat naar het dal voerde, afdroegen. Evenwel +kwam, in weerwil van hunne voorzorgen, Waverley’s lichaam meer dan eens +vrij ruw in aanraking met de vooruitstekende stompen en takken, die +over het pad hingen. + +Toen ze onder aan de helling, en, naar het scheen, aan de oevers van +eene beek kwamen, (want Waverley hoorde het ruischen van eene +aanmerkelijke hoeveelheid water, ofschoon de stroom, in de duisternis, +onzichtbaar was,) hielden zijn geleiders weder stil voor eene kleine, +ruw betimmerde hut. De deur was open, en het inwendige scheen even +slecht ingericht en van alle gemakken ontdaan als het uitwendige +voorspelde. Er was hoegenaamd geen schijn van bevloering; het dak was +op verscheidene plaatsen open; de muren bestonden uit losse steenen en +zoden, en het dak uit boomtakken. Het vuur lag in het midden en vulde +de geheele stulp met rook, die zich zoo wel door de deur, als door eene +ronde opening in het dak een uitweg baande. Eene oude Hooglandsche +sybille, de eenige bewoonster van dit verlaten gebouw, scheen met de +toebereiding van eenig voedsel bezig te zijn. Bij het schijnsel van het +vuur, kon Waverley zien, dat zijn gezelschap niet van den clan van Ivor +was, want Fergus was zeer streng in zijn eisch, dat zijn aanhangers den +tartan, met de strepen van hun eigen clan zouden dragen; een +onderscheidingsteeken oudtijds onder de Hooglanders algemeen, en nog +door die Opperhoofden behouden, welke trotsch waren op hun afkomst of +naijverig op hun onafhankelijk en onverdeeld gezag. + +Eduard had lang genoeg te Glennaquoich vertoefd om dat +onderscheidingsteeken op te merken, waarvan hij herhaalde malen had +hooren spreken. Overtuigd dat hij geen invloed kon uitoefenen op +degenen, die hem met zich gevoerd hadden, wierp hij een hopeloozen blik +door het binnenste der hut. Het eenige huisraad, buiten een waschtobbe +en een houten kast, in Schotland een „ambry’’ genoemd, en in vrij +slechten toestand, bestond in een ruime houten bedstede, volgens het +gebruik aan alle kanten met planken betimmerd en van een schuifdeur tot +ingang voorzien. In deze schuilplaats legden de Hooglanders Waverley +neder, nadat hij, door gebaren, iedere verversching had afgewezen. Hij +sluimerde onrustig en zonder eenige verkwikking te ondervinden; vreemde +gezichten gingen hem voor de oogen, en standvastige en herhaalde +inspanning was noodig om ze te verdrijven. Huivering, geweldige +hoofdpijn en pijn door alle leden volgden deze verschijnselen op; en +des morgens bleek het ten volle aan zijn Hooglandsche oppassers of +wachters (want hij wist niet goed, in welk licht hen te beschouwen) dat +Waverley volstrekt buiten staat was om verder te reizen. + +Na lang overleg met elkander, verlieten zes van het gezelschap de hut +met hunne wapens, terwijl ze een grijsaard en een jong mensch +achterlieten. De eerste sprak Waverley aan en papte de kneuzingen, +welke door het zwellen en de bonte en blauwe kleuren nu zichtbaar +werden. Zijn mantelzak, dien de Hooglanders niet verzuimd hadden mede +te voeren, voorzag hem van linnen, en werd, tot zijn groote +verwondering, met den geheelen inhoud, onbepaald tot zijn beschikking +gesteld. Het beddegoed scheen zindelijk en gemakkelijk, en de bejaarde +oppasser sloot de deur van de bedstede, want er waren geen gordijnen +voor, na eenige weinige woorden in het Gaelsch geuit te hebben, waaruit +Waverley opmaakte, dat hij hem vermaande rust te nemen. Ziedaar dus +onzen held voor de tweede maal onder de handen van een Hooglandschen +Eskulaap, maar in een vrij wat onaangenamer toestand, dan toen hij de +gast was van den waardigen Tomanrait. + +De koorts, die het gevolg was van de ondergane kneuzingen, verminderde +eerst den derden dag, toen ze voor de zorg zijner oppassers en de +sterkte van zijn gestel week, en nu kon hij, ofschoon niet zonder pijn, +zich in het bed oprichten. Hij bespeurde evenwel, dat er geen groote +last bestond bij de oude vrouw, die hem tot ziekeoppasster diende, of +bij den bejaarden Hooglander, om hem te vergunnen de deur van de +bedstede open te doen, om hem afleiding te verschaffen met het +gadeslaan hunner bewegingen; en ten laatste, nadat Waverley het luik +van zijn kooi herhaalde malen geopend, en zij het even dikwijls weder +gesloten hadden, maakte de oude Hooglander een einde aan den twist, +door het van den buitenkant, met een spijker, zoo vast te maken, dat er +geen verwrikken aan was, eer dit uitwendig beletsel weggenomen werd. + +Waverley zocht bij zich zelven de oorzaak van dezen geest van verzet na +te gaan bij lieden, wier gedrag aan geen roofzucht deed denken, en die +in alle andere opzichten alleen met zijn welzijn en zijn wenschen +schenen te rade te gaan. Ook herinnerde onze held zich, dat het hem, +gedurende de ergste crisis van zijn ziekte, toescheen, dat hij een +vrouwelijke gedaante, jonger dan de oude Hooglandsche oppasster, +tusschenbeide bij zijn legerstede had ontwaard. Hij had hiervan wel is +waar slechts een zeer flauwe herinnering, maar zijn vermoedens werden +bevestigd, toen hij, oplettend luisterende, in den loop van den dag, +dikwijls de stem van een tweede vrouwelijk wezen hoorde, dat met zijn +oppasster sprak. Wie kon dat zijn? En waarom verlangde ze verborgen te +blijven? Zijn verbeelding ontvlamde terstond, en bracht hem Flora +Mac-Ivor voor den geest. Maar na een korten strijd tusschen het vurige +verlangen om te mogen gelooven, dat zij in zijne nabijheid was, en, +gelijk een engel der barmhartigheid, zijn ziekbed bewaakte, werd +Waverley gedrongen te erkennen, dat zijn gissing geheel +onwaarschijnlijk was. Immers liet het zich bezwaarlijk veronderstellen, +dat ze haar betrekkelijk veilig verblijf op Glennaquoich had verlaten, +om naar het Laagland, thans de zetel van burgeroorlog, af te komen, om +zulk een schuilhoek te bewonen, als deze. Evenwel klopte zijn hart, als +hij een enkelen keer het trippelen van een lichten, vrouwelijken voet, +naar of van de deur der hut, kon hooren, of de gedempte toonen van een +zachte en fijne vrouwestem mocht opvangen, tegenover het schorre, +binnensmondsche gekwaak van de oude Janet, gelijk, zoo als hij vernam, +de oude vrouw heette. + +Daar hij niets anders had, om zich in zijn eenzaamheid mede te +vermaken, hield hij zich bezig met een plan om zijn nieuwsgierigheid te +voldoen, in spijt van de scherpe oplettendheid van Janet en den ouden +Hooglander; want den jongen knaap had hij sedert den eersten morgen +niet weder gezien. Eindelijk, na een nauwkeurig onderzoek, scheen de +zwakke toestand van zijn houten gevangenis de middelen aan de hand te +geven om zijn nieuwsgierigheid te voldoen; want het gelukte hem uit een +eenigzins vermolmde plank, een spijker te trekken. Door deze kleine +opening kon hij een vrouwelijke gedaante bemerken, die, in haar plaid +gewikkeld, met Janet in gesprek was. Maar, reeds sedert de dagen van +onze grootmoeder Eva, heeft het toegeven aan al te groote +nieuwsgierigheid doorgaans zijn straf gevonden in de teleurstelling, +die ze ontmoet. De gestalte was niet die van Flora en het gelaat kon +hij niet te zien krijgen; en, om de teleurstelling ten top te voeren, +terwijl hij met den spijker de opening zocht te vergrooten, ten einde +zijn doel beter te bereiken, verried een klein geraas zijn voornemen, +en het voorwerp zijner nieuwsgierigheid verdween oogenblikkelijk, en +bezocht ook, voor zoover hij bemerken kon, de hut niet meer. + +Alle voorzorg om zijn uitzicht te belemmeren werd sedert dien tijd +opgegeven; en hij verkreeg niet alleen verlof, maar ook hulp om op te +staan en te verlaten, wat, in letterlijken zin, zijn gevangenis-leger +geweest was. Maar hij mocht geen voet buiten de hut te zetten; want de +jonge Hooglander had zich nu weder bij zijn ouderen makker gevoegd, en +een van beiden stond gedurig op de wacht. Zoo dikwerf Waverley de deur +naderde, plaatste de schildwacht zich, beleefd, maar vastberaden er +voor, en verzette zich tegen Eduards pogingen, terwijl hij de daad +gepaard deed gaan met teekens, die schenen aan te duiden, dat zijn +streven gevaarlijk, en er een vijand in de nabijheid was. De oude Janet +scheen beangst en op hare hoede; en Waverley, die nog geen krachten +genoeg had, om, in weerwil van den tegenstand zijner huisgenooten, een +poging te wagen om te ontsnappen, was genoodzaakt geduld te oefenen. +Zijn onthaal was, in ieder opzicht, beter dan hij zich had kunnen +voorstellen; want gevogelte en zelfs wijn waren van zijn tafel niet +uitgesloten. De Hooglanders matigden zich nooit aan om met hem te eten, +en behandelden hem, behalve dat ze hem bewaakten, met grooten eerbied. +Zijn eenig vermaak was uit het raam te kijken – of liever uit de ruwe +opening, welke tot raam moest dienen – op een breeden en woesten +stroom, die door een steenachtige bedding, omtrent tien voet beneden de +gevangenis, ruischte en schuimde, en alom dicht door boomen en struiken +overschaduwd en bedekt was. + +Op den zesden dag na zijn inkerkering, bevond Waverley zich zoo wel, +dat hij aan zijne ontsnapping uit deze sombere en ellendige gevangenis +begon te denken, daar hij aan elk gevaar, hetwelk hij bij de poging +mocht loopen, de voorkeur gaf boven de verdovende en ondragelijke +eentoonigheid, waaraan hij in Janets woning ten prooi was. De vraag +ontstond inderdaad bij hem, werwaarts hij gaan zou, als hij weder zijn +eigen meester was. Twee plannen schenen uitvoerbaar, hoewel beide met +gevaar en moeite gepaard gingen. Het eene was naar Glennaquoich terug +te gaan en zich bij Fergus Mac-Ivor te voegen, die, dat wist hij zeker, +hem vriendelijk ontvangen zou; en in zijn tegenwoordige stemming +ontsloeg hem de gestrengheid, waarmede hij behandeld werd, in zijne +eigene oogen, ten volle van zijne verplichting jegens het bestaande +bewind. Het andere ontwerp was te pogen eene Schotsche zeehaven te +bereiken, en zich van daar naar Engeland in te schepen. Besluiteloos +dobberde zijn geest tusschen deze twee plannen, en indien hij ontsnapt +ware zoo als hij zich had voorgenomen, is het waarschijnlijk dat hij +zich eindelijk zou hebben laten leiden door de meerdere +gemakkelijkheid, waarop hij een van beide voornemens had kunnen +volvoeren. Maar zijn noodlot had bepaald, dat hem geen keus zou worden +gelaten. + +Op den avond van den zevenden dag ging de deur van de hut eensklaps +open, en twee Hooglanders traden binnen, die door Waverley herkend +werden als een deel te hebben uitgemaakt van het geleide, dat hem naar +de stulp had overgebracht. Zij spraken gedurende korten tijd met den +ouden man en diens medgezel, en gaven Waverley daarop, met zeer +duidelijke teekens, te verstaan, dat hij zich moest gereed maken hen te +vergezellen. Dit was eene blijde tijding. Hetgeen reeds voorgevallen +was gedurende zijn opsluiting, deed duidelijk zien dat men niets kwaads +met hem in den zin had, en zijn verbeeldingskracht, die gedurende zijn +rust veel van de veerkracht herwonnen had, aanvankelijk door angst, +teleurstelling en eene mengeling van onaangename gewaarwordingen +onderdrukt, werd later door gebrek aan opwekking tot last. Zijn liefde +voor het wonderbare – ofschoon het in den aard van zoodanige naturen +licht, om geprikkeld te worden door de maat van het gevaar, waaraan men +zich ziet blootgesteld – was bezweken onder de buitengewone en +oogenschijnlijk onoverkomelijke rampen, waardoor hij te Cairnvreckan +omringd scheen. In waarheid, uit deze mengeling van gespannen +nieuwsgierigheid en opgewonden verbeelding ontstaat eene bijzondere +soort van moed, welke eenigermate gelijkt op het licht, gewoonlijk door +een mijnwerker gedragen, en dat toereikend is om hem te midden der +gewone gevaren van zijn arbeid te geleiden en troost te schenken, maar +dat zeker uitdooft, indien hem het dreigende gevaar van aarddampen en +verpeste luchten overkomt. Het was trouwens nu weêr ontstoken, en met +een gemengde aandoening van hoop, vrees en verlangen zag Waverley op de +groep voor hem, terwijl zij, die zoo even waren aangekomen, in der +haast een maaltijd gebruikten, en de anderen hunne wapens opnamen, en +eenige toebereidselen maakten voor hun vertrek. + +Terwijl hij in de berookte hut zat, op eenigen afstand van het vuur, +waar de overigen omheen zaten, gevoelde hij een zachten druk op zijn +arm. Hij zag om – het was Alice, de dochter van Donald Bean Lean. Zij +toonde hem een pak papieren op eene wijze, dat de beweging door niemand +anders werd opgemerkt, bracht haar vinger, tot een tweede teeken, aan +de lippen, en ging als ’t ware voort, de oude Janet behulpzaam te zijn +met Waverleys kleêren in zijn mantelzak in te pakken. Het was blijkbaar +haar wensch, dat hij geen teeken zou geven dat hij haar herkende; +nogtans zag zij bij herhaling naar hem om, als er zich een gelegenheid +opdeed om dit ongemerkt te doen, en toen zij ontwaarde dat hij zag wat +ze deed, vouwde ze het pakje met groote behendigheid en spoed in een +zijner hemden, die ze in den mantelzak stopte. + +Hier was dus nieuw voedsel voor gissingen. Was Alice zijn onbekende +bewaakster? Was dit meisje uit het hol de beschermgeest, welke +gedurende zijne ziekte bij zijn bed had gewaakt? Was hij in handen van +haar vader? en zoo ja, wat was zijn voornemen? Roof, het gewone doel +van dezen ellendeling, scheen ditmaal uit het oog verloren te zijn; +want niet alleen was Waverleys eigendom hem terug gegeven, maar zelfs +zijn beurs, waardoor deze plunderaars van beroep in verzoeking konden +gebracht zijn, had men al dien tijd geduldig in zijn bezit gelaten. Het +pakje zou dit alles misschien verklaren, maar het bleek duidelijk uit +Alices wijze van handelen, dat zij verlangde dat hij het in het geheim +zou raadplegen. Ook zocht zij zijn oog niet meer, nadat ze overtuigd +was geworden, dat haar wenk opgemerkt en verstaan was. Integendeel +verliet ze kort daarna de hut, en slechts toen ze de deur uitging, +schonk zij, begunstigd door de duisternis, Waverley een afscheidslachje +en een beteekenisvollen knik, eer ze in het donkere dal verdween. + +De jonge Hooglander werd herhaalde malen door zijn kameraden +uitgezonden, als ’t ware op kondschap. Ten laatste, toen hij voor de +derde of vierde maal terugkwam, stond de geheele troep op, en gaven ze +onzen held door teekens te verstaan dat hij volgen moest. Vóór zijn +vertrek echter reikte hij de hand aan de oude Janet, die hem zoo +ijverig en oplettend gedurende zijn ziekte had opgepast, terwijl hij er +tastbare blijken zijner dankbaarheid bijvoegde. „God zegene u! God +zende u voorspoed, kapitein Waverley!” zeide Janet in goed Laaglandsch +Schotsch, ofschoon hij haar tot hiertoe nooit een woord dan in het +Gaelsch had hooren uiten. Maar het ongeduld zijner metgezellen +veroorloofde hem niet eenige opheldering te vragen. + + + + + + + + +VIERDE HOOFDSTUK. + +EEN NACHTELIJK AVONTUUR. + + +Toen de geheele troep de hut verlaten had, werd er een oogenblik halt +gehouden, en hij, die het bevel op zich nam, en in wien Waverley +denzelfden ranken Hooglander meende te herkennen, die bij Donald Bean +Leans voor onderbevelhebber had gespeeld, beval, fluisterend en door +teekens, dat men de diepste stilte in acht moest nemen. Hij gaf Eduard +een sabel en een ruiterspistool in de hand, en op den omtrek wijzende, +bracht hij de hand aan het gevest van zijn eigen zwaard, alsof hij hem +wilde doen verstaan, dat ze wellicht tot geweld hunne toevlucht zouden +moeten nemen om zich een weg te banen. Vervolgens plaatste hij zich aan +het hoofd van den troep, die de een achter den ander geschaard het pad +opsteeg, terwijl Waverley terstond achter den leidsman volgde. + +Deze ging slechts met groote voorzichtigheid voort, alsof hij het +minste gerucht wilde vermijden, en hield stil, zoodra ze den top van +den berg bereikt hadden. Waverley bespeurde al spoedig de reden van al +deze voorzorgen; want hij hoorde, op kleinen afstand, een Engelsche +schildwacht zijn „All’s well!” roepen. De zware klank daalde, op den +nachtwind, in het boschrijke dal neder, en werd door de echo’s van de +omringende hoogten nagebauwd. Twee, drie en viermaal werd het geroep al +zwakker en zwakker herhaald, alsof het op grooter en grooter afstand +van post tot post ging. Het was blijkbaar, dat eene afdeeling soldaten +in de nabijheid en op hare hoede was, ofschoon lang niet genoegzaam, om +mannen te ontdekken, in allerlei soort van strooptochten zoo bedreven +als die, met welke Waverley thans hunne vruchtelooze voorzorgen +bespiedde. + +Toen deze stemmen door de stilte van den nacht vervangen waren, begaven +de Hooglanders zich snel, maar met de uiterste behoedzaamheid, op +marsch. Waverley had weinig tijd, en inderdaad ook weinig lust, om +waarnemingen te doen; hij kon alleen onderscheiden, dat ze op eenigen +afstand langs een groot gebouw heentrokken, door welks ramen nog een +paar lichten schenen te flikkeren. Een weinig verder, snoof de +geleidende Hooglander in den wind, als een jachthond die voor het wild +staat, en gaf toen een teeken aan zijn troep, om wederom halt te +houden. Hij bukte zich op handen en voeten, in zijn plaid gewikkeld, +zoodat hij nauwelijks te onderscheiden was van den begroeiden bodem, +waarop hij zich bewoog, en naderde in deze houding, om verkenning te +doen. Weldra kwam hij terug, en zond zijne kameraden, op één na weg; +en, terwijl hij Waverley beduidde dat deze zijne voorzichtige wijze van +voortgaan moest navolgen, kropen alle drie op handen en voeten voort. + +Na op deze ongemakkelijke manier een langer weg te hebben afgelegd, dan +zijnen knieën en beenen aangenaam was, bespeurde Waverley de rooklucht, +die waarschijnlijk al veel vroeger door de scherpere reukorganen van +zijn leidsman was opgemerkt. De rook zelf kwam uit den hoek van een +lage en vervallen schaapskooi, welker muren van ongemetselde steenen +waren opgetrokken, zoo als in Schotland gebruikelijk is. Dicht langs +dezen lagen muur werd Waverley, waarschijnlijk niet zonder oogmerk door +een Hooglander geleid, en, om hem al den omvang van het gevaar te doen +kennen, of misschien om de volle overtuiging van zijn eigene +behendigheid te hebben, noodigde hij hem door teekens en voorbeeld uit, +het hoofd op te heffen, om over den muur in de schaapskooi te zien. +Waverley deed dit, en zag een voorpost van vier of vijf soldaten, die +bij hun wachtvuur gelegerd waren. Ze sliepen allen, uitgenomen de +schildwacht, die heen en weder wandelde met het geweer op schouder, +hetwelk door een rooden gloed van het vuur verlicht werd, zoo dikwijls +hij, op zijn korten heen- en terugmarsch, er langs kwam; terwijl hij +zijn oogen bij herhaling vestigde op dat gedeelte van den hemel, waar +de maan, tot hiertoe door mist verduisterd, nu op het punt scheen te +voorschijn te treden. + +Na verloop van een paar minuten, verhief zich, door een dier +plotselinge veranderingen in de lucht, aan bergachtige landen zoo +eigen, een koeltje, en vaagde de wolken weg, welke den gezichteinder +hadden beneveld, en de koningin des nachts stortte haar vollen luister +op eene uitgestrekte en dorre heide uit, wel is waar, met kreupelhout +en kwijnend geboomte bezet aan den kant, dien ze langs waren gekomen, +maar open en bloot voor de waarneming van de schildwacht naar die +zijde, werwaarts het doel van hun tocht was. De muur van de schaapskooi +hield hen, op dit oogenblik, nu ze lagen, verborgen; maar het scheen +bijna onmogelijk, een voetstap verder te gaan, zonder terstond ontdekt +te worden. + +De Hooglander hield zijn oogen naar het blauwe gewelf geslagen, maar +wel verre van met Homerus’, of liever Popes, door den nacht overvallen +landman, het nuttig licht te zegenen, mompelde hij een Gaelschen vloek +op den ontijdigen glans van Mac-Farlanes buat (d.i. lantaarn) [120]. +Hij zag eenige minuten angstig rond, en nam toen oogenblikkelijk zijn +besluit. Terwijl hij zijn makker bij Waverley liet, gaf hij dezen te +verstaan zich rustig te houden, en na den ander zijn bevelen in een +kort gefluister te hebben medegedeeld, keerde hij, begunstigd door de +ongelijkheid van den grond, terug, in dezelfde richting en op dezelfde +wijze, als ze gekomen waren. Eduard, die het hoofd omwendde om hem met +de oogen te volgen, kon hem, met de snelheid van een Indiaan, op handen +en voeten zien loopen, terwijl hij zich van elk struikje en iedere +oneffenheid bediende, om zich voor ontdekking te vrijwaren, en niet de +meer open liggende gedeelten van zijn weg betrad, tenzij de schildwacht +zijn rug naar hem gekeerd had. Eindelijk bereikte hij het kreupelhout +en het lage geboomte, dat het heiveld, nu meer moerassig geworden, naar +dien kant bedekte, en dat zich waarschijnlijk tot op de hoogte +uitstrekte van het zoo lang door Waverley bewoonde dal. De Hooglander +verdween, maar het was slechts voor weinige minuten; want hij kwam op +eens uit een ander gedeelte van het kreupelbosch te voorschijn, en +terwijl hij stoutmoedig op de open heide voortging, als ware het om +ontdekking uit te lokken, hief hij zijn geweer op en vuurde op de +schildwacht. Een wonde in den arm verstoorde op onaangename wijze de +waarnemingen van den armen knaap, evenals zij aan het deuntje, dat hij +floot, een einde maakte. Hij beantwoordde het schot, maar zonder +gevolg. Zijn kameraden werden door het alarm gewekt, en snelden met +rassche schreden naar de plek, vanwaar het eerste schot gekomen was. Na +hun den tijd gegeven te hebben om hem te zien, verdween de Hooglander +in de struiken, want zijn krijgslist was ten volle gelukt. + +Terwijl de soldaten van hun kant de oorzaak van hetgeen hen verontrust +had in gene richting vervolgden, haastte Waverley zich den wenk van +zijn achtergebleven metgezel te volgen en zich naar dien kant te +begeven, welken zijn leidsman eerst voornemens was te kiezen, en die nu +(daar de aandacht der soldaten elders gevestigd was) zonder opzicht en +zonder bewaking bleef. Nadat ze een goede vijf minuten gaans geloopen +waren, onttrok de rand van een hoogte, die zij beklommen hadden, hen +aan alle verdere bespieding. Zij hoorden echter nog, op een afstand, +het geroep der soldaten, die met elkander op de heide het wachtwoord +wisselden, en eveneens konden zij in dezelfde richting, meer in de +verte het geroffel van een trommel hooren, die de soldaten tot de +wapens riep. Maar deze vijandige geluiden waren thans wijd achter hen +en stierven weg, naarmate zij hun tocht sneller voortzetten. + +Toen ze nog omstreeks een half uur langs opene en woeste gronden van +dezelfde soort waren voortgetrokken, kwamen ze aan den stomp van een +ouden eik, die, naar de overblijfselen te oordeelen, eens een boom van +zeer grooten omvang geweest was. In een daarbijgelegen hol troffen ze +onderscheidene Hooglanders, met een paar paarden aan. Ze hadden zich +bij deze nog slechts weinige minuten gevoegd, die Waverley’s reisgezel, +naar alle waarschijnlijkheid, besteedde, om hun de oorzaak van hunne +vertraging mede te deelen, (want het woord Duncan Duroch werd +verscheidene malen herhaald) toen Duncan zelf verscheen geheel en al +buiten adem, blijkbaar zoo vermoeid als iemand, die aan zijn vlugge +loop en het behoud van zijn leven te danken heeft, maar hartelijk +lachende en opgetogen over het gelukken der krijgslist, waardoor hij +zijn vervolgers had bedrogen. Waverley zag inderdaad gemakkelijk in, +dat dit niet zeer moeielijk was voor een behendigen bergbewoner, die +volkomen bekend was met den grond, en zijn loop met een vastheid en +vertrouwen vervolgde, welke onmogelijk voor zijn vijanden waren. Het +door Duncan verwekte alarm scheen nog voort te duren; want er werden op +grooter afstand een paar geweerschoten gehoord, die, naar het scheen, +alleen strekten, om Duncans vreugde en die zijner kameraden te +verhoogen. + +De Hooglander nam nu de wapens terug, die hij onzen held had +toevertrouwd, terwijl hij hem te verstaan gaf dat men de gevaren der +reis gelukkig te boven was. Waverley beklom daarop een der paarden, een +verandering, die de uitgestane vermoeienis en zijn jongste +ongesteldheid allezins wenschelijk maakten. Zijn mantelzak werd op een +anderen hit geplaatst. Duncan kreeg het derde paard, en, door hun +escorte vergezeld, begaven zij zich met een stevigen pas op weg. Zonder +verder avontuur op dezen nachtelijken tocht, bereikten zij bij het +aanbreken van den dag de oevers eener snelvlietende rivier. Het land +rondom was vruchtbaar en tevens schilderachtig. Steile, met bosch +bezette oevers, werden afgewisseld door koornvelden, die dit jaar een +overvloedigen oogst beloofden, welke reeds grootendeels gemaaid lag. + +Aan den anderen oever der rivier, en gedeeltelijk omringd door een +bocht van haren loop, stond een groot en zwaar kasteel, welks half +ingevallen torens reeds door de eerste stralen der zon verlicht werden +[121]. Het was, wat den vorm aangaat, een langwerpig vierkant, van +genoegzamen omvang, om in het middelste gedeelte een uitgestrekt plein +te bevatten. De torens aan de vier hoeken staken boven de muren van het +gebouw uit, en droegen wederom torentjes van verschillende hoogte en +onregelmatigen vorm. Op een van deze stond een schildwacht, wiens muts +en op den wind golvende plaid hem voor een Hooglander deden kennen; +gelijk een groot wit vaandel, dat van een anderen toren woei, +verkondigde, dat het garnizoen tot de in opstand zijnde aanhangers van +het huis van Stuart behoorde. + +Na in haast een klein en onbeduidend stadje doorgemarcheerd te zijn, +waar hunne verschijning verbazing, noch nieuwsgierigheid bij de weinige +boeren opwekte, die door de werkzaamheden van den oogst van hun bed +werden opgejaagd, trok de bende een oude en smalle brug met +verscheidene bogen over; en terwijl ze daarop een weg links insloegen, +en een laan van hooge, oude moerbezieboomen volgden, bevond Waverley +zich vlak voor het sombere maar toch schilderachtige gebouw, dat hij op +een afstand had bewonderd. Een geweldig groote met ijzer beslagen +poort, die de buitenste verdediging van den ingang uitmaakte, was reeds +voor hen geopend; en nadat een tweede van zwaar eikenhout, en dik met +ijzeren spijkers bezet, ontsloten was, kwamen ze op de binnenplaats. +Een heer in Hooglandsche kleeding, met een witte kokarde op de muts, +hielp Waverley van zijn paard stijgen, en heette hem, met veel +beleefdheid, welkom op het kasteel. + +Nadat de Gouverneur – want dezen titel moeten wij hem geven – Waverley +in een half vervallen vertrek had gebracht, waar, echter, een klein +veldbed stond, en hem iedere verversching had aangeboden, die hij maar +verlangen mocht, stond hij op het punt om hem te verlaten. + +„Wilt gij niet nog de goedheid hebben,” zeide Waverley, na hem bedankt +te hebben, „om mij te zeggen waar ik ben, en of ik mij al dan niet als +een gevangene te beschouwen heb?” + +„Het staat mij niet vrij zoo uitvoerig als ik wel wenschte op deze +vraag te antwoorden. Evenwel mag ik u kort weg zeggen, dat ge op het +kasteel van Doune zijt, in het district van Menteith, en niet het +minste gevaar te duchten hebt.” + +„En welken waarborg heb ik daarvoor?” + +„Het woord van eer van Donald Stuart, Gouverneur van het garnizoen, en +Luitenant-Kolonel in dienst van Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Karel +Eduard.” Dit zeggende, verliet hij haastig het vertrek, om alle verder +gesprek te vermijden. + +Onze held, uitgeput door de vermoeienissen van den nacht, wierp zich +thans op het bed, en verzonk binnen weinige minuten in een vasten +slaap. + + + + + + + + +VIJFDE HOOFDSTUK. + +DE REIS WORDT VOORTGEZET. + + +Toen Waverley ontwaakte, was de dag reeds ver gevorderd, en begon hij +te gevoelen dat hij verscheidene uren zonder voedsel had doorgebracht. +Dit werd hem spoedig in den vorm van een overvloedig ontbijt verschaft; +maar kolonel Stuart, alsof hij de vragen van zijn gast wilde vermijden, +liet zich niet meer zien. Hij ontving echter diens groete, door middel +van een bediende, die belast was met aan kapitein Waverley alles aan te +bieden wat hij op zijn reis mocht noodig hebben, welke nog dien avond +zou worden voortgezet, gelijk de Gouverneur hem liet berichten. Welke +verdere navragen Waverley ook beproefde, de bediende stelde een +ondoordringbaren muur van werkelijke of geveinsde onwetendheid en +domheid daartegen over. Hij nam de tafel af, en Waverley was weder aan +zijn eigen overdenkingen prijs gegeven. + +Terwijl hij de nukken van zijn lot naging, dat er vermaak in scheen te +scheppen om hem ter beschikking van anderen te stellen, zonder het +vermogen om zijn eigene handelingen te regelen, viel Eduards oog +eensklaps op zijn mantelzak, die gedurende zijn slaap in zijn vertrek +was neergelegd. Hij herinnerde zich terstond Alice’s geheimzinnige +verschijning in de hut in het dal, en hij stond op het punt om het +pakje, dat zij tusschen zijn kleederen gestopt had, daaruit te nemen en +te onderzoeken, toen de knecht van kolonel Stuart weder binnentrad, en +den mantelzak op zijn schouders nam. + +„Mag ik er geen schoon linnen uit nemen, vriend?” + +„De edele heer zal een der fijnste overhemden van den Kolonel zelven +hebben, maar dit moet in den pakwagen.” + +En dit zeggende, nam hij koelbloedig den mantelzak weg, zonder verdere +tegenspraak af te wachten; terwijl hij onzen held in een toestand +achterliet, waarbij spijt en verontwaardiging om den voorrang streden. +Na verloop van eenige minuten hoorde hij een kar de slecht bestrate +plaats afrijden, en hij twijfelde niet of hij was thans, ten minste +voor een tijd, en misschien voor altijd, van het bezit geroofd van de +eenige stukken, die licht schenen te beloven omtrent de raadselachtige +gebeurtenissen, welke sedert kort zoo veel invloed op zijn lot gehad +hadden, Met zulke sombere gedachten vervuld moest hij vier of vijf +eenzame uren slijten. + +Toen deze tijd verstreken was, liet zich paardengetrappel op de plaats +hooren, en kort daarna verscheen kolonel Stuart, om zijn gast te +verzoeken, vóor zijn vertrek, nog eenige verversching te gebruiken. Dit +werd aangenomen; en hoewel het ontbijt een weinig laat had plaats +gegrepen, had het onzen held geenszins buiten staat gesteld om eer aan +het middagmaal te doen, dat hem thans werd voorgezet. Het gesprek van +zijn gastheer was dat van een eenvoudig land-edelman, gemengd met +eenige krijgshaftige denkbeelden en uitdrukkingen. Hij vermeed met +omzichtigheid alle toespeling op de krijgsondernemingen of de +staatkunde van den dag, en antwoordde op Waverleys rechtstreeksche +vragen aangaande sommige dezer punten even rechtstreeks, dat het hem +niet geoorloofd was over dergelijke onderwerpen te spreken. + +Toen de maaltijd afgeloopen was, stond de gouverneur op, en Eduard een +goede reis wenschende, zeide hij hem, dat, daar zijn knecht hem berigt +had, dat zijne bagaadje vooruit was gezonden, hij de vrijheid had +genomen, om hem van zoo veel schoon linnen te voorzien, als hij noodig +zou kunnen hebben, tot hij weder in bezit van het zijne wezen zou; met +deze beleefdheid nam hij afscheid. Een bediende kondigde Waverley een +oogenblik later aan, dat zijn paard gereed stond. + +Op dezen wenk begaf hij zich naar het plein, en vond een ruiter, die +een gezadeld paard vasthield; Waverley besteeg het, en reed de poort +van het kasteel Doune uit, in gezelschap van omstreeks een twintig +gewapende mannen te paard, die niet zoo zeer het voorkomen van +geregelde krijgslieden hadden, als wel van bijzondere personen, die op +eens de wapens hadden opgevat, uit hoofde van eenige dringende +noodzakelijkheid of onverwachte gebeurtenis. Hunne uniform, eene stijve +nabootsing van de Fransche chasseurs, was in een aantal opzichten +onvolkomen, en zat hun, die ze droegen, tamelijk slecht. Waverley’s +oog, dat gewoon was een goed gericht en wel bestuurd regiment te zien, +ontdekte dadelijk, dat de bewegingen en manieren van zijn escorte niet +die van geoefende soldaten waren, en dat zij, ofschoon genoegzaam +geoefend in het rijden, wat hunne verdere bedrevenheid betrof, eer +liefhebbers van de jacht, of stalknechts dan ruiters schenen. Hunne +paarden waren niet gewoon aan den regelmatigen stap, zoo noodzakelijk +om gelijkmatige en zamengestelde bewegingen ten uitvoer te brengen; +evenmin als hunne berijders geoefend waren in het hanteeren van den +sabel. De manschappen waren intusschen op het oog, stoute, geharde +knapen, en zouden ligt, als ongeregelde kavalerie, man voor man, te +duchten zijn. De bevelhebber van dezen kleinen troep zat op een +uitmuntend jachtpaard, en in weerwil van zijn uniform, herkende +Waverley terstond in hem, zijn oude kennis, den heer Falconer van +Balmawhapple. + +Hoewel de kennismaking van Eduard met dezen heer niet bijzonder +vriendschappelijk was geweest, zou hij hun dwazen twist gaarne vergeten +hebben, om het genoegen te smaken van een gezellig onderhoud en van +vragen en antwoorden, waarvan hij zoolang verstoken was geweest. Maar +het scheen dat de herinnering aan zijn nederlaag door den Baron van +Bradwardine, waarvan Eduard de onschuldige oorzaak was geweest, nog +onaangenaam werkte in de herinnering van den onbeschaafden, maar +trotschen jonker. Hij vermeed zorgvuldig het minste teeken te geven +waaruit blijken kon dat hij Waverley herkende, terwijl hij knorrig aan +het hoofd zijner manschappen, voortreed, die, schoon nauwelijks in +aantal gelijk staande met een wachtmeesters kommando, „het escadron” +van kapitein Falconer genoemd werden. Ze werden voorafgegaan door een +trompetter, die van tijd tot tijd op zijn instrument blies, alsmede +door een standaard, door den kornet Falconer, des jonkers jongeren +broeder, gedragen. De luitenant, een man op jaren, had geheel en al het +voorkomen van een jachtliefhebber en drinkebroêr uit de mindere standen +der maatschappij; een uitdrukking van droogen humor kenmerkte zijn +overigens gemeene gelaatstrekken, die van doorgaande onmatigheid +getuigden. Zijn driekante militaire hoed stond hem scheef op het hoofd, +en, terwijl hij, opgewekt door een slokje brandewijn, een bekend airtje +floot, scheen hij vroolijk voort te rijden, met een gelukkige +onverschilligheid omtrent den toestand des lands, het gedrag zijner +onderhoorigen, het doel der reis en alle andere ondermaansche zaken, +van welken aard die ook wezen mochten. + +Bij dezen klant hoopte Waverley, die tusschenbeide hem ter zijde reed, +eenige inlichtingen te verkrijgen, of ten minste den weg al pratende te +korten. + +„Een heerlijke avond, mijnheer” was Eduards toespraak. + +„O ja! mijnheer, een mooie nacht,” hernam de luitenant, in plat +Schotsch van den algemeensten slag. + +„En een heerlijke oogst waarschijnlijk ook,” ging Waverley voort, +terwijl hij zijn aanval hervatte. + +„Ja! het graan zal knap binnen komen; maar die duivelsche boeren en +koornkoopers zullen het wel op den ouden prijs houden, en ons voor onze +paarden goed laten betalen.” + +„Gij bekleedt waarschijnlijk den rang van kwartiermeester, mijnheer?” + +„Ja, kwartiermeester, ritmeester en luitenant. En, om de waarheid te +zeggen, wie is geschikter om op de arme beesten te letten en er voor te +zorgen dan ik, die ze allemaal koop en verkoop.” + +„En, mijnheer, zoo het niet al te vrij is, mag ik verzoeken te weten, +waar we thans heen gaan?” + +„Een gekken tocht, vrees ik,” antwoordde dit openhartige personage. + +„In dat geval,” hernam Waverley, die besloten was geene komplimenten te +sparen, „zou ik gedacht hebben zoo iemand als gij zijt, niet op den weg +te hebben gevonden.” + +„Wel waar, wel waar, mijnheer! – Maar elk waarom heeft ook zijn daarom; +ge moet weten, dat heer dáar kocht wat paarden van me, om zijn ruiters +te voorzien, en wilde er gaarne voor betalen overeenkomstig de +behoeften en de prijzen van het oogenblik. Maar nu had hij geen duit +geld, en men heeft mij gezegd dat hij zoo in de schulden zat, dat zijn +woord ook niets waard was. Toch moet ik tegen Sint Maarten met mijn +kooplieden afrekenen, en daar hij mij nu zeer vriendelijk dezen post +aanbood, en ik wist dat de vijftien ouden [122] mij nooit aan mijn geld +zouden helpen, omdat ik paarden had geleverd voor den dienst tegen de +regeering, zoo dacht ik, op mijn woord, mijnheer, dat ik de meeste kans +zou hebben, om aan het een en ander te komen, als ik zelf mede ging +[123], en ge begrijpt, mijnheer, dat, daar ik al mijn leven in halsters +gedaan heb, ik er geen groot bezwaar in zie om zelf gevaar te loopen +van een strop om den hals te krijgen.” + +„Zijt gij dus geen krijgsman van beroep?” vroeg Waverley. + +„Neen, neen, God dank!” antwoordde deze dappere partijganger, „ik ben +niet opgevoed om zoo kort te worden gehouden, maar groot gebracht voor +de hakselbank en den stal; ik werd tot paardenkooper opgeleid, +mijnheer; en zoo ik het mocht beleven om u te Whitson-tryst of te +Stagshaw-bank, of op Harwick’s wintermarkt te zien, en ge hadt een +beest noodig, dat allen anderen op het jachtveld vooruit was, sta ik u +borg dat ik u naar genoegen zou bedienen; want Jaapje Jinker was nooit +de man om iemand te bedriegen. Gij zijt een fatsoenlijk man, mijnheer, +en weet dus wel hoe een paard behoort te wezen; ge ziet dat vlugge +ding, waar Balmawhapple op zit; ik heb het hem zelf verkocht. Het is +een jong van „Lek-lepel”, die des konings prijs won te Coverton-Edge; +zijn vader is „Witvoet”, toebehoorende aan den hertog van Hamilton, +enz.” + +Maar terwijl Jinker doordraafde over den geslachtsboom van +Balmawhapples merrie, en reeds gekomen was aan den grootvader en de +grootmoeder, en Waverley op eene gelegenheid wachtte, om meer +belangrijke inlichtingen van hem te verkrijgen, hield de edele kapitein +zijn paard in, totdat hij op eene lijn met hen kwam, en zeide daarop, +zonder regtstreeks op Eduard acht te slaan, op gestrengen toon tegen +den geslachtkundigen paardenkoopman. + +„Ik meende, luitenant, strenge bevelen gegeven te hebben, dat niemand, +wie ook, met den gevangene zou spreken?” + +De omgeschapen paardenkoopman werd dus tot zwijgen gebracht, boog het +hoofd, en zakte naar de achterhoede af, waar hij zich schadeloos +stelde, door een hevigen twist aan te gaan over den prijs van het hooi, +met een boer, die met tegenzin zijn heer naar het veld gevolgd was, om +de boerderij niet te verliezen, waarvan de huurtijd juist om was. +Waverley was dus andermaal tot zwijgen veroordeeld, daar hij voorzag, +dat, indien hij verdere pogingen aanwendde tot het aanknoopen van een +gesprek, bij den een of ander van den hoop, dit Balmawhapple slechts +eene gewenschte gelegenheid zou geven om de waardigheid waarmede hij +bekleed was te laten gelden, en den mokkenden spijt van een +kleingeestig karakter aan den dag te leggen, die nog te sterker was +aangewakkerd, door de gewoonte van zich steeds den wierook der +slaafsche vleierij te laten welgevallen. + +Na verloop van een paar uren bevond de afdeeling zich nabij het kasteel +van Stirling, boven welks vestingwerken de vlag der Unie wapperde, en +wier kleuren in de avondzon schitterden. Om zijne reis te bekorten, of +misschien om al zijn gewicht te luchten en het Engelsche garnizoen te +tergen, nam Balmawhapple, rechts afslaande, zijn weg door het +koninklijke park, hetwelk zich uitstrekt tot, en heenloopt om de rots, +waarop de vesting gelegen is. + +Wanneer hij in eene bedaardere gemoedsgesteldheid verkeerd had, zou +Waverley niet nagelaten hebben de afwisselende schilderachtige +schoonheid te bewonderen, welke het landschap, dat hij thans doortrok, +kenmerkte – dat veld, het tooneel der aloude tournooien – die rots, +vanwaar de dames den kamp aanschouwden, terwijl zij geloften deden +opdat de zegepraal ten deel mocht vallen aan hare begunstigde ridders – +de torens der Gothische kerk, waar deze geloften konden worden gehouden +– en, boven al, de vesting zelve, te gelijk kasteel en paleis, waar de +dapperheid den prijs uit de handen des konings ontving, en ridder en +edelvrouwen den avond besloten onder dans, zang en feestmaaltijden. Al +deze voorwerpen waren wel geschikt om eene romaneske verbeelding op te +wekken en te boeien. + +Maar Waverley had geheel andere stof tot peinzen, en spoedig greep er +iets plaats, dat aan alle overdenking een einde maakte. Balmawhapple +beval, in de trotschheid van zijn hart, terwijl hij zijn klein korps +kavalerie langs den voet van het kasteel voerde, aan zijn trompetter +eene fanfare te blazen, en aan zijn standaarddrager het vaandel te +ontrollen. Deze terging veroorzaakte blijkbaar eenige gevoeligheid; +want, toen de ruiterdrom op zulk een afstand de zuiderbatterij genaderd +was, dat men er een stuk geschut laag genoeg kon stellen om hen te +bereiken, barstte er een vuurstraal uit een der schietgaten in de rots +los; en eer het daarmede vergezeld gaande gebulder zich hooren liet, +floot een kogel sissend over het hoofd van Balmawhapple, en begroef +zich op eenigen afstand in den grond, waardoor hij met het opgeworpen +stof bedekt werd. Het was niet noodig de afdeeling tot spoed te +vermanen. Inderdaad, daar iedereen volgens den indruk van het oogenblik +handelde, werden de rossen van den heer Jinker spoedig in de +gelegenheid gesteld om hun wakkerheid aan den dag te leggen; en de +kavaleristen, die met meer haast dan orde weken, kwamen niet weer in +den gewonen draf, gelijk de luitenant later opmerkte, voor dat een +tusschenbeide liggende hoogte hen beschut had tegen eene herhaling +eener zoo weinig gewenschte plichtpleging van wege het kasteel van +Stirling. Ik moet echter Balmawhapple het recht doen, van te zeggen, +dat hij zich niet slechts in de achterhoede van zijn troep bevond, en +al zijne pogingen inspande om eenige orde onder zijne manschappen te +houden, maar zelfs in het vuur zijner dapperheid de losbarsting van het +kasteel beantwoordde, dooreen zijner pistolen tegen de muren af te +schieten; ofschoon ik, daar de de afstand bijna een groot kwartier +beliep, nooit ben te weten kunnen komen, of deze krijgshaftige +maatregel ook eenige bijzondere uitwerking teweeg heeft gebracht. + +De reizigers staken nu het merkwaardige slagveld van Bannockburn over, +en bereikten het Torwood, eene plaats roemrijk of verschrikkelijk in de +herinnering van den Schotschen boer, al naar gelang de feesten van +Wallace of de wreedheden van Wude Willie Grime het diepst in zijn +geheugen geprent zijn. Te Falkirk, een stadje voorheen in de Schotsche +geschiedenis vermaard, en dat spoedig weder belangstelling zou wekken, +als het tooneel van gewichtige militaire gebeurtenissen, stelde +Balmawhapple voor om halte, en des nachts rust te houden. Dit alles +werd met zeer geringe inachtneming der krijgstucht volvoerd, daar de +waardige kwartiermeester er slechts op bedacht was om te weten te +komen, waar de beste brandewijn te verkrijgen was. Men achtte het +onnoodig schildwachten uit te zetten, en de eenige wacht, die betrokken +werd werd slechts gehouden door diegenen welke zich drank wisten te +verschaffen. Eenige weinige welberadene mannen hadden het detachement +gemakkelijk kunnen afsnijden; maar een deel der inwoners was de zaak +der Stuarts toegedaan, een ander deel onverschillig, en de overigen +overbluft. Dus gebeurde er niets merkwaardigs in den loop van den +nacht, uitgezonderd dat Waverleys rust onaangenaam gestoord werd door +de drinkebroêrs, die hunne Jacobietische liedjes zonder medelijden of +verzachting van stem, uitbalkten. + +Den volgenden ochtend zaten zij weder op, en waren zij op weg naar +Edinburgh, ofschoon de bleeke gezichten van sommigen uit den hoop +verrieden, hoe zij den nacht gesleten hadden. Zij hielden halte te +Linlithgow, beroemd door zijn oud paleis, dat, zestig jaar geleden, +geheel en al bewoonbaar was, maar welks eerwaardige overblijfselen, +geen volle zestig jaar geleden, ter nauwernood het onwaardige lot +ontgingen van in een barak voor Fransche krijgsgevangenen herschapen te +worden. Vrede zij de asch van den vaderlandlievenden staatsman, die bij +de laatste door hem aan Schotland bewezen diensten nog deze voegde, dat +hij die ontheiliging door zijne tusschenkomst belette! + +Naarmate de ruiters de hoofdstad van Schotland langs open en bebouwde +velden meer en meer naderden, begon ook het oorlogsgerucht zich meer en +meer te doen hooren. Het verwijderde, maar toch goed te onderscheiden, +gebulder van het kanon, hetwelk van tijd tot tijd losbrandde, deed +Waverley verstaan, dat het werk der verwoesting een aanvang genomen +had. Zelfs Balmawhapple scheen geneigd eenige voorzorgen te gebruiken, +door eene kleine afdeeling voorop te zenden, het hoofdcorps in +tamelijke orde te houden en bedaard den tocht voort te zetten. + +Dus voorttrekkende, bereikten zij spoedig eene hoogte, vanwaar +Edinburgh zich aan hun oogen voordeed zoo als het zich uitstrekt langs +den bergrug, die, oostwaarts van het kasteel af, schuins naar beneden +loopt. Daar de stad in staat van beleg, of liever van blokkade was, +door de noordelijke opstandelingen, die reeds voor twee dagen de stad +bezet hadden, werd daaruit van tijd tot tijd op zoodanige troepjes +Hooglanders gevuurd, als zich blootstelden, hetzij in de hoofdstraat +der stad, of elders in den omtrek van het kasteel. Daar de morgen stil +en schoon was, werd door dit herhaalde vuren het kasteel in rookwolken +gehuld, die zachtjes boven in de lucht wegsmolten, terwijl het +middelste gedeelte telkens weder in rookdamp gewikkeld werd door de uit +de muren losgebarsten versche schoten. Het aldus gedeeltelijk vervallen +kasteel erlangde daardoor iets groots en sombers in zijn voorkomen, +hetwelk nog schrikbarender werd, toen Waverley de oorzaak van dit alles +naging, en bedacht dat iedere uitbarsting licht den dood van den een of +anderen dapperen man kon aankondigen. + +Eer zij de stad genaderd waren, had deze kanonnade geheel opgehouden. +Doch Balmawhapple, die zich de onvriendelijke begroeting herinnerde, +welke zijn troep van de batterij van Stirling was te beurt gevallen, +had waarschijnlijk geen lust om de lankmoedigheid der artillerie van +het kasteel op de proef te stellen. Hij verliet dus den naasten weg, en +aanmerkelijk ten zuiden afwijkende, zoodat hij buiten het bereik van +het kanon was, naderde hij het oude paleis van Holyrood, zonder de stad +te zijn binnen gereden. Nu schaarde hij zijne manschappen voor dit +eerwaardig gebouw, en leverde Waverley aan eene wacht van Hooglanders +over, wier officier hem naar het binnenste van het paleis voerde. + +Eene lange, lage en slecht geëvenredigde gaanderij met schilderijen +behangen, die men zeide de afbeeldingen van koningen voor te stellen, +welke, zoo zij al ooit geleefd hadden, eenige honderd jaren voor de +uitvinding van het schilderen in olieverf moeten hebben bestaan, diende +als eene soort van wachtkamer, of voorzaal van de vertrekken, die de +avontuurlijke Karel Eduard thans in het paleis zijner voorouders +bewoonde. Officieren in Hooglandsch en Laaglandsch gewaad, liepen +haastig heen en weêr, of slenterden in de voorkamers rond, alsof zij op +bevelen wachtten. Geheimschrijvers waren bezig met het opmaken van +passen, monsterrollen en antwoorden. Ieder scheen het geweldig druk te +hebben en ernstig bezig te zijn met eene of andere zaak van belang; +maar Waverley had vrijheid om in de diepte van een afgelegen raam, door +ieder onopgemerkt, te blijven zitten, terwijl hij niet zonder angstige +bezorgdheid nadacht over de beslissing van zijn lot, welke thans met +rasse schreden scheen te naderen. + + + + + + + + +ZESDE HOOFDSTUK. + +EEN OUDE EN EEN NIEUWE KENNIS. + + +Terwijl Waverley diep in zijn mijmering verzonken was, liet het +ruischen van tartans zich achter hem hooren, een vriendelijke hand +sloeg hem op den schouder, en eene vriendenstem voegde daarbij: + +„Heeft de Hooglandsche profeet nu beuzelpraat verteld? En moeten alle +voorspellingen in den wind geslagen worden?” + +Waverley keerde zich om, en werd met warmte omhelsd door Fergus +Mac-Ivor. „Duizendmaal welkom op Holyrood, wederom in het bezit van +zijn wettigen souverein! Heb ik het u niet gezegd, dat wij voorspoed +zouden hebben, en dat gij in de handen der Philistijnen zoudt vallen, +als gij ons verliet?” + +„Beste Fergus!” riep Waverley, terwijl hij den hartelijken groet met +warmte trachtte te beantwoorden, „in hoe lang heb ik de stem van een +vriend niet gehoord. Waar is Flora?” + +„Welvarende, en een zegevierende toeschouwster van onzen voorspoed.” + +„In dit paleis?” + +„Wel in deze stad ten minste, en ge zult haar zien; maar eerst moet gij +een vriend ontmoeten, aan wien ge weinig denkt, en die dikwijls naar u +gevraagd heeft.” + +Dit zeggende voerde hij Waverley bij den arm de wachtkamer uit, en eer +hij wist waar men hem bracht, bevond Eduard zich in een audiëntiezaal, +waaraan men gepoogd had eenig voorkomen van koninklijke pracht te +geven. + +Een jong man, die zijn eigen schoon blond haar droeg, kenbaar aan de +waardigheid van zijn houding, en de edele uitdrukking van zijn +welgevormde en regelmatige gelaatstrekken, trad uit een kring van +officieren en Hooglandsche opperhoofden te voorschijn. Aan zijn +ongedwongene en aangename manieren zou Waverley zijne hooge geboorte en +rang gemakkelijk hebben kunnen ontdekken, al had de ster op zijn borst, +en de geborduurde kouseband aan zijne knie, hem deze niet reeds op het +eerste gezicht aangekondigd. + +„Uwe Koninklijke Hoogheid vergunne mij,” zeide Fergus met een diepe +buiging, „aan haar voor te stellen...” + +„Den afstammeling van een der oudste en getrouwste huizen in Engetand,” +zei de jonge Prins, hem in de rede vallende. „Ik vraag verschooning dat +ik u in de rede gevallen ben, mijn beste Mac-Ivor; er is geen +ceremoniemeester noodig, om een Waverley aan een Stuart voor te +stellen.” + +Dit zeggende reikte hij, met de grootste hoffelijkheid de hand aan +Eduard, die, al had hij het ook gewild, niet nalaten kon hem de hulde +te bewijzen, welke men aan zijn rang verschuldigd scheen, en waarop +althans de geboorte van den Prins hem aanspraak gaf. „Het doet mij leed +te hooren, mijnheer Waverley, dat gij, ten gevolge van omstandigheden, +die nog maar zeer onvoldoende zijn opgehelderd, eenigen last hebt +geleden van mijn aanhangers in het graafschap Perth, en op uw tocht +herwaarts; maar wij bevinden ons in een toestand, dat wij ter +nauwernood onze vrienden kennen, en ik ben zelfs op dit oogenblik +onzeker, of ik het genoegen mag hebben mijnheer Waverley onder dezen te +rekenen.” Hier hield hij een oogenblik op; maar eer Eduard een gepast +antwoord bedenken kon, of zelfs zijn gedachten daartoe verzamelen, +haalde hij een papier te voorschijn, en ging voort: – „Ik behoorde +inderdaad geen twijfel hieromtrent te voeden, indien ik mij verlaten +kon op deze proclamatie, door de vrienden van den Keurvorst van +Hannover uitgevaardigd, en waar zij den heer Waverley rangschikken +onder de edellieden, die met de straf van hoogverraad worden bedreigd – +wegens getrouwheid aan hun wettigen souverein. Maar ik wensch geene +aanhangers te winnen, dan uit genegenheid en overtuiging; en zoo de +heer Waverley verkiest zijn reis naar het zuiden voort te zetten, of +zich bij de krijgsmacht van den Keurvorst te voegen, zal hij van mij +een paspoort en volkomen vrijheid erlangen, om dat te doen; alleen moet +ik mijn leedwezen betuigen, dat ik hem niet zal kunnen waarborgen tegen +de waarschijnlijke gevolgen van zulk een stap. – Maar,” vervolgde Karel +Eduard, na nog een korte pauze, „zoo de heer Waverley, gelijk zijn +voorvader, Sir Nigel, besluiten mocht een zaak te omhelzen, die niet +veel anders heeft om haar aan te bevelen dan hare rechtvaardigheid, en +een vorst wilde volgen, die zich verlaat op de genegenheid van zijn +volk, ten einde den troon zijner voorvaderen te herwinnen, of in die +poging te sneuvelen, dan kan ik alleen zeggen, dat hij onder deze +edellieden en heeren waardige medestanders zal vinden in een loffelijke +onderneming, en hij een meester zal volgen, die ongelukkig, maar, zoo +als ik vertrouw, nooit ondankbaar wezen kan!” + +Het geslepen Opperhoofd van den stam van Ivor begreep het belang, om +Waverley tot deze persoonlijke kennismaking met den koninklijken +avonturier te dwingen. Geheel vreemd aan de innemende taal en manieren +van een beschaafd hof, waarin Karel hoogst bedreven was, drongen diens +woorden en vriendelijkheid diep in het hart van onzen held, en +verbanden weldra alle overwegingen der voorzichtigheid. Aldus +persoonlijk om hulp te worden aangezocht door een Prins, wiens gestalte +en manieren, even als de moed door hem in de tegenwoordige onderneming +ten toon gespreid, zoo geheel en al des jongelings denkbeelden van een +romanheld verwezenlijkten – door hem gevleid te worden in de oude zalen +van zijn vaderlijk paleis, herwonnen door het zwaard, dat hij reeds +wette voor nieuwe veroveringen, was reeds genoeg om Eduard, in zijne +eigene oogen, de waardigheid en het gewicht weder te geven, die hij +meende verbeurd te hebben. Verstooten, belasterd en bedreigd door de +tegenpartij, werd hij onweêrstaanbaar tot de zaak aangetrokken, welke +hem door de vooroordeelen der opvoeding, en de staatkundige beginselen +zijner familie reeds als de rechtvaardigste aangeprezen werd. Deze +gedachten overweldigden hem en overwonnen alle bedenkingen – +daarenboven liet de tijd geen aarzelen toe – en terwijl Waverley voor +Karel Eduard neder knielde, wijdde hij zijn hart en zijn degen aan de +handhaving van diens rechten. + +De Prins (want, daar hij slechts ongelukkig was door de misslagen en +dwaasheden zijner voorouders, kunnen wij hem hier en elders den titel +geven, aan zijne geboorte verschuldigd) haastte zich Waverley op te +richten, en omhelsde hem met een uitdrukking van dankbaarheid, te warm +om niet oprecht te zijn. Desgelijks dankte hij Fergus Mac-Ivor +herhaalde malen, dat hij hem zulk een aanhanger had bezorgd, en stelde +Waverley voor aan de verschillende edellieden, opperhoofden en +officieren, die hem omringden, als een jong edelman van de hoogste +verwachtingen en vooruitzichten, in wiens stoute en vurige omhelzing +van zijn zaak zij een bewijs konden zien van de gevoelens der +aanzienlijkste Engelsche geslachten, op dit beslissend tijdstip [124]. +Dit was inderdaad een punt, hetwelk onder de aanhangers der Stuarts nog +al aan twijfel onderhevig was, en daar een welgegrond wantrouwen ten +opzichte van de medewerking der Engelsche Jacobieten een aantal +Schotsche lieden van rang terughield om zijn standaard te volgen, en +den moed dergenen die zich daarbij gevoegd hadden, verkleinde, zoo kon +niets den Prins beter te stade komen, dan dat de eenige afstammeling +van het huis van Waverley, zoo lang wegens moed en getrouwheid aan +zijne zaak bekend, zich openlijk als zijn aanhanger verklaarde. Dit had +Fergus van den aanvang af gezien. Hij hield wezenlijk van Waverley, +omdat hunne gevoelens en ontwerpen nooit in botsing kwamen: hij hoopte +hem met Flora vereenigd te zien, en verheugde zich dat zij werkelijk in +dezelfde onderneming betrokken waren. Maar, gelijk wij vroeger +opmerkten, hij verheugde zich desgelijks, als staatsman, dat hij een +bondgenoot van zooveel gewicht aan zijne partij zag toegevoegd; en hij +was alles behalve ongevoelig voor de achting, waarin hij zelf bij den +Prins steeg, door zoo krachtig te hebben medegewerkt tot deze aanwinst. + +Karel Eduard, van zijn kant, scheen verlangend om hun, die hem +omringden, de waarde te doen kennen, welke hij aan dezen nieuwen +aanhanger zijner zaak hechtte, door hem onmiddellijk in zijn vertrouwen +te nemen, met betrekking tot de omstandigheden, waarin hij zich bevond. +„Men heeft u zoo zeer van alle inlichtingen verstoken gelaten, mijnheer +Waverley,” zeide hij, „om redenen, die ik maar half begrijp, dat gij, +naar ik veronderstel, tot op dit oogenblik met de belangrijkste +bijzonderheden van mijn tegenwoordigen toestand onbekend zijt. Gij hebt +echter gehoord van mijne landing in het afgelegen district Moidart +[125], met slechts zeven personen, en van de talrijke opperhoofden en +clans, wier oprechte geestdrift voor de goede zaak den verlaten +avonturier op eens aan het hoofd van een dapper leger plaatste. Gij +zult, denk ik, ook vernomen hebben dat de opperbevelhebber van den +Hannoverschen Keurvorst, de Hooglanden binnentrok, aan het hoofd eener +talrijke en welgeregelde krijgsmacht, met oogmerk om ons slag te +leveren, maar dat de moed hem ontbrak, toen wij nog slechts een marsch +van drie uren van elkander verwijderd waren, zoodat hij ons netjes +ontsnapte, en noordwaarts naar Aberdeen aftrok, terwijl hij het +Laagland open en onbeschermd liet. Om zulk eene gunstige gelegenheid +niet te verzuimen, trok ik op deze hoofdstad aan, dreef twee regimenten +paardenvolk voor mij uit, die gedreigd hadden iederen Hooglander in de +pan te hakken, die het wagen mocht voorbij Stirling te komen; en +terwijl men overlegde, bij de regeering en de burgers, of men zich zou +verdedigen of overgeven, bespaarde mijn goede vriend Lochiel (dit +zeggende legde hij de hand op den schouder van dit bekwaam en dapper +opperhoofd) hun de moeite van verdere overweging, door met vijf honderd +Camerons de poort binnen te dringen. Tot dus verre, derhalve, hebben +wij het goed gemaakt; maar nu de zenuwen van dien dapperen bevelhebber +versterkt zijn door de lucht van Aberdeen, heeft hij zich ingescheept +naar Dunbar, en ik heb zoo even het stellige bericht ontvangen dat hij +gisteren dáar is geland. Het moet ontwijfelbaar zijn voornemen zijn op +ons af te komen, om weder in het bezit van de hoofdstad te geraken. Nu +zijn er twee gevoelens in mijn krijgsraad: het eene, dat, daar wij +waarschijnlijk minder sterk in getal zijn, en zeker minder sterk in +krijgstucht en hulpmiddelen, gezwegen van ons volslagen gebrek aan +geschut, en de zwakheid onzer ruiterij, het voorzichtig zal zijn ons in +het gebergte terug te trekken, en daar den oorlog te rekken, totdat er +versche hulp uit Frankrijk komt, en al de Hooglandsche clans de wapens +voor ons hebben opgevat. Het tegenovergestelde gevoelen is, dat eene +achterwaartsche beweging, in onze omstandigheden, zeker het grootste +wantrouwen in onze zaak en in onze wapens met zich zal voeren, en, wel +verre van ons nieuwe medestanders te verwerven, het middel zal zijn om +diegenen te ontmoedigen, welke zich aan onze zijde hebben geschaard. De +officieren, die dit laatste aanvoeren, en onder wie uw vriend Fergus +Mac-Ivor behoort, houden staande, dat, zoo de Hooglanders vreemd zijn +aan de gewone krijgstucht van Europa, de soldaten, die zij te +bestrijden hebben, niet minder vreemd zijn aan de vreeselijke wijze van +aanvallen die hun eigen is: dat men omtrent de gehechtheid en den moed +der opperhoofden en heeren geen twijfel kan voeden; en dat, daar zij +zich midden in de vijandelijke rangen zullen werpen, hunne clanslieden +hen zeker zullen volgen; in één woord, dat, daar wij het zwaard +getrokken hebben, wij de schede moeten wegwerpen, en onze zaak aan den +strijd en aan God toevertrouwen, die de overwinning geeft. Wil de heer +Waverley, in deze moeielijke omstandigheden, ons ook zijn gevoelen +mededeelen?” + +Waverley bloosde, half van genoegen en half uit zedigheid, over de +onderscheiding die in dit verzoek lag opgesloten, en antwoordde met +even veel verstand als vlugheid, dat hij niet wagen kon een gevoelen in +het midden te brengen, hetwelk op de krijgskunst gegrond was; maar dat +die raad hem verreweg het meest welkom zou zijn, waardoor hem de eerste +gelegenheid verschaft zou worden om zijn ijver te toonen in de dienst +van Zijne Koninklijke Hoogheid. + +„Als een Waverley gesproken!” antwoordde Karel Eduard; en „opdat gij +een rang moogt bekleeden, eenigermate overeenkomstig uw naam, zoo +veroorloof mij u, in stede van de kapiteinsplaats, welke gij verloren +hebt, den rang aan te bieden van majoor in mijne dienst, waaraan ik de +betrekking van mijn adjudant verbind, totdat gij bij een regiment kunt +aangesteld worden, van welke ik hoop spoedig een aantal opgericht te +zien.” + +„Uwe Koninklijke Hoogheid vergeve mij” antwoordde Waverley, want hij +herinnerde zich Balmawhapple en diens armoedige bende, „zoo ik weiger +eenigen rang aan te nemen, tot ik macht genoeg bezit om een genoegzaam +voltallig corps op te richten, om mijn bevelhebberschap van eenig nut +voor de dienst van Uwe Hoogheid te doen zijn. Intusschen hoop ik, dat +gij mij veroorloven zult als vrijwilliger onder mijn vriend Fergus +Mac-Ivor te dienen.” + +„Vergun mij dan ten minste,” zei de Prins, blijkbaar ingenomen met +dezen voorslag „het genoegen, van u op de wijze der Hooglanders te +wapenen.” Dit zeggende ontgespte hij den sabel, dien hij droeg, en +welks draagband met zilver versierd was, terwijl het stalen gevest rijk +en keurig was ingelegd. „De kling,” zei de Prins, „is eene echte Andrea +Ferrara; het is een soort van erfstuk in onze familie geweest; maar ik +ben overtuigd, dat ik het in betere handen dan de mijne stel, en ik zal +er pistolen van hetzelfde werk bij voegen. – Kolonel Mac-Ivor, gij zult +uw vriend zeker veel te zeggen hebben; ik wil u niet langer van een +vertrouwelijk gesprek terughouden, maar herinner u, dat wij u beiden +verwachten, om ons heden avond gezelschap te houden. Het zal misschien +wel de laatste nacht zijn, dien wij in deze zalen doorbrengen, en daar +wij met een goed geweten te velde trekken, willen wij den avond voor +den slag in vroolijkheid slijten.” + +Na aldus verlof bekomen te hebben om zich te verwijderen, verlieten het +Opperhoofd en Waverley de audiëntiezaal. + + + + + + + + +ZEVENDE HOOFDSTUK. + +HET GEHEIM BEGINT OPGEHELDERD TE WORDEN. + + +„Hoe vindt ge hem?” was Fergus eerste vraag, terwijl ze den grooten +steenen trap afgingen. + +„Een Prins, om voor te leven en te sterven,” was Waverleys opgetogen +antwoord. + +„Ik wist dat gij zoo over hem denken zoudt, als ge hem zaagt, en het +was mijn oogmerk dat ge elkander vroeger zoudt ontmoeten, maar het werd +door uw gekneusd been verijdeld. En toch heeft hij zijne zwakheden, of +liever hij heeft een moeielijk spel te spelen, en de Iersche officieren +[126], die hem op den duur omringen, zijn maar ongelukkige raadslieden, +– ze weten geen behoorlijk onderscheid te maken tusschen de talrijke +eischen die door den hoogmoed gedaan worden. Zoudt gij wel gelooven – +ik ben op dit oogenblik verplicht geweest, eene aanstelling tot graaf, +voor diensten tien jaren geleden reeds bewezen, achterwege te houden, +uit vrees van ijverzucht vooral van C– en M–, op te wekken. Maar ge +hebt wel gelijk gehad, Eduard, om de plaats van adjudant te weigeren. +Er zijn inderdaad twee plaatsen vacant, maar Clanronald, Lochiel, en +meest al de clanhoofden hebben er ééne verzocht voor den jongen +Aberchallader, en de Laaglanders en de Iersche partij verlangen de +andere voor den heer van F–. Zoo dus een van deze twee ten uwen gevalle +werd voorbij gegaan, zoudt gij u vijanden maken. En daarenboven +verbaast het mij, dat de Prins u eene betrekking als majoor aanbood, +daar hij zeer wel weet, dat niets minder dan die van luitenant-kolonel +anderen voldoen zal, die geen honderd vijftig man te velde kunnen +brengen. Maar, „geduld, neef, en de kaarten geschud!”.... Alles is voor +het oogenblik heel wel, en wij moeten u, vóor den avond, behoorlijk +hebben uitgerust in uw nieuw kostuum; want, om de waarheid te zeggen, +uw uitwendige mensch past niet al te best voor het hof.” + +„Wel,” zeide Waverley, terwijl hij een blik op zijn met slijk en stof +bespatte kleederen sloeg, „sedert onze scheiding ben ik niet uit mijn +jagtbuis geweest; maar dit weet ge waarschijnlijk even goed, zoo niet +beter, dan ik.” + +„Gij doet mijne alwetendheid te veel eer aan. Wij waren zoo druk bezig, +eerst met het plan om Cope slag te leveren, en daarna met onze +krijgsoperatiën in de Laaglanden, dat ik slechts algemeene bevelen kon +geven aan diegenen van ons volk, welke wij in Perthshire achterlieten, +om u te ontzien en te beschermen, zoo zij u op hun weg ontmoetten. +Maar, laat mij de geheele geschiedenis uwer avonturen hooren, daar zij +op een zeer eenzijdige en verminkte wijze tot ons gekomen is.” + +Nu verhaalde Waverley in het breede de omstandigheden, die den lezer +reeds bekend zijn, waarnaar Fergus met groote oplettendheid luisterde. +Inmiddels hadden zij de deur van Mac-Ivors kwartier bereikt, dat hij in +een klein geplaveid binnenhof van de Canongate genomen had, en wel ten +huize van een vroolijke veertigjarige weduwe, die het knappe jonge +opperhoofd zeer vriendelijk scheen toe te lachen, daar zij een dier +vrouwen was, bij wie goed humeur, en een goed gezicht zeker konden zijn +welkom te wezen, welke staatkundige gevoelens hij ook mocht aankleven, +die daarmede begiftigd was. Hier ontving hem Callum Beg met den +glimlach eener oude kennis. „Callum,” zeide het Opperhoofd, „roep +Shemus an snachad, (Jacob van de naald). Dit was de lijf-kleedermaker +van Vich Ian Vohr. „Shemus’!” zeide het opperhoofd, „de heer Waverley +gaat de cath dath dragen; zijn broek moet binnen de vier uren gereed +zijn. Ge kent de maat van een welgemaakt man. Twee dubbele „nails” +[127] voor het dunne van het been.” + +„Elf van de heup tot de hiel, zeven rondom het middel – ik geef +mijnheer vrijheid om Shemus op te hangen, zoo er een schaar in de +Hooglanden is, die een stouter snede heeft dan de mijne voor de „cumadh +an truais,” (het fatsoen der Schotsche broek). + +„Neem een plaid van Mac-Ivors kleuren, met een sjerp,” vervolgde het +Opperhoofd, „en een blauwe muts van het patroon zoo als die van den +Prins bij meester Moruats, den kramer. Mijn kort groen vest met zilver +belegsel zal hem volkomen passen; ik heb het nooit gedragen. Zeg den +vaandrig Maccombich, dat hij een knap schild uit de mijne uitkieze. De +Prins heeft den heer Waverley sabel en pistolen gegeven, ik zal hem van +dolk en tas voorzien; doe er slechts een paar laaggehielde schoenen +bij, en dan, mijn beste Eduard, (terwijl hij zich tot hem keerde) zult +ge volmaakt een zoon van Ivor zijn.” + +Na deze noodzakelijke bevelen, kwam het Opperhoofd op het onderwerp van +Waverleys avonturen terug. „Het is blijkbaar,” zeide hij, „dat gij +onder de hoede van Donald Bean Lean zijt geweest. Gij moet weten, dat, +toen ik met mijn clan aftrok, om mij bij den Prins te voegen, ik dat +waardig lid der maatschappij opdroeg, een zekere dienst te verrichten; +na de volbrenging daarvan moest hij mij met al de macht, die hij op de +been zou kunnen brengen, volgen. Maar, in plaats van dit te doen, +achtte de brave man, nu hij de baan klaar vond, het beter, voor eigene +rekening oorlog te voeren. Hij liep het land af, terwijl hij, geloof +ik, vriend en vijand plunderde, onder voorwendsel van schatting te +heffen, soms als op mijn order en soms (vervloekt zij zijne +onbeschaamdheid!) in zijn eigen grooten naam. Op mijn woord van eer, +als ik het beleven mag Benmore weêr te zien, zal ik in verzoeking komen +dien knaap te laten ophangen. Nu herken ik zijne hand vooral in de +wijze, waarop gij aan de klauwen van dien prekenden rekel Gilfillan +ontrukt zijt, en ik twijfel er geen oogenblik aan, of Donald zelf +speelde de rol van marskramer bij die gelegenheid; maar hoe het komt, +dat hij u niet uitgeschud of losgeld gevraagd heeft; of zich, op eene +of andere wijze, van uw gevangenschap tot zijn eigen voordeel bediend +heeft, gaat mijn verstand te boven.” + +„Wanneer en hoe hebt ge van mijne opsluiting gehoord?” vroeg Waverley. + +„De Prins zelf vertelde het mij,” zeide Fergus, „en deed tot in de +minste kleinigheden naar alles wat u betreft onderzoek. Daarop +berichtte hij mij, dat gij op dat oogenblik in de macht waart van een +onzer noordelijke afdeelingen – ge begrijpt, ik kon hem geene +bijzonderheden vragen – en vroeg hij mijn gevoelen, op hoedanige wijze +met u te handelen. Ik gaf den raad, u herwaarts te doen overbrengen als +gevangene, omdat ik u niet verder benadeelen wilde bij het Engelsche +bewind, als gij bij uw voornemen bleeft volharden om naar het zuiden +terug te keeren. Gij zult u wel herinneren, dat ik niets wist van de +tegen u ingebrachte beschuldiging van anderen tot hoogverraad aangezet +en hen daarin bijgestaan te hebben, hetwelk, naar ik vermoed, wel eenig +deel heeft aan de verandering in uw eerste plannen. Die stomme, tot +niets bruikbare ellendeling van een Balmawhapple, werd gezonden, om u, +van Doune af aan, te geleiden, met hetgeen hij zijn korps ruiterij +noemt. Wat zijn gedrag betreft, zoo vermoed ik, dat, behalve zijn +natuurlijken afkeer van alles wat naar een fatsoenlijk man gelijkt, +zijn avontuur met Bradwardine hem nog op het hart drukt, en wel te +meer, omdat ik niet twijfel, of de wijze waarop hij die geschiedenis +verteld heeft, iets bijgedragen heeft tot de nadeelige geruchten, die +van u bij uw voormalig regiment zijn ingekomen.” + +„Niets is waarschijnlijker,” zeide Waverley; „maar nu, mijn waarde +Argus, zult gij zeker wel tijd hebben, om mij iets van Flora te +vertellen.” + +„Wel zeker! Maar ik kan u alleen zeggen, dat zij welvarende is, en zich +voor het oogenblik bij een naastbestaande in deze stad ophoudt. Ik +achtte het beter dat ze naar hier kwam, daar, sedert onzen voorspoed, +een goed aantal vrouwen van rang onze militaire hofhouding volgen; en +ik kan u verzekeren, dat er een soort van gewicht gehecht wordt aan de +nauwe betrekking tot zulk een persoon als Flora Mac-Ivor, en wanneer er +een botsing plaats heeft van elkander kruisende vorderingen en +verzoeken, gelijk hier, dan moet iedereen alle gepaste middelen bij de +hand nemen, om zijn invloed te vermeerderen.” + +Er was iets in dit laatste gezegde, dat Waverleys gevoel kwetste. Hij +kon het denkbeeld niet verdragen, dat Flora beschouwd zou worden, als +dienstig om de bevordering haars broeders in de hand te werken, door de +bewondering, welke zij noodwendig tot zich moest trekken; en ofschoon +dat denkbeeld in de nauwste overeenstemming stond met verscheidene +andere trekken van Fergus’ karakter, schokte het Waverley als +zelfzuchtig en zoowel der edele ziel van de zuster onwaardig, als +beneden den hooghartigen, onafhankelijken aard van het Opperhoofd. +Fergus, wien zulke kunstgrepen gemeenzaam waren, daar hij aan het +Fransche hof opgevoed was, bemerkte den ongunstigen indruk niet, dien +hij onbedachtzaam op het gemoed van zijn vriend gemaakt had, en besloot +met te zeggen, „dat ze Flora bezwaarlijk zouden zien vóor den avond, +als wanneer ze tegenwoordig zou zijn op een concert en bal, hetwelk men +voornemens was aan het gevolg des Prinsen te geven. Wij hebben een +kleinen twist gehad, omdat ze u niet heeft veroorloofd afscheid van +haar te nemen. Ik heb geen lust om het tooneel te vernieuwen, door haar +te verzoeken u heden morgen toe te laten; want niet alleen zou ik ligt +worden afgewezen, maar er zou ook misschien gevaar bestaan dat ge +elkander heden avond niet zaagt.” + +Terwijl ze dus praatten, hoordde Waverley op de binnenplaats, onder de +ramen van hun vertrek, een welbekende stem. „Ik verzeker u, mijn waarde +vriend,” zeide de spreker, „dat het een volslagen afwijking is van de +krijgswetten, en zoo ge niet in zeker opzicht een nieuweling waart, zou +uw handelwijze de gestrengste afkeuring verdienen. Want een +krijgsgevangene mag om geene reden bezwaard worden met boeien, of +opgesloten in ergastulo, zoo als het geval zou geweest zijn, indien gij +dezen heer in de put te Balmawhapple afgelaten hadt. Ik stem toe, dat +zulk een gevangene, veiligheidshalve, mag gebracht worden in carcere, +dat is in een openbare gevangenis.” + +De grommende stem van Balmawhapple, die zich verwijderde, liet zich nu +hooren; het scheen dat hij tamelijk ontevreden heenging; maar het woord +„landlooper” was het eenige dat ten volle verstaanbaar was. Hij was +vertrokken, voordat Waverley den binnenhof had bereikt, om den +waardigen baron van Bradwardine te begroeten. De uniform, die hij thans +droeg, namelijk: een met goud galon opgelegde blauwe rok, een +scharlaken rood vest en wijde broek en laarzen scheen een nieuwe +strakheid en stijfheid aan zijne ranke, magere gestalte te hebben +bijgezet; en het hooge gevoel, dat hij een militair kommando en gezag +bekleedde, had in gelijke mate de gemaakte waardigheid van zijn houding +en het didaktische van zijn toon nog vermeerderd. + +Hij ontving Waverley met zijn gewone vriendelijkheid, en gaf met +ongeduld zijn verlangen te kennen, om de reden te vernemen, waarom hij +zijn plaats als officier onder de dragonders van C– verloren had; +„niet,” zeide hij, „omdat hij de minste vrees koesterde, dat zijn jonge +vriend iets zou hebben uitgericht, hetwelk zulk eene onedelmoedige +behandeling, als hij van het Bewind had ondergaan, verdienen mocht; +maar omdat het billijk en voegzaam was, dat de baron van Bradwardine, +zoo wel voor zich zelven als voor anderen, volkomen in staat mocht +wezen om alle lasteringen te weêrleggen, met betrekking tot den +erfgenaam van Waverley-Honour, dien hij zoo veel recht had als zijn +eigen zoon te beschouwen.” + +Fergus Mac-Ivor, die zich nu bij hen gevoegd had, liep spoedig over het +met Waverley gebeurde heen, en besloot zijn verhaal met de vleiende +wijze, waarop hij door den jongen Prins ontvangen was. De Baron +luisterde stilzwijgend toe, en toen Fergus geëindigd had, drukte hij +Waverley hartelijk de hand, en wenschte hem geluk, dat hij in de dienst +van zijn wettigen vorst getreden was. „Want,” voegde hij er bij, +„ofschoon het te recht bij alle natiën voor schandelijk en onteerend +gehouden is, het sacramentum militare te schenden, en zulks, hetzij dit +aangegaan ware door elken soldaat afzonderlijk, hetgeen de Romeinen per +conjurationem noemden, of door éen soldaat, in naam van de overigen, +zoo twijfelde niemand ooit, of de dus bezworen verplichting werd +opgeheven door de dismissio, of het ontslag van een soldaat. Ware dit +anders, dan zou de betrekking van den soldaat even hard zijn, als die +der kool- of zoutmijngravers en andere adscripti glebæ [128]. Uw geval +heeft wel iets van de beschimping, door den geleerden Nanchez +beschreven, in zijn werk De jure-jurando, hetwelk ge bij deze +gelegenheid zonder twijfel geraadpleegd hebt. Wat hen betreft, die u +gelasterd hebben, ik verklaar bij den Hemel, dat ik ze beschouw als met +recht vallende in de bepaalde straf der Lex Memnonia, insgelijks Lex +Rhemnia genoemd, waarop zich Cicero beroept in zijn oratio In Verrem. +Ik zou echter van oordeel zijn geweest, mijnheer Waverley, dat gij, +alvorens u tot eenigen bijzonderen dienst van den Prins te bepalen, +hadt kunnen onderzoeken, welken rang de baron van Bradwardine daar +bekleedde, en of hij zich niet bijzonder gelukkig zou geacht hebben, +zich van uwe hulp te mogen bedienen in het regiment, paardenvolk, dat +hij voornemens is te werven.” + +Eduard ontdook dit verwijt, door zich op de noodzakelijkheid te +beroepen, van onmiddellijk op ’s Prinsen voorslag te antwoorden, en op +de onzekerheid waarin hij op dat oogenblik verkeerde, of zijn vriend de +Baron bij het leger, of elders met eenigen dienst belast was. + +Nadat deze kleine kibbelpartij dus was bijgelegd, vroeg Waverley naar +Freule Bradwardine, en vernam dat zij met Flora Mac-Ivor te Edinburgh +gekomen was, onder bescherming van een afdeeling van Fergus’ +manschappen. Deze stap was inderdaad noodzakelijk geweest; want +Tully-Veolan was een zeer onaangename, en zelfs gevaarlijke +verblijfplaats geworden voor een jonge dame zonder bescherming, daar de +plaats in de nabijheid der Hooglanden, en insgelijks bij een of twee +groote dorpen gelegen was, die, zoo wel uit afkeer van de Catherans, +als uit ijver voor het Presbyterianisme, zich hadden verklaard voor het +Bewind, terwijl ze onregelmatige korpsen van partijgangers vormden, +welke gedurig schermutselingen hadden met de bergbewoners, en soms de +huizen der Jacobietische landbezitters aanvielen. + +„Ik wenschte u voor te stellen,” zeide de Baron, „naar mijn kwartier in +the Luckenbooth [129] te wandelen, en in het voorbijgaan de High-street +[130] te bezien, welke, ongetwijfeld, veel schooner is dan eenige +straat, hetzij in Londen of in Parijs. Maar Rose, het arme kind, is +vreeselijk beangst voor het vuren van het kasteel, ofschoon ik haar uit +Blondel en Coehoorn bewezen heb, dat een kogel deze gebouwen onmogelijk +bereiken kan; en bovendien heb ik van Zijn Koninklijke Hoogheid in +last, om naar het kamp of de legerplaats onzer armee te gaan, om te +zorgen voor het conclamare vasa – dat wil zeggen, te maken dat de +manschappen hun pak en zak opbinden voor den marsch van morgen.” + +„Dat zal voor de meesten onzer gemakkelijk te doen zijn,” zei Fergus +Mac-Ivor lachend. + +„Met uw verlof, kolonel Mac-Ivor, niet zoo gemakkelijk als ge schijnt +te denken. Ik geloof gaarne, dat uw volk de Hooglanden verliet, ontdaan +van allen last der bagage; maar het is niet te zeggen, welk een menigte +nuttelooze prullen zij op hun marsch hebben verzameld. Ik zag een uwer +knapen – ik vraag u nogmaals verschooning! – met een spiegel op den +rug.” + +„Ja, ja,” zeide Fergus, vroolijk gestemd, „en als ge hem gevraagd hadt, +zou hij u geantwoord hebben: „een vliegende kraai vindt altijd wat.” – +Maar komaan, waarde Baron, ge weet even goed als ik, dat een honderdtal +Uhlanen of een kompagnie Pandoeren meer spels in een land zouden maken, +dan deze ridder van den spiegel en al onze clans bij elkaâr.” + +„Dat is ook zeer waar, Kolonel,” zeide de Baron; „ze zijn, gelijk een +Heidensch schrijver zegt, „ferociores in aspectu, mitiores in actu; van +een vreeselijk en grimmig voorkomen, maar beter in hun gedrag, dan hun +voorkomen of gelaat zou doen denken. – Maar, ik sta hier, met u, jonge +borsten, te praten, terwijl ik in ’s Konings park moest zijn.” + +„Maar wilt ge,” zeide Fergus, „bij uwe terugkomst met Waverley en mij +het middagmaal gebruiken? Ik verzeker u, Baron, dat, ofschoon ik leven +kan als een Hooglander, waar de nood het vordert, ik mijn Parijsche +opvoeding niet vergeten ben, en houd van la meilleure chère.” + +„En wie drommel twijfelt daaraan,” viel de Baron lachend uit, „wanneer +gijlieden alleen de kookkunst medebrengt, en de goede stad de +bouwstoffen moet leveren? – Wel, ik heb het een en ander te doen in de +stad – maar, ik zal te drie ure bij u wezen, als het middagmaal zoo +lang wachten kan.” + +Dit zeggende, nam hij afscheid van zijn vrienden, en ging den last +volvoeren, die hem opgedragen was. + + + + + + + + +ACHTSTE HOOFDSTUK. + +EEN SOLDATEN MAALTIJD. + + +Jaap van de Naald was een man van zijn woord, wanneer de sterke drank +er buiten bleef; en Callum Beg, die zich nog bij Waverley als in schuld +beschouwde, omdat deze geweigerd had vergoeding aan te nemen, ten koste +van den kastelein uit de Kandelaar, nam deze gelegenheid waar, om de +verplichting af te doen, door de wacht te houden over den erfelijken +kleedermaker van den stam Ivor, en „zat hem,” gelijk hij zich +uitdrukte, „dicht op de huid, tot hij het pak af had.” Om zich van +dezen dwang te ontslaan, vloog Shemus’ naald door de stof met de +snelheid van den bliksem; en daar de kunstenaar niet ophield de eene of +andere vreeselijke schermutseling van Fin Macoul [131] te bezingen, zoo +deed hij ten minste drie steken bij den dood van elken held. De +kleeding was dus spoedig gereed; want het korte vest paste, en het +overige van de uitrusting vorderde weinig moeite. + +Toen onze held met fierheid het gewaad van den ouden Gael aantrok, dat +wel geschikt was om een voorkomen van stoutheid aan een gestalte te +geven, die, hoezeer rank en welgemaakt, eer sierlijk dan krachtig was, +zullen mijn lezers hem, naar ik hoop, het wel willen vergeven, indien +bij zich meer dan eens in den spiegel bekeek, en niet kon nalaten te +erkennen, dat het beeld dat van een knap jong mensch was. In waarheid, +hier was geen verbloemen aan. Zijn lichtbruin haar – want hij droeg +geen pruik, al was dit in dien tijd de algemeene mode – paste bij de +muts, die het dekte. Zijn gestalte verried vastheid en vlugheid, +waaraan de breede plooien van den tartan iets waardigs gaven. Zijn +blauw oog scheen van die soort, + + + „Die smelten in liefde, en die vonklen in den strijd,” + + +en een schijn van bedeesdheid, die werkelijk niets anders was dan het +gevolg van zijn weinigen omgang met de menschen, verleende iets +belangwekkends aan zijn trekken, zonder de bevalligheid of de +schranderheid, welke ze kenmerkten, te schaden. „Hij is een mooi man – +een heel mooi man,” zeide Evan Dhu (nu vaandrig Maccombich) tot Fergus’ +knappe gastvrouw. + +„Hij is heel wel,” zeide de weduwe Flockhart, „maar op verre na zoo +mooi niet als uw kolonel, vaandrig.” + +„Ik wilde hem niet vergelijken,” zeide Evan, „ook sprak ik niet van +zijn bijzondere schoonheid, maar alleen, dat mijnheer Waverley er +netjes en vlug uitziet, en als een borst, die zich niet op de teenen +zal laten trappen. En inderdaad, hij is vlug genoeg met sabel en +schild. Ik heb zelf eens met hem geschermd te Glennaquoich, en ook Vich +Ian Vohr dikwijls, op een Zondag namiddag.” + +„God vergeve het u, vaandrig Maccombich! Ik ben er zeker van, dat de +kolonel nooit zoo iets gedaan heeft.” + +„Hola! hola! vrouw Flockhart; wij hebben jong bloed, moet ge weten; en +jonge heiligen, oude duivels!” + +„Maar gaat ge morgen vechten tegen Sir John Cope, vaandrig Maccombich?” +vroeg vrouw Flockhart aan haar gast. + +„Wis en zeker, dat beloof ik hem, namelijk als hij ons wachten durft, +vrouw Flockhart.” + +„En zult ge aan die verschrikkelijke wezens, de dragonders, het hoofd +bieden, vaandrig Maccombich?” vroeg de waardin op nieuw. + +„Klauw om klauw, zoo als Conan tegen den Satan zei, vrouw Flockhart en +de duivel hale den kortsten!” + +„En zal de Kolonel zich in het gedrang der bajonetten wagen?” + +„Daar kan ik een eed op doen, vrouw Flockhart; hij zal, bij Sint +Pieter, de voorste zijn.” + +„Barmhartige goedheid!” riep de weduwe diep getroffen uit, „en als hij +vermoord wordt door de roodrokken!” + +„Zoo dat gebeurde, vrouw Flockhart, dan ken ik er een, die hem niet +overleven zal om hem te beschreien. Maar laat ons ten minste vandaag +nog leven en ons middagmaal gebruiken; en zie daar is Vich Ian Vohr, +met den heer Waverley, die eindelijk zijn bekomst er van heeft om ginds +voor den grooten spiegel te draaien, en die oude leelijke kerel, de +baron Bradwardine, die den jongen Ronald van Ballenkeiroch dood schoot, +op de hielen gevolgd door dat wonderlijke stuk van een mensch, dien ze +Mackwheeble noemen, de heer van Kittlegabs, de Fransche kok met zijn +hond, die het spit draait, achter hem drentelende; en ik heb honger als +een wolf, mijn goede weduw; dus zeg aan Kaat, dat zij de soep opdraagt +en zet de pinners [132] op; want gij weet, Vich Ian Vohr zal niet gaan +zitten, voordat gij aan het hoofd van de tafel plaats hebt genomen, – +en vergeet het fleschje brandewijn niet, hoor wijfje!” + +Op dezen wenk werd het middagmaal op tafel gezet. Vrouw Flockhart, die +van uit haar weduwkap, als de zon door den nevel glimlachte, plaatste +zich aan het hoofd van de tafel, terwijl zij misschien bij zichzelve +naging, hoe weinig zij er zich over bekommerde, of de opstand ook lang +duurde, die haar in een gezelschap bracht, hetwelk zoo ver boven haar +gewonen vriendenkring verheven was. Zij had Waverley en den Baron naast +zich, terwijl zij het genoegen smaakte van het Opperhoofd tegenover +zich te zien. De man des vredes en van den oorlog, de rentmeester +Mackwheeble en vaandrig Maccombich, namen, na een aantal buigingen voor +hunne meerderen en tegen elkander, plaats, ieder aan een zijde van het +Opperhoofd. Tijd, plaats en omstandigheden in aanmerking genomen, was +hun onthaal uitnemend, en Fergus bij uitstek opgeruimd. Zich om geen +gevaar bekreunende, en luchthartig van aard, opgewonden door jeugd en +eerzucht, zag hij in zijne verbeelding al zijne verwachtingen door het +geluk bekroond, en liet hij zich in ’t geheel niet storen door den kans +op een krijgsmansdood. De Baron verontschuldigde zich met een paar +woorden dat hij Mackwheeble had meêgebracht. „Zij hadden ons onledig +gehouden,” zeide hij, „met de zorgen voor de uitgaven van den oorlog. +En op mijn woord,” zei de oude man, „daar ik denk dat dit wel mijn +laatste veldtocht zal zijn, zoo eindig ik juist waar ik begonnen ben. – +Ik heb het altijd moeielijker gevonden aan „de zenuwen van den oorlog” +te komen, gelijk een geleerd schrijver de caisse militaire noemt, dan +bij het vleesch „het bloed of de beenderen.”” + +„Hoe!” riep Fergus, „ge hebt het eenige korps ruiterij opgericht dat +van beteekenis voor ons is; en hebt gij niets van de louis d’or uit de +Doutelle [133] gekregen om u te ondersteunen?” + +„Neen, Glennaquoich; knapper lui zijn mij voor geweest.” + +„Dat is inderdaad schande,” zei de Hooglander; „maar ge zult met mij +deelen wat van den mij verleenden onderstand over is. Het zal u van +nacht eene angstige gedachte besparen, en morgen op hetzelfde +neêrkomen, want op de een of andere wijze, zullen wij allen, eer de zon +ondergaat, bezorgd zijn.” Waverley deed, sterk kleurende, maar met den +grootsten ernst, hetzelfde aanbod. + +„Ik dank u beiden, beste jongens,” antwoordde de baron, „maar ik wil +geen inbreuk maken op uw peculium. Mackwheeble heeft de vereischte som +verschaft.” + +Hier draaide de rentmeester onrustig op zijn stoel, en scheen alles +behalve op zijn gemak. Ten laatste, na verscheiden malen gekucht te +hebben en na telkens herhaalde betuigingen van zijne toewijding aan +zijns heeren dienst, bij nacht of bij dag, levend of dood, begon hij te +kennen te geven: „dat de bankiers hun gereed geld in het kasteel hadden +geborgen; dat, zonder twijfel, Sandie Goldie, de zilversmid, veel voor +mijnheer den Baron doen zou, maar dat er niet veel tijd was om de +waarborgsakten in orde te krijgen, en zeker, zoo Glennaquoich, of +mijnheer Waverley het schikken konden, –” + +„Laat mij van zoodanigen onzin niet meer hooren, Mijnheer,” riep de +Baron, op een toon, die Mackwheeble deed verstommen, „maar handel, +gelijk wij voor den eten zijn afgesproken, zoo ge in mijne dienst +wenscht te blijven.” + +Op dat stellige bevel waagde de rentmeester, ofschoon hij een gevoel +had, alsof hij veroordeeld was om het bloed uit zijn eigene aderen in +die van den Baron te doen overstorten, het niet een enkel woord meer +uit te brengen. Maar na nog een poos op zijn stoel heen en weer te +hebben geschoven, wendde hij zich tot Glennaquoich, en zeide hem, dat, +zoo deze meer baargeld had, dan hem in het veld te pas kwam, hij het +tegenwoordig voor hem kon uitzetten, in veilige handen en met groot +voordeel. + +Op dit voorstel schoot Fergus in een hartelijken lach, en antwoordde, +toen hij weêr bij adem gekomen was: „Hartelijk dank, maar ge moet weten +dat het onder ons, krijgslieden, een gewoon gebruik is; onze hospita +tot onzen bankier te maken. Hier, vrouw Flockhart,” vervolgde bij, +terwijl hij vier of vijf groote stukken uit een welgevulde beurs nam, +en de beurs zelve, met den overigen inhoud, in haar schoot wierp, „dit +zal voor mij voldoende zijn; neem gij de rest; wees mijn bankier, zoo +ik leef; en mijn executeur, zoo ik sterf; maar draag zorg iets aan de +Hooglandsche Cailliachs [134] te geven, die het coronach voor den +laatsten Vich Ian Vohr het hardst zullen uitgalmen.” + +„Dit is het testamentum militare,” zei de Baron, „hetwelk onder de +Romeinen als een privilegie van mondelinge testamenten gold.” Maar het +weeke hart van vrouw Flockhart smolt in haar binnenste, bij deze taal +van het Opperhoofd; zij trok een bedroefd gezicht, en weigerde stellig +het haar opgedragene te aanvaarden, zoodat Fergus verplicht was het +terug te nemen. + +„Welnu,” zei het Opperhoofd, „dan zal het, zoo ik sneuvel, den +grenadier ten deel vallen, die mij de hersens inslaat, en ik zal zorgen +dat hij het niet gemakkelijk verdient.” + +Mackwheeble was weder in verzoeking om een woord mede te spreken; want +waar het de kas gold, was het hem onmogelijk te zwijgen. + +„Misschien zou het beter zijn dat hij het goud aan freule Mac-Ivor +bracht, in geval van dood of eenige andere gebeurtenis. Men zou den +vorm kunnen bezigen van een geschenk mortis causa, ten behoeve van de +jonge dame; en het zou maar een pennestreek kosten, om het in orde te +brengen.” + +„De jonge dame,” zeide Fergus, „zou, indien zoo iets gebeurde, wel aan +andere zaken te denken hebben, dan aan deze ellendige louis d’or.” + +„Gij hebt volmaakt gelijk; – daar valt niets tegen in te brengen; maar +Mijnheer weet wel, dat de zware rouw....” + +„Door de meeste lieden beter te dragen is, dan een hongerige maag, niet +waar, rentmeester, niet waar? Ik geloof zelfs dat er menschen zijn, die +door zulk eene wijze overweging getroost zouden worden over het verlies +van hunne geheele familie. Maar er is een rouw die honger noch dorst +kent, en de arme Flora....” Hier zweeg hij, en het gansche gezelschap +deelde in zijne ontroering. + +De gedachten van den Baron bepaalden zich natuurlijk tot den +onbeschermden toestand van zijne dochter, en een zware traan welde in +het oog van den grijsaard. „Zoo ik kom te vallen, Mackwheeble, gij hebt +al mijn papieren, en weet al mijn zaken; wees rechtvaardig omtrent +Rose.” + +De rentmeester was, in elk geval een mensch – van aardsche stof zoo als +ieder ander – zeker voor het grootste gedeelte modder en slijk, maar +hij bezat toch eenig gevoel voor billijkheid en, vooral wanneer het den +Baron of zijne jonge meesteres gold. Hij hief dus een luiden +jammerkreet aan. „Als die vreeselijke dag komen mocht, zou, zoo lang +Duncan Mackwheeble een stuiver had, die aan freule Rose toebehooren. +Hij wilde kopieërwerk doen voor een stuiver het blad, eer zij weten zou +wat gebrek was; zoo inderdaad de schoone baronie van Bradwardine en +Tully-Veolan, met zijne huizing en opslag (hij hield vol, bij iedere +pauze, met snikken en schreien), hofstede, tuinen, veenen en gronden – +buitenweiden, velden, boomgaarden, duivenhokken – met de rechten van +net- en fleurvisscherij in het meer en water van Veolan – tienden, +patroonschap enz. – annexis et connexis rechten van weide, turf, +manschap en aanhoorigheden, hoedanig ook – (hier nam hij toevlucht tot +het einde van zijn langen das, om zijne oogen af te droogen, daar zij, +in spijt van hemzelven, overliepen bij de gedachten, welke deze +brabbeltaal van kunsttermen te voorschijn riep) – alles breeder +beschreven in de oorspronkelijke bewijsstukken en titels derzelve – en +gelegen binnen de parochie van Bradwardine in het graafschap Perth – +zoo deze, als voorzeid, moeten overgaan van mijns meesters kind op +Inch-Grabbit, die een Whig is en een Hannoveraan, en bestuurd moet +worden door zijn agent, Jamie Howie, die niet in staat is om +veldwachter [135], laat staan om rentmeester te wezen.” + +Het begin dezer weeklacht had inderdaad iets aandoenlijks; maar het +einde maakte het onmogelijk om niet in lachen uit te barsten. „Geen +nood, Mackwheeble,” zei vaandrig Maccombich, „want de goede oude tijden +van rukken en plukken zijn terug gekomen, en Sneckus MacSnackus, (hij +wilde waarschijnlijk annexis connexis zeggen) en de rest uwer vrienden +zullen plaats moeten maken voor den langsten degen.” + +„En die degen zal de onze zijn, rentmeester,” zeide het Opperhoofd, die +wel zag dat Mackwheeble, bij deze kennisgeving, niet weinig verbleekte. + + + Wij geven hun graag onzer bergen metaal, + Lillibulero, bullen a la. + En in plaats van met munt doen wij af met het staal. + Lero, lero, enz. + Weldra zien we onzen kerfstok zoo effen als ooit, + Lillibulero, enz. + Want wie dùs is betaald vraagt, om afdoening nooit. + Lero, lero, enz. [136] + + +„Maar kom, rentmeester, wees niet neerslachtig; drink uw wijn in rust; +de Baron zal behouden en overwinnend op Tully-Veolan terugkeeren, en +Killancureits landerijen met zijn eigen vereenigen, omdat de laffe, +halfbakken knaap niet, als een braaf man, voor den Prins wil te velde +trekken.” + +„’t Is waar, de goederen grenzen aan elkaar,” zeide de rentmeester, +terwijl hij zijn oog afveegde, „en behooren natuurlijk onder éen +bestuur.” + +„En ik,” ging het Opperhoofd voort, „zal ook voor mij zelven zorgen; +want ge moet weten, dat ik hier een goed werk heb te verrichten, om +vrouw Flockhart in den schoot der Katholieke Kerk te brengen, of ten +minste halfweg, dat wil zeggen, tot aan uwe Episcopale vergaderzaal. O +Baron! zoo ge haar schoone altstem hoordet, Kaatje en Matje des morgens +aansporend, gij, die muziek verstaat, zoudt schrikken op het denkbeeld, +van haar bij het psalmgezang van Haddo’s Hol [137] te hooren gillen.” + +„De Hemel vergeve het u, kolonel, is dat doordraven! Maar ik hoop, dat +de heeren thee zullen drinken, alvorens naar het paleis te gaan, en ik +zal ze voor u zetten.” + +Dit zeggende, liet vrouw Flockhart hen aan hunne eigene gesprekken +over, die, gelijk men veronderstellen mag, hoofdzakelijk over de +aanstaande gebeurtenissen van den veldtocht liepen. + + + + + + + + +NEGENDE HOOFDSTUK. + +HET BAL. + + +Vaandrig Maccombich vertrok naar het Hooglandsche kamp, werwaarts zijn +plicht hem riep; de rentmeester Mackwheeble verwijderde zich, om zijn +middagmaal te verteeren en als het kon ook Evan Dhu’s bedreiging van +toepassing der krijgswet, in een of andere afgelegen kroeg, terwijl +Waverley, de Baron en het Opperhoofd zich naar Holyrood-House begaven. +De beide laatsten waren in een alleropgeruimdste stemming, en de Baron, +op zijn wijze, plaagde onzen held over zijn uiterlijk, hetwelk de +nieuwe kleeding zoo voordeelig deed uitkomen. „Als gij een of ander +plan hebt tegen het hart van een aardig Schotsch meisje, zou ik u +raden, als gij aanzoek bij haar doet, aan de woorden van Virgilius te +denken: + + + Nunc insanus amor duri me Martis in armis, + Tela inter media atque adversos detinet hostes. + + +welke verzen Robertson van Struan, Opperhoofd van den clan Donnochy. – +tenzij de aanspraak daarop door Lude gemaakt de voorkeur moet hebben – +heel sierlijk vertaald heeft.” + +„Luister liever naar mijn lied,” zeide Fergus. + + + „Zij was niet gesteld op een Engelsch heer, + Een Engelsche dame ook en wou ze niet wezen, + Maar onder den plaid van Duncan Grame, + Dien zij er zich uit had gelezen, + Vertrok zij, en scheen niets te vreezen.” + + +Thans bereikten zij het paleis van Holyrood, en werden, toen ze de +vertrekken binnentraden, een voor een aangediend. + +Het is maar al te wel bekend, hoe vele heeren van rang, opvoeding en +fortuin, deel namen aan de noodlottige en wanhopige onderneming van +1745. Desgelijks kozen ook de Schotsche dames zeer algemeen de partij +van den beminnelijken en schoonen jongen Prins, die zich in de armen +zijner deelnemende landslieden wierp, meer als een romanheld, dan als +een wijze staatsman. Het is dus niet te verwonderen, dat Eduard, die +het grootste gedeelte van zijn leven in de stille en statige +afzondering van Waverley-Honour had doorgebracht, verblind werd door de +levendigheid en de bevallige pracht van het tooneel, hetwelk de lang +verlatene zalen van het Schotsche paleis thans opleverden. De bijzaken, +het is waar, misten den noodigen luister, wegens de kortheid en de +onrust van den tijd; maar dit belette niet, dat de algemeene indruk +treffend was en zelfs schitterend mocht genoemd worden door den rang, +dien het daar verzamelde gezelschap bekleedde. + +Het duurde niet lang, of des minnaars oog ontdekte het voorwerp zijner +liefde. Flora Mac-Ivor was juist bezig naar hare plaats terug te +keeren, dicht aan het boveneinde van de zaal, met Rose Bradwardine aan +haar zijde. In weerwil van het talrijke en luisterrijke gezelschap, +hadden zij bijna de algemeene aandacht getrokken, daar ze ongetwijfeld +twee van de schoonste der aanwezige vrouwen waren. De Prins maakte veel +werk van beiden, bijzonder van Flora, met wie hij danste: een voorkeur, +die zij waarschijnlijk aan haar buitenlandsche opvoeding en vaardigheid +in de Fransche en Italiaansche talen te danken had. + +Toen het algemeene gewoel, dat het einde van een dans gewoonlijk +vergezelt, het toeliet, volgde Eduard, bijna werktuiglijk, Fergus naar +de plaats, waar Flora gezeten was. De hoop, waarmede hij zijn +genegenheid gedurende de afwezigheid van het beminde voorwerp had +gevoed, scheen in hare tegenwoordigheid te verdwijnen, en gelijk +iemand, die zich inspant om zich de bijzonderheden van een vergeten +droom te herinneren, zou hij op dat oogenblik alles ter wereld gegeven +hebben, om in het geheugen de gronden terug te roepen, waarop hij +verwachtingen had gebouwd, die nu zoo ijdel en nietig schenen. Hij +volgde Fergus met nedergeslagen oogen, gonzende ooren en het gevoel van +een misdadiger, die, terwijl hij langzaam door de menigte henentreedt, +welke vergaderd is om de voltrekking van zijn vonnis te zien, geen +duidelijke bewustheid heeft, noch van het geraas dat zijn ooren treft, +noch van het rumoer der menigte, waarover hij zijn verwilderde oogen +laat rondwaren. + +Flora scheen een weinigje – een klein weinigje – getroffen en ontroerd +bij zijn nadering. „Ik breng u een aangenomen zoon van Ivor,” zeide +Fergus. + +„En ik ontvang hem als een tweeden broeder,” antwoorde Flora. + +Er lag een ligte nadruk op het woord, die ieder oor zou ontgaan zijn, +uitgenomen dat, hetwelk door koortsige vrees overmeesterd was. De toon +was echter bepaald aangegeven en volkomen in overeenstemming met haar +houding, en gaf blijkbaar te kennen: „Ik zal nooit aan den heer +Waverley denken in eenige andere betrekking.” Eduard verstomde, boog en +zag naar Fergus, die zich op de lippen beet, – een beweging van toorn, +die bewees, dat hij insgelijks een ongunstige verklaring gaf aan de +wijze, waarop zijn zuster zijn vriend had ontvangen. „Ziedaar dan het +einde van mijn wakenden droom!” Dit was Waverleys eerste gedachte, en +ze was zoo bij uitstek pijnlijk, dat ze hem voor een oogenblik +doodsbleek maakte. + +„Genadige Hemel!” riep Rose Bradwardine, „hij is nog niet hersteld!” + +Deze woorden, welke ze met groote aandoening uitte, werden door den +Prins zelven gehoord, die haastig vooruit trad, en, Waverley bij de +hand vattende, vriendelijk naar zijn welstand vernam, en er bijvoegde +dat hij hem wenschte te spreken. Door een krachtige en plotselinge +inspanning die de omstandigheden noodzakelijk maakten, werd Waverley +zichzelven in zoo verre meester, dat hij den Prins zwijgend kon volgen +naar een afgelegen hoek van het vertrek. + +Hier hield de Prins hem eenigen tijd op, terwijl hij een aantal vragen +tot hem richtte over de groote Tory- en Katholieke familiën in +Engeland, haar betrekkingen, haar invloed en haar gehechtheid aan het +huis van Stuart. Op deze vragen had Eduard ten allen tijde niet anders +dan algemeene antwoorden kunnen geven; en men kan gemakkelijk nagaan +dat, in zijn tegenwoordige gemoedsgesteldheid, deze berichten tot +verwardheid toe onnauwkeurig waren. De Prins glimlachte een paar malen +over zijn ongerijmde antwoorden, maar zette hetzelfde onderhoud voort, +ofschoon hij zich gedwongen vond zelf de voornaamste rol op zich te +nemen, tot op het oogenblik waarin hij bespeurde, dat Waverley zijn +tegenwoordigheid van geest had herwonnen. Het is waarschijnlijk dat +deze lange audiëntie gedeeltelijk ten doel had om de meening te +versterken, welke de Prins zoo vurig verlangde onder zijn aanhangers te +zien bevorderd, dat Waverley iemand was van grooten staatkundigen +invloed. Maar het bleek uit hetgeen hij later zeide, dat hij nog een +andere beweegreden gehad had, om dit gesprek te rekken, een geheel +verschillende reden, en wel een die van toegenegenheid vóor en +belangstelling in onzen held getuigde. „Ik kan de verzoeking niet +weêrstaan,” zeide hij, „om op mijn voorzichtigheid te roemen, als de +vertrouwde van een schoone dame. Gij ziet, mijnheer Waverley, dat ik +alles weet, en ik verzeker u, dat ik levendig belang stel in deze zaak. +Maar, mijn beste jonge vriend, ge moet uw gevoelens beter weten te +beteugelen. Er zijn hier een aantal lieden, wier oogen even helder zien +als de mijne, maar op wier voorzichtigheid en stilzwijgendheid men niet +zoo goed vertrouwen kan.” + +Dit zeggende, keerde hij zich zonder gemaaktheid naar elders, terwijl +hij Waverley achterliet om over zijn laatste woorden na te denken. Zoo +deze woorden voor hem niet geheel verstaanbaar waren, waren ze toch +voldoende om hem het noodzakelijke der hem aanbevolen voorzichtigheid +te doen inzien, en terwijl hij dus een poging deed, om zich de +belangstelling waardig te toonen, welke zijn nieuwe meester voor hem +aan den dag had gelegd, door oogenblikkelijk diens wenk te gehoorzamen, +wandelde hij op naar de plaats, waar Flora en Freule Bradwardine nog +gezeten waren, en na de laatste gegroet te hebben, slaagde hij boven +zijn verwachting er in om over onverschillige zaken met beide in +gesprek te komen. + +Zoo gij, waarde lezer, ooit in het geval geweest zijt om postpaarden te +nemen te ***, of te ****, (een van welke blancos, of waarschijnlijk +alle twee, ge wel in staat zult zijn met een of ander poststation in +uwe nabuurschap in te vullen) dan moet gij, en waarschijnlijk met +deelnemende smart, den pijnlijken angst hebben opgemerkt, waarmede de +arme dieren hunne geschaafde halsen in de hamen van het tuig steken. +Maar, wanneer de onweêrstaanbare aandrang van den postiljon hen +gedwongen heeft een halfuurtje af te leggen, zullen ze verhard worden +tegen dat gevoel, en „warm in het tuig geworden”, gelijk genoemde +postiljon zich zal uitdrukken, zullen ze voortdraven, als of hunne +schoften gaaf en onbezeerd waren. Deze vergelijking past zoo volkomen +op den toestand van Waverleys gewaarwordingen, in den loop van dezen +merkwaardigen avond, dat ik haar de voorkeur geef (en dat te meer, +dewijl zij, naar ik vertrouw, geheel oorspronkelijk is) boven iedere +schitterende opheldering, die Byshe’s „Kunst der Poëzy” mij zou kunnen +opleveren. + +Inspanning vindt, even als de deugd, hare belooning in zichzelve; en +onze held had bovendien nog andere beweegredenen, om een gemaakte +bedaardheid en onverschilligheid omtrent Flora’s onvriendelijk gedrag +aan den dag te blijven leggen. De hoogmoed kwam hem spoedig te hulp, +door op de wonden van zijn hart zijn bijtend maar heilzaam geneesmiddel +aan te wenden. Kon of mocht hij, onderscheiden door de gunst van een +Prins; bestemd, gelijk hij reden had te hopen, om een aanzienlijke rol +te spelen in de omwenteling, welke een machtig koningrijk wachtte; +waarschijnlijk uitmuntende in kundigheden boven, en ten minste gelijk +staande in persoonlijke hoedanigheden met de meeste edele en +aanzienlijke personen, waaronder hij zich thans bevond, jong, rijk en +hoog geboren; kon, of mocht hij (zeggen wij) kwijnen onder de +minachtende blikken eener grillige schoone? + + + „O nimf, zoo onbuigzaam en koud als graniet; + Mijn hart is zoo trotsch als het uwe.” + + +De in deze regels uitgedrukte gewaarwordingen die toenmaals echter nog +niet geschreven waren [138] brachten Waverley er toe om al zijne +pogingen aan te wenden, ten einde Flora te doen gevoelen, dat hij er de +man niet naar was zich door een afwijzing te laten ter nederslaan, +waarbij zijn ijdelheid hem influisterde, dat hare uitzichten er niet +minder onder leden, dan de zijne. En om deze verandering in zijn +gevoelens te versterken, kwam hem de stille en door hemzelven niet +erkende hoop te hulp, dat zij er toe mocht komen om zijn genegenheid op +hooger prijs te stellen, wanneer zij niet meer van meening was dat het +altijd in hare macht stond die aan te moedigen, of af te wijzen. Er was +ook een geheimzinnige soort van bemoediging in des Prinsen woorden, +ofschoon hij vreesde dat ze alleen betrekking hadden op Fergus’ +wenschen, wat eene vereeniging tusschen hem en zijn zuster betrof. Maar +de omstandigheden, de tijd, de plaats, alles liep samen om tegelijk +zijn verbeelding op te wekken, en een manhaftige en standvastige +houding van hem te vorderen, terwijl hij het aan het noodlot overliet +om de uitkomst te regelen. Daarenboven, als hij alléén droevig en +ontmoedigd scheen op den avond voor een veldslag, welke wapenen zou hij +dan niet verschaffen aan den laster, die zich reeds maar al te zeer met +zijn goeden naam had bemoeid! „Neen, neen,” zeide hij tot zichzelven, +„ik zal hier mijn vijanden, wier haat door mij nooit is uitgelokt, geen +gelegenheid geven, om zulk een voordeel boven mij te verkrijgen.” + +Toegevende aan den invloed dezer gemengde aandoeningen, en nu en dan +aangemoedigd door een lachje van verstandhouding en goedkeuring, zoo +vaak de Prins de groep voorbijkwam, riep Waverley al zijn luim, +levendigheid en welsprekendheid te hulp, en verwierf zich de algemeene +bewondering van het gezelschap. Het onderhoud nam langzamerhand den +toon aan, die het meest geschikt, was voor de ontwikkeling zijner +talenten en kundigheden. De vroolijkheid van den avond werd eer +verhoogd dan gestoord door de naderende gevaren van den volgenden dag. +Alle zenuwen waren gespannen over de toekomst, en voorbereid om het +tegenwoordige te genieten. Deze zielsgesteldheid is ten hoogste gunstig +tot het oefenen der vermogens van de verbeelding, voor de poëzij, en +voor die welsprekendheid, welke zoo nauw aan de poëzij verwant is. +Waverley bezat, gelijk wij elders opmerkten, bij tijden een ongemeene +welbespraaktheid; en bij deze gelegenheid deed hij meer dan eens de +hoogere toonen des gevoels trillen, terwijl hij dan weder tot een wild +spel van geestige aardigheden afdaalde. Hij werd ondersteund en +opgewekt door bevriende geesten, die denzelfden prikkel van den tijd en +de gemoedsstemming ondervonden, en zelfs zij, wier aard voor koud en +berekenend gehouden werd, werden medegesleept door den stroom. +Verscheidene dames weigerden deel te nemen aan den dans, al duurde deze +nog steeds voort, en voegden zich, onder verschillende voorwendsels, +bij het gezelschap, waaraan „de knappe jonge Engelschman” zich scheen +verbonden te hebben. Hij werd aan een aantal lieden van den hoogsten +rang voorgesteld, en zijn manieren, welke voor het oogenblik geheel +vrij waren van de beschroomde stijfheid, waaronder ze bij mindere +opwekking, leden, verwierven de algemeene goedkeuring. + +Flora Mac-Ivor scheen het eenige daar tegenwoordige vrouwelijk wezen te +zijn, dat hem met een zekere mate van koelheid en terughouding +beschouwde; doch ook zij kon een soort van bewondering niet +onderdrukken bij het ontdekken van talenten, welke zij hem, in den loop +hunner kennismaking, nooit zoo luisterrijk en gelukkig had zien +ontwikkelen. Ik weet niet, of ze niet misschien een oogenblik spijt +gevoelde een besluit genomen te hebben omtrent het aanzoek van een +minnaar, die zoo uitstekend geschikt scheen een eerste plaats in de +hoogste rangen der maatschappij te bekleeden. Zeker had ze tot hiertoe +onder Eduards ongeneeselijke gebreken die mauvaise honte gerekend, +waaraan ze, daar zij in de hoogste kringen aan een vreemd hof opgevoed, +en weinig met de stijfheid der Engelsche zeden bekend was, het +denkbeeld hechtte van een beschroomdheid, die zelfs in zwakheid +ontaardde. Maar, zoo er een vluchtige wensch bij haar opkwam, dat +Waverley zich altijd zoo beminnelijk en aantrekkelijk mocht hebben +voorgedaan, was dit toch slechts de opwelling van een oogenblik; want +er hadden zich, sedert ze elkander hadden gezien, omstandigheden +opgedaan, welke, in haar oog, het besluit, dat ze omtrent zijn aanzoek +genomen had, beslissend en onherroepelijk maakten. + +Door geheel tegenovergestelde gevoelens overmeesterd, luisterde Rose +Bradwardine met geheel haar ziel naar hem. Zij gevoelde een heimelijke +zegepraal, bij de algemeene schatting aan iemand betaald, wiens +verdiensten ze maar al te vroeg en te hoog had leeren schatten. Zonder +den minsten zweem van ijverzucht, zonder eenig gevoel van vrees, smart +of twijfel, niet verontrust door een enkele baatzuchtige gedachte, gaf +ze zich over aan het genot van de algemeene toejuiching waar te nemen. +Als Waverley sprak, hoorde ze niet anders dan zijn stem; wanneer +anderen antwoordden, vestigde haar oog zich nog op hem, om geen enkel +zijner antwoorden te missen. Misschien was het geluk, dat ze in den +loop van dien avond smaakte, hoewel voorbijgaand, en door veel gevolgd, +in zijn aard het zuiverste en onbaatzuchtigste, dat de mensch in staat +is te genieten. + +„Baron,” zeide de Prins, „ik zou mijne beminde in het gezelschap van uw +jongen vriend niet vertrouwen. Hij is inderdaad, ofschoon wat romanesk, +een der betooverendste jonge lieden, die ik ooit gezien heb.” + +„En op mijne eer, Prins,” zei de Baron, „onze vriend kan soms zoo dof +zijn, als een zestiger, gelijk ik; indien Uwe Koninklijke Hoogheid hem +had zien droomen en druilooren langs de heuvelen van Tully-Veolan, als +een hypochonder, of, gelijk het in Burtons Anatomie heet, een +Phreneticus of Lethargicus, zoudt gij u gewis verwonderen, van waar hij +al deze fraaie praat en vroolijkheid en scherts zoo spoedig gehaald +heeft.” + +„Het is waar,” zeide Fergus Mac-Ivor, „mij dunkt, het kan alleen de +ingeving van de „tartans” zijn; want ofschoon Waverley altijd een man +van eer is, heb ik hem tot nu toe meestal zeer verstrooid en +onoplettend in gezelschap gevonden.” + +„Wij hebben dus nog te meer verplichting aan hem,” zei de Prins, „dat +hij tot voor dezen avond hoedanigheden heeft verborgen gehouden, welke +zelfs zijn gemeenzame vrienden niet in hem hebben kunnen ontdekken. – +Maar, komt, heeren, de avond gaat voorbij en wij moeten bij tijds op de +bezigheden van morgen bedacht zijn. Ieder zorge voor zijn gezelschap, +en doe eer aan een klein feestmaal dat ik u aanbied.” + +Hij ging hen voor naar een andere reeks van vertrekken, en zette zich +in den leuningstoel, onder een verhemelte, aan het hoofd eener lange +rij van tafels, met een waardigheid en hoffelijkheid tevens, welke aan +zijn hooge geboorte en grootsche bedoelingen volkomen betaamden. +Nauwelijks was er een uur verloopen, of de muzikanten lieten het in +Schotland zoo wel bekende sein tot vertrek hooren. [139] + +„Goeden nacht dan,” zeide de Prins, opstaande; „goeden nacht dan, en +zij de vreugde met u allen! – Goeden nacht, schoone dames, die ten +verjaagden en gebannen Prins zoo hoogelijk hebt vereerd. – Goeden +nacht, mijn dappere vrienden. – Moge het geluk, dat wij heden avond +genoten hebben, een voorteeken zijn van onze spoedige en zegevierende +terugkomst in dit ons voorvaderlijk verblijf, en van vele, zeer vele +vroolijke bijeenkomsten in het paleis van Holyrood!” + +Als de baron van Bradwardine later dit afscheidswoord van den Prins +vermeldde, liet hij nooit na, op droefgeestigen toon, te herhalen: + + + „Audiit, et voti Phœbus succedere partem + Mente dedit; partem volucres dispersit in auras;” + + +hetwelk, zoo als hij er bijvoegde, vrij goed is weêrgegeven: + + + Phœbus verhoorde goedgunstig de helft van dees bede, maar hevig + Floot hij in de andere helft en gaf ze den winden ten prijs. + + + + + + + + +TIENDE HOOFDSTUK. + +DE MARSCH. + + +Het was laat toen Waverley naar huis terugkeerde, en de uitputting door +de hartstochten die elkander in zijn hart bekampten, en door de +ondervondene aandoeningen veroorzaakt, stortte hem in een diepen maar +gezonden slaap. Zijn droomen brachten hem naar Glennaquoich, en in de +zalen van Ian nan Chaistel, meende hij aan het feest, deel te nemen, +dat zoo pas op Holyrood had plaats gehad. Ook het geluid der zakpijp +hoorde hij duidelijk; en dit ten minste was geen bedrog; want „de +trotsche stap van den voornaamsten pijper” van den clan Mac-Ivor deed +zich op het plein, en wel voor de deur des verblijfs van zijn +Opperhoofd hooren, en, gelijk vrouw Flockhart die blijkbaar geene +vriendin van zijn muziek was, goedvond aan te merken, „deed de steenen +uit den muur springen met zijn gegil.” Bij gevolg werd dat geluid +spoedig sterk genoeg om Waverleys droom te verjagen, waarmede het zich +eerst op een harmonische wijze had vereenigd. + +Het geluid van Callums voetstappen in zijn kamer, (want Mac-Ivor had +Waverley wederom aan diens oppassing aanbevolen) was het tweede teeken +tot het vertrek. „Wil Mijnheer,” zeide hij, „niet opstaan? Vich Ian +Vohr en de Prins zijn reeds vertrokken naar het lange groene dal achter +de buurt, die zij des Konings Park noemen [140], en er is een groote +menigte volks op de been, dat eer het nacht wordt door andere beenen +weggedragen zal worden.” + +Waverley sprong terstond op, en bracht, met Callums hulp, zijn +Bergschotsche kleeding in behoorlijke orde. Callum berichtte hem +tevens, dat de pakwagen een lederen en van een slot voorzien ding +medegebracht had, dat op nieuw bij de bagaadje van Vich Ian Vohr en op +diens wagen bezorgd was. + +Waverley begreep uit deze beschrijving dat Callum van zijn mantelzak +sprak. Hij dacht terstond aan het geheimzinnige pakje van het meisje +uit het dal, dat hem altijd scheen te ontgaan, juist als het binnen +zijn bereik was. Maar het was thans geen tijd om zijn nieuwsgierigheid +te voldoen; en na vrouw Flockharts beleefd aanbod van een morgengroet, +dat is een morgenslok te hebben afgeslagen, hetgeen, uitgezonderd hij, +wellicht geen enkel man in het leger van den Prins zou hebben +afgewezen, nam hij afscheid en vertrok met Callum. + +„Callum,” zeide hij, terwijl ze over een modderig stuk land gingen, om +de voorstad van Canongate te bereiken, „hoe zal ik aan een paard +komen?” + +„Daar moet gij niet aan denken,” hernam Callum, „Vich Ian Vohr trekt te +voet op aan het hoofd van zijn volk, (om niet te spreken van den Prins, +die hetzelfde doet) met zijn schild op den schouder, en gij dient wel +naast hem te gaan.” + +„Best, Callum! geef mij mijn schild. – Zoo, nu zijn wij klaar. – Hoe +staat het mij?” + +„Als de brave Hooglander, die op het uithangbord voor de groote herberg +van Luckie Middlemass staat uitgeschilderd,” antwoordde Callum, +waarmede hij, zooals men begrijpen zal, een fraai compliment bedoelde; +want, volgens zijn gevoelen, was het uithangbord van Luckie Middlemass +een uitnemend kunststuk. Maar Waverley, die de volle kracht zijner +beleefde vergelijking niet gevoelde, deed hem geene verdere vragen. + +Nadat zij de armoedige en vuile buitenwijken der hoofdstad +doorgeworsteld, en in de open lucht gekomen waren, gevoelde Waverley +zoowel zijn krachten als zijn moed verjongd; hij bepaalde zijne +gedachten kalm bij de gebeurtenissen van den vorigen avond, en vestigde +ze vol hoop en welberadenheid op die van den naderenden dag. + +Toen hij een kleine, steenachtige hoogte, St. Leonards heuvel geheeten, +beklommen had, lag het Konings Park, of het dal hetwelk zich tusschen +„Arthur’s zetel” en de helling, waarop het zuidelijk gedeelte van +Edinburgh thans gebouwd is, aan zijn voeten, en leverde een vreemd en + +opwekkend tooneel op. Het was bezet door het leger der Hooglanders, die +nu bezig waren met zich tot de marsch gereed te maken. Waverley had +reeds iets van dezen aard gezien bij de jachtpartij, die hij met Fergus +Mac-Ivor had bijgewoond, maar het tegenwoordige was op een veel grooter +schaal, en oneindig belangrijker. De rotsen, die den achtergrond van +dit tooneel uitmaakten, en de lucht zelve, weêrgalmden van den klank +der doedelzakspelers waarvan ieder met zijn instrument, zijn opperhoofd +en zijn clan tot den strijd opriep. De Bergschotten, die van hun leger +onder den blooten hemel oprezen, met veel geraas en als een verwarde en +ongeregelde menigte door elkaar krioelden even als bijen, die, in haar +korven verontrust, zich tot den uitval voorbereiden, schenen al de +vlugheid van geest en ligchaam te bezitten, die tot het uitvoeren van +militaire bewegingen vereischt zijn. Wat zij deden, scheen zonder +overleg en verward te zijn; maar zooveel orde en regelmatigheid +ontstonden daaruit dat een veldheer de uitkomst moest geprezen hebben, +al mocht een drilmeester ook lachen om de wijze, waarop men er toe +geraakte. + +Deze ingewikkelde beweging, waardoor de verschillende clans weldra +onder haar bijzondere banieren gerangschikt werden, om in marschorde te +geraken, schonk op zichzelf een vroolijk en levendig schouwspel. Ze +hadden geen tenten op te ruimen, daar ze algemeen, en bij voorkeur, in +het open veld geslapen hadden, ofschoon het al laat in den herfst werd, +en het des nachts nog al begon te vriezen [141]. Een tijd lang, en +terwijl ze zich ordenden, zag men ieder oogenblik een golvende en +verwarde beweging van vlottende en in den wind fladderende pluimen en +banieren, die de trotsche leuze van Clanronald: „Ganion Coheriga” – +(spreek tegen, wie durft!) „Loch-Sloy” het wachtwoord der Mac-Farlanes; +– „Forth, fortune and fill the felters,” (Voorwaarts, fortuin, en vele +gevangenen!) het motto van den Markies van Tullibardine; „Bydand,” +(Ferm!) dat van Lord Lewis Gordon, en de leuzen en teekens van +verscheidene andere opperhoofden en clans te lezen gaven. + +Eindelijk werd deze bonte en wemelende menigte tot eene smalle en +dichte kolonne van groote lengte geschikt, die zich langs de geheele +vallei uitstrekte. Aan het hoofd der kolonne woei de standaard uit van +den Prins met een rood kruis op een wit veld en het motto „Tandem +Triumphans.” [142] De weinige ruiterij, die voornamelijk uit +Laaglandsche heeren, met hunne huisbedienden en meiers bestond, maakte +de voorhoede van het leger uit, en hare vaandels, waarvan zij wat het +aantal betreft overvloedig voorzien was, zag men aan den uitersten rand +des gezichteinders wapperen. Verscheidene leden van dit korps, onder +welke Waverley toevallig Balmawhapple, en zijn luitenant Jinker +opmerkte, (welke laatste echter, met verscheidene anderen, volgens +advies van den Baron van Bradwardine, teruggebracht was tot den stand +van „overcomplete officieren” zooals hij hen noemde,) droegen bij tot +de levendigheid, ofschoon geenszins tot het geregelde van het tooneel, +daar ze met hunne paarden, zoo veel het gedrang dit maar toeliet, +vooruitdraafden om hunne plaats bij de voorhoede in te nemen. De +betooveringen der Circe’s uit de Hoogstraat, en de sterke drank, +waarmede ze gedurende den nacht waren gelaafd, hadden waarschijnlijk +deze helden wat langer binnen de muren van Edinburgh opgehouden, dan +met hun plicht en dienst bestaanbaar was. Van zulke achterblijvers +namen de voorzichtigsten den langsten en meest omloopenden, maar wel +zoo vrijen weg, om hunne plaats, volgens de marschorde, te bereiken, +door zich op een afstand te houden van het voetvolk, en zich een pad te +banen door de tuinen ter rechterhand, waartoe ze slechts de moeite +hadden te nemen om de losse steenen afscheidingen over te springen of +neêr te rukken. Het onregelmatig opdagen en verdwijnen van deze kleine +afdeelingen, zoo wel als de verwarring, te weeg gebracht door hen, die, +schoon meestal vruchteloos, in weerwil van vloeken, verwenschingen en +tegenstand, door de menigte der Hooglanders naar het front poogden te +dringen, vergoedden door de schilderachtige woestheid van het tooneel +wat door gemis aan militaire regelmatigheid daaraan ontnomen werd. + +Terwijl Waverley op dit merkwaardig schouwspel staarde, hetwelk nog +indrukwekkender werd door de kanonschoten, die nu en dan uit het +kasteel op de Hooglandsche wachten werden gedaan, wanneer deze uit de +nabijheid afgelost werden, om zich bij hun hoofdkorps te voegen, +herinnerde hem Callum, met zijne gewone vrijmoedigheid van spreken, dat +Vich Ian Vohrs volk bijna aan het hoofd van de kolonne was, en dat ze +„onder het kanonvuur zeer snel optrekken zouden.” Aldus aangespoord, +stapte Waverley sneller voorwaarts, hoewel hij dikwijls een blik wierp +op de dichte drommen van krijgslieden, die vóor en achter hem verzameld +waren. Als men het meer van nabij bezag, leverde het leger echter een +eenigzins minder indrukwekkend gezicht op, dan uit de verte. Zij die +aan de spits van iederen clan voorttrokken, waren goed met sabel, +schild en geweer gewapend, waarbij allen den dolk en de meesten het +pistool voegden. Maar deze bestonden uit heeren, dat is bloedverwanten +van het opperhoofd, schoon dan ook in verwijderden graad, die eene +onmiddellijke aanspraak op zijne bescherming en bijstand hadden. +Schooner en geharder manschappen zouden er bezwaarlijk te vinden zijn +geweest in eenig leger ter wereld; en de vrije onafhankelijke houding +van elk hunner, die echter zoo goed geleerd hadden ondergeschikt te +blijven aan het bevel van hun Opperhoofd, benevens de bijzondere soort +van krijgstucht, bij de Hooglanders op hunne veldtochten ingevoerd, +maakten hen even geducht wegens hun persoonlijken moed en hun gevoel +van eigenwaarde, als wegens hunne beredeneerde overtuiging van de +noodzakelijkheid, om eendrachtig te handelen, en daardoor aan hunne +nationale wijze van aanval de beste kans van welslagen te verzekeren. +Maar in een lageren rang dan dezen, werden lieden gevonden van een +mindere soort, de boeren van het Hoogland, die, ofschoon ze niet zoo +genoemd wilden worden, en dikwijls, met een schijn van recht beweerden +van ouder geslacht te zijn dan de heeren die ze dienden, echter de +liverei droegen der uiterste armoede, daar ze op allerlei wijze +toegerust, slecht gewapend, half naakt, klein van persoon waren, en een +ellendig voorkomen hadden. Iedere clan van belang had eenige dezer +Heloten in zijn gevolg. – Zoo waren de Mac-Couls, ofschoon ze hunne +afkomst van Comhal, den vader van Finn, of Fingal rekenden, een soort +van Gibeoniten, of erfelijke slaven der Stuarts van Appine. De +Macbeths, afstammende van den ongelukkigen koning van dien naam, waren +onderdanen van de Morays en van den clan Donnochy, of van de Robertsons +van Athole. Nog een aantal andere voorbeelden zouden kunnen worden +bijgebracht, indien ik niet vreesde den licht nog bestaanden trots van +het Clanschap te kwetsen, en dus een Hooglandsch onweder over den +boekwinkel van mijn uitgever te brengen. Nu waren deze zelfde Heloten, +ofschoon naar het slagveld gedreven door het willekeurig gezag der +Opperhoofden, onder wie zij hout hakten en water droegen, in het +algemeen zeer slecht gevoed, en gekleed en nog slechter gewapend. De +laatste omstandigheid was voorzeker hoofdzakelijk toe te schrijven aan +het door het bewind uitgevaardigde bevel tot algemeene ontwapening, dat +schijnbaar zeer streng door het geheele Hoogland was ten uitvoer +gelegd, hoewel het de meeste opperhoofden gelukte om de zaak te +ontduiken, door de wapenen van hunne onmiddellijke clanslieden te +behouden, en die van mindere waarde, bij deze geringere satellieten +opgezameld, uit te leveren. Een natuurlijk gevolg hiervan was, dat, +gelijk wij reeds te kennen gaven, een aantal dezer arme menschen in een +allerellendigsten toestand te velde moesten trekken. + +Terwijl dus de voorhoede van een clan bestond uit manschappen op hunne +wijze, wonderlijk goed gewapend, scheen de achterhoede daarentegen uit +wezenlijke bandieten te bestaan. De een was met een strijdbijl, de +ander met een sabel zonder schede gewapend; hier zag men een roer +zonder slot, daar een mes stevig aan een stok gebonden; sommige hadden +ook niets dan hunne dolken en stokken, of uit de heg gesneden knuppels. +Het grimmige, havelooze en woeste voorkomen dezer lieden, waarvan de +meesten met al de verbazing der onwetendheid, de meest gewone +voortbrengselen van het maatschappelijke leven aangaapten, verwekte +opzien in de Laaglanden, maar verspreidde er tegelijkertijd den schrik. +Zoo weinig zelfs waren op dat tijdstip de Hooglanden nog bekend, dat +het karakter en voorkomen van hun bevolking, die op deze wijze als +militaire avonturiers zich vertoonden, bij de zuidelijke Laaglanders +geen mindere verbazing wekten, dan een inval van Afrikaansche Negers of +Eskimo’s, uit de noordelijke gebergten van Schotland komende, zou +gedaan hebben. Het kan dus geen verwondering baren, dat Waverley, die +tot hiertoe de Hooglanders in het algemeen beoordeeld had naar +diegenen, welke Fergus had geraden geacht hem van tijd tot tijd te doen +zien, ongerust en angstig gestemd werd, als hij dacht aan de roekelooze +onderneming van een legerkorps, dat geen vierduizend man sterk, en +waarvan de helft op zijn best gewapend was, om een ommekeer te brengen +in het lot van het Britsche rijk en het regeerende Huis door een ander +te doen vervangen. + +Terwijl hij langs de kolonne voorttrok, welke zich nog niet in beweging +had gesteld, werd een ijzeren kanon, het eenige stuk geschut van een +leger dat zulk een belangrijke omwenteling op het oog had, afgevuurd +als het signaal tot den marsch. De Prins had den wensch te kennen +gegeven, om dit nutteloos stuk geschut achterwege te laten; maar, tot +zijn verbazing, smeekten de Hooglandsche Opperhoofden hem vurig, dat +het hen op hun tocht mocht vergezellen, terwijl ze zich berispen op de +vooroordeelen hunner volgelingen, die, weinig aan artillerie gewoon, +een belachelijk gewicht aan dit veldstuk hechtten, en verwachtten dat +het wezenlijk zou bijdragen tot een overwinning, die zij, inderdaad, +niet konden hopen alléen met hunne eigene geweren en zwaarden te +behalen. Twee of drie Fransche kanonniers waren dus aangewezen om dit +krijgswerktuig te besturen, hetwelk door een span Hooglandsche hitten +werd voortgetrokken, en, ten slotte, alleen maar gebruikt werd om +seinschoten te doen. [143] + +Zoodra dan het schot bij deze gelegenheid gehoord werd, kwam de geheele +linie in beweging. Een woeste vreugdekreet der voorttrekkende bataljons +kliefde de lucht, en werd vervolgens opgelost in den schrillen toon der +doedelzakken, gelijk het geluid van deze, op hare beurt, bijna +uitgedoofd werd door den zwaren stap van zoo vele manschappen, die zich +te gelijk in beweging zetten. De vaandels schitterden en wapperden, en +de ruiterij haastte zich om hare plaats als voorhoede in te nemen, en +kleine afdeelingen op verkenning uit te zenden, ten einde de bewegingen +van den vijand gade te slaan en daarvan verslag te doen. Ze verdwenen +uit Waverleys oog, toen ze het voetpad van „Arthurs zetel” insloegen, +onder den merkwaardigen rand van basaltrotsen, tegenover het kleine +meer van Duddingston. + +De infanterie volgde in dezelfde richting, terwijl ze haar pas naar een +ander korps regelde, dat een meer zuidelijken weg volgde. Eduard was +verplicht al zijn krachten in te spannen, om dat gedeelte der kolonne +te bereiken, waar Fergus en zijn manschappen zich bevonden. + + + + + + + + +ELFDE HOOFDSTUK. + +EEN TOEVAL GEEFT AANLEIDING TOT NUTTELOOS NADENKEN. + + +Toen Waverley dat gedeelte der kolonne bereikt had, hetwelk uit den +clan van Mac-Ivor bestond, hielden ze halt, maakten front, en ontvingen +hem met een zegedeun op de doedelzakken, gevolgd door een luid hoezee +van de manschappen. Een aantal hunner kende hem persoonlijk, en +verheugde zich hem in de kleeding van hun land en van hun stam te zien, +„Ge juicht,” zeide een Hooglander van een naburigen clan tot Evan Dhu, +„alsof het Opperhoofd zoo even bij u gekomen ware.” + +„Mar e Bran is e a Brathair, als het Bran niet is, dan is het Brans +broeder” was het spreekwoord dat Maccombich tot antwoord bezigde. + +„O, dan is het de knappe Saksische Duinhé-wassel, die trouwen zal met +freule Flora?” + +„Dat kan wel zijn, of het kan niet zijn; en dat is mijn zaak, noch de +uwe, Gregor.” + +Fergus trad vooruit, om den vrijwilliger te omhelzen, en hem een warm +en hartelijk welkom toe te brengen; maar hij achtte het noodig zich te +verantwoorden omtrent de verminderde sterkte van zijn bataljon (dat +geen twee honderd man te boven ging), door de aanmerking, dat hij een +goed deel zijner manschappen op kleine tochten had uitgezonden. + +De waarheid echter was, dat Donald Bean Lean hem van ten minste dertig +geharde knapen had beroofd, op wier dienst hij vast gerekend had; en +een aantal zijner van tijd tot tijd verworven aanhangers waren door +hunne verschillende opperhoofden teruggeroepen tot die standaards, +waaronder zij eigenlijk behoorden. Desgelijks had het mededingend +opperhoofd van den grooten noordelijken tak, ook van zijn clan zijn +volk gemonsterd (ofschoon hij zich nog niet voor het bewind, noch voor +den Prins had verklaard) en door zijn kunstgrepen eenigszins de macht +verkleind, waarmede Fergus te velde trok. Als een vergoeding voor deze +tekortkoming, werd algemeen erkend, dat het volk van Vich Ian Vohr, wat +houding, uitrusting, wapens, en behendigheid, betrof, met de beste +troepen van het geheele leger van Karel Eduard kon wedijveren. De oude +Ballenkeiroch diende als zijn majoor, en ontving, benevens de andere +officieren, die Waverley op Glennaquoich hadden leeren kennen, onzen +held met groote hartelijkheid, als deelgenoot van hunne aanstaande +gevaren en van de eer waarop zij hoopten. + +Na het dorp Duddingston verlaten te hebben, volgde de Hooglandsche +armee, een geruimen tijd, den gewonen straatweg tusschen Edinburgh en +Haddington, tot zij te Musselburgh de Esk overstaken; toen zij, in +plaats van de lage gronden naar den zeekant te houden, meer landwaarts +in trokken, en den rand der hoogte, Carberry-heuvel genoemd, bezetten, +een plaats reeds bekend in de Schotsche geschiedenis, als de plek waar +de schoone Maria zich aan haar oproerige onderdanen overgaf. Deze +richting was gekozen, omdat de Prins bericht gekregen had, dat de +troepen van het Bewind den vorigen nacht ten westen van Haddington +gelegerd waren geweest, met oogmerk om naar de zeezijde af te zakken, +en Edinburgh langs den lager kustweg te naderen. Door deze hoogte te +bezetten, die op een aantal plaatsen den genoemden weg bestreek, +hoopten de Hooglanders gelegenheid te vinden om hen met voordeel aan te +vallen. Het leger hield dus halt op den bergrug van Carberry-heuvel, +deels om de soldaten te laten rusten, deels omdat men van hier den +marsch zou kunnen richten naar ieder punt, dat de bewegingen van den +vijand als het meest raadzaam mochten aanwijzen. Terwijl ze aldus +gelegerd waren, kwam er in haast een boodschapper, om te verzoeken dat +Mac-Ivor zich bij den Prins zou vervoegen, en bracht tevens het +bericht, dat hunne voorhoede een schermutseling had gehad met een deel +van des vijands ruiterij, en dat de baron van Bradwardine enkele +gevangenen had opgezonden. + +Waverley, die zich voorwaarts, buiten de gelederen begeven had om zijn +nieuwsgierigheid te voldoen, ontdekte spoedig een vijf- of zestal +ruiters, die, met stof bedekt, waren komen aandraven, om te melden dat +de vijand, westwaarts langs de kust, in vollen aantocht was. Nog een +weinig verder, werd zijn oor getroffen door een zacht gekerm, dat uit +een hut voortkwam. Hij naderde de plek, en hoorde een stem, in het +Engelsch dialect van zijn geboorteplaats, die, schoon dikwijls door de +pijn afgebroken, het „Onze Vader” poogde op te zeggen. De stem des +ongeluks vond altijd terstond weêrklank in het hart van onzen held. Hij +trad de stulp binnen, die bestemd scheen voor wat men in de Schotsche +herdersstreken een „ziekenkooi” noemt; en in het duister kon Eduard +vooreerst niets ontdekken, dan in een hoek een soort van rooden bundel. +Zij, die den gekwetste van zijn wapens, en voor een gedeelte van zijn +kleederen hadden beroofd, hadden hem den dragonders mantel gelaten, +waarin hij gewikkeld was. + +„Om Gods wil,” steunde de gewonde, toen hij Waverleys stap hoorde, +„geef mij een slokje water!” + +„Ge zult het terstond hebben,” antwoordde Waverley, terwijl hij hem +tegelijk in zijn armen oprichtte, hem naar de deur der hut bracht, en +uit zijne flesch te drinken gaf. + +„Het is of ik die stem ken,” antwoordde de gewonde; maar, terwijl hij +met een verwilderden blik op Eduards kleeding zag, voegde hij er bij, +„neen dat is toch niet onze jonker!” + +Dit was de gewone benaming, voor Eduard op de goederen van +Waverley-Hanour. De stem, die hij zoo even hoorde deed zijn hart +trillen en verlevendigde duizenderlei herinneringen, die het bekende +dialect van zijn landgenoot reeds had helpen ontwaken. „Houghton!” riep +hij, terwijl hij de trekken beschouwde, welke de dood reeds bijna +onkenbaar maakte, „Houghton, is het mogelijk, zijt gij het?” + +„Ik had nooit gedacht weêr de stem van een Engelschman te hooren,” +hernam de gekwetste; „zij lieten mij hier liggen om te leven of te +sterven, zoo als het uitkwam, toen ze begrepen, dat ik hun niet wilde +zeggen hoe sterk ons regiment is. Maar, o! mijnheer, hoe kondt ge zoo +lang van ons wegblijven, en ons in verzoeking laten brengen door dien +boosdoener, Ruffin? – wij zouden u, zoo waar, door water en vuur +gevolgd zijn.” + +„Ruffin! Ik verzeker u, Houghton, dat hij u allerschandelijkst bedrogen +heeft.” + +„Dat heb ik meer dan eens gedacht,” zeide Houghton, „ofschoon zij ons +uw cachet, met het wapen lieten zien; en daarom werd Tims +doodgeschoten, en benam men mij de sergeants-strepen.” + +„Put uwe kracht niet uit door spreken,” zeide Eduard, „ik zal u +terstond een dokter bezorgen.” + +Hij zag Mac-Ivor naderen, die thans uit het hoofdkwartier terug kwam, +waar hij een krijgsraad had bijgewoond, en zich haastte om hem te +ontmoeten. „Goed nieuws!” riep het Opperhoofd; „wij zullen in minder +dan twee uren slaags zijn. De Prins heeft zich aan het hoofd van den +tocht gesteld, en riep, zijn zwaard trekkende, uit: „Vrienden, ik heb +de schede weggeworpen!” Kom, Waverley, wij breken oogenblikkelijk op.” + +„Een oogenblik, – een oogenblik! deze arme gevangene is in +levensgevaar; – waar vind ik een arts?” + +„Een arts? Wij hebben er geen, zoo als gij weet, behalve twee of drie +Fransche knapen, die, geloof ik, niet veel meer zijn dan garçons +apothécaires.” + +„Maar de man zal dood bloeden!” + +„Arme drommel!” zeide Fergus, door een opwelling van medelijden +getroffen, en voegde er oogenblikkelijk weder bij: „Maar dit zal het +lot van duizenden zijn, eer het nacht is; kom dus mede.” + +„Ik kan niet; ik zeg u, dat hij de zoon van een boer van mijn oom is.” + +„O, zoo hij tot de uwen behoort, moet hij bezorgd worden; ik zal u +Callum Beg zenden; maar Diaoel! – ceadie millia molligheart,” [144] +ging het ongeduldig Opperhoofd voort, – „wat drommel! zendt een oud +soldaat, als Bradwardine, ons stervenden, om ons tot last te zijn?” + +Callum kwam met zijn gewone vlugheid toesnellen; en inderdaad, +Waverleys bezorgdheid voor den gewonden man, deed hem veeleer in de +achting der Hooglanders rijzen, dan dat ze hem schaadde. Zij zouden +geen begrip gehad hebben van de algemeene menschenliefde, die het +Waverley onmogelijk zou gemaakt hebben, wien ook in zulk een +jammerlijken toestand voorbij te gaan; maar toen zij vernamen dat hij +een der „zijnen” was, stemden zij algemeen toe, dat Waverleys gedrag +dat was van een vriendelijk en liefderijk Opperhoofd, die de +genegenheid van zijn volk verdiende. Binnen ongeveer een kwartier gaf +de arme Humphrey den geest, na vooraf zijn jongen meester gebeden te +hebben, om zoo hij op Waverley-Honour terug kwam, goed voor den ouden +Job Houghton te zijn, terwijl hij hem bezwoer niet met deze woeste +kortrokken tegen Oud Engeland te vechten. + +Toen hij den laatsten snik gegeven had, beval Waverley – die voor het +eerst getuige was van de doodsangsten eens stervenden, en een diep +gevoel van leed niet zonder een zekere gewetensknaging ondervond – aan +Callum, het lijk in de hut te brengen. De jonge Hooglander voldeed +terstond aan dat bevel, zoodra hij eerst de zakken van den overledene +onderzocht had, die echter, zoo als hij aanmerkte, zeer netjes geleêgd +waren. Hij nam evenwel den mantel, en terwijl hij met de +voorzichtigheid van een hond, die een been verstopt, te werk ging, +verborg hij zijn buit onder eenige bremstruiken, en zette een merk +zorgvuldig op de plaats, zeggende, dat, zoo hij dezen weg weêr langs +mocht komen, het een schoone schoudermantel voor zijn oude moeder +Elspat wezen zou. + +Eerst na veel inspanning, herwonnen zij hun plaats in de voortrukkende +kolonne, daar zich deze thans tamelijk snel voorwaarts bewoog, om de +hooge gronden boven het dorp Tranent te bezetten, tusschen welk dorp en +de zee het vijandelijke leger heen marscheren moest. + +De treurige ontmoeting, die Waverley met zijn voormaligen wachtmeester +gehad had, wekte in zijn ziel een aantal smartelijke en nuttelooze +gedachten op. Uit de bekentenis van den gesneuvelde bleek duidelijk, +dat kolonel Gardiners gedrag nauwkeurig gericht was naar, en zelfs +noodzakelijk gemaakt werd door de in Eduards naam gedane stappen, om +zijn krijgslieden tot muiterij aan te zetten. Nu eerst herinnerde hij +zich de bijzonderheid van het cachet, en dat hij het in het hol van den +roover Bean Lean verloren had. Dat de listige schelm zich er meester +van gemaakt, en het als een middel gebruikt had om een list te smeden +tot bereiking van zijn eigene bijzondere doeleinden, was genoegzaam +bewezen; en Eduard twijfelde thans geenszins meer, of hij zou in het +pakje, door des mans dochter in zijn mantelzak gestoken, verder licht +over diens handelingen verspreid vinden. Te gelijker tijd klonk het +herhaalde malen geuite verwijt van Houghton: „Ach, mijnheer, waarom +verliet gij ons?” hem als een doodsklok in de ooren. + +„Ja,” zeide hij, „ik heb jegens u inderdaad met onbedachtzame wreedheid +gehandeld. Ik heb u uw vaderlijk dak doen verlaten, en u beroofd van de +bescherming van een edelmoedigen en minzamen meester; en na u aan de +gestrengheid der krijgstucht onderworpen te hebben, weigerde ik mijn +eigen deel van den last te dragen, en verzuimde de plichten die ik op +mij genomen had, door zoo wel hen, die het mijne zaak was te +beschermen, als mijn eigen goeden naam, bloot te geven aan de listen +van een verrader. O, traagheid en besluiteloosheid! zoo gij al op u +zelve geene ondeugden zijt, tot welke ellende baant gij niet menigmaal +den weg!” + + + + + + + + +TWAALFDE HOOFDSTUK. + +DE AVOND VOOR DEN SLAG. + + +Ofschoon de Hooglanders een snellen marsch hadden afgelegd, was toch de +zon aan het ondergaan, toen zij den rand dier hoogten bereikten, welke +de open en uitgestrekte vlakte bestrijken, die zich noordwaarts naar de +zee uitstrekt, en waarop, hoewel tamelijk ver van elkander verwijderd, +de dorpen Seaton, Cockenzie en het uitgebreider Preston gelegen zijn. +De lage kustweg naar Edinburgh loopt door deze vlakte, waar hij uitkomt +bij Seaton-House, en bij het vlek, of dorp, Preston weder door een meer +bedekte streek kronkelt. Langs dezen weg had de Engelsche generaal zich +voorgenomen de hoofdstad te naderen, daar deze zoowel de gemakkelijkste +weg voor zijn ruiterij was, als omdat hij waarschijnlijk van gevoelen +was, dat hij, zoodoende, de Hooglanders in het front zou krijgen, +terwijl ze, in de tegenovergestelde richting, van Edinburgh kwamen. +Hierin bedroog hij zich; want het gezond oordeel van den Prins, of van +hen aan wier raad hij het oor leende, [145] liet den onmiddellijken +toegang vrij, maar bezette de voordeelig gelegene hoogten, van waar de +weg overzien en bestreken kon worden. + +Zoodra de Hooglanders die hoogte bestegen hadden, werden ze +oogenblikkelijk, langs den rand der steilte, in slagorde geschaard. +Bijna op hetzelfde oogenblik verscheen de voorhoede der Engelschen, die +van uit het geboomte en de omheiningen van Seaton opdaagde, met het +oogmerk om den oploopenden grond tusschen de zee en de hoogten te +bezetten. Daar de ruimte, die de legers verdeelde, slechts omtrent een +halve mijl breed was, kon Waverley duidelijk de escadrons dragonders, +het een na het ander, uit de engte te voorschijn zien komen, met hunne +videtten in het front, en zich scharende op de vlakte, vlak tegenover +het leger van den Prins. Ze werden gevolgd door een trein veldstukken, +die, toen ze de flank van de dragonders bereikten, desgelijks in linie +gebracht en tegen de hoogten gericht werden. Drie of vier regimenten +infanterie marcheerden vervolgens met open kolonnes vooruit, terwijl +hunne bajonetten als het ware een reeks van wandelende stalen heggen +vormden, en hunne wapens bliksems schenen te schieten, toen ze, op een +gegeven teeken, zich eensklaps in linie plaatsten, en onmiddellijk +tegenover de Hooglanders in slagorde gesteld werden. Een tweede trein +artillerie, met, nog een regiment te paard, sloot den langen stoet, en +greep op de linkerflank der infanterie post, zoodat de geheele linie +naar het zuiden gekeerd was. + +Terwijl het Engelsche leger deze evolutiën ten uitvoer bracht, legden +de Hooglanders even veel vaardigheid als verlangen naar den strijd aan +den dag. Naar gelang de clans op den bergrug aankwamen, die in het +front van den vijand lag, werden ze in linie geschaard, in dier voege +dat beide legers op hetzelfde oogenblik in volkomen slagorde waren. +Toen dit volbracht was, hieven de Hooglanders een vreeselijk gegil aan, +hetwelk door de hoogten achter hen terug gekaatst werd. De geregelde +troepen, die vol moed waren, beantwoordden met een luid, uitdagend +geschreeuw den Schotschen oorlogskreet, en brandden een paar kanonnen +op een voorpost der Hooglanders los. De laatsten verriedden het +grootste verlangen om oogenblikkelijk tot den aanval over te gaan, +terwijl Evan Dhu tegen Fergus, bij wijze van argument, aanvoerde, „dat +de roode soldaten waggelden als een ei op de punt van een stok, en dat +de troepen van den Prins het voordeel hadden van den aanval, want dat +zelfs een haggis [146] (God zegene haar!) den heuvel af storm kon +loopen.” + +Maar ofschoon de grond, waarlangs de Schotten hadden moeten afdalen, +niet zeer uitgestrekt was, was die evenwel onbruikbaar, omdat hij niet +slechts moerassig, maar door muren van lossen steen afgebroken, en over +de geheele lengte door een zeer breede en diepe sloot doorsneden was, +wat aan het geweervuur der geregelde troepen geen geringe voordeelen +zou gegeven hebben. Het gezag der bevelhebbers werd dus ingeroepen, om +de onstuimigheid der Hooglanders te beteugelen, en slechts eenige +weinige scherpschutters werden de steilte afgezonden, om met de +voorposten der vijanden te schermutselen en den grond te verkennen. + +Hier was dus een militair schouwspel te zien van meer dan gewoon +belang, en hetwelk men maar zeldzaam aantreft. De beide legers, zoo +verschillend in voorkomen en krijgstucht, en echter beide verwonderlijk +goed geoefend volgens ieders bijzondere wijze van oorlogvoeren, en van +wier worstelstrijd het tijdelijk lot, van Schotland althans, scheen af +te hangen, stonden tegenover elkander, als twee zwaardvechters in het +strijdperk, terwijl ieder bij zichzelven overlegt op welke wijze hij +zijn vijand zal aanvallen. De hoofdofficieren en de generalenstaf van +beide legers lieten zich gemakkelijk vóor het front hunner liniën +onderscheiden, terwijl ze bezig waren elkanders bewegingen met hunne +verrekijkers te bespieden, met het afzenden van orders, en het +ontvangen van berichten, door de adjudanten en de ordonnansofficieren +overgebracht, die de levendigheid van het tooneel verhoogden, door, in +verschillende richtingen, heen en weêr te rennen, alsof het lot van, +den dag afhankelijk was van de vlugheid hunner paarden. De ruimte, die +de beide legers van elkander scheidde, werd van tijd tot tijd het +tooneel van afzonderlijke en ongeregelde gevechten onder de +scherpschutters, en nu en dan zag men een hoed of een muts vallen, of +een gekwetste door zijn kameraden wegdragen. Doch dit waren slechts +onbeduidende schermutselingen; want het strookte met het oogmerk van +geen der beide partijen, om hiermede te blijven voortgaan. Uit de +naburige gehuchten kwamen de boeren voorzichtig te voorschijn, alsof +zij den uitslag van het dreigende gevecht bespieden wilden; en op een +geringen afstand, in de baai, lagen twee schepen, die de Engelsche vlag +voerden, en wier masten en want met minder vreesachtige toeschouwers +waren opgevuld. + +Toen deze ontzagwekkende pauze een tijd lang geduurd had, ontving +Fergus, met nog een ander opperhoofd, het bevel om hunne clans naar den +kant van het dorp Preston te doen trekken, ten einde de rechterflank +van Copes’ leger te bedreigen, en hem te dwingen een andere stelling in +te nemen. Om deze bevelen uit te voeren, bezette het opperhoofd van +Glennaquoich het kerkhof van Tranent; dit was een hoogte, die de vlakte +bestreek, en bijzonder geschikt was, zooals Evan Dhu aanmerkte, voor +iederen heer, die het ongeluk mocht hebben van gedood te worden, en op +een Christelijke begrafenis gesteld was. Om deze afdeeling in bedwang +te houden, of om ze te verdrijven, zond de Engelsche generaal twee +stukken geschut af, door een sterke afdeeling ruiterij gedekt. Zij +naderden zoo dicht bij, dat Waverley duidelijk den standaard der +compagnie kon onderscheiden welke hij voorheen had gecommandeerd, en de +trompetten en pauken, aan wier klank hij zoo dikwijls gehoorzaamd had, +het sein tot voortrukken kon hooren geven. Hij kon ook de welbekende +woorden, in de Engelsche taal hooren uitbrengen, door de even bekende +stem van den bevelvoerenden Officier, voor wien hij eens zooveel +eerbied had gevoeld. Het was op dit oogenblik, dat hij, zijn oogen +rondom zich slaande, de woeste kleeding en het voorkomen van zijn +Hooglandsche makkers ontwaarde, hun fluisteren in een ruwe en onbekende +taal hoorde, op zijn eigene uitrusting staarde, zoo verschillend van de +kleeding door hem van zijn kindschheid af gedragen, – en door den +plotselingen wensch bezield werd te ontwaken uit hetgeen hem thans een +vreemde, verschrikkelijke en onnatuurlijke droom toescheen. „Goede +Hemel!” dacht hij, „ben ik dan een verrader van mijn vaderland, een +verzaker van mijn vaandel, en een vijand, zooals die arme Houghton zich +uitdrukte, van dat Engeland dat mij zag geboren worden?” + +Eer hij deze gedachten tot rijpheid brengen of smoren kon, viel de +ranke krijgsmansgestalte van zijn voormaligen Overste, die de plaats +wenschte te verkennen, hem duidelijk in het oog. „Nu kan ik hem raken,” +zeide Callum, terwijl hij zijn geweer voorzichtig aanlegde over den +muur, waarachter hij op nauwelijks zestig ellen afstands verborgen lag. + +Het scheen Eduard toe alsof hij op het punt stond een vadermoord te +zien begaan; want het eerwaardige grijze haar en het sprekende gelaat +van den ouden krijgsman, herriepen in zijn geest den bijna kinderlijken +eerbied, welke zijn officieren hem algemeen toedroegen. Maar eer hij +een woord kon zeggen, hield een bejaarde Hooglander, die naast Callum +lag, diens arm tegen. „Spaar uw schot,” zei de ziener, „zijn uur is nog +niet gekomen. Maar laat hem zich wachten voor morgen – ik zie zijn +doodskleed op zijn borst.” + +Callum, die voor alle andere bedenkingen geheel onvatbaar zou zijn +gebleven, was zeer toegankelijk voor het bijgeloof. Hij werd bleek bij +het gezegde van den Taishair, en trok zijn geweer terug. Kolonel +Gardiner, onkundig van het gevaar, waaraan hij ontsnapt was, keerde +zijn paard om, en reed langzaam naar zijn regiment terug. + +Thans had het geregelde leger een nieuwe linie gevormd; de eene flank +er van was gericht naar de zee, en de andere leunde tegen het dorp +Preston. Daar deze stelling dezelfde zwarigheden met betrekking tot den +aanval opleverde, kregen Fergus en het geheele detachement bevel naar +hun vorigen post terug te keeren. Deze verandering veroorzaakte een +daarmede overeenkomstige frontsverandering van het leger van generaal +Cope, zoo dat dit op nieuw in een linie, evenwijdig met die der +Hooglanders, geplaatst werd. Deze aan weerszijde volbrachte bewegingen, +hadden vrij wat tijd vereischt; de dag was bijna verloopen, en de beide +legers maakten zich gereed, om den nacht onder de wapens door te +brengen, in de stellingen, die ze reeds bezet hielden. + +„Er zal van avond niets gebeuren,” zeide Fergus tot zijn vriend +Waverley; „laat ons, eer we ons in onzen plaid wikkelen, gaan zien, wat +de Baron, hier in de achterhoede, al zoo uitricht.” + +Toen ze zijn post naderden, vonden ze den goeden, ouden, voorzichtigen +Officier, nadat hij zijn nachtpatrouiljes afgezonden, en zijn +schildwachten uitgezet had, bezig voor de rest van zijn volk de +avonddienst der Episcopale Kerk te lezen. Zijn stem was krachtig en +welluidend, en ofschoon de bril op zijn neus, en het voorkomen van +Saunders Saunderson, die in uniform den post van voorzanger waarnam, +iets belachelijks hadden, gaven de gevaarvolle omstandigheden, waarin +ze verkeerden, het militair kostuum van het gehoor, en het gezicht +hunner paarden, die gezadeld en gepiketteerd achter hen stonden, iets +indrukwekkends en plechtigs aan deze godsdienstoefening. + +„Ik heb vandaag al gebiecht, eer ge wakker waart,” fluisterde Fergus +Waverley in, „en echter ben ik lang zoo’n stijve Katholiek niet, dat ik +weigeren zou mij te vereenigen met de gebeden van dezen goeden man.” +Eduard knikte toestemmend, en ze wachtten tot de Baron de dienst +geëindigd had. + +Zoodra hij het boek dicht deed, zeide hij: „Nu jongens, gaat het er +morgen op los met zware handen en ligte gewetens.” Thans groette hij +vriendelijk Mac-Ivor en Waverley, die verzochten zijn gevoelen omtrent +hun toestand te mogen vernemen. „Welnu! ge weet, dat Tacitus zegt, in +rebus bellicis maxime dominatur Fortuna, hetgeen zoo wat met ons +nationaal spreekwoord overeenkomt: „In den oorlog hangt veel van ’t +geluk af.” Maar gelooft mij, mijne heeren, de man daar tegenover ons is +geen meester in zijn vak. Hij dooft den moed der knapen waarover hij +het bevel voert, uit, door hen alleen verdedigend te laten handelen, +hetwelk op zichzelf altijd minderheid, of vrees te kennen geeft. Nu +zullen ze ginds op hunne wapens rusten, zoo ongerust en ongemakkelijk, +als een pad onder een egge, terwijl onze manschappen volkomen frisch en +vroolijk zullen zijn, als het er morgen op los gaat. – Nu, goeden +nacht! – Eén ding verontrust mij, maar als het morgen goed afloopt, zat +ik u er over spreken, Glennaquoich.” + +„Ik kan bijna van Bradwardine zeggen, wat Henry omtrent Fluellen [147] +beweert,” zeide Waverley, terwijl zijn vriend en hij weder naar hun +bivak wandelden: + + + „Al schijnt hij ook wat ouderwetsch en bot, + Daar ’s overleg en moed in dezen Schot.” + + +„Hij heeft veel gezien,” hernam Fergus, „en men staat er somtijds +verbaasd over, hoeveel dwaasheid en wijsheid in zijn persoon vereenigd +zijn. Ik begrijp niet, wat hem verontrusten kan – misschien iets Rose +betreffende. Hoor! de Engelschen zetten hun wachten uit.” + +Het tromgetroffel en het schelle accompagnement der pijpers liet zich +hooren, verwijderde zich, begon op nieuw en zweeg eindelijk geheel. De +trompetten en pauken voerden vervolgens den schoonen en woesten +oorlogsdeun uit, voor dit gedeelte van den avonddienst bestemd; +eindelijk stierf het geluid weg, alsof het zich met den wind ter ruste +legde. + +De beide vrienden, die nu hun post bereikt hadden, bleven een oogenblik +stilstaan en zagen rond, eer ze zich ter rust nedervlijden. In het +westen flikkerden de sterren aan den hemel; maar een koude mist, die +uit den Oceaan oprees, bedekte den oostelijken gezichteinder, en rolde, +in witte wolken over het veld, waar de vijandelijke armee gelegerd was. +De voorposten er van strekten zich uit, tot aan den kant van de breede +sloot, beneden de schuinsche hoogte, en hadden op zekere afstanden +groote vuren ontstoken, die met doffen, donkeren gloed door den dikken +nevel heengloorden, welke ze met een geheimzinnigen kring omsluierde. + +De Hooglanders lagen, „dicht als het gebladerte in Valambrosa,” +uitgestrekt op den rug van de heuvels, met uitzondering van de +schildwachten, in de diepste rust verzonken. „Hoe vele van deze brave +kerels zullen, eer het morgenavond is, vaster slapen, Fergus!” zeide +Waverley, terwijl hem onwillekeurig een zucht ontsnapte. + +„Daar moet ge niet aan denken,” antwoordde Fergus, die alleen met +krijgshaftige gedachten vervuld was; „gij moet enkel denken aan uw +zwaard, en aan hem, door wien het u gegeven is. Alle andere bedenkingen +komen nu te laat.” + +Met het slaapmiddel, in dit onweêrsprekelijke gezegde toegediend, +poogde Eduard het oproer zijner tegenstrijdige gewaarwordingen te +sussen. Het Opperhoofd en hij, brachten hunne plaids bijeen, en maakten +er een gemakkelijk en warm leger van. Callum, aan hun hoofdeinde +gezeten, want het was zijn post onmiddellijk voor den persoon van zijn +chef te waken, begon een lang, treurig gezang in het Gaelsch, met eene +zachte en eentoonige stem, die hen, even als het geluid des winds op +een afstand, weldra in slaap suste. + + + + + + + + +DERTIENDE HOOFDSTUK. + +DE SLAG. + + +Toen Fergus Mac-Ivor en zijn vriend eenige weinige uren geslapen +hadden, werden ze gewekt en verzocht bij den Prins te komen. Men hoorde +de dorpsklok in de verte drie uur slaan, toen ze zich naar de plaats +spoedden, waar Karel Eduard den nacht had doorgebracht. Hij was reeds +omringd door zijn voornaamste Officieren en de Opperhoofden der clans. +Een bos erwtenstroo, dat pas zijn bed geweest was, diende hem nu tot +zitplaats. Juist op het oogenblik dat Fergus binnen den kring trad, had +de beraadslaging een einde genomen. „Moed, mijn wakkere vrienden!” zei +de Prins, „en laat een ieder zich terstond aan het hoofd van zijn +kommando stellen. Een getrouw vriend [148] heeft aangeboden om ons +langs een bruikbaar, ofschoon smal en kronkelend pad te geleiden, dat, +ter rechterhand loopende, het oneffen terrein en het moeras doorsnijdt, +en ons in staat stelt den vasten grond en de open vlakte te bereiken, +waarop zich de vijand gelegerd heeft. Als wij deze zwarigheid te boven +gekomen zijn, moeten de hemel en uwe goede zwaarden het overige +verrichten!” + +„Het voorstel verwekte algemeene vreugde, en iedere aanvoerder haastte +zich zijn manschappen, met het minst mooglijke geraas, in orde te +scharen. Het leger verliet door een rechtsche beweging zijn stelling op +de hoogte, en kwam spoedig op den weg door het moeras, terwijl het zijn +marsch in verwonderlijke stilte en met grooten spoed voortzette. Daar +de opkomende mist de hoogere gronden nog niet bereikt had, zoo hadden +de soldaten een tijdlang het voordeel van het schijnsel der sterren. +Maar dit flauwe licht ging verloren, toen de sterren voor den +naderenden dag verbleekten, en het hoofd der voorttrekkende kolonne +dompelde zich onder het afdalen van de hoogte, als het ware in den +zwaren mist-oceaan, die zijn witte golven over de geheele vlakte en de +aangrenzende zee voortrolde. Thans ontmoette men eenige zwarigheden, +onafscheidelijk van de duisternis, een smal, ruw en moerassig pad, en +de noodzakelijkheid om eenheid in den tocht te bewaren. Dit alles +leverde echter minder bezwaren voor de Hooglanders op, uit hoofde van +hunne levenswijze, dan het voor ieder ander leger zou gedaan hebben, +zoodat zij hunne geregelde en snelle beweging bleven voortzetten. + +Toen de clan van Ivor den vasten grond bereikte, door het volgen van de +voetstappen dergenen die hen voorgegaan waren, liet zich het geroep van +een schildwacht, dwars door den mist, hooren, ofschoon zij den +dragonder, die het „Werda!” had geroepen, niet zagen. + +„St!” riep Fergus, „st! Dat niemand antwoorde, zoo hij zijn leven lief +heeft. – Dringt voorwaarts;” en zij zetten hun marsch in stilte en met +verdubbelde schreden voort. + +De dragonder brandde zijn karabijn op hun korps los, en dit geluid werd +onmiddellijk gevolgd door den hoefslag van zijn paard, terwijl hij +wegdraafde. „Hylax in limine latrat,” [149] zei de baron van +Bradwardine, die het schot hoorde, „die ellendeling zal alarm maken!” + +De clan van Fergus had nu den vasten grond der vlakte bereikt, die nog +kort te voren met een heerlijk gewas van granen was bedekt geweest. +Maar de oogst was binnen gehaald, en het veld was zonder eenige +hindernissen van boomen, struiken of iets dergelijks. Het overige +gedeelte van het leger volgde met snelheid, toen zij de trommels van +den vijand alarm hoorden slaan. Het had intusschen niet in hun plan +gelegen den vijand te verrassen; dus werden zij ook niet van hun stuk +gebracht toen zij begrepen dat de Engelschen op hunne hoede waren en +gereed om hen te ontvangen. Het verhaastte slechts de schikking hunner +slagorde, die zeer eenvoudig was. + +De Hooglandsche armee, die nu den oostkant der breede vlakte bezette, +trok op in twee liniën, welke zich van het moeras tot aan de zee +uitstrekten. De eerste was bestemd om den vijand aan te vallen, de +tweede om tot reserve te dienen. De weinige ruiterij, aan wier hoofd de +Prins in persoon zich bevond, hield zich tusschen de beide liniën. De +vorstelijke gelukzoeker had zijn voornemen te kennen gegeven, om +persoonlijk, aan het hoofd zijner eerste linie, aan te vallen; maar +allen hadden hem gesmeekt hiervan af te zien, en hij was slechts met +moeite daartoe bewogen geworden. + +Beide liniën trokken nu voorwaarts, de eerste gereed om onmiddellijk +slag te leveren. De clans, waaruit zij bestond, vormden elk een soort +van afzonderlijken Phalanx, met een stal front en tien, twaalf of +vijftien gelederen diep, naar gelang der sterkte. De best gewapenden en +aanzienlijksten van geboorte – want deze woorden hadden hier één en +dezelfde beteekenis – werden vooraan geplaatst, in ieder dezer +onregelmatige afdeelingen. De anderen, in de achterhoede, steunden al +voorwaarts dringende het front, en vermeerderden, door hunne +aansluiting, zoo wel de lichamelijke kracht als de geestdrift en het +vertrouwen van hen, die het gevaar onmiddellijk in de oogen moesten +zien. + +„Werp uw plaid weg, Waverley!” riep Fergus, terwijl hij de zijne +afdeed; „eer de zon boven de zee is, zullen wij zijden tartans gewonnen +hebben.” + +Aan alle kanten legden nu de clanslieden hunne plaids af, en maakten +hunne wapens gereed. Er was een ontzagwekkende stilte van drie minuten, +gedurende welke de manschappen hunne mutsen afnamen, hun oog ten hemel +sloegen, en een kort gebed uitten. Waverley voelde in dat oogenblik +zijn hart kloppen, alsof het uit zijn borst wilde springen. Het was +geen vrees, het was geen geestdrift, – het was een mengsel van beide, +een voor hem nieuwe en krachtige prikkel, die, eerst huivering en +schrik, daarna koortshitte en een soort van dolzinnigheid opwekte. Het +geraas rondom hem werkte mede om zijn geestvervoering te verhoogen, de +doedelzakken speelden en de clans rukten voorwaarts, ieder op zich +zelve in een onheilspellende, sombere kolonne. Naarmate zij +voortrukten, versnelden ze den pas, en het geluid hunner samengesmolten +stemmen begon aan te groeien, en in een woesten kreet over te gaan. + +Op dit oogenblik verdreef de zon, die zich boven den gezichteinder +verhief, de hangende dampen. Zij werden opgerold als een gordijn, en +lieten de beide legers, op het punt om handgemeen te worden, zichtbaar. +De linie van het Engelsche leger stond recht tegenover het corps der +Hooglanders geschaard; de wapens van dat volkomen uitgeruste, en aan +weerszijde door ruiterij en artillerie gedekte leger, schitterden de +Hooglanders tegen. Maar dit gezicht boezemde hun geen vrees in +„Voorwaarts, zonen van Ivor!” riep hun opperhoofd, „of de Camerons +zullen het eerste bloed storten!” Zij stormden met een vreeslijken gil +op hunne vijanden in. + +Het overige is bekend. De ruiterij, die bevel kreeg om de aanstormende +Hooglanders in de flank te vallen, ontving, terwijl zij aanrukte, het +vuur uit hunne geweren, en door een schandelijken, panischen schrik +overvallen, wankelde zij, hield stand, geraakte uit elkander en rende +van het slagveld. De kanonniers, door de ruiterij verlaten, vluchtten, +na hunne stukken te hebben losgebrand, en de Hooglanders, die, hunne +geweren, zoodra zij ze afgeschoten hadden, wegwierpen, en den sabel +trokken, stormden met onbeteugelde woede op het voetvolk in. + +In dit oogenblik van verwarring en schrik, ontdekte Waverley een +Engelsch officier, blijkbaar van hoogen rang, die alleen en hulpeloos +bij een veldstuk stand hield, dat hij, na de vlucht der manschappen, +die er bij behoorden, zelf gericht en op den clan van Mac-Ivor, den +naasten troep Hooglanders binnen zijn bereik, had afgeschoten. +Getroffen door zijn hooge, krijgshaftige gestalte, en met den wensch +vervuld om hem voor een onvermijdelijken ondergang te bewaren, snelde +Waverley voor een oogenblik zelfs de vlugste krijgslieden vooruit, en +toen hij de plek het eerst bereikt had, riep hij hem toe zich over te +geven. De officier antwoordde met een degenstoot, dien Waverley op zijn +schild ontving, waardoor het wapen van den Engelschman brak. Op +hetzelfde oogenblik zweefde Dugald Mahony’s strijdbijl boven het hoofd +van den officier. Waverley keerde den slag af, en de officier, ziende +dat verdere tegenstand nutteloos was, en getroffen door Eduards +edelmoedige bezorgheid voor zijn behoud, gaf hem zijn gebroken degen +over. Waverley stelde den officier in handen van Dugald, met streng +bevel om hem goed te behandelen en niet uit te plunderen, terwijl hij +den Schot een volle vergoeding voor den buit toezegde. + +Ter rechter zijde van Eduard woedde de strijd nog hevig en zwaar. De +Engelsche infanterie, in den oorlog in Vlaanderen geoefend, hield +moedig stand. Maar haar uitgestrekte gelederen werden op een aantal +plaatsen doorboord en gebroken door de geslotene massa’s der clans; en +in de persoonlijke worsteling, die hierop volgde, gaven de aard der +wapenen van de Hooglanders, en hunne buitengewone kracht en vlugheid +hun een beslissende meerderheid op dezulken, die geleerd hadden het +meest op hunne orde en krijgstucht te vertrouwen, en nu bespeurden dat +de eerste verbroken en de andere onbruikbaar was geworden. Toen +Waverley zijn oogen naar dit tooneel van rook en slachting keerde, zag +hij kolonel Gardiner, door zijn krijgslieden, in spijt van zijn +herhaalde pogingen om hen te verzamelen, verlaten, en terwijl hij zijn +paard nog door het veld spoorde, om het bevel op zich te nemen over een +klein corps voetvolk, dat, met den rug tegen den muur van zijn eigen +park geschaard, (want zijn huis grensde onmiddellijk aan het slagveld) +een wanhopigen en vruchteloozen tegenstand volhield. Waverley +ontwaarde, dat hij reeds verscheidene wonden ontvangen had, daar zijn +kleederen en zadel met bloed bedekt waren. Dezen dapperen en braven man +te redden, werd nu oogenblikkelijk het doel van Eduards streven; maar +hij mocht slechts getuige zijn van zijn dood! Eer Eduard zich een weg +kon banen door de Hooglanders, die, woedend en tuk op buit, elkander +verdrongen, zag hij zijn voormaligen overste van het paard slingeren +door een zeis, en op den grond gestort meer wonden ontvangen, dan +noodig waren om hem twintigmaal het leven te benemen. De stervende +krijgsman scheen Waverley te herkennen; want hij vestigde zijn oog op +hem met een bestraffenden en toch treurigen blik, en scheen een poging +te doen om te spreken. Maar gevoelende, dat de dood naderde, gaf hij +zijn voornemen op, en zijn handen als tot het gebed vouwende, beval hij +zijn ziel zijn Schepper aan. De blik, waarmede hij Waverley, in zijn +laatste oogenblikken, aanzag, trof hem, in dien tijd van onrust en +verwarring, zoo diep niet, als toen, – na verloop van eenigen tijd, – +zijn herinnering, dien voor zijn verbeelding terugriep. [150] + +Nu weêrgalmden luide triumfkreten over het gansche veld. De strijd was +gestreden en gewonnen, en de geheele bagage, artillerie en +krijgsvoorraad van het Engelsche leger vielen in handen der +overwinnaars. Nooit was een zege meer volkomen. Slechts enkelen +ontkwamen aan het gevecht, behalve de ruiterij, die het reeds bij den +aanval verlaten had, en zelfs deze was naar alle kanten, en in kleine +afdeelingen, over de gansche landstreek verstrooid. Voor zoo ver onze +geschiedenis aangaat, hebben wij alleen het lot van Balmawhapple te +vermelden, die, op een paard gezeten, dat niet minder koppig en +onhandelbaar was dan de ruiter zelf, de vluchtende dragonders meer dan +vier mijlen van het slagveld vervolgde. Eenige dozijnen vluchtelingen +keerden in een laatste opwelling van moed om, kliefden hem den schedel +met hunne sabels, en overtuigden daardoor de wereld, dat de ongelukkige +edelman inderdaad niet misdeeld was van hersenen, zoodat het einde van +zijn leven het bewijs gaf van iets, waaraan men gedurende den loop +daarvan zeer sterk getwijfeld had. Zijn dood werd door weinigen +beweend. De meesten van die hem kenden stemden er in toe, dat de +vaandrig Maccombich gelijk had met te beweren, dat men te Sheriff-Muir +[151] grooter verlies geleden had. Zijn vriend, de luitenant Jinker, +wist zijn lievelingsmerrie vrij te pleiten van eenig deel aan het +ongeluk. „Hij had,” zeide hij, „den heer wel duizend malen gezegd, dat +het schande en zonde was het arme beest een springriem aan te doen, +daar hij hem rijden wou met een kinketting van een halve el lang; en +dat hij zich maar in het ongeluk zou storten (het beest daargelaten) +door te vallen, of iets van dien aard; zoo hij, daarentegen, naar hem +had willen luisteren, zou het dier zoo mak geweest zijn als een +karrepaard.” + +Dit was de lijkzang op den heer van Balmawhapple [152]. + + + + + + + + +VEERTIENDE HOOFDSTUK. + +EEN ONVERWACHT BEZWAAR. + + +Toen de slag geëindigd en alles weder op orde gekomen was, zocht de +baron van Bradwardine, na zich van zijn plicht gedurende den strijd +gekweten, en hen, die onder zijn bevel stonden, in hunne kwartieren +bezorgd te hebben, het opperhoofd van Glennaquoich en zijn vriend +Waverley op. Hij vond den eersten bezig met uitspraak te doen in een +aantal tusschen zijn clanslieden gerezen verschillen over punten van +voorrang en daden van moed, en in het bijzonder over een aantal +hooggeloopen en moeielijke twisten betreffende den buit. De +belangrijkste van de laatste soort betrof den eigendom van een gouden +horlogie, dat eens aan dezen of genen Engelschen officier had +toebehoord. De partij, in wiens nadeel het vonnis gewezen werd, +troostte zich met de aanmerking: „Het (dat is, het horlogie, hetwelk +hij voor een levend dier aanzag) stierf den eigen nacht, dat Vich Ian +Vohr het aan Murdoch gaf,” omdat het uurwerk, daar het niet opgewonden +was, bleef stilstaan. + +Juist op het oogenblik dat deze gewichtige zaak beslist werd, naderde +de baron van Bradwardine, met een bezorgd en toch trotsch gelaat, de +beide jonge lieden. Hij steeg van zijn dampend krijgsros, waarvoor hij +de zorg aan een zijner bedienden beval. „Ik vloek zelden,” zeide hij +tegen den man; „maar zoo ge een van uw gemeene streken speelt, en den +armen Berwick verlaat voor dat hij bezorgd is – om te loopen plunderen +– moge de drommel mij halen, als ik je niet laat ophangen.” Nu streelde +hij met innig welgevallen het dier, dat hem door al de vermoeienissen +van den dag had heengeholpen, en na er een teeder afscheid van genomen +te hebben zeide hij: – „Wel, mijn beste, jonge vrienden, dat is een +roemrijke en beslissende overwinning, maar die jakhalzen van ruiters +liepen te spoedig weg. Ik zou lust gehad hebben u de ware punten van +het prælium equestre, of ruitergevecht, te doen opmerken, hetwelk hunne +lafheid ontvlucht is, en dat ik voor den trots en den schrik van den +krijg houd. Hoe het zij, ik heb dan nog eens gestreden voor deze oude +zaak, ofschoon ik toegeef dat ik niet zoo ver kon gaan, als gij, +jongere snuiters, daar het juist tot mijn plicht behoorde, ons handvol +paardenvolk bij elkander te houden. En geen ruiter mag op eenige wijze +de eer bekibbelen, die zijn kameraden ten deel gevallen is, en die op +een anderen tijd, zoo God wil, de zijne kan worden. – Maar, +Glennaquoich, en gij, mijnheer Waverley, ik bid u, geeft mij uw goeden +raad in een zaak van groot gewicht, en waarbij de eer van het huis van +Bradwardine het hoogste belang heeft. – Ik bid u om verschooning, +vaandrig Maccombich, en u Inveraughlin, en u Edderalshendrach, en u, +Mijnheer!” + +De laatste, dien hij aansprak, was Ballenkeiroch, die, vervuld met den +dood van zijn zoon, hem aanzag met een blik vol sarrende woestheid. De +Baron, die zich in een oogwenk beleedigd gevoelde, had ook reeds de +wenkbrauwen gefronsd, toen Glennaquoich zijn Majoor ter zijde nam, en +hem, op den gezaghebbenden toon van een Opperhoofd, onderhield over de +dwaasheid, om op een oogenblik als dit eenigen twist op te rakelen. + +„De grond is bezaaid met lijken,” zei de oude bergschot, terwijl hij +zich gemelijk verwijderde, „éen meer zou men daarbij nauwelijks hebben +opgemerkt, en was het niet om u, Vich Ian Vohr, dan zou dat éene van +Bradwardine of van mij wezen.” + +Het Opperhoofd bracht hem tot bedaren, terwijl hij hem wegleidde, en +keerde toen tot den Baron terug. „Het is Ballenkeiroch,” zeide hij op +zachten en vertrouwelijken toon, „vader van den jonkman, die voor acht +jaren, in die ongelukkige affaire bij uwe plaats, sneuvelde.” + +„O!” zei de Baron, terwijl de onheilspellende strakheid zijner trekken +in een zachtere uitdrukking overging: „ik kan veel van iemand +verdragen, dien ik ongelukkig zooveel smart heb veroorzaakt. Gij deedt +wel met mij te waarschuwen, Glennaquoich; hij mag zoo zwart zien als de +nacht om kerstmis, eer Cosmo Comyne Bradwardine zeggen zal dat hij hem +onrecht doet. Och! ik heb geen mannelijk kroost, en ik behoor veel te +verdragen van iemand, dien ik kinderloos heb gemaakt; schoon ge weet, +dat de bloedschuld tot uw eigen genoegen werd afgemaakt, bij assythment +en door brieven van slains [153]. – Maar, gelijk ik zei, ik heb geen +mannelijken afstammeling, en toch is het noodig dat ik de eer van mijn +huis ophoud; het is juist hierover dat ik u in het bijzonder wilde +spreken, en waaromtrent ik al uwe oplettendheid inroep.” + +De twee jongelieden wachtten met ongeduldige nieuwsgierigheid. „lk +twijfel niet, jongelieden, of men heeft wel zóo voor uwe opvoeding zorg +gedragen, dat gij den waren aard van leenroerige bezittingen kent?” + +Fergus, die voor een eindelooze verhandeling bevreesd begon te worden, +antwoordde: „Door en door, Baron,” en stiet Waverley aan, om hem te +doen verstaan, dat hij zijn onkunde niet bekennen zou. + +„Ook is u, naar ik vertrouw, niet onbekend, dat het bezit van de +baronie van Bradwardine van een even vereerenden als bijzonderen aard +is, daar ze blanch is (hetwelk Craig [154] oordeelt in het Latijn te +moeten worden overgezet, door Blancum, of liever francum, een vrije +bezitting) pro servitio detrahendi, seu exuendi, caligas regis post +battaliam.” [155] Hier zag Fergus Eduard van ter zijde aan, terwijl bij +bijna onmerkbaar de wenkbrauwen optrok, met welke beweging zijn +schouders eveneens instemden. „Nu doen zich omtrent dit onderwerp twee +tamelijk onzekere punten voor. Vooreerst, of deze dienst, of +leenmanshulde, ooit kan toekomen aan den Prins, daar de woorden per +expressum, caligas regis, „de laarzen van den Koning zelven” zijn; en +ik verzoek uw gevoelen betreffende deze bijzonderheid te mogen weten, +eer wij verder gaan.” + +„Wel, hij is Prins-Regent,” antwoordde Mac-Ivor, met een heerschappij +over zijn gelaat die allen lof verdient; „en aan het Fransche hof wordt +alle eer aan den Prins-Regent bewezen, die men den Koning schuldig is. +Daarenboven, indien ik de laarzen van een van beide moest uittrekken, +zou ik die dienst tienmaal liever bewijzen aan den jongen Prins, dan +aan zijn vader.” + +„Ja, maar ik spreek hier niet van persoonlijke voorkeur. Evenwel is uw +gezag van groot belang, wat de gebruiken van het Fransche hof betreft. +En zeker de Prins, als alter ego [156], mag misschien wel aanspraak +maken op het homagium van de groote leenheeren der kroon, daar aan alle +getrouwe onderdanen in de akte van het regentschap bevolen wordt, om +hem als des Konings eigen persoon te eerbiedigen. Verre zij het dus van +mij, den luister van zijn gezag te willen verminderen, door hem een +daad van hulde te onthouden, die zoo bijzonder geschikt is om er glans +aan bij te zetten; want ik twijfel nog eenigszins, of aan den Keizer +van Duitschland de laarzen wel worden uitgetrokken door een +rijksvrijheer? Maar, hier doet zich de tweede zwarigheid voor – de +Prins draagt geen laarzen, maar eenvoudige trews en brogues [157]. + +Dit laatste dilemma had Fergus’ ernst bijna verstoord. + +„Wel,” zeide hij, „ge weet, Baron, dat het spreekwoord luidt: het gaat +moeielijk een Hooglander de broek uit te trekken, – en dat geldt ook +hier van laarzen.” + +„Het woord caligæ,” ging de Baron voort, „ofschoon ik beken, dat het +volgens mijn familie-overlevering, en zelfs in onze oude bewijsstukken, +door laarzen verklaard wordt, beteekent evenwel, in zijn +oorspronkelijken zin, veeleer sandalen; en Cajus Cæsar, de neef en +opvolger van Cajus Tiberius, verkreeg den bijnaam van Caligula, a +caligulis, sive caligis levioribus, quibus adolescentior usus fuerat in +exercitu Germanici patris, sui [158]. Ook waren de caligæ in gebruik +bij de monniken; want wij lezen in een oud glossarium, dat, volgens den +regel van St. Benedictus, in de abdij van St. Amand, de caligæ met +banden werden vastgemaakt.” + +„Dat zal op de brogues zien,” hernam Fergus. + +„Wel zeker, mijn waarde Glennaquoich, en de woorden zijn uitdrukkelijk: +Caligæ dietæ sunt, quia ligantur; nam socci non ligantur, sed tantum +intromittuntur; dat is, caligæ ontleenen haren naam van de banden, +waarmede ze vast gemaakt worden, terwijl daarentegen socci, die bijna +hetzelfde mogen zijn als onze pantoffels, slechts aan den voet gesloft, +worden. Ook komen in het Charter tweeërlei woorden voor, exuere seu +detrahere, dat is, losmaken, zoo als in het geval van sandalen of +brogues, en uittrekken, zoo als wij in onze moedertaal van laarzen +zeggen. Intusschen wilde ik, dat we meer licht hadden; maar ik vrees, +dat er weinig kans bestaat om hier eenigen geleerden schrijver de re +vestiaria [159] te vinden.” + +„Ik twijfel er sterk aan,” zei het Opperhoofd, terwijl hij een blik +wierp op de zwoegende Hooglanders, die beladen met den buit der +verslagenen terug kwamen, „schoon de res vestiaria zelve op het +oogenblik inderdaad vrij wat gezocht schijnt.” + +Daar deze aanmerking geheel in den luimigen aard van den Baron viel, +vereerde hij ze met een glimlach, maar keerde oogenblikkelijk terug tot +hetgeen hem een zeer ernstige zaak scheen. + +„Het is waar,” zeide hij, „Mackwheeble koestert het gevoelen, dat deze +vereerende dienst, uit haren aard, plicht is, si petatur tantum; dat +wil zeggen, wanneer Zijn Koninklijke Hoogheid van den grooten leenman +der Kroon vordert dat hij dezen persoonlijken plicht volbrengen zal; en +hij wees inderdaad het punt aan in Dirleton’s Twijfelingen en Vragen, +Grippit tegen Spicer, over de uitwinning van een landgoed ob non +solutum canonem, dat is, wegens het niet betalen van een leenplicht van +drie peperkorrels in het jaar, welke geschat werd zeven achtste van een +Schotsche duit waardig te zijn, tot het betalen waarvan de aangeklaagde +verwezen werd. Maar onder uw welnemen, geloof ik dat het beste is, mij +in den weg te plaatsen om den Prins deze dienst te bewijzen en hem die +aan te bieden; en ik zal zorgen dat de rentmeester bij de hand is met +een akte van protest, welke reeds door hem is gereed gemaakt, (dit +zeggende haalde hij een papier voor den dag) waarin verklaard wordt, +dat, indien Zijn Koninklijke Hoogheid anderen bijstand zal aannemen in +het uittrekken van zijn caligæ, (hetzij dit vertaald worde door laarzen +of brogues) behalve dien van den genoemden baron van Bradwardine, die +op dit oogenblik gereed en gewillig is om dien te verleenen, zulks op +geenerlei wijze inbreuk zal maken op, of strekken tot nadeel van de +rechten van den gezegden Comyne Bradwardine, om gezegden dienst in het +vervolg te volvoeren; noch zal het aan eenigen schildknaap, +kamerdienaar, hoveling of page, wiens bijstand het Zijn Koninklijke +Hoogheid moge behagen te gebruiken, eenig recht, titel of aanspraak +geven, ter opeisching op gezegden Cosmo Comyne Bradwardine, van de +landerijen en de baronie van Bradwardine, en zoo voorts, gehouden, als +voorzegd, volgens de plichtschuldige en getrouwe vervulling der +bedongen leendiensten. + +Fergus juichte deze schikking hoogelijk toe: en de Baron nam een +vriendelijk afscheid van hen, met een glimlach van voldane eigenliefde +op het gelaat. + +„Lang leve onze beste vriend, de Baron,” riep het Opperhoofd, zoodra +hij buiten het gehoor was, „als het belachelijkst origineel, dat ten +noorden van de Tweed bestaat! Het spijt mij dat ik hem niet aangeraden +heb, heden avond in den kring van den Prins te verschijnen met een +laarzentrekker onder den arm. Ik geloof dat hij den wenk zou opgevolgd +hebben, als die maar met gepaste deftigheid gegeven ware.” + +„Hoe kunt ge er toch vermaak in scheppen zulk een achtingswaardig man +belachelijk te maken?” + +„Met uw verlof, mijn waarde Waverley, ge zijt niet minder belachelijk +dan hij. Hoe? bemerkt ge niet, dat ’s mans geheele ziel alleen met deze +plechtigheid is vervuld? Hij heeft daarvan gehoord en er over gedacht, +als het verhevenste voorrecht en de luisterrijkste plechtigheid ter +wereld; en ik twijfel niet, of het genoegen dat hij hoopt te smaken +door het bewijzen van dezen dienst, was voor hem een voorname +beweegreden om de wapens op te vatten. Maak er staat op, dat, indien ik +gepoogd had hem er van af te brengen om zich belachelijk te maken, hij +mij voor een weetniet, een ingebeelden gek zou hebben uitgescholden, of +het misschien wel in het hoofd zou gekregen hebben om mij de keel af te +snijden; een genoegen, dat hij zich eenmaal voorstelde over een punt +van etiquette, in zijn oogen niet half zoo gewichtig als deze zaak van +laarzen of brogues, of waarvoor de caligæ, ten slotte, door de +geleerden mogen worden verklaard. Maar ik moet naar het hoofdkwartier +gaan, om den Prins op dit inderdaad buitengewone tooneel voor te +bereiden. Ik ben er zeker van dat mijn bericht goed opgenomen zal +worden, want het zal hem eens hartelijk doen lachen, en tevens maken +dat hij op zijn hoede is niet te glimlachen, als de lust er toe zeer +mal-à-propos wezen zou. Derhalve, tot wederziens, Waverley!” + + + + + + + + +VIJFTIENDE HOOFDSTUK. + +DE ENGELSCHE GEVANGENE. + + +Waverleys eerste zorg na het vertrek van het Opperhoofd, bestond +daarin, dat hij zich naar den officier begaf wien hij het leven gered +had. Hij werd, te gelijk met zijn makkers in het ongeluk, die zeer +talrijk waren, in een heerenhuis niet verre van het slagveld bewaakt. + +Toen hij het vertrek binnentrad, waar ze dicht op elkander gedrongen +stonden, herkende Waverley gemakkelijk den man wien zijn bezoek gold, +niet slechts aan de bijzondere waardigheid van zijn voorkomen, maar +tevens aan zijn bewaker, Dugald Mahony, met zijn strijdbijl, die hem +van het oogenblik zijner gevangenneming had aangekleefd, alsof hij aan +zijn zijde gespijkerd was. Deze nauwgezetheid had wellicht het doel + +om zich van Eduards toegezegde belooning te verzekeren; maar zij +strekte insgelijks om te voorkomen dat de Engelschman, in de algemeene +verwarring, werd uitgeschud; want Dugald had zorgvuldig berekend, dat +zijn loon zou worden geregeld naar den toestand van den gevangene, op +het oogenblik dat hij dezen aan Waverley in handen stelde. Hij haastte +zich dus om Eduard te verzekeren, dat hij den „Sidier Roy” in +veiligheid gebracht had, en dat hem geen enkel haar op het hoofd +gekrenkt was sedert het oogenblik waarop Mijnheer hem verboden had den +gevangene een klein houwtje met den strijdbijl te geven. + +Waverley beloofde Dugald op nieuw een rijke belooning, en terwijl hij +den Engelschen officier naderde, betuigde hij zijn verlangen, om alles +voor hem te doen, wat in de tegenwoordige onaangename omstandigheden +tot zijn voordeel kon strekken. + +„Ik ben zulk een onervaren soldaat niet, Mijnheer,” antwoordde de +Engelschman, „dat ik mij zou willen beklagen over het lot van den +oorlog. Het grieft mij slechts die tooneelen op ons eigen eiland te +zien, welke ik elders met onverschilligheid heb aanschouwd.” + +„Nog éen dag als deze,” zei Waverley, „en ik vertrouw, dat de oorzaak +van uw leed weggenomen zal zijn, en alles tot orde en rust terug +keeren.” + +De officier glimlachte en schudde het hoofd. + +„In den toestand waarin ik mij bevind, zou het mij weinig voegen, uw +gevoelen te willen bestrijden; maar, in weerwil van den goeden uitslag +en de dapperheid waardoor gij dien verkreegt, hebt ge een taak +ondernomen, die mij geheel en al boven uwe krachten schijnt.” + +Op dit oogenblik trad Fergus binnen, en baande zich een weg door het +gedrang. + +„Kom, Eduard, kom mede! De Prins slaapt heden nacht op Pinkie-house +[160], en wij moeten ons daarheen begeven, als wij de geheele +plechtigheid van de caligæ niet missen willen. Uw vriend, de Baron, +heeft zich aan een groote wreedheid schuldig gemaakt, door Mackwheeble +naar het slagveld mede te slepen. Nu moet ge weten, dat de rentmeester +van niets zulk een afschrik heeft, als van een gewapenden Hooglander, +of een geladen geweer; en op dit oogenblik staat hij te luisteren naar +de onderrichtingen van den Baron omtrent het protest, terwijl hij zijn +hoofd duikt als een zeehond, bij het schot van elk geweer of pistool, +dat onze leegloopende knapen op het veld losbranden, terwijl hij, bij +wijze van penitentie, bij iedere beweging bukkende, een zware berisping +van zijn patroon opdoet, die het vuren van een geheele batterij, op een +geweerschot afstands, als geen genoegzame verontschuldiging zou +beschouwen, voor gemis aan oplettendheid bij een gesprek waarin de eer +zijner familie betrokken is.” + +„Maar hoe heeft de heer Bradwardine er hem toegebracht, zich zoo ver te +wagen?” + +„Wel, hij was tot Musselburgh gekomen, naar ik gis, in de hoop om voor +sommigen onzer een testament te maken; en de stellige bevelen van zijn +meester sleepten hem, nadat de slag geëindigd was, voort tot Preston. +Hij klaagt over een of twee onzer deugnieten, die zijn leven in gevaar +gebracht hadden, door hem hunne geweren op de borst te zetten; maar, +daar zij het losgeld tot een Engelschen stuiver bepaalden, dunkt mij, +dat wij den provoost-geweldiger met de zaak niet behoeven te moeien. – +Kom, ga nu mede, Waverley!” + +„Waverley!” riep de Engelsche officier, met levendige ontroering, „de +neef van Sir Everhard Waverley, van – shire?” + +„Dezelfde, mijnheer,” antwoordde onze held, eenigzins verrast door den +toon, waarop hij hem aansprak. + +„Het maakt mij tegelijk gelukkig en bedroefd,” zei de gevangene, „u te +ontmoeten.” + +„Ik weet niet, mijnheer,” antwoordde Waverley, „hoe ik zoo veel +belangstelling van uw zijde verdien.” + +„Heeft uw oom u nooit gesproken van een vriend, Talbot geheeten?” + +„Ik heb hem met zeer veel achting van zulk een vriend hooren spreken – +kolonel, geloof ik, bij het leger, en de echtgenoot van Lady Emilia +Blandeville; maar ik meende dat kolonel Talbot buiten ’s lands was.” + +„Ik ben pas terug gekomen; en daar ik in Schotland was, achtte ik het +mijn plicht om niet stil te zitten, waar mijn dienst misschien van +eenig nut wezen kon. Ja, mijnheer Waverley, ik ben die kolonel Talbot, +de echtgenoot der door u genoemde dame; en ik ben er trotsch op te +erkennen, dat ik zoo wel mijn militairen rang als mijn huiselijk geluk +aan uw grootmoedigen en edeldenkenden bloedverwant verschuldigd ben. +Goede God! dat ik zijn neef in zulk een kleeding, en in zulk een zaak +betrokken moet vinden!” + +„Mijnheer,” zeide Fergus, op hoogen toon, „de kleeding en de zaak zijn +die van mannen van eer en van geboorte.” + +„Indien mijn toestand mij niet verbood uwe verzekering te betwisten, +zou het mij niet moeielijk vallen te bewijzen, dat moed, noch roem op +afkomst een kwade zaak goed kunnen maken. Maar, met mijnheer Waverleys +verlof, en insgelijks met het uwe, mijnheer, indien het uwe ook +gevraagd moet worden, zou ik gaarne eenige woorden met hem spreken over +zaken, zijn familie betreffende.” + +„De heer Waverley, mijnheer, is geheel en al meester van zijn daden. – +Gij zult mij, hoop ik, naar Pinkie volgen,” hernam Fergus, terwijl hij +zich tot Eduard keerde, „zoodra gij uw gesprek met deze nieuwe kennis +ten einde hebt gebracht?” En met deze woorden bracht het Opperhoofd van +Glennaquoich zijn plaid, met iets meer dan zijn gewone hoogheid, in +orde en verliet het vertrek. + +Waverleys invloed verschafte kolonel Talbot gemakkelijk de vrijheid om +zich naar een ruimen tuin te begeven, die tot het huis behoorde waarin +de gevangenen waren opgesloten. Ze wandelden eenige schreden zwijgende +voort, terwijl de Kolonel blijkbaar overlegde, hoe hij met hetgeen hij +te zeggen had zou beginnen; eindelijk sprak hij Eduard aldus aan: + +„Mijnheer Waverley, gij hebt heden mijn leven gered, en toch zou ik, +zoo waar God leeft, het liever verloren hebben, dan u de uniform en de +kokarde dezer lieden te zien dragen.” + +„Ik vergeef u uw verwijt, kolonel Talbot; het is wél gemeend, en een +natuurlijk gevolg van uw opvoeding en beginselen. Maar er is niets +buitengewoons in gelegen, dat iemand, wiens eer openlijk en +onrechtvaardig aangetast is, een positie zoekt die hem de beste +gelegenheid belooft, om zich op zijn lasteraars te wreken.” + +„Ik zou eer zeggen, een positie die het meest geschikt is om de door +hen in omloop gebrachte geruchten te bevestigen,” antwoordde kolonel +Talbot, „door u juist te gedragen zoo als ze verteld hebben. En is het +u bekend, mijnheer, welke onuitsprekelijke moeielijkheden, en zelfs +gevaren, gij door uw tegenwoordig gedrag aan uw naaste betrekkingen +berokkent?” + +„Gevaren?” + +„Ja, mijnheer, gevaren. Toen ik Engeland verliet, waren uw oom en vader +genoodzaakt borg voor hunne personen te stellen, om zich te +verantwoorden wegens een beschuldiging van hoogverraad; en het is met +de meeste moeite aan invloedrijke vrienden gelukt, hun de vergunning +tot een borgstelling, in plaats van een arrestatie, te bezorgen. Mijn +reis naar Schotland had geen ander oogmerk, dan om u uit den stroom te +redden, waarin gij u hebt gestort; ook kan ik de gevolgen voor uw +familie niet berekenen van uw aansluiting aan de opstandelingen, daar +reeds het vermoeden alleen zoo gevaarlijk voor hen was. Allerdiepst +smart het mij, dat ik u niet ontmoet heb, alvorens gij dezen laatsten +en noodlottigen misstap hadt begaan.” + +„Ik weet waarlijk niet, waarom kolonel Talbot zich zoo veel moeite zou +gegeven hebben, om mijnent wil.” + +„Mijnheer Waverley, ik versta mij niet op spotternij, en zal daarom uwe +woorden beantwoorden overeenkomstig de eenvoudige bedoeling, die er in +ligt opgesloten. Ik ben uw oom verplicht voor weldaden, grooter dan die +een zoon aan zijn vader verschuldigd kan zijn. Ik beschouw mij in dit +opzicht als zijn zoon, en daar ik weet dat er niets is, waardoor ik +zijn goedheid jegens mij beter kan beantwoorden, dan u een dienst te +bewijzen, zoo wil ik als het mogelijk is, dat doen, onverschillig of +gij het goedvindt of niet. De persoonlijke verplichting, welke gij mij +heden heb opgelegd, (schoon, naar het algemeene oordeel, zoo groot, als +een mensch aan een ander kan bewijzen,) voegt niets bij mijn ijver voor +uw bestwil, zoo min als zij dien in het minste kan verminderen, met +welke koelheid het u ook behagen moge dien te beantwoorden.” + +„Uwe bedoelingen kunnen die van een vriend zijn, Mijnheer,” hernam +Waverley droog weg, „maar uw taal is hard, of ten minste wat +gebiedend.” + +„Bij mijne terugkomst in Engeland, na een lange afwezigheid, vond ik uw +oom, Sir Everhard Waverley, onder de bewaking van een bode des konings, +als een gevolg van de door uw gedrag ontstane verdenking. Hij is mijn +oudste vriend – hoe dikwijls moet ik het herhalen? – mijn grootste +weldoener! – zijn eigene uitzichten op geluk offerde hij aan de mijne +op – hij uitte nooit een woord, noch liet ooit een gedachte toe, die de +welwillendheid zelve niet zou gedacht of gesproken hebben. Dezen man +vond ik onder bewaking, welke hem te harder viel wegens zijn gewone +levenswijze, zijn natuurlijke prikkelbaarheid, en – vergeef het mij, +mijnheer Waverley, wegens de oorzaak, waardoor dit ongeluk over hem was +gebracht. Ik kan u mijn gewaarwordingen, bij deze gelegenheid, niet +ontveinzen; zij waren alles behalve gunstig ten uwen opzichte. Nadat ik +door mijn familie-invloed, die zooals gij waarschijnlijk weten zult, +niet gering is, er in geslaagd was om Sir Everhards ontslag te +bewerken, ging ik naar Schotland op reis. Ik ontmoette kolonel +Gardiner, een man, wiens jammerlijke dood alleen genoegzaam is, om +dezen opstand voor altijd te brandmerken. In den loop van het met hem +gehouden gesprek, bevond ik, dat hij, door latere omstandigheden, door +een op nieuw ingesteld verhoor der in de muiterij betrokken personen, +en wegens zijn oorspronkelijk gunstige meening omtrent uw karakter, +aanmerkelijk zachter ten uwen aanzien gestemd was, en ik twijfel niet, +dat, zoo ik gelukkig genoeg mocht zijn om u te ontdekken, deze zaak nog +gelukkig ten einde gebracht kon worden. Maar deze onnatuurlijke opstand +heeft alles verijdeld. – Ik heb voor het eerst gedurende een lang en +bedrijvig krijgsmans leven, Britten zich zien onteeren door een +schandelijke vlucht, en dat voor een vijand zonder wapens of +krijgstucht. En nu vind ik den erfgenaam van mijn dierbaarsten vriend – +den zoon, mag ik zeggen, van zijn hart – deelgenoot van een zegepraal, +waarover hij zich het eerst had behooren te schamen. Waarom zou ik +Gardiner beklagen? Zijn lot was gelukkig bij het mijne vergeleken!” + +Er lag zoo veel waardigheid, zulk een mengeling van krijgsmansfierheid +en manhaftige droefheid in kolonel Talbots manieren, en het bericht van +Sir Everhards bezwaren werd op zulk een diepgevoeligen toon +medegedeeld, dat Eduard, vernederd, verlegen en verpletterd stond voor +zijn gevangene, die hem, slechts weinige uren geleden, het leven +verplicht was. Hij was er niet bedroefd om, dat Fergus andermaal hun +onderhoud kwam storen. + +„Zijn Koninklijke Hoogheid beveelt dat mijnheer Waverley zich naar het +hoofdkwartier zal begeven,” zeide deze laatste. „Kolonel Talbot wierp +een verwijtenden blik op Eduard, die het scherpe oog van het +Hooglandschen Opperhoofd niet ontging. „En wel onmiddellijk,” herhaalde +hij met nadruk. Waverley keerde zich weder tot den Kolonel. + +„Wij zullen elkander weder zien,” zeide hij; „ondertusschen zal elk +mogelijk gemak –” + +„Ik verlang er geen,” zei de Kolonel; „laat men mij behandelen als den +geringsten dier brave lieden, die, op dezen rampspoedigen dag, wonden +en gevangenis boven de vlucht hebben verkozen; ik zou haast wel willen +ruilen met een der gevallenen, indien ik slechts wist dat mijn woorden +eenigen indruk op u hadden gemaakt.” + +„Kolonel Talbot moet zorgvuldig bewaakt worden,” zeide Fergus tot een +Hooglandschen officier, die het bevel over de wacht bij de gevangenen +had; „dit is het uitdrukkelijke verlangen van den Prins; de Kolonel is +een krijgsgevangene van het hoogste gewicht.” + +„Maar laat het hem aan niets ontbreken wat zijn rang voegt,” zeide +Waverley. + +„In zoo ver het met zijn zekere bewaring bestaanbaar is,” hernam +Fergus. + +De officier gaf zijn bereid vaardigheid omtrent beide bevelen te +kennen, en Eduard volgde Fergus naar de tuindeur, waar Callum Beg hen +met drie opgezadelde paarden stond te wachten. Terwijl hij zijn hoofd +omkeerde, zag hij dat kolonel Talbot naar de plaats zijner opsluiting +door een wacht van Hooglanders terug geleid werd; hij toefde op den +drempel van het huis, en wenkte Waverley nogmaals met de hand, als om +nogmaals aan te dringen op hetgeen hij hem zoo even had toegevoegd. + +„Paarden,” zeide Fergus, terwijl hij het zijne beklom, „zijn er thans +even overvloedig als bramen; elk heeft ze maar voor het nemen. Kom, +laat Callum uwe stijgbeugels in orde brengen, en rijden wij naar +Pinkie-house, zoo vlug als deze ci-devant dragonders-paarden er ons +zullen verkiezen te brengen.” + + + + + + + + +ZESTIENDE HOOFDSTUK. + +NIET HEEL BELANGRIJK. + + +„Ik ben,” zeide Fergus tot Eduard, terwijl ze naar Pinkie-house reden, +„ten gevolge eener boodschap van den Prins teruggekeerd. Maar ge weet, +naar ik veronderstel, van hoeveel belang deze krijgsgevangene, de edele +kolonel, is. Hij wordt voor een van de beste officiers der roodrokken +gehouden, een bijzonder vriend en gunsteling van den Keurvorst zelven +en van dien verschrikkelijken held, den hertog van Cumberland, die van +zijn zegepralen te Fontenoi is opgeroepen, om over te komen en ons arme +Hooglanders met huid en haar te verslinden. Heeft hij u verteld, wat de +klokken van St. James onder het luiden verkondigen? Toch niet „keer +weêr, Whittington,” gelijk in de dagen van ouds?” [161] + +„Fergus?” riep Waverley met een verwijtenden blik. + +„Waarachtig, ik weet niet wat ik van u denken moet. Gij wordt door +elken wind geslingerd. Daar hebben wij een overwinning bevochten, die +haars gelijke in de geschiedenis niet heeft – en uw moed wordt door +iedereen tot in de wolken geprezen; – de Prins snakt er naar om u +persoonlijk zijn dank te betuigen – en al onze schoonen van de Witte +Roos [162] zullen haar best doen om u te veroveren, en gij, de preux +chevalier van den dag, hangt op den nek van uw paard, als een boerin +die naar de markt rijdt, en kijkt zoo donker alsof gij een lijkstatie +volgdet!” + +„Ik ben bedroefd over den dood van den armen kolonel Gardiner: hij +heeft mij vroeger met zoo veel vriendschap behandeld.” + +„Nu, wees dan bedroefd voor vijf minuten, daarna weder vroolijk. Het +lot dat hem heden getroffen heet, kan morgen het onze zijn, en wat +heeft het te beteekenen? Wat is naast de overwinning beter dan een +roemvolle dood, maar het is een pis-aller, en men gunt hem den vijand +liever dan zichzelven.” + +„De kolonel Talbot heeft mij bericht, dat mijn vader en oom beiden door +het bewind worden gevangen gehouden, om mijnentwil.” + +„Wij zullen borg stellen, mijn jongen; de oude Andreas Ferrara [163] +zal ze lossen, en ik zou hem de zaak graag in Westminster-Hall zien +uitmaken!” + +„Neen, ze zijn reeds in vrijheid, op borgtocht van meer wettigen aard.” + +„Waarom laat uw groote geest zich dan ter nederslaan, Eduard? Denkt gij +dat de ministers van den keurvorst zulke duifjes zijn, dat zij hunne +vijanden in dit netelig oogenblik in vrijheid zouden stellen, zoo zij +hen konden of durfden gevangen houden en straffen? Wees verzekerd, dat +zij óf geene gronden van beschuldiging tegen uwe bloedverwanten hebben, +volgens welke zij hunne opsluiting kunnen doen voortduren, óf anders +zijn ze bang voor onze vrienden, de dappere cavaliers van Oud Engeland. +In elk geval behoeft gij niet bevreesd voor hen te zijn, en wij zullen +wel middel vinden om hun bericht van uwe veiligheid te doen geworden.” + +Eduard werd door deze redenen tot zwijgen gebracht, maar niet +overtuigd. Het had reeds meer dan eens een pijnlijke gewaarwording bij +hem opgewekt, dat Fergus weinig deelneming in de gevoelens verried, +zelfs van hen, die hij het meest beminde, zoo deze niet in +overeenstemming waren met zijn eigene gemoedsgesteldheid op het +oogenblik, en vooral zoo ze hem hinderlijk waren in het ernstige +najagen van een geliefkoosd oogmerk. Fergus bespeurde inderdaad soms, +dat hij Waverley gekrenkt had; maar daar hij altijd het een of ander +lievelingsplan voor zichzelf op het oog had, sloeg hij nooit ernstig +acht op de mate en den duur van dit ongenoegen, zoodat de herhaling van +deze kleine ergernissen de buitengemeene gehechtheid van den +vrijwilliger aan zijn officier een weinigje deed verkoelen. + +De Prins ontving Waverley met de meeste genegenheid, en roemde sterk +zijn uitstekende dapperheid. Vervolgens trok hij hem ter zijde, deed +hem een aantal vragen betreffende kolonel Talbot, en toen hij alle +berichten ontvangen had, die Eduard omtrent hem en zijn betrekkingen in +staat was te geven, vervolgde hij: – „Ik kan niet nalaten te denken, +mijnheer Waverley, dat, daar deze heer zoo bijzonder vertrouwd is met +onzen waardigen en uitnemenden vriend, Sir Everhard Waverley, en daar +zijn echtgenoote behoort tot het Huis van Blandeville, welks +gehechtheid aan de ware en echt koningsgezinde beginsels der Kerk van +Engeland zoo algemeen bekend is, de bijzondere gevoelens van den +kolonel ons niet ongunstig kunnen zijn, welk masker hij ook moge hebben +aangenomen, om zich naar de tijden te schikken.” + +„Te oordeelen naar de taal, die hij heden tegen mij voerde, ben ik +genoodzaakt geheel en al in meening van Uwe Koninklijke Hoogheid te +verschillen.” + +„Wel, het is ten minste de moeite waard een proef te nemen. Ik belast u +derhalve met de zorg voor kolonel Talbot, met volmacht om te zijnen +aanzien te handelen, zoo als ge het raadzaamst zult oordeelen, en ik +vertrouw, dat ge wel middelen zult vinden om u te vergewissen, welke +zijn wezenlijke gezindheid is, met betrekking tot de herstelling van +onzen Koninklijken Vader op den troon.” + +„Ik ben overtuigd,” hernam Waverley, met een buiging, „dat zoo kolonel +Talbot zijn woord verkiest te geven, men met zekerheid er op bouwen +kan; maar indien hij het weigert, zoo vertrouw ik, dat Uwe Koninklijke +Hoogheid aan iemand anders, dan aan den neef van zijn vriend, de taak +zal willen opdragen om hem onder het noodige opzicht te houden.” + +„Ik zal hem aan niemand toevertrouwen dan aan u,” zei de Prins met een +glimlach, terwijl hij evenwel zijn bevel op stelligen toon herhaalde; +„het is van belang voor mijn dienst, dat er een goede verstandhouding +tusschen u schijne te bestaan, al kunt gij ook zijn vertrouwen in +goeden ernst niet winnen. Gij zult hem derhalve in uw kwartier +ontvangen, en weigert hij u zijn woord van eer te geven, dan moet ge om +een behoorlijke wacht vragen. Ik verzoek u dit oogenblikkelijk te +bewerkstelligen. Wij keeren morgen naar Edinburgh terug.” + +Aldus naar Preston terug gezonden, ging het plechtig huldebetoon van +den baron van Bradwardine voor Waverley verloren. Maar hij was op dit +oogenblik zoo weinig met gedachten aan ijdelheden vervuld, dat hij de +plechtigheid, waarvoor Fergus zoo veel moeite gedaan had hem belang in +te boezemen, geheel vergat. Den volgenden dag verscheen er een +oficiëele courant, met een uitgebreid verslag van den slag van +Gladsmuir [164], zoo als de Hooglanders hunne overwinning verkozen te +noemen. Het eindigde met een beschrijving van het, dien avond op +Pinkie-house gegeven hoffeest, en bevatte onder andere gezwollen +beschrijvingen, het volgende: + +„Sedert dat noodlottige tractaat, hetwelk Schotland als een +onafhankelijke natie, vernietigde, hebben wij het geluk niet gehad zijn +vorsten te zien ontvangen, en zijn edelen die bewijzen van leendienst +en hulde te zien brengen, welke, op de luisterrijke bedrijven der +Schotsche dapperheid gegrond, hunne vroegere geschiedenis in het +geheugen terugroepen, benevens de manhaftige en ridderlijke +eenvoudigheid der banden, die aan de Kroon de hulde verzekerden der +krijgslieden, door wie zij bestendig geschoord en verdedigd werd. Maar +op den 20sten werden onze herinneringen verlevendigd door een dier +plechtigheden, welke tot de oude dagen van Schotlands glorie behoorden. +Nadat de kring gevormd was, naderde Cosmo Comyne Bradwardine, op het +oogenblik kolonel in dienst enz. enz. enz, den Prins, bijgestaan door +den heer D. Mackwheeble, den rentmeester van zijn aloude baronie van +Bradwardine, (die, gelijk wij vernemen, onlangs tot een van de +krijgs-commissarissen is benoemd,) bij vorm van publieke acte, en met +de meeste bescheidenheid, verlof vragende, om aan den persoon van Zijne +Koninklijke Hoogheid, als vertegenwoordigende den Vader van den Prins, +den gebruikelijken en gewonen dienst te mogen bewijzen, waarvoor, +volgens een charter van Robert Bruce, (waarvan het oorspronkelijke in +der tijd vertoond werd aan en gewaarmerkt door Zijne Koninklijke +Hoogheids kanselarij) de eischer de baronie van Bradwardine en landen +van Tully-Veolan in leen hield. Nadat zijn eisch was toegestaan en +geregistreerd, plaatste Zijne Koninklijke Hoogheid den voet op een +kussen, en de baron van Bradwardine, op zijn rechter knie gevallen, +ging over om den brogue of Schotschen schoen los te maken, welken onze +jonge held, ten believe zijner brave volgelingen, heeft aangenomen. +Toen dat gedaan was, verklaarde Zijne Koninklijke Hoogheid de +plechtigheid voor volbracht, en, den ridderlijken krijgshaftigen +grijsaard omhelzende, betuigde hij, dat niets dan gehoorzaamheid aan +een ordonnantie van Robert Bruce hem zou bewogen hebben, zelfs de +zinnebeeldige volbrenging van kleine diensten aan te nemen van handen, +die zoo dapper gestreden hadden om de kroon op zijns vaders hoofd te +zetten. De baron van Bradwardine stelde thans de akten in handen van +den heer commissaris Mackwheeble, inhoudende, dat alle punten en +omstandigheden der huldiging waren rite et solemniter acta et peracta, +en er werd een gelijkluidend bewijs gebracht ten protocolle van den +Grootkamerheer en in de aanteekeningen van de kanselarij. Wij vernemen, +dat Zijne Koninklijke Hoogheid in overweging heeft genomen, om, zoo het +Zijner Majesteits welbehagen is, den kolonel Bradwardine te verheffen +tot het pairschap, onder den titel van burggraaf Bradwardine van +Bradwardine en Tully-Veolan, en dat het, middelerwijl, Zijner +Koninklijke Hoogheid, op zijns vaders naam en gezag, heeft behaagd hem +een eervol toevoegsel op zijn voorvaderlijk wapenschild te verleenen, +bestaande in een laarzentrekker, kruiselings geplaatst met een +ontblooten sabel, aangebracht rechts in het schild, met een +toepasselijke spreuk er onder op een perkamenten rol, namelijk de +woorden: + + + „Trek en trek uit.” + + +„Ware het niet door Fergus’ spotternij,” dacht Waverley bij zichzelven, +toen hij het lange en deftige stuk had uitgelezen, „hoe deftig zou dit +alles luiden, en hoe weinig zou ik er aan gedacht hebben, om het met +eenig belachelijk denkbeeld te verbinden! Och! alles wél beschouwd, +heeft iedere zaak hare gunstige en hare gebrekkige zijde, en ik zie +niet in, waarom de laarzentrekker van den baron niet even fraai in de +wapenboeken zou prijken, als de wateremmers, de wagens, de karrewielen, +de ploegscharen, schietspoelen en andere gewone zaken, die aan niets +minder doen denken dan aan ridderschap, en op de wapenschilden van +onzen oudsten adel voorkomen.” Maar dit is slechts een episode; laat +ons tot de eigenlijke geschiedenis terug keeren. + +Toen Waverley te Preston terug kwam, en zich weder bij kolonel Talbot +vervoegde, vond hij hem hersteld van de sterke en in het oog loopende +aandoeningen, die een samenloop van onaangename omstandigheden bij hem +opgewekt had. Hij had zijn natuurlijke houding hernomen, – die van den +fatsoenlijken Engelschman en soldaat, manhaftig, open en edelmoedig, +maar niet zonder vooroordeel tegen de inwoners van een ander land, of +tegen diegenen welke in staatkundige gevoelens van hem verschilden. +Toen Waverley den Kolonel berichtte dat de Prins hem aan zijn zorg had +aanbevolen, zeide hij: „Ik had niet gedacht zoo veel verplichting aan +dezen jongen heer te zullen hebben, als in deze bepaling gelegen is. Ik +kan ten minste hartelijk bidden met dien eerlijken Presbyteriaanschen +prediker, dat, daar hij onder ons gekomen is, om een aardsche kroon te +zoeken, zijn moeite spoedig beloond moge worden met een hemelsche. +[165] Ik zal gaarne mijn woord geven, om geene ontsnapping te beproeven +zonder uw medeweten; daar ik inderdaad met geen ander doel in Schotland +ben gekomen, dan om u te ontmoeten; en ik verheug mij, dat het mij – al +is het ook op deze wijze – gelukt is. Maar ik denk, dat wij niet lang +bij elkander zullen zijn. Uw „Ridder,” (dat is een naam, dien wij beide +hem geven mogen) zal met zijn plaids en blauwkappen, naar ik vermoed, +zijn kruistocht naar het zuiden voortzetten.” + +„Naar ik gehoord heb, niet; ik geloof dat het leger eenigen rusttijd in +Edinburgh zal houden, om versterking af te wachten.” + +„En om het kasteel te belegeren?” zeide Talbot, met een spottenden +glimlach: „nu, zoo mijn oude overste, generaal Preston, geen verrader +wordt, en het kasteel in het Noordermeer niet verzinkt, gebeurtenissen +die ik al even waarschijnlijk acht, dan zullen wij wel eenigen tijd +hebben, om kennis te maken. Ik verbeeld me, dat deze beleefde Ridder +zich in het hoofd heeft gezet, dat ge mij bekeeren zult, en, daar ik +wensch zelf u te bekeeren, kon er geen schooner voorstel gedaan worden +dan om ons volop gelegenheid te geven met elkaar te praten. Maar, daar +ik van daag gesproken heb onder den invloed van gewaarwordingen, +waaraan ik zelden toegeef, zoo hoop ik dat ge mij zult verschoonen van +andermaal geschillen te behandelen, voor en aleer wij een weinig beter +met elkander bekend zijn.” + + + + + + + + +ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. + +DE LISTEN DER LIEFDE EN DER STAATKUNDE. + + +Het is niet noodig in deze bladen den zegevierenden intocht van den +Prins te Edinburgh, na den beslissenden slag van Preston, te +beschrijven. Eéne omstandigheid echter verdient vermeld te worden, +omdat zij volkomen Flora Mac-Ivor’s edelmoedigheid in het licht stelt. +De Hooglanders, door wie de Prins omringd was, brandden, in de +uitgelatenheid van dit vroolijk oogenblik, herhaalde malen hunne +geweren los: en toen een hunner bij toeval het zijne met een kogel +geladen had, vloog deze langs de slapen der jonge dame, terwijl zij, +van een balkon, met een zakdoek wuifde. [166] Fergus, die getuige was +van dit ongeluk, snelde in een oogenblik naar haar henen; en ziende dat +de wond van geen belang was, trok hij zijn sabel, met oogmerk, om, naar +beneden, op den man aan te vliegen, wiens achteloosheid haar in zulk +een groot gevaar had gebracht; toen ze, hem bij zijn plaid +vasthoudende, uitriep: „Doe den armen knaap geen leed, – in ’s Hemels +naam doe dat niet! Dank veeleer God met mij, dat het ongeluk Flora +Mac-Ivor trof; want als de kogel een Whig had getroffen, zou men +voorgewend hebben, dat er met opzet op hem geschoten was.” + +Waverley ontging den schrik, welken dit ongeluk hem zou veroorzaakt +hebben – daar hij genoodzaakt werd om kolonel Talbot naar Edinburgh te +vergezellen. + +Ze volbrachten de reis gezamenlijk te paard; en een tijd lang als +wilden zij elkanders gevoelens en denkwijze polsen, spraken ze over +alledaagsche en onverschillige onderwerpen. + +Toen Waverley weder op de zaak kwam, die hem het naast aan het harte +ging, namelijk den toestand van zijn vader en oom, scheen kolonel +Talbot thans eerder verlangend zijn bezorgheid te verligten, dan ze te +verzwaren. Inzonderheid bleek dit het geval te zijn, toen hij Waverleys +geschiedenis vernam, deze geene zwarigheid maakte hem die toe te +vertrouwen. + +„En dus is er,” zei de Kolonel, „geen kwaad opzet geweest, zoo als, +meen ik, de rechtgeleerden zeggen, bij uw overhaasten stap; en zijt gij +tot de dienst van dezen dolenden ridder verlokt en overgehaald, door +eenige beleefde woorden van hem, en van een paar zijner Hooglandsche +werfofficieren? Het is zeker al heel gek, maar toch op verre na zoo erg +niet, als ik reden had te denken. Evenwel kunt ge hem op dit oogenblik +niet verlaten; dat schijnt onmogelijk. Maar ik twijfel volstrekt niet, +of bij de oneenigheden, die er onder deze menigte woeste en wanhopige +knapen voorvallen, er zich wel éen gelegenheid zal opdoen, waarvan ge u +bedienen kunt, om u, voor dat de bom losbreekt, met eere van uwe +overhaaste verbindtenis te ontslaan. Indien zich dit liet +bewerkstellingen, zou ik wenschen dat gij een schuilplaats zocht die ik +u zal aanwijzen in Vlaanderen. En ik verbeeld mij dat, na eenige +maanden verblijfs buiten ’s lands, een amnestie voor u bij het bewind +wel te verwerven zal zijn.” + +„Ik mag u niet toestaan, kolonel Talbot, van eenig plan te spreken dat +in verband staat met het verzaken eener onderneming, waarin ik mij met +overhaasting mag hebben gestort; maar ik deed het toch uit vrijen wil, +en met oogmerk om, wat ook de uitkomst wezen mocht, daarbij te +blijven.” + +„Dan hoop ik,” hernam kolonel Talbot, glimlachende, „dat zoo ge mij al +verbiedt te spreken, gij mij toch meester van mijn gedachten en +wenschen zult laten. Maar hebt ge nooit uw geheimzinnig pakje +onderzocht?” + +„Het is onder mijn bagaadje, wij zullen het te Edinburgh vinden.” + +Weldra bereikten ze die stad. Aan Waverley was, op ’s Prinsen +uitdrukkelijk bevel, een verblijf aangewezen in een flink kwartier, +waar hij voor kolonel Talbot een vertrek kon doen inrichten. Zijn +eerste bezigheid was zijn mantelzak te onderzoeken, en na een oogenblik +gezocht te hebben, kwam het bewuste pakje te voorschijn. Waverley +opende het in haast. Onder een witten omslag, met het eenvoudig adres: +aan den heer E. Waverley, vond hij een aantal open brieven. De beide +bovenste waren van kolonel Gardiner aan hem zelven: de eerste, die van +de oudste dagteekening was, behelsde een zachte en vriendelijke +berisping over het verontachtzamen van des schrijvers raad, betreffende +het besteden van zijn tijd, gedurende zijn afwezigheid met verlof, +welks verlenging hij kapitein Waverley herinnerde dat weldra geëindigd +wezen zou. „Inderdaad,” zoo luidde de brief verder, „ware het anders +geweest, het nieuws van buiten ’s lands, en mijn voorschriften van het +ministerie van oorlog, zouden mij genoodzaakt hebben het in te trekken, +daar er, sedert den tegenspoed in Vlaanderen, groot gevaar is voor +inval van buiten en voor opstand der kwalijkgezinden binnen ’s lands. +Ik bid u dus, zoo spoedig mogelijk, naar het hoofdkwartier terug te +keeren; en het is van belang er bij te voegen, dat dit te +noodzakelijker wordt, daar er eenige ontevredenheid onder uw escadron +heerscht, en ik het onderzoek naar bijzonderheden uitstel, tot ik het +genoegen van uw bijstand kan smaken.” + +De tweede brief, een week later gedagteekend, was in zoodanigen toon +vervat, als men kon verwachten na het uitblijven van eenig antwoord op +den vorigen. In dezen werd Waverley herinnerd aan zijn plicht, als man +van eer, als officier en als Engelschman; de kolonel stond stil bij de +aangroeiende ontevredenheid zijner manschappen, en dat men sommigen +hunner had hooren zeggen, dat de Kapitein hun oproerig gedrag +aanmoedigde en goedkeurde; en eindelijk gaf de schrijver zijn hoogste +leedwezen en verbazing te kennen, dat Waverley zijn bevelen niet had +opgevolgd, en naar het hoofdkwartier was teruggekeerd; voorts +herinnerde hij hem dat zijn verlof ingetrokken was, en bezwoer hem op +een toon, waarin vaderlijke bestraffing met militair gezag vereenigd +was, zijn dwaling te herstellen, door zich onmiddellijk bij het +regiment te voegen. „Om zeker te zijn,” dit was het slot van den brief, +„dat dit schrijven u werkelijk in handen komt, zend ik het u door +korporaal Tims, met order om het u zelven te overhandigen.” + +Het lezen dezer brieven vervulde Waverley met smartelijke aandoeningen +en hij voelde zich gedrongen amende honorable te doen aan de +gedachtenis van den braven en uitnemenden schrijver; want, daar de +Kolonel alle reden had gehad om te denken, dat zij hem veilig in handen +gekomen waren, kon er, nu de gegeven raad in den wind geslagen was, +niets minder volgen, dan die derde en laatste oproeping, welke Waverley +inderdaad te Glennaquoich ontving, ofschoon te laat om er aan te +gehoorzamen. Zijn schorsing in den dienst, ten gevolge van zijn +oogenschijnlijke veronachtzaming van dit laatste bevel, was, wel verre +van een harde of strenge maatregel, slechts een onvermijdelijk gevolg +daarvan. De volgende, door hem geopende, brief was van den majoor van +het regiment, waarin hem bericht werd, dat er een gerucht, ten nadeele +van zijn goeden naam, in de omstreken verspreid was, namelijk dat +zekere mijnheer Falconer van Ballihopple, of zoo iets, in zijn +tegenwoordigheid, een verraderlijken toast had ingesteld, dien hij met +stilzwijgen had aangehoord, ofschoon die dronk zulk een grove +beleediging van de koninklijke familie bevatte, dat een heer in het +gezelschap, juist niet bekend door zijn ijver voor het bewind, de zaak +echter had opgevat, en dat kapitein Waverley dus had geduld, dat een +ander, vergelijkender wijze minder in de zaak betrokken, zijn +gevoeligheid over een beleediging bewees, tegen hem, als officier, +persoonlijk gericht. De majoor zeide ten slotte, dat niet één van +kapitein Waverleys kameraden deze schandelijke historie kon gelooven, +maar dat zijn eigene eer, zoo wel als die van het regiment, vorderde, +dat ze oogenblikkelijk uit zijn naam werd tegengesproken, enz. enz. + +„Wat dunkt u van dit alles?” zei kolonel Talbot, wien Waverley de +brieven overhandigde, na ze zelf gelezen te hebben. + +„Wat mij er van dunkt? Het maakt elke gedachte onmogelijk; en is in +staat om mij krankzinnig te maken.” + +„Bedaard, mijn jonge vriend! Laat ons zien, wat dit vuile gekrabbel is, +dat nu volgt.” + +De eerste had tot opschrift: „Aen den heir W. Ruffin, deze.” – „Waerde +menheir, sommige van onze jonge slokkers wille maer niet bijte, al heb +ik hun zeid dat jij mij mijnheirs ijgen cachet had laete kijke. Maar +Tims zal je, volgens belofte, de brieven overlevere, en vertel onzen +ouden Addam, dattie ze mijnheirs hand heit gegeve, daer dit toch op ’t +zelve uitkomt; en wacht op het sein en hoera voor de kerk en voor ons +goed recht, zoo als mijn vader in den oogst zingt. + + De uwe, waerde menheir, + + H. H. + +Naschrif. Zeg aan menheir, dat we dol zijn om wat van hem te hoore, en +niet vatte waarom ie zelf niet schrijft.” + +„Deze Ruffin is dan denkelijk,” zeide kolonel Talbot, „uw Donald uit +het hol, die uwe brieven onderschept, en een briefwisseling aangeknoopt +heeft met dien armen duivel Houghton, terwijl hij voorgaf in uw naam te +handelen.” + +„Het schijnt maar al te zeker. Maar wie kan Addam zijn?” + +„Mogelijk Adam, de ongelukkige Gardiner!” + +De overige brieven hadden een gelijke strekking; en thans werden zij +nog volkomener ingelicht omtrent Donald Beans streken. + +John Hodges, een van Waverleys bedienden, die bij het regiment +gebleven, en te Preston gevangen genomen was, verscheen op dit +oogenblik. Hij had zijn meester uitgevorscht, met oogmerk om weêr in +zijn dienst te treden. Van dezen knaap vernamen ze, dat, eenigen tijd +na Waverleys vertrek uit het hoofdkwartier, er een zekere marskramer, +Ruthven, Ruffin of Rivane geheeten, bij de soldaten bekend onder den +naam van „de Leepert”, dikwijls in het stadje Dundee gekomen was. Hij +scheen overvloed van geld te bezitten, betaalde wat hij gebruikte heel +ruim, scheen altijd gereed om zijn vrienden in de kroeg te onthalen, en +won gemakkelijk de vriendschap van een aantal manschappen van Waverleys +escadron, bijzonder die van den wachtmeester Houghton en zekeren Tims, +die mede onder-officier was. Dezen stelde hij een plan voor, uit naam +van Waverley, om het regiment te verlaten en zich bij hem in de +Hooglanden te voegen, waar, volgens het gerucht, de clans reeds in +grooten getale de wapens hadden opgevat. De manschappen, die voor zoo +verre ze een eigene meening hadden, als Jacobieten waren opgevoed, en +inzonderheid wisten dat hun heer, sir Everhard, altijd geacht werd die +gevoelens aan te kleven, vielen gemakkelijk in den strik. Dat Waverley +ver weg, in de Hooglanden, was, werd als een genoegzame verschooning +aangenomen, om zijn brieven door middel van den marskramer over te +maken; en het zien van zijn welbekend cachet scheen de in zijn naam +gevoerde onderhandelingen te eerder te wettigen, daar het schrijven +gevaarlijk kon zijn. Doch men begon lucht van het kabaal te krijgen +door de oproerige taal der daarin betrokkenen. De marskramer +rechtvaardigde dit vermoeden; want men zag hem niet meer. Toen de +courant verscheen, die het bericht behelsde, dat Waverley uit den +dienst ontslagen was, brak onder een groot gedeelte van zijn escadron +dadelijk een opstand uit, doch de oproermakers werden omsingeld en +ontwapend door het overige van het regiment. Houghton en Tims werden +door een krijgsraad veroordeeld om doodgeschoten te worden, maar kregen +daarna verlof om hun leven te loten. Houghton, die in het leven bleef, +toonde veel berouw, daar hij door de vermaningen en verklaringen van +kolonel Gardiner overtuigd was geworden, dat hij zich met een zeer +schandelijke zaak had ingelaten. Het is opmerkelijk, dat, zoodra de +arme kerel hiervan overtuigd was, hij ook oogenblikkelijk voor zich de +verzekering had, dat zijn opruier buiten voorkennis van Eduard had +gehandeld, zeggende: „Zoo het schandelijk en tegen Oud-Engeland was, +kon de jonker er niets van weten: nooit deed hij iets, noch dacht aan +iets, dat schandelijk was, zoo min als sir Everhard, of iemand hunner +vóor hem, en hij zou er den dood op willen ingaan, dat Ruffin alles op +zijn eigen hand had gedaan.” + +De kracht der overtuiging, waarmede hij zich op dit punt uitte, zoo wel +als zijn verzekeringen, dat de voor Waverley bestemde brieven, aan +Ruthven waren overgegeven, brachten die verandering in kolonel +Gardiners gevoelen te weeg, waarvan hij Talbot gesproken had. + +De lezer heeft al lang begrepen, dat Donald Bean Lean bij deze +gelegenheid de rol van verleider speelde. Zijn drijfveêren waren in éen +woord deze. Van woeligen en listigen aard, was hij langen tijd als een +ondergeschikt werktuig en verspieder gebruikt door de vertrouwden van +den Prins, en dat wel dikwijls veel meer dan Fergus Mac-Ivor zelf dacht +onder wiens bescherming hij stond, maar dien hij vreesde en lang niet +beminde. Als een gevolg van zijn welslagen in deze staatkundige +loopbaan, was hij er natuurlijk op bedacht, om gelijk hij hoopte, door +een of anderen stouten trek, zich te verheffen boven zijn tegenwoordig +gevaarlijk en onzeker bestaan als roover. Hij werd inzonderheid +gebezigd, om de sterkte der regimenten in Schotland, het karakter der +officieren enz., te leeren kennen, en had al lang het oog op Waverleys +escadron, als vatbaar voor verleiding, laten vallen, Donald geloofde, +wat meer is, dat Waverley zelf in den grond de Stuarts aankleefde, +hetgeen bevestigd scheen door zijn lang bezoek bij den Jacobietischen +baron van Bradwardine. Toen Waverley dus, met een van Glennaquoichs +gevolg, in zijn hol kwam, vatte de roover, die zich geen denkbeeld kon +maken van de wezenlijke beweegreden, welke niets dan nieuwsgierigheid +was, de blijde hoop op, dat zijn talenten, onder leiding van dezen +invloedrijken jongen Engelschman, tot een of anderen belangrijken +aanslag zouden gebezigd worden. Ook kwam hij hiervan niet terug, +ofschoon Waverley hoegenaamd geen acht sloeg op zijn wenken en de +aanleidingen die hem verschaft werden om tot een verklaring te komen. +Zijn gedrag werd aan voorzichtige achterhoudendheid toegeschreven, +ofschoon het Donald eenigszins hinderde, die, daar hij begreep dat hij +buiten een geheim gehouden werd, waar vertrouwen voordeelig kon zijn, +zich voornam zijn rol in het stuk te hebben, hetzij men hem die al of +niet opdroeg. Met dit oogmerk maakte hij zich, gedurende Eduards slaap, +meester van diens cachet, ten einde het eenmaal te gebruiken bij de +manschappen van Waverleys escadron, die het vertrouwen des kapiteins +bezaten. Zijn eerste reis naar Dundee, de stad waar het regiment in +bezetting lag, deed zijn oorspronkelijke vooronderstelling in duigen +vallen, maar opende hem een nieuw veld ter bearbeiding. Hij wist dat +hij aan de aanhangers der Stuarts geen beteren dienst kon bewijzen, dan +om een gedeelte van het leger voor de zaak van den Prins te winnen, wat +hem zeker een ruime belooning zou verzekeren. Tot dat einde ondernam +hij de kuiperijen waarmede de lezer reeds bekend is, en welke hem den +draad in handen geven tot al het ingewikkelde en duistere in de +gebeurtenissen vóor Waverleys vertrek van Glennaquoich. + +Volgens den raad van kolonel Talbot, weigerde Waverley den jongen in +dienst te nemen, wiens verklaring een nieuw licht over deze zaken +verspreid had. Talbot beduidde hem, dat hij den jonkman een slechte +dienst zou bewijzen, met hem in een wanhopige onderneming te betrekken, +en dat, wat er ook gebeurde, zijn getuigenis in zekere mate strekken +kon, om ten minste de omstandigheden op te helderen, die Waverley er +toe gebracht hadden zelf deel er aan te nemen. Waverley schreef dus een +kort verhaal van het gebeurde aan zijn oom en vader, evenwel niet +zonder hen te waarschuwen, in den tegenwoordigen stand van zaken, niet +te pogen zijn brief te beantwoorden. Vervolgens overhandigde Talbot den +man een brief voor den bevelhebber van een der Engelsche schepen, die +in de Frith kruisten, terwijl hij hem verzocht den brenger te Berwick +aan land te zetten, met een pas voor het graafschap **. Nu werd hij van +geld voorzien, om zijn reis zoo spoedig mogelijk af te leggen, en +tevens werd hem bevolen zorg te dragen dat hij aan boord van het +bedoelde schip kwam, door een visscherschuit af te huren, hetgeen hij, +gelijk ze later vernamen, gemakkelijk bewerkstelligde. + +De tegenwoordigheid van Callum Beg moede, een dienaar die, naar hij +meende, eenigen lust had, om als verspieder zijn bewegingen gade te +slaan, huurde Waverley als knecht een eenvoudigen Edinburgschen knaap, +die de witte kokarde had opgezet in een aanval van ontevredenheid en +jaloezij, omdat Jenny Job een geheelen nacht had gedanst met korporaal +Bullock, van de fuseliers. + + + + + + + + +ACHTTIENDE HOOFDSTUK. + +MAATSCHAPPELIJKE EN VERLIEFDE INTRIGUES. + + +Na het vertrouwen door Waverley aan den kolonel Talbot betoond, werd +deze vriendschappelijker in zijn gedrag jegens hem, en daar ze +noodwendig dikwijls bij elkander waren, groeide Eduards achting voor +het karakter van den kolonel gedurig aan. Er scheen eerst iets stroefs +in de wijze, waarop Talbot zijn misnoegen en berisping te kennen gaf, +ofschoon niemand, in het algemeen, vatbaarder was voor overtuiging dan +hij. Ook had de gewoonte om gezag uit te oefenen aan zijn manieren iets +gebiedends bijgezet, in weerwil van de fijne beschaving, die hij aan +zijn vertrouwelijken omgang met de hoogere kringen te danken had. Als +militair verschilde hij van allen, die Waverley tot nu toe had gezien. +De baron van Bradwardine was een pedant die de wapenen droeg; de majoor +Melville, vol kleingeestige bezorgdheid om de technische bijzonderheden +van den dienst, deed eer denken aan iemand, die een bataljon de +exercitiën moet doen uitvoeren, dan aan hem die een leger aanvoeren +moet. Wat Fergus betreft, zijn militaire geest was zoo overheerscht +door zijn plannen en staatkundige uitzichten, dat hij eer op een +onbeduidend souverein vorstje, dan op een krijgsman geleek. Maar +kolonel Talbot was in ieder opzicht de type van den Engelschen +krijgsman. Hij was met hart en ziel aan den dienst van zijn Koning en +vaderland gehecht, zonder eenigen hoogmoed te gevoelen, omdat hij, +zoowel als de Baron, de theorie van zijn kunst verstond, of, zoo als de +Majoor, de praktische bijzonderheden er van, of, even als het +Opperhoofd van Glennaquoich, zijn wetenschap aan eigene bijzondere +ontwerpen wist dienstbaar te maken. Daarenboven was hij een man van +uitgebreide kennis en gevormden smaak, hoewel, gelijk wij reeds +aangemerkt hebben, bezield met de vooroordeelen, die uitsluitend +Engelsch mogen heeten. + +Trapsgewijs ontwikkelde kolonel Talbots karakter zich voor Eduard; want +het vruchteloos beleg des kasteels van Edinburgh door de Hooglanders, +duurde verscheidene weken, gedurende welke Waverley weinig anders te +verrichten had, dan zoodanige uitspanningen na te jagen, als het +gezellige leven oplevert. Hij zou gaarne zijn nieuwen vriend +overgehaald hebben, om met eenige zijner vroegere vertrouwden kennis te +maken. Maar de kolonel schudde, na een paar bezoeken, het hoofd, en +weigerde volstandig zich aan verdere proeven te wagen. Ja, hij ging +verder, en noemde den Baron den ondragelijksten en stijfsten pedant +dien hij ooit het ongeluk had gehad te ontmoeten, en het Opperhoofd van +Glennaquoich een verfranschten Schot, die al de slimheid en +innemendheid van het volk waarbij hij opgevoed was, benevens de +trotsche, wraakzuchtige en onrustige geaardheid van zijn eigen volk +bezat. „Zoo de duivel,” zeide hij, „opzettelijk een handlanger had +gezocht, om dit ongelukkig land in verwarring te brengen, geloof ik +niet dat hij een beteren had kunnen vinden, dan een knaap als deze, die +even onrustig en slim schijnt, als hij ondeugend is, en die blindelings +gevolgd en gehoorzaamd wordt door een hoop boeven, die gij goedvindt te +bewonderen.” + +De dames van het gezelschap ontgingen zijn afkeuring evenmin. Hij gaf +toe dat Flora Mac-Ivor een schoone vrouw was, en Rose Bradwardine een +mooi meisje. Maar hij beweerde dat de eerste de werking harer +schoonheid vernietigde door een gemaakte navolging van den valschen +hoftoon, dien zij waarschijnlijk te St. Germains had leeren kennen. En +wat Rose Bradwardine betrof, het was onmogelijk, zeide hij, voor +eenigen sterveling, zulk een onwetend klein ding te bewonderen, wier +beetje opvoeding even weinig berekend was voor hare kunne of jaren, als +een van haars vaders oude uniformen geschikt zou zijn om haar +persoontje op te tooien. Intusschen was dit alles niets dan +zwartgalligheid en vooroordeel bij den goeden Kolonel, voor wien de +witte kokarde op de borst, de witte roos in het haar, en het Mac vóor +den naam, een engel in een duivel zou veranderd hebben. En inderdaad +stemde hij, zelf schertsende toe, dat hij Venus niet schoon zou vinden, +als zij in een of ander gezelschap aangediend werd, onder den naam van +freule Mac-Jupiter. + +Waverley, zooals men zal gelooven, beschouwde deze jonge dames met +geheel andere oogen. Gedurende den tijd van het beleg bezocht hij haar +bijna dagelijks, ofschoon hij met leedwezen opmerkte, dat hij even +geringe vorderingen maakte in het veroveren der genegenheid van Flora, +als de Prins in het ten onder brengen van de vesting. Zij bleef +gestreng bij het eens genomen besluit volharden, om hem met +onverschilligheid te behandelen, zonder eenige schijnbare poging, +hetzij om hem te ontwijken, hetzij zelfs om een gesprek met hem te +vermijden. Ieder woord, iedere blik werd streng geregeld naar haar +eenmaal aangenomen stelsel, en Waverleys neerslachtigheid, noch Fergus’ +verstoordheid, welke deze bezwaarlijk kon ontveinzen, kon Flora’s +oplettendheid voor Eduard een schrede verder brengen, dan die welke +door de meest gewone beleefdheid gevorderd werd. Aan den anderen kant +begon Rose meer en meer een plaats in zijn hart in te nemen. Hij had +meermalen gelegenheid om op te merken, dat, naar mate hare +beschroomdheid verminderde, hare houding aan adel won; dat de kritieke +omstandigheden van het tegenwoordige onrustige tijdstip een zekere +waardigheid in gevoel en uitdrukking bij haar in het leven schenen te +roepen, die hij vroeger niet bespeurd had; en dat zij geene +gelegenheid, welke binnen haar bereik lag, verzuimde, om hare kennis +uit te breiden en haar smaak te verfijnen. + +Flora Mac-Ivor noemde Rose haar leerling, en zorgde trouw om haar in +hare studiën bij te staan, en zoowel haar smaak als haar verstand te +beschaven. Het zou het oog van een scherpen opmerker niet ontgaan zijn, +dat zij, in Waverleys bijzijn, er veel meer op uit was, de begaafdheden +van hare vriendin te doen schitteren, dan hare eigene. Maar ik moet den +lezer verzoeken niet te vergeten, dat dit vriendschappelijk en +belangeloos doel met de meest omzichtige kieschheid werd omsluierd, +zoodat hare handelwijze zoo weinig geleek naar het gewone gedrag eener +schoone vrouw, die zich het voorkomen geeft om eene andere voort te +helpen, als de vriendschap van David en Jonathan naar de gemeenzaamheid +van twee heertjes, die langs Bond Street slenteren. Met één woord, de +uitwerking werd bespeurd, maar de oorzaak liet zich nauwelijks +ontwaren. Beide dames waren, als twee uitnemende tooneelspeelsters, +volmaakt in hare rol, en speelden die op een wijze, welke de +toeschouwers in verrukking bracht; en, daar dit het geval was, zoo was +het bijna onmogelijk te ontdekken, dat de oudste telkens aan hare +vriendin alles afstond wat voor hare talenten het meest berekend was. + +Maar voor Waverley bezat Rose Bradwardine eene aantrekkelijkheid, +waaraan weinige mannen in staat zijn weerstand te bieden, namelijk, het +blijkbare belang, dat zij in alles stelde, wat hem betrof. Zij was te +jong en te onervaren, om de volle kracht te berekenen der bestendige +oplettendheid, welke zij hem betoonde; haar vader was te zeer +afgetrokken door geleerde en militaire gesprekken, om de neiging zijner +dochter op te merken, en Flora Mac-Ivor zocht haar niet door +waarschuwing te verontrusten: omdat zij in dit gedrag van hare vriendin +de waarschijnlijkste kans zag opgesloten, om haar ten laatste Waverleys +wederkeerige genegenheid te bezorgen. De waarheid is, dat Rose, in het +eerste gesprek na hare ontmoeting, den toestand van haar hart aan die +scherpe en schrandere opmerkster had ontdekt, zonder het zich zelve +bewust te zijn. En van dat oogenblik af had Flora niet alleen vast +besloten, om Waverleys aanzoeken af te wijzen, maar stelde zij er +tevens het hoogste belang in, om ze op hare vriendin te zien +overgebracht. Ook verflauwde zij niet in dit verlangen, ofschoon haar +broeder, van tijd tot tijd, half schertsende, half in ernst, er van +gesproken had aan Freule Bradwardine zijn hof te zullen maken. Zij wist +dat Fergus het echte stelsel der grooten ten aanzien van het huwelijk +volgde, en zijn hand aan geen engel zou schenken, tenzij met het +oogmerk om machtige vrienden te winnen en zijn gezag en grootheid uit +te breiden. De gril van den baron, om zijn nalatenschap op den verren +mannelijken bloedverwant te doen overgaan, in plaats van op zijn eigene +dochter, scheen dus voor hem een onoverkomelijke zwarigheid te zijn, om +ooit ernstig aan Rose Bradwardine te denken. Inderdaad was Fergus’ +hoofd een rustelooze werkplaats van plannen en intrigues van allerlei +aard, waarbij hij, even als menig werktuigkundige, bij wien het vernuft +meer ontwikkeld is dan de volharding, dikwijls onverwacht, en zonder +eenig blijkbaar oogmerk, het eene ontwerp liet varen, en zich ernstig +met een ander begon bezig te houden, dat óf versch uit de smidse zijner +verbeelding kwam, óf bij een vroegere gelegenheid half voltooid was, +ter zijde geworpen; en het was daarom moeielijk te gissen, welken weg +hij ten laatste, bij een of andere voorkomende gelegenheid, zou +inslaan. + +Ofschoon Flora oprecht gehecht was aan een broeder, wiens werkzaamheid +en geestkracht zij inderdaad al hare bewondering zou geschonken hebben, +al had er ook geen zoo nauwe band tusschen hen bestaan, was zij echter +in geenen deele blind voor zijn gebreken, die zij als gevaarlijk +beschouwde voor de uitzichten van elke vrouw, welke hare denkbeelden +van een gelukkig huwelijk met hem, mocht bouwen op het vreedzaam genot +der huiselijke gezelligheid, en het betoon van wederkeerige en +toenemende liefde. Waverleys wezenlijke geaardheid daarentegen scheen +haar, in weerwil zijner droomen van slagvelden en krijgsmansroem, +geheel en al huiselijk toe. Hij verlangde noch verkreeg eenig deel aan +de woelige tooneelen, die aanhoudend rondom hem plaats hadden, en +verveelde zich eer dan dat hij eenig gewicht hechtte aan het bepleiten +der wederzijdsche vorderingen, rechten en belangen, dat dikwijls in +zijne tegenwoordigheid plaats greep. Dit alles wees hem aan, als den +geschikten persoon, om een meisje als Rose gelukkig te maken. + +Over dezen trek in Waverleys karakter sprak zij op zekeren dag, dat ze +naast Freule Bradwardine gezeten was. „Hij bezit te veel geest en +smaak,” hernam Rose, „dan dat hij belang zou stellen in zulke +beuzelachtige kibbelarijen. Wat raakt het hem, bij voorbeeld, of het +Opperhoofd van den clan der Macindallaghers, die slechts vijftig man +heeft aangebracht, Kolonel of Kapitein wordt? En hoe kan men +veronderstellen, dat mijnheer Waverley eenig deel zal nemen in den +hevigen twist tusschen uw broeder en den jongen Corinaschian, of de +post van eer den oudsten of den jongsten zoon van een clan toekomt.” + +„Mijn lieve Rose,” antwoordde Flora, „zoo hij de held was, waarvoor gij +hem houdt, zou hij zich met deze zaken bemoeien, niet omdat zij op +zichzelve zoo belangrijk zijn, maar om als middelaar tusschen beiden te +treden bij de vurige geesten, die ze nu eenmaal tot het onderwerp van +hun twist maken. Gij zaagt, toen Corinaschian in zulk een geweldige +drift losbarste, en de hand aan zijn sabel sloeg, hoe Waverley het +hoofd oprichtte, alsof hij uit een droom ontwaakte, en met groote +bedaardheid vroeg, wat er gaande was?” + +„Zeker, maar diende het algemeene gelach, dat zijn verstrooidheid +verwekte, niet beter om den twist te stuiten, dan het beste dat hij hun +had kunnen zeggen?” + +„Dat zal ik niet tegenspreken; maar beken toch Rose lief, dat het voor +Waverley veel eervoller geweest zou zijn als hij hem door klem van +reden tot inzigt had gebracht.” + +„Zoudt ge hem tot vredemaker-generaal onder al deze, als buskruid +opvliegende, Hooglanders willen aanstellen? Vergeef mij, Flora, ge weet +dat ik uw broeder niet bedoel; hij bezit meer gezond verstand dan zij +met hen allen. Maar zoudt ge meenen, dat de trotsche, heethoofdige, +woelige wezens, van wier twisten wij zoo veel zien en nog veel meer +hooren, en die mij iederen dag angst aanjagen, eenigszins te +vergelijken zijn met Waverley?” + +„Ik vergelijk hem in geenen deele met deze onopgevoede lieden, lieve +Rose. Ik bejammer het slechts, dat hij, met zijn talenten en zijn +genie, niet die plaats in het maatschappelijke leven inneemt, waarop ze +hem zoo bij uitstek het recht geven, en dat hij niet met de volle +kracht daarvan de edele zaak ondersteunt, waarvoor hij zich heeft +verklaard. Zijn Lochiel, en P**, en M**, en G**, geen mannen van de +fijnste beschaving? Kan men ontkennen dat ze bekwaamheid bezitten? – +Waarom kan hij niet besluiten, hun bedrijvig en nuttig leven na te +volgen? – Ik verbeeld mij tusschenbeide, dat zijn ijver verlamd is door +dien hooghartigen, kouden Engelschman, met wien hij thans zoo druk +omgaat.” – + +„Kolonel Talbot? – dat is ontegenzeggelijk een zeer onaangenaam +persoon. Hij ziet er uit alsof hij geen Schotsche vrouw waardig achtte, +om een kopje thee aan te bieden. Maar Waverley is zoo beminnelijk, zoo +welopgevoed, zoo –” + +„Ja,” zeide Flora met een glimlach, „hij kan de maan bewonderen, en een +stanza uit Tasso aanhalen.” + +„Maar – ge weet ook hoe hij gevochten heeft.” + +„O, wat alleen het vechten aangaat,” antwoordde Flora, „ik geloof dat +alle mannen (dat wil zeggen, zij die dezen naam verdienen) tamelijk +veel op elkander gelijken: er wordt in het algemeen meer moed toe +vereischt om weg te loopen. Ze hebben bovendien, wanneer men hen met +elkander vergelijkt, een zeker vechters-instinct, gelijk wij ook in +andere mannelijke dieren zien, zoo als honden, stieren en dergelijke. +Maar stoute en gevaarlijke ondernemingen zijn Waverleys sterke zijde +niet. Hij zou nooit zijn beroemde voorzaat, sir Nigel, geweest zijn, +maar eenvoudig sir Nigels lofredenaar en zanger. Zal ik u eens zeggen, +waar hij te huis en op zijn plaats zou zijn, mijn lieve? – in den +rustigen kring van het huiselijk geluk, te midden der geletterde +ledigheid, en der beschaafde genietingen van Waverley-Honour. Daar zal +hij de oude bibliotheek in den keurigsten Oud-Gothischen smaak +herstellen, hare kasten met de kostbaarste en zeldzaamste boeken +bezetten; – hij zal plannen en landschappen teekenen, verzen maken, +tempels doen verrijzen, grotten graven, en in een schoonen zomernacht +onder de kolonnade voor het slot staan, en naar de herten turen, die +daar in den maneschijn ronddolen, of in de schaduw der takken van de +zware, oude, schilderachtige eikenboomen ter neder liggen; – voorts zal +hij de schoone vrouw, die aan zijn arm hangt, gedichtjes voorlezen, – +en een gelukkig echtgenoot zijn.” + +„En zijn echtgenoote een gelukkige vrouw,” dacht de arme Rose. Maar ze +zuchtte slechts, en gaf aan het gesprek een andere wending. + + + + + + + + +NEGENTIENDE HOOFDSTUK. + +FERGUS AAN HET VRIJEN. + + +Hoe nauwkeuriger Waverley den toestand van het hof des Ridders +gadesloeg, des te minder reden vond hij om er mede tevreden te zijn. +Het bevatte, even als men zegt dat een eikel al de takken des +aanstaanden booms in zich besluit, zoo vele zaden van oneenigheid en +kuiperij, als het hof van een uitgebreid rijk. Ieder persoon van +gewicht had een of ander bijzonder doel, dat door hem vervolgd werd met +een hartstochtelijkheid, die aan Waverley volstrekt niet toescheen in +evenredigheid met de belangrijkheid er van. Bijna allen hadden redenen +tot ontevredenheid; maar de meestgegronde van allen was die van den +waardigen ouden Baron, die zich alleen om het algemeen belang +bekommerde. + +„Wij zullen,” zeide hij op zekeren morgen, dat zij het kasteel in +oogenschouw genomen hadden, tot Waverley, „wij zullen bezwaarlijk de +belegeringskroon, welke zoo als gij weet, van takken of planten, op den +belegerden grond gegroeid, gevlochten werd, hier winnen, of het moest +van het kruid parietaria [167] zijn; wij zullen – zeg ik – die kroon +hier bezwaarlijk winnen.” En voor dit gevoelen bracht hij de geleerdste +en meest voldoende redenen bij, van wier opsomming wij gelooven dat de +lezer gaarne verschoond zal blijven. + +Nadat hij aan den ouden Baron ontsnapt was, begaf Waverley zich naar +het kwartier van Fergus, om hem, volgens afspraak, bij zijn terugkomst +van Holyrood-House op te wachten. „Ik zal morgen een bijzondere +audiëntie hebben,” had Fergus den vorigen avond aan Waverley gezegd, +„en gij moet bij mij komen, om mij geluk te wenschen over den goeden +uitslag, waarop ik bij voorbaat reken.” + +De morgen kwam, en in de kamer van het Opperhoofd vond hij zijn vriend, +den vaandrig Maccombich, die hem wachtte om verslag te doen van zijn +volbrachten arbeid, het maken, namelijk een soort van gracht, welke men +dwars door den heuvel van het kasteel gegraven, en een loopgraaf +genoemd had. Weldra liet de stem van het Opperhoofd zich op de trappen +hooren; hij riep op een toon van ongeduld en woede: – „Callum, – ik +zeg, Callum Beg, – voor den duivel!” Hij trad het vertrek binnen met al +de kenteekenen van iemand die in geweldige drift was ontstoken; en er +zijn slechts weinigen, op wier gelaatstrekken de ontevredenheid zich +sterker teekende dan op de zijne. Wanneer hij in zulk een spanning was, +dan zwollen de aderen van zijn voorhoofd op; zijn neusgaten verwijdden +zich; zijn oogen en wangen gloeiden, en zijn blik was volmaakt die van +een razende. Deze blijken van halfbedwongen woede waren nu nog te +verschrikkelijker omdat zij blijkbaar veroorzaakt werden door een +krachtige poging om een bijna ontembaren aanval van drift te temperen, +en dus voortkwamen uit een inwendigen strijd, die geheel zijn +zedelijken mensch schokte en beroerde. + +Zoo als hij de kamer binnentrad, gespte hij zijn sabel los, en terwijl +hij dien ter aarde wierp met een geweld, dat het wapen naar de andere +zijde van het vertrek vloog, riep hij uit: „Ik weet niet, wat mij +belet, een plechtigen eed te zweren, dat ik het nooit weêr voor deze +zaak trekken zal? – Laad mijn pistolen, Callum, en breng ze terstond +hier – terstond!” Callum, dien nooit iets verbaasde, ontstelde, of van +zijn stuk bracht, gehoorzaamde met de grootste koelbloedigheid. Evan +Dhu, wiens oogopslag, in het vermoeden dat zijn Opperhoofd eenig +ongeluk was aangedaan, een soortgelijken storm aankondigde, zwol op van +toorn, terwijl hij stil zweeg en wachtte te vernemen, waar of op wien +de wraak moest nederdalen. + +„Zoo, Waverley, zijt gij daar?” riep het Opperhoofd; na een oogenblik +bedenkens; „Ja, ik herinner mij, dat ik u verzocht mijn zegepraal te +deelen, en ge zijt gekomen om getuige te zijn van mijn – +teleurstelling, zullen wij het maar noemen.” Nu bood Evan hem het +geschreven rapport aan, dat hij in de hand had, hetwelk Fergus hem met +groote drift ontrukte. „Ik zou, om Gods wil wenschen,” zeide hij, „dat +het oude nest neêrstortte op het hoofd van de gekken, die het aanvallen +en van de guiten die het verdedigen. Ik zie, Waverley, dat gij mij voor +krankzinnig houdt, – verlaat ons, Evan, maar blijf zoo in de nabijheid, +dat ik u roepen kan.” + +„De Kolonel is geweldig verstoord” zeide vrouw Flockhart tegen Evan, +toen hij naar beneden kwam; „ik hoop dat hij wél is, – tot zelfs de +aderen van zijn voorhoofd stonden stijf als zweepkoord, – zou hij het +een of ander niet willen gebruiken?” + +„Hij tapt gewoonlijk wat bloed af tegen deze aanvallen,” zei de +Hooglandsche schildknaap met groote bedaardheid. + +Toen de vaandrig het vertrek verlaten had, begon het Opperhoofd +langzamerhand tot bedaren te komen. „Ik weet, Waverley,” zeide hij, +„dat kolonel Talbot u bewogen heeft om tienmaal op een dag uwe +verbintenis met ons te verwenschen; – neen, ontken het niet; want ik +ben op het oogenblik in verzoeking om het zelf te voldoen. Kunt gij +gelooven, dat ik heden morgen twee verzoeken tot den Prins richtte, en +dat hij ze beide heeft afgeslagen; wat dunkt u?” + +„Wat kan ik er van denken, zonder te weten welke uwe aanzoeken waren?” + +„Wel, wat doet het er toe wat zij waren, man? Ik zeg u, dat ik het was +die ze deed. Ik, aan wien hij meer verplichting heeft dan aan de beste +drie, die zijn standaard gevolgd zijn; want ik zette de geheele zaak op +touw, en haalde al de mannen van Perthshire over, toen geen éen zich +zou bewogen hebben. Ik ben er de man niet naar, denk ik, om iets zeer +onredelijks te vragen, en al had ik het gedaan, dan mochten ze wel iets +over het hoofd gezien hebben. Maar, gij zult alles weten, nu ik weêr +eenigszins ruimer adem halen kan. – Gij herinnert u mijn aanstelling, +bij open brief, tot graaf; zij is geteekend, een aantal jaren geleden, +voor destijds betoonde diensten, en het minst dat ik zeggen kan, is dat +mijn volgend gedrag er de waarde niet van heeft verminderd. Nu, +mijnheer, waardeer ik die prul van een gravenkroon zoo min als gij, of +eenig wijsgeer op aarde; want ik houd het er voor dat het Opperhoofd +van zulk een clan als de Sliochd nan Ivor, hooger in rang is, dan éen +graaf in Schotland. Maar ik had een bijzondere reden, om dezen +verwenschten titel tegenwoordig te voeren. Ik vernam toevallig, moet +gij weten, dat de Prins dien ouden dwazen baron van Bradwardine heeft +gedrongen, zijn mannelijken erfgenaam, of neef, in den negentienden of +twintigsten graad, die een officiersplaats bij de militie van den +keurvorst heeft aangenomen, te onterven, en zijn nalatenschap te doen +overgaan op uwe aardige, kleine vriendin, Rose; en hiermede, daar het +een bevel van Koning en Opperhoofd is, die de bestemming van een leen +naar genoegen mag veranderen, schijnt de oude heer tamelijk wel +tevreden.” + +„En wat zal er nu van de hulde worden?” + +„De drommel hale de hulde! – Ik geloof, dat Rose de pantoffel der +koningin, op haar krooningsdag, zal uittrekken, of een dergelijke +nesterij. – Hoe dat ook zij, daar Rose altijd een goede partij voor mij +zou geweest zijn, zonder die stomme voorkeur van haar vader voor zijn +mannelijken erfgenaam, is het mij in de gedachte gekomen dat er nu geen +beletsel meer overbleef, tenzij de Baron verwachten mocht dat de +echtgenoot zijner dochter den naam van Bradwardine zou aannemen, wat in +mijn geval, zoo als ge begrijpt, onmogelijk wezen zou en heb ik gemeend +dat als ik den titel aannam, waarop ik zulk een gegrond recht had, +natuurlijk die moeielijkheid uit den weg zou te ruimen zijn. Indien +Rose tevens, volgens hare eigene rechten, burggravin Bradwardine na +haar vaders overlijden wezen zou, des te beter; ik kon daar niets tegen +hebben.” + +„Maar, Fergus,” zeide Waverley, „ik dacht niet dat gij de minste +genegenheid voor Freule Bradwardine koesterdet, en gij schimpt altijd +op haar vader.” + +„Ik heb zoo veel genegenheid voor Freule Bradwardine, mijn goede +vriend, als ik noodig acht voor de toekomstige meesteres in mijn huis +en de moeder mijner kinderen te moeten koesteren. Zij is een heel knap +en schrander meisje, en zeker van een der eerste Laaglandsche +geslachten, en zal, met een weinig onderwijs en vorming van Flora, een +zeer goed figuur maken. Wat haar vader aangaat, hij is een origineel, +dat is waar, en al vrij belachelijk, maar hij heeft sir Hew Halbert – +den dierbaren overleden heer van Balmawhapple, en anderen zulke +gestrenge lessen gegeven, dat niemand hem durft bespotten, en dus heeft +zijn belachelijkheid niets te beteekenen. Ik zeg u, daar had geene +zwarigheid ter wereld moeten bestaan – geene. Ik had de geheele zaak +bij mijzelven geregeld.” + +„Maar hadt gij de toestemming van den Baron, of Rose gevraagd?” + +„Waartoe? Den Baron er over te spreken, voor dat ik mijn titel had zou +slechts een ontijdig en verbitterend gekibbel hebben doen ontstaan over +de naamsverandering, daar ik, in tegendeel, als graaf van Glennaquoich, +hem eeniglijk had voor te stellen, om zijn verd...mden beer en +laarzentrekker in een afzonderlijk veld of op eenige andere, mijn wapen +slechts niet benadeelende, wijze op mijn schild over te nemen. En wat +Rose betreft, ik zie niet in wat zij er tegen zou kunnen hebben, als ik +de toestemming van haar vader had.” + +„Misschien hetzelfde wat uwe zuster tegen mij heeft, ofschoon ik uwe +toestemming heb.” + +Fergus zette grootte oogen op bij de vergelijking, die in deze +veronderstelling opgesloten lag, maar hield voorzichtig het antwoord +terug, dat hem op de tong brandde. „O, wij zouden dat alles gemakkelijk +geschikt hebben. Dus, mijnheer, verzocht ik een bijzonder gehoor bij +den Prins, dat heden morgen werd bepaald, en ik vroeg u mij hier te +ontmoeten, in de vaste overtuiging, ofschoon ze die van een gek bleek +te zijn, dat ik uw bijstand zou noodig hebben, als speelnoot. Nu dan – +ik som mijn aanspraken op – ze worden niet betwist – de zoo dikwijls +herhaalde beloften en het verleenen van den open brief worden erkend. +Maar ik stel voor, als een natuurlijk gevolg, om den rang aan te nemen, +waartoe de benoeming mij verheft en nu voert men de oude historie van +G*’s en M*’s jaloerschheid aan – ik verzet mij tegen dit voorwendsel, +en bied aan om, uithoofde der vroegere dagteekening, dan de +beuzelachtige vorderingen van hun kant, hunne schriftelijke inwilliging +te verwerven – en ik verzeker u, dat ik deze toestemming van hen zou +verkregen hebben, al was het ook op de punt van den degen. En nu komt +de waarheid in al hare naaktheid voor den dag, en durft hij mij in het +gezicht zeggen, dat mijn verheffing voor het oogenblik buiten werking +moet blijven, uit vrees van te mishagen aan dien gemeenen lafaard en +fainéant – hier noemde Fergus het mededingend Opperhoofd van zijn clan +– die geen meer aanspraak heeft om Opperhoofd te zijn, dan ik om Keizer +van China te wezen; en die goedvindt zijn laffen afkeer om te velde te +trekken, (gelijk zijn twintigmaal herhaalde beloften het medebrengen) +te verbergen onder een voorgewenden naijver op des Prinsen +vooringenomenheid met mij. En, om dezen ellendigen mededinger het +voorwendsel voor zijn lafhartigheid te ontnemen, vraagt de Prins, als +persoonlijk vriendschapsbewijs van mij, verbeeld u, niet op mijn +gegrond en redelijk verzoek, in dit oogenblik, aan te dringen. Stel nu +maar eens op Prinsen uw vertrouwen!” + +„En eindigde hiermede uwe audiëntie?” + +„Eindigen? Wel neen! Ik had besloten hem geen voorwendsel voor zijn +ondankbaarheid te laten, en daarom gaf ik met al de bedaardheid, die ik +meester kon blijven, – want, ik verklaar u, dat ik van drift beefde, – +de bijzondere redenen op, waarom ik wenschte, dat Zijne Koninklijke +Hoogheid mij een ander middel mocht voorschrijven, om mij van mijn +verplichting en gehechtheid te kwijten, daar mijn vooruitzichten in het +leven, datgene, wat op ieder anderen tijd slechts een beuzeling zou +zijn, thans tot een zwaar offer maakten; en nu ontvouwde ik hem mijn +geheele ontwerp.” + +„En wat antwoordde de Prins?” + +„Wat hij antwoordde? Nu – het is goed dat er geschreven staat: „vloek +den Koning niet, zelfs niet in uwe gedachten!”– nu dan, hij antwoordde, +dat het hem inderdaad verheugde, dat ik hem tot mijn vertrouwde gemaakt +had, om smartelijke teleurstelling te voorkomen; want hij kon mij op +zijn vorstenwoord verzekeren, dat freule Bradwardines hart niet vrij +was, en hij zich persoonlijk verbonden had hare liefde te begunstigen! +„Dus, mijn waarde Fergus!” zeide hij, met zijn allergenadigsten +glimlach, „daar er aan het huwelijk niet te denken valt, behoeft er, +zoo als ge ziet, over den graventitel geen beweging gemaakt te worden.” +En hiermede ging hij weg, en liet mij planté là!” + +„En wat deedt gij?” + +„Ik zal u zeggen, wat ik op dat oogenblik had kunnen doen – mij zelven +aan den duivel of aan den Keurvorst verkoopen, wie maar de felste wraak +beloofde. Maar nu ben ik weder bedaard. Ik weet, dat hij voornemens is +haar aan den een of ander zijner ellendige Fransche of Iersche +officiers uit te huwelijken; maar ik zal hen van nabij gadeslaan, en +laat de man, die mij uit den zadel wil lichten, oppassen! – Bisogna +coprirsi, signor.” [168] + +Na nog eenige woorden, waaromtrent het onnoodig is in bijzonderheden te +treden, nam Waverley afscheid van het Opperhoofd, wiens woede nu plaats +had gemaakt voor een vurig verlangen naar wraak, en keerde naar huis +terug, ter nauwernood in staat om zich van de verschillende +gewaarwordingen rekenschap te geven, die dit verhaal in zijn hart had +opgeroepen. + + + + + + + + +TWINTIGSTE HOOFDSTUK. + +STEEDS ONBESTENDIG. + + +„Ik ben bepaald tot speelbal mijner grillen,” zeide Waverley tot +zichzelven, toen hij de deur zijner kamer sloot, en met groote stappen +op en neder liep. – „Wat raakt het mij of Fergus Mac-Ivor Rose +Bradwardine wenscht te huwen? – Ik bemin haar niet – ik zou misschien +door haar bemind zijn geworden – maar ik wees haar eenvoudige, +natuurlijke en hartelijke genegenheid af, in plaats van ze door een +vriendelijk gedrag in teederheid te doen veranderen, en wijdde mij aan +een vrouw toe, die nooit een sterveling zal beminnen, als Warwick, „de +Koningmaker” niet weder uit de dooden opstaat. Ook de Baron – ik zou +mij om zijn goederen niet bekommerd hebben, en dus zou de naam geen +struikelblok zijn geweest. De drommel had de woeste moerassen kunnen +halen en de Koninklijke caligæ uitgetrokken hebben, zonder dat ik er +mij tegen verzet zou hebben. Maar geschapen als zij is voor de teedere +aandoeningen van huiselijke gehechtheid en liefde, om al die +vriendelijke en aangename zorgen te besteden en te ontvangen, welke het +leven verzoeten van degenen, die het met elkander slijten, wordt ze +gezocht door Fergus Mac-Ivor. Hij zal haar zeker niet slecht behandelen +– daartoe is hij niet in staat – maar hij zal haar, na de eerste maand, +verwaarloozen; hij zal er te veel aan denken, om dit of dat mededingend +Opperhoofd ten onder te brengen, om dezen of genen gunsteling aan het +hof te doen vallen, om hier of daar een schrale heide of een waterplas +bij zijn bezittingen te voegen, of zijn benden met eenige nieuwe +spitsboeven te vermeerderen – en zich niet bekreunen om al wat zij +doet, en hoe zij den tijd doorbrengt.” + + + „En dan zal hartzeers kanker ook haar bloem + Doorknagen, en het weergalooze schoon + Verbannen van haar rozeroode kaak; + Holoogig ziet ze dan, gelijk een geest, + En bleek en mager als door koorts verteerd, + Totdat zij sterft.” + + +„En dit droevige lot van het bevalligste schepseltje op Gods aardbodem +zou te voorkomen zijn geweest, indien de heer Eduard Waverley uit zijn +oogen had gekeken! – Op mijn woord, ik kan niet begrijpen, hoe ik Flora +zoo veel, dat is, zoo heel veel mooier vond dan Rose. Zij is ranker, +dat is waar, en haar houding is deftiger; maar velen houden Freule +Bradwardine voor natuurlijker; en zij is zeker veel jonger. Ik zou +denken, dat Flora een paar jaar ouder is dan ik – ik zal haar beiden +van avond eens nauwkeurig gadeslaan.” + +En met dit besluit, ging Waverley thee drinken (gelijk dit zestig jaar +geleden het gebruik was) bij een dame van rang, die de zaak van den +Prins was toegedaan, en waar hij, gelijk hij verwacht had, beide dames +aantrof. Een ieder stond op toen hij binnenkwam, maar Flora hernam +oogenblikkelijk haar plaats, en vatte het begonnen gesprek weder op. +Rose, daarentegen, maakte bijna onmerkbaar plaats, opdat hij een stoel +zou kunnen zetten in den dichten kring die haar omgaf. + +„Hare wijze van doen is, over het geheel, zeer innemend,” zeide +Waverley bij zichzelven. + +De vraag werd geopperd, of de Gaelsche dan wel de Italiaansche taal de +zachtste, vloeiendste en meest geschikte voor de poëzij was. De zaak +der Gaelsche, die waarschijnlijk elders geen voorstanders zou gevonden +hebben, werd hier met vuur verdedigd door zeven Hooglandsche dames, die +haar longen in het geheel niet ontzagen, en het geheele gezelschap doof +gilden met voorbeelden van de welluidendheid der Celtische taal. Flora, +wie het in het oog viel dat de Laaglandsche dames om de vergelijking +meesmuilden, bracht eenige redenen bij, ten bewijze dat ze niet zoo +geheel dwaas was; maar toen men Rose naar haar gevoelen gevraagd had, +liet zij zich met warmte ten voordeele der Italiaansche uit, die zij +met behulp van Waverley beoefend had. „Zij heeft een juister gehoor dan +Flora, ofschoon zij minder ervaren is in de muziek,” dacht Waverley bij +zichzelf. „Ik veronderstel dat Freule Mac-Ivor spoedig Mac Murrough nan +Fonn bij Ariosto zal vergelijken.” + +Eindelijk gebeurde het dat het gezelschap het niet eens was, of men +Fergus zou verzoeken op de fluit te spelen, waarin hij uitmuntte, dan +wel of Waverley zou uitgenoodigd worden, een stuk van Shakespeare te +lezen. De vrouw des huizes belastte zich goedwillig met het opnemen der +stemmen van het gezelschap, die zich voor poëzij of muziek verklaarden; +onder voorwaarde, dat de heer, wiens talenten dien avond niet in +aanspraak genomen werden, ze wel zou verleenen om den volgenden op te +luisteren. Het kwam zoo uit, dat Rose de beslissende stem had. Nu had +Flora, die het zich tot een wet scheen gemaakt te hebben nooit een +voorstel te ondersteunen, waardoor Waverley ook maar het geringste +aangemoedigd kon worden voor de muziek gestemd, mits de Baron zijn +viool nam, om Fergus te accompagneeren. „Ik wensch u geluk met uw +smaak, Freule Mac-Ivor,” dacht Waverley, terwijl men naar zijn boek +zocht. „Ik hield dien, toen wij op Glennaquoich waren, voor beter; maar +zeker is de Baron geen groot speler, en Shakespeare verdient wel dat +men naar hem luistere!” + +„Romeo en Julia” werd gekozen, en Eduard las met smaak, gevoel en +warmte, eenige tooneelen uit dat treurspel voor. Het geheele gezelschap +juichte met handgeklap, en verscheidenen met tranen toe. Flora, die het +stuk zeer goed kende, behoorde onder de eerstgenoemden. Rose, voor wie +het zoo goed als nieuw was, behoorde tot de laatste klasse van +bewonderaars. „Zij heeft ook meer gevoel,” zeide Waverley in +zichzelven. + +Toen het gesprek over de handeling van het stuk en over de karakters, +begon te loopen, verklaarde Fergus, dat de eenige, die verdient als man +van fatsoen en geest en moed genoemd te worden, Mercutio was. „Ik kon,” +zeide hij, „al zijn ouderwetsch vernuft niet volkomen volgen, maar hij +moet, naar de denkbeelden van zijn tijd, een zeer beminnelijk mensch +zijn geweest.” + +„En het was schande,” zei vaandrig Maccombich, die doorgaans in alles +zijn kolonel volgde, „van dien Tibbert of Taggart, of hoe hij ook +heette, hem van onder den arm van dien anderen Heer overhoop te steken, +terwijl hij den twist zocht bij te leggen.” + +De dames verklaarden zich natuurlijk luide voor Romeo, maar dit +gevoelen bleef niet zonder tegenspraak. De vrouw des huizes en +verscheidene andere dames berispten tamelijk streng de +lichtvaardigheid, waarmede de held zijn genegenheid van Rosalinde op +Julia overbracht. Flora bewaarde het stilzwijgen tot men haar gevoelen +herhaalde malen gevraagd had, en antwoordde toen, dat deze +wispelturigheid, waaraan men zich ergerde, door haar niet slechts zeer +overeenkomstig met de natuur gehouden werd, maar dat ze ten hoogste +voor de kunst van den dichter getuigde. „Shakespeare schildert Romeo +als een jonkman die bijzonder vatbaar is voor de zachtere aandoeningen; +het eerste voorwerp zijner liefde is een meisje, dat ze niet kon +beantwoorden; dit zegt hij u bij herhaling.” + + + „De zwakke kinderpijl der liefde treft haar niet” + + +en wederom, + + + „De liefde zwoer zij af” + + +Daar het nu onmogelijk was, dat Romeo’s liefde – aangenomen dat hij een +verstandig mensch was – zonder hoop kon voortduren, nam de dichter met +de grootste bekwaamheid, het oogenblik te baat, waarin de held zich +werkelijk tot wanhoop gebracht ziet, om hem een meisje te gemoet te +voeren, dat volmaakter is dan zij, door wie hij was afgewezen, en +tevens geneigd om aan zijn liefde te beantwoorden. Ik kan mij +bezwaarlijk een toestand voorstellen, die meer geschikt is om Romeo’s +liefde voor Julia aan te wakkeren, dan de omstandigheid dat hij door +haar, op eens, uit den staat van kwijnende neerslachtigheid, waarin hij +eerst ten tooneele verschijnt, wordt opgewekt en weggerukt en waarvan +hij zoo geheel verwijderd is, als hij uitroept: + + + „Wat droefheid mij voortaan ook treffen mag, + Zij weegt toch geenszins hier ’t genoegen op, + Dat slechts een oogwenk mij haar bijzijn schenkt.” + + +„Hoe nu, Freule Mac-Ivor,” zeide een jonge dame van rang, „wilt gij ons +van ons schoonste voorrecht berooven? Wilt gij ons overtuigen, dat +liefde zonder hoop niet kan bestaan, of dat de minnaar onbestendig moet +worden, wanneer zijn dame wreed is? Wel foei! zulk een besluit, dat zoo +weinig sentimenteel is, had ik niet verwacht.” + +„Een minnaar, waarde lady Betty, mag, naar mijn oordeel, onder zeer +ontmoedigende omstandigheden in zijn liefde volharden. De liefde kan +(soms) iederen storm, hoe zwaar die ook zij, weerstand bieden, maar +onmogelijk de langdurige Siberische koude der onverschilligheid. Neem, +zelfs met uwe aantrekkelijkheden, deze proef op geen minnaar, wiens +trouw gij op prijs stelt! Ja, de liefde kan met verbazend weinig hoop +zich voeden, maar geheel zonder deze leven, kan zij niet.” + +„Het zal er juist zoo mede gelegen zijn, als met Duncan Mac-Girdie’s +merrie, met uw welnemen,” zeide Evan, „hij wilde haar namelijk +langzamerhand gewennen om zonder voêr te leven, en juist toen hij haar +op één stroohalmpje daags gebracht had, stierf het arme beest!” + +Evans vergelijking bracht het gezelschap aan het lachen, en het gesprek +nam een andere wending. Kort daarna scheidde men, en Eduard keerde naar +huis terug, in gedachten verzonken over hetgeen Flora gezegd had. „Ik +wil mijn Rosalinde niet langer beminnen,” zeide hij; „zij heeft mij, +daartoe een genoegzaam duidelijken wenk gegeven; en ik zal met haar +broeder spreken en mijn aanzoek opgeven. Maar wat Julia betreft – zou +het edelmoedig zijn Fergus’ bemoeiingen in den weg te staan? Maar het +is onmogelijk dat hij ooit slaagt! En als hij niet slaagt, wat dan? – +Wel dan, alors comme alors.” En met dit wijze besluit, om zich door de +omstandigheden te laten leiden, begaf onze held zich ter rust. + + + + + + + + +EEN-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. + +EEN BRAAF MAN IN NOOD. + + +Indien mijn schoone lezeressen van gevoelen wezen mochten, dat de +lichtvaardigheid van mijn held in de liefde volstrekt onvergefelijk is, +moet ik haar herinneren, dat al zijn grieven en bezwaren geenszins uit +die sentimenteele bron ontsprongen. Zelfs de lierdichter, die zoo +aandoenlijk over de smart der liefde klaagt, kon te gelijker tijd niet +vergeten, „dat hij in schulden stak en aan den drank was,” hetgeen +buiten tegenspraak zijn ongeluk slechts kon verzwaren. Er verliepen +inderdaad geheele dagen, waarop Waverley noch aan Flora noch aan Rose +Bradwardine dacht, maar die besteed werden aan treurige gissingen over +den waarschijnlijken staat der zaken op Waverley-Honour, en den +twijfelachtigen uitslag van den burgertwist, waarin hij betrokken was. +Kolonel Talbot wikkelde hem dikwijls in een gesprek over de +onrechtvaardigheid der zaak, waaraan hij zich gewijd had, „Niet,” zeide +hij, „dat het u mogelijk is ze op dit oogenblik te verzaken, want, wat +er van kome, gij moet uwe overhaaste verbintenis gestand doen. Maar ik +wensch u te doen beseffen, dat het recht niet aan uwe zijde is, dat gij +strijdt tegen de ware belangen van uw land, en dat gij, als Engelschman +en als vaderlander, de de eerste gelegenheid de beste moet aangrijpen, +om dezen ongelukkigen tocht op te geven, eer de sneeuwbal smelt.” + +Bij dergelijke staatkundige woordenwisselingen voerde Waverley +gemeenlijk, van zijn zijde, de gewone argumenten aan, waarmede het niet +noodig is den lezer lastig te vallen. Maar hij had weinig te zeggen, +wanneer de Kolonel hem drong, om de strijdkrachten, waarmede ze +ondernomen hadden het Bewind omver te werpen, met die te vergelijken, +welke thans in allerijl bijeengebracht werden, om het staande te +houden. Hierop had Waverley slechts éen antwoord: „Zoo de zaak, die ik +mede omhelsd heb, gevaarlijk is, zou het te schandelijker zijn, mij er +aan te onttrekken.” En op zijn beurt bracht hij doorgaans den Kolonel +tot zwijgen, terwijl hij er in slaagde om het gesprek een andere +wending te geven. + +Op zekeren avond, dat de vrienden, na lang met elkander te hebben +geredetwist, afscheid van elkaâr hadden genomen, en onze held zich te +bed had begeven, werd hij omstreeks middernacht door een onderdrukten +zucht gewekt. Hij richtte zich spoedig op en luisterde; het geluid kwam +uit de kamer van kolonel Talbot, die van de zijne door een houten +beschot gescheiden was, terwijl de gemeenschap door een deur werd +onderhouden. Waverley trad op deze deur toe, en hoorde duidelijk +herhaaldelijk een diep zuchten. Wat was er te doen? De Kolonel had hem +oogenschijnlijk in zijn gewonen gemoedstoestand verlaten. Hij moest, +plotseling niet wél geworden zijn. Met deze gedachte, opende hij zeer +zachtjes de deur, en zag hij den Kolonel, in zijn nachtgewaad, aan een +tafel zitten, waarop een brief en een portret lagen. Hij hief haastig +het hoofd op, terwijl Eduard nog besluiteloos stond, of hij naderen dan +wel terug zou treden, en Waverley zag de sporen van tranen op zijn +gelaat. + +Alsof hij zich schaamde verrast te worden in zulk een +gemoedsaandoening, stond de Kolonel blijkbaar vertoornd op. „Ik dacht, +mijnheer Waverley, dat mijn eigene kamer, zoo wel als dit uur, zelfs +een gevangene zouden bewaard hebben voor –” + +„Zeg niet voor indringing, kolonel Talbot; ik hoorde u zwaar zuchten, +en vreesde dat ge niet wél waart; alleen om die reden waagde ik het +hier binnen te treden.” + +„Ik ben wél,” zei de Kolonel, „volmaakt wel.” + +„Maar u drukt een of ander leed,” zeide Eduard, „kan er ook iets gedaan +worden om het te verzachten?” + +„Niets, mijnheer Waverley; ik dacht slechts aan huis en aan eenige +onaangename voorvallen aldaar.” + +„O God, mijn oom!” riep Waverley uit. + +„Neen, het is een verdriet, dat alleen mijzelven betreft; ik schaam mij +dat gij getuige waart hoe het mij ter nedersloeg; maar het moet nu en +dan zijn loop hebben, om verder dragelijk te zijn. Ik had het voor u +geheim willen houden; want ik vrees dat het u bedroeven zal, en toch +kunt ge nu geen troost aanbrengen. Maar ge hebt mij verrast – ik zie, +dat ge zelf verrast zijt, en ik ben een vijand van geheimen: lees dezen +brief,” + +De brief was van des Kolonels zuster, en luidde dus: + + +„Ik ontving den uwen, beste broeder, door Hodges. Sir E. W. en de heer +R. zijn nog op vrije voeten, maar mogen Londen niet verlaten. Ik +wenschte hartelijk, dat ik u even gunstige tijding omtrent de zaken te +huis kon mededeelen. Maar het nieuws van het ongelukkige gevecht te +Preston kwam tot ons met het vreeselijk bericht er bij, dat gij onder +de gesneuvelden waart. Gij weet hoe zwak de gezondheid van Lady Emilia +was, toen uwe vriendschap voor Sir E. u bewoog haar te verlaten. Zij +was geweldig verontrust toen zij de treurige berichten ontving dat de +opstand in Schotland was uitgebarsten; maar zij hield zich moedig, +gelijk, zeide zij, uw vrouw betaamde, om den toekomstigen erfgenaam +voor u in het leven te bewaren, waarop zoo lang en te vergeefs is +gehoopt. Helaas, waarde broeder, die uitzichten zijn nu verdwenen! In +weerwil van al mijn voorzorgen, kwam deze ongelukkige tijding haar, +zonder dat zij er op was voorbereid, ter oore. Zij werd terstond +ongesteld, en het arme kind overleefde ter nauwernood zijn geboorte. +Gave God, dat dit alles was! Maar schoon de wederlegging van het +ijselijk gerucht, door uw eigen brief, haar krachten naar lichaam en +geest in hooge mate heeft doen opleven, zoo is Dr. *, het smart mij dit +te moeten zeggen, toch nog voor ernstige en zelfs gevaarlijke gevolgen +beducht, voornamelijk wegens de onzekerheid, waarin Emilia noodzakelijk +eenigen tijd moet verkeeren, en welke nog verzwaard wordt door de +denkbeelden die zij zich gevormd heeft omtrent de wreedheid van den +vijand, door wien gij gevangen gehouden wordt.” + +„Wend dus alles wat in uwe macht is aan, waarde broeder, en tracht +zoodra gij dezen ontvangt, uw vrijheid te erlangen, hetzij op uw woord, +tegen losgeld, of langs elken maar mogelijken weg. Ik overdrijf den +staat van Emilia’s gezondheid niet, maar ik mag, – ik durf de waarheid +niet verzwijgen. Voor altijd, waarde Filips, uw u hartelijk toegenegen +zuster, + + Lucie Talbot.” + + +Eduard verstomde van smart, toen hij dezen brief gelezen had; want de +gevolgtrekking liet zich niet wegcijferen, dat de door den Kolonel +ondernomen reis, om hem te zoeken, hem deze zware ramp had berokkend. +Dit ongeluk was, zelfs wat het onherstelbare gedeelte daarvan betrof, +nog erg genoeg; want kolonel Talbot en Lady Emilia, die lang zonder +kinderen gebleven waren, hadden zich niet weinig verheugd in het +vooruitzicht, dat nu geheel vervlogen was. Maar deze teleurstelling was +niets bij de uitgebreidheid van de dreigende ramp; en Eduard liep een +rilling door de leden, daar hij zich als de oorzaak van beide +beschouwde. Eer hij zijn gedachten tot spreken verzamelen kon, had de +Kolonel reeds weder zijn gewone uiterlijke bedaardheid herwonnen, +ofschoon zijn onrustige blik den inwendigen strijd maar al te zeer +verried. + +„Zij is een vrouw, mijn jonge vriend, over wie een krijgsman zich niet +behoeft te schamen een traan te storten.” Hij reikte hem het portretje +over, waarop gelaatstrekken te zien waren, welke zijn lofspraak ten +volle billijkten; „en echter weet God, dat hetgeen gij daar van haar +ziet, het minste is van de bekoorlijkheden, die zij bezit – bezat, +moest ik misschien zeggen – maar Gods wil geschiede!” + +„Gij moet vliegen – gij moet oogenblikkelijk vliegen, om haar op te +beuren. Het is niet – het zal niet te laat zijn.” + +„Vliegen? Hoe is dat mogelijk? Ik ben krijgsgevangen, – door mijn woord +van eer gebonden.” + +„Ik ben het, die u gevangen houd – ik geef u uw woord terug – Ik ben +voor u verantwoordelijk.” + +„Dit kunt ge niet aanraden, zonder uw plicht te schenden; ook kan ik +mijn vrijheid niet van u aannemen, zonder mijn eigene eer te schenden – +gij zoudt er voor verantwoordelijk worden gesteld.” + +„Ik zal het met mijn hoofd verantwoorden, als het noodig is. Ik ben de +ongelukkige oorzaak geweest van het verlies van uw kind; maak mij niet +tot den moordenaar uwer vrouw.” + +„Neen, beste Eduard,” zeide Talbot, terwijl hij hem vriendelijk bij de +hand vatte, „gij zijt in geenen deele te beschuldigen; en zoo ik deze +huiselijke ramp twee dagen voor u verborgen hield, was het alleen opdat +uw teergevoeligheid ze niet in dat licht zou beschouwen. Gij kondt aan +mij niet denken, ja nauwelijks kennis van mijn bestaan dragen, toen ik +Engeland verliet om u te zoeken. Het is een verantwoordelijkheid, de +Hemel weet het, zwaar genoeg voor arme stervelingen, dat wij rekenschap +moeten geven van het vooruitgeziene en rechtstreeksche gevolg onzer +daden; voor de middelijke en zijdelingsche uitwerkselen er van heeft +het groote en algoede Wezen, dat alleen het onderling verband der +menschelijke zaken kan doorzien, zijn brooze schepselen niet +aansprakelijk gesteld.” + +„Maar dat ge Lady Emilia, in den belangwekkendsten toestand voor een +echtgenoot, hebt verlaten, om te zoeken naar een –” + +„Ik deed slechts mijn plicht, voel geen berouw, en mag het ook niet +gevoelen. Indien het pad van dankbaarheid en eer altijd effen en +gemakkelijk was, zou er weinig verdienste in bestaan het te volgen, +maar het ligt dikwijls in een richting, die geheel met ons belang en +onze neigingen en ook soms met onze edeler aandoeningen in strijd is. +Deze zijn de beproevingen des levens, en de tegenwoordige, schoon niet +de minst drukkende,” (de tranen kwamen ongeroepen in zijn oog) „is de +eerste niet, welke het mijn lot was te ondergaan. – Maar morgen zullen +wij hierover spreken,” terwijl hij Waverleys hand drukte, „goeden nacht +– tracht dit alles eenige weinige uren te vergeten – het zal, denk ik, +te zes ure dag zijn, en het is nu over tweeën – goeden nacht!” + +Eduard ging heen, zonder de kracht te hebben hem te antwoorden. + + + + + + + + +TWEE-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. + +INSPANNING. + + +Toen kolonel Talbot den volgenden morgen aan het ontbijt kwam, vernam +hij van Waverleys bediende, dat onze held al vroeg uitgegaan en nog +niet terug gekomen was. Het was reeds tamelijk laat in den voormiddag, +toen hij eindelijk geheel buiten adem, maar met zulk een verheugd +gelaat kwam opdagen, dat de Kolonel er verbaasd over stond. + +„Ziedaar,” zeide hij, terwijl hij een papier op de tafel wierp, +„ziedaar mijn morgenwerk. Alick! pak de kleederen van den Kolonel in. +Haast u, haast u!” + +De Kolonel bezag het papier met de grootste verbazing. Het was een pas +van den Prins voor kolonel Talbot naar Leith, of elke andere haven door +de troepen van Zijn Koninklijke Hoogheid bezet, om zich daar scheep te +begeven naar Engeland of elders, waarheen het hem goed zou dunken, mits +hij alleen zijn woord van eer gaf, om, gedurende een tijdverloop van +twaalf maanden, de wapens niet te voeren tegen het Huis van Stuart. + +„In ’s Hemels naam,” zei de kolonel, terwijl zijn oogen van +nieuwsgierigheid glinsterden, „hoe hebt gij dit verkregen?” + +„Ik was bij den Prins, op het uur dat hij gewoonlijk opstaat. Hij was +naar het kamp van Duddingston gegaan. Ik volgde hem derwaarts; – +verzocht en verkreeg een afzonderlijk gehoor – maar ik zeg u geen woord +meer, als ik u geen begin zie maken met pakken.” + +„Voor dat ik weet, of ik van dezen pas gebruik kan maken, en hoe die +verkregen is?” + +„O, gij kunt immers uw goed weder uit uw valies nemen? – Ha! nu ik u +aan het werk zie, zal ik voortgaan. Toen ik eerst uw naam noemde, +schitterden zijn oogen bijna, even sterk als de uwe twee minuten +geleden. „Heeft de Kolonel,” vroeg hij met drift, „eenige gunstige +gevoelens voor onze zaak getoond?” – „In het minst niet,” antwoordde +ik, en voegde er bij, dat er volstrekt geen hoop bestond, dat gij dit +doen zoudt. Zijn gelaat betrok. Ik verzocht om uw ontslag. +„Onmogelijk,” zeide hij; „mijn verzoek was volmaakt onzinnig, met het +oog op het gewicht van den Kolonel, als een vriend en vertrouwde van +zekere personen. Ik verhaalde hem mijn geschiedenis en de uwe; en +verzocht hem volgens zijn gevoel te oordeelen, hoe het mijne wezen +moest. Gij moogt zeggen wat gij wilt, kolonel Talbot, maar de Prins +heeft een hart, en en een goed hart ook. Hij nam een vel papier, en +schreef de pas met eigene hand. „Ik wil deze zaak niet aan de +beslissing van mijn raad onderwerpen” zeide hij, „men zou mij op +allerhande gronden willen afbrengen van hetgeen recht en billijk is. Ik +kan niet dulden, dat zulk een gewaardeerde vriend, als gij, gebukt zou +gaan onder de smartelijke overwegingen, die u, in geval van verdere +rampen in de familie van kolonel Talbot, zouden moeten treffen; ook wil +ik een braven vijand, onder dergelijke omstandigheden, niet gevangen +houden. Daarenboven,” zeide hij, „denk ik mijzelven te kunnen +rechtvaardigen bij mijn voorzichtige raadslieden, door op de goede +uitwerking te wijzen, welke zulk een toegefelijkheid te weeg zal +brengen in de gemoederen der aanzienlijke Engelsche geslachten, +waarmede kolonel Talbot vermaagschapt is.” + +„Daar kwam de staatsman uit de mouw,” zei de kolonel. + +„Goed, maar hij heeft een besluit genomen als een Konings zoon; – „Neem +den pas,” dus sprak hij, „ik heb er éene voorwaarde bijgevoegd, voor +den vorm; maar zoo de Kolonel iets daar tegen heeft, laat hem dan +vertrekken, zonder eenige belofte, hoegenaamd, te doen. Ik kom hier om +den oorlog te voeren tegen mannen, maar niet om vrouwen in droefheid of +gevaar te brengen.”” + +„Ik had nooit gedacht zoo veel verplichting te zullen hebben aan den +Pretend....” + +„Aan den Prins,” zei Waverley, glimlachende. + +„Aan den „Ridder,”” hernam de Kolonel, „het is een goede middelterm, +dien wij beiden vrij mogen gebruiken. Heeft hij u nog iets gezegd?” + +„Hij vroeg mij slechts, of er iets anders was, waarmede hij mij kon +verplichten, en toen ik hierop ontkennend antwoordde, drukte hij mij de +hand, en wenschte dat al zijn aanhangers zoo bescheiden mochten zijn, +„daar sommige zijner vrienden,” liet hij er op volgen, „niet slechts +alles vroegen wat hij te begeven had, maar zelfs een aantal zaken, die +geheel buiten zijn macht, zoo wel als buiten die van den grootsten +Souverein op aarde, waren. Inderdaad,” dus besloot hij, „scheen geen +vorst in de oogen zijner onderdanen, zoo zeer een Godheid als hij, ten +minste naar de buitensporige verzoeken te oordeelen, welke zij hem +dagelijks voorlegden.”” + +„Arme jonkman,” zeide de Kolonel, „ik verbeeld mij, dat hij de +moeielijkheden van zijn toestand begint te gevoelen. Wel, beste +Waverley, dit is meer dan vriendelijk, en zal niet vergeten worden, zoo +lang Filips Talbot zich iets herinneren kan. Mijn leven – bah! – laat +Emilia u daarvoor danken – dit is een dienst vijftig levens waardig. Ik +kan niet aarzelen mijn woord te geven in deze omstandigheden: daar is +het,” – (hij schreef het in den vorm) – „En nu, hoe kom ik weg?” + +„Dat is alles in orde: uw bagage is gepakt, mijn paarden wachten, en +een boot is, met verlof van den Prins, aangenomen, om u aan boord van +het fregat „the Fox” te brengen. Ik heb daartoe reeds een bode naar +Leith gezonden.” + +„Dat zal best gaan. Kapitein Beaver is mijn bijzondere vriend; hij zal +mij te Berwick, of te Shields aan wal zetten, vanwaar ik per post naar +Londen kan vertrekken; – en gij moet mij het pakje papieren +toevertrouwen, dat gij door middel van die jufvrouw Bean Lean terug +hebt gekregen. Ik zou gelegenheid kunnen vinden, om ze tot uw voordeel +te gebruiken. Maar ik zie daar uw Hooglandschen vriend Glen, hoe +spreekt gij zijn barbaarschen naam ook uit? met zijn ordonnans-officier +bij zich. Ik moet hem, denk ik, niet meer zijn ordonnans-keelafsnijder +noemen. Kijk, hoe hij stapt, of de wereld hem toebehoorde, met zijn +muts op het oor en de plaid dicht geslagen over zijn borst. Ik zou dien +knaap dolgraag ontmoeten waar mijn handen niet gebonden waren. Ik zou +zijn trots fnuiken, of hij den mijne.” + +„Foei, kolonel Talbot, gij blaast u op het gezicht van den tartan op, +zoo als men van den stier zegt dat hij op het zien van rood doet. Gij +en Mac-Ivor hebt vrij wat punten van overeenkomst, wat uw +nationaaltrots betreft.” + +Het laatste gedeelte van dit gesprek had plaats op straat. Zij gingen +het Opperhoofd voorbij, en de Kolonel en hij groetten elkander zoo +hoffelijk en deftig, als twee kampvechters, voordat het gevecht begint. +Het bleek maar al te zeer dat de antipathie wederkeerig was. „Ik zie +dien stuurschen kerel nooit, die als een hond achter hem heen loopt, of +hij herinnert mij eenige dichtregels, die ik ergens – denkelijk op het +tooneel – heb gehoord;” + + + – „Dicht achter hem stapt de norsche Bertram voort, + Zooals de booze in ’s toovnaars voetstap treedt, + En dringt dat men zijn dienst gebruiken zal.” + + +„Ik verzeker u, dat gij te hard over de Hooglanders oordeelt.” + +„Geen zier, geen zier! ik wil hun niets schenken; ik haat hen van +harte. Laten zij in hunne gebergten blijven, en zich opblazen, en hunne +mutsen aan de hoorns van de maan hangen, zoo het hun lust; maar wat +behoeven zij te komen, waar de menschen broeken dragen en een +verstaanbare taal spreken? – ik meen verstaanbaar in vergelijking met +hun wartaal; want zelfs de Laaglanders spreken een soort van Engelsch, +niet veel beter dan de Negers op Jamaika. Ik zou den Pre.... ik wil +zeggen den Ridder, zelfs kunnen beklagen, dat hij zulk een menigte +woestelingen rondom zich heeft. En zij leeren hun handwerk al zoo +vroeg! Er is een soort van ondergeschikt duiveltje bij voorbeeld, een +leerling in de helsche kunst, dien uw vriend Glena – Glenamuck –, +somtijds in zijn gevolg heeft. Naar het gezicht te oordeelen, is hij +zoo wat vijftien jaar; maar in ondeugd en guitenstreken is hij een eeuw +oud. Voor een dag of wat was hij op de plaats met het ringspel bezig; +een heer, een man die er fatsoenlijk uitzag, komt voorbij, en daar de +ring hem tegen de schenen vloog, ligt hij zijn stok op, maar onze jonge +held haalt zijn pistool voor den dag, als Beau Clincher op ’t tooneel +en zoo geen geschreeuw van Gardez l’eau, uit een bovenraam, beide +partijen had doen vluchten, uit vrees voor de onvermijdelijke gevolgen, +zou die arme heer zijn leven verloren hebben door de handen van dien +kleinen schelm.” + +„Kolonel Talbot, gij zult een fraaie schilderij van Schotland ophangen, +bij uw tehuiskomst.” + +„Rechter Shallow,” zeide de Kolonel, „zal mij de moeite wel uitwinnen. +– „Woest en ledig, allemaal, allemaal bedelaars. Zekerlijk, een gezonde +lucht,” – en dat nog alleen als gij buiten Edinburgh zijt en eer gij te +Leith komt, zoo als thans met ons het geval is.” + +Weldra kwamen zij aan de zeehaven: – + + + „Te Leith daar, dobberde de boot; + De wind blies langs de zee; + En ginds, bij Englands sterke vloot, + Lag ’t schip voor Berwicks ree.” + + +„Vaarwel, Kolonel! moogt gij alles vinden, naar wensch. Misschien +zullen wij elkander eer ontmoeten, dan gij verwacht: men spreekt van +een onmiddellijken inval in Engeland.” + +„Zeg er mij niets van,” zeide Talbot; „ik wensch geen tijding van uwe +bewegingen over te brengen.” + +„Eenvoudig dan, vaarwel! Zeg, met duizend vriendelijke groeten, al wat +plicht en liefde eischen, aan Sir Everhard en tante Rachel – Denk zoo +vriendschappelijk aan mij, als gij kunt. – Spreek zoo toegevend van +mij, als uw geweten het toelaat, en nu nogmaals: vaarwel!” + +„Vaarwel insgelijks, mijn waarde Waverley: hartelijk, hartelijk dank +voor uw goedheid. Ontdoe u bij de eerste gelegenheid de beste van uw +plaid. Ik zal altijd met erkentelijkheid aan u denken, en mijn ergste +berisping zat zijn: Que diable allait il faire dans cette galère?” + +En zoo scheidden zij. Kolonel Talbot stapte in de boot, en Waverley +keerde naar Edinburgh terug. + + + + + + + + +DRIE-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. + +DE MARSCH. + + +Het is ons voornemen niet op het grondgebied der geschiedenis te +treden. Wij zullen dus onzen lezers slechts herinneren, dat omstreeks +het begin van November, de jonge Ridder, aan het hoofd van op zijn best +zes duizend man, besloot zijn zaak in groot gevaar te brengen door een +poging, om in het hart van Engeland door te dringen, ofschoon hij niet +onkundig was van de krachtige maatregelen, die er tot zijn ontvangst +genomen waren. Zij begaven zich op weg, te midden van een weder, dat +alle andere troepen buiten staat zou gesteld hebben, om te marcheeren, +doch hetwelk aan deze vlugge bergbewoners inderdaad voordeelen op een +minder geharden vijand verschafte. In spijt van een veel sterker leger, +dat onder den veldmaarschalk Wade op de grenzen lag, belegerden en +namen zij Carlisle, en zetten kort daarna hun stoutmoedigen tocht +zuidwaarts voort. + +Daar kolonel Mac-Ivors regiment in de voorhoede der clans marcheerde, +zoo waren hij en Waverley, die thans iederen Hooglander in het verduren +van vermoeienis evenaarde, en eenigszins bekend geworden was met hunne +taal, gedurig aan het hoofd der manschappen. Zij beschouwden echter den +voortgang des legers met geheel verschillende oogen. Fergus, enkel vuur +en leven, achtte zich in staat de geheele wereld het hoofd te bieden, +en betekende alleen dat elke stap hem een el dichter bij Londen bracht. +Hij vroeg, verwachtte, noch verlangde eenige hulp, buiten die der +clans, om de Stuarts wederom op den troon te plaatsen; en wanneer, bij +toeval, eenige weinige aanhangelingen zich onder den standaard van den +Prins kwamen scharen, beschouwde hij hen altijd als nieuwe deelgenooten +in de gunst des toekomstigen Konings, die dus, om hen te voldoen, te +meer moest aftrekken van de belooningen, die onder zijn Hooglandsche +vrienden behoorden verdeeld te worden. + +Eduards inzichten waren van geheel anderen aard. Hij kon niet nalaten +op te merken, dat in de vlekken, waar zij Jacobus III uitriepen, +niemand met een „Leve de Koning” antwoordde. De menigte gaapte en +luisterde, moedeloos, verpletterd en met onnoozele onverschilligheid, +maar gaf weinig teekenen zelfs van die onbesuisde geestdrift die haar +aanzet om bij elke gelegenheid, als ware het alleen om haar aangename +stemmen te oefenen, een luid geschreeuw aan te heffen. Men had den +Jacobieten doen gelooven, dat de noordwestelijke graafschappen +overvloeiden van rijke grondbezitters en dappere landlieden, aan de +zaak der Witte Roos gehecht. Maar van de meer vermogende Torys zagen +zij weinig. Deze waren hunne huizen ontvlucht, gene hielden zich ziek, +andere gaven zich over, als verdachte personen, aan het bewind. Onder +degenen die achterbleven, gaapten de onkundigen vol verbazing, met +schrik en afkeer gemengd, het woeste voorkomen, de onbekende taal en de +zonderlinge dracht der Schotsche clans aan. En in het oog van de meer +verstandigen schenen hun gering aantal, volslagen gebrek aan +krijgstucht en armoedige uitrusting zoo vele zékere teekens van den +ongelukkigen afloop hunner vermetele onderneming. De weinigen, die zich +bij hen voegden, bestonden dus alleen uit de zoodanigen, die door +staatkundige dweepzucht verblind waren voor de gevolgen, of door +berooide omstandigheden bewogen werden alles op zulk een wanhopig spel +te zetten. + +Toen iemand den baron van Bradwardine vroeg, wat hij van deze rekruten +dacht, nam hij zeer langzaam een snuifje en antwoordde heel droogjes, +„dat hij geen ander dan een zeer gunstig gevoelen van hen kon hebben, +daar zij ten volle naar de aanhangers geleken, die den goeden koning +David volgden naar het hol van Abdullam; te weten „alle man die +benauwt” of in slechte omstandigheden was, en alle man die een +schulteyscher hadde, en alle man die ontevreden was, hetgeen de onzen +overzetten, wiens ziele bedroefd was; en buiten twijfel,” zeide hij, +„zullen zij toonen mannen met sterke handen te zijn, en dat is wel +noodig ook, want ik heb menigen somberen blik op ons zien werpen.” + +Maar geen dezer bedenkingen verontrustte Fergus. Hij bewonderde de +weelderige schoonheid des lands, en de ligging van verscheidene +kasteelen, welke zij langs trokken. „Ziet Waverley-Honour er uit als +dit huis, Eduard?” + +„Het is wel de helft grooter.” + +„Is uw ooms park wel zoo groot als dat?” + +„Het is driemaal zoo uitgestrekt, en gelijkt eer een bosch dan een +park.” + +„Flora zal een gelukkige echtgenoote zijn.” + +„Ik hoop dat Freule Mac-Ivor het kasteel van Waverley-Honour niet zal +behoeven om gelukkig te zijn.” + +„Dat hoop ik ook; maar, meesteres van zulk een plaats te zijn, mag wel +een schoon toevoegsel tot het geheel gerekend worden.” + +„Een toevoegsel, welks gemis, naar ik vertrouw, rijkelijk op een andere +wijze zal worden vergoed.” + +„Hoe,” zeide Fergus, terwijl hij op eens stilhield, en zich naar +Waverley keerde – „Hoe moet ik dat verstaan, mijnheer Waverley? Had ik +het genoegen u goed te begrijpen?” + +„Volmaakt goed, Fergus.” + +„Ik moet er dus uit opmaken, dat gij de verzwagering met mij en de hand +mijner zuster niet meer verlangt.” + +„Uw zuster heeft de mijne afgewezen, zoo wel rechtstreeks, als door de +gewone middelen, waarmede de dames oplettendheden, die haar niet +behagen, plegen te ontwijken.” + +„Ik heb er geen denkbeeld van dat een dame een minnaar kan afwijzen, of +een minnaar zijn aanzoek kan intrekken, wanneer het door haar wettigen +voogd is goedgekeurd, zonder dat aan dezen de gelegenheid gegeven wordt +om met haar over de zaak te spreken. Ik hoop niet, dat gij verwacht +hebt, dat mijn zuster u, als een rijpe pruim, in den mond zou vallen, +zoodra gij slechts verkoost daarnaar te gapen.” + +„Wat het recht der dame betreft, om haar minnaar weg te zenden, +Kolonel, dat is een punt, hetwelk gij met haar moet afdoen, daar ik +omtrent deze bijzonderheid met de gewoonten der Hooglanders niet bekend +ben. Maar wat mijn recht betreft, om in de verwerping door haar te +berusten, zonder beroep op uw gezag, zoo moet ik u, zonder Freule +Mac-Ivors erkende schoonheid en begaafdheden te kort te doen, rechtuit +zeggen, dat ik de hand van een engel niet zou aannemen, met een +keizerrijk tot bruidschat, indien haar toestemming afgedwongen werd +door aanhouden van vrienden en voogden, en ik die niet verschuldigd was +aan haar eigene vrije keus.” + +„Een engel, met een keizerrijk tot bruidschat,” herhaalde Fergus, op +een toon van bittere ironie, „zal niet zoo licht worden opgedrongen aan +een **shireeschen landjonker. Maar, mijnheer,” voegde hij er bij, +terwijl hij geheel van toon veranderde, „zoo Flora Mac-Ivor geen +Keizerrijk tot bruidschat heeft, zij is mijne zuster, en dat is genoeg, +ten minste om te voorkomen dat zij op een wijze behandeld wordt, die +eenigszins aan lichtvaardigheid grenst.” + +„Zij is Flora Mac-Ívor, mijnheer,” hernam Waverley met klem, „en indien +ik in staat was een vrouw lichtzinnig te behandelen, zou dat voor haar +de krachtigste bescherming zijn.” + +Nu betrok het gelaat van het Opperhoofd geheel en al, maar Eduard +gevoelde zich te zeer verontwaardigd over den onredelijken toon, door +hem aangeslagen, om den storm door de minste toegevendheid af te +wenden. Zij stonden beide stil, terwijl deze korte samenspraak +voorviel, en Fergus scheen half geneigd iets zeer heftigs te zeggen; +maar hij onderdrukte zijn drift door een krachtige poging, wendde zijn +gelaat af, en stapte mokkend voort. Daar zij tot hiertoe altijd te +zamen gemarcheerd hadden, vervolgde Waverley zwijgend zijn weg in +dezelfde richting, terwijl hij zich voornam het Opperhoofd den tijd te +laten, om zijn goede luim te herwinnen, die hij zoo onverstandig prijs +gegeven had, en vastbesloten, om geen duimbreed voor hem, in +waardigheid van houding, te wijken. + +Nadat ze onder een diep stilzwijgen ongeveer een kwartier +voortgetrokken waren, knoopte Fergus het gesprek op een anderen toon +weder aan. „Ik geloof dat ik driftig werd, mijn beste Eduard; maar ge +hebt mij driftig gemaakt door uw gebrek aan wereldkennis. Gij zijt +verstoord geworden op Flora’s preutschheid of door haar hoogdravende +denkbeelden van verknochtheid aan het koninklijke huis, en nu zijt gij, +even als een kind, boos op het speelgoed, waarom ge eerst gehuild hebt, +en ge maakt er mij, uw getrouwen vriend, een verwijt van dat mijn arm +niet tot Edinburgh kan reiken, om het u te geven. Wees verzekerd, dat, +zoo ik driftig was, de spijt om de verbintenis met zulk een vriend te +zien verloren gaan, een verbintenis, waarover men bij Hooglanders en +Laaglanders gesproken heeft, en dàt zonder zelfs te weten waarom of +hoe, vrij wat bedaarder bloed dan het mijne aan het koken zou kunnen +brengen. Ik zal naar Edinburgh schrijven, om deze zaak weder in orde te +brengen; dat wil zeggen, zoo gij verlangt dat ik het doe; want ik kan +inderdaad niet gelooven, dat ge uwe genegenheid voor Flora, indien ze +zoo groot is als ge mij dikwijls betuigd hebt, op eens kunt verloren +hebben.” + +„Kolonel Mac-Ivor,” zeide Eduard, die geen lust had, om langer dan hij +verkoos, met een zaak lastig gevallen te worden, die hij reeds als +afgedaan had beschouwd, „ik gevoel al de waarde van uw goede diensten; +en zeker, doet uw ijver dien ge tot mijn best aanwendt, in dit geval, +mij geen geringe eer. Doch, daar Freule Mac-Ivor haar keus geheel +vrijwillig gedaan heeft, en al mijn oplettendheden te Edinburgh met de +meeste koelheid ontvangen werden, kan ik, zonder omtrent haar zoo wel +als mijzelven onrechtvaardig te worden, niet veroorloven, dat men haar +over deze zaak nogmaals zou lastig vallen. Ik zou u dit reeds voor +eenigen tijd hebben te kennen gegeven; maar ge zaagt op welken voet wij +waren, en moest het van zelf wel begrepen hebben. Indien ik er zoo niet +over gedacht had, zou ik er vroeger over gesproken hebben; maar ik +gevoelde een natuurlijken afkeer, om een onderwerp op te halen, dat ons +beiden zoo smartelijk is.” + +„O, zeer goed, mijnheer Waverley,” zeide Fergus met hooghartigheid, „de +zaak is afgedaan. Ik kan mijn zuster aan niemand opdringen.” + +„En ik voel mij geenszins geneigd mij aan een vernieuwde afwijzing van +den kant der jonge dame bloot te stellen.” + +„Ik zal intusschen behoorlijk onderzoek doen,” zeide het Opperhoofd, +alsof hij op Waverleys woorden geen acht had geslagen, „en vernemen wat +mijn zuster van dit alles denkt: en dan zullen we zien, of de zaak +hiermede geëindigd is.” + +„Wat het onderzoek betreft waarvan ge spreekt, ge zult daaromtrent +natuurlijk uw eigen oordeel volgen. Maar het is, naar ik vertrouw, +onmogelijk, dat Freule Mac-Ivor van gevoelen zou veranderen, en indien +dit tegen alle verwachting ook het geval was, zoo is het toch zeker, +dat ik niet zal veranderen. Ik maak deze opmerking alleen, om verder +alle mogelijk misverstand te voorkomen.” + +Gaarne zou Mac-Ivor op dat oogenblik hun twist aan een persoonlijke +beslissing hebben onderworpen. Zijn oog schoot vlammen, en hij gluurde +op Eduard, alsof hij zocht waar hem een doodelijke wonde te kunnen +toebrengen. Maar ofschoon wij niet meer volgens de regels en +voorschriften van Caranza of Vincent Saviolo vechten, zoo wist toch +niemand beter dan Fergus, dat er een gepast voorwendsel behoort te +bestaan tot een strijd op leven en dood. Bij voorbeeld, ge moogt iemand +uitdagen, omdat hij, in het gedrang, op uw likdoorn heeft getrapt, of u +tegen den muur gedrongen, of omdat hij op uw plaats in den schouwburg +is gaan zitten; maar het hedendaagsche wetboek van eer vergunt u niet +een twist te gronden op uw recht, om iemand te dringen zijn aanzoeken +bij een uwer vrouwelijke naastbestaanden voort te zetten, nadat de +schoone die reeds van de hand gewezen heeft. Zoodat Fergus genoodzaakt +was, deze veronderstelde beleediging te verkroppen, tot de tijd gekomen +was, welke een gereede gelegenheid tot wraak aan de hand zou geven. + +Waverleys knecht had altijd voor hem een gezadeld paard gereed, dat +achter het bataljon, waartoe hij behoorde, werd geleid, ofschoon het +zelden door zijn meester werd bereden. Maar nu, vertoornd door het +heerschzuchtige en onredelijke gedrag van zijn voormaligen vriend, liet +hij de kolonne voorbij trekken en steeg te paard, met het voornemen om +den baron van Bradwardine op te zoeken, en verlof te vragen, als +vrijwilliger onder zijn volk, in plaats van bij het regiment van +Mac-Ivor, te dienen. + +„Ik zou een gelukkig leven geleid hebben,” dacht hij, na te paard +gestegen te zijn, „als ik verzwagerd was geworden met dit schoone +staaltje van trotschheid, inbeelding en oploopendheid. Een kolonel! +Wel, hij moest opperbevelhebber zijn – een opperhoofdje van drie of +vier honderd man! – Hij bezit trots genoeg om Khan van Tartarije – de +Groote Heer, of de Groot-Mogol te zijn! Ik ben gelukkig van hem af! – +Al was Flora een engel, ze zou mij een tweeden Lucifer, vol eer- en +wraakzucht, als schoonbroeder, hebben aangebracht.” + +De Baron, wiens geleerdheid (even als Sancho’s geestige spreekwoorden +in de Sierra Morena) scheen te zullen roesten door gebrek aan oefening, +greep met blijdschap Waverleys aanbod aan om bij zijn regiment te +dienen, ten einde ze op nieuw aan den dag te kunnen leggen. De +goedaardige oude edelman poogde echter een verzoening tusschen de beide +voormalige vrienden te bewerken. Fergus leende ter nauwernood het oor +aan zijn voorstellingen, ofschoon hij ze eerbiedig aanhoorde; en wat +Waverley betrof, hij zag geen enkele reden, waarom hij de eerste zou +zijn om zich moeite te geven tot het vernieuwen van een vertrouwelijken +omgang, dien het Opperhoofd zoo onredelijk had verbroken. Daarop sprak +de Baron over de zaak met den Prins, die, bezorgd om oneenigheden bij +zijn klein leger te voorkomen, verklaarde, zelf den kolonel Mac-Ivor te +zullen onderhouden over het onredelijke van zijn gedrag. Maar de +moeielijkheden van hun marsch waren oorzaak dat er een paar dagen +verliepen, eer hij gelegenheid vond, om zijn invloed op de voorgenomen +wijze te beproeven. + +Intusschen trok Waverley partij van hetgeen hij, terwijl hij bij de +dragonders van Gardiner gestaan had, geleerd had, en diende den Baron +als een soort van adjudant. „In het land der blinden is éenoog koning,” +zegt het spreekwoord, en de ruiterij, die hoofdzakelijk uit +Laaglandsche heeren, hun pachters en bedienden bestond, koesterde een +groot denkbeeld van Waverleys bedrevenheid en legde een groote +gehechtheid aan zijn persoon aan den dag. Dit was, om de waarheid te +zeggen, voor een goed deel toe te schrijven aan het genoegen, ’t welk +zij gevoelden, dat de aanzienlijke Engelsche vrijwilliger de +Hooglanders verliet, ten einde zich in hunne rijen te scharen; want er +bestond een heimelijke wangunst tusschen het paardenvolk en het +voetvolk, die niet enkel voortsproot uit het verschil van dienst, maar +omdat de meeste heeren, die dicht bij de Hooglanden woonden, nu en dan +twist hadden gehad met de stammen in hunne buurt, en allen de luide +aanspraken der Hooglanders, als zouden zij grooter dapperheid bezitten +en den Prins beter dienen, met een afgunstigen blik gadesloegen. + + + + + + + + +VIER-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. + +DE VERWARRING BIJ KONING AGRAMANTS LEGER. + + +Het was Waverleys gewoonte zich soms een eind wegs van het hoofdkorps +te verwijderen, om een of ander voorwerp, op hun weg, dat zijn +nieuwsgierigheid opwekte, waar te nemen. Ze waren nu in Lancashire, +toen hij, aangetrokken door een oud versterkt kasteel, het eskadron +voor een half uur verliet, om er een omtrek en losse schets van te +maken. Zooals hij de laan weder afkwam, ontmoette hem vaandrig +Maccombich. Deze man had een soort van achting en genegenheid voor +Eduard opgevat, van het eerste oogenblik af, dat ze elkander op +Tully-Veolan ontmoet hadden, en hij hem in de Hooglanden tot geleider +diende. Hij scheen te dralen, alsof het zijn oogmerk was om onzen held +te spreken. Doch, toen deze hem voorbij kwam, naderde hij alleen zijn +stijgbeugel, en uitte niets anders dan het woord: „wees op uw hoede!” +en stapte daarop stevig door, terwijl hij alle verdere gemeenschap +vermeed. + +Eduard, een weinig bevreemd over dezen wenk, volgde Evan met de oogen, +en bemerkte dat deze spoedig te midden van het geboomte verdween. Zijn +knecht, Alick Polwarth, die bij hem was, zag den Hooglander ook na, en +hield zich vervolgens dicht achter zijn meester. + +„De drommel hale mij, mijnheer,” zeide hij, „als ik geloof dat gij +onder deze schavuiten van Hooglanders veilig zijt.” + +„Waarom, Alick?” + +„De Mac-Ivors hebben zich in het hoofd gezet, mijnheer, dat gij hun +jonge dame, Freule Flora, beleedigd hebt, en ik heb al meer dan eens +hooren zeggen, dat zij er bitter weinig bezwaar in zouden vinden, om u +als een korhoen neder te schieten; en ge weet ook wel, dat er menigeen +onder hen is, die niet schroomen zou zelfs den Prins een kogel door het +hoofd te jagen, als het opperhoofd hun daartoe den wenk gaf, en al gaf +hij dien ook niet, als ze maar dachten, dat het hem aangenaam zou wezen +als ze het deden.” + +Waverley, ofschoon overtuigd dat Fergus Mac-Ivor niet tot zulk een +verraad in staat was, was op verre na niet zoo zeker van de +bescheidenheid zijner aanhangers. Hij wist, dat, waar men het er voor +hield dat de eer van het Opperhoofd of diens familie gekwetst was, +diegene de gelukkigste man heeten zou, die de beleediging het eerst kon +wreken; en hij had hen dikwijls een spreekwoord hooren aanhalen: „De +beste wraak is – die het spoedigst en zekerst wordt uitgeoefend.” +Terwijl hij dit met den wenk van Evan in verband bracht, achtte hij het +voorzichtig zijn paard de sporen te geven, en haastig naar zijn +eskadron terug te rijden. Doch, eer hij het einde der lange laan +bereikt had, floot een kogel hem voorbij en knalde er een pistoolschot. + +„Het was die satansche schelm, Callum Beg,” riep Alick; „ik zag hem +wegsluipen door het kreupelhout.” + +Eduard, te recht vertoornd over dezen verraderlijken aanslag, reed de +laan uit, en zag het bataljon van Mac-Ivor op eenigen afstand over de +heide voort trekken, waarop de laan uitliep. Insgelijks zag hij iemand +buiten adem loopen, om zich bij de afdeeling te voegen. Dit, begreep +hij, was de moordenaar, die, door over een heg te springen, gemakkelijk +een veel korteren weg naar het leger kon vinden, dan hij, die te paard +gezeten was. Niet in staat zich te bedwingen, beval hij Alick naar den +baron van Bradwardine te gaan, die zich omtrent een kwartier verder +bevond, en hem te berichten wat er gebeurd was. Hijzelf reed +onmiddellijk naar Fergus’ regiment. Het Opperhoofd voegde zich juist op +dat oogenblik er bij. Hij was te paard, daar hij terug was gekomen van +een bezoek bij den Prins. Toen hij Eduard zag naderen, zette hij zijn +paard in beweging en reed op hem toe. + +„Kolonel Mac-Ivor,” zeide Waverley, zonder eenige andere groete. „Ik +heb u te berichten, dat een van uw volk zoo even op mij uit een +hinderlaag geschoten heeft.” + +„Daar dit – met uitzondering van de hinderlaag – een genoegen is, dat +ik mijzelven voorstel, wenschte ik wel te weten, wie mijner clanslieden +mij durfde voorkomen.” + +„Ik ben geheel tot uwe orders, zoodra het u behagen zal; de man die uw +post op zich nam, is uw page daar ginds, Callum Beg.” + +„Kom hier voor het gelid, Callum! Hebt gij op mijnheer Waverley +geschoten?” + +„Neen,” antwoordde Callum, zonder blikken of verblozen. + +„Gij hebt het wel gedaan,” zeide Alick Polwarth, die reeds terug was, +daar hij een ruiter ontmoet had, door wien hij den baron van +Bradwardine verslag had doen toekomen van het voorgevallene, terwijl +hijzelf in den ren naar zijn meester terug keerde, en zoo min de +radertjes zijner sporen als de ribben van zijn paard ontzag. „Gij hebt +het wel gedaan, ik zag u zoo duidelijk, als ik ooit den ouden toren van +Coudingham zag.” + +„Gij liegt het,” hernam Callum, met zijn gewone onverzettelijke +stijfhoofdigheid. Het gevecht tusschen de heeren zou zeker, als in de +oude riddertijden, door een ontmoeting der schildknapen zijn +voorafgegaan; want Alick was een flinke boer uit het graafschap Merse, +en vreesde den boog van Cupido veel meer, dan eens Hooglanders dolk of +sabel. Maar Fergus vroeg, op zijn gewonen, beslissenden toon, om het +pistool van Callum. De haan was naar beneden, de pan en het zundgat +waren zwart van rook; het was pas afgebrand geweest. + +„Daar,” riep Fergus, terwijl hij den jongen zoo hard hij kon met den +zwaren pistoolknop op het hoofd sloeg, – „daar, neem dat voor uw +handelen zonder order, en voor het liegen om het te bedekken.” Callum +ontving den slag, zonder te trachten hem te ontwijken, en viel zonder +teeken van leven neer. „Staat! op uw leven!” riep Fergus den overigen +van zijn clan toe: „ik schiet den eersten den besten voor het hoofd, +die zich tusschen mij en den heer Waverley stelt.” Ze stonden roerloos; +Evan Dhu was de eenige, die blijken van angst en ontevredenheid gaf; +Callum lag op den grond, en verloor vrij wat bloed, maar niemand waagde +het hem den minsten bijstand te verleenen; het was of hij den doodslag +ontvangen had. + +„En nu wat u betreft, mijnheer Waverley! Heb de goedheid een twintig +pas ver met mij de weide op te rijden.” Waverley voldeed aan zijn +uitnoodiging. Toen ze zich op eenigen afstand alleen bevonden, zeide +Fergus, zich tot hem keerende, met vrij wat gehuichelde bedaardheid: +„Ik was zeer verwonderd, mijnheer, over de lichtzinnige wijze waarop, +zooals gij mij te kennen geeft, gij van gevoelen verandert. Maar, zoo +als te recht door u werd aangemerkt, geen engel had bekoringen voor u, +tenzij ze een keizerrijk als bruidschat medebracht. Ik bezit thans een +uitnemende verklaring van dien onduidelijken tekst.” + +„Ik kan zelfs uw bedoeling niet gissen, kolonel Mac-Ivor, tenzij dat +gij twist met mij zoekt.” + +„Uw voorgewende onkunde zal u bitter weinig baten, mijnheer. De +Prins.... de Prins zelf heeft mij met uw kunstgrepen bekend gemaakt. Ik +had niet kunnen denken, dat uw afspraken met Freule Bradwardine de +oorzaak waren, waarom ge van uw voorgenomen huwelijk met mijn zuster +afzaagt. Naar ik gis, was het bericht, dat de Baron de bestemming van +zijn nalatenschap had veranderd, een voldoende reden voor u om de +zuster van uw vriend te laten glippen, en de minnares van uw vriend weg +te kapen.” + +„Heeft de Prins u gezegd, dat ik met Freule Bradwardine verloofd was? – +Onmogelijk!” + +„Het is toch zoo, mijnheer!” antwoordde Mac-Ivor woedend. Derhalve trek +van leêr en verdedig u, of geef alle aanspraken op de dame op.” + +„Dit is volslagen razernij,” riep Waverley, „of een onbegrijpelijk +misverstand!” + +„O! geen ontduiking! trek uw degen!” riep het verwoede Opperhoofd – +terwijl hij den zijne reeds uit de schede had gerukt. + +„Moet ik vechten om een dollemans twist, zonder te weten waarom?” + +„Geef dan, nu en voor altijd, de aanspraken op Freule Bradwardines hand +op.” + +„Welk recht hebt gij,” riep Waverley, die zich nu niet langer meester +was, „welk recht he gij, of iemand ter wereld, om mij zulke voorwaarden +voor te schrijven?” En dit zeggende, ontblootte ook hij den degen. + +Op dit oogenblik daagde de baron van Bradwardine, door verscheidene van +zijn krijgslieden gevolgd, op. Ze snelden allen in galop toe, sommigen +uit nieuwsgierigheid, anderen om deel in den twist te nemen, die, +zooals ze hadden hooren mompelen, tusschen de Mac-Ivors en hun korps +was uitgebroken. Toen de clan hen zag naderen, stelde deze zich in +beweging, om hun Opperhoofd te ondersteunen, en er ontstond een tooneel +van verwarring, dat in een bloedbad scheen te zullen eindigen. Een +honderdtal tongen waren te gelijk in beweging. De Baron predikte, het +Opperhoofd bulderde, de Hooglanders schreeuwden in het Gaelsch, de +ruiters vloekten en tierden in het Laaglandsch-Schotsch. Eindelijk +bereikten de zaken zulk een hoogte, dat de Baron dreigde op de +Mac-Ivors te zullen aanvallen, indien ze niet in hun gelederen +terugkeerden; en verscheidene hunner legden, wederkeerig, hunne geweren +op hem en de overige ruiters aan. De verwarring werd inzonderheid +gevoed door den ouden Ballenkeiroch, die niet twijfelde of de dag van +wrake voor was hem gekomen; toen, plotseling, zich een kreet liet +hooren: „Ruimte! Ruimbaan! Place à Monseigneur! Place à Monseigneur!” + +Deze kreet kondigde de nadering van den Prins aan, die met een +afdeeling van Fitz-James’ buitenlandsche dragonders, die hem als +bijzondere lijfwacht dienden, in aantocht was. Zijn komst herstelde tot +op zekere hoogte de orde. De Hooglanders vormden op nieuw hunne +gelederen, de cavalerie vereenigde zich weder tot een escadron, en de +Baron en het Opperhoofd bewaarden het diepste stilzwijgen. + +De Prins riep hen en Waverley voor zich. Toen hij vernomen had, dat de +twist eerst ontstaan was door het schelmstuk van Callum Beg, gaf hij +bevel dezen in bewaring te stellen van den Provoost-Geweldige en hem +onmiddellijk ter dood te brengen, ingeval hij de tuchtiging overleefde, +die hij reeds van zijn chef ondergaan had. Maar Fergus verlangde, op +een toon, tusschen het staan op een recht en het doen van een verzoek, +dat hij ter zijner beschikking mocht gelaten worden, terwijl hij +beloofde dat zijn straf voorbeeldig wezen zou. Een weigering zou den +schijn gehad hebben alsof de Prins inbreuk had willen maken op het +aartsvaderlijk gezag der opperhoofden, waarop ze zeer naijverig waren, +en het zou vrij gevaarlijk geweest zijn hen thans te ontstemmen. Callum +werd dus aan de gerechtigheid van zijn eigen stam overgelaten. + +Vervolgens deed de Prins onderzoek naar hetgeen aanleiding had gegeven +tot den twist tusschen kolonel Mac-Ivor en Waverley. Er heerschte +eenige oogenblikken een diepe stilte. Beide heeren vonden in de +tegenwoordigheid des barons van Bradwardine (want alle drie waren +thans, op bevel, den Prins genaderd) een onoverkomelijken hinderpaal, +om van een zaak te spreken, waarbij de naam zijner dochter +onvermijdelijk moest worden genoemd. Ze sloegen hun oogen ter aarde, +met blikken, waarin schaamte en verlegenheid met ontevredenheid waren +vermengd. De Prins, die opgevoed was onder de ontevredene en muitzieke +geesten van het Hof van St. Germain, waar geschillen van allerlei aard +dag aan dag den onttroonden Souverein tot last waren, had zijn +leerjaren voor het koningschap, gelijk de oude Frederik van Pruisen zou +gezegd hebben, uitgediend. Hij gevoelde hoe dringend noodzakelijk het +was de eensgezindheid onder zijn aanhangers te bevorderen of te +herstellen, en dien overeenkomstig nam hij zijn maatregelen. + +„Monsieur de Beaujeu!” + +„Monseigneur!” zeide een zeer knappe, Fransche cavalerie-otficier, die +tot het gevolg behoorde. + +„Ayez la bonté d’alligner ces montagnards là; ainsi que la cavalerie, +s’il vous plait, et de les remettre en marche. Vous parlez si bien +l’anglais, que cela ne vous donnera pas beaucoup de peine.” + +„Ah! pas du tout, Monseigneur,” hernam Monsieur le Comte de Beaujeu, +terwijl hij zich bijna ter aarde boog. Terstond plaatste hij zich vol +moed en vertrouwen, aan het hoofd van Fergus’ regiment, ofschoon hij +geen woord Gaelsch en zeer weinig Engelsch verstond. + +„Messieurs les sauvages Ecossais – dat is – heeren sauvages, hebt de +goedheid u te rangeeren!” + +De clan, die het bevel meer uit de gebaren, dan uit de woorden +verstond, en den Prins zelf tegenwoordig zag, haastte zich op nieuw de +gelederen te vormen. + +„Ah! heel wel, dat is fort bien!” zei de graaf de Beaujeu. „Heeren +sauvages – mais, très bien – Eh bien! – (tot een ruiter in zijn +nabijheid) Qu’ est-ce que vous appellez par le flanc, Monsieur? Ah, +oui! je vous remercie, Monsieur – mijneheeren, hebt de goedheid front +te maken rechts, en par file, dat is bij files, Marsch! – Mais, très +bien – encore Messieurs; il faut vous mettre en marche.... Marchez +donc, au nom de Dieu, parceque j’ai oublié le mot anglais – mais vous +êtes de braves gens, et vous me comprenez très-bien.” + +Vervolgens haastte de graaf zich om de cavalerie in beweging te zetten. +„Heeren cavalerie, gij moet invallen – Ah! par ma foi, ik zeide niet +„afvallen!” Ik vrees, die kleine, dikke heer heeft zich bezeerd! Ah! +mon Dieu! c’est le Commissaire qui nous a apporté les premières +nouvelles de ce maudit fracas. Je suis trop fáché, Monsieur.” + +Maar de arme Mackwheeble, die thans, terwijl hij met een degen op +zijde, en een witte kokarde, zoo groot als een pannekoek, in de rol van +koninklijken commissaris figureerde, over hoop geworpen was in het +gewoel der ruiters, die allen haast maakten om zich, voor den Prins, in +orde te scharen, viel van zijn paard, onder het uitbundig gelach der +toeschouwers. + +„Eh bien! Messieurs,” zeide de graaf, „draait je rechts bij de boomen – +Ah! dat is! – Eh! Monsieur de Bradwardine, ayez la bonté de vous mettre +à la tête de votre régimeut; car, pardieu, je n’en puis plus!” + +De baron van Bradwardine was genoodzaakt, om nu Monsieur de Beaujeu, +die al zijn Engelsch uitgeput had, te hulp te komen. Eén doel van den +Prins was dus bereikt. Het andere, dat hij zich zelf voorstelde, was, +om door de inspanning van het hooren en verstaan van bevelen in ’s +Vorsten eigen tegenwoordigheid, door zulk een gebrekkigen tolk +uitgevaardigd, de gedachten der soldaten in beide korpsen een afleiding +te verschaffen van den toorn, die reeds van beide kanten aangroeiende +was. + +Karel Eduard was echter nauwelijks alleen gelaten met het Opperhoofd en +Waverley, terwijl hij de overigen van zijn gevolg bevolen had zich op +eenigen afstand te houden, of hij zeide: „Zoo ik minder verplichting +had aan uw belanglooze vriendschap, zou ik zeer ontevreden op u beide +kunnen wezen wegens deze allerzonderlingste en ongegronde kibbelarij, +juist op een oogenblik dat mijns vaders dienst de meest volkomen +eensgezindheid vordert. Maar het ergste in mijn toestand is, dat zelfs +mijn beste vrienden meenen vrijheid te hebben, om de onbeduidendste +gril, zichzelven en de zaak, die ze voorstaan, te gronde te richten.” + +Beide jonge lieden gaven terstond te kennen dat ze geneigd waren hun +twist aan zijn beslissing te onderwerpen. „Inderdaad,” zeide Eduard, +„ik weet nauwelijks waarvan ik beschuldigd word. Ik zocht kolonel +Mac-Ivor op, met geen ander oogmerk, dan om hem te zeggen, dat ik ter +nauwernood aan den moordaanslag ontsnapt was, door een zijner +onmiddellijke afhangelingen gepleegd, – een lafhartige wraak, die ik +wist dat hij niet in staat was goed te keuren. Wat de zaak betreft, +waarom hij met mij vechten wil – ik weet er niets van, dan dat hij mij, +geheel ten onrechte, beschuldigt, van de genegenheid gewonnen te hebben +van een jonge dame, op wie hij zelf aanspraak meent te mogen hebben.” + +„Zoo er een dwaling bestaat,” zei het Opperhoofd, „dan is die toe te +schrijven aan een gesprek, dat ik heden morgen met Zijn Koninklijke +Hoogheid zelf had.” + +„Uit een gesprek met mij?” zei de Prins, „hoe kan kolonel Mac-Ivor mij +zoo verkeerd verstaan hebben?” + +Nu voerde hij Fergus ter zijde, en na een ernstig gesprek van vijf +minuten keerde hij in galop naar Eduard terug. „Is het mogelijk,” zeide +hij – „kom, rijd aan, Kolonel, want ik houd niet van geheimen – is het +mogelijk, mijnheer Waverley, dat ik dwaal in de vooronderstelling, dat +gij de verklaarde minnaar van Freule Bradwardine zijt? een zaak, +waarvan ik door omstandigheden, ofschoon gij er mij nooit over +gesproken hebt, zoo volkomen overtuigd was, dat ik ze dezen morgen als +een reden bij Vich Ian Vohr liet gelden, waarom gij, zonder hem te +beleedigen, mocht ophouden naar een verbintenis te wenschen, die voor +een vrij man, hoewel eenmaal afgewezen, te veel bekoorlijks bezat, om +gemakkelijk ter zijde gezet te worden?” + +„Uw Koninklijke Hoogheid moet,” hernam Waverley, „uw meening op +omstandigheden, die mij geheel onbekend zijn, gegrond hebben, toen gij +mij de uitstekende eer beweest, om in mij een erkend minnaar van Freule +Bradwardine te zien. Ik gevoel al wat er eervols in deze +vooronderstelling ligt opgesloten, maar ik heb er geen recht op. Voor +het overige heb ik te weinig vertrouwen in mijn eigene verdiensten, om, +waar ook, op een goeden uitslag te durven hopen, na eens voor goed te +zijn afgeewezen.” + +De Prins zweeg een oogenblik, terwijl hij hen beide strak aanzag, en +zeide toen: „Op mijn woord, mijnheer Waverley, ik dacht gegronde reden +te hebben, om u gelukkiger te schatten, dan gij inderdaad zijt. Maar +nu, mijn heeren, vergunt mij tusschen u beide scheidsman te zijn in +deze zaak, niet als Prins-Regent, maar als Karel Stuart, een broeder en +deelgenoot in dezelfde eervolle onderneming. Verliest mijn rechten +geheel uit het oog, en neemt alleen uw eigene eer in aanmerking. Welk +een schandaal voor onze vrienden, welk een voordeel voor onze vijanden, +als zij vernamen, dat, hoe gering in aantal wij zijn, er verdeeldheid +heerscht onder ons. En vergeeft mij, zoo ik er bijvoeg, dat de namen +der dames, van wie hier sprake is, van ons allen te veel eerbied +eischen, dan dat wij ze tot onderwerpen van twist mogen maken.” + +Hij trok Fergus een weinig ter zijde, en sprak, gedurende eenige +minuten, zeer ernstig met hem, en daarna tot Waverley terugkeerende, +zeide hij: „Ik geloof kolonel Mac-Ivor te hebben doen inzien, dat zijn +gevoeligheid berustte op een misverstand, waartoe ik inderdaad zelf +aanleiding gaf: en ik vertrouw dat mijnheer Waverley te edelmoedig is, +om eenige herinneringen te bewaren van het voorgevallene, als ik hem +verzeker, dat dit het geval was. Gij moet deze zaak op een gepaste +wijze aan uw clan mededeelen, Vich Ian Vohr, om iedere nieuwe +gewelddadigheid te voorkomen.” Fergus boog. „En nu, mijneheeren, laat +mij de voldoening smaken u elkaar de hand te zien geven.” + +Zij traden koud, en met afgemeten stappen, vooruit, beide +oogenschijnlijk bevreesd om de eerste te zijn om eenige toegevendheid +aan den dag te leggen. Zij eindigden echter met elkander de hand te +geven, en scheidden, terwijl zij eerbiedig afscheid namen van den +Prins. + +Karel Eduard [169] reed nu aan het hoofd van de Mac-Ivors, sprong van +zijn paard, verzocht een dronk uit des ouden Ballenkeirochs veldflesch, +marcheerde een half uurtje met hen voort, terwijl hij onderzoek deed +naar de geschiedenis en de betrekkingen van het geslacht van Sliochdnan +Ivor, en met vrij wat behendigheid gebruik maakte van de weinige +Gaelsche woorden, die hij verstond, en een groot verlangen uitte om die +taal beter te leeren kennen. Hij steeg daarop weder te paard, en +draafde naar de cavalerie van den Baron, die in het front was, liet de +ruiters halt houden en onderzocht hunne uitrusting, en deed navraag +omtrent hunne krijgstucht, wisselde eenige woorden met de voornaamste +heeren en zelfs met de kadets; vroeg naar hunne dames en prees hunne +paarden, reed omstreeks een uur met den baron van Bradwardine, en +onderwierp zich aan drie lange verhalen over den Veldmaarschalk hertog +van Berwick. + +„Ah! Beaujeu, mon cher ami,” zeide hij, toen hij weder op zijn gewone +plaats in den stoet terugkeerde, „que mon métier de prince errant est +ennuyeuz, parfois. Mais courage, c’est le grand jeu après tout.” + + + + + + + + +VIJF-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. + +EENE SCHERMUTSELING. + + +Wij behoeven den lezer nauwelijks te herinneren, dat de Hooglanders, na +een op den vijfden December te Derby gehouden krijgsraad, hun wanhopig +plan, om Engeland verder binnen te dringen, opgaven, en tot groot +ongenoegen van hun jongen en stouten aanvoerder, stellig besloten naar +het noorden terug te trekken. Dienovereenkomstig vingen zij hun +terugtocht aan, en door hun uitnemende vlugheid ontsnapten zij aan den +hertog van Cumberland, die hen thans met een uitgebreid corps ruiterij +op de hielen zat. + +Deze terugtocht was een wezenlijk opgeven van hunne hoog gespannen +verwachtingen. Niemand had er zich meer van voorgesteld, dan Fergus +Mac-Ivor; niemand was bijgevolg zoo bitter gekrenkt door deze +verandering als hij. Hij advizeerde, of liever redetwistte, met de +uiterste hevigheid, in den krijgsraad; en toen zijn gevoelen verworpen +werd, stortte hij tranen van spijt en verontwaardiging. Van dat +oogenblik af was geheel zijn voorkomen zoo veranderd, dat hij +nauwelijks te herkennen zou geweest zijn als dienzelfde hooghartige, +vurige geest, voor wien, slechts een week geleden, de aarde te eng +scheen. De terugtocht was gedurende verscheidene dagen voortgezet +geworden, toen Eduard, tot zijn niet geringe verbazing, des morgens +vroeg van den twaalfden December, een bezoek van het Opperhoofd +ontving, in zijn kwartier, op een dorpje halfweg tusschen Shap en +Penrith. + +Daar hij sedert het afbreken hunner vriendschap het Opperhoofd niet +weder gesproken had, wachtte Eduard, niet zonder eenige beklemdheid, de +verklaring der reden voor dit onverwacht bezoek, en kon zijn verbazing +niet bedwingen over de verandering, die hij in het voorkomen van Fergus +opmerkte. Zijn oog had veel van het vuur verloren, dat vroeger daarin +schitterde, zijn wangen waren ingevallen; zijn stem was zwak; zelfs +zijn gang scheen minder vast en veerkrachtig dan voorheen, en zijn +kleeding, waaraan hij zoo bijzonder veel zorg placht te besteden, was +hem nu onachtzaam om het lijf geworpen. Hij verzocht Eduard een +wandeling met hem te doen langs het dichtbijgelegen riviertje, en +glimlachte op een treurige wijze, toen hij Waverley zijn degen zag +nemen en aangespen. Zoodra zij op een woest en afgelegen pad, aan de +oevers van de rivier, waren, zeide hij: + +„Ons schoone avontuur is nu geheel bedorven, Waverley, en ik zou gaarne +weten, wat gij voornemens zijt te doen. – Ja, zie mij zoo verbaasd niet +aan! Ik moet u zeggen, dat ik gisteren een pakje van mijn zuster +ontving, en indien ik het vroeger had ontvangen, zou het een twist +hebben voorkomen, waaraan ik niet dan met verdriet denken kan. In een +brief, na ons verschil geschreven, maakte ik haar met de oorzaak er van +bekend, en nu antwoordt zij mij, dat zij nooit het voornemen had, noch +kon hebben, u eenige aanmoediging te geven. Het schijnt dus, dat ik als +een ware dolleman gehandeld heb. – Arme Flora! zij schrijft vol moed en +geestdrift; welk een verandering zal de tijding van dezen ongelukkigen +terugtocht in hare stemming te weeg brengen.” + +Waverley, die inderdaad zeer getroffen was door den uiterst +zwaarmoedigen toon waarop Fergus sprak, verzocht hem op het hartelijkst +alle gedachten aan de verwijdering, die tusschen hen bestaan had, uit +zijn geheugen te verbannen, en zij drukten elkander op nieuw de hand, +maar nu met ongeveinsde oprechtheid. Fergus vroeg Waverley weder, wat +hij dacht te doen. + +„Zou het niet beter voor u zijn, dit ongelukkige leger te verlaten, en +u vóor ons naar Schotland te begeven, en daar scheep te gaan in een der +oostelijke zeehavens, die nog in onze macht zijn? – Wanneer gij buiten +het rijk zijt, zullen uw vrienden een amnestie voor u gemakkelijk +bewerken, en, om u de waarheid te zeggen, zou ik wenschen, dat gij Rose +Bradwardine als uw vrouw medevoerdet, en Flora onder uw vereenigde +bescherming medenaamt.” – Eduard keek verwonderd op. – „Zij bemint u, +en ik geloof, dat gij haar bemint, ofschoon gij het misschien nog niet +ontdekt hebt; want gij hebt juist den naam niet, van uzelven zeer +nauwkeurig te kennen.” Dit laatste zeide hij met een soort van +glimlach. + +„Hoe,” antwoordde Eduard, „kunt gij mij raden de expeditie op te geven, +waarvoor wij ons te zamen ingescheept hebben?” + +„Ingescheept?” zeide Fergus, „het vaartuig zal weldra vergaan, en het +is meer dan tijd, voor ieder die kan, zich in de boot te begeven, om +het te verlaten.” + +„Maar wat zullen de andere heeren doen? en waarom stemden de +Hooglandsche Opperhoofden tot dezen terugtocht, als die zoo +verderfelijk is?” + +„O,” hernam Mac-Ivor, „zij denken, dat, even als bij vroegere +gelegenheden, het kop-afslaan, hangen en verbeurdverklaren van goederen +den Laaglandschen adel voornamelijk overkomen zal, dat zij in hunne +armoede en sterkte een veilige toevlucht zullen vinden tegen den storm, +om daar, volgens hun spreekwoord, op den heuvel naar den wind te +luisteren, tot het water zakt! Maar zij zullen zich bedriegen; zij zijn +te vaak rustig geweest, dan dat men bij hen zoo bij herhaling alles +over het hoofd zou kunnen zien, en John Bull is dit maal al te erg +ongerust gemaakt, om zijn goede luim zoo spoedig terug te krijgen. De +Hannoversche ministers verdienden altijd, als schurken, te worden +opgehangen, maar zoo zij nu de macht in handen krijgen, – zoo als zij +vroeger of later moeten, – daar er geen opstand komt in Engeland, noch +hulp uit Frankrijk – zullen zij de galg verdienen als gekken, als zij +een enkelen clan in de Hooglanden in staat laten, om het bewind ooit +weder onrust te komen baren. Ja, zij zullen wortel noch tak sparen, +daar sta ik u borg voor.” + +„En, terwijl gij mij de vlucht aanbeveelt – een raad, dien ik, al zou +er mijn leven mede gemoeid zijn, niet denk te volgen – welke plannen +koestert gij voor u zelven?” + +„O,” hernam Fergus, „mijn lot is beslist. Dood of gevangen moet ik +zijn, eer de dag van morgen aanbreekt.” + +„Hoe meent gij dat, vriend?” zei Eduard. „De vijand is nog een +dagmarsch achter ons, en komt hij op, zoo zijn wij nog sterk genoeg, om +hem in bedwang te houden. Denk aan Gladsmuir.” + +„Wat ik u zeg is nogtans waar; voor zoo ver mij persoonlijk betreft.” + +„Waarop grondt gij zulk een zwaarmoedige voorspelling?” + +„Op iets, dat nooit een lid van mijn huis te leur stelde. – Ik heb,” +zeide hij, met gedempte stem, „den Bodach Glas gezien.” + +„Den Bodach Glas?” + +„Ja. Zijt gij zoo lang op Glennaquoich geweest, en hebt gij nooit van +het „grauwe spook” hooren spreken, al bestaat er inderdaad een zekere +weerzin bij ons om het te noemen?” + +„Neen, nooit!” + +„Ha! het zou anders juist een historie voor de arme Flora geweest zijn, +om u te vertellen. Of zoo die heuvel Benmore en dat lange blauwe meer, +dat juist naar gindsche bergachtige streek kronkelt, Loch Tay, of mijn +eigen Loch-an-Ri ware, – zou hetgeen ik u te verhalen heb, meer in +overeenstemming zijn met het tooneel. Zetten wij ons echter op deze +hoogte neder; ook Saddelback en Ulswater [170] zullen beter passen bij +hetgeen ik te zeggen heb, dan de Engelsche heggen, heiningen en +boerenwoningen. – Gij moet dan weten, dat, toen een mijner voorvaderen, +Ian nan Chaistel, Northumberland verwoestte, hij voor dezen tocht +verbonden was met een soort van Zuidlandsch Opperhoofd, of Kapitein +eener bende Laaglanders, met name Halbert Hall. Bij hun terugkomst door +de Cheviotsche bergen, kregen zij twist over de verdeeling van den +grooten buit, dien zij behaald hadden, en het kwam van woorden tot +daden. De Laaglanders werden tot op den laatsten man toe neergesabeld, +en hun Opperhoofd viel het laatst, met wonden bedekt, door het zwaard +van mijn voorzaat. Sedert dien tijd heeft zijn geest zich altijd aan +den Vich Ian Vohr, die het hoofd van den clan is, vertoond, als er een +of ander groot ongeluk op handen was, maar vooral wanneer zijn dood +nabij was. Mijn vader heeft hem tweemaal gezien; eens den avond voor +dat hij krijgsgevangen gemaakt werd bij Sheriff-Muir; den anderen keer +op den morgen van den dag, toen hij stierf.” + +„Hoe kunt gij, waarde Fergus, mij zulken onzin met een ernstig gelaat +vertellen?” + +„Ik verg van u niet mij te gelooven, maar ik zeg u de waarheid, +gestaafd door ten minste drie honderd jaren ondervinding, en +gisterennacht door mijn eigene oogen.” + +„Verhaal mij in ’s Hemels naam de bijzonderheden,” hernam Waverley met +aandrang. + +„Gaarne, op voorwaarde dat gij er niet mede poogt te spotten. – Van het +oogenblik af dat deze ongelukkige terugtocht begonnen is, ben ik ter +nauwernood ooit in staat geweest een oog te sluiten, door de zorgen +voor mijn clan, en door het denken aan den armen Prins, dien men +terugvoert, als een hond aan een touw, hij moge willen of niet – en aan +den val mijner familie. Heden nacht, als door de koorts geplaagd, +verliet ik mijn kwartier en wandelde naar buiten, in de hoop dat de +scherpe winterlucht mijn zenuwen sterken zou. – Ik kan u niet zeggen, +hoe ongaarne ik voortga, want ik weet dat gij mij bezwaarlijk gelooven +zult. Maar – ik ging een klein vondertje over, en bleef heen en weer +wandelen, toen ik, tot mijn groote verbazing, eensklaps bij het heldere +maanlicht, een ranke gestalte zag, in een grijze plaid gewikkeld, zoo +als de schaapherders in het zuiden van Schotland dragen, die, òf ik +langzaam, òf haastig voortliep, geregeld omtrent vier ellen vóór mij +uitbleef.” + +„Gij hebt waarschijnlijk een Cumberlandschen boer in zijn gewone +kleeding gezien.” + +„Neen! eerst dacht ik dat ook, en verwonderde mij over de stoutheid van +den man die het wagen durfde zoo voor mij uit te loopen. Ik riep hem +toe, maar kreeg geen antwoord. Ik gevoelde een angstig hartkloppen, en +om mij te vergewissen van hetgeen ik duchtte, stond ik stil en keerde +mij, op dezelfde plek, naar de vier windstreken. – Bij den Hemel. +Eduard, ik mocht mij wenden, waarheen en hoe ik wilde, de gedaante was +terstond, op juist denzelfden afstand, voor mijn oogen! Ik hield mij +dus overtuigd, dat het de Bodach Glas was. De haren rezen mij te berge, +en mijn knieën knikten. Ik vermande mij echter, en besloot naar mijn +kwartier terug te keeren. De geest zweefde voor mij heen (want ik kan +niet zeggen dat hij ging) totdat hij het vondertje bereikte: daar bleef +hij staan, en keerde zich om. Ik moest óf de rivier doorwaden, óf zoo +dicht langs hem heen gaan, als ik thans bij u ben. De moed der +vertwijfeling, gegrond op het geloof dat mijn dood nabij was, deed mij +besluiten, in spijt van hem, mijn weg te vervolgen. Ik maakte het +teeken des kruises, trok mijn zwaard, en zeide: „In den naam van God, +booze geest, maak plaats!” – „Vich Ian Vohr,” antwoordde hij, met een +stem die mijn bloed deed stollen, „wacht u voor morgen!” De geest +scheen op dat oogenblik geen half el van de punt van mijn degen; maar +de woorden waren nauwelijks gesproken, of hij verdween, en er was niets +meer, om mij den weg over de beek te beletten. Ik kwam te huis, en +wierp mij op mijn bed, waar ik eenige pijnlijke uren doorbracht; en +hedenmorgen, nu er geen bericht gekomen was, dat de een of ander vijand +ons nabij is, nam ik mijn paard, en reed hierheen, om den vrede +tusschen ons te herstellen. Ik zou niet gaarne vallen, zonder verzoend +te zijn met een vriend, dien ik onrecht deed.” + +Eduard twijfelde volstrekt niet, of deze verschijning had haar ontstaan +te danken aan Fergus’ afgemat lichaam en neergedrukten geest, die den +invloed verhoogden van de bijgeloovige denkbeelden, welke hij met bijna +al de Hooglanders deelde. Hij was evenwel niet te minder met medelijden +jegens Fergus bezield, voor wien hij, in zijn tegenwoordigen +tegenspoed, alle vroegere achting voelde herleven. Met het doel om hem +van deze sombere denkbeelden af te leiden, bood hij hem aan, om, met +verlof van den Baron, van wien hij wist het dadelijk te kunnen +verkrijgen, in zijn kwartier te blijven totdat het corps van Fergus zou +komen en dan, als vroeger, met hem te marcheeren. Het Opperhoofd scheen +zeer gevoelig voor het aanbod, maar aarzelde het aan te nemen. + +„Wij zijn, zoo als gij weet, in de achterhoede – den gevaarlijksten +post bij een terugtocht.” + +„En dus de eerepost!” + +„Wel,” hernam het Opperhoofd, „laat Alick uw paard gezadeld houden, +tegen dat wij overvleugeld worden, en het zal mij aangenaam zijn, +nogmaals uw gezelschap te genieten.” + +Het was laat eer de achterhoede op kwam dagen, daar zij door +verscheidene toevallen en door den slechten toestand der wegen +opgehouden werd. Eindelijk trokken zij het dorpje binnen. Toen Waverley +zich, arm in arm met hun Opperhoofd, bij den clan Mac-Ivor voegde, +scheen alle gevoeligheid, die men tegen hem gekoesterd had, op eens +verdwenen. Evan Dhu ontving hem met een grijns van gelukwensching; en +zelfs Callum, die even wakker rondliep als vroeger, schoon bleek en met +een groote pleister op het hoofd, scheen verheugd hem te zien. + +„De schedel van dien galgebrok,” zei Fergus, „moet harder dan marmer +zijn: het slot van het pistool was waarachtig aan stukken.” + +„Hoe kondt gij zulk een jongen knaap zoo hard slaan?” vroeg Waverley +belangstellend. + +„Wel, als ik soms niet hard sloeg, zouden de rekels zichzelve +vergeten.” + +Men begaf zich nu op marsch, na de noodige voorzorgen genomen te +hebben, om iedere mogelijke verrassing te voorkomen. De soldaten van +Fergus, en een schoon regiment van Badenoch, door Cluny Mac-Pherson +aangevoerd, maakten de achterhoede uit. Zij waren een uitgestrekt, open +heideveld overgetrokken, en stonden op het punt om de beschuttingen, +die een klein dorp, Clifton genaamd, omringden, binnen te rukken. De +winterzon was ondergegaan, en Eduard begon Fergus uit te lachen, om de +valsche voorspellingen van het grauwe spook. „De Iden van Maart zijn +nog niet voorbij,” zeide Mac-Ivor met een glimlach, zijn blikken +eensklaps achterwaarts naar de heide wendende, op wier bruine en +donkere oppervlakte in de verte een aanzienlijk corps ruiterij zich +vertoonde. Zich achter de beschuttingen te scharen, die naar de heide +en den weg waren gekeerd, welke den vijand den toegang tot het dorp +moest verleenen, was het werk van zeer weinigen tijd. Terwijl deze +maatregelen genomen werden, daalde de nacht zwart en treurig neder, +ofschoon het volle maan was. Soms echter liet zij een twijfelachtig +licht op het tooneel van den strijd vallen. + +De Hooglanders bleven niet lang ongemoeid in de verdedigende stelling, +die zij ingenomen hadden. Door den nacht begunstigd, poogde een groot +corps afgestegen dragonders de beschuttingen te doorbreken, terwijl een +andere, niet minder sterke afdeeling, haar best deed, om er langs den +grooten weg binnen te rukken. Beide werden met zulk een hevig vuur +ontvangen, dat het hunne gelederen in verwarring bracht en hun +vooruitgang krachtdadig stuitte. Niet tevreden met het dus behaalde +voordeel, trok Fergus, wiens vurige geest bij het naderende gevaar al +zijn veerkracht scheen herkregen te hebben, zijn zwaard, terwijl hij +uitriep: „De sabel!” en moedigde zijn clan met woord en daad aan, om op +den vijand in te houwen. Daarop, handgemeen geworden met de afgestegen +dragonders, dwongen zij deze naar de open vlakte te wijken, waar een +groot deel van hen in de pan gehakt werd. Maar de maan, die op eens te +voorschijn kwam, toonde den Engelschen het kleine getal der aanvallers, +die door het behaalde voordeel zelf in wanorde geraakt waren, waarop de +beide escadrons te paard zich in beweging zetten, om hunne makkers te +ondersteunen, terwijl de Hooglanders de beschuttingen weder poogden te +bereiken. Maar verscheidene hunner, onder anderen hun dapper +Opperhoofd, werden afgesneden en omsingeld, eer zij hun voornemen +konden ten uitvoer brengen. Waverley, die Fergus met het oog zocht, van +wien hij, zoo wel als van het terugtrekkende corps, was afgescheiden +geraakt in de duisternis en verwarring, zag hem, met Evan Dhu en +Callum, zich wanhopig verdedigen tegen een dozijn dragonders, die hen +met hunne lange sabels aanvielen. De maan werd op dit oogenblik weder +geheel bewolkt, en Eduard kon, in de duisternis, noch hulp toebrengen +aan zijn vrienden, noch ontdekken, waarheen zijn eigen weg leidde, om +zich weder bij de achterhoede te voegen. Na een paar malen ter +nauwernood ontsnapt te zijn aan verslagen of gevangen gemaakt te worden +door de benden ruiterij, die hij in het duister ontmoette, bereikte hij +ten laatste een schutting, en na deze te zijn overgeklommen, achtte hij +zich buiten gevaar en op den weg naar de Hooglandsche troepen, wier +doedelzakken hij op eenigen afstand hoorde. Voor Fergus bleef er bijna +geen hoop, dan die van krijgsgevangen gemaakt te worden. Terwijl hij +diens lot met smart en angst overdacht, kwam het bijgeloof van den +Bodach Glas Eduard weder voor den geest, en hij sprak, net innerlijke +verbazing, tot zichzelven: „Hoe! kan de Duivel dan waarheid spreken?” +[171] + + + + + + + + +ZES-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. + +EEN HOOFDSTUK VOL AVONTUREN. + + +Eduard was in een zeer pijnlijken en gevaarlijken toestand. Hij hoorde +al spoedig de doedelzakken niet meer; en wat nog onaangenamer was, toen +hij, na lang te vergeefs gezocht te hebben, en door een aantal heggen +heen geworsteld te zijn, eindelijk den straatweg naderde, ontdekte hij, +aan het ongewenscht geluid der pauken en trompetten, dat de Engelsche +cavalerie dien thans bezet hield, en zich bij gevolg tusschen hem en de +Hooglanders bevond. Daar hij hierdoor verhinderd was, om rechtuit te +gaan, besloot hij de Engelsche troepen te ontwijken, en te trachten +zich bij zijn vrienden te voegen, door een omweg te maken naar de +linker kant, waar een begaan pad, van die richting van den straatweg +afwijkende, eenig voordeel scheen op te leveren. Het pad was modderig, +en de nacht duister en koud; maar zelfs deze ongemakken werden +nauwelijks geteld bij de niet ongegronde vrees, die bij hem ontstond +van in handen der koninklijke troepen te vallen. + +Na een tocht van omstreeks drie kwartier, bereikte hij eindelijk een +gehucht. Wetende dat het volk, in het algemeen, ongunstig dacht over de +zaak, die hij had voorgestaan, en toch verlangende, om, zoo mogelijk +een paard en een gids naar Penrith te verkrijgen, waar hij hoopte de +achterhoede, zoo al niet het hoofdleger van den Prins te zullen +aantreffen, begaf hij zich naar de herberg. Daarbinnen heerschte er +groot rumoer. Hij bleef staan om te luisteren. Een paar harde Engelsche +vloeken en het slot van een soldatenlied, overtuigde hem, dat ook dit +dorp door de troepen van den hertog van Cumberland bezet was. Terwijl +hij zich zoo stil mogelijk zocht te verwijderen, en de duisternis +zegende, waartegen hij tot hiertoe geprutteld had, zocht Waverley, op +het gevoel af, zijn weg langs een laag staketsel, dat de omheining van +een moestuin scheen uit te maken. Toen hij den ingang dezer beschutting +bereikte, werd zijn uitgestoken hand gegrepen door die eener vrouw, +welke te gelijker tijd fluisterde: „Eduard, zijt gij het?” + +„Hier heeft een ongelukkig misverstand plaats,” dacht Eduard, terwijl +hij zich zachtjes zocht te bevrijden. + +„Houd u toch dood stil, of de roodrokken zullen u hooren. Ze hebben van +nacht iedereen lastig gevallen of aangehouden, die de herbergdeur +voorbij kwam, om hem te dwingen hunne wagens te mennen, en zoo al meer. +Kom bij vader binnen, of ’t zal u slecht gaan.” + +„Een goede wenk,” dacht Waverley, terwijl hij het meisje door den +kleinen tuin naar een met steenen bevloerde keuken volgde, waar zij +haar best deed om een zwavelstok aan een uitstervend vuur, en aan den +zwavelstok een kaars aan te steken. Maar zoodra zij Eduard gezien had, +liet zij het licht vallen, en riep: „o vader, vader!” + +De dus geroepen vader kwam spoedig voor den dag; het was een forsche +oude boer, met een lederen broek aan en de laarzen over de bloote +beenen, die zoo uit het bed gesprongen was; het overige zijner kleeding +bestond alleen uit den robe-de-chambre van een Westmorelandschen +staatsman, dat wil zeggen: zijn hemd. Zijn gestalte werd verlicht door +een kaars, die hij in zijn linkerhand droeg, terwijl hij in zijn +rechter een pook zwaaide. + +„Wat scheelt er toch aan, deern?” + +„O!” riep het arme meisje, bijna flauw vallende, „ik dacht dat het +Eduard Williams was, en het is een van de plaidsmannen.” + +„En wat hadt ge op dit uur van den nacht met Eduard Williams te maken?” +Hierop, daar het misschien een van die tallooze vragen was, die +gemakkelijker gedaan dan beantwoord worden, had het roodwangige +juffertje niets te zeggen, maar ging voort met snikken en de handen te +wringen. + +„En gij, borst, weet gij dat de dragonders in het dorp zijn? Weet gij +dat, man? Ze zullen je kort en klein slaan, vriendje.” + +„Ik weet dat mijn leven in groot gevaar is,” zeide Waverley, „maar zoo +ge mij helpen kunt, zal ik u goed beloonen. Ik ben geen Schot, maar een +ongelukkige Engelschman.” + +„Schot of geen Schot,” zei de eerlijke landman, „ik wenschte maar dat +ge aan den anderen kant van de heining waart gebleven; maar nu ge hier +zijt, zal Jacob Jopson geen menschenbloed verraden; en de plaids zijn +vroolijke jongens, en deden zoo veel kwaad niet, toen ze gisteren hier +waren.” Bijgevolg was hij ernstig bedacht, om onzen held, voor den +nacht te herbergen en te verkwikken. Het vuur was spoedig weder +aangemaakt, en wel met de noodige voorzorg, opdat men het schijnsel er +van daarbuiten niet zien zou. De flinke huisbaas sneed een stuk spek, +dat Cecilia spoedig braadde, en haar vader voegde er een frisschen +dronk van zijn beste bier bij. Men kwam overeen dat Eduard daar zou +blijven, tot de troepen des morgens zouden vertrokken zijn, dan zou hij +een paard van een boer huren of koopen, en volgens de beste +aanwijzingen die men krijgen kon, zijn vrienden pogen in te halen. Een +zuiver, ofschoon hard bed verkwikte hem, na de vermoeienissen van dezen +ongelukkigen dag. + +Bij het aanbreken van den morgen ontving men bericht, dat de +Hooglanders Penrith verlaten hadden, en naar Carlisle aftrokken, dat de +hertog van Cumberland in het bezit van Penrith was, en dat afdeelingen +van zijn leger de wegen in alle richtingen bedekten. Te pogen om zonder +ontdekt te worden er door heen te komen, zou dolzinnige roekeloosheid +zijn. Williams, de echte Eduard, werd nu door Cecilia en haar vader als +raadsman ingeroepen, en daar hij er waarschijnlijk niet voor was, dat +zijn knappe naamgenoot te lang met zijn liefje in hetzelfde huis zou +blijven, uit vrees voor nieuwe misgrepen, stelde hij voor, dat Eduard, +zijn uniform en plaid tegen de landskleeding verruilen, met hem naar +zijns vaders boerderij, bij Ulswater, gaan, en in die ongestoorde +afzondering blijven zou, zoolang de troepenbewegingen zijn vertrek +gevaarlijk maakten. Ook kwam men omtrent den prijs overeen, waarvoor de +vreemdeling, zoo hij het goed vond, bij baas Williams kon inwonen. Deze +was zeer matig, daar de reddeloosheid van zijn toestand, onder deze +brave en eenvoudige lieden, niet als een middel gebruikt werd om hem +een hoogeren eisch te doen. + +De noodzakelijke kleedingstukken werden bij gevolg aangeschaft, en door +het inslaan en volgen van bijpaden die den jongen boer volkomen bekend +waren, hoopten zij iedere onaangename ontmoeting te vermijden. Een +belooning voor hun gastvrijheid, werd door den ouden Jopson en zijn +roodwangige dochter, stellig geweigerd; een kus betaalde de eene, en +een hartelijke handdruk den anderen. Beide schenen bezorgd voor de +veiligheid van hun gast, en namen afscheid onder vriendelijke wenschen +voor zijn welzijn. + +Op hun tocht doorkruiste Eduard met zijn leidsman de velden, die den +avond te voren het tooneel der schermutseling geweest waren. De +kortstondige verlichting der Decemberzon straalde treurig over de +uitgebreide heidevlakte, welke, naar den kant waar de noordwestelijke +landweg de omheiningen van Lord Lonsdales eigendommen doorsnijdt, +gesneuvelde mannen en doode paarden te aanschouwen gaf, benevens de +gewone medgezellen van den oorlog, een aantal op lijken azende +roofvogels en raven. + +„En dit was dan uw laatste slagveld,” dacht Eduard, terwijl hem de +oogen vol tranen schoten, bij de gedachte aan de vele schitterende +punten van Fergus’ karakter, en aan hun vorige gemeenzaamheid, waarbij +hij al zijn hartstochten en onvolmaaktheden vergat – „hier viel de +laatste Vich Ian Vohr, op een namelooze heide; en in een onbeduidende +nachtschermutseling werd die vurige geest uitgebluscht, wien het zoo +gemakkelijk scheen, zijn meester den weg tot den Britschen troon te +banen! Eerzucht, staatkunde, dapperheid, die er allen naar streefden +boven haar aangewezen kring te stijgen, leerden hier wat het lot der +stervelingen is. Ook de eenige steun eener zuster, wier geest, trotsch +en onbuigzaam, zelfs nog opgewondener was dan de uwe; hier eindigden al +uw vooruitzichten voor Flora en de lange en hooggeschatte +geslachtreeks, welke het uw roem was, door uw avontuurlijke dapperheid, +thans nog tot hooger eer en aanzien te brengen.” + +Terwijl deze denkbeelden zich aan Waverley opdrongen, besloot hij de +opene heide over te gaan en te zien, of hij, onder de verslagenen, het +lijk van zijn vriend kon ontdekken, met het vrome voornemen om zich +jegens hem van den laatsten plicht, het bezorgen eener behoorlijke +begrafenis, te kwijten. De vreesachtige jonge mensch, die hem +vergezelde, wees hem op het gevaarlijke der onderneming, maar Eduard +had zijn besluit genomen. De soldaten die tot den legertrein behoorden, +hadden reeds de dooden uitgeschud van alles wat ze met zich konden +voeren; maar het landvolk, ongewoon aan bloedtooneelen, was het +slagveld nog niet genaderd, ofschoon sommigen, vol vrees, op een +afstand stonden te kijken. Omstreeks zestig of zeventig gesneuvelde +dragonders lagen binnen de eerste omheining, op den straatweg en het +open veld. Van de Hooglanders waren op zijn best een dozijn gevallen, +voornamelijk de zoodanigen, die, door zich te ver in den weeken grond +gewaagd te hebben, den vasten bodem niet weder hadden kunnen bereiken. +Hij kon het lijk van Fergus niet onder de verslagenen vinden. Op een +geringe hoogte lagen, verwijderd van de andere, drie Engelsche +dragonders, twee paarden en de page Callum Beg, wiens harde schedel +eindelijk door den sabel eens ruiters werkelijk gekloofd was. Het was +mogelijk, dat het lijk van Fergus door zijn clan was medegevoerd; maar +het behoorde evenzeer tot de mogelijkheden, dat hij ontsnapt was, +vooral, omdat Evan Dhu, die nooit zijn chef zou verlaten hebben, niet +onder de dooden gevonden werd; of misschien was hij krijgsgevangen, en +de minst verschrikkelijke aankondiging van den Bodach Glas gebleken +waarheid te zijn. De nadering van een krijgshoop, gezonden om het +landvolk tot het begraven der dooden te dwingen, en die reeds +verscheidene boeren tot dat oogmerk bij elkander gebracht had, dwong +Eduard thans zich weder bij zijn gids te voegen, die hem met grooten +angst onder het geboomte afwachtte. + +Na dezen doodsakker verlaten te hebben, volbrachten zij gelukkig het +overige hunner reis. Aan het huis van den landman Williams, ging Eduard +door voor een jongen bloedverwant, die, tot predikant opgeleid, daar +verblijf kwam houden, tot de burgerlijke beroerten hem zouden vergunnen +verder te reizen. Dit bracht allen argwaan onder de goedhartige en +eenvoudige landlieden van Cumberland tot zwijgen, en scheen voldoende +om de deftige manieren en afgetrokken leefwijze van hun nieuwen gast te +rechtvaardigen. En deze voorzorg werd noodzakelijker dan Waverley had +gedacht, daar een aantal voorvallen oorzaak werden dat zijn verblijf te +Fasthwaite, de naam der boerderij, wat verlengd werd. + +Een vreeselijke menigte gevallen sneeuw maakte zijn vertrek gedurende +meer dan tien dagen onmogelijk. Toen de wegen een weinig bruikbaar +begonnen te worden, ontvingen ze achtereenvolgens bericht van den +terugtocht des Prinsen naar Schotland; dat hij de grenzen verlaten had, +op Glasgow terug was getrokken, en dat de hertog van Cumberland +Carlisle belegerd had. Het leger der Engelschen ontnam dus aan Waverley +alle mogelijkheid, om in die richting naar Schotland te ontsnappen. +Langs de oostelijke grenzen trok de maarschalk Wade, met een +aanzienlijke macht, op Edinburgh aan; en overal op de grenzen des lands +waren afdeelingen soldaten, vrijwilligers en partijgangers onder de +wapens, om het uitbreken van den opstand te beletten en de +achterblijvers van het Hooglandsche leger, die men in Engeland vinden +mocht, te vatten. De overgave van Carlisle, en de gestrengheid, +waarmede de bezetting der rebellen behandeld werd, gaf welhaast een +reden te meer aan de hand om alle denkbeeld te laten varen van zich +alleen door een vijandelijk land en een uitgebreid leger op reis te +begeven, om den bijstand van éen enkel zwaard te brengen aan een zaak, +die ten eenemale hopeloos scheen. + +In dit eenzaam en afgezonderd toevluchtsoord, verstoken van allen +gezelligen omgang met lieden van beschaafden geest, riep zich Waverley +de redeneeringen van kolonel Talbot voor den geest. Een nog benauwder +herinnering verontrustte zijn slaap – het was de stervende blik en het +laatste gebaar van kolonel Gardiner. Op het hartelijkst bad hij, zoo +dikwijls de schaars aankomende post tijding van schermutselingen met +verschillenden uitslag, bracht, dat het nooit weder zijn lot mocht +wezen, zijn zwaard in een burgeroorlog te trekken. Vervolgens dacht hij +aan den vooronderstelden dood van Fergus, aan den verlaten toestand van +Flora, en met nog teederder deelneming aan die van Rose Bradwardine, +die de hooge mate van geestdrift voor het koninklijke huis niet bezat, +welke den tegenspoed voor hare vriendin heilig en verheven maakte. Aan +deze mijmering kon hij zich overgeven, ongestoord door lastige vragen +of tusschenkomende gesprekken; en het was op menige wandeling, door hem +gedurende den winter aan de oevers van de rivier Ulswater afgelegd, dat +hij een volkomener heerschappij verwierf over een door het ongeluk +getemden geest, dan zijn vroegere ondervinding hem nog gegeven had, en +dat hij zich gerechtigd vond, om met vastheid, hoewel misschien met een +zucht, te verzekeren, dat de roman van zijn leven ten einde was, en dat +de werkelijke historie thans een aanvang ging nemen. De rede en de +wijsbegeerte riepen hem weldra op om te toonen dat zijn gevoelens in +dit opzicht wel gegrond waren. + + + + + + + + +ZEVEN-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. + +EEN REIS NAAR LONDEN. + + +Het gezin te Fasthwaite was spoedig aan Eduard gehecht. Hij bezat +inderdaad die minzaamheid en beleefdheid, welke bijna algemeen +wederkeerige genegenheid uitlokken, en bij deze eenvoudige lieden +boezemde zijn kunde ontzag in, en wekte zijn lijden belangstelling op. +Zijn neêrslachtigheid schreef hij, om in geen nadere verklaring te +komen, aan het verlies van een broeder toe, die in de schermutseling +bij Clifton gesneuveld was; en onder deze goede menschen, die heel +ouderwetsch waren en veel hechtten aan familie-banden, verwekte zijn +aanhoudende droefgeestigheid medelijden, maar geen verbazing. + +Op het laatst van Januari werd zijn gewone levendigheid weder opgewekt +door de gelukkige vereeniging van Eduard Williams, den zoon van zijn +waard, met Cecilia Jopson. Onze held wilde over het huwelijksfeest van +twee personen, aan wie hij zoo veel verplichting had, door geen +treurigheid van zijn zijde een schaduw werpen. Hij spande zich derhalve +in, danste, zong, speelde allerlei spellen mede, en was de vroolijkste +van het gezelschap. Maar den volgenden morgen had hij ernstiger zaken +om aan te denken. + +De predikant, die het jonge paar getrouwd had, was zoo ingenomen met +den zoogenaamden student in de godgeleerdheid, dat hij den volgenden +dag van Penrith kwam, om hem een bezoek te brengen. Onze held zou zich +in een tamelijk moeielijke positie bevonden hebben, indien de predikant +de diepte van zijn vooronderstelde kennis had willen peilen; maar +gelukkig hield hij er meer van om het nieuws van den dag te hooren en +te vertellen. Hij bracht twee of drie oude dagbladen mede, in een van +welke Waverley een bericht aantrof, dat hem spoedig doof maakte voor +ieder woord, hetwelk de eerwaarde heer Twigtythe mocht in te brengen +hebben omtrent de tijdingen uit het noorden, en het vooruitzicht dat de +Hertog de rebellen wel spoedig zou inhalen en tot den laatsten man +uitroeien. Het was een artikel in deze, of nagenoeg in deze woorden: + +„Den tienden dezer overleed te zijnen huize, in Hillstreet, +Berkeley-Square, de heer Richard Waverley, tweede zoon van sir Giles +Waverley van Waverley-Honour enz. enz. Hij stierf aan een kwijnende +ziekte, verergerd door het onaangename bewustzijn van verdacht te +worden, waarin hij zich bevond, daar hij verplicht was geweest om borg +te stellen voor een groote som, als beschuldigd van hoogverraad. Een +beschuldiging van dezelfde zware misdaad rust op zijn ouderen broeder, +sir Everhard Waverley, het hoofd dier oude familie; en wij vernemen, +dat hij voor de rechters zal gebracht worden in het begin van de +volgende maand, tenzij Eduard Waverley, zoon van den overleden Richard, +en erfgenaam van den baronet, zich in handen der justitie stelt. In dat +geval, verzekert men ons, is het Zijner Majesteits goedgunstig +voornemen, alle verdere vervolgingen tegen sir Everhard te staken. Het +is gebleken, dat deze ongelukkige jonge edelman de wapens heeft opgevat +in dienst van den Pretendent, en dat hij met de Hooglandsche troepen +Engeland is binnengerukt. Men heeft niets van hem gehoord, sedert de +schermutseling van den 18den December l. l.” + +Dus luidde de paragraaf, die hem zoo geweldig trof. – „Goede God! ben +ik dan de moordenaar van mijn vader? – Onmogelijk! Mijn vader, die +nooit de genegenheid van een vader blijken liet, zoo lang hij leefde, +kan niet zoo aangedaan zijn geweest door mijn vooronderstelden dood, +dat het den zijne zou verhaast hebben; neen, ik kan dit niet gelooven, +– het zou dwaasheid zijn slechts éen oogenblik zulk een verschrikkelijk +denkbeeld te voeden. Maar het zou zelfs erger zijn dan vadermoord, te +dulden, dat een of ander gevaar mijn braven en edelmoedigen oom zou +bedreigen, die altijd meer dan een vader voor mij geweest is, als zulk +een ramp door een offer van mijn kant af te wenden is!” + +Terwijl deze gedachten, als bliksemschichten Waverleys brein +doorkliefden, werd de waardige geestelijke, in een uitvoerig verhaal +van den slag van Falkirk gestuit door de doodelijke bleekheid van zijn +gelaat, en vroeg hem, of hij zich niet wél bevond? Gelukkig kwam de +bruid, met den blos der vreugde op het gelaat, het vertrek binnen. +Vrouw Williams was geen van de slimste vrouwen; maar zij bezat een goed +hart, en daar zij terstond begreep, dat Eduard geschokt was door +onaangenaam nieuws in de papieren, kwam zij met zoo veel oordeel +tusschenbeide, dat zij, zonder eenige achterdocht te wekken, des heeren +Twigtythes oplettendheid afleidde, en hem bezig hield tot hij, kort +daarop, afscheid nam. Waverley verklaarde terstond aan zijn vrienden, +dat hij in de noodzakelijkheid was, om naar Londen te gaan, en wel +zonder het minste uitstel. + +Een oorzaak van uitstel deed zich echter op, waaraan Waverley weinig +gewend was. Zijn beurs, ofschoon wél voorzien, toen hij eerst te +Tully-Veolan kwam, had sedert dien tijd geen versterking ontvangen; en +hoewel zijn latere leefwijze niet van den aard was, om ze spoedig uit +te putten – hij had zich toch voornamelijk bij zijn vrienden en bij het +leger opgehouden – zoo bevond hij toch, dat hij, na met zijn huiswaard +te hebben afgerekend, te arm zou zijn, om de kosten van een reis met +postpaarden te bestrijden. Het scheen dus beter te zijn, zich naar den +noordelijken landweg over Boroughbridge te begeven, en daar plaats te +nemen op den Noorderpostwagen, een lompe ouderwetsche kast, met drie +paarden, die de reis van Edinburgh naar Londen („zoo God wil,” zegt de +advertentie) in drie weken volbrengt. Onze held nam derhalve een +minzaam afscheid van zijn Cumberlandsche vrienden, wier goedheid hij +beloofde nimmer te zullen vergeten, en stilzwijgend hoopte te eeniger +tijd door wezenlijke blijken van dankbaarheid te erkennen. Na enkele +geringe bezwaren en eenig lastig oponthoud, en na zijn kleeding in een +staat te hebben gebracht, meer overeenkomstig zijn rang, ofschoon +uiterst eenvoudig en bescheiden, volbracht hij zijn tocht langs de +landwegen, en bevond zich in den postwagen, tegenover mevrouw Nosebag, +de vrouw van den luitenant Nosebag, adjudant van de **sche dragonders, +een ongegeneerd vrouwtje van ongeveer vijftig jaar, die een blauw met +rood afgezet kleed en een met zilver beslagen karwats droeg. + +Deze dame was een dier werkzame leden der maatschappij, die op zich +nemen à faire les frais de la conversation. Zij was juist uit het +noorden terug gekomen, en berichtte Eduard, hoe weinig het gescheeld +had, of haar regiment had het rokkenvolk, te Falkirk, in de pan gehakt; +„dit werd alleen belet,” zeide zij, „door zoo’n akelige moeras, waar +men in Schotland nooit buiten kan, geloof ik, en daardoor leed ons arm +regiment ietwat, gelijk Nosebag zegt, in dit nietsbeteekenend gevecht. +Gij, mijnheer, hebt gij bij de dragonders gediend?” Waverley was zoo +onverwacht overvallen, dat hij dit bevestigde. „O, ik wist het meteen; +ik zag aan uw houding, dat gij militair zijt, en ik was verzekerd dat +gij niet tot de zandhazen behoordet, zooals Nosebag ze noemt. Van welk +regiment, als ik u vragen mag?” Dit was een onaangename vraag. Waverley +maakte er echter te recht het besluit uit op, dat deze goede dame de +geheele ranglijst van buiten kende: en, om ontdekking te ontgaan, door +zich dicht bij de waarheid te houden, antwoordde hij: „Gardiners +dragonders, mevrouw, maar ik heb eenigen tijd geleden de dienst +verlaten.” + +„O, die dragonders, die de voorsten waren bij den terugtocht van +Preston, zooals mijn Nosebag zegt. Wat zegt gij, mijnheer, waart gij +daarbij?” + +„Ik had het ongeluk, mevrouw,” antwoordde Eduard, „om getuige van dat +gevecht te zijn.” + +„En het was een ongeluk, dat weinige van Gardiners dragonders stand +hielden om er getuigen van te zijn, geloof ik, mijnheer – ha! ha! ha! +Ik vraag verschooning; maar een soldatenvrouw houdt van een grap.” + +„De duivel hale u!” dacht Waverley, „welk een helsch toeval heeft mij, +met deze nieuwsgierige heks opgesloten!” + +Gelukkig bleef de goede dame niet lang bij één stuk stil. „Nu komen wij +te Ferrybridge,” zeide zij, „waar een afdeeling van de onzen gelaten +werd, om de deurwaarders en dienders en vrederechters en dat soort van +wezens te ondersteunen, bij het onderzoeken der papieren, het +tegenhouden der rebellen en wat dies meer zij.” Zij waren nauwelijks in +de herberg, of zij sleepte Waverley naar het raam, met den uitroep: +„Ginds komt korporaal Bridoon, van ons arm escadron; hij komt met den +deurwaarder; Bridoon is een mijner lammeren, gelijk Nosebag ze noemt. +Kom, mijnheer – A – a, – maar, hoe is uw naam, mijnheer?” + +„Butler, mevrouw,” zeide Waverley, die besloot liever gebruik te maken +van den naam eens voormaligen mede-officiers, dan gevaar te loopen van +ontdekt te worden, door het opgeven van een anderen, die niet in het +regiment gevonden werd. + +„O ja, gij hebt onlangs een escadron gekregen, toen die gemeene kerel +Waverley naar de rebellen overliep. Heer! ik wenschte wel dat onze oude +plaag, kapitein Cramp, tot de rebellen overliep, dan zou Nosebag het +escadron krijgen. – Maar! waarom staat Bridoon daar op de brug te +slenteren? Ik wil mij laten hangen, als hij niet „buiten westen is,” +gelijk Nosebag zegt. Kom, mijnheer, daar gij en ik tot de dienst +behooren, zullen wij den rekel tot zijn plicht brengen.” + +Waverley zag zich, met gewaarwordingen, die zich gemakkelijker laten +begrijpen dan beschrijven, verplicht zijn manhaftige vrouwelijke +bevelhebber te volgen. De dappere korporaal geleek zoo veel naar een +lam, als een dronken korporaal van de dragonders, van omtrent zes voet +hoog, met zeer breede schouders en zeer dunne beenen, om niet te +spreken van een houw dwars over het gezicht, bij mogelijkheid daarop +kon gelijken. Mevrouw Nosebag begon het gesprek, zoo al niet met een +vloek, dan ten minste met eenige woorden, die er vrij wat naar geleken, +terwijl zij hem beval zijn plicht te doen. „Loop jij maar naar de +verd....” begon de moedige ruiter; en sloeg de oogen op om meer kracht +te voegen aan het woord dat hij er op meende te laten volgen, en verder +een bijvoeglijknaamwoord te zoeken dat hij zou kunnen toepassen op de +persoon die hij aansprak, maar zoodra hij de spreekster herkend had, +salueerde hij eerbiedig en veranderde van toon. – „God zegene uw schoon +gezicht, mevrouw Nosebag, is u dat? Wel, als een arme drommel bij +ongeluk eens ’s morgens een klein tikje weg kreeg, zijt gij er toch +nooit de vrouw naar om hem in het ongeluk te helpen.” + +„Kom, kom, deugniet, doe uw plicht; deze heer en ik behooren tot den +dienst; maar zie terdeeg naar dien schuwen vogel met den grooten hoed, +die in den hoek van den wagen zit. Ik geloof dat het een verkleede +rebel is.” + +„De drommel hale haar stekelige pruik,” gromde de korporaal, toen zij +hem niet meer hooren kon. „Die grijze feeks van een moeder-adjudant, +zoo als wij haar noemen, is een grooter plaag voor het regiment, dan de +provoost-geweldige en de Sergeant-Majoor, en de oude Kolonel, op den +koop toe. Kom, mijnheer de diender, laat ons zien of die schuwe vogel, +zoo als zij hem noemt, (die, in het voorbijgaan gezegd, een kwaker van +Leeds was, met wien mevrouw Nosebag een kleinen twist had gehad over +het geoorloofde van de wapens te dragen) een slok voor ons over heeft; +want die Yorkshire ale ligt me koud in de maag.” + +De levendigheid dezer goede vrouw had Eduard hier uit de verlegenheid +geholpen, maar daarentegen was zij meer dan eens op het punt hem andere +lasten op den hals te halen. In elke stad waar zij ophielden, wenschte +zij het corps de garde te zien, zoo er een was, en eens scheelde het +maar weinig, of zij had hem bij een werf-officier van zijn eigen +regiment gebracht. Daarenboven gaf zij hem den naam van Kapitein en van +Butler zoo druk, dat hij bijna razend werd van verdriet en angst; en +nooit was hij blijder bij het einde van een reis, dan toen de aankomst +van den postwagen te Londen hem van de oplettendheden van mevrouw +Nosebag bevrijdde. + + + + + + + + +ACHT-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. + +WAT NU TE DOEN? + + +Het was schemeravond toen zij de stad binnen reden, en na zich van zijn +medereizigers te hebben ontdaan, en een heel einde omgeloopen te +hebben, ten einde de mogelijkheid te voorkomen van door hen nagespoord +te worden, nam Eduard een huurkoets en reed naar het huis van kolonel +Talbot, op een der voornaamste pleinen in het Westeinde der stad. +Sedert zijn huwelijk was de Kolonel, door den dood van naastbestaanden, +erfgenaam geworden van een groot fortuin, bezat niet weinig +staatkundigen invloed, en leefde, zoo als men het noemt, op een grooten +voet. + +Toen Waverley aanklopte, vond hij het aanvankelijk niet gemakkelijk om +toegang te verkrijgen, maar werd eindelijk in een vertrek gelaten, waar +de Kolonel aan tafel zat. Lady Emilia, wier zeer schoon gelaat nog +bleek was na hare ongesteldheid, was tegenover hem gezeten. Zoodra hij +Waverley’s stem hoorde, sprong hij op en omhelsde hem. „Francis +Stanley, mijn beste jongen, hoe vaart gij? – Emilia, mijn beste, dit is +de jonge Stanley.” + +De dame kleurde sterk terwijl zij Waverley ontving op een wijze, waarin +beleefdheid met vriendelijkheid vermengd was, en haar bevende hand en +haperende stem verrieden, hoezeer zij geschokt en ontroerd was. Men +ging spoedig weder aan tafel, en terwijl Waverley bezig was met zich te +verkwikken, ging de Kolonel voort – „Ik had niet gedacht, u hier te +zien, Frans; de doctoren hebben mij verzekerd, dat de Londensche lucht +zeer slecht voor uw kwaal is. Gij moest dat niet gewaagd hebben. Maar +ik ben blijde u te zien, en Emilia ook, ofschoon ik vrees, dat wij niet +rekenen moeten lang het genoegen te hebben u bij ons te houden.” + +„Een belangrijke zaak heeft mij hierheen gebracht,” mompelde Waverley. + +„Dat begrijp ik; maar ik zal niet toestaan dat ge lang hier blijft. – +Spontoon! (zeide hij tot een bejaarden, naar oudmilitair gelijkenden +bediende, zonder liverei) neem dit alles weg, en als ik schel, komt gij +zelf. Laat niemand van de andere bedienden ons storen. – Mijn neef en +ik hebben zaken te bespreken.” + +Zoodra de knechts weg waren, ging hij voort: „In ’s Hemels naam, +Waverley, wat heeft u hierheen gebracht? Uw leven kan er meê gemoeid +zijn.” + +„Waarde mijnheer Waverley,” zeide Lady Emilia, „hoe kondt gij, wien ik +zoo veel meer verplicht ben dan ik ooit vergelden kan, zulk een +onvoorzichtigheid begaan!” + +„Mijn vader – mijn oom, lees deze paragraaf,” en hij reikte kolonel +Talbot het nieuwsblad over. + +„Ik wilde, dat deze schobbejakken veroordeeld werden om zelf dood +gedrukt te worden,” zeide Talbot. „Ik hoor dat er thans niet minder dan +een dozijn van hun nieuwsbladen in de stad worden uitgegeven, en dus +geen wonder dat ze genoodzaakt zijn leugens te smeden, om koopers voor +hun waren te vinden. Het is echter waar, mijn waarde Eduard, dat gij uw +vader verloren hebt; maar dat zijn dood het gevolg is van geweldig +verdriet, hem door zijn onaangenamen toestand berokkend – dit is niets +dan grootspraak. De waarheid is – want, ofschoon het mij hard valt dit +thans te zeggen, zoo wil ik uw hart bevrijden van den last der zware +verantwoordelijkheid die u drukt – de waarheid is dan, dat de heer +Richard Waverley, in den loop dezer geheele zaak, een groot gebrek aan +gevoel, zoo wel omtrent uw toestand als dien van uw oom aan den dag +heeft gelegd; en den laatsten keer dat ik hem zag, deelde hij mij met +groote opgeruimdheid mede, dat, daar ik zoo goed was om mij met uw +belangen te belasten, hij het best geacht had een afzonderlijke +onderhandeling voor zich zelven aan te knoopen, en zijn vrede met het +bewind te sluiten langs eenige wegen, welke vroegere betrekkingen hem +nog open lieten.” + +„En mijn oom, mijn dierbare oom?” + +„Is in geen gevaar hoegenaamd. Het is waar – terwijl hij naar de +dagteekening van het dagblad zag – dat toen dit gedrukt werd, er een +zot praatje van den aard, als hier aangehaald wordt, geloopen heeft, +maar het is geheel valsch. Sir Everhard is vertrokken naar +Waverley-Honour, vrij van alle onrust, behalve omtrent u. Maar gij zijt +zelf in gevaar – uw naam komt voor in iedere uitgevaardigde +proclamatie, en er zijn bevelen om u aan te houden. Hoe en wanneer zijt +gij hier aangekomen?” + +Eduard verhaalde zijn geschiedenis in het breede, terwijl hij geen +woord repte van zijn twist met Fergus; want daar hij zelf ingenomen was +met de Hooglanders, wenschte hij geen voet te geven aan het nationaal +vooroordeel door den Kolonel tegen hen gekoesterd. + +„Zijt gij er zeker van, dat het uw vriend Glens lijfknecht was, dien +gij dood op de Cliftonsche heide hebt gezien?” + +„Stellig.” + +„Dan is dat duivelskind aan de galg ontsnapt; want het woord +„bloedvergieter” stond op zijn voorhoofd geschreven, ofschoon het (hier +keerde hij zich tot lady Emilia) tevens een zeer mooi gezicht was. Maar +wat u betreft, Eduard, zou ik, ik weet niet wat, willen geven als gij +naar Cumberland wildet terug keeren, of liever, als gij er nooit van +daan gegaan waart; want er is beslag gelegd in al de zeehavens op de +schepen, en het onderzoek naar de aanhangers van den Pretendent is +allerstrengst; en de tong van dat verduivelde wijf zal in haar mond +gaan als de klep van een molen, tot dat de een of ander ontdekt, dat +kapitein Butler een verdicht persoon is.” + +„Hebt gij,” vroeg Waverley, „eenige kennis aan mijn reisgezellin?” + +„Haar man was, voor een jaar of zes, mijn opperwachtmeester: zij was +een luchtig weeuwtje, met een beetje geld; hij trouwde haar, was +ijverig en kwam, als een bruikbare kerel, vooruit. Ik moet Spontoon er +op uitzenden, om te zien wat ze hier komt uitvoeren. Hij zal haar onder +de oude regiments-vrienden wel uitvinden. Morgen moet gij ongesteld +zijn, en wegens vermoeidheid uw kamer houden. Lady Emilia zal uw +zieken-oppasster zijn, en Spontoon en ik, uw bedienden. Gij draagt den +naam van een mijner naastbestaanden, dien geen van mijn tegenwoordige +bedienden, Spontoon uitgezonderd, ooit gezien heeft: dus is er geen +onmiddellijk gevaar. Ik bid u, krijg zoo spoedig mogelijk geweldige +hoofdpijn en laat uwe oogen zwaar worden, opdat gij op de ziekenlijst +gebracht moogt worden; en gij, Emilia, laat een vertrek voor Frans +Stanley gereed maken, met al de oplettendheden, die een zieke kan +vorderen.” + +Des morgens bezocht de Kolonel zijn gast. „Nu,” zeide hij, „ik heb goed +nieuws voor u. Uw goede naam, als man van eer en officier, is gezuiverd +van plichtverzuim en deelgenootschap aan de muiterij in Gardiners +regiment. Ik heb een briefwisseling over dit onderwerp gehad met een +zeer ijverigen vriend van u, een Schotschen predikant, Morton; zijn +eerste brief was gericht aan Sir Everhard, maar ik heb den goeden +Baronet van de moeite ontheven, om dien te beantwoorden. Gij moet weten +dat uw oude kennis, de vrijbuiter Donald, uit het hol, ten laatste in +de handen der Philistijnen is gevallen. Hij was bezig het vee weg te +drijven van zekeren landeigenaar, met name Killan.... zoo iets –” + +„Killancureit!” + +„Dezelfde. Het schijnt dat deze heer een groote boer is, die bijzondere +zorg voor zijn veestapel draagt, en daar hij bovendien een weinig +vreesachtig van gestel was, had hij een afdeeling soldaten aangevraagd, +om zijn eigendom te beschermen. Het gevolg daarvan was dat Donald, +onvoorziens, met zijn hoofd in den leeuwenmuil liep, verslagen en +gevangen genomen werd. Na zijn ter dood veroordeeling werd zijn geweten +aangevallen, aan den eenen kant door een katholieken priester, en aan +den anderen door uw vriend Morton. Hij wees den katholiek af, +voornamelijk op grond der leerstelling van het laatste oliesel, hetwelk +door dezen zuinigen vrijbuiter als een buitensporige verkwisting van +olie beschouwd werd. Zijn bekeering uit den toestand van verstoktheid +viel dus den heer Morton ten deel, die, durf ik zeggen, zich daarvan op +uitnemende wijze kweet, ofschoon ik vrees dat Donalds christendom, na +dat alles, er toch maar dunnetjes in zat. Hij legde echter voor een +overheidspersoon, zekeren majoor Melville, die een zeer nauwgezet, +vriendelijk soort van mensch schijnt geweest te zijn, de bekentenis af +van zijn geheele intrigue met Houghton, terwijl hij tevens in +bijzonderheden verklaarde, hoe alles aangelegd werd, en u geheel en al, +zelfs van de minste deelneming daaraan, vrijsprak. Ook verhaalde hij, +dat hij het geweest was, die u uit de handen van den +vrijwilliger-officier had gered, dat hij u, volgens orders van den +Pre.... Ridder, meen ik – als gevangene, naar Doune had geleid, vanwaar +hij vernomen had, dat gij naar Edinburgh waart overgebracht. Dit zijn +bijzonderheden, die niet missen kunnen in uw voordeel te zijn. Hij gaf +te kennen, dat men hem gebezigd had om u te bevrijden en te beschermen, +en dat hij er rijkelijk voor beloond was; maar hij wilde niet zeggen +door wien, terwijl hij er bijvoegde, dat, hoewel hij er geen bezwaar in +zou gevonden hebben, om een gewonen eed te breken, ten einde de +nieuwsgierigheid van den heer Morton te voldoen, aan wiens vrome +vermaningen hij zoo veel verplichting had, hij echter, met betrekking +tot deze omstandigheid, op de kling van zijn dolk [172] had gezworen, +zijn geheim te bewaren, hetgeen, naar zijn gevoelen, een onschendbare +verplichting oplegde.” + +„En wat is er van hem geworden?” + +„O, hij werd te Stirling, nadat de rebellen het beleg opgebroken +hadden, gehangen, met zijn luitenant en nog vier plaids bovendien. Hij +had echter het voorrecht van aan een hoogeren galg dan die zijner +vrienden te worden opgeknoopt.” + +„Wel, ik heb weinig reden om zijn dood te beweenen, of er mij over te +verheugen; hij heeft mij veel goed en ook veel kwaad gedaan.” + +„Zijn bekentenis althans zal u van groote dienst zijn, daar ze u van al +die vermoedens zuivert, welke aan de tegen u ingebrachte beschuldiging +een geheel andere kleur geven dan die, welke men aan zoo vele +ongelukkige heeren, nu of vroeger tegen het Bewind in het veld, met +recht kan ten laste leggen. Hun verraad – ik moet het dezen naam geven, +ofschoon gij aan hun vergrijp hebt deelgenomen – spruit uit een kwalijk +begrepen deugd voort, en kan daarom niet als vernederend beschouwd +worden, hoewel ze ontegenzeggelijk ten hoogste misdadig is. Waar de +schuldigen zoo talrijk zijn, moet genade aan de meesten worden +verleend. Dit alles geeft mij de zekerheid, dat ik uwe vergiffenis +verwerven zal, mits wij u uit de klauwen der justitie kunnen houden, +tot dat ze haar slachtoffers gekozen heeft en er van verzadigd is, want +hier, even als in andere gevallen, zal het volgens het gewone +spreekwoord gaan, die eerst komt, die eerst maalt. Daarenboven wenscht +het Bewind thans den Engelschen Jacobieten schrik aan te jagen, onder +wie het echter weinige voorbeelden kan stellen. Dit is een wraakzuchtig +en kleingeestig denkbeeld, dat spoedig slijten zal; want van alle +natiën zijn de Engelschen, in hun aard, de minst bloedgierigen. Maar de +noodzakelijkheid van straffen bestaat op dit oogenblik, en gij moet +dus, voor het tegenwoordige, achter de schermen gehouden worden.” + +Spontoon trad op dit oogenblik met een bedrukt gelaat binnen. Door +middel van zijn kennissen bij het regiment, had hij mevrouw Nosebag +ontdekt, en haar ontevreden, woedend, en verschrikkelijk woordenrijk +aangetroffen, daar het haar reeds was gebleken, dat ze uit het noorden +met een bedrieger was komen reizen, die den naam van kapitein Butler, +van Gardiners dragonders, had aangenomen. Zij ging hem aangeven, opdat +men hem als een zendeling van den Pretendent zou opsporen; maar +Spontoon (als een oud krijgsman) was het gelukt, terwijl hij voorgaf +haar voornemen goed te keuren, het uitvoeren daarvan voor het oogenblik +te vertragen. Er was echter geen tijd te verliezen: het nauwkeurige +signalement dat deze goede dame geven kon, zou misschien tot de +ontdekking voeren, dat Waverley die voorgewende kapitein Butler was, +hetgeen zeker voor Eduard, misschien voor zijn oom – en zelfs voor +kolonel Talbot gevaarlijk wezen kon. + +Het was daarom de vraag, waarheen Waverley thans gaan zou. + +„Naar Schotland,” zeide Waverley. + +„Naar Schotland?” zei de kolonel, „met welk oogmerk? – Niet, naar ik +hoop, om u andermaal bij de rebellen te voegen.” + +„Neen. Ik beschouw mijn veldtocht als geëindigd, sedert ik, in spijt +van al mijn pogingen, hen niet weder heb kunnen bereiken. En nu zijn +ze, volgens alle berichten, een winterveldtocht gaan maken in de +Hooglanden, waar zoodanige aanhangers als ik, eer last dan voordeel +zouden aanbrengen. Inderdaad schijnt het bijna, dat ze den oorlog +alleen rekken, om den Prins buiten gevaar te brengen, en daarna eenige +voorwaarden voor zichzelven te bedingen. Mijn tegenwoordigheid zou +slechts strekken om hen met een ander persoon te belasten, dien ze niet +zouden willen verlaten en niet zouden kunnen verdedigen. Ik verneem dat +ze, juist om deze reden, meest al hun Engelsche medestanders te +Carlisle in bezetting lieten. – Maar als ik de zaak meer in het +algemeen beschouw, Kolonel, zoo ben ik, om de waarheid te zeggen, +hoewel het mij ook in uw gevoelen moge doen dalen, het oorlog voeren +hartelijk moede, en, heb ik gelijk Fletchers luimige luitenant zegt: +„als ’t ware mijn bekomst van al dat vechten.”” + +„Vechten! kom! wat hebt ge anders gezien dan een paar schermutselingen! +– Ha! zoo ge den oorlog eens op groote schaal gezien hadt – zestig of +honderd duizend man, van weerszijde, in het veld!” + +„Ik verlang er in het geheel niet naar, Kolonel. – „Genoeg,” zegt ons +vaderlandsch spreekwoord, „is zoo goed als een feest.” De gepluimde +benden en de roemrijke krijg, plachten mij in de poëzij te bekoren; +maar de nachtmarschen, de wachten, het bivak onder den winterhemel, en +dergelijke pretjes van het roemrijke krijgsmansleven, vallen volstrekt +niet in mijn smaak, waar het de praktijk geldt; en wat de sabelhouwen +betreft, ik heb er te Clifton reeds genoeg van gehad, waar ik er wel +een half dozijn maal met moeite aan ontkwam; en gij, zou ik denken –” + +„Hadt er genoeg van te Preston, woudt gij zeggen?” zei de Kolonel +lachende, „maar het is mijn beroep, vriendje!” + +„Maar het mijne is het niet,” hernam Waverley, „en daar ik mij met eer +ontdaan heb van het zwaard, dat ik slechts als vrijwilliger getrokken +had, ben ik ten volle tevreden met de door mij verkregen ondervinding +van den oorlog, en volstrekt niet belust mij er verder in te begeven.” + +„Ik verheug me zeer, dat ge er zoo over denkt, – maar, wat wilt ge dan +in het noorden doen?” + +„In de eerste plaats zijn er eenige zeehavens, aan de oostkust van +Schotland, die nog in handen van de vrienden van den Prins zijn; als ik +een van deze bereik, kan ik op mijn gemak scheep: gaan naar het vaste +land.” + +„Goed! En uw andere reden?” + +„Wel, om u de rechte waarheid te zeggen, er is iemand in Schotland, van +wie ik nu gevoel dat mijn geluk meer afhangt dan ik ooit gedacht had, +en wier toestand mij niet weinig bekommering baart.” + +„Dan had Emilia toch gelijk, en loopt er, bij slot van rekening, een +liefdezaak onder? – En welke van de twee schoone Schotsche dames, die +gij mij met geweld hebt willen doen bewonderen, is de uitverkorene?” +Naar ik hoop is het niet Freule Glen– ?” + +„Neen.” + +„Nu, de andere laat ik gelden; eenvoudigheid kan verbeteren, maar +hoogmoed en inbeelding nooit. Wel, ik wil u niet ontmoedigen; ik denk, +dat uw plan naar sir Everhards zin zal zijn, te oordeelen naar hetgeen +hij zeide, toen ik met hem over de zaak schertste; alleen hoop ik, dat +die onuitstaanbare papa, met zijn dialect, en zijn snuif, zijn latijn, +en zijn ondragelijk lange verhalen van den hertog van Berwick, +verplicht zal zijn een vreemd land te gaan bewonen. Maar wat de dochter +betreft, – ofschoon ik mij verbeeld dat gij licht zulk een goede partij +in Engeland hadt kunnen vinden, zoo kan ik u zeggen, dat, indien uw +hart inderdaad gesteld is op dezen Schotschen rozeknop, uw oom een hoog +denkbeeld heeft van haar vader en zijn familie, en vurig wenscht u +gehuwd en gevestigd te zien, zoowel om uwent wil, als, om dien der drie +hermelijnen op uw wapen, die anders eens voor goed mochten wegloopen. +Maar ik zal u, omdat gij voor het oogenblik geen briefwisseling met hem +houden kunt, zijn gevoelen hieromtrent onverholen mededeelen: want ik +denk niet dat gij lang vóór mij in Schotland wezen zult.” + +„Inderdaad! En wat beweegt u er toe, om naar Schotland terug te keeren? +Geen onweerstaanbaar verlangen naar het land van bergen en bergstroomen +naar ik me verbeeld?” + +„Neen, op mijn woord niet; maar Emilia’s gezondheid is nu, God dank, +hersteld; en om u de waarheid te zeggen, ik durf mij niet vleien de +zaak ten einde te brengen, die mij thans het meest aan het hart gaat, +voor en aleer ik een persoonlijke ontmoeting heb gehad met Zijn +Koninklijke Hoogheid, den Opperbevelhebber; want, gelijk Fluellen [173] +zegt: „de hertog houdt van mij, en ik dank den Hemel dat ik het +eenigszins aan hem heb verdiend!” Ik ga nu, een uur of wat uit, om de +noodige schikkingen te maken voor uw vertrek. Uw vrijheid strekt zich +uit tot het aangrenzende vertrek, Lady Emilia’s spreekkamer. Gij zult +er haar vinden, als gij lust hebt in muziek, lectuur of conversatie. +Wij hebben maatregelen genomen, om alle bedienden daarbuiten te houden, +behalve Spontoon, die geheel te vertrouwen is.” + +Na verloop van ongeveer twee uren keerde kolonel Talbot terug, en vond +zijn jongen vriend in gesprek met zijn vrouw. Zij was ingenomen met +zijn manieren en zijn kunde, en hij overgelukkig, – al was het slechts +voor een oogenblik, – om het gezelschap te genieten van iemand van +gelijken rang, waarvan hij zoo langen tijd was verstoken geweest. + +„En nu,” zei de kolonel, „luister welke beschikkingen ik genomen heb; +want er is maar weinig tijd te verliezen. Deze jonkman, Eduard +Waverley, of Williams, of kapitein Butler, moet nu blijven doorgaan +onder zijn vierden bijnaam van Francis Stanley, mijn neef; hij zal zich +morgen op reis begeven naar het noorden, en mijn rijtuig zal hem de +twee eerste stations ver brengen. Spontoon zal hem tot oppasser dienen; +en zij zullen met postpaarden tot Huntingdon gaan; en de +tegenwoordigheid van Spontoon, die overal onderweg als mijn bediende +bekend is, zal allen lust tot navraag en onderzoek voorkomen. Te +Huntingdon zult gij den wezenlijken Frans Stanley ontmoeten. Hij +studeert te Cambridge; maar, een korte poos geleden, in de onzekerheid +of Emilia’s gezondheid mij veroorloven zou naar het noorden te gaan, +bezorgde ik hem een paspoort van den Secretaris van Staat, om mijn +plaats te vervangen. Daar hij hoofdzakelijk ging, om onderzoek naar u +te doen, is zijn reis nu geheel onnoodig. Hij kent uw geschiedenis; gij +zult te zamen te Huntingdon eten; en wellicht zullen uw wijze hoofden +een of ander plan weten te bedenken, om het gevaar van uw verderen +tocht noordwaarts uit den weg te ruimen of te verminderen. En nu,” +voegde hij er bij, terwijl hij een marokijnen brieventasch opende, +„laat mij u fondsen verschaffen tot den veldtocht.” + +„Ik ben verlegen, waarde Kolonel –” + +„O, gij zoudt ten allen tijde over mijn beurs kunnen beschikken; maar +dit geld is uw eigen. Uw vader, op de mogelijkheid bedacht, dat men u +in handen zou krijgen, stelde mij als zijn zaakwaarnemer voor u aan. +Gij zijt eigenaar van ruim vijftien duizend pond, behalve van +Brerewood-Lodge – dus een geheel onafhankelijk jong mensch, naar ik +meen. Hier hebt gij twee honderd pond aan bankbiljetten; en gij kunt +zoo veel meer als gij verlangt, of krediet buiten ’s lands verkrijgen, +zoodra uwe belangen dit vorderen.” + +Het eerste gebruik, dat Waverley van zijn pas verkregen rijkdom maakte, +bestond in het zenden van een zilveren schenkkan aan den eerzamen +landbouwer Jopson, die hij hem verzocht aan te nemen van wege zijn +vriend Williams, die den nacht van den achttienden December niet had +vergeten. Hij verzocht hem te gelijker tijd, zorgvuldig voor hem zijn +Hooglandsche kleedij en uitrusting te bewaren, en vooral de wapens, die +op zichzelven reeds van belang waren, doch waaraan de vriendschap der +gevers een nog hoogere waarde bijzette. Lady Emilia nam op zich, om een +gepast herinneringsgeschenk te bedenken, dat tegelijk de ijdelheid van +vrouw Williams streelen en haar smaak voldoen zou, en de Kolonel, die +zich ook met den landbouw bemoeide, beloofde den Ulswaters aartsvader +een uitnemend span paarden te zenden voor vrachtkar en ploeg. + +Waverley bracht een gelukkigen dag in Londen door; en, op de +voorgestelde manier reizende, ontmoette hij Frans Stanley te +Huttingdon. De kennis tusschen de beide jonge lieden was weldra +gemaakt. + +„Het kost weinig moeite het raadsel van mijn oom te raden,” zeide +Stanley, „de voorzichtige veteraan vond het niet goed mij te beduiden, +dat ik u de paspoort zou overhandigen, welke ik zelf niet noodig heb; +en wat, als het naderhand uitkwam, slechts voor een grap van een +student zou doorgaan: cela ne tire à rien. Gij zult derhalve Francis +Stanley zijn, met deze paspoort.” Deze voorslag scheen inderdaad de +grootste der moeielijkheden, die Eduard anders, ieder oogenblik, had +kunnen ontmoeten, uit den weg te ruimen, en bij gevolg maakte hij geen +bezwaar zich er van te voorzien; te meer nog, daar hij alle +staatkundige voornemens bij het aanvaarden van zijn tegenwoordigen +tocht had laten varen, en niet kon beschuldigd worden, van, terwijl hij +met de paspoort door den Secretaris van Staat afgegeven reisde, aan de +een of andere onderneming tegen het Bewind bevorderlijk te zijn. + +De dag ging allervroolijkst voorbij. De jonge geleerde had vrij wat te +vragen omtrent Waverleys veldtochten en de zeden der Hooglanders; en +Eduard was verplicht zijn nieuwsgierigheid te voldoen door een pibroch +op de doedelzak te spelen, een Strathspey te dansen en een Hooglandsch +lied te zingen. Den volgenden morgen vergezelde Stanley zijn nieuwen +vriend tot aan het volgende station, noordwaarts, en scheidde met +grooten weerzin van hem, op aandrang van Spontoon, die, zelf gewoon +zich aan de tucht te onderwerpen, even streng was waar het op de +handhaving daarvan bij anderen aankwam. + + + + + + + + +NEGEN-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. + +VERWOESTING. + + +Waverley met postpaarden reizende, volgens de gewoonte van dien tijd, +ondervond geen ander bezwaar, dan een paar navragen, die de talisman +van zijn paspoort voldoend beantwoordde, en bereikte op deze wijze de +grenzen van Schotland. Hier ontving hij bericht van den beslissenden +slag van Culloden. [174] Het was niets anders, dan hetgeen hij lang had +verwacht, ofschoon de voorspoed te Falkirk een laatsten straal op de +wapenen des Prinsen geworpen had. Met dat al trof het hem als een +schok, waardoor hij tijdelijk geheel uit het veld was geslagen. De +edelmoedige, de hoffelijke, de hooghartige avonturier was dus nu +slechts een vluchteling, op wiens hoofd men een prijs had gesteld. +Zijn, zoo dappere, zoo hooggestemde, zoo getrouwe aanhangers, waren +dood, gevangen of in ballingschap. Waar was nu de geestdrijvende en +fijn gevoelige Fergus, indien hij inderdaad den nacht te Clifton had +overleefd? Waar de rechtschapene baron van Bradwardine met zijn +onvergelijkelijke eenvoudigheid, wiens zwakheden, zijn belangeloosheid, +zijn goedhartigheid en zijn onwrikbaren moed slechts te meer deden +uitkomen? En zij, die geen anderen steun hadden dan deze twee mannen, +Rose en Flora, waar moest men haar zoeken, en in welke bittere ellende +moest het verlies harer natuurlijke beschermers haar niet gedompeld +hebben! Aan Flora dacht Waverley met de achting eens broeders voor een +zuster; aan Rose met een nog levendiger en teederder gevoel. Misschien +zou het nog zijn lot worden, het gemis der natuurlijke beschermers, die +zij verloren hadden, te vergoeden. Door deze gedachte aangespoord, +zette hij zijn reis met te meer spoed voort. + +Toen hij te Edinburgh kwam, waar hij zijn nasporingen onvermijdelijk +moest aanvangen, gevoelde hij al het moeielijke van zijn toestand. Een +aantal inwoners dier stad hadden hem gezien en gekend als Eduard +Waverley; hoe kon hij dan gebruik maken van een paspoort als Francis +Stanley? Hij besloot derhalve alle gezelschap te vermijden, en zoo +spoedig mogelijk hooger op te trekken. Hij was echter verplicht een dag +of wat te vertoeven, in afwachting van een brief van kolonel Talbot, en +insgelijks om zijn adres, onder zijn aangenomen naam, op een +afgesproken plaats achter te laten. Met dit laatste voornemen sloop +hij, in de schemering, door de welbekende straten, terwijl hij alle +mogelijke zorg aanwendde om niet opgemerkt te worden doch te vergeefs. +Een der eerste personen, die hij ontmoette, herkende hem op het eerste +gezicht. Het was vrouw Flockhart, Fergus Mac-Ivors vroolijke +huiswaardin. + +„Heere zegene ons, mijnheer Waverley, zijt gij het? Nu, gij behoeft +niet bang voor mij te wezen. Ik zou geen mensch in uw omstandigheden +willen verraden! – Wel, wel! dat is me hier een verandering, hoe +vroolijk placht kolonel Mac-Ivor en gij in ons huis te wezen!” En de +goedhartige weduwe stortte eenige ongeveinsde tranen. Daar het +onmogelijk was hare aanspraak op herkenning te loochenen, liet Waverley +die van ganscher harte gelden, en beleed onverholen het gevaar waarin +hij zich bevond. „Wilt ge, daar het bijna donker is, mijnheer, even bij +mij binnenkomen, en een kopje thee gebruiken? en ik verzeker u, dat, +zoo gij in het kamertje zoudt willen slapen, ik wel zorgen zou, dat ge +niet gestoord wierdt, en niemand zou u herkennen; want Kate en Matty, +zijn met twee van O’Hawleys dragonders weggeloopen, en ik heb twee +nieuwe meiden in haar plaats.” + +Waverley nam haar uitnoodiging aan, en besprak de slaapplaats voor een +paar nachten, overtuigd dat hij veiliger zijn zou in het huis van dit +goedhartig schepsel, dan ergens elders. Toen hij het spreekvertrek +binnen trad, klopte zijn hart op het zien van Fergus’ muts, met de +witte kokarde, die naast den kleinen spiegel hing. + +„Ach!” zeide vrouw Flockhart met een zucht, toen zij zag waarheen zijn +oogen zich richtten, „de arme Kolonel kocht een nieuwe, juist den dag +voor dat gij op marsch gingt, en ik heb niet gewild dat men deze hier +zou wegnemen, maar stof ze elken dag zelve af, en als ik er naar kijk, +is het of ik den Kolonel aan Callum hoor roepen hem zijn muts te +brengen, zoo als zijn gewoonte was, als hij uitging. Het is +kinderachtig misschien. De buren noemen mij een Jacobiet, maar ze mogen +zeggen wat ze willen. Ik weet wel, dat het daarom niet is, maar hij was +een vriendelijk heer, als er ooit een bestond, en zulk een schoon man +ook! Och, weet ge, mijnheer, wanneer hij terechtgesteld zal worden?” + +„Terechtgesteld? Goede Hemel! Hoe, waar is hij?” + +„Wat, in ’s Hemels naam! weet gij het niet? Die arme Hooglandsche hals, +Dugald Mahony, kwam hier een poos geleden, met den eenen arm afgeslagen +en een vreeselijken houw over het hoofd. – Gij zult u Dugald wel +herinneren; hij droeg een bijl op schouder. – Welnu, hij kwam hier +eigenlijk bedelen, mag ik wel zeggen, om wat eten. Nu dan, hij +verhaalde ons, dat het Opperhoofd, zoo als zij hem noemden (maar ik +noem hem altijd Kolonel), en vaandrig Maccombich, dien gij u wel +herinnert, ergens op de Engelsche grenzen gevangen genomen waren, toen +het zoo donker was, dat zijn volk hem eerst heel laat miste, en die +menschen werden als razend! En hij zeide, dat die kleine Callum Beg, +(hij was een stoute, ondeugende, fiere knaap), en gij dien eigen nacht +gedood waart, even als een aantal andere brave kerels. Maar hij zwoer, +als hij van den Kolonel sprak, dat hij nooit zijns gelijke had gezien. +En nu loopt het praatje, dat de Kolonel zal gevonnisd en ter dood +gebracht worden met degenen die te Carlisle gevangen genomen werden.” + +„En zijn zuster?” + +„O! zij die lady Flora genoemd werd? – wel, ze is weg, naar Carlisle, +en woont daar bij een zekere groote Roomsche dame van haar kennis, om +dicht bij hem te zijn.” + +„En,” vervolgde Eduard, „de andere jonge dame?” + +„Welke andere? Ik ken maar éene zuster van den kolonel.” + +„Ik bedoel Freule Bradwardine,” zeide Eduard. + +„O, ja, de dochter van den Baron, het arme ding! Ze was een lief +meisje, maar veel bedaarder dan lady Flora.” + +„Waar is ze, om Gods wil?” + +„O, wie weet waar iemand van die familie is? De arme meisjes, ze zijn +wat gehavend, om hare witte kokardes en witte rozen; maar ze is +noordwaarts getrokken, naar haar vader, in Perthshire, toen de troepen +van het Bewind weer in Edinburgh kwamen. – Daar waren eenige knappe +mannen onder, en een zekere majoor Whacker werd bij ons ingekwartierd, +een zeer beleefd heer, – maar, o, mijnheer Waverley, hij zag er op +verre na zoo goed niet uit als de arme Kolonel.” + +„Weet gij, wat er van Freule Bradwardine’s vader geworden is?” + +„Van den ouden heer? neen, niemand weet dat; maar men zegt, dat hij +heel dapper in dien bloedigen slag te Inverness [175] gevochten heeft +en Deacon Clank, de slotenmaker, beweert dat het Bewindsvolk woedend op +hem is, omdat hij tweemaal uitgetrokken is; en waarlijk, hij had zich +wel mogen laten waarschuwen; maar er is geen erger gek dan een oude +gek. – De arme Kolonel is maar eenmaal uitgetrokken.” + +In dit gesprek lag alles opgesloten wat de goedhartige weduwe wist mede +te deelen omtrent het lot der kennissen en der gasten, die zij onlangs +onder haar dak had gehuisvest; maar het was genoeg, om Eduard te doen +besluiten, wat het ook kostte, terstond de reis naar Tully-Veolan voort +te zetten, waar hij hoopte Rose te zullen zien of ten minste iets van +haar te hooren. Hij liet dus een brief voor kolonel Talbot op de +afgesproken plaats achter, geteekend met zijn aangenomen naam, en gaf +hem op het naaste poststation zijn adres, in de nabijheid van het +verblijf des Barons. + +Van Edinburgh tot Perth nam hij postpaarden, met het plan om het +overige van de reis te voet af te leggen; een wijze van reizen, waaraan +hij de voorkeur gaf, en die het voordeel aanbood van een tijdlang van +den grooten weg af te kunnen gaan, wanneer zich afdeelingen krijgsvolk +op een afstand vertoonden. De veldtocht had zijn gestel aanmerkelijk +versterkt, en hem aan vermoeienis gewend. Zijn bagage zond hij vooruit, +al naar de gelegenheid zich daartoe voordeed. + +Hoe meer hij het noorden naderde, des te meer werden de sporen van den +oorlog zichtbaar. Gebroken rijtuigen, doode paarden, van dak beroofde +hutten, boomen tot palissaden afgehakt en afgebroken, of slechts +gedeeltelijk herstelde bruggen; alles duidde den doortocht der +vijandelijke legers aan. In die plaatsen, waar de voornaamste bewoners +aanhangers waren van de zaak der Stuarts, schenen de huizen vernield of +verlaten; de gewone gang van den tuinbouw, was ten eenemale afgebroken, +en men zag de inwoners over het veld sluipen, terwijl vrees, verdriet +en neerslachtigheid op hun gelaat geteekend waren. + +Het was avond, toen hij de omstreken van Tully-Veolan naderde. Hoe +geheel verschilden zijn gewaarwordingen van die, welke hem hadden +overmeesterd toen hij hier voor het eerst binnentrad! Toen was het +leven zoo nieuw voor hem, dat een eentoonige of onaangename dag een van +de grootste rampen was, die hij zich behoefde voor te stellen, en het +scheen hem toe, dat zijn tijd slechts aan beschavende oefeningen of +vermakelijkheden gewijd, en met gezellige of jeugdige vroolijkheid +moest gesleten worden. Thans, welk een omkeer! hoe neêrgedrukt en toch +hoe versterkt was zijn karakter geworden in den loop van slechts zeer +weinige maanden! Gevaar en ongeluk zijn strenge leermeesters, die ons +wel spoedig onderwijzen. Droefgeestiger maar wijzer, gevoelde hij, in +zelfvertrouwen en standvastigheid een vergoeding voor de schitterende +droomen, die de ondervinding zoo spoedig had doen verdwijnen. + +Toen hij het dorp naderde, zag hij met verbazing en angst dat een troep +soldaten daar post had gevat, en wat erger was, er ingelegerd scheen te +wezen. Hij maakte dit op uit eenige tenten, die hij zag opgeslagen op +hetgeen men de gemeente-weide noemde. Om aan het gevaar te ontsnappen +van aangehouden en ondervraagd te worden op een plaats waar hij zoo +ligt herkend kon worden, nam hij een grooten omweg, vermeed het dorp +geheel en naderde weder den ingang van de laan langs een hem welbekend +zijpad. Een enkele blik was genoeg, om hem te doen zien, dat er groote +veranderingen hadden plaats gegrepen. De eene deur van de poort, die +van boven neergehaald en tot brandhout gehakt was, lag op hoopen, +gereed om weggedragen te worden, de andere zwaaide nutteloos op de +hengsels. Het kanteelwerk bovenop, was afgebroken en ter aarde +geworpen, en de uitgehouwen beeren, van welke men verhaalde dat ze +gedurende eeuwen den post van schildwacht hadden bekleed, lagen nu, van +hun plaats geslingerd, onder het puin. De laan was vreeselijk +geteisterd. Verscheidene groote boomen waren geveld, en lagen dwars +over het pad zoo als ze omgestort waren, en het vee der dorpelingen, en +de nog hardere hoeven der dragonderpaarden hadden het weelderige gras, +dat zoo zeer Waverleys bewondering had opgewekt, in zwarten modder +veranderd. + +Zoodra hij het voorplein betrad, zag Eduard de vrees verwezenlijkt, die +het ontwaren dezer eerste verwoestingen bij hem had doen ontstaan. Het +huis was door ’s Konings troepen geplunderd, die zelfs, in +schandelijken overmoed, gepoogd hadden het af te branden; en ofschoon +de dikke muren grootendeels het vuur hadden weêrstand geboden, zoo +waren toch de stallen en schuren geheel en al vernield. De torens en +kanteelen van het hoofdgebouw waren geschroeid en geblakerd; het +plaveisel der binnenplaats verwoest, de deuren neêrgerukt of hangende +aan een enkel hengsel; de ramen ingeslagen en vernield, en de grond +overdekt met allerhande gebroken huisraad. De kenmerken van aloude +grootheid, waarvoor de Baron, in den trots van zijn hart, zoo veel +eerbied had gekoesterd, waren met een bijzondere minachting behandeld. +De fontein was vernield, en de bron die haar van water voorzag, +stroomde nu over het voorplein heen. Het steenen bekken scheen bestemd +te zijn tot een drinktrog voor het vee, naar de wijze te oordeelen, +waarop het op den grond geplaatst was. De geheele stam der Beeren, +groot en klein, had hetzelfde lot ondergaan als die den ingang van de +laan bewaakten: en een stuk of wat der familie-portretten die den +soldaten, als schijven schenen gediend te hebben, lagen in flarden op +den grond. Gelijk men zich verbeelden kan, zag Eduard met een bloedend +hart de verwoesting van zulk een eerwaardig gebouw aan. Maar zijn +verlangen, om het lot der bewoners te leeren kennen, en zijn vrees om +te vernemen, hoedanig dit lot wel zijn kon, namen met iedere schrede +toe. Toen hij op het terras kwam, deden zich nieuwe tooneelen van +verwoesting voor hem op. De balustrade was neêrgeworpen, de muren +vernield, de paden met onkruid bewassen, en de vruchtboomen omgehakt of +uitgegraven. In een hoek van den ouderwetschen tuin stonden twee +ontzaglijk groote wilde kastanjeboomen, waarop de Baron bijzonder +grootsch was: te lui misschien, om ze omver te hakken, hadden de +plunderaars, met kwaadaardig overleg, ze ondermijnd, en wat buskruid in +het gat aangebracht. De een was door de uitbarsting tot splinters +geslagen, en de stukken lagen er rondom heen verstrooid, en overdekten +den grond, dien de boom zoo lang had overschaduwd. De andere mijn had +zulk een volkomene uitwerking niet gehad. Ongeveer een vierde van den +boomstam was van het overige afgescheurd, die dus verminkt en +geschonden aan de eene zijde, aan den anderen kant nog zijn zware en +ongeschondene takken uitstrekte. [176] + +Onder deze algemeene sporen van vernieling, waren sommige die het +gevoel van Waverley meer bijzonder troffen. Toen hij den voorgevel van +het gebouw op deze wijze verwoest en geschonden zag, zochten zijn oogen +natuurlijk naar het kleine balkon, dat tot de vertrekken van Rose +behoorde – de derde of liever vijfde verdieping. Het was spoedig +gevonden, want daaronder lagen de bloempotten en heesters, waarmede +Rose het zoo gaarne versierde, en die men van de fraaie balustrade had +afgeworpen. Een aantal harer boeken lag te midden van gebroken +bloempotten en andere prullen. Onder deze zag Waverley er een van de +zijne, een uitgave van Ariosto, en ofschoon het door wind en regen +gehavend was, raapte hij het als een heiligen schat op. Terwijl hij, in +treurige overpeinzing verdiept, door het hem omringende tooneel, naar +iemand rondzag, die hem het lot der bewoners zou kunnen mededeelen, +klonk hem een stem uit het binnenste van het gebouw tegen; deze zong op +een toon, dien hij zich zeer goed herinnerde, een oud Schotsch lied: + + + ’k Werd overvallen in den nacht, + Mijn tuin vernield, mijn heer geslacht; + Geen knecht of hij ontweek den dood, + En mij liet men in angst en nood. + Mijn meester, aan mijn hart zoo waard, + Versloegen zij; men stal zijn paard; [177] + De zon of maan blink’ van omhoog, + Toch dekt de doodslaap ’s meesters oog. + + +„Helaas!” dacht Eduard, „zijt gij het? Arm, hulpeloos schepsel! Zijt +gij alleen achtergelaten, om te mijmeren en te zuchten, en met uw +zonderlinge en onzamenhangende brokken van oude balladen in de zalen te +spoken, die u bescherming boden?” Nu riep hij Davie, eerst: zacht, en +daarna luider, „Davie, Davie Gellatley!” + +De arme hals kwam uit de puinhoopen van een soort van tuinhuis te +voorschijn, dat eenmaal aan het einde stond van hetgeen het terras +geheeten werd; maar op het zien van een vreemdeling, trok hij zich, +door schrik overmeesterd, terug. Waverley, die zich de gewoonte van +dezen ongelukkige herinnerde, begon een lievelingsdeuntje te fluiten, +waarnaar Davie meermalen met groot genoegen geluisterd, en op het +gehoor van hem geleerd had. De zang van onzen held geleek even min op +die van Blondel, als de arme David op Coeur-de-Lion; maar de melodie +bracht dezelfde uitwerking te weeg, en werd de aanleiding tot de +herkenning. Davie kroop weder, maar bedeesd, uit zijn schuilhoek, +terwijl Waverley, uit vrees van hem schrik aan te jagen, de meest +bemoedigende teekens gaf, die hij slechts bedenken kon. – „Het is zijn +geest!” mompelde Davie; doch nader komende, scheen hij zijn levenden +vriend te herkennen. De arme drommel zelf scheen een geest, vergeleken +bij hetgeen hij geweest was. De bijzondere soort van kleeding, waarmede +hij in betere dagen was uitgerust, liet slechts nog ellendige lompen +van zijn grilligen opschik zichtbaar, waarvan het te kort komende +erbarmelijk aangevuld was door brokken behangsel, venstergordijnen en +reepen beschilderd doek, die hij gebezigd had om zijn tooi te +herstellen. Ook zijn gelaat had niet meer dat opene en zorgelooze +voorkomen van vroeger, en het arme schepsel zag er holoogig en mager, +verhongerd en zenuwachtig uit. Na langdurige aarzeling, naderde hij +Waverley eindelijk met eenig vertrouwen, zag hem treurig in het +gezicht, en zeide: „Allemaal dood en weg – allemaal dood en weg.” + +„Wie zijn dood?” vroeg Waverley, die volstrekt niet aan Davies +onvermogen dacht, om een aaneengeschakeld gesprek te voeren. + +„De Baron – en de rentmeester – en Saunders Saunderson – en Freule +Rose, die zoo lief zong. – Allemaal dood en weg – allemaal dood en +weg.” + + + Maar volg, ei volg mijn spoor; + De glimworm licht ons voor; + Ik wijs u waar, de dooden + Het leven zijn ontvloden; + Waar ieder rust van zorg en pijn, + Terwijl de winden huilen, + En zich van achter ’t wolkgordijn, + Waar ze eerst zich ging verschuilen; + De bleeke maan hun graf verlicht. + Dat iedre vreeze zwicht; + ’t Moet hem aan moed niet falen, + Die in het uur van middernacht, + De graven langs gaat dwalen. + + +Met deze woorden, die hij op woesten en somberen toon zong, gaf Davie +aan Waverley een teeken om hem te volgen, terwijl hij haastig naar het +uiteinde van den tuin liep, langs den oever der beek, die, zoo als men +zich herinneren zal, de oostelijke grens daarvan uitmaakte. Eduard +volgde hem, in weerwil van de beteekenis zijner woorden, met een +onwillekeurige siddering, maar niet zonder eenige hoop er de verklaring +van te zullen erlangen. Daar het huis blijkbaar door de bewoners +verlaten was, kon hij niet verwachten onder de puinhoopen daarvan een +verstandiger berichtgever te zullen vinden. + +Davie, die vrij stevig aanstapte, bereikte welhaast het uiterste einde +van den tuin, en klouterde over de brokken van den muur, die dezen eens +had gescheiden van het boschachtig dal, waarin de oude toren van +Tully-Veolan stond. Nu sprong hij naar beneden in de bedding van den +stroom, en ging, door Waverley gevolgd, met rassche schreden voort +terwijl hij over eenige rotsbrokken klom, en zich met moeite om anderen +heen wendde. Zij gingen onder de puinhoopen van het huis voorbij; +Waverley volgde, maar kon zijn leidsman bezwaarlijk bijhouden, daar de +duisternis begon toe te nemen. Toen hij den loop van den stroom nog een +weinig lager volgde, verloor hij hem geheel uit het oog; maar een +flikkerend licht, dat hij nu tusschen het ineengegroeide kreupelhout en +de struiken ontdekte, scheen een zekerder gids. Spoedig sloeg hij een +weinig gebaand pad in, en bereikte ten laatste de deur eener ellendige +hut. Een geweldig hondgeblaf klonk hem in den beginne tegen, maar kwam +bij zijn nadering tot zwijgen. Van binnen liet zich een stem hooren, en +hij achtte het raadzaam te luisteren, eer hij naderde. + +„Wien hebt gij hier gebracht, domme deugniet?” vroeg een oude vrouw, op +een toon die haar hevige drift verried. Tot eenig antwoord floot Davie +Gellatley het begin van het deuntje, waardoor Eduard hem herkend had, +en deze maakte nu geene zwarigheid om aan de deur te kloppen. Er +heerschte terstond een doodsche stilte van binnen, die slechts door het +doffe geknor der honden werd afgebroken; en vervolgens hoorde hij de +meesteres van de hut de deur naderen, waarschijnlijk niet om ze te +openen, maar Waverley kwam haar voor en lichtte de klink zelf op. + +Voor hem stond een oude, met lompen bedekte vrouw, die hem toeriep: +„Wie komt, in den nacht, op deze wijze hier in huis?” Aan de eene zijde +legden twee kwade en half uitgehongerde jachthonden hunne woestheid, +bij zijn verschijning, af, en schenen hem te herkennen. Aan de andere +zijde, half verborgen door de geopende deur, doch blijkbaar met weerzin +zich in dezen schuilhoek verbergende, stond, met een overgehaald +pistool in de rechterhand, en de linker bezig om een tweede uit zijn +gordel te halen, een lange, stevige en magere gedaante, in de +overblijfsels eener verschoten uniform, en met een baard die in geen +drie weken geschoren was. + +Het was de baron van Bradwardine. – Het is onnoodig hier bij te voegen, +dat hij zijn wapen op den grond wierp, en Waverley met een hartelijke +omhelzing begroette. + + + + + + + + +DERTIGSTE HOOFDSTUK. + +WEDERKEERIGE OPHELDERINGEN. + + +Het verhaal van den Baron was kort, wanneer men er de spreekwoorden en +gemeenplaatsen in het Latijn, Engelsch en Schotsch, waarmede zijn +geleerdheid het opsierde, wegliet. Hij stond lang stil bij de +droefheid, die hem getroffen had over het verlies van Eduard en +Glennaquoich, schetste de veldslagen van Falkirk en Culloden, en +verhaalde, hoe hij, nadat alles in het laatstgenoemde gevecht verloren +was, naar huis was teruggekeerd, in de meening van gemakkelijker een +schuilplaats te zullen vinden onder zijn eigene boeren, en op zijn +eigen landgoed, dan ergens elders. Een afdeeling soldaten was +uitgezonden om zijn eigendommen te verwoesten; want barmhartigheid was +niet aan de orde van den dag. Hun vernielingswerk was echter gestuit +door een bevel van het Civiele Hof. Men erkende dat het landgoed niet +vervallen verklaard mocht worden aan de Kroon, ten nadeele van Malcolm +Bradwardine van Inch-Grabbit, den erfgenaam in de mannelijke lijn, +wiens aanspraak op de baronie niet lijden mocht door de handelingen van +den tegenwoordigen eigenaar, daar hij zijn recht van dezen niet +ontleende, – en die dus, gelijk een aantal andere erfgenamen van +leengoederen, in denzelfden toestand, er het bezit van erlangde. Maar, +geheel verschillend van velen in soortgelijke omstandigheden, toonde de +nieuwe heer spoedig, niet te zullen dulden dat zijn voorganger het +minste voorrecht of voordeel trok van de goederen, die hem hadden +toebehoord, en dat het zijn voornemen was, zich het ongeluk van den +ouden Baron in zijn geheele uitgestrektheid ten nutte te maken. Dit was +te onedelmoediger, daar het van algemeene bekendheid was, dat de Baron, +met het romantische denkbeeld bezield, om het recht van dezen +jongeling, als mannelijken erfgenaam, niet te benadeelen, de +erfopvolging op zijn dochter niet had willen overdragen. Deze +onrechtvaardige zelfzucht stiet de dorpelingen geweldig tegen de borst, +die hun ouden meester hartelijk lief hadden, zoodat zij niet weinig +verontwaardigd waren over het gedrag van zijn opvolger. In des Barons +eigen woorden, „strookte deze zaak niet met het algemeen gevoelen op +Bradwardine, mijnheer Waverley; en de boeren waren traag en onwillig in +het betalen van het verschuldigde; en toen mijn neef in het dorp kwam, +met zijn nieuwen rentmeester, den heer James Howie, om de huur in te +vorderen, loste, men weet niet wie, – ik vermoed echter, John +Heatherblutter, de oude jagermeester, die in het jaar vijftien met mij +uittrok – een schot op hem in het donker, waardoor hij zoo bang werd, +dat ik met Cicero in Catilinam wel mag zeggen, abiit, evasit, erupit, +effugit [178]. Hij liep, mijnheer, om mij zoo uit te drukken, in éen +adem naar Stirling. En nu heeft hij het landgoed ten verkoop +aangeslagen, daar hij zelf de laatste mannelijke erfgenaam van het leen +is. En indien men mij door zulke zaken grieven kon, zou dit mij meer +grieven, dan de overgang van het goed uit mijn eigen bezit, dat toch, +volgens den loop der natuur, binnen weinige jaren zou moeten plaats +hebben; daar dit nu overgaat uit handen van het geslacht, dat het in +sæcula sæculorum moest bezeten hebben. Maar, Gods wil geschiede, humana +perpessi sumus [179]. Sir John van Bradwardine – Zwarte Sir John, zoo +als men hem noemde – die de algemeene stamvader van ons huis en der +Inch-Grabbits was, dacht weinig dat zoo iemand uit zijn geslacht zou +voortkomen. Intusschen heeft hij mij beschuldigd bij den een of ander +van de primates, de tijdelijke bewindhebbers, alsof ik een aanvoerder +van bravo’s en sluipmoordenaars was. En er zijn soldaten hierheen +gezonden, om op mijn goederen te verblijven, en jacht op mij te maken +als op een veldhoen in het gebergte, gelijk de H. Schrift zegt van den +goeden koning David, of als onzen dapperen Sir William Wallace, – +zonder daarom mijzelven met een van beiden te vergelijken. – Ik dacht, +toen ik u aan de deur hoorde kloppen, dat zij het oude wild ten laatste +in zijn leger hadden overvallen; en daarom nam ik mij voor, mijn leven +ten duurste te verkoopen. – Maar nu, Janet, kunt gij ons niet wat +avondeten bezorgen?” + +„Ja wel, mijnheer, ik zal het waterhoen braden, dat John Heatherblutter +heden morgen medegebracht heeft, en gij ziet, de arme Davie is al bezig +met de eieren van de zwarte kip te bakken. Ik durf zeggen, mijnheer +Waverley, dat gij nooit geweten hebt dat al de eieren die zoo goed in +het groote heerenhuis gebakken werden, door onzen Davie waren klaar +gemaakt. Niemand haalt bij hem, die zoo knap is om met zijn vingers in +de heete asch te werken en de eieren te keeren.” Davie lag gedurende al +dien tijd met zijn neus bijna in het vuur, terwijl hij in de asch +blies, met de hielen schopte, bij zichzelven mompelde, en zijn eieren +in den gloed keerde, als ware het om het spreekwoord te weêrleggen, +„dat er verstand toe noodig is om eieren te bakken,” en de lofspraak te +rechtvaardigen, die Janet uitstortte + + + „Over hem, haar lieveling, haar arm onnoozel kind.” [180] + + +„Davie is zoo dom niet, als de menschen wel meenen, mijnheer Waverley; +hij zou u hier niet gebracht hebben, als hij niet geweten had, dat gij +een vriend waart van mijnheer – zoo waar, zelfs de honden kenden u, +mijnheer Waverley, want gij waart altijd vriendelijk jegens beesten en +menschen. – Maar, met mijnheers verlof, zal ik u een geschiedenis van +Davie vertellen. Ge ziet, dat de edele heer die zich in deze bittere +tijden moet schuil houden, en wat nog erger is, dag en nacht in het hol +in het eikenbosch ligt, en ofschoon het nauw genoeg is van ingang en de +goede oude man, Cors Cleugh, het van een bos stroo heeft voorzien, zoo +komt evenwel, wanneer alles in den omtrek op het land stil, en de nacht +recht koud is, mijnheer er soms uit kruipen, om zich te warmen bij een +takkenbosch en op kussens te slapen, en dan gaat hij er ’s morgens weêr +heen. En zoo, eens op een keer, – hoe schrikte ik! – hadden twee +ongelukkige roodrokken den nacht doorgebracht met op de zalmvangst uit +te gaan, of iets ergers, want ze doen zelden veel goeds, en zagen even +een glimp van mijnheer, toen hij het bosch inging, en schoten op hem. +Ik er uit, als een giervalk, en aan het roepen: – „Wat ze te schieten +hadden op een brave vrouws arm, onnoozel kind?” en ik vloog naar hen +toe, en riep dat het mijn zoon was, en ze vloekten en zwoeren, dat het +de oude rebel was, zoo als de deugnieten mijnheer noemden; en Davie was +in het bosch, en hoorde het leven, en nam, krek uit eigen beweging, den +ouden grijzen mantel op, dien mijnheer weggeworpen had, om des te +vlugger te kunnen beenen maken, en kwam juist uit hetzelfde gedeelte +van het bosch, zich oprichtende en rondziende, zoo geheel op mijnheer +gelijkende, dat zij glad misleid werden, en overtuigd werden dat zij +hun geweer op mallen Sawney afgeschoten hadden, gelijk men hem noemt; +en zij gaven mij een zesstuiverstuk, en twee zalmen, opdat ik er maar +niets van zeggen zou. – Neen, neen, Davie is wel niet precies als +andere menschen, maar hij is toch lang zoo gek niet als de menschen +meenen. Het is waar, wij kunnen nooit genoeg voor mijnheer doen, daar +wij en de onzen nu al twee honderd jaar op zijn land hebben gewoond; en +daar hij mijn armen Jamie op school en het collegie liet gaan, en zelfs +op het heerenhuis hield, tot hij hier boven een betere plaats kreeg. +Hij heeft er mij voor bewaard, dat ik te Perth als een tooverheks werd +terechtgesteld – de Heer vergeve het hun, die zulk een eenvoudige, arme +oude vrouw aanvielen! – en den armen Davie heeft hij van voedsel en +kleeding voorzien, gedurende bijna zijn gansche leven!” Waverley vond +eindelijk een gelegenheid, om Janets verhaal af te breken, door een +vraag naar Freule Bradwardine. + +„Zij is, God dank! wél en in veiligheid te Duchran,” antwoordde de +Baron; „de heer is een verre bloedverwant van ons, maar een +bloedverwant van mijn kapelaan, den heer Rubrick; en, ofschoon hij de +Whigsche beginselen is toegedaan, vergeet hij echter, in dezen tijd, de +oude vriendschap niet. De rentmeester doet wat hij kan, om iets uit de +schipbreuk voor de arme Rose te redden; maar ik vrees, ik vrees, dat ik +haar nooit zal wederzien, want ik zal mijn beenderen naar een ver land +moeten dragen.” + +„Neen, neen, mijnheer; gij waart er in het jaar vijftien even slecht +aan toe, en kreegt de kostelijke baronie terug, dat kreegt ge; en nu +zijn de eieren klaar, en het waterhoen is gebraden, en daar is voor elk +een bord en wat zout en een hapje witte brood, dat van den rentmeester +is gekomen; en daar is nog overvloed van brandewijn in de kan, die +Luckie Maclearie heeft gestuurd, en zult ge nu niet een maaltijd doen +als Prinsen?” + +„Ik hoop, dat ten minste één Prins van onze kennis er niet erger aan +toe is,” zei de baron tot Waverley, die met hem instemde in den +hartelijken wensch dat de ongelukkige Prins in veiligheid wezen mocht. + +Nu begonnen ze van hunne verwachtingen in de toekomst te spreken. Het +ontwerp van den Baron was zeer eenvoudig. Het was, naar Frankrijk te +ontsnappen, waar hij hoopte, door den invloed zijner oude vrienden, de +eene of andere bediening bij het leger te verkrijgen, waarvoor hij zich +nog geschikt achtte. Hij noodigde Waverley uit hem te vergezellen; een +voorslag, dien deze aannam, ingeval de invloed van kolonel Talbot te +kort mocht schieten, om hem genade te bezorgen. Stilzwijgend hoopte +hij, dat de Baron zijn liefde voor Rose zou goedkeuren, en hem het +recht geven om hem in zijn ballingschap te ondersteunen; maar hij +onthield zich hiervan te spreken, tot zijn eigen lot zou beslist zijn. +Nu liep hun gesprek over Glennaquoich, omtrent wien de Baron groote +bezorgheid aan den dag legde, ofschoon hij aanmerkte, dat hij „juist de +Achilles van Horatius Flaccus was + + + Impiger, iracundus, inexorabilis, acer. + + +welke verzen,” zoo voegde hij er bij, „te vertalen zijn: + + + „Een woelig hoofd, een krijger als metaal, + Zoo heet als vuur en zoo hard als staal.” + + +Flora had een ruim en onbekrompen deel in het medelijden van den goeden +oude. + +Intusschen begon het laat te worden. De oude Janet kroop in een soort +van hondenhok, achter de hut; Davie sliep en snurkte al lang tusschen +Ban en Buscar. Deze beide honden waren hem naar de hut gevolgd, nadat +het heerenhuis verlaten was, en waren er gebleven; en hunne +kwaadaardigheid, en de naam der oude vrouw, die voor een tooverheks te +boek stond, droegen er niet weinig toe bij, om het dal van bezoekers te +vrijwaren. Met dit inzicht voorzag de rentmeester Mackwheeble de oude +Janet, ondershands van het noodige voor haar onderhoud, en insgelijks +van eenige kleine voorwerpen van weelde, ten gebruike van zijn heer, +waarvan de bezorging met niet weinig voorzichtigheid moest geschieden. +Na eenige plichtplegingen, begaf de Baron zich naar zijn gewone +legerplaats, en Waverley zette zich in een gemakkelijken leuningstoel +met gescheurd fluweel, die eens de statie-slaapkamer van Tully-Veolan +had versierd, (want het huisraad van dit verblijf was thans in al de +hutten uit de nabuurschap vestrooid) en sliep zoo zacht in, alsof hij +op een donzen bed zijn leden ter ruste gevlijd had. + + + + + + + + +EEN-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK. + +MEER OPHELDERING. + + +Met het aanbreken van den dag maakte de oude Janet allerhande rumoer in +huis, om den Baron, die doorgaans zeer vast en zwaar sliep, te wekken. + +„Ik moet naar mijn hol terug,” zeide hij tot Waverley: „wilt gij met +mij gaan naar beneden in het dal?” + +Zij gingen te zamen naar buiten, en volgden een smal voetpad, dat door +hengelaars of houthakkers, in het kreupelhout, ter zijde van den stroom +gebaand was. Onderweg verklaarde de Baron aan Waverley, dat hij geen +gevaar te vreezen had, indien hij een dag of wat op Tully-Veolan bleef, +al zag men hem daar zelfs rond wandelen, indien hij maar de +voorzichtigheid gebruikte van voor te geven, dat hij naar het landgoed +kwam, als agent of zaakwaarnemer van een Engelschen heer, die +voornemens was het te koopen. Met dit inzicht spoorde hij hem aan, den +rentmeester een bezoek te brengen, die nog op het huis, klein Veolan +geheeten, omtrent een kwartier van het slot, woonde, ofschoon hij het +binnen kort verlaten moest. Stanleys paspoort zou een voldoend antwoord +zijn voor den officier, die de militairen kommandeerde; en wat dezen of +genen van het landvolk, die Waverley herkennen mocht betrof, zoo +verzekerde hem de Baron, dat er niet het minste gevaar bestond, dat hij +door hen zou worden verraden. + +„Ik geloof zeker, dat de helft van het volk op de baronie,” zei de oude +man, „weet, dat hun oude heer hier ergens in den omtrek is; want naar +ik merk, dulden zij niet zelfs dat een kind hier heen komt om +vogelnestjes te zoeken, iets dat ik, toen ik in het volle bezit van +mijn macht als Baron was, niet in staat was geheel en al te beletten. +Ja, dikwijls vind ik het een en ander op mijn weg, dat de arme +schepsels, God zegene hen! daar neêrleggen, omdat zij begrijpen, dat +het mij van dienst zou kunnen zijn. Ik hoop dat zij een wijzer en niet +minder goeden meester zullen krijgen, dan ik.” + +Een onwillekeurige zucht besloot dit gezegde; maar er lag in de kalme +gelijkmoedigheid, waarmede de Baron zijn rampen verduurde, iets +eerbiedwekkends, ja zelfs verhevens. Men hoorde geen vruchteloos +klagen, noch luidruchtige treurigheid; hij droeg zijn lot en de +daarmede verbonden bezwaren met een opgeruimde ofschoon ernstige +berusting, en veroorloofde zich nooit eenigen hevigen uitval tegen de +bovendrijvende partij. + +„Ik heb gedaan wat ik als mijn plicht beschouwde,” zeide de goede oude +man, „en buiten twijfel doen zij, wat zij voor den hunne houden. Het +doet mij somtijds wel zeer, op deze zwartgebrande muren van het huis +mijner voorouders te staren; maar men weet dat officieren de hand van +den soldaat niet altijd in bedwang kunnen houden, en roof en plundering +tegengaan. Zelfs Gustaaf Adolf, zooals gij lezen kunt in Kolonel +Munro’s Tocht met het brave Schotsche regiment, „Mackay’s regiment” +genoemd, stond soms de plundering toe. Ik heb zelf inderdaad elders +even treurige tooneelen van verwoesting gezien, als Tully-Veolan nu +oplevert, toen ik onder den maarschalk hertog van Berwick diende. +Voorwaar, wij mogen met Virgilius Maro zeggen, Fuimus Troës [181] – en +ziedaar het einde van een oud liedje. Maar huizen en families en mannen +hebben lang genoeg bestaan, wanneer ze staan tot zij met eere vallen; +en nu heb ik een huis gekregen, dat niet kwalijk gelijkt naar een domus +ultima.” [182] – zij waren nu tot den voet eener steile rots genaderd – +„Wij, arme Jacobieten,” dus ging de Baron voort, terwijl hij de oogen +opsloeg, „wij zijn nu gelijk de konijnen in de H. Schrift, (die de +groote reiziger Pococke „jerbous” noemt) een zwak ras, dat zijn nest in +de rotsen maakt. En nu; vaarwel, mijn beste jongen, tot wij elkander +van avond bij Janet ontmoeten; want ik moet maken dat ik in mijn Patmos +kom, wat niet al te gemakkelijk werk is voor mijn oude stijve leden.” + +Dit zeggende begon hij de rots op te klimmen, terwijl hij zich met de +handen steunde, om van de eene gevaarlijke trede naar de andere te +komen, tot hij omtrent halverwege was, waar twee of drie struiken den +ingang bedekten van een hol, hetwelk geheel en al naar een oven geleek, +waar de Baron eerst zijn hoofd en schouders, en vervolgens, ofschoon +vrij langzaam, het overige van zijn lichaam in bracht, terwijl de +beenen en voeten het laatst verdwenen – gelijk aan een groote slang, +die haar schuilplaats binnenkruipt, of aan een langen stamboom, dien +men met moeite in het enge loket, van een ouderwetschen secretaire +wegbergt. Waverley had de nieuwsgierigheid om naar boven te klimmen, en +naar hem in zijn spelonk te zien, gelijk deze schuilplaats wel mocht +heeten. Over het geheel zag zij er wel eenigszins uit als dat vernuftig +stukje speelgoed, dat men een haspel in een flesch noemt, en de +bewondering der kinderen opwekt, (en van sommige volwassenen, ook van +mijzelven bijvoorbeeld) die het geheim niet kunnen vatten, hoe het er +in gekomen is, of hoe het er uit is te nemen. Het hol was zeer nauw en +zoo laag dat hij er niet staan, en nauwelijks zitten kon, hoewel hij +eindelijk na eenige vergeefsche pogingen daarin slaagde. Zijn eenig +vermaak bestond in het lezen van zijn ouden vriend Titus Livius, +tusschenbeide afgewisseld door op den zolder en de muren zijner +vesting, die van zandsteen waren, met zijn mes Latijnsche spreuken en +teksten uit de H. Schrift te snijden. Daar het hol droog en met zuiver +stroo en gedroogd varenkruid gevuld was, „zoo vormde het,” naar hij +zeide, terwijl hij deed alsof hij zich er geheel op zijn gemak bevond, +– wat wonderlijk afstak bij zijn werkelijken toestand, – „een zeer +dragelijk leger voor een oud soldaat, behalve als de wind vlak uit het +noorden blies.” Ook ontbrak het hem niet aan schildwachten, die op +verkenning uitgingen, gelijk hij aanmerkte. Davie en zijn moeder lagen +aanhoudend op den loer, om op alle gevaren te letten en ze af te +wenden; en men stond verbaasd over de behendigheid, waarmede de +instinctmatige gehechtheid van den armen onnoozele hem scheen te +bezielen, als het de veiligheid van zijn heer gold. + +Thans zocht Eduard een ontmoeting met Janet. Hij had haar, op het +eerste gezicht, herkend als de oude vrouw, die hem gedurende zijn +ziekte had opgepast, nadat hij uit de handen van Gilfillan verlost was. +Ook de hut, hoewel een weinig opgeknapt en iets beter gemeubeld, was +ongetwijfeld de plaats waar men hem had opgesloten. Hij herinnerde zich +nu insgelijks op de Gemeenteweide van Tully-Veolan den stam van een +grooten boom, „de minnaars-boom” genoemd, dien hij ontegenzeggelijk +voor denzelfden hield, waarbij de Hooglanders, op dien merkwaardigen +nacht, bijeen kwamen. Zijn verbeelding had den avond te voren dit alles +reeds met elkander in verband gebracht; maar redenen, die de lezer +waarschijnlijk wel zal kunnen gissen, beletten hem Janet in +tegenwoordigheid van den Baron onder handen te nemen. + +Thans vatte hij deze taak in goeden ernst op, en zijn eerste vraag +luidde: „wie de jonge dame was, die de hut gedurende zijn ziekte +bezocht had?” Janet zweeg eenigen tijd, en maakte vervolgens de +opmerking, dat het geheimhouden der zaak thans niemand goed of kwaad +zou doen. + +„Het was een dame,” zeide zij, „die haars gelijke in de wereld niet +heeft – Freule Rose Bradwardine.” + +„Dan was Freule Rose Bradwardine waarschijnlijk ook de oorzaak van mijn +bevrijding,” zeide Waverley, verrukt over de bevestiging van een +denkbeeld, hetwelk de plaatselijke omstandigheden bij hem opgewekt +hadden. + +„Ik weet zeer goed, mijnheer Waverley, dat zij zelve het was; maar +heel, heel boos en beleedigd zou zij geweest zijn, het arme schepsel, +als zij had kunnen gissen, dat gij ooit een woord van de zaak zoudt +weten; want zij gebood mij altijd Gaelsch te spreken, als gij er bij +waart, om u in den waan te brengen, dat wij in de Hooglanden waren. Ik +kan vrij wel met die taal terecht, want mijn moeder was een +Hooglandsche.” + +Nog eenige weinige vragen brachten het geheele geheim aan den dag van +Waverleys bevrijding uit den staat van gevangenschap, waarin hij +Cairnvreckan verliet. Nooit klonk eenige muziek zoeter in het oor eens +kenners, dan de vreeselijke langdradigheid, waarmede de oude Janet +iedere omstandigheid beschreef, Waverleys ooren verrukte. Maar daar de +lezer niet verliefd is, moet ik zijn geduld ontzien, en trachten +hetzelfde verhaal dat de oude Janet in een rede van bijna twee uren +mededeelde, binnen een betamelijken omvang te beperken. + +Toen Waverley aan Fergus den brief voorlas, dien hij, door Davie +Gellatley, van Rose Bradwardine ontvangen had, en waarin hem bericht +werd dat Tully-Veolan door een kleinen hoop soldaten bezet was, had +deze omstandigheid den levendigen en werkzamen geest van het Opperhoofd +getroffen. Daar hij verlangde de posten van den vijand te verontrusten +en terug te drijven, alsmede het leggen eener bezetting zoo zeer in +zijn eigene buurt wenschte te voorkomen, en hij te gelijk den Baron +wilde verplichten, – want het denkbeeld van een huwelijk met Rose +zweefde hem vaak voor den geest – besloot hij eenigen van zijn clan te +zenden om de roodrokken te verjagen en Rose naar Glennaquoich over te +brengen. Maar juist toen hij Evan met een kleine afdeeling bevel had +gegeven tot deze onderneming, noodzaakte hem de tijding, dat Cope de +Hooglanden was binnengerukt, ten einde de troepen van den Prins, +alvorens deze zich verzamelden, te ontmoeten en te verstrooien, – zich +met zijn geheele macht bij den standaard van Karel Eduard te voegen. + +Voor dat Fergus vertrok, zond hij een bevel aan Donald Bean om zich bij +hem te voegen; maar de sluwe vrijbuiter, die maar al te zeer de waarde +van een afzonderlijk kommando kende, zond, in plaats van hem te +gehoorzamen, eenige verontschuldiging, waarmede Fergus in den nood van +het oogenblik, verplicht was genoegen te nemen, hetgeen hij evenwel +niet deed zonder het heimelijk besluit, om, te gelegener tijd en +plaats, wraak te nemen over dit uitstel. Daar hij echter aan de zaak +niets veranderen kon, zond hij bevel aan Donald, om naar de Laaglanden +af te zakken, de soldaten van Tully-Veolan te verdrijven, de woning van +den Baron te ontzien, zich ergens in de nabijheid, tot bescherming van +diens dochter en familie, te vestigen, en eindelijk om de detachementen +gewapende vrijwilligers en soldaten, die hij in de buurt mocht +ontmoeten, te verontrusten en te verjagen. + +Daar deze last zeer onbepaald was, nam Donald zich voor dien op de +voordeeligste wijze voor zichzelven uit te leggen, en daar hij niet +meer in bedwang gehouden werd door de nabijheid van Fergus, dewijl hij, +daarenboven uit hoofde van vroegere geheime diensten eenigen invloed in +den raad des Prinsen bezat, besloot hij het ijzer te smeden, terwijl +het heet was. Het kostte hem dan niet veel moeite, de krijgslieden van +Tully-Veolan te verjagen; maar hoewel hij het niet waagde, eenigen +inbreuk te maken op de rust van het gezin, noch Freule Rose lastig te +vallen, daar hij er niet op gesteld was, zich een machtigen en +onverzoenbaren vijand in des Prinsen leger te maken, en hij maar al te +goed wist, hoe zwaar de wraak des Barons treffen kon, begon hij met het +heffen van schatting en afpersingen op het landvolk, in éen woord, met +den oorlog voor zijn bijzonder voordeel te voeren. + +Intusschen zette hij de witte kokarde op, en maakte zijn opwachting bij +Rose, terwijl hij een grooten eerbied aan den dag legde voor de dienst, +waarin haar vader zich had begeven, en een aantal verschooningen vroeg +voor de vrijheden, die hij, tot onderhoud van zijn volk, zich +noodwendig moest veroorloven. Juist op dit oogenblik vernam Rose, door +de nooit tot zwijgen gebrachte faam, die gewoonlijk op overdrijving +belust is, dat Waverley den smid te Cairnvreckan, terwijl deze hem +trachtte gevangen te nemen, had gedood, dat hij vervolgens door majoor +Melville van Cairnvreckan in een gevangenis geworpen was, en binnen +drie dagen door een vonnis van de militaire rechtbank zou ter dood +gebracht worden. Gedreven door den wanhopigen angst, welken deze +tijdingen te weeg gebracht hadden, sloeg zij Donald Bean voor, den +gevangene te ontzetten. Dit was juist de soort van dienst, waarnaar hij +verlangde, in de overtuiging dat hij dien als van zooveel gewicht, zou +kunnen doen gelden, dat men daarom al de onbeschoftheden, waaraan hij +zich, in de landstreek, mocht hebben schuldig gemaakt, in het +vergeetboek stellen zou. Hij was echter zoo slim, om, terwijl hij +gedurig van zijn plicht en ambt sprak, zoo lang de toeven, tot de arme +Rose door smart en verlegenheid tot het uiterste gebracht, besloot hem +tot de onderneming over te halen, door middel van eenige kostbare +juweelen, die aan haar moeder hadden toebehoord. + +Donald Bean, die in Fransche dienst was geweest, kende de waarde dezer +sieraden, of berekende ze misschien zelfs te hoog. Maar aan den anderen +kant bespeurde hij hoe Rose bevreesd was voor de ontdekking, dat zij +hare juweelen voor de bevrijding van Waverley had gegeven. Nadat hij +besloten had, dat zijn buit hem door dit bezwaar niet ontgaan zou, bood +hij vrijwillig aan een eed te doen, om nooit van Freule Roses aandeel +aan de zaak een woord te reppen; en, daar hij er voordeel in zag den +eed te houden, en geen zweem van uitzicht op winst wanneer hij dien +brak, nam hij de verbindtenis op zich – om, gelijk hij aan zijn +luitenant zeide, eerlijk met de jonge dame te werk te gaan, – onder +dien eenigen vorm, welken hij, volgens een stilzwijgende overeenkomst +met zichzelven, voor verbindend hield – namelijk door stilzwijgendheid +op zijn ontblooten dolk te zweren. Hij werd te meer tot deze daad van +goede trouw bewogen, door eenige beleefdheden, welke Freule Bradwardine +aan zijn dochter Alice had bewezen, en die, terwijl zij het hart van +het bergmeisje wonnen, den trots van haar vader niet weinig streelden. +Alice, die thans een weinig Engelsch spreken kon, was, ter vergelding +van Roses vriendelijkheid, zeer openhartig, en vertrouwde haar al de +papieren, die de kuiperijen met Gardiners regiment betroffen, en door +haar in bewaring genomen waren, toe, terwijl zij op Roses aansporing, +even gereedelijk besloot, ze, buiten haar vaders weten, Waverley in +handen te spelen. „Want zij kunnen de goede Freule en den knappen +jongen heer misschien plezier doen,” dacht Alice, „en wat heeft mijn +vader aan eenige vellen bekrabbeld papier?” + +De lezer weet, dat zij gelegenheid vond om haar voornemen, des avonds +voor dat Waverley het dal verliet, ten uitvoer te brengen. Hoe Donald +zijn onderneming volvoerde, is hem evenzeer bekend. + +Maar de verdrijving der soldaten van Tully-Veolan had opzien gebaard en +terwijl Donald op den loer lag tegen Gilfillan, werd een sterke +afdeeling, die Bean Lean wel uit het hoofd zou laten te bestrijden, +uitgezonden, om de opstandelingen op hun beurt terug te drijven, zich +daar neêr te slaan en de landstreek te beschermen. De officier, een +fatsoenlijk man en voorstander van tucht, drong zich even zoo min in +bij Freule Bradwardine, wier verlaten toestand hij eerbiedigde, als hij +zijn soldaten toestond de minste ongeregeldheid te plegen. Hij sloeg +een klein kamp op, op een hoogte, dicht bij het huis van Tully-Veolan, +en plaatste de noodige wachten bij al de verschillende bergengten in de +nabijheid. Dit onaangenaam nieuws kwam ter ooren van Bean Lean, toen +hij naar Tully-Veolan terug keerde. Maar, dewijl hij het loon van zijn +arbeid ongaarne wilde missen, besloot hij, daar de toegang tot +Tully-Veolan onmogelijk was, zijn gevangene in Janets hut te brengen, +waarvan het bestaan zelfs ter nauwernood vermoed kon worden door hen, +die lang in de nabuurschap gewoond hadden, als ze niet opzettelijk +daarheen werden gebracht, en welke plaats Waverley zelven volkomen +onbekend was. Na dit volbracht te hebben, vorderde en verkreeg hij zijn +belooning. Waverleys ongesteldheid was iets dat al hun berekeningen +deed falen, en Donald was genoodzaakt, met zijn bende, de buurt te +verlaten, en elders een ruimer tooneel voor zijn avonturen te zoeken. +Op Roses dringende bede liet hij een oud man achter, een kruidlezer, +die verondersteld werd iets van de geneeskunst te verstaan, en die zich +belastte met Waverley, gedurende diens ziekte. + +Intusschen werd het hart der arme Rose weldra door duizend nieuwe +folteringen gekweld. Zij vernam van de oude Janet, dat er een prijs op +het hoofd van Waverley gesteld was, en daar hetgeen hijzelf bij zich +had zoo veel waarde bezat, was er geen zeggen van of Donald wel aan de +verzoeking zou kunnen weêrstand bieden. Geslingerd door vrees en smart, +nam Rose het stoute besluit, om den Prins zelven het gevaar te +ontdekken, waaraan Waverley was bloot gesteld, overtuigd dat Karel +Eduard, niet minder als staatsman, dan als man van eer en +menschelijkheid, er belang in zou stellen, om te voorkomen, dat hij in +handen der vijandelijke partij viel. Eerst meende zij dezen brief +naamloos te zenden; maar natuurlijk vreesde zij, dat hij er in dat +geval geen acht op zou slaan. Zij zette er dus haar naam onder, hoewel +met tegenzin en vrees, en vertrouwde dien aan een jong man toe, die, +terwijl bij zijn boerderij ging verlaten, om zich bij het leger van den +Prins te voegen, haar om de een of ander soort van geloofsbrief +verzocht voor den avonturier, van wien hij een officiersplaats hoopte +te verkrijgen. + +De brief kwam Karel Eduard in handen, juist toen hij naar de Laaglanden +afzakte, en daar hem het staatkundig belang maar al te zeer bekend was, +dat er voor hem in de veronderstelling gelegen was, dat hij in +verbindtenis stond met de Engelsche Jacobieten, deed hij aan Donald +Bean Lean de stelligste bevelen overbrengen, om Waverley veilig en +ongeschonden, zoowel in persoon als wat zijn goed betrof, bij den +gouverneur van Doune-Castle te bezorgen. De vrijbuiter durfde niet +ongehoorzaam zijn, want het leger van den Prins was nu zoo dicht in de +buurt, dat de straf dadelijk op het verraad zou hebben kunnen volgen. +Daarenboven was Donald een staatkundige, zoo wel als een roover, en +niet geneigd om de gunst, welke zijn vroegere geheime diensten hem +verworven hadden, bij deze gelegenheid door weerspannigheid te +verspelen. Hij maakte dus uit den nood een deugd, en gaf bevel aan zijn +luitenant, om Waverley naar Doune te geleiden, hetwelk op de, in een +vorig hoofdstuk vermelde wijze, veilig werd volbracht. De gouverneur +van Doune had order hem, als krijgsgevangen, naar Edinburgh op te +zenden, daar de Prins vreesde, dat, indien Waverley in vrijheid gesteld +was, hij zijn voornemen weder opvatten mocht, om naar Engeland te gaan, +zonder hem gelegenheid te hebben gegeven tot een persoonlijke +ontmoeting. Hier handelde hij, eigenlijk, volgens den raad van het +Opperhoofd van Glennaquoich, met wien, gelijk men zich herinneren zal, +de Prins zich onderhield over de wijze, waarop met Eduard moest +gehandeld worden, maar zonder dezen te zeggen, hoe hem de plaats zijner +opsluiting bekend was geworden. + +Inderdaad beschouwde Karel Eduard den brief, dien hij over dit +onderwerp ontvangen had, als een dames geheim, ofschoon Roses schrijven +in de allervoorzichtigste en meest algemeene bewoordingen vervat was, +en schijnbaar alleen in de pen gegeven werd door beweegredenen van +menschelijkheid en ijver voor ’s Prinsen dienst. Evenwel drukte zij +zulk een vurig verlangen uit, dat niemand hoegenaamd een woord er van +vernemen mocht, dat zij zich met de zaak had ingelaten, dat de Prins +daardoor op de gedachte kwam, van het groot belang dat zij in het +behoud van Waverley stelde. Deze, overigens welgegronde, gissing +verleidde hem nogtans tot valsche gevolgtrekkingen. De aandoening, die +Waverley op het bal van Holyrood, bij het naderen van Flora en Rose +liet blijken, werd door den Prins op rekening gesteld van de gevoelens +die Eduard voor de laatste koesterde; en bij zichzelven maakte hij het +besluit op, dat het voornemen van den Baron aangaande de beschikkingen +over zijn landgoed, of eenig dergelijk bezwaar, hun onderlinge +genegenheid dwarsboomde. Dikwijls, wel is waar, schonk het gerucht +Waverley aan Freule Mac-Ivor; maar de Prins wist, dat het gerucht mild +is in deze soort van giften, en terwijl hij het gedrag der beide dames +jegens Waverley aandachtig gadesloeg, twijfelde hij niet, of de jonge +Engelschman gevoelde volstrekt geen liefde voor Flora, terwijl hij door +Rose Bradwardine bemind werd. Daar hij Waverley aan zijn dienst +wenschte te verbinden, en niet minder verlangde een daad van +welwillendheid en vriendschap te verrichten, nam de Prins bij den Baron +de eerste de beste gelegenheid te baat, om hem over het doen overgaan +van het landgoed op zijn dochter te onderhouden. De heer Bradwardine +gaf zijn toestemming; maar het gevolg er van was, dat Fergus +onmiddellijk besloot met zijn dubbel aanzoek, om een vrouw en een +graafschap, voor den dag te komen, hetwelk door den Prins, zoo als wij +gezien hebben, werd afgeslagen. De Prins, onophoudelijk met zijn eigene +veelvuldige bezigheden bezet, had tot hiertoe nog geen onderhoud met +Waverley over deze zaak gehad, ofschoon hij zich dikwijls voorgenomen +had er over te spreken. Maar na het door Fergus betuigde verlangen, zag +de Prins er de noodzakelijkheid van in, om tusschen de medeminnaars +onzijdig te schijnen, in de stille hoop, dat de zaak, die zoo veel +zaden van tweedracht in zich scheen te bevatten, zou kunnen blijven +rusten tot na den afloop der onderneming. Maar toen, op den marsch naar +Derby, de Prins aan Fergus de reden van zijn twist met Waverley +gevraagd had, en het Opperhoofd als oorzaak bijbracht, dat Eduard +gezind was, het aanzoek door dezen om de hand zijner zuster gedaan, in +te trekken, zeide hem de Prins ronduit, dat hijzelf Freule Mac-Ivors +gedrag ten opzichte van Waverley had gadegeslagen, en ten volle +overtuigd was, dat er een misverstand bij Fergus heerschte in het +beoordeelen van Waverleys handelwijze, die, gelijk hij alle reden had +te gelooven, aan Freule Bradwardine gehecht was. De hieruit tusschen +Eduard en het Opperhoofd der Mac-Ivors ontstane twist ligt, hoop ik, +den lezer nog in het geheugen. – Deze omstandigheden zullen voldoende +zijn, om zoodanige punten van ons verhaal toe te lichten, als wij, +volgens de gewoonte van alle vertellers, gepast oordeelden vooreerst in +het duister te laten, met het oogmerk om de nieuwsgierigheid van den +lezer te prikkelen. + +Toen Janet eenmaal de voornaamste door ons aangegeven feiten had +verklaard, was Waverley gemakkelijk in staat, het kluwen, dat deze hem +in handen stelde, ook voor andere geheimen van het doolhof, waarin hij +verward was geweest, te gebruiken. Aan Rose Bradwardine was hij +derhalve het leven verschuldigd, hetwelk hij nu meende gaarne in haar +dienst te willen opofferen. Bij een weinig nadenken echter werd hij +overtuigd, dat het gepaster en aangenamer was voor haar te leven, en +dat, daar hij in het bezit van een onafhankelijke fortuin was, zij ze +met hem zou kunnen deelen, hetzij in den vreemde, of in zijn eigen +vaderland. Het genoegen van verzwagerd te zijn aan zulk een +achtenswaardig man als de Baron, en van wien zijn oom sir Everard zoo +veel werk maakte, was ook een aangename gedachte, al had er anders nog +iets ontbroken, om het huwelijk gewenscht te maken. De zonderlinge +gewoonten van den man, die hem geweldig belachelijk waren voorgekomen +gedurende zijn voorspoed, schenen bij den ondergang van zijn gelukszon +in volkomen harmonie met de edele trekken van zijn karakter, en er het +eigenaardige van te verhoogen, zonder daarom den lachlust op te wekken. +Met dusdanige ontwerpen van toekomstig geluk vervuld, begaf Eduard zich +naar klein Veolan, de woning van den heer Duncan Mackwheeble. + + + + + + + + +TWEE-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK. + + + Nu is Cupido een eerlijk kind. – Hij vergoedt. + Shakespeare. + + +De heer Duncan Mackwheeble, die commissaris noch rentmeester meer was, +hoewel nog in het bezit van den blooten titel der laatste waardigheid, +was de verbanning ontgaan, door bijtijds de partij van den opstand te +verlaten, maar bovenal door zijn volslagene onbeduidendheid. + +Eduard vond hem op zijn kantoor, onder papieren en rekeningen begraven. +Vóor hem stond een groote kom havermeelpap, en aan zijn linkerhand een +hoornen lepel en een flesch bier. Terwijl hij zijn oog met inspanning +over een groot rechtsgeleerd stuk liet gaan, stak hij van tijd tot tijd +een grooten lepel vol van deze voedzame spijs in zijn wijden mond. Een +tweede lijvige flesch met brandewijn, die er bij stond, gaf óf te +kennen, dat de brave rechtsgeleerde reeds zijn morgenslok had genomen, +óf dat hij voornemens was zijn pap door een afzakkertje te doen volgen, +of wellicht had men beide veronderstellingen kunnen laten gelden. Zijn +slaapmuts en nachtrok waren weleer van tartan geweest, maar, even +voorzichtig als spaarzaam, had de rentmeester ze laten verwen, opdat +haar oorspronkelijke, onheilspellende kleur, diegenen welke hem mochten +bezoeken, niet aan zijn ongelukkigen uitstap naar Derby herinneren zou. +Om zijn portret te voltooien, was zijn gelaat tot aan de oogen met +snuif, en waren zijn vingers tot aan de toppen met inkt bemorst. Hij +keek Waverley met een vragenden blik aan, toen deze het groene hekje +binnentrad, waardoor zijn tafel en stoel voor de nadering van het +gemeen beschermd werden. Niets kon den rentmeester meer kwellen, dan +als een bekende aangesproken te worden door iemand der ongelukkige +heeren, die nu voortaan veel meer bijstand schenen te zullen behoeven, +dan ze voordeel konden aanbrengen. Maar dit was de rijke jonge +Engelschman – wie wist hoe zijn toestand was? – ook was hij de vriend +van den Baron – wat hier te doen? + +Deze gedachten gaven iets links en neerslachtigs aan de houding van den +armen man. Waverley, vervuld met de mededeeling, die hij doen wilde, +vond Mackwheeble’s stemming geheel in tweestrijd daarmede, zoodat hij +niet kon nalaten in een luiden lach uit te barsten, terwijl hij de +neiging onderdrukte, om met Syphax, uit Addison’s Cato, uit te roepen: + + + „Nu Cato is de man om hem te maken tot + Vertrouwling eens verliefden” + + +Daar de heer Mackwheeble zich maar niet kon verbeelden dat iemand +hartelijk lachen kon, als hij door gevaar omringd, of door armoede +gedrukt was, zoo verbande de opgeruimdheid die op Eduards gelaat te +lezen stond, eenigszins het bedrukte van zijn eigen gezicht, en terwijl +hij hem tamelijk hartelijk welkom op Klein Veolan heette, vroeg hij +waarmede hij verkoos te ontbijten. Zijn bezoeker had in de eerste +plaats, iets in het bijzonder met hem te verhandelen, en verzocht +vrijheid om den grendel op de deur te mogen schuiven. Duncan was lang +niet ingenomen met het nemen van deze voorzorg, die bewees dat er +gevaar te duchten was; maar hij kon niet terugtreden. + +Overtuigd dat hij op den rentmeester kon bouwen, daar diens belang het +medebracht dat hij hem getrouw zou blijven, deelde Eduard zijn +tegenwoordigen toestand, en zijn plannen voor de toekomst, aan +Mackwheeble mede. De slimme vogel luisterde eerst met alle teekenen van +beschroomdheid, toen hem, om te beginnen, medegedeeld werd, dat +Waverley nog een staatkundige balling was – maar troostte zich +eenigszins, toen hij hoorde dat hij in het bezit van een paspoort was – +en zette groote oogen op, toen hij het schitterende zijner +vooruitzichten vernam. – Toen hij echter zijn voornemen te kennen gaf, +om zijn voorspoed met Freule Rose Bradwardine te deelen, had de +verrukking den braven man bijna van zijn zinnen beroofd. De rentmeester +sprong van zijn kantoorstoel op, gelijk de Pythonesse van haar +drievoet, smeet zijn beste pruik uit het raam, omdat de bol, waarop ze +geplaatst was, hem hinderde in zijn loop, wierp zijn muts tegen den +zolder, en ving ze in het vallen weer óp, floot Tulloch-gorum, danste +in ’t rond met onnavolgbare bevalligheid en vlugheid, en wierp zich +daarop uitgeput in een leuningstoel, onder den uitroep van: „Lady +Waverley! tien duizend pond ’s jaars, en geen duit minder! – De Heer +beware me dat ik het verstand niet verlies!” + +„Amen, van ganscher harte” zeide Waverley; „maar mijnheer Mackwheeble, +laat ons thans tot de zaken overgaan.” Dit laatste woord bracht een min +of meer bedarende uitwerking teweeg; maar des rentmeesters hoofd was, +gelijk hij het zelf uitdrukte, nog „op hol.” Hij vermaakte echter zijn +pen, liniëerde een half dozijn vellen papier, met een breeden rand, +haalde Dallas van St. Martins „Stijl” van een plank, waar dat +eerbiedwaardige werk naast Stairs Instituten, Dirletons Twijfelachtige +Gevallen, Balfours Praktijk en een pak oude rekenboeken stond te +vermolmen – sloeg het boekdeel bij het artikel huwelijks-contract, op, +en maakte zich gereed om, zoo als hij het noemde, „een klein minuut op +te maken, ten einde partijen te beletten terug te treden.” + +Het kostte Waverley vrij wat moeite hem aan het verstand te brengen, +dat hij een weinig overhaast te werk ging. Hij deed hem in de eerste +plaats verstaan dat hij zijn bijstand zou noodig hebben, om te weten of +zijn verblijf hier voor het oogenblik volkomen veilig was, door aan den +officier op Tully-Veolan te schrijven, „dat de heer Stanley, een +Engelsch edelman, na verwant aan kolonel Talbot, zich wegens zaken +ophield bij den heer Mackwheeble, en, daar deze met den staat des lands +bekend was, hem zijn paspoort opzond, om door kapitein Forster nagezien +te worden.” Dit had een beleefd antwoord ten gevolge van den officier, +met een uitnoodiging voor den heer Stanley, om bij hem te komen eten; +waarvoor, onder voorwendsel van bezigheden, (gelijk zich gemakkelijk +denken laat) werd bedankt. + +Waverleys tweede verzoek was, dat de heer Mackwheeble een man te paard +zou afzenden naar **, de plaats, waar kolonel Talbot hem zou schrijven, +met bevel om daar zoo lang te wachten, tot de post een brief zou +brengen voor den heer Stanley, en dien met den meesten spoed naar Klein +Veolan te bezorgen. In een oogenblik was de rentmeester op weg om zijn +leerling (of knecht, zoo als hij zestig jaar geleden werd genoemd) Jock +Scriever, op te zoeken, en er was heel weinig tijd noodig om Jock op +den grijzen hit te doen stijgen. + +„Draag zorg dat ge hem goed rijdt, jongetje, want hij is wat kort van +adem, sedert – hm, hm! – De Heere bewaar me! (met een zachte stem) ik +zou hebben laten uitlekken – sedert ik spoorslags reed om den Prins te +halen, ten einde Vich Ian Vohr en den heer Waverley te scheiden, en een +duchtigen val voor mijn moeite kreeg. De Heer vergeve het u! Ik had den +hals kunnen breken! – ja zeker, het was een erg ding van het begin tot +het einde; – maar dit vergoedt alles. – Lady Waverley! – tien duizend +pond ’s jaars! God zegene ons!” + +„Maar ge vergeet, mijnheer Mackwheeble, dat wij de toestemming van den +Baron noodig hebben, en die van de jonge dame.” – + +„Geen zwarigheid, ik sta voor hen in – ik verbind mij persoonlijk voor +beide! – Tien duizend pond ’s jaars! het slaat Balmawhapple mors dood – +éen jaar van zulke inkomsten is geheel Balmawhapple waard, met al wat +er bij behoort. De Heer make ons dankbaar!” + +Om den stroom zijner aandoeningen te keeren, vroeg Eduard, of hij +sedert kort iets vernomen had van het opperhoofd van Glennaquoich? + +„Geen woord,” antwoordde Mackwheeble, „dan dat hij nog in het kasteel +van Carlisle was, en spoedig op leven of dood voor de rechters zou +worden gebracht. Ik wensch het jonge heerschap geen kwaad,” zeide hij, +„maar ik hoop, dat die hem gevangen hebben, hem zullen houden, en hem +niet weer naar zijn Hooglanders laten terugkeeren, om ons te kwellen +met schatting en allerlei soort van tirannieke, gewelddadige en +ondeugende onderdrukkingen en diefstal, hetzij voor hem in eigen +persoon, hetzij voor anderen, die hij als verscheurende honden uitzond. +En als hij op deze wijze geld gewonnen had, wist hij het niet eens te +bewaren, maar smeet het die ijdele Prinses, ginds te Edinburgh, in den +schoot – wel was het: zoo gewonnen, zoo geronnen. Voor mij, ik wensch +nooit weêr een Hooglander in deze streek te zien, noch een roodrok, +noch een geweer, of het mocht zijn, om een patrijs te schieten: – het +is oud lood om oud ijzer; en hebben ze u kwaad gedaan, en al hebt ge +getuigen en vonnis en wat niet tegen hen, wat baat het u? Ze hebben +geen duit om te betalen; ge behoeft het dus niet eens te vragen.” + +Onder dusdanige gesprekken, en onder het behandelen van tusschenkomende +zaken, verliep de tijd tot het middageten. Mackwheeble beloofde +intusschen dat hij het een of ander middel zou uitdenken, om Eduard, +zonder gevaar of argwaan, op Duchran, te brengen, waar Rose zich thans +ophield, hetgeen lang geen gemakkelijke taak scheen, daar de heer des +huizes een zeer ijverige voorstander van het Bewind was. Het kippenhok +was in requisitie gesteld, en de soep, en de Schotsche lamscoteletten +dampten weldra in des rentmeesters vertrekje. De kurketrekker van den +gastheer was juist in den hals van een fleschje roode wijn gestoken +(misschien wel bij gelegenheid uit de kelders van Tully-Veolan +weggekaapt), toen het gezicht van den grijzen hit, die het raam in +vollen draf voorbij rende, Mackwheeble bewoog, den wijn, hoewel met de +noodige voorzichtigheid, voor het oogenblik ter zijde te stellen. Jock +Scriever kwam binnen met een pakje voor den heer Stanley; het was +kolonel Talbots cachet; en Eduards vingers beefden, terwijl hij het +open brak. Twee officieele stukken, met alle mogelijke formaliteit +geteekend en gezegeld, vielen er uit. Ze werden haastig door den +rentmeester opgeraapt, die een natuurlijken eerbied had voor alles, wat +naar een akte geleek, en terwijl hij de titels even inzag, vielen zijn +oogen, of liever zijn bril, op: „Bescherming van wege Zijn Koninklijke +Hoogheid voor den persoon van Cosmo Comyne Bradwardine, van die plaats, +gemeenlijk genoemd Baron van Bradwardine, veroordeeld tot verbeuring +zijner goederen, wegens deelneming aan de laatste rebellie. Het andere +bleek een bescherming van gelijken inhoud te zijn voor Eduard Waverley. +– Kolonel Talbots brief luidde als volgt: + + +„Mijn waarde Eduard, + +„Ik ben pas hier gekomen, en toch heb ik mijn zaken reeds ten einde +gebracht; het heeft mij echter eenige moeite gekost, gelijk gij hooren +zult. Ik maakte mijn opwachting bij Zijn Koninklijke Hoogheid, +onmiddellijk na mijn aankomst, en vond hem in geen zeer gunstige luim +voor mijn oogmerk. Drie of vier Schotsche heeren verlieten hem juist. +Nadat hij zich zeer beleefd omtrent mij uitgelaten had, zeide hij: +„Kunt ge u verbeelden, Talbot, dat hier een half dozijn van de +aanzienlijkste heeren en beste vrienden van het Bewind ten noorden van +de Forth geweest zijn, majoor Melville van Cairnvreckan, Rubrick van +Duchran en anderen, die mij, ten gevolge van hun lastigen aandrang, +inderdaad een bescherming voor het oogenblik en de belofte voor een +toekomstige vergiffenis hebben afgedwongen, voor dien onverbeterlijken +ouden rebel, dien ze baron van Bradwardine noemen. Ze beweren, dat zijn +verheven persoonlijk karakter, en de zachtheid, door hem jegens +diegenen van ons volk betoond, die in handen der rebellen vielen, voor +hem behooren te pleiten; inzonderheid daar het verlies van zijn +bezittingen een genoegzaam zware straf voor hem schijnt te zullen +weten. Rubrick heeft op zich genomen hem bij zich in huis te nemen, tot +de zaken in het land zullen geregeld zijn; maar het is eenigszins hard, +op die wijze gedwongen te worden, zulk een dood-vijand van het Huis van +Brunswijk vergiffenis te schenken!” Dit was geen gunstig oogenblik, om +mijn zaak bloot te leggen; ik zeide evenwel, dat ik mij verheugde te +vernemen, dat Zijn Koninklijke Hoogheid geneigd was zulke verzoeken toe +te staan, daar het gebeurde mij verstoutte, in eigen persoon een +verzoek van gelijken aard te doen. Hij keek heel donker; ik gewaagde +van de standvastig medewerking onzer drie stemmen in het Huis, +zinspeelde zediglijk op mijn verdiensten buiten ’s lands, ofschoon deze +slechts in zoo verre van waarde waren, als Zijn Koninklijke Hoogheid ze +wel had willen aannemen, terwijl ik tamelijk sterk op zijn eigene +betuigingen van vriendschap en genegenheid drukte. Hij was verlegen, +maar onverzettelijk. Ik liet het staatkundige belang doorschemeren dat +er in gelegen was, om, voor alle volgende gelegenheden, den erfgenaam +van zulk een fortuin, als dat uws ooms, aan de woelingen der +ontevredenen te ontrukken. Maar ik bracht niet den minsten indruk te +weeg. Ik sprak van de verplichting, waaronder ik jegens Sir Everhard, +en persoonlijk jegens u lag, en vroeg, als de eenige vergelding voor +mijn diensten, dat het hem behagen mocht, mij de middelen te +verschaffen om dankbaar te kunnen zijn. Ik merkte dat hij bij +voortduring weigeren wilde, en terwijl ik mijn aanstelling uit den zak +haalde, zeide ik, als een laatste toevlucht, dat, daar Zijn Koninklijke +Hoogheid, onder deze dringende omstandigheden, mij geen gunst waardig +keurde, die hij geen zwarigheid had gemaakt aan andere heeren te +verleenen, wier diensten ik bezwaarlijk kon gelooven, dat gewichtiger +waren dan de mijne, ik vergunning moest verzoeken, met de meeste +bescheidenheid om mijn aanstelling in handen van Zijn Koninklijke +Hoogheid neer te leggen, en de dienst te verlaten. Hierop was hij niet +voorbereid; hij beval mij mijn aanstelling weder op te steken; zeide +het een en ander zeer vleiends over mijn diensten, en stond mijn +verzoek toe. Gij zijt derhalve weder vrij man; en ik heb in uw naam +beloofd, dat gij u voortaan als een „zoete jongen” zult gedragen, en in +geheugen houden, wat gij aan de zachtmoedigheid van het Bewind +verschuldigd zijt. Dus ziet gij, dat mijn Prins even edelmoedig kan +zijn als de uwe. Ik beweer inderdaad niet, dat hij een gunst bewijst +met al die buitenlandsche gratie en complimenten, waardoor uw dolende +Prins zich onderscheidt; maar hij heeft eenvoudige, Engelsche manieren, +en de blijkbare tegenzin, waarmede hij uw verzoek toestaat, bewijst dat +hij zijn eigene neiging aan uw wenschen ten offer heeft gebracht. – +Mijn vriend, de Adjudant-Generaal, heeft mij een duplicaat bezorgd van +des Barons bescherming (daar het oorspronkelijke in handen is van den +majoor Melville); ik zend het u, omdat ik weet, dat, zoo gij hem vinden +kunt, het u genoegen zal doen de eerste te zijn, om hem dit heuglijk +bericht over te brengen. Hij zal natuurlijk, zonder tijdverlies, naar +Duchran vertrekken, om daar eenige dagen quarantaine te houden. Wat u +betreft, ik geef u vrijheid om hem derwaarts te vergezellen, en daar +een week te blijven, dewijl ik vernomen heb, dat zekere schoone dame in +die streek is. En ik heb het genoegen u te berichten, dat, welke +vordering gij ook in haar gunst moogt maken, dit hoogst aangenaam zal +zijn aan Sir Everhard en Freule Rachel, die u nooit voor goed gevestigd +en uw vooruitzichten voor geregeld zullen houden, noch de Drie Loopende +Hermelijnen in veiligheid, voor en aleer gij hun een mevrouw Eduard +Waverley zult voorstellen. Nu, zekere liefdezaak van mijzelven +verstoorde – een heel aantal jaren geleden – eenige maatregelen, die +toen ten beste van de Drie Loopende Hermelijnen werden voorgeslagen; +dus ben ik, als eerlijk man, verplicht, hun vergoeding te schenken. +Maak derhalve een goed gebruik van uw tijd, want als uw week verloopen +is, zal het noodig zijn, dat gij naar Londen gaat, om uw vrijspraak +voor de rechters te doen gelden. Als altijd, waarde Waverley, oprecht +en van ganscher harte de uwe, + + Philips Talbot.” + + + + + + + + +DRIE-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK. + + + Gelukkig ’t vrijen, + Wil ’t ras gedijen. + + +Toen Eduard een weinig bekomen was van de eerste verrukking door deze +uitmuntende tijdingen veroorzaakt, stelde hij den heer Mackwheeble +oogenblikkelijk voor, naar het dal te gaan, om den Baron met den inhoud +er van bekend te maken. Maar de voorzichtige rentmeester merkte te +recht op, dat, zoo de Baron zich terstond in het openbaar vertoonde, de +boeren en de dorpelingen licht tot uitspattingen in het bewijzen hunner +vreugde zouden overslaan, en aanstoot geven aan „de bestaande machten,” +een soort van wezens, voor wie de rentmeester altijd een onbepaalden +eerbied koesterde. Hij sloeg dus voor, dat Waverley zich naar Janet +Gellatley begeven, en den Baron, onder bedekking van den nacht, naar +Klein Veolan brengen zou, waar hij nog eens de weelde van een goed bed +zou mogen smaken. Onderwijl, zeide hij, zou hij zelf naar kapitein +Forster gaan, hem de bescherming van den Baron toonen, en diens +toestemming vragen, om hem dien nacht te mogen herbergen. Hij zou zorg +dragen, dat er met den morgen paarden gereed waren, om hem naar Duchran +te brengen, te gelijk met den heer Stanley, „welken naam ik +veronderstel, dat gij voor het oogenblik zult behouden,” zeide de +rentmeester. + +„Zeker, mijnheer Mackwheeble; maar zoudt gij heden avond niet zelf naar +het dal gaan, om uw patroon te ontmoeten?” + +„Dat zou ik heel gaarne doen; en ik ben u wel zeer dankbaar, dat gij +mij aan mijn schuldigen plicht herinnert. Maar ik zal eerst na +zonsondergang van den kapitein terug zijn, en op dezen ongelegen tijd +heeft het al een kwaden naam – daar is zoo iets met de oude Janet +Gellatley, dat niet recht in den haak is. De Baron wil deze dingen niet +gelooven, maar hij is altijd onvoorzichtig en roekeloos – en nooit voor +mensch noch duivel bang geweest. Maar ik weet dat Sir George Mackenzie +zegt, dat geen godgeleerde ontkennen kan dat er toovenaars zijn, dewijl +er in den Bijbel staat: gij zult ze niet laten leven; en dat geen +rechtsgeleerde het betwijfelen kan, dewijl de wet er de doodstraf op +stelt. Dus is zoo wel de wet als het Evangelie er voor. En wilt gij aan +Leviticus geen geloof slaan, zoo moogt gij toch het wetboek gelooven. – +Maar gij kunt in dit opzicht uw eigen weg volgen; dat is Duncan +Mackwheeble onverschillig. Echter zal ik heden avond om de oude Janet +zenden; het is best die soort van lieden te vriend te houden, en ik zal +Davie noodig hebben, om het spil te draaien; want ik zal Eppie een +vette gans op tafel laten brengen voor het avondeten.” + +Toen het dicht bij zonsondergang was, spoedde Waverley zich naar de +hut, en hij moest bekennen, dat het bijgeloof geen ongelukkige keus had +gedaan, wat de plaatselijke gelegenheid en het voorwerp zelf betrof om +er een denkbeeldigen schrik op te gronden. Het een en ander geleek +sprekend naar de beschrijving van Spencer: + + + Daar vond ze, in een diep en donker dal, + Een hut uit leem en rietwerk opgeslagen, + Omgeven door een breeden zoden wal. + Een tooverkol, met innig zelfbehagen, + Bewoonde die, als oord van weelde en lust; + Ze had zich gansch met lompen toegerust, + En scheen vrijwillig haar ellend te dragen, + Verwijderd van de wereld, opdat niet + Haar duivelskunsten en haar booze streken, + Door ’s buurmans oog ter kwader uur bespied, + Aan ’t licht gebracht, zich bitter zagen wreken + Door kracht der wet die toovnaars nooit ontziet. + + +Eduard trad de stulp binnen, terwijl hij zich deze regels voor den +geest riep. De arme oude Janet, gebogen door de jaren, en zwart door +den rook van haar vuur, strompelde door de hut met een berkenbezem, en +mompelde in zichzelve, terwijl zij haar haard en vloer wat reinigde, om +de door haar verwachte gasten zoo goed mogelijk te ontvangen. Het +geluid van Waverleys tred deed haar schrikken, en over alle ledematen +beven, terwijl zij een schuchteren blik op hem sloeg; zoozeer waren +haar zenuwen gespannen geweest voor de veiligheid van haar heer. Niet +zonder veel moeite deed Waverley haar begrijpen, dat de Baron nu niets +meer voor zijn persoon te vreezen had, en toen zij dit heuglijk nieuws +ten slotte gevat had, viel het even moeielijk haar te doen gelooven, +dat hij niet weder in het bezit van zijn goederen komen zou. „Dat +behoorde toch zoo,” zeide ze „hij zou ze wel weêr krijgen; niemand zou +verlangen om hem zijn eigendom te benemen, nadat men hem vergiffenis +geschonken had. En wat dien Inch-Grabbit betreft, om hem zou ik soms +wenschen een tooverheks te zijn, als ik niet vreesde, dat de Booze mij +bij het woord zou houden.” Nu gaf Waverley haar eenig geld, en beloofde +dat haar getrouwheid betoond zou worden. „Hoe kan ik beter beloond +worden, mijnheer, dan juist daardoor dat ik mijn ouden meester en +Freule Rose mag zien terug komen, om gebruik te maken van hetgeen hun +toekomt?” + +Waverley nam nu afscheid van Janet, en stond spoedig weder voor de +schuilplaats van den Baron. Op een zacht gefluit, zag hij den ouden +heer het hoofd buiten het hol steken, even als een oude das, die den +omtrek verkent. „Ge zijt wat vroeg gekomen, mijn goede jongen,” zeide +hij, terwijl hij weder naar binnen klom; „ik twijfel, of de roodrokken +de taptoe reeds geslagen hebben, en vóor dien tijd zijn wij niet +veilig.” + +„Goed nieuws kan nooit te vroeg gebracht worden,” zeide Waverley; en +met een onbeschrijfelijke vreugde deelde hij hem de gelukkige tijding +mede. De oude man stond een tijdlang in stille godsdienstige aandoening +verzonken, en riep toen uit: „De Heer zij geloofd! – Ik zal mijn kind +weder zien!” + +„Om nooit, naar ik hoop, weder van haar te scheiden,” zeide Waverley. + +„Ik vertrouw, met Gods hulp, van neen, tenzij om haar de middelen tot +haar onderhoud te verschaffen; want mijn zaken zijn in geen al te +besten toestand; maar wat beteekenen de goederen dezer wereld?” + +„En indien,” zeide Waverley bedeesd, „er een middel bestond om Freule +Bradwardine tegen de wisselvalligheid der fortuin te beveiligen in den +rang, waarin ze geboren is, zoudt gij daartegen hebben, waarde Baron, +omdat het een uwer vrienden tot den gelukkigsten man op aarde maken +zou?” De Baron keerde zich om, en keek hem met grooten ernst aan. „Ja,” +ging Eduard voort, „ik zal mijn vonnis niet eer als ingetrokken +beschouwen, voordat gij mij verlof geeft, om u naar Duchran te +vergezellen, en –” + +De Baron scheen al zijn waardigheid te verzamelen, om een gepast +antwoord te vinden voor iets, dat hij, op een anderen tijd, behandeld +zou hebben als een plechtige inleiding tot een voorstel van een +verbintenis tusschen de huizen van Bradwardine en Waverley. Maar al +zijn pogingen daartoe waren te vergeefs; de vader behield de overhand +op den Baron; de trotschheid op rang en geboorte was verdwenen; – in +zijn vreugdevolle verbazing hiep een lichte zenuwtrekking over zijn +gelaat, terwijl hij toegaf aan de gewaarwordingen der natuur; hij sloeg +de armen om Waverleys hals en snikte uit: „Mijn zoon, mijn zoon! als ik +de wereld had doorzocht, zou ik mijn keus tot u bepaald hebben.” Eduard +beantwoordde de omhelzing met de innigste hartelijkheid, en bewaarde +voor een poos het stilzwijgen. Eindelijk werd het door Eduard +afgebroken. „Maar Freule Bradwardine?” – + +„Zij heeft nooit een anderen wil, dan dien haars ouden vaders gehad; +daarenboven gij ziet er goed uit, bezit eerlijke beginselen en zijt van +goede geboorte. – Neen, neen, zij heeft nooit een anderen dan den +mijnen gehad, en in mijn schoonste dagen had ik nooit een wenschelijker +bruidegom voor haar kunnen vinden, dan den neef van mijn uitmuntenden +ouden vriend, sir Everard. – Maar ik hoop, jongen, dat gij niet +voorbarig in deze zaak te werk gaat; ik hoop, dat gij u heb verzekerd +van de goedkeuring uwer eigene vrienden en naastbestaanden, bijzonder +van uw oom, die in loco parentis is? Laat ons dit toch niet vergeten.” +Eduard verzekerde hem, dat sir Everard er hoogelijk door vereerd zou +zijn, wanneer hij zag dat zijn aanzoek zoo vleiend werd aangenomen, en +dat het zijn volkomene goedkeuring wegdroeg; ten bewijze waarvan hij +den Baron kolonel Talbots brief ter hand stelde. Deze las dien met +groote oplettendheid. „Sir Everard,” zeide hij, „verachtte altijd den +rijkdom, in vergelijking met eer en geboorte: en, het is zoo, hij heeft +weinig reden om de Diva Pecunia zijn hof te maken. En daar die Malcolm +zich als een vadermoorder heeft doen kennen – want ik kan hem geen +anderen naam geven, wegens het van de hand doen der familiegoederen – +zou ik thans evenwel wenschen (hier vestigde de Baron zijn oogen op een +gedeelte van het dak, dat boven de boomen uitkwam) dat ik Rose het oude +nest had kunnen nalaten, met de prullen die er bij hooren. – En +evenwel,” zeide hij, terwijl hij op zachter toon voortging, „het is +misschien zoo het best; want als de baron van Bradwardine, zou ik het +licht voor mijn plicht gehouden hebben, zekere voorwaarde te stellen, +wat den naam en het wapen betreft, waarvan niemand het mij, nu als een +edele zonder land, met een dochter zonder huwelijksgoed, tot een +vergrijp kan maken wanneer ik er van afzie.” + +„Nu, de Hemel zij geloofd,” dacht Eduard, „dat Sir Everard deze +bezwaren niet hoort! De drie loopende hermelijnen en de kruipende beer +hadden elkander gewis bij de ooren gekregen.” Hij verzekerde daarop den +Baron, met al het vuur van een jeugdigen minnaar, dat hij in Roses hart +en hand alleen zijn geluk zocht, en hij zich even zoo gelukkig rekende +met haars vaders eenvoudige toestemming, alsof hij zijn dochter éen +graafschap ten huwelijk had medegegeven. + +Thans hadden zij Klein Veolan bereikt; de gans dampte op de tafel, en +de rentmeester zwaaide met mes en vork. Zijn patroon en hij zagen +elkander met innige blijdschap weder. Ook de keuken had haar +gezelschap. De oude Janet had bij den haard plaats genomen; Davie had, +tot zijn onsterfelijke eer, het spit gedraaid; en zelfs Ban en Buscar +werden, in de gulheid van Mackwheebles verheugd gemoed, tot aan de keel +toe met voedsel vol gepropt, en lagen thans op den vloer te snorken. + +Den volgenden dag reisden de Baron en zijn jonge vriend naar Duchran, +waar de eerste verwacht werd, omdat men er onderricht was van het +welslagen der bijna eenstemmige pogingen, door de Schotsche vrienden +van het bewind ten zijnen behoeve aangewend. Deze waren zoo algemeen en +zoo krachtig geweest, dat men het bijna voor zeker hield, dat zelfs +zijn eigendommen behouden zouden geweest zijn, indien zij niet gevallen +waren in de roofzieke handen van zijn onwaardigen bloedverwant, wiens +rechten, op de misdaad van den Baron gegrond, door geen genade van de +Kroon mochten gekrenkt worden. De oude edelman zeide echter met zijn +gewone opgeruimdheid, dat hij meer in zijn schik was met den schat, +dien hij in de hoogachting zijner naburen bezat, dan hij zou geweest +zijn met een herstelling in integrum, indien deze mogelijk ware +geweest. + +Wij zullen geen poging wagen, om de ontmoeting van vader en dochter te +beschrijven, die elkander zoo teeder beminden, en onder zulke +gevaarlijke omstandigheden van elkander waren gescheiden. Nog minder +zullen wij trachten Roses hoogen blos te beschrijven, bij de ontvangst +van Waverley, en alles behalve onderzoeken, of zij eenige +nieuwsgierigheid aan den dag legde, wat de bijzondere aanleiding betrof +tot zijn reize naar Schotland, in dit tijdsgewricht. Zelfs zullen wij +den lezer niet lastig vallen met de omslachtige bijzonderheden eener +vrijerij, van vóór zestig jaren. Het is genoeg te zeggen, dat, onder +zulk een nauwgezetten ceremoniemeester, als de Baron, alle dingen in +behoorlijken vorm behandeld werden. Hij nam, des morgens na hun +aankomst, zelf de taak op zich, om Rose met Waverleys aanzoek bekend te +maken, waaraan zij met een gepaste mate van maagdelijke beschroomdheid +het oor leende. Het gerucht zegt evenwel, dat Waverley, den avond te +voren, vijf minuten gevonden had, om haar te verwittigen van hetgeen er +gaande was – juist op een oogenblik, dat het gezelschap naar drie om +elkander geslingerde slangen keek, waaruit in den tuin een springende +fontein haar waterstralen opzond. + +Mijn schoone lezeressen mogen het zelve beoordeelen, maar, wat mij +betreft, ik kan niet begrijpen, hoe zulk een gewichtige zaak in zulk +een kort tijdsbestek zou kunnen worden medegedeeld; althans, zij nam +een geheel uur weg op de wijze, waarop de Baron ze behandelde. + +Waverley werd thans als een verklaard minnaar, in alle vormen, +beschouwd. Hij werd, door middel van lachjes en knikjes van de dame des +huizes, genoopt naast Freule Bradwardine aan tafel plaats te nemen, en +tegenover Freule Bradwardine haar maat te zijn bij het spel. Kwam hij +het vertrek in, dan was het zeker dat die van de vier jonge dames +Rubrick, welke toevallig naast Rose zat, zich herinnerde, dat zij haar +schaar of haar vingerhoed aan het andere einde van de kamer had laten +liggen, met oogmerk, om de plaats naast Freule Bradwardine voor hem +open te laten. En soms, wanneer papa en mama niet bij de hand waren, om +haar in bekoorlijke deftigheid te houden, veroorloofden de dametjes +zich wel eens eventjes tegen elkander te glimlachen. Ook had de oude +heer van Duchran nu en dan zijn aardigheden, en de oude dame haar +aanmerkingen. Zelfs de Baron kon niet altijd zijn deftigheid bewaren; +maar Rose behoefde niet verlegen te zijn voor zijn grappen, want zijn +vernuft was doorgaans in een Latijnsche kleeding gehuld. Ook de knechts +grinnikten soms vrij zichtbaar, en de meiden schaterden wel eens +tamelijk luid; in één woord, er scheen in geheel het gezin iets +geheimzinnigs in wenken en houding te heerschen. Alice Bean, het knappe +meisje uit het hol, die, sedert haars vaders „ongeluk” – zoo als zij +het noemde – bij Rose als kamenier diende, lachte en knikte om het +hardst mede, Rose en Eduard verduurden echter al deze kleine +kwellingen, zoo als andere paren vóor of na hen hebben gedaan; maar zij +vonden waarschijnlijk een of ander middel om zich schadeloos te +stellen; want over het geheel genomen, schenen zij niet bijzonder +ongelukkig te zijn, gedurende Waverleys zesdaagsch, verblijf te +Duchran. + +Er werd ten slotte bepaald, dat Eduard naar Waverley-Honour zou +vertrekken, om de noodige schikkingen te maken voor zijn huwelijk. +Vervolgens zou hij zich naar Londen begeven, om de noodige maatregelen +te nemen, ter bepleiting zijner zaak, ten einde zoo spoedig mogelijk +terug te keeren, en de hand zijner verloofde te ontvangen. Hij nam zich +tevens voor, kolonel Talbot op zijn reis te bezoeken; maar bovenal was +het zijn doel, het lot van het ongelukkig opperhoofd van Glennaquoich +te leeren kennen, hem te Carlisle te gaan bezoeken, en te trachten of +er iets te doen ware, zoo niet om genade te verkrijgen, dan ten minste +verandering of verzachting van de straf waartoe hij bijna zeker zou +worden veroordeeld; en, in het ergste geval, der lijdende Flora een +schuilplaats bij Rose aan te bieden, of haar anders op alle mogelijke +wijze van dienst te zijn. Het lot van Fergus scheen moeielijk af te +wenden. Eduard had reeds gepoogd zijn vriend, kolonel Talbot, voor hem +te winnen; maar deze had, bij zijn antwoord, duidelijk te kennen +gegeven, dat zijn invloed in zaken van dezen aard geheel uitgeput was. + +De kolonel bevond zich nog te Edinburgh, en was voornemens eenige +maanden dáar te blijven, ten gevolge van een aantal bezigheden hem door +den hertog van Cumberland opgedragen. Hij wachtte daar lady Emilia, wie +door de geneesheeren was aangeraden, de reis zoo langzaam mogelijk te +doen, terwijl zij haar het gebruik van geitenmelk hadden aanbevolen; +zij zou den tocht naar het noorden afleggen onder geleide van Francis +Stanley. Eduard ontmoette derhalve den kolonel te Edinburgh, en deze +wenschte hem op de hartelijkste wijze geluk met zijn aanstaand +huwelijk, en nam tevens met genoegen onderscheidene boodschappen op +zich, die onze held verplicht was hem bij zijn vertrek op te dragen. +Maar ten aanzien van Fergus was hij onverbiddelijk. Hij bewees Eduard +inderdaad, dat zijn tusschenkomst nutteloos zou zijn. Maar bovendien +bekende kolonel Talbot, dat hij, in gemoede, zijn invloed voor dezen +ongelukkige niet zou kunnen bezigen. De gerechtigheid, die eenige straf +voor degenen eischte, welke de geheele natie in vrees en rouw gedompeld +hadden, kon wellicht geen gepaster slachtoffer gekozen hebben. Hij had +de wapens opgevat met de meest volkomen kennis van den aard zijner +onderneming. Hij had zijn taak wel overwogen en er al de gevolgen van +berekend. Zijns vaders lot had hem geen vrees kunnen inboezemen; de +zachtheid der wetten, die hem in zijns vaders eigendom en rechten +hersteld had, kon hem niet vermurwen. Dat hij dapper, edelmoedig en met +een aantal goede eigenschappen bedeeld was, dit alles maakte hem +slechts te gevaarlijker; dat hij verlicht en kundig was, verhoogde +slechts het onvergefelijke zijner misdaad; dat hij een geestdrijver was +in een kwade zaak, was een oorzaak te meer om hem tot haar martelaar te +maken. Maar bovenal was hij het middel geweest, om verscheidene +honderden in het veld te brengen, die, buiten hem, nooit den vrede des +lands zouden verstoord hebben. + +„Ik herhaal het,” zei de Kolonel, „dat jeugdige Opperhoofd heeft, +ofschoon de Hemel weet dat ik hem als mensch van ganscher harte +beklaag, het wanhopige spel, dat hij speelde, ten volle overwogen en +gekend. Hij dobbelde om leven of dood, om een graafschap of een graf; +en men kan hem, zonder het land onrecht te doen, niet toelaten zijn +inzet terug te nemen, omdat het lot zich tegen hem heeft verklaard.” + +Dusdanig was de redeneering dier tijden, zelfs van deugdzame en +gevoelige menschen, tegenover een overwonnen vijand. Laat ons vroom +hopen, dat wij, in dit opzicht ten minste, nooit de tooneelen zullen +aanschouwen, noch de gevoelens koesteren, die zestig jaar geleden +algemeen waren in het Britsche rijk. + + + + + + + + +VIER-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK. + + + Morgen? O, dat is spoedig! – Spaart hem! spaart hem! + Shakespeare. + + +Eduard, gevolgd door zijn vorigen bediende, Alick Polwarth, die te +Edinburgh weêr bij hem in dienst getreden was, bereikte Carlisle, +terwijl het gerechtshof nog zitting hield om over zijn ongelukkige +makkers uitspraak te doen. Hij had zich gehaast, helaas! niet met +eenige de minste hoop, om Fergus te redden, maar om hem voor het laatst +te zien. Ik had moeten melden, dat, zoodra hij vernam dat de dag der +terechtstelling bepaald was, hij gelden had overgemaakt om de +gevangenen op de meest onbekrompen wijze te doen verdedigen. Een +procureur en een der eerste advocaten waren met de verdediging belast; +maar het was als wanneer de eerste geneesheeren bij het ziekbed van een +stervenden van aanzien worden geroepen – de doctoren, om hun voordeel +te doen met een onberekenbaren kans op een poging der natuur – de +rechtsgeleerden, om zich te bedienen van een waarschijnlijk +rechterlijken misslag. Eduard drong de gerechtszaal binnen, die met een +ontelbare menigte was opgevuld; maar daar hij uit het noorden kwam, en +wegens zijn groote drift en aandoening, gehouden werd voor een +nabestaande van de gevangenen maakte iedereen voor hem plaats. Het was +de derde zitting van het hof, en er waren twee mannen voor de balie. De +uitspraak: „schuldig!” was reeds geschied. In dit plechtige oogenblik +viel Eduards blik op de beide beschuldigden voor de balie. Men kon zich +niet bedriegen in de fiere houding en edele trekken van Fergus +Mac-Ivor, ofschoon zijn kleeding slordig was, en zijn gelaat de +ziekelijke, gele kleur eener langdurige en harde gevangenschap had +aangenomen. Aan zijn zijde stond Evan Maccombich. Eduard werd door een +gevoel van duizeling overvallen, toen hij het oog op hen sloeg: maar +bij kwam weêr tot zichzelf, toen de griffier de plechtige woorden +uitsprak: „Fergus Mac-Ivor van Glennaquoich, anders genoemd Vich Ian +Vohr, en Evan Mac-Ivor, in de Dhu van Tarrascleugh, anders genaamd Evan +Dhu, anders genaamd Evan Maccombich of Evan Dhu Maccombich – gij, en +ieder van u, staat terecht als schuldig aan hoogverraad. Wat hebt gij +voor uzelven in te brengen, waarom het hof geen vonnis tegen u zou +vellen, om te sterven volgens de wet?” + +Zoodra de voorzittende rechter de noodlottige zwarte kap, bij het +uitspreken van een doodvonnis in gebruik, opzette, plaatste Fergus zijn +eigen muts op het hoofd, zag hem met een vasten en ernstigen blik aan, +en antwoordde met onbewogen stem: „Ik mag dit talrijk gehoor niet laten +veronderstellen, dat ik op zulk een oproeping niets heb te antwoorden. +Maar hetgeen ik te zeggen heb, zoudt gij niet dulden dat gehoord werd; +want mijn verdediging zou uw veroordeeling zijn. Ga dan, in Gods naam, +voort met te doen, wat u vrijstaat. Gisteren, en den dag te voren, hebt +gij vonnissen uitgesproken die het eerlijkste en beste bloed als water +hebben doen vloeien. – Spaar het mijne niet. Indien dat van al mijn +voorouders in mijn aderen vloeide, zou ik het in dezen strijd hebben +gewaagd.” Daarop hernam hij zijn plaats, en weigerde weder op te staan. + +Evan Maccombich zag hem met grooten ernst aan, en scheen, opstaande, +verlangend om op zijn beurt te spreken; maar het gewoel in het hof, en +de moeielijkheid om te denken in een andere taal, dan die waarin hij +gewoon was zich uit te drukken, deden hem zwijgen. Er liep een gemompel +van medelijden onder de aanschouwers rond, in de overtuiging, dat de +arme kerel voornemens was zich op het gezag van zijn Opperste te +beroepen, en dat als een verschooning voor zich aan te voeren. De +rechter gebood stilte, en moedigde Evan aan, om voort te gaan. + +„Ik wilde alleen zeggen, Mylord,” zeide Evan, op een toon, dien hij +voor innemend bedoelde, „dat, zoo Mylord, en het edele hof, Vich Ian +Vohr dezen enkelen keer wilden vrijlaten, en hem naar Frankrijk laten +gaan, om Koning Georges bewind niet meer te verontrusten, dat ik +verklaar dat een zestal van de besten van zijn clan gereed zullen zijn, +om in zijn plaats ter dood gebracht te worden; en zoo gij mij naar +Glennaquoich wilt laten gaan, zal ik ze u zelf halen, om onthoofd of +opgehangen te worden, en gij kunt met mij beginnen.” + +In weerwil van het plechtige der gelegenheid, werd er een soort van +gelach in de zaal gehoord, over dezen vreemden voorslag. De rechter +stuitte deze onwelvoegelijkheid, en nadat Evan, met een strengen blik +in het rond had gezien, zeide hij, zoodra het gedruisch had opgehouden: +„Zoo de Saxische heeren lachen, omdat een arme kerel als ik, mij +verbeeld, dat mijn leven, of het leven van zes van mijn rang, dat van +Vich Ian Vohr opweegt, dan hebben zij naar allen schijn recht; maar zoo +zij lachen, omdat zij denken, dat ik mijn woord niet zou houden, noch +terugkomen om hem te lossen, dan kan ik hun verzekeren, dat zij noch +het hart van een Hooglander, noch de eer van een fatsoenlijk man +kennen.” + +Er bestond geen lust meer tot lachen onder het gehoor, en er volgde een +doodelijke stilte. + +Nu sprak de rechter over beide gevangenen het vonnis uit, door de wet +op hoogverraad gesteld, met al de daarmede gepaard gaande +schrikwekkende bijzonderheden. De voltrekking van het vonnis werd +bepaald op den volgenden dag. „Voor Fergus Mac-Ivor,” voer de rechter +voort, „kan ik geen hoop op gratie koesteren. Gij moet u tegen morgen +bereiden voor uw laatste lijden, en uw groot verhoor hier namaals.” + +„Ik verlang niets anders, Mylord,” antwoordde Fergus, op denzelfden +manhaftigen en vasten toon. + +Het hardvochtig gezicht van Evan, dat onophoudelijk op zijn Opperhoofd +was gevestigd geweest, werd door een traan bevochtigd. „Voor u, arme, +onwetende,” ging de rechter voort, „die, de denkbeelden volgende, +waarin gij zijt opgevoed, ons heden een treffend voorbeeld hebt +gegeven, hoe de getrouwheid, den Koning en den Staat alleen +verschuldigd, door uw ongelukkige begrippen van clanschap, is +overgebracht op een bijzonder persoon, wiens eerzucht eindigt met u tot +het werktuig zijner misdaden te maken – voor u, zeg ik, gevoel ik zoo +veel medelijden, dat, zoo gij het van u kunt verkrijgen, om gratie te +vragen, ik mijn best zal doen, om u die te bezorgen – anders –” + +„Gratie! voor mij geen gratie!” riep Evan uit; „daar gij het bloed van +Vich Ian Vohr gaat vergieten, is de eenige gunst, die ik van u zou +wenschen te ontvangen, iemand te bevelen mij de handen los te maken, +mij mijn sabel terug te geven, en dan maar een minuut te blijven +zitten, waar gij zijt.” + +„Brengt de gevangenen weg,” zei de rechter, „zijn bloed kome over zijn +eigen hoofd!” + +Bijna verpletterd onder het gewicht zijner smartelijke gewaarwordingen, +bemerkte Eduard, dat de stroom der menigte hem reeds naar buiten op +straat had medegesleept, eer hij wist waar hij zich bevond. Zijn eerste +wensch was, Fergus nog eens te zien en te spreken. Hij deed aanzoek aan +het kasteel, waar zijn ongelukkige vriend gevangen zat, maar zag zich +den toegang geweigerd. „De groot-sheriff had den gouverneur verzocht,” +zeide een onderofficier, „om niemand bij den gevangene toe te laten, +uitgezonderd zijn biechtvader en zijn zuster.” + +„En waar was Freule Mac-Ivor?” Men gaf hem haar adres. Zij was ten +huize van een achtenswaardige katholieke familie nabij Carlisle. + +Van de deur van het kasteel teruggewezen, en niet wagende om aanzoek +bij den groot-sheriff of de rechters te doen, in zijn eigen slecht +aangeteekenden naam, nam hij toevlucht tot den rechtsgeleerde, die voor +Fergus was opgetreden. Deze heer zeide hem, dat men beducht was voor +den openbaren geest, en dat deze zou misleid worden indien men de +laatste oogenblikken dezer Jacobieten, door de vrienden van den +Pretendent liet beschrijven; dat daarom een besluit genomen was, om aan +alle menschen, die zich niet op bloedverwantschap konden beroepen, het +bezoeken der gevangenen te weigeren. Evenwel beloofde hij (om den +erfgenaam van Waverley-Honour te verplichten) voor hem een verlof van +toegang tot den gevangene te verkrijgen, op den volgenden morgen, eer +hem zijn ketenen zouden afgenomen worden, voor de, voltrekking van het +vonnis. + +„Spreekt men dus van Fergus Mac-Ivor,” dacht Waverley, „of droom ik? +Van Fergus, den stouten, den ridderlijken, met die vrije ziel? het +verheven hoofd van een stam, die hem aanbad? Is dit de man, dien ik de +jacht heb zien aanvoeren en den aanval besturen, – de dappere, de +werkzame, de jeugdige, de edele, de lieveling der vrouwen en het +onderwerp der gezangen – is hij het, die geketend is als een +boosdoener? Die op een horde naar de gemeene galg zal worden gesleept, +om een langzamen en wreeden dood te sterven, en verminkt te worden door +den ellendigste onder de stervelingen? Van kwade voorbeduiding zeker, +was het spook, dat zulk een noodlot aan het dappere opperhoofd van +Glennaquoich boodschapte!” + +Met een bevende stem verzocht hij den rechtsgeleerde, om een middel te +verzinnen, waardoor Fergus van zijn voorgenomen bezoek zou worden +verwittigd, indien hij het verlof daartoe verkrijgen mocht. Na dit +verzocht te hebben verliet hij hem, en teruggekomen in de herberg, +schreef hij een nauwelijks leesbaar briefje aan Flora Mac-Ivor, waarin +hij haar zijn voornemen te kennen gaf, om haar dien avond te bezoeken. +De bode bracht een brief terug, waarin Eduard Floras schoon, en +duidelijk schrift herkende, door een hand geschreven, die zelfs +nauwelijks scheen gebeefd te hebben, onder dit gewicht van ellende, +„Freule Flora Mac-Ivor,” zoo luidde de inhoud van den brief, „kon niet +weigeren den liefsten vriend van haar lieven broeder te zien, ook in +haar tegenwoordige omstandigheden van nooit geëvenaarde ellende.” + +Toen Eduard Flora Mac-Ivors tijdelijke verblijfplaats bereikte, werd +hij terstond toegelaten. In een ruim en donker behangen vertrek zat +Flora bij een tralievenster, terwijl zij zich met het naaien van iets +onledig hield, dat naar een kleed van wit flanel geleek. Op een kleinen +afstand zat een bejaarde vrouw, oogenschijnlijk een vreemde, en tot een +geestelijke orde behoorende. Zij las in een katholiek gebedenboek; maar +legde het, toen Waverley binnen kwam, op tafel en verliet de kamer. +Flora stond op om hem te ontvangen, en reikte hem de hand; maar geen +van beide waagde het een gesprek aan te vangen. Haar schoone kleur was +geheel verdwenen, haar voorkomen aanmerkelijk vermagerd, en haar gelaat +en handen zoo wit als het zuiverste marmer, hetgeen een sterk contrast +met haar donkere kleeding en gitzwart haar opleverde. Maar onder al +deze teekenen van rouw, was er niets in haar kleeding dat men ongepast +of verwaarloosd had mogen heeten – zelfs het haar, schoon geheel zonder +sieraad, was met de gewone zorgvuldigheid opgemaakt. De eerste woorden, +die zij uitte, waren: „Hebt gij hem gezien?” + +„Helaas, neen!” antwoordde. Waverley, „men heeft mij den toegang +geweigerd.” + +„Deze gestrengheid is in overeenstemming met al het overige,” zeide +zij; „maar wij moeten ons onderwerpen. Zult ge nog toegang tot hem +verkrijgen, denkt ge?” + +„Tegen – tegen – morgen!” zeide Waverley, maar sprak het laatste woord +zoo zacht uit, dat het bijna onverstaanbaar was. + +„Ja, morgen of nooit,” zeide Flora, „tot” – voegde zij er bij, naar +boven ziende, „de tijd komt, dat wij, naar ik vertrouw, allen elkander +zullen wederzien. Maar ik hoop, dat gij hem zien zult, terwijl de aarde +hem nog draagt. Hij heeft u altoos in het diepst van zijn hart bemind, +ofschoon – maar het is dwaasheid van het verledene te spreken.” + +„Inderdaad dwaasheid!” herhaalde Waverley. + +„Zelfs van de toekomst, waarde vriend,” zeide Flora, „en voor zoo ver +het wereldsche gebeurtenissen betreft; want hoe dikwijls heb ik mij +niet de verschrikkelijke mogelijkheid van deze vreeselijke uitkomst +voorgesteld, hoe dikwijls mij niet ten taak gesteld te overwegen, hoe +ik mijn deel daarvan zou kunnen dragen, en toch, hoe verre zijn mijn +voorstellingen gebleven beneden de voorbeeldelooze ellende van dit +uur!” + +„Waarde Flora, zoo uwe geestkracht” – + +„Ja, daar schuilt het,” antwoordde zij eenigszins woest, „er huist, +mijnheer Waverley, een onrustige duivel in mijn hart, die fluistert – +maar het zou dwaasheid zijn naar hem te hooren – dat de geestkracht +waarop Flora zich verhief, haar broeder heeft – vermoord!” + +„Barmhartige God! hoe kunt gij zulk een vreeselijke gedachte uiten?” + +„Ja, is het niet afgrijselijk? En toch vervolgt ze mij als een spook. +Ik weet dat het niets dan ijdele verbeelding is, maar zij wil er zijn, +zij wil mij haar verschrikkingen opdringen; zij wil fluisteren dat mijn +broeder, even levendig als vurig, de veerkracht van zijn geest over +honderd voorwerpen zou verdeeld hebben. Ik was het, die hem leerde ze +te vereenigen, en alles op dit ijselijk en wanhopig spel te zetten. O, +dat ik mij herinneren kon, maar eens tegen hem gezegd te hebben: „Blijf +te huis, spaar uzelven, uw vazallen, uw leven, voor ondernemingen, die +binnen het bereik liggen van een mensch.” Maar, o mijnheer Waverley, ik +hitste zijn vurig gemoed aan, en voor de helft ten minste heeft hij +zijn ondergang aan zijn zuster te wijten!” + +Dit vreeselijk denkbeeld zocht Eduard te bestrijden, door allerlei +onzamenhangende redenen, die hem maar voor den geest kwamen. Hij +herinnerde haar de beginselen, waarnaar beide het hun plicht achtten te +handelen, en waarin zij waren opgevoed. + +„Denk niet, dat ik ze vergeten heb,” hernam zij, terwijl zij snel +opkeek; „ik heb geen berouw over zijn onderneming, omdat zij +berispelijk of slecht was: neen! op dat punt ben ik gewapend; maar ik +voel berouw omdat het onmogelijk was, dat zij anders kon eindigen, dan +op deze wijze.” + +„Intusschen,” vervolgde Eduard, „scheen zij niet altijd zoo wanhopig en +gewaagd, en Fergus’ stoute geest zou deze zaak omhelsd hebben, of gij +het goedgekeurd hadt, of niet. Uw raad heeft alleen gediend om +standvastigheid aan zijn gedrag te verleenen, om zijn besluit +waardigheid bij te zetten, niet om het te overhaasten.” Flora had +spoedig opgehouden naar Eduard te luisteren, en was weder met haar +naald bezig. + +„Herinnert gij u,” zeide zij, terwijl zij met een ijzingwekkenden +glimlach opzag, „dat gij mij eens onledig hebt gevonden met het in +gereedheid brengen van Fergus’ bruidsgeschenken, en nu naai ik zijn +bruigomskleed. Onze vrienden hier,” dus ging zij met gesmoorde +aandoening voort, „zullen gewijde aarde, in hun kapel gunnen aan de +bloedige overblijfselen van den laatsten Vich Ian Vohr. Maar ze zullen +niet allen bijeen rusten; neen, – zijn hoofd! – ik zal de laatste +jammerlijke voldoening niet hebben, om de koude lippen te kussen van +mijn lieven, lieven Fergus!” + +Hier viel de ongelukkige Flora, na een paar snikken, op haar stoel in +zwijm. De dame, die zich in het voorvertrek verwijderd had, trad thans +haastig binnen, en verzocht Eduard de kamer; maar niet het huis, te +verlaten. + +Toen hij, na verloop van bijna een half uur, teruggeroepen werd, bevond +hij dat Flora Mac-Ivor, door een krachtige inspanning, eenigszins tot +bedaren gekomen was. En nu waagde hij het Rose Bradwardines aanspraken +te laten gelden, om als een aangenomen zuster beschouwd te worden, die +het recht had om haar bij te staan in haar plannen voor de toekomst. + +„Ik heb een brief van mijn lieve Rose gehad,” antwoordde zij, „met +hetzelfde oogmerk. De droefheid is baatzuchtig en inhalig, anders zou +ik geschreven hebben om haar te kennen te geven, dat ik, zelfs in mijn +eigene wanhoop, een zweem van genoegen smaakte, bij het vernemen van +haar gelukkige vooruitzichten, en bij het hooren dat de goede oude +Baron aan de algemeene schipbreuk is ontkomen. Geef dit aan mijn +liefste Rose; het is het eenige sieraad van waarde, dat haar arme Flora +bezit, en het was het geschenk van een vorstin.” Ze stelde hem een +doosje ter hand, dat het diamanten halssnoer bevatte, waarmede ze +gewoon was haar lokken te versieren. „Voor mij is het in het vervolg +nutteloos. De goedheid mijner vrienden heeft mij een schuilplaats +bezorgd in het klooster der Schotsche Benedictijner nonnen te Parijs. +Morgen – als ik wezenlijk morgen overleven kan – ga ik op reis, met +deze eerwaarde zuster. En nu, mijnheer Waverley, vaarwel! Moogt gij zoo +gelukkig zijn met Rose, als gij verdient; en denk soms aan de vrienden, +die gij verloren hebt. Doe geen moeite om mij weder te zien; het zou +een misplaatste vriendelijkheid wezen.” + +Zij reikte Eduard de hand, waarop hij een stroom van tranen vergoot; +met bevende schreden verliet hij de kamer, en keerde naar Carlisle +terug. In de herberg vond bij een brief van zijn rechtsgeleerden +vriend, die hem berichtte, dat hij den volgenden morgen bij Fergus zou +worden toegelaten, zoodra de poorten open waren, en dat het hem vergund +zou zijn bij zijn vriend te blijven, tot de aankomst van den sheriff +het teeken zou wezen voor den noodlottigen tocht. + + + + + + + + +VIJF-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK. + + + Een treur’ger afscheid breekt het hart, + De doods-trom is omwonden, de baar bekleed met zwart. + Campbell. + + +Na een slapeloozen nacht, vond de eerste morgenstraal Waverley op de +esplanade, voor de oude Gothische poort van Carlisle-Castle. Maar hij +stapte lang, in allerlei richtingen, heen en weêr, vóor dat het uur +geslagen had, waarop, volgens de bepalingen voor de bezetting, de +poorten open gingen en de valbrug neêrgelaten werd. Hij vertoonde zijn +pas aan den sergeant van de wacht, en werd toegelaten. De plaats van +Fergus gevangenis was een donker, overwelfd vertrek in het midden van +het kasteel; het bestond uit een lompen, ouden toren, waaraan een +groote oudheid werd toegeschreven, en was omringd door buitenwerken, +die oogenschijnlijk uit den tijd van Hendrik VIII, of ongeveer dien +tijd waren. Het geknars der zware ouderwetsche grendels en boomen, die +men wegschuiven moest om Eduard binnen te laten, werd beantwoord door +het gerammel van ketenen, toen het ongelukkige Opperhoofd, vast en +zwaar geboeid, zich langs den steenen vloer zijner gevangenis +voortsleepte, om zich in de armen van zijn vriend te werpen. + +„Mijn waarde Eduard,” zeide hij, op krachtigen en zelfs opgeruimden +toon, „dat is echt vriendschappelijk van u. Ik heb met het grootst +genoegen uw aanstaand geluk vernomen. En hoe gaat het met Rose, en hoe +maakt het onze wonderlijke oude vriend, de Baron? Wèl, naar ik hoop, +omdat ik u in vrijheid zie – en hoe zult gij den voorrang regelen +tusschen de drie loopende hermelijnen en den beer en den +laarzentrekker?” + +„Waarde Fergus, hoe kunt ge van zulke dingen spreken, in een oogenblik +als dit?” + +„Wel, zeker zijn wij Carlisle onder gelukkiger voorteekenen +binnengetrokken – op den zestienden November jongstleden, bij +voorbeeld, toen wij naast elkander er binnenrukten, en de witte vlag op +dezen ouden toren heschen. Maar, ik ben geen kind, om neêr te gaan +zitten en te schreien, omdat het geluk mij niet is nageloopen. Ik wist +welken kans ik liep; wij hebben het spel moedig gespeeld, en het +verlorene zal moedig betaald worden. En nu, laat ons, daar mijn tijd +kort is, over de dingen spreken, die mij de meeste belangstelling +inboezemen. – De Prins? is hij aan de bloedhonden ontsnapt?” + +„Ja, hij is in veiligheid.” + +„Ha! God zij geloofd! Vertel mij de bijzonderheden dier ontsnapping.” + +Waverley verhaalde hem die merkwaardige geschiedenis, voor zoo ver ze +toen was uitgelekt, een verhaal, waarnaar Fergus met de grootste +belangstelling luisterde. Vervolgens vroeg hij naar een aantal andere +vrienden, en deed in het bijzonder onderzoek naar het lot, van zijn +eigene clanslieden. Zij hadden minder geleden dan andere stammen, die +in de zaak betrokken waren geweest; want daar zij zich, voor een groot +deel, verstrooid en naar huis begeven hadden, na de gevangenneming van +hun Opperhoofd, gelijk dit een algemeen gebruik onder de Hooglanders +was, had men hen niet gewapend aangetroffen, toen de opstand voor goed +gedempt werd, zoodat ze om die reden met minder gestrengheid behandeld +werden. Fergus vernam deze bijzonderheden met groote voldoening. + +„Gij zijt rijk, Waverley,” zeide hij, „en gij zijt edelmoedig; als gij +hoort, dat deze arme Mac-Ivors verontrust worden in hun ellendige +bezittingen, door den een of anderen harden opzichter of agent van het +Bewind, herinner u dan, dat gij hun tartan hebt gedragen en een +aangenomen zoon zijt van hun geslacht. De Baron, die onze zeden kent, +en dicht bij ons land woont, zal u den tijd en de middelen wel doen +kennen, om als hun beschermer op te treden. Wilt gij dit den laatsten +Vich Ian Vohr beloven?” + +Eduard, zooals men gemakkelijk denken kan, gaf zijn woord, hetwelk hij +ook zoo onbekrompen en mild gestand deed, dat zijn gedachtenis nog in +deze dalen voortleeft, onder den naam van den „Vriend der Zonen van +Ivor.” + +„O, mocht het God behagen,” ging het Opperhoofd voort, „dat ik u mijn +rechten overdragen kon op de liefde en gehoorzaamheid van dit oude en +brave geslacht: – of ten minste, gelijk ik gepoogd heb, dat zij den +armen Evan overreedden, om zijn leven op de aangeboden voorwaarde aan +te nemen, en voor u te zijn, wat hij voor mij geweest is, de +goedhartigste – de braafste – de meest verknochte.” + +De tranen, die zijn eigen lot hem niet in de oogen kon lokken, +stroomden ruim om dat van zijn zoogbroeder. + +„Maar,” zeide hij, terwijl hij ze droogde, „dat kan niet. Gij kunt voor +hen geen Vich Ian Vohr zijn; en deze drie tooverwoorden, zeide hij, +half lachende, „zijn de eenige talisman voor hun gevoel en hun hart, en +de arme Evan moet zijn zoogbroeder in den dood volgen, gelijk hij hem +zijn geheele leven door gevolgd heeft!” + +„En ik weet zeker,” zeide Maccombich, terwijl hij zich van den vloer +oprichtte, waarop hij, uit vrees van hun gesprek te storen, zoo stil +gelegen had, dat Eduard, bij de duisternis van het vertrek, zijn +tegenwoordigheid niet eens bemerkt had, – „ik weet zeker, dat Evan +nooit een beter lot wenschte noch verdiend heeft, dan juist dat van met +zijn Opperhoofd te sterven.” + +„En nu,” zeide Fergus, „daar wij van de clanschap spreken – wat dunkt u +nu van de voorspelling van den Bodach Glas?” – En eer Eduard antwoorden +kon, vervolgde hij: „Ik zag hem gisteren nacht weder – hij stond +bestraald door den maneschijn, die, uit dat hooge en enge venster, op +het voeteneinde van mijn bed viel. Waarom zou ik hem vreezen, dacht ik +– morgen, – lang voor dezen tijd, – zal ik even onstoffelijk zijn als +hij. „Leugengeest,” riep ik, „zijt gij gekomen, om uw wandelingen op +aarde te besluiten, en de zegepraal te vieren over den val des laatsten +afstammelings van uw vijand?” Het spook scheen te knikken en te +glimlachen, terwijl het uit mijn gezicht verdween. Wat dunkt u er van? +– ik deed dezelfde vraag aan den priester, die een goed en verstandig +man is; hij stemde toe, dat de kerk erkende dat zulke verschijningen +mogelijk waren, maar drong er op aan, dat ik mijn geest niet zou +vermoeien met daarover te peinzen, daar ons de verbeelding zulke +vreemde streken speelt. Wat dunkt u er van?” + +„Ik ben het met uw biechtvader eens!” hernam Waverley, die niets liever +wenschte dan allen redetwist over zoodanig punt op zulk een oogenblik +te vermijden. Een tik aan de deur kondigde thans dien goeden man aan, +en Eduard verwijderde zich terwijl hij den beiden gevangenen de laatste +sacramenten, volgens het Roomsche kerkgebruik, toediende. + +Na verloop van een uur werd hij weder toegelaten; kort daarop kwam een +kommando soldaten met een smid, om de boeien van de beenen der +gevangenen los te klinken. + +„Gij ziet,” zeide Fergus met een glimlach, „welk een compliment men aan +onze Hooglandsche spierkracht en moed maakt – wij hebben hier geketend +gelegen als wilde dieren, totdat onze beenen door kramp verlamd zijn, +en nu ze ons los maken, zenden ze zes soldaten met geladen geweren, om +te beletten, dat wij het slot stormenderhand veroveren!” + +Eduard vernam later, dat deze strenge voorzorg gebezigd werd, ten +gevolge eener wanhopige poging der gevangenen, om te ontsnappen, waarin +zij op het punt waren geweest van te slagen. + +Spoedig hierop riepen de trommels de bezetting onder de wapens. „Dit is +de laatste marsch!” zeide Fergus, „dien ik hooren en waaraan ik +gehoorzamen zal. En nu mijn beste, beste Eduard, laat ons, eer wij +scheiden, van Flora spreken – een onderwerp, dat de teêrste snaar +raakt, die nog in mij trilt.” + +„Wij scheiden hier niet,” zeide Waverley. + +„Ja, zeker, gij moet mij niet verder vergezellen. Niet, dat ik hetgeen +volgt, voor mijzelven vrees,” zeide hij met fierheid, „de natuur heeft +zoo wel haar martelingen, als de kunst, en hoe gelukkig zouden wij den +man prijzen, die aan de benauwdheden eener pijnlijke en doodelijke +ongesteldheid binnen den tijd van een half uur ontsnapte? En deze zaak +mogen ze rekken, zoo veel ze willen, langer duren kan het niet. Maar +het gezicht van hetgeen een stervende in staat is met vastberadenheid +uit te staan, zou voor een levenden vriend wel eens doodelijk kunnen +zijn. – Deze fraaie wet op het hoogverraad,” ging hij met vastheid en +bedaardheid voort, „is een der zegeningen, Eduard, waarmede uw vrij +vaderland ons arm oud Schotland heeft begunstigd, daar, naar ik hoor, +onze eigen rechtspleging veel zachter was. Wanneer er geen woeste +Hooglanders meer met zulke teedere gunsten te beweldadigen zijn, zullen +ze het uit hunne wetboeken schrappen, daar het hen gelijk stelt met een +volk van kannibalen, even als zij de zotternij zullen laten varen, van +een gevoelloos hoofd te pronk te stellen voor de oogen van het publiek. +Zij zijn niet geestig genoeg om het mijne met een papieren kroontje te +versieren; daarin zou nog iets satirieks gelegen zijn. Ik hoop evenwel, +dat ze het op de Schotsche poort zullen zetten, opdat, zelfs na mijn +dood, mijn oogen gekeerd mogen zijn naar de blauwe heuvels van mijn +vaderland, dat ik zoo hartelijk liefheb. De Baron zou er bijgevoegd +hebben: + + + „Moritur, et moriens dulces reminiscitur Argos.” [183] + + +Een beweging, en het geluid van raderen en paardenhoeven liet zich +thans op de binnenplaats van het kasteel hooren. „Ik heb u gezegd, +Eduard, dat gij mij niet moet volgen, en dit geluid herinnert mij dat +mijn uur gekomen is. Vertel mij dus, hoe gij de arme Flora gevonden +hebt?” + +Waverley gaf, met een door aandoeningen afgebroken stem, verslag van de +stemming waarin hij Flora had gevonden. + +„Arme Flora!” antwoordde het Opperhoofd, „ze zou haar eigen dood veel +lichter verduurd hebben dan den mijne. Gij, Waverley, zult spoedig het +geluk dat onderlinge liefde in het huwelijk schenkt, leeren kennen – +lang, lang mogen Rose en gij het genieten! – maar gij zult nooit de +reinheid van het gevoel kunnen beseffen, dat twee weezen, als Flora en +mij, verbindt, die, om zoo te zeggen alléen gelaten in de wereld, van +de vroegste kindschheid af, alles in alles voor elkander waren. Maar +haar ernstige denkbeelden van plicht en haar innige gevoelens van +gehechtheid aan het koninklijk geslacht, zullen haar geest nieuwe +krachten verleenen, nadat de folterende smart dezer scheiding bedaard +is. Zij zal dan aan Fergus denken, als aan den held van ons geslacht, +wiens daden te herdenken haar een onuitsprekelijk genot zal zijn.” + +„Zal ze u dan niet eens zien? Ze scheen er op te rekenen.” + +„Een noodzakelijk bedrog zal haar dit laatste verschrikkelijk afscheid +sparen. Ik zou van haar niet hebben kunnen scheiden zonder tranen, en +ik kan het denkbeeld niet dulden, dat deze lieden denken zouden, dat ze +de macht hebben mij die uit de oogen te persen. Men heeft Flora wijs +gemaakt, dat ze mij later zien zou, en deze brief, die mijn biechtvader +haar ter hand zal stellen, zal haar berichten dat alles voorbij is.” + +Thans verscheen, een officier, en berichtte dat de groot-sheriff en +zijn gevolg buiten de poort van het kasteel wachtten, „om de lichamen +van Fergus en Evan Maccombich op te eischen.” „Ik kom,” antwoordde +Fergus. En terwijl hij Eduards arm greep en door Evan Dhu en den +priester werd gevolgd, daalde hij de trappen van den toren af; de stoet +werd door de soldaten gestoten. De binnenplaats was bezet met een +eskadron dragonders en een bataljon infanterie, en carré geschaard. In +het midden van hun gelederen was de slede, of horde, waarop de +gevangenen naar de plaats der terechtstelling, omtrent een kwartier ver +van Carlisle, moesten gesleept worden. Ze was zwart geverwd en met een +schimmel bespannen. Aan het eene einde van dit voertuig zat de +scherprechter, een kerel, even afzichtelijk als zijn ambt, met de +groote bijl in de hand; aan het andere einde, het dichtst bij het +paard, was een ledige plaats voor twee personen. Door den langen en +donkeren Gothisch gewelfden gang, die naar de brug geleidde, zag men +den groot-sheriff en zijn gevolg te paard, wien de etiquette, die de +burgerlijke en militaire autoriteiten van elkander scheidt, niet +toeliet nader te komen. „Geen kwade toerusting voor een laatste +tooneel,” zeide Fergus, verachtelijk glimlachende, terwijl hij een blik +op het schrikbarende toestel wierp. Evan Dhu, wiens oog op de +dragonders viel, riep met eenige verbittering: „Dit zijn dezelfde +knapen, die te Gladsmuir weg liepen, voordat wij nog een dozijn van hen +doodslaan konden. Thans zien ze er echter dapper genoeg uit.” De +priester verzocht hem te zwijgen. + +Thans naderde de slede; en Fergus zich omkeerende omhelsde Waverley, +kuste hem op beide wangen, en stapte vlug naar zijn plaats. Evan zette +zich naast hem. De priester zou in een rijtuig van den katholieken heer +volgen, bij wien Flora gehuisvest was. Op het oogenblik dat Fergus met +de hand een afscheidsgroet aan Waverley toewierp, omsloten de soldaten +de slede, en de geheele stoet zette zich in beweging. Er was een +oogenblik van oponthoud aan de poort, daar de Gouverneur van het +kasteel en de groot-sheriff een kleine formaliteit verrichtten, dewijl +de militaire Officier de personen der misdadigers aan de burgerlijke +autoriteiten moest uitleveren. „Leve koning George!” riep de +groot-sheriff. Fergus richtte zich echter overeind op de slede, en +antwoordde met luide en vaste stem: „Leve koning Jacobus!” Dit waren de +laatste woorden, door Waverley uit den mond zijn vriends gehoord. + +De trein zette zich op nieuw in beweging, en de slede verdween van +onder de gewelfde poort, waar ze een oogenblik had stil gehouden. De +doodsmarsch, gelijk hij genoemd wordt, liet zich toen hooren, en de +zwaarmoedige tonen vermengden zich met den klank eener doffe klok, die +in de naburige hoofdkerk geluid werd. De tonen der krijgsmuziek werden +hoe langer hoe onhoorbaarder, naar gelang de trein verder en verder +voorttrok; en weldra hoorde men niets anders dan het akelig +onheilspellend geluid van een aantal kerkklokken. + +Thans waren de laatste soldaten uit het gewelf verdwenen, dat ze +gedurende verscheidene minuten waren doorgetrokken; de binnenplaats was +geheel ledig; maar Waverley stond er nog roerloos, met de oogen op den +duisteren doorgang gevestigd, waar hij zoo even den laatsten blik van +zijn vriend had opgevangen. Eindelijk vroeg hem een dienstmaagd van den +Gouverneur, door medelijden getroffen over de onuitsprekelijke smart, +die op zijn gelaat te lezen stond, of hij niet naar binnen wilde gaan +en zich een oogenblik nederzetten? Ze moest haar vraag tweemaal +herhalen, eer hij haar begreep, maar eindelijk bracht dit hem weder tot +zichzelven. Hij bedankte haar voor haar vriendelijkheid met een +vluchtige beweging, trok met de hand zijn hoed diep in de oogen, en +liep, nadat hij het kasteel verlaten had, zoo snel hij kon door de +ledige straten, tot hij zijn herberg bereikt had, waar hij op zijn +kamer vloog en de deur grendelde. + +Na verloop van omstreeks anderhalf uur, die hem een eeuw van +onuitsprekelijke smart toescheen, verwittigden hem het geluid van +trommels en fluiten, die een vroolijk deuntje speelden, en het verwarde +gedruisch der menigte, waardoor thans de geheel verlaten straten gevuld +werden, dat alles voorbij was en dat het volk terugkeerde van het +ijselijk tooneel. Ik zal het niet wagen zijn aandoeningen te +beschrijven. + +Des avonds bezocht hem de priester, en berichtte dat hij dit deed op +verzoek van zijn overleden vriend, om hem te verzekeren, dat Fergus +Mac-Ivor gestorven was gelijk hij geleefd had, en tot het laatste toe +zijner vriendschap was indachtig geweest. Hij voegde er bij, dat hij +ook Flora had bezocht, wier zielstoestand bedaarder scheen, nu alles +afgeloopen was. Met haar en zuster Theresia was de priester voornemens +Carlisle den volgenden dag te verlaten, en zich naar de naaste zeehaven +te begeven, waar hij naar Frankrijk wenschte scheep te gaan. Waverley +dwong dezen goeden man een ring van eenige waarde, en een som gelds aan +te nemen, om gebezigd te worden (daar hij dacht dat dit Flora aangenaam +wezen zou) tot katholieke kerkdiensten, voor de nagedachtenis van zijn +vriend. „Fungarque inani munere” [184], dacht hij, toen de geestelijke +vertrokken was. „Maar waarom zou men deze hulde aan de nagedachtenis +niet rangschikken naast andere bewijzen van liefde en genegenheid, door +alle gezindten aan de herinnering der afgestorvenen gewijd?” + +Den volgenden morgen, voor dag en dauw, verliet Eduard de stad +Carlisle, met het vaste voornemen, om nooit weder een voet binnen haar +muren te zetten. Hij durfde nauwelijks omzien naar de Gothische +bolwerken van de versterkte poort. „Ze zijn hier niet,” zeide Alick +Polwarth, die de reden giste van den aarzelenden blik, door Waverley +achter zich geworpen, en die, vervuld met de gemeene zucht naar het +verschrikkelijke, met al de bijzonderheden der terechtstelling bekend +was. „De hoofden staan boven de Schotsche poort, zoo als men die noemt. +Het is jammer van Evan Dhu, die een zeer welmeenend, goedhartig mensch +was voor een Hooglander, en waarlijk, dat was de heer van Glennaquoich +ook, voor zoo ver hij geen van zijn kwade buien had.” + + + + + + + + +ZES-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK. + +DULCE DOMUM. + + +Het gevoel van afgrijzen, waarmede Waverley Carlisle verliet, +veranderde langzamerhand in een zachte droefgeestigheid, een overgang, +verhaast door de pijnlijke, maar toch troostrijke taak die hij te +vervullen had met aan Rose te schrijven. Hij kon het smartelijke gevoel +niet verbergen, dat deze rampzalige gebeurtenis in hem opwekte; maar +hij wenschte ze in zulk een licht te plaatsen, dat haar verbeelding, +hoe zeer ze zelve er ook door getroffen mocht worden, er niet al te +zeer door geschokt werd. Trapsgewijs gewende hij zich meer en meer aan +het tafereel dat hij voor Rose had geschetst om haar gevoeligheid te +sparen, en zijn volgende brieven werden opgeruimder, en zinspeelden op +de vooruitzichten op hoop en geluk, die zich voor hen ontsluierden. +Maar, ofschoon zijn eerste verschrikkelijke aandoeningen in zachte +droefgeestigheid waren overgegaan, toch had Eduard zijn vaderland reeds +bereikt, eer hij, zoo al bij vroegere gelegenheden, zijn blikken met +vreugde kon laten weiden over de schoonheden der alles bezielende +natuur. + +Nu begon hij, voor het eerst sedert hij Edinburgh verlaten had, het +genot te smaken, dat bijna door allen wordt ondervonden, die naar een +welig, volkrijk en uitnemend bebouwd land terugkeeren, uit streken waar +woestheid en eenzame en treurige grootheid met elkander om den voorrang +dingen. Maar hoe zeer werden deze gewaarwordingen verhoogd, toen hij +het grond-eigendom betrad, zoo lang door zijn voorvaderen bezeten – de +oude eiken van Waverley-park herkende – zich voor den geest riep, met +welk genoegen hij Rose naar al zijn lievelingsplekjes geleiden zou – +eindelijk de torens van het grijze slot zich zag verheffen boven het +geboomte, dat het omringde, en zich in de armen wierp van de dierbare +bloedverwanten, aan wie hij zoo veel eerbied en liefde verschuldigd +was. + +Het geluk hunner ontmoeting werd door geen enkel woord van verwijt +verstoord. Integendeel, hoe veel angst Sir Everard en Freule Rachel +gedurende Waverleys gevaarlijken tocht met den jongen Prins uitgestaan +hadden, stemde die toch te goed met de beginselen waarin ze waren +opgevoed, om er hem een bestraffing, of zelfs eenige berisping over te +doen hooren. Bovendien had kolonel Talbot den weg met groot beleid voor +Waverley geëffend, door uit te weiden over zijn moedig gedrag als +krijgsman, bijzonder over zijn dapperheid en edelmoedigheid te Preston; +tot de verbeelding van den Baronet en zijn zuster, ontvlamd door het +denkbeeld, dat hun neef man tegen man had gevochten met zulk een +uitnemenden krijgsman als de Kolonel zelf, hem gevangen gemaakt en van +den dood gered had, Eduards krijgsverrichtingen op een lijn stelden met +die van Wilibert, Hildebrand en Nigel, de zoo hoog geroemde helden van +hun geslacht. + +Waverleys gestalte, gehard door oefening, en veredeld door het +krijgsmansberoep, had een krachtiger en gespierder voorkomen verkregen, +waardoor niet alleen het verhaal van den Kolonel bevestigd werd, maar +tegelijk al de bewoners van Waverley-Honour verrast en verrukt werden. +Ze verdrongen zich om hem te zien, te hooren en zijn lof te vermelden. +De heer Pembroke, die, gelijk men wel zal gelooven, in het geheim zijn +verstand en moed verhief, wegens het omhelzen van het ware belang der +kerk van Engeland, berispte echter zijn kweekeling vriendschappelijk, +dat hij zoo achteloos met zijn handschriften te werk gegaan was, +hetwelk hem, zoo als hij zeide, inderdaad eenige persoonlijke +onaangenaamheden berokkend had; daar hij, toen de Baronet door een +koningsbode was gevangen genomen, het voorzichtig had geoordeeld, een +schuilplaats op te zoeken, die wegens het gebruik, dat er in vroeger +dagen van gemaakt was, „Het priesterhol” geheeten werd. Onze geleerde +verzekerde dat de keldermeester er slechts eenmaal daags met voedsel +komen durfde; zoodat hij herhaalde keeren genoodzaakt was geweest zijn +middagmaal met spijzen te doen, die, òf geheel koud, òf, hetgeen nog +erger was, slechts half warm waren; gezwegen van de omstandigheid, dat +zijn bed soms in geen twee dagen werd opgemaakt. Waverley dacht +onwillekeurig aan de schuilplaats van den baron van Bradwardine, die +wél te vreden was met Janets onthaal en eenige bossen stroo in een +rotshol; maar hij maakte geen aanmerkingen over een tegenstelling, die +zijn waardigen leermeester slechts smartelijk hadden kunnen aandoen. + +Alles was nu in de weer met het maken van toebereidselen voor Eduards +huwelijk, een gebeurtenis, die de goede Baronet en Freule Rachel +beschouwden als een vernieuwing hunner eigene jeugd. Deze +echtverbintenis was hun, gelijk kolonel Talbot reeds had te kennen +gegeven, allerverkieslijkst voorgekomen, daar zij in alle opzichten, +uitgezonderd wat het geld betrof, wenschelijk was, en zij zelven meer +dan overvloedig met tijdelijke middelen gezegend waren. De heer +Clippurse werd dus op Waverley-Honour ontboden, onder betere +voorteekenen dan bij den aanvang van ons verhaal. Maar de heer +Clippurse kwam niet alleen; want, daar hij nu in jaren gevorderd was, +had hij zich verbonden met een neef, een jonger gier, gelijk onze +hedendaagsche Juvenalis [185] aan wien wij het verhaal van Swallow den +procureur te danken hebben, hem wellicht genoemd zou hebben – en zij +dreven thans hunne zaken onder de firma van Clippurse en Hookem. Deze +brave mannen kregen bevel om de noodige huwelijksvoorwaarden op te +stellen, en wel op zulk een milden en onbekrompen voet alsof Eduard de +eenige erfgename van een pair, met hare vaderlijke erfgoederen aan haar +hermelijnen mantel gehecht, zou trouwen. + +Maar, alvorens een onderwerp te beginnen, welks langdradigheid +spreekwoordelijk is geworden, moet ik den lezer herinneren aan een +steen, door een ledigloopenden, speelzieken knaap een heuvel afgerold +(een tijdkorting, waarmede ik zelf, in mijn jeugdige jaren, zeer goed +vertrouwd was). De steen beweegt zich eerst langzaan, terwijl hij, door +af te wijken, elk beletsel van eenig belang vermijdt; maar als hij zijn +vollen loop heeft verkregen, en het einde van zijn loopbaan nadert, +jaagt en dondert hij naar beneden, met ellenlange sprongen, bekommert +zich om heggen en sloten evenmin als een Yorkshiresche jager, en +bereikt zijn grootste snelheid, als hij op het punt is om voor eeuwig +tot rust te komen. Evenzoo is de loop van een verhaal, gelijk dat, +hetwelk gij hier aantreft; de eerste gebeurtenissen zijn met zorg tot +in de minste bijzonderheden beschreven, opdat gij, vriendelijke lezer, +met het karakter van ieder persoon door zijn handelingen zoudt bekend +worden, liever dan door het vervelender middel van rechtstreeksche +beschrijving; maar nu de geschiedenis ten einde loopt, springen wij +over al zulke omstandigheden heen, die, hoe belangrijk ook, reeds door +uw verbeelding zijn vooruit gezien, en wij laten u al datgene +veronderstellen, wat, indien wij het verhaalden, terecht zou worden +beschouwd, alsof wij misbruik van uw geduld wenschten te maken. + +Wij zijn er dus niet toe gestemd, om u al de vervelende werkzaamheden +van de heeren Clippurse en Hookem, of die hunner ambtgenooten, door wie +de zaak van Eduard Waverley en zijn aanstaanden schoonvader moest +bepleit worden, breedvoerig te schilderen, integendeel, wij willen u +alleen met meer uitlokkende onderwerpen kort bezig houden. De brieven, +bij voorbeeld, die tusschen sir Everard en den Baron, bij deze +gelegenheid, werden gewisseld, ofschoon in hun soort, voorbeeldelooze +staaltjes van welsprekendheid, moeten wij aan de meêdoogenlooze +vergetelheid prijs geven. Ook kan ik u niet uitvoerig vertellen, hoe de +waardige tante Rachel, niet zonder een kiesche en teerhartige +toespeling op het door Rose gebrachte offer, waardoor haar +bruidsdiamanten in handen van Donald Bean Lean gekomen waren, haar +juweelkistje van een stel voorzag, dat de afgunst eener hertogin zou +hebben kunnen opwekken. Verder zal de lezer de goedheid gelieven te +hebben, om zich te verbeelden, dat Job Houghton en zijn vrouw +behoorlijk verzorgd werden; hoewel men hun nooit aan het verstand heeft +kunnen brengen, dat hun zoon op een andere wijze gevallen was, dan +vechtende aan de zijde van zijn jongen meester; zoo dat Alick, die, als +een voorstander der waarheid, menige noodelooze poging had gedaan, om +hun de ware omstandigheden te verklaren, ten laatste bevel kreeg, geen +woord meer van de zaak te reppen. Hij stelde zich echter schadeloos, +door allerhande verhalen van wanhopige gevechten, afgrijselijke +schavotstraffen en spook- en moordgeschiedenissen, waardoor hij de +verbazing van den geheelen bediendenkring opwekte. + +Maar ofschoon deze gewichtige zaken zich, in een verhaal, spoedig laten +vertellen, even als het verslag van een rechtsgeding in een nieuwsblad, +zoo was echter, in weerwil van al den haast, dien Waverley maken kon, +de tijd, door de rechterlijke behandeling gevorderd, gevoegd bij het +oponthoud door de manier van reizen dier dagen oorzaak, dat er nog ruim +twee maanden verliepen, eer Waverley, na Engeland verlaten te hebben, +nog eens ten huize van den heer van Duchran afstapte, om de hand zijner +verloofde bruid te vragen. + +De dag van de voltrekking zijns huwelijks werd op den zesden na zijn +aankomst bepaald. De baron van Bradwardine, bij wien huwen, doopen en +begraven feesten waren van hooge en plechtige beteekenis, voelde +eenigen spijt, dat, de familie van Duchran daaronder begrepen, benevens +al de naaste buren, die aanspraak konden maken om bij zulk een +gelegenheid tegenwoordig te zijn, er niet meer dan dertig personen +konden bijeen gebracht worden. „Toen hij zelf trouwde,” zeide hij, +„waren er drie honderd geboren edellieden te paard, benevens hun +bedienden, en nog een veertigtal Hooglandsche edelen, die nooit te +paard zitten, tegenwoordig.” + +Maar zijn trots vond eenigen troost in het denkbeeld, dat, daar hij en +zijn schoonzoon zoo kort geleden onder de wapens waren geweest tegen +het bewind, het stof tot gegronde vrees en aanstoot aan de bestaande +overheid zou kunnen geven, wanneer de vrienden, nabestaanden en +verbondenen hunner huizen, zich als in optocht tot den krijg hier +verzamelden, gelijk anders het oude gebruik van Schotland bij +dergelijke gelegenheden medebracht. – „En zonder twijfel,” dus besloot +hij met een zucht, „een groot aantal van diegenen, die zich het meest +op deze gewenschte bruiloft zouden hebben verheugd, zijn òf vertrokken +naar betere gewesten, òf zwerven thans rond als ballingen buiten hun +vaderland.” + +Het huwelijk greep op den bepaalden dag plaats. De eerwaardige heer +Rubrick, bloedverwant van den eigenaar der gastvrije woning, waar het +gevierd werd, en kapelaan van den baron van Bradwardine, had het +genoegen het jonge paar in te zegenen. Frans Stanley was +bruigoms-jonker, daar hij zich, met dat oogmerk, bij Eduard gevoegd +had, kort na diens aankomst te Duchran. Lady Emilia en kolonel Talbot +waren voornemens geweest, de plechtigheid bij te wonen, doch, toen de +tijd daar was, bleek het dat haar gezondheid haar niet veroorloofde +zulk een verre reis te doen. Ter vergoeding daarvan werd er bepaald, +dat Eduard Waverley en zijn echtgenoot, die, benevens den Baron, van +plan waren terstond een bezoek op Waverley-Honour af te leggen, op hun +tocht derwaarts eenige dagen zouden doorbrengen op een landgoed, dat +kolonel Talbot, verlokt door den goedkoopen prijs, in Schotland had +gekocht, en waar hij voornemens was eenigen tijd te verblijven. + + + + + + + + +ZEVEN-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK. + + + Dit is mijn eigen huis niet, + Of hemel, wat ’s ’t verfraaid! + Oud liedeke. + + +De jonggehuwden reisden op een grooten voet. Daar was een koets met zes +paarden, van het nieuwste fatsoen, die door haar luister de oogen van +half Schotland verblindde, en door Sir Everard aan zijn neef geschonken +was; daar was de familiekoets van den heer Rubrick, – beide waren vol +dames; voorts heeren te paard, met hun bedienden, tot een twintigtal +toe. En toch, zonder dat de vrees voor hongersnood hem bekroop, kwam de +rentmeester Mackwheeble hun te gemoet met het onderdanig verzoek, wel +zoo goed te willen zijn, om zijn huis, Klein Veolan, niet voorbij te +gaan. De Baron zette groote oogen op en zeide, dat hij en zijn zoon +niet in gebreke zouden blijven te Klein Veolan op te houden en hun +compliment bij den rentmeester af te leggen: maar dat er niet aan te +denken viel, om den geheelen comitatus nuptialis, of huwelijksstoet +mede te brengen. Hij voegde er bij, dat, daar hij vernomen had dat de +baronie door haar onwaardigen eigenaar was verkocht, hij zich +verheugde, dat zijn oude vriend Duncan zijn post onder den nieuwen +Dominus of eigenaar had terug gekregen. De rentmeester knikte, boog en +strijkvoette, en drong daarna weder op zijn uitnoodiging aan, tot de +Baron, ofschoon eenigzins gebelgd over het hardnekkig volhouden van +zijn verzoek, niet nalaten kon het aan te nemen, zonder zekere +gewaarwordingen te laten blijken, die hij liefst verbergen wilde. + +Hij verviel in diep nadenken, toen ze den ingang van de laan naderden, +en werd alleen daarin gestoord door de opmerking, dat de kanteelen +hersteld waren, de puinhoopen opgeruimd, en, wat nog het wonderlijkst +van alles scheen, dat de twee groote steenen Beeren, deze verminkte +afgoden, door hem aangebeden, hun post boven de poort weder hadden +betrokken. + +„Nu, deze nieuwe eigenaar,” zeide hij tot Eduard, „heeft meer gusto +getoond, zoo als de Italianen het noemen, in den korten tijd dat hij +dit goed bezit, dan die hond van een Malcolm, hoewel ik hem zelf hier +opkweekte, vita adhuc durante, verkregen heeft. – En nu ik van honden +spreek, komen daar niet Ban en Buscar de laan afdraven, met Davie +Gellatley?” + +„Ik stel voor, hun te gemoet te gaan, mijnheer; want ik geloof dat +kolonel Talbot de tegenwoordige eigenaar van het huis is, en hij een +bezoek van ons wacht. Wij aarzelden eerst om u te zeggen, dat hij uw +oudvaderlijke bezitting had gekocht; en thans nog kunnen wij, indien +gij niet verlangt hem te bezoeken, regelrecht naar den rentmeester +gaan.” + +De Baron had thans behoefte aan al zijn grootmoedigheid. Hij haalde +echter diep adem, nam met veel omslag een snuifje en maakte de +opmerking, dat, daar ze hem zoo ver gebracht hadden, hij de deur van +den kolonel niet kon voorbijgaan; hij zou zich gelukkig rekenen den +nieuwen meester van zijn voormalige pachters te zien. Hij trad dus, +even als de andere heeren en dames, het rijtuig uit, gaf zijn arm aan +zijn dochter, en terwijl zij de laan opwandelden, wees hij haar aan, +hoe spoedig de Diva Pecunia van den zuideling, – hij mocht haar wel +diens beschermgodheid noemen, – alle sporen van verwoesting had doen +verdwijnen. + +Inderdaad waren niet slechts de gevelde boomen weggeruimd, maar nadat +men hunne stompen uitgegraven en de aarde rondom bespit en met gras +bezaaid had was het blijkbaar, dat de sporen der vernieling, behalve +voor een oog, dat van nabij met de plaats bekend was, reeds geheel +uitgewischt waren. Er had een dergelijke hervorming plaats gehad met +betrekking tot Davie Gellatleys uiterlijk, die hun te gemoet kwam en +ieder oogenblik stilstond, om het nieuwe pak te bewonderen, dat zijn +gestalte versierde, en van dezelfde kleuren was als eertijds, maar zoo +fraai afgezet, dat Touchstone zelf [186] er gerust in had mogen voor +den dag komen. Hij kwam aandansen met zijn gewone belachelijke +sprongen, eerst naar den Baron, en toen naar Rose, terwijl hij met de +handen over zijn kleederen streek en uitriep: „Schoon, Davie,” en +nauwelijks in staat, door de buitensporige vreugde, die hem geheel +buiten adem gebracht had, om een enkele slotrijm van zijn duizend en +één liedjes uit te galmen. Desgelijks herkenden de honden hun ouden +meester, met duizenderlei blijde sprongen. + +„Op mijn geweten, Rose, de dankbaarheid van die stomme dieren en van +dien armen hals brengen mij de tranen in de oude oogen, terwijl die +schelm van een Malcolm – maar ik heb verplichting aan kolonel Talbot, +dat hij zoo goed voor mijn honden heeft gezorgd, en ook voor Davidje. +Maar, Rose, wij moeten niet toelaten, dat zij het landgoed als met een +lijfrente blijven bezwaren.” + +Terwijl hij sprak, kwam lady Emilia, aan den arm haars echtgenoots, het +gezelschap aan de binnenpoort met duizend welkomstgroeten tegen. Nadat +de plechtigheid der voorstelling van de onderscheidene personen voorbij +was, niet weinig verkort door de voorkomendheid en uitnemende toon van +lady Emilia, verontschuldigde zij zich dat zij zich een list +veroorloofd had, om hen terug te brengen naar een plaats die licht +eenige smartelijke herinneringen kon opwekken. „Maar daar deze van +eigenaar moest veranderen, verlangden wij zeer dat de Baron – –” + +„De heer Bradwardine, mevrouw, als ’t u belieft,” zei de oude heer. + +„De heer Bradwardine dan, en de heer Waverley mochten zien, wat wij +gedaan hebben, om het verblijf uwer vaderen in zijn vorigen toestand te +herstellen.” + +De Baron antwoordde met een diepe buiging. Inderdaad, toen hij het +voorplein opkwam, scheen – met uitzondering van de lompe stallen, die +afgebrand en door gebouwen van een lichter en bevalliger voorkomen +vervangen waren – alles zoo veel mogelijk in den toestand hersteld, +waarin hij het verlaten had, toen hij, slechts eenige maanden geleden +te velde getrokken was. Het duivenhok was op nieuw bevolkt; de fontein +zond weder met haar gewone vlugheid een waterstraal naar boven, en niet +alleen de beer, die over het bekken stond, maar al de oude beeren, hoe +zij er ook hadden uitgezien, waren naar hunne plaatsen teruggebracht, +en met zoo veel zorg verniewd of hersteld, dat zij geen sporen van het +geweld droegen, hetwelk hen nog zoo kort geleden getroffen had. Daar +men in deze kleinigheden zoo zorgvuldig te werk was gegaan, is het +nauwelijks noodig er bij te voegen, dat het huis zelf, zoowel als de +tuinen, weder volkomen in orde gebracht waren, met inachtneming van het +oorspronkelijke karakter van beide, en om, zoo veel mogelijk, alle +sporen van de verwoesting weg te ruimen, die zij ondergaan hadden. De +Baron staarde vol stille bewondering in het rond; eindelijk sprak hij +kolonel Talbot aan. + +„Terwijl ik u mijn dank betuig voor de herstelling van het wapen van +onze familie, kan ik niet nalaten mij te verwonderen, dat gij nergens +uw eigen wapen hebt aangebracht, kolonel Talbot, dat, naar ik meen, een +bulhond is, van ouds een „talbot” genoemd. Ten minste, zulk een hond is +het wapen der krijgshaftige en beroemde graven van Shrewsbury, aan wie +uwe familie waarschijnlijk in den bloede bestaat.” + +„Ik geloof,” zei de kolonel glimlachende, „dat onze honden, welpen zijn +uit hetzelfde nest. Wat mij betreft, indien de wapens elkander den +voorrang moesten betwisten, zou ik, zoo als het Engelsche spreekwoord +zegt, „beeren en honden met elkander laten vechten.”” + +Terwijl hij dit zeide, waarbij de Baron nogmaals een lang snuifje nam, +waren zij het huis binnengetreden: namelijk, de Baron, Rose, en lady +Emilia, met den jongen Stanley en den rentmeester; want Eduard en het +overige gezelschap bleven op het terras, om een nieuwe oranjerie te +bezichtigen, die van de uitgezochtste planten voorzien was. De Baron +kwam op zijn geliefkoosd onderwerp terug: „Hoezeer het u behagen moge, +de eer van uw afkomst te kort te doen, kolonel Talbot, hetgeen zeker +een zonderlingheid is, zoo als ik bij meer heeren van aanzien en +geboorte in uw land heb waargenomen, zoo moet ik nogmaals herhalen, dat +het eer zeer oud en aanzienlijk wapen is, zoowel als dat van mijn +jongen vriend, Frans Stanley, hetwelk bestaat in een arend en een +kind.” + +„„De vogel en het jongetje”, wordt het in Derbyshire genoemd, +mijnheer,” zei Stanley. + +„Ge zijt een spotvogel, mijnheer,” zei de Baron, die veel met den +jongeling ophad, misschien omdat hij hem somtijds plaagde, – „Ge zijt +een spotvogel, en ik moet u eens onder handen nemen,” terwijl hij hem +met zijn groote bruine vuist dreigde. „Maar wat ik zeggen wilde, +kolonel Talbot, is, dat uw prosapia, dat wil zeggen, afkomst, zeer oud +is, en daar gij dit landgoed goed en wettig hebt verkregen voor uw +nakomelingen, terwijl ik het voor mij en de mijnen verloren heb, zoo +wensch ik, dat het even vele eeuwen in uw familie moge blijven, als het +in die der vorige bezitters geweest is.” + +„Dat is inderdaad zeer beleefd, mijnheer Bradwardine, inderdaad zeer +beleefd.” + +„En toch verwondert het mij zeer, kolonel, dat gij, van wien ik, toen +wij elkander te Edinburgh ontmoetten, heb opgemerkt, dat de amor patriæ +zelfs zoo ver ging, dat gij andere landen eenigzins minachttet, +verkozen hebt uw Lares of huisgoden, te plaatsen procul a patriæ +finibus, en in zekeren zin u uit uw vaderland te verbannen.” + +„Wel inderdaad, Baron, ik zie niet waarom, – door het geheim van deze +dwaze knapen, Waverley en Stanley en van mijn vrouw, die geen zier +wijzer is, te verzwijgen – waarom, zeg ik, de eene oude soldaat den +ander langer om den tuin zou leiden. Gij moet dan weten, dat ik zoo +zeer bezield ben met het vooroordeel ten gunste van mijn eigen land dat +de som gelds, door mij tot den aankoop dezer uitgebreide baronie +besteed, mij slechts een klein landgoed in **shire heeft bezorgd, +Brerewood-lodge genaamd, met omtrent twee honderd en vijftig bunders +land, en welks voornaamste verdienste daarin bestaat, dat het slechts +op korten afstand van Waverley-Honour gelegen is.” + +„En wie dan, in ’s Hemels naam, heeft dit goed gekocht?” + +„De uitlegging hiervan,” zei de Kolonel, „is de zaak van dezen heer.” + +De rentmeester, op wien deze woorden betrekking hadden, had al gedurig +van ongeduld van den een op den anderen voet staan springen, „even als +een kuiken,” gelijk hij daarna zeide, „op een heeten rooster,” en +terwijl hij van tijd tot tijd lachte, mocht hij er wel hebben +bijgevoegd, gelijk de genoemde kip om haar blijdschap uit te kakelen, +dat ze een ei leggen moest – de rentmeester dan trad nu vooruit. „Dat +kan ik, dat kan ik – Baron;” en dit zeggende, haalde hij uit zijn zak +een pak papier, en maakte het roode band los, met een hand die van +ongeduld beefde. „Hier is de overdracht en afstand van Malcolm +Bradwardine van Inchgrabbit, goed en degelijk geteekend, en bekrachtigd +volgens de eischen der wet, waarbij hij voor zekere som, bij de +overdracht en naar genoegen in ponden sterling betaald, verkocht, +afstand gedaan en overgedragen heeft het geheele landgoed en de baronie +van Bradwardine en Tully-Veolan, enz: met de huizinge en gebouwen –” + +„Om Gods wil, kom tot de zaak, mijnheer;” zei de Kolonel, „ik ken dit +alles van buiten” + +„Aan den heer Cosmo Comyne Bradwardine,” vervolgde de rentmeester, +„zijn erfgenamen en rechtverkrijgenden, eenvoudig en zonder meer – om +gehouden te worden hetzij a me vel de me –” + +„Ik bid u, maak het kort, mijnheer!” + +„Op het geweten van een eerlijk man, Kolonel, ik bekort mij zoo veel +als bestaanbaar is met den stijl. – Onder verband en behoudens echter +–” + +„Mijnheer Mackwheeble, dit zou langer duren dan, een Russische winter – +veroorloof mij! In het kort, mijnheer Bradwardine, uw familielandgoed +is nog eenmaal het uwe in vollen eigendom, en wel ter uw volkomene +beschikking, maar alleen belast met de betaalde som om het weêr in te +koopen, die, naar ik vermeen, ver beneden de waarde is.” + +„Voor een appel en een ei! Kijkt, als ’t u belieft, mijne heeren, in +het renteboek!” riep Mackwheeble, terwijl hij zich in de handen wreef. + +„En welke som,” voegde de Kolonel er bij, „voldaan zijnde door den heer +Eduard Waverley, hoofdzakelijk uit de gelden van zijn, reeds genoemd en +door mij van hem gekocht, vaderlijk eigendom, verzekerd wordt aan zijn +vrouw, uw dochter en haar kinderen.” + +„Het is een formeele overdracht;” dus viel de rentmeester met zijn +rechtsgeleerde taal weder in, „aan Rose Comyne Bradwardine, thans +Waverley, als lijfrente en voor de kinderen van gezegd huwelijk in +leen; en ik heb een kleine minuut voor een huwelijksvoorwaarde +opgemaakt, intuitu matrimonii, zoodat het hierna niet aan terugneming +onderworpen zijn kan, als een gifte inter virum et uxorem.” + +Het zou moeielijk te zeggen zijn, of de waardige Baron meer ingenomen +was met het terugkrijgen van zijn familie-eigendom, dan wel met de +kieschheid en edelmoedigheid, die hem vrij liet geheel zijn eigen wil +te volgen, door er over te beschikken na zijn dood, en die zoo veel +mogelijk zelfs den schijn vermeed, van hem geldelijke verplichtingen op +te leggen. Toen de eerste opwelling van vreugde en verbazing een weinig +geweken was, vielen zijn gedachten op den onwaardigen mannelijken +erfgenaam, die, zoo als hij zeide, zijn geboorterecht, als Ezau, voor +een schotel moes had verkocht. + +„Maar wie kookte de pot voor hem?” riep de rentmeester, „dat zou ik wel +eens willen weten! – wie, dan mijnheers onderdanige Duncan Mackwheeble? +De jonge mijnheer Waverley gaf het mij in handen van den beginne af – +van den eersten aanleg af, mag ik wel zeggen. Ik heb hen in het net +gekregen. Ik heb het hun gebakken. Ik heb hun van onze woeste boeren en +van de Mac-Ivors gesproken, die nog maar gedeeltelijk tot onderwerping +gebracht waren, totdat ze geen voet over den drempel durfden zetten, +uit vrees voor John Heatherblutter, of soortgelijke waaghalzen. En van +den anderen kant overblufte ik iedereen met kolonel Talbot. Zou iemand +het durven ondernemen, om het goed op te jagen tegen den vriend des +Hertogs? Wisten ze dan niet, wie thans meester was? Hadden ze niet +genoeg gezien in het voorbeeld van menigen ongelukkigen, misleiden +persoon –” + +„Die naar Derby ging, bij voorbeeld, mijnheer Mackwheeble?” fluisterde +de Kolonel hem toe. + +„Stil, Kolonel, om ’s hemels wil! Haal geen oude koeien uit de sloot! +Daar waren ook brave menschen te Derby, en,” dus besloot hij, „men +spreekt niet graag van de galg,” – terwijl hij een zijdelingschen blik +op den Baron wierp, die in gepeins verdiept stond. + +Op eens ontwaakte de Baron daaruit, nam Mackwheeble bij den knoop van +zijn rok, en voerde hem naar een van de verste ramen, vanwaar slechts +enkele woorden van hun gesprek het overige gezelschap bereikten. Het +had gewis betrekking op gezegeld papier en perkament; want geen ander +onderwerp, zelfs uit den mond van zijn patroon, en al was hij ook zelf +weder een persoon van aanzien geworden, kon des rentmeesters eerbiedige +en diepe aandacht zoo geboeid hebben. + +„Ik versta mijnheer volkomen; het kan even gemakkelijk worden gedaan, +als iedere andere notarieele acte.” + +„Aan haar en hem, na mijn overlijden, en hun mannelijke erfgenamen – +maar bij voorkeur aan den tweeden zoon, indien God hen met twee mag +zegenen, die den naam en het wapen zal voeren van deze plaats, zonder +eenigen anderen naam of wapen, hoedanig ook.” + +„Akkoord! Ik zal morgen een klein stukje opmaken: het zal maar een acte +van afstand in favorem kosten, en ik zal het in orde brengen tegen de +volgende zitting van het Hof.” + +Na dit afzonderlijk gesprek, werd de Baron geroepen, om de honneurs van +Tully-Veolan jegens de nieuwe gasten waar te nemen. Deze waren majoor +Melville van Cairnvreckan en de eerwaarde heer Morton, gevolgd door nog +eenige bekenden van den Baron, die bericht ontvangen hadden, dat hij +het landgoed zijner vaderen terug erlangd had. Ook liet zich het +vreugdegejuich der dorpelingen beneden op het voorplein hooren; want +Saunders Saunderson, die het geheim, gedurende verscheidene dagen, met +loffelijke voorzichtigheid had bewaard, had zijn tong den vrijen teugel +gelaten toen hij de rijtuigen zag aankomen. + +Maar, terwijl Eduard, Melville met beleefdheid, en den predikant met de +dankbaarste en hartelijkste genegenheid ontving, werd zijn schoonvader +een weinig verlegen, daar hij niet wist hoe hij zich van de +onvermijdelijke plichten der gastvrijheid jegens zijn bezoekers zou +kwijten en de vreugde zijner pachters verhoogen. Lady Emilia hielp hem +uit dezen nood, door hem te kennen te geven, dat zij, ofschoon in vele +opzichten zeker een slechte plaatsvervangster van mevrouw Eduard +Waverley, evenwel hoopte de goedkeuring van den Baron te zullen +wegdragen, met betrekking tot het onthaal waarvoor zij, in afwachting +van zoo vele gasten, de noodige voorzorgen had genomen; en dat deze +zich op een wijze zouden zien ontvangen, waardoor de eer der oude +gastvrijheid van Tully-Veolan eenigermate zou worden opgehouden. Het is +onmogelijk het genoegen te beschrijven, dat deze verzekering den Baron +verschafte, die, met een galanterie, waarin iets van den stijven +Schotschen edele en van den officier in Fransche dienst lag, zijn arm +aan de schoone spreekster bood, en den tocht naar de ruime eetzaal +opende, met een stap, die het midden hield tusschen een menuet en een +marsch, terwijl hij door het overige gezelschap gevolgd werd. + +Door Saundersons aanwijzingen en inspanning, was alles hier, zoowel als +in de andere vertrekken, zoo veel mogelijk op den ouden voet ingericht; +en waar het noodzakelijk was geweest nieuw huisraad aan te brengen, was +dit gekozen in denzelfden smaak als het oude. Er was echter iets nieuws +in dit fraaije oude vertrek aangebracht, dat den ouden Baron de tranen +uit de oogen perste. Het was een groote en schoone schilderij, Fergus +Mac-Ivor en Waverley in hun Hooglandsche kleeding voorstellende; het +tooneel verbeeldde een wilden, rotsachtigen bergpas, en op den +achtergrond zag men den clan der Mac-Ivors in het dal afdalen. Deze +schilderij was vervaardigd naar een schets, door een jong mensch van +groot talent ontworpen, terwijl ze te Edinburgh waren, en levensgroot +door een voornaam kunstenaar te Londen geschilderd. Raeburn zelf, wiens +Hooglandsche opperhoofden allen op het doek schijnen te leven, had het +onderwerp niet beter hebben kunnen behandelen en het vurige, trotsche +en onstuimige karakter van het ongelukkige opperhoofd van Glennaquoich +was goed in tegenstelling gebracht met de peinzende, afgetrokkene en +dweepachtige uitdrukking van zijn gelukkiger vriend. Naast dit +schilderstuk hingen de wapens, door Waverley in den ongelukkigen +burgeroorlog gedragen. Het geheel droeg de algemeene bewondering weg, +terwijl het tevens een nog diepere aandoening opwekte. + +Men moest nogtans, in weerwil van zoo veel bewondering en zulke +herinneringen, de eischen der maag laten gelden; en de Baron, die zelf +zich aan het lager einde der tafel zette, stond er op, dat lady Emilia +de honneurs aan het hooger einde op zich zou nemen, om, gelijk hij zich +uitdrukte, het jonge volk een betamelijk voorbeeld te geven. Na een +oogenblik gepeinsd te hebben over de vraag omtrent den voorrang +tusschen de Presbyteriaansche en de Episcopale kerk in Schotland, +verzocht hij, dat de heer Morton, als vreemdeling, het gebed zou doen, +terwijl hij er de aanmerking bijvoegde, dat de heer Rubrick, die te +huis was; na tafel danken zou voor het uitstekende geluk waarmede hij +gezegend was geworden. + +De maaltijd was uitnemend. Saunderson bediende in groot costuum, met al +de mindere knechts, die men op nieuw vereenigd had, uitgenomen een +paar, van wie men sedert den slag van Culloden niets had vernomen. De +kelders waren van wijn voorzien, die algemeen als uitmuntend werd +geprezen; en er was de noodige schikking gemaakt, dat de Beer van de +Fontein, op de binnenplaats, voor dezen enkelen avond, goede +brandewijnpunsch ten beste van de mindere klassen geven zou. + +Toen de maaltijd afgeloopen was, sloeg de Baron, terwijl hij een dronk +wilde instellen, een min of meer treurigen blik op het buffet, dat +echter het grootste gedeelte van zijn zilver bevatte, voor zoover het +óf verborgen geweest, óf door den naburigen adel van de soldaten +opgekocht, en met innige blijdschap aan den eersten eigenaar terug +bezorgd was. + +„In deze tijden,” zeide hij, „moeten zij dankbaar zijn, die hun lijf en +goed behouden hebben, en echter, nu ik dezen dronk wil uitbrengen, kan +ik niet nalaten over het gemis van een oud erfstuk te klagen, lady +Emilia – een poculum potatorium, kolonel Talbot –” + +Hier werd de Baron zachtjes aan den arm gestooten door zijn majordomo, +en zag hij, in handen van Alexander Ab Alexandro, den beroemden beker +van St. Duthac, den gezegenden Beer van Bradwardine! Ik geloof bijna +niet dat het terug erlangen van zijn landgoed hem meer vreugde +verschafte. „Op mijn eer, lady Emilia,” zeide hij, „men zou bijna in uw +tegenwoordigheid aan heksenwerk en toovergodinnen gelooven.” + +„Ik ben recht gelukkig,” zei kolonel Talbot, „dat het, door het +terugkrijgen van dit familie-erfstuk, in mijn macht geweest is, u een +blijk te geven van mijn overgroote belangstelling in alles, wat mijn +jongen vriend Eduard betreft. Maar, opdat gij lady Emilia niet voor een +toovenares moogt houden, noch mij voor een heksenmeester, waarmede in +Schotland niet te spotten valt, zoo moet ik u zeggen, dat de jonge +Stanley, uw vriend, die, sedert hij Eduards verhalen van oud Schotsche +zeden heeft gehoord, door een tartankoorts is geplaagd geweest, ons +toevallig een beschrijving uit de tweede hand gegeven heeft van dezen +merkwaardigen beker. Mijn knecht, Spontoon, die, als een echt oud +soldaat, alles opmerkt en weinig spreekt, berichtte mij naderhand, dat +hij het door Stanley vermelde stuk, gezien had in handen van zekere +mevrouw Nosebag, die, daar ze eertijds een uitdragerij gehad had, +gedurende de treurige tooneelen in Schotland, in de gelegenheid was +geweest, om nog het een of ander in haar voormaligen handel te doen, +waardoor ze de verzamelaarster was geworden van het kostbaarste +gedeelte van den buit der halve armee. Gij kunt u verbeelden, dat de +beker weêr spoedig ingekocht was, en het zal mij groot genoegen doen, +indien gij mij vergunt het daarvoor te houden, dat de waarde er van +niet verminderd is, omdat hij u uit mijn handen is terug bezorgd.” + +Een traan mengde zich onder den wijn, dien de Baron inschonk, terwijl +hij een glas van dankbaarheid wijdde aan kolonel Talbot, en, „den +voorspoed der vereenigde huizen van Waverley-Honour en Bradwardine.” + +Er blijft voor mij nog slechts te zeggen over, dat, daar nooit een +wensch met inniger hartelijkheid geuit werd, er weinige zijn, die, de +noodwendige wisselvalligheid der menschelijke zaken daargelaten, over +het geheel, gelukkiger zijn vervuld geworden. + + + + + + + + +ACHT-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK. + +EEN NASCHRIFT, DAT EEN VOORBERICHT HAD MOETEN ZIJN. + + +Onze reis is nu geëindigd, waarde lezer, en indien gij alle geduld +onder het lezen der voorgaande bladzijden niet verloren hebt, is het +contract van uw zijde volkomen nageleefd. Evenwel, op het voorbeeld van +den koetsier, die het bedongen geld voor zijn rid heeft ontvangen, +verlaat ik u nog niet, en blijf ik nog een oogenblik bij u, om met alle +mogelijke bescheidenheid een aanval te doen op uw edelmoedigheid, ten +einde nog iets boven het bedongene te erlangen. Nogtans staat het u +even zoo vrij het boek van den schrijver, die u met dit verzoek aan +boord komt, weg te werpen, als de deur voor den neus van den koetsier +dicht te slaan. + +Dit hoofdstuk had als voorbericht moeten dienen; maar om twee redenen +heb ik besloten het deze plaats te doen innemen. Ten eerste: de meeste +romanlezers, zoo als mijn eigen geweten mij zegt, zijn zeer geneigd +zich aan het overslaan van een voorrede te bezondigen; ten andere, is +het een algemeen gebruik bij deze klasse van lezers, om met het laatste +hoofdstuk van een werk te beginnen; zoodat alles wel berekend, deze +opmerkingen er juist te meer kans door loopen, om op de plaats waar zij +behooren, gelezen te worden. + +Er is geen volk in Europa, dat in den loop van een halve eeuw, of iets +minder, zulk een volslagene verandering heeft ondergaan als de +Schotten. Onder de eerste oorzaken der veranderingen moeten de gevolgen +van den opstand van 1745, de vernietiging van de patriarchale macht der +clanhoofden en van het leenstelsel der Baronnen en des Laaglandschen +adels gerekend worden; kortom, de geheele ondergang van de +Jacobietische partij, die, daar zij zich niet met de Engelschen +vereenigen, noch hun gebruiken wilde aannemen, er zich een geruimen +tijd lang een punt van eer van maakte, de oude zeden en de Schotsche +gebruiken te handhaven. De steeds toenemende rijkdom en de uitbreiding +van den handel hebben er sedert toe medegewerkt, om de Schotten van +onzen tijd evenzeer te doen verschillen van hun voorouders, als de +hedendaagsche Engelschen geheel iets anders zijn dan zij, die onder +koningin Elizabeth leefden. De gevolgen van al deze veranderingen, +zoowel uit een staatkundig als uit een œconomisch oogpunt, zijn even +talentvol als nauwkeurig door lord Selkirk beschreven; maar hoewel deze +belangrijke omkeer vrij snel in zijn werk is gegaan, heeft die echter +slechts trapsgewijze kunnen plaats grijpen, en even als zij, die met +den loop van een diepen en rustigen stroom medegaan, bemerken wij de +door ons gemaakte vorderingen niet, voordat wij onze oogen geslagen +hebben op het reeds verwijderde punt, waarvan wij zijn uitgegaan. +Diegenen onder onze tijdgenooten, die zich de laatste twintig of +vijfentwintig jaren der achttiende eeuw kunnen herinneren, zullen de +waarheid dezer bewering toestemmen, vooral als zij verbonden waren met +een of ander lid der familiën, welke men in mijn jongenstijd „het volk +van den ouden zuurdeesem” heette, uithoofde van hun onveranderlijke, +ofschoon hopelooze getrouwheid aan het huis van Stuart. Dit ras is +heden ten dage bijna geheel verdwenen, en met hen heeft men een aantal +ontegenzeggelijk bespottelijke vooroordeelen, maar tevens ook +verscheidene treffende voorbeelden van gastvrijheid en deugd, en van de +aloude trouw der Schotten zien verloren gaan, benevens het bijzondere +en belanglooze aankleven der grondbeginselen, die zij van hun vaderen +hadden geërfd. + +Het toeval heeft gewild, hoewel ik niet onder de Hooglanders geboren +ben – hetgeen tot verontschuldiging moge strekken voor de tallooze +fouten, die ik begaan mocht hebben als ik mij van hunne taal bediend +heb – dat ik de dagen mijner kindschheid en jongelingschap in het +midden van zulke personen heb doorgebracht, als waarvan ik gesproken +heb. Om eenige herinnering te bewaren van deze voormalige zeden en +gewoonten, die ik bijna geheel en al heb zien uitsterven, heb ik in de +uit de lucht gegrepen tooneelen en met geheel en al verdichte personen +een gedeelte der gebeurtenissen afgeschilderd, die ik door diegenen had +hooren vertellen, welke er een werkzaam aandeel in genomen hadden; en, +in waarheid, de meest romantische gebeurtenissen van dit verhaal zijn +juist die, welke op werkelijke feiten gegrond zijn. De wederkeerige +dienstbewijzen tusschen een Hooglander en een hoofdofficier van het +leger des konings, en de stoutmoedige wijze waarop deze zijn rechten +deed gelden, om aan den eersten de van hem ontvangen goede dienst te +vergelden, zijn letterlijk waar. Het gebeurde met het geweerschot is +een dame van adellijke geboorte overkomen, die sedert is overleden, en +door wie het heldhaftig antwoord werd gegeven, hier Flora in den mond +gelegd. Geen edelman, die verplicht was na den slag van Culloden zich +te verbergen, of hij kon even vreemde en even zonderlinge avonturen +verhalen, als die ik mijnen helden heb laten weêrvaren: de vlucht van +Karel Eduard zelve zou er het merkwaardigste en treffendste voorbeeld +van opleveren. + +Alles wat den slag van Preston en de schermutseling van Clifton +betreft, is ontleend aan de verhalen van ooggetuigen, die alles behalve +van verstand misdeeld waren, en is nog eens getoetst aan de +„Geschiedenis van den Opstand,” door wijlen den achtenswaardigen +schrijver van „Douglas.” De Schotsche edellieden der Laaglanden en de +hoofdpersonen zijn hier, niet als portretten van bepaalde personen, +maar als typen der algemeene zeden van dit tijdperk weêrgegeven, +waarvan ik in mijn jeugd eenige sporen heb gezien, terwijl de +overlevering voor mij het ontbrekende heeft aangevuld. + +Het is mijn voornemen geweest die karakters te schilderen, niet door +middel van een overdreven karikatuur van het volks-dialect, maar door +hun gewoonten, hun zeden en hun gevoelens, ten einde van verre +eenigszins te wedijveren met die bewonderenswaardige Iersche +portretten, die wij te danken hebben aan mejufvrouw Edgeworth, en zoo +geheel verschillend van die „stereotiepe Ieren” die, terwijl ze +volmaakt op elkander geleken, sedert zoo langen tijd een plaats in het +drama en den roman hebben ingenomen. + +Ik heb echter geen groot vertrouwen in de wijze, waarop ik mijn plan +heb ten uitvoer gebracht. Ik was, inderdaad, zoo weinig over mijn werk +voldaan, dat ik het ter zijde had gelegd, zonder er de laatste hand aan +geslagen te hebben, en ik vond het slechts toevallig onder andere +verloren papieren in een oude kast terug, waar het een aantal jaren had +gelegen, toen ik in de laden daarvan naar het een of ander zocht, +waaraan een vriend voor zijn vischtuig behoefte had. In dien +tusschentijd zijn er over soortgelijke onderwerpen een paar werken +verschenen, uit de pen gevloeid van twee dames, wier genie haar +vaderland tot eere verstrekte; ik bedoel de Glenburnie van mevrouw +Hamilton, en een latere Verhandeling over het bijgeloof in de +Hooglanden. Maar het eerstgenoemde schildert ons slechts, ofschoon met +een treffende waarheid, de zeden der landlieden in Schotland, terwijl +het geestige werk van mevrouw Grant van Laggan, over onze +volksoverleveringen, geheel en al iets anders is dan het verdichte +verhaal, dat ik gepoogd heb zamen te stelten. + +Ik wenschte er mij van te overtuigen, dat mijn werk niet geheel +onbelangrijk voor den lezer wezen zal. De ouden van dagen zullen er de +tooneelen hunner jeugd in terugvinden, terwijl het jongere geslacht +zich er een denkbeeld door zal kunnen vormen van de zeden onzer +voorouders. + +Evenwel spijt het mij van harte, dat de afschildering van dit tafereel +der zeden en gewoonten van ons land, die hoe langer hoe meer verloren +gaan, niet aan de pen was opgedragen van den Schotschen schrijver, die +er zich alleen met goed gevolg van had kunnen kwijten – van dien zoo +voortreffelijken schrijver op het gebied dezer soort van literatuur, en +wiens schetsen van kolonel Caustie en van Umphraville zoo geheel +overeenkomstig zijn met de schoonste trekken van ons volkskarakter. Ik +zou in dat geval meer genoegen gesmaakt hebben als lezer, dan ik ooit +als auteur zal smaken, in het volle gevoel van gelukkig geslaagd te +zijn, – wel te verstaan, indien de voorgaande bladzijden mij die zoo +gewenschte onderscheiding verschaffen. Maar terwijl ik reeds van de +aangenomen gewoonte ben afgeweken door deze opmerkingen aan het einde +van het werk te plaatsen, dat ze mij heeft ingegeven, waag ik het +nogmaals den vorm te schenden, door het geheel te besluiten met een +opdracht. + + + + DEZE BOEKDEELEN + + WORDEN EERBIEDIG OPGEDRAGEN + AAN + ONZEN SCHOTSCHEN ADDISON, + + HENRY MACKENZIE, + + DOOR + EEN ONBEKEND BEWONDERAAR + VAN ZIJN GENIE. + + + + + + + + +AANTEEKENINGEN OP WAVERLEY. + + +Aanteekening A, Deel I, bl. 22: De terugkomst van den kruisvaarder. + +Er bestaat een familie-legende over dit onderwerp, en wel in betrekking +tot de familie van Brajshaigh, de eigenaars van Haig-hall in +Lancashire, waar, naar mij verhaald is, het gebeurde op een beschilderd +raam is afgebeeld. De Duitsche ballade „van den edelen Moringer” heeft +een dergelijken oorsprong. Maar ongetwijfeld hebben er een aantal +soortgelijke voorvallen plaats gehad, waar, natuurlijk door den grooten +afstand en het weinige verkeer, valsche berichten in omloop moesten +komen omtrent het lot van afwezige kruisvaarders, en aan welke +tijdingen te huis misschien wat al te haastig geloof werd geslagen. + + +Aanteekening B, Deel I, bl. 33: Titus Livius. + +Men verhaalt, dat dezelfde liefde voor dezen klassieken schrijver +werkelijk, als in den roman, door een ongelukkigen Jacobiet van dat +noodlottig tijdsgewricht werd aan den dag gelegd. Hij was uit zijn +gevangenis ontsnapt, waarin hij na een haastig verhoor en voor een +zekere veroordeeling was opgesloten, en werd op nieuw gevat, terwijl +hij rondom de gevangenis zelve doolde, zonder daarvoor een andere reden +op te geven dan dat hij bezig was met naar zijn geliefkoosden door hem +verloren Titus Livius te zoeken. Het smart mij er te moeten bijvoegen, +dat zoo veel eenvoud niet voldoende was om zijn misdaad als +opstandeling te verontschuldigen: hij werd gevonnisd en ter dood +gebracht. + + +Aanteekening C, Deel I, bl. 36: Nicolaas Amhurst. + +Nicolaas Amhurst, een beroemd staatkundig schrijver, die gedurende een +aantal jaren bestuurder was van een blad, de Craftsman, onder het +pseudoniem van Caleb van Antwerpen. Hij was de Jacobietische partij +toegedaan, en bestreed met vrij wat bekwaamheid de aanvallen van +Pulteney tegen Sir Robert Walpole. Hij stierf in 1742, door zijn +machtige beschermers verloochend en verlaten, in de grootste armoede. + +„Amhurst overleefde den val van Walpole’s macht, en had reden een +vergoeding te wachten. Indien wij Bolingbroke al verontschuldigen, die +slechts het wrak van zijn fortuin gered had, zou het moeielijk vallen +Pulteney te rechtvaardigen, die dezen man zoo gemakkelijk een +aanzienlijk inkomen had kunnen verschaffen. Zijn edelmoedigheid jegens +Amhurst bepaalde zich tot een okshoofd rooden wijn. Men verhaalt, dat +hij van verdriet stierf en op kosten van den rijken drukker Richard +Franklin begraven werd.” (Overzicht van Lord Chesterfields karakters.) + + +Aanteekening D, Deel I, bl. 37: Kolonel Gardiner. + +Ik heb nu in den tekst den naam voluit gegeven van dezen uitstekenden +en dapperen man, en ik laat hier een afschrift volgen van zijn +opmerkenswaardig onderhoud, zoo als dit door Dr. Doddridge wordt +medegedeeld: + +„Deze merkwaardige gebeurtenis,” zegt de vrome schrijver, „greep +omstreeks het midden van Juli 1719 plaats. De Majoor had den avond in +vroolijk gezelschap doorgebracht (en bedrieg ik mij niet, dan was het +een Zondagavond) en had een ongelukkige bijeenkomst met een gehuwde +dame, die hem precies te middernacht wachtte. Men scheidde ten elf ure, +en de Majoor, die het niet voegzaam achtte vóor het bepaalde uur zijn +opwachting te gaan maken, ging naar zijn kamer om den tijd te dooden, +misschien wel met een of ander prettig boek of op een andere wijze. +Maar het toeval wilde, dat hij een godsdienstig boek greep, dat zijn +moeder of tante buiten zijn weten in zijn koffer gestoken had. Zoo ik +mij wel herinner, was het „de Christelijke soldaat, of de Hemel +stormenderhand ingenomen,” door den heer Thomas Watson geschreven. Daar +hij zich, volgens den titel, voorstelde hier eenige zinsneden te +vinden, die zijn beroep in een belachelijk daglicht stelden, besloot +hij het te doorloopen, maar zonder er veel acht op te slaan. Evenwel +maakte dit achteloos in de hand gehouden boek, op zijn geest – de Hemel +weet hoe! – zulk een indruk, dat een aantal allergelukkigste en +gewichtige gevolgen daaruit voortvloeiden. Eerst meende hij, dat dit +boek door een wonderbaarlijk licht beschenen werd, dat hij aanvankelijk +geloofde van de kaars te komen; maar, toen bij de oogen opsloeg, scheen +het hem tot zijn groote verbazing, alsof hij vóor zich een zichtbaar +beeld van onzen Heer Jezus Christus aan het kruis, en door een +straalkrans omgeven, zag zweven; het was hem als hoorde hij een stem, +of iets dat op een stem geleek, die tot hem zeide (want hij was niet al +te zeker van de woorden): „Ach, zondaar! heb ik zoo veel voor u geleden +en vergeldt ge mij op deze wijze!” Door zulk een vreemde verschijning +getroffen, bleef hij een tijdlang in sprakelooze verbazing zitten, hij +viel achterover in zijn stoel en werd geheel bewusteloos, zonder dat +hij zich herinneren kon, hoe lang die toestand geduurd had.” + +„Wat dit gezicht betreft,” zegt de schrandere Dr. Hibbert, „zoo kunnen +de verschijning van onzen Zaligmaker aan het kruis en de indrukwekkende +woorden niet anders worden verklaard dan als de herinnering van eenige +beelden, die waarschijnlijk hun ontstaan te danken hadden aan deze of +geene stichtelijke zaken, die de Kolonel bij eene of andere gelegenheid +gelezen of gehoord zal hebben. Hoe het kwam dat deze denkbeelden zoo +treffend als werkelijke indrukken werden voorgesteld, kunnen wij, uit +gebrek aan bescheiden, niet verklaren. Dit vizioen had echter de +gewichtigste gevolgen wat het geloof van den Christen aangaat – +namelijk de bekeering van den zondaar. Ook heeft nooit een op zich zelf +staand verhaal misschien meer dan dit bijgedragen om het bijgeloof te +versterken, dat dergelijke verschijningen niet kunnen plaats hebben, +zonder den wil van God.” Dr. Hibbert voegt er in een noot bij: „Korten +tijd voor dit vizioen had de Kolonel een geweldigen val van zijn paard +gedaan. Hadden zijn hersens dus misschien iets door den schok geleden, +waardoor hij een aanleg tot deze illusiën kon verkregen hebben?” +(Hibbert’s Philosophie der vizioenen en verschijningen, Edinburgh, +1824, bl. 190). + + +Aanteekening E, Deel I, bl. 38: Schotsche herbergen. + +Nog in mijn jeugd wachtten zekere oude Schotsche herbergiers altijd een +beleefde uitnoodiging om het maal met den reiziger te deelen, of ten +minste den drank, dien hij gevraagd had. Ter belooning daarvan was de +waard altijd uitstekend op de hoogte van de nieuwtjes van het land en +daarbij dikwerf origineel. Bij de herbergiers in Schotland kwamen +tamelijk algemeen al de zorgen voor het huishouden en de bediening op +de arme vrouw neder. Eertijds leefde er te Edinburgh iemand van zeer +goede familie, die zich wel verwaardigde, als middel van bestaan, in +naam de eigenaar te zijn van een koffijhuis, een der eersten die in de +Caledonische hoofdstad geopend werden. Volgens het gebruik werd het +geheel en al bestuurd door de zorgzame en ijverige mevrouw B–, terwijl +haar echtgenoot zich met jagen en visschen afgaf, zonder zich in het +minst om de zorgen voor zijn huis te bekreunen. Op zekeren dag, dat er +brand in het koffijhuis ontstaan was, kwam men den man op straat tegen, +met zijn geweer en zijn vischtuig bij zich: hij antwoordde met een kalm +gelaat aan iemand, die hem naar den welstand zijner vrouw vroeg, „dat +de arme huisvrouw bezig was wat kookgereedschap en voddige boeken te +redden.” Deze voddige boeken waren de kasboeken van zijn inrichting. + +In de dagen mijner jeugd werd ook nog door een aantal oude Schotten +onder de vermaken der reis gerekend, dat van met den waard te kunnen +kouten. Deze geleek dikwijls, door zijn geestigheid, op den waard uit +den Kouseband in de Vroolijke vrouwtjes van Windsor, of op Blague van +„de George” in De Duivel van Edmonton. Somtijds nam de kasteleines deel +aan het gesprek. In elk geval was men verplicht haar behoorlijke +oplettendheid te bewijzen, uit vrees van een onvriendelijke +behandeling, kwinkslag of steek onder water, zoo als uit het volgende +blijken zal. + +Een flinke vrouw, die, geen zestig jaar geleden, de grootste herberg +van Greenlaw, in het graafschap Berwick, hield, had de eer dat een zeer +achtenswaardige geestelijke met drie zoons, die hetzelfde herderlijk +ambt bekleedden, onder haar dak zijn intrek nam. In het voorbijgaan zij +gezegd, dat geen van vieren zeer krachtige redenaren waren. Na het eten +vroeg de waardige predikant, in den trots van zijn hart, aan jufvrouw +Buchan, of ze ooit zulk een gezelschap bij zich ontvangen had. „Hier +ziet ge in mij een predikant in dienst van de kerk van Schotland, en in +mijn drie zonen dáar eveneens dienaren dier zelfde kerk. – Ge zult +moeten bekennen, moeder Buchan, dat ge vroeger nooit zulk een +gezelschap in uw huis gehadt hebt,” Deze vraag was niet voorafgegaan +door een uitnoodiging om plaats en een glas wijn of iets anders te +nemen, zoodat jufvrouw Buchan hem droogjes antwoordde: „Inderdaad, +mijnheer, ik kan niet voor zeker zeggen, dat ik dergelijk gezelschap in +mijn huis heb gehad, behalve eenmaal, in het jaar 1745, toen ik een +Hooglandschen doedelzakspeler hier had, met zijn drie zonen, ook +doedelzakspelers zoo als hij, en wat drommel, ze konden met hun vieren +geen enkelen flinken toon er uitbrengen.” + + +Aanteekening F, Deel I, bl. 42: Huis van Tully-Veolan. + +Er is geen bepaald landhuis beschreven onder den naam van Tully-Veolan; +maar de bijzonderheden der beschrijving treft men in verscheidene oude +Schotsche kasteelen aan. Het Huis van Warrender op Burntsfield Links, +en dat van Oud-Ravelston, het eerste het eigendom van Sir George +Warrender, het ander van Sir Alexander Keith, hebben beide een aantal +punten opgeleverd voor de beschrijving in den tekst. Het huis van Dean, +nabij Edinburgh, heeft eveneens eenige overeenkomst met Tully-Veolan. +Men heeft den schrijver evenwel bericht, dat het Huis van Grandtully, +meer dan éen der hier bovengenoemde, op dat van den baron van +Bradwardine gelijkt. + + +Aanteekening. G, Deel I, bl. 43: Tuin van Tully-Veolan. + +Te Ravelston treft men zulk een tuin aan, dien de smaak van den +eigenaar, des schrijvers vriend en bloedverwant, Sir Alexander Keith, +met zorg heeft onderhouden. De tuin, zoowel als het huis, zijn echter +niet zoo groot van omvang als die van den baron van Bradwardine. + + +Aanteekening H, Deel I, bl. 47: Huisnarren. + +Ik weet niet hoe lang het oude gevestigde gebruik van het houden van +narren in Engeland reeds in onbruik is. Swift heeft een grafschrift op +den nar van den graaf van Suffolk, „Wiens naam was Dickie Pearce.” + +In Schotland bleef dit gebruik nog tot op het laatst der vorige eeuw in +zwang. Op het kasteel van Glammis heeft men de kleeding bewaard van een +der narren, die zeer schoon en met een aantal bellen voorzien is. Het +is niet meer dan dertig jaren geleden, dat zulk een wezen naast een +edelman van den eersten rang in Schotland stond, en nu en dan zich in +het gesprek mengde; tot hij de scherts te ver dreef, door een +huwelijksvoorstel te doen aan een der jonge dames van de familie, en de +publieke afkondiging daarvan tusschen haar en hem in de kerk. + + +Aanteekening I, Deel I, bl. 51: Episcopale kerk van Schotland. + +Na de omwenteling van 1688, en bij sommige gelegenheden, als de toorn +der Presbyterianen op een ongewone wijs tegen hun tegenstanders was +opgewekt, stonden de Episcopaalsche geestelijken, die hoofdzakelijk +„non-jurors” waren, er aan bloot om door het volk, zoo als wij nu +zouden zeggen, of door het janhangel, gelijk de uitdrukking toen +luidde, voor hun staatkundige ketterijen te worden gestraft. Maar in +weerwil dat de Presbyterianen in den tijd van Karel II en dien zijns +broeders tot het uiterste vervolgd werden, werd er geen grooter kwaad +bedreven dan soortgelijk gering geweld, als waarvan de tekst gewag +maakt. + + +Aanteekening K, deel I, bl. 54: De afscheidsdronk. + +Ik moet hier opteekenen, dat in mijn jeugd de in den tekst vermelde +wijze om drinkgelagen te houden, nog altijd in Schotland in gebruik +was. Na van zijn gastheer afscheid genomen te hebben, ging men +doorgaans den avond besluiten in de herberg of het dorp. Hij, die +ontvangen had, vergezelde zijn gasten altijd derwaarts om deel te nemen +aan den afscheidsdronk, hetgeen veelal aanleiding tot een zwelgpartij +gaf. + +De Poculum Potatorium van den braven Baron, zijn welgezegende Beer, +vindt zijn prototype op het oude en schoone kasteel van Glammis, zoo +rijk aan herinneringen van den ouden tijd. Het is een van massief +zilver, vergulde beker, in de gedaante van een leeuw, die ongeveer een +halve flesch wijn kan bevatten. De vorm van dezen beker zinspeelt op +den naam van de familie der Strathmores Lyon („Leeuw,”) en telkenmale +als hij voor den dag wordt gehaald, is men verplicht dien te ledigen op +de gezondheid van den graaf. De schrijver moest misschien eenige +schaamte gevoelen bij de mededeeling, dat hij de eer heeft gehad den +inhoud van den Leeuw te ledigen, en de herinnering aan die heldendaad +was de aanleiding tot de geschiedenis van den beer van Bradwardine. In +de familie der Scotts van Thirlestane (niet van Thirlestane in het +Woud, maar de plaats van denzelfden naam in Roxburgshire) heeft men +langen tijd een beker van gelijken aard in den vorm van een laars +bewaard. Iedere gast was verplicht dien voor zijn vertrek te ledigen. +Indien de gast den naam van Scott voerde, was de verplichting dubbel +heilig. + +Wanneer de kastelein aan zijn gasten den deoch an doruis aanbood, dat +wil zeggen, den dronk aan de deur, of den afscheidsdronk, werd deze +niet op de rekening gebracht. Een geleerde baljuw van Forfar heeft +omtrent dit punt een zeer kras vonnis uitgesproken. + +A., een tapster in Forfar, had haar bier gebrouwen, en den drank voor +de deur gezet om dien te laten afkoelen. De koe van B, een buur van A, +kwam er langs, en liet zich op het zien van het brouwsel verlokken, om +er van te proeven en dronk het op. Toen A. haar bier kwam halen, vond +ze de kuip leêg, en ziende hoe vreemd de koe keek en liep, begreep zij +op welke wijze het bier verdwenen was. Zij begon met zich te wreken +door, met een stok de ribben der Schotsche Io te streelen. Het loeien +der koe deed B., haar eigenaar, toeschieten, die zijn vergramde +buurvrouw met geen geringe verwijten overlaadde; de kasteleines +beantwoordde dit weder met den eisch van schadeloosstelling voor het +bier door de koe opgedronken. B. weigerde, en werd gedagvaard voor C., +den baljuw of magistraat. C. hoorde met het meeste geduld het verhaal +aan, en vroeg vervolgens aan de aanklaagster A., of de koe was gaan +zitten om te drinken, dan wel of ze het bier staande gebruikt had. De +aanklaagster antwoordde, dat zij het feit niet had zien bedrijven, maar +wel veronderstelde, dat de koe gedronken had, staande op haar pooten, +terwijl zij er bijvoegde, dat, indien zij er bij tegenwoordig was +geweest, zij haar wel wat anders zou geleerd hebben. Daarop verklaarde +de baljuw plechtig, dat de koe de deoch an doruis of den afscheidsdronk +had gebruikt, waarvoor men niets kon eischen zonder de oude Schotsche +gastvrijheid te schenden. + + +Aanteekening L, Deel I, bl. 69: Tooverij. + +Men verhaalt, dat de laatst medegedeelde gebeurtenis in het zuiden van +Schotland heeft plaats gegrepen; maar – cedant arma togæ – en laat de +tabberd ook zijn eer! Het was een bejaard geestelijke, die verstand en +kracht genoeg bezat om den panischen schrik weerstand te bieden, +waardoor zijn collega’s waren aangetast, en die een arm krankzinnig +schepsel verloste van het wreede lot, dat haar anders ontegenzeggelijk +zou getroffen hebben. De verslagen der heksenprocessen vormen een der +betreurenswaardigste hoofdstukken in de Schotsche geschiedenis. + + +Aanteekening M, Deel I, bl. 71: Sprekende wapens. + +Ofschoon het sprekend blazoen algemeen afgekeurd wordt, schijnt het +echter in de wapens en deviezen van een aantal aanzienlijke familiën te +zijn aangenomen. Zoo is het devies der Vernons. Ver non semper viret, +een, volmaakte woordspeling, even als dat der Onslows, Festina lente. +Op het Periissem ni per-iissem der Anstruthers kan dezelfde aanmerking +worden toegepast. Een lid van dat oude geslacht, bevindende dat een +tegenstander, dien hij tot een vriendschappelijke bijeenkomst had +uitgenoodigd, besloten had deze gelegenheid waar te nemen, om hem te +vermoorden, kwam dit voor, door dezen den schedel met een strijdbijl te +klooven. Twee stevige armen, die zulk een wapen zwaaien, vormen het +gewone helmsieraad van de familie, met het daarboven geplaatste devies +– Periissem ni periissem. („Ik zou gedood zijn, als ik het niet +doorgezet had.”) + + +Aanteekening O, Deel I, bl. 90: Rob Roy. + +Bijna hetzelfde avontuur is wijlen den heer Abercromby van Tully Rody, +grootvader van den tegenwoordigen lord Abercromby en vader van den +beroemden Ralph, overkomen. Toen deze edelman, die een zeer hoogen +ouderdom bereikte, zich voor het eerst in het graafschap Stirling +vestigde, werd zijn vee verscheidene malen door den beruchten Rob Roy, +of eenige manschappen zijner bende weggevoerd. Hij was ten laatste +verplicht, nadat hij een vrijgeleide verkregen had, bij den roover een +bezoek, gelijk aan het door Waverley aan Bean Lean gebrachte, af te +leggen. Rob ontving hem allerhoffelijkst, en maakte allerlei +verontschuldigingen over het gebeurde: het was, zeide hij, het gevolg +eener vergissing. De heer Abercromby werd evenzeer onthaald op +runderlappen van zijn eigen ossen, die bij de pooten in het hol waren +opgehangen. Daarop werd hij vrijgesteld, na een overeenkomst te hebben +aangegaan om in het vervolg een kleine som bij wijze van schatting te +betalen, waartegen Rob Roy zich verbond zijn vee te ontzien, en zelfs +datgene wat andere roovers mochten wegvoeren, te vergoeden. De heer +Abercromby zeide, dat Rob Roy zich voordeed alsof hij hem voor een +aanhanger van koning Jacobus, en een volslagen vijand van de Unie +hield. Het een noch het ander was overeenkomstig de waarheid; maar de +gast achtte het niet noodig zijn gastheer uit dien waan te brengen, uit +vrees van in zulk een toestand in een politieken redetwist gewikkeld te +worden. Ik heb deze anekdote uit den mond van den heer Abercromby +zelven, die er in betrokken was, eenige jaren geleden (omstreeks 1792) +gehoord. + + +Aanteekening P, Deel I, bl. 95: De vroolijke galg van Crieff. + +Deze beruchte galg bestond nog, in de vorige eeuw, aan het westelijke +uiteinde der oude stad Crieff, in het graafschap Perth. Wij zouden den +lezer niet met zekerheid kunnen zeggen, waarom zij den naam van de +„vroolijke galg” droeg, maar men beweert, dat de Hooglanders er niet +langs gingen zonder de muts af te nemen voor een plaats, die voor zoo +velen hunner landgenooten noodlottig was geweest en niet zonder uit te +roepen: „God zegene hen en de duivel hale u!” Men heeft haar daarom dus +„vroolijke of goed” kunnen noemen, daar zij een soort van natuurlijke +of aangeboren plaats des verderfs was voor hen die er stierven, alsof +zij daarmede hun natuurlijke bestemming bereikt hadden. + + +Aanteekening Q, Deel I, bl. 97: De Caterans. + +De geschiedenis van den bruigom, die op zijn huwelijksdag door de +roovers werd weggevoerd, is gegrond op een verhaal, dat wijlen de heer +van Mac-Nab, een aantal jaren geleden, den schrijver mededeelde. Het +was een gewone practijk der Hooglanders, lieden uit de Laaglanden op te +lichten en een losgeld voor hen te eischen, evenals, naar men zegt, nog +heden ten dage, in het zuiden van Italië door de bandieten gedaan +wordt. In het bedoelde verhaal lichtte een rooverbende den bruidegom +op, en voerde hem naar een hol in den berg Schihallim. De jonkman werd +er door de kinderziekte aangetast, alvorens men het over zijn losprijs +was eens geworden; en dank zij de frissche berglucht, of wel het +volslagen gebrek aan een geneesheer, de gevangene genas. Zijn losgeld +werd betaald; hij werd aan zijn betrekkingen en bruid teruggegeven, +maar hij beschouwde de Hooglandsche roovers altijd als de redders van +zijn leven, door de wijze waarop zij hem gedurende zijn ziekte +behandeld hadden. + + +Aanteekening R, Deel I, bl. 101: Wederinkoop van Schotsche verbeurd +verklaarde goederen. + +Dit gebeurde bij verschillende gelegenheden. Inderdaad werden er eerst +na de geheele vernietiging van den invloed der clans, na 1745 koopers +gevonden, die een goeden prijs boden voor de in 1715 verbeurd +verklaarde goederen, welke toen te koop werden geboden door de +schuldeischers van de Yorksche bouw-maatschappij, die een grooter of +kleiner gedeelte tegen een vrij lagen prijs van het gouvernement had +gekocht. Zelfs stelden later, even als op het eerst vermelde tijdstip, +de vooroordeelen van het publiek, ten gunste van de erfgenamen der +familiën, wier goederen waren verbeurd verklaard, den koopers van zulk +een eigendom een aantal hinderpalen in den weg. + + +Aanteekening S, Deel I, bl. 102: Hooglandsche Staatkunde. + +De aan Mac-Ivor toegeschreven staatkunde was werkelijk die van de +meeste Hooglandsche Opperhoofden, en vooral van den beroemde lord +Lovat, die deze sluwheid tot het uiterste dreef. De heer van Mac – was +ook kapitein eener onafhankelijke compagnie, maar bij hem woog het goud +der soldij veel te zwaar om weggeworpen te worden voor de Jacobietische +zaak. Zijn krijgszuchtige echtgenoote riep zijn clan te wapen, en +stelde er zich in 1745 aan het hoofd van. Maar het Opperhoofd zelf +wilde zich niet met den strijd inlaten, terwijl hij zich voor dien +Koning en voor geen ander verklaarde, die den heer van Mac – een guinje +daags gaf. + + +Aanteekening T, Deel I, bl. 105: Hooglandsche krijgstucht. + +Ter verklaring der krijgshaftige oefeningen op het kasteel van +Glennaquoich, verzoekt de schrijver verlof om op te merken, dat de +Hooglanders niet slechts de behandeling van sabel en geweer kenden, +benevens al die oefeningen, waarbij kracht en vlugheid een vereischte +zijn, even als in geheel Schotland, maar daarenboven nog in een andere +soort van excercitie bedreven waren, overeenkomstig hun kleeding en hun +wijze van oorlogvoeren. Zij hadden, bij voorbeeld, een aantal wijzen om +hun plaid te dragen: éen wanneer zij rustig voorttrokken; een andere +wanneer zij geloofden dat er eenig gevaar te duchten was; nog weder een +andere om er zich in te wikkelen, wanneer zij meenden in te kunnen +slapen zonder gestoord te worden; en wederom een andere wijze om bij +het minste alarm te kunnen oprijzen met pistool en zwaard in de hand. + +Vóor 1720, of daaromstreeks, was de plaid en ceintuur die, welke het +meest algemeen werd gedragen; het was een plaid, waarvan dat gedeelte, +hetwelk om het lijf sloot, en dat hetwelk over den schouder werd +geworpen, uit éen stuk waren. Bij een wanhopigen aanval werd de plaid +weggeworpen; dan rukte de clan voorwaarts zonder andere bedekking dan +het buis en een kunstige schikking van het hemd, dat, even als dat der +Ieren, altoos zeer ruim was, en de sporran-mollach, of tas van +geitenvel. + +De behandeling van den dolk en het pistool maakte ook een deel uit der +krijgsoefeningen van den Hooglander, die de auteur door lieden heeft +zien ten uitvoer brengen, welke het in hunne jeugd geleerd hadden. + + +Aanteekening U, Deel I, bl. 107: Afkeer der Schotten van +varkensvleesch. + +Varkensvleesch, onder welken vorm ook, werd nog niet veel jaren geleden +door de Schotten veracht; heden is het evenmin een geliefkoosd voedsel +bij hen: Koning Jacobus bracht dit vooroordeel naar Engeland over, en +men weet van hem, dat hij even grooten afkeer van varkensvleesch had +als van tabak. Ben Jonson heeft deze bijzonderheid aan de vergetelheid +ontrukt, waar de gemaskerde heiden, terwijl hij de hand van den Koning +onderzoekt, zegt: + + + „maar o, ’t spreekt uit deez lijn: + Gij houdt veel van een paard en hond, maar geenszins van een + zwijn.” + + +Het door Jacobus aan den Duivel toegedachte maal bestond uit een stuk +spek en den kop van een stokvisch, met een pijp tabak voor de +spijsvertering. + + +Aanteekening X, Deel I, bl. 107: Een Schotsche tafel. + +Door het verzamelen van zulk een groot aantal personen van alle rangen +aan dezelfde tafel, die echter allen niet dezelfde spijzen nuttigden, +leefden de Opperhoofden een gebruik na, dat eertijds algemeen in +Schotland in zwang was. „Ik zelf,” zegt een reiziger, Fynes Morrison, +die op het einde der regeering van koningin Elizabeth leefde, waar hij +van de Laaglanden gewaagt, toen hij er zich in die dagen bevond, „ik +zelf werd bij een ridder genoodigd, die een aantal knechts had om hem +te bedienen. Zij brachten het eten binnen, met hun blauwe mutsen op het +hoofd. De tafel was voor meer dan de helft met groote schotels soep +bedekt, waarin ook een klein stuk gekookt vleesch aanwezig was. Toen +alles opgezet was, namen de knechts naast ons plaats; maar aan het +boveneinde van de tafel had men een kip met eenige pruimen in de soep.” +(Reizen. bl. 155). + +Tot op het midden der vorige eeuw gebruikten de pachters, zelfs die van +de hoogste klasse, het maal met hun daglooners. De meesters en hun +ondergeschikten waren van elkander gescheiden door het zoutvat, of +dikwijls ook door een met krijt getrokken lijn over de tafel. Lord +Lovat, die de kunst verstond om de ijdelheid zijner onderhoorigen te +vleien en hun eetlust te beteugelen, stond iederen onbeschaamden Fraser +die aanspraak op den titel van Duinhé-wassel maken kon, de eer toe van +aan zijn disch aan te zitten; maar tegelijker tijd zorgde hij wel dat +zijn jeugdige bloedverwanten niet al te veel verzot werden op +uitheemsche lekkernijen. Milord had altijd eenige geldige +verontschuldigingen bij de hand, om tot op zekere grenzen het rondgaan +van de Fransche wijnen en brandewijn te beperken, een gastronomische +weelde, volgens hem, geschikt om den moed zijner neven te verzwakken. + + +Aanteekening Y, Deel I, bl. 114: Conan de Hofnar. + +In de Iersche balladen op Fion (de Fingal van Mac-Pherson) treft men, +even als in de oorspronkelijke poëzij van bijna alle volken, een cyclus +van helden aan, waarvan ieder een bijzondere eigenschap bezit. Op deze +hoedanigheden en op de avonturen van hen, die ze bezitten, zijn +verscheidene spreekwoorden gegrond, die nog bij de Hooglanders in +omloop zijn. Onder deze helden munt Conan uit, in zeker opzicht als een +soort van Thersytes, maar een die tot vermetelheid dapper en +stoutmoedig was. Hij had de gelofte afgelegd, van nooit een slag te +zullen ontvangen zonder dien terug te geven. Toen hij, „even als andere +helden der oudheid,” in de onderwereld was aangekomen, ontving hij van +den daar regeerenden duivel een klap, dien hij terstond teruggaf, +terwijl hij zich van de in den tekst aangehaalde woorden bediende: +„slag om slag!” + + +Aanteekening Z, Deel I, bl. 117: Waterval. + +De beschrijving van den waterval, waarvan in dit hoofdstuk gesproken +wordt, is ontleend aan die van Ledard, bij de pachthoeve van dien naam, +aan de noorderzijde van Lochard, en dicht bij het hoofd van het meer, +ongeveer anderhalf uur ver van Aberfoyle. Het is een kleine waterval, +maar overigens een der schoonste, die men zien kan. Te recht heeft de +kritiek de verschijning van Flora met haar harp als te theatraal en te +gemaakt voor haar edel en eenvoudig karakter gewraakt; maar men kan het +een weinigje verschoonen om den wille van haar Fransche opvoeding; want +in Frankrijk bedient men zich veel van alles wat effect kan maken. + + +Aanteekening AA, Deel I, bl. 130: Hooglandsche jacht. + +Men heeft den schrijver dikwijls beschuldigd dat hij verdichting en +werkelijkheid door elkaâr mengt. Hij acht het daarom noodzakelijk te +verklaren dat de jacht, gelijk zij beschreven is, als aangelegd om den +opstand van 1745 voor te bereiden, voor zoo ver hem bekend is, geheel +uit de lucht is gegrepen. Maar wel bekend is het, dat er zulk een +groote jacht werd gehouden in het bosch van Brae-Mar, onder bescherming +van den graaf van Mar, als een voorbereidende maatregel tot den opstand +van 1715, en meest al de Hooglandsche Opperhoofden, later in dien +burger-oorlog gewikkeld, waren bij die gelegenheid tegenwoordig +geweest. + + +Aanteekening BB, Deel II, bl. 200: Mac Farlane’s lantaarn. + +De clan van Mac-Farlane, die den boschrijken westelijken oever van het +meer Lomond bewoonde, maakte dikwijls strooptochten in de Laaglanden; +en daar deze invallen doorgaans des nachts plaats grepen, heette men +bij wijze van spreekwoord de maan, „Mac Farlane’s lantaarn.” Hun +beroemde lied van Hoggil-Nam-Bo, de naam van den deun, die hen bijeen +roept, beschrijft dergelijke practijken op deze wijze: + + + Wij zijn verplicht langs berg en holen + Langs paden, in het hout verscholen, + Den buit te voeren om en rond; + En, is het helder aan de transen, + Dan schenkt de maan ons trouw haar glansen + Van d’avond tot den morgenstond. + Geen wind, geen stof, geen koude of regen + Houdt ons op onzen rooftocht tegen, + Als zucht naar winst op weg ons zond. + + +Aanteekening CC, Deel II, bl. 201: Het kasteel van Doune. + +Deze trotsche bouwval is mij dierbaar in de herinnering, omdat zij een +reeks van denkbeelden mij voor den geest roept, die sedert geruimen +tijd smartelijk zijn afgebroken. Doune is verrukkelijk aan de oevers +van de Teith gelegen; het was een der sterkste kasteelen van Schotland. +Murdoch, hertog van Albany, de stichter van dit schitterende gebouw, +werd op de hoogte van Stirling onthoofd, vanwaar hij de torens van +Doune, het gedenkteeken zijner vervallen grootheid, aanschouwen kon. + +Gelijk in den tekst in 1745–46 legde de Prins te Doune garnizoen, +hetwelk in die dagen zulk een ontredderd kasteel niet was als thans. +Dit garnizoen stond onder het bevel van den heer Stewart van Balloch, +als gouverneur voor prins Karel; nabij Callander bezat hij verscheidene +eigendommen. In die dagen ontsnapte John Home, de schrijver van +Douglas, op romantische wijze uit dat kasteel, gezamenlijk met eenige +andere gevangenen, die door de opstandelingen in den slag van Falkirk +waren opgesloten. De dichter, die zelf veel van die geestdrift bezat, +door hem aan den held van zijn treurspel toegeschreven, had het plan +voor de ontvluchting ontworpen, en blies den moed zijner makkers aan. +Daar men iedere poging om met geweld te ontkomen voor onmogelijk hield, +vervaardigden zij een soort van touw van hun beddelakens, en lieten +zich tot onder aan den toren naar beneden glijden. Aan vier hunner, +waaronder Home zelf, gelukte het zich dus te bevrijden. Maar het touw +brak door de zwaarte van den vijfden, die tamelijk groot en zwaar was. +De zesde, Thomas Barrow, een moedige jeugdige Engelschman, een +bijzondere vriend van Home greep, toen hij besloten was het waagstuk te +ondernemen, zelf onder zulke ongunstige omstandigheden, het gebroken +koord, en liet zich naar beneden vallen, toen het hem niet verder van +dienst kon zijn. Het gelukte zijn vrienden die reeds veilig beneden +waren, zijn val te breken. Dit belette echter niet dat hij zijn enkel +verstuikte, en verscheidene ribben brak. Zijn makkers waren echter +gelukkig genoeg hem in veiligheid te brengen. + +Den volgenden morgen zochten de Hooglanders ijverig naar hun +gevangenen. Een bejaard man verhaalde den schrijver, dat hij den +gouverneur Stewart door het veld had zien jagen om de vluchtelingen +achterna te zetten. + + +Aanteekening DD, Deel II, bl. 205: + +Uit te gaan of uit te zijn gegaan was in Schotland een aangenomen +uitdrukking, gelijk aan de Iersche, waarmede iemand werd aangeduid die +„op” was geweest, beide slaande op iemand, die aan een opstand had +deelgenomen. Voor omstreeks veertig jaren werd het in Schotland voor +onwelvoegelijk gehouden de uitdrukking opstand of opstandeling te +bezigen, hetwelk door iemand onder de aanwezigen als een persoonlijke +beleediging kon worden aangemerkt. Ook werd het beleefder geacht, zelfs +door hevige Whigs, om Karel Eduard te bestempelen met den naam van +„Ridder,” dan hem den naam te geven van Pretendent; en deze soort van +hoffelijke overeenkomst werd altijd in gezelschap in acht genomen, waar +lieden wan beide partijen op vriendschappelijken voet met elkander +verkeerden. + + +Aanteekening EE, Deel II, bl. 240: De Engelsche Jacobieten. + +De Jacobietische gevoelens werden algemeen in de westersche +graafschappen en in Wales aangekleefd. Maar ofschoon de groote familiën +der Wynnes, der Wyndhams en anderen, onder werkelijke verplichting +waren zich bij Prins Karel te voegen, wanneer hij geland zou zijn, zoo +was dit echter onder uitdrukkelijke bepaling geschied, dat hij door een +hulpleger uit Frankrijk zou ondersteund worden. Daar zij zijn zaak wel +waren toegedaan, en slechts op een gelegenheid wachtten, om zich bij +hem te voegen, achtten zij zich evenwel, volgens eed en plicht, niet +gehouden, deze overeenkomst na te leven, daar hij slechts ondersteund +werd door een troep woeste Hooglanders, die een onbeschaafde taal +spraken, en een vreemde kleeding droegen. Zij, die hooger op bij Derby +woonden, dienden hem eer uit vrees dan uit liefde. Maar het valt +moeielijk te zeggen wat de gevolgen zouden geweest zijn, indien de +slagen van Preston en Falkirk gedurende den inval in Engeland gewonnen +waren. + + +Aanteekening FF, Deel II, bl. 213: Het leger van den Ridder. + +Spoedig ontstond er verdeeldheid in het kleine leger van den Ridder, +niet slechts onder de onafhankelijke hoofden, die veel te trotsch waren +om zich ondergeschikt aan elkander te gedragen, maar tusschen de +Schotten en Karels gouverneur O’Sullivan, een Ier van geboorte, die, +daar hij met enkele zijner landgenooten opgeleid was in de Iersche +brigade, in dienst van den koning van Frankrijk, een invloed op den +Avonturier bezat, welke vooral door de Hooglanders met leede oogen werd +aangezien, die van meening waren, dat hun eigene clans de grootste +kracht, of liever de eenige kracht van zijn onderneming uitmaakten. Ook +bestond er een veete tusschen lord George Murray en James Murray van +Broughton, den geheimschrijver van den Prins, wier oneenigheid de zaken +van den Avonturier in groote verwarring bracht. In éen woord, door +duizenderlei kleine grieven werd hun klein leger verdeeld, en deze +werkten niet weinig mede om het eindelijk geheel te doen verloopen. + + +Aanteekening GG, Deel II, bl. 233: Veldstuk van het Hooglandsche leger. + +Dit feit, hetwelk even als de daaraan voorafgaande beschrijving geheel +historisch is, zal den lezer den oorlog in de Vendée voor den geest +roepen, waarin de koningsgezinden, die hoofdzakelijk uit opgestane +landlieden bestonden, een bijgeloovige gehechtheid aan den dag legden +voor het bezit van een veldstuk, dat den naam van Marie Jeanne droeg. +De Hooglanders van vroegere dagen waren bang voor het kanon, daar ze +volstrekt niet met het gebulder en de uitwerking er van gemeenzaam +waren. Door middel van een drie- of viertal kleine veldstukken +behaalden de graven van Huntley en Errol, onder de regeering van +Jacobus VI, een groote overwinning op een talrijk leger van +Hooglanders, dat door den graaf van Argyle werd aangevoerd. In den slag +bij de Brug van Dee, was de generaal Middleton aan zijn artillerie +eveneens den goeden uitslag verschuldigd, daar de Hooglanders niet +bestand waren tegen het losbranden van de „moeder van het geweer” zoo +als ze het kanon heetten. In een oude ballade op den slag van de Brug +van Dee treft men de volgende coupletten aan: + + + Het Hooglandsch volk is moedig volk, + Als ’t schild hanteert en zwaard, + Maar waar ’t geregeld strijden geldt, + Bouw dan niet op hun aard, + + Het Hooglandsch volk is moedig volk, + Met dolk en schild en zwaard, + Maar toch is dat zoo moedig volk + Voor ’t kleinst kanon vervaard. + + Want zomer’s nachts rolt dat kanon + Als donder door de lucht; + Geen man uit heel het Hoogland, die + Voor ’t kleinst kanon niet vlucht. + + +Maar de Hooglanders van 1745 waren lang zoo eenvoudig niet als hunne +voorvaderen; ze bewezen gedurende den ganschen oorlog, dat ze voor de +artillerie alles behalve beducht waren, ofschoon de meest onwetenden +onder hen nog eenig gewicht hechtten aan het bezit van het stuk, dat +aanleiding tot deze aanteekening heeft gegeven. + + +Aanteekening HH, Deel II, bl. 242: Anderson van Whitburgh. + +De getrouwe vriend, die den bergpas aanduidde, waarlangs de Hooglanders +zich van Tranent naar Seaton begaven, was Robert Anderson van +Withburgh, een rijke edelman van Oost-Lothian. Lord George Murray had +hem over de mogelijkheid ondervraagd om een onbebouwd en moerasachtig +terrein over te trekken, hetwelk de beide legers gescheiden hield, en +dat voor geheel onbegaanbaar gehouden werd. Onder het naar huis keeren +herinnerde hij zich, dat er aan den oostelijken kant een zijpad was, +hetwelk door het moeras op de vlakte uitliep, en waardoor de +Hooglanders in staat zouden zijn Sir John Cope’s stelling in de flank +te vallen, zonder aan het vuur van den vijand te worden blootgesteld. +Na er met den heer Hepburn van Keith over gesproken te hebben, die +terstond al het gewicht er van inzag, werd hij door den laatste +aangespoord om lord George Murray uit den slaap op te roepen en hem +zijn denkbeelden mede te deelen. Lord George nam dezen raad met de +levendigste dankbaarheid aan, en ging terstond prins Karel wekken, die +met een bos erwtenstroo tot hoofdkussen, op den grond lag te slapen. De +Avonturier ontving met de grootste blijdschap het bericht, dat er +mogelijkheid bestond om een volmaakt goed uitgerust leger te dwingen +den strijd met zijn ongeregelde troepen te aanvaarden. Zijn bij deze +gelegenheid aan den dag gelegde vreugde strookte volstrekt niet met het +verwijt van lafhartigheid, hem door Johnstone, een zijner misnoegde +aanhangers gedaan, wiens gedenkschriften evenveel van een roman als van +een geschiedenis hebben. + +Volgens het verhaal van den Ridder zelven, bevond de Prins zich +gedurende den slag aan het hoofd van het tweede gelid der Hooglanders, +en de slag, zoo als hij zeide, „werd zoo spoedig gewonnen, dat wij in +het tweede gelid, waar ik mij nog aan de zijde van den Prins bevond, +geen andere vijanden zagen dan die, welke op den grond gesneuveld of +gewond lagen uitgestrekt, ofschoon wij slechts een vijftig pas achter +ons eerste gelid waren en steeds zoo snel mogelijk voorttrokken om ons +er bij te voegen.” + +Deze passage uit de gedenkschriften van den Ridder toont aan, dat de +Prins op vijftig pas van de strijdenden was, een plaats, die hij zeker +niet zou gekozen hebben, indien hij het voornemen niet gehad had zich +bloot te stellen aan de gevaren van den slag. Slechts wanneer de +generaals aan het verlangen van den jeugdigen Avonturier hadden +toegegeven om in persoon de voorhoede aan te voeren, zou hij zich iets +dichter bij den strijd hebben kunnen bevinden. + + +Aanteekening II, Deel II, bl. 245: Dood van Kolonel Gardiner. + +De dood van dezen vromen Christen en dapperen krijgsman wordt op de +volgende wijze door zijn geschiedschrijver, Dr. Doddridge, volgens de +verklaring van ooggetuigen medegedeeld: + +„Hij bleef den geheelen nacht onder de wapens, in zijn mantel gewikkeld +en meestal onder een garstschelf, die zich toevallig op het slagveld +bevond. Omstreeks drie ure des morgens liet hij zijn bedienden, ten +getale van vier, bij zich komen. Drie hunner zond hij weg na een +allerhartelijkste en Christelijke vermaning en met de ernstigste +raadgevingen betrekkelijk de beoefening hunner plichten en de zorg voor +hun wapens. Hij gaf duidelijk te kennen, dat, gelijk hij duchtte, dit +naar alle waarschijnlijkheid zijn laatste vaarwel zou wezen. Er bestaan +gegronde redenen om te gelooven, dat hij de weinige oogenblikken, op +zijn hoogst een uur, die hem nog ten dienste stonden, bezigde tot het +volbrengen zijner godsdienst-plichten, waaraan hij sedert geruimen tijd +gewoon was, en waartoe destijds zoo vele omstandigheden samenliepen om +hem te bewegen. Bij het aanbreken van den dag werd het leger verrast +door het gerucht van het naderen der opstandelingen, en de aanval nam +vóor zonsopgang een aanvang; echter was het licht genoeg om te +onderscheiden wat er voorviel. Zoodra de vijand onder het bereik van +het geweer was, had er een geweldig vuur plaats, en men zegt, dat de +dragonders, die den linkervleugel uitmaakten, terstond op de vlucht +sloegen. Op het oogenblik van den aanval, die slechts eenige minuten +duurde, ontving de Kolonel een kogel in de rechterzijde, die hem ter +aarde deed storten, waarop zijn bediende hem wilde overhalen zich te +verwijderen, maar hij antwoordde, dat hij slechts licht gewond was, en +hij ging voort met aan het gevecht deel te nemen; kort daarop kreeg hij +een kogel in de rechter dij. Gedurende dien tijd zag men hem een aantal +vijanden neêrsabelen, en daaronder een man, die hem eenige dagen +vroeger een bezoek had gebracht, en hem verzekerd had, dat hij de +grootste gehechtheid voor het bestaande Bewind koesterde. + +„Gebeurtenissen van dezen aard hebben in minder tijd plaats dan er +noodig is om ze te verhalen of ze te lezen. De Kolonel werd eenige +oogenblikken door de zijnen ondersteund, en hoofdzakelijk door den +waardigen luitenant-kolonel Whitney, die bij deze gelegenheid door een +kogel in den arm werd getroffen, en eenige maanden later op het +slagveld van Falkirk het leven liet, alsmede door den luitenant West, +een man, wiens dapperheid boven allen lof verheven is, en door een +dozijn dragonders, die tot aan zijn einde bij hem bleven. Maar, na een +slecht onderhouden vuur, werd het geheele regiment door een geweldigen +schrik overmeesterd, en in weerwil van de door den Kolonel en eenige +andere dappere officieren aangewende pogingen om het weder te +verzamelen, vluchtte het eindelijk in de grootste verwarring van het +slagveld. + +„Juist op het oogenblik, dat kolonel Gardiner nadacht over hetgeen door +zijn plicht in zulke omstandigheden gevorderd werd, greep er een +voorval plaats, dat, naar mij voorkomt, hem in het oog van ieder braaf +en edelmoedig mensch, moet verontschuldigen zijn leven, na de vlucht +van zijn regiment, aan zulk groot gevaar te hebben blootgesteld. Hij +ontwaarde een troep infanteriesoldaten, die moedig, zonder aanvoerder, +aan zijn zijde streden, en die het hem opgedragen was te ondersteunen; +waarop hij met geestdrift riep, zoo als mij verhaald is door dengene, +die het zelf had gehoord: „Deze dappere lieden zullen zich bij gebrek +aan een aanvoeder in de pan laten hakken!” en terwijl hij dit of iets +dergelijks zeide, reed hij spoorslags op hen toe met den uitroep: +„Vuurt maar toe, brave jongens! vuurt maar toe, en vreest niets!” Maar +juist op het oogenblik, dat hij deze woorden uitte, schoot er een +Hooglander met een aan een langen stok gehechte zeis op hem af, en +bracht hem zulk een geweldigen slag op den rechter arm toe, dat zijn +degen hem uit de hand vloog; en op hetzelfde oogenblik, waarop anderen +toegeschoten waren bij den aanval van dit vreeselijke wapen, werd hij +van zijn paard geworpen. Terwijl hij ter aarde stortte, gaf een andere +Hooglander, indien men zich op een getuige te Carlisle verlaten mag (en +ik zou niet weten waarom men hem geen geloof zou verleenen, ofschoon de +ongelukkige het in zijn stervensuur ontkend heeft), zekere Mac-Naught, +die ongeveer een jaar later ter dood werd gebracht, hem op het +achterhoofd een houw met een sabel, of strijdbijl (de man, die het mij +verhaalde, had dit niet kunnen onderscheiden), die zijn dood +veroorzaakte. Alles wat zijn getrouwe bediende verder zag, was, dat, +daar zijn hoed was afgevallen, hij dien met zijn linkerhand opnam, en +dien zwaaide om daardoor te kennen te geven, dat hij zich moest +verwijderen, en hij voegde er bij, dat de laatste woorden, welke hij +hem had hooren uiten, deze waren: „Zorg voor u zelven!” waarop hij zich +dan ook verwijderd had.” + +Eenige merkwaardige trekken uit het leven van den kolonel James +Gardiner, door P. Doddridge. DD. Londen 1747, blz. 187. + +Bij gelegenheid van dit uittreksel moet ik opmerken, dat het in den +tekst gegeven verslag van den weêrstand door een gedeelte der Engelsche +armee geboden, volkomen bevestigd wordt. Daar ze door een geheel +nieuwen en onverwachten aanval verrast waren, kon de tegenstand noch +lang, noch geducht wezen, vooral niet nadat ze door de cavalerie en +door hen, die het geschut moesten bedienen, verlaten waren: maar toch +heb ik, ofschoon de slag spoedig beslist was, altijd begrepen, dat het +grootste gedeelte der infanterie zich geneigd toonde haar plicht te +doen. + + +Aanteekening KK, Deel II, bl. 246: De heer van Balmawhapple. + +Het behoeft nauwelijks gezegd te worden, dat het karakter van dezen +jongen onbeschoften landjonker geheel en al van mijn vinding is. Toch +is een edelman, die veel gelijkenis met Balmawhapple had, maar alleen +wat zijn moed betreft, op de beschreven wijze te Preston gesneuveld. +Een edelman uit het graafschap Perth, even eerbiedwaardig als met +eergevoel bezield, die een deel uitmaakte van den kleinen hoop +ruiterij, die zich aan Karel Eduard verbonden had, vervolgde bijna +alleen de vluchtende dragonders tot bij Sint Clements-Wells. Daar +gelukte het aan de pogingen van enkele officieren een klein aantal +vluchtelingen voor een oogenblik tot staan te brengen. Toen deze +bemerkten, dat ze slechts door een enkelen officier en een paar +bedienden achtervolgd werden, wierpen zij zich op hem en doorstaken hem +met hun sabels. Ik herinner mij, toen ik nog kind was, mij op zijn graf +te hebben nedergezet, waarop het gras langen tijd welig en dik was +opgeschoten, waardoor deze plek van het overige terrein werd +onderscheiden. Een vrouw, die tot de familie behoorde, welke destijds +bij Sint Clements-Wells haar verblijf hield, heeft mij deze +geschiedenis, waarvan ze ooggetuige was, herhaalde malen verteld, en +ten bewijze daarvan toonde ze mij een der zilveren vesthaken van den +ongelukkigen edelman. + + +Aanteekening LL, Deel II, bl. 256: Andrea de Ferrara. + +De naam van „Andrea de Ferrara” treft men op alle Schotsche zwaarden +aan, die voor bijzonder uitmuntend worden gehouden. Wie was deze +kunstenaar, welke waren zijn lotgevallen, en wanneer heeft hij geleefd? +Al deze vragen zijn tot nog toe door het onderzoek van oudheidkundigen +niet opgelost. Algemeen wordt het er echter voor gehouden, dat Andrea +de Ferrara een Spaansche of Italiaansche werkman was, die door Jacobus +IV of V was ontboden om de Schotten in het smeden hunner klingen te +onderrichten. De meeste barbaarsche volken munten in het vervaardigen +van wapens uit; en de Schotten hadden reeds een aanzienlijke hoogte +bereikt in het smeden van zwaarden, sedert den slag van Pinkie, op welk +tijdstip de geschiedschrijver Patten deze beschrijft als „bijzonder +breed en dun, vooral met het doel vervaardigd om te splijten, en zoo +voortreffelijk gehard, dat ik nooit iets dergelijks gezien heb; zoodat +ik het voor moeielijk houd er betere te maken.” (Verslag van de +expeditie van Somerset). + +Men kan zien, dat op de kling der beste en echte Andrea de Ferrara’s, +een kroontje is ingedreven. + + +Aanteekening MM, Deel. II, bl. 260: Mejufvrouw Nairne. + +Het ongeval, hier beschreven als aan Flora Mac-Ivor overkomen, heeft +werkelijk mejufvrouw Nairne getroffen, een dame, die de schrijver het +genoegen heeft gehad te kennen. Bij het binnenrukken van het leger der +Hooglanders in Edinburgh, stond zij, even als andere dames, die hun +zaak waren toegedaan, met haar zakdoek op een balkon te wuiven, toen +een kogel uit het geweer van een Hooglander, dat bij toeval was gelost, +haar voorhoofd schampte. „God zij geloofd!” zeide zij op het oogenblik, +dat zij weder bij kwam, „dat het ongeval mij is overkomen, wier +beginselen bekend zijn. Indien het een Whig getroffen had, zou men +gezegd hebben, dat het met opzet was geschied.” + + +Aanteekening NN, Deel. II, bl. 293: Prins Karel Eduard. + +Men heeft den schrijver van Waverley beschuldigd, dat hij den jongen +Avonturier in gunstiger kleuren heeft geschilderd dan zijn karakter +verdiende. Maar, daar hij een aantal lieden gekend heeft, die zijn +persoon van nabij gezien hebben, heeft hij hem geschetst zoo als +ooggetuigen hem beschreven hebben. Zonder twijfel moet men eenige +overdrijvingen, natuurlijk aan hen, die zich hem voorstelden als de +ondernemende en stoutmoedige vorst, voor wiens zaak zij goed en bloed +veil hadden, eenigszins matigen; maar moet hun getuigenis geheel +achterstaan bij die van een enkelen ontevredene? + +Ik heb reeds met een enkel woord gewaagd van de door Johnstone tegen +den Ridder ingebrachte beschuldigingen van gebrek aan moed, maar een +gedeelte van zijn verhaal ten minste gelijkt volkomen op een roman. Men +zal, om maar iets te noemen, bezwaarlijk kunnen gelooven, dat Johnstone +ten tijde, waarop hij aan het publiek de zoo aardige geschiedenis +zijner vrijaadje met de beminnelijke Peggie schonk, een gehuwd man was, +wiens kleinzoon nog in leven is. Evenzoo is het tot in de kleinste +bijzonderheden afdalende verhaal van de vreeselijke wraak door Gordon +van Abbachie op een Presbyteriaanschen predikant uitgeoefend, geheel en +al onwaar. Men moet ook aannemen, dat de Prins, even als andere leden +zijner familie, de diensten, hem door zijn volgelingen bewezen, niet +genoeg op prijs stelde. Daar hij opgevoed was in het vaste denkbeeld +zijner erfelijke rechten, heeft men voorgewend, dat hij de pogingen en +opofferingen aan zijn zaak gewijd, als een plicht beschouwde, die van +zijn zijde slechts luttel dankbaarheid eischte. Deze meening wordt +versterkt door de getuigenis van Dr. King; maar zijn verzaken van de +Jacobietische partij maakt den dokter een weinigje verdacht. + +De uitgever van Johnstone’s gedenkschriften brengt een verhaal bij, dat +aan Helvetius wordt toegeschreven, en waaruit blijken zou dat prins +Karel Eduard, verre van zich vrijwillig tot zijn vermetelen tocht te +hebben ingescheept, letterlijk gebonden aan handen en voeten aan boord +werd gebracht, en het schijnt wel dat hij er geloof aan slaat. Nu, daar +het een even goed aangenomen feit is als elk ander zijner geschiedenis, +en, zoo ik mij niet vergis, geheel en al buiten kijf is, dat juist +Boisdale en Lochiel ten gevolge van de dringende persoonlijke beden van +den Prins tot den opstand overgingen, toen zij er zelf met klem op +aandrongen dat hij zijn onderneming zou uitstellen tot hij genoegzame +hulp uit Frankrijk zou hebben ontvangen, zou het bezwaarlijk vallen +dezen gewaanden tegenzin op het oogenblik der expeditie te rijmen met +zijn wanhopige pogingen om den opstand, in weerwil van de raadgevingen +en de smeekingen zijner kundigste aanhangers te verhaasten. Zeker zou +iemand dien men geboeid aan boord van een schip had moeten brengen, +hetwelk hem tot zulk een wanhopige onderneming moest overvoeren, de +gelegenheid hem door den tegenzin zijner aanhangers aangeboden, om +veilig naar Frankrijk terug te keeren, gretig hebben aangegrepen. + +In Johnstone’s gedenkschriften wordt beweerd dat Karel Eduard het +slagveld van Culloden verliet, zonder de minste poging te hebben +aangewend om de overwinning te betwisten; en om het voor en tegen te +laten gelden, moeten wij hier ook de vrij wat geloofwaardiger +getuigenis van lord Elcho aanhalen, die verklaart, dat hij zelf den +Prins heeft aangespoord zich aan het hoofd van den linker-vleugel, die +niet in het gevecht gewikkeld was, te stellen, en den strijd te +hernieuwen of met eere te sneuvelen. Daar zijn raad echter verworpen +werd, nam lord Elcho, met de bitterste verwijten, afscheid van den +Prins, hem zwerende dat hij hem nooit weder onder de oogen komen zou, +en hij hield woord. + +Aan den anderen kant schijnt het gevoelen der overige officieren +geweest te zijn, dat de slag onherroepelijk verloren was, daar de eene +vleugel der Hooglanders volkomen geslagen, het overige gedeelte des +legers veel te gering in aantal was, en zijn flanken geheel in +verwarring en in een allerwanhopigsten toestand waren. In dezen stand +van zaken kwamen de Iersche officieren, die den Prins omringden +tusschenbeide en noodzaakten hem het slagveld te verlaten. Een +vaandrig, die dicht bij hem was, heeft verklaart, dat hij Sir Thomas +Sheridan, den toom van des Prinsen paard zag grijpen, en dat hij het +dier deed omkeeren. Ziedaar getuigenissen, die wel met elkander in +tegenspraak zijn; maar het gevoelen van Lord Elcho, een man van een +vurigen aard, en daarenboven wanhopig over een nederlaag, die +allernoodlottigst scheen, mag niet gelden ten nadeele van een moedig +karakter, hetwelk blijkt uit den aard der onderneming zelve, uit de +zucht van den Prins om ten allen tijde den strijd te beginnen, uit zijn +besluit om van Derby naar Londen te trekken, en uit de tegenwoordigheid +van geest door hem te midden der gevaren van zijn avontuurlijke vlucht +aan den dag gelegd. De schrijver is er verre van voor den ongelukkigen +Prins loftuitingen te eischen alleen aan schitterende talenten +verschuldigd; maar hij blijft bij zijn gevoelen, dat hij, gedurende den +loop zijner onderneming blijken heeft gegeven van het gevaar in het +gelaat te durven zien en naar roem te streven. + +Dat Karel Eduard de voordeelen bezat van een bevallig uiterlijk en +innemend voorkomen, even als de houding en de manieren, die aan zijne +positie voegden, heeft de schrijver nooit hooren betwisten door een van +hen die hem hadden mogen naderen, en hij gelooft geenszins die +hoedanigheden te hebben overdreven in de schets door hem geleverd. + +De volgende uittreksels, die het algemeene gevoelen omtrent het +beminnelijke karakter van den Prins versterken, zijn ontleend aan een +in handschrift bestaand verhaal zijner romantische onderneming, door +James Maxwell van Kirkconnell, en waarvan ik een afschrift te danken +heb aan de vriendschap van den heer J. Menzies, van Pitfoddells. De +schrijver, hoewel partijdig voor den Prins, dien hij getrouw +vergezelde, schijnt een oprecht mensch, en volkomen ingelicht omtrent +de kuiperijen der raadslieden van den Pretendent: + +„Iedereen was opgetogen over het voorkomen van den Prins en zijn +persoonlijk gedrag; er was over hem slechts éen stem. Zelfs diegenen, +die uit eigenbelang of ontevredenheid zijn zaak verlieten, konden niet +nalaten te erkennen dat ze hem in andere opzichten alles goeds +toewenschten, en durfden hem nauwelijks berispen over hetgeen hij +ondernam. Zeer vele omstandigheden hadden medegewerkt om zijn moed te +verhoogen, zonder van het grootsche der onderneming en van het gedrag, +door hem, tot aan de uitvoering er van aan den dag gelegd, te gewagen. +Een aantal trekken van zijn goede inborst en zijn menschlievendheid +maakten veel indruk op het volk; ik zal er slechts een paar van +mededeelen. Terstond na den slag, begaf de Prins zich te paard naar het +veld, weinige minuten te voren door het leger van Cope bezet; een +officier trad op hem toe en zeide, terwijl hij op de gesneuvelden wees. +„Hoogheid, uw vijanden liggen aan uw voeten.” De Prins, verre van zich +te verheugen, legde veel medelijden aan den dag met de afgedwaalde +onderdanen zijns vaders, en gaf levendig zijn leedgevoel te kennen, dat +hij hen in zulk een toestand aanschouwde. Den volgenden dag, tijdens +het verblijf van den Prins op Pinkie-House, kwam er een burger van +Edinburgh om den secretaris Murray te spreken over de tenten, daar +bevel was uitgevaardigd, dat de stad ze op een bepaalden tijd zou +leveren. Murray was afwezig, en toen de Prins dit vernam, liet hij den +man bij hem komen, zeggende dat hij de zaak, welke dan ook, liever zelf +wilde afdoen, dan hem te laten wachten, wat hij ook voorkwam door alles +toe te staan wat hem gevraagd werd. Zoo veel voorkomendheid van dezen +door de overwinning begunstigden, jeugdigen Prins verwierf hem zelfs de +loftuitingen zijner vijanden. Maar wat het volk de meest gunstige +gevoelens omtrent hem inboezemde, was het afslaan van iets, dan zijn +belangen van zeer nabij betrof, en waarop misschien het welgelukken +zijner geheele onderneming gegrond was. Men had voorgesteld een der +gevangenen naar Londen te zenden, om aan het hof een +uitwisselingscartel voor te slaan voor allen die gedurende den oorlog +krijgsgevangen zouden gemaakt worden, en te verklaren, dat een +weigering zou worden beschouwd als een besluit om geen pardon te geven. +Blijkbaar was het, dat een cartel zeer voordeelig voor de zaak van den +Prins wezen zou; zijn vrienden zouden zich zoo veel te eerder voor hem +verklaren, indien zij geen andere oorlogskans dan die van het slagveld +te duchten hadden; en indien het hof van Londen dit voorstel van de +hand wees, gevoelde de Prins zich gemachtigd zijn gevangenen op +dezelfde wijze te behandelen als de Keurvorst van Hannover die vrienden +van den Prins zou behandelen, welke in zijn handen vallen mochten, en +men voorzag dat eenige weinige voorbeelden het hof van Londen zouden +noodzaken om toe te geven. Het liet zich toch aanzien dat de officieren +van het Engelsche leger er veel gewicht aan zouden hechten. En +inderdaad hadden zij zich slechts aan de dienst verbonden onder de +voorwaarden bij beschaafde natiën in gebruik, en hun eer kon er niet +door lijden, indien zij hun aanstelling terugzonden, wanneer deze +voorwaarden niet werden nageleefd, en dat vooral door de +stijfhoofdigheid van hun souverein. Ofschoon dit voorstel algemeen werd +toegejuicht en als zeer belangrijk werd voorgedragen, wilde de Prins er +zich volstrekt niet mede vereenigen: „Het was hem onwaardig,” zeide +hij, „ijdele bedreigingen te uiten, want nooit zou hij er in toestemmen +dat ze ten uitvoer werden gebracht; nimmer zou hij in koelen bloede +mannen opofferen, wier leven hij in het heetst van het gevecht zelfs +met gevaar van het zijne zou gespaard hebben.” Dit waren niet de eenige +bewijzen van zijn goede inborst door den Prins op dien tijd gegeven; +iedere dag leverde er andere van gelijken aard op. Dit alles temperde +de ruwheid van een militair bestuur, dat noodzakelijk was, en hetwelk +hij zoo zacht en dragelijk mogelijk zocht te maken. + +Het is reeds aangevoerd dat de Prins dikwijls meer pracht en +plechtigheden vorderde dan met zijn toestand scheen overeen te komen; +maar aan den anderen kant, was eenige strengheid op het punt van +etiquette volstrekt noodzakelijk om hem van allerhande lastigen +aandrang te bevrijden, waaraan hij anders ontegenzeggelijk zou zijn +blootgesteld geweest. Hij wist ook met vrij wat lankmoedigheid de +antwoorden te verduren, die zijn voorgewende zucht voor plichtplegingen +hem dikwijls op den hals haalde. Men verhaalt, bij voorbeeld, dat Grant +van Glenmoriston, nadat deze een overhaasten marsch aan het hoofd van +zijn clan gemaakt had, om zich met Karel te vereenigen, den Prins te +Holyrood onder de oogen trad met een onbescheiden ijver en zonder in +het minst op zijn kleeding te hebben acht gegeven. De Prins ontving hem +vriendelijk, maar niet zonder hem te doen verstaan, dat een +voorafgegaan bezoek bij den barbier niet geheel overvloedig zou geweest +zijn. „Het zijn geen baardelooze soldaten,” hernam het beleedigde +Opperhoofd, „die de zaken van uw Koninklijke Hoogheid kunnen +herstellen.” De Ridder nam dit verwijt welwillend op. + +Met éen woord, indien Prins Karel zijn loopbaan terstond na zijn +wondervolle ontkoming had geëindigd, zou hij een voorname plaats in de +geschiedenis bekleed hebben. Zoo als hij was, behoort zijn plaats onder +hen wier schitterendst levenstijdperk een merkwaardig contrast oplevert +met alles wat daaraan voorafgegaan of er op gevolgd is. + +Aanteekening OO, Deel II, bl. 299: Schermutseling te Clifton. + +Het volgende verslag van de schermutseling te Clifton is getrokken uit +de in manuscript bestaande gedenkschriften van Evan Macpherson van +Cluny, clanhoofd der Macphersons, aan wien de eer toekomt dat hij den +voornaamsten aanval bij deze gelegenheid heeft weerstand geboden. Het +schijnt dat deze gedenkschriften in 1705, dus tien jaren na de +gebeurtenissen waarover zij handelen, zijn opgesteld. Zij werden in +Frankrijk geschreven, waar dit dappere Opperhoofd in ballingschap +leefde, hetwelk eenige in zijn verhaal voorkomende gallicismen +verklaart. + +„Bij den terugtocht van den Prins van Derby naar Schotland, belastte +zich gaarne de luitenant-generaal, Lord George Murray, met het bevel +over de voorhoede, een post, waaraan, hoe eervol ook, groote gevaren, +tallooze moeielijkheden en evenveel vermoeienissen verbonden waren; +want de Prins was genoodzaakt zijn marsch te verhaasten, uit vrees dat +hij zou worden afgesneden door den maarschalk Wade, die het Noorden met +een vrij wat talrijker leger bezet hield dan de troepen, die Zijn +Koninklijke Hoogheid in staat was tegenover hem te stellen, terwijl de +hertog van Cumberland met geheel diens cavalerie zijn achterhoede op de +hielen zat. De artillerie kon evenwel midden in den winter langs de +slechtste wegen van geheel Engeland, niet zoo spoedig voortrukken als +het leger van den Prins zelven. Ook was Lord Murray verplicht zijn +marsch tot laat in den nacht voort te zetten, tegelijkertijd +blootgesteld zoowel aan allerhande onzekerheid, als aan de +schermutselingen der voorposten van den hertog van Cumberland. +Omstreeks den avond van den 28sten December 1745 rukte de Prins de stad +Penrith in de provincie van Cumberland binnen. Maar daar Lord Murray de +artillerie niet zoo spoedig kon doen marcheeren als hij wel wenschte, +was hij genoodzaakt den nacht op zes (Engelsche) mijlen van deze stad +met het regiment van Mac-Donald van Glengarrie, dat dien dag de +achterhoede uitmaakte, door te brengen. De Prins besloot, ten einde +zijn troepen eenige rust te gunnen en aan Mylord George en de +artillerie den tijd te geven zich bij hem te voegen, den 29sten te +Penrith te blijven. Hij gaf dus aan zijn klein leger des morgens bevel +onder de wapens te komen, daar hij het in oogenschouw nemen wilde en de +verliezen nagaan door hem, sedert zijn inval in Engeland, geleden. Er +bleven hem toen slechts vijfduizend man over, met ongeveer vier honderd +ruiters, edellieden, die als vrijwilligers dienden, en van wie een +gedeelte het eerste gardecorps van den Prins vormde onder de bevelen +van Lord Elcho, later graaf van Weems, thans gebannen en in Frankrijk. +Een ander deel vormde een tweede corps gardes onder de bevelen van Lord +Balmirino, die in den Tower te Londen onthoofd werd. Een derde corps +stond onder het commando van Lord Kilmarnoch, die eveneens werd +onthoofd. Eindelijk werd een vierde aangevoerd door Mylord Pitsligow, +die mede gebannen werd. Deze ruiterij, ofschoon gering in aantal, was +echter, daar zij geheel uit de dapperste edellieden bestond, een groote +steun voor de infanterie, niet slechts op het slagveld, maar ook +gedurende den marsch, daar zij als voorposten dienst deed, en gedurende +den nacht patrouilles uitzond langs de verschillende wegen, die op de +steden uitliepen, waar het leger zijn kwartier moest opslaan. + +„Terwijl dit kleine leger den 20sten December op een hoogte, ten +Noorden van Penrith vereenigd was om de revue te passeeren, werden de +heer van Cluny en zijn clan naar de brug van Clifton gezonden, ongeveer +een mijl ten Zuiden van Penrith, na vooraf in oogenschouw te zijn +genomen door den heer Pattullo, kwartiermeester-generaal van het leger, +die met de inspectie der troepen belast was, en zich tegenwoordig in +Frankrijk bevindt. Ze bleven onder de wapens bij de brug, terwijl ze de +komst van Lord George Murray met de artillerie verbeidden, wier +overtocht de heer Cluny zou dekken. Tegen zonsondergang kwamen zij aan; +levendig door den hertog van Cumberland met geheel zijn cavalerie +achtervolgd, die meer dan drie duizend man telde, waarvan ongeveer een +derde afsteeg om aan de artillerie den overtocht over de brug te +betwisten, terwijl de hertog en de anderen te paard bleven om de +achterhoede aan te tasten. Lord George Murray rukte voort; en hoewel +hij den heer de Cluny en zijn clan onder de wapens en vol moed vond, +kwam hem de stelling zeer bedenkelijk voor. Door de buitengewone +ongelijkheid aan troepen-sterkte, scheen de aanval zeer gevaarlijk: ook +wachtte Lord George met het geven van bevelen totdat hij den raad van +den heer de Cluny had ingewonnen. „Ik zal hen volgaarne aanvallen” +antwoordde de heer de Cluny, „als gij het beveelt.” – „Welnu, ik beveel +het dan,” hernam Lord George. En zich terstond bij den heer de Cluny +voegende, streden zij te voet, met den sabel in de vuist alleen met den +clan der Macphersons. In éen oogenblik baanden zij zich een doortocht +dwars door een doornhaag, waarachter de cavalerie een stelling had +ingenomen. Bij het dringen door de haag, verloor lord Murray, even als +geheel het leger in Hollandsche kleeding, zijn muts en zijn paruik, en +bleef verder blootshoofds strijden. Zij losten terstond hun vuurwapens +op den vijand en vielen hen vervolgens met den sabel in de vuist aan; +zij rigtten gedurende langen tijd een vreeselijk bloedbad onder hen +aan, hetgeen Cumberland tot een overhaaste vlucht met zijn cavalerie, +en wel in zulk verwarring, noodzaakte, dat, indien de Prins over een +voldoend aantal ruiters had kunnen beschikken, de hertog van Cumberland +zonder twijfel met het grootste gedeelte van zijn troep zou zijn +krijgsgevangen gemaakt. Het was toen zóó donker, dat het onmogelijk was +de dooden te zien noch te tellen, die al de sloten van het +oorlogstooneel vulden. Maar men berekende, dat, behalve de gewonden, +wie het gelukte te ontsnappen, er ten minste honderd op de plek bleven, +waaronder de kolonel Honywood, die de afgestegen cavalerie aanvoerde. +De heer de Cluny maakte zich van zijn sabel meester, die van +aanmerkelijke waarde, en nog in zijn bezit is; zijn clan vermeesterde +evenzeer een aantal wapens; de kolonel werd spoedig daarop +krijgsgevangen gemaakt en herstelde met veel moeite van zijn wonden. De +heer de Cluny verloor slechts een twaalftal manschappen, waarvan +eenigen, die slechts gewond waren, vervolgens in handen van den vijand +vielen en als slaven naar Amerika werden gezonden. Verscheidene hunner +zijn vandaar terug gekeerd, en een hunner is op dit oogenblik in +Frankrijk, en wel sergeant bij het regiment koninklijke Schotten. +Zoodra de Prins bericht van de nadering des vijands ontving, zond Zijn +Koninklijke Hoogheid den graaf van Nairne, brigadier, (gebannen en nu +in Frankrijk) met de drie bataljons van den hertog van Athol, het +bataljon van den hertog van Perth, en eenige andere onder zijn bevelen +staande troepen, ter ondersteuning van Cluny en ter bevrijding van de +artillerie; maar het gevecht was geheel geëindigd eer de graaf van +Nairne met zijn troepen het slagveld bereikt had. Zij keerden dus naar +Penrith terug en de artillerie trok in goede orde voorwaarts. Van dat +oogenblik af durfde de hertog van Cumberland den Prins en zijn leger +gedurende dezen ganschen aftocht, slechts op een dagmarsch afstands +naderen; deze werd dus met de grootste voorzichtigheid volbracht, +ofschoon men van alle kanten door vijanden omringd was. + + +Aanteekening PP, Deel II, bl. 309: Eed op den dolk. + +Gelijk de heidensche godheden door het zweren bij den Styx zich tot een +onverbreekbare verplichting verbonden, zoo waren de Schotsche +Hooglanders gewoon bijzonder gewicht te hechten aan hun eed, wanneer +zij wilden dat die heilig onder hen wezen zou. Voornamelijk bestond die +plechtigheid in het uitstrekken van de hand, terwijl zij op hun +ontblooten dolk zwoeren; en dit wapen, dat alzoo een waarborg voor hun +overeenkomst geworden was, werd ingeroepen om iedere schending van de +gelofte te straffen. Maar wat ook de handeling wezen mocht, waardoor de +eed werd geheiligd, iedereen was er bijzonder op gesteld de soort van +eed, dien hij als onherroepelijk gezworen had, geheim te houden. Dit +was een zeer gemakkelijk middel om niet al te beschroomd te zijn in het +verbreken zijner belofte, wanneer deze onder een anderen vorm was +afgelegd dan dien welke bij voorkeur als bijzonder plechtig beschouwd +werd, en om welke reden iedere verbintenis zeer gemakkelijk werd +aangegaan, die hem niet langer dan hij zelf wilde, gebonden hield, +terwijl, wanneer zijn onverbreekbare eed eenmaal algemeen bekend was, +een ieder met wien hij in de gelegenheid zou komen er een aan te gaan, +zich met geen anderen zou te vreden stellen. Lodewijk XI, Koning van +Frankrijk, gebruikte dezelfde list; want ook hij had een bijzondere +soort van eed, de eenige, dien hij altijd geëerbiedigd heeft, en +waardoor hij zich zeer ongaarne gebonden zag. De eenige eed, door dezen +dwingeland als heilig beschouwd was die door hem op het heilige kruis +van St. Lo d’Angers gezworen, hetwelk een stuk van het echte kruis +bevatte. Lodewijk geloofde dat hij binnen het jaar zou sterven, als hij +dezen eed verbrak. Toen de connétable van Saint-Pol uitgenoodigd was +een persoonlijk onderhoud met Lodewijk te hebben, weigerde hij dit aan +te nemen, tenzij de Koning hem een vrijgeleide verzekerde ouder +verbintenis van dezen eed. Maar, zegt Comines, de koning antwoordde dat +hij nooit op zulk een wijze een verbintenis zou aangaan met een +sterfelijk mensch, maar dat hij geneigd was iederen anderen eed, dien +hij aan de hand zou doen, te zweren: het traktaat werd dus na herhaalde +onderhandelingen afgebroken, en wel op grond van den eed, waardoor +Lodewijk die bekrachtigen moest. Zoodanig is het verschil tusschen de +beginselen des bijgeloofs en die des gewetens. + + + EINDE. + + + + + + + + +VOETNOOTEN + + +[1] Advocaat, plaatsvervangend sheriff der Orcadische eilanden, rechter +in het hof, met den titel van Lord Kinnedder; dezelfde aan wien de +inleiding van den derden zang van „Marmion” is opgedragen; hij overleed +in 1822. + +[2] Een personage uit de „Medeminnaars” van Sheridan. Haar naam duidt +aan, dat zij gewoon is mal à propos allerlei woorden en toespelingen te +gebruiken. + +[3] Letters from the Highlands. Er is hier sprake van de „Brieven van +Kapitein Burt,” waarin hij van den beruchten hoofdman Barasdale +gewaagt, dien men algemeen houdt voor den type van Fergus Mac-Ivor. + +[4] Al de leden der familiën van Marr en van Williamson werden, kort +voor het verschijnen van deze voorrede, te Londen ter dood gebracht. + +[5] Een verhaal van de gebeurtenissen dier dagen, in eenvoudige rijmen +vervat, maar waarin een aantal treffende bijzonderheden voorkomen, en +hetwelk nog tegenwoordig door het volk wordt gezongen, geeft een +nauwkeurig verslag, zoowel van de krijgsbedrijven der Hooglanders als +van hunne uitspattingen, en daar de verzen weinig bekend en lang niet +kwaad zijn, wagen wij het ze hierin te vlechten. + +[6] Willem, de zoon van George, Hertog van Cumberland. + +[7] Licencie voor Linton-bridge, Linton-brug. + +[8] Zinspeling op den welbekenden roman „Het kasteel van Udolpho,” + +[9] Een der meest fashionable gedeelten van Londen. + +[10] Een club bestaande uit rijke jongelieden, die allen uitmunten +moeten in het rijden met den „vierspan.” + +[11] Een policiebureau te Londen. + +[12] Waverley, in 1805 geschreven, verscheen eerst in 1811–14. + +[13] Bondstreet, in de dagen toen deze inleiding geschreven werd, +dagelijks tusschen drie en vijf ure de wandelplaats der Engelsche +dandies en schoonen. + +[14] Helaas! die kleeding, in 1805 of daaromstreeks, achtenswaardig en +voor een gentleman passend, is evenzeer verouderd als de schrijver van +Waverley zelf sedert dien tijd. De lezer uit de groote wereld zij zoo +goed het kostuum aan te vullen met een geborduurd vest van purper +fluweel of zijde en een gekleurden rok, zoo als hij zelf verkiest. Noot +van den Schr. + +[15] In het Hollandsch Waverleys-eer, naam van het kasteel der +Waverleys. + +[16] Waar de Ridder Saint George, of, zoo als hij genoemd werd, de Oude +Pretendent, als balling zijn hof hield, al naar de omstandigheden hem +noodzaakten van residentie te veranderen. + +[17] Lang het orakel van den tot de Torypartij behoorenden landadel. +Het oude nieuwsblad verscheen in handschrift, en werd door klerken +overgeschreven, die de afschriften er van aan de inteekenaren +verzonden. De staatkundige, door wien het werd opgesteld, verzamelde de +stof er voor in de koffiehuizen, en deed meenigmaal een beroep op de +beurs zijner inteekenaren, omdat hij genoodzaakt was extrauitgaven te +doen, door het bezoeken van dergelijke door de aanzienlijkste lieden +bezochte plaatsen. + +[18] Eene zinspeling op de aristocratische denkbeelden der kindermeiden +uit deze beide landen. + +[19] De blauwe mantel behoort bij het costuum der ridders van den +Kouseband. + +[20] Zie Aanteekening A. De terugkomst der kruisvaarders. + +[21] Zie Hoppner’s vertelling van de „zeven minnaars.” W. S. + +[22] Duizend en éen nacht. + +[23] Deze inleidende hoofdstukken heeft men als vervelend en noodeloos +afgekeurd. Echter bevatten ze eenige bijzonderheden, die de schrijver +gemeend heeft niet te mogen weglaten of veranderen. W. S. + +[24] Zie Aanteekening B. Titus Livius. + +[25] Het Schotsche pond was niet meer dan een shilling, zestig cents +van onze munt. + +[26] Sancroft, aartsbisschop van Canterbury, in 1677. + +[27] Zie Aanteekening C, Nicolaas Amhurst. + +[28] Zie Aanteekening D. Kolonel Gardiner. + +[29] Zie Aanteekening E. Schotsche herbergen. + +[30] Zie Aanteekening F. Huis van Tully-Veolan. + +[31] Zie Aanteekening G. De tuin van Tully-Veolan. + +[32] Ariosto: de twee snapsters. + +[33] Innocent, Zie Aanteekening H. Familie gekken. + +[34] Hoog en laag recht, van kerker en van kaak. + +[35] Epulæ (feestmaal) is voor den Senaat; prandium (maaltijd) is voor +het volk. + +[36] De vaas zal lang den geur bewaren. + +[37] Zwarte wacht. Vier-en-twintig jaren lang is dit corps bekend +geweest onder den titel van het 42ste regiment. Maar bij de oprichting +haalde dit 42ste en het Gaelsch freicudan dhu, en black-watch, „zwarte +wacht” in het Engelsch, een naam, die zijn ontstaan verschuldigd was +aan de donkere kleur der uniform (zwart, groen en blauw) die erg afstak +bij het scharlakenrood der linietroepen. De onafhankelijke compagniën +van de „black-watch,” waren samengesteld uit personen die in andere +regimenten een hoogeren rang bekleedden; over het algemeen waren het +allen jonge edellieden of edellieden zonder fortuin; men had er zelfs +onder die er bedienden op nahielden om hunne wapenen te dragen. + +[38] Zie Aanteekening I. Episcopale kerk van Schotland. + +[39] Wheedle. To wheedle, verleiden, met mooie woorden fleemen. +Quibble, haarklooverij, woordenspel. De baron vermaakte zich door dit +woordenspel, met zijn baljuw en de advocaten bijeen te nemen. + +[40] Verwisselen wij van schild en trekken wij der Grieken wapenrusting +aan. + +[41] Oude wijvepraatjes. + +[42] Zie Aanteekening K. De afscheidsdronk. + +[43] Suum cuique. Dit fragment eener ballade werd gedicht door Andreas +MacDonald, den geestigen en ongelukkigen auteur van Vimonda. W. S. + +[44] John o’ Groat’s. Het noordelijke punt van Schotland, in het +graafschap Caithness. + +[45] Bacchus. + +[46] De in keukenzaken ervarenen zijn niet van baron Bradwardine’s +gevoelen, en houden het er voor dat dit wild droog en slecht is, +behalve in de soep en als Schotsche karbonnaden gebruikt. W. S. + +[47] De Baron had hier in herinnering moeten brengen, dat de vroolijke +Allan in regte lijn afstamde uit het huis van den edelen graaf, dien +hij aldus beschrijft: + + Dalhousie van een oud geslacht, + Mijn trots, mijn lust, mijn grootste pracht. W. S. + +[48] Dryden. + +[49] Zie aanteekeening L. Tooverij. + +[50] Sprekende wapens. + +[51] Zie Aanteekening M. Sprekende wapens. W. S. + +[52] Danaïden, dochters van Belus. + +[53] Zijne oogen zijn hem uit het hoofd gescheurd; het bloed vloot hem +ten gorgel uit. + +[54] De bergbewoners zijn in stammen of clans verdeeld, die wederom +verschillende onderdeelen hebben. Iedere clan heeft zijn hoofd, iedere +onderafdeling haar „chieftain,” aanvoerder. + +[55] Zinspeling op de parkementen van den adel. + +[56] De Edinburgsche stedelijke politie was nog niet zeer lang geleden +aldus gewapend. Aan het einde van den bijl had men een haak, waarvan de +oude Hooglanders zich plachten te bedienen bij het beklimmen der +wallen, door den haak er in vast te slaan, en zich langs den steel op +te werken. Men veronderstelt, dat de bijl, die ook veel door de +vroegste bewoners van Ierland gebezigd werd, in beide landen uit +Scandinavië is overgebracht. W. S. + +[57] De hanchman of henchman is een soort van geheimschrijver, die zijn +chef als zijn schaduw volgt, en zich aan tafel aan zijn zijde bevindt, +gereed om al zijn bevelen ten uitvoer te leggen. Deze betrekking is +soms het deel van den zoogbroeder. Deze naam werd ook aan den +vertrouwden page of aan den bevelhebber der wacht van een edele +gegeven. + +[58] De bard is de geschiedschrijver der familie, soms de onderwijzer +van den jongen edele, terwijl hem is opgedragen de liederen op te +stellen ter eere van den stam; in éen woord de dichter van den clan. + +[59] Het woord bladier stamt waarschijnlijk van bladarie, een Schotsch +woord, af, hetwelk „snoeverij” beteekent, omdat dezen ambtenaar was +opgedragen de daden en de grootheid van zijn meester aan den volke te +verkondigen. + +[60] Het woord gilly beteekent page, knecht, en more groot. Dit +bijvoegelijk naamwoord veredelt het geheele woord gilly-more. De andere +beambten worden genoegzaam in den tekst omschreven. + +[61] De pijper, die zich voor een edelman uitgaf, droeg zelf zijn +instrument niet, en ontdeed er zich van zoodra hij gespeeld had; hij +had derhalve een page, een gilly, om zijn doedelzak (bagpipe) te +dragen. + +[62] Pibroch. Een soort van liedje aan de muziek der Hooglanders eigen, +en dat, naar het zeggen der Schotten, al de gewaarwordingen der ziel +uitdrukt. Deze benaming wordt bij voorkeur aan krijgszangen gegeven. + +[63] Hiermede werd een Engelsch soldaat of officier, naar zijn uniform +aangeduid, in tegenstelling met die van black watch, zwarte regimenten, +zooals de ongeregelde troepen der Hooglanders genoemd werden. + +[64] Het is niet de treurberk, een soort die het meest in de Hooglanden +voorkomt, maar de wollige, bladerige berk der Laaglanden, welke deze +geur verspreidt. W. S. + +[65] De roem dezer beide helden berust op de overleveringen en +volksballaden; in de geschiedenis komen ze slechte als een paar +vogelvrij verklaarden voor. + +[66] Zie Aanteekening O. Rob Roy. + +[67] Dit was het gerecht, hetwelk Rob Roy den Laird van Tullibody +aanbood. W. S. + +[68] Iemand met een tweede gezicht begaafd. + +[69] Zie Aanteekening P. Vroolijke galg van Crieff. W. S. + +[70] Zie Aanteekening Q. Caterans. W. S. + +[71] De Schotten zijn buitengewoon mild, wanneer ze hun land en drank +berekenen. De Schotsche pint komt zoowat met vier Engelsche overeen; +wat hun geld betreft, iedereen kent het tweeregelig versje: + + Zijn op den naam van leeperts die rekels nog gesteld? + Hun pond is twintig stuivers, berekend naar ons geld. W. S. + +[72] Met dezen pluim tooiden zich slechts de hoofden van den hoogsten +rang. + +[73] Een burlesk personage uit Shakespeare’s Veel leven om niets. + +[74] Zie Aanteekening R. Wederinkoop van Schotsche verbeurd verklaarde +goederen. W. S. + +[75] Een der makkers van Falstaff (in Shakespeare’s Hendrik IV). + +[76] Zie Aanteekening S, Hooglandsche Staatkunde. W. S. + +[77] Stowe behoort aan den markies van Buckingham. Deze in Engeland +beroemde tuinen zijn voor een groot gedeelte het schoone, waardoor zij +zich onderscheiden, verplicht aan hetgeen lord Cobham er aan ten koste +legde. – Blenheim is het kasteel van den hertog van Marlborough, te +Woodstock in het graafschap Oxford, opgetrokken op het terrein van het +koninklijk buiten van Woodstock, anders gezegd van de „Schoone +Rosamunde.” + +[78] Zie Aanteekening T. Hooglandsche krijgstucht. W. S. + +[79] In het Schotsch is een wadsetter iemand die den eigendom van een +ander bezit, onder verplichting van dien na een bepaalden termijn terug +te geven, even als een wadset, in den rechterlijken stijl, een acte +beteekent, waardoor de schuldenaar zijn goed aan zijn schuldeischer +afstaat, opdat deze zich met de inkomsten er van betale. Onder tacksman +verstaat men een pachter van den eersten rang. + +De Clan Cinnidh, of opperste, was de eigenaar van het geheele district, +dat door den clan bewoond werd; hij behield er voor zich een gedeelte +van, waarop de lieden van zijn gevolg leefden. Die gedeelten, welke de +hoofdman zelf niet onmiddellijk bestuurde, werden door hem afgestaan +aan de oudste en voornaamste leden van den clan, bloedverwanten van den +hoofdman, die een weinig meer „heeren” waren dan de anderen; deze waren +de tacksmen. Deze verdeelden hun grond weder in kleine boerderijen, die +zij aan een familie van landgebruikers (tenants) afstonden, en op de +landgebruikers volgden de kleine landgebruikers, die een eenvoudige hut +bewoonden, en weder voor gene arbeidden. Zoodanig was de hierarchie der +eigenaren en erfelijke pachters van den clan, die, behalve dat ze +eenige schattingen in geld, of in voortbrengselen van den grond moesten +opbrengen, verplicht waren den hoofdman in persoon te dienen. Maar de +hoofdman bezat ook, als de vader van het groote gezin, wederkeerig +verplichtingen; en de gastvrijheid jegens alle leden van zijn clan +behoorde onder het aantal der op hem rustende verplichtingen. + +[80] Zie Aanteekening U. Afkeer der Schotten van varkensvleesch. + +[81] Zie Aanteekening X. Een Schotsche tafel. W. S. + +[82] De rok die tot het nationale costuum behoort. + +[83] Shakespeare’s Viola, die de kleederen van haar broeder aantrekt en +zich voor hem laat doorgaan. + +[84] Hier wordt niet de beroemde treurspelspeelster mevrouw Henry +Siddons, te Edinburgh, bedoeld. + +[85] De kleindochter van den grooten Sobieski. Haar vader Jacobus +Sobieski, haalde zich de ongenade van Oostenrijk op den hals, door zijn +toestemming tot haar huwelijk met den Pretendent te geven. + +[86] Zie Aanteekening Y. Conan de Hofnar. W. S. + +[87] De Hooglandsche dichter was bijna altijd een improvisator. +Kapitein Burt ontmoette een hunner aan Lovat’s tafel. W. S. + +[88] Een Engelschman is voor een Schot a Southern, iemand uit het +zuiden. + +[89] Zie Aanteekening Z. Waterval. + +[90] De jeugdige en stoutmoedige Karel Eduard landde te Glenaladale +(Moidart) en plantte zijn standaard in de vallei van Glenfinnan, +terwijl hij de Macdonalds, de Camerons en andere minder talrijke clans +rondom zich verzamelde. In deze vallei treft men een monument aan met +een door docter Gregory in het Latijn vervaardigd opschrift. W. S. + +[91] De oudste broeder van den markies van Tullibardine, die na een +geruimen tijd als balling te hebben rondgezworven, in 1745 met Karel +Eduard in Schotland terugkeerde. + +[92] Mac-Lean, Mac-Kenzie, Mac-Gregor. Het Gaelsche woord mac, +beteekent zoon van. + +[93] Ik stoor mij weinig aan den Helicon. + Drink water al wie wil; ik gun hem graag de bron. + +[94] Dit oude Gaelsche lied is nog heden ten dage algemeen, zoo wel in +de Hooglanden als in Ierland, bekend. Het is in het Engelsch vertaald, +en als ik mij niet bedrieg, onder het toezicht van den pseudoniem Tom +d’ Urfey, uitgegeven onder den titel van Coley, my cow. + +[95] Sir Robert Lindsay van Pitscottie, van wien Sir Walter Scott de +volgende aanhaling ontleent, leefde in de vijftiende eeuw; hij is de +schrijver van een geschiedenis, of liever van een kroniek van +Schotland, die men ook aan Sir David Lindsay, zijn tijdgenoot, +toeschrijft. De jacht, waarvan hier sprake is, was een der groote +jachtpartijen van Jacobus V, in 1528. + +[96] John Taylor, bijgenaamd de waterpoëet, omdat hij leerjongen bij +een schuitvoerder op de Theems was. Taylor diende ook op de vloot van +den graaf van Essex, bij het beleg van Cadix (1596). + +[97] De wonden, door de hoorns van een hert toegebracht, werden over +het algemeen voor veel gevaarlijker gehouden dan die door de slagtanden +van een wild zwijn veroorzaakt: + + Zijt gij door hoorn of hert gewond, + het brengt u op de baar; + Maar trof een wilde zwijns-tand u, + dan dreigt u geen gevaar. + +[98] Dit gewaad, dat veel op dat vaak door kinderen in Schotland +gedragene, geleek, en potonie (dat wil zeggen polonaise) geheeten werd, +is een vrij oude wijziging aan de Hooglandsche kleeding. + +[99] De oude Hooglanders maken nog den deasil rondom lieden in wie ze +belangstellen. Om iemand in een tegenovergestelde richting, of met +swither sins, (in het Duitsch wider-sins) heengaan, is een soort van +betoovering, die ongeluk aanbrengt. W. S. + +[100] Deze metrische bezweering, of iets dat daar veel mede +overeenkomt, is door Reginald Scott, in zijn werk over Tooverij aan de +vergetelheid ontrukt. W. S. + +[101] ’s Morgens vlochten zij hun draagbaar + Beide uit berk en hazelaar. Chery Chase. + +W. S. + +[102] Zie Aanteekening AA. Hooglandsche jacht. W. S. + +[103] Overeenkomende met het Laaglandsche gezegde: Menigeen vraagt naar +de poort, die hij maar al te goed kent. W. S. + +[104] Uit het eerste boek der avonturen van Don Quichot. + +[105] In „Veel leven om niets” van Shakespeare. + +[106] Een Schotsch spreekwoord. + +[107] Dit woord duidde den naam aan waaronder de tories of +Stuartsgezinden bekend waren. + +[108] De stem van Selma, dat wil zeggen de muziek van het paleis van +Fingal. Selma was de zaal waar de barden bijeenkwamen. + +[109] Deze verzen maken het referein uit eener oude ballade, waaraan +Burns nieuwe verzen heeft toegevoegd. W. S. + +[110] Ook deze regels behooren tot een oud lied. W. S. + +[111] In een Hooglandsch rijm met betrekking tot Glencairn’s expeditie +vindt men: + + Wij blijven in ’t midden der koolzwarte kraaien, + Wij spannen den boog en wij trekken het zwaard. W. S. + +[112] De Oggam is een type van het oude Iersche karakter. De +overeenkomst tusschen het Keltisch en het Punische dialect, op een +tooneel bij Plautus gegrond, werd niet opgemerkt voordat de generaal +Valencey zijn meening hierover, lang na Fergus Mac-Ivor, had +geopenbaard. W. S. + +[113] De opgewonden Jacobieten hielden gedurende de aan gebeurtenissen +zoo rijke jaren 1745–46 de gemoederen hunner partij in spanning door +geruchten omtrent landingen uit Frankrijk, ten behoeve van den ridder +van St. George. W. S. + +[114] De Hooglander, van vroeger dagen, bezat altijd een hoogen dunk +van zijn beleefdheid, en was er gestadig op uit dengene met wien hij +omging, daarvan te overtuigen. Zijne gesprekken vloeiden altijd over +van beleefdheden en complimenten, en de gewoonte om wapenen te dragen, +zoomede de omgang met hen, die dat eveneens deden, maakten het +allerwenschelijkst dat ze in hun onderling verkeer de hoogst mogelijke +beleefdheid in acht namen. W. S. + +[115] De Presbyterianen vieren den sabbath, dien ze den Zondag noemen, +met joodsche gestrengheid; maar ze hebben van de Roomsch-Katholieke +plechtigheden er rog een overgehouden. Dit feest is het sacrament van +het Heilig Avondmaal, dat slechts eens in het jaar plaats heeft, en +dikwijls in de open lucht, ter herinnering aan het martelaarschap der +eerste proselieten van John Knox. De Donderdag en de Zaterdag die den +grooten Zondag voorafgaan; zijn heilige dagen, waarop men ten minste +eene predikatie bijwoont. De Donderdag vooral wordt als een soort van +Zondag gevierd, en vasten- en biddag genoemd. De plechtigheid van het +Avondmaal wordt in Schotland een „gelegenheid” geheeten, en volgens +Burns, wiens satyren tegen de Schotsche kerk bekend zijn, wel eens een +gelegenheid ook tot uitspanning, in plaats van een tot vasten en +boetedoening. + +[116] Partridge is een der koddigste personages uit Fieldings +onovertreffelijk werk: Tom Jones. + +[117] De eerwaarde John Erskine, doctor in de godgeleerdheid, een +uitstekend Schotsch geestelijke zoowel door zijn godsdienstige kennis +als zijn bijzondere deugden, was het hoofd der Evangelische partij in +de kerk van Schotland, op het tijdstip waarin de beroemde doctor +Robertson, de geschiedschrijver, aan het hoofd der gematigde partij +stond. Deze beide voortreffelijke mannen waren ambtgenooten te +Edinburgh, en, in weerwil van hunne theologische verschillen, leefden +zij in de volmaaktste overeenstemming als vrienden en als predikanten, +die dezelfde kerkdienst waarnamen. W. S. + +[118] Het benificium clericorum dagteekent van de vroegste tijden. De +leden der geestelijkheid, welke misdaad ze ook bedreven hadden, waren +van de doodstraf bevrijd. In het vervolg werd dit privilegie +uitgestrekt tot al wie lezen kon. Maar later bleek de noodzakelijkheid +om dit te beperken en werd het voorrecht alleen in zekere door de +Engelsche wetten aangeduide gevallen erkend. + +[119] Drumclog, waar de dragonders van Claverhouse de nederlaag leden. + +[120] Zie Aanteekening BB. Mac Farlane’s lantaarn. W. S. + +[121] Zie Aanteekening CC. Kasteel van Doune. + +[122] Nog heden noemt het landvolk, bij wijze van spreken, de rechters +van het hoogste „De vijftien”, naar hun aantal. + +[123] Zie Aanteekening DD. W. S. + +[124] Zie Aanteekening EE. W. S. + +[125] Karel Eduard scheepte zich den 20sten Juni naar Schotland in, +landde den 24sten Juli te Loch Sunar en werd in het huis van Macdonald +van Kinloch Moidart, in het graafschap Argyle, opgenomen. Hij was +vergezeld door den hertog van Athole, meer algemeen de markies van +Tullibardine genoemd, die sedert 1715 gebannen en van zijn titel +vervallen verklaard was; door Macdonald, een Ier; door Kelly een Ier, +die geheimschrijver van den bisschop van Rochester geweest was; door +Sullivan en Sheridan, Ieren; door Macdonald, een Schot; door Striklen +een Ier, of volgens Hume een Engelschman, en door Michel, een Italiaan, +zijn kamerdienaar. Spoedig voegde Cameron Lochiel met zijn clan +Camerons zich bij hem, alsmede Macdonald van den clan Ronald, enz. + +[126] Zie Aanteekening FF. W. S. + +[127] De nail is een maat van omstreeks 6 duim. + +[128] Geruimen tijd lang hebben de arbeiders in de kolenmijnen van +Schotland in wezenlijke slavernij verkeerd. De Schotten van 1745 +geloofden dat dit in Engeland eveneens het geval was; want, toen de +maarschalk Wade zich niet uit New-Castle durfde verwijderen, tegen den +Pretendent, dacht men in het leger van dezen dat hij bevreesd was +geweest, dat de twintigduizend kolenwerkers de gelegenheid te baat +zouden hebben genomen om zich te bevrijden. + +[129] Een oude wijk van de oude stad. + +[130] High-Street. Deze straat is de voornaamste van de oude stad te +Edinburgh. + +[131] Een held uit de Ossiansche overlevering. + +[132] Een soort van kapsel, aan weerszijden met bandjes, van de slapen, +waar ze zijn vastgehecht, tot aan het middel af hangende. + +[133] De Doutelle was een schip dat, ten behoeve der insurgenten, geld +en wapenen uit Frankrijk aanbracht, zegt Walter Scott, maar het was +eigenlijk meer. De Doutelle was het fregat waarop Karel Eduard zich had +ingescheept. + +[134] Oude vrouwen, belast met het zingen der klaagzangen voor de +afgestorvenen, wat men in Ierland onder keening verstaat. W. S. + +[135] Officier van justitie van lageren rang, min of meer gelijk agent +van politie, vulgo „diender.” + +[136] Ik heb deze verzen, of daarmede overeenkomende, in een der +Magazines van dien tijd gevonden. W. S. + +[137] De hoofdkerk van St. Giles, te Edinburgh, is in vier afdeelingen +gescheiden, waarvan de eene den naam voert van het hol van Haddo, omdat +men vooronderstelt, dat de kelder, waarop ze gebouwd is, eertijds aan +een zekeren Lord Haddo tot kerker verstrekte. + +[138] Deze regels komen voor in het roerende vers van mejufvrouw +Steward, hetwelk aldus aanvangt: + + O stormige rotsen van Lanow, vaartwel! W. S. + +[139] Het is, of was eertijds, het oude liedje: „Good night, and joy be +wi’ you a’!” (Goeden nacht en zij de vreugde met u allen!) W. S. + +[140] Het hoofdkorps van de Hooglandsche armee was gelegerd of liever +gebivakkeerd in dat gedeelte van het Konings Park, hetwelk zich naar +den kant van het dorp Duddingston uitstrekt. + +[141] Het was den 20sten September. + +[142] Eindelijk zegevierend. + +[143] Zie Aanteekening GG. Veldstuk van het Hooglandsche leger. W. S. + +[144] Duivels! honderd duizend zwakke zielen! + +[145] Volgens een aantal mededeelingen komt aan lord Murray al de eer +van dezen veldtocht toe. + +[146] De haggis is een soort van Schotsche pudding, die men, hetzij met +vleesch, hetzij met gerstenmeel en andere bestanddeelen gereed maakt, +en een lievelingsgerecht is in Schotland. Burns heeft er een ode op +vervaardigd, waarin hij haar beschrijft als: + + „Het edele hoofd van ’t puddingvolk.” + +[147] Hendrik IV, van Shakespeare. + +[148] Zie Aanteekening HH. Anderson van Whitburgh. W. S. + +[149] Hylax (klassieke naam van een hond) huilt op den drempel van de +deur. + +[150] Het tweede regiment Engelsche dragonders, dat bij den slag van +Prestonpans streed, werd door den kolonel Hamilton aangevoerd. Zie +Aanteekening II. Dood van kolonel Gardiner. W. S. + +[151] Sheriff-Muir nabij Stirling, is een vlakte, beroemd door den daar +in 1715 geleverden slag, tusschen de troepen van den graaf van Mar voor +de partij der Stuarts, en die van den hertog van Argyle voor het huis +van Hannover. + +[152] Zie Aanteekening, KK. Laird van Balmawhapple. + +[153] Assythment, een geijkte rechtsterm van de Schotsche balie, en die +wettige vergoeding beteekent, compensatie. Brieven van slains of +doodsbrieven noemde men die brieven, welke door hem, wiens bloedverwant +verslagen was, geschreven werden aan den moordenaar, om hem te +verklaren, dat hij voldaan was, alsmede de brieven, waarin de +moordenaar een vergoeding aanbood. + +[154] Sir Thomas Craig, een uitstekend rechtsgeleerde van de zestiende +eeuw. Zijn verhandeling over het Jus feodale wordt nog altijd in waarde +gehouden. + +[155] De dienst om den koning na den slag de laarzen uit te trekken. + +[156] Een ander ik, een andere koning. + +[157] Trews, Schotsche pantalons, en brogues voetzolen van kalfsleer. + +[158] Omdat hij in zijn jeugd, bij het leger van zijn vader Germanicus, +ligte sandalen droeg. + +[159] Over de kleeding. + +[160] Een klein uur afstands van Prestonpans. + +[161] Whittington is een van de helden der Engelsche nijverheid. Van +eenvoudig leerling klom hij op tot hoogen stand en groote rijkdommen, +onder de regeering van Hendrik V. Nadat hij zonder geld en hulpmiddelen +van zijn meester te Londen was weggeloopen, hoorde hij, of meende hij +duidelijk de kerkklok te hooren luiden: + + „Keer terug Whittington, keer terug, + Driemaal lord-mayor van Londen.” + +[162] Het zinnebeeld van de partij der Stuarts. + +[163] Zie Aanteekening LL, Andrea de Ferrara. W. S. + +[164] De vlakte van Gladsmuir was inderdaad het eigenlijke tooneel van +den slag. + +[165] De naam van dezen prediker was Mac-Vicar. Beschermd door het +geschut van het kasteel, predikte hij iederen zondag in de Westerkerk, +terwijl Edinburgh in de handen der Hooglanders was; en het was in +tegenwoordigheid van een aantal Jacobieten, dat hij het gebed voor +Prins Karel deed, waarvan wij hier de woorden in den tekst hebben +aangehaald. W. S. + +[166] Zie Aanteekening MM. + +[167] Parietaria officinalis. Glaskruid, een zeer broos plantje. + +[168] „Men moet zich vermommen, mijnheer.” + +[169] Zie Aanteekening NN. Prins Karel Eduard. W. S. + +[170] Berg en meer van Westmoreland. + +[171] Zie Aanteekening OO. Schermutseling te Clifton. W. S. + +[172] Zie Aanteekening PP. Eed op den dolk. W. S. + +[173] Een der karakters door Shakespeare in zijn Hendrik V geschetst. + +[174] Op den 16den April 1746 maakte de slag te Culloden, een einde aan +den inval van den Pretendent. + +[175] De vlakte van Culloden is niet ver van Inverness. + +[176] Er bevonden zich op Invergarry-Castle, het verblijf van +Mac-Donald van Glengary, twee verwoeste kastanjeboomen, de een geheel, +de ander gedeeltelijk, door een dergelijke boosaardige en kinderachtige +wraakzucht vernield. W. S. + +[177] De zes eerste regels zijn ontleend aan een oude ballade, Klacht +der weduwe op de grenzen getiteld. W. S. + +[178] Hij is vertrokken, hij is ontsnapt, hij heeft zich gered, hij is +gevlucht. + +[179] Wij hebben geleden, wat in den loop der menschelijke dingen ligt. + +[180] Dit vers is een soort van referein in Wordsworths ballade The +idiot boy getiteld. + +[181] Het is met ons gedaan Trojanen. + +[182] Laatste woning – graf. + +[183] Hij sterft, en stervend lispelt hij den zoeten naam van Argos +nog. + +Virgilius. + +[184] Ook van een ijdelen plicht zal ik mij kwijten. + +Virgilius. + +[185] Walter Scott doelt hier op den dichter Crabbe. + +[186] Touchstone is een der oorspronkelijkste hofnarren van +Shakespeare. + + + + + + + + + + + +*** END OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK 75933 *** diff --git a/75933-h/75933-h.htm b/75933-h/75933-h.htm new file mode 100644 index 0000000..41de649 --- /dev/null +++ b/75933-h/75933-h.htm @@ -0,0 +1,20821 @@ +<!DOCTYPE HTML> +<!-- This HTML file has been automatically generated from an XML source on 2025-04-21T20:11:27Z using SAXON HE 9.9.1.8 . --> +<html lang="nl"> +<head> +<title>Waverley | Project Gutenberg</title> +<meta charset="utf-8"> +<meta name="generator" content="tei2html.xsl, see https://github.com/jhellingman/tei2html"> +<meta name="author" content="Walter Scott (1771–1832)"> +<link rel="coverpage" href="images/new-cover.jpg"> +<link rel="icon" href="images/new-cover.jpg" type="image/x-cover"> +<meta name="DC.Title" content="Waverley, of zestig jaar geleden"> +<meta name="DC.Creator" content="Walter Scott (1771–1832)"> +<meta name="DC.Contributor" content="Mark Prager Lindo (1819–1877)"> +<meta name="DC.Language" content="nl-1900"> +<meta name="DC.Format" content="text/html"> +<meta name="DC.Publisher" content="Project Gutenberg"> +<style> /* <![CDATA[ */ +html { +line-height: 1.3; +} +body { +margin: 0; +} +main { +display: block; +} +h1 { +font-size: 2em; +margin: 0.67em 0; +} +hr { +height: 0; +overflow: visible; +} +pre { +font-family: monospace; +font-size: 1em; +} +a { +background-color: transparent; +} +abbr[title] { +border-bottom: none; +text-decoration: underline; +} +b, strong { +font-weight: bolder; +} +code, kbd, samp { +font-family: monospace; +font-size: 1em; +} +small { +font-size: 80%; +} +sub, sup { +font-size: 67%; +line-height: 0; +position: relative; +vertical-align: baseline; +} +sub { +bottom: -0.25em; +} +sup { +top: -0.5em; +} +img { +border-style: none; +} +body { +font-family: serif; +font-size: 100%; +text-align: left; +margin-top: 2.4em; +} +div.front, div.body { +margin-bottom: 7.2em; +} +div.back { +margin-bottom: 2.4em; +} +.div0 { +margin-top: 7.2em; +margin-bottom: 7.2em; +} +.div1 { +margin-top: 5.6em; +margin-bottom: 5.6em; +} +.div2 { +margin-top: 4.8em; +margin-bottom: 4.8em; +} +.div3 { +margin-top: 3.6em; +margin-bottom: 3.6em; +} +.div4 { +margin-top: 2.4em; +margin-bottom: 2.4em; +} +.div5, .div6, .div7 { +margin-top: 1.44em; +margin-bottom: 1.44em; +} +.div0:last-child, .div1:last-child, .div2:last-child, .div3:last-child, +.div4:last-child, .div5:last-child, .div6:last-child, .div7:last-child { +margin-bottom: 0; +} +blockquote div.front, blockquote div.body, blockquote div.back { +margin-top: 0; +margin-bottom: 0; +} +.divBody .div1:first-child, .divBody .div2:first-child, .divBody .div3:first-child, .divBody .div4:first-child, +.divBody .div5:first-child, .divBody .div6:first-child, .divBody .div7:first-child { +margin-top: 0; +} +h1, h2, h3, h4, h5, h6, .h1, .h2, .h3, .h4, .h5, .h6 { +clear: both; +font-style: normal; +text-transform: none; +} +h3, .h3 { +font-size: 1.2em; +} +h3.label { +font-size: 1em; +margin-bottom: 0; +} +h4, .h4 { +font-size: 1em; +} +.alignleft { +text-align: left; +} +.alignright { +text-align: right; +} +.alignblock { +text-align: justify; +} +p.tb, hr.tb, .par.tb, li.tb { +margin: 1.6em auto; +text-align: center; +} +p.argument, p.note, p.tocArgument, .par.argument, .par.note, .par.tocArgument { +font-size: 0.9em; +text-indent: 0; +} +p.argument, p.tocArgument, .par.argument, .par.tocArgument { +margin: 1.58em 10%; +} +.opener, .address { +margin-top: 1.6em; +margin-bottom: 1.6em; +} +.addrline { +margin-top: 0; +margin-bottom: 0; +} +.dateline { +margin-top: 1.6em; +margin-bottom: 1.6em; +text-align: right; +} +.salute { +margin-top: 1.6em; +margin-left: 3.58em; +text-indent: -2em; +} +.signed { +margin-top: 1.6em; +margin-left: 3.58em; +text-indent: -2em; +} +.epigraph { +font-size: 0.9em; +width: 60%; +margin-left: auto; +} +.epigraph span.bibl { +display: block; +text-align: right; +} +.trailer { +clear: both; +margin-top: 3.6em; +} +span.abbr, abbr { +white-space: nowrap; +} +span.parNum { +font-weight: bold; +} +span.corr, span.gap { +border-bottom: 1px dotted red; +} +span.num, span.trans { +border-bottom: 1px dotted gray; +} +span.measure { +border-bottom: 1px dotted green; +} +.ex { +letter-spacing: 0.2em; +} +.sc { +font-variant: small-caps; +} +.asc { +font-variant: small-caps; +text-transform: lowercase; +} +.uc { +text-transform: uppercase; +} +.tt { +font-family: monospace; +} +.underline { +text-decoration: underline; +} +.overline, .overtilde { +text-decoration: overline; +} +.rm { +font-style: normal; +} +.red { +color: red; +} +hr { +clear: both; +border: none; +border-bottom: 1px solid black; +width: 45%; +margin-left: auto; +margin-right: auto; +margin-top: 1em; +text-align: center; +} +hr.dotted { +border-bottom: 2px dotted black; +} +hr.dashed { +border-bottom: 2px dashed black; +} +.aligncenter { +text-align: center; +} +h1, h2, .h1, .h2 { +font-size: 1.44em; +line-height: 1.5; +} +h1.label, h2.label { +font-size: 1.2em; +margin-bottom: 0; +} +h5, h6 { +font-size: 1em; +font-style: italic; +} +p, .par { +text-indent: 0; +} +p.firstlinecaps:first-line, .par.firstlinecaps:first-line { +text-transform: uppercase; +} +.hangq { +text-indent: -0.32em; +} +.hangqq { +text-indent: -0.42em; +} +.hangqqq { +text-indent: -0.84em; +} +p.dropcap:first-letter, .par.dropcap:first-letter { +float: left; +clear: left; +margin: 0 0.05em 0 0; +padding: 0; +line-height: 0.8; +font-size: 420%; +vertical-align: super; +} +blockquote, p.quote, div.blockquote, div.argument, .par.quote { +font-size: 0.9em; +margin: 1.58em 5%; +} +.pageNum a, a.noteRef:hover, a.pseudoNoteRef:hover, a.hidden:hover, a.hidden { +text-decoration: none; +} +.advertisement, .advertisements { +background-color: #FFFEE0; +border: black 1px dotted; +color: #000; +margin: 2em 5%; +padding: 1em; +} +span.accent { +display: inline-block; +text-align: center; +} +span.accent, span.accent span.top, span.accent span.base { +line-height: 0.40em; +} +span.accent span.top { +font-weight: bold; +font-size: 5pt; +} +span.accent span.base { +display: block; +} +.footnotes .body, .footnotes .div1 { +padding: 0; +} +.fnarrow { +color: #AAAAAA; +font-weight: bold; +text-decoration: none; +} +.fnarrow:hover, .fnreturn:hover { +color: #660000; +} +.fnreturn { +color: #AAAAAA; +font-size: 80%; +font-weight: bold; +text-decoration: none; +vertical-align: 0.25em; +} +a { +text-decoration: none; +} +a:hover { +text-decoration: underline; +background-color: #e9f5ff; +} +a.noteRef, a.pseudoNoteRef { +font-size: 67%; +vertical-align: super; +text-decoration: none; +margin-left: 0.1em; +} +.externalUrl { +font-size: small; +font-family: monospace; +color: gray; +} +.displayfootnote { +display: none; +} +div.footnotes { +font-size: 80%; +margin-top: 1em; +padding: 0; +} +hr.fnsep { +margin-left: 0; +margin-right: 0; +text-align: left; +width: 25%; +} +p.footnote, .par.footnote { +margin-bottom: 0.5em; +margin-top: 0.5em; +} +p.footnote .fnlabel, .par.footnote .fnlabel { +float: left; +margin-left: -0.1em; +min-width: 1.0em; +padding-right: 0.4em; +} +.apparatusnote { +text-decoration: none; +} +.apparatusnote:target, .fndiv:target { +background-color: #eaf3ff; +} +table.tocList { +width: 100%; +margin-left: auto; +margin-right: auto; +border-width: 0; +border-collapse: collapse; +} +td.tocText { +padding-top: 2em; +padding-bottom: 1em; +} +td.tocPageNum, td.tocDivNum { +text-align: right; +min-width: 10%; +border-width: 0; +white-space: nowrap; +} +td.tocDivNum { +padding-left: 0; +padding-right: 0.5em; +vertical-align: top; +} +td.tocPageNum { +padding-left: 0.5em; +padding-right: 0; +vertical-align: bottom; +} +td.tocDivTitle { +width: auto; +} +p.tocPart, .par.tocPart { +margin: 1.58em 0; +font-variant: small-caps; +} +p.tocChapter, .par.tocChapter { +margin: 1.58em 0; +} +p.tocSection, .par.tocSection { +margin: 0.7em 5%; +} +table.tocList td { +vertical-align: top; +} +table.tocList td.tocPageNum { +vertical-align: bottom; +} +table.inner { +display: inline-table; +border-collapse: collapse; +width: 100%; +} +td.itemNum { +text-align: right; +min-width: 5%; +padding-right: 0.8em; +} +td.innerContainer { +padding: 0; +margin: 0; +} +.index { +font-size: 80%; +} +.index p { +text-indent: -1em; +margin-left: 1em; +} +.indexToc { +text-align: center; +} +.transcriberNote { +background-color: #DDE; +border: black 1px dotted; +color: #000; +font-family: sans-serif; +font-size: 80%; +margin: 2em 5%; +padding: 1em; +} +.missingTarget { +text-decoration: line-through; +color: red; +} +.correctionTable { +width: 75%; +} +.width20 { +width: 20%; +} +.width40 { +width: 40%; +} +p.smallprint, li.smallprint, .par.smallprint { +color: #666666; +font-size: 80%; +} +span.musictime { +vertical-align: middle; +display: inline-block; +text-align: center; +} +span.musictime, span.musictime span.top, span.musictime span.bottom { +padding: 1px 0.5px; +font-size: xx-small; +font-weight: bold; +line-height: 0.7em; +} +span.musictime span.bottom { +display: block; +} +audio { +height: 20px; +margin-left: 0.5em; +margin-right: 0.5em; +} +ul { +list-style-type: none; +} +.splitListTable { +margin-left: 0; +} +.splitListTable td { +vertical-align: top; +} +.numberedItem { +text-indent: -3em; +margin-left: 3em; +} +.numberedItem .itemNumber { +float: left; +position: relative; +left: -3.5em; +width: 3em; +display: inline-block; +text-align: right; +} +.itemGroupTable { +border-collapse: collapse; +margin-left: 0; +} +.itemGroupTable td { +padding: 0; +margin: 0; +vertical-align: middle; +} +.itemGroupBrace { +padding: 0 0.5em !important; +} +.titlePage { +border: #DDDDDD 2px solid; +margin: 3em 0 7em; +padding: 5em 10% 6em; +text-align: center; +} +.titlePage .docTitle { +line-height: 1.7; +margin: 2em 0; +font-weight: bold; +} +.titlePage .docTitle .mainTitle { +font-size: 1.8em; +font-weight: inherit; +font-variant: inherit; +line-height: inherit; +} +.titlePage .docTitle .subTitle, +.titlePage .docTitle .seriesTitle, +.titlePage .docTitle .volumeTitle { +font-size: 1.44em; +font-weight: inherit; +font-variant: inherit; +line-height: inherit; +} +.titlePage .byline { +margin: 2em 0; +font-size: 1.2em; +line-height: 1.5; +} +.titlePage .byline .docAuthor { +font-size: 1.2em; +font-weight: bold; +} +.titlePage .figure { +margin: 2em auto; +} +.titlePage .docImprint { +margin: 4em 0 0; +font-size: 1.2em; +line-height: 1.5; +} +.titlePage .docImprint .docDate { +font-size: 1.2em; +font-weight: bold; +} +div.figure, div.figureGroup { +text-align: center; +} +table.figureGroupTable { +width: 80%; +border-collapse: collapse; +} +.figure, .figureGroup { +margin-left: auto; +margin-right: auto; +} +.floatLeft { +float: left; +margin: 10px 10px 10px 0; +} +.floatRight { +float: right; +margin: 10px 0 10px 10px; +} +p.figureHead, .par.figureHead { +font-size: 100%; +text-align: center; +} +.figAnnotation { +font-size: 80%; +position: relative; +margin: 0 auto; +} +.figTopLeft, .figBottomLeft { +float: left; +} +.figTopRight, .figBottomRight { +float: right; +} +.figure p, .figure .par, .figureGroup p, .figureGroup .par { +font-size: 80%; +margin-top: 0; +text-align: center; +} +img { +border-width: 0; +} +td.galleryFigure { +text-align: center; +vertical-align: middle; +} +td.galleryCaption { +text-align: center; +vertical-align: top; +} +.lgouter { +margin-left: auto; +margin-right: auto; +display: table; +} +.lg { +text-align: left; +padding: .5em 0; +} +.lg h4, .lgouter h4 { +font-weight: normal; +} +.lg .lineNum, .sp .lineNum, .lgouter .lineNum { +color: #777; +font-size: 90%; +left: 16%; +margin: 0; +position: absolute; +text-align: center; +text-indent: 0; +top: auto; +width: 1.75em; +} +p.line, .par.line { +margin: 0; +} +span.hemistich { +visibility: hidden; +} +.verseNum { +font-weight: bold; +} +.speaker { +font-weight: bold; +margin-bottom: 0.4em; +} +.sp .line { +margin: 0 10%; +text-align: left; +} +.castlist, .castitem { +list-style-type: none; +} +.castGroupTable { +border-collapse: collapse; +margin-left: 0; +} +.castGroupTable td { +padding: 0; +margin: 0; +vertical-align: middle; +} +.castGroupBrace { +padding: 0 0.5em !important; +} +body { +padding: 1.58em 16%; +} +.pageNum { +display: inline; +font-size: 8.4pt; +font-style: normal; +margin: 0; +padding: 0; +position: absolute; +right: 1%; +text-align: right; +letter-spacing: normal; +} +.marginnote { +font-size: 0.8em; +height: 0; +left: 1%; +position: absolute; +text-indent: 0; +width: 14%; +text-align: left; +} +.right-marginnote { +font-size: 0.8em; +height: 0; +right: 3%; +position: absolute; +text-indent: 0; +text-align: right; +width: 11% +} +.cut-in-left-note { +font-size: 0.8em; +left: 1%; +float: left; +text-indent: 0; +width: 14%; +text-align: left; +padding: 0.8em 0.8em 0.8em 0; +} +.cut-in-right-note { +font-size: 0.8em; +left: 1%; +float: right; +text-indent: 0; +width: 14%; +text-align: right; +padding: 0.8em 0 0.8em 0.8em; +} +span.tocPageNum, span.flushright { +position: absolute; +right: 16%; +top: auto; +text-indent: 0; +} +.pglink::after { +content: "\0000A0\01F4D8"; +font-size: 80%; +font-style: normal; +font-weight: normal; +} +.catlink::after { +content: "\0000A0\01F4C7"; +font-size: 80%; +font-style: normal; +font-weight: normal; +} +.exlink::after, .wplink::after, .biblink::after, .qurlink::after, .seclink::after { +content: "\0000A0\002197\00FE0F"; +color: blue; +font-size: 80%; +font-style: normal; +font-weight: normal; +} +.pglink:hover { +background-color: #DCFFDC; +} +.catlink:hover { +background-color: #FFFFDC; +} +.exlink:hover, .wplink:hover, .biblink:hover, .qurlink:hover, .seclin:hover { +background-color: #FFDCDC; +} +body { +background: #FFFFFF; +font-family: serif; +} +body, a.hidden { +color: black; +} +h1, h2, .h1, .h2 { +text-align: center; +font-variant: small-caps; +font-weight: normal; +} +p.byline { +text-align: center; +font-style: italic; +margin-bottom: 2em; +} +.div2 p.byline, .div3 p.byline, .div4 p.byline, .div5 p.byline, .div6 p.byline, .div7 p.byline { +text-align: left; +} +.figureHead, .noteRef, .pseudoNoteRef, .marginnote, .right-marginnote, p.legend, .verseNum { +color: #660000; +} +.rightnote, .pageNum, .lineNum, .pageNum a { +color: #AAAAAA; +} +a.hidden:hover, a.noteRef:hover, a.pseudoNoteRef:hover { +color: red; +} +h1, h2, h3, h4, h5, h6 { +font-weight: normal; +} +table { +margin-left: auto; +margin-right: auto; +} +td.tocText { +text-align: center; +font-variant: small-caps; +font-size: 1.2em; +line-height: 1.5; +} +.tableCaption { +text-align: center; +} +.arab { font-family: Scheherazade, serif; } +.aran { font-family: 'Awami Nastaliq', serif; } +.grek { font-family: 'Charis SIL', serif; } +.hebr { font-family: 'SBL Hebrew', Shlomo, 'Ezra SIL', serif; } +.syrc { font-family: 'Serto Jerusalem', serif; } +/* CSS rules generated from rendition elements in TEI file */ +.small { +font-size: small; +} +.xl { +font-size: x-large; +} +.large { +font-size: large; +} +.xl { +font-size: x-large; +} +.bold { +font-weight: bold; +} +.center { +text-align: center; +} +.epigraph { +margin-top: 2em; +} +/* CSS rules generated from @rend attributes in TEI file */ +.cover-imagewidth { +width:480px; +} +.titlepage-imagewidth { +width:459px; +} +.xd33e226 { +text-indent:2em; +} +.xd33e232 { +text-indent:6em; +} +.xd33e685 { +text-indent:4em; +} +.xd33e2500 { +text-indent:8em; +} +.xd33e3579 { +text-indent:3em; +} +.xd33e3604 { +text-indent:5em; +} +.xd33e3606 { +text-indent:7em; +} +.xd33e6594 { +text-align:right; +} +.xd33e7139 { +margin-top:4em; +} +/* ]]> */ </style> +</head> +<body> +<div style='text-align:center'>*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK 75933 ***</div> +<div class="front"> +<div class="div1 cover"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody"> +<p class="first"></p> +<div class="figure cover-imagewidth"><img src="images/new-cover.jpg" alt="Nieuw ontworpen voorkant." width="480" height="720"></div><p> +</p> +</div> +</div> +<div class="div1 frenchtitle"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody"> +<p class="first center large">WAVERLEY. +</p> +</div> +</div> +<div class="div1 imprint"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody"> +<p class="first center small">STOOM-SNELPERSDRUKKERIJ VAN IJKEMA & VAN GIJN TE DELFT. +</p> +</div> +</div> +<div class="div1 titlepage"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody"> +<p class="first"></p> +<div class="figure titlepage-imagewidth"><img src="images/titlepage.png" alt="Oorspronkelijke titelpagina." width="459" height="720"></div><p> +</p> +</div> +</div> +<div class="titlePage"><span class="docAuthor">WALTER SCOTT.</span><div class="docTitle"> +<h1 class="mainTitle">WAVERLEY,</h1> +<div class="subTitle">of</div> +<div class="subTitle">ZESTIG JAAR GELEDEN.</div> +</div> +<div class="byline">UIT HET ENGELSCH OP NIEUW BEWERKT<br> +DOOR<br> +<span class="docAuthor">Dr. M. P. Lindo.</span></div> +<div class="docImprint">LEIDEN,<br> +S. C. VAN DOESBURGH. +<br> +DELFT,<br> +IJKEMA & VAN GIJN. +<br> +<span class="docDate">1872.</span></div> +</div> +<div class="div1 last-child epigraph"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody"> +<p class="first">Onder welken Koning, Bezonier, dient gij? Spreek of sterf. +</p> +<p class="signed">HENDRIK IV, Tweede gedeelte. +</p> +</div> +</div> +</div> +<div class="body"> +<div id="pt1" class="div0 volume"> +<h2 class="main center large">EERSTE DEEL.</h2> +<div id="voorwoord" class="div1 preface"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#voorwoord.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="super">WAVERLEY,<br> +of<br> +ZESTIG JAAR GELEDEN.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Het plan van deze uitgave legt mij de verplichting op, een paar woorden te spreken +over de gebeurtenissen, die den roman van Waverley ten grondslag liggen. Zij zijn +reeds aan het publiek medegedeeld door een diepbetreurden vriend, wijlen den heer +William Erskine<a class="noteRef" id="xd33e170src" href="#xd33e170" title="Ga naar noot 1.">1</a> (later Lord Kinnedder) in zijn overzicht in de „<span lang="en">Quarterly Review</span> van 1807” van de „Verhalen van mijn waard.” De daarin voorkomende bijzonderheden +had de verslaggever van den schrijver zelven vernomen. Later werden ze in de voorrede +van de „Kronieken van de Kanunnikspoort” medegedeeld; hier vinden ze thans hare eigenaardige +plaats. +</p> +<p>De bescherming, door Waverley en Talbot elkander wederkeerig verleend, en waarop de +geheele intrigue van den roman berust, is gegrond op een dier anecdoten, die zelfs +het wreede karakter van den burgeroorlog verzachten; en daar het feit even vereerend +is voor beide partijen, aarzelen wij geen oogenblik de namen te noemen. Toen de Hooglanders, +op den morgen van den slag van Preston in 1745, hun beroemden aanval deden op het +leger van Sir John Cope, werd eene batterij van vier veldstukken aangetast en vermeesterd +door de Camerons en de Stewarts van Appine. Wijlen Alexander Stewart van Invernahyle +was in de voorste gelederen der aanvallers en ontwaarde een officier van het leger +des Konings, die, daar hij niet in de algemeene vlucht deelen wilde, met den degen +in de hand bleef staan, alsof hij besloten had zijn post tot zijn laatsten ademtocht +te verdedigen. De Hooglandsche edelman riep hem toe, dat hij zich zou overgeven, en +ontving tot antwoord een degenstoot, dien hij met zijn schild afweerde. De officier +was nu geheel weerloos, en toen de strijdbijl van een reusachtigen Hooglander (de +molenaar van Invernahyle) reeds opgeheven was om hem de hersenen te verbrijzelen, +had de heer <span class="pageNum" id="pb2">[<a href="#pb2">2</a>]</span>Stewart nog moeite, om hem over te halen zich over te geven. Hij droeg vervolgens +zorg voor hetgeen de gevangene bezat, beschermde hem persoonlijk en verkreeg eindelijk, +dat hij op zijn woord van eer in vrijheid gesteld werd. De officier bleek te zijn +de kolonel Whitefoord, een hooggeacht en invloedrijk edelman uit Ayrshire, innig gehecht +aan het huis van Hannover. Evenwel ontstond er, in weerwil hunner verschillende staatkundige +richting, tusschen deze beide eeremannen zulk eene vertrouwelijkheid, dat, terwijl +de burgeroorlog in al zijne verschrikkelijkheid woedde, en de uit het leger der Hooglanders +verdwaalde officieren dagelijks, zonder de minste genade, ter dood gebracht werden. +Invernahyle, die in de Hooglanden was om nieuwe recruten aan te werven, niet aarzelde, +om onderweg een bezoek af te leggen bij zijn vroegeren gevangene, en een paar dagen +in Ayrshire, in het gezelschap van de Whigsche vrienden van kolonel Whitefoord sleet, +even aangenaam en even opgeruimd, alsof alles in het rond niets dan vrede geademd +had. +</p> +<p>Toen de slag van Culloden een einde had gemaakt aan de verwachtingen van Karel Eduard, +en zijne vogelvrij verklaarde aanhangers verstrooid had, was het kolonel Whitefoord’s +beurt, alle pogingen in het werk te stellen, om genade voor den heer Stewart te verwerven. +Hij bezocht daartoe den opperrechter Clark en den Advocaat-Generaal, alsmede alle +mogelijke autoriteiten, en bij al die bezoeken werd hem eene lijst voorgelegd, waarop +achter Invernahyles naam, (zoo als de goede oude heer gewoon was zich uit te drukken) +„het teeken van het beest” gezet was, als iemand die onwaardig was gunst of vergiffenis +te erlangen. +</p> +<p>Eindelijk wendde kolonel Whitefoord zich in persoon tot den hertog van Cumberland. +Ook van dezen ontving hij een stellig weigerend antwoord. Hij beperkte daarop voor +het oogenblik zijn verzoek tot eene bede om bescherming voor Stewarts huis, echtgenoote +en kinderen. Daar ook dit door den Hertog geweigerd werd, haalde hij zijne aanstelling +als officier uit den zak, en legde die met diepe aandoening op de tafel voor Zijne +Koninklijke Hoogheid, terwijl hij verlof vroeg, om de dienst te verlaten van een souverein, +die een overwonnen vijand niet te sparen wist. De Hertog werd getroffen en zelfs geroerd. +Hij verzocht den Kolonel zijne aanstelling terug te nemen, en zeide hem de gevraagde +bescherming toe. Deze vergunning kwam juist bij tijds, om het huis, het koorn en het +vee te Invernahyle te redden van de soldaten, die bezig waren met wat door hen „het +vijandelijke land” genoemd, werd, te verwoesten. Er werd eene kleine afdeeling troepen +op de heerlijkheid van Invernahyle gelegd, die zij bleven sparen, terwijl ze in den +omtrek alles uitplunderden, en overal de hoofden van den opstand, en in de eerste +plaats Stewart zelven, trachtten op te sporen. Hij was echter veel dichterbij dan +ze wel vermoedden, want (even als de Baron van Bradwardine) in een kelder verborgen, +was hij verscheidene dagen lang zoo nabij de Engelsche soldaten, dat hij hunne namen +bij het appèl kon hooren afroepen. Zijn voedsel werd hem door een zijner dochtertjes, +ter nauwernood acht jaar oud, gebracht, aan wie mevrouw Stewart verplicht was geworden +deze zorg op te dragen, daar al hare gangen zoowel als die der oudere leden van haar +gezin, van nabij bespied werden. Met een beleid ver boven hare jaren, maakte dit kind +er eene gewoonte van, zich onder de soldaten, die haar zeer lief hadden, te mengen, +en nam dan het oogenblik waar, dat zij onopgemerkt het bosch kon binnendringen om +haren <span class="pageNum" id="pb3">[<a href="#pb3">3</a>]</span>geringen voorraad mondbehoeften op eene bepaalde plaats neder te zetten, waar haar +vader dien zou kunnen vinden. Door middel van deze, op ongeregelde tijden aangebrachte +hulp, werd Invernahyle gedurende verscheidene weken in ’t leven gehouden en daar hij +in den slag van Culloden gewond was, werd zijne zielesmart niet weinig door lichamelijk +lijden vermeerderd. Nadat de soldaten verlegd waren, ontstapte hij nogmaals op eene +wonderbaarlijke wijze aan een niet minder dreigend gevaar. +</p> +<p>Toen hij het eens waagde zich des avonds naar zijn huis te begeven, dat hij bij het +krieken van den dag verliet, werd hij door een vijandelijk detachement verrast, dat +hem achtervolgde en op hem vuurde. Daar hij gelukkig genoeg was aan de soldaten te +ontsnappen, keerden zij naar het huis terug, en brachten eene beschuldiging tegen +zijne familie in, dat zij een der vogelvrijverklaarde bannelingen een schuilplaats +verleende. Eene oude vrouw bezat tegenwoordigheid van geest genoeg om tegen hen vol +te houden dat het de schaapherder was geweest, dien ze gezien hadden. „Waarom bleef +hij niet staan toen wij hem riepen?” zei de krijgsman. „De arme man is doof als een +kwartel,” hernam de gevatte dienstbode. „Laat hem terstond hier komen.” En de schaapherder +werd dien ten gevolge van den heuvel gehaald, en daar er gelegenheid was hem onderweg +zijn les te geven, was hij, toen hij binnenkwam, zoo doof als noodig was om het beweerde +te staven. Invernahyle werd later begrepen in de uitgevaardigde amnestie. +</p> +<p>Schrijver dezer heeft hem zeer goed gekend en de bijzonderheden vaak uit zijn eigen +mond gehoord. Hij was een edele type van den echten Hooglander, de afstammeling eener +oude familie, beminnenswaardig, hoffelijk, dapper en ridderlijk. Hij had, geloof ik, +deelgenomen aan den opstand van 1715 en 1745 en was gewikkeld geworden in al de woelingen, +die tusschen deze beide merkwaardige tijdperken in de Hooglanden plaats hadden. Ook +heb ik, onder meer andere zijner heldendaden, hooren gewagen van een tweegevecht op +den sabel met den beroemden Rob Roy Mac Gregor, te Balquidder. +</p> +<p>Invernahyle bevond zich te Edinburgh, toen de zeerover Paul Jones in de golf van Forth +verscheen, en ofschoon hij een oud man was, zag ik hem onder de wapenen, terwijl ik +hem hoorde juichen (om zijn eigen woorden te bezigen) in het blijde vooruitzicht van +nog eens voor zijn dood den sabel te zullen trekken. Inderdaad was Invernahyle bij +die merkwaardige gelegenheid, toen Schotlands hoofdstad door drie kleine sloepen of +brikken, ter nauwernood in staat om een visschersdorp aan te vallen, bedreigd werd, +de eenige die in staat scheen een plan tot verdediging te beramen. +</p> +<p>Hij bood de regeering der stad aan, indien ze hem de noodige sabels en dolken wilde +leveren, genoeg dappere Hooglanders uit de lagere klassen bijeen te brengen om elke +bootsbemanning, die de stad binnendrong en die zich denkelijk in de nauwe, kronkelende +straten zou verspreiden in de hoop op roof, in de pan te hakken. Ik weet niet, of +zijn voorstel ingang vond, maar ben geneigd te gelooven, dat het aan de overheid te +gevaarlijk moest toeschijnen, die zelfs toen niet verlangen kon de Hooglanders te +wapenen. Een hevige westewind maakte een einde aan de zaak, door Paul Jones met zijn +schepen uit de golf te verjagen. +</p> +<p>Zoo er in deze herinnering iets vernederends ligt, is het aan den anderen <span class="pageNum" id="pb4">[<a href="#pb4">4</a>]</span>kant aangenaam ze te vergelijken met die van den laatsten oorlog toen Edinburgh, behalve +de gewone krijgsmacht, en de militie, een corps vrijwilligers, cavalerie, infanterie +en artillerie, bijeenbracht, van ongeveer zes duizend man, geheel en al gereed om +een vrij wat aanzienlijker macht, dan die van den avontuurlijken Amerikaan, het hoofd +te bieden. De tijden en de omstandigheden brengen in het karakter der volken en het +lot der steden een omkeer te weeg; en de Schot moge zich met welgevallen herinneren, +dat de aloude roem van het voorgeslacht, sedert een halve eeuw verduisterd, herleefde, +toen zijn vaderland weder aan zijn eigen zonen de verdediging van hun geboortegrond +mocht opdragen. +</p> +<p>De overige ophelderingen omtrent Waverley zal men vinden in de onmisbare noten onder +aan de bladzijden. Die welke in ons oog te uitvoerig waren, om op die wijze te worden +geplaatst, zal men aan het einde van het geheele werk aantreffen. +</p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e170"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e170src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> Advocaat, plaatsvervangend sheriff der Orcadische eilanden, rechter in het hof, met +den titel van Lord Kinnedder; dezelfde aan wien de inleiding van den derden zang van +„Marmion” is opgedragen; hij overleed in 1822. <a class="fnarrow" href="#xd33e170src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="voorrede" class="div1 section"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#voorrede.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="main">VOORREDE.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Het publiek heeft aan deze vluchtige schets der oude zeden en gewoonten van Schotland +een gunstiger onthaal geschonken, dan de schrijver had durven hopen of verwachten. +Met eene mengeling van dankbaarheid en bescheiden voldoening heeft hij vernomen dat +zijn werk aan meer dan één vermaarden schrijver is toegeschreven. Overwegingen, die +hem in zijn bijzondere positie gewichtig schenen, vergunden hem niet zijn naam op +het titelblad van dit boek te doen drukken, om een einde te maken aan alle valsche +veronderstellingen; zoo dat het, immers voor het tegenwoordige, nog in het onzekere +blijven moet, of Waverley het werk van een dichter of een <span class="corr" id="xd33e198" title="Bron: recencent">recensent</span>, van een rechtsgeleerde of een geestelijke is, dan wel of de schrijver, om mij van +de woorden van mevrouw Malaprop<a class="noteRef" id="xd33e201src" href="#xd33e201" title="Ga naar noot 1.">1</a> te bedienen, „evenals Cerberus – drie personen te gelijk is.” Daar er in het werk +zelf niets gevonden wordt, behalve zijne geringe waarde, dat beletten kan, dat iemand +het vaderschap er van op zich zou willen nemen, laat de schrijver het aan de eerlijkheid +van het publiek over, om uit de vele omstandigheden van het maatschappelijk leven, +er eene te kiezen, welke er hem toe geleid heeft zijn naam ook bij deze gelegenheid +te verzwijgen. Hij is wellicht een voor het eerst optredend acteur en weinig begeerig +zich een titel, waaraan hij niet gewoon is, te laten aanleunen, of hij is misschien +een uit de mode geraakt auteur, die zich schaamt dat hij zich te vaak heeft vertoond, +en die zijne toevlucht tot deze geheimzinnigheid neemt, zooals de heldin van het oude +blijspel gewoon was zich van haar masker te bedienen, om de aandacht van diegenen +te trekken, aan wie haar gelaat te gemeenzaam bekend was geworden. Hij kan een deftig +ambt bekleeden, waaraan de naam van romanschrijver niet dan nadeelig zou kunnen zijn, +of een man uit de groote wereld, wien men het schrijven van wat ook als pedanterie +zou <span class="pageNum" id="pb5">[<a href="#pb5">5</a>]</span>kunnen aanwrijven. Of, in één woord, hij kan te jong zijn, om den titel van schrijver +aan te nemen, of zoo oud, dat het raadzaam is daarvan af te zien. +</p> +<p>De schrijver van Waverley heeft de opmerking omtrent zijn roman hooren maken, dat, +in het karakter van Callum Beg en in het door den Baron van Bradwardine gegeven verhaal, +met betrekking tot de kleine vergrijpen tegen den eigendom, waarvan hij de Hooglanders +beschuldigt, hij hun nationaal karakter te hard gevallen is, en dat hij hun onrecht +gedaan heeft. Niets lag meer buiten zijn wensch en bedoelingen. Het karakter van Callum +Beg is dat van iemand, die van nature tot het kwade geneigd is, en die door de omstandigheden +tot eene bijzondere soort van boosdoen verlokt wordt. Zij, die de belangrijke brieven +over de Hooglanden<a class="noteRef" id="xd33e211src" href="#xd33e211" title="Ga naar noot 2.">2</a>, omstreeks 1726 uitgegeven, gelezen hebben, zullen er voorbeelden van zulke verfoeielijke +karakters in hebben aangetroffen, als die welke de schrijver zelf in de gelegenheid +was te leeren kennen; ofschoon het volstrekt onrechtvaardig zou zijn, dergelijke ellendige +wezens te beschouwen als de vertegenwoordigers van al de Hooglanders uit dat tijdperk, +even als de moordenaars van Marr en van Williamson<a class="noteRef" id="xd33e216src" href="#xd33e216" title="Ga naar noot 3.">3</a> geenszins de typen zijn der Engelschen van den tegenwoordigen tijd. Wat betreft het +plunderen, hetwelk voorondersteld wordt door eenige opstandelingen in 1745 gepleegd +te zijn, is het noodig te herinneren, dat, hoewel de door dit ongelukkige leger afgelegde +weg door verwoesting noch bloed geteekend was, maar zijn geheele marsch zich integendeel +door orde en tucht kenmerkte, er evenwel geen leger wordt gevonden, dat op den weg +door een vijandelijk land zich niet aan eenigen roof schuldig maakt; en een aantal +vergrijpen, als die welke de Baron spottenderwijs aan de Hooglandsche opstandelingen +verwijt, werd hun in die dagen werkelijk ten laste gelegd. Het bewijs vindt men in +een aantal overleveringen, en vooral in die, welke van den Ridder des Spiegels tot +ons gekomen zijn<a class="noteRef" id="xd33e219src" href="#xd33e219" title="Ga naar noot 4.">4</a>. +</p> +<div class="lgouter"> +<h4>DE SCHRIJVER AAN EEN IEDER IN HET ALGEMEEN.</h4> +<div class="lg"> +<p class="line">Thans, lezer, weet ge uit hart en pen +</p> +<p class="line xd33e226">Wat meening ik ben toegedaan; +</p> +<p class="line">’t Is noodloos dat kritiek hier schen’, +</p> +<p class="line xd33e226">Of gij aan ’t klagen wenscht te gaan; +</p> +<p class="line">Hoor dus, daar ’k niets verandren kan, +</p> +<p class="line xd33e232">’t Verhaal maar ân. +</p> +</div> +<p><span class="pageNum" id="pb6">[<a href="#pb6">6</a>]</span></p> +<div class="lg"> +<p class="line">Soms was ’t aan weêrszij lang niet goed; +</p> +<p class="line xd33e226">Men sloeg in koelen bloede dood; +</p> +<p class="line">Dat <span class="sic">dêen</span> geen liên uit aadlijk bloed, +</p> +<p class="line xd33e226">Maar wat uit lager klassen sproot, +</p> +<p class="line">Wier dolk zelfs geen gewonde ontzag, +</p> +<p class="line xd33e232">Waar hij ook lag. +</p> +</div> +<div class="lg"> +<p class="line">Te Preston en Falkirk was pas +</p> +<p class="line xd33e226">De nacht gezonken, toen reeds ’t zwaard +</p> +<p class="line">Op menige’ arme aan ’t woeden was; +</p> +<p class="line xd33e226">De kreet steeg dan ook hemelwaart: +</p> +<p class="line">Bij Wilde en Turk heerscht menschelijkheid; +</p> +<p class="line xd33e232">Ons is ze ontzeid. +</p> +</div> +<div class="lg"> +<p class="line">Wee over zulk een moordlust, wee! +</p> +<p class="line xd33e226">Gewonden slachten op het veld! +</p> +<p class="line">Wat loon brengt niet hun schanddaad meê, +</p> +<p class="line xd33e226">Die perk en paal te buiten snelt! +</p> +<p class="line">Ze roepen voor hun eigen kop +</p> +<p class="line xd33e232">Het wraakstaal op. +</p> +</div> +<div class="lg"> +<p class="line">’k Zag wat men Hooglands schoeljes heet, +</p> +<p class="line xd33e226">Met schelmen van het Hoogland, soep +</p> +<p class="line">En kool wegkapen, steeds gereed +</p> +<p class="line xd33e226">Hun bord te smijten op de stoep; +</p> +<p class="line">Haan, kip, schaap, zwijn – ’t werd alles prijs +</p> +<p class="line xd33e232">Naar roovers wijs. +</p> +</div> +<div class="lg"> +<p class="line">Ik zag een Hooglandsch man; hij droeg +</p> +<p class="line xd33e226">Een krans van puddings aan een staak; +</p> +<p class="line">Al schold hem Maggie, die hem joeg; +</p> +<p class="line xd33e226">Hij hinnikte van puur vermaak +</p> +<p class="line">Gelijk een veulen, en hij vloog +</p> +<p class="line xd33e232">Snel uit haar oog. +</p> +</div> +<div class="lg"> +<p class="line">Als men dit alles hun verwijt, +</p> +<p class="line xd33e226">Dan is ’t: „mijn buik is plat en leêg; +</p> +<p class="line">Als gij verkoopt noch geeft, is ’t tijd +</p> +<p class="line xd33e226">Dat ik maar neem – en wel ter deeg. +</p> +<p class="line">Zeg George en Georges Willem<a class="noteRef" id="xd33e297src" href="#xd33e297" title="Ga naar noot 5.">5</a> goed +</p> +<p class="line xd33e232">Dat ’k eten moet.” +</p> +</div> +<div class="lg"> +<p class="line">Soldaten zag ’k te Linton-brig;<a class="noteRef" id="xd33e305src" href="#xd33e305" title="Ga naar noot 6.">6</a> +</p> +<p class="line xd33e226">Ze plunderden een man, omdat +</p> +<p class="line">Hij daar bekend stond als een Whig; +</p> +<p class="line xd33e226">Men liet hem thuis geen droog of nat. +</p> +<p class="line">Zijn hoed en pruik verbranden zij, +</p> +<p class="line xd33e232">En ransel toe kreeg hij. +</p> +</div> +<p><span class="pageNum" id="pb7">[<a href="#pb7">7</a>]</span></p> +<div class="lg"> +<p class="line">Het woeste in ’t Hoogland had ruim baan, +</p> +<p class="line xd33e226">Zoodat het kleed noch voedsel liet +</p> +<p class="line">Aan iemand, en de roode haan +</p> +<p class="line xd33e226">Gestoken werd in ’t dak van riet: +</p> +<p class="line">Wie bleef er bij zoo’n ruwheid teer? +</p> +<p class="line xd33e232">’t Ging leer om leer. +</p> +</div> +<div class="lg"> +<p class="line">En na dat al, o schaamte en schand! +</p> +<p class="line xd33e226">Nog wreeder dan een moordnaarsstoet +</p> +<p class="line">Werd zelfs hun hoofdman aangerand, +</p> +<p class="line xd33e226">Al plasten ze eerst in minder bloed. +</p> +<p class="line">Die wreedheid evenaart naar ’k gis, +</p> +<p class="line xd33e232">De Paapsche wis. +</p> +</div> +<div class="lg"> +<p class="line">En wat er in het openbaar +</p> +<p class="line xd33e226">Te Carlisle plaats had op dien dag +</p> +<p class="line">Van woede, als menig werd gewaar, +</p> +<p class="line xd33e226">Toen deernis vast gekluisterd lag – +</p> +<p class="line">’k Hield bij die toegejuichte ellend +</p> +<p class="line xd33e232">Het hoofd gewend. +</p> +</div> +<div class="lg"> +<p class="line">Wat al gevloek bij schaars gebed! +</p> +<p class="line xd33e226">Al riepen enkelen ook: „hoezee!” +</p> +<p class="line">Men deed dien ruwen morgen met +</p> +<p class="line xd33e226">Den Schotschen muitling als met vee, +</p> +<p class="line">Dat men, niet met meedoogendheid, +</p> +<p class="line xd33e232">Ter slachtbank leidt. +</p> +</div> +<div class="lg"> +<p class="line">Daarom, mijn medeburgers doet +</p> +<p class="line xd33e226">Dat zelfde, ik bid u ’t, nimmermeer; +</p> +<p class="line">Geen zucht naar wraak, geen dorst naar bloed, +</p> +<p class="line xd33e226">Geen vreeslijk slagveld als weleer: +</p> +<p class="line">Leent d’ Engelschman uw geld, en laat +</p> +<p class="line xd33e232">Geen plaats aan haat. +</p> +</div> +<div class="lg"> +<p class="line">Hun tartend bluffen is niets waard; +</p> +<p class="line xd33e226">Beminnen we onzen Koning! Laat +</p> +<p class="line">Ons needrig zijn en zacht van aard; +</p> +<p class="line xd33e226">Want ’k zie: de mensch ervaart steeds kwaad +</p> +<p class="line">Die uit een laag en ruw gemoed +</p> +<p class="line xd33e232">Het booze doet.</p> +</div> +</div> +<p><span class="pageNum" id="pb8">[<a href="#pb8">8</a>]</span></p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e201"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e201src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> Een personage uit de „Medeminnaars” van Sheridan. Haar naam duidt aan, dat zij gewoon +is <i lang="fr">mal à propos</i> allerlei woorden en toespelingen te gebruiken. <a class="fnarrow" href="#xd33e201src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e211"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e211src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">2</a></span> <i lang="en">Letters from the Highlands.</i> Er is hier sprake van de „Brieven van Kapitein Burt,” waarin hij van den beruchten +hoofdman Barasdale gewaagt, dien men algemeen houdt voor den type van Fergus Mac-Ivor. <a class="fnarrow" href="#xd33e211src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e216"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e216src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">3</a></span> Al de leden der familiën van Marr en van Williamson werden, kort voor het verschijnen +van deze voorrede, te Londen ter dood gebracht. <a class="fnarrow" href="#xd33e216src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e219"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e219src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">4</a></span> Een verhaal van de gebeurtenissen dier dagen, in eenvoudige rijmen vervat, maar waarin +een aantal treffende bijzonderheden voorkomen, en hetwelk nog tegenwoordig door het +volk wordt gezongen, geeft een nauwkeurig verslag, zoowel van de krijgsbedrijven der +Hooglanders als van hunne uitspattingen, en daar de verzen weinig bekend en lang niet +kwaad zijn, wagen wij het ze hierin te vlechten. <a class="fnarrow" href="#xd33e219src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e297"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e297src" title="Ga terug naar noot 5 in tekst.">5</a></span> Willem, de zoon van George, Hertog van Cumberland. <a class="fnarrow" href="#xd33e297src" title="Ga terug naar noot 5 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e305"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e305src" title="Ga terug naar noot 6 in tekst.">6</a></span> Licencie voor Linton-bridge, Linton-brug. <a class="fnarrow" href="#xd33e305src" title="Ga terug naar noot 6 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch1.1" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch1.1.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">EERSTE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">INLEIDING.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">De titel van dit werk is niet gekozen zonder het ernstig en welberaden overleg, in +zaken van gewicht aan den voorzichtige voorgeschreven. Zelfs de eerste titel of algemeene +benaming, was de slotsom van meer dan gewone navorsching of overleg, ofschoon ik, +op het voorbeeld van mijne voorgangers, mij slechts had meester te maken van den fraaisten +en welluidendsten naam, door de Engelsche geschiedenis of plaatsbeschrijving aan de +hand gegeven, om dien tevens tot den titel van mijn werk en den naam van mijn held +te maken. Maar, helaas! wat zouden mijne lezers van de ridderlijke namen van Howard, +Mordaunt, Mortimer, Stanley, of van de zachter en sentimenteeler klanken van Belmour, +Belville, Belfield en Belgrave anders verwacht kunnen hebben dan bladzijden vol onzin, +gelijk die, welke sedert eene halve eeuw aldus gedoopt zijn? Zediglijk moet ik bekennen +dat ik al te weinig vertrouwen in mijne verdiensten stel, om ze aan dergelijke vooroordeelen +te wagen. Om die reden heb ik, evenals een pas geslagen ridder met zijn wit schild, +Waverley, een onbekenden naam, tot dien van mijn held genomen, daar die in zich zelven +goed noch kwaad bevat, buiten hetgeen de lezer in het vervolg zal goedvinden er aan +te hechten. +</p> +<p>Maar mijn tweede titel was iets waarvan de keus wel zoo bezwaarlijk viel, daar die, +hoe kort ook, al zeer licht beschouwd wordt als verplichtend voor den schrijver om +op zekere bepaalde wijze zijn tooneel op te slaan, zijne karakters te schetsen en +de lotgevallen zijner op te voeren personen te regelen. Had ik, bij voorbeeld, aan +het hoofd van mijn boek <i>Waverley, een verhaal uit den ouden tijd</i> geplaatst, dan had ieder romanlezer al bij voorbaat gedacht aan een kasteel, niet +onderdoende voor dat van Udolpho<a class="noteRef" id="xd33e388src" href="#xd33e388" title="Ga naar noot 1.">1</a>, van hetwelk de oostelijke vleugel al lang onbewoond, en de sleutels òf verloren +òf toevertrouwd waren geweest aan de zorg van een bejaarden hof- of rentmeester, veroordeeld +om met wankelende schreden, – tegen het midden van het tweede deel, – den held of +de heldin naar de instortende overblijfsels te geleiden. Ja, zou niet de uil gekrast +en de krekel zijn zang reeds op mijn titelblad aangeheven hebben? en zou het mij, +met eenige achting voor het welvoegelijke, wel mogelijk geweest zijn er een enkel, +levendiger tooneel te schetsen, dan de grappen van een lompen maar getrouwen knecht, +of het woordenrijke verhaal der kamenier van de heldin, wanneer deze de door haar +in de keuken gehoorde bloedige en vreeselijke geschiedenissen weder oververtelt? +</p> +<p>En, indien ik aan mijn boek het opschrift had gegeven van: <i>Waverley, een roman naar het Hoogduitsch</i>, zou dan niet het stompste hoofd zich terstond een wellustigen abt, een dwingeland +van een hertog, een verborgen en geheimzinnig gezelschap van Rozekruizen en Illuminati, +met hunne eigenaardige uitrustingen van zwarte kappen, holen, dolken, electriseermachines, +valdeuren en dievenlantaarns hebben voorgesteld? Of zoo <span class="pageNum" id="pb9">[<a href="#pb9">9</a>]</span>ik verkozen had mijn werk: <i>Een sentimenteel verhaal</i> te noemen, zou dit dan niet voldoende geweest zijn, om daarmede eene heldin aan te +kondigen met zware donkerbruine lokken en eene harp om haar te troosten in hare eenzame +uren, en die ze gelukkig steeds van het kasteel naar de hut weet over te brengen, +ofschoon ze zelve nu en dan genoodzaakt is uit een raam der tweede verdieping te springen, +en menigmaal verdwaalt op haar tocht, alleen en te voet, of enkel begeleid door de +lompe boerendeerne, wier brabbeltaal zij nauwelijks verstaan kan. – Of, eindelijk +had ik mijn Waverley geheeten: <i>Eene geschiedenis van onzen tijd</i>, zoudt gij dan niet, vriendelijke lezer, een levendige schets van mij hebben gevorderd +van de groote wereld, met een eenige anecdote van bijzondere schandalen, vooral dun +omsluierd, en zoo veel te beter, indien ze wat sterk gekleurd waren; eene heldin uit +Grosvenor-square<a class="noteRef" id="xd33e401src" href="#xd33e401" title="Ga naar noot 2.">2</a> en een held van den „Baroucheclub” of dien der „<span lang="en">Four-in-hand</span>”<a class="noteRef" id="xd33e411src" href="#xd33e411" title="Ga naar noot 3.">3</a>, benevens een stel ondergeschikte karakters uit de Elegantes van Queen-Ann-StreetEast, +of de schitterende helden van het Bureau in Bowstreet<a class="noteRef" id="xd33e414src" href="#xd33e414" title="Ga naar noot 4.">4</a>? +</p> +<p>Ik zou nog kunnen voortgaan met de belangrijkheid van een titel te bewijzen, en daardoor +te gelijk mijne diepe kennis aan den dag kunnen leggen van de bijzondere bouwstoffen +tot de samenstelling van romans en verhalen van allerlei aard, vereischt; maar dit +zij genoeg, daar ik geen misbruik wil maken van het geduld van den lezer die ongetwijfeld +reeds verlangt, de keus te leeren kennen van een schrijver, zoo door en door ervaren +in de verschillende takken zijner kunst. +</p> +<p>Terwijl ik de dagteekening van mijn verhaal dan stel op <i>zestig jaar</i> voor dezen tegenwoordigen eersten dag van November 1805<a class="noteRef" id="xd33e422src" href="#xd33e422" title="Ga naar noot 5.">5</a>, wil ik mijn lezers daardoor te kennen geven, dat ze in de volgende bladzijden noch +een ridderroman, noch een tafereel van hedendaagsche zeden zullen vinden; dat mijn +held noch ijzer op zijne schouders zal hebben als in de dagen van ouds, noch aan de +hielen zijner laarzen, zoo als het tegenwoordig gebruik is in Bondstreet<a class="noteRef" id="xd33e425src" href="#xd33e425" title="Ga naar noot 6.">6</a>; en dat mijne dames even zoo min zullen gekleed gaan met een purperen mantel en opperkleed, +gelijk Alice in de oude Ballade, als ze teruggebracht zullen worden tot de oorspronkelijke +naaktheid eener hedendaagsche schoone uit de groote wereld. Uit mijne keuze van den +tijd zal de verstandige recensent verder opmaken, dat mijn verhaal <span class="sic">êer</span> ten doel heeft, menschen dan zeden en gewoonten te beschrijven. Een tafereel van +zeden moet, zal het belangrijk wezen, óf ontleend zijn aan eene oudheid, ver genoeg +verwijderd om eerbiedwaardig te zijn, óf het moet een levendige afspiegeling aanbieden +van die tooneelen, welke dagelijks vóor onze oogen voorbijgaan, en door het nieuwe, +dat hun eigen is, belang inboezemen. De <span class="corr" id="xd33e430" title="Bron: malienkolder">maliënkolder</span> onzer voorvaders en de driedubbel met bont gevoerde pels onzer hedendaagsche heertjes, +mogen, om verschillende redenen, even geschikt zijn voor de uitrusting van een verdicht +personage: maar wie, die het kostuum van zijn held indrukwekkend <span class="pageNum" id="pb10">[<a href="#pb10">10</a>]</span>verlangt te maken, zou hem opzettelijk in het hofgewaad der regeering van George II. +steken, – zonder kraag, met wijde mouwen en lage zakken? Met even veel recht mag hetzelfde +worden aangemerkt van de Gothische zaal, die met de donkere en beschilderde glazen, +de hooge en sombere zoldering en zware eiken tafel, versierd met beerenkoppen en rozemarijn, +faizanten en pauwen, zwanen en kraanvogels, een voortreffelijke werking doet in een +dichterlijke beschrijving. Evenzoo zou een levendige schildering van een hedendaagsch +feest, zoo als wij die in Engeland gedurig in een dagblad, onder de rubriek van: <i>Spiegel der mode</i>, aantreffen, het verre winnen boven de beschrijving eens feestelijken maaltijds van +vóor zestig jaren; en dus ziet men gereedelijk in, hoe veel de schilder van oude tijden, +of van de groote wereld van heden vooruit heeft op hem, die de zeden en gewoonten +van een kort geleden tijdperk beschrijft. +</p> +<p>Wanneer men nu de nadeelen opsomt, onafscheidelijk van dit gedeelte van mijn onderwerp, +zal men wel van zelf begrijpen, dat ik besloten heb ze zoo veel mogelijk te ontwijken, +door juist de kracht van mijn verhaal te leggen in de karakters en hartstochten der +personen – hartstochten, den mensch eigen in alle standen der maatschappij, en die +zijn hart even zeer bewogen hebben, hetzij het klopte onder het stalen keurslijf der +vijftiende eeuw, den geborduurden rok der achttiende, of den blauwen frak en het wit +<span class="sic">diemiten</span> vest van den tegenwoordigen tijd<a class="noteRef" id="xd33e442src" href="#xd33e442" title="Ga naar noot 7.">7</a>. Het is zeker waar, dat de toestand van zeden en wetten eene kleur aan deze hartstochten +geeft; maar, in de taal der heraldiek blijven de wapens dezelfde, hoewel de kleuren +niet slechts verschillend, maar in de sterkste tegenspraak met elkander zijn mogen. +De toorn onzer voorvaderen, bij voorbeeld, was „geel” gekleurd; hij gaf zich tucht +door daden van openbaar en bloedig geweld tegen de voorwerpen zijner woede: van onze +vijandelijke gevoelens daarentegen, die bevrediging langs minder rechtstreeksche wegen +moeten zoeken en de hinderpalen ondermijnen, die ze niet openlijk kunnen omverwerpen, +kan men eer zeggen dat ze „sable” gekleurd zijn. Maar de onweerstaanbare aandrift +is in beide gevallen dezelfde; en de trotsche pair die nu zijn naaste slechts te gronde +kan richten volgens de wet, door eindeloos gerekte rechtsgedingen, is de echte afstammeling +van den baron, die het kasteel van zijn mededinger in brand stak en hem den kop kloofde, +als hij aan de vlammen poogde te ontsnappen. Het is uit het groote boek der natuur, +hetzelfde door een duizendtal uitgaven heen, hetzij gedrukt met een gothische letter, +of op velijn papier en gesatineerd, dat ik stoutmoedig beproefd heb het publiek een +hoofdstuk voor te lezen. Een gunstige gelegenheid tot tegenstellingen deed zich aan +mij voor, in den toestand der maatschappij in het noordelijk gedeelte des eilands, +ten tijde mijner geschiedenis; en deze mogen tegelijk dienen ter afwisseling en opheldering +van de zedelessen, die ik <span class="pageNum" id="pb11">[<a href="#pb11">11</a>]</span>gaarne zou wenschen, dat men als het voornaamste deel van mijn werk beschouwde; al +gevoel ik ook hoe weinig ze haar doel zullen bereiken, als ik buiten staat ben, om +ze tevens onderhoudend te maken, – eene taak op verre na niet zoo gemakkelijk, als +„<i>zestig jaar geleden</i>”. +</p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e388"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e388src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> Zinspeling op den welbekenden roman „Het kasteel van Udolpho,” <a class="fnarrow" href="#xd33e388src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e401"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e401src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">2</a></span> Een der meest <span lang="en">fashionable</span> gedeelten van Londen. <a class="fnarrow" href="#xd33e401src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e411"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e411src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">3</a></span> Een club bestaande uit rijke jongelieden, die allen uitmunten moeten in het rijden +met den „vierspan.” <a class="fnarrow" href="#xd33e411src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e414"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e414src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">4</a></span> Een policiebureau te Londen. <a class="fnarrow" href="#xd33e414src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e422"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e422src" title="Ga terug naar noot 5 in tekst.">5</a></span> Waverley, in 1805 geschreven, verscheen eerst in 1811–14. <a class="fnarrow" href="#xd33e422src" title="Ga terug naar noot 5 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e425"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e425src" title="Ga terug naar noot 6 in tekst.">6</a></span> Bondstreet, in de dagen toen deze inleiding geschreven werd, dagelijks tusschen drie +en vijf ure de wandelplaats der Engelsche dandies en schoonen. <a class="fnarrow" href="#xd33e425src" title="Ga terug naar noot 6 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e442"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e442src" title="Ga terug naar noot 7 in tekst.">7</a></span> Helaas! die kleeding, in 1805 of daaromstreeks, achtenswaardig en voor een gentleman +passend, is evenzeer verouderd als de schrijver van Waverley zelf sedert dien tijd. +De lezer uit de groote wereld zij zoo goed het kostuum aan te vullen met een geborduurd +vest van purper fluweel of zijde en een gekleurden rok, zoo als hij zelf verkiest. +<i>Noot van den Schr.</i> <a class="fnarrow" href="#xd33e442src" title="Ga terug naar noot 7 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch1.2" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch1.2.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">TWEEDE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">WAVERLEY-HONOUR.<a class="noteRef" id="xd33e455src" href="#xd33e455" title="Ga naar noot 1.">1</a> EEN TERUGBLIK.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Het is, dus, zestig jaren geleden, dat Eduard Waverley, de held der volgende bladzijden, +afscheid nam van zijne familie, om zich te voegen bij een regiment dragonders, waarbij +hij onlangs een officiersplaats erlangd had. Het was een treurige dag op Waverley-Honour, +toen de jeugdige krijgsman afscheid nam van Sir Everard, zijn hem hartelijk genegen +ouden oom, van wiens naam en familiegoed hij de vermoedelijke erfgenaam was. Verschil +van staatkundige gevoelens had lang geleden den baronet in onmin gebracht met zijn +jongeren broeder, Richard Waverley, den vader van onzen held. Sir Everard had van +zijne voorouders den geheelen sleep van Tory en streng-kerkelijke neigingen en vooroordeelen +geërfd, waardoor het huis van Waverley sedert den grooten burgeroorlog zich onderscheiden +had. Richard daarentegen, die tien jaar jonger was, zag zich beperkt tot de fortuin +van een jongeren broeder, en vond in het spelen van die rol even weinig eer als voordeel. +Hij zag al spoedig in, dat, wil men op den levensweg vooruitkomen, het noodzakelijk +is, zoo min mogelijk op zijne schouders te laden. De schilders spreken van de moeielijkheid, +om gemengde hartstochten in dezelfde trekken, op hetzelfde oogenblik, uit te drukken; +voor den zielkundige zou het niet minder bezwaarlijk zijn, de onderscheidene drijfveeren +na te vorschen, waarvan onze daden afhankelijk zijn. Met behulp der geschiedenis en +van het gezond verstand kwam Richard Waverley tot de overtuiging, volgens de woorden +van het oude liedje dat: +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">Lijdlijke gehoorzaamheid maar spel, +</p> +<p class="line">Zich niet verzetten onzin was.</p> +</div> +<p class="first">Waarschijnlijk echter, zou geen redeneering in staat geweest zijn het erfelijk vooroordeel +te weren, indien Richard voorzien had, dat Sir Everard, die zich eene eerste ongelukkige +liefde sterk aantrok, tot op zijn twee-en-zeventigste jaar een oude vrijer zou blijven. +Het vooruitzicht op de erfenis, hoe verwijderd ook, zou in dat geval er hem toe gebracht +hebben, zich te getroosten, het grootste deel zijns levens als „Jonker Richard van +het Kasteel, de broeder van den baronet,” door te brengen, in de hoop dat hij vóór +zijn dood, den titel zou voeren van Sir Richard Waverley van Waverley-Honour, erfgenaam +van een vorstelijk goed en van grooten staatkundigen invloed in het graafschap, waar +zijne bezittingen gelegen waren. Maar zulk een loop der dingen liet zich bezwaarlijk +verwachten <span class="pageNum" id="pb12">[<a href="#pb12">12</a>]</span>in Richard’s jeugd, toen Sir Everard in den bloei des levens was, en zeker kon zijn +van in bijna iedere familie als een aannemelijke partij te zullen worden beschouwd, +hetzij rijkdom of schoonheid door hem mocht worden nagejaagd, en op een tijd toen +inderdaad het gerucht van zijn aanstaand huwelijk de buurt geregeld eenmaal ’s jaars +in rep en roer bracht. Zijn broeder zag dus geen weg tot onafhankelijkheid, dan dien +van zijn eigene krachten in te spannen, en een staatkundig geloof te omhelzen, meer +overeenkomstig zoowel met de rede als met zijn eigen belang, dan de erfelijke verkleefdheid +van Sir Everard aan de Orthodoxe Kerk en het huis van Stuart. Bij zijn intrede in +de wereld veranderde hij dus van partij en deed zich als een openbare Whig en vriend +der Hannoversche troonsopvolging kennen. +</p> +<p>Het ministerie van dien tijd streefde er wijselijk naar om de macht der oppositie +te verzwakken. De Tory-adel, die zijn luister van den zonneschijn des troons ontleende, +was sedert korten tijd begonnen zich langzamerhand met het nieuwe regeerende huis +te verzoenen. Maar de rijke Engelsche land-edellieden, eene klasse die, bij veel van +de oude zeden en oorspronkelijke onbedorvenheid, een groote mate van stijfzinnig en +onbuigzaam vooroordeel behield, bleven op een afstand, terwijl zij een trotschen en +wreveligen tegenstand boden en menigen blik van gemengde spijt en hoop op ’s Hertogenbosch, +Avignon en Italië wierpen.<a class="noteRef" id="xd33e468src" href="#xd33e468" title="Ga naar noot 2.">2</a> +</p> +<p>Het toetreden des naastbestaanden van een dezer onverzettelijke tegenstanders, werd +als een middel beschouwd om meer bekeerlingen te maken, en dien ten gevolge werd Richard +Waverley veel meer dan zijne bekwaamheden of zijn staatkundig gewicht eischten, door +de ministers begunstigd en bevorderd. Men had trouwens ontdekt, dat hij vrij wat aanleg +had voor het staatkundig leven; en eenmaal bij den Minister toegelaten, werd hij ook +spoedig bevorderd. Sir Everard zag uit de openbare nieuwsberichten eerst, dat de heer +Richard Waverley tot lid van het Lagerhuis gekozen was, om een ministerieelgezind +plaatsje te vertegenwoordigen; daarna, dat de heer Richard Waverley een belangrijk +deel had genomen in de debatten over de Accijnswet, ten gunste van het bewind; en +eindelijk, dat de heer Richard Waverley, vereerd was met het lidmaatschap van een +dier colleges, waar het genoegen van zijn land te dienen gepaard gaat met andere belangrijke +voordeelen, die, om ze des te aannemelijker te maken, geregeld elk kwartaal terugkomen. +</p> +<p>Ofschoon deze gebeurtenissen elkander zoo spoedig opvolgden, dat de schrandere redacteur +van een hedendaagsch nieuwsblad de twee laatste zou voorzegd hebben, op het eigen +oogenblik dat hij de eerste aankondigde, bereikten ze Sir Everard echter slechts langzaam +en, als het ware druppelsgewijs, uit den kouden en tragen distilleerketel van Dyer’s +„Weekblad.”<a class="noteRef" id="xd33e474src" href="#xd33e474" title="Ga naar noot 3.">3</a> Want in het voorbijgaan zij hier aangemerkt, dat, in plaats van <span class="pageNum" id="pb13">[<a href="#pb13">13</a>]</span>die postkarren, door middel waarvan ieder ambachtsman in zijn stuiversclub des avonds +uit twintig elkander tegensprekende dagbladen het nieuws van den vorigen dag uit de +hoofdstad kan ontvangen, in die dagen een wekelijksche post op Waverley-Honour een +wekelijksche courant bracht, die, nadat ze Sir Everard’s nieuwsgierigheid, benevens +die zijner zuster en van een ouden keldermeester had bevredigd, geregeld gebracht +werd van het slot naar de pastorie, en vervolgens van de pastorie naar den heer Stubbs +op de boerderij, vandaar, naar des baronets rentmeester, in zijn net wit huis op de +heide; van den rentmeester naar den schout, en van dezen, door een uitgebreiden kring +van eerzame vrouwen en bazen, door wier harde en hoornachtige handen ze gemeenlijk +omtrent eene maand na hare uitkomst aan flarden was gescheurd. +</p> +<p>Dit langzame overbrengen van berichten was in het geval van Richard Waverley niet +zonder eenig nut, want, als al de gruwelen door hem gepleegd, op eens Sir Everard’s +ooren bereikt hadden, zou buiten twijfel de nieuwbenoemde ambtenaar slechts weinig +reden gehad hebben, zich op zijn staatkundigen voorspoed te verheffen. Het karakter +van den baronet, ofschoon hij onder de zachtaardigste der menschen behoorde, had ook +zijn gevoelige zijde; zijns broeders gedrag had hem diep gekwetst; het famieliegoed +Waverley was een vrije bezitting (want het was nooit bij iemand der voormalige eigenaars +opgekomen, dat een hunner nakomelingen zich schuldig zou kunnen maken aan de afschuwelijkheden, +aan Richard door Dyer’s nieuwsblad thans te laste gelegd,) en al ware het dit ook +niet, dan moest toch het huwelijk van den bezitter voor zijn broeder als erfgenaam +volstrekt noodlottig worden. Deze verschillende denkbeelden verdrongen elkander in +het brein van Sir Everard, zonder dat hij evenwel tot eenig bepaald besluit kwam. +</p> +<p>Hij onderzocht zijn stamboom, die, opgeluisterd met menig zinnebeeldig teeken van +eer en heldendeugd, aan den rijk versierden wand der groote zaal hing. De naaste afstammelingen +van Sir Hildebrand Waverley, bij ontstentenis van die van den oudsten zoon Wilfred, +(van wien Sir Everard en zijn broeder de eenige vertegenwoordigers bleven,) waren +(gelijk dit hooggeschatte register hem berichtte, en hij inderdaad zelf wel wist) +de Waverleys van Highley-Park, in het graafschap Hampshire met welke de hoofdtak of +liever de stamhouders van het huis, sedert het groote rechtsgeding in 1670, alle gemeenschap +had opgegeven. Deze zijtak had een tweede vergrijp jegens het hoofd en den oorsprong +van zijn adel gepleegd, door het huwelijk van diens vertegenwoordiger met Judith, +erfgename van Olivier Bradshawe, van Highley-Park, wiens wapen, hetzelfde als dat +van Bradshawe den koningsmoordenaar, door haar met het oude en eerbiedwaardige der +Waverleys vereenigd was geworden. Deze beleedigingen echter waren, in de hitte zijner +gramschap, uit het geheugen van Sir Everard verdwenen, en zoo de procureur Duitendief, +dien hij met zijn rijtuig opzettelijk had laten halen, slechts een uur vroeger aangekomen +ware, zou deze het buitenkansje hebben gehad om eene nieuwe erfregeling van de heerlijkheid +en het rechtsgebied van Waverley-Honour met <span class="pageNum" id="pb14">[<a href="#pb14">14</a>]</span>alle aanhoorigheden op te stellen. Maar een uur van koel overleg is van geen luttel +belang, als het gebezigd wordt om de wederzijdsche gebreken van twee maatregelen te +wikken en te wegen, welke ons geen van beide werkelijk aanstaan. De procureur vond +zijn <span class="corr" id="xd33e484" title="Bron: client">cliënt</span> in een diep gepeins gewikkeld, hetwelk hij te eerbiedig was om anders te storen, +dan door het te voorschijn halen van zijn papier en lederen inktkoker, ten bewijze +dat hij gereed was de bevelen van „mijnheer” op te teekenen. Doch zelfs deze kleine +beweging hinderde Sir Everard, die ze voor een verwijt zijner besluiteloosheid aanzag. +Hij zag naar den procureur met een soort van verlangen, om zijn vonnis uit te spreken, +toen de zon, die van achter een wolk te voorschijn kwam, op eens haar schitterend +licht door de geschilderde glazen in het donker kabinet wierp, waar zij zaten. Zoodra +de baronet zijn oog naar dien glans ophief, viel het juist op het middelste schild, +waarop hetzelfde devies prijkte, door zijn voorzaat, gelijk men zeide, in het veld +van Hastings gevoerd: drie hermelijnen in zilver op een azuren veld, met de eigenaardige +spreuk, „sans tache” „Moge onze naam eer vergaan,” dacht Everard, „dan dat dit oude +en geëerde wapen vereenigd zou worden met het onteerde schild van een verraderlijken +rondhoofd!” +</p> +<p>Dit alles was het uitwerksel van een invallenden zonnestraal, die den procureur het +noodige licht gaf om zijne pen te vermaken. De pen werd te vergeefs versneden. De +rechtsgeleerde werd weggezonden, met verzoek om zich op het eerste bevel gevel gereed +te houden. +</p> +<p>De verschijning van den procureur op het kasteel gaf aanleiding tot vrij wat gissingen +in dat gedeelte der wereld, waarvan <span class="corr" id="xd33e491" title="Bron: Waverley-Honnour">Waverley-Honour</span> het middelpunt uitmaakte. Maar de oordeelkundige staatslieden dezer kleine wereld +voorspelden nog ergere gevolgen voor Richard Waverley, toen kort na zijn verzaking +der familie-politiek zijn broeder iets anders ondernam. Dit was niets minder dan een +uitstapje van den baronet in de koets met zes paarden, met een gevolg van vier bedienden +in rijk liverei, om een bezoek van eenigen duur af te leggen bij een edelen Pair, +op de grenzen van het graafschap, van onbevlekte afkomst en standvastige Tory-beginsels, +en de gelukkige vader van zes ongehuwde, wel opgevoede dochters. Sir Everards ontvangst +in dit gezin was, zoo als men licht begrijpt, gunstig genoeg; maar van de zes jonge +dames viel ongelukkig zijn smaak op Lady Emilia, de jongste, die zijn oplettendheden +met een verlegenheid aannam, welke terstond verried, dat zij ze niet durfde afwijzen, +maar tevens, dat ze haar alles behalve aangenaam waren. Sir Everard moest wel iets +buitengewoons bespeuren in de onderdrukte aandoening, die zij liet blijken bij de +voorkeur, welke hij haar schonk; maar gerustgesteld door de verstandige gravin, die +ze voorstelde als slechts de natuurlijke gevolgen eener afgezonderde opvoeding, zou +het offer licht volbracht zijn geworden, zoo als zeker dikwerf geschiedt, ware dit +niet verhinderd door den moed eener oudere zuster, die den rijken minnaar openbaarde, +dat Lady Emilia haar hart geschonken had aan een jong soldaat zonder fortuin, een +harer naastbestaanden. Op deze tijding, welke hem in een bijeenkomst met de jonge +dame door haar zelve, schoon in den vreeselijksten angst voor haars vaders gramschap, +werd bevestigd, legde Sir Everard eene groote ontroering aan den dag. Eer en edelmoedigheid +waren erfelijke eigenschappen van het huis Waverley. Met eene bevalligheid en kieschheid, +een romanheld waardig, gaf Sir Everard zijn aanzoek om de <span class="pageNum" id="pb15">[<a href="#pb15">15</a>]</span>hand van Lady Emilia op. Het gelukte hem zelfs vóor zijn vertrek van den vader de +toestemming te verkrijgen tot hare vereeniging met het voorwerp harer keuze. Welke +drangredenen hij bezigde, kan niet nauwkeurig opgegeven worden; maar <span class="corr" title="Bron: onmiddelijk">onmiddellijk</span> na deze onderhandeling klom de jonge officier in het leger met eene snelheid op, +die de gewone bevordering naar verdienste zonder bescherming, verre te boven ging. +</p> +<p>De schok, dien Sir Everard bij deze gelegenheid ondervond, hoewel verzacht door het +bewustzijn van braaf en edelmoedig gehandeld te hebben, bleef niet zonder invloed +op zijn volgend leven. Zijn besluit om te trouwen was in een vlaag van toorn genomen; +de moeite van het vrijen strookte niet al te wel met de deftige gemakzucht zijner +leefwijze; hij was maar even aan het gevaar ontsnapt, van eene vrouw te huwen, die +hem nooit kon beminnen, en zijn trots kon bezwaarlijk zeer gevleid zijn door den afloop +der liefdesgeschiedenis, al ware het ook dat zijn hart er niet onder geleden had. +De slotsom van de gansche zaak was, dat hij naar Waverley-Honour terugkeerde, zonder +zijne genegenheid op iemand anders te hebben overgebracht, niettegenstaande de zuchten +en kwijnende blikken der schoone snapster, die, uit zuiver zusterlijke liefde, het +geheim van Lady Emilia had geopenbaard, en in weerwil van de knikjes, wenken en toespelingen +der gedienstige, vrome moeder, en de deftige lofspraken, die de graaf achtereenvolgens +hield over de ingetogenheid, het gezond verstand en den bijzonder goeden aanleg zijner +eerste, tweede, derde, vierde en vijfde dochter. De herinnering aan zijn mislukte +liefde was voor Sir Everard, zoo als voor vele anderen van zijn aard, die tevens koel, +trotsch, licht geraakt en traag zijn, eene waarschuwing: om zich niet andermaal aan +soortgelijke teleurstelling, droefheid en vergeefsche moeite te wagen. Hij bleef op +Waverley-Honour leven als een oud Engelsch edelman, van hooge afkomst en groot fortuin. +Zijne zuster Freule Rachel Waverley, zat aan ’t hoofd van zijne tafel, en zij werden +langzamerhand een oud vrijer en eene oude vrijster, de zachtaardigste en vriendelijkste +van allen, die ooit de gelofte om ongehuwd te blijven hadden afgelegd. +</p> +<p>Sir Everards verstoordheid op zijn broeder, hoe hevig ook in den <span class="corr" id="xd33e502" title="Bron: be-beginne">beginne</span>, was slechts van korten duur; zijn afkeer nogtans van den Wigh en den rijks-ambtenaar, +schoon niet sterk genoeg, om hem een of anderen, voor Richards belangen nadeeligen +maatregel te doen nemen, vermeerderde op den duur de tusschen hen bestaande vervreemding. +Richard kende de wereld en zijn broeder te goed om niet te begrijpen, dat eenige onvoorzichtige +of overhaaste toenadering van zijn kant, den passieven afkeer van den baron, tot handelen +zou opwekken. Het toeval bracht echter ten laatste eene toenadering te weeg. Richard +had een jonge vrouw van goeden huize getrouwd, in de hoop dat de invloed van hare +bloedverwanten en van haren rijkdom zijne bevordering in de hand zou werken. Door +haar werd hij bezitter van eene heerlijkheid van eenige waarde, op eenige mijlen afstands +van Waverley-Honour. +</p> +<p>De kleine Eduard, de held onzer geschiedenis, toen in zijn vijfde jaar, was hun eenig +kind. Op zekeren morgen liep de jongen met de meid, aan wier zorgen hij toevertrouwd +was, een half uur verder dan de oprijlaan van Brere-Wood-Lodge, zijns vaders plaats. +Hunne aandacht werd getrokken door eene koets met zes deftige, zwarte langstaart paarden +bespannen, en met zoo veel snijwerk en verguldsel dat het zelfs den <span class="pageNum" id="pb16">[<a href="#pb16">16</a>]</span>Lord Mayor eere zou hebben aangedaan. Het rijtuig wachtte op den eigenaar, die, op +een kleinen afstand, zich onledig hield met het nagaan der vorderingen van een half +gebouwde pachterswoning. Ik weet niet of de „<i lang="fr">bonne</i>” van den knaap eene vrouw uit Wallis of uit Schotland<a class="noteRef" id="xd33e512src" href="#xd33e512" title="Ga naar noot 4.">4</a> geweest was, of op welke wijze hij een wapenschild met drie hermelijnen met het denkbeeld +van persoonlijk eigendom in verband bracht; maar zoodra hij het wapen der familie +zag, besloot hij stoutweg zijn recht te doen gelden op het schitterende rijtuig, waarop +het geschilderd was. De baronet kwam terug, terwijl de meid het kind te vergeefs van +zijn voornemen poogde terug te brengen, om zich de vergulde koets met zes paarden +toe te eigenen. De ontmoeting had op een gelukkig oogenblik voor Eduard plaats, daar +de aandacht zijns ooms juist, met een zeker weemoedig gevoel was gevallen op de flinke +knapen van den forschen landman, wiens woning volgens zijne plannen gebouwd werd. +In het ronde, blozende gelaat van den kleinen engel dáar, vóor hem, die zijn oog had, +zijn naam droeg en eene erfelijke aanspraak op zijn bloedverwantschap, genegenheid +en bescherming bezat, krachtens een band, door Sir Everard even heilig geacht, als +de Kouseband of de Blauwe mantel<a class="noteRef" id="xd33e515src" href="#xd33e515" title="Ga naar noot 5.">5</a>, scheen de Voorzienigheid hem juist het meest geschikte voorwerp toe te zenden, om +de leegte in zijne toekomst en in zijn hart aan te vullen. Het kind en de meid werden +in het rijtuig terug gezonden naar Brere-Wood-Lodge, met eene boodschap, welke voor +Richard Waverley de deur van verzoening met zijn ouderen broeder openzette. Hun omgang +evenwel bleef eer stijf en beleefd, dan broederlijk en hartelijk; maar voldeed aan +de wenschen van beide partijen. Sir Everard genoot in het gezelschap van zijn kleinen +neef de voldoening voor zijn trots, dat zijn geslacht niet zou uitsterven, terwijl +hij tegelijker tijd zijn hartelijke genegenheid aan het kind schenken kon. Wat Richard +Waverley betreft, deze zag, in de toenemende liefde tusschen oom en neef, het middel +om de toekomst van zijn zoon te verzekeren, zoo al niet om zijn eigen erfopvolging +te bevorderen, die hij besefte, eer in gevaar geraken, dan bevorderd zou worden door +een poging zijnerzijds, tot een meer innigen omgang met een man van Sir Everards gewoonten +en gevoelens. +</p> +<p>Op deze wijze verkreeg de kleine Eduard, volgens eene soort van stilzwijgend verdrag, +vrijheid om het grootste gedeelte van het jaar op het Kasteel door te brengen, terwijl +hij daardoor tot beide huisgezinnen in dezelfde nauwe betrekking scheen te staan, +ofschoon de gemeenschap tusschen deze, voor het overige, zich tot stijve boodschappen +en nog stijver bezoeken bepaalde. De opvoeding van den knaap werd beurtelings naar +den smaak en de gevoelens van zijn oom en van zijn vader geregeld. Doch hiervan meer +in het volgende hoofdstuk. +<span class="pageNum" id="pb17">[<a href="#pb17">17</a>]</span></p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e455"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e455src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> In het Hollandsch Waverleys-eer, naam van het kasteel der Waverleys. <a class="fnarrow" href="#xd33e455src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e468"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e468src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">2</a></span> Waar de Ridder Saint George, of, zoo als hij genoemd werd, de Oude Pretendent, als +balling zijn hof hield, al naar de omstandigheden hem noodzaakten van residentie te +veranderen. <a class="fnarrow" href="#xd33e468src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e474"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e474src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">3</a></span> Lang het orakel van den tot de Torypartij behoorenden landadel. Het oude nieuwsblad +verscheen in handschrift, en werd door klerken overgeschreven, die de afschriften +er van aan de inteekenaren verzonden. De staatkundige, door wien het werd opgesteld, +verzamelde de stof er voor in de koffiehuizen, en deed meenigmaal een beroep op de +beurs zijner inteekenaren, omdat hij genoodzaakt was extrauitgaven te doen, door het +bezoeken van dergelijke door de aanzienlijkste lieden bezochte plaatsen. <a class="fnarrow" href="#xd33e474src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e512"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e512src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">4</a></span> Eene zinspeling op de aristocratische denkbeelden der kindermeiden uit deze beide +landen. <a class="fnarrow" href="#xd33e512src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e515"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e515src" title="Ga terug naar noot 5 in tekst.">5</a></span> De blauwe mantel behoort bij het costuum der ridders van den Kouseband. <a class="fnarrow" href="#xd33e515src" title="Ga terug naar noot 5 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch1.3" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch1.3.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">DERDE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">DE OPVOEDING.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">De opvoeding van onzen held, Eduard Waverley, was van eenigzins ongeregelden aard. +In zijn kindsheid leed zijn gestel, of werd verondersteld te lijden (hetgeen volmaakt +hetzelfde is) van de Londensche lucht. Zoodra derhalve ambtsbezigheden, parlementszittingen +of het najagen van belang- en eerzuchtige doeleinden zijn vader naar de stad riepen, +waar hij doorgaans acht maanden van het jaar zijn verblijf hield, werd Eduard naar +Waverley-Honour gebracht, en had er zoowel eene verandering van meesters en van lessen +als van woning plaats. Dit zou men hebben kunnen voorkomen, indien zijn vader hem +aan de zorgen van een vasten gouverneur had toevertrouwd. Maar hij begreep, dat iemand +van zijne keuze waarschijnlijk niet welgevallig op Waverley-Honour zou geweest zijn, +en dat eene keuze, zoo als Sir Everard ligt doen zou, indien de zaak aan dezen overgelaten +werd, hem zelven met een lastigen huisgenoot, zoo al niet met een staatkundigen spion, +in zijn huisgezin zou bezwaard hebben. Hij haalde daarom zijn secretaris, een jong +man van smaak en kunde over, een uur of twee aan Eduards opvoeding te besteden, zoolang +deze op Brere-Wood Lodge was, en liet zijn oom verantwoordelijk voor zijne vorderingen +in de letterkunde, gedurende het verblijf op het kasteel. +</p> +<p>Ook hiervoor werd in zekere mate behoorlijk gezorgd. Sir Everards Kapelaan, van de +Oxfordsche academie, die zijn betrekking aldaar verloren had omdat hij, bij de troonsbeklimming +van George I, geweigerd had den gevorderden eed af te leggen, was niet slechts een +uitstekend beoefenaar der oude letterkunde, maar ook vrij bedreven in de wetenschappen, +en in de meeste nieuwe talen. Hij was echter bejaard en toegevend, en de herhaalde +tusschenregeering, gedurende welke Eduard geheel van zijne tucht ontslagen was, bracht +zulk eene verslapping van gezag te weeg, dat de knaap in ruime mate vrijheid had te +leeren, zoo als hij wilde, wat hij wilde en wanneer hij wilde. +</p> +<p>Deze ongeregeldheid zou verderfelijk geweest zijn voor een jongen van geringe geestvermogens, +die, gevoelende hoe moeielijk het verwerven van kundigheden is, ze geheel en al zou +verwaarloosd hebben, zoo hij niet daartoe door zijn meester werd aangezet, en even +gevaarlijk zou zij ligt gebleken zijn voor een knaap, wiens levenslust sterker was +dan zijn verbeelding of gevoel, daar de onweerstaanbare invloed van vrouw natuur op +een krachtig gestel, hem gewis van den morgen tot den avond tot het najagen van veldvermaken +zou hebben aangespoord. Maar Eduard Waverleys karakter was van beide evenver verwijderd. +Zijn bevatting was zoo ongemeen vlug, dat ze bijna op <span class="corr" id="xd33e529" title="Bron: intuitie">intuïtie</span> geleek, en de voornaamste zorg van zijn onderwijzer was, om hem, gelijk een jager +zich zou uitdrukken, voor het voorbijloopen van het wild te bewaren, dat wil zeggen, +voor het verwerven van kunde op eene vluchtige, oppervlakkige en onvoldoende wijze. +En hier had de meester nog eene andere neiging te bestrijden, maar al te vaak met +een schitterende verbeelding en levendigen <span class="pageNum" id="pb18">[<a href="#pb18">18</a>]</span>geest gepaard, – namelijk die traagheid van aard, welke alleen te overwinnen is door +vurige zucht naar voldoening, en die de studie laat varen, zoodra de nieuwsgierigheid +voldaan, het genoegen in het overwinnen van moeielijkheden gelegen, voorbij, en de +nieuwheid van het onderzoek ten einde is. Eduard legde zich met geestdrift op een +of anderen hem door zijn meester voorgelegden klassieken schrijver toe; en maakte +zich in zoo verre met diens stijl bekend, dat hij het boek begreep, en als dit hem +beviel of belang inboezemde, las hij het uit. Maar het was te vergeefs dat men zijn +aandacht op taalkundige fijnheden, op het verschil van tongval, op de schoonheid eener +gelukkige uitdrukking of op de kunstmatige verbindingen der syntaxis poogde te bepalen. +„Ik kan een Latijnsch schrijver lezen en verstaan,” zei de jonge Eduard, met het zelfvertrouwen +en de vermetele lichtzinnigheid van een vijftienjarigen knaap, „en Scaliger of Bentley +konden niet veel meer.” Helaas! hij voorzag niet, dat, terwijl hem vrijheid gegeven +werd, om slechts voor zijn vermaak te lezen, hij voor altijd de gelegenheid verloor, +om zich de gewoonte van gezette en ijverige studie eigen te maken en om de kunst te +leeren, al de vermogens zijner ziel op eenig ernstig onderzoek te bepalen – eene kunst +veel degelijker dan het opgaren zelfs van die vertrouwde kennis der klassieke letteren, +die het voornaamste doel der studie uitmaakt. +</p> +<p>Ik weet, men zal mij hier aan de noodzakelijkheid herinneren, om de jeugd het onderwijs +aangenaam te maken, en aan Tasso’s bijvoeging van honig in de voor een kind gereed +gemaakte medicijnen; maar in eene eeuw, waarin den kinderen de droogste kundigheden +langs den aanlokkelijken weg van onderhoudende spelen worden geleerd, heeft men weinig +reden om voor de gevolgen van eene al te ernstige of te gestreng ingerichte studie +beducht te zijn. De geschiedenis van Engeland is thans tot een kaartspel gemaakt; +de meetkundige voorstellen tot legkaarten en raadsels; en het rekenen kan, naar men +ons verzekerd heeft, genoegzaam aangeleerd worden, door eenige uren in de week te +besteden aan eene nieuwe en meer ingewikkelde inrichting van het Ganzebord. Er hapert +nog maar éene schrede aan, en de artikelen des Geloofs en de Tien Geboden zullen op +dezelfde wijze geleerd worden, zonder dat men het deftige gelaat, den deftigen toon +en de vrome oplettendheid zal behoeven, tot hiertoe van de welopgevoede jeugd in dit +koningrijk gevorderd. Intusschen mag men wel ernstig in overweging nemen, of zij, +die gewoon zijn enkel door zulke middelen onderwijs te ontvangen, er niet toe zullen +komen, om alles wat hun voorkomt onder de gedaante van studie, te verwerpen; of zij, +die de geschiedenis door speelkaarten leeren, er niet toe zullen vervallen, om aan +het middel boven het doeleinde de voorkeur te geven, en of, zoo wij de waarheden van +de godsdienst spelend onderwijzen, onze kweekelingen niet langzamerhand zullen verleid +worden, hun godsdienst slechts als spel te beschouwen. Voor onzen jongen held, wien +het vrij gelaten werd zijn onderricht enkel volgens de neiging zijns harten te kiezen, +en die, bij gevolg het slechts zoo lang zoekt, als het hem genoegen verschafte, had +de toegevendheid zijner opvoeders kwade gevolgen, die gedurende geruimen tijd van +invloed waren op zijn karakter, zijn geluk en zijn bruikbaarheid in de maatschappij. +</p> +<p>Eduards verbeeldingskracht en liefde voor de letteren, schoon de eerste <span class="pageNum" id="pb19">[<a href="#pb19">19</a>]</span>levendig en de laatste vurig was, ver van een middel tegen deze kwaal aan te bieden, +dienden slechts om hare hevigheid te vermeerderen. De boekerij op Waverley-Honour, +een ruim Gothisch vertrek, met dubbele bogen en eene gaanderij, bevatte een even gemengde +als uitgebreide boekverzameling. Zij was in den loop van twee honderd jaren bijeengebracht +door eene familie, die altijd rijk was geweest, en bij gevolg geneigd uit weelde, +de kasten te vullen met de letterkunde van den dag, zonder veel onderzoek of nauwgezette +beoordeeling. In dit uitgebreid gebied mogt Eduard vrij rondzwerven. Zijn gouverneur +had zijne eigene geliefkoosde studiën; en kerkelijke politiek en godsdienstig twistgeschrijf, +verbonden met de zucht tot gemak, – ofschoon hij op bepaalde uren zich bezig hield +met den vermoedelijken erfgenaam van zijn beschermer, – gaven hem aanleiding om iedere +verontschuldiging aan te grijpen, om geen bepaald en geregeld toezicht over al zijn +studiën te houden. +</p> +<p>Sir Everard was zelf nooit iemand van studie geweest, en hield het er voor, even als +zijne zuster, Rachel Waverley, dat, als men slechts las, het doet er niet toe wat, +men nuttig bezig was. Zij waren beiden overtuigd dat het volgen der letters van het +alphabet met het oog op zich zelf, een verdienstelijke arbeid was, zonder dat men +angstvallig behoefde te onderzoeken, welke denkbeelden of leeringen uit de schikking +der letters geboren worden. Terwijl een betere opvoeding zijn zucht om zich te vermaken +al spoedig in dorst naar kennis zou herschapen hebben, dreef de jonge Waverley, gelijk +een schip zonder stuurman of roer, in deze zee van boeken rond. Niets groeit wellicht +meer door toegevendheid aan, dan deze oppervlakkige en ongeregelde leeslust, vooral +wanneer men er zulk eene gunstige gelegenheid toe vindt. Ik geloof, dat een der redenen, +waarom men zoovele voorbeelden van geleerdheid in de mindere standen aantreft, hierin +te zoeken is, dat de arme student, met gelijke geestvermogens, beperkt is tot een +engen kring, als hij zijn lust tot lezen voldoen wil, en genoopt is zich die boeken, +welke hij bezit, eigen te maken, eer hij nieuwe kan verkrijgen. Eduard, integendeel, +las, evenals die lekkerbek, die zich niet verwaardigde meer dan een klein hapje uit +den door de zon gekleurden kant eener perzik te nemen, geen oogenblik langer in een +boek als zijne nieuwsgierigheid of belangstelling er niet meer door geboeid werd, +en het noodwendig gevolg was, dat de gewoonte, om alleen deze soort van onderhoud +te zoeken, het afleeren er van dagelijks moeielijker maakte; tot dat de zucht om te +lezen, even als alle andere sterke begeerten, waaraan men te veel toegeeft, eene zekere +verzadiging veroorzaakt. +</p> +<p>Maar, eer hij tot deze onverschilligheid kwam, had hij zijn geheugen, hetwelk inderdaad +allergelukkigst mocht heeten, met een grooten voorraad van wetenswaardige, schoon +slecht gerangschikte kundigheden, verrijkt. In de Engelsche letterkunde had hij <span class="corr" id="xd33e542" title="Bron: Shakspeare">Shakespeare</span> en Milton, alsmede de oudere tooneeldichters bestudeerd; menige boeiende en belangrijke +plaats uit de kronijken kende hij van buiten; terwijl hij bijzonder vertrouwd was +met Spencer, Drayton en andere dichters, die zich op het romantische gebied hebben +onderscheiden; zeker de verleidelijkste werken voor een jeugdige verbeelding, eer +de driften ontwaakt zijn, die een meer sentimenteele soort van poëzij eischen. Hiervoor +opende zijne kennis van het Italiaansch hem later de deur. Hij had de tallooze romantische +gedichten doorloopen, welke sedert den tijd van Pulci een geliefkoosde <span class="pageNum" id="pb20">[<a href="#pb20">20</a>]</span>oefening zijn geweest voor Italiës schoone geesten, en had bevrediging gezocht in +de talrijke verzamelingen der „Novelle,” welke, in navolging van het Decamerone, door +het genie van deze smaakvolle, schoon weelderige natie voortgebracht werden. In de +oude letterkunde had Waverley de gewone vorderingen gemaakt, en las hij de meest bekende +schrijvers; verwijl het Fransch hem een bijna onuitputtelijken voorraad van gedenkschriften +had opgeleverd, nauwelijks geloofwaardiger dan romans, en van romans, zoo welgeschreven, +dat ze nauwelijks van gedenkschriften te onderscheiden waren. De schitterende bladzijden +van Froissart, met zijne hartroerende en prachtige beschrijvingen van oorlog en tournooijen, +behoorden tot zijn lievelingslectuur; en uit die van Brantôme en de la Noue had hij +geleerd het woeste, losse en bijgeloovige karakter der edelen van de Ligue, met den +strengen, stroeven en soms woeligen geest der Hugenooten te vergelijken. De Spanjaard +had bijgedragen, om zijn voorraad van ridderlijke en romaneske denkbeelden te vermeerderen. +De vroegere letterkunde der Noordsche natiën ontging niet aan de liefhebberij van +iemand, die meer las om de verbeelding dan om het verstand te voeden. En echter mocht +Eduard Waverley, ofschoon hij veel wist wat slechts weinigen bekend is, te recht voor +onwetend gehouden worden, omdat hij weinig wist van hetgeen den mensch waardigheid +geeft, en hem in staat stelt een hooge plaats in de maatschappij op eervolle wijze +te vervullen. +</p> +<p>Eenige oplettendheid van de zijde zijner ouders, had ligt kunnen strekken, om de ontaarding +van den geest, het gevolg van zulk een ongeregelde wijze van studie, te voorkomen. +Maar zijne moeder stierf in het zevende jaar na de verzoening tusschen de broeders, +en Richard Waverley zelf, die na dezen tijd meestal in Londen woonde, was te zeer +vervuld met zijn plannen om rijkdom en onderscheiding te verwerven, om zich niet tevreden +te stellen met de verzekering dat Eduard zeer op boeken gesteld en wellicht bestemd +was om Bisschop te worden. Had hij de wakende droomen van zijn zoon kunnen nagaan, +hij zou dan tot eene geheel andere gevolgtrekking gekomen zijn. +</p> +</div> +</div> +<div id="ch1.4" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch1.4.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">VIERDE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">LUCHTKASTEELEN.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Ik heb reeds een wenk gegeven, dat de grillige en ziekelijke wansmaak, door overdaad +van beuzelachtige lectuur aangekweekt, onzen held niet slechts ongeschikt maakte voor +ernstige en gezette bezigheid, maar hem zelfs eenigermate een weerzin had ingeboezemd +in hetgeen tot hiertoe zijn liefhebberij was geweest. +</p> +<p>Hij had zijn zestiende jaar bereikt, toen zijn afgetrokken aard en zijn zucht naar +eenzaamheid zoo sterk in het oog vielen, dat Sir Everards bezorgdheid opgewekt werd. +Hij poogde deze neiging tegen te gaan, door zijn neef uittenoodigen tot allerhande +jachtvermaken, waarin de voornaamste uitspanning van zijn eigen jeugd bestaan had. +Maar, schoon Eduard voor een enkel saizoen het jachtroer gretig opnam, verloor hij, +<span class="pageNum" id="pb21">[<a href="#pb21">21</a>]</span>zoodra hij geleerd had er zich met eenige behendigheid van te bedienen, alle genoegen +in deze tijdkorting. +</p> +<p>In het volgend voorjaar bracht des ouden Izaäk Walton’s „Volmaakte hengelaar” hem +er toe, om een ijverige beoefenaar van diens kunst te worden. Maar van alle uitspanningen, +welke het vernuft ooit heeft uitgevonden om ledigheid te verdrijven, is het visschen +het allerminst geschikt om iemand te vermaken, wiens traagheid zijn ongeduld evenaart, +en de hengelroede van onzen held werd spoedig ter zijde gelegd. Goed gezelschap en +voorbeeld, waardoor onze driften sterk beteugeld en beheerscht worden, zouden wel +hunne gewone uitwerking op onzen jeugdigen dweeper hebben kunnen uitoefenen; maar +de buurt was dun bevolkt, en de te huis opgevoede jonge lieden, die men er aantrof, +behoorden niet tot de klasse, waaruit makkers voor Eduard konden gekozen worden, en +nog veel minder waren ze in staat om zijn naijver op te wekken bij die veldvermaken, +welke zij als het hoofddoel van hun leven beschouwden. +</p> +<p>Er waren eenige andere jongelieden, die eene betere opvoeding ontvangen hadden en +van veel minder bekrompen aard; maar onze held was eenigermate van hun kring uitgesloten. +Sir Everard had, na den dood van koningin Anna, zijne plaats in het Parlement opgegeven, +en, met de klimmende jaren, terwijl het aantal zijner tijdgenooten verminderde, zich +langzamerhand uit de zamenleving teruggetrokken; zoodat, wanneer Eduard weleens met +knappe en welopgevoede jonge lieden van zijn stand en vooruitzichten in aanraking +kwam, hij zijn minderheid gevoelde, niet zoo zeer uit gebrek aan onderwijs en kennis, +als uit gemis aan oefening, om hetgene hij wist voor te dragen en te pas te brengen. +Eene sterke, dagelijks toenemende gevoeligheid deed dezen afkeer van het gezellig +verkeer aangroeijen. De vrees van het minste vergrijp tegen de wellevendheid begaan +te hebben, was voor hem ondragelijk; want misschien veroorzaakt de schuld van het +kwaad zelf bij sommige gemoederen zulk een pijnlijk gevoel van schaamte en wroeging +niet, als een zedig, gevoelig en onervaren jongeling ondervindt, bij het bewustzijn, +dat hij de maatschappelijke vormen uit het oog verloren of zich belachelijk gemaakt +heeft. Waar wij niet op ons gemak zijn, daar kunnen wij niet gelukkig wezen; en daarom +is het niet vreemd, dat Eduard Waverley in den waan verkeerde, dat hij onbemind was +en ongeschikt voor het gezellig verkeer, alleen omdat hij de gave nog niet verkregen +had, er zich met gemak te bewegen, en anderen genoegen te geven of het zich zelven +te verschaffen. +</p> +<p>De uren door hem bij zijn oom en tante gesleten, werden verbeuzeld met telkens herhaalde +vertellingen van den praatzieken ouderdom. Doch zelfs daarbij werd zijn verbeelding, +het overheerschend vermogen van zijn geest, menigmaal opgewekt. Familie-overlevering +en geslachtkundige historie, waarover Sir Everard meestal sprak, is juist het tegenovergestelde +van den barnsteen, die, schoon op zich zelven een kostbare zelfstandigheid, toch doorgaans +vliegen, stroohalmpjes en andere prullen bevat; terwijl de genoemde studiën, op zich +zelve hoogst onbeduidend en beuzelachtig, nogtans dienen, om zeer veel van hetgeen +in de oude zeden zeldzaam en belangrijk is, voor de vergetelheid te bewaren, en een +aantal wetenswaardige kleinigheden in herinnering te houden, die door geen ander middel +te bewaren, of tot ons over te brengen zouden zijn. Zoo derhalve Eduard Waverley van +tijd tot tijd geeuwde bij het <span class="pageNum" id="pb22">[<a href="#pb22">22</a>]</span>oplezen van den droogen catalogus van de namen zijner voorvaderen, en bij het opsommen +hunner onderling aangegane huwelijken, en in zijn hart de koude en langdradige nauwkeurigheid +verwenschte, waarmede de waardige Sir Everard de onderscheidene trappen van verwantschap +naging, die er bestonden tusschen het huis van Waverley-Honour en de dappere baronnen, +ridders en heeren, met welke het vermaagschapt was; zoo hij (in weerwil zijner verplichting +aan de drie hermelijnen) soms met al de drift van een Hotspur, in zijn hart vloekte +op de poespas der wapenkunde, hare griffioenen, hare monsters en hare draken verwenschte, +waren er echter oogenblikken, waarin zijn verbeelding opgewekt en zijne oplettendheid +geboeid werd. +</p> +<p>De daden van Wilibert van Waverley in het Heilige Land, zijn lange afwezigheid en +gevaarlijke avonturen, zijn veronderstelde dood en zijn terugkomst op den avond, toen +zijn geliefde den held gehuwd had, die haar tegen beschimping en verdrukking had beschermd; +de edelmoedigheid, waarmede de kruisridder zijn aanspraken opgaf en in het naburig +klooster den eeuwigen vrede zocht,<a class="noteRef" id="xd33e565src" href="#xd33e565" title="Ga naar noot 1.">1</a> – naar deze en soortgelijke verhalen kon hij luisteren tot zijn hart gloeide en zijn +oog glinsterde. En niet minder was hij aangedaan, wanneer zijn tante Rachel, van het +lijden en de dapperheid van Alice Waverley, gedurende den grooten burgeroorlog, verhaalde. +De vriendelijke gelaatstrekken van de bejaarde jonkvrouw namen een verhevener uitdrukking +aan, als ze verhaalde, hoe Karel, na den slag van Worcester, voor een dag toevlucht +vond op Waverley-Honour, en hoe, toen een troep ruiterij naderde, om het huis te doorzoeken, +Lady Alice haar jongsten zoon uitzond, van een handvol huisbedienden vergezeld, met +het bevel, om ten koste van hun leven, een uur uitstel te bewerken, ten einde den +Koning den tijd te verschaffen om te ontvluchten. „En, God zij haar genadig,” dus +placht Freule Rachel voort te gaan, terwijl zij hare oogen op de beeltenis der heldin +vestigde, en er bijvoegde, „wel kocht ze het behoud van haar koning duur met het leven +van haar meest geliefd kind. Hij werd hier heen gebracht als gevangene, doodelijk +gewond; en gij kunt nog de sporen van zijn bloed zien, van de groote zaaldeur, langs +de kleine gaanderij en verder op naar de kamer waar hij werd nedergelegd, om aan de +voeten zijner moeder te sterven. Maar ze troostten elkander; want hij zag aan het +schitteren van zijn moeders oog, dat het doel zijner wanhopige verdediging bereikt +was.” „Ach! ik herinner mij,” ging zij voort, „ik herinner mij nog iemand gezien te +hebben, die hem kende en beminde. Om zijnentwil leefde en stierf Lucie St. Aubin ongehuwd, +schoon een der schoonste en rijkste partijen in dit koninkrijk; het geheele land liep +haar na, maar geheel haar leven lang droeg ze den zwaren rouw, om den armen Willem; +want zij waren verloofd, ofschoon niet getrouwd, en ze stierf in – ik herinner mij +den datum niet; maar wèl, dat in November van datzelfde jaar, toen ze gevoelde dat +hare krachten begonnen af te nemen, ze nog eenmaal verlangde naar Waverley-Honour +gebracht te worden. Ze bezocht toen al de plaatsen waar ze met zijn oudoom geweest +was, en liet de tapijten opnemen, om het spoor van zijn bloed te zien, en als tranen +in staat waren geweest het uit te wisschen, zou het er niet meer <span class="pageNum" id="pb23">[<a href="#pb23">23</a>]</span>aanwezig zijn; want er was geen droog oog in het geheele huis. Gij zoudt gemeend hebben, +Eduard, dat zelfs de boomen om haar treurden; want naast haar vielen de bladeren af, +zonder dat het geringste koeltje zich bewoog; en waarlijk ze zag er uit als iemand, +die ze nooit weder groen zou zien.” +</p> +<p>Na het hooren van zulke legenden sloop onze held doorgaans weg, om zich aan de mijmeringen +over te geven, daardoor opgewekt. In den hoek van de uitgestrekte en sombere boekerij, +bij geen ander licht, dan hetgeen de smeulende blokken op den breeden haard verspreidden, +kon hij uren lang die inwendige tooverij uitoefenen, waardoor gebeurtenissen uit het +verledene of die welke de verbeelding oproept, voor het oog van den droomer als het +ware leven. Nu eens zag hij voor zich een langen en rijken sleep van schitterende +vizioenen verrijzen: het bruiloftsfeest binnen het kasteel van Waverley; de ranke +en vermagerde gestalte van den rechtmatigen heer in zijn pelgrims gewaad, als een +onopgemerkt toeschouwer der vreugde van zijn gewaanden erfgenaam en van zijne bestemde +bruid; den elektrieken schok door de ontdekking veroorzaakt; het grijpen der vazallen +naar de wapenen; de verbazing van den bruidegom; de schrik en verwarring van de bruid; +de bittere smart waarmede Wilibert opmerkte, dat zij van ganscher harte in het huwelijk +toestemde; de houding die getuigde van waardigheid, en diep gevoel, waarmede hij het +half ontbloote zwaard weder in de schede stak, en het huis zijner voorvaders verliet +om het voor altijd den rug toe te keeren. Dan liet hij wederom het tooneel veranderen, +en de fantazie moest hem gehoorzamen en tante Rachels treurspel vertoonen. Hij zag +Lady Waverley zitten in het prieel, geheel en al oor om het minste geluid op te vangen, +terwijl haar hart van angst klopte, nu eens luisterende naar de wegsmeltende klanken +van den hoefslag van ’s konings paard, en toen deze verstierven, in elk windje, waardoor +de boomen in het park bewogen werden, het geraas der verwijderde schermutseling hoorende. +Een geluid in de verte wordt vernomen, als het ruischen van een bergstroom; het komt +nader, en Eduard kan duidelijk het draven der paarden, het getier en geschreeuw der +manschappen, en daaronder het knallen van pistoolschoten onderscheiden; alles hoe +langer hoe meer het kasteel naderende. De dame springt op – een ontsteld bediende +stort binnen. – Maar waartoe zulk eene beschrijving vervolgen? +</p> +<p>Daar het leven in deze denkbeeldige wereld onzen held dagelijks aangenamer werd, zoo +was het hem naar evenredigheid onaangenaam gestoord te worden. De uitgebreide landerijen, +waardoor het slot omringd was, die, daar ze den omvang van een park ver te boven gingen, +gemeenlijk Waverley Jacht genoemd werden, waren oorspronkelijk boschgrond geweest, +en bezaten, schoon afgewisseld door uitgestrekte open vakken, waarin de jonge reeën +dartelden, nog geheel het woeste karakter van eertijds. Het land was doorsneden met +breede lanen, op vele plaatsen half begroeid met kreupelhout, waar de schoonen van +vroegere dagen hare standplaats plachten te kiezen, om het hert door de windhonden +te zien vervolgen, of eene gelegenheid te vinden om met den armboog op te mikken. +Op éen plek, kenbaar door een met mos begroeid gothisch gedenkteeken, dat nog den +naam van koninginneplek behield, had <span class="corr" id="xd33e576" title="Bron: Elisabeth">Elizabeth</span>, naar men zeide, met eigen hand zeven herten doorschoten. Dit was een lievelingsplek +van Eduard Waverley. Op andere tijden was hij gewoon met het jachtroer en <span class="pageNum" id="pb24">[<a href="#pb24">24</a>]</span>zijn hond, die als voorwendsel voor anderen moesten dienen, en met een boek op zak, +dat misschien als voorwendsel voor hemzelven dienen moest, eene dezer lange lanen +in te slaan, die na anderhalf uur klimmens, zich allengs vernauwde tot een ruw, smal +pad door den steenachtigen en dichtbegroeiden pas, <i>Het Zwarte dal</i> genaamd, en eensklaps een uitzicht schonk op een diep en donker meertje, om dezelfde +reden <i>Het Zwarte meer</i> genoemd. Daar stond in vroeger tijd een eenzame toren op eene rots, bijna geheel +door water omringd, die den naam verkregen had van „de sterkte van Waverley,” omdat +hij vaak in gevaarlijke tijden tot toevluchtsoord der familie had gediend. Daar voerden, +gedurende de oorlogen van York en Lancaster, de laatste aanhangers van de Roode Roos, +die hare zaak durfden voorstaan, een onafgebroken en vernielenden krijg, tot de sterkte +door den vermaarden Richard van Gloucester werd veroverd. Hier hield ook een troepje +Koningsgezinden zich lang staande onder Nigel Waverley, den ouderen broeder van dien +Willem, wiens lotgevallen tante Rachel gewoon was te vertellen. Op deze plekken schiep +Eduard er behagen in, zich in zoete en bittere overdenkingen te verdiepen, terwijl +hij, gelijk een kind te midden van zijn speelgoed, uit den schitterenden maar nutteloozen +voorraad van beelden en droomen zijner fantazie, gebouwen optrok, die even luisterrijk +waren, maar even spoedig verdwenen als die eener avondwolk. Welke uitwerking dit toegeven +aan zijn lievelingsgewoonte op zijn gemoed en karakter had, zal in het volgende hoofdstuk +blijken. +</p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e565"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e565src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> Zie <a href="#aant.a">Aanteekening A</a>. De terugkomst der kruisvaarders. <a class="fnarrow" href="#xd33e565src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch1.5" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch1.5.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">VIJFDE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">KEUZE VAN EEN BEROEP.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Wegens de uitvoerigheid, waarmede ik Waverleys bezigheden, en de richting die ze aan +zijn verbeelding gaven, geschetst heb, zal de lezer in de volgende geschiedenis wellicht +eere navolging verwachten van den bekenden roman van Cervantes. Maar door dit te veronderstellen, +zou hij mijne wijsheid te kort doen. Het is mijn voornemen niet de voetstappen van +dien onnavolgbaren schrijver te drukken, in het schilderen van die geheele verbijstering +des verstands, welke de voorwerpen verwart, zoo ras ze zich voordoen, maar ik wensch +die meer gewone afwijking van het gezonde oordeel te schetsen, die de zaken zooals +ze werkelijk bestaan opneemt, doch daaraan een zweem van eigen romanesken toon en +kleur mededeelt. Eduard Waverley was er zoo verre van af, om te veronderstellen dat +hij bij anderen zijne wijze van zien en gevoelen vinden zou, of te wanen dat de tegenwoordige +toestand der maatschappij geschikt was om de droomen te verwezenlijken, waaraan hij +zich zoo gaarne overgaf, dat hij niets meer vreesde dan de gevoelens die de vrucht +waren van zijne mijmeringen, door anderen ontdekt te zien. Hij had geen vertrouwde, +en wenschte er geen te hebben, om hem zijne droomerijen mede te deelen, waarvan hij +het belachelijke zoo zeer gevoelde, dat, als hij had moeten kiezen tusschen een straf +waaraan geen <span class="pageNum" id="pb25">[<a href="#pb25">25</a>]</span>schande verbonden was, en de noodzakelijkheid om een koel en bedaard verslag te geven +van de denkbeeldige wereld, waarin hij het beste deel van zijn leven doorbracht, hij, +geloof ik, niet geaarzeld zou hebben zich aan de eerste te onderwerpen. Deze afzondering +werd hem dubbel dierbaar, toen hij, met den loop der jaren, den invloed der ontwakende +hartstochten gevoelde. Vrouwelijke vormen van uitstekende bevalligheid en volmaakte +schoonheid begonnen een rol te spelen in zijne denkbeeldige avonturen en het duurde +niet lang of hij begon rond te zien, en de scheppingen zijner verbeelding met de vrouwen +uit de werkelijkheid te vergelijken. De lijst der schoonen, die hare bevalligheden +wekelijks in de kerk van Waverley ten toon spreidden, was talrijk noch uitgelezen. +Verre weg de dragelijkste was jufvrouw Sissly, of zoo als ze liever wilde genoemd +worden, Cecilia Stubbs, de dochter van den heer Stubbs van de pachthoeve. Ik weet +niet of het door het „eenvoudigste toeval van de wereld” was, eene spreekwijze, die +op vrouwelijke lippen niet altijd den voorbedachten raad uitsluit, of dat het uit +overeenstemming van smaak kwam, dat Cecilia meer dan eens Eduard op zijn lievelingswandeling +in het Waverleys-Park ontmoette. Hij had den moed nog niet gehad haar bij deze gelegenheid +aan te spreken; maar de ontmoeting was niet zonder uitwerking gebleven. Een romaneske +minnaar is een zonderlinge afgodendienaar, die er zich soms weinig aan stoort, uit +welke stof hij het voorwerp zijner aanbidding vormt, althans zoo de natuur dit voorwerp +slechts wat uiterlijke schoonheid geschonken heeft, kan hij gemakkelijk den Juwelier +en den Dervish, in de oostersche vertelling<a class="noteRef" id="xd33e593src" href="#xd33e593" title="Ga naar noot 1.">1</a> spelen, en haar overvloedig, uit de voorraadschuren zijner eigene verbeelding, met +bovennatuurlijke bekoorlijkheden en al de rijkdommen van geest en hart voorzien. +</p> +<p>Maar eer de bekoorlijkheden van Cecilia Stubbs haar wezenlijk tot een godin gemaakt, +of ten minste haar even hoog geplaatst hadden als de heilige van dien naam, vatte +Rachel Waverley eenige vermoedens op, welke haar bewogen de aanstaande apotheose of +heiligverklaring te voorkomen. Zelfs de eenvoudigste en onergdenkendste der vrouwen +(God zegene haar!) bezitten een aangeboren instinct in soortgelijke zaken, welke soms +zoo ver gaat, dat ze neigingen bespeuren, die nooit bestaan hebben, en maar zelden +missen die te ontdekken, welke onder het bereik harer waarneming vallen. Freule Rachel +legde er zich met groote voorzichtigheid op toe, niet om het naderend gevaar te bestrijden, +maar om het te voorkomen, en bracht haren broeder aan het verstand, dat de erfgenaam +van zijn huis noodzakelijk iets meer van de wereld moest zien, dan mogelijk was bij +zijn aanhoudend verblijf op Waverley-Honour. +</p> +<p>Sir Everard had in den beginne geen ooren naar een voorstel, waardoor hij van zijn +neef zou gescheiden worden. Eduard was eenigzins op boeken gesteld; dat stemde hij +toe; maar de jeugd, zooals hij altijd gehoord had, was de tijd om te leeren, en er +bestond geen twijfel of hij zou, als zijn leeslust gestild, en zijn hoofd met kundigheden +vervuld was, zich van zelf op de vermaken der jacht en de belangen van de landstreek +toeleggen. Ook hij had het, zeide hij, dikwijls betreurd, dat hij in zijn jeugd niet +een weinig tijd aan de studie besteed had: hij zou er niet minder goed om geschoten +of gejaagd hebben, en het Parlementsgebouw met langere redevoeringen <span class="pageNum" id="pb26">[<a href="#pb26">26</a>]</span>hebben doen weergalmen, dan de driftige „Neen’s”, waarmede hij, als lid van het Huis +onder het bestuur der Whigs, zich tegen elken maatregel van het Bewind verzette. +</p> +<p>Tante Rachels bezorgdheid echter schonk haar de behendigheid om haar plan door te +drijven. Ieder hoofd van hun huis had vreemde landen bezocht, of bij het leger gediend, +alvorens zich op Waverley-Honour neêr te zetten, en ze beriep zich voor de waarheid +harer verzekering op den stamboom, een gezag dat nooit door Sir Everard weersproken +werd. Met éen woord, er werd een voorstel aan den heer Richard Waverley gedaan, om +zijn zoon te laten reizen, onder toezicht van zijn gouverneur, den heer Pembroke, +terwijl de Baronet op een gepaste en milde wijze in de reiskosten zou voorzien. De +vader had niet het minste bezwaar; maar toen er aan de tafel van den Minister over +gesproken werd, trok de groote man een bedenkelijk gezicht. De reden werd den vader +in ’t geheim medegedeeld. „De ongelukkige staatkundige richting van Sir Everard,” +merkte de Minister op, „maakte dat het hoogst ongeschikt was een jongeling van zulke +groote vooruitzichten op het vaste land te laten reizen, met een gouverneur, buiten +alle kijf, door zijn oom gekozen om hem in diens voetstappen en naar zijn voorschriften +te leiden. Hoedanig zou mijnheer Eduard Waverleys gezelschap te Parijs, hoedanig dat +te Rome zijn, waar alle soort van strikken door den Pretendent en zijn zoons gelegd +werden? Dit waren alle maal punten waarover de heer Waverley zich nog wel tweemaal +bedenken mocht. De minister zelf kon zeggen, dat Zijn Majesteit de diensten van den +heer Richard Waverley op zulk een hoogen prijs stelde, dat, indien zijn zoon voor +eenige jaren in dienst wilde gaan, hij rekenen kon op een escadron van een der dragonderregimenten, +die onlangs uit Vlaanderen waren terug gekomen.” +</p> +<p>Een op deze wijze gegeven wenk liet zich niet straffeloos veronachtzamen, en ofschoon +zeer bevreesd om de vooroordeelen van zijn broeder te krenken, besloot Richard Waverley +de hem aldus voor zijn zoon aangeboden plaats niet te weigeren. De waarheid is, dat +hij in ruime mate, en te recht, rekende op Sir Everards liefde tot Eduard, die niet +liet voorzien, dat hij hem een stap kwalijk zou nemen, door hem uit onderwerping aan +zijns vaders wil gedaan. Twee brieven kondigden dit besluit den Baronet en diens neef +aan. In den laatsten bepaalde hij zich alleen tot de mededeeling van de zaak, terwijl +daarin tevens de toebereidselen werden opgegeven, die hij te maken had om zich bij +het regiment te voegen. Aan zijn broeder schreef Richard uitvoeriger en zeer omzichtig. +Hij stemde, op de vleijendste wijze, toe, dat het voor zijn zoon zeer goed zou wezen, +iets meer van de wereld te zien, en hij drukte zelfs in de nederigste bewoordingen +zijn dankbaarheid voor den aangeboden bijstand uit; maar hij gaf zijn leedwezen te +kennen, dat Eduard thans ongelukkig niet, bij machte was volkomen te handelen overeenkomstig +het plan, door zijn besten vriend en weldoener ontworpen. Hij zelf had met smart gedacht +aan de werkeloosheid van den jongen, op een leeftijd, dat al zijn voorvaders de wapens +gedragen hadden; ja de Koning zelf had zich verwaardigd te vragen, of de jonge Waverley +thans niet in Vlaanderen was, op een leeftijd dat zijn grootvader reeds zijn bloed +voor zijn Koning, in den grooten burgeroorlog gestort had? Deze vraag ging met de +aanbieding van een escadron vergezeld. Wat kon hij doen? Er was geen tijd om zijn +broeder te raadplegen, al ware het ook, dat er <span class="pageNum" id="pb27">[<a href="#pb27">27</a>]</span>zwarigheden van zijn zijde mochten bestaan, om zijn neef de roemrijke loopbaan van +diens voorvaderen te laten betreden. En, om kort te gaan, dat Eduard thans (na de +mindere graden van Kornet en Luitenant met een buitengewone vlugheid te zijn overgesprongen) +kapitein Waverley bij de dragonders van Gardiner was, en hij zich binnen eene maand +te vervoegen had bij zijn regiment te Dundee, in Schotland. +</p> +<p>Sir Everard Waverley ontving deze mededeeling met gemengde gewaarwordingen. Toen het +geslacht van Hannover den troon van Engeland beklom, had hij zich uit het Parlement +teruggetrokken, en zijn gedrag in het gedenkwaardige jaar 1715 was niet geheel en +al onopgemerkt gebleven. Er liepen geruchten van bijzondere monsteringen van boeren +en paarden te Waverley bij maneschijn, en van kisten vol in Holland gekochte en aan +den Baronet geadresseerde geweren en pistolen; maar deze laatste werden onderschept +door de waakzaamheid van een ambtenaar der accijnsen, die later op een donkeren nacht, +voor zijn gedienstigheid door eenige moedige boerenknapen afgestraft werd. Ja, wat +meer is, men had zelfs gezegd, dat bij het arresteren van Sir Willem Wyndham, den +aanvoerder der Tory-partij, een brief van Sir Everard in den zak van diens rok was +gevonden. Maar er liet zich geene openbare aanklacht op bouwen; en het Bewind, tevreden +met den opstand van 1715 onderdrukt te hebben, achtte het voorzichtig noch raadzaam +zijn wraak verder uit te strekken, dan tot de ongelukkigen, die openlijk de wapenen +hadden opgevat. +</p> +<p>Sir Everard legde ook niet de minste vrees aan den dag ten opzichte der geruchten +omtrent zijn persoon onder zijn Whigsche buren verspreid. Het was wel bekend, dat +hij verscheidene in ongelegenheid geraakte Noord-Engelschen en Schotten met geld had +bijgestaan, die na te Preston, in Lancashire, gevat te zijn, in de gevangenissen van +Newgate en Marshalsea waren opgesloten; en het was zijn zaakwaarnemer en gewone raadsman, +die zich met de verdediging van sommigen dezer ongelukkigen belast had. Algemeen was +men van gevoelen, dat, zoo de Ministers een wettig bewijs in handen gehad hadden van +Sir Everards deelneming aan den Opstand, hij dan niet zou gewaagd hebben de bestaande +regeering te tarten, of wèl dat hij dit niet straffeloos zou hebben gedaan. De gevoelens +echter, die hem toen beheerschten, waren die van den jongeling, en wel in een veel +bewogen tijd. Sedert was Sir Everards Jacobietisme langzamerhand verkoeld, gelijk +een vuur dat uit gebrek aan brandstof uitdooft. Van tijd tot tijd vond hij gelegenheid +om zijne Torysche en kerkelijke beginselen te versterken, bij verkiezingen en vergaderingen; +maar betrekkelijk het erfelijke troonrecht waren zijn denkbeelden zoo wat in doodslaap +gevallen. Intusschen schokte het zijn gevoel niet weinig, zijn neef bij het leger +te zien onder de Brunswijksche dynastie; en dat te meer, daar, behalve zijn nauwgezette +begrippen van het vaderlijk gezag, het onmogelijk, of ten minste hoogst onvoorzichtig +zou geweest zijn, om de zaak met geweld te keer te gaan. Deze onderdrukte ergernis +gaf aanleiding tot veel zuchten en steunen, hetgeen op rekening gesteld werd van een +opkomenden aanval van jicht, tot de waardige Baronet, na om de ranglijst gezonden +te hebben, zijn troost zocht in het optellen van de afstammelingen der huizen van +erkende staatkundige eerlijkheid: de Mordaunts, Granvilles en Stanleys, wier namen +hij hier aantrof. Terwijl hij nu al zijn ingenomenheid met familieëer en oorlogsroem +te hulp riep, <span class="pageNum" id="pb28">[<a href="#pb28">28</a>]</span>besloot hij volgens eene logica, niet ongelijk aan die van Falstaff, dat, zoo er oorlog +op handen was, ofschoon het schande zou zijn, zich bij eene andere partij dan bij +die éene te scharen, het echter nog grooter schande wezen zou bij dien strijd stil +te zitten, dan om te strijden voor den slechtste van allen, al was die bij overweldiging +op den troon gekomen. Wat tante Rachel betreft, haar plan was wel niet juist volgens +hare wenschen gelukt, maar zij was in de noodzakelijkheid zich aan de omstandigheden +te onderwerpen. Zij vond ook afleiding voor hare droefheid in het gereedmaken der +uitrusting van haren neef, en niet weinig vergoeding in het vooruitzicht van hem in +volle uniform te zien schitteren. +</p> +<p>Eduard Waverley zelf ontving de geheel onverwachte kennisgeving met levendige en onuitsprekelijke +verbazing. Het was, gelijk een fraai, oud gedicht het uitdrukt „een vuur in de heide +ontstoken,” dat een eenzamen heuvel met smook bedekt en dien te gelijk door een somber +vuur verlicht. Zijn gouverneur, of liever de heer Pembroke, want hij heette slechts +zelden gouverneur, vond in Eduards kamer eenige fragmenten van verzen, die hem schenen +ingegeven te zijn door het onverwachte opslaan van deze bladzijde uit zijn levensboek. +De geleerde, die alles voor poëzij hield, wat door zijn vrienden vervaardigd, en in +fraaie rechte regels, waarvan allen met een hoofdletter begonnen, geschreven werd, +deelde dezen schat aan tante Rachel mede, die, haar bril met tranen bevochtigd op +den neus, ze overschreef in haar zakboekje, onder uitgezochte recepten voor de keuken +of de apotheek, lievelingsteksten en fragmenten van godsdienstige boeken naar haren +smaak, als ook een paar liedjes van krijgshaftigen en Jacobietischen inhoud, die ze +in hare jonge dagen placht te neuriën; uit welke verzameling de dichterlijke proeven +van haar neef werden getrokken, toen het boek zelf, met andere authentieke stukken +van de familie Waverley, ter inzage werden gegeven aan den onwaardigen uitgever van +deze merkwaardige geschiedenis. Indien ze het genoegen van den lezer al niet verhoogen, +zullen ze ten minste beter dan eenig verslag den woesten en ongeregelden aard van +onzen held doen kennen. +</p> +<div class="lgouter"> +<div class="lg"> +<p class="line">Toen ’s avonds laat de herfst zijn rood +</p> +<p class="line">En goud op het Zwarte-meer-dal goot, +</p> +<p class="line">Gaf, stil en zedig, ’t effen meer +</p> +<p class="line">De purpren wolk en goudgloed weêr, +</p> +<p class="line">En beeldde ’t vloeijend bergkristal +</p> +<p class="line">Het bergland af en ’t lage dal. +</p> +<p class="line">Daar spiegelde in den heldren stroom +</p> +<p class="line">Zich elke bloem en elke boom +</p> +<p class="line">En rots en toren trouw en teêr, +</p> +<p class="line">Als lag daar onder ’t vredig meer, +</p> +<p class="line">Bevrijd van de onrust, zorg en smart, +</p> +<p class="line">Het deel van ieder menschenhart, +</p> +<p class="line">Een wereld, die, naar allen schijn, +</p> +<p class="line">Nog schooner dan onze aard moest zijn. +</p> +</div> +<div class="lg"> +<p class="line">Maar, ver en buldrend opgestaan, +</p> +<p class="line">Verhief zich plotseling de orkaan, +</p> +<p class="line">En wekte snel den Geest van ’t meer +<span class="pageNum" id="pb29">[<a href="#pb29">29</a>]</span></p> +<p class="line">Hij hoorde ’t buldren van het weêr +</p> +<p class="line">En ’s eiken kreunend dof gebrom; +</p> +<p class="line">Hij sloeg den zwarten mantel om, +</p> +<p class="line">Gelijk de krijgsman op den kreet +</p> +<p class="line">Van d’ oorlog zich in ’t pantser kleedt. +</p> +<p class="line">Maar als de stormwind nader toog, +</p> +<p class="line">Betrok zijn forsche wenkbrauwboog, +</p> +<p class="line">En werd zijn wang van kleur beroofd. +</p> +<p class="line">De helmpluim schudde er op zijn hoofd, +</p> +<p class="line">Toen hij het golvend wed beval +</p> +<p class="line">Te dondren door ’t misvormde dal. +</p> +<p class="line">Die ideale wereld ging +</p> +<p class="line">Op eens in wilden warrelkring +</p> +<p class="line">Met d’ opgejaagden vloed te loor. +</p> +<p class="line">Van kalmte en rust geen enkel spoor. +</p> +<p class="line">En wrak bij wrak dier zaligheid +</p> +<p class="line">Lag op den oever ver verspreid. +</p> +</div> +<div class="lg"> +<p class="line">Toen zag ’k dien ommekeer met vreugd, +</p> +<p class="line">Ja, met een wondervreemd geneugt. +</p> +<p class="line">Terwijl de wind, in wilden trots, +</p> +<p class="line">Den kamp bestond met golf en bosch, +</p> +<p class="line">Stond ’k op den toren. ’t Was alsof +</p> +<p class="line">Mij toen een vreemd geheimnis trof, +</p> +<p class="line">En aan zijn zoet gevlei mijn hart, +</p> +<p class="line">Hoe langs zoo meer gekluisterd werd; +</p> +<p class="line">Toen treurde ik ras, door ’t stormenheer +</p> +<p class="line">Omringd, om ’t stil tooneel niet meer. +</p> +</div> +<div class="lg"> +<p class="line">Zoo breekt de waarheid ook eens heel +</p> +<p class="line">Des jonkheids lokkend luchtkasteel; +</p> +<p class="line">Zoo bant ze elk toovrend droomgezigt +</p> +<p class="line">Dat, als het landschap, rijk aan licht +</p> +<p class="line">En glans en schoon, op ’t meervlak scheen, +</p> +<p class="line">Eer ’t voor den najaarsstorm verdween. +</p> +<p class="line">En voor verbeeldings scheppend oog +</p> +<p class="line">Is nu die vorm, die langs mij toog, +</p> +<p class="line">En mij dus ketende om zijn schoon, +</p> +<p class="line">Geborgen bij geliefde doôn; +</p> +<p class="line">Want liefdes droom en liefdes bloem +</p> +<p class="line">Maakt plaats voor krijgsgewoel en roem.</p> +</div> +</div> +<p class="first">In eenvoudig proza, want misschien drukken deze verzen het niet bepaald genoeg uit, +werd het vluchtige beeld van Cecilia Stubbs in kapitein Waverley’s hart uitgewischt, +te midden van de beslommeringen zijner nieuwe stemming. Zij zelve verscheen, wel is +waar, in vollen glans, in haar vaders bank, op den Zondag toen hij voor het laatst +de dienst in de oude dorpskerk bijwoonde; bij welke gelegenheid hij, op verzoek van +zijn oom en van tante Rachel (zonder, om de waarheid te zeggen, er zich lang toe te +laten bidden) werd overgehaald, om zich in volle uniform te vertoonen. +<span class="pageNum" id="pb30">[<a href="#pb30">30</a>]</span></p> +<p>Het beste middel om geen al te hoog denkbeeld van anderen te koesteren, is zeer met +zich zelven ingenomen te zijn. Jufvrouw Stubbs had wel alle hulp ingeroepen, die de +kunst aan de schoonheid verleenen kan; maar helaas! hoepelrok, moesjes, golvende lokken +en een nieuw kleed van echt Fransche zijde, vermochten niets op een jongen dragonder-officier, +die voor het eerst zijn met goud omboorden hoed, zijn rijlaarzen en sleepsabel droeg. +Ik weet niet, of, gelijk de kampioen in de oude ballade, +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">Zijn hart alleen voor de eere sloeg, +</p> +<p class="line xd33e685">En liefde bleef verzaken; +</p> +<p class="line">Geen vrouw, in ’t land had kracht genoeg, +</p> +<p class="line xd33e685">Om ’t ijskoud hart te raken,</p> +</div> +<p class="first">dan of de schitterende en met goud geborduurde rok, die thans zijn borst beschermde, +Cecilia’s blikken trotseerde; maar hare pijlen werden te vergeefs op hem afgeschoten. +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">Toch zag ik, waar Cupido’s schichtje vloog; +</p> +<p class="line">Het viel niet neêr op ’t bloemrijk westerveld, +</p> +<p class="line">Maar trof een knaap, de bloem van heel het west, +</p> +<p class="line">Heer Jonas Cubertfield, ’s rentmeesters zoon.</p> +</div> +<p class="first">Terwijl ik verschooning vraag voor mijn <i>heroica</i> (waaraan ik in zekere gevallen niet kan nalaten lucht te geven), moet ik tot mijn +leedwezen berichten, dat wij hier afscheid dienen te nemen van de schoone Cecilia, +die, gelijk menige dochter van Eva, na het vertrek van Eduard, en het vervliegen van +zekere ijdele door haar gevoede droomen, zich stilletjes tevreden stelde met een <i lang="fr">pis-aller</i>, en na verloop van zes maanden hare hand schonk, aan voornoemden Jonas, zoon van +des baronets rentmeester, en erfgenaam (geen gering vooruitzicht!) van eens rentmeesters +fortuin, behalve het fraaie verschiet van zijn vader in zijn post op te zullen volgen. +Al deze voordeelen bewogen den heer Stubbs, evenals het bruine gelaat en de manhaftige +gestalte van den vrijer, zijn dochter, het punt van „afkomst” over ’t hoofd te zien, +en zoo kwam het huwelijk tot stand. Niemand scheen meer in haar schik dan tante Rachel, +die tot hiertoe het ingebeelde juffertje wel een weinig schuins had aangekeken (voor +zoo ver hare goedhartigheid dit toeliet), maar die bij de eerste verschijning van +het jonggehuwde paar in de kerk, de bruid met een glimlach en een diepe buiging vereerde, +in tegenwoordigheid van den predikant, den kapelaan, den koster en de geheele vergadering +der vereenigde gemeenten van Waverley en Beverley. +</p> +<p>Ik verzoek, eens voor altijd, verschooning van den lezer, die een roman enkel tot +vermaak in handen neemt, dat ik hem zoo lang kwel met ouderwetsche staatkunde en Whig’s +en Tory’s en Jacobieten en Hannoveranen; maar de waarheid is, dat ik niet zou kunnen +beloven, dat de geschiedenis zonder dat verstaanbaar, of niet ongerijmd wezen zou. +Mijn ontwerp vordert dat ik de beweegredenen ontwikkel, waaruit de handeling voortvloeit; +en deze beweegredenen berusten noodwendig op de gevoelens, vooroordeelen en partijschappen +dier tijden. Ik noodig mijne schoone lezeressen, wier kunne en ongeduld haar het grootste +recht geven om over deze uitweidingen te klagen, niet in een vliegenden wagen, door +gevleugelde <span class="pageNum" id="pb31">[<a href="#pb31">31</a>]</span>paarden getrokken, of door tooverkracht in beweging gebracht, mede te gaan. Ik bezit +slechts een eenvoudige Engelsche reiskoets op vier wielen en langs den <span class="corr" id="xd33e708" title="Bron: staatweg">straatweg</span> loopende. Zij wien dit rijtuig niet bevalt, mogen het op de eerste pleisterplaats +verlaten en wachten op Prins Hussein’s tapijt of des wevers Malek’s<a class="noteRef" id="xd33e711src" href="#xd33e711" title="Ga naar noot 2.">2</a> vliegend schilderhuisje. Zij die mij willen blijven vergezellen, zullen van tijd +tot tijd blootgesteld zijn aan de onaangenaamheid van moeielijke wegen, steile heuvels, +modderpoelen en andere wereldsche bezwaren. Maar, met tamelijk goede paarden en „een +geschikten voerman,” (zoo als men in de advertentiën leest) verbind ik mij zoo spoedig +mogelijk een schilderachtiger en romanesker landstreek te bereiken, indien mijn passagiers +eenig geduld met me willen hebben op de eerste stations.<a class="noteRef" id="xd33e714src" href="#xd33e714" title="Ga naar noot 3.">3</a> +</p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e593"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e593src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> Zie Hoppner’s vertelling van de „zeven minnaars.” W. S. <a class="fnarrow" href="#xd33e593src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e711"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e711src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">2</a></span> Duizend en éen nacht. <a class="fnarrow" href="#xd33e711src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e714"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e714src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">3</a></span> Deze inleidende hoofdstukken heeft men als vervelend en noodeloos afgekeurd. Echter +bevatten ze eenige bijzonderheden, die de schrijver gemeend heeft niet te mogen weglaten +of veranderen. W. S. <a class="fnarrow" href="#xd33e714src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch1.6" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch1.6.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">ZESDE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">HET AFSCHEID VAN WAVERLEY.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Op den avond van dezen merkwaardigen zondag trad Sir Everard de boekerij binnen, waar +hij onzen jongen held bijna had betrapt, bezig met het oude zwaard van Sir Hildebrand +in het rond te zwaaijen, dat als een erfstuk bewaard, gewoonlijk boven den schoorsteen +in de boekerij, onder een portret van den ridder en zijn paard hing, wiens gelaatstrekken +bijna geheel bedekt waren door des ridders vreeselijk zware krulpruik, terwijl het +door hem bereden strijdros verborgen was onder den ontzachlijken mantel van de Bath-orde, +waarmede hij omhangen was. Sir Everard trad binnen, en na een blik op de schilderij +en een tweeden op zijn neef geslagen te hebben, begon hij eene kleine deftige aanspraak, +die echter spoedig overging in zijne natuurlijke eenvoudige spreekwijze, bij deze +gelegenheid door meer dan gewone aandoening verlevendigd. „Neef,” zeide hij „dat is, +mijn lieve Eduard, het is Gods wil, en insgelijks de wil van uw vader, wien het, naast +God, uw plicht is te gehoorzamen, dat gij ons verlaat, om het krijgsmans beroep te +volgen, waarin zoovelen uwer voorvaderen zich onderscheiden hebben. Ik heb de noodige +schikkingen gemaakt die u zullen in staat stellen, om in het veld te verschijnen als +hun afstammeling en als de stamhouder van het huis Waverley; en, op ’t slagveld zult +ge niet vergeten, welken naam gij draagt. Maar Eduard, mijn lieve jongen, herinner +u insgelijks, dat gij de laatste van dien stam zijt, en dat alleen op u de hoop berust, +dat hij niet zal uitsterven; en daarom, zoo ver plicht en eer zulks toelaten, vermijd +het gevaar – ik meen, noodeloos <span class="pageNum" id="pb32">[<a href="#pb32">32</a>]</span>gevaar – en houd u niet op met gemeene knapen, spelers en Whigs, waarvan er zoo als +te vreezen is, maar al te veel in de dienst gevonden worden, waarin gij treden zult. +Uw Kolonel is, naar men mij bericht heeft, een uitmuntend man – voor een Presbyteriaan; +maar gij zult uw plicht in het oog houden jegens God, de kerk van Engeland en den +– (deze gaping had volgens de orde behooren aangevuld te worden met het woord koning; +maar daar dit woord ongelukkig een dubbelen en onzekeren zin had, de éen doelende +op het <i>feitelijk bezit</i> en de ander op het <i>recht</i>, zoo vulde de ridder het aan) – de kerk van Engeland en alle ingestelde machten.” +Vervolgens, daar hij zich niet verder als redenaar waagde, bracht hij zijn neef naar +den stal, om de paarden te zien, die hij voor hem bestemd had. Twee waren er zwart, +de kleur van het regiment, beide uitmuntend schoone dieren; de drie andere waren stevige, +vlugge rijpaarden, voor de reis, of voor Eduards bedienden bestemd; twee dezer waren +uit die van het slot gekozen; een derde, die als staljongen dienst zou doen, zou in +Schotland wel te krijgen zijn. +</p> +<p>„Gij zult slechts met een klein gevolg vertrekken,” zei de baronet, „in vergelijking +met Sir Hildebrand, toen hij voor de poort van zijn slot een talrijker troep ruiterij +monsterde; dan uw geheele regiment. Ik zou graag gezien hebben, dat de twintig jonge +lieden van mijn goederen, die dienst hebben genomen bij uw regiment, te gelijk met +u naar Schotland hadden kunnen vertrekken. Het zou ten minste iets geweest zijn; maar +men heeft mij gezegd, dat zulk een gevolg in den tegenwoordigen tijd als iets ongewoons +beschouwd zou worden, nu allerlei nieuwe en dwaze gewoonten ingevoerd zijn om de natuurlijke +banden, die het volk aan zijne landheeren hechten, te verzwakken.” +</p> +<p>Sir Everard had zijn best gedaan, om deze onnatuurlijke richting van den tijdgeest +te verbeteren; want hij had de banden van gehechtheid tusschen de recruten en hun +jongen kapitein verstrekt, niet alleen door een overvloedigen maaltijd van vleesch +en bier, bij wijze van afscheidsfeest, maar tevens door een ruim geschenk in geld, +hetwelk eer strekte om de genoegens dan wel om de orde en tucht op hun marsch te bevorderen. +Na de paarden in oogenschouw genomen te hebben, bracht Sir Everard zijn neef terug +naar de bibliotheek, waar hij een met zorg toegevouwen brief voor den dag haalde, +volgens ouder gewoonte omwonden met een strookje ongesponnen zijde, en verzegeld met +een nauwkeurig afdruksel van het Waverleysche wapenschild. Deze brief was, met alle +deftigheid van dien tijd, geadresseerd „Aan den Hoogwelgeboren Heere Cosmo Comyne +Bradwardine, van Bradwardine, op zijn residentie Tully-Veolan, graafschap Perth, Schotland. +– Ter vriendelijke bezorging van kapitein Eduard Waverley, neef van Sir Everard Waverley, +van Waverley-Honour, Baronet.” +</p> +<p>De edelman aan wien dit breedvoerig adres gerigt was, en over wien wij in het vervolg +meer zullen te spreken hebben, had in ’t jaar 1745 de wapens gevoerd voor het verbannen +koninklijke huis van Stuart, en was te Preston, in Lancashire, gevangen genomen. Hij +was iemand van zeer oude familie, maar van niet onbezwaard vermogen; een geletterde, +naar de gewone wijze der Schotten, dat is te zeggen, eerder omslachtig dan nauwkeurig, +en meer een belezen man dan een taalkenner. Men verhaalde van hem, dat hij van zijn +liefde tot de oude schrijvers een zeer bijzonder blijk had gegeven. Op weg tusschen +Preston en Londen <span class="pageNum" id="pb33">[<a href="#pb33">33</a>]</span>gelukte het hem aan zijn wachters te ontsnappen; maar toen men hem naderhand vond, +rondslenterende in de nabijheid van de plaats waar zij den vorigen nacht verblijf +gehouden hadden, werd hij herkend en andermaal gevat. Zijn medgezellen, en zelfs zijn +geleiders, stonden verbaasd over zijn onvoorzichtigheid, en konden niet nalaten te +vragen, waarom hij, eenmaal in vrijheid, niet zijn best gedaan had, om eene veilige +schuilplaats te bereiken; waarop hij antwoordde, dat dit zijn voornemen was geweest, +maar dat hij, om de waarheid te zeggen, was teruggekeerd om zijn Titus Livius te zoeken, +dien hij in de haast van zijn vlucht vergeten had<a class="noteRef" id="xd33e735src" href="#xd33e735" title="Ga naar noot 1.">1</a>. Dit eenvoudig verhaal trof den heer, die, zoo als wij reeds gezegd hebben, de verdediging +van sommige dezer ongelukkige lieden, voor rekening van Sir Everard, en van misschien +nog eenigen van zijne partij, had op zich genomen. Hij was daarenboven zelf een bewonderaar +van den ouden Paduaschen geschiedschrijver, en schoon zijn eigen geestdrift hem niet +ligt tot zoo iets buitensporigs zou vervoerd hebben, zelfs om de uitgaaf van Sweynheim +en Pannartz (die men voor de <i lang="la">editio princeps</i> houdt) terug te krijgen, achtte hij echter de gehechtheid van den Schot daaraan niet +minder hoog, en deed hij zoo zijn best om alle bewijzen tegen hem te ontzenuwen, of +te verzwakken, om rechtsgeleerde bezwaren tegen de vervolging te ontdekken en zoo +voorts, dat het hem gelukte Cosmo Comyne Bradwardine’s volkomen vrijspraak en ontheffing +van zekere alles behave prettige gevolgen van een veroordeeling wegens hoogverraad +te redden. +</p> +<p>De baron van Bradwardine, want zoo werd hij in Schotland doorgaans genoemd, (schoon +zijn gemeenzame vrienden hem Tully-Veolan, of nog korter Tully noemden) stond niet +zoo ras <i lang="la">rectus in curia</i> (als gezuiverde voor de rechtbank), of hij begaf zich per post naar Waverley-Honour +om er zijn hulde en dankbetuiging te brengen. Eén zelfde zucht voor veld en jachtvermaken, +en een algemeene overeenstemming in staatkundige gevoelens, legden den grond tot zijne +vriendschap met Sir Everard, al verschilden hunne gewoonten en liefhebberijen in andere +opzichten nog al aanmerkelijk: en nadat hij verscheidene weken op Waverley-Honour +had doorgebracht, vertrok hij met tallooze betuigingen van achting, terwijl hij bij +den Baronet er met warmte op aandrong, dat deze zijn bezoek zou beantwoorden, en in +een volgend saizoen deel nemen aan de korhoender-jacht, op zijn veengronden in Perth. +Kort daarop maakte de heer Bradwardine uit Schotland eene som tot afdoening der kosten, +bij ’s Konings Hoog Gerechtshof te Westminster gemaakt, over; welke som, schoon juist +niet zoo ontzaglijk groot, in Engelsch geld berekend, in haar oorspronkelijken vorm +van Schotsche ponden, schellingen, enz.<a class="noteRef" id="xd33e749src" href="#xd33e749" title="Ga naar noot 2.">2</a> zulk eene verbazende uitwerking had op het gestel van Duncan Mackwheeble, des Barons +vertrouwden zaakwaarnemer, rentmeester en rechterhand, dat hij een aanval van kolijk +kreeg, die vijf dagen aanhield, eeniglijk en alleen, zooals hij zeide, veroorzaakt +door dat hij het ongelukkige werktuig moest worden, om zulk eene belangrijke som uit +zijn geboorteland aan die valsche Engelschen over te maken. Maar, gelijk <span class="pageNum" id="pb34">[<a href="#pb34">34</a>]</span>vaderlandsliefde het schoonste gevoel is, zoo is zij ook dikwijls de meest verdachte +dekmantel van geheel andere aandoeningen; en velen met den heer Mackwheeble bekend, +beweerden, dat zijne betuigingen van spijt niet geheel belangeloos waren, en dat hij +veel minder zou gezucht hebben over het uitbetalen der gelden aan de <i>deugnieten</i> te Westminster, wanneer ze niet waren geheven op de goederen van Bradwardine, een +fonds dat hij meer bijzonder als het zijne beschouwde. Dan de rentmeester betuigde, +dat hij volstrekt geen eigen belang kende: +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">„Wee, wee om Schotland, maar geen zier om mij!”</p> +</div> +<p class="first">Wat den edelman betreft, deze was verheugd, dat zijn waardige vriend Sir Everard Waverley +van Waverley-Honour terugbetaling ontvangen had der kosten, welke hij voor rekening +van het huis Bradwardine had gemaakt. Het was van belang, zeide hij, voor de eer van +zijn familie, en van het koninkrijk Schotland in het algemeen, dat deze verschotten +terstond betaald werden, en het uitstellen zou een openbare schande zijn. Sir Everard, +gewoon om veel grootere sommen met onverschilligheid te behandelen, ontving de drie +honderd pond sterling zonder eens op te merken, dat deze betaling van internationaal +belang was, en zou waarschijnlijk de gansche zaak vergeten hebben, indien Mackwheeble +bedacht geweest was, om zijn kolijk te verzachten door het gezondene te onderscheppen. +Van dit oogenblik dateerde echter eene jaarlijksche correspondentie bestaande in een +korten brief, een mand wild en een paar gevulde vaten, tusschen Waverley-Honour en +Tully-Veolan, terwijl de Engelsche toezending in groote kazen en sterk bier, faizanten +en reeën, en het Schotsche tegengeschenk uit korhoenders, hazen, gezouten zalm en +eigengestookte jenever bestond. Al deze geschenken werden gegeven en ontvangen, als +bewijzen van standvastige vriendschap en genegenheid tusschen twee edele huizen. Natuurlijk +vloeide hieruit voort, dat de stamhouder van Waverley-Honour Schotland niet gevoeglijk +kon bezoeken, zonder van een geloofsbrief bij den baron van Bradwardine voorzien te +zijn. +</p> +<p>Nadat dit onderwerp uitgelegd en geregeld was, gaf de heer Pembroke zijn wensch te +kennen, om een afzonderlijk afscheid van zijn waarden kweekeling te mogen nemen. Des +goeden mans vermaningen aan Eduard, om zijn leven en zeden onbevlekt te bewaren, en +aan de beginselen van het Christendom trouw te blijven, het godloos gezelschap van +spotters en vrijgeesten te vermijden, die er maar al te veel bij het leger waren, +bleven niet onvermengd met zijn staatkundige vooroordeelen. Het had den Hemel behaagd, +zeide hij, Schotland (ontwijfelbaar om de zonden zijner voorvaderen in 1642) in een +nog treuriger staat van duisternis te houden, dan zelfs het ongelukkige koninkrijk +van Engeland. Hier immers, schoon de kandelaar der kerke van Engeland eenigermate +van zijne plaats was verzet, bestond ten minste nog een schemerlicht: er was eene +hierarchie, schoon kettersch en vervallen van de beginselen, door die groote kerkvaders +Sancroft<a class="noteRef" id="xd33e761src" href="#xd33e761" title="Ga naar noot 3.">3</a> en zijne broederen aangekleefd en voorgestaan; er was een liturgie, schoon jammerlijk +verdraaid in sommige der voornaamste gebeden. Maar in Schotland was het volslagen +duisternis, en, <span class="pageNum" id="pb35">[<a href="#pb35">35</a>]</span>uitgenomen eenige steeds vervolgde overgeblevenen, hier en daar verstrooid, waren +de kansels overgelaten aan Presbyterianen, en gelijk hij vreesde aan secten-mannen +van allerlei aard. Het was zijn plicht, zijn lieven kweekeling in staat te stellen, +aan zulke heillooze en gevaarlijke leeringen in kerk en staat, die hij van tijd tot +tijd zou moeten vernemen, weerstand te bieden. +</p> +<p>Hier haalde de heer Pembroke twee geweldige pakken voor den dag, die ieder een geheelen +riem dicht geschreven stukken schenen te bevatten. Het was de arbeid van ’s waardigen +mans geheele leven; en nooit gingen arbeid en ijver zoo volslagen te loor. Hij was +eens naar Londen gegaan, met het voornemen om ze aan de wereld te schenken, door middel +van een boekverkooper, wel bekend door den handel in dergelijke geschriften en tot +wien men hem gezegd had zich te wenden met zekere woorden en met een zeker teeken, +dat, naar het schijnt, in die dagen gangbaar was onder de Jacobieten. Nauwelijks had +de heer Pembroke het <i>schibboleth</i> met den vereischten klem uitgebracht, of de boekverkooper begroette hem, in weerwil +van alle tegenbetuiging, met den titel van doctor; en na hem in zijn achterwinkel +gebracht, en overal te hebben nagezien, waar iemand al of niet verborgen kon zijn, +begon hij: „Wel doctor! – wel! – alles onder de roos. – Alles dicht – er is hier zelfs +geen gat voor een Hannoversche rat om in te kruipen. Wel zoo, – he! goed nieuws van +onze vrienden aan den overkant? – en hoe vaart de waardige koning van Frankrijk? – +Of misschien komt gij nu uit Rome – want Rome moet eindelijk gaan handelen – de Kerk +moet hare kaars aan de oude lamp opsteken. – He – wat – beschroomd? Gij bevalt mij +des te beter; maar wees onbevreesd.” +</p> +<p>Hier brak de heer Pembroke met eenige moeite een stroom van vragen af, vergezeld van +teekens, knikjes en wenken; en na eindelijk den boekverkooper overtuigd te hebben +dat hij hem te veel eer aandeed, door te vooronderstellen dat hij een zendeling van +het verdreven koningshuis was, gaf hij hem te verstaan wat zijn bedoeling was. +</p> +<p>De uitgever ging nu, met een veel deftiger houding, tot het onderzoeken der handschriften +over. De titel van het eerste was: „Eene Dissentie van de Dissenters, of de Comprehensie +weerlegd, betoogende de onmogelijkheid van alle bijlegging der geschillen tusschen +de Kerk en de Puriteinen, Presbyterianen of Sectarissen van welken aard ook, opgehelderd +uit de Schriftuur, de Kerkvaders en de voortreffelijkste godgeleerden.” De uitgave +van dit werk werd door den boekverkooper stellig geweigerd. „Wèl gemeend,” zeide hij, +„en geleerd, buiten twijfel; maar de tijd is voorbij. In klein-Cicero-formaat gedrukt, +zou het acht honderd bladzijden beloopen en nooit de kosten goed maken. Ik verzoek +dus er van verschoond te blijven – ik bemin en eer de ware kerk van ganscher harte, +en was het eene predikatie geweest over het martelaarschap of een kleinigheid van +twaalf stuivers – wel nu, ik zou iets wagen, voor de eer van het geestelijk kleed. +– Maar, kom, laat ons het andere zien. „Het erfelijke Recht gerecht.” – Ha! daar is +eenige zin in, Hm – hm – hm – bladzijden zooveel – papier zooveel, – drukloon, – Hm +– evenwel wil ik u zeggen, doctor, gij moet er wat van het Grieksch en Latijn uitgooien; +zwaar, doctor, verd.… d zwaar – (met verlof) en zoo gij er wat zout bij doet – ik +ben er de man niet naar om ooit mijn schrijvers in ongelegenheid te brengen – ik heb +uitgegeven voor Drake <span class="pageNum" id="pb36">[<a href="#pb36">36</a>]</span>en Charlwood Lawton en voor den armen Amhurst.<a class="noteRef" id="xd33e776src" href="#xd33e776" title="Ga naar noot 4.">4</a> – Ach Caleb! Caleb! Wel, het was schande den armen Caleb te laten verhongeren, en +er zijn zoo veel vette predikers en heeren onder ons! Eens in de week had ik hem ten +eten: maar goede Hemel, wat is eens in de week, als iemand niet weet, waar hij de +andere zes dagen wat krijgen zal! – Kom ik moet het handschrift den kleinen Tom Alibi +laten zien, die al mijn rechtsgeleerde zaken waarneemt – ik moet onder de lei blijven +– het gemeen was laatst al heel onvriendelijk – allen Whigs en Rondhoofden, allen +Willemiten en Hannoversche ratten.” +</p> +<p>Den volgenden dag ging de heer Pembroke weder bij den uitgever: maar bevond dat Tom +Alibi’s advies dezen van de onderneming had doen afzien. „Niet, dat ik niet (wat wilde +ik ook zeggen?) om den wil der kerk naar de <span class="corr" id="xd33e784" title="Bron: strafkolonien">strafkoloniën</span> wou gaan; met genoegen – maar, doctorlief ik heb vrouw en kinderen; – doch, om mijn +ijver te toonen, ik wil de karwei aan mijn buurman Trimmel aanprijzen – hij heeft +vrouw noch kind, en niet veel omhanden, dus zal eene zeereis hem niet zoo ongelegen +komen.” Maar de heer Trimmel was ook onverbiddelijk, en de heer Pembroke, gelukkig +misschien voor hem zelven, was genoodzaakt naar Waverley-Honour terug te keeren met +zijn verhandeling ter handhaving der echte grondbeginselen van Kerk en Staat in den +mantelzak gepakt. +</p> +<p>Daar, door de baatzuchtige lafhartigheid van den boekhandel, naar alle waarschijnlijkheid +het publiek beroofd zou worden van het voordeel, hetwelk er van zijn onvermoeiden +arbeid te hopen was, besloot de heer Pembroke twee afschriften van deze verbazende +manuscripten, ten gebruike van zijn leerling, te maken. Hij gevoelde dat hij, als +gouverneur, wat lui was geweest; en daarenboven kwelde hem zijn geweten, dat hij in +het verzoek van den heer Richard Waverley had toegestemd, om Eduard geene denkbeelden +in te boezemen, die met de tegenwoordige inrichtingen in Kerk en Staat onbestaanbaar +waren. „Maar nu,” dacht hij, „mag ik, zonder mijn woord te verbreken, daar hij niet +langer onder mijn opzicht is, den jongeling de middelen in handen geven om voor zichzelven +te oordeelen, en heb ik slechts zijn verwijtingen te vreezen, dat ik hem zoolang het +licht heb onthouden, hetwelk in zijn ziel zal opgaan, na volbrachte lectuur.” Terwijl +hij aldus aan de droombeelden van een schrijver en een staatkundige toegaf, stopte +zijn geliefde leerling, die weinig uitlokkends in den titel der verhandelingen zag, +en door het aantal dicht ineen geschreven regels afgeschrikt werd, het handschrift +in een hoek van zijn reiskoffer. +</p> +<p>Tante Rachel’s vaarwel was kort maar teeder; alleen waarschuwde zij haar dierbaren +Eduard, dien ze waarschijnlijk zeer vatbaar geloofde, voor de betoovering der Schotsche +schoonen. Zij stemde toe, dat in het noordelijke gedeelte van het eiland eenige oude +<span class="corr" id="xd33e790" title="Bron: familieën">familiën</span> woonden; maar het waren alle Whigs en Presbyterianen, uitgenomen de Hooglanders, +en wat deze betrof, kon ze niet nalaten te zeggen dat er niet veel kieschheid onder +de dames kon heerschen, waar de gewone dracht der heeren, gelijk men haar verzekerd +had, om er het minste van te zeggen, zeer vreemd en alles behalve welvoegelijk was. +Zij besloot met eene vriendelijke <span class="pageNum" id="pb37">[<a href="#pb37">37</a>]</span>en roerende zegenbede en gaf den jongen officier, als een bewijs harer liefde, een +kostbaren diamanten ring, een in die dagen veel door de mannen gedragen sieraad, en +een beurs vol zware goudstukken, die insgelijks zestig jaar geleden vrij wat algemeener +waren, dan in later tijd. +</p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e735"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e735src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> Zie <a href="#aant.b">Aanteekening B</a>. Titus Livius. <a class="fnarrow" href="#xd33e735src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e749"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e749src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">2</a></span> Het Schotsche pond was niet meer dan een shilling, zestig cents van onze munt. <a class="fnarrow" href="#xd33e749src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e761"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e761src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">3</a></span> Sancroft, aartsbisschop van Canterbury, in 1677. <a class="fnarrow" href="#xd33e761src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e776"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e776src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">4</a></span> Zie <a href="#aant.c">Aanteekening C</a>, Nicolaas Amhurst. <a class="fnarrow" href="#xd33e776src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch1.7" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch1.7.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">ZEVENDE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">EEN GARNIZOEN IN SCHOTLAND.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Onder verschillende aandoeningen, waarvan de voornaamste was een algemeen beklemmend +en tevens plechtig gevoel, dat hij op het punt stond om nu grootendeels aan zijn eigen +beheer en leiding te worden overgelaten, verliet Waverley den volgenden morgen<span id="xd33e801"></span> het kasteel, te midden der zegenwenschen en tranen van al de oude bedienden en inwoners +van het dorp, vermengd met een of ander bescheiden verzoekje, om sergeants- en korporaals-strepen, +enz. van hen, die betuigden dat zij er nooit aan gedacht zouden hebben Jacob, Gillis +en Jonathan soldaat te laten worden, tenzij om, volgens hun plicht, hunnen jongenheer +te vergezellen. Volgens Eduards plicht, maakte hij zich van die beden af met minder +beloften, dan men ligt van een jonkman van zoo weinig wereldkennis zou hebben verwacht. +Na een kort bezoek te Londen reisde hij te paard, destijds het algemeen gebruik, naar +Edinburgh, en vandaar naar Dundee, <span class="corr" id="xd33e803" title="Bron: een een">een</span> zeehaven aan de oostkust van Angus, waar zijn <span class="corr" id="xd33e806" title="Bron: regement">regiment</span> in garnizoen lag. +</p> +<p>Thans trad hij een nieuwe wereld in, waar hem een tijdlang alles mooi toescheen, omdat +het nieuw was. Kolonel Gardiner, de bevelvoerende officier was zelf een studie voor +een romanesk en tevens nadenkend jongeling. Hij was rank, knap en vlug, ofschoon niet +meer jeugdig. In zijn jonge jaren was hij, wat men, verzachtender wijze, een pretmaker +noemt, geweest; en er waren zonderlinge verhalen in omloop omtrent zijn plotselinge +bekeering van twijfelzucht, zoo niet van ongeloof, tot eene ernstige en zelfs geestdrijvende +stemming. Men fluisterde elkander in het oor, dat een bovennatuurlijke invloed, die +zelfs voor de zinnen was waar te nemen geweest, dezen wonderbaarlijken ommekeer had +te weeg gebracht, en schoon sommigen den nieuwbekeerden een dweeper noemden, dacht +er niemand aan, hem voor een huichelaar te houden. Deze vreemde en geheimzinnige omstandigheid +verleende den kolonel Gardiner iets bijzonder indrukmakends in het oog des jongen +krijgsmans.<a class="noteRef" id="xd33e811src" href="#xd33e811" title="Ga naar noot 1.">1</a> En men mag met grond veronderstellen, dat onder de officieren van een <span class="corr" id="xd33e817" title="Bron: regement">regiment</span>, door zulk een achtbaren man aangevoerd, een bedaarder en ordelijker geest heerschte, +dan gewoonlijk; en dat Waverley daardoor aan menige verzoeking ontkwam, waaraan hij +anders zou hebben blootgestaan. +</p> +<p>Intusschen werd zijn opvoeding als krijgsman voortgezet. Daar hij reeds goed te paard +zat, werd hij ingewijd in de kunsten der hoogere rijschool, die, tot volkomenheid +gebracht, de fabel van den Centaurus bijna verwezenlijken, daar het besturen van het +paard veeleer alleen van <span class="pageNum" id="pb38">[<a href="#pb38">38</a>]</span>des rijders wil schijnt af te hangen dan van eenig uitwendig teeken of beweging. Desgelijks +ontving hij onderwijs in den velddienst. Maar ik moet bekennen, dat, na het bekoelen +van het eerste vuur, zijne vorderingen, wat het laatste betreft, niet zoo waren, als +hij gewenscht en verwacht had. Het beroep van officier, het eerbiedwekkendste van +allen voor een onervaren ziel, omdat het met zooveel uiterlijke pracht gepaard gaat, +is in den grond iets zeer droogs en afgetrokkens, daar het hoofdzakelijk op rekenkunstige +verbindingen berust, die veel oplettendheid vorderen, benevens een koel en beredeneerd +hoofd, om ze in werking te brengen. Onze held was onderworpen aan aanvallen van verstrooidheid, +bij welke gelegenheid zijn misslagen gelach, ja somtijds berisping uitlokten. Dit +gaf hem een pijnlijk gevoel van minderheid in die hoedanigheden, welke bij oudgedienden +van groote waarde schenen en door hen het meest geëerbiedigd werden. Hij vroeg zich +zelven te vergeefs, waarom zijn oog niet even goed over afstand en ruimte kon oordeelen, +als dat van dezen en genen zijner makkers; waarom zijn hoofd niet altijd slaagde in +het ontwarren der verschillende afzonderlijke bewegingen, tot het uitvoeren van een +bepaalde verrichting vereischt; en waarom zijn geheugen, in de meeste gevallen zoo +vlug, de kunsttermen en kleinere punten van etiquette, of krijgstucht, niet nauwkeurig +wist te onthouden. Waverley was zedig van aard, en verviel dus niet tot den groven +misslag van te denken, dat zulke kleinigheden van de dienst zijn aandacht niet verdienden, +of zich te verbeelden, dat hij voor generaal in de wieg gelegd was, omdat hij slechts +een zeer middelmatig ondergeschikt krijgsman was. De waarheid was, dat de ongeregelde +en vluchtige wijze van lezen, die hij gevolgd had, op zijn tot afzondering en mijmering +overhellenden aard, haar invloed uitoefende, en hem die weifelende neiging had medegedeeld, +welke in volslagen strijd is met eigenlijke studie en gestadige oplettendheid. Inmiddels +was hij geweldig met zijn tijd verlegen. De adel uit de nabuurschap was ongunstig +voor de regeering gestemd, en betoonde den militairen bezoekers weinig gastvrijheid; +en de stedelingen, die hoofdzakelijk in den handel hunne bezigheden vonden, waren +geen lieden, met wie Waverley wenschte in betrekking te komen. Het begin van den zomer, +en het verlangen om iets meer van Schotland te leeren kennen, dan hij op een wandelrid +kon waarnemen, brachten hem er toe voor eenige weken verlof te vragen. Hij besloot +eerst den ouden vriend en correspondent van zijn oom te bezoeken, met het oogmerk +om den tijd van zijn verblijf naar gelang der omstandigheden te verlengen of te bekorten. +Hij reisde natuurlijk te paard, en met een enkelen bediende, en bracht den eersten +nacht door in een ellendige herberg, waar de waardin schoenen noch kousen droeg, en +de waard, die zich een fatsoenlijk man noemde, veel lust had zijn gast onbeschoft +te behandelen, omdat deze het genoegen van zijn gezelschap bij het avondeten niet +had verzocht.<a class="noteRef" id="xd33e824src" href="#xd33e824" title="Ga naar noot 2.">2</a> Den volgenden dag trok Eduard een opene, onomheinde landstreek door, en naderde langzamerhand +de Hooglanden van Perth, die in het eerst zich als een blauwe streep aan den gezichteinder +hadden vertoond, maar nu tot zware reusachtige massa’s aangroeiden, die dreigende +op de vlakte onder haar nederzagen. Dicht aan den voet <span class="pageNum" id="pb39">[<a href="#pb39">39</a>]</span>van dezen geweldigen scheidsmuur, echter nog in het Laagland, woonde Cosmo Comyne +Bradwardine van Bradwardine; en zoo de grijze oudheid eenig geloof verdient, dan hadden +zijne voorvaderen, met al hunne erven er gewoond sedert de aloude dagen van den edelen +koning Duncan. +</p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e811"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e811src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> Zie <a href="#aant.d">Aanteekening D</a>. Kolonel Gardiner. <a class="fnarrow" href="#xd33e811src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e824"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e824src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">2</a></span> Zie <a href="#aant.e">Aanteekening E</a>. Schotsche herbergen. <a class="fnarrow" href="#xd33e824src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch1.8" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch1.8.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">ACHTSTE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">EEN SCHOTSCH HEEREN-HUIS, ZESTIG JAAR GELEDEN.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Het was omstreeks den middag, dat kapitein Waverley het wijd uit elkaar gebouwde dorp, +of liever gehucht, van Tully-Veolan binnenreed, in welks nabijheid het huis van den +heer der plaats gelegen was. De woningen zagen er jammerlijk uit, inzonderheid voor +hem, die aan de bevallige netheid der Engelsche boerderijen gewoon was. Zonder dat +er eenigen regel bij in acht genomen was, stonden ze aan weerszijde van een soort +van slingerenden oneffen weg, waar kinderen, bijna in den oorspronkelijken staat van +naaktheid, lagen te spartelen, als om door de hoeven van het eerste het beste voorbijkomende +paard vertrapt te worden. Nu en dan, wel is waar, wanneer zulk eene gebeurtenis onvermijdelijk +scheen, schoot een grootje, dat het oog op hen hield, met haar kap, spinrokken en +klos te voorschijn, stormde, als een bezetene, een der ellendige hutten uit, en wierp +zich midden op den weg, terwijl ze uit den hoop van door de zon verbrande bengels +den haren oppakte, hem met een duchtigen stomp begroette en in haar hol terugbracht, +gedurende welken tijd het witharige knaapje uit al zijne macht schreeuwde en een gillenden +tremolo aanhief, tot accompagnement van de grommende bestraffingen van het verwoede +wijf. Eene andere partij van dit concert werd uitgevoerd door een twintigtal nut- +en werkelooze honden, die onophoudelijk knorrende, blaffende en huilende de paarden +vervolgden en aanvlogen; een overlast te dien tijd in Schotland zoo algemeen, dat +een Fransch tourist, die, even als andere reizigers, een goeden en redelijken grond +voor alles wat hij opmerkte wenschte te vinden, als een der merkwaardigheden in Schotland +heeft opgeteekend, dat de Staat in ieder dorp een troep honden er op nahield, die +dienen moesten om de <i lang="fr">chevaux de poste</i> (te uitgehongerd en uitgeput, om zonder zulk een prikkel aan den gang gehouden te +worden) van het eene dorp naar het andere te jagen, tot het volgende station. De kwaal +en het middel (hoe het ook zij) bestaan nog. Maar dit ligt buiten ons tegenwoordig +bestek, en werd alleen aangehaald ten gevalle der inzamelaars van belasting, het gevolg +van des heeren Dent’s „Wet op het houden van honden.” +</p> +<p>Naarmate Waverley voortreed, strompelde hier en daar een oud man, evenzeer door arbeid +als door jaren gebukt, met oogen rood van ouderdom en rook, naar de deur van zijn +hut, om de kleeding van den vreemdeling, en den gang zijner paarden aan te gapen, +en verzamelde zich dan met zijn buren in een groep bij de smidse, om de waarschijnlijkheid +te bespreken, van waar de reiziger kwam en waarheen hij ging. Drie of vier dorpsmeisjes, +die van <span class="pageNum" id="pb40">[<a href="#pb40">40</a>]</span>de bron of de beek terugkeerden met emmers en kruiken op hare hoofden, leverden een +aangenamer tafereel op, en herinnerden, met hare dunne, korte rokken, haar bloote +armen, beenen en voeten, ongedekte hoofden en gevlochten haar, eenigszins aan de vrouwen +die een Italiaansch landschap opluisteren. Ook kon geen liefhebber van het schilderachtige, +iets afdingen op de bevalligheid van haar kleeding, noch de evenredigheid van haar +gestalte, ofschoon, om de waarheid te zeggen, een Engelschman, naar het <i lang="en">comfortable</i> zoekende, een woord aan zijne vaderlandsche taal bijzonder eigen, de kleederen minder +schamel, de voeten en beenen wat meer gedekt tegen het weder, en hoofd en aangezicht +tegen de zon beschermd gewenscht, of zelfs gedacht zou hebben, dat de geheele persoon +en kleeding aanmerkelijk winnen konden door een ruime toediening van bronwater, benevens +de benoodigde hoeveelheid zeep. Het tooneel in het algemeen was niet opwekkend, want +het getuigde op het eerste gezicht, zeker van gebrek aan <i>industrie</i>, en misschien aan verstandelijke ontwikkeling. Zelfs de nieuwsgierigheid, de vurigste +hartstocht van den ledigganger, scheen in het dorp Tully-Veolan in een staat van lusteloosheid +te verkeeren; – alleen de straksgenoemde rekels legden in dit opzicht eenige bedrijvigheid +aan den dag; maar bij de dorpelingen was alles lijdelijk. Ze stonden den knappen jongen +Officier en zijn knecht na te gapen, maar zonder dat ze door de levendige bewegingen +en begeerige blikken de zucht verrieden, waarmede zij, die te huis aan een eentoonig +gemakkelijk leven gewoon zijn, daar buiten naar vermaak uitzien. En toch lag er in +het uitzicht van het volk, meer van nabij bekeken, alles behalve onverschilligheid +of stompheid; hunne trekken waren ruw, maar opmerkelijk schrander; ernstig, maar niet +dof; en onder de jonge vrouwen of meisjes, zou een kunstenaar meer dan éen model hebben +kunnen kiezen, in gelaatstrekken en vorm voor eene Minerva. Desgelijks hadden de kinderen, +wier huid zwart gebrand en wier haar wit gebleekt was, een levendigen en belangstellenden +blik. Het scheen over het algemeen, als of armoede, en luiheid, haar maar al te getrouwe +gezellin, zich vereenigden, om den aangeboren aanleg en de verkregen kundigheden van +een krachtigen, schranderen en nadenkenden boerenstand te onderdrukken. +</p> +<p>Dergelijke gedachten doorkruisten het hoofd van Waverley, terwijl hij zijn paard langzaam +door de oneffene met steenen bezaaide straat van Tully-Veolan liet stappen, in zijn +bespiegelingen slechts gestoord door de kromme sprongen, waartoe zijn ros herhaaldelijk +gedreven werd door de aanvallen van die jankende kozakken, – de voornoemde keffers. +Het dorp was omtrent een kwartier gaans lang; want de onregelmatig verspreid liggende +woningen waren door tuinen, of „erven,” gelijk de inwoners ze noemden, van elkander +gescheiden, waarin, want het is zestig jaar geleden, de nu algemeene aardappel onbekend +was, maar die bepoot waren met reusachtige koolplanten, omringd door heggen van brandnetels, +waartusschen hier en daar een hoog opgeschoten dolle-kervel-steng of de nationale +distel, die een deel der geringe omtuining overschaduwden wiessen. De ongelijke grond, +waarop het dorp gebouwd was, was nooit geëffend: zoodat deze omheinde veldjes hellingen +van allerlei steilte opleverden, hier rijzende als terrassen, daar weder diep dalende +als looierskuilen. De steenen muren, welke deze hangende tuinen van Tully-Veolan beschutten, +of schenen te beschutten, want ze waren vol gaten, waren gescheiden door een nauwen-gang, +die naar de gemeente-weide heenvoerde, <span class="pageNum" id="pb41">[<a href="#pb41">41</a>]</span>waar door den gemeenschappelijken arbeid der dorpelingen strooken rogge, haver, garst +en boonen gekweekt werden, elk van zulk eene geringe uitgestrektheid, dat de wonderlijke +verscheidenheid der oppervlakte op een geringen afstand, op het stalenboek van een +kleermaker geleek. Het was eene gunstige uitzondering, zoo hier of daar achter de +hut een ellendig afdak gevonden werd, uit aarde, losse steenen en zoden bijeengebracht, +waar de vermogende een uitgehongerde koe of een kreupel paard kon stallen. Maar bijna +iedere hut was van voren beschut door een grooten, zwarten hoop turf aan de eene zijde +van de deur, terwijl aan de andere de mesthoop zich in edelen naijver verhief. +</p> +<p>Op een afstand van nog geen tweehonderd el van het einde des dorps ontwaarde men de +omheiningen, met vrij wat ophef de parken van Tully-Veolan genaamd. Ze bestonden uit +eenige vierkante velden, omringd en afgescheiden door steenen muren ter hoogte van +vijf voet. In het midden der buitenste omheining was de groote poort, bestaande uit +een boog met kanteelwerk van boven, en versierd met twee verweerde en verminkte steenbrokken, +welke, indien men aan de dorpsoverlevering geloof mag slaan, eens twee staande beeren, +het familiewapen van Bradwardine verbeeld hadden, of althans hadden moeten verbeelden. +De rijweg achter de poort was recht en tamelijk lang; hij liep tusschen een dubbele +rij zeer oude wilde kastanjes, om den anderen afgewisseld door ahornboomen, welke +tot zulk eene verbazende hoogte waren opgeschoten, en zoo weelderig groeiden, dat +hunne takken boven den breeden weg een dicht gewelf vormden. Achter dit eerwaardig +geboomte, en daarmede evenwijdig, bevonden zich twee hooge schijnbaar even oude muren, +met klimop, kamperfoelie en andere soortgelijke gewassen begroeid. De laan scheen +zeer weinig begaan, en dan nog alleen door voetgangers; zoodat, daar ze zeer breed +en aanhoudend beschaduwd was, ze met dik en welig gras was begroeid, uitgezonderd +waar een pad, door enkele voetgangers gebezigd, den weg van de buiten naar de binnenpoort +aanwees. Deze ingang bevond zich, even als de voorgaande, in het front van een muur, +met eenig ruw beeldhouwwerk, en van boven met kanteelwerk versierd, waaroverheen de +door het geboomte van de laan half verborgene, hooge, steile daken en smalle trap +gevels van het heerenhuis uitstaken, en de hoeken met kleine torentjes voorzien waren. +Een der groote deuren van deze poort was open, en daar de zon haar volle licht op +het plein naar binnen wierp, drong een lange, schitterende straal door de opening +in de donkere lommerrijke laan. Dit leverde een dier effecten op, welke de schilders +zoo gaarne wedergeven, en het schitterende licht vermengde zich bevallig met de schemering, +die zich een weg door de dichte takken baande, welke de breede, groene laan overwelfden. +</p> +<p>De eenzaamheid en stilte van het geheele tooneel hadden iets kloosterachtigs: en Waverley, +die zijn paard aan zijn knecht bij het binnenkomen der eerste poort gegeven had, wandelde +de rijlaan zachtkens af, terwijl hij de aangename en koele schaduw genoot, en zóo +ingenomen was met de vreedzame denkbeelden van rust en afzondering, die dit stille +tooneel opwekten, dat hij de ellende en de morsigheid van het pas verlaten dorp vergat. +Het binnenste van het geplaveide binnenplein stemde met het overige van het tooneel +overeen. Het huis, dat uit twee of drie smalle, hooge gebouwen, met steile regthoekig +van elkander uitgaande daken, scheen te bestaan, maakte de eene zijde der binnenplaats +uit. Het was <span class="pageNum" id="pb42">[<a href="#pb42">42</a>]</span>gebouwd in een tijd, toen er geen kasteelen meer noodig waren, en de Schotsche architectuur +de kunst nog niet verstond om een gezellig verblijf te ontwerpen. De vensters waren +talloos, maar zeer klein: het dak was met rondloopende kanteelen voorzien en op elken +hoek verhief zich een torentje, dat eer naar een peperbus dan naar een Gothischen +wachttoren geleek. Nogtans getuigde het front geenszins eene volkomene gerustheid +in tijden van gevaar. Er waren schietgaten voor geweren, en ijzeren traliën vóor de +onderste ramen, waarschijnlijk om de zwervende benden van heidenen te verjagen, of +weerstand te bieden aan een stroopend bezoek van de veedieven uit de naburige Hooglanden. +Stallen en andere bergplaatsen besloegen de overzijde van het vierkant. De eerste +waren lage gewelven, met nauwe spleten, in plaats van vensters, volgens eene opmerking +van Eduard’s bediende, „eer gelijkende op een gevangenis voor moordenaren, dieven, +en soortgelijke boosdoeners, dan op eene plaats voor Christenvee.” Boven deze kerkerachtige +stallen waren korenzolders, en andere bewaarplaatsen, die men langs een buitentrap +van lomp metselwerk bereiken kon. Twee muren met kanteelen, waarvan een aan den kant +der oprijlaan, en de ander het binnenplein van den tuin scheidde, voltooiden de afsluiting. +</p> +<p>Ook deze plaats had hare sieraden. In een hoek stond een lompe, ronde duiventil, in +omvang en lompheid op het merkwaardige gesticht, <i>Arthursoven</i> geheeten, gelijkende, dat de hoofden van alle oudheidkenners in Engeland in de war +zou hebben gebracht, zoo niet de waardige eigenaar er van het gedenkteeken tot herstelling +van een bijgelegen dijk, had afgebroken. Deze duiventil, of <i lang="la">columbarium</i>, zoo als de eigenaar ze noemde, had geene geringe waarde voor een Schotschen land-edelman +van dezen tijd, wiens schamele inkomsten vermeerderd werden door de heffingen, welke +deze vlugge fourageurs op de boerderijen legden, en door de conscriptie onder hen +ten behoeve van zijn tafel geheven. +</p> +<p>In een anderen hoek was eene fontein, waar een verbazend groote beer, in steen uitgehouwen, +voor een ontzaglijke steenen kom stond, waarin hij het water door zijn muil ontlastte. +Dit kunststuk wekte de bewondering der landstreek, tien mijlen in het rond op. Ik +moet niet vergeten, dat allerlei soort van beeren, klein en groot, half of geheel, +uitgehouwen waren boven de ramen, op de gevels aan het uiteinde der goten en de torentjes +ondersteunende, met het oude familiemotto, „Wacht u voor den beer,” dat onder elk +dezer dieren te lezen stond. De plaats was ruim, wèl bestraat en zindelijk, daar er +waarschijnlijk nog een ingang achter de stallen was, om de mest weg te ruimen. Alles +in het rond had iets verlatens en zou, zonder het aanhoudende plassen der fontein, +dood stil zijn geweest, terwijl het gansche tooneel wel geschikt scheen om aan Waverley’s +verbeelding het denkbeeld van een klooster op te dringen. – Doch hier vragen wij verlof +tot het sluiten van een hoofdstuk, waarin niets dan stil leven geschilderd werd.<a class="noteRef" id="xd33e868src" href="#xd33e868" title="Ga naar noot 1.">1</a> +<span class="pageNum" id="pb43">[<a href="#pb43">43</a>]</span></p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e868"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e868src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> Zie <a href="#aant.f">Aanteekening F</a>. Huis van Tully-Veolan. <a class="fnarrow" href="#xd33e868src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch1.9" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch1.9.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">NEGENDE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">NOG IETS OVER HET HEEREN-HUIS EN DE OMSTREKEN.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Nadat Waverley zijn nieuwsgierigheid bevredigd had, door eenige oogenblikken rond +gekeken te hebben, greep hij den massieven klopper der slotdeur, wier architraaf het +jaargetal 1594 te lezen gaf. Maar antwoord volgde er op zijn geklop niet, ofschoon +het geluid door een aantal kamers klonk, door de muren der binnenplaats van buiten +herhaald werd; en het de duiven van de grijze <i>rotunda</i> waar ze verblijf hielden, opjoeg en op nieuw de verwijderde dorprekels in rep en +roer bracht, waarvan ieder zich op zijn mesthoop had te slapen gelegd. Vermoeid door +het verwekte rumoer, en de tergende antwoorden, die hij daarop ontving, begon Waverley +te denken, dat hij op het kasteel van Orgoglio was aangekomen, zoo als dit door den +overwinnenden prins Arthur werd betreden. +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line xd33e226">Hij ving nu aan met kracht te roepen in het huis; +</p> +<p class="line">Maar niemand was er wie zijn kreten mochten wekken. +</p> +<p class="line xd33e226">Er ademde overal slechts stilte en dof Gesuis; +</p> +<p class="line">Geen stem weêrklonk, geen mensch liet ergens zich ontdekken.</p> +</div> +<p class="first">Daar hij niets anders verwachtte dan „een oud, oud man te zien, met een baard zoo +wit als sneeuw,” dien hij zou kunnen ondervragen over het verlatene woonhuis, keerde +onze held zich naar een klein eiken zijdeurtje, rijkelijk met ijzeren spijkers beslagen, +en dat in den muur van het plein aan den hoek van het huis werd aangetroffen. Dit +deurtje was, in weerwil van het versterkte voorkomen, slechts op de klink, en bracht +Eduard, nadat het geopend was, in den tuin, die een aangenaam gezicht opleverde.<a class="noteRef" id="xd33e893src" href="#xd33e893" title="Ga naar noot 1.">1</a> De zuidzijde van het huis, met vruchtboomen, en hier en daar met hoog langs de muren +groeiende klimplanten bewassen, strekte den onregelmatigen en grijzen voorgevel langs +een, deels bestraat deels met zand bestrooid, deels met bloemen en uitgezochte heesters +omzoomd, terras uit. Dit terras leidde langs drie verschillende trappen, waarvan een +in het midden was, en twee aan de beide einden geplaatst waren, naar den tuin, en +was omgeven door een steenen borstwering met eene zware ballustrade, van afstand tot +afstand versierd met logge, groteske figuren van dieren, op de hurken gezeten, waaronder +de geliefkoosde beer herhaaldelijk voorkwam. Midden op het terras, tusschen een vleugeldeur +in het huis en den <span class="corr" id="xd33e902" title="Bron: middensten">middelsten</span> trap, droeg een dezer dieren op zijn kop en voorpooten een zonnewijzer van grooten +omvang, met meer meetkundige figuren bezet, dan Eduard in staat was te ontcijferen. +</p> +<p>De tuin, die met de grootste zorg scheen onderhouden te zijn, en een overvloed van +vruchtboomen bevatte, leverde een groote hoeveelheid bloemen, en palmstruiken in allerlei +zonderlinge figuren geschoren op. De aanleg bestond in verschillende terrassen, die +trapsgewijze van den westelijken <span class="pageNum" id="pb44">[<a href="#pb44">44</a>]</span>muur naar een breeden vliet afdaalde, die zich stil en effen vertoonde, in zoo verre +hij den tuin tot grens diende; maar dicht aan het einde liep hij bruisend over een +sterken dam, de oorzaak van zijn schijnbare kalmte, en terwijl hij daar een waterval +vormde, was er aan den oever een achthoekig koepeltje, met een vergulden beer, bij +wijze van weerhaan op den top. Achter dit kunstwerk verloor men de beek uit het oog, +terwijl ze haar natuurlijk, snel en stout karakter hernam, en een diepe en met boschjes +bezette vallei instroomde, uit wier midden een zware, maar vervallen toren, de voormalige +woning der barons van Bradwardine, zich verhief. Langs den oever van de beek, aan +de andere zijde, strekte zich een smalle weide of uiterwaard uit; ze was tot een klein +bleekveld ingericht, terwijl de hoogte daarachter met oude boomen bedekt was. +</p> +<p>Hoe bevallig dit tooneel ook was, kon het evenwel met met de tuinen van Alcina vergeleken +worden; ondertusschen ontbraken er de „<i lang="it">due donzelette garrule</i>”<a class="noteRef" id="xd33e914src" href="#xd33e914" title="Ga naar noot 2.">2</a> van dat betooverd paradijs niet; want op het genoemde bleekveld volbrachten twee +meisjes, die ieder in eene groote tobbe stonden, met hare ontbloote voeten de taak +van eene patent-wasch-machine. Ze bleven echter niet, gelijk de nimfen van Armida +staan, om den naderenden gast met haar welkomstgroet te verheugen; maar, verschrikt +door de verschijning van een knappen vreemdeling aan de overzijde, lieten ze hare +kleederen (om geheel juist te spreken, zou ik kleed moeten zeggen) over die ledematen +neervallen, welke ze om den wille van hare bezigheid een weinig te veel ontbloot hadden; +en onder den uitroep van een schel: „Heere mijn tijd!” geuit op een toon die het midden +hield tusschen zedigheid en coquetterie, sprongen ze als herten in verschillende richtingen +weg. +</p> +<p>Waverley begon reeds te wanhopen, dat hij toegang tot dit eenzaam en schijnbaar betooverd +verblijf zou verkrijgen, toen hij een man zag naderen langs een der lanen van den +tuin, waar hij was blijven toeven. In de meening dat dit een tuinman, of een andere +tot het huis behoorende bediende, wezen zou, liep Eduard eenige trappen van het terras +af, om hem te ontmoeten; maar, toen de gedaante naderde, en lang voor dat hij de gelaatstrekken +onderscheiden kon, stond hij versteld over het zonderlinge voorkomen en de gebaren +van den man. Nu eens hield dit wonderlijke wezen de handen boven het hoofd ineengeslagen, +gelijk een Indiaansche Jogue<span id="xd33e919"></span> die boete doet; dan weder zwaaiden ze heen en weer als de slinger van een uurwerk; +waarna hij ze snel en bij herhaling kruiselings over zijn borst sloeg, gelijk een +huurkoetsier, om het gemis van het gebruik der zweep te vergoeden, als hij, op een +kouden winterdag met zijn beesten op de gewone standplaats staat te wachten. Zijn +gang was niet minder vreemd dan zijne gebaren, want eene poos lang hinkte hij, met +groote volharding op den rechter voet, waarna hij dezen steun verwisselde, om op dezelfde +wijze op den linker voort te gaan, en ze vervolgens weder dicht aan elkander sluitende, +sprong hij op beide te gelijk voort. Zijn kleeding was ouderwetsch en buitengewoon. +Ze bestond uit een soort van grijs wambuis, met scharlaken roode opslagen, en halfopen +mouwen, waaronder een voering van gelijke kleur zichtbaar werd; de andere deelen zijner +kleeding kwamen hiermede wat de kleur betreft, volkomen overeen; een paar roode kousen +en een scharlaken muts niet tevergeten, sierlijk opgeschikt met de veer van een kalkoen. +<span class="pageNum" id="pb45">[<a href="#pb45">45</a>]</span>Eduard, dien hij niet scheen op te merken, bespeurde nu dat de trekken van zijn gelaat +bevestigden, wat zijne bewegingen reeds hadden doen vermoeden. Naar het scheen, was +het noch onnoozelheid noch zinneloosheid, welke die woeste, gejaagde steeds verwonderlijke +uitdrukking aan zijn van natuur niet leelijk gelaat gaf, maar veeleer iets dat eene +vereeniging van beide was, daar het stompe der onnoozelheid met de buitensporigheid +eener gekrenkte verbeelding, vermengd was. Hij zong met grooten ernst, en niet zonder +eenigen smaak, een stuk uit een oud Schotsch lied: +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">Valsch lief, en speelt ge mij deez’ trek, +</p> +<p class="line xd33e226">Bij ’t lachend zomergroen? +</p> +<p class="line">’k Betaal hem u met woeker weêr +</p> +<p class="line xd33e226">In ’s winters bar saizoen; +</p> +<p class="line">Zoo gij u niet bekeert, mijn lief, +</p> +<p class="line xd33e226">Bekeert, uw ontrouw moê: +</p> +<p class="line">Als gij met andere meisjes stoeit, +</p> +<p class="line xd33e226">Lach ’k andere mannen toe.</p> +</div> +<p class="first">Zoodra hij de oogen van den grond ophief, waarop ze waren gevestigd geweest om te +zien hoe zijne voeten de maat bij het gezang hielden, ontwaarde hij Waverley, en nam +terstond zijne muts af met vele wonderlijke blijken van verrassing, eerbied en beleefdheid. +Schoon hij weinig hoop koesterde eenig antwoord op zijne vraag te ontvangen, verzocht +Eduard te mogen weten, of mijnheer Bradwardine te huis was, of waar hij iemand van +de bedienden kon vinden. De ondervraagde gaf antwoord, en, even als de tooveres van +Thalaba, „was zijn spraak steeds gezang.” +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">„De ridder toog heen naar ’t gebergte, +</p> +<p class="line xd33e226">Daar schalt er zijn jachthoren luid; +</p> +<p class="line">Daar ginds in het veld kiest de dame, +</p> +<p class="line xd33e226">Gebloemt’ voor een bruidkrans zich uit. +</p> +<p class="line">Schoon-Ellens priëel is in ’t ronde +</p> +<p class="line xd33e226">Met mos en gebladert bedekt, +</p> +<p class="line">Opdat niet de tred van lord Willem +</p> +<p class="line xd33e226">Den argwaan van luisteraars wekt.”</p> +</div> +<p class="first">Dit maakte Eduard niet wijzer, en toen hij zijn vraag herhaalde, ontving hij een schielijk +antwoord waarin, door de haastige en eigenaardige uitspraak, het woord: „keldermeester” +alleen verstaanbaar was. Waverley verzocht dus den keldermeester te mogen zien, waarop +de man, met een blik, die te kennen gaf, dat hij hem verstond en een toestemmend knikje, +Eduard een teeken gaf hem te volgen, terwijl hij begon te dansen en allerlei kapriolen +te maken in de laan, waardoor hij gekomen was. „Een vreemde leidsman,” dacht Eduard, +„hij heeft iets van een van <span class="corr" id="xd33e953" title="Bron: Shakspeares">Shakespeares</span> hofnarren. Het is misschien voorzichtig hem tot gids te nemen, maar wijzer lieden +dan ik worden wel eens door gekken geleid!” Intusschen kwamen ze aan het einde van +de laan; en daar, op eens den hoek omslaande, bereikten ze een klein bloemperk, tegen +den oosten- en noordenwind door eene dichte heg van palmhout beschut. Eduard vond +daar een oud man in zijn hemd aan het werk. Zijn voorkomen hield het midden tusschen +dat van een eersten bediende en een tuinman. „Zijn roode neus en geplooid hemd behoorden +tot iemand die het eerste beroep bekleedde; <span class="pageNum" id="pb46">[<a href="#pb46">46</a>]</span>zijn gezond en door de zon verbrand gelaat, en zijn groene voorschoot daarentegen, +schenen aan te duiden: +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">Des ouden Adams beeld, verplicht deez’ akker te bebouwen.</p> +</div> +<p class="first">De major-domo, want dit was hij, en onbetwistbaar de tweede ambtenaar van staat in +de baronie, (ja, als eerste minister van het inwendig bestuur, in zijn eigen departement +van keuken en kelder, stond hij zelfs boven baljuw Mackwheeble) – de major-domo legde +zijn spade neer, schoot spoedig den rok aan, en, met een toornigen blik op Eduards +leidsman, waarschijnlijk omdat deze een vreemdeling bij hem had gebracht, terwijl +hij bezig was met deze zware, en, zoo als hij zich wellicht verbeeldde, vernederende +taak, verzocht hij mijnheers bevelen te mogen vernemen. Nadat Waverley hem zijn naam +genoemd en hem te kennen gegeven had, dat hij een bezoek bij zijn meester wenschte +af te leggen, vertoonde het gelaat van den ouden man een uitdrukking van eerbiedige +belangstelling. „Hij kon op zijn woord verzekeren, dat het mijnheer den Baron groot +genoegen zou doen hem te zien; wilde mijnheer Waverley na zijn reis niet iets gebruiken? +De Baron was bij het volk, dat op de plaats bezig was met een zwarten heg omver te +halen; en de beide tuinknechts (met nadruk op het woord <i>beide</i>) hadden order gekregen hem te volgen: en <i>hij</i> zelf was zich intusschen gaan vermaken met freule Rose’s bloemperken in orde te brengen, +om bij de hand te zijn de bevelen van mijnheer te ontvangen, – hij hield zeer veel +van tuinieren, maar had weinig tijd voor zulke uitspanning.” +</p> +<p>„Hij kan in geen geval er meer dan twee dagen in de week aan werken,” zeide Eduards +dwaze geleider. +</p> +<p>Een grimmige blik van den keldermeester tuchtigde deze onbescheidenheid, en terwijl +hij hem met den naam van David Gellatley aansprak, gebood hij hem tevens op een toon +die geene tegenspraak duldde, den Baron op te gaan zoeken, en hem te zeggen dat er +een heer uit het zuiden van het land op de plaats was aangekomen. +</p> +<p>„Kan deze arme knaap een brief overbrengen?” vroeg Eduard. +</p> +<p>„Met alle mogelijke trouw, mijnheer, aan iedereen, voor wien hij eerbied heeft. Een +lange mondelinge boodschap zou ik hem bezwaarlijk toevertrouwen, schoon hij eer ondeugend, +dan gek is.” +</p> +<p>Waverley gaf zijn geloofsbrieven aan den heer Gellatley over, die des keldermeesters +laatste aanmerking scheen te bevestigen, door, terwijl deze naar een anderen kant +zag, gezichten achter zijn rug te trekken, die naar de grimassen op den kop van een +Duitsche tabakspijp geleken; waarop hij, na een wonderlijke buiging voor Waverley +gemaakt te hebben, wegdanste om zijn last te volbrengen. +</p> +<p>„Het is een onnoozele, mijnheer,” zei de keldermeester: „men vindt er een bijna in +iedere stad van het land; maar de onze is ver van hier gekomen. Hij placht den geheelen +dag vrij wel te werken; maar hij redde freule Rose, toen ze vervolgd werd door den +heer van Killancureits nieuwen Engelschen stier, en sedert dien tijd noemen wij hem +Davie Doe luttel; waarlijk, wij mochten hem wel Davie Doe niets noemen, want sedert +hij die kluchtige kleeding kreeg, tot vermaak van den Baron en van mijne jonge meesteres +– want groote lui hebben hunne grillen, – heeft hij niets gedaan, dan der tuin op +en neer dansen, zonder een hand uit te steken, dan om mijnheers vischnetten in orde +te brengen of zijne vliegen aan <span class="pageNum" id="pb47">[<a href="#pb47">47</a>]</span>den hengel te slaan, of nu en dan eens een schotel forellen te vangen Maar daar komt +freule Rose, die, ik durf er voor instaan, bijzonder in haar schik zal zijn, iemand +van den huize Waverley op haars vaders plaats van Tully-Veolan te zien.” +</p> +<p>Maar, Rose Bradwardine verdient iets beters van haar onwaardigen geschiedschrijver, +dan op het einde van een hoofdstuk ten tooneele gevoerd te worden. +</p> +<p>Inmiddels moeten wij hier aanteekenen, dat Waverley uit deze samenspraak twee dingen +leerde: dat in Schotland een op zich zelf staand huis een stad en een geboren gek +een onnoozele heet.<a class="noteRef" id="xd33e978src" href="#xd33e978" title="Ga naar noot 3.">3</a> +</p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e893"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e893src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> Zie <a href="#aant.g">Aanteekening G</a>. De tuin van <span class="corr" id="xd33e898" title="Bron: Tulley-Veolan">Tully-Veolan</span>. <a class="fnarrow" href="#xd33e893src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e914"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e914src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">2</a></span> Ariosto: de twee snapsters. <a class="fnarrow" href="#xd33e914src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e978"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e978src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">3</a></span> <i>Innocent</i>, Zie <a href="#aant.h">Aanteekening H</a>. Familie gekken. <a class="fnarrow" href="#xd33e978src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch1.10" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch1.10.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">TIENDE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">ROSE BRADWARDINE EN HAAR VADER.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Rose Bradwardine was slechts zeventien jaar oud; en toch zeide, bij de laatste harddraverij +in de hoofdstad van het graafschap, toen hare gezondheid met die van een aantal schoonen +ingesteld werd, de heer van Bumperquaigh, permanent ceremoniemeester, enz. van de +<i>Bautherwhillery-club</i>, niet alleen: <i>Meer!</i> terwijl hij dien toast met een beker vol <i>Bordeaux</i>-wijn bevestigde, maar noemde ook, eer hij de plenging volbracht, de godin, aan wie +deze dronk gewijd was, de „Roos van Tully-Veolan.” Bij deze feestelijke handeling +brachten al de leden van dit eerwaardig gezelschap, wier keel de wijn tot zulk eene +inspanning nog had in staat gelaten, drie luide hoera’s uit. Ja, ik ben er zeker van, +dat de slapende deelgenooten van het gezelschap hunne goedkeuring daaraan snorkend +te kennen gaven, en dat, ofschoon sterke teugen en zwakke hoofden er twee of drie +tegen den vloer geworpen hadden, deze evenwel, gevallen als ze waren uit hun hoogen +staat, en wentelende – ik wil de parodie niet verder uitwerken – verscheiden ongearticuleerde +geluiden voortbrachten, om te doen verstaan hoe zeer ze met het voorstel instemden. +</p> +<p>Zulk een algemeene toejuiching kon slechts het gevolg zijn van erkende verdienste; +en Rose Bradwardine verdiende ze niet alleen, maar eveneens de goedkeuring van veel +redelijker wezens, dan de <i>Bautherwhillery-club</i> had kunnen aanwijzen, zelfs vóór de eerste flesch geleegd was. Zij was inderdaad +een zeer lief meisje, zoo als de Schotten de schoonheid begrijpen; dat is, met een +overvloed van bleek goudgeel haar en een huid, die de sneeuw op de bergen in witheid +evenaarde. Nogtans was haar gelaat bleek noch droefgeestig; hare trekken, zoo wel +als hare geaardheid, waren levendig; hare kleur, zonder bepaald blozend te zijn, was +zoo zuiver, dat ze bijna doorschijnend geleek, en de minste aandoening joeg op eens +al haar bloed naar gelaat en hals. Hare gestalte, schoon beneden de gewone maat, was +zeer sierlijk, en hare bewegingen vlug, gemakkelijk en zonder een zweem van stijfheid. +Zij kwam van een ander gedeelte <span class="pageNum" id="pb48">[<a href="#pb48">48</a>]</span>van den tuin, om kapitein Waverley te ontvangen, op eene wijze die het midden hield +tusschen beschroomdheid en beleefdheid. +</p> +<p>Na het wisselen van de eerste groeten vernam Eduard van haar, dat de <i>zwarte heg</i>, die hem een weinig in de war had gebracht, bij des keldermeesters verslag van de +bezigheid zijns meesters, niets te doen had met een zwarte kat of bezemsteel, maar +eenvoudig een stuk eiken kreupelhout was, dat dien dag moest geveld worden. Beleefd, +maar met een zekere schroomvalligheid, bood ze aan den vreemdeling naar de plaats +te brengen, die, zoo het scheen niet ver af was; doch ze werd voorgekomen door de +verschijning van den baron van Bradwardine in persoon die, geroepen door Davie Gellatley, +thans naderde, „geheel met gastvrije gedachten bezield,” en wel met zulke geweldige +schreden, dat Waverley daardoor aan de zeven-mijls laarzen uit het kindersprookje +herinnerd werd. Hij was rank, schraal, krachtig en grijs, ofschoon iedere spier door +aanhoudende oefening, nog volkomen lenig en rekbaar was. Hij was met weinig zorg gekleed, +en meer als een Franschman dan een Engelschman van dien tijd, terwijl hij, met zijn +harde trekken en zijn stijve houding, eenigszins geleek op een Zwitserschen garde-officier, +die eenigen tijd te Parijs gelegen had en wel de kleêrdracht, maar niet het gemakkelijke +in de manieren van de inwoners dier wereldstad zich had eigen gemaakt. Om de waarheid +te zeggen waren zijn taal en zijn gewoonten even zonderling als zijn geheele voorkomen. +</p> +<p>Als een gevolg van zijn natuurlijken aanleg voor de studie, of misschien volgens eene +zeer algemeene gewoonte in Schotland, om de jonge lieden van rang in de rechten te +laten studeeren, had men hem voor de balie opgeleid. Maar daar de staatkundige denkwijze +zijner familie de hoop voor hem afsneed om in deze loopbaan vooruit te komen, had +de heer Bradwardine gedurende verscheidene jaren gereisd, en was in den krijgsdienst +eener vreemde mogendheid getreden. Na in 1715 deel aan de staatkundige woelingen te +hebben genomen, waar hij in <span class="corr" id="xd33e1009" title="Bron: moeijelijkheden">moeielijkheden</span> met de regeering geraakte, had hij in afzondering geleefd, en bijna geen omgang gehad, +dan met lieden van zijn beginselen uit de buurt. De vereeniging van de pedanterie +des rechtsgeleerden, met den militairen trots des krijgsmans, zou aan meer dan een +ijverig lid der corpsen vrijwilligers van onze dagen den tijd voor den geest roepen, +toen de toga onzer pleiters dikwijls over een schitterend uniform geworpen werd. Voeg +hierbij de vooroordeelen eener aloude afkomst en eener Jacobietische staatkunde, niet +weinig versterkt door de uitoefening van een onafhankelijk gezag, dat, ofschoon beperkt +binnen de grenzen van zijne heerlijkheid en de daartoe behoorende halfbeschaafde bewoners, +aldaar onbetwistbaar en onbetwist was. Want, zoo als hij gewoon was aan te merken, +„de landen van Bradwardine, Tully-Veolan, en andere, waren tot eene vrije baronie +verheven, door een Charter van David den Eerste, <i lang="la">cum liberali potestate habendi curias et justicias, cum fossa et furca et saka et +soka, et thol et theam et infang-thief et outfang-thief, sive hand-habend, sive bakbarand.</i>”<a class="noteRef" id="xd33e1015src" href="#xd33e1015" title="Ga naar noot 1.">1</a> De bijzondere meening van al deze Cabalistische woorden wist bijna niemand te verklaren; +maar ze beteekenden over het geheel, dat de baron van Bradwardine zijne vazallen en +meijers naar verkiezing mocht gevangen <span class="pageNum" id="pb49">[<a href="#pb49">49</a>]</span>nemen, vonnissen en terechtstellen. Evenals Jacobus I, was de tegenwoordige bezitter +van dit gezag echter eer geneigd om over zulk een voorrecht te spreken, dan er gebruik +van te maken; en, behalve dat hij twee wilddieven in den kerker van den ouden toren +van Tully-Veolan wierp waar ze geweldig verontrust werden door spoken, en bijna opgevreten +door ratten, en dat hij een oude vrouw had laten vastzetten, omdat ze gezegd had, +„dat er meer gekken in het huis van Laird waren dan David Gellatley,” geloof ik niet, +dat hij beschuldigd werd ooit van zijn hooge macht misbruik gemaakt te hebben. Met +dat al verleende het bewustzijn, dat hij die macht bezat, min of meer gewicht aan +zijn taal en houding. +</p> +<p>Uit de wijze, waarop hij Waverley ontving, scheen het, dat het innig genoegen, hetwelk +hij smaakte in het zien van zijns vriends neef, de stijve en statige deftigheid van +den baron van Bradwardine een weinig uit den plooi had gebracht; want de tranen stonden +den ouden heer in de oogen, toen, na Eduard eerst, volgens Engelsche gewoonte, hartelijk +de hand te hebben gedrukt, hij hem vervolgens <i lang="fr">à la mode Française</i> omhelsde, en op beide wangen kuste, terwijl zijn stevige handdruk en de hoeveelheid +Schotsche snuif door zijn <i>accolade</i> medegedeeld, wederkeerig de tranen in de oogen van zijn gast te voorschijn riepen. +</p> +<p>„Bij de eer van een edelman,” zeide hij, „het maakt mij weêr jong u hier te zien, +mijnheer Waverley! Een waardige spruit van den ouden stam van Waverley-Honour – <i lang="la">spes altera</i>, zoo als Virgilius zegt – en gij hebt precies het gelaat van de oude linie, kapitein +Waverley; niet zoo lijvig nog als mijn oude vriend Sir Everard – <i lang="fr">mais cela viendra avec le temps</i>, zooals een mijner Hollandsche kennissen, de baron van Kikkitbroeck zeide, van <i lang="fr">la sagesse de Madame son épouse</i>. – En gij hebt dus de kokarde opgezet? Best, best! schoon ik de kleur anders zou +gewenscht hebben, en dat, denk ik, zou Sir Everard ook. Maar daarover geen woord meer; +ik ben oud en de tijden zijn veranderd. – En hoe vaart de waardige Baronet, en de +schoone Freule Rachel? – Ha, gij lacht, Jonkman! maar ze was de schoone Freule Rachel +in het jaar onzes Heeren zeventien honderd en zestien; maar de tijd gaat voort – <i lang="la">et singula prædantur anni</i> – dat is ontegenzeglijk waar. Maar nogmaals, van harte welkom op mijn armoedig huis +van Tully-Veolan! Loop vlug naar huis, Rose, en zorg dat Alexander Saunderson den +ouden Chateau-Margaux op tafel zet, dien ik in het jaar 1713 uit Bordeaux naar Dundee +zond.” +</p> +<p>Rose trippelde weg, vrij deftig tot ze den eersten hoek om was, maar vervolgens met +de snelheid van eene toovernimf, ten einde den tijd te hebben, na het volvoeren van +haars vaders last, om voor haar toilet te zorgen, en haar geheelen kleinen opschik +voor den dag te halen, eene bezigheid waarvoor het naderend etensuur maar weinige +oogenblikken overliet. +</p> +<p>„Wij kunnen niet wedijveren met de weelde van uwe Engelsche tafel, kapitein Waverley, +of u de <i lang="la">epulæ lautiores</i> van Waverley-Honour geven – ik zeg liever <i lang="la">epulæ</i> dan <i lang="la">prandium</i>, omdat de laatste spreekwijze gemeenzamer is; <i lang="la">Epulæ ad senatum prandium vero ad populum attinet</i>,<a class="noteRef" id="xd33e1056src" href="#xd33e1056" title="Ga naar noot 2.">2</a> zegt Suetonius Tranquillus. Maar ik vertrouw, dat mijn Bordeaux u zal smaken; <span class="pageNum" id="pb50">[<a href="#pb50">50</a>]</span><i lang="fr">c’est des deux oreilles</i>, zoo als kapitein Vinsauf placht te zeggen – <i lang="la">vinum primæ notæ</i>, noemde hem het hoofd van het St. Andreas-collegie. En, nog eens, kapitein Waverley, +ik ben recht blijde, dat gij hier zijt, om het beste te drinken, dat mijn kelder opleveren +kan.” +</p> +<p>Deze toespraak, met de noodige tusschengevoegde antwoorden, duurde van het einde der +laan, waar zij elkander ontmoetten, tot aan de deur van het huis, waar vier of vijf +bedienden in ouderwetsche liverei, aan wier hoofd Alexander Saunderson de keldermeester, +bij wien nu geen spoor meer te zien was van zijn tuinwerk, hen in <i lang="fr">grand costume</i> ontvingen. +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">In een oude voorzaal, breed en wijd, met piek en boog behangen, +</p> +<p class="line">Met harnas en met schild, waarop veel beukens was ontvangen.</p> +</div> +<p class="first">Met veel statie, en nog meer hartelijke vriendschap, geleidde de Baron, zonder zich +in eenig tusschen gelegen vertrek op te houden, zijn gast naar de groote eetkamer, +met een zwart-eikenhouten beschot, en verder versierd met de afbeeldingen van zijn +voorgeslacht, waar eene tafel gedekt was voor zes personen, en een ouderwetsch <span class="corr" id="xd33e1078" title="Bron: bufet">buffet</span> al het oude en zware zilver der Bradwardinesche familie ten toon spreidde. Thans +werd eene klok gehoord, aan den ingang der oprijlaan; want een oud man, die op galadagen +de dienst van portier waarnam, had het nieuws van Waverleys komst vernomen, en zich +naar zijn post begevende, kondigde hij de komst van nog andere gasten aan. +</p> +<p>Deze waren, gelijk de Baron zijn jongen vriend verzekerde, zeer achtenswaardige personen. +„Daar was de jonge heer van Balmawhapple, een Falconer, van den huize van Glenfarquhar, +een groot liefhebber van de jacht – <i lang="la">gaudet equis et canibus</i> – maar overigens een zeer bescheiden jongmensch. Ook was er de heer van Killancureit, +die zijn ledigen tijd met boomkweekerij en akkerbouw doorbracht, en zich beroemde +de eigenaar te zijn van een stier van onovertroffen verdienste, afkomstig uit het +graafschap van Devon (het <i lang="la">Damnonia</i> der Romeinen, zoo wij Robert van Cirencester mogen gelooven.) Hij is, zooals ge uit +zijne bezigheden wel opmerken zult, slechts van geringe afkomst – <i lang="la">servabit odorem testa diu</i><a class="noteRef" id="xd33e1091src" href="#xd33e1091" title="Ga naar noot 3.">3</a> – en ik geloof (onder ons) dat zijn grootvader niet veel bijzonders was – een Bullsegg, +die hierheen kwam als rentmeester, of baljuw, of zoo iets, bij den laatsten Girnigo +van Killancureit, die aan verval van krachten stierf. Na zijns meesters dood, mijnheer, +– men zou zulk een schandaal nauwelijks gelooven, – huwde deze Bullsegg, die een knap +en goed uiterlijk had, met de weduwe, die jong en verliefd van aard was, en stelde +zich in bezit van dit landgoed, dat, volgens eene bepaling van wijlen haar echtgenoot, +op dit ongelukkige wezen verviel, in rechtstreeksche tegenspraak met eene ongeregistreerde +leensbepaling, en ten nadeele van des erfbestellers eigen vleesch en bloed, in den +persoon van zijn natuurlijken erfgenaam en neef in den tweeden graad, Girnigo van +Tipperhewit, wiens geslacht door het daaruit ontstane proces dermate in verval geraakte, +dat de vertegenwoordiger er van thans zonder eenigen rang dient in de Hooglandsche +<i lang="en">Black-Watch</i><span class="pageNum" id="pb51">[<a href="#pb51">51</a>]</span><a class="noteRef" id="xd33e1097src" href="#xd33e1097" title="Ga naar noot 4.">4</a>. Maar deze mijnheer Bullsegg van Killancureit, die nog leeft, heeft goed bloed in +zijn aderen, door zijne moeder en grootmoeder, die beide van de familie van Pickletillim +waren, en is wel gezien en bemind en weet zich heel goed te gedragen. En God beware +ons, kapitein Waverley, dat wij, lieden van onberispelijke afkomst, met minachting +op hem zouden neerzien, daar het mogelijk is, dat in de achtste, negende of tiende +generatie, zijn nageslacht, in zekere mate, gelijk zal staan met den ouden adel des +lands. Rang en voorouders, mijnheer, behoorden de laatste woorden in den mond van +ons, lieden van onbesproken stam te zijn – <i lang="la">vix ea nostra voco</i>, zooals Ovidius zegt. Er komt ook nog een geestelijke van de ware, schoon verdrukte +Episcopale kerk van Schotland. Hij was een martelaar voor hare zaak, na het jaar 1715, +toen een Whigsche oproerbende zijn kerk verwoestte, zijn koorkleed verscheurde en +zijn woning beroofde van vier zilveren lepels, terwijl ze desgelijks eetwaren en twee +vaten, een met tafel- en een met sterk bier, behalve drie flesschen brandewijn meêpakten.<a class="noteRef" id="xd33e1116src" href="#xd33e1116" title="Ga naar noot 5.">5</a> Mijn baljuw en zaakwaarnemer, de heer Duncan Mackwheeble is de vierde op onze lijst. +Het is niet bekend wegens de onzekerheid van de oude spelling, of hij behoort tot +het geslacht van <i>Wheedle</i> of van <i>Quibble</i>;<a class="noteRef" id="xd33e1126src" href="#xd33e1126" title="Ga naar noot 6.">6</a> maar beide hebben uitstekende rechtsgeleerden voortgebracht” +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">Terwijl hij hen aldus beschreef naar uitzicht en geslacht, +</p> +<p class="line">Trad ieder binnen, en ’t diner werd spoedig opgebracht.</p> +</div> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e1015"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e1015src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> Hoog en laag recht, van kerker en van kaak. <a class="fnarrow" href="#xd33e1015src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e1056"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e1056src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">2</a></span> Epulæ (feestmaal) is voor den Senaat; prandium (maaltijd) is voor het volk. <a class="fnarrow" href="#xd33e1056src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e1091"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e1091src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">3</a></span> De vaas zal lang den geur bewaren. <a class="fnarrow" href="#xd33e1091src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e1097"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e1097src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">4</a></span> Zwarte wacht. Vier-en-twintig jaren lang is dit corps bekend geweest onder den titel +van het 42ste regiment. Maar bij de oprichting haalde dit 42ste en het Gaelsch <i lang="gd">freicudan dhu</i>, en <i lang="en">black-watch</i>, „zwarte wacht” in het Engelsch, een naam, die zijn ontstaan verschuldigd was aan +de donkere kleur der uniform (zwart, groen en blauw) die erg afstak bij het scharlakenrood +der linietroepen. De onafhankelijke <span class="corr" id="xd33e1105" title="Bron: compagnien">compagniën</span> van de „<i lang="en">black-watch,</i>” waren samengesteld uit personen die in andere regimenten een hoogeren rang bekleedden; +over het algemeen waren het allen jonge edellieden of edellieden zonder fortuin; men +had er zelfs onder die er bedienden op nahielden om hunne wapenen te dragen. <a class="fnarrow" href="#xd33e1097src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e1116"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e1116src" title="Ga terug naar noot 5 in tekst.">5</a></span> Zie <a href="#aant.i">Aanteekening I</a>. Episcopale kerk van Schotland. <a class="fnarrow" href="#xd33e1116src" title="Ga terug naar noot 5 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e1126"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e1126src" title="Ga terug naar noot 6 in tekst.">6</a></span> <i lang="en">Wheedle. To wheedle</i>, verleiden, met mooie woorden fleemen. <i lang="en">Quibble</i>, haarklooverij, woordenspel. De baron vermaakte zich door dit woordenspel, met zijn +baljuw en de advocaten bijeen te nemen. <a class="fnarrow" href="#xd33e1126src" title="Ga terug naar noot 6 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch1.11" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch1.11.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">ELFDE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">DE MAALTIJD.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Het onthaal was overvloedig en keurig naar de Schotsche mode van dien tijd, en de +gasten deden den maaltijd groote eer aan. De Baron at als een uitgehongerd soldaat; +de heer van Balmawhapple als een jager; Bullsegg van Killancureit als een boer; Waverley +zelf als een reiziger; en de rentmeester Mackwheeble als alle vier te zamen; maar +uit eerbied, <span class="pageNum" id="pb52">[<a href="#pb52">52</a>]</span>of om door zijn houding te toonen, dat hij gevoelde in de tegenwoordigheid van zijn +patroon te zijn, – zat hij op den rand van zijn stoel, op een afstand van drie voet +van de tafel, en boog hij zich, om in gemeenschap met zijn bord te blijven, zoo sterk +voorover dat degene die tegenover hem zat, alleen de top van zijne pruik kon te zien +krijgen. +</p> +<p>Deze ootmoedige houding zou misschien voor iemand anders ongemakkelijk zijn geweest, +maar langdurige gewoonte maakte die, hetzij zittende of wandelende, voor den waardigen +rentmeester lang niet moeielijk. In het laatste geval veroorzaakte het, ongetwijfeld, +een niet zeer bevallig uitsteken van zijn persoon naar dengene, die achter hem mocht +loopen; maar daar deze altijd zijn minderen waren (want de heer Mackwheeble was zeer +oplettend om voor alle hoogeren plaats te maken), stoorde hij er zich weinig aan, +als zijne minderen minachting of onbeleefdheid in zijn houding zochten. Vandaar dat +hij, over de binnenplaats op en neer waggelende, naar zijn ouden grijzen hit, wel +min of meer op een hond geleek, die op zijn achterste pooten loopt: +</p> +<p>De onbeëedigde geestelijke was een nadenkend en belangwekkend oud man, wiens uiterlijk +verried dat hij een lijder was om des gewetens wil, Hij was een diergenen, +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">„Die zonder dat ze zijn gedwongen, +</p> +<p class="line">Hun ambt en voordeel offeren.”</p> +</div> +<p class="first">De rentmeester was dan ook gewoon, wanneer de Baron het niet hoorde, om met dezen +gril van den heer Rubrick een weinig den spot te drijven, en hem zijn overdrevene +kieschheid te verwijten. En inderdaad, men moet bekennen, dat hij zelf, ofschoon in +zijn hart een vurig voorstander van het verbannen koninklijk huis, zich vrij wel geschikt +had in al de verschillende gebeurtenissen van zijn tijd: zoo dat David Gellatley hem +eenmaal beschreef als een bijzonder goed man, die een zeer kalm en vreedzaam geweten +bezat, <i>dat hem nooit eenig leed berokkende</i>. +</p> +<p>Toen de tafel afgenomen was, stelde de Baron de gezondheid van den koning in, terwijl +hij het beleefdelijk aan het geweten zijner gasten overliet, op den Souverein <i lang="la">de facto</i> of <i lang="la">de jure</i> te drinken, al naar gelang van hunne staatkundige denkwijze. Thans werd het gesprek +algemeen; en kort daarop verwijderde zich freule Bradwardine, die aan tafel met natuurlijke +bevalligheid en eenvoudigheid de rol van gastvrouw op zich genomen had, terwijl haar +voorbeeld door den geestelijke gevolgd werd. Onder het overige gezelschap ging de +wijn, die de lofspraken van den gastheer ten volle rechtvaardigde, onophoudelijk rond, +schoon Waverley, niet zonder eenige moeite, vrijheid verkreeg, om zijn glas soms te +laten staan. Eindelijk, toen de avond meer en meer begon te vallen, gaf de Baron een +bijzonder teeken aan den heer Saunders Saunderson, of, zoo als hij hem schertsende +noemde, <i lang="la">Alexander ab Alexandro</i>, waarop deze met een beteekenisvollen knik het vertrek verliet. Kort daarop keerde +hij terug, terwijl op zijn deftig gelaat een plechtige en geheimzinnige glimlach zich +vertoonde en hij een klein eiken kistje met koperen sieraden van zonderlingen vorm +voor zijn heer neerzette. De Baron haalde een sleutel uit zijn zak, opende het kistje, +waaruit een gouden beker van een vreemd, antiek voorkomen te voorschijn kwam, welke +den vorm had van een opstaanden beer, en dien de eigenaar met een gemengden blik van +eerbied, trots en genoegen aanzag, waardoor Waverley onwederstaanbaar herinnerd werd +aan Ben Jonson’s <span class="pageNum" id="pb53">[<a href="#pb53">53</a>]</span><i>Tom Otter</i>, met zijn bul, paard en hond, zoo als deze spotvogel lachende de drie voornaamste +bekers bij zijn tafel noemde. Maar de heer Bradwardine keerde zich beleefdelijk tot +hem, en verzocht hem dit belangrijk overblijfsel uit den ouden tijd eens goed te bezichtigen. +„Het stelt,” zeide hij, „het wapen onzer familie voor, een beer, gelijk gij ziet, +en opstaande; omdat een goed wapenkundige gewoon is ieder dier af te beelden in zijn +edelsten stand, gelijk een paard <i>springend</i>, een jachthond <i>loopend</i>, en, zoo als natuurlijk is, een roofdier in <i lang="la">actu ferociori</i> in eene vechtende, verscheurende en verslindende houding. Nu, mijnheer, dragen wij +dit hoog achtbaar wapenschild bij open brief of patent, van Frederik Barbarossa, keizer +van Duitschland, aan mijn voorzaat Godmund Bradwardine verleend, daar het de helmcier +is van een reusachtigen Deen, door hem in het Heilige Land verslagen, en wel in een +tweegevecht over een gerezen verschil omtrent de kuischheid van des keizers echtgenoot +of dochter; de overlevering zegt niet nauwkeurig, welke; en dus gelijk Virgilius zegt +– +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line"><i lang="la">Mutemus clypeos Danaumque insignia nobis Aptemus</i>.<a class="noteRef" id="xd33e1181src" href="#xd33e1181" title="Ga naar noot 1.">1</a>.</p> +</div> +<p class="first">Maar wat den beker betreft, kapitein Waverley, deze werd vervaardigd op last van Sint +Duthac, Abt van Aberbrothock, uit dankbaarheid jegens een anderen Baron van den huize +van Bradwardine, die het erfgoed van dat klooster moedig tegen zekere aanmatigende +edelen verdedigd had. De beker wordt niet ongepast. „de gezegende beer” van Bradwardine +genoemd, schoon de oude doctor Doubleit hem schertsend de Ursa Major placht te heeten, +en, in oude Katholijke tijden, schreef men hem zekere eigenschappen van een geheimzinnigen +en bovennatuurlijken aard toe. En schoon ik aan zulke <i lang="la">anilia</i><a class="noteRef" id="xd33e1188src" href="#xd33e1188" title="Ga naar noot 2.">2</a> niet hecht, zoo is het zeker, dat hij altijd als een plechtige standaard-beker en +erfstuk van onze familie beschouwd, en nooit dan bij hooge feesten gebruikt is; en +daar de komst van Sir Everards erfgenaam onder mijn dak voor mij zulk een feestdag +is, wijd ik dezen dronk aan het welzijn en den voorspoed van het oude en hoog te vereeren +huis van Waverley.” +</p> +<p>Onder deze lange aanspraak, goot hij met alle voorzichtigheid een met spinrag bezette +flesch rooden wijn in den beker, die ongeveer een halve flesch bevatte; en, na ten +slotte de flesch aan den keldermeester te hebben gegeven, om ze zorgvuldiglijk onder +dezelfde helling te houden, sloeg hij met veel plechtigheid den inhoud „des gezegenden +beers van Bradwardine” naar binnen. +</p> +<p>Eduard zag met schrik en ontsteltenis, hoe het dier rondging, en dacht met groote +onrust en angst aan het gepaste motto: „wacht u voor den beer,” doch gevoelde maar +al te wel, dat, daar niemand van de gasten zwarigheid maakte hem deze buitengewone +eer te bewijzen, eene weigering van zijn kant, om hunne hoffelijkheid te beantwoorden, +ten hoogste kwalijk zou worden opgenomen. Hij besloot zich dus aan dit staaltje van +dwingelandij te onderwerpen, en daarna, zoo mogelijk, de tafel te verlaten, en op +de sterkte van zijn gestel vertrouwende, deed hij het gezelschap <span class="pageNum" id="pb54">[<a href="#pb54">54</a>]</span>bescheid met den inhoud des bekers, en gevoelde zich minder bezwaard door den dronk, +dan hij zich had kunnen voorstellen. De overigen, wier tijd beter was waargenomen, +begonnen blijken van de uitwerking van het druivensap te geven: „de goede wijn deed +zijne goede werking.” De eischen der <i>etiquette</i> en de trotschheid op geboorte, begonnen plaats te maken voor den weldadigen invloed +van het sterrebeeld van den Beer, en de deftige titels, waarmede de drie heeren elkander +tot hiertoe hadden aangesproken, werden nu gemeenzaam tot Tully, Bally en Killie verkort. +Toen ettelijke flesschen geleegd waren, verzochten de twee laatsten, na met elkander +gefluisterd te hebben, verlof om (eene vroolijke tijding voor Eduard!) en beker van +dankzegging te mogen vragen. Deze werd na eenig uitstel, ten laatste uitgedronken, +en Waverley begreep dat de Bacchanaliën voor dien avond ten einde waren. Nooit in +zijn leven had hij zich sterker vergist. +</p> +<p>Daar de gasten hunne paarden in de kleine herberg, of uitspanning, zoo als het genoemd +werd, van het dorp hadden gelaten, kon de Baron, zonder aan de beleefdheid te kort +te doen, niet nalaten de laan met hen op te wandelen; en Waverley voegde zich uit +hetzelfde beginsel en om, na den verhittenden maaltijd, den koelen zomeravond te genieten, +bij het gezelschap. Maar toen zij bij Luckie Macleary aankwamen, gaven de heeren van +Balmawhapple en Killancureit te kennen, dat zij hunne dankbaarheid voor de genotene +gastvrijheid op Tully-Veolan wenschten te betuigen, door met hun gastheer en zijn +vriend, kapitein Waverley, wat ze met een technieken term „<i lang="gd">deoch an doruis</i>” noemden, een glaasje op de valreep<a class="noteRef" id="xd33e1204src" href="#xd33e1204" title="Ga naar noot 3.">3</a> ter eere van des Barons gastvrijheid te gebruiken. +</p> +<p>Ik mag niet nalaten op te merken, dat de rentmeester, die bij ondervinding wist, dat +het feest van den dag, hetwelk tot hiertoe op kosten van zijn patroon had plaats gegrepen, +voor een gedeelte op zijn zak zou kunnen neerkomen, zijn kreupelen grijzen hit beklommen, +en half in de vroolijkheid van zijn hart, half uit vrees van in de rekening betrokken +te worden, het in een harden galop gezet had – aan een draf viel niet te denken – +en alreeds het dorp was uitgereden. De overigen traden de herberg binnen, terwijl +Eduard zich in weerlooze onderwerping liet medeslepen; want zijn gastheer fluisterde +hem toe, dat een aarzeling bij zulk een voorslag zou beschouwd worden als een zwaar +vergrijp tegen de <i lang="la">leges conviviales</i>, de regels van een vroolijk samenzijn. De weduwe Macleary scheen dit bezoek verwacht +te hebben, wat gemakkelijk kon, want gewoonlijk werden alle vroolijke partijen, niet +alleen op Tully-Veolan, maar ook op de andere heerenhuizen in Schotland, zestig jaar +geleden op deze wijze besloten. De gasten kweten zich daarbij tevens van hun plicht +van dankbaarheid jegens den gastheer, moedigden het vertier van zijn uitspanning aan, +deden eer aan de plaats, die hun paarden een onderkomen verschafte, en stelden zich +schadeloos voor den door deftige, huiselijke gastvrijheid opgelegden dwang, door, +hetgeen Falstaff het zoetste gedeelte van den nacht noemt door te brengen, in den +ongedwongen omgang, alleen in een kroeg te vinden. +</p> +<p>Dientengevolge had Luckie Macleary, in het blijde vooruitzicht op het bezoek der aanzienlijke +gasten, voor het eerst in veertien dagen <span class="pageNum" id="pb55">[<a href="#pb55">55</a>]</span>haar huis geveegd, haar turfvuur tot zulk eene warmte gestookt, als het saizoen, in +haar vochtige hut, zelfs midden in den zomer vorderde; hare houten tafel pas geschuurd, +gedekt, den lammen poot er van met een stuk turf onderschraagd, vier of vijf even +lompe, zware stoelen, gerangschikt zoo als de oneffenheid van haar leemen vloer dit +het best toeliet; en na zich verder met haar wit kapsel, mantelkraag en scharlaken +doek, te hebben getooid, wachtte zij, in de hoop op goede winst, deftig het gezelschap +af. Toen de gasten onder de berookte daksparren van Luckie Macleary’s dicht met spinraggen +prijkend vertrek gezeten waren, verscheen de waardin, die reeds een wenk van den heer +van Balmawhapple ontvangen had, met een grooten tinnen kan, die ten minste drie kan +bevatte, in de wandeling „de gekuifde kip” genaamd, en welke, in de taal der waardin, +„overliep,” dat is, tot den rand gevuld was met uitstekenden zoo even getapten rooden +wijn. +</p> +<p>Het bleek spoedig dat het weinigje verstand, hetwelk de beer niet verslonden had, +door de kip zou worden opgepikt; maar de verwarring die meer en meer de overhand nam, +begunstigde Eduards besluit, om den vroolijk rondgaanden beker te vermijden. De overigen +begonnen druk en allen te gelijk, te babbelen, terwijl ieder zijn deel in het gesprek +nam, zonder in het minst acht te slaan op zijn buurman. De baron van Bradwardine zong +Fransche <i lang="fr">chansons-à-boire</i>, en declameerde Latijnsche versjes; Killancureit sprak over boomsnoeien en ploegen +en het scheren van eenjarige lammeren, en tweejarige schapen, over kalven en koeien +en bunsings en een ingediende wet op de tolhekken, terwijl Balmawhapple, op hooger +nooten dan beiden, pochte op zijn paard, zijn valken en een jachthond, „de Fluiter” +genaamd. Te midden van al dit geraas riep de Baron bij herhaling om stilte; en toen +ten laatste het instinct van beleefde tucht zoo ver de overhand kreeg, dat hij voor +een oogenblik werd aangehoord, haastte hij zich om hunne oplettendheid te verzoeken +„voor een soldatenlied, en lievelingsstuk van den maarschalk hertog van Berwick;” +en daarop, zoo goed hij kon, de manier en toon van een Franschen musketier nabootsende, +begon hij terstond: +</p> +<div lang="fr" class="lgouter"> +<p class="line">Mon coeur volage, dit elle, +</p> +<p class="line xd33e226">N’est pas pour vous, garçon; +</p> +<p class="line">Est pour un homme de guerre, +</p> +<p class="line xd33e226">Qui a barbe au menton, +</p> +<p class="line xd33e232">Lon, Lon, Laridon. +</p> +<p class="line">Qui porte chapeau à plume, +</p> +<p class="line xd33e226">Soulier à rouge talon, +</p> +<p class="line">Qui joue de la flûte, +</p> +<p class="line xd33e226">Aussi du violon, +</p> +<p class="line xd33e232">Lon, Lon, Laridon.</p> +</div> +<p class="first">Balmawhapple kon het niet langer uithouden, maar viel in, met hetgeen hij een v.…..d +mooi lied noemde, door Gibby <span class="corr" id="xd33e1243" title="Bron: Guethroughwi’t">Gaethroughwi’t</span>, den speelman van Cupar opgesteld, en zonder meer, hief hij aan: +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">Ik trok langs de heide van Glenbarchans heen, +</p> +<p class="line xd33e226">En over het moerige Killibraid veen, +<span class="pageNum" id="pb56">[<a href="#pb56">56</a>]</span></p> +<p class="line">En menigmaal poogde ik, soms uren aaneen, +</p> +<p class="line xd33e226">Het dartele korhoen te vinden<a class="noteRef" id="xd33e1254src" href="#xd33e1254" title="Ga naar noot 4.">4</a>.</p> +</div> +<p class="first">De Baron, wiens stem onder het luidere en meer geruchtmakende geschreeuw van Balmawhapple +verloren ging, gaf den wedstrijd op, maar ging voort Lon, Lon, Laridon, te <span class="corr" id="xd33e1263" title="Bron: neurieën">neuriën</span> terwijl hij zijn gelukkiger mededinger, die met de oplettendheid van het gezelschap +vereerd was, met een oog van verachting beschouwde, en Balmawhapple voortging: +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">En als het dan schichtig zich hief in de lucht, +</p> +<p class="line">Dan snapte ik het vaak in zijn rijzende vlucht; +</p> +<p class="line">’k Droeg zelden mijn weitasch in ’t veld zonder vrucht: +</p> +<p class="line xd33e226">Niets kon waar ik aanleî me ontsnellen.</p> +</div> +<p class="first">Na te vergeefs gepoogd te hebben zich het tweede vers te herinneren, zong hij het +eerste weder over, en verklaarde, onder het voortzetten van zijn triomf, dat er meer +gezond verstand in stak dan in al den onzin van Frankrijk, en van het graafschap Fife +op den koop toe. De Baron antwoordde alleen met het langzaam nemen van een snuifje +en met een blik van onuitsprekelijke verachting. Maar die edele bondgenooten, de Beer +en de Hen, hadden den landjonker den gewonen eerbied uit het oog doen verliezen dien +hij Bradwardine anders toedroeg. Hij noemde den wijn <i>bogt</i>, en riep met groot geschreeuw om brandewijn. Deze werd gebracht, en nu benijdde de +duivel der staatkunde zelfs de harmonie, uit een Poolschen landdag ontstaan, alleen +omdat er geen enkele toornachtige wanklank in de vreemde ineensmelting van geluiden +gehoord werd. Door dezen drank aangehitst vroeg de heer van Balmawhapple, nu boven +alle mogelijke knikken en wenken verheven, waarmede de Baron van Bradwardine, uit +kieschheid jegens Eduard, hem tot hiertoe belet had zich in staatkundige beschouwingen +te verdiepen, met luide stemme een gevulden beker, terwijl hij den volgenden toast +instelde: „aan den kleinen heer in zwart fluweel, die zoo veel dienst deed in 1702, +en moge de schimmel den nek breken over een molshoop!” +</p> +<p>Eduard had op dit oogenblik zijn zinnen niet genoeg bijeen om zich te herinneren, +dat koning Willems val, welke zijn dood veroorzaakte, naar men zeide veroorzaakt werd +door het struikelen van zijn paard over een molshoop; maar hij voelde zich echter +geneigd zich over een dronk te ergeren, die, naar den blik uit Balmawhapple’s oog +te oordeelen, een bijzonder vijandelijke toespeling scheen te bevatten op het bewind +waaronder hij diende. Maar, eer hij spreken kon, had de baron van Bradwardine den +twist al opgevat. „Mijnheer! welke ook mijn gevoelens, <i lang="la">tanquam privatus</i>, in zulke zaken wezen mogen, ik zal niet dulden, dat gij iets zegt, dat in staat +is een onder mijn dak gehuisvesten edelman te kwetsen. Mijnheer, zoo gij geen eerbied +hebt voor de wetten der wellevendheid, ontzie dan ten minste den krijgsmanseed, het +<i lang="la">sacrumentum militare</i>, waardoor ieder officier verbonden is aan den standaard, waarop <span class="pageNum" id="pb57">[<a href="#pb57">57</a>]</span>hij den eed heeft afgelegd. Zie bij Titus Livius, wat hij zegt van die Romeinsche +soldaten, welke ongelukkig genoeg waren om <i lang="la">exeure sacramentum</i>, hun legereed te schenden; maar ge zijt onkundig, mijnheer, zoowel in de oude geschiedenis +als in de moderne hoffelijkheid.” +</p> +<p>„Niet zoo onkundig als gij wel gelieft te zeggen,” brulde Balmawhapple. „Ik weet wel, +dat gij spreekt van het plechtige <i>Verbond</i> en de <i>Overeenkomst</i>; maar zoo al de Whigs in de hel dat hadden wat …” +</p> +<p>Hier spraken de Baron en Waverley beide te gelijk, terwijl de eerste uitriep: „zwijg, +mijnheer! Gij legt niet alleen uwe onwetendheid aan den dag, maar onteert uw vaderland +in het bijzijn van een vreemdeling en een Engelschman.” Waverley van zijn kant verzocht +op hetzelfde oogenblik den heer Bradwardine verlof, om zelf eene beleediging te wreken, +die hem persoonlijk gold. Maar de Baron was door wijn, toorn en minachting boven alle +ondermaansche bedenkingen verheven. +</p> +<p>„Kapitein Waverley, ik bid u, houd u toch stil; gij zijt elders, misschien, <i lang="la">sui juris</i>, – uw eigen meester, wil ik zeggen en bevoegd, naar ik vooronderstel, voor u zelven +te denken en te spreken; maar op mijn grondgebied, in deze geringe baronie van Bradwardine, +en onder dit dak, dat quasi het mijne is, daar het van mij afhangt wie daaronder gehuisvest +zal zijn, sta ik bij u in <i lang="la">loco parentis</i> en ben verplicht te zorgen, dat u geen onheil overkome. En wat u betreft, mijnheer +Falconer van Balmawhapple, ik waarschuw u, laat mij niet meer merken dat gij de wegen +der wellevendheid overtreedt.” +</p> +<p>„En ik zeg u, mijnheer Cosmo Comyne Bradwardine van Bradwardine en Tully-Veolan,” +hernam de jager, met innige verontwaardiging, „dat ik iedereen dood zal schieten, +die mijn toast weigert, laat hem een Engelsche Whig zijn, met een zwart lintje om +den hals, of een overlooper die zijn eigene vrienden verlaat, om gunst te zoeken bij +de ratten van Hannover.” +</p> +<p>In een oogenblik waren de beide degens ontbloot, en eenige wanhopige stooten gewisseld. +Balmawhapple was jong, stout en vlug; maar de Baron, zijn wapen oneindig meer meester, +zou weldra den genadestoot hebben gegeven, als hij niet te veel onder den invloed +van den Grooten Beer had gestaan. +</p> +<p>Eduard sprong vooruit om de beide strijders te scheiden, maar struikelde en viel over +het lichaam van den heer van Killancureit, die lang uit op den grond lag. Hoe Killancureit, +op zulk een kritiek oogenblik, in deze liggende houding kwam, is nooit juist bekend +geworden. Sommigen dachten dat bij bezig was met zich onder de tafel te verschuilen; +hij zelf beweerde dat hij struikelde, terwijl hij een dicht bijstaande stoel greep, +om een ongeluk te voorkomen, door Balmawhapple daarmede neêr te vellen. Hoe dit ook +zij, indien geen vlugger hulp dan de zijne, of die van Waverley, tusschenbeide gekomen +was, zou er zeker bloed zijn gestort. Maar het welbekende zwaardengekletter, dat niets +vreemds was in hare woning, joeg Luckie Macleary op, die gerust buiten den aarden +muur der stulp gezeten was, verdiept in het opmaken van de rekening, ofschoon haar +oogen voortdurend op een vroom tractaat op haar schoot, gevestigd waren. Zij stortte +moedig binnen, onder het uitgillen van: „Waarom moeten toch de heeren elkaâr hier +doodslaan, en het huis van een eerlijke weduw schande aandoen? Is er dan in het open +veld geen gelegenheid om te vechten?” een vertoog, dat ze ondersteunde door haar doek +<span class="pageNum" id="pb58">[<a href="#pb58">58</a>]</span>met groote behendigheid over de degens der vechtenden te werpen. Middelerwijl stormden +de bedienden binnen, en daar deze toevallig tamelijk nuchter waren, gelukte het hun, +met behulp van Eduard en Killancureit, de verwoede strijders te scheiden<span class="corr" id="xd33e1311" title="Niet in bron">.</span> Laatstgenoemde voerde Balmawhapple weg, wraak zwerende tegen iederen Whig, Presbyteriaan +en dweeper in Engeland en Schotland, van <span class="corr" id="xd33e1313" title="Bron: John-o’Groat’s">John o’Groat’s</span> af tot aan Kaap Lands Einde<a class="noteRef" id="xd33e1316src" href="#xd33e1316" title="Ga naar noot 5.">5</a> toe, en het was slechts met vele moeite dat hij eindelijk op zijn paard gezet werd. +</p> +<p>Met den bijstand van Saunder Saunderson, geleidde onze held den baron van Bradwardine +naar zijn woning, maar kon niet van hem verkrijgen naar bed te gaan, voor en aleer +hij een lange en geleerde redevoering had gehouden over hetgeen dien avond was voorgevallen, +waarvan echter niets verstaanbaar was, behalve iets over de Centauren en de Lapithen. +</p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e1181"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e1181src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> Verwisselen wij van schild en trekken wij der Grieken wapenrusting aan. <a class="fnarrow" href="#xd33e1181src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e1188"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e1188src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">2</a></span> Oude wijvepraatjes. <a class="fnarrow" href="#xd33e1188src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e1204"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e1204src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">3</a></span> Zie <a href="#aant.k">Aanteekening K</a>. De afscheidsdronk. <a class="fnarrow" href="#xd33e1204src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e1254"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e1254src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">4</a></span> <span lang="la">Suum cuique</span>. Dit fragment eener ballade werd gedicht door Andreas MacDonald, den geestigen en +ongelukkigen auteur van <i>Vimonda</i>. W. S. <a class="fnarrow" href="#xd33e1254src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e1316"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e1316src" title="Ga terug naar noot 5 in tekst.">5</a></span> John o’ Groat’s. Het noordelijke punt van Schotland, in het graafschap Caithness. <a class="fnarrow" href="#xd33e1316src" title="Ga terug naar noot 5 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch1.12" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch1.12.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">TWAALFDE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">BEROUW EN VERZOENING.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Waverley was niet gewoon, dan met de grootste matigheid wijn te drinken. Hij sliep +dus tot laat in den volgenden morgen, en ontwaakte toen met een pijnlijke herinnering +aan het tooneel van den vorigen avond. Hij had een persoonlijke beleediging ondergaan, +– hij, een man van eer, een krijgsman en een Waverley. Het was waar, hij die ze hem +had aangedaan, was, op dat oogenblik, geen meester over het zeer geringe verstand, +hetwelk de natuur hem geschonken had; het was evenzoo waar, dat, wanneer hij voor +deze beleediging wraak nam, hij zoowel de wetten des hemels, als die van zijn land +overtreden zou; het was eindelijk waar, dat hij, door dit te doen, wellicht het leven +zou benemen aan een jonkman, die zich misschien behoorlijk van zijn maatschappelijke +plichten kweet, en hij zou dus zijn familie ongelukkig maken; of hij zelf kon zijn +eigen leven verliezen, – geen aangename kans zelfs voor den moedigste, wanneer men +alles kalm en bedaard overlegt. +</p> +<p>Al deze gedachten drukten hem zwaar op het hart; en toch keerde de eerste opvatting +telkens met onweêrstaanbare kracht terug. Hij had een beleediging ondergaan; hij was +van den huize Waverley, en tegelijk Officier. Er was geen keus; en hij begaf zich +naar de ontbijtkamer met het voornemen, om afscheid van de familie te nemen en aan +een zijner wapenbroeders te schrijven, om bij hem te komen in de herberg, halfweg +Tully-Veolan en de stad, om zoodanige boodschap aan den Heer van Balmawhapple te zenden, +als de omstandigheden schenen te vorderen. Hij vond Freule Bradwardine aan de ontbijttafel, +die met warm, zoowel tarwe- als gerstengebak, in de gedaante van brooden, koeken, +beschuit en wat dies meer zij, beladen was, evenzoo met eieren, rendiersham, lams- +en ossenvleesch, gerookte zalm, gekonfijte kweeën en al de overige lekkernijen, welke +<span class="pageNum" id="pb59">[<a href="#pb59">59</a>]</span>zelfs Johnson overhaalde, om de weelde van een Schotsch ontbijt boven dat van alle +andere landen te verheffen. Een schotel havermeelpap tegenover een zilveren kan, die +een mengsel van room en karnemelk bevatte, stond voor den baron gereed; maar Rose +verhaalde, dat hij vroeg in den morgen uitgegaan was, na bevel te hebben gegeven dat +men zijn gast niet storen zou. +</p> +<p>Waverley nam, bijna zonder een woord te spreken plaats, en met zulk een verstrooid +en afgetrokken voorkomen, dat Freule Bradwardine geen gunstig denkbeeld kon opvatten +van zijn gezellige gaven. Hij antwoordde slechts met een enkel woord op een paar aanmerkingen, +welke ze zich veroorloofde omtrent algemeene onderwerpen; zoodat ze, zich bijna teruggestooten +gevoelende in hare pogingen om hem bezig te houden, en zich heimelijk verwonderende, +dat onder een rooden rok geen betere opvoeding schuilde, hem aan zijn eigene overdenkingen +overliet, welke bestonden in het verwenschen van doctor Doubleits geliefd gesternte +van den <i>Grooten Beer</i>, als de oorzaak van al het onheil, dat reeds had plaats gehad en waarschijnlijk nog +volgen zou. Op eens echter schrikte en kleurde hij geweldig, daar hij, de oogen naar +buiten slaande, den baron en den jongen Balmawbapple arm in arm en schijnbaar in druk +gesprek voorbij zag gaan. „Heeft mijnheer Falconer hier van nacht geslapen?” vroeg +hij driftig. Rose, die niet zeer ingenomen was met de weinige korte woorden, welke +de jonge vreemdeling tot haar richtte, antwoordde droog weg „neen,” en het gesprek +was wederom ten einde. +</p> +<p>Op dit oogenblik verscheen de heer Saunderson met een verzoek van zijn meester, om +den Kapitein Waverley in een ander vertrek te mogen spreken. Met een hart, dat iets +sneller dan gewoonlijk sloeg, niet uit vrees, maar uit onzekerheid en onrust, verliet +Eduard de ontbijtzaal. Hij vond de beide heeren bij elkander staan; op het gelaat +des Barons lag eene zelfvoldane waardigheid, terwijl iets, dat naar gemelijkheid of +schaamte, zoo niet naar beide zweemde, het blozend gelaat van Balmawhapple benevelde. +De eerste stak den arm onder dien van den laatste, en terwijl hij dus met hem scheen +te wandelen, hoewel hij hem in waarheid geleidde, traden ze op Waverley toe, en nadat +ze midden in het vertrek waren blijven staan, hield de Baron met groote deftigheid +de volgende redevoering: „kapitein Waverley – mijn jonge en achtenswaardige vriend, +mijnheer Falconer van Balmawhapple, die mijne jaren en ondervinding, als niet geheel +onbedreven in alles wat de wetten van het tweegevecht of de <i lang="la">monomachia</i> betreft, geheel en al vertrouwt, heeft mij verzocht zijn tolk bij u te zijn, om u +het leedwezen te betuigen, waarmede hij zich zekere uitdrukkingen op ons <i lang="la">symposion</i> van gisteravond herinnert, welke u, die voor het oogenblik het thans bestaande bewind +dient, niet anders dan hoogst onaangenaam konden zijn. Hij bidt u, mijnheer, om de +herinnering aan deze vergrijpen tegen de wetten der wellevendheid, als iets wat zijn +meer onbeneveld verstand afkeurt, in vergetelheid te begraven, en de hand te ontvangen, +welke hij u als een pand van vriendschap aanbiedt; en ik heb niet noodig u te verzekeren, +dat niets minder dan het gevoel van <i lang="fr">dans son tort</i> te zijn, gelijk een moedig Fransch ridder, monsieur le Bretailleur mij eens bij eene +dergelijke gelegenheid toevoegde, alsmede de hooge dunk van uwe verdiensten zulk eene +bekentenis van hem konden uitlokken; want hij en geheel zijn geslacht zijn, en daarenboven +sedert onheugelijke tijden, <span class="pageNum" id="pb60">[<a href="#pb60">60</a>]</span><i lang="la">mavortia pectora</i> geweest, zooals Buchanan zegt, een stoute en oorlogzuchtige stam.” +</p> +<p><span class="corr" id="xd33e1349" title="Bron: Onmiddelijk">Onmiddellijk</span>, en met ongedwongen beleefdheid, nam Eduard de hand aan, welke Balmawhapple, of liever +de Baron, in zijn karakter van bemiddelaar, hem toestak. „Het was hem onmogelijk,” +zeide hij, „zich iets te herinneren, wat een fatsoenlijk man wenschte niet gezegd +te hebben, en hij schreef het gebeurde gaarne toe aan de overdadige feestelijkheid +van den vorigen dag.” +</p> +<p>„Dat is zeer hupsch gesproken,” antwoordde de Baron; „want het lijdt geen twijfel +dat, als iemand <i lang="la">ebrius</i> of dronken is, iets dat bij zulke plechtige en feestelijke gelegenheden kan en somtijds +zal gebeuren in den loop van het leven van een man van eer, en dat, indien dezelfde +man, wanneer hij weder frisch en nuchteren is, de beleedigende woorden herroept, door +hem in zijn opgewondenheid gesproken, men er het voor houden moet <i lang="la">vinum locutus est</i>, dat de woorden ophouden de zijne te zijn. Ondertusschen zou ik meenen dat deze verontschuldiging +niet geldt, in het geval van iemand die <i lang="la">ebriosus</i>, of een dronkaard uit gewoonte is; omdat, indien zulk een persoon het grootste gedeelte +van zijn tijd in een staat van beschonkenheid verkiest door te brengen, hij geen recht +heeft om zich vrij te maken van de plichten door het wetboek der beschaving opgelegd, +maar behoort te leeren zich vreedzaam en hoffelijk te gedragen, wanneer hij onder +den invloed van den geestrijken prikkel is. En laat ons thans aan het ontbijt gaan, +en niet meer aan deze afgedane zaak denken.” +</p> +<p>Hoe men ook er over denke moet ik toch bekennen, dat Eduard, na zulk eene voldoende +verklaring, grooter eer aan de lekkernijen van freule Bradwardine’s ontbijttafel bewees, +dan in den beginne. Balmawhapple, integendeel, scheen verlegen en neergedrukt; en +Waverley merkte nu voor het eerst op, dat zijn arm in een band hing, hetgeen de linkschheid +en verlegenheid verklaarde, waarmede hij zijn hand had aangeboden. Op eene vraag van +freule Bradwardine, mompelde hij dat zijn paard gevallen was; en daar hij scheen te +verlangen om zoowel dit onderwerp als het gezelschap te ontwijken, stond hij op zoodra +het ontbijt afgeloopen was, maakte eene buiging voor het gezelschap, en na de uitnoodiging, +van den Baron om te blijven eten van de hand gewezen te hebben, besteeg hij zijn paard +en keerde naar huis terug. +</p> +<p>Thans gaf Waverley zijn voornemen te kennen om Tully-Veolan te verlaten, tijdig genoeg +om na afloop van het middagmaal de pleisterplaats te bereiken, waar hij nachtverblijf +dacht te houden; maar het ongekunstelde en diepe leedwezen, waarmede de goedhartige +en vriendelijke oude heer dit besluit aanhoorde, benam hem den moed, om bij zijn voornemen +te volharden. Zoodra dan ook Waverley beloofd had nog eenige dagen te blijven deed +hij zijn best om de redenen te ontzenuwen, waarom hij zich verbeeldde, dat zijn gast +vroeger had willen vertrekken. „Ik zou u niet gaarne in den waan laten, kapitein Waverley, +dat ik door gewoonte of voorbeeld een voorstander ben van dronkenschap, ofschoon het +zijn kan dat, bij ons feest van gisteren avond, sommige onzer vrienden, zoo misschien +niet geheel <i lang="la">ebrii</i>, of dronken, om een zacht woord te gebruiken, <i lang="la">ebrioli</i> waren, waarmede de ouden bedoelden, wat wij noemen „iets aangeschoten.” Meen echter +niet dat ik dit van u denk Waverley, gij hebt u eerder, als een voorzichtig jongmensch +van overmaat onthouden; ook <span class="pageNum" id="pb61">[<a href="#pb61">61</a>]</span>kan het in waarheid niet van mij gezegd worden, die, ofschoon ik aan de tafel van +menig grooten generaal en maarschalk, bij hunne plechtige feesten tegenwoordig ben +geweest, de gave bezit, om mijn wijn in mate te gebruiken, en gedurende den geheelen +avond, zooals gij ongetwijfeld moet hebben opgemerkt, de grenzen van een gematigde +vroolijkheid niet te buiten ging.” +</p> +<p>Het was niet doenlijk eene stelling te bestrijden, op zulk positieven toon opgeworpen +door hem, die zeker de meestbevoegde rechter in de zaak was, hoewel, wanneer Eduard +zijn oordeel uit zijn eigene herinneringen had geput, hij de meening zou hebben uitgesproken, +dat de Baron niet alleen <i lang="la">ebriolus</i> was, maar zelfs bijna <i lang="la">ebrius</i>, of, plat gezegd, de meest beschonkene van allen, uitgezonderd misschien zijne tegenpartij, +de heer van Balmawhapple. Evenwel ging de Baron, nadat hij het verwachte, of liever +gevorderde compliment over zijne matigheid had ontvangen, voort: „Neen, mijnheer, +schoon ik zelf van een sterk gestel ben, heb ik een afschuw van de dronkenschap, en +verfoei hen die den wijn <i lang="la">gulæ causa</i>, dat is om de keel te streelen naar binnen zwelgen; hoewel ik de wet van Pittacus +van Mitylene niet goedkeur, die een misdaad, onder den invloed van <i lang="la">Liber Pater</i><a class="noteRef" id="xd33e1387src" href="#xd33e1387" title="Ga naar noot 1.">1</a> gepleegd, dubbel strafte, en ik mij zelfs niet in alle opzichten kan vereenigen met +het harde oordeel van den jongeren Plinius, in het veertiende boek van zijn <i lang="la">Historia Naturalis</i>. Neen, mijnheer, ik maak opderscheid, ik weet onderscheid te maken, en keur den wijn +alleen in zoo verre goed, dat hij opgeruimd maakt, of in de taal van Flaccus, <i lang="la">recepto amico</i>.” +</p> +<p>Dus eindigde de verantwoording, die de baron van Bradwardine noodig achtte voor het +overdadige van zijn feestelijk onthaal; en men zal ligt gelooven, dat Eduard hem niet +tegensprak of iets, dat hij zeide in twijfel trok. +</p> +<p>Vervolgens noodigde hij zijn gast tot een morgenrid uit, en beval dat David Gellatley +hen op het jachtpad, met de beide honden Ban en Buscar, zou wachten. „Want, eer het +saizoen begint, zou ik u gaarne iets van ons jachtveld laten zien, en zoo God wil, +zullen we alligt een ree ontmoeten. De ree, kapitein Waverley, mag in alle jaargetijden +gejaagd worden; want, daar het dier nooit op zijn vet behoeft te roemen, is het ook +nooit onsmakelijk, ofschoon het waar is, dat zijn vleesch niet gelijk staat met dat +van het hert<a class="noteRef" id="xd33e1401src" href="#xd33e1401" title="Ga naar noot 2.">2</a>. Maar ge zult zien, hoe mijne honden loopen; en daarom zullen ze met David Gellatley +ons vergezellen.” +</p> +<p>Waverley gaf zijn verwondering te kennen, dat zijn vriend David in staat was zoo iets +waar te nemen; maar de Baron gaf hem te verstaan, dat deze arme hals niet gek, <i lang="la">nec naturaliter idiota</i> was, zoo als men in rechten zeide; maar eenvoudig een in de hersenen gekrenkte guit, +die zeer wel in staat was iederen arbeid te volbrengen, die met zijn luimen strookte, +en zijn gekheid tot een voorwendsel maakte om al ’t overige te vermijden. „Wij zijn +aan hem gehecht,” ging de Baron voort, „doordien hij Rose, met gevaar van zijn leven, +uit een dreigenden nood heeft gered, en de ondeugende lummel moet daarom eten van +ons brood, en <span class="pageNum" id="pb62">[<a href="#pb62">62</a>]</span>drinken uit onzen beker, en doen wat hij kan, of wat hij wil: hetgeen, zoo de vermoedens +van Saunderson en den rentmeester gegrond zijn, in dit geval wel zoowat uitdrukkingen +van dezelfde beteekenis zijn.” +</p> +<p>Freule Bradwardine verhaalde vervolgens aan Waverley dat deze arme hals machtig verzot +was op muziek; dat hij door droefgeestige melodieën diep getroffen, en tot buitensporige +blijdschap vervoerd werd door vroolijke en levendige liederen. Hij was in dit opzicht +met een verbazend geheugen begiftigd, en kende een groot aantal stukken en brokken +van allerlei wijzen en liedjes, die hij soms met verwonderlijke slimheid te pas bracht, +als middelen van betoog, verklaring of <i>satire</i>. David was zeer gehecht aan de weinigen, die hem vriendschap betoonden – en even +gevoelig voor elke verachtelijke of kwade behandeling, die hij ondervond, terwijl +hij volkomen in staat was, als hij maar gelegenheid er toe vond, zich te wreken. Het +gemeene volk, dat doorgaans even hard over elkander als over hunne meerderen oordeelt, +hoewel het vrij wat medelijden voor den armen „stumpert” betuigde, zoo lang men hem +in vodden langs het dorp liet loopen, zag hem niet zoodra behoorlijk gekleed, verzorgd +en zelfs eenigermate als gunsteling behandeld, of het haalde al de voorbeelden van +gevatheid en doorzicht aan, zoowel in zijn handelingen als in zijn antwoorden welke +de dorps-jaarboeken opleverden, en grondde daarop de veronderstelling, dat David Gellatley +niet verder mal was, dan noodig scheen om hem voor zwaren arbeid te vrijwaren. Dit +gevoelen was nogthans even juist als dat der negers, die uit de slimme en ondeugende +kuren der apen opmaken, dat zij de gave der spraak bezitten, en dit vermogen opzettelijk +onderdrukken, uit vrees dat men hen tot werken zal dwingen. David Gellatley was in +goeden ernst de halfgekrenkte hals, die hij scheen, en buiten staat tot eenige aanhoudende +en gestadige inspanning. Hij bezat juist oordeel genoeg om hem voor zinneloosheid +te bewaren; zooveel natuurlijk verstand als hem tegen volslagen onnoozelheid vrijwaarde; +eenige behendigheid in zaken die op de jacht betrekking hadden, (waarin wij even groote +dwazen hebben zien uitmunten); uitnemende zachtheid en menschelijkheid in het behandelen +van aan hem toevertrouwde dieren, een warm hart, een verbazend geheugen, en een oor +voor de muziek. +</p> +<p>Weldra vernam men nu paardengetrappel op het voorplein, alsmede Davie’s stem, die, +zich tot de groote jachthonden keerende, zong: +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">Spoedt u! jaagt langs veld en weide, +</p> +<p class="line xd33e226">Stuift den vliet door die ginds plast! +</p> +<p class="line">Vliegt langs heuvelzoom en heide, +</p> +<p class="line xd33e226">En waar ’t boschje ’t lachendst wast; +</p> +<p class="line">Waar de stroomen ’t helderst vloeien, +</p> +<p class="line">Waar de varen ’t weligst groeien, +</p> +<p class="line xd33e226">Waar de dauw het langste glanst, +</p> +<p class="line">Waar dien ’t korhoen liefst gaat drinken, +</p> +<p class="line">Waar de Fee het laatst bij ’t blinken +</p> +<p class="line xd33e226">Van het maanlicht heeft gedanst. +</p> +<p class="line">Op naar legers, die men zelden +</p> +<p class="line xd33e226">Slechts zoo koel en eenzaam zag! +</p> +<p class="line">Op langs weiden, heuvlen, velden, +</p> +<p class="line xd33e226">Bij ’t ontwaken van den dag!</p> +</div> +<p><span class="pageNum" id="pb63">[<a href="#pb63">63</a>]</span></p> +<p class="first">„Behooren de verzen, die hij daar zingt, tot de oude Schotsche poëzie, freule Bradwardine?” +</p> +<p>„Ik geloof het niet,” hernam zij „Dit arme schepsel heeft een broeder gehad, en de +Hemel, alsof hij der familie het ongeluk van den armen David wilde vergoeden, had +hem talenten geschonken, die men in het dorp voor iets buitengewoons hield. Een oom +poogde hem op te leiden voor de Schotsche kerk, maar hij kon niet de minste bevordering +vinden, omdat hij slechts een boerenzoon was. Hij keerde hopeloos, en met een gebroken +hart van de Akademie terug, en kreeg de tering. Mijn vader ondersteunde hem tot zijn +dood, die voorviel eer hij zijn negentiende jaar bereikt had. Hij speelde op de fluit, +en werd algemeen voor iemand gehouden die een bijzonderen aanleg voor de poëzie had. +Hij legde veel liefde en medelijden voor zijn broeder aan den dag, die hem volgde +als zijn schaduw, en wij houden het er voor dat David van hem een menigte liederen +verzamelde, die weinig op die uit deze streek gelijken. Maar als wij hem vragen, waar +hij zulk een brok, als hij daar zingt, opgedaan heeft, antwoordt: hij òf met een geweldigen +lachbui, òf wel door in tranen en jammerklachten uit te barsten, maar nooit vernam +men eene andere verklaring, of heeft men hem zijns broeders naam na diens dood hooren +noemen.” +</p> +<p>„Zeker,” zeide Eduard, die altijd belang stelde in elk verhaal dat eenigszins romantisch +klonk, „zeker zou men meer van hem vernemen, als men er meer bijzonder op aandrong.” +</p> +<p>„Misschien wel,” antwoordde Rose; „maar mijn vader wil niemand veroorloven zijne gevoeligheid +op dit punt te krenken.” +</p> +<p>Gedurende dezen tijd had de Baron, met behulp van Saunderson, een paar geweldig groote +jachtlaarzen aangetrokken, en noodigde thans onzen held uit hem te volgen, terwijl +hij met zware stappen den breeden trap afging, in het voorbijgaan, telkens op de hooge +ballustrade met den knop van zijn zware karwats sloeg, en zich het air gevende van +een jager van Louis XIV bromde: +</p> +<div lang="fr" class="lgouter"> +<p class="line">„Pour la chasse ordonnée, il faut préparer tout, +</p> +<p class="line">Ho la ho! Vite! vite debout!”</p> +</div> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e1387"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e1387src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> Bacchus. <a class="fnarrow" href="#xd33e1387src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e1401"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e1401src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">2</a></span> De in keukenzaken ervarenen zijn niet van baron Bradwardine’s gevoelen, en houden +het er voor dat dit wild droog en slecht is, behalve in de soep en als Schotsche karbonnaden +gebruikt. W. S. <a class="fnarrow" href="#xd33e1401src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch1.13" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch1.13.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">DERTIENDE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">EEN VERSTANDIGER DAG DAN DE VORIGE.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">De baron van Bradwardine, op een levendig en goed gedresseerd paard gezeten, met een +<i lang="fr">demi-piquè</i> zadel en een donker schabrak, in overeenstemming met zijn liverei, was geen slecht +vertegenwoordiger van de oude school. Zijn lichtkleurige, geborduurde rok en prachtig +gegaloneerd vest, zijn krulpruik, waarop een punthoed met een smal gouden boordsel +stond, voltooide zijn costuum; terwijl hij werd gevolgd door twee wel bereden knechts +te paard, met pistolen in de holsters<span id="xd33e1457"></span> gewapend. +</p> +<p>Aldus uitgedost reed hij over berg en dal zachtjes voort, terwijl hij de <span class="pageNum" id="pb64">[<a href="#pb64">64</a>]</span>bewondering van elke boerderij, welke zij voorbij kwamen, opwekte, totdat ze, in een +groene vallei, David Gellatley vonden, die twee buitengewoon groote hazewind-honden +vasthield, een half dozijn andere kleinere honden bij zich had, en omtrent even zoo +vele jongens met bloote voeten en bloote hoofden, die, om de uitgelezene onderscheiding +te genieten van bij de jacht tegenwoordig te zijn, niet nagelaten hadden zijn ooren +te kittelen met den streelenden titel van „Mijnheer Gellatley,” ofschoon er waarschijnlijk +niemand onder hen was, die niet bij vorige gelegenheden hem uitgejouwd en voor „mallen +David” uitgescholden had. Maar dit is geen ongewone soort van vleijerij jegens lieden, +in zekere betrekkingen geplaatst, en geenszins bepaald tot de barrevoetsche dorpelingen +van Tully-Veolan; ze was zestig jaar geleden in zwang, is het thans nog, en zal het +over zeshonderd jaar nog zijn, zoo dat wonderlijke mengsel van dwaasheid en schurkerij, +dat men „de wereld” heet, dan nog bestaat. +</p> +<p>Deze kleine barrevoeters waren bestemd om het kreupelhout te kloppen, hetgeen ze met +zulk goed gevolg deden, dat na een half uur jagens een ree opgejaagd, vervolgd en +gedood werd. De baron volgde de honden op zijn schimmel, gelijk graaf Percy in de +oude ballade, doodde het dier grootmoediglijk met zijn adellijk <i lang="fr">couteau de chasse</i>, vilde het en haalde het uit, hetgeen, zooals hij aanmerkte, de Fransche chasseurs +„<i lang="fr">faire la curée</i>” heeten. Na deze plechtigheid geleidde hij zijn gast naar huis, langs een prettigen +omweg, die een zeer ruim uitzicht schonk op verscheidene dorpen en huizen, van welke +de heer Bradwardine de een of andere geschied- of geslachtkundige anecdote verhaalde. +Zijn mededeelingen waren in een taal, ontsierd door veroordeel en pedanterie, maar +dikwijls eerbiedwekkend om het gezond verstand en de edele gevoelens, waardoor zijn +verhaal zich kenmerkte, en bijna altijd wetenswaardig, zoo niet belangrijk, om het +onderricht dat daarin lag opgesloten. +</p> +<p>De waarheid is, dat de rid beide heeren vermaakte, omdat ze genoegen vonden in elkanders +omgang, ofschoon hunne karakters en wijze van denken in vele opzichten geheel uit +<span class="corr" id="xd33e1473" title="Bron: elkâar">elkaâr</span> liepen. Eduard bezat, gelijk wij den lezer hebben te kennen gegeven, een levendige +verbeelding, en was vreemd en romanesk in zijn denkbeelden en in zijn smaak voor lectuur, +en had een bijzonder sterke neiging voor de poëzij. De heer Bradwardine was het tegenovergestelde +van dit alles, en verhief er zich op, dat hij met dezelfde strakke, stijve, stoïsche +deftigheid door het leven stapte, waardoor zijn avondwandeling op het terras van Tully-Veolan +zich kenmerkte, waar hij, uren achtereen, – het ware evenbeeld van den ouden Knoet +– +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">Statig heentoog naar het oost, +</p> +<p class="line xd33e226">Statig naar het westen.</p> +</div> +<p class="first">Wat de letterkunde betreft, hij had de klassieke dichters, het <i lang="la">Epithalamium</i> van Georgius Buchanan, en Arthur Johnston’s <i>Zondagspsalmen</i>, benevens de <i lang="la">Diliciæ Poetarum Scotorum</i>, en sir David Lindsay’s werken en Barbours <i>Bruce</i> en des blinden <span class="corr" id="xd33e1492" title="Bron: Herry’s">Harry’s</span> <i>Wallace</i> en <i><span class="corr" id="xd33e1499" title="Bron: de">De</span> edele Schaapherder</i> van Ramsay, zoowel als de <i>Kersenboom en de wilde Pruimboom</i> gelezen. Maar in weerwil van dit aan de muzen gebrachte offer, zou hij, als wij de +waarheid moeten zeggen, zich veel beter vermaakt hebben, indien de <span class="pageNum" id="pb65">[<a href="#pb65">65</a>]</span>vrome of wijze spreuken, zoowel als de historische verhalen, welke deze onderscheidene +werken bevatten, hem waren aangeboden in den vorm van eenvoudig proza. En hij kon +soms niet nalaten zijne verachting uit te drukken voor de „ijdele en nuttelooze kunst +van verzen maken,” waarin, zoo als hij zeide, „Allan Ramsay de pruikenmaker<a class="noteRef" id="xd33e1507src" href="#xd33e1507" title="Ga naar noot 1.">1</a> de eenige was, die in zijn tijd had uitgemunt.” +</p> +<p>Maar hoewel Eduard en hij te dezen aanzien <i lang="la">toto cælo</i> verschilden, zoo als de Baron zou gezegd hebben, ontmoetten zij echter elkander op +geschiedkundig gebied, als op een onzijdig terrein, waarin beide belang stelden. De +Baron, het is waar, belaadde enkel zijn geheugen met feiten, de koude, drooge, harde +omtrekken, die de geschiedenis schetst. Eduard, integendeel, hield er van de schets +aan te vullen en te ronden met het penseel eener levendige en bezielde verbeelding, +welke licht en levendige kleuren verspreidt over de handelende en sprekende personen, +die op het tooneel der vervlogene eeuwen waren opgetreden. In weerwil van zulke tegenstrijdige +neigingen, droegen ze van weerskanten veel bij tot elkaars genoegen. Des heeren Bradwardine’s +tot in de kleinste bijzonderheden afdalende verhaaltrant en sterk geheugen boden Waverley +nieuwe voorwerpen, waarop zijn verbeelding gaarne werkte, terwijl hem eene nieuwe +mijn van gebeurtenissen en karakters geopend werd. En hij van zijn kant betaalde het +hem aldus geschonken genot met die ernstige oplettendheid, waarop alle verhalers zulk +een hoogen prijs stellen, maar de Baron nog meer in het bijzonder, daar hij zijn eigenliefde, +gestreeld vond, of ook wel soms wederkeerige mededeelingen ontving die hem belang +inboezemden, omdat ze zijne eigene anecdoten bevestigden of ophelderden. Bovendien +sprak de heer Bradwardine gaarne over zijne jeugd, in den oorlog in vreemde landen +gesleten, en wist menige belangwekkende bijzonderheid te vertellen van de generaals, +onder wie hij gediend en van de veldslagen die hij had bijgewoond. +</p> +<p>De beide heeren keerden naar Tully-Veolan terug, ten hoogste over elkander voldaan. +Waverley verlangde meer nauwkeurig na te gaan, wat hem een eigenaardig en belangrijk +karakter toescheen, begaafd met een geheugen dat een wetenswaardig register van oude +en hedendaagsche anecdoten bevatte; terwijl Bradwardine geneigd was Eduard te beschouwen +als <i lang="la">puer</i> (of liever <i lang="la">juvenes</i>) <i lang="la">bonæ spei et magnæ indolis,</i> een jongeling, vrij van die dartele lichtzinnigheid, welke den omgang of den raad +van meer bejaarden vervelend vindt of veracht, en van wien hij groote verwachtingen +in de verre toekomst koesterde. – Er was geen andere gast in huis dan de heer Rubrick, +wiens kennis als geestelijke en geleerde in al zijne gesprekken doorblonk, en zeer +wèl met die van den Baron en zijnen vriend strookte. +</p> +<p>Kort na afloop van den maaltijd, als om te toonen dat zijne matigheid niet geheel +en al theoretisch was, stelde de Baron een bezoek op Rose’s kamer of, zoo als hij +het noemde, haar <i lang="fr">troisième étage</i> voor. Waverley werd dus door een paar dier lange, leelijke gangen gevoerd, waarmede +de oude bouwmeesters de bewoners der door hen ontworpen huizen in de war <span class="pageNum" id="pb66">[<a href="#pb66">66</a>]</span>poogden te brengen, en aan het einde van welke de heer Bradwardine, met twee trappen +tegelijk een zeer steilen, nauwen wenteltrap begon op te klimmen, terwijl hij den +heer Rubrick en Waverley meer op hun gemak liet volgen, om zijne dochter hunne komst +aan te kondigen. +</p> +<p>Na dezen kurketrekker te zijn opgegaan, totdat hunne hoofden bijna draaiden, kwamen +ze in een klein, met matten belegd portaal, dat als een voorvertrek diende voor Rose’s +<i lang="la">sanctum sanctorum</i>, en waardoor zij haar zitkamer binnen traden. Het was een klein, maar aangenaam vertrek, +op het zuiden, en met tapijtwerk behangen, en daarenboven versierd met twee portretten, +éen van haar moeder, in de kleeding eener herderin met een hoepelrok; het ander van +den Baron op zijn tiende jaar, in een blauwen rok, geborduurd vest, gegaloneerden +hoed en staartpruik, en met een boog in de hand. Eduard kon niet nalaten te glimlachen +om het kostuum, en om de vreemde gelijkenis tusschen het ronde, gladde, roodwangige, +kleine gezicht op het portret, en de magere, gebaarde, holoogige, gebronsde gelaatstrekken, +die het reizen, de vermoeienissen van den oorlog en de gevorderde jaren aan den Baron +hadden medegedeeld. Deze lachte met hem mede. „In den grond,” zeide hij, „was dit +een vrouwengril van mijne goede moeder (eene dochter van den heer van Tulliellum, +kapitein Waverley; ik wees u het huis, toen wij op den top van den heuvel waren; het +werd verbrand door de Hollandsche hulptroepen, die het Gouvernement in 1715 ingeroepen +had.) Ik werd sedert slechts éenmaal geportretteerd, en wel op bijzonder en herhaald +verzoek van den maarschalk, hertog van Berwick.” +</p> +<p>De brave, oude edelman maakte geene melding van hetgeen de heer Rubrick naderhand +aan Waverley vertelde, dat de Hertog hem deze eer had aangedaan, omdat hij de eerste +was geweest, die de bres van eene sterkte in Savoije, gedurende den merkwaardigen +veldtogt van 1709, beklommen had, bij welke gelegenheid hij met zijne korte piek zich +gedurende bijna tien minuten had verdedigd, eer er voor hem eenige hulp kwam opdagen. +Om den Baron recht te doen, ofschoon wel geneigd om de oudheid en waardigheid zijner +familie te overdrijven, was hij te zeer man van eer om ooit stil te staan bij zijn +persoonlijke daden of de verdiensten, die hij zelf bezat. +</p> +<p>Op dit oogenblik kwam freule Rose uit het binnenvertrek, om haar vader en zijn vrienden +welkom te heeten. De werkzaamheden, waarmede zij zich onledig had gehouden, verrieden +blijkbaar een natuurlijken smaak, die slechts beschaving vorderde. Haar vader had +haar Fransch en Italiaansch geleerd; en eenige weinige schrijvers in deze talen versierden +haar boekenkasten. Hij had insgelijks beproefd haar onderwijzer in de muziek te zijn; +maar, daar hij met de meest afgetrokken theorie der wetenschap begon, en die misschien +zelf niet meester was, was zij tot niets meer in staat dan om haar stem met de piano +te begeleiden, en dit zelfs was in die dagen in Schotland niet zeer algemeen. Om dit +gebrek te vergoeden, zong ze met veel smaak en gevoel, maar daarenboven met een eerbied +voor den zin van hetgeen ze voordroeg, die wel ten voorbeeld mocht gesteld worden +aan dames, die vrij wat meer muziekale bekwaamheid bezitten. Haar natuurlijk gezond +verstand had haar geleerd, dat wanneer de muziek, zoo als een groote autoriteit zich +uitdrukt, „gehuwd is aan ’t onsterfelijk vers”<a class="noteRef" id="xd33e1549src" href="#xd33e1549" title="Ga naar noot 2.">2</a>, zij zeer <span class="pageNum" id="pb67">[<a href="#pb67">67</a>]</span>dikwijls eene schandelijke echtscheiding ondergaan door de schuld van hen, die ze +uitvoert. Het was misschien een gevolg van haren smaak, dat zij de schoonheden der +poëzij gevoelde, en het vermogen bezat, om de uitdrukking daarvan met die der muzijk +te vereenigen, waardoor haar zang meer genoegen verschafte aan alle ongeoefenden in +de toonkunst, en zelfs aan een aantal kenners, dan menige veel schoonere stem en schitterender +uitvoering, doch die niet met dezelfde kieschheid van gevoel gepaard gaat, had kunnen +te weeg brengen. +</p> +<p>Een vooruitspringende galerij vóor de ramen van haar spreekvertrek diende om eene +andere van Rose’s liefhebberijen te doen uitkomen; want ze was bezet met bloemen van +onderscheiden soort, door haar zelve gekweekt. Een uitgebouwd torentje gaf toegang +tot dit Gothische balkon, dat een verrukkelijk uitzicht opleverde. De eigenlijke tuin, +met zijn hooge grensmuren, lag beneden, naar het scheen, tot éen enkel bloemperk ingekrompen; +terwijl het gezicht daar buiten zich uitstrekte over een boschachtig dal, waar de +rivier nu eens zichtbaar was, en dan zich weder tusschen het kreupelhout verschool. +Met genoegen rustte het oog op de rotsen, die zich hier en daar in breede of stoute +vormen boven het dichte woud verhieven, of verwijlde gaarne bij den trotschen, ofschoon +vervallen toren, die hier in al zijn pracht zichtbaar was, terwijl hij van een vooruitspringende +rots op de rivier nederblikte. Aan de linker hand zag men eenige boerenwoningen, die +een deel van het dorp uitmaakten; de top van een heuvel verborg de overigen. Het dal +werd begrensd door een water, Loch-Veolan genoemd, waarin zich de stroom ontlastte, +en die thans in de stralen der ondergaande zon glinsterde. Het verder gelegen land +scheen open en afwisselend, schoon niet boschachtig, en er was niets dat het gezicht +belemmerde, tot het beperkt werd door een reeks van verre, blauwe heuvels, die de +zuidelijke grens van de vallei uitmaakten. Op deze aangename plek had Freule Bradwardine +de koffij laten brengen. +</p> +<p>Het zien van den ouden toren, of sterkte, bracht eenige familie-anecdoten en vertellingen +uit de Schotsche riddertijden op het tapijt, die de Baron met veel vuur verhaalde. +De vooruitstekende punt van een overhangende rots had den naam van St. Swithin’s Stoel +verkregen. Deze was het voorwerp van een bijzonder bijgeloof, waarvan de heer Rubrick +eenige wetenswaardige bijzonderheden mededeelde, die Waverley een fragment van een +ballade voor den geest riepen, door Edgar in <i>Koning Lear</i> aangehaald; terwijl Rose verzocht werd een kleine romance te zingen, waarin het door +een of ander dorpspoëet was ingekleed; +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">Die, onbekend als zij, waaruit hij was gesproten, +</p> +<p class="line xd33e226">De onsterflijkheid aan andre namen schonk, +</p> +<p class="line xd33e685">Schoon van geen lip de zijne klonk.</p> +</div> +<p class="first">Haar aangename stem, en de eenvoudige schoonheid harer muziek zetten aan dien zang +al het verrukkelijke bij dat de minnezanger had kunnen verlangen, en zijn poëzij zoo +zeer behoefde. Ik zou het bijna in twijfel trekken, of zij met geduld kan gelezen +worden, nu hij van dit voordeel beroofd is; al gis ik, dat het volgende afschrift +door Waverley eenigszins verbeterd is, om zich naar den smaak van diegenen te schikken; +die weinig hart hebben voor een zuiver antiquarisch overblijfsel. +<span class="pageNum" id="pb68">[<a href="#pb68">68</a>]</span></p> +<div class="lgouter"> +<h4>SINT SWITHIN’S STOEL.</h4> +<div class="lg"> +<p class="line">O, wijd toch uw spond op den avond voor ’t feest +</p> +<p class="line">Waarop ge alle Heilgen gedenkt in den geest. +</p> +<p class="line">Sla ’t kruis, bid uw krans, eer ge u strekt op uw koets, +</p> +<p class="line">Zeg ’t <i lang="la">Ave</i> en ’t <i lang="la">Credo</i> uit ’t diepst des gemoeds. +</p> +</div> +<div class="lg"> +<p class="line">Want dan rijdt de nachtkol de lucht in het rond, +</p> +<p class="line">Omstuwd door de heksen, met haar in verbond, +</p> +<p class="line">’t Zij ’t koeltjen er lispelt, of, buldrend, de orkaan +</p> +<p class="line">De wolken er jaagt langs de drijvende maan. +</p> +</div> +<div class="lg"> +<p class="line">De jonkvrouw zat neêr in Sint Swithin’s gestoelt. +</p> +<p class="line">Haar had er de nachtdauw het voorhoofd verkoeld; +</p> +<p class="line">Een doodelijk bleek overdekte haar koon, +</p> +<p class="line">Maar stout was haar hart en haar blik en haar toon. +</p> +<div class="lg"> +<div class="lg"> +<p class="line">Zij spreekt er kloekmoedig de tooverspreuk uit, +</p> +<p class="line">Waarmede Sint Swithin de kol had gestuit, +</p> +<p class="line">Haar fier had bevolen: daal haastiglijk neêr, +</p> +<p class="line">Leg af uw gelofte, Gods grootheid ter eer. +</p> +</div> +<div class="lg"> +<p class="line">Al wie in Sint Swithin’s gestoelte zich vlijt, +</p> +<p class="line">Als ’s nachts door het luchtruim de tooverkol rijdt, +</p> +<p class="line">En moedig de spreuk zegt – hem is het vergond +</p> +<p class="line">Drie vragen te doen, en zij antwoordt terstond. +</p> +</div> +<div class="lg"> +<p class="line">De baanderheer trok met vorst Robbert te veld. +</p> +<p class="line">Drie jaren sinds ’t afscheid zijn henen gesneld; +</p> +<p class="line">Niets wist ze van ’t lot van den vriend van haar hart; +</p> +<p class="line">Toch smachtte naar tijding de jonkvrouw met smart! +</p> +</div> +<div class="lg"> +<p class="line">Zij siddert, en stamelt bij ’t uiten van ’t woord. +</p> +<p class="line">Zeg, is het de nachtuil, welks knappen zij hoort? +</p> +<p class="line">Of is dat geluid tusschen lach en gegil +</p> +<p class="line">De stem van den Demon, die spookt langs de kil? +</p> +</div> +<div class="lg"> +<p class="line">De stroom staakt zijn klotsen, de wind legt zich neêr: +</p> +<p class="line">De stilte was banger dan ’t stormen weleer: +</p> +<p class="line">Uit aschgrauwen nevel, die golvende waart, +</p> +<p class="line">Rijst, aaklig, een spooksel, dat opdaagt met vaart. +</p> +<p class="line">.….….….….….….….….….….. +</p> +<p class="line">.….….….….….….….….….…..</p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<p class="first">„Het doet mij leed, dat ik het gezelschap teleurstel, inzonderheid kapitein Waverley, +die met zooveel prijzenswaardigen ernst toeluistert; het is maar een <i>fragment</i>, ofschoon ik geloof dat er nog meer regels zijn, die de terugkomst van den ridder +uit den langdurigen krijg beschrijven, en hoe hij de dame, koud als ijs, op den drempel +vindt liggen.” +<span class="pageNum" id="pb69">[<a href="#pb69">69</a>]</span></p> +<p>„Het is een dier verdichtselen„’’ merkte de heer Bradwardine aan, „waardoor de vroegere +geschiedenis van aanzienlijke oude <span class="corr" id="xd33e1627" title="Bron: familieën">familiën</span> in de tijden van het bijgeloof, ontsierd werd. Rome heeft even als verscheidene andere +volken der oudheid hare wonderverschijnselen gehad, mijnheer, gelijk gij lezen kunt +in de oude geschiedboeken, of in het werkje door Julius Obsequens bijeen gebracht, +en door den geleerden Scheffer, den uitgever, opgedragen aan zijn beschermheer Benedictus +Skytte, baron van Dudershoff.” +</p> +<p>„Mijn vader stelt in het wonderbare al bitter weinig vertrouwen, kapitein Waverley,” +zei Rose, „en stond eenmaal pal, toen een geheele synode van Presbyteriaansche geestelijken +door eene onverwachte verschijning van den Booze op de vlucht werd gedreven.” +</p> +<p>Waverley keek op alsof hij verlangde er meer van te hooren. +</p> +<p>„Moet ik zoo wel mijn verhaal vertellen, als mijn lied zingen? – Wel aan. – Eens leefde +er een oude vrouw, met name Janet Gellatley, die algemeen voor een tooverheks werd +gehouden, op de onfeilbare gronden, dat ze zeer oud, zeer leelijk, en zeer arm was, +en daarbij twee zoons had, van wie de een een dichter en de ander onnoozel was, welke +bezoeking, volgens het eenparig gevoelen van de geheele nabuurschap, over haar gekomen +was, wegens het plegen van tooverij. Een week lang werd ze opgesloten in den dorps-kerktoren +en karig van voedsel voorzien, terwijl men haar niet veroorloofde te slapen, tot ze +zelve, even als hare beschuldigers, overtuigd werd dat ze eene tooverkol was; en in +deze heldere en gelukkige geestgesteldheid werd ze voor den dag gehaald om haar geweten +te ontlasten, dat is, om eene openbare belijdenis te doen van hare tooverijen, ten +aanhoore van al de Whigsche heeren en geestelijken in den omtrek, die zelven geene +heksenmeesters waren. Mijn vader kwam om te zorgen dat het eerlijk toeging tusschen +de tooverheks en de geestelijkheid; want de heks was op zijn grondgebied geboren. +En terwijl zij bekende, dat de Booze haar verschenen was in de gedaante van een knappen +zwarten man, en om haar gevrijd had, – hetgeen, zoo gij de arme, leepoogige Janet +gezien had, niet zeer voor Apollion’s smaak pleitte, – en terwijl de toehoorders met +verbaasde ooren luisterden, en de klerk met eene bevende hand aanteekeningen hield, +veranderde op eens de doffe, mompelende toon, waarop ze sprak, in een gillenden kreet, +en riep ze uit: „Zorgt voor u eigen! Zorgt voor u eigen! Ik zie den Booze midden onder +u zitten!” De verbazing was algemeen, terwijl de geheele vergadering, door schrik +overmeesterd, heil zocht in de vlucht. Gelukkig waren zij die zich het dichtst bij +de deur bevonden! Talloos waren de rampen, die hoeden, beffen, mantels en pruiken +overkwamen, alvorens zij uit de kerk konden geraken, waar zij den onverzettelijken +Prelatist alléen achterlieten, om de zaken van de tooverheks en haar bewonderaar, +op zijn eigen gevaar af en naar zijn eigen genoegen, in orde te brengen.” +</p> +<p>„<i lang="la">Risu solvuntur tabulæ</i>,” zei de baron; „toen zij van hun belachelijken schrik bekomen waren, schaamden zij +zich te zeer om het rechtsgeding tegen Janet Gellatley te hervatten.”<a class="noteRef" id="xd33e1639src" href="#xd33e1639" title="Ga naar noot 3.">3</a> +</p> +<p>Deze anecdote leidde tot een lang gesprek over +<span class="pageNum" id="pb70">[<a href="#pb70">70</a>]</span></p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">Die dwaze ideeën, droomen, fantazijen, +</p> +<p class="line xd33e226">En tooverspreuken, en histories nooit gehoord, +</p> +<p class="line">Vertooningen, gezichten, profecijen, +</p> +<p class="line xd33e226">Vizioenen, sprookjes, leugens, in éen woord.</p> +</div> +<p class="first">In zoodanig gesprek, en met de daarbij behoorende romantische legenden, werd de tweede +avond, dien onze held op het kasteel Tully-Veolan doorbracht, besloten. +</p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e1507"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e1507src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> De Baron had hier in herinnering moeten brengen, dat de vroolijke Allan in regte lijn +afstamde uit het huis van den edelen graaf, dien hij aldus beschrijft: +</p> +<div class="q"> +<div class="nestedtext"> +<div class="nestedbody"> +<div class="lgouter footnote"> +<p class="line">Dalhousie van een oud geslacht, +</p> +<p class="line">Mijn trots, mijn lust, mijn grootste pracht. W. S.</p> +</div> +</div> +</div> +</div><p></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e1549"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e1549src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">2</a></span> Dryden. <a class="fnarrow" href="#xd33e1549src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e1639"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e1639src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">3</a></span> Zie aanteekeening L. Tooverij. <a class="fnarrow" href="#xd33e1639src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch1.14" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch1.14.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">VEERTIENDE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">EENE ONTDEKKING. WAVERLEY GERAAKT OP TULLY-VEOLAN TE HUIS.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Den volgenden ochtend stond Waverley vroegtijdig op, en deed zijn morgenwandeling +rondom het huis en in den omtrek. Terwijl hij een pleintje tegenover het hondenhok +overliep, ontwaarde hij zijn vriend Davie, die bezig was met zijne viervoetige lievelingen +te verzorgen. Met een oogopslag herkende deze Waverley, waarop hij hem, onder het +zingen van een fragment eener oude ballade, terstond den rug toekeerde, alsof hij +hem niet had opgemerkt: +</p> +<div class="lgouter"> +<div class="lg"> +<p class="line">De jonkheid bemint met meer kracht en meer vuur: +</p> +<p class="line xd33e226"><i>Verneemt gij des vogeltjes <span class="corr" id="xd33e1664" title="Bron: vrolijk">vroolijk</span> muziek?</i> +</p> +<p class="line">Maar liefde van de ouden is hechter van duur, +</p> +<p class="line xd33e226"><i>En ’t lijstertje bergt er het kopje in zijn wiek.</i> +</p> +</div> +<div class="lg"> +<p class="line">De gramschap der jeugd is als kaf, dat snel brandt: +</p> +<p class="line xd33e226"><i>Verneemt gij des vogeltjes <span class="corr" id="xd33e1677" title="Bron: vrolijk">vroolijk</span> muziek?</i> +</p> +<p class="line">Maar gloeiend metaal, als ze de oude overmant; +</p> +<p class="line xd33e226"><i>En ’t lijstertje bergt er het kopje in zijn wiek.</i> +</p> +</div> +<div class="lg"> +<p class="line">De jongling krakeelt na den afloop van ’t maal: +</p> +<p class="line xd33e226"><i>Verneemt gij des vogeltjes <span class="corr" id="xd33e1690" title="Bron: vrolijk">vroolijk</span> muziek?</i> +</p> +<p class="line">Maar de oude slaat ’s morgens de hand aan het staal, +</p> +<p class="line xd33e226"><i>En ’t lijstertje bergt er het kopje in zijn wiek.</i></p> +</div> +</div> +<p class="first">Waverley kon niet nalaten op te merken, dat Davie een zekeren nadruk in deze regels +legde, die er iets min of meer satirieks aan gaf. Hij trad dus naderbij, en poogde, +door een aantal vragen uit te lokken, wat hij daarmede bedoelde; maar Davie was de +man niet om zich te laten uithooren en bezat genoeg verstand, om zijn ondeugende streken +onder den mantel zijner onnoozelheid te verbergen. Eduard kon niets uit hem krijgen, +behalve dat de heer van Balmawhapple den vorigen dag naar huis gegaan was „<i>met zijne laarzen vol bloed</i>.” Dan, in den tuin ontmoette bij den ouden keldermeester, die niet meer poogde te +verbergen, dat dewijl hij bij Sumack en Comp. te Newcastle in de kweekerij was opgeleid, +hij somtijds een poos in den bloemtuin werkte, om den Heer en Freule Rose te verplichten. +Na eene reeks van vragen ontdekte <span class="pageNum" id="pb71">[<a href="#pb71">71</a>]</span>Eduard ten laatste, met een pijnlijk gevoel van verrassing en schaamte, dat Balmawhapple’s +onderwerping en verontschuldiging het gevolg waren geweest van eene ontmoeting met +den Baron, eer zijn gast zijn bed verlaten had; bij welke ontmoeting de jongste strijder +ontwapend en in den rechterarm gewond was geworden. +</p> +<p>Geheel ter neêr geslagen door deze ontdekking, zocht hij zijn vriendelijken gastheer +op, en beklaagde zich eerbiedig maar met nadruk bij hem over het hem aangedane onrecht, +daar de baron hem verhinderd had, de zaak met den heer Falconer af te doen, hetgeen +uit aanmerking van zijn jeugd en van den pas aangetrokken krijgsmansrok, slechts strekken +kon om hem in een zeer ongunstig daglicht te plaatsen. De Baron rechtvaardigde zich +uitvoeriger, dan hier behoeft te worden medegedeeld. Hij hield staande, dat, daar +de twist beiden gold, Balmawhapple, overeenkomstig de wetten der eer, er niet buiten +kon om beide genoegdoening te geven. Hij had dit gedaan tegenover hem, door een eervolle +ontmoeting, en bij Eduard door zulk een herroeping, voegde de Baron er bij, die het +gebruik van den degen onnoodig maakte, en die, nadat ze gedaan en aangenomen was, +de geheele zaak als geëindigd moest doen beschouwen. Deze verontschuldiging of verklaring +sloot Waverley den mond, al bevredigde ze hem niet volkomen; maar hij kon niet nalaten +eenig ongenoegen te toonen tegen den Gezegenden Beer, die aanleiding tot den twist +had gegeven, noch te verzwijgen, dat deze naar zijn meening den hem geschonken titel +alles behalve verdiende. De Baron stemde toe, niet te kunnen ontkennen, dat „de beer, +schoon door wapenkundigen voor een zeer vereerend teeken gehouden, nogtans wat korzelig +en grommig van aard was, (zoo als men bij Archibald Simson, pastoor van Dalkeith, +in zijn <i lang="la">Hierogliphica Animalium</i> lezen kan) en hij was dus het zinnebeeld geweest van een aantal twisten en oneenigheden +in den huize Bradwardine, onder welke,” ging hij voort, „ik mijn eigen ongelukkig +geschil kan aanhalen met mijn neef, in den derden graad van moeders zijde, sir Hew +Halbert. Deze had de onvoorzichtigheid om mijn familie-naam te bespotten, alsof die +<i>quasi Beer-waardijn</i> of Beren-hoeder geweest ware; een onheusche aardigheid, daar zij niet slechts doet +vermoeden, dat de stichter van ons huis zulk een geringe betrekking als die van oppasser +van wilde dieren bekleedde, een ambt, zooals gij opgemerkt zult hebben dat slechts +aan de laagste plebejers wordt toevertrouwd; maar ze gaf bovendien nog te kennen, +dat ons wapenschild niet verkregen zou zijn door eervolle daden in den oorlog, maar +bij wijze van <i>paranomasia</i>, of toespeling op onzen familie-naam, iets dat de Franschen <i lang="fr">armoires parlantes</i>, de Latijnen <i lang="la">arma cantantia</i>, dat is „sprekende wapens” noemen;<a class="noteRef" id="xd33e1719src" href="#xd33e1719" title="Ga naar noot 1.">1</a> daar dit inderdaad eene soort van blazoenering is, die beter voegt aan letterknechten, +woordkramers en dergelijk bedelvolk, wier brabbeltaal op woordspelingen gegrond is, +dan aan de edele, eervolle en nuttige heraldiek, die wapens toekent als vergelding +van edele en grootmoedige daden, en niet om het oor te streelen met de ijdele <i lang="la">quodlibets</i>, die men in boeken met snakerijen vindt.”<a class="noteRef" id="xd33e1725src" href="#xd33e1725" title="Ga naar noot 2.">2</a> Van zijn twist met sir Hew sprak de baron geen woord meer, dan dat die op eene voegzame +wijze beslist was. +<span class="pageNum" id="pb72">[<a href="#pb72">72</a>]</span></p> +<p>Na zoo uitvoerig te zijn geweest met betrekking tot de uitspanningen op Tully-Veolan, +gedurende de eerste dagen van Eduard’s bezoek, om den lezer des te beter met de bewoners +bekend te maken, gelooven wij ons te kunnen onthouden om alles wat er later voorviel, +even nauwkeurig te boek te stellen. Men kan gissen dat een jonkman, die vroolijker +gezelschap gewoon was, weldra eindigen zou met zich te vervelen in den omgang: met +zulk een geweldigen voorstander der „heraldiek”, als de Baron; maar Eduard vond een +aangename afwisseling in het verkeer met Freule Bradwardine, die met gretigheid naar +zijne aanmerkingen over letterkunde luisterde, en wier antwoorden zoowel een juist +oordeel als een gekuischten smaak verrieden. Hare zachtheid had haar gewillig, en +zelf met genoegen, de door haar vader voorgeschreven lectuur doen volgen, ofschoon +hij haar veroordeeld had, niet slechts tot het lezen van verscheidene folianten, die +over de historie handelden, maar ook van zekere reusachtige boekdeelen, vol godgeleerde +stellingen en twisten. Wat de wapenkunde betreft, had hij zich gelukkig tevreden gesteld +met haar zulk een oppervlakkig denkbeeld er van mede te deelen, als ze zich verschaffen +kon uit de lezing van Nishet’s twee deelen in folio. Rose was inderdaad de oogappel +haars vaders; hare aanhoudende levendigheid, hare oplettendheid om hem al die kleine +diensten te bewijzen, welke juist hun het meeste genoegen verschaffen, die er nooit +aan denken om ze te vorderen; hare schoonheid, die den Baron de trekken zijner geliefde +vrouw voor den geest riep, hare ongeveinsde vroomheid en hare edele grootmoedigheid, +zouden voldoende zijn geweest om de genegenheid van iederen vader te wettigen. +</p> +<p>Zijne bezorgdheid voor haar scheen zich nogtans niet te richten naar dien kant, waar +ze, volgens het algemeene gevoelen, met het meeste nut wordt aan den dag gelegd; namelijk +door te pogen haar, door middel van een rijke huwelijksgift of eene aanzienlijke partij, +een positie in de wereld te bezorgen. Volgens een aloude familiebeschikking moesten +meest al de landgoederen van den Baron na zijn dood op een verren bloedverwant overgaan; +en men was algemeen van gedachte, dat freule Bradwardine slechts met een klein fortuintje +zou blijven zitten, daar haars braven vaders geldzaken te lang aan het uitsluitend +beheer van den heer Mackwheeble waren toevertrouwd geweest, om de menschen in den +waan te laten, dat hij veel voor zijn dochter zou overgelegd hebben. Het is waar, +gezegde rentmeester had zijn patroon en diens dochter naast zich zelven lief, (schoon +op een onvergelijkelijken afstand). Hij was van gedachte, dat het niet onmogelijk +was de landgoederen van de mannelijke linie op de vrouwelijke te doen overbrengen, +ja, had inderdaad hieromtrent een advies verkregen, (en wel gelijk hij zich beroemde, +<i>gratis</i>) van een uitstekend Schotsch rechtsgeleerde, dien hij behendig op dit punt gebracht +had, terwijl hij hem over een geheel andere zaak raadpleegde. Maar de Baron wilde +zelfs geen oogenblik naar zulk een voorstel luisteren. Integendeel placht hij er een +boosaardig genoegen in te vinden, om te roemen, dat de baronij van Bradwardine een +mannelijk leen was, daar het eerste charter in dien lang vervlogen tijd gegeven was, +toen men de vrouwen nog niet bevoegd achtte om een leen te houden, omdat, volgens +<i lang="fr">Les coustumes de Normandie, c’est l’homme ki se bast et ki conseille</i>; of, gelijk het nog onbeleefder luidt bij andere autoriteiten, in het aanhalen van +wier dikwijls ellenlange, barbaarsche namen hij vermaak <span class="pageNum" id="pb73">[<a href="#pb73">73</a>]</span>schiep, omdat een vrouw den opper- of leenheer niet kan dienen in den oorlog, uit +hoofde van het <i lang="la">decorum</i> harer kunne, noch hen met raad bijstaan, uit hoofde van haar bekrompen verstand, +noch zijne geheimen bewaren tengevolge van de zwakheid harer natuur. Hij placht ook +soms zegevierend te vragen, of het passend zou zijn een vrouw, en wel een vrouw van +het huis Bradwardine, bezig te zien in <i lang="la">servitio exuendi, seu detrahendi, caligas regis post battaliam?</i> dat wil zeggen, met het uittrekken van des konings laarzen na een gevecht, hetgeen +de leendienst was, waarvoor hij de baronij van Bradwardine bezat. Neen! neen!” vervolgde +hij, „zonder twijfel, <i lang="la">procul dubio</i>, zijn een aantal vrouwen, even waardig als Rose, uitgesloten geweest, om voor mijn +eigene opvolging plaats te maken; en de Hemel beware mij, dat ik iets doen zou om +de bedoeling mijner voorvaderen tegen te werken, of inbreuk te maken op het recht +van mijn bloedverwant, Malcolm Bradwardine van Inchgrabbit, een vereerenswaardige, +ofschoon vervallen tak van mijn geslacht.” +</p> +<p>Nadat de Rentmeester, als eerste Minister, deze beslissing van zijn Souverein ontvangen +had, durfde hij niet verder op zijn eigene meening aandringen, maar hield zich tevreden +met, bij alle gepaste gelegenheden, als hij zich in gezelschap bevond met Saunderson, +den minister van binnenlandsche zaken, te klagen over de eigenzinnigheid van den Baron, +terwijl hij dan steeds plannen ontwikkelde, om Rose te doen huwen met den jongen heer +van Balmawhapple, die een aardig, slechts weinig bezwaard landgoed bezat, en een onbesproken +jongman was, daar hij zich zoo zedig hield als een heilige – wanneer men den brandewijn +slechts van hem en hem op een afstand van den brandewijn hield – en wien in een woord +niets onvolkomens aankleefde, dan dat hij van tijd tot tijd met wat ligt gezelschap, +zooals Jinker den paardekooper en Gibby Gaethrowit den speelman van Cupar omging, +„van welke dwaasheden hij genezen zal, mijnheer Saunderson, ja, genezen,” – zeide +de baljuw.… +</p> +<p>„Als zuur bier in den zomer,” voegde David Gellatley er bij, die toevallig dichter +bij het <i>conclave</i> was, dan zij wisten. +</p> +<p>Freule Bradwardine, zooals wij haar hebben beschreven, eenvoudig en weetgierig als +iemand gewoonlijk is, die van de wereld afgezonderd leeft, greep gretig iedere gelegenheid +aan, om den kring harer letterkundige kennis uit te breiden, die haar door Eduard’s +verblijf werd aangeboden. Hij zond naar zijn garnizoen om eenige van zijn boeken, +en deze openden Rose een bron van genot, waarvan zij tot nu toe geen denkbeeld had +gehad. De beste Engelsche dichters in ieder genre, en andere werken over fraaie letteren, +maakten een gedeelte dezer kostbare bezending uit. Haar muzijk, zelfs haar bloemen, +werden verwaarloosd; en Saunderson treurde niet alleen, maar begon zelfs tegenzin +in den arbeid te krijgen, waarvoor hij ter nauwernood meer een bedankje ontving. Deze +nieuwe genoegens werden van tijd tot tijd verhoogd, doordat zij ze met iemand van +gelijken smaak deelde. Eduard’s gereedheid tot verklaren, tot voorlezen, tot uitleggen +van moeielijke plaatsen, maakte zijn hulp onbetaalbaar; en zijn romantische richting +betooverde een meisje, dat te jong en onbedreven was om er de gebreken van op te merken. +Voor de onderwerpen die hem belang inboezemden, en wanneer hij geheel op zijn gemak +was, bezat hij dien vloed van natuurlijke en min of meer bloemrijke welsprekendheid, +welke evenzeer als voorkomen, beschaafde manieren, roem of fortuin in staat zijn, +om het hart eener <span class="pageNum" id="pb74">[<a href="#pb74">74</a>]</span>vrouw te winnen. Er lag dus in dezen bestendigen omgang een toenemend gevaar voor +de gemoedsrust der arme Rose, daar haar vader te zeer werd afgetrokken door zijn studieën, +en te zeer vervuld was met zijn eigene waardigheid, om er aan te denken, dat zijn +dochter iets te vreezen had. De dochters van den huize Bradwardine waren, naar zijn +gevoelen, gelijk die van den huize van Bourbon of Oostenrijk, ver boven de wolken +der hartstochten verheven, die het brein van mindere vrouwelijke wezens mochten benevelen; +zij bewogen zich in een anderen sfeer, werden door andere gewaarwordingen bezield, +en gedroegen zich naar andere regels, dan die eener ijdele en grillige genegenheid. +Met éen woord, hij sloot zijn oogen zoo vast voor de natuurlijke gevolgen van Eduard’s +gemeenzaamheid met freule Bradwardine, dat al zijn buren tot het besluit kwamen, dat +hij ze geopend had voor de voordeelen van een huwelijk tusschen zijn dochter en den +rijken Engelschman, en zij hem voor minder dwaas verklaarden, dan hij zich doorgaans +betoond had, in zaken waarin zijn belang op het spel stond. +</p> +<p>Zoo de Baron evenwel werkelijk aan zulk een verbindtenis had gedacht, zou Waverley’s +natuurlijke onverschilligheid een onoverkomelijke hinderpaal voor zijn plan zijn geweest. +Nu onze held meer met de wereld in aanraking gebracht was, had hij geleerd met groote +schaamte en verlegenheid aan zijne geheime legende van de heilige Cecilia te denken; +en het onaangename van dit gepeins scheen, althans voor eenigen tijd, op te wegen +tegen de natuurlijke ontvlambaarheid van zijn hart. Bovendien bezat Rose Bradwardine, +hoe schoon en beminnelijk zij, volgens onze beschrijving, ook was, juist niet die +soort van schoonheid of bekoorlijkheden, die in staat zijn om eene romaneske verbeelding +in de eerste jeugd te boeien. Zij was te open, te vertrouwelijk, te goed – ongetwijfeld +beminnelijke eigenschappen, maar doodelijk voor dat wonderbaarlijke, waarmede een +jongeling, met een levendige verbeelding begaafd, vermaak vindt de koningin van zijn +hart op te sieren. Was het Eduard mogelijk zich neder te werpen, te beven, voor het +beschroomde, nog speelzieke jonge meisje, of wel haar te aanbidden, die hem nu eens +vroeg hare pen te vermaken, dan weder eene <i>stanza</i> van Tasso te vertolken, en straks weder hoe zij een lang, heel lang woord in hare +overzetting daarvan spellen moest? Al deze dingen hebben voor het hart op een zekeren +leeftijd iets betooverends, maar niet wanneer een jongeling het leven pas intreedt, +en naar een voorwerp zoekt, welks genegenheid hem in zijn eigene oogen verheft, in +plaats van af te dalen tot eene die om deze zelfde onderscheiding tot hem opziet. +– Vandaar, ofschoon er geen vaste regel voor zulk een grilligen hartstocht als de +liefde bestaat, kan men ten minste aannemen, dat een jeugdig minnaar gewoonlijk door +de eerzucht in zijn eerste keus wordt geleid; of, hetgeen op hetzelfde neêrkomt, dat +hij (gelijk in het geval der legende van de heilige Cecilia voormeld), die zoekt in +omstandigheden, welke ruim baan laten aan <i lang="fr">le beau ideal</i>, hetwelk de wezenlijkheid van een vertrouwelijken en innigen omgang verzwakt en beperkt. +Ik heb een zeer wel opgevoed jongeling gekend, die van zijn vurige liefde voor een +schoon meisje genezen werd, wier talenten niet in overeenstemming waren met haar gelaat +en hare gestalte, door de vergunning een geheelen namiddag in haar gezelschap door +te brengen. Even zeker is het ook, dat, indien Eduard zulk een gelegenheid had gehad +om zich met jufvrouw Stubbs te onderhouden, <span class="pageNum" id="pb75">[<a href="#pb75">75</a>]</span>tante Rachels voorzorg geheel onnoodig zou zijn geweest; want hij zou dan even min +op haar als op de keukenmeid hebben kunnen verliefd worden. En, ofschoon freule Bradwardine +een geheel ander meisje was, is het te vermoeden, dat juist hun gemeenzame omgang +hem belette iets anders voor haar te gevoelen, dan de genegenheid van een broeder +voor zijn beminnelijke en talentvolle zuster; terwijl de aandoeningen van de arme +Rose, langzamerhand en zonder dat zij het wist, van een veel teederder genegenheid +getuigden. +</p> +<p>Ik had moeten vermelden, dat Eduard, toen hij naar Dundee om de vermelde boeken had +gezonden, verlof verzocht en verkregen had, om zijn afwezigheid te verlengen. Maar +de brief van zijn commanderenden officier bevatte eene vriendelijke aanbeveling, om +zijn tijd niet uitsluitend door te brengen met lieden, van wie, hoe achtenswaardig +zij in het algemeen ook wezen mochten, men niet veronderstellen kon, dat zij een bewind +zeer genegen waren, hetwelk ze weigerden te erkennen, door het doen van den huldigingseed. +De brief gaf verder, hoewel met de meeste kieschheid, te kennen, dat, schoon zekere +familieverbindtenissen het voor kapitein Waverley noodzakelijk mochten maken met heeren +omtegaan, die onder onaangename verdenking lagen, de betrekkingen en het verlangen +van zijn vader hem nogtans moesten beletten deze beleefdheid tot vertrouwelijkheid +te laten aangroeien. Ook waarschuwde men hem, dat, terwijl zijn staatkundige grondbeginselen +gevaar liepen door den omgang met lieden van deze soort, hij zich eveneens wachten +moest verkeerde indrukken te ontvangen van de episcopaalsche geestelijkheid, die zoo +verkeerd te werk ging met de koninklijke prerogativen in gewijde zaken te laten gelden. +</p> +<p>Deze laatste wenk verleidde waarschijnlijk Waverley, om dien even als de voorafgegane +raadgevingen, aan vooroordeelen van zijn Overste toe te schrijven. Hij was er gevoelig +voor, dat de heer Bradwardine met de meest nauwgezette kieschheid ieder gesprek vermeden +had, dat slechts de minste strekking had, om invloed uit te oefenen op hem, of hem +tot zijn staatkundige gevoelens over te halen, schoon hij zelf niet alleen een bepaalde +voorstander van de verbannen familie was, maar hem ook, op verschillende tijden, belangrijke +zendingen door haar waren opgedragen. Daar hij dus volkomen overtuigd was, dat hij +geen gevaar liep van zijn getrouwheid aan de dynastie te worden afgebracht, kwam het +Eduard voor, dat hij den ouden vriend zijns ooms onrecht zou doen, door een huis te +verlaten, waar hij genoegen smaakte en verschafte, enkel om zich te schikken naar +een bevooroordeeld en kwalijk gegrond vermoeden. Hij antwoordde, uit dien hoofde, +in zeer algemeene bewoordingen, terwijl hij zijn chef verzekerde, dat zijne getrouwheid +volstrekt niet bedreigd werd, en bleef bij voortduring een geëerd gast en bewoner +van het huis Tully-Veolan. +<span class="pageNum" id="pb76">[<a href="#pb76">76</a>]</span></p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e1719"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e1719src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> Sprekende wapens. <a class="fnarrow" href="#xd33e1719src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e1725"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e1725src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">2</a></span> Zie <a href="#aant.m">Aanteekening M</a>. Sprekende wapens. W. S. <a class="fnarrow" href="#xd33e1725src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch1.15" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch1.15.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">VIJFTIENDE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">EEN ROOFTOCHT EN DE GEVOLGEN DAARVAN.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Eduard had bijna zes weken te Tully-Veolan doorgebracht, toen hij op zekeren morgen, +terwijl hij zijn gewone wandeling voor het ontbijt deed, een buitengewone beweging +in huis ontdekte. Vier barrevoetsche melkmeiden, elk met een ledigen melkemmer in +de hand, liepen, met aan het waanzinnige grenzende gebaren rond, onder het slaken +van luide kreten van verbazing, smart en gramschap. Uit haar voorkomen zou een heiden +zich hebben verbeeld, dat ze een afdeeling van die befaamde <i>Beliden</i><a class="noteRef" id="xd33e1782src" href="#xd33e1782" title="Ga naar noot 1.">1</a> uitmaakten, welke zoo even van hare „uithoozende” straftaak terug kwamen. Daar uit +dit zinneloos koor echter niets dan „Heere, bewaar ons!” en „Och, och!” te halen was, +welke uitroepingen geen licht over haar ongeluk verspreidden, keerde Waverley dus +naar het voorplein van het huis terug, waar hij den heer Mackwheeble zag, die op zijn +grijzen hit, met al den spoed dien hij maar maken kon, de laan opdraafde. Hij was, +naar het scheen, tengevolge van een dringende boodschap gekomen, en werd door een +tiental boeren uit het dorp gevolgd, welke het niet moeielijk viel, gelijken tred +met hem te houden. +</p> +<p>De rentmeester, die het veel te druk had en al te zeer met zijn eigen gewicht vervuld +was, om Eduard het een of ander te verklaren, liet terstond Saunderson roepen, die +opdaagde met een gelaat, waarop droefheid met deftigheid was vermengd, en zij begonnen +met elkander in ernstig overleg te treden. David Gellatley bevond zich mede onder +den hoop, maar hij liep even achteloos als Diogenes te Sinope rond, terwijl zijn medeburgers +zich tot het beleg voorbereidden. Zijn levendigheid nam telkens toe, met ieder, hetzij +goed of kwaad voorval, waardoor drukte veroorzaakt werd, en hij hield niet op met +huppelen, dansen, springen en het zingen van het slotrijm eener oude ballade: +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">„Ons geld is weg!”</p> +</div> +<p class="first">totdat hij, te dicht langs den rentmeester komende, een vermanenden wenk ontving van +diens karwarts, waardoor zijn vroolijk gezang in een klagelijk gehuil veranderd werd. +</p> +<p>Terwijl hij vandaar naar den tuin ging, zag Waverley den Baron in persoon, met snelle +schreden en een wolk van verontwaardiging en gekrenkten trots op zijn gelaat het terras +op en neder loopen; zijn geheele houding verried, dat elk onderzoek naar de oorzaak +zijner ontevredenheid hem smartelijk, zoo al niet beleedigend, zou zijn. Waverley +sloop derhalve in huis, zonder hem aan te spreken, en begaf zich naar de ontbijtkamer, +waar hij zijn jonge vriendin Rose vond, die, ofschoon ze noch de gevoeligheid van +haar vader toonde, noch de beleedigde deftigheid van Mackwheeble, noch de wanhoop +der melkmeiden, echter verdrietig en nadenkend scheen. Een enkel woord verklaarde +hem het geheim. „Uw ontbijt zal niet zeer rustig wezen, kapitein Waverley. Een <span class="pageNum" id="pb77">[<a href="#pb77">77</a>]</span>bende roovers heeft ons in den afgeloopen nacht overvallen, en al onze melkkoeien +weggedreven.” +</p> +<p>„Een bende roovers?” +</p> +<p>„Ja; roovers uit de naburige Hooglanden. Wij plachten geheel vrij van hen te zijn, +zoo lang wij schatting aan Fergus Mac-Ivor Vich Ian Vohr betaalden; maar mijn vader +achtte het beneden zijn rang en geboorte het langer te betalen, en dit is de oorzaak +van ons ongeluk. Het is niet de waarde van het vee, kapitein Waverley, dat mij hindert; +maar mijn vader is verontwaardigd over deze beleediging, en zoo opgewonden en driftig +dat ik vrees dat hij met geweld trachten zal het vee terug te krijgen; en zoo hij +daarbij al zelf niet gewond wordt, zal hij eenige van deze woeste menschen wonden, +en dan zal er misschien ons leven lang geen vrede tusschen hen en ons zijn. Wij kunnen +ons niet meer als in vroegere tijden verdedigen, want het bewind heeft al onze wapenen +weggenomen, en mijn vader is zoo vreeselijk voortvarend – och, wat zal er van ons +worden?” – Hier verloor de arme Rose geheel den moed en barstte in een vloed van tranen +los. +</p> +<p>Op dit oogenblik kwam de Baron binnen, en bestrafte haar met meer bitsheid, dan Waverley +hem ooit jegens iemand had hooren bezigen. „Was het geen schande,” zeide hij, „dat +ze zich voor een fatsoenlijk man in zulk een licht vertoonde; en dat ze tranen stortte +om een kudde hoorn- en melkvee, alsof ze de dochter van een boer ware! – Kapitein +Waverley, ik moet u verzoeken haar droefheid van de gunstigste zijde te beschouwen, +daar zij voortspruit, althans enkel behoort voorttespruiten uit de omstandigheid, +dat haars vaders landgoed blootstaat aan de roof- en plunderzucht van gemeene dieven +en landloopers, omdat het ons niet geoorloofd is een dozijn geweren er op na te houden, +om ons goed te verdedigen of het terug te halen.” +</p> +<p>Mackwheeble trad <span class="corr" title="Bron: onmiddelijk">onmiddellijk</span> hierna binnen, en bevestigde, door zijn verslag omtrent wapenen en ammunitie, deze +bewering, terwijl hij den Baron op treurigen toon berichtte, dat, ofschoon het volk, +de bevelen van hun Heer zeker zou gehoorzamen, er echter geen kans was om het vee +met eenigen goeden uitslag achterna te zitten, daar alleen de lijfbedienden van den +Baron zwaarden en pistolen hadden, en de roovers uit twaalf, volkomen op de wijze +van hun land gewapende Hooglanders bestonden. – Nadat hij deze smartelijke waarheid +verkondigd had, nam hij een houding aan van zwijgende neerslachtigheid, terwijl hij +zijn hoofd langzaam met de beweging van een slinger, wanneer hij begint op te houden, +schudde en vervolgens stokstijf bleef staan, en zijn ligchaam met een scherper hoek +voorover boog dan gewoonlijk, en het achterste gedeelte van zijn lichaam naar evenredigheid +uitstak. +</p> +<p>Intusschen liep de Baron de kamer, in zwijgende verontwaardiging op en neder, terwijl +hij ten laatste zijn oog op een oud portret vestigde in volle wapenrusting, en met +een gelaat dat grimmig uit een zwaren haarbos te voorschijn kwam, waarvan een gedeelte +afhing tot op de schouders, en een ander de kin en bovenlip tot op de borstplaat van +zijn harnas bedekte. – „Die heer, kapitein Waverley, mijn grootvader, versloeg en +verjoeg met twee honderd man paardenvolk, die hij binnen zijn eigene grenzen ligtte, +meer dan vijf honderd van deze Hooglandsche roovers, die altijd <i lang="la">lapis offensionis</i> en <i lang="la">petra scandali</i>, een steen des aanstoots en eene rotse der ergernis voor de Laaglandsche nabuurschap +zijn <span class="pageNum" id="pb78">[<a href="#pb78">78</a>]</span>geweest. – Hij versloeg hen, zeg ik, toen zij de roekeloosheid hadden van hunne bergen +af te komen, om deze landstreek te verontrusten, ten tijde der burgertwisten, in het +jaar onzes Heeren zestien honderd twee en veertig. En nu, Mijnheer, wordt ik, zijn +kleinzoon, zoo als ge ziet, door zulke onwaardige menschen mishandeld! +</p> +<p>Hier volgde een pijnlijk stilzwijgen, waarna het geheele gezelschap, zoo als gewoonlijk +in moeielijke gevallen, allerlei ongerijmden raad begon te geven. Alexander ab Alexandro +stelde voor iemand te zenden, om met de dieven te onderhandelen, die, zoo als hij +zeide, zeker hunne prooi voor een daalder het stuk zouden teruggeven. De rentmeester +oordeelde, dat zulk een onderhandeling, een afkoop van diefstal zou worden; hij ried +dus aan, een geschikt persoon naar de dalen te zenden, om, als voor zich zelven, den +best mogelijken koop te sluiten, zoodat de Baron in de onderhandeling niet zou worden +betrokken. Eduard stelde voor, naar het naaste garnizoen om een peloton soldaten en +een bevelschrift van den magistraat te zenden, en Rose, voor zoo ver ze durfde, poogde +het middel aan te raden, om de achterstallige schatting te betalen aan Fergus Mac-Ivor +Vich Ian Vohr, die, zoo als zij allen wisten, indien hij wel gezind was, gemakkelijk +de teruggave van het vee bewerken kon. +</p> +<p>Geen van deze voorslagen droeg de goedkeuring van den Baron weg. Het denkbeeld van +schikking, rechtstreeks of zijdelings, scheen hem onteerend; de raad van Waverley +bewees slechts, dat hij onbekend was met den toestand des lands en der staatkundige +partijschappen, die het verdeelden, en daar de zaken met Fergus Mac-Ivor Vich Ian +Vohr waren zoo als ze stonden, zoo wilde de Baron niets toegeven, al ware het, zeide +hij, om restitutie <i lang="la">in integrum</i> te verkrijgen van elke koe of kalf, dat zijn geslacht had gestolen sedert de dagen +van Malcolm Canmore. +</p> +<p>Hij was dus inderdaad nog voor den strijd gestemd en hij stelde voor, om renboden +te zenden naar Balmawhapple, Killancureit. Tulliellum en andere heeren, die aan dezelfde +rooverijen blootgesteld waren, om hen uit te noodigen zich met hem te vereenigen ten +einde de roovers te verjagen; „en dan, Mijnheer, zullen deze <i lang="la">nebulones nequissimi</i>, gelijk Leslæus hen noemt, het lot ondergaan van hun voorganger Cacus. +</p> +<div lang="la" class="lgouter"> +<p class="line">Elisos oculos, et siccum sanguine guttur.”<a class="noteRef" id="xd33e1827src" href="#xd33e1827" title="Ga naar noot 2.">2</a></p> +</div> +<p class="first">De rentmeester, die in geenen deele met, deze oorlogzuchtige raadgeving gediend was, +haalde hier een reusachtig zakuurwerk te voorschijn, van de kleur en ongeveer ter +grootte van een koperen beddepan, en maakte de aanmerking, dat het reeds namiddag +was, en dat de roovers in den pas van Ballybrough kort na zonneopgang waren gezien; +zoodat, eer de verbondene strijdkrachten zich zouden kunnen verzamelen, zij met hunne +prooi reeds buiten het bereik zouden zijn van alle mogelijke vervolging, en in veiligheid +te midden dier ongebaande wildernissen, waar het evenmin raadzaam was hen te volgen, +als mogelijk hen na te sporen. +</p> +<p>Deze opmerking was onwederlegbaar. De raadsvergadering ging dus uiteen, zonder tot +eenig besluit te komen, zooals meermalen met vrij wat gewichtiger vergaderingen gebeurd +is: alleen werd er bepaald, dat de rentmeester zijn drie melkkoeien zou opzenden naar +de hoeve van <span class="pageNum" id="pb79">[<a href="#pb79">79</a>]</span>Tully-Veolan, ten gebruike van de familie des Barons, en dat men bij hem dun bier +zou brouwen ter vervanging der melk. Met deze schikking, welke door Saunderson werd +voorgeslagen, stemde de rentmeester gereedelijk in; zoowel uit een aangeboren ontzag +voor de familie Bradwardine, als uit overtuiging dat zijne beleefdheid, op de eene +of andere wijze, tienvoudig zou worden vergoed. +</p> +<p>Nadat de Baron insgelijks was heen gegaan, om eenige noodige bevelen te geven, maakte +Waverley van de gelegenheid gebruik, om te vragen, of die Fergus, met den zoo moeielijk +uittespreken naam, de voornaamste dievenvanger van het district was. +</p> +<p>„Dievenvanger!” antwoordde Rose lachende, „hij is een edelman van groot aanzien en +gewicht, het hoofd<a class="noteRef" id="xd33e1837src" href="#xd33e1837" title="Ga naar noot 3.">3</a> van een onafhankelijken tak van een machtigen Hooglandschen „clan”, en die zeer ontzien +wordt, zoo wel om zijn eigen macht, als om die van zijn aanhang, maagschap en bondgenooten.” +</p> +<p>„En wat heeft hij dan met de dieven te doen? Is hij een magistraat, of behoort hij +tot het vredegerecht?” vroeg Waverley. +</p> +<p>„Tot het oorlogsgerecht veeleer, zoo er zulk een ding is,” zeide Rose; „want hij is +een lastige buur voor diegenen die niet tot zijn <i>vrienden</i> behooren, en hij houdt een grooter gevolg op de been, dan menigeen die driemaal zoo +rijk is als hij. Wat zijn verbindtenis of betrekking tot de dieven aangaat, hieromtrent +kan ik u geen duidelijke verklaring geven: maar dit weet ik, dat de stoutste onder +hen nooit een stuk van iemand zal stelen, die schatting aan Vich Ian Vohr betaalt.” +</p> +<p>„Schatting! aan hem?” +</p> +<p>„Ja – een soort van beschermgeld, dat heeren en landbezitters uit het Laagland, die +dicht bij de Hooglanden wonen, aan het Hooglandsche opperhoofd betalen, opdat hij +zelf hun geen leed doe, noch dulde dat het hun door anderen aangedaan wordt. Wanneer +zijn vee gestolen is, heeft men hem er slechts bericht van te zenden, en hij bezorgt +het terstond terug; of anders zal hij koeien uit een of ander afgelegen oord, waarmede +hij in twist is, wegdrijven en ze ter goedmaking van het verlies geven.” +</p> +<p>„En wordt deze soort van Hooglandsche struikroover in gezelschap toegelaten, en geeft +men hem den naam van fatsoenlijk man?” +</p> +<p>„Zeer zeker! De twist tusschen mijn vader en Fergus Mac-Ivor ving ook op eene graafschaps-vergadering +aan, waar hij op het punt stond, zich den voorrang aan te matigen boven al de toen +aanwezige Laaglandsche heeren; mijn vader was de eenige die dit niet duldde. En toen +verweet hij mijn vader, dat hij onder hem behoorde en hem schatting betaalde. Mijn +vader werd geweldig driftig, want Mackwheeble, die dergelijke zaken op zijn eigene +wijze behandelt, had een middel gevonden om de betaling van de schatting geheim te +houden, en in zijne rekening onder de andere belastingen optenemen. En er zou een +tweegevecht uit ontstaan zijn; maar Fergus Mac-Ivor zeide zeer beleefd, dat hij nooit +de hand zou opheffen tegen een grijs hoofd, dat zoo zeer geëerbiedigd <span class="pageNum" id="pb80">[<a href="#pb80">80</a>]</span>was, als dat van mijn vader. – O, wat zou ik er niet om geven als ze bevriend gebleven +waren!” +</p> +<p>„En hebt gij dezen mijnheer Mac-Ivor ooit gezien, zoo dàt zijn naam is, freule Bradwardine?” +</p> +<p>„Neen, zoo is zijn naam niet; en hij zou, zoo gij hem mijnheer noemdet, dit voor een +soort van beleediging houden: het komt alleen daar van daan dat gij een Engelschman +zijt en niet beter weet. Maar de Laaglanders noemen hem, even als andere heeren, naar +zijn landgoed, <span class="corr" id="xd33e1859" title="Bron: Glennequoich">Glennaquoich</span>; en de Hooglanders noemen hem Vich Ian Vohr, dat is, de zoon van Jan den Groote; +doch wij hier op de grenzen geven hem, al naar het voorkomt, beide namen.” +</p> +<p>„Ik vrees, dat ik er mijn Engelsche tong nooit toe brengen zal, hem bij den eenen +of anderen te noemen.” +</p> +<p>„Maar hij is een zeer beleefd, knap maan,” ging Rose voort: „en zijn zuster Flora +is een der schoonste, talentrijkste jonge dames van het land: zij werd in een klooster +in Frankrijk opgevoed, en was eene groote vriendin van mij, vóor dit ongelukkig verschil. +Beste kapitein Waverley, wend al uw invloed bij mijn vader aan, om de zaak in orde +te brengen. Ik ben zeker, dat dit slechts het begin onzer kwellingen is, want Tully-Veolan +is nooit een veilig of rustig verblijf geweest, als wij met de Hooglanders overhoop +lagen. Toen ik nog een kind van een jaar of tien was, viel er een schermutseling voor +tusschen een twintigtal hunner en mijn vader met zijn bedienden, en zoo dichtbij waren +ze dat de kogels verscheidene ruiten in de ramen aan de noordzijde van ons huis verbrijzelden. +Drie van de Hooglanders sneuvelden, en men bracht ze binnen, in hunne plaids gewikkeld, +en legde ze op den steenen vloer van de voorzaal. Den volgenden morgen kwamen hunne +vrouwen en dochters, terwijl ze zongen, in de handen sloegen, den lijkzang gilden, +en de doode lichamen wegdroegen, voorafgegaan door een troep, die op den doedelzak +speelde. Ik kon zes weken lang niet slapen, zonder op te springen en mij te verbeelden, +dat ik deze vreeselijke kreten nog hoorde; gedurig zag ik weder de lijken op de voortrappen +liggen, geheel stijf en gewikkeld in hunne bloedige plaids. Maar na dien tijd kwam +er een deel van het garnizoen te Stirling, met een mandaat van den Opperrechter of +een dergelijk groot man, die al onze wapens weg nam; en hoe zullen wij ons tegen de +Hooglanders beschermen, als ze met eenige macht afkomen?” +</p> +<p>Waverley schrikte bij het aanhooren van een verhaal, dat zoo zeer op een zijner eigene +wakende droomen geleek. Hier zag hij een meisje van nauwelijks zeventien jaar voor +zich, de bevalligste van haar kunne, zoo wel door hare geaardheid als haar voorkomen, +die met eigen oogen getuige was geweest van zulk een tooneel, als hij gewoon was voor +zijn verbeelding op te roepen, maar als iets dat slechts in oude tijden kon plaats +grijpen, en waarover zij heel bedaard sprak alsof het iets was dat zich ligtelijk +op nieuw kon voordoen. Hij gevoelde tegelijk den prikkel der nieuwsgierigheid, en +van het gevaar, welke slechts dient, om de belangstelling te verhoogen. Hij had met +Malvolio kunnen zeggen: „Neen, men zal mij niet langer voor gek aanzien, en zeggen, +dat ik mij door mijn verbeelding laat foppen; ik ben nu werkelijk in het land van +krijgshaftige en romaneske avonturen, en er blijft nog maar over te zien, welk deel +ik er aan nemen zal.” +<span class="pageNum" id="pb81">[<a href="#pb81">81</a>]</span></p> +<p>Alles wat Waverley omtrent den toestand van het land, waarin hij zich bevond, vernam, +scheen hem even nieuw als buitengewoon. Hij had wel dikwijls gehoord van Hooglandsche +roovers, maar maakte zich geen voorstelling van de systematische wijze, waarop zij +hunne rooverijen pleegden. Nooit had hij kunnen denken dat hunne eigene hoofden die +gewelddadigheden oogluikend aanzagen, en zelfs aanmoedigden omdat ze meenden dat deze +strooptochten niet slechts dienden om de lieden van hunne clans aan de behandeling +der wapenen te gewennen, maar ook om een heilzamen schrik onder hunne Laaglandsche +naburen levendig te houden, en, gelijk wij gezien hebben, schatting van dezen onder +den titel van beschermgeld te heffen. +</p> +<p>Mackwheeble, die kort hierop binnen kwam, weidde nog meer uit over hetzelfde onderwerp. +Het gesprek van dezen waardigen heer was zoo geheel in overeenstemming met zijn beroepsbezigheden, +dat David Gellatley op zekeren dag zeide, dat zijn gepraat op een dwangbevel tot betaling +geleek. Hij verzekerde onzen held, „dat sedert onheugelijke tijden, de vagebonden, +dieven, sluikers en geruïneerde lieden in de Hooglanden, op grond van hun familienaam, +met elkander in verbinding hadden gestaan tot het plegen van diefstallen, rooverijen +en plunderingen op de eerlijke lieden van het lage land, door niet alleen de hand +te leggen op al hunne goederen, koorn, rundvee, paarden, schapen, inslag en uitslag, +al naar het hunne booze lusten geviel, maar dat ze bij het maken van krijgsgevangenen +daarenboven, hen losgeld deden betalen of hen noodzaakten borgen te stellen, zoo zij +anders niet weêr in gevangenschap geraken wilden. Dit alles nu was rechtstreeks verboden +bij verschillende bepalingen van het wetboek, zoo wel volgens de acte van het jaar +vijftien honderd zeven en zestig, als bij verscheidene andere, welke statuten, met +alles wat daarop volgde of volgen zou, schandelijk verkracht en veracht werden door +gezegde vagebonden, sluikers en te gronde gerichte lieden, die een maatschappij uitraaakten +met het voornoemde oogmerk om diefstal, geweld, brandstichting, moord, <i lang="la">raptas mulierum</i>, of gewelddadige wegvoering van vrouwen, en dergelijke, als in het wetboek omschreven +staan, te plegen.” +</p> +<p>Alles wat Waverley zoo even gehoord had, scheen hem een droom toe; hij kon zich maar +niet verbeelden dat de geest der menschen zich zoo gemeenzaam kon maken met deze daden +van geweld; dat men er over spreken kon als over iets zeer gewoons, hetwelk dagelijks +in den omtrek voorviel, en toch was hij de zee niet overgestoken, en bevond hij zich +nog op het overigens zoo wel bestuurde eiland van Groot-Brittannië. +</p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e1782"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e1782src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> Danaïden, dochters van Belus. <a class="fnarrow" href="#xd33e1782src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e1827" lang="nl"> +<p class="footnote" lang="nl"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e1827src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">2</a></span> Zijne oogen zijn hem uit het hoofd gescheurd; het bloed vloot hem ten gorgel uit. <a class="fnarrow" href="#xd33e1827src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e1837"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e1837src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">3</a></span> De bergbewoners zijn in stammen of clans verdeeld, die wederom verschillende onderdeelen +hebben. Iedere clan heeft zijn hoofd, iedere onderafdeling haar „<i lang="en">chieftain</i>,” aanvoerder. <a class="fnarrow" href="#xd33e1837src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch1.16" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch1.16.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">ZESTIENDE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">ER DAAGT EEN ONVERWACHTE BONDGENOOT OP.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">De Baron keerde tegen etenstijd terug, en had zijn bedaardheid en vroolijkheid bijna +geheel en al terug gekregen. Hij bevestigde niet alleen al de verhalen, die Eduard +van Rose en Mackwheeble gehoord had, <span class="pageNum" id="pb82">[<a href="#pb82">82</a>]</span>maar voegde er uit zijn eigene ondervinding nog een aantal anecdoten bij, betreffende +den staat der Hooglanden en hunne bewoners. Hij verklaarde, dat in het algemeen de +hoofden allerfatsoenlijkste lieden van hooge afkomst waren, wier woord door elk die +tot hun stam of clan behoorde, als een wet werd beschouwd. „Het betaamde hun volstrekt +niet,” zeide hij, „zoo als de voorbeelden er van nog versch in het geheugen waren, +hunne <i lang="la">prosapia</i> of afkomst, welke voor het grootste gedeelte op de ijdele en dwaze balladen hunner +<i>Seannachies</i> of barden berustte, op een en dezelfde lijn te stellen met de sprekende bewijzen +van oude charters en koninklijke gunsten in den ouden tijd, aan aanzienlijke huizen +in het Laagland door verschillende Schotsche koningen verleend; maar hunne <i>outrecuidance</i> en hunne aanmatiging was zoo groot, dat ze uit de hoogte nederzagen op dezulken, +welke in het bezit waren van dergelijke bewijzen, alsof ze hunne landerijen in een +stuk schapenvel konden inpakken<a class="noteRef" id="xd33e1890src" href="#xd33e1890" title="Ga naar noot 1.">1</a>.” +</p> +<p>Dit verklaarde, in het voorbijgaan, vrij wel de oorzaak van den twist tusschen den +Baron en zijn Hooglandschen gealliëerde. Maar hij ging voort met zoo vele opmerkelijke +bijzonderheden omtrent de manieren, gewoonten en eigenaardigheden van dezen aartsvaderlijken +volksstam mede te deelen, dat Eduard, wiens nieuwsgierigheid in de hoogste mate werd +opgewekt, vroeg of het niet mogelijk was, zonder gevaar een uitstapje in de naburige +Hooglanden te doen, welker donkere, bergachtige grenslijn reeds den wensch bij hem +had doen geboren worden om die te overschrijden. De Baron verzekerde zijn gast, dat +niets gemakkelijker wezen zou, mits deze twist maar eerst bijgelegd was, daar hij +zelf hem brieven kon medegeven aan verscheidene aanzienlijke hoofden, die hem met +de grootst mogelijke hoffelijkheid en gastvrijheid zouden ontvangen. +</p> +<p>Terwijl ze hierover met elkander spraken, werd de deur eensklaps geopend, en leidde +Saunders Saunderson een van top tot teen gewapenden Hooglander het vertrek binnen. +Ware het niet geweest, dat Saunders de rol van ceremoniemeester bij deze krijgshaftige +verschijning vervuld had, zonder in het minst iets van zijn gewone deftigheid te verliezen, +en dat noch de heer Bradwardine noch Rose eenige ontroering te kennen gaven, dan zou +Eduard zeker in den waan hebben verkeerd dat een vijandelijke inval plaats greep. +Hoe het zij, hij ontstelde nu hij voor het eerst een bergbewoner in zijn volle nationale +costuum aanschouwde. Deze Schot was een jong mensch van niet zeer groote gestalte, +die met zijn donker gelaat er vrij sterk uitzag, terwijl de ruime plooien van zijn +plaid niet weinig zijn krachtig voorkomen verhoogden. De korte <i>kilt</i>, of rok, liet zijn gespierde en welgevormde beenen ter helft ontbloot; de geitenvellen +tas, aan weerszijden met de gewone wapens, dolk en met staal ingelegd pistool versierd, +hingen voor hem; op zijn muts stak een korte veder, hetgeen zijn recht te kennen gaf, +om als een „Duinhé-wassel” of soort van edelman behandeld te worden; een breed zwaard +slingerde langs zijn lendenen; een schild was op zijn schouder vastgehecht, en hij +droeg een lang Spaansch jachtroer in de eene hand. Met de andere nam hij zijn muts +af; en de baron, die de gewoonte en de bijzondere wijze om de Hooglanders aan te spreken +zeer goed kende, sprak hem <span class="corr" title="Bron: onmiddelijk">onmiddellijk</span> <span class="pageNum" id="pb83">[<a href="#pb83">83</a>]</span>aan met een houding vol waardigheid, maar zonder van zijn zitplaats op te staan, en +zoo als Eduard het er voor hield, op de wijze van een vorst die een afgezant ontvangt: +„Welkom, Evan Dhu Maccombich; welk nieuws brengt ge mij van Fergus Mac-Ivor Vich Ian +Vohr?” +</p> +<p>„Fergus Mac-Ivor Vich Ian Vohr,” zeide de afgezant, in goed Engelsch, „laat u, Baron +van Bradwardine en Tully-Veolan, groeten. Het spijt hem geweldig, dat zich een zware +wolk tusschen u en hem heeft geplaatst, welke u belet heeft de vriendschap en het +bondgenootschap te zien en ter harte te nemen, die er tusschen uwe huizen en aanhoorigheden +van ouds bestaan hebben. Hij bidt dat de wolk moge wegdrijven, en dat de betrekkingen +weer mogen aangeknoopt worden, gelijk ze te voren waren tusschen den clan van Ivor +en het huis van Bradwardine, toen er een ei tusschen hen was, in plaats van een vuursteen, +en een broodmes in plaats van een zwaard. En hij hoopt dat gij insgelijks zulk zeggen, +dat u de wolk hindert, en dat niemand na dezen vragen zal of zij van den heuvel naar +het dal afzakte, dan wel van het dal naar den heuvel opsteeg; want zij die nooit gedreigd +hebben met de schede, hebben nooit slagen ontvangen met het zwaard, en wee hem die +zijn vriend zou willen verliezen om de stormachtige wolk van een lentemorgen.” +</p> +<p>Hierop gaf de baron van Bradwardine met gepaste waardigheid ten antwoord, dat hij +het hoofd van den clan Ivor als een vriend van den <i>koning</i> kende, en dat het hem leed deed, dat er een wolk tusschen hem en een Heer van zulke +deugdzame grondbeginselen was opgekomen; „want,” voegde hij er bij, „als de menschen +zich onderling vereenigen, is hij wel zwak die geen broeder heeft.” +</p> +<p>Daar dit zeer voldoende scheen, liet de Baron om den vrede tusschen deze twee doorluchtige +personen plechtstatig te bevestigen, een flesch brandewijn binnen brengen, en na daarvan +een glas gevuld te hebben, ledigde hij het op de gezondheid van Mac-Ivor van Glennaquoich; +waarop de Keltische afgezant, om deze beleefdheid te beantwoorden, een geweldige teug +van hetzelfde edele vocht naar binnen sloeg, gekruid met zijn goede wenschen voor +het huis van Bradwardine. +</p> +<p>Nadat op deze wijze de praeliménairen van het algemeene vredesverdrag vastgesteld +waren, vertrok de ambassadeur, om met den heer Mackwheeble eenige ondergeschikte punten +te regelen, waarmede men het niet noodig achtte den Baron lastig te vallen. Waarschijnlijk +hadden deze betrekking op het uitblijven der subsidie, en denkelijk vond de rentmeester +middelen, om hun bondgenoot te voldoen, zonder dat zijn meester beducht behoefde te +wezen, dat zijn waardigheid in gevaar zou worden gebracht. Het is ten minste zeker, +dat, nadat de plenipotentiarissen al gaandeweg een flesch brandewijn hadden geledigd, +hetwelk op zulke daaraan gewoon geworden hoofden niet meer uitwerking had, dan of +het geestrijke vocht was uitgegoten over de twee beeren, die aan den ingang der oprijlaan +stonden. Evan Dhu Maccombich, die zich alle inlichtingen die er maar te verkrijgen +waren, betrekkelijk den roof den vorigen nacht gepleegd, had laten geven, zijn voornemen +te kennen gaf, om <span class="corr" title="Bron: onmiddelijk">onmiddellijk</span> het vee te gaan nazetten en opsporen, hetwelk, volgens zijn verzekering, „nog niet +ver af was.” „Zij hebben het been gebroken,” voegde hij er bij, „maar geen tijd gehad +om er het merg uit te zuigen.” +</p> +<p>Onze held, die Evan Dhu zijn onderzoek in het werk hoorde stellen, was niet weinig +getroffen door de schranderheid, welke hij aan den dag <span class="pageNum" id="pb84">[<a href="#pb84">84</a>]</span>legde in het opzamelen van berichten, en de juiste gevolgtrekkingen, die hij daar +uit wist te trekken. Evan Dhu, van zijn zijde, was blijkbaar gestreeld door de oplettendheid +van Waverley, en het belang dat hij in zijn nasporingen scheen te stellen, alsmede +door de weetgierigheid, die hij met betrekking tot de gewoonten en zeden der Hooglanders +aan den dag legde. Zonder veel complimenten noodigde hij Eduard uit, om hem op een +korte wandeling van tien of vijftien mijlen in het gebergte te vergezellen, en de +plek te gaan zien, waarheen het vee was gebracht; terwijl hij er bijvoegde, „indien +het zoo is als ik veronderstel, dan hebt gij nooit in uw leven zulk een plaats gezien, +noch zult gij ze ooit zien, tenzij gij met mij of iemand der onzen gaat.” +</p> +<p>Onze held, wiens nieuwsgierigheid sterk geprikkeld was door het denkbeeld om het hol +van een Hooglandschen Cacus te bezoeken, verzuimde echter niet zich te vergewissen +of zijn gids te vertrouwen was. De Baron verzekerde hem, dat de uitnoodiging zeker +niet zou gedaan zijn, indien er het minste gevaar te duchten ware, en dat hij niets +anders dan een weinig vermoeienis te vreezen had. En daar Evan hem voorstelde om, +bij hunne terugkomst, een dag ten huize van zijn opperhoofd door te brengen, waar +hij verzekerd kon zijn van behoorlijk verzorgd en bij uitstek welkom te wezen, scheen +er niets zeer verschrikkelijks in de onderneming te zijn. Wel is waar verbleekte Rose +toen zij er van hoorde spreken; maar haar vader, die de moedige weetgierigheid van +zijn jongen vriend toejuichte, deed geen poging om die te matigen, door een ophef +van gevaar, dat inderdaad niet bestond; en nadat er een reiszak met eenige weinige +benoodigdheden op de schouders van een soort van jager gebonden was, ving onze held +zijn tocht aan met een jachtgeweer in de hand, vergezeld door zijn nieuwen vriend +Evan Dhu, en gevolgd door genoemden jager en twee Hooglanders, het gevolg van Evan; +een hunner droeg op zijn schouder een bijl met een langen steel, een <i>Lochaber bijl</i><a class="noteRef" id="xd33e1921src" href="#xd33e1921" title="Ga naar noot 2.">2</a> genoemd, terwijl de ander een lang ganzenroer met zich voerde. Evan gaf Eduard op +zijn vraag te kennen, dat dit krijgshaftig gevolg in geenen deele voor zijn veiligheid +vereischt werd, maar alleen, zoo als hij zeide, terwijl hij zijn plaid met zekere +deftigheid ophaalde en schikte, om welvoegelijk en gelijk het Vich Ian Vohr’s zoogbroeder +betaamde, op Tully-Veolan te verschijnen. „Ha!” voegde hij er bij, „gij zijt zelf +een Saksischen <i>duinhé-wassel</i> (een Engelsch edelman), en gaarne zou ik hebben dat gij het opperhoofd, met zijn +sleep aan, zaagt.” +</p> +<p>„Met zijn sleep aan?” herhaalde Eduard op een toon van verwondering. +</p> +<p>„Ja – dat is met al zijn gevolg, wanneer hij zijns gelijken bezoekt, als daar zijn, +voer hij voort, terwijl hij stil bleef staan en zich trotsch verhief, en op de vingers +de verschillende officieren van zijns chefs hofhouding optelde; „de <i lang="en">hanchman</i> of de man die zijn rechterhand is<a class="noteRef" id="xd33e1933src" href="#xd33e1933" title="Ga naar noot 3.">3</a>. <span class="pageNum" id="pb85">[<a href="#pb85">85</a>]</span>zijn <i>bard</i> of dichter<a class="noteRef" id="xd33e1950src" href="#xd33e1950" title="Ga naar noot 4.">4</a>, zijn <i>bladier</i><a class="noteRef" id="xd33e1955src" href="#xd33e1955" title="Ga naar noot 5.">5</a> of redenaar, om aanspraken te doen aan de groote lieden die hij bezoekt; zijn <i lang="en">gilly-more</i><a class="noteRef" id="xd33e1964src" href="#xd33e1964" title="Ga naar noot 6.">6</a> of wapendrager, om zijn zwaard en schild en geweer te dragen; zijn <i>gilly-casfliuch</i>, die hem op zijn rug door de moerassen en beken draagt; zijn <i>gilly-comstraine</i> om zijn paard bij den toom te leiden langs steile en moeielijke wegen, zijn <i>gilly-trusharnish</i>, om zijn reiszak te dragen: en de pijper<a class="noteRef" id="xd33e1980src" href="#xd33e1980" title="Ga naar noot 7.">7</a> en de pijpersknecht, en misschien nog een dozijn jongelieden, die niets te doen hebben +dan den degenriem te dragen, den laird te volgen en de bevelen van hun meester ten +uitvoer te brengen. +</p> +<p>„En onderhoudt uw opperhoofd al deze lieden geregeld!” vroeg Waverley. +</p> +<p>„Al deze,” hernam Evan, „en nog menigen knappen kerel daarenboven, die niet zou weten +waar zich te bergen, zonder de groote schuren op Glennaquoich.” +</p> +<p>Met dergelijke verhalen van het aanzien van zijn opperhoofd, zoowel in den oorlog +als in vredestijd, verkortte Evan Dhu den weg voor Eduard, tot zij meer en meer die +trotsche bergen naderden, welke hij tot hier toe slechts op een afstand had gezien. +Het was tegen den avond, toen zij een dier schrikverwekkende bergpassen betraden, +waardoor de gemeenschap tusschen het hooge en lage land onderhouden wordt. Het pad, +dat geweldig steil en ruw was, slingerde tusschen twee ontzettende rotsen, en volgde +den weg die een schuimende stroom, welke ver in de diepte bruischte, gedurende den +loop der eeuwen zich scheen gebaand te hebben. Eenige flauwe stralen der zon, die +juist onderging, beschenen het water in zijn donkere bedding, en maakten het ten deele +zichtbaar, verontrust door een honderdtal rotsen, en talrijke watervallen. Het pad +liep naar den stroom toe langs een zeer steile helling, en hier en daar zag men een +uitstekend stuk graniet of een schrale boom, die zijn uiteengespreide wortelen in +de scheuren van de rots had vastgehecht. Aan de rechterhand verhief de berg zich boven +het pad, bijna ongenaakbaar; maar aan den overkant was de steile helling met dicht +ineen gewassen kreupelhout begroeid, waartusschen hier en daar een enkele pijnboom +opschoot. +</p> +<p>„Dit,” zeide Evan, „is de pas van Bally-Brough, die in den ouden tijd door tien man +van den clan <span class="sic">Donnochie</span> tegen een honderdtal Laaglandsche kerels verdedigd werd. De graven der verslagenen +zijn nog in dien kleinen <span class="pageNum" id="pb86">[<a href="#pb86">86</a>]</span>kloof aan de overzijde van de beek te zien, – zoo uwe oogen goed zijn, zult gij de +groene plekken tusschen de heideplanten kunnen onderscheiden. – Zie, daar is een bruine +arend – zulke vogels hebt gij in Engeland niet – hij gaat zijn avondeten van des Barons +van Bradwardine’s landen halen, maar ik zal hem een kogel nazenden.” +</p> +<p>Dit zeggende brandde hij zijn roer los, maar zonder den trotschen monarch der gevederde +stammen te raken, die, zich in het minst niet bekommerende over de mislukte poging +om hem te dooden, zijn majestueuze vlucht zuidwaarts voortzette. Duizende roofvogels, +haviken, wouwen, gieren en raven, uit hunne nachtrust in hunne schuilplaatsen opgeschrikt, +vlogen bij het knallen van het schot op, en mengden hunne schorre en wanluidende stemmen +met de echo’s, waardoor ze werden teruggekaatst en met het bulderen der naar beneden +schietende bergstroomen. Evan, een weinig verlegen, omdat hij mis geschoten had, terwijl +hij juist een bijzondere bekwaamheid aan den dag wilde leggen, verborg zijn verlegenheid +onder het fluiten van een <i>pibroch</i><a class="noteRef" id="xd33e2002src" href="#xd33e2002" title="Ga naar noot 8.">8</a>, laadde andermaal zijn geweer, en sloeg verder den bergpas zwijgend in. +</p> +<p>Deze leidde tot een nauw dal, tusschen twee zeer hooge en met heestergewas begroeide +bergen. Zij volgden de beek die altijd langs het pad slingerde, en staken die nu en +dan over, bij welke gelegenheden Evan Dhu bestendig de dienst van zijn gevolg aanbood, +om er Eduard over te dragen. Maar onze held, die altijd een vrij goed voetganger was +geweest, wees die hulp telkens van de hand, en won blijkbaar in de achting van zijn +gids, door te toonen dat hij niet bang was voor natte voeten. Hij wenschte inderdaad, +zoo veel hij zonder pochen kon, Evan van het denkbeeld af te brengen dat hij van de +verwijfdheid der Laaglanders en bijzonder van de Engelschen, scheen te koesteren. +</p> +<p>Door de opening van dit dal bereikten ze een zwart moeras van verbazende uitgestrektheid, +vol groote kuilen, die ze met vrij wat moeite en niet zonder gevaar overkwamen, langs +sporen, welke slechts een Hooglander in staat was te volgen. Het pad zelf, of liever +dat reepje meer vasten gronds, hetwelk de reizigers deels over liepen, deels doorwaadden, +was ruw, hier en daar afgebrokkeld en op een aantal plaatsen moerassig en niet te +vertrouwen. Soms was het zoo slecht, dat ze genoodzaakt waren van het eene heuveltje +op het andere te springen, omdat de daartusschen liggende ruimte het gewicht van een +mensch niet kon dragen. Dit was een gemakkelijk iets voor de Hooglanders, die dun +gezoold voor het doel geschikt schoeisel droegen, en bijzonder vlug ter been waren; +maar Eduard begon deze beweging, waaraan hij niet gewoon was, meer vermoeijend te +vinden, dan hij verwacht had. De flauwe schemering hielp hen door dit moeras, maar +begaf hen bijna geheel, toen zij den voet van een steilen en zeer steenachtigen heuvel +hadden bereikt, die door hen moest beklommen worden. De nacht was echter aangenaam +en niet donker; en Waverley, die al de veerkracht van zijn ziel te hulp riep, om zijn +vermoeid lichaam te schragen, zette zijn marsch moedig voort, ofschoon hij in zijn +hart zijn Hooglandsche medgezellen benijdde, die zonder het minste blijk van vermoeienis +te geven, <span class="pageNum" id="pb87">[<a href="#pb87">87</a>]</span>den snellen en springenden pas of liever draf volhielden, die hen, volgens zijn berekening, +reeds een uur of vijf van hun tocht had doen afleggen. +</p> +<p>Na dezen berg overgeklommen en aan de andere zijde naar een dicht woud te zijn afgedaald, +beraadslaagde Evan Dhu een oogenblik met zijn Hooglandsche satellieten. Als een gevolg +hiervan werd Eduard’s <span class="sic">begaadje</span> van de schouders des jachtopzichters op die van een der <i>gillies</i> overgebracht, en de eerste met den anderen Hooglander in een andere richting, dan +die der drie overige reizigers, heen gezonden. Toen Waverley naar het doel van deze +scheiding vroeg, gaf men hem ten antwoord, dat de Laaglander den nacht in een, omtrent +drie mijlen van daar gelegen, gehucht moest gaan doorbrengen; want, indien het geen +heel bijzondere vriend was, dan was Donald Bean Lean, de waardige man, dien zij veronderstelden +in het bezit van het vee te zijn, er niet zeer opgesteld, dat vreemdelingen zijn schuilplaats +naderden. Deze reden scheen allezins billijk, en stilde in Eduard’s hart de opwelling +van achterdocht, toen hij zich, op zulk een plaats en zulk een uur, van zijn eenigen +Laaglandschen medgezel beroofd zag. En Evan voegde er <span class="corr" title="Bron: onmiddelijk">onmiddellijk</span> daarna bij, „dat het inderdaad best zou wezen, indien hij zelf vooruitging, en Bean +Lean hunne nadering aankondigde, daar de komst van een <i lang="gd">sidier roy</i> (rooden soldaat<a class="noteRef" id="xd33e2023src" href="#xd33e2023" title="Ga naar noot 9.">9</a>) voor hem anders een onaangename verrassing zou zijn.” En zonder op antwoord te wachten, +liep hij heen, en wel op een drafje, terwijl hij in éen oogenblik uit het gezicht +was. +</p> +<p>Waverley was nu aan zijn eigene bespiegelingen overgelaten; want zijn nieuwe gids, +die met den strijdbijl gewapend was, sprak zeer weinig Engelsch. Zij trokken een dicht, +en naar het scheen eindeloos, pijnbosch door, zoodat het onmogelijk was het pad in +de hem omringende, zwarte duisternis te onderscheiden. De Hooglander nogtans scheen +het, uit instinct, zonder een oogenblik te aarzelen, te kunnen vinden, en Eduard volgde +hem zoo dicht hij maar kon. +</p> +<p>Na een <span class="corr" id="xd33e2033" title="Bron: geruimeu">geruimen</span> tijd stilzwijgend te zijn voortgetogen, kon hij niet nalaten te vragen, „of het einde +van hun tocht niet nabij was?” +</p> +<p>„Het einde was nog drie, vier mijlen verder; maar als ligt <span class="corr" id="xd33e2038" title="Bron: Duinhèwassel">Duinhé-wassel</span> een weinig moede was, kon, dat is mocht, – wilde – Donald den <i lang="gd">curragh</i> zenden.” +</p> +<p>Dit maakte Eduard niet wijzer. De <i lang="gd">curragh</i>, dien men hem beloofde, kon een man, een paard, een kar of een reiswagen zijn; en +meer was uit den man met den strijdbijl niet te krijgen, dan het herhaalde „ja, ja, +den <i lang="gd">curragh</i>” +</p> +<p>Maar weldra begon Eduard zijn meening te begrijpen, toen hij bij het verlaten van +het bosch, zich op de oevers van een breede rivier of meer bevond, waar zijn geleider +hem te verstaan gaf, dat zij zich een poosje moesten nederzetten. De maan, welke nu +begon op te komen, toonde hem onduidelijk de groote uitgestrektheid waters, die voor +hen lag, en de vormlooze en onbepaalde gedaanten der bergen, waardoor het omringd +scheen. De koele en toch zachte zomernachtlucht verfrischte Waverley, na den snellen +en moeielijken tocht dien hij afgelegd had; en de geur, <span class="pageNum" id="pb88">[<a href="#pb88">88</a>]</span>dien zij van de zich in den dauw badende berkeboomen<a class="noteRef" id="xd33e2056src" href="#xd33e2056" title="Ga naar noot 10.">10</a> aanvoerde, was verkwikkelijk. +</p> +<p>Hij had nu overvloedig tijd om zich geheel aan het romaneske van zijn toestand over +te geven. Hier zat hij aan den oever van een geheel onbekend meer, onder het geleide +van een woesten inboorling, wiens taal hem onbekend was, om een bezoek af te leggen +in het hol van een befaamden roover, een tweeden Robin Hood misschien, of Adam o’Gordon<a class="noteRef" id="xd33e2061src" href="#xd33e2061" title="Ga naar noot 11.">11</a>, en dat wel midden in den nacht, na een aantal bezwaren en vermoeienissen te hebben +doorgestaan, gescheiden van zijn knecht, en verlaten door zijn gids. Welk een reeks +van omstandigheden, geschikt om voedsel te verschaffen aan een romaneske verbeeldingskracht, +nog verhoogd door het plechtige gevoel van onzekerheid, zoo niet van gevaar! Het eenige +wat met al het overige niet rijmde, was de aanleiding tot zijn tocht – de koeien van +den Baron! Dit prozaïsche feit werd door Eduard zorgvuldig op den achtergrond gehouden. +</p> +<p>Terwijl hij zich dus in deze droomen zijner verbeelding verdiepte, werd hij door zijn +medgezel zachtjes aangestooten, die hem in eene richting, bijna recht tegenover het +meer heen wees, terwijl hij er bijvoegde: „Daar is de plaats!” Waverley zag een klein +lichtje in de hem aangewezen richting flikkeren, en, terwijl het langzamerhand in +omtrek en kracht toenam, scheen het als een luchtverschijnsel aan den gezichteinder +te zweven. Intusschen liet zich in de verte het geplas van roeiriemen in het water +hooren. Het regelmatig geluid kwam hoe langer zoo naderbij, en thans werd er een schel +gefluit in dezelfde richting vernomen. Zijn vriend met den strijdbijl floot oogenblikkelijk +helder en schel, in antwoord op het sein; en een boot, met vier of vijf Hooglanders +bemand, stuurde naar een kleinen inham, dicht bij dien waar Eduard gezeten was. Hij +ging hun met zijn reisgezel te gemoet, werd dadelijk in de boot geholpen door de gedienstige +oplettendheid van twee kloeke bergbewoners, en was nauwelijks gezeten, of ze namen +hunne riemen andermaal op en begonnen, met groote snelheid, het meer in een dwarsche +richting over te steken. +</p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e1890"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e1890src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> Zinspeling op de parkementen van den adel. <a class="fnarrow" href="#xd33e1890src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e1921"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e1921src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">2</a></span> De Edinburgsche stedelijke politie was nog niet zeer lang geleden aldus gewapend. +Aan het einde van den bijl had men een haak, waarvan de oude Hooglanders zich plachten +te bedienen bij het beklimmen der wallen, door den haak er in vast te slaan, en zich +langs den steel op te werken. Men veronderstelt, dat de bijl, die ook veel door de +vroegste bewoners van Ierland gebezigd werd, in beide landen uit Scandinavië is overgebracht. +W. S. <a class="fnarrow" href="#xd33e1921src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e1933"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e1933src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">3</a></span> De <i lang="en">hanchman</i> of <i lang="en">henchman</i> is een soort van geheimschrijver, die zijn <i>chef</i> als zijn schaduw volgt, en zich aan tafel aan zijn zijde bevindt, gereed om al <span class="pageNum" id="pb85n">[<a href="#pb85n">85</a>]</span>zijn bevelen ten uitvoer te leggen. Deze betrekking is soms het deel van den zoogbroeder. +Deze naam werd ook aan den vertrouwden page of aan den bevelhebber der wacht van een +edele gegeven. <a class="fnarrow" href="#xd33e1933src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e1950"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e1950src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">4</a></span> De bard is de geschiedschrijver der familie, soms de onderwijzer van den jongen edele, +terwijl hem is opgedragen de liederen op te stellen ter eere van den stam; in éen +woord de dichter van den clan. <a class="fnarrow" href="#xd33e1950src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e1955"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e1955src" title="Ga terug naar noot 5 in tekst.">5</a></span> Het woord <i>bladier</i> stamt waarschijnlijk van <i>bladarie</i>, een Schotsch woord, af, hetwelk „snoeverij” beteekent, omdat dezen ambtenaar was +opgedragen de daden en de grootheid van zijn meester aan den volke te verkondigen. <a class="fnarrow" href="#xd33e1955src" title="Ga terug naar noot 5 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e1964"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e1964src" title="Ga terug naar noot 6 in tekst.">6</a></span> Het woord <i>gilly</i> beteekent page, knecht, en <i>more</i> groot. Dit bijvoegelijk naamwoord veredelt het geheele woord <i>gilly-more</i>. De andere beambten worden genoegzaam in den tekst omschreven. <a class="fnarrow" href="#xd33e1964src" title="Ga terug naar noot 6 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e1980"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e1980src" title="Ga terug naar noot 7 in tekst.">7</a></span> De <i>pijper</i>, die zich voor een edelman uitgaf, droeg zelf zijn instrument niet, en ontdeed er +zich van zoodra hij gespeeld had; hij had derhalve een page, een <i>gilly</i>, om zijn doedelzak (<i lang="en">bagpipe</i>) te dragen. <a class="fnarrow" href="#xd33e1980src" title="Ga terug naar noot 7 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e2002"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e2002src" title="Ga terug naar noot 8 in tekst.">8</a></span> <i>Pibroch</i>. Een soort van liedje aan de muziek der Hooglanders eigen, en dat, naar het zeggen +der Schotten, al de gewaarwordingen der ziel uitdrukt. Deze benaming wordt bij voorkeur +aan krijgszangen gegeven. <a class="fnarrow" href="#xd33e2002src" title="Ga terug naar noot 8 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e2023"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e2023src" title="Ga terug naar noot 9 in tekst.">9</a></span> Hiermede werd een Engelsch soldaat of officier, naar zijn uniform aangeduid, in tegenstelling +met die van <i lang="en">black watch</i>, zwarte regimenten, zooals de ongeregelde troepen der Hooglanders genoemd werden. <a class="fnarrow" href="#xd33e2023src" title="Ga terug naar noot 9 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e2056"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e2056src" title="Ga terug naar noot 10 in tekst.">10</a></span> Het is niet de treurberk, een soort die het meest in de Hooglanden voorkomt, maar +de wollige, bladerige berk der Laaglanden, welke deze geur verspreidt. W. S. <a class="fnarrow" href="#xd33e2056src" title="Ga terug naar noot 10 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e2061"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e2061src" title="Ga terug naar noot 11 in tekst.">11</a></span> De roem dezer beide helden berust op de overleveringen en volksballaden; in de geschiedenis +komen ze slechte als een paar vogelvrij verklaarden voor. <a class="fnarrow" href="#xd33e2061src" title="Ga terug naar noot 11 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch1.17" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch1.17.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">HET VERBLIJF VAN EEN HOOGLANDSCHEN ROOVER.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Het diepe stilzwijgen dat in de boot heerschte, werd slechts gestoord, door het eentoonig +en murmelend geneurie van een Gaelsch lied, bij wijze van recitatief gezongen door +den man, die aan het roer zat, en begeleid door den slag der riemen, welke op de maat +het water schenen te doorklieven. Het licht dat ze nu meer en meer naderden, deed +zich grooter, gloeiender en vaster voor. Het bleek duidelijk dat het een groot vuur +was; <span class="pageNum" id="pb89">[<a href="#pb89">89</a>]</span>maar of het op een eiland of op het vaste land was ontstoken, kon Eduard niet onderscheiden. +Zoo als hij het zag, scheen de gloeiende, schitterende kring op de <span class="corr" id="xd33e2073" title="Bron: oppervakte">oppervlakte</span> zelve van het meer te rusten, en geleek op het voertuig van vuur, waarin de Booze +Geest in een Oostersche vertelling, land en zee doorkruist. Zij naderden het hoe lang +zoo meer, en het licht van het vuur was nu voldoende om te doen zien, dat het brandde +aan den voet van eene groote, donkerkleurige rots, die zich op den rand van het water +loodrecht verhief. De voorzijde dezer rots, door den weerschijn in donkerrood veranderd, +leverde een vreemde en zelfs schrikverwekkende tegenstelling op met de omliggende, +hooge, klipachtige oevers, die, van tijd tot tijd, flauw en bij gedeelten, door de +bleeke maan werden verlicht. +</p> +<p>De boot naderde nu tot dicht aan den wal, en Eduard kon zien dat dit groote vuur, +ruimschoots gevoed door pijnboomtakken, (door twee gedaanten, die, in den rooden weerschijn +dat het verspreidde, er als duivels uitzagen), aan den ingang van een ruim hol lag, +waarin een kleine inham van het meer scheen binnen te dringen; en hij giste, zoo als +inderdaad waarheid was, dat dit vuur als baak was ontstoken om den lieden in de boot, +op hun terugtocht den weg te wijzen. Ze roeiden recht tot aan den mond van de grot, +en terwijl ze de riemen inhaalden, lieten ze de boot met eene door hen berekende vaart, +naar binnen schieten. Het vaartuig liep de punt, of het kleine plat der rots, waarop +het vuur brandde, voorbij, en na nog omtrent twee bootslengten verder te zijn voortgeschoten, +hielden ze stil, waar het hol, (want het was hier van boven reeds overwelfd) uit het +water opsteeg, langs vijf of zes breede rotslagen, zoo effen en regelmatig gevormd, +dat men ze voor natuurlijke trappen had kunnen houden. Op dit oogenblik werd eensklaps +een groote hoeveelheid water op het vuur geworpen, dat met een sissend geraas uitdoofde; +en daarmede verdween het licht, dat het tot hiertoe verspreid had. Vier of vijf sterke +armen ligtten Waverley uit de boot, zetten hem op zijn voeten neêr en droegen hem +bijna naar het binnenste van het hol. Op deze wijze deed hij eenige weinige schreden, +in het duister; hij hoorde het verwarde geluid van een aantal menschenstemmen, die +uit het midden der rots schenen voort te komen, en, na een scherpen hoek van dit onderaardsche +verblijf te zijn omgeslagen, stond Donald Bean Lean en zijn geheele huishouding voor +hem. +</p> +<p>Het binnenste van het hol, dat hier zeer hoog was, werd verlicht door toortsen van +pijnboomtakken, die een helder en flikkerend licht verspreidden, en wier geur, hoewel +sterk, niet onaangenaam was. Aan dit licht paarde zich de roode gloed van een groot +houtskolen-vuur, waar omheen vijf of zes gewapende Hooglanders gezeten waren, terwijl +anderen, door elkaâr op hun plaids in de meer afgelegen hoeken van het hol lagen te +slapen. In een ruime holte van de rots, door den roover schertsende zijn provisiekamer +genoemd, hingen bij de hielen de rompen van een schaap en twee koeien, kortelings +geslacht. De hoofdbewoner van dit zeldzaam verblijf, door Evan Dhu vergezeld, die +hem tot ceremoniemeester diende, trad zijn gast te gemoet. Zijn voorkomen en zijn +manieren verschilden niet weinig van hetgeen Eduard zich in zijne verbeelding had +voorgesteld. Het bedrijf dat hij uitoefende, de wildernis waarin hij leefde, de woeste +en oorlogzuchtige gestalten die hem omringden, waren allen wel geschikt om schrik +in te boezemen. Daarom verwachtte Waverley ook eene stugge, reusachtige, woeste gedaante +te zullen ontmoeten, zoo als Salvator Rosa <span class="pageNum" id="pb90">[<a href="#pb90">90</a>]</span>zou uitgekozen hebben om tot hoofdpersoon voor een zijner bandietenbenden te dienen.<a class="noteRef" id="xd33e2081src" href="#xd33e2081" title="Ga naar noot 1.">1</a> +</p> +<p>Donald Bean Lean was juist het tegenovergestelde van dit alles. Hij was schraal van +persoon en klein van gestalte, met licht, zandkleurig haar en een bleek gezicht, waardoor +hij den bijnaam van Bean, of wit had verkregen; en schoon hij ligt van gestalte, goed +gebouwd en vlug was, had hij, over het geheel, een min of meer nietig een onbeduidend +voorkomen. Hij had langen tijd in een of anderen minderen rang bij het Fransche leger +gediend; en om zijn Engelschen bezoeker op een deftige wijze te ontvangen, en hem +op zijne wijze, naar hij meende, een kompliment te maken, had hij voor deze gelegenheid +de Hooglandsche kleeding afgelegd, om een oude blauwe en roode uniform aan te trekken +en een hoed met veeren op te zetten, een opschik die hem niet bijzonder goed stond, +daar hij inderdaad zulk een vreemd voorkomen had, in vergelijking met al wat hem omringde, +dat Waverley lust zou gehad hebben om te lachen, indien lachen beleefd of, uit een +oogpunt van veiligheid raadzaam geweest ware. De roover ontving kapitein Waverley +met overdreven Fransche beleefdheid en Schotsche gastvrijheid, en scheen zijn naam +en betrekkingen volmaakt goed te kennen, alsmede de staatkundige beginselen van zijn +oom. Aan dezen zwaaide hij grooten lof toe, waarop Waverley het voorzichtig oordeelde +in zeer algemeene bewoordingen te antwoorden. +</p> +<p>Na op een behoorlijken afstand van het houtskolen-vuur geplaatst te zijn, welks hitte +door het saizoen drukkend werd, zette een groot Hooglandsch meisje voor Waverley, +Evan en Donald Bean drie bakken of houten tobbetjes, uit duigen en hoepels saamgesteld, +met <i lang="gd">eunaruich</i><a class="noteRef" id="xd33e2093src" href="#xd33e2093" title="Ga naar noot 2.">2</a>, een soort van krachtige soep uit een bijzonder gedeelte van de ingewanden van een +os gereed gemaakt. Na deze verkwikking, die, hoewel niet zeer fijn, door vermoeienis +en honger smakelijk gemaakt werd, werden osselappen, op een kolenvuur gebraden, in +ruimen overvloed opgezet, die bij Evan Dhu en hun gastheer verdwenen met een vlugheid, +welke naar tooverij zweemde en Waverley verbaasd deed staan, daar hij niet weinig +verlegen was, hoe hunne vraatzucht te rijmen met hetgeen hij van de matigheid der +Hooglanders gehoord had. Hij wist niet dat deze matigheid bij de lagere klassen geheel +gedwongen was, en dat zij, die ze beoefenden, even als sommige roofdieren, met het +vermogen begaafd waren, om zich behoorlijk schadeloos te stellen, wanneer de gelegenheid +bestond om in overvloed te brassen. Opdat er niets aan het feest zou ontbreken, werd +de brandewijn op kwistige wijze rondgediend. De Hooglanders dronken dien in groote +hoeveelheid en onvermengd; maar Eduard, die hem een weinig met water had aangelengd, +vond dien niet smakelijk genoeg om de proef nog eens te wagen. De gastheer betuigde +zijn leedwezen, dat hij hem geen wijn kon voorzetten: „Had hij het maar vier-en-twintig +uren te voren geweten, hij zou er voor gezorgd hebben, al had hij dien ook veertig +mijlen ver moeten zoeken. Maar wat kon iemand meer doen, om zijn erkentelijkheid voor +de eer eens bezoeks te toonen, dan het beste aan te bieden, dat zijn huis opleverde. +Waar geen boomen zijn kunnen geen noten groeien, en men moet zich naar hen schikken, +met wie men leeft.” +<span class="pageNum" id="pb91">[<a href="#pb91">91</a>]</span></p> +<p>Hij wendde zich vervolgens tot Evan Dhu, en jammerde zeer over den dood van een bejaard +man, <span class="corr" id="xd33e2099" title="Bron: donnacha">Donnacha</span> an Amrigh, of <span class="corr" id="xd33e2102" title="Bron: duncan">Duncan</span> met de Kap, „een begaafd ziener, die, door middel van <i>het tweede gezicht</i>, terstond kon voorzeggen, of een vriend of vijand op weg was, om hun een bezoek te +brengen.” +</p> +<p>„Is zijn zoon Malcolm geen <i lang="gd">taishatr</i>?”<a class="noteRef" id="xd33e2112src" href="#xd33e2112" title="Ga naar noot 3.">3</a> vroeg Evan. +</p> +<p>„Hij haalt niet bij zijn vader,” hernam Donald Bean. „Hij voorspelde ons onlangs, +dat een groot heer te paard ons zou komen bezoeken, en er kwam den ganschen dag niemand +opdagen dan Shemus Beg, de blinde harpspeler, met zijn hond. Op een anderen keer kondigde +hij ons eene bruiloft aan, en zie, het liep op een begrafenis uit; en op een strooptocht, +toen hij ons voorzeide, dat wij honderd stuks vee zouden te huis brengen, vingen wij +niets dan een vetten baljuw uit Perth.” +</p> +<p>Het gesprek liep vervolgens over den staat- en krijgskundigen toestand des lands; +en Waverley stond verbaasd, en was zelfs verontrust, dat iemand van dezen stempel +zoo nauwkeurig bekend scheen met de sterkte der onderscheidene garnizoenen en regimenten, +die ten noorden van den Tay lagen. Hij gaf zelfs het juiste getal rekruten op, die +Waverley van zijns ooms goederen gevolgd waren, en maakte de aanmerking, dat het <i>schoone mannen</i> waren, waarmede hij geen mooie, maar stoute, wakkere knapen bedoelde. +</p> +<p>Hij herinnerde Waverley een of twee kleine voorvallen, die plaats hadden gehad bij +een revue van het regiment, waardoor hij overtuigd werd, dat de roover er een ooggetuige +van was geweest; en nu Evan Dhu zich aan het gesprek onttrokken en in zijn plaid gewikkeld +had, om wat rust te nemen, vroeg Donald aan Eduard op een veel beteekenende wijze, +of hij hem niets bijzonders te zeggen had? +</p> +<p>Een dergelijke vraag, door zulk een man gedaan, verraste Waverley, en deed hem eenigzins +ontstellen. Hij antwoordde, dat hij geen andere drijfveer had gehad, met hem te bezoeken, +dan nieuwsgierigheid om zulk een ongewoon verblijf te zien. Donald Bean Lean zag hem +een oogenblik strak in het gelaat, en zeide toen, met een veelbeteekenden knik: „Gij +kondt u ook zeer wel aan mij toevertrouwen, en ik ben even goed te vertrouwen, als +de baron Bradwardine of Vich Ian Vohr; maar gij zijt daarom niet minder welkom in +mijn huis.” +</p> +<p>Waverley voelde dat hem een onwillekeurige rilling over het lijf liep, bij de geheimzinnige +taal door dezen buiten de wet gestelden en roekeloozen bandiet gevoerd; welke aandoening +hem, in weerwil van zijn poging om ze te onderdrukken, het vermogen benam, om te vragen +wat Donald hiermede bedoelde. Een bed van heideplanten, met de bloemen naar boven +gekeerd, was voor hem in een hoek van het hol gereed gemaakt, en hier, bedekt met +zoo vele overschietende plaids, als er maar te krijgen waren, lag hij eenigen tijd +de bewegingen gade te slaan der overige bewoners van het hol. Kleine partijen van +twee of drie kwamen binnen, of verlieten de plaats, zonder andere plichtplegingen, +dan eenige weinige woorden in het Gaelsch tot den aanvoerder der bende, en nadat deze +in slaap was gevallen, tot een langen Hooglander, die als zijn plaatsvervanger handelde, +en de wacht scheen te houden zoolang de andere rustte. De binnentredenden schenen +van een tocht terug gekomen <span class="pageNum" id="pb92">[<a href="#pb92">92</a>]</span>te zijn, van welks uitslag zij bericht gaven, en gingen rechtstreeks naar de provisiekamer; +en nadat aldaar een ieder met zijn dolk een lap vleesch van de opgehangen rompen gesneden +had, zetten zij zich neder om die op hun gemak te braden en te eten. De drank stond +onder strenger toezicht, en werd, hetzij door Donald zelven, zijn luitenant of het +genoemde lange Hooglandsche meisje, dat het eenige vrouwelijke wezen was, hetwelk +men er aantrof, toegediend. De toegestane hoeveelheid brandewijn zou echter overdadig +hebben toegeschenen aan ieder, behalve een Hooglander, die geheel in de open lucht +en in een zeer vochtig klimaat levende, in staat is om eene groote hoeveelheid sterken +drank te gebruiken, zonder de gewone schadelijke uitwerkselen op zijn hersenen of +zijn gestel te ondervinden. +</p> +<p>Ten laatste begonnen de golvende groepen achtereenvolgens voor de zich langzaam sluitende +oogen van onzen held te schemeren. Ook opende hij ze niet weer, voor dat de morgenzon, +daarbuiten, hoog boven het meer stond, ofschoon er maar een flauw schemerlicht doordrong +in de schuilhoeken van Uaimh an Ri, of het Koningshol, zooals het verblijf van Donald +Bean Lean niet zonder eenigen trots, genoemd werd. +</p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e2081"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e2081src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> Zie <a href="#aant.o">Aanteekening O</a>. <i>Rob Roy.</i> <a class="fnarrow" href="#xd33e2081src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e2093"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e2093src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">2</a></span> Dit was het gerecht, hetwelk Rob Roy den Laird van Tullibody aanbood. W. S. <a class="fnarrow" href="#xd33e2093src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e2112"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e2112src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">3</a></span> Iemand met een tweede gezicht begaafd. <a class="fnarrow" href="#xd33e2112src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch1.18" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch1.18.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">ACHTTIENDE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">WAVERLEY ZET ZIJN REIS VOORT.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Toen Eduard zijn verwarde gedachten weder verzameld had, was hij verwonderd het hol +geheel verlaten te zien. Na opgestaan te zijn, en zijn kleederen eenigszins in orde +te hebben gebracht, zag hij met meer nauwlettendheid in ’t rond, maar alles bleef +eenzaam. Behalve de nu tot grijze asch verteerde brandstoffen, en de overblijfselen +van den maaltijd, bestaande in half verbrande en half afgeknaagde beenderen en een +ledig vaatje of wat, was er geen spoor van Donald of van zijn bende meer over. Waverley +begaf zich daarop naar den ingang van het hol, en ontdekte dat de rotspunt, waarop +de sporen van de in den voorgaanden nacht ontstoken baak nog zichtbaar waren, toegankelijk +was langs een smal pad, dat òf door de natuur gevormd, òf ruw in de rots uitgehouwen, +langs den kleinen inham liep, welke eenige weinige ellen ver tot in het hol doordrong, +en waar, even als in een dok, het vaartuig, dat hem den vorigen avond derwaarts gebracht +had, nog lag. Toen hij het kleine, vooruitspringende plat bereikt had, waarop men +de baak had ontstoken, zou hij het voor onmogelijk gehouden hebben te land verder +te gaan, indien het niet hoogst onwaarschijnlijk ware geweest, dat de bewoners van +het hol geen anderen uitweg zouden gehad hebben dan over het meer. Weldra ontdekte +hij dan een paar schuinsche trappen, of rotslagen, aan het uiterste einde van het +plat, en zich van deze als van een wenteltrap bedienende, klauterde hij, om de vooruitstekende +spits van de rots waarin de opening van het hol zich bevond, en na aan de andere zijde +met eenige moeite te zijn afgedaald, bereikte hij de woeste en steile oevers van een +Hooglandsch meer, dat omstreeks vier engelsche mijlen in de lengte en anderhalve mijl +in de breedte besloeg, omringd door <span class="pageNum" id="pb93">[<a href="#pb93">93</a>]</span>heivelden en wilde gebergten, op wier toppen de morgennevel nog rustte. +</p> +<p>Terwijl hij een blik sloeg op de plaats, vanwaar hij gekomen was, kon Waverley niet +nalaten de slimheid te bewonderen, die zulk eene afgezonderde en goed verborgen schuilplaats +had uitgezocht. De rots, wier vooruitstekende spits hij langs eenige weinige onmerkbare +oneffenheden, die den voet nauwelijks plaats vergunden, was omgeklommen, scheen, wanneer +hij er op terugzag, slechts eene geweldige steilte, die allen verderen voortgang in +die richting langs de oevers van het meer verhinderde. Er bestond geene mogelijkheid, +wanneer men de breedte van het meer in aanmerking nam, den ingang van het enge en +lage hol van de andere zijde te ontdekken; indien men het ten minste niet met booten +zocht, of het geheim verraden werd, was het eene schuilplaats, waar de bezetting zonder +het geringste gevaar vertoeven kon, zoo ze slechts van genoegzamen voorraad voorzien +was. Na zijn nieuwsgierigheid in dit opzicht bevredigd te hebben, zag Waverley naar +alle kanten uit naar Evan Dhu en diens medgezel, die hij terecht meende, dat niet +al te ver af zouden wezen, wat er ook van Donald Bean Lean en zijn bende mocht geworden +zijn, wier levenswijze hen natuurlijk noodzaakte, plotseling van verblijf te veranderen. +Inderdaad ontwaarde hij dan ook op een halve mijl afstands een Hooglander, (waarschijnlijk +Evan), die in het meer hengelde, met een ander bij zich, dien hij aan het wapen dat +hij op den schouder droeg, voor zijn vriend met de strijdbijl herkende. +</p> +<p>Meer nabij den ingang van het hol hoorde hij de liefelijke toonen van een Gaelsch +lied, die hem naar een zonnige door een glinsterenden berkenboom overschaduwde plek +lokten. De grond was van vast wit zand; het meisje uit het hol, wier gezang hem reeds +bereikt had, was dáar met alle inspanning bezig een morgen-onthaal van melk, eieren, +gerstenbrood, versche boter en honigraat gereed te zetten. Het arme meisje had dien +morgen vier mijlen in het rond geloopen om eieren, meel tot het bakken van hare koeken +en de verdere bestanddeelen van het ontbijt op te loopen, welke lekkernijen ze vragen +of leenen moest van tamelijk verafwonende landlieden. De volgelingen van Donald Bean +Lean gebruikten weinig voedsel, behalve het vleesch der beesten, die zij uit de Laaglanden +roofden; brood zelfs was eene versnapering waaraan men weinig dacht, omdat het moeielijk +te verkrijgen was; en de huiselijke weelde van melk, gevogelte, boter enz., bleek +in deze Scytische legerplaats onbekend te zijn. Ondertusschen mag ik niet vergeten +te melden, dat schoon Alice een gedeelte van den morgen besteed had om haren gast +deze lekkernijen te verschaffen, die het hol niet opleverde, zij evenwel nog den noodigen +tijd had weten te vinden, om zich zoo goed mogelijk op te schikken. Haar opschik was +echter zeer eenvoudig. Een kort, bruinrood jakje, en een niet al te lange rok maakten +hare geheele kleeding uit; maar deze was zindelijk en niet smakeloos. Een stuk scharlakenrood +en geborduurd doek, omsloot hare lokken, die in een aantal dikke, donkere krullen +daaruit te voorschijn sprongen. Den rooden plaid, die een gedeelte van hare kleeding +uitmaakte, had ze afgelegd, opdat hij haar bij het bedienen van den vreemdeling niet +in den weg zou wezen. Ik zou Alice’s prachtigst sieraad vergeten, als ik geen melding +maakte van een paar gouden oorringen en een gouden rozekrans, die haar vader (want +ze was de dochter van Donald Bean Lean), uit Frankrijk had medegebracht, waarschijnlijk +de buit na een of anderen veldslag of bestorming. +<span class="pageNum" id="pb94">[<a href="#pb94">94</a>]</span></p> +<p>Hare gestalte, schoon vrij kloek voor hare jaren, was goed geëvenredigd, en hare houding +had iets ongekunstelds en natuurlijk bevalligs, zonder iets van de onnoozelheid eener +gewone boerin. Haar glimlach die eene rij uitstekend witte tanden te zien gaf, en +de vriendelijke oogen, wier stomme welsprekendheid hare onbekendheid met de Engelsche +taal te hulp kwam om Waverley den morgengroet te brengen, zouden bij een ijdelen jongen +krijgsman, die zich voor een schoon man hield, ligt de gedachte kunnen opwekken, dat +zij nog iets meer dan de hoffelijkheid eener gastvrouw te kennen gaven. Ook waag ik +het niet te beweren, dat het meisje ieder deftig oud heer, den baron van Bradwardine +bij voorbeeld, met dezelfde lieftalligheid zou verwelkomd hebben als waarmede ze Eduard +begroette. Zij scheen zeer verlangend dat hij zich aan het ontbijt zou zetten, hetwelk +ze met zoo veel ijver had in orde gebracht, en waarbij ze thans eenige weinige rissen +boschbessen voegde, door haar in een dichtbij gelegen moeras verzameld. Nadat ze het +genoegen had mogen smaken, hem aan de ontbijttafel te zien plaats nemen, zette zij +zich zediglijk op een steen, op eenige ellen afstands en scheen met groot zelfbehagen +op de gelegenheid te wachten, om hem te dienen. +</p> +<p>Evan en zijn knecht keerden thans met langzame schreden langs het strand terug; de +laatste droeg een groote zalmforel, de vangst van hun vroegere vischpartij, benevens +den hengel die haar verschalkt had; terwijl Evan op zijn gemak, met de houding van +iemand, die over zich zelven voldaan is, en met een deftigen tred de plaats naderde, +waar Waverley zich zoo aangenaam met zijn ontbijt bezig hield. Nadat van wederzijds +de morgengroet gewisseld was, en Evan, terwijl hij een blik op Waverley wierp, iets +in het Gaelsch aan Alice gezegd had, dat haar deed lachen, maar tevens tot over de +ooren toe kleuren, ofschoon haar gelaat door zon en weder niet weinig verbrand was, +gaf Evan bevel om den visch voor het ontbijt gereed te maken. Een vonk uit den vuursteen +van zijn pistool bezorgde een licht, en eenige doode takken waren spoedig in brand, +en even spoedig tot heete asch gemaakt, waarop de forel in groote mooten werd gebraden. +Om den maaltijd te bekroonen, haalde Evan, uit den zak van zijn kort buis, een diepe +schelp, en, van onder de plooien van zijn plaid een ramshoorn vol brandewijn te voorschijn. +Hieruit nam hij een ruime teug, terwijl hij er de aanmerking bijvoegde, dat hij zijn +morgenslok met Donald Bean Lean, reeds voor hun vertrek, had genomen; hij bood dezelfde +hartsterking aan Alice en Eduard, die er beide voor bedankten. Met de genadige houding +van een Lord, bood Evan thans de schelp aan Dugald Mahony, zijn bediende, die, zonder +te wachten dat hij voor de tweede maal gevraagd werd, ze met grooten smaak leêgdronk. +Nu maakte Evan zich gereed naar de boot te gaan, en noodigde Waverley uit om hem te +vergezellen. Intusschen had Alice, al wat ze de moeite waard achtte, in een korfje +gepakt, en haar plaid omslaande, ging ze op Eduard toe, en met de meeste eenvoudigheid, +bood ze hem hare wang tot een kus aan, terwijl ze tevens, als een blijk harer wellevendheid, +een ligte neiging maakte. Evan, die door de schoonen van het gebergte, voor een snaak +gehouden werd, trad op haar toe, als om van haar dezelfde gunst te verwerven; maar +Alice vluchtte met haar mandje op den rotsigen oever, en zich omkeerende en lachende, +riep ze hem iets in het Gaelsch toe, hetwelk hij op denzelfden toon en in dezelfde +taal beantwoordde. Vervolgens wuifde ze <span class="pageNum" id="pb95">[<a href="#pb95">95</a>]</span>Waverley met de hand haar groet toe, zette haren loop voort en was spoedig tusschen +de struiken uit het gezicht, ofschoon men nog eenigen tijd haar liefelijken zang hoorde, +terwijl ze haar eenzamen tocht voortzette. +</p> +<p>Zij begaven zich nu weer naar den toegang van het hol, en na in de boot te zijn gestapt, +stiet de Hooglander van wal, en terwijl hij zijn voordeel met de morgenkoelte deed, +haalde hij een lomp soort van zeil op. Evan zette zich aan het roer, en stuurde, naar +het Eduard voorkwam, iets hooger op, dan de plaats waar ze den vorigen avond geland +waren. Terwijl ze langs den zilveren spiegel gleden, begon Evan het gesprek met een +lofrede op Alice, die, zeide hij, zoo wel verstandig als knap in de huishouding was, +en daarenboven de beste danseres in den geheelen omtrek. Zoo ver hij hem verstond, +stemde Eduard met den haar geschonken lof in, maar kon niet nalaten haar te beklagen, +dat ze tot zulk een gevaarlijk en ellendig leven veroordeeld was. +</p> +<p>„O! wat dat aangaat,” zeide Evan, „er is niets in het geheele graafschap Perth, dat +ze behoeft te ontberen, als ze maar aan haar vader vraagt het te halen, als het maar +niet te zwaar of te heet is om het te dragen.” +</p> +<p>„Maar de dochter te zijn van iemand die niets anders doet dan vee rooven, – van een +gemeenen dief!” +</p> +<p>„Een gemeene dief? – volstrekt niet; Donald Bean Lean roofde van zijn leven niet minder +dan heele kudden tegelijk!” +</p> +<p>„Noemt gij hem dan een ongemeenen dief?” +</p> +<p>„Neen – hij die een koe steelt van een arme weduwe, of een geit van een geringen boer, +is een dief; maar hij, die een kudde wegdrijft van een Sakser Laird, is een heer. +En daarenboven, een boom uit het bosch te nemen, of een zalm uit de rivier, een hert +van den heuvel, of een koe uit een Laaglandsche weide, is iets, waarover geen Hooglander +zich ooit behoeft te schamen.” +</p> +<p>„Maar waar zou het op uitloopen, als hij bij het nemen van zoo iets eens gevat werd?” +</p> +<p>„Zeker zou hij „<i>voor de wet sterven</i>,” zoo als menige knappe kerel vóor hem.” +</p> +<p>„Voor de wet sterven?” +</p> +<p>„Ja, dat wil zeggen, voor de wet, of door de wet; opgeknoopt worden aan de vroolijke +galg van Crieff,<a class="noteRef" id="xd33e2160src" href="#xd33e2160" title="Ga naar noot 1.">1</a> waar zijn vader aan stierf, en zijn grootvader aan stierf, en waar hij, zoo ik hoop, +tijd van leven zal hebben om zelf ook aan te sterven, zoo hij niet doodgeschoten of +neêrgesabeld wordt op een strooptocht.” +</p> +<p>„Hoopt gij op zulk een dood voor uw vriend Evan?” +</p> +<p>„Ja, zeker; zoudt gij dan willen dat ik wenschte, dat hij op een bundel nat stroo +in gindsch hol, als een zieke rekel stierf?” +</p> +<p>„Maar, wat wordt er dan van Alice?” +</p> +<p>„Waarachtig! als zoo iets kwam te gebeuren, dat haar vader haar niet langer zou kunnen +bijstaan, dan weet ik niet, wat mij beletten zou, haar zelf te huwen.” +</p> +<p>„Een edel besluit,” zeide Eduard; – „maar intusschen, Evan, wat heeft uw schoonvader, +wel te verstaan uw aanstaande, zoo hij het geluk heeft om gehangen te worden, met +het vee van den Baron uitgevoerd?” +</p> +<p>„O!” antwoordde Evan, „ze sjokten reeds allen voort, uw knecht en <span class="pageNum" id="pb96">[<a href="#pb96">96</a>]</span>Allan Kennedy vooruit, eer de zon heden morgen over Ben-Lawers was opgegaan, en ze +zullen nu wel in den pas van Bally-Brough zijn, op den terugtocht naar de weiden van +<span class="corr" id="xd33e2176" title="Bron: Tulley-Veolan">Tully-Veolan</span>, op twee na, die ongelukkig geslacht waren, eer ik gisteren avond te Uaimh an Ri +kwam.” +</p> +<p>„En waar gaan wij heen, Evan? als ik zoo vrij mag zijn het te vragen,” zeide Waverley. +</p> +<p>„Waar zoudt gij anders heen gaan, dan naar het kasteel van den heer van Glennaquoich? +Gij kunt er niet aan denken in zijn land te zijn, zonder hem te gaan bezoeken? Dat +zou zooveel zijn als uw leven op het spel zetten.” +</p> +<p>„En zijn wij ver van Glennaquoich?” +</p> +<p>„Een uur of wat van hier zal Vich Ian Vohr ons te gemoet komen.” +</p> +<p>Na verloop van ongeveer een half uur bereikten zij het uiterste einde van het meer, +waar de twee Hooglanders, na Waverley aan land gezet te hebben, de boot in een kleine +kreek brachten, onder dikke biezen en riet, waar ze geheel en al verborgen lag. De +riemen brachten ze in een anderen schuilhoek, waarschijnlijk beide ten gebruike van +Donald Bean Lean, indien zijn zaken hem binnen kort op die plaats mochten brengen. +</p> +<p>De reizigers trokken eenigen tijd door een aangename vallei tusschen de heuvels, langs +welke een kleine beek haar weg naar het meer vond, Toen ze hunne wandeling een poosje +hadden voortgezet, vernieuwde Waverley zijn vragen met betrekking tot hun gastheer +van de grot. +</p> +<p>„Houdt hij daar altijd zijn verblijf?” +</p> +<p>„Wel neen! het gaat eens menschen verstand te boven, te zeggen waar hij zich bij tijden +ophoudt; er is geen hoek of grot, of hol in geheel het land, die hij niet op zijn +duim kent.” +</p> +<p>„En zijn er nog andere dan uw meester, die hem beschermen?” +</p> +<p>„Mijn meester? <i>Mijn</i> meester is in den hemel,” antwoordde Evan met fierheid; hij voegde er echter terstond +met gewone hoffelijkheid bij: „maar gij bedoelt mijn opperhoofd; neen, hij beschermt +Donald Bean Lear, noch iemand van zijns gelijken, hij staat hem (met een glimlach) +slechts hout en water toe.” +</p> +<p>„Geen groote gunst, dunkt mij, Evan, waar beide zoo overvloedig schijnen te zijn.” +</p> +<p>„Ha! ge verstaat mij niet. Als ik zeg, hout en water, meen ik de meeren en de bergen; +en ik verbeeld mij, dat Donald er leelijk aan toe zou zijn, als de heer met een zestig +man naar hem kwam kijken in gindsch bosch van Kailychat; en onze booten, met nog een +goede twintig er bij, door mij of een ander knap man aangevoerd, het meer af naar +Uaimh an Ri kwamen afzakken.” +</p> +<p>„Maar gesteld, dat er een sterke bende tegen hem uit het Laagland kwam opzetten, zou +uw opperhoofd hem dan niet verdedigen?” +</p> +<p>„Neen, hij zou geen schot kruit voor hem wagen, als ze vanwege het gerecht kwamen.” +</p> +<p>„En wat zou Donald dan doen?” +</p> +<p>„Hij zou genoodzaakt zijn het land te verlaten, en zich terug te trekken, misschien +wel de bergen over, naar Letter-Scriven.” +</p> +<p>„En als hij ook <span class="corr" id="xd33e2201" title="Bron: dàar">dáar</span> werd nagezet?” +</p> +<p>„Dan wed ik, dat hij naar zijn neef te Rannoch gaan zou.” +</p> +<p>„En als ze hem ook tot Rannoch vervolgden?” +<span class="pageNum" id="pb97">[<a href="#pb97">97</a>]</span></p> +<p>„Dat,” zeide Evan, „laat zich volstrekt niet denken, en inderdaad, om u de waarheid +te zeggen, geen Laaglander in geheel Schotland zou de vervolging verder durven voortzetten, +dan een eindje voorbij Bally-Brough, zoo hij niet door den <i lang="gd">Sidier Dhu</i> werd bijgestaan.” +</p> +<p>„Wien bedoelt gij daarmede?” +</p> +<p>„De <i lang="gd">Sidier Dhu</i>?” de zwarte soldaten; dat zijn, wat men de onafhankelijke compagniën noemt, die opgericht +werden om orde en rust in de Hooglanden te bewaren. Vich Ian Vohr had het bevel over +een van deze afdeelingen, en ik zelf was er sergeant bij. Men noemt hen <i lang="gd">Sidier Dhu</i>, om de kleur van hunne plaids – even als men het volk van koning George, <i lang="gd">Sidier Roy</i> – dat wil zeggen „roode soldaten”, noemt.” +</p> +<p>„Goed; maar zoo gij in dienst van koning George stondt, Evan, dan waart gij zeker +ook koning George’s soldaten?” +</p> +<p>„Wel zeker! maar daar moet gij Vich Ian Vohr maar eens naar vragen; want wij zijn +voor zijn Koning, en bemoeien er ons weinig mede, wie dat is. In allen gevalle kan +niemand zeggen, dat wij thans koning George’s mannen zijn, daar wij nu in twaalf maanden +geen duit van hem gezien hebben.” +</p> +<p>Tegen dit laatste was niets aan te voeren, en Eduard beproefde het zelfs niet; ook +verkoos hij het gesprek op Donald Bean Lean terug te brengen. „Bepaalt Donald zich +tot vee, of neemt hij, zoo als gij het noemt, alles wat hem voor de hand komt?” +</p> +<p>„Zeker! hij neemt het niet zoo nauw, en rooft van alles, maar in de eerste plaats +hoornvee, paarden of levende Christenen; want met schapen is niet vlug uit den weg +te komen, en huisraad is nog al zwaar te dragen, en men kan er in dit land niet gemakkelijk +geld van maken.” +</p> +<p>„Maar voert hij mannen en vrouwen weg?” +</p> +<p>„Dat geloof ik! Hebt gij hem niet hooren spreken van den baljuw van Perth? Dezen kostte +het vijf honderd marken, eer hij weêr den zuidkant van Bally-Brough bereikt had. – +Maar eens had Donald een aardige grap<a class="noteRef" id="xd33e2233src" href="#xd33e2233" title="Ga naar noot 2.">2</a>. Er zou een bruiloft zijn van een lady Cramfeezer, op de hoogte van de Mearns, (zij +was de weduwe van den ouden Baron, en zelve niet zoo jong meer, als ze wel geweest +was) met den jongen Gilliewhackit, die zijn erfgoed en bezittingen als een echt heer, +bij hanengevechten, harddraverijen en dergelijke had doorgelapt. Donald Bean Lean +dan, die wist hoezeer de bruidegom in trek was en geld noodig had, pakte Gilliewhackit +behendiglijk weg, op een nacht, dat hij half slapende naar huis reed, (want hij had +meer gedronken dan gegeten) en bracht hem met behulp van zijn knapen, snel als een +bliksemstraal, tusschen de heuvels, zoodat hij eerst tot zich zelven kwam in het hol +van Uaimh an Ri. Nu had het heel wat in om den bruidegom vrij koopen; want Donald +vorderde geen duit minder dan duizend pond” +</p> +<p>„Te drommel!” +</p> +<p>„Wel te verstaan Schotsche ponden. En de dame had het geld niet, al had ze haar japon +ook verpand; en zij vervoegde zich bij den gouverneur van Stirlingcastle, en bij den +majoor van de Zwarte Wacht; en de gouverneur zeide, dat de zaak verder noordwaarts +behoorde, en buiten <span class="pageNum" id="pb98">[<a href="#pb98">98</a>]</span>zijn <span class="corr" id="xd33e2244" title="Bron: distrikt">district</span> was; en de majoor zeide, dat zijn manschappen naar huis waren gegaan om de schapen +te scheren, en dat hij hen niet terug wilde roepen, om al de Cramfeezers in de wereld, +laat staan in de Mearns, want dat dit tot nadeel van het land zou strekken. En ondertusschen +kon men niet beletten, dat Gilliewhackit de kinderpokken kreeg. Er was geen doctor +in Perth of Stirling, die naar den armen drommel wilde zien, en ik kon het hun niet +kwalijk nemen; want Donald was te Parijs door de doctors mishandeld, en hij had gezworen, +den eersten den besten, die hij aan deze zijde van den pas in handen zou krijgen, +in het meer te zullen werpen. Eenige oude vrouwen echter, die Donald in zijn macht +had, pasten Gilliewhackit zoo goed op, dat hij, met de frissche lucht in de grot, +en de versche wei, misschien beter genas dan hij gedaan zou hebben in eene kamer met +glasruiten en een bed met gordijnen, en gevoed met rooden wijn en wittebrood. En Donald +had er zooveel last van gehad, dat, toen hij weêr frisch en gezond was, hij hem zelfs +geheel vrij naar huis zond, met de bijvoeging dat hij tevreden zou zijn met alles +wat men hem zou verkiezen te geven voor al de onuitstaanbare kwellingen, die hij om +Gilliewhackit had geleden. Ik kan u niet juist zeggen, hoe de zaak afliep, maar ze +waren zoo over elkander tevreden, dat Donald genoodigd werd om in zijn Hooglandsch +costuum op de bruiloft te komen dansen, en men zegt, dat er vóor noch na dien tijd +ooit meer geld in zijn beurs heeft gerammeld. En daarenboven beloofde Gilliewhackit, +dat, zoo hij ooit het geluk had, om over Donald als lid van de jury te zitten, en +al mocht zijn schuld ook nog zoo wel bewezen zijn, hij hem aan niets hoegenaamd zou +schuldig vinden, als het maar geen brandstichting, of moord met misbruik van vertrouwen +was.” +</p> +<p>Onder zulk een gebabbel en onsamenhangend gesnap ging Evan voort den toestand der +Hooglanden te schetsen, misschien tot grooter vermaak van Waverley, dan van onze lezers. +Eindelijk, na over berg en dal, over mos en heide te zijn voortgestapt, begon Eduard, +ofschoon met de Schotsche onbekrompenheid in het berekenen van afstanden niet onbekend, +te begrijpen, dat Evans „uur of wat”, vrij wat meer beteekende. Hij gaf zijn verwondering +te kennen over de ruime maat, door de Schotten met betrekking van hun grond gebezigd, +in vergelijking met de gehalte van hun geld, waarop Evan met de oude aardigheid antwoordde: +„De drommel hale hem, die de kleinste pintjes heeft!”<a class="noteRef" id="xd33e2249src" href="#xd33e2249" title="Ga naar noot 3.">3</a> +</p> +<p>En nu hoorde men een geweerschot en men zag een jager met zijn honden en knecht aan +het andere einde van het dal. „Stil,” zeide Dugald Mahony, „daar is het Opperhoofd.” +</p> +<p>„Dat is niet zoo!” zeide Evan op gebiedenden toon. „Denkt gij, dat hij een Saksischen +Duinhé-wassel zoo, zonder statie te gemoet zou komen?” +</p> +<p>Maar toen hij een weinig nader gekomen was, bekende hij met een gevoel van spijt: +„hij is het toch waarlijk, en dat wel zonder zijn sleep; – daar is geen levend schepsel +bij hem dan Callum Beg!” +</p> +<p>Inderdaad, Fergus Mac-Ivor was iemand van wien een Franschman, <span class="pageNum" id="pb99">[<a href="#pb99">99</a>]</span>zoo van eenigen Hooglander, had mogen zeggen: „<i lang="fr">Qu’il connait bien son monde.</i>” Hij dacht er niet aan, om zich in de oogen van een Engelschman van aanzien te verheffen, +door met een gevolg van leêgloopende Hooglanders te verschijnen, wanneer de gelegenheid +het niet volstrekt vereischte. Hij wist maar al te goed, dat zulk eene noodelooze +vertooning Eduard eer belachelijk dan eerbiedwekkend zou schijnen; en terwijl weinigen +meer gehecht waren aan het denkbeeld van leenheerlijke macht, en van het aanzien eens +Opperhoofds dan hij, was hij om diezelfde reden schroomvallig om met uitwendige teekens +van waardigheid te schitteren, anders dan op tijden en plaatsen, waarop ze een machtigen +indruk moesten maken. Schoon hij derhalve, indien hij een medeopperhoofd had moeten +ontvangen, waarschijnlijk gevolgd zou zijn geworden door dien geheelen stoet, door +Evan met zoo veel zalving beschreven, oordeelde hij het betamelijker, Waverley te +gemoet te gaan met een enkelen bediende, een zeer welgemaakten Hooglandschen knaap, +die zijns meesters weitasch en sabel droeg, zonder welke hij zelden een voet buiten +’s huis zette. +</p> +<p>Toen Fergus en Waverley elkander ontmoetten, was deze getroffen door de bijzondere, +bevalligheid en waardigheid van des hoofdmans verschijning. Van meer dan middelmatige +lengte, en schoon gebouwd, stelde de Hooglandsche kleeding, die hij op de eenvoudigste +wijze droeg, zijn persoon in het gunstigste licht. Hij droeg de <i>trews</i> of nauwe zwarte overbroek, met roode en witte ruiten; voor het overige was zijn kleeding +volkomen gelijk aan die van Evan, uitgenomen dat hij geen wapen voerde, behalve een +zeer rijk met zilver versierden dolk. Zijn page droeg, zoo als we gezegd hebben, zijn +sabel; en het geweer, dat Fergus in de hand hield, scheen enkel voor de jacht bestemd. +Hij had onder weg eenige jonge eendvogels geschoten; daar, schoon de „<i>verboden</i>” tijd toen onbekend was, het broedsel der korhoenders nog te jong voor den jager +was. De trekken van zijn gelaat waren bepaald Schotsch, met al de eigenaardigheden +der physionomie van het Noorden; zij bezaten echter zoo weinig van de daarmede verbonden +hardheid en overdrevenheid, dat men ze in elk land schoon zou genoemd hebben. Het +krijgshaftig aanzien van de muts, met een enkele adelaarsveder<a class="noteRef" id="xd33e2278src" href="#xd33e2278" title="Ga naar noot 4.">4</a> als onderscheidingsteeken versierd, vermeerderde niet weinig het manhaftige, waardoor +zijn hoofd zich kenmerkte, dat bovendien met een veel natuurlijker en bevalliger bos +zwarte krullen bedekt was, dan ooit bij een mode-kapper te koop werd aangeboden. +</p> +<p>Iets ronds en vriendelijks vermeerderde den gunstigen en treffenden indruk van dit +bevallig uiterlijk. Nogtans zou een ervaren gelaatkenner minder tevreden zijn geweest, +op het tweede dan op het eerste gezicht. De wenkbrauw en de bovenlip kondigden aan, +dat hij gewoon was onbeperkt te heerschen en onbetwiste meerderheid op anderen uit +te oefenen. Zelfs zijn beleefdheid, schoon open, vrij en onbedwongen, scheen aan te +duiden, dat hij zijn persoonlijk overwicht gevoelde; en als men hem tegenstond, of +hem het een of ander toevallig ontroerde, verried een plotselinge, schoon spoedig +voorbijgaande blik van het oog, een driftig, trotsch en wraakzuchtig karakter, hetwelk +niet minder te duchten was, <span class="pageNum" id="pb100">[<a href="#pb100">100</a>]</span>al werd het ook meestal in bedwang gehouden. In éen woord, het gelaat van het Opperhoofd +geleek op een lachenden zomerdag, waarop wij niet te min, aan zekere, ofschoon nauwelijks +merkbare teekens, bespeuren dat het vóor het vallen van den nacht ligt donderen of +bliksemen zal. +</p> +<p>Het was echter niet bij hunne eerste ontmoeting, dat Eduard gelegenheid had deze minder +gunstige waarneming te doen. Het Opperhoofd ontving hem als een vriend van den baron +van Bradwardine, met de warmste betuiging van vriendschap en verplichting voor zijn +bezoek. Hij verweet hem, op beleefde wijze, dat hij den vorigen nacht zulk een slecht +verblijf gekozen had, en trad in een levendig gesprek met hem over Donald Bean’s huishouding, +maar zonder de minste zinspeling op zijn rooversleven, of de <span class="corr" id="xd33e2287" title="Bron: onmiddelijke">onmiddellijke</span> aanleiding tot Waverley’s bezoek; een onderwerp, dat, daar het opperhoofd niet verkoos +het op het tapijt te brengen, ook door onzen held ontweken werd. Terwijl ze vroolijk +naar het huis van Glennaquoich voortwandelden, volgde Evan, die zich thans eerbiedig +naar de achterhoede begeven had, hem met Callum Beg en Dugald Mahony. +</p> +<p>Wij zullen de gelegenheid waarnemen, om den lezer met eenige bijzonderheden van Fergus +Mac-Ivor’s karakter en geschiedenis bekend te maken, die Waverley eerst later vernam, +na eene kennismaking, welke, ofschoon door zulk een toeval ontstaan, gedurende een +geruimen tijd den belangrijksten invloed had op zijn karakter, daden en vooruitzichten. +Maar, daar dit een gewichtig onderwerp is, moeten we daarmede een nieuw hoofdstuk +beginnen. +</p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e2160"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e2160src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> Zie <a href="#aant.p">Aanteekening P</a>. Vroolijke galg van Crieff. W. S. <a class="fnarrow" href="#xd33e2160src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e2233"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e2233src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">2</a></span> Zie <a href="#aant.q">Aanteekening Q</a>. Caterans. W. S. <a class="fnarrow" href="#xd33e2233src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e2249"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e2249src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">3</a></span> De Schotten zijn buitengewoon mild, wanneer ze hun land en drank berekenen. De Schotsche +<i>pint</i> komt zoowat met vier Engelsche overeen; wat hun geld betreft, iedereen kent het tweeregelig +versje: +</p> +<div class="q"> +<div class="nestedtext"> +<div class="nestedbody"> +<div class="lgouter footnote"> +<p class="line">Zijn op den naam van leeperts die rekels nog gesteld? +</p> +<p class="line">Hun pond is twintig stuivers, berekend naar ons geld. W. S.</p> +</div> +</div> +</div> +</div><p></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e2278"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e2278src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">4</a></span> Met dezen pluim tooiden zich slechts de hoofden van den hoogsten rang. <a class="fnarrow" href="#xd33e2278src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch1.19" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch1.19.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">NEGENTIENDE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">HET OPPERHOOFD EN ZIJN VERBLIJF.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">De vernuftige Licentiaat Francisco de Ubeda klaagt in den aanvang zijner geschiedenis +van La Picara Justina Diez, – hetwelk, in het voorbijgaan gezegd, een van de zeldzaamste +boeken der Spaansche letterkunde is, – dat er een haar in zijne pen geraakt is, en +begint terstond daarop, met meer welsprekendheid dan gezond verstand, een vriendelijken +redetwist met dit nuttige werktuig, het verwijtende, dat het de slagpen is van een +gans – een vogel van nature lichtzinnig, daar hij in drie elementen, water, aarde +en lucht leeft, en gevolgelijk, bij éen ding nooit standvastig is. Nu verklaar ik +u bescheiden, lezer, dat ik, wat deze zaak betreft, veel verschil van Francisco de +Ubeda, en dat ik het voor de nuttigste eigenschap van mijne pen houd, dat ze spoedig +kan overgaan van het deftige tot het vroolijke, en van beschrijving en samenspraken +tot verhaal en karakterschildering. Als dus mijne pen geen andere eigenschap van hare +moeder de gans bezit, dan hare veranderlijkheid, zal ik er mij waarlijk wel goed bij +bevinden, en alles leidt er toe dat ook gij, mijn waarde vriend, er niet boos om wezen +zult. Van het onverstaanbaar gesnap der Hooglandsche knapen, ga ik derhalve over tot +het karakter van hun Opperhoofd. Het is een gewichtig onderzoek, en <span class="pageNum" id="pb101">[<a href="#pb101">101</a>]</span>daarom moeten wij, gelijk Dogberry<a class="noteRef" id="xd33e2299src" href="#xd33e2299" title="Ga naar noot 1.">1</a>, al ons verstand er bij te hulp roepen. +</p> +<p>De stamvader van Fergus Mac-Ivor had, voor omstreeks drie eeuwen, aanspraak gemaakt +om als opperhoofd erkend te worden van den talrijken en machtigen clan, waartoe hij +behoorde, en waarvan het niet noodig is, den naam op te geven. Toen hij de neêrlaag +geleden had door een tegenstander, die meer recht, of ten minste meer macht bezat, +begaf hij zich met degenen die hem aanhingen, zuidwaarts, om, als een tweede Æneas, +nieuwe woonplaatsen te zoeken. De toestand waarin de Hooglanden van het graafschap +Perth verkeerden, begunstigde zijn ontwerp. Een der voornaamste Baronnen van die landstreek, +was onlangs ontrouw geworden aan de kroon; Ian, zoo was de naam van onzen gelukzoeker, +vereenigde zich met hen die door den Koning waren afgezonden met den last om hem te +tuchtigen, en bewees zulke goede diensten, dat hem de landerijen werden geschonken, +waarop hij en zijn nakomelingen zich later vestigden. Hij volgde den Koning ook, toen +deze den oorlog naar de vruchtbare gewesten van Engeland overbracht, waar hij zijn +vrije uren zoo nuttig besteedde in het heffen van onderstandsgelden bij de landlieden +van Northumberland en Durham, dat hij, bij zijn terugkeer, in staat was een steenen +toren, of sterkte, te bouwen, die zoo zeer de bewondering zijner onderhoorigen en +naburen opwekte, dat hij, die tot hiertoe den naam had gevoerd van Ian Mac-Ivor, of +<i>Jan, de zoon van Ivor</i>, daarna, zoowel in gezangen als geslachtsregisters, met den grootschen titel van +Ian van Chaistel, of <i>Jan van den Toren</i> werd onderscheiden. De nakomelingen van dezen waardigen man waren zoo trotsch op +hem, dat het regeerend Opperhoofd altijd den geslachtsnaam droeg van Vich Ian Vohr, +<i>zoon van Jan den Groote</i> en de clan in het algemeen, om niet met dien, van welken hij zich afgescheiden had, +verward te worden, werd Sliochd nan Ivor, <i>de stam van Ivor</i>, genoemd. +</p> +<p>De vader van Fergus, de tiende in de rechte lijn van Jan van den Toren, wijdde zich +met hart en ziel aan den opstand van 1715, en werd genoodzaakt naar Frankrijk te vluchten, +na den treurigen afloop van de ten gunste der Stuarts dat jaar gewaagde onderneming. +Gelukkiger dan andere vluchtelingen, verkreeg hij een aanstelling in Fransche dienst, +en huwde eene dame van zekeren rang in dat koninkrijk, uit welk huwelijk twee kinderen, +Fergus en zijn zuster Flora, sproten. De Schotsche goederen waren verbeurd verklaard +en te koop aangeslagen, maar werden voor geringen prijs gekocht op naam van den jongen +eigenaar, die zich toen op zijn erfgoederen kwam nederzetten<a class="noteRef" id="xd33e2319src" href="#xd33e2319" title="Ga naar noot 2.">2</a>. Men bemerkte weldra, dat hij iemand was van een bijzonder geslepen en eerzuchtig +karakter, dat, naarmate hij meer en meer met den toestand des lands bekend werd, een +zonderlinge mengelmoes van hoedanigheden aanbood, alleen een zestigtal jaar geleden +mogelijk. +</p> +<p>Zoo Fergus Mac-Ivor zestig jaar vroeger geleefd had, zou hij, naar alle waarschijnlijkheid, +de beschaafde manieren en wereldkennis gemist hebben, waardoor hij zich thans onderscheidde; +en indien hij zestig jaar later geleefd had, zouden zijn eer- en heerschzucht het +voedsel gemist hebben, <span class="pageNum" id="pb102">[<a href="#pb102">102</a>]</span>dat de tegenwoordige omstandigheden opleverden. Hij was inderdaad, binnen zijn kleinen +sfeer, een even volkomen staatsman als Castruccio Castrucani zelf. Hij legde zich +met den grootsten ernst toe, om alle veeten en twisten, die dikwijls tusschen de clans +in zijn nabuurschap ontstonden, te sussen, zoodat hij telkens door hen als scheidsman +werd ingeroepen. Zijn eigene, aartsvaderlijke macht vermeerderde hij door vele geldelijke +opofferingen, en wendde zijn middelen inderdaad vrijgevig aan, om die ruwe, maar overdadige +gastvrijheid te onderhouden, welke de meest gewaardeerde eigenschap van een Opperhoofd +was. Om dezelfde reden bezette hij zijn landerijen met boeren, gehard en geschikt +voor den oorlog, maar die het getal ver te boven gingen, dat de grond in staat was +te voeden. Zijn voornaamste macht bestond uit lieden van zijn eigen clan, van welke +hij nooit duldde dat iemand zijn landen verliet, als hij in de mogelijkheid was het +te beletten. Maar hij onderhield daarenboven ook een groot aantal gelukzoekers, die +een minder oorlogzuchtig, hoewel rijker Opperhoofd verlieten, om Fergus Mac-Ivor te +huldigen. Ook andere personen, die zelfs dit voorwendsel niet hadden, werden toegelaten +om hem trouw te zweren; hetgeen inderdaad aan niemand geweigerd werd, die, zoo als +Poins<a class="noteRef" id="xd33e2329src" href="#xd33e2329" title="Ga naar noot 3.">3</a>, hunne handen tot hunne dienst hadden, en genegen waren den naam van Mac-Ivor aan +te nemen. +</p> +<p>Het gelukte hem deze manschappen aan orde en tucht te gewennen, toen hij het bevel +verkreeg over een der onafhankelijke compagniën, door de regeering opgericht, om de +rust in de Hooglanden te bewaren. In deze betrekking gaf hij bewijzen van kracht en +moed, en handhaafde hij de grootste orde in de onder zijne tucht gestelde landerijen. +Hij liet zijn vazallen bij beurten in zijne compagnie opnemen, en er voor zekeren +tijd bij dienen, waardoor hun allen een algemeen begrip van krijgstucht werd ingeboezemd. +In zijn veldtochten tegen de bandieten merkte men op, dat hij zich in de hoogste mate +die willekeurige macht aanmatigde en uitoefende, welke, daar de wet en het recht geen +vrijen loop in de Hooglanden hadden, begrepen werd het recht der militaire macht te +zijn, die te hulp geroepen was om de orde te bewaren. Hij ging, bij voorbeeld, met +groote en min of meer verdachte zachtheid te werk jegens die vrijbuiters, welke, aan +zijn oproeping gevolg gaven, en zich persoonlijk aan hem onderwierpen; terwijl hij +al zulke boosdoeners, die zijn aanmaningen of bevelen durfden versmaden, streng vervolgde, +en aan de justitie uitleverde. En aan den anderen kant, als eenige rechterlijke ambtenaren, +geregelde militaire kolonnes, of anderen zich verstoutten, zonder zijn toestemming +of medewerking, dieven of struikroovers te vervolgen op zijn grondgebied, was het +zeker dat ze een belangrijke nederlaag zouden lijden; bij welke gelegenheden Fergus +Mac-Ivor de eerste was om hen te beklagen; en, na hen over hunne onvoorzichtigheid +vriendelijk gekapitteld te hebben, liet hij nooit na, den wetteloozen toestand des +lands luide te bejammeren. Deze klachten zusten echter de verdenkingen niet, waaronder +hij lag, en welhaast werden de zaken in dier voege aan het Hoog Bewind voorgesteld, +dat ons Opperhoofd van zijn militair gouvernement werd ontslagen<a class="noteRef" id="xd33e2339src" href="#xd33e2339" title="Ga naar noot 4.">4</a>. +<span class="pageNum" id="pb103">[<a href="#pb103">103</a>]</span></p> +<p>Wat hij bij deze gelegenheid ook gevoelde, hij bezat de kunst, om elken schijn van +ontevredenheid geheel te verbergen; maar weldra begon het omliggende land de droevige +gevolgen zijner afzetting te ondervinden. Van Donald Bean Lean en de andere lieden +van zijn soort, wier rooverijen zich tot nog toe tot de omliggende streken hadden +bepaald, bleek het dat ze zich van toen af op deze ongelukkige kust hadden nedergezet; +en hunne strooperijen vonden weinig tegenstand, daar de Laaglandsche grondbezitters +voornamelijk Jacobieten en ontwapend waren, Dit dwong een aantal inwoners, om contracten +aangaande beschermgeld met Fergus Mac-Ivor te sluiten, waardoor hij niet alleen hun +Beschermheer werd, en hij zich grooten invloed op al hunne handelingen verschafte, +maar hij daarenboven fondsen verkreeg om die ridderlijke gastvrijheid te bestrijden, +welke door het intrekken van zijn traktement anders ligt aanmerkelijk had moeten ingekort +worden. +</p> +<p>Met zich aldus te gedragen, had Fergus een veel uitgestrekter doel, dan alleen de +groote heer in den omtrek te spelen en onbepaald over een kleinen clan te heerschen. +Van zijn kindsheid af had hij zich toegewijd aan de zaak van het verbannen koningshuis, +en zich overtuigd, niet slechts dat de herstelling der Stuarts op den troon van Groot-Brittanje +spoedig zou plaats hebben, maar tevens dat zij, die tot dat doel zouden hebben medegewerkt, +tot eer en aanzien zouden verheven worden. Met dit vooruitzicht deed hij het mogelijke +om de Hooglanders te verzoenen, en zijn eigene macht zóo veel mogelijk uit te breiden, +ten einde bij de eerste gelegenheid de beste dadelijk tot den opstand gereed te zijn. +Met ditzelfde oogmerk zocht hij de gunst te winnen van zoodanige Laaglandsche heeren +in de nabuurschap, die de goede zaak waren toegedaan; en om dezelfde reden bediende +hij zich, nu hij ongelukkig in twist geraakt was met den baron van Bradwardine, die, +in weerwil van zijn zonderling karakter, zeer gezien was in den omtrek, van den strooptocht +van Donald Bean Lean, om het geschil, op de wijze door ons beschreven, uit den weg +te ruimen. Sommigen waren inderdaad van meening, dat Fergus zelf Donald tot die onderneming +had doen aansporen, met oogmerk om den weg ter verzoening te banen, welke, indien +die veronderstelling gegrond was, den heer van Bradwardine twee goede melkkoeien kostte. +Dezen ijver voor haar zaak beloonde de familie Stuart met veel vertrouwen in hem te +stellen, met een telkens herhaalden onderstand in <i>Louis d’or</i>, een overvloed van schoone woorden en een perkament met een zwaar zegel er aan vastgehecht, +hetwelk een grafelijk patent moest verbeelden, van wege geen geringer personage, dan +Jacobus III, Koning van Engeland, en VIII Koning van Schotland, aan zijn bijzonderen, +lieven, getrouwen Fergus Mac-Ivor van Glennaquoich, in het graafschap Perth en het +koninkrijk Schotland. +</p> +<p>Met het oog op deze toekomstige grafelijke waardigheid, nam Fergus een zeer werkzaam +deel aan de onderhandelingen en samenzweringen van dat ongelukkig tijdstip. Even als +alle ijverige deelnemers in dusdanige zaken, stelde hij zijn geweten gemakkelijk gerust +omtrent eenige handelingen, waarvan zijn eer en trots hem zouden hebben teruggehouden, +als hij niets anders dan de <span class="corr" id="xd33e2353" title="Bron: onmiddelijke">onmiddellijke</span> bevordering van zijn eigen persoonlijk belang op het oog had gehad. Na dezen blik +in een stoutmoedig, eerzuchtig en vurig hart geworpen te hebben, zullen wij den afgebroken +draad van ons verhaal weder opvatten. +<span class="pageNum" id="pb104">[<a href="#pb104">104</a>]</span></p> +<p>Fergus en zijn gast hadden nu het huis van Glennaquoich bereikt, hetwelk bestond uit +Ian nan Chaistel’s aloud verblijf. Het was een groote, plompe, vierkante toren, waaraan +Fergus’ grootvader een gebouw van twee verdiepingen had gevoegd, toen hij van dien +merkwaardigen tocht in de Westersche graafschappen, wel bekend onder den naam van +den Hooglandschen oorlog, terugkeerde. Bij gelegenheid van dezen tocht tegen de Ayrshiresche +Whigs en Covenanters, was de Vich Ian Vohr van dien tijd waarschijnlijk even voorspoedig +geweest als zijn voorganger, in het plunderen in Northumberland, en liet dus aan zijn +nakomelingschap mede een gebouw achter, dat daarmede moest wedijveren, als een gedenkstuk +van zijn grootheid. +</p> +<p>Rondom dit verblijf, hetwelk op eene verhevenheid in een smal Hooglandsch dal stond, +bemerkte men geen spoor van gemakzucht, veel minder van sieraad of opschik, waardoor +zich gewoonlijk de omtrek van een heerenhuis kenmerkt. Een paar perken, door steenen +muren omringd, waren het eenige gedeelte van het land, dat afgesloten was; voor het +overige leverden de smalle strooken vlakke grond, welke langs de beek lagen, een schraal +gewas op van gerst, dat gedurig aan verwoestingen bloot stond van de kudden wilde +hitten en zwart hoornvee, dat op de naburige heuvels weidde. Deze deden onophoudelijke +invallen op den bouwgrond, en werden teruggejaagd door het luid, wanluidend en akelig +geschreeuw van een half dozijn Hooglandsche knapen, die allen, alsof ze razend waren, +rondliepen, en een half uitgehongerden hond aanhitsten, om den oogst te beschermen. +Op een kleinen afstand was een kwijnend berkenbosch; de heuvels in den omtrek waren +hoog en met heideplanten begroeid, maar leverden slechts een eentoonig gezicht op; +zoodat het geheel eer een wild en woest, dan een grootsch en eenzaam voorkomen had. +Maar zoo als het was, zou evenwel geen ware afstammeling van Ian nan Chaistel dit +eigendom tegen Stow of Blenheim verruild hebben<a class="noteRef" id="xd33e2361src" href="#xd33e2361" title="Ga naar noot 5.">5</a>. +</p> +<p>Vóor de poort van het kasteel deed zich echter een tooneel op, waar misschien de eerste +bezitter van Blenheim de voorkeur aan zou gegeven hebben, boven het schoonste van +den ganschen eigendom, hem door de dankbaarheid van zijn land geschonken. Dit bestond +uit ongeveer een honderdtal volkomen goed gekleede en gewapende Hooglanders; op wier +gezicht het Opperhoofd zich min of meer kort, en, als het ware in het voorbijgaan, +jegens Waverley verontschuldigde. „Hij had vergeten,” zeide hij, „dat hij eenige lieden +van zijn clan had opgeroepen, met het doel om zich te overtuigen, dat ze in een behoorlijken +toestand waren om het land te beschermen, en zoodanige voorvallen te voorkomen, als +hij met leedwezen hoorde, dat den baron van Bradwardine waren overkomen. Alvorens +hij hen weder uiteen liet gaan, zou kapitein Waverley misschien niet ongenegen zijn, +iets van hunne <span class="corr" id="xd33e2366" title="Bron: exercitien">exercitiën</span> te zien.” +</p> +<p>Eduard nam dit aanbod aan, en de manschappen voerden, met groote <span class="pageNum" id="pb105">[<a href="#pb105">105</a>]</span>vlugheid en nauwkeurigheid, eenige gewone bewegingen uit. Vervolgens schoten ze, een +voor een, naar de schijf, en toonden uitnemend ervaren te wezen in het behandelen +van pistool en snaphaan. Staande, zittende, leunende of voorover liggende, al naar +hun bevolen werd, en altijd: met blijkbaar goed gevolg, gaven ze vuur. Vervolgens +verdeelden ze zich, om in het voeren van den sabel, hunne bedrevenheid aan den dag +te leggen, en na ieder afzonderlijk hunne behendigheid bewezen te hebben, vormden +ze twee partijen en leverden een soort van spiegelgevecht, waarin aanvallen, herstellen, +vluchten, vervolgen en al de bij een gevecht vereischte manoeuvres, op den klank van +den grooten doedelzak, werden uitgevoerd. +</p> +<p>Op een door het Opperhoofd gegeven teeken werd de schermutseling gestaakt, waarop +ze zich in kleine partijen verdeelden. Deze liepen, worstelden, sprongen met elkander, +of wierpen met een ijzeren staaf, of oefenden zich in andere spelen; in welke deze +leenheerlijke militie een ongeloofelijke vlugheid, kracht en handigheid aan den dag +legde, en het door haar Bevelhebber beoogde doel bereikte, namelijk om Waverley geen +geringen dunk in te boezemen van hunne verdiensten als krijgslieden, zoowel als van +het vermogen van hem, door wiens wenk ze bestuurd werden<a class="noteRef" id="xd33e2375src" href="#xd33e2375" title="Ga naar noot 6.">6</a>. +</p> +<p>„En hoe groot is wel het getal van zulke flinke borsten, die het geluk hebben u hun +aanvoerder te noemen?” vroeg Waverley. +</p> +<p>„Als het de verdediging van een goede zaak betreft, en ze onder een hoofd dat ze beminnen +staan, is de stam van Ivor zelden te velde getrokken minder dan vijfhonderd zwaarden +sterk. Maar gij weet, kapitein Waverley, dat de acte ter ontwapening, voor omstreeks +twintig jaar, hen belet in zulk een volkomen staat van voorbereiding te zijn, als +in vroeger dagen; en ik houd van mijn clan niet meer onder de wapenen, dan in staat +zijn om mijn eigene bezittingen en die mijner vrienden te beschermen, wanneer het +land door zulke lieden verontrust wordt als uw gastheer van gisteren avond; en daar +het Bewind ons geen andere middelen van bescherming heeft gelaten, moet het wel toezien, +dat wij ons zelven helpen.” +</p> +<p>„Maar, met uwe macht zoudt gij zulke benden, als die van Donald Bean Lean, licht verjagen +of vernietigen kunnen.” +</p> +<p>„Ja, ongetwijfeld; maar mijn belooning zou bestaan in een bevel, om aan generaal Blakeney, +te Stirling, de weinige sabels uit te leveren, die men ons gelaten heeft; hetgeen +dunkt mij, toch niet zeer staatkundig wezen zou. – Maar, kom kapitein, het geluid +der doedelzakken meldt ons, dat het middagmaal gereed is. – Laat mij de eer hebben +u den weg naar mijn armoedige woning te wijzen.” +<span class="pageNum" id="pb106">[<a href="#pb106">106</a>]</span></p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e2299"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e2299src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> Een burlesk personage uit <span class="corr" id="xd33e2301" title="Bron: Shakspeare’s">Shakespeare’s</span> <i>Veel leven om niets</i>. <a class="fnarrow" href="#xd33e2299src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e2319"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e2319src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">2</a></span> Zie <a href="#aant.r">Aanteekening R</a>. Wederinkoop van Schotsche verbeurd verklaarde goederen. W. S. <a class="fnarrow" href="#xd33e2319src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e2329"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e2329src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">3</a></span> Een der makkers van Falstaff (in <span class="corr" id="xd33e2331" title="Bron: Shakspeare’s">Shakespeare’s</span> <i>Hendrik IV</i>). <a class="fnarrow" href="#xd33e2329src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e2339"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e2339src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">4</a></span> Zie <a href="#aant.s">Aanteekening S</a>, Hooglandsche Staatkunde. W. S. <a class="fnarrow" href="#xd33e2339src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e2361"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e2361src" title="Ga terug naar noot 5 in tekst.">5</a></span> Stowe behoort aan den markies van Buckingham. Deze in Engeland beroemde tuinen zijn +voor een groot gedeelte het schoone, waardoor zij zich onderscheiden, verplicht aan +hetgeen lord Cobham er aan ten koste legde. – Blenheim is het kasteel van den hertog +van Marlborough, te Woodstock in het graafschap Oxford, opgetrokken op het terrein +van het koninklijk buiten van Woodstock, anders gezegd van de „Schoone Rosamunde.” <a class="fnarrow" href="#xd33e2361src" title="Ga terug naar noot 5 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e2375"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e2375src" title="Ga terug naar noot 6 in tekst.">6</a></span> Zie <a href="#aant.t">Aanteekening T</a>. Hooglandsche krijgstucht. W. S. <a class="fnarrow" href="#xd33e2375src" title="Ga terug naar noot 6 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch1.20" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch1.20.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">TWINTIGSTE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">EEN HOOGLANDSCH FEEST.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Eer Waverley de feestzaal binnentrad, werd hem de aartsvaderlijke verfrissching van +een voetbad aangeboden, wat wegens den tocht door de moerassen die hij doorwaad had, +en bij het heete zomerweder, hem hoogst welkom was. Hij werd zeker bij deze gelegenheid +niet zoo weelderig als de heldenreizigers in de Odyssea bediend, daar de taak der +besproeiing en afdrooging niet volvoerd werd door een schoone jonkvrouw, die er op +geleerd was om +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">Vermoeide leden te bestrijken +</p> +<p class="line">En geurige olie uit te storten,</p> +</div> +<p class="first">maar door een zwart en gerimpeld Hooglandsch oud wijf, dat zich niet bijzonder vereerd +gevoelde met den haar opgelegden plicht, maar tusschen de tanden mompelde: „De kudden +onzer vaderen hebben niet zoo dicht bij elkander geweid, dat ik u deze dienst behoorde +te bewijzen.” Een kleine gift evenwel bevredigde de oude dienstmaagd ten volle voor +de veronderstelde vernedering, en, terwijl Eduard zich naar de zaal begaf, schonk +ze hem haar zegen, onder het uiten van het Gaelsche spreekwoord: „Moge de open hand +het overvloedigst gevuld worden!” +</p> +<p>De zaal, waarin het feest werd bereid besloeg de gansche ruimte van Ian nan Chaistel’s +oorspronkelijk verblijf, en een zware eiken tafel nam de geheele lengte daarvan in. +Het middagmaai was eenvoudig, ja zelfs meer dan eenvoudig, en het gezelschap zoo talrijk, +dat het elkander bijna verdrong. Aan het hoofd van de tafel waren de hoofdman, met +Eduard en twee of drie Hooglandsche bezoekers van naburige clans gezeten. Daarop volgden +in rang de oudsten van zijn eigen stam, <i>wadsetters</i> en <i>tacksmen</i><a class="noteRef" id="xd33e2403src" href="#xd33e2403" title="Ga naar noot 1.">1</a>, gelijk ze genoemd werden, die gedeelten <span class="pageNum" id="pb107">[<a href="#pb107">107</a>]</span>van zijn landerijen als pachters of huurders bewoonden. Een weinig lager dan zij, +zaten hunne zoons, neven en zoogbroeders, de officieren der huishouding van het Opperhoofd, +ieder overeenkomstig zijn rang; en het laagst van allen, aan het einde van de tafel, +de meiers of boeren, die inderdaad den grond bewerkten. Zelfs voorbij deze lange reeks +van gasten kon Eduard op het veld, waarheen een paar zware geopende vleugeldeuren +voerden, een menigte Hooglanders zien van nog lageren stand, die eveneens als gasten +werden beschouwd, en zoowel hun deel hadden aan den door den gastheer ten toon gespreiden +luister, als aan de goede sier van den dag. Op een afstand, en als golvende rondom +het feestmaal, bevond zich een bonte groep van vrouwen, havelooze knapen en meisjes, +bedelaars, jong en oud, groote windhonden, dashonden en speurhonden, en rekels van +de slechtste soort; welke allen, meer of min <span class="corr" title="Bron: onmiddelijk">onmiddellijk</span>, aan het maal deel namen. +</p> +<p>Deze schijnbaar onbeperkte gastvrijheid was echter aan zekere, zuinigheidsregelen +gebonden. Er was eenige zorg besteed aan het toebereiden der schotels visch, wild, +enz., die men aan het boveneinde van de tafel en <span class="corr" title="Bron: onmiddelijk">onmiddellijk</span> onder het oog van den Engelschen vreemdeling zette. Meer naar beneden stonden groote, +grove stukken schapen- en ossenvleesch, die, behalve dat er geen varkensvleesch gevonden +werd, waarvan men in de Hooglanden een afkeer had<a class="noteRef" id="xd33e2432src" href="#xd33e2432" title="Ga naar noot 2.">2</a>, de ruwe feesten der minnaars van Penelope voor den geest riepen. Maar de hoofdschotel +bestond uit een eenjarig in zijn geheel gebraden lam. Het stond op zijn pooten, met +een bos pieterselie in den mond, en was waarschijnlijk in dien vorm opgezet, om de +ervarenheid van den kok te doen uitkomen, die zich evenwel meer op den overvloed, +dan op het sierlijke van zijns meesters tafel beroemde. De ribben van het arme dier +werden woedend aangevallen door de clanslieden, sommige met dolken, de anderen met +zakmessen gewapend, welke gemeenlijk in dezelfde schede staken met den dolk, zoodat +het spoedig een deerniswaardig schouwspel opleverde. Verder naar beneden schenen de +spijzen nog veel eenvoudiger, ofschoon in voldoende hoeveelheid. Brood, uien, kaas, +en het overschot van den maaltijd verkwikten de zonen van Ivor’s stam, die in de open +lucht deelnamen aan het feest. +</p> +<p>De drank werd in dezelfde evenredigheid en onder gelijke bepalingen rondgediend. Uitnemende +roode wijn en champagne werden overvloedig geschonken onder de <span class="corr" id="xd33e2440" title="Bron: onmiddelijke">onmiddellijke</span> tafelburen van den Hoofdman; brandewijn zuiver of aangelengd, en zwaar bier verkwikten +hen die meer aan het lager einde gezeten waren. En deze ongelijkheid van bedeeling +scheen niemand in het minste te beleedigen. Ieder daar tegenwoordig wist, dat zijn +smaak zich schikken moest naar den rang, dien hij aan de tafel bekleedde, en bijgevolg +betuigden de <i>tacksmen</i> en hunne afhangelingen altijd, dat de wijn te koud was voor hunne magen, en riepen, +oogenschijnlijk uit verkiezing, om den drank, welke uit zuinigheid voor hen bestemd +was<a class="noteRef" id="xd33e2445src" href="#xd33e2445" title="Ga naar noot 3.">3</a>. De doedelzakspelers, drie in getal, lieten niet na, onder den maaltijd, een verschrikkelijken +oorlogsdeun te doen hooren. De terugkaatsing van de gewelfde zoldering, en het geschal +van den Gaelschen tongval, brachten zulk een Babelsch geraas te weeg, dat Waverley +bevreesd werd dat zijn gehoorvlies er onder lijden zou. Mac-Ivor <span class="pageNum" id="pb108">[<a href="#pb108">108</a>]</span>verzocht hem echter het geweld, door zulk een druk gezelschap veroorzaakt, te willen +vergeven, en beriep zich op den door hem bekleeden rang, die hem eene onbeperkte gastvrijheid +als plicht oplegde. „Deze mijne niet minder ledigloopende dan dappere aanverwanten,” +zeide hij, „beschouwen mijne bezittingen als een algemeen goed, dat ik slechts bestuur +om hen te onderhouden; en ik moet hun ossenvleesch en bier bezorgen, terwijl de guiten +voor zichzelven niets doen, dan de sabel hanteeren, of rondslenteren langs de heuvelen, +om te jagen, te visschen, te drinken en met de meisjes in den omtrek te vrijen. Maar +wat zal ik er aan doen, kapitein Waverley? Ieder ding moet naar zijn aard behandeld +worden, of het een valk of een Hooglander is.” Eduard liet niet na, in het verwachte +antwoord een compliment in te vlechten over het bezit van zoo vele moedige en aan +hem verkleefde manschappen. +</p> +<p>„Het is waar,” hernam het Opperhoofd, „indien ik, als mijn vader, gezind was mij bloot +te stellen, om een slag op het hoofd te ontvangen, dan geloof ik, dat de deugnieten +mij niet in den steek zouden laten. Maar wie denkt daar tegenwoordig aan, nu de grondregel +is – Beter een oude vrouw met een beurs in de hand, dan drie mannen met degens op +zijde.” En terwijl hij zich vervolgens tot het gezelschap keerde, stelde hij in: „De +gezondheid van kapitein Waverley, een waardig vriend van mijn lieven nabuur en bondgenoot, +den baron van Bradwardine.” +</p> +<p>„Hij is hier welkom,” zeide een der oudsten, „zoo hij van Cosmo Comyne Bradwardine +komt.” +</p> +<p>„Dat zeg ik niet!” antwoordde een oud man, die niet voornemens scheen met den toast +in te stemmen. „Dat zeg ik niet! – zoo lang er een groen blad in het bosch is, zal +er bedrog in een Comyne zijn.” +</p> +<p>„Er is geen kwaad haar aan den baron van Bradwardine,” hernam een andere der oudsten, +„en de gast die hier van hem komt behoort welkom te zijn, al kwam hij met bebloede +handen, als het maar niet het bloed is van den stam van Ivor.” +</p> +<p>De oude man, wiens beker gevuld bléef, hervatte: „Er is bloed genoeg van den stam +van Ivor aan de handen van Bradwardine geweest.” +</p> +<p>„Ach, Ballenkeiroch!” luidde het antwoord des eersten, „gij denkt meer aan het geweervuur +te Tully-Veolan, dan aan het flikkeren van het zwaard, dat te Proud-Preston voor de +goede zaak gestreden heeft.” +</p> +<p>„En daar heb ik reden toe,” antwoordde Ballenkeiroch, „het geweervuur kostte mij een +blonden jongen, en het flikkeren van het zwaard heeft niet veel voor koning Jacobus +uitgewerkt.” +</p> +<p>Fergus verhaalde aan Waverley met een paar woorden, in het Fransch, dat de Baron, +nu omtrent zeven jaar geleden, in een schermutseling bij Tully-Veolan, den zoon van +dezen ouden man had neêrgeschoten; waarna hij zich haastte om de vooringenomenheid +van Ballenkeiroch weg te nemen, door hem mee te deelen, dat Waverley een Engelschman +was, die door geboorte noch huwelijk in betrekking stond tot het geslacht van Bradwardine; +en hierop nam de grijsaard den tot hiertoe onaangeroerden beker op, en dronk beleefdelijk +op zijn gezondheid. Na deze plichtpleging, gaf het Opperhoofd een wenk aan de doedelzakken +om te zwijgen, en zeide overluid; „Waar is de zang verborgen, mijn vrienden, dat Mac-Murrough +dien niet kan vinden?” +</p> +<p>Mac-Murrough, de familie-zanger, een bejaard man, gehoorzaamde terstond aan den wenk, +en begon met zachte stem en snel achter elkander, <span class="pageNum" id="pb109">[<a href="#pb109">109</a>]</span>een aantal Celtische verzen op te zingen, die door de toehoorders met geestdrift toegejuicht +werden. Naarmate hij met zijn declamatie voortging, scheen zijn vuur toe te nemen. +Hij had eerst gesproken met de oogen op den grond gevestigd; maar nu sloeg hij ze +in het rond, alsof hij oplettendheid verzocht, zoo al niet gebood, en de klanken gingen +in wilde en hartstochtelijke tonen over, met daarbij passende gebaren. Het kwam Eduard, +die met groote belangstelling naar hem luisterde, voor, alsof hij een aantal eigennamen +noemde, de dooden beweende, de afwezigen aansprak en aanwezigen vermaande, smeekte, +bezielde. Waverley meende zelfs zijn eigen naam daartusschen te onderscheiden, en +werd in die meening bevestigd, daar de oogen van al de gasten, op dat oogenblik, zich +te gelijk naar hem keerden. De geestdrift van den dichter scheen zich aan de toehoorders +mede te deelen. Hunne woeste en door de zon verbrande aangezichten namen een fiere +en meer bezielde uitdrukking aan; allen hielden het hoofd naar den zanger gericht; +verscheidene sprongen op en zwaaiden hunne wapens in geestvervoering, terwijl sommigen +de hand aan het zwaard sloegen. Toen het gezang ophield, volgde er een diepe stilte, +totdat eindelijk de opgewekte aandoeningen van den dichter en zijn hoorders langzamerhand +bedaarden, en ieder zijn kalmte herkregen had. +</p> +<p>Fergus, die, gedurende dit tooneel, eer de bij zijn gasten door den Bard opgewekte +aandoeningen scheen bespied, dan hunne geestdrift gedeeld te hebben, vulde een kleinen +zilveren beker, die naast hem stond, met rooden wijn. +</p> +<p>„Breng dezen,” zeide hij tot een knecht, „aan Mac-Murrough nan fonn (d.i. der gezangen) +en wanneer hij het druivensap gedronken heeft, verzoek hem dan ter wille van Vich +Ian Vohr, de schelp te bewaren, waarin het vervat was.” Dit geschenk werd door Mac-Murrough +met innige dankbaarheid aangenomen; hij dronk den wijn uit, en na den beker gekust +te hebben, verborg hij dien eerbiedig in den plaid, die op zijn borst was toegevouwen. +Vervolgens hief hij op nieuw een, zooals Waverley met recht begreep, voor de vuist +vervaardigd lied aan, om zijn dank aar zijn Opperhoofd toe te brengen, en om hem te +verheerlijken. Dit werd met toejuiching ontvangen, maar had niet zooveel uitwerking +als zijn eerste gedicht. Het was echter blijkbaar, dat allen de edelmoedigheid van +hun Opperhoofd hoogelijk goedkeurden. Een aantal luide toegejuichte Gaelsche dronken +werden thans ingesteld, van welke het Opperhoofd sommigen aldus voor zijn gast vertaalde: +</p> +<p>„Aan hem die vriend noch vijand ooit den rug toekeert” „Aan hem die zijn makker nooit +verlaten heeft” „Aan hem die de gerechtigheid nooit gekocht of verkocht heeft” „Gastvrijheid +den ballingen, en gebroken beenderen den tiran” „De jongens met de <i>kilts</i>,”<a class="noteRef" id="xd33e2472src" href="#xd33e2472" title="Ga naar noot 4.">4</a> „Hooglanders, schouder aan schouder,” – benevens nog een aantal vurige uitdrukkingen +van gelijken aard. +</p> +<p>Eduard was bijzonder verlangend om den zin van dat gezang te kennen, dat zoo zeer +de hartstochten van het gezelschap scheer te doen ontvlammen, en verborg voor zijn +gastheer dezen wensch niet. „Daar ik bemerkte,” zeide Fergus, „dat gij de flesch driemaal +hebt <span class="pageNum" id="pb110">[<a href="#pb110">110</a>]</span>laten voorbijgaan, was ik op het punt u voor te stellen, om ons van hier te begeven, +om bij mijn zuster de thee te gaan gebruiken; zij is beter dan ik in staat u zoo iets +te verklaren. Ofschoon ik mijn clan niet kan stuiten in den gewonen loop van zijn +feestviering, zoo ben ik echter niet verplicht aan zijn uitspattingen deel te nemen; +ook houd ik,” voegde hij er lachende bij, „er geen beer op na, om het verstand van +diegenen te verslinden, die het wel weten te gebruiken.” +</p> +<p>Eduard stemde gereedelijk met dit voorstel in, en nadat het Opperhoofd eenige woorden +aan degenen die rondom hem zaten, had toegevoegd, verliet hij met Waverley de tafel. +Zoodra was de deur niet achter hem toegedaan, of Eduard hoorde de gezondheid van Vich +Ian Vohr instellen, met een woeste en levendige vroolijkheid, waaruit het genoegen +der gasten en hun innige verknochtheid aan zijn dienst allerduidelijkst bleek. +</p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e2403"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e2403src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> In het Schotsch is een <i>wadsetter</i> iemand die den eigendom van een ander bezit, onder verplichting van dien na een bepaalden +termijn terug te geven, even als een <i>wadset</i>, in den rechterlijken stijl, een acte beteekent, waardoor de schuldenaar zijn goed +aan zijn schuldeischer afstaat, opdat deze zich met de inkomsten er van betale. Onder +<i>tacksman</i> verstaat men een pachter van den eersten rang. +</p> +<p class="footnote cont">De Clan Cinnidh, of opperste, was de eigenaar van het geheele district, dat door den +clan bewoond werd; hij behield er voor zich een gedeelte van, waarop de lieden van +zijn gevolg leefden. Die gedeelten, welke de hoofdman zelf niet <span class="corr" title="Bron: onmiddelijk">onmiddellijk</span> bestuurde, werden door hem afgestaan aan de oudste en voornaamste leden van den clan, +bloedverwanten van den hoofdman, die een weinig meer „heeren” waren dan de anderen; +deze waren de <i>tacksmen</i>. Deze verdeelden hun grond weder in kleine boerderijen, die zij aan een familie van +landgebruikers (<i>tenants</i>) afstonden, en op de landgebruikers volgden de kleine landgebruikers, die een eenvoudige +hut bewoonden, en weder voor gene arbeidden. Zoodanig was de hierarchie der eigenaren +en erfelijke pachters van den clan, die, behalve dat ze eenige schattingen in geld, +of in voortbrengselen van den grond moesten opbrengen, verplicht waren den hoofdman +in persoon te dienen. Maar de hoofdman bezat ook, als de vader van het groote gezin, +wederkeerig verplichtingen; en de gastvrijheid jegens alle leden van zijn clan behoorde +onder het aantal der op hem rustende verplichtingen. <a class="fnarrow" href="#xd33e2403src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e2432"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e2432src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">2</a></span> Zie <a href="#aant.u">Aanteekening U</a>. Afkeer der Schotten van varkensvleesch. <a class="fnarrow" href="#xd33e2432src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e2445"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e2445src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">3</a></span> Zie <a href="#aant.x">Aanteekening X</a>. Een Schotsche tafel. W. S. <a class="fnarrow" href="#xd33e2445src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e2472"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e2472src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">4</a></span> De rok die tot het nationale costuum behoort. <a class="fnarrow" href="#xd33e2472src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch1.21" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch1.21.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">EEN-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">DE ZUSTER VAN DEN HOOFDMAN.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">De gezelschapskamer van Flora Mac-Ivor was op de eenvoudigste wijze gemeubeleerd; +want op Glennaquoich werd iedere andere soort van uitgaven zooveel mogelijk vermeden, +opdat het Opperhoofd steeds in staat zou zijn, op een onbekrompen wijze gastvrijheid +uit te oefenen, en het getal zijner aanhangers en vazallen onverminderd te behouden +en te vermeerderen. Maar er was geen zweem van deze zuinigheid in de kleeding der +dame zelve te bespeuren, die wat de stof betreft, keurig en zelfs rijk was, en opgemaakt +op een wijze, welke gedeeltelijk overeenkwam met de Parijsche mode, en gedeeltelijk +met de eenvoudiger dracht der Hooglanders, en met oordeel en smaak gekozen was. Het +haar was niet misvormd door de kunst des kappers, maar viel in losse krullen langs +haar hals, alleen teruggehouden door een rijk met diamanten bezetten haarband. Hierin +schikte ze zich naar de vooroordeelen der Hooglanders, die niet verdragen konden, +dat het hoofd eener vrouw, vóor haar huwelijk, bedekt werd. +</p> +<p>Flora Mac-Ivor geleek sprekend op haar broeder Fergus; zoo sterk zelfs, dat zij Viola +en Sebastiaan<a class="noteRef" id="xd33e2487src" href="#xd33e2487" title="Ga naar noot 1.">1</a> hadden kunnen spelen, met hetzelfde schitterend gevolg, als mevrouw Henry Siddons<a class="noteRef" id="xd33e2490src" href="#xd33e2490" title="Ga naar noot 2.">2</a> en haar broeder de heer William Murray, in deze rollen. Zij hadden hetzelfde antieke +regelmatige profiel; dezelfde donkere oogen en wenkbrauwen; blanke huid; behalve dat +Fergus door de zon een weinig bruiner geworden was; terwijl Flora al de fijnheid, +waardoor haar geslacht zich onderscheidt, bezat. Maar de hooghartige en eenigszins +strenge regelmatigheid <span class="pageNum" id="pb111">[<a href="#pb111">111</a>]</span>van Fergus’ trekken was op eene wonderbaarlijke wijze in die van Flora verzacht. Hunne +stemmen hadden ook veel overeenkomst met elkaâr, maar verschilden van toon. Die van +Fergus, inzonderheid als hij aan zijn manschappen bij hunne krijgsoefeningen bevelen +gaf, herinnerde Eduard aan een lievelingsplaats in de beschrijving van Emetrius: +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">„Wiens stem in ’t ronde klonk, luid als de krijgstrompet +</p> +<p class="line xd33e2500">Met zilver-zuivren klank.”</p> +</div> +<p class="first">Die van Flora, daarentegen, was zacht en liefelijk; „eene uitnemende gaaf bij een +vrouw;” maar wanneer ze daarentegen over het een of ander uitverkoren onderwerp sprak, +zoo als ze dikwijls met een natuurlijke welsprekendheid deed, bezat ze zoo wel de +klanken, die ontzag en ernst inboezemen, als die van wegslepende overreding. De scherpe +blik van het vurige, zwarte oog, die, in het Opperhoofd, het ongeduld verried zelfs +over de stoffelijke hinderpalen die hij ontmoette, had in dat van zijn zuster een +zekeren liefelijken ernst. De oogen des broeders schenen den roem, de macht, kortom +al datgene te zoeken, wat hem boven anderen verheffen kon; terwijl die van de zuster, +zich harer verstandelijke meerderheid bewust, eerder diegenen schenen te beklagen +dan te benijden, welke naar eenige andere onderscheiding streefden. Hare gevoelens +waren volkomen in overeenstemming met de uitdrukking van haar gelaat. Door de vroegste +indrukken harer opvoeding, was haar hart zoowel als dat van haar broeder, met de innigste +gehechtheid voor het verjaagde huis van Stuart bezield. Zij achtte het een heiligen +plicht van haar broeder, van zijn clan, van iederen bewoner van Groot-Brittanje, om +ten koste van welk persoonlijk gevaar ook, tot de herstelling mede te werken, waarop +de aanhangers van den Ridder van St. George niet hadden opgehouden te hopen. Hiervoor +was ze gereed alles te doen, alles te lijden, alles ten offer te brengen. Maar hare +getrouwheid aan het verbannen geslacht, zoo ze die van haar broeder ook al in geestdrift +te boven ging, won het tevens in zuiverheid van hem. Aan kleine intriges gewoon, in +duizenderlei nietige en baatzuchtige overleggingen met anderen gewikkeld, even eerzuchtig +van aard als hij zelf, was Fergus’ staatkundige trouw, zoo al niet besmet dan toch +verdacht wegens de uitzichten op persoonlijk belang en bevordering, zoo ligt daarmede +te verbinden; en op het oogenblik, dat hij zijn zwaard ontblootte, zou het moeielijk +zijn te zeggen, of hij het meer deed met oogmerk om Jacobus Stuart tot koning, of +Fergus Mac-Ivor tot graaf te maken. Het is waar, deze gemengde gevoelens durfde hij +zich niet bekennen, maar dit nam niet weg dat ze inderdaad bestonden. +</p> +<p>In Flora’s borst integendeel brandde het vuur der getrouwheid aan den vorst zuiver, +en zonder met eenig baatzuchtig gevoel vermengd te zijn; ze zou even ligt de godsdienst +tot het masker van eer- en baatzuchtige bedoelingen gemaakt hebben, als dergelijke +plannen te verbergen onder de gevoelens, die ze geleerd had voor vaderlandsliefde +aan te zien. Zulke voorbeelden van verknochtheid waren niet zeldzaam onder de voorstanders +van het ongelukkige huis van Stuart, waarvan een aantal merkwaardige bewijzen den +meesten mijner lezers voor den geest zullen treden. Maar de bijzondere oplettendheid +van den Ridder van St. George en van zijn gemalin voor de ouders van Fergus en zijn +zuster, en inzonderheid voor beiden toen ze weezen waren, had hunne getrouwheid versterkt. +<span class="pageNum" id="pb112">[<a href="#pb112">112</a>]</span>Fergus was, na den dood zijner ouders, eenigen tijd page geweest in het gevolg van +des Ridders gemalin, en, om zijn schoonheid en levendige geaardheid, werd hij steeds +door haar met de hoogste onderscheiding behandeld. Deze nu strekte zich insgelijks +uit tot Flora, die gedurende eenigen tijd, voor rekening van de Prinses, in een klooster +van den eersten rang werd geplaatst, en van daar overgebracht in haar eigen hofgezin, +waar ze twee jaren sleet. Beiden, broeder en zuster, bleven daarna voortdurend de +innigste dankbaarheid voor deze vriendelijkheid der Prinses koesteren. +</p> +<p>Na aldus de voornaamste beginselen en drijfveeren van Flora’s karakter geschilderd +te hebben, behoef ik het overige slechts te schetsen. Ze was met groote bekwaamheden +bedeeld, en had de bevallige manieren, welke men verwachten kan van iemand, die op +jeugdigen leeftijd in het gezelschap eener prinses heeft verkeerd; maar ze had niet +geleerd wat ze inderdaad voelde onder een zeker vertoon van beleefdheid te verbergen. +Toen ze zich in de eenzame streken van Glennaquoich gevestigd zag, bemerkte ze dat +de kennis, die ze van de Fransche, Engelsche en Italiaansche letterkunde bezat, zeer +weinig, en dan nog slechts ongeregeld, voortgezet kon worden; en, daar ze den overigen +tijd wenschte aan te vullen, wijdde ze een gedeelte daarvan aan de muziek en de dichterlijke +overleveringen der Hooglanders. Ze begon werkelijk een genoegen in deze tijdkorting +te vinden, hetwelk haar broeder, wiens gevoel voor letterkundig genot niet zoo ontwikkeld +was, eer voorwendde, om zich bij het volk bemind te maken, dan dat hij het, zooals +zijn zuster, werkelijk smaakte. Het uitstekende welgevallen, haar door diegenen betuigd, +bij wie ze zich om onderricht vervoegde, bevestigde haar in haar voornemen om hare +nasporingen voort te zetten. +</p> +<p>De liefde tot haar clan, die ze als een erfdeel in haar hart koesterde, had even als +hare trouw aan het koninklijke huis, een zuiverder beginsel dan die van haar broeder. +Fergus was een te degelijk staatsman, en beschouwde zijn aartsvaderlijk gezag te zeer +als een middel om zijn eigene grootheid te bevorderen, dan dat wij hem het voorbeeld +van een Hooglandsch Opperhoofd noemen zouden. Flora ijverde insgelijks, om hunne patriarchale +heerschappij aan te kweeken en uit te breiden; maar het was met de grootmoedige bedoeling, +om diegenen voor armoede, of ten minste voor gebrek en vreemde onderdrukking te bewaren, +over wie haar broeder, volgens de begrippen van dien tijd, door zijn geboorte geroepen +was te heerschen. Wat ze van haar inkomen besparen kon, want ze trok een gering jaargeld +van de prinses Sobieski<a class="noteRef" id="xd33e2510src" href="#xd33e2510" title="Ga naar noot 3.">3</a>, werd besteed, niet om de geriefelijkheden des levens voor den boerenstand te vermeerderen +– want dat was een woord, hetwelk ze verstonden noch waarschijnlijk wenschten te verstaan, +– maar om in hunne volstrekte behoeften, bij ziekte of ouderdom te gemoet te komen. +Op iederen anderen tijd sloofden deze lieden zich veeleer af, om iets te winnen, dat +ze met den Hoofdman zouden kunnen deelen, als een bewijs van hunne gehechtheid, dan +dat ze van hem op eenigen anderen bijstand <span class="pageNum" id="pb113">[<a href="#pb113">113</a>]</span>rekenden boven hetgeen de eenvoudige gastvrijheid van zijn kasteel, en de algemeene +verdeeling en onderverdeeling zijner landgoederen onder hen opleverden. Ze waren zoo +zeer aan Flora gehecht, dat, toen Mac-Murrough een lied had vervaardigd, waarin hij +al de bijzondere schoonheden van het district opsomde, hij eindigde met haar den voorrang +boven alles toe te kennen, en wel door het beeld, „dat de schoonste appel aan den +hoogsten tak hing.” Hij ontving daarvoor, in geschenken van enkele leden des clans, +meer zaaigerst, dan voldoende was om zijn Hooglandschen Parnassus, dien men gewoon +was den Bardentuin te noemen, tienmalen te bezaaien. +</p> +<p>Zoowel door omstandigheden, als uit verkiezing, was de omgang van Freule Mac-Ivor +zeer beperkt. Haar vertrouwdste vriendin was Rose Bradwardine geweest, aan wie ze +zeer gehecht was; en bij elkander zouden zij den kunstenaar twee uitstekend fraaie +modellen van de vroolijke en droefgeestige zanggodin hebben opgeleverd. Inderdaad +werd Rose zoo teeder door haar vader bemind, en was de kring harer wenschen zoo beperkt, +dat er nooit een bij haar opkwam waaraan hij niet geneigd was te voldoen en zelden +was er een, welks vervulling niet binnen het bereik zijner macht viel. Met Flora was +het geheel anders. Toen ze nog een kind was, had ze allerlei lot-wisselingen ondergaan; +uit een staat van glans en luister was ze tot volslagen eenzaamheid en betrekkelijke +armoede vervallen; en de denkbeelden en wenschen, die ze hoofdzakelijk koesterde, +hadden betrekking op groote nationale gebeurtenissen en omwentelingen, die niet zonder +gevaar en bloedstorting tot stand te brengen waren, en waaraan inderdaad niet dan +met hoogen ernst gedacht kon worden. Hare houding was bijgevolg hoog ernstig, ofschoon +ze hare talenten gaarne aanwendde tot vervroolijking van het gezelschap, en ze zeer +hoog stond aangeschreven in de achting van den ouden Baron, die gewoon was met haar +de Fransche duetten van <i>Lindor en Chloris</i> enz. te zingen, die omstreeks het einde der regeering van „<span lang="fr">Louis le Grand</span>” in de mode waren. +</p> +<p>Men geloofde algemeen, hoewel niemand den baron van Bradwardine hiervan iets had durven +laten blijken, dat Flora’s beden geen gering aandeel hadden aan het bedwingen van +Fergus’ gramschap, bij gelegenheid van hun twist. Ze vatte haar broeder van de zwakke +zijde aan, door eerst stil te staan bij den ouderdom van den Baron, en door vervolgens +het nadeel aan te wijzen, dat de groote zaak lijden kon, zoo ook bij den smet voor +zijn goeden naam te duchten, waar er sprake was van wijze <span class="corr" id="xd33e2524" title="Bron: gematigheid">gematigdheid</span>, zoo noodig voor een staatkundig agent, indien hij voornemens bleef den twist tot +het uiterste te laten komen. Zonder deze bedenkingen zou het waarschijnlijk op een +tweegevecht zijn uitgeloopen, zoowel omdat de Baron, bij een vroegere gelegenheid, +het bloed van den clan gestort had, hoewel de zaak in der tijd geschikt was – als +op grond van den grooten roem, dien den grijsaard in het voeren van den degen had +verworven, en dien Fergus niet nalaten kon te benijden. Om die reden had ze te meer +op hunne verzoening aangedrongen, waarin het Opperhoofd te gereeder toestemde, daar +ze eenige door hem uitgedachte plannen begunstigde. +</p> +<p>Aan deze jonge dame, die thans over het vrouwengebied van de theetafel heerschte, +stelde Fergus kapitein Waverley voor, en zij ontving hem met de gewone door de wellevendheid +voorgeschreven vormen. +<span class="pageNum" id="pb114">[<a href="#pb114">114</a>]</span></p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e2487"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e2487src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> Shakespeare’s Viola, die de kleederen van haar broeder aantrekt en zich voor hem laat +doorgaan. <a class="fnarrow" href="#xd33e2487src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e2490"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e2490src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">2</a></span> Hier wordt niet de beroemde treurspelspeelster mevrouw Henry Siddons, te <span class="corr" id="xd33e2492" title="Bron: Edinburg">Edinburgh</span>, bedoeld. <a class="fnarrow" href="#xd33e2490src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e2510"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e2510src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">3</a></span> De kleindochter van den grooten Sobieski. Haar vader Jacobus Sobieski, haalde zich +de ongenade van Oostenrijk op den hals, door zijn toestemming tot haar huwelijk met +den Pretendent te geven. <a class="fnarrow" href="#xd33e2510src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch1.22" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch1.22.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">TWEE-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">HOOGLANDSCHE DICHTKUNST.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Toen de eerste groeten gewisseld waren, zeide Fergus tot zijn zuster: „Mijn lieve +Flora, alvorens ik tot de barbaarsche plechtigheden onzer voorvaderen terugkeer, moet +ik u zeggen, dat kapitein Waverley een bewonderaar is van de Celtische Muze, en misschien +wel het meest, omdat hij geen woord van de taal verstaat. Ik heb hem gezegd, dat gij +een buitengewoon talent in het vertalen van Hooglandsche poëzij bezit, en dat Mac-Murrough +uwe overzettingen zijner gezangen op denzelfden grond bewondert, als kapitein Waverley +het oorspronkelijke, – omdat hij ze niet verstaat. Wilt gij de goedheid hebben, onzen +gast in het Engelsch dien wonderlijken ris van namen, dien Mac-Murrough in het Gaelsch +heeft aaneengeregen, voor te lezen of voor te dragen? Ik verwed mijn leven tegen een +haneveder, dat gij een vertaling bezit; want ik weet, dat ge in al de beraadslagingen +van den bard deelt, en ge al zijn zangen kent, lang voor dat hij ze ons in de zaal +laat hooren.” +</p> +<p>„Hoe kunt ge zoo spreken, Fergus! Ge weet toch wel, hoe onmogelijk het is dat deze +verzen, een Engelschen vreemdeling belang kunnen inboezemen, al kon ik ze ook, zoo +als ge voorgeeft, vertalen.” +</p> +<p>„Ze zullen hem niet minder dan mij belang inboezemen, schoone dame! Vandaag heeft +mij uw vereenigde arbeid – want ik houd vol, dat ge voor de helft deel aan het werk +van den bard hebt – den laatsten zilveren beker, die er op het kasteel is, gekost, +en ik denk dat binnen kort, als ik <i lang="fr">cour plénière</i> houd, het mij nog meer zal kosten, als de zanggodin haren invloed op Mac-Murrough +laat gelden; want ge kent ons spreekwoord: als de hand van het Opperhoofd ophoudt +met te geven, bevriest de adem van den bard bij de voordracht. – Wel, ik zou graag +zien, dat het spoedig gebeurde: er zijn drie dingen, die nutteloos zijn voor een hedendaagschen +Hooglander, – een zwaard, dat hij niet mag trekken, – een bard om daden te bezingen, +die hij niet durft navolgen, – een ruime geitenvellen beurs, zonder een gouden Louis +om er in te steken.” +</p> +<p>„Wel, broeder, daar ge mijn geheimen verraadt, kunt ge niet verwachten, dat ik de +uwe bewaren zal. – Ik verzeker u, kapitein Waverley, dat Fergus te trotsch is, om +zijn zwaard te verruilen tegen een maarschalksstaf; dat hij Mac-Murrough voor een +veel grooter dichter houdt dan Homerus, en dat hij zijn geitenvellen beurs niet zou +geven voor al de Louis d’or die ze bevatten kon.” +</p> +<p>„Goed geantwoord, Flora; slag om slag, zooals Conan<a class="noteRef" id="xd33e2545src" href="#xd33e2545" title="Ga naar noot 1.">1</a> tegen den duivel zeide. Maar ik laat u beide over barden en poëzij, zoo al niet over +beurzen en klingen praten, terwijl ik terug ga, om de laatste eer te bewijzen aan +de oudsten van den stam van Ivor.” En met deze woorden, verliet hij de kamer. +</p> +<p>Het gesprek werd tusschen Flora en Waverley voortgezet; want twee <span class="pageNum" id="pb115">[<a href="#pb115">115</a>]</span>wel gekleede jonge meisjes, die zoo wat het midden hielden tusschen makkertjes en +afhangelingen, namen er geen deel aan. Ze zagen er beide zeer goed uit, maar dienden +slechts om de bevalligheid en schoonheid harer meesteres nog te verhoogen. Het onderhoud +volgde den loop, door het Opperhoofd daaraan gegeven, en Waverley werd evenzeer verrast +als onderhouden door hetgeen de dame hem mededeelde aangaande de Celtische poëzij. +</p> +<p>„Het opzeggen,” zeide Flora, „van gedichten, die de daden der helden, de klachten +der minnaars en de oorlogen van strijdvoerende stammen verheerlijken, is in de Hooglanden +het voornaamste winteravondvermaak bij het hoekje van den haard. Men zegt, dat sommige +dezer gedichten zeer oud zijn; en zoo ze ooit in een der talen van het beschaafde +Europa worden overgebracht, zullen ze ongetwijfeld een diepen en algemeenen indruk +maken. Andere zijn van jonger dagteekening; ze zijn het werk dier famieliebarden, +welke de edelste en machtigste Opperhoofden, als de dichters en geschiedschrijvers +van hunnen stam er op nahouden. Hunne werken bezitten natuurlijk zeer ongelijke verdiensten; +maar de heerlijke geest daarvan moet bij een vertaling, verloren gaan voor hen, die +in de vurige gevoelens van den dichter niet deelen.” +</p> +<p>„En wordt uw bard, wiens uitstortingen heden zulk een uitwerking schenen te hebben +op het gezelschap, onder de lievelingsdichters der bergbewoners gerekend?” +</p> +<p>„Dat is een moeielijke vraag. Hij staat zeer hoog onder zijn landslieden aangeschreven, +en gij moet niet verwachten, dat ik zijn roem verkleinen zal.”<a class="noteRef" id="xd33e2559src" href="#xd33e2559" title="Ga naar noot 2.">2</a> +</p> +<p>„Maar het lied, Freule Mac-Ivor, scheen al deze krijgers jong en oud, in vervoering +te brengen.” +</p> +<p>„Het lied is, zoo te zeggen, niet veel meer dan een catalogus van namen der Hooglandsche +clans, met de bijzonderheden waardoor zij zich onderscheiden, en een tot hen gerichte +vermaning, om de daden hunner voorvaderen in herinnering te houden en na te volgen.” +</p> +<p>„En dwaal ik ten aanzien van de gissing, hoe vreemd zij ook schijne, dat er eenige +toespeling op mij in de verzen voorkwam, die hij zong?” +</p> +<p>„Gij zijt een vlugge opmerker, kapitein Waverley, en hebt u hierin niet bedrogen. +De Gaelsche taal, zoo ongemeen rijk in klinkletters, eigent zich bijzonder voor vlug +vervaardigde en voor de vuist gedichte poëzij; en het gelukt een bard meestal de uitwerking +van een vooraf bedacht lied te verhoogen door er eenige coupletten in te lasschen, +die, gedurende het zingen, door de omstandigheden aan de hand worden gegeven.” +</p> +<p>„Ik zou mijn beste paard er voor willen missen, om te weten wat de Hooglandsche bard +te zeggen had van zulk een onbekenden bewoner van het Zuiden, als ik ben.”<a class="noteRef" id="xd33e2569src" href="#xd33e2569" title="Ga naar noot 3.">3</a> +</p> +<p>„Het zal u zelfs geen lok van zijn manen kosten. – Una, mijn lieve!” (zij sprak eenige +woorden tot een der aanwezige jonge meisjes, die terstond een buiging maakte en zich +verwijderde). – „Ik heb Una gezonden, om aan den bard eenige uitdrukkingen te gaan +vragen, waarvan hij zich <span class="pageNum" id="pb116">[<a href="#pb116">116</a>]</span>bediend heeft, en gij moogt vrij over mijn weinige bekwaamheid als tolk beschikken.” +</p> +<p>Una kwam na verloop van eenige minuten terug, en herhaalde voor hare meesteres eenige +regels in het Gaelsch. Flora scheen zich een oogenblik te bedenken, en vervolgens +een weinig blozende, wendde ze zich tot Waverley. – „Het is onmogelijk, kapitein Waverley, +uwe nieuwsgierigheid te voldoen, zonder een vermetel waagstuk. Indien gij mij echter +eenige oogenblikken tot overdenking wilt toestaan, zal ik mijn best doen, den zin +dezer regels in eene door mij ondernomen Engelsche vertaling van een gedeelte des +oorspronkelijken lieds, te geven. Het schijnt dat de theetafel mijne tegenwoordigheid +niet meer eischt, en daar de avond schoon is, zal Una u den weg wijzen naar een mijner +lievelingsplekjes, en Cathleen en ik zullen u daarheen volgen.” +</p> +<p>Nadat Una in haar moedertaal de bevelen harer meesteres ontvangen had, geleidde ze +Waverley door een anderen uitgang, dan dien waardoor hij het vertrek was binnengekomen. +Op eenigen afstand hoorde hij nog de groote zaal weergalmen van het geluid der doedelzakken +en van de luide toejuichingen der gasten. Toen Una en Eduard door een achterdeur in +de open lucht gekomen waren, wandelden ze de woeste, donkere en nauwe vallei, waarin +het huis gelegen was, een eind op, en volgden den loop van een riviertje, dat door +het dal heenkronkelde. Op een plek, omstreeks een kwartier van het kasteel, vereenigden +zich twee beken. De breedste der twee vloeide in het lange, barre dal af, dat zich, +schijnbaar zonder eenige verandering of verheffing uitstrekte, zoo ver de heuvels, +waardoor het begrensd werd, het oog lieten reiken. Maar de andere, die haar oorsprong +nam tusschen de bergen ter linker zijde van den doorgang, scheen uit een zeer nauwe +en donkere opening van zware rotsen voort te komen. Beide stroomen leverden dan ook +een geheel verschillend gezicht op. De breedste was bedaard en zelfs traag in zijn +loop, terwijl hij zich in diepe draaikolken verloor, of in donkerblauwe poelen wegdommelde; +maar de andere bewoog zich met een geweldige vaart, en sprong van tusschen de steilten, +even als een zinnelooze uit zijn gevangenis te voorschijn, en was geheel schuim en +oproer. +</p> +<p>Langs dezen stroom werd Waverley nu, als een ridder in een roman, door de schoone +Hooglandsche juffer, zijn zwijgende geleidster, heengevoerd. Een smal paadje, dat +op vele plaatsen ten gevalle van Flora verbeterd was, bracht hem te midden van tooneelen +van een geheel anderen aard, dan die welke hij zoo even verlaten had. Rondom het kasteel +was alles kaal, bar en woest, ofschoon er toch iets rustigs in deze woestheid lag; +maar dit op zulk een kleinen afstand gelegen nauwe dal, scheen den toegang te openen +tot een of ander toovergebied. De rotsen namen duizenderlei zonderlinge en afwisselende +vormen aan. Op een plaats verhief een geweldige en vooruitschietende rots haar reusachtige +gedaante, alsof ze den voorbijganger allen verderen toegang met geweld wilde betwisten; +en eerst toen Waverley tot aan den voet genaderd was, bemerkte hij de onverwachte +en scherpe wending van het voetpad, dat rondom deze schrikverwekkenden hinderpaal +zijn kronkeling voortzette. Op een andere plek waren de rotsen, die aan wederzijde +van deze kloof voorover hingen, elkander zoo dicht genaderd, dat twee over elkander +gelegde en met zoden bedekte pijnboomstammen, een ruwe brug vormden, <span class="pageNum" id="pb117">[<a href="#pb117">117</a>]</span>op een hoogte van ten minste honderd en vijftig voet. Zij was zonder leuning en nauwelijks +drie voet breed. +</p> +<p>Deze gevaarlijke brug scheen niets dan een zwarte lijn, aan het blauw des hemels over +de smalle strook getrokken, welke door de aan weerszijde overhellende rotsen zichtbaar +gelaten was. Terwijl Waverley hier naar keek, zag hij met een gevoel van ontzetting, +Flora en haar gezellin verschijnen, die, aan bovenaardsche wezens gelijk, als het +ware, hoog in de lucht op deze slingerende brug zweefden. Toen zij hem beneden ontdekten, +hield ze stil, en wuifde hem met een bevallige ongedwongenheid, die hem een huivering +door de leden joeg, met haar zakdoek toe. Door het gevoel van duizeligheid bij hem +opgewekt, was hij buiten staat den groet te beantwoorden, en nooit gevoelde hij zich +meer verlicht, dan toen de schoone gedaante de gevaarlijke, door haar met zoo veel +gerustheid overgetrokken brug verlaten had, en aan de andere zijde verdwenen was. +</p> +<p>Eenige schreden verder onder de brug, waarvan het gezicht hem zoo veel schrik had +veroorzaakt, liep het pad, naarmate het zich meer van den stroom verwijderde, steiler +naar boven, en verbreedde zich het dal tot een boschrijke kom, bezet met berken, jonge +eiken en hazelaren, waartusschen zich hier en daar een taxisboom verhief. De rotsen +weken thans naar achteren, ofschoon ze nog voortdurend haar grijze en ruige toppen +hier en daar zichtbaar lieten tusschen het kreupelhout. Nog hooger op ontwaarde men +andere rotsen, wier spitsen, gedeeltelijk kaal, gedeeltelijk met boschaadjes bekleed +waren, terwijl sommigen rond en purperkleurig met de bloeiende heiplanten en andere +gespleten, verbrokkeld en verdeeld zich aan het oog voordeden. Na een korte wending +bracht het pad dat nu eenigen tijd buiten het gezicht van den stroom had voortgeloopen, +Waverley op eens vlak voor een schoonen waterval. Deze was minder opmerkelijk om de +hoogte, vanwaar hij nederstortte en zijn groote waterstraal, dan om de bijkomende +schoonheden, die de plek versierden. Na een gebroken val van omtrent twintig voet, +werd de stroom opgevangen in een ruime, door de natuur gevormde kom, tot aan den rand +met water gevuld, hetwelk, waar het schuim van den val ophield, zoo bij uitstek helder +was, dat, in weerwil van de geweldige diepte, het oog elk steentje op den bodem kon +onderscheiden. In deze soort van ketel ronddraaiende, vond de stroom een uitgang over +een soort van gebroken rotsrand, en vormde een tweeden val, die in den afgrond zelven +stortte: waarna hij vantusschen de zwarte rotsen stroomende, die door de eeuwen gepolijst +en glad gemaakt waren, kabbelende in de vallei wegdreef en de beek vormde, langs welker +oevers Waverley zoo even gewandeld had.<a class="noteRef" id="xd33e2591src" href="#xd33e2591" title="Ga naar noot 4.">4</a> Alles wat deze schilderachtige kom omringde was even schoon; maar het was een schoonheid +die iets statigs en stouts bijna iets groots had. De met mos begroeide oeverzoomen +werden afgewisseld door geweldige rotsbrokken, en versierd met boomen en heesters, +waarvan sommigen onder Flora’s leiding geplant waren, maar met zooveel overleg, dat +ze het bevallige van het landschap bevorderden, zonder de schilderachtige trotschheid +er van in het minst te benadeelen. +</p> +<p>Hier trof Waverley Flora aan, terwijl ze in den waterval staarde, <span class="pageNum" id="pb118">[<a href="#pb118">118</a>]</span>gelijk een dier bevallige gestalten, waarmede de landschappen van Poussin zijn opgeluisterd. +Twee schreden achter haar meesteres stond Cathleen, die een kleine schotsche harp +droeg, welke Flora had leeren bespelen en wel van Rory Dall, een der laatste harpspelers +der Westersche Hooglanden. De zon, die nu in het westen daalde, wierp een rijken afwisselenden +glans over al de voorwerpen, welke Waverley omringden, en scheen een bovenaardschen +luister bij te zetten aan de diepe uitdrukking van Flora’s zwart glinsterend oog, +en de bevalligheid en de reinheid harer gelaatstrekken, waarbij nog hare heerlijke +en betooverende gestalte, dien luister kwam verhoogen. Eduard zeide in zich zelven, +dat hij nooit, zelfs in zijn dolste droomen, zich een gedaante had voorgesteld die +met deze in schoonheid en beminnelijkheid te vergelijken was. De woeste pracht van +de afgezonderde plek, die zich als door een tooverslag aan hem voordeed, verhoogde +de gemengde gewaarwordingen van geluk en eerbied, waarmede hij haar naderde, alsof +ze een toovernimf van Boyardo of Ariosto ware, op wier wenk plotseling een Eden in +de wildernis scheen ontstaan te zijn. +</p> +<p>Flora kende, even als iedere schoone vrouw, de macht harer bekoorlijkheden, en met +groot genoegen bespeurde ze de uitwerking daarvan in de eerbiedige, beschroomde toespraak +van den jeugdigen krijgsman. Maar, daar ze een uitnemend goed verstand bezat, schreef +ze aan het romaneske van het tooneel en aan andere toevallige omstandigheden, een +goed deel toe van de ontroering, waaraan Waverley blijkbaar ten prooi scheen te wezen. +Daar ze noch zijn levendige verbeelding, noch zijn ligt ontvlambaar karakter kende, +zag ze in zijn hulde niets dan de voorbijgaande bewondering, welke zelfs een vrouw +van veel mindere bekoorlijkheden, onder zulke omstandigheden, zou hebben mogen verwachten. +Ze sloeg dus zeer bedaard den weg in naar een plek, op zulk een afstand van den waterval, +dat het geruisch van den nederstortenden stroom eer haar stem en de begeleiding ter +hulpe moest komen dan nadeelig zijn, en, terwijl ze zich op een met mos begroeiden +rotsblok nederzette, nam ze de harp uit Cathleen’s handen. +</p> +<p>„Ik heb u de moeite gegeven, kapitein Waverley,” zeide ze, „naar deze plek te komen, +zoo wel omdat ik meende dat het landschap zelf u belang zou inboezemen, als omdat +een Hooglandsch gezang <span class="corr" id="xd33e2605" title="Bron: noch">nog</span> meer door mijn onvolkomene overzetting zou lijden, als niets van het woeste en daarmede +overeenstemmende er bij kwam. Om mij van de dichterlijke uitdrukking van mijn land +te bedienen: de Celtische Muze woont in de nevelen van een verborgen, eenzamen heuvel, +en haar stem is het gemurmel van den bergstroom. Hij die haar zoeken wil, moet aan +de barre rots boven de vruchtbare vallei, en aan de eenzame woestijn boven de vroolijke +feestzaal de voorkeur geven.” +</p> +<p>Bezwaarlijk kon iemand het schoone meisje deze verklaring met een bezielde stem hooren +doen, zonder uit te roepen, dat de door haar vereerde Muze nooit een bevoegder plaatsvervangster +kon vinden. Maar ofschoon deze gedachte zich aan zijn ziel opdrong, had Waverley den +moed niet om ze uit te spreken. Inderdaad, het overweldigende genot, waarmede hij +de eerste tonen door haar uit de harp gelokt hoorde, werd hem bijna pijnlijk. Om al +de schatten der wereld zou hij zijn plaats aan hare zijde niet verlaten hebben; en +toch verlangde hij naar de eenzaamheid, om rustig en ongestoord de verschillende gewaarwordingen +<span class="pageNum" id="pb119">[<a href="#pb119">119</a>]</span>te ontleden en te onderzoeken, waardoor zijn hart bestormd werd. +</p> +<p>Flora had het eentonig en afgemeten recitatief van den bard vervangen door de muziek +van een aloud Hooglandsch krijgslied, dat wegsleepend en verheven van aard was. Op +eenige weinige onregelmatige akkoorden volgde een <i lang="la">præludium</i>, woest en zonderling, maar in volkomen overeenstemming met het gemurmel van den verwijderden +waterval en het zuchten van het avondkoeltje, dat in de bladeren van een espenboom +ritselde, welke boven de zitplaats der harpspeelster zijn takken uitbreidde. De volgende +verzen zullen slechts een gering denkbeeld geven van den indruk, dien ze, aldus voorgedragen +en begeleid, op Waverley maakten: +</p> +<div class="lgouter"> +<div class="lg"> +<p class="line">Zie de mist kleurt het dal en den heuveltop vaal, +</p> +<p class="line">Maar de slaap is nog zwaarder des zoons van den Gael; +</p> +<p class="line">De overheerscher gebiedt: – in zijn juk zucht het land, +</p> +<p class="line">Ieders hart is verstijfd, en verlamd ieders hand. +</p> +</div> +<div class="lg"> +<p class="line">Als begraven in ’t stof, ligt het schild en het zwaard, +</p> +<p class="line">Waar het oog slechts het rood van den roestvlek ontwaart; +</p> +<p class="line">En al draagt men een roer door ’t gebergt met zich meê, +</p> +<p class="line">Och, ’t is enkel noodlottig voor veldhoen of ree. +</p> +<div class="lg"> +<div class="lg"> +<p class="line">Brengt de roem van de vaadren de barden in gloed, +</p> +<p class="line">Door een blos of een slag zij hun lied dan begroet! +</p> +<p class="line">Tedre luitsnaar word’ stom, en gesust iedre toon, +</p> +<p class="line">Die herinnert aan glorie, sinds lang al ontvloôn. +</p> +</div> +<div class="lg"> +<p class="line">Maar de nacht is geweken, de slaap is voorbij, +</p> +<p class="line">In het eind maakt de morgen de bergen weêr blij, +</p> +<p class="line">En Glenadala’s spitsen weêrkaatsen zijn glans, +</p> +<p class="line">En het lachend Glenfinnan<a class="noteRef" id="xd33e2640src" href="#xd33e2640" title="Ga naar noot 5.">5</a> gaat golvend ten dans! +</p> +</div> +<div class="lg"> +<p class="line">Onverschrokkene Moray!<a class="noteRef" id="xd33e2646src" href="#xd33e2646" title="Ga naar noot 6.">6</a> gij balling zoo dier, +</p> +<p class="line">O verhef bij ’t ontwaken des dags uw banier! +</p> +<p class="line">Dat ze statiglijk wappere op d’ adem van ’t noord, +</p> +<p class="line">Zooals ’t zonlicht een wijl door de stormvlagen gloort. +</p> +</div> +<div class="lg"> +<p class="line">Moet, o teelt van den sterke, als die morgen genaakt, +</p> +<p class="line">U de harpe des grijsaards herinren: ontwaakt! +</p> +<p class="line">Op der voorvaadren oog straalde nimmer zijn rood, +</p> +<p class="line">Of hij wekte iedren hoofdman ter zege of ten dood. +</p> +</div> +<p><span class="pageNum" id="pb120">[<a href="#pb120">120</a>]</span></p> +<div class="lg"> +<p class="line">O gij nakroost der vorsten uit Islay’s gebied, +</p> +<p class="line">Trotsche heerschers van Ranald, Glengary en Sleat, +</p> +<p class="line">Vereent u als drie stroomen, een sneeuwberg ontsnelt, +</p> +<p class="line">En stort los op den vijand, en uwer zij ’t veld! +</p> +</div> +<div class="lg"> +<p class="line">Trouwe zoon van Sir Evan Lochiel, zoo vermaard, +</p> +<p class="line">Hang uw schild aan den schouder, en wet er uw zwaard! +</p> +<p class="line">Vul de klank van uw hoorn, woeste Keppoch, het dal, +</p> +<p class="line">En het ver Corryarick weerkaats zijn geschal. +</p> +</div> +<div class="lg"> +<p class="line">Koene zoon van Lord Kenneth, gij hoofd van Kintail! +</p> +<p class="line">Dat het hert in uw standaard in ’t windgefluit speel! +</p> +<p class="line">Dat de stam van Glenkillan zoo vrij als getrouw, +</p> +<p class="line">Ons Glenlivat herinner, Dundee, of Harlaw! +</p> +</div> +<div class="lg"> +<p class="line">Dat het nakroost van Fingon, die clan zoo vermaard, +</p> +<p class="line">Om zijn mart’laars bij God, en zijn helden op aard, +</p> +<p class="line">Saam vereend met den stam van ’t beroemd Rorrimore, +</p> +<p class="line">Thans de vaartuigen sture in het glorievol spoor! +</p> +</div> +<div class="lg"> +<p class="line">Van geneugt juicht Mac-Shimei, op ’t zien van ’t helmet, +</p> +<p class="line">Door zijn clanhoofd op sneeuwwitte kruin zich gezet, +</p> +<p class="line">En de stam van Alpine en Glencoe plast verwoed, +</p> +<p class="line">Door de wrake gespoord in der vijanden bloed. +</p> +</div> +<div class="lg"> +<p class="line">O, gij zonen diens Dermids, die streedt met den beer, +</p> +<p class="line">O, Mac-neil van het eiland, en Moy van het meer, +</p> +<p class="line">Voor de wrake, voor de eer en de vrijheid ontwaakt! +</p> +<p class="line">En Mac Cullum Mores naam u thans waardig gemaakt!</p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<p class="first">Op dit oogenblik kwam een groote jachthond, die door het dal vloog, tegen Flora opspringen, +en haar muziek door zijn lastige liefkozingen storen. Op een in de verte klinkend +gefluit keerde hij zich om, en snelde het pad weder met de vlugheid van een pijl af. +„Dit is de trouwe medgezel van Fergus, kapitein Waverley, en dat was zijn signaal,” +merkte het meisje op. „Hij houdt van geen poëzij, tenzij van het luimige genre, en +komt juist van pas, om den langen catalogus af te breken van stammen, welke een uwer +ondeugende Engelsche dichters omschreven heeft als: +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">„Een ongeschoeide troep van hooggeboren bedelaren, +</p> +<p class="line">Hoogmoedig op het <i>mac</i> dat ze met hun namen paren.”<a class="noteRef" id="xd33e2695src" href="#xd33e2695" title="Ga naar noot 7.">7</a></p> +</div> +<p class="first">Waverley betuigde zijn leedwezen over deze stoornis. +</p> +<p>„o Gij kunt niet gelooven, hoeveel ge verloren hebt! De bard heeft, volgens zijn verschuldigden +plicht, drie lange coupletten gericht tot Vich Ian Vohr, waarin hij diens groote eigenschappen +optelt, en niet vergeten heeft in te vlechten, dat hij een vriend is van den harpenaar +en den bard – „een gever van milde giften.” Daarenboven zoudt ge een treffende <span class="pageNum" id="pb121">[<a href="#pb121">121</a>]</span>toespraak hebben gehoord aan den schoongelokten zoon des vreemdelings, levende in +het land, waar het gras altijd groen is – den ruiter op het glinsterend krijgsros, +welks huid is als dat der raven, en welks brieschen als het geschreeuw van den arend, +die hunkert naar den strijd. Deze dappere ruiter wordt met warmte bezworen zich te +herinneren, dat zijn voorvaderen zich zoo wel onderscheidden door hun getrouwheid +aan den vorst, als door hun moed. – Dit hebt ge alles gemist; maar daar uwe nieuwsgierigheid +niet voldaan is, zoo maak ik uit het verre fluiten mijns broeders op, dat ik nog even +den tijd zal hebben om de slotcoupletten te zingen, eer hij komt om met mijn vertaling +den spot te drijven.” +</p> +<div class="lgouter"> +<div class="lg"> +<p class="line">Dappre zoons van ’t gebergte, van eiland en meer, +</p> +<p class="line">Stroomt uw heuvelen af, daagt van heinde en van veer, – +</p> +<p class="line">Hoort! de horen schalt rond, maar hij roept niet ter jacht, +</p> +<p class="line">Hoort! de zakpijp gonst luid, maar geen feest dat u wacht. +</p> +</div> +<div class="lg"> +<p class="line">Maar hij roept er de helden ter zege of ten val, +</p> +<p class="line">Als de vaandelen wuiven om heuvel en dal! +</p> +<p class="line">Maar hij roept om den dolk, om het schild, om het zwaard, +</p> +<p class="line">Tot den marsch, tot den aanval – uw vaderen waard! +</p> +</div> +<div class="lg"> +<p class="line">Voere elk hoofdman het wraakstaal, als Fingal de held! +</p> +<p class="line">Stroome ’t bloed door zijn aadren met bruisend geweld! +</p> +<p class="line">Breekt het juk van den vreemde als uw vaadren weleer, +</p> +<p class="line">Of sterft als die vaadren, en duldt het niet meer!</p> +</div> +</div> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e2545"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e2545src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> Zie <a href="#aant.y">Aanteekening Y</a>. Conan de Hofnar. W. S. <a class="fnarrow" href="#xd33e2545src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e2559"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e2559src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">2</a></span> De Hooglandsche dichter was bijna altijd een improvisator. Kapitein Burt ontmoette +een hunner aan Lovat’s tafel. W. S. <a class="fnarrow" href="#xd33e2559src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e2569"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e2569src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">3</a></span> Een <span class="corr" id="xd33e2571" title="Bron: Engelsman">Engelschman</span> is voor een Schot <i lang="en">a Southern</i>, iemand uit het zuiden. <a class="fnarrow" href="#xd33e2569src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e2591"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e2591src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">4</a></span> Zie <a href="#aant.z">Aanteekening Z</a>. Waterval. <a class="fnarrow" href="#xd33e2591src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e2640"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e2640src" title="Ga terug naar noot 5 in tekst.">5</a></span> De jeugdige en stoutmoedige Karel Eduard landde te Glenaladale (Moidart) en plantte +zijn standaard in de vallei van Glenfinnan, terwijl hij de Macdonalds, de Camerons +en andere minder talrijke clans rondom zich verzamelde. In deze vallei treft men een +monument aan met een door docter Gregory in het Latijn vervaardigd opschrift. W. S. <a class="fnarrow" href="#xd33e2640src" title="Ga terug naar noot 5 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e2646"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e2646src" title="Ga terug naar noot 6 in tekst.">6</a></span> De oudste broeder van den markies van Tullibardine, die na een geruimen tijd als balling +te hebben rondgezworven, in 1745 met Karel Eduard in Schotland terugkeerde. <a class="fnarrow" href="#xd33e2646src" title="Ga terug naar noot 6 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e2695"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e2695src" title="Ga terug naar noot 7 in tekst.">7</a></span> Mac-Lean, Mac-Kenzie, Mac-Gregor. Het Gaelsche woord <i>mac</i>, beteekent <i>zoon van</i>. <a class="fnarrow" href="#xd33e2695src" title="Ga terug naar noot 7 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch1.23" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch1.23.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">DRIE-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">WAVERLEY VERLENGT ZIJN VERBLIJF TE GLENNAQUOICH.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Nauwelijks had Flora haar lied geëindigd, of Fergus stond voor hen. „Ik wist, dat +ik ook zonder de hulp van mijn vriend Bran, u hier zou vinden. Iemand met een eenvoudigen +smaak, zoo als de mijne, en die niet naar het verhevene zoekt, zou aan de springende +fontein van Versailles boven dezen waterval, met al zijn rotswerk en geplas de voorkeur +geven; maar, kapitein Waverley, dit is Flora’s Parnassus, en deze stroom haar Helicon. +Ze zou mijn kelders geen geringe dienst bewijzen, zoo zij haar <i>coadjutor</i>, Mac-Murrough, van de uitnemende kracht dezer bron kon overtuigen; hij heeft nog +pas een halve flesch brandewijn opgedronken, om, zoo als hij zeide, de koude van den +rooden wijn wat te temperen. Kom, laat <i>mij</i> de kracht er eens van beproeven.” Hij slurpte een weinig water uit de holte van de +hand, en begon dadelijk met een theatrale houding: +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">„Gegroet, o schoone der woestijn! +</p> +<p class="line">Der Gaelsche zangkunst oogelijn! +</p> +<p class="line">In ’t fraai en vruchtbaar land verwekt, +</p> +<p class="line">Waar gras noch graan den grond bedekt.”</p> +</div> +<p><span class="pageNum" id="pb122">[<a href="#pb122">122</a>]</span></p> +<p class="first">„Maar de Engelsche poëzij gelukt nooit onder den invloed eens Hooglandschen Helicons: +<i lang="fr">Allons, courage!</i> De Fransche taal zal mij beter van dienst zijn: +</p> +<div lang="fr" class="lgouter"> +<p class="line">O vous qui buvez à tasse pleine +</p> +<p class="line">A cette heureuse fontaine, +</p> +<p class="line xd33e226">Où l’on ne voit sur le rivage +</p> +<p class="line xd33e685">Que quelques vilains troupeaux +</p> +<p class="line xd33e226">Suivis de nymphes de village, +</p> +<p class="line xd33e685">Qui les escortent sans sabots.”</p> +</div> +<p class="first">In ’s hemels naam, lieve Fergus, verschoon ons van deze allervervelendste en laffe +personages uit <span class="corr" id="xd33e2756" title="Bron: Arcadie">Arcadië</span>. Laat, bid ik u, Coridon en Lindor niet op ons los.” +</p> +<p>„Wel! zoo ge geen smaak kunt vinden in den herderstaf en de schalmei, dan zal ik u +op een heldendicht onthalen.” +</p> +<p>„Beste Fergus, gij hebt zeker meer geproefd uit Mac-Murrough’s beker, dan uit den +mijnen.” +</p> +<p>„Dat ontken ik, <i lang="fr">ma belle demoiselle</i>, al moet ik ook verklaren, dat die mij het best van de twee zou behagen. Wie uwer +ijlhoofdige Italiaansche romancedichters zegt er: +</p> +<div lang="it" class="lgouter"> +<p class="line xd33e2500">Io d’ Elicona niente +</p> +<p class="line">Mi curo, in fe de Dio, che’l bere d’acque +</p> +<p class="line">(Bea chi ber ne vuol) sempre mi spiacque.<a class="noteRef" id="xd33e2773src" href="#xd33e2773" title="Ga naar noot 1.">1</a></p> +</div> +<p class="first">Maar zoo gij aan het Gaelsch de voorkeur geeft, kapitein Waverley, zal hier de kleine +Cathleen Drimmindhu voor u zingen. – Kom, Cathleen, (mijn beste), begin slechts; geene +komplimenten!” +</p> +<p>Cathleen droeg zeer levendig een Gaelsch liedje voor, waarin een landman op tragi-komische +wijze het verlies zijner koe betreurt. Schoon Waverley niets verstond van de taal +waarin ze het zong, moest hij meer dan eens om het komieke van de voordracht lachen.”<a class="noteRef" id="xd33e2783src" href="#xd33e2783" title="Ga naar noot 2.">2</a> +</p> +<p>„Uitmuntend, Cathleen,” riep het Opperhoofd, „ik moet binnen kort een knap man voor +u onder mijn clanslieden uitzoeken.” +</p> +<p>Cathleen lachte, bloosde en verschool zich achter haar gezellin. +</p> +<p>Op hun terugtocht naar het kasteel, drong het Opperhoofd bij Waverley met warmte aan +een paar weken te blijven, ten einde getuige te wezen van een jachtpartij, waaraan +hij en eenige andere Hooglandsche heeren voornemens waren deel te nemen. De tooverkracht +van schoonheid en muziek had te diepen indruk op het hart van Waverley achtergelaten, +dan dat hij in staat zou geweest zijn voor deze vriendelijke uitnoodiging te bedanken. +Men kwam dus overeen, dat hij een briefje naar den baron van Bradwardine zou zenden, +waarin hij zijn voornemen te kennen gaf, om een veertien dagen te Glennaquoich te +blijven, terwijl <span class="pageNum" id="pb123">[<a href="#pb123">123</a>]</span>hij hem verzocht door den brenger (een <i>gilly</i>, of loopjongen, van het Opperhoofd) de brieven te laten bezorgen, die voor hem mochten +gekomen zijn. +</p> +<p>Dit bracht het gesprek op den Baron, dien Fergus als edelman en soldaat hoog roemde. +Zijn karakter werd nog wel zoo juist en fijn geschetst door Flora, die beweerde dat +hij inderdaad het model was van een oud Schotschen ridder, met al zijn zonderlingheden +en deugden. „Het is een soort van mensch, kapitein Waverley, die langzamerhand verdwijnt; +want de edelste trek er van, was eerbied voor zich zelf, dien men tot nu toe nooit +uit het oog verloren had. Maar thans worden de heeren, wier beginselen hun niet toelaten +aan het tegenwoordige Bewind hun hof te maken, verwaarloosd en vernederd, en velen +gedragen zich daarnaar, en onderwerpen zich, gelijk enkele lieden, die ge op Tully-Veolan +ontmoet hebt, aan gewoonten en gezelschap, die onbestaanbaar zijn met hunne geboorte +en in strijd met hun opvoeding. De onbarmhartige partijwoede schijnt de slachtoffers, +die zij, hoe onrechtvaardig ook, brandmerkt, inderdaad te vernederen. Maar laat ons +hopen dat er een helderder dag aanbreekt; dat een Schotsch landedelman een geleerde +zal kunnen zijn, zonder de pedanterie van onzen vriend den Baron; een liefhebber van +de jacht zonder de onfatsoenlijke manieren van den heer Falconer; en een oordeelkundig +landbouwer, zonder een lompe tweebeenige os te worden, als Killancureit.” +</p> +<p>Aldus voorspelde Flora een omwenteling, die inderdaad door den tijd is teweeg gebracht, +ofschoon op eene geheel andere wijze, dan zij zich voorstelde. +</p> +<p>Zij sprak vervolgens over de beminnelijke Rose, en hield de warmste lofspraken op +haar schoonheid, manieren en inborst. „Een onwaardeerbare schat,” zeide Flora, „zal +den man ten deel vallen die het voorwerp van Rose Bradwardine’s genegenheid wordt; +het bezit van haar hand en haar hart zal hem voorzeker gelukkig maken. Ze is geheel +en al bezield met haar „t’huis”, en ze smaakt in de uitoefening van al de vreedzame +deugden der huiselijkheid haar hoogste genoegen. Haar echtgenoot zal voor haar zijn, +wat haar vader nu is, het voorwerp van al haar zorg, teederheid en liefde. Ze zal +niets zien, en aan niets anders denken dan door hem en aan hem. Zoo hij een verstandig +en braaf man is, zal ze zijn verdriet met hem gevoelen, zijn zorgen verzachten, zijn +vermaken deelen. Wordt ze de vrouw van een strengen echtgenoot, of van iemand, die +haar verwaarloost, dan zal ze zich insgelijks naar zijn zin schikken, want ze zal +zijn onvriendelijke behandeling niet lang beleven. En, helaas! hoe groot is de kans, +dat zulk een onwaardig lot mijn arme vriendin te beurt zal vallen! Waarom ben ik geen +Koningin, om den beminnelijksten en waardigsten jongeling van mijn rijk te kunnen +bevelen zijn geluk, te gelijk met de hand van Rose Bradwardine, te zoeken!” +</p> +<p>„Intusschen zou ik wel wenschen, dat ge haar geliefdet te bevelen, <i lang="fr">en attendant</i> mijne hand aan te nemen,” zei Fergus lachende. +</p> +<p>Ik weet niet door welke opwelling het kwam, dat deze wensch, hoewel in scherts geuit, +Eduard eenigszins schokte, in weerwil van zijn toenemende genegenheid voor Flora, +en zijn onverschilligheid omtrent Freule Bradwardine. Dit is een dier geheimen van +het menschelijk hart, welke wij vermelden, zonder te pogen er een verklaring van te +geven. +</p> +<p>„Uwe hand, broeder?” antwoordde Flora, terwijl ze hem strak in het <span class="pageNum" id="pb124">[<a href="#pb124">124</a>]</span>gelaat zag. „Neen! ge hebt een andere bruid – de Eer; en de gevaren die ge loopen +moet om het bezit harer mededingster, zouden de arme Rose het hart breken.” +</p> +<p>Onder dit gesprek bereikten ze het kasteel, en Waverley had spoedig zijn brief voor +Tully-Veolan gereed gemaakt. Daar hij wist dat de Baron op zulke zaken zeer nauwlettend +was, wilde hij zijn schrijven verzegelen met het familiewapen, doch hij vond het cachet +niet aan zijn horlogie, en begreep dat hij het op Tully-Veolan had laten liggen. Hij +sprak met een paar woorden over dit geleden verlies, en verzocht intusschen het zegel +van zijn gastheer te mogen gebruiken. +</p> +<p>„Zeker,” zeide freule Mac-Ivor, „Donald Bean Lean zou niet –” +</p> +<p>„Ik sta met mijn leven borg voor hem in zulke omstandigheden,” antwoordde haar broeder: +„daarenboven zou hij gewis het horloge niet vergeten hebben.” +</p> +<p>„Hoe het zij, Fergus,” zeide Flora, „en wat ik ook toegeef, het verbaast mij toch, +dat ge dien man kunt voorspreken.” +</p> +<p>„Ik hem voorspreken! – Mijn vriendelijke zuster zou u wel diets maken, kapitein Waverley, +dat ik zijn medeplichtige ben, – of, om duidelijker te spreken, dat de roover, bij +wijze van schatting, een deel van zijn buit heeft moeten afstaan aan den landheer, +over wiens gebied hij met zijn prooi getrokken is. Twijfel er geen oogenblik aan, +zoo ik geen middel weet te vinden om Flora’s tong te breidelen, dan zal nog de generaal +<span class="corr" id="xd33e2820" title="Bron: Blackenay">Blakeney</span> een sergeant met eenige manschappen uit Stirling zenden, (dit zeide hij op trotschen +en spotachtigen toon) om Vich Ian Vohr, zoo als men mij noemt, in zijn eigen kasteel +gevangen te nemen.” +</p> +<p>„Kom, kom, Fergus! moet onze gast niet gevoelen, dat dit alles kinderpraat en gekheid +is? Ge hebt lieden genoeg tot uw dienst, zonder bandieten er onder op te nemen, en +uw eigen eer is boven allen blaam verheven. – Waarom zendt ge dezen Donald Bean Lean, +dien ik om zijn lage vleierij en dubbelhartigheid, nog meer dan om zijn rooverij haat, +niet dadelijk uw land uit? Niets ter wereld zou mij kunnen bewegen om zulk een mensch +te dulden.” +</p> +<p>„<i>Niets</i> ter wereld, Flora?” zei het Opperhoofd, met nadruk. +</p> +<p>„<i>Niets</i>, Fergus! zelfs dat niet, wat mij het naast aan het hart ligt. Bespaar me het ongeluk +van zulke onwaardige bondgenooten te hebben.” +</p> +<p>„Maar, hoor, zuster!” hernam het Opperhoofd op vroolijken toon, „ge denkt niet aan +mijn achting voor <i lang="fr">la belle passion</i>. Evan Dhu Maccombich is verliefd op Donald’s dochter Alice, en ge kunt niet verwachten, +dat ik hem in zijn liefde zal dwarsboomen. Wel, de geheele clan zou zeggen, dat het +schande was! Ge kent een hunner wijze gezegden, dat een bloedverwant een gedeelte +is van iemands lichaam; maar dat een zoogbroeder een gedeelte is van iemands hart.” +</p> +<p>„Nu, Fergus, er is met u geen twisten; ik wensch maar dat alles goed afloopen moge.” +</p> +<p>„Een vrome wensch, mijn lieve en profetische zuster! en het best mogelijke middel +om een eind te maken aan een zwak argument. Maar, hoort ge de doedelzakken niet, kapitein +Waverley? Misschien zult ge meer lust hebben, om bij den klank dier muziek te dansen, +dan door de harmonie te worden doof gemaakt, zonder deel te nemen in de lichaamsbeweging, +waartoe ze ons uitngodigen.” +<span class="pageNum" id="pb125">[<a href="#pb125">125</a>]</span></p> +<p>Waverley nam Flora’s hand. Het dansen, zingen en feestvieren werd druk voortgezet, +en besloot den vroolijken dag op het kasteel van Vich Ian Vohr. Eduard trok zich eindelijk +terug; maar, door een aantal nieuwe en strijdige gewaarwordingen geslingerd, kon hij +gedurende langen tijd geen rust vinden, terwijl hij in dien niet onaangenamen toestand +gehouden werd, waarbij de verbeelding het roer in handen neemt, en de geest veeleer +lijdelijk voortdrijft op den snellen en ongeregelden stroom der gedachten, dan wel +eenige moeite doet, om ze aan te vatten, te schikken of te onderzoeken. Hij viel laat +in slaap, en in zijn droomen stond het beeld van Flora Mac-Ivor voor hem. +</p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e2773" lang="nl"> +<p class="footnote" lang="nl"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e2773src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> </p> +<div class="q"> +<div class="nestedtext"> +<div class="nestedbody"> +<div class="lgouter footnote"> +<p class="line">Ik stoor mij weinig aan den Helicon. +</p> +<p class="line">Drink water al wie wil; ik gun hem graag de bron.</p> +</div> +</div> +</div> +</div><p></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e2783"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e2783src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">2</a></span> Dit oude Gaelsche lied is <span class="corr" id="xd33e2785" title="Bron: noch">nog</span> heden ten dage algemeen, zoo wel in de Hooglanden als in Ierland, bekend. Het is +in het Engelsch vertaald, en als ik mij niet bedrieg, onder het toezicht van den pseudoniem +Tom d’ Urfey, uitgegeven onder den titel van <i lang="en">Coley, my cow</i>. <a class="fnarrow" href="#xd33e2783src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch1.24" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch1.24.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">VIER-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">EEN HERTEJACHT EN DE GEVOLGEN DAARVAN.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Zal dit een kort of een lang hoofdstuk zijn? – Dat is een vraag, waarin ge, geachte +lezer, geen stem hebt, hoezeer ge ook in de gevolgen moogt betrokken wezen; juist +zooals ge (even als ik zelf) niets te maken hebt met het opleggen eener nieuwe belasting, +uitgenomen de onbeduidende omstandigheid, dat gij ze betalen moet. Evenwel zijt ge +zeker ruim zoo gelukkig in het tegenwoordige geval; want ofschoon het aan mij staat, +mijn stof naar verkiezing te rekken, kan ik u echter niet voor den rechter dagen, +zoo het u mocht goeddunken mijn verhaal niet te lezen. Laat mij dus eens overleggen. +Het is waar, dat de jaarboeken en stukken, die ik in handen heb, slechts weinig van +deze Hooglandsche jacht zeggen; maar daarentegen kan ik elders overvloedige bouwstoffen +vinden, om er een beschrijving van te geven. Want de oude Lindsay<a class="noteRef" id="xd33e2849src" href="#xd33e2849" title="Ga naar noot 1.">1</a> van Pitscottie ligt naast me opengeslagen, met zijn beschrijving der jacht in het +Atholsche bosch, en „zijn hoog en geribd paleis van groen hout, met allerlei soort +van drank, die men krijgen kon in steden en in dorpen, als ale, bier, wijn, muskadel, +malvoizij, hypocras en aqua vitæ; benevens wittebrood, bruinbrood, koek, ossenvleesch, +schapenvleesch, lamsvleesch, kalfsvleesch, wild, ganzen, jonge varkens, kapoenen, +konijnen, kraanvogels, zwanen, patrijzen, pluivieren, eenden, pauwen, zwarte faizanten, +korhoenders, enz.”, niet te vergeten „de kostelijke ligging, het vaatwerk en tafellinnen,” +en minst van allen „de bekwame hofmeesters, allerknapste baksters, voortreffelijke +koks en suikerbakkers, zoo min als de ingelegde en gedroogde confituren voor het nagerecht.” +Behalve de bijzonderheden, die men verzamelen kan in de beschrijving van dit Hooglandsche +feest, (welks luister des Pausen Legaat noopte om een gevoelen te verzaken, dat hij +tot hiertoe gekoesterd had, namelijk dat <span class="pageNum" id="pb126">[<a href="#pb126">126</a>]</span>Schotland het – ja, het uiterste einde van de wereld was); behalve deze bijzonderheden, +zou ik immers mijn verhaal wel mogen opluisteren met behulp van Taylor den waterpoëet<a class="noteRef" id="xd33e2857src" href="#xd33e2857" title="Ga naar noot 2.">2</a>, die deze jachtpartij beschreef op de heide van Mar: +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">Langs heide en mos, door poel en kreek, +</p> +<p class="line xd33e2500">waarin het vorschje kwaakt; +</p> +<p class="line">Op ruwen rotstop en gebergt, +</p> +<p class="line xd33e2500">waarlangs de bliksem blaakt; +</p> +<p class="line">Wordt haas en bok en ree gejaagd, +</p> +<p class="line xd33e2500">gejaagd door mensch en hond; +</p> +<p class="line">En in een tweetal uren dekt +</p> +<p class="line xd33e2500">een twintigtal den grond. +</p> +<p class="line">o Laagland! laag is steeds uw jacht, +</p> +<p class="line xd33e2500">als wat ge biedt aan ’t oog; +</p> +<p class="line">Maar als het Hoogland jaagt of speelt, +</p> +<p class="line xd33e2500">is ’t altijd stout en hoog.</p> +</div> +<p class="first">Maar zonder mijn lezers langer te kwellen, of mijn uitgebreide belezenheid verder +uit te kramen, zal ik me tevreden stellen met het aanhalen van een enkele bijzonderheid +uit de merkwaardige jacht te Lude, welke in de Verhandeling over de Caledonische Harp +van den geleerden heer Gunn voorkomt; en ik derhalve mijn geschiedenis vervolgen met +al de kortheid, welke mijn eigene wijze van stellen (die wel iets heeft van hetgeen +door geleerden de omschrijvende en uitvoerige manier, maar door het gemeen met den +naam van omslachtige bestempeld wordt), mij vergunnen zal. +</p> +<p>Om onderscheidene redenen werd de groote jachtpartij drie weken uitgesteld. De tusschentijd +werd door Waverley met veel genoegen te Glennaquoich gesleten; want de indruk, dien +Flora, bij de eerste ontmoeting, op hem had gemaakt, nam met iederen dag toe. Ze was +juist iemand, om een jong mensch van levendige verbeelding te betooveren. Hare manieren, +hare gesprekken, hare gaven in de poëzij en de muzijk, zetten aan haar persoonlijke +bevalligheid nieuwe bekoorlijkheden bij. Zelfs in haar vroolijke oogenblikken was +ze, in zijn schatting, boven de gewone dochters van Eva verheven, en scheen ze slechts +voor enkele oogenblikken zich te vernederen tot die uitspanningen en nietigheden, +waarvoor zoovele vrouwen schijnen te leven. Door den omgang met deze betooverende +schoone, terwijl de jacht zijn morgenuren in beslag man, en de avond met dans en gezang +voorbijging, werd Waverley met iederen dag meer ingenomen met zijn gullen gastheer, +en meer verliefd op diens bekoorlijke zuster. +</p> +<p>Eindelijk brak de bepaalde tijd voor de aangekondigde jachtpartij aan, en Waverley +en het Opperhoofd vertrokken naar de plaats der vereeniging, een dagreize noordwaarts +van Glennaquoich gelegen. Fergus had bij deze gelegenheid een gevolg van omstreeks +driehonderd manschappen uit zijn clan, wel gewapend en uitgerust in hun besten tooi. +Waverley <span class="pageNum" id="pb127">[<a href="#pb127">127</a>]</span>schikte zich in zoo verre naar de gewoonte des lands, dat hij de <i>trews</i> droeg, maar kon er niet toe besluiten om den kilt aan te nemen; ook droeg hij de +<i>brogues</i> en de muts als de meest geschikte kleeding voor de jacht die hij bijwonen zou, en +welke hem daarenboven minder blootstelde om als vreemdeling te worden aangegaapt, +wanneer zij op de bepaalde plek aankwamen. Zij troffen ter bedoelde plaatse een aantal +aanzienlijke Opperhoofden aan. Waverley werd plechtig aan deze voorgesteld en met +hartelijkheid door hen ontvangen. Hunne vazallen en clanslieden, tot wier leenplicht +het behoorde op zulke bijeenkomsten te verschijnen, kwamen zoo talrijk op, dat ze +een klein leger vormden. Deze vlugge lieden verspreidden zich wijd en zijd over het +land, terwijl ze om mij van den kunstterm te bedienen, een kring of <i><span class="corr" id="xd33e2891" title="Bron: tinchsel">tinchel</span></i> vormden. Deze kring, die hoe langer hoe nauwer werd, dreef de herten in troepen bijeen +naar het dal, waar de Opperhoofden en voorname jagers op hen loerden. In den tusschentijd +bivakkeerden de groote heeren op de bloemrijke heide, in hun plaid gewikkeld, welke +wijze om een zomernacht door te brengen, door Waverley lang niet onaangenaam gevonden +werd. +</p> +<p>Gedurende verscheidene uren na zonsopgang, heerschte er op de heuvels, bergruggen +en passen de gewone stilte en eenzaamheid; de Opperhoofden, met hun gezelschap, vermaakten +zich met allerhande tijdkortingen, waaronder de genoegens van „de schelp,” zooals +Ossian die beschrijft, niet vergeten werden. Anderen waren ter zijde gezeten op een +afgelegen heuvel; waarschijnlijk even diep verzonken in de behandeling van staatszaken +en nieuwstijdingen, als Milton’s geesten in hunne metaphysische gesprekken. Eindelijk +werd het signaal gegeven dat het naderen van het wild aankondigde. In de verte aangeheven +kreten weergalmden van dal tot dal, naarmate de verschillende afdeelingen der Hooglanders, +onder het beklimmen der rotsen, het doorworstelen van het kreupelhout, het doorwaden +der beken, het kruipen door riet en struiken, meer en meer elkander naderden, en de +verbaasde herten en andere wilde dieren, die voor hen henen vluchtten, in een nauwer +omtrek voor zich uitdreven. Elk oogenblik vernam men het geluid van geweerschoten +door duizenden echo’s teruggekaatst. Het bassen der honden voegde zich welhaast bij +het koor, dat met ieder oogenblik luider en luider werd. Op het laatst begon de voorhoede +der herten zichtbaar te worden, en toen ze bij twee of drietallen den bergpas kwamen +afspringen, toonden de Opperhoofden hunne bedrevenheid in het uitkippen der vetste +beesten, en hunne behendigheid in het dooden der dieren met hunne jachtroeren. Fergus +legde een bijzondere vaardigheid aan den dag, en Eduard was mede zoo gelukkig, de +opmerkzaamheid der jagers tot zich te trekken en hunne toejuiching te verwerven. +</p> +<p>Maar nu begon de gansche hoop van herten zich in het dal te vertoonen en maakte, in +een zeer nauwen doorgang bijeen gejaagd, zulk een ontzaglijke phalanx uit, dat hun +gewei op een afstand, op de aangrenzende hoogte, een bladerloos bosch scheen te vormen. +Hun aantal was zeer groot; en, op het zien van de dreigende houding die ze aannamen, +terwijl ze zich in slagorde schaarden met de grootste der herten vooraan, onder het +aangapen van de groep, welke hun den doortocht van het dal betwistte, begonnen de +bedrevenste jagers gevaar te voorspellen. Doch nu ving tevens het werk der verwoesting +aan alle <span class="pageNum" id="pb128">[<a href="#pb128">128</a>]</span>kanten aan. Honden en jagers waren aan het werk, en geweerschoten weerklonken uit +iederen hoek. De herten, tot wanhoop gedreven, deden ten laatste een vreeselijken +aanval juist op de plek, waar de beste schutters zich geplaatst hadden. Er werd terstond +gewaarschuwd in het Gaelsch, dat men zich op het aangezicht zou werpen; maar Waverley, +voor wiens Engelsche ooren de klank verloren ging, was bijna het slachtoffer geworden +van zijn onkunde in deze aloude taal. Fergus, die het gevaar bemerkte, sprong op en +wierp hem juist op het oogenblik tegen den grond, dat de geheele kudde op hem losbrak. +Daar de aandrang onwederstaanbaar was, en de wonden van een hertengewei hoogst gevaarlijk +zijn<a class="noteRef" id="xd33e2899src" href="#xd33e2899" title="Ga naar noot 3.">3</a>, zoo kan men gerust zeggen, dat de vlugheid van het Opperhoofd, bij deze gelegenheid +zijn gast het leven gered had. Hij hield hem met vaste hand op den grond uitgestrekt, +tot de geheele kudde over hen heen was gevlogen. Nu wilde Waverley opstaan; maar hij +voelde dat hij eenige belangrijke kneuzingen ontvangen had, en bij nader onderzoek +bleek het, dat hij zijn enkel geweldig verstuikt had. +</p> +<p>Dit stoorde de vreugde der bijeenkomst; ofschoon de Hooglanders, aan zulke voorvallen +gewoon en daarop voorbereid, zelven geen last geleden hadden. In een oogenblik was +er een hut opgericht, waarin Eduard op een leger van heide werd nedergelegd. De chirurgijn, +of hij die zich als zoodanig aanmeldde, scheen de hoedanigheden van een paardendocter +en een toovenaar in zich te vereenigen. Hij was een oude, uitgedroogde Hooglander, +met een eerwaardigen grijzen baard, en wiens geheele kleeding uit een rok van donkere +tartan bestond, waarvan de panden tot op de knie afdaalden, en, daar hij van voren +dicht was, tevens tot wambuis en broek diende<a class="noteRef" id="xd33e2915src" href="#xd33e2915" title="Ga naar noot 4.">4</a>. Hij naderde Eduard met groote deftigheid, en wilde, ofschoon onze held van pijn +kromp, niet tot eenige kunstbewerking overgaan, om ze te verligten, voor en aleer +hij zijn bed driemaal was rondgegaan, waarbij hij zich van het oosten naar het westen, +volgens den loop der zon bewoog. Dit, de <i>Deasil</i><a class="noteRef" id="xd33e2923src" href="#xd33e2923" title="Ga naar noot 5.">5</a> genoemd, scheen door den dokter en de omstanders beschouwd te worden als een zaak +van het uiterste belang, alvorens de kuur volbracht werd; en Eduard, wien de pijn +buiten staat stelde, iets daartegen in te brengen, en die zich ook inderdaad weinig +heil daarvan voorspelde, onderwierp zich stilzwijgend. +</p> +<p>Nadat deze plechtigheid behoorlijk volbracht was, tapte de oude Esculaap Eduard, door +middel van een kopglas, met vrij wat behendigheid, <span class="pageNum" id="pb129">[<a href="#pb129">129</a>]</span>eenig bloed af, en begon, terwijl hij gedurig bij zich zelven in het Gaelsch mompelde, +zekere kruiden te koken, waarvan hij een pap maakte. Daarop legde hij deze op de deelen, +die geleden hadden, terwijl hij geen oogenblik met het mompelen van gebeden of bezweeringen +ophield. Waverley kon niet onderscheiden, welke van beide het waren, daar zijn oor +niets opving dan <i>Gasper-Melchior-Balthazar-maxprax-frax</i>, en dergelijke brabbeltaal. Het pappen miste de gewenschte uitwerking niet: de pijn +en de zwelling verminderden, hetgeen door onzen held aan de kracht der kruiden of +het gevolg der warmte, doch door de omstanders eenstemmig aan de tooverspreuken, welke +de operatie hadden vergezeld, werd toegeschreven. Men gaf Eduard te verstaan, dat +geen enkele der geneesmiddelen geplukt was, dan bij volle maan, en dat de kruidkenner, +onder het inzamelen, onophoudelijk een tooverspreuk had opgezegd, die in het Engelsch +aldus luidde: +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">O wees gegroet, gij heilig kruid, +</p> +<p class="line xd33e226">Ontkiemd op heilgen grond; +</p> +<p class="line">’t Was op d’ Olijfberg, dat men u +</p> +<p class="line xd33e226">Het allereerste vond. +</p> +<p class="line">Voor menig kneuzing hebt gij baat, +</p> +<p class="line xd33e226">Gij heeldet menig wond; +</p> +<p class="line">In naam van onze Lieve Vrouw +</p> +<p class="line xd33e226">Raap ik u van den grond.<a class="noteRef" id="xd33e2954src" href="#xd33e2954" title="Ga naar noot 6.">6</a></p> +</div> +<p class="first">Eduard merkte, niet zonder verwondering, op, dat zelfs Fergus, in weerwil van zijn +kennis en opvoeding, in de bijgeloovige denkbeelden zijner landgenooten scheen te +deelen, hetzij omdat hij het onstaatkundig achtte den twijfelaar uit te hangen in +een zaak die algemeen geloof vond, of, wel zoo waarschijnlijk, omdat, daar de meeste +menschen niet diep noch ernstig over zulke zaken nadenken, er een overblijfsel van +bijgeloof in zijn ziel was overgebleven, dat tegen de vrijheid zijner uitdrukkingen +en handelingen bij andere gelegenheden moest opwegen. Waverley maakte derhalve geen +aanmerkingen op de wijze van behandelen, maar beloonde den hoogleeraar in de geneeskunst +met een mildheid, die zijn stoutste verwachtingen verre te boven ging. Hij uitte, +bij deze gelegenheid, zoo vele onsamenhangende zegenwenschen in het Gaelsch en in +het Engelsch, dat Mac-Ivor, eenigszins geërgerd over het buitensporige zijner erkentelijkheid, +daaraan op eens een einde maakte, door uit te roepen: „<i lang="gd">Ceud mile mhalloich ort!</i>” dat wil zeggen: „Honderd duizend vloeken over u!” en zoo dreef hij den weldoener +der menschheid de hut uit. +</p> +<p>Zoodra Waverley alleen gelaten werd, deed hem de uitputting, door pijn en vermoeidheid +veroorzaakt – want de inspanning van den ganschen dag was zwaar geweest – in een diepen, +maar koortsachtigen slaap vallen, die inzonderheid het gevolg was van een drankje, +door den ouden Hooglander uit een afkooksel van zekere kruiden uit zijn apotheek toebereid. +</p> +<p>Den volgenden morgen vroegtijdig – daar de jacht geëindigd, en hunne vroolijkheid +een weinig gestoord was door Waverley’s ongeval, <span class="pageNum" id="pb130">[<a href="#pb130">130</a>]</span>waarin Fergus en al zijn vrienden de grootste deelneming betoonden – werd het de vraag, +hoe men met den gewonden jager zou handelen. De zaak werd beslist door Mac-Ivor, die +een draagbaar had doen vervaardigen, „van berk en hazelaar”<a class="noteRef" id="xd33e2966src" href="#xd33e2966" title="Ga naar noot 7.">7</a> welke door zijn lieden zoo bij uitstek voorzichtig en behendig werd gedragen, dat +het niet onwaarschijnlijk is, dat zij de voorouders geweest zijn dier Gaelsche knapen, +welke thans het geluk hebben, de schoonen van <span class="corr" id="xd33e2980" title="Bron: Edinburg">Edinburgh</span> in hare draagstoelen naar tien verschillende partijen op éénen avond te brengen. +Toen Eduard op hunne schouders geheven werd, kon hij niet nalaten zich te verlustigen +in den romantischen indruk, die het opbreken van dit woudleger te weeg bracht.<a class="noteRef" id="xd33e2983src" href="#xd33e2983" title="Ga naar noot 8.">8</a> +</p> +<p>De verschillende stammen vergaderden, elk op den doedelzak van zijn eigen clan, ieder +door zijn aartsvaderlijk Hoofd aangevoerd. Enkele van dezen, die reeds begonnen waren +zich te verwijderen, zag men tegen de heuvelen opklimmen, of de bergpassen afdalen, +die naar het tooneel hunner afgeloopen jachtpartij geleidden; terwijl het geluid der +doedelzakken nog in hunne ooren weergalmde. Anderen vertoonden een nog bonter schilderij +op de vlakte, en vormden daar verschillende afwisselende groepen, terwijl hunne vederen +en loshangende plaids in het morgenkoeltje fladderden, en hunne wapens in de opgaande +zon schitterden. De meeste hunner Opperhoofden kwamen afscheid van Waverley nemen, +en hunne levendige hoop betuigen, dat zij elkander nogmaals, en spoedig, mochten wederzien; +maar Fergus droeg zorg dit vaarwel te bekorten. Nadat zijn eigen manschappen ten laatste +verzameld en gemonsterd waren, gaf Mac-Ivor het sein tot den aftocht, maar beval hun +een anderen weg te nemen dan dien, waarlangs ze gekomen waren. Hij gaf Waverley te +verstaan, dat, daar het grootste gedeelte zijner onderhoorigen, thans op de been, +bestemd was tot een verren tocht, en dat, zoodra hij Waverley in het huis zou bezorgd +hebben van iemand dien hij wist dat hem alle mogelijke oplettendheid zou bewijzen, +hij zelf in de noodzakelijkheid zou wezen zijne manschappen het grootste gedeelte +van den weg te vergezellen, maar dat hij niet verzuimen zou, zich zoodra mogelijk +bij zijn vriend te vervoegen. +</p> +<p>Waverley was eenigszins verrast, dat Fergus van deze verdere bestemming zijner lieden +geen melding had gemaakt, toen ze op de jacht trokken; maar zijn toestand veroorloofde +hem niet vele vragen tot Fergus te richten. Het grootste gedeelte der clanslieden +ging vooruit, onder geleide van den ouden Ballenkeiroch en van Evan Dhu Maccombich, +blijkbaar vol geestdrift en vroolijkheid. Eenige weinigen bleven achter, om het Opperhoofd +tot wacht te strekken, die ter zijde van Eduards draagbaar liep en hem met onvermoeide +zorg gadesloeg. Omstreeks den middag, na een tocht, dien de aard van het vervoermiddel, +de pijn zijner kwetsuren en de ongelijkheid van den weg, onuitsprekelijk moeielijk +maakten, werd Waverley gastvrij ontvangen in het huis van een heer, een bloedverwant +van Fergus, die hem al de gemakken had bereid, waartoe de eenvoudige leefwijze, toen +in de Hooglanden algemeen, hem in staat stelde. In dezen nieuwen gastheer, een oud +man van bij <span class="pageNum" id="pb131">[<a href="#pb131">131</a>]</span>de zeventig jaren, bewonderde Eduard een overblijfsel van de oorspronkelijke eenvoudigheid. +Hij droeg geen kleederen, dan die zijn landgoed opleverde; het laken was van de wol +zijner eigene schapen, geweven door zijn eigen knechts, en geverwd met behulp der +kruiden en mossoorten, die op de omliggende heuvels groeiden. Zijn linnen was door +zijn dochters en dienstmeiden, van zijn eigen vlas gesponnen; ook bood zijn tafel, +schoon overvloedig voorzien, en afgewisseld met wild en visch, geen enkelen schotel +aan, die niet het voortbrengsel was van zijn eigene goederen. +</p> +<p>Daar hij voor zich geen aanspraak maakte op de rechten als Hoofd van een clan of als +leenman, achtte hij zich gelukkig door het bondgenootschap en de bescherming van Vich +Ian Vohr en eenige andere stoute en ondernemende Hoofden, een bescherming die hem +het vreedzaam, ingetogen leven, dat door hem geleid werd, waarborgde. Het is waar, +dat de op zijn gronden geboren jongelieden dikwijls in verzoeking kwamen hem, voor +de dienst bij zijn meer bedrijvige vrienden, te verlaten; maar eenige oude bedienden +en landhuurders schudden gewoonlijk de grijze lokken, als ze hun meester over gebrek +aan moed hoorden berispen, en maakten de aanmerking, dat „als de wind stil is, de +bui zacht neêr komt.” Deze goede oude man, wiens liefdadigheid en gastvrijheid geene +grenzen kenden, zou Waverley met vriendelijkheid hebben ontvangen, al ware hij de +gemeenste Saksische boer geweest, alleen omdat zijn toestand hulp vereischte. Maar +nu hij in hem een vriend en gast van Vich Ian Vohr ontmoette, waren zijn zorgen even +onvermoeid als ontelbaar. Er werden nieuwe pappen op het gekwetste been aangebracht, +en nieuwe tooverspreuken aangewend. Eindelijk na meer bezorgdheid dan misschien voordeelig +voor de gezondheid des lijders was, nam Fergus voor eenige dagen afscheid van Waverley, +om vervolgens, gelijk hij zeide, naar Tomanrait terug te keeren, waar hij dan hoopte, +Waverley in staat te vinden een der Hooglandsche hitten van zijn gastheer te bestijgen, +en op die wijze naar Glennaquoich terug te reizen. +</p> +<p>Den volgenden dag, zoodra zijn goede oude gastheer hem bezocht, vernam Eduard, dat +zijn vriend met het krieken van den dag vertrokken was, terwijl hij geen anderen bediende +dan Callum Beg, de soort van page, die hem gewoonlijk oppaste, had achtergelaten, +met last om Waverley ten dienst te staan. Op de vraag aan zijn gastheer, of deze wist +waarheen het Opperhoofd vertrokken was, zag de oude hem strak aan, met iets geheimzinnigs +en droefgeestigs in den glimlach, die zijn eenig antwoord was. Waverley herhaalde +zijn vraag, waarop de gastheer met een spreekwoord antwoordde: +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">„Het bracht den schelmschen bode aan lang geen prettig end +</p> +<p class="line">Als hij den weg ging vragen, hem al te goed bekend.”<a class="noteRef" id="xd33e3000src" href="#xd33e3000" title="Ga naar noot 9.">9</a></p> +</div> +<p class="first">Hij was op het punt er nog meer bij te voegen, maar Callum Beg zeide, zooals het Eduard +voorkwam, min of meer beleefd, dat <i lang="gd">Ta Tighearnach</i> (dat is, het Opperhoofd) niet wilde, dat men den Saksischen heer met veel gepraat +kwelde, daar hij zich verre van wel bevond. Hieruit maakte Waverley op, dat hij zijn +vriend ongenoegen zou doen, bij <span class="pageNum" id="pb132">[<a href="#pb132">132</a>]</span>een vreemdeling naar het doel der reis te vernemen, dat hij zelf niet goed gevonden +had hem mede te deelen. +</p> +<p>Het is niet noodig de genezing van onzen held van dag tot dag na te gaan. De zesde +morgen was aangebroken, en hij was in staat met een stok te loopen, toen Fergus met +omtrent twintig man terugkeerde. Hij scheen zeer opgewonden, wenschte Waverley geluk +met zijn aanvankelijke herstelling, en daar hij bevond dat deze in staat was te paard +te zitten, stelde hij hem voor, <span class="corr" title="Bron: onmiddelijk">onmiddellijk</span> naar Glennaquoich terug te keeren. Waverley nam dit voorstel gretig aan; want het +beeld zijner schoone had, gedurende al den tijd zijner gevangenschap, zijn droomen +opgeluisterd. +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">Nu reed hij verder door moer en door mos, +</p> +<p class="line xd33e226">Langs heuvel en menig eng dal.</p> +</div> +<p class="first">Terwijl Fergus gedurende den geheelen weg onafgebroken aan de zijde van zijn vriend +bleef, en zijn trawanten, die met een onvermoeiden tred voortliepen, zich alleen verwijderden, +om een schot op een ree of een veldhoen te doen, begon Waverley’s hart sterk te kloppen, +toen zij den ouden toren van Ian nan Chaistel naderden en hij de schoone gestalte +onderscheiden kon, die hen te gemoet kwam. +</p> +<p>Fergus begon oogenblikkelijk, met zijn gewone vroolijke opgewondenheid, haar toe te +roepen: „Open uwe poorten, onvergelijkelijke prinses, voor den gewonden Moor Abindarez, +dien Rodrigo de Narvaez, constabel van Antiquera, naar uw kasteel voert, of open ze +zoo ge dit liever doet, voor den beroemden markies van Mantua, den ongelukkigen metgezel +van zijn half stervenden vriend Baldovinos van het gebergte<a class="noteRef" id="xd33e3022src" href="#xd33e3022" title="Ga naar noot 10.">10</a>. Och, zacht ruste uwe ziel, Cervantes! hoe zou ik, zonder uwe woorden aan te halen, +mijn taal buigen om romantische zielen te behagen!” +</p> +<p>Thans kwam Flora bij hen, en terwijl ze Waverley welkom heette, betuigde ze haar leedwezen +over het hem overkomen ongeluk, waarvan ze de bijzonderheden reeds vernomen had, terwijl +ze hare bevreemding te kennen gaf, dat haar broeder geen betere zorg gedragen had, +om den vreemdeling te waarschuwen tegen de gevaren van een tijdverdrijf, waartoe hij +hem uitgenoodigd had. Eduard haastte zich het Opperhoofd te verontschuldigen, daar +hij inderdaad, met gevaar van zijn eigen leven, dat van Waverley gered had. +</p> +<p>Na het wisselen dezer eerste groeten, sprak Fergus drie of vier woorden tot zijn zuster, +in het Gaelsch. Oogenblikkelijk kwamen haar de tranen in de oogen; maar het schenen +tranen van dankbaarheid of vreugde te zijn; want ze blikte hemelwaarts en vouwde de +handen, als tot een plechtig gebed of dankzegging. Na een stilte van weinige minuten, +overhandigde zij Eduard eenige brieven, die gedurende zijn afwezigheid van Tully-Veolan +waren opgezonden, en tegelijkertijd reikte zij er eenigen aan haren broeder over. +Den laatsten gaf ze insgelijks drie of vier nommers van den <i>Caledonischen Merkuur</i>, de eenige courant, die toen ten noorden van de Tweed verscheen. +</p> +<p>De beide heeren verwijderden zich om de ontvangen brieven te lezen; en Eduard zag +weldra in, dat de zijnen zaken van zeer groot belang bevatten. +<span class="pageNum" id="pb133">[<a href="#pb133">133</a>]</span></p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e2849"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e2849src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> Sir Robert Lindsay van Pitscottie, van wien Sir Walter Scott de volgende aanhaling +ontleent, leefde in de vijftiende eeuw; hij is de schrijver van een geschiedenis, +of liever van een kroniek van Schotland, die men ook aan Sir David Lindsay, zijn tijdgenoot, +toeschrijft. De jacht, waarvan hier sprake is, was een der groote jachtpartijen van +<span class="corr" id="xd33e2851" title="Bron: Jakobus">Jacobus</span> V, in 1528. <a class="fnarrow" href="#xd33e2849src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e2857"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e2857src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">2</a></span> John Taylor, bijgenaamd de waterpoëet, omdat hij leerjongen bij een schuitvoerder +op de Theems was. Taylor diende ook op de vloot van den graaf van Essex, bij het beleg +van Cadix (1596). <a class="fnarrow" href="#xd33e2857src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e2899"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e2899src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">3</a></span> De wonden, door de hoorns van een hert toegebracht, werden over het algemeen voor +veel gevaarlijker gehouden dan die door de slagtanden van een wild zwijn veroorzaakt: +</p> +<div class="q"> +<div class="nestedtext"> +<div class="nestedbody"> +<div class="lgouter footnote"> +<p class="line">Zijt gij door hoorn of hert gewond, +</p> +<p class="line xd33e2500">het brengt u op de baar; +</p> +<p class="line">Maar trof een wilde zwijns-tand u, +</p> +<p class="line xd33e2500">dan dreigt u geen gevaar.</p> +</div> +</div> +</div> +</div><p></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e2915"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e2915src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">4</a></span> Dit gewaad, dat veel op dat vaak door kinderen in Schotland gedragene, geleek, en +<i>potonie</i> (dat wil zeggen <i>polonaise</i>) geheeten werd, is een vrij oude wijziging aan de Hooglandsche kleeding. <a class="fnarrow" href="#xd33e2915src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e2923"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e2923src" title="Ga terug naar noot 5 in tekst.">5</a></span> De oude Hooglanders maken nog den <i>deasil</i> rondom lieden in wie ze belangstellen. Om iemand in een tegenovergestelde richting, +of met <i lang="en">swither sins</i>, (in het Duitsch <i lang="de">wider-sins</i>) heengaan, is een soort van betoovering, die ongeluk aanbrengt. W. S. <a class="fnarrow" href="#xd33e2923src" title="Ga terug naar noot 5 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e2954"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e2954src" title="Ga terug naar noot 6 in tekst.">6</a></span> Deze metrische bezweering, of iets dat daar veel mede overeenkomt, is door Reginald +Scott, in zijn werk over Tooverij aan de vergetelheid ontrukt. W. S. <a class="fnarrow" href="#xd33e2954src" title="Ga terug naar noot 6 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e2966"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e2966src" title="Ga terug naar noot 7 in tekst.">7</a></span> </p> +<div class="q"> +<div class="nestedtext"> +<div class="nestedbody"> +<div class="lgouter footnote"> +<p class="line">’s Morgens vlochten zij hun draagbaar +</p> +<p class="line">Beide uit berk en hazelaar. <i>Chery Chase</i>. </p> +</div> +</div> +</div> +</div><p> +</p> +<p class="footnote cont">W. S. <a class="fnarrow" href="#xd33e2966src" title="Ga terug naar noot 7 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e2983"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e2983src" title="Ga terug naar noot 8 in tekst.">8</a></span> Zie <a href="#aant.aa">Aanteekening AA</a>. Hooglandsche jacht. W. S. <a class="fnarrow" href="#xd33e2983src" title="Ga terug naar noot 8 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e3000"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e3000src" title="Ga terug naar noot 9 in tekst.">9</a></span> Overeenkomende met het Laaglandsche gezegde: Menigeen vraagt naar de poort, die hij +maar al te goed kent. W. S. <a class="fnarrow" href="#xd33e3000src" title="Ga terug naar noot 9 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e3022"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e3022src" title="Ga terug naar noot 10 in tekst.">10</a></span> Uit het eerste boek der avonturen van Don Quichot. <a class="fnarrow" href="#xd33e3022src" title="Ga terug naar noot 10 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch1.25" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch1.25.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">VIJF-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">NIEUWS UIT ENGELAND.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">De brieven, die Waverley tot nu toe van zijn vrienden uit Engeland ontvangen had, +waren niet van dien aard, dat ze eenige bijzondere vermelding in dit verhaal eischen. +Zijn vader schreef hem gewoonlijk met de hoogdravende gemaaktheid van iemand, die +te zeer verdiept was in openbare zaken, om tijd te kunnen vinden tot het behartigen +van die zijner familie. Tusschenbeide maakte hij gewag van personen van rang in Schotland, +aan wie hij zou wenschen, dat zijn zoon eenige beleefdheden bewees; maar Waverley, +tot hiertoe geheel vervuld met de genoegens, die hij op Tully-Veolan en Glennaquoich +genoot, had gemeend zich niet te moeten bekreunen om vluchtige wenken, vooral daar +de afstand, zijn kort verlof en wat dies meer zij, gereedelijk tot verontschuldiging +konden strekken. Sedert eenigen tijd echter behelsden des heeren Richards vaderlijke +brieven zekere geheimzinnige wenken omtrent toekomstige grootheid en gezag, en gaven +zijn zoon zekere vooruitzichten op de snelste bevordering, als hij maar in den krijgsdienst +bleef. Sir Everhard’s brieven waren van geheel anderen inhoud. Ze waren kort; want +de goede Baronet behoorde niet tot die onhebbelijke correspondenten, wier schrift +het grootste blad postpapier vult, en geen plaats overlaat voor het zegel; maar ze +waren vriendelijk en vol liefde, en sloten zelden zonder eenige toespeling op de paarden +van onzen held, eenig onderzoek naar den staat zijner beurs en een bijzondere navraag +naar de recruten, welke met hem Waverley-Honour verlaten hadden. Tante Rachel beval +hem aan, zorg te dragen voor zijn gezondheid, zich in acht te nemen voor de Schotsche +mistbuien, welke, zooals ze gehoord had, een Engelschman tot op de huid nat maken, +nooit des avonds uit te gaan zonder overjas, en vooral flanel te dragen op het bloote +lijf. +</p> +<p>De heer Pembroke had onzen held slechts eens geschreven; maar deze brief was zesmaal +langer dan de epistels uit onze ontaarde dagen, daar hij, in den gematigden omvang +van tien bladzijden folio, dicht geschreven, een overzicht van een supplementoir kwartijn, +van <i lang="la">addenda, delenda</i> en <i lang="la">corrigenda</i> bevatte op de twee verhandelingen, die hij Waverley geschonken had. Dit wilde hij +beschouwd hebben als een enkel brokje, om den honger van Eduards weetgierigheid te +stillen, tot hij gelegenheid zou vinden, om het boekdeel zelf te zenden, daar het +veel te zwaar voor de post, en hij voornemens was er zekere belangrijke stukjes bij +te voegen, onlangs bij zijn vriend den uitgever verschenen. Met dezen toch had hij +een soort van letterkundige briefwisseling aangehouden, tengevolge waarvan de boekerij +van Waverley-Honour met niet weinig prullen werd vermeerderd, en er jaarlijks een +knappe rekening, zelden in minder dan drie eindcijfers bij de opsomming werd overgemaakt, +waarop Sir Everhard Waverley van Waverley-Honour stond aangeteekend als schuldig aan +Jonathan Grubbet, boekverkooper te Londen. Dusdanig waren tot hiertoe de brieven geweest, +welke Eduard uit Engeland had ontvangen; maar het paket, dat hem op Glennaquoich ter +hand gesteld werd, was <span class="pageNum" id="pb134">[<a href="#pb134">134</a>]</span>van geheel verschillenden en hoogstbelangrijken inhoud. Het zou den lezer onmogelijk +zijn, – al deelde ik ook de brieven voluit mede, de wezenlijke reden, waarom ze geschreven +waren, te begrijpen, zonder een blik in het binnenste van het Britsche kabinet, op +het bedoelde tijdstip, geslagen te hebben. +</p> +<p>Het gebeurde – juist geen zeldzaam voorval – dat de Ministers van den dag in twee +partijen waren verdeeld. De zwakste zocht, door ijverige <i>intriges</i> te vergoeden, wat ze in wezenlijk gehalte te kort schoot. Er waren onlangs eenige +bekeerlingen gemaakt, hetgeen hun de hoop gaf, om hun mededingers de loef af te steken +in de gunst huns Souvereins, en tevens een overwicht op hen te hebben in het huis +der Gemeenten. Onder anderen hadden zij het de moeite waard geacht Richard Waverley +tot de hunnen over te halen. Deze eerzame heer had – door een deftig, geheimzinnig +gedrag, door veel oplettendheid ten aanzien der <i>étiquette</i> van het bestuur, zoo wel als het wezen er van, en een gemakkelijkheid in het houden +van lange, holle redevoeringen, bestaande in onwedersprekelijke waarheden en gemeenplaatsen, +opgeschikt met de brabbeltaal van officiëele kunsttermen, die beletten dat men de +nietigheid der redeneering ontdekt, – zich eenigen naam en vertrouwen als staatsman +verworven, ja, ging zelfs bij velen door voor een diep denker. Wel is waar, zeide +men dat hij geen dier schitterende redenaars was, wier talenten in beeldspraak en +vonken van vernuft vervliegen, maar dat hij iemand was in zaken grondig onderlegd, +die zich, gelijk de dames bij het kiezen eener zijden stof zeggen, „goed zou houden,” +en met grond kon geacht worden geschikt te zijn voor gewoon en alledaagsch gebruik, +ofschoon men moest bekennen dat ze niet geschikt was „om er een zondagskleed van te +laten maken.” +</p> +<p>Dit gevoelen omtrent den heer Richard Waverley was zoo algemeen geworden, dat de partij +in het Kabinet, waarvan we gesproken hebben, na diens gevoelens gepolst te hebben, +zoo tevreden was over zijn gezindheid en bekwaamheden, dat ze hem voorstelde, in geval +van zekere omwenteling in het Ministerie, hem een aanzienlijke plaats in de nieuwe +orde van zaken te doen bekleeden, wel niet van den allereersten rang, maar toch aanmerkelijk +hooger, wat het voordeel betrof, en het gezag, dan die welke hij thans innam. Er was +geen weerstandbieden aan zulk een verleidelijken voorslag, hoewel ook de groote man, +onder wiens bescherming hij in dienst geraakt was, en wiens banieren hij tot hiertoe +gevolgd had, het voorname doel van den aanval der nieuwe bondgenooten was. Ongelukkig +stierf dit schoone ontwerp der eerzucht, door een voorbarige openbaring, reeds in +den knop. Al de aan het Gouvernement verbonden heeren die er in betrokken waren, en +zwarigheid maakten om een vrijwillig ontslag te kiezen, ontvingen bericht, dat de +Koning geen verder gebruik van hun dienst kon maken. Richard Waverley behoorde onder +dit aantal, en daar hij in de oogen van den Minister zich aan zwarte ondankbaarheid +schuldig geraakt had, werd hij met iets dat naar personeele minachting en schande +zweemde, ontslagen. Het algemeen, en zelfs de aanhang, in welks val hij deelde, toonde +weinig medelijden met de teleurstelling van dezen baatzuchtigen staatsman. Hij begaf +zich dus naar buiten, met de aangename gedachte, dat hij tegelijkertijd zijn goeden +naam, zijn crediet en – hetgeen hij lang niet het minst betreurde – zijn inkomen verspeeld +had. +<span class="pageNum" id="pb135">[<a href="#pb135">135</a>]</span></p> +<p>Richard Waverley’s brief aan zijn zoon, bij deze gelegenheid, was een meesterstuk +in zijn soort. Aristides zelf had zich niet over iets onbillijkers kunnen beklagen. +Een onrechtvaardig Vorst en een ondankbaar land maakten den inhoud van elken schoon +geronden volzin uit. Hij sprak van langdurige diensten en onvergolden opofferingen, +schoon de eerste met zijn salaris meer dan betaald waren, en niemand raden kon waarin +de laatste bestonden; tenzij misschien daarin, dat hij, niet uit overtuiging, maar +uit winstbejag, de staatkundige beginselen zijner familie had verzaakt. In het slot +werd zijn gevoeligheid, door zijn eigene welsprekendheid tot zulk een hoogte geprikkeld, +dat hij eenige bedreigingen van wraak, hoe onbepaald en machteloos ook, niet kon bedwingen: +en eindelijk maakte hij zijn zoon bekend met zijn wensch, dat deze zijn gevoeligheid +over de harde behandeling, door zijn vader ondergaan, zou laten blijken, door op het +oogenblik, dat deze brief tot hem kwam, zijn ontslag uit den dienst te nemen. Dit +was, zeide hij, ook het verlangen van zijn oom, zoo als deze hem te geschikter ure +zou doen weten. +</p> +<p>Dientengevolge was de eerste brief, die nu door Eduard werd geopend, van Sir Everhard. +De ongenade, waarin zijn broeder gevallen was, scheen uit zijn rechtgeaarden boezem +alle herinnering aan hunne oneenigheden te hebben uitgewischt; en verwijderd als hij +was van alle gelegenheden om te vernemen, dat deze ongenade inderdaad slechts het +rechtvaardige, zoowel als het natuurlijke, gevolg van Richards mislukte streken was, +hield de goede, maar lichtgeloovige edelman het terstond voor een nieuw en verschrikkelijk +bewijs der onrechtvaardigheid van het bestaande Bewind. Het was waar, zeide hij, en +hij mocht dit zelfs voor Eduard niet verbloemen, dat zijn vader zulk een beleediging, +als nu voor het eerst aan iemand van zijn huis werd aangedaan, niet zou hebben ondergaan, +zoo hij zich daaraan niet had blootgesteld door het aannemen van een post onder het +tegenwoordig stelsel. Sir Everhard twijfelde niet, of hij zag en gevoelde nu de grootheid +van dezen misslag, en het zou zijne (Sir Everhards) eerste bemoeiing zijn te zorgen, +dat zijn verdriet niet door geldzorgen vermeerderd werd. Het was voor een Waverley +genoeg aan openbare vernedering bloot gestaan te hebben; het materiëele nadeel was +door het hoofd der familie licht te verhelpen. Maar het was zoowel des heeren Richards +gevoelen, als het zijne, dat Eduard, de stamhouder van het geslacht van Waverley-Honour, +in geen betrekking behoorde te blijven, die hem aan een dergelijke behandeling blootstelde +als die, welke zijn vader getroffen had. Hij verzocht dus zijn neef, de meest geschikte +en te gelijkertijd de spoedigste gelegenheid aan te grijpen, om zijn ontslag als officier +bij het Ministerie van oorlog in te zenden, en daarbij te kennen, dat er niet veel +plichtplegingen bij noodig waren, waar men zoo weinig complimenten omtrent zijn vader +had gebezigd. Hij belastte hem te gelijkertijd met vele groeten voor den baron van +Bradwardine. +</p> +<p>Een brief aan tante Rachel sprak zelfs nog duidelijker. Zij beschouwde het ongeluk +van broeder Richard als een billijke straf voor de verzaking zijner gehoorzaamheid +aan den wettigen, schoon verbannen Souverein, en voor de laagheid die hij gehad had, +den eed van trouw aan een vreemdeling te doen; een zwakheid, welke haar grootvader, +sir Nigel Waverley, nooit had willen betoonen, noch tegenover het parlement der Rondhoofden, +noch tegenover Cromwell, toen zijn leven en fortuin in <span class="pageNum" id="pb136">[<a href="#pb136">136</a>]</span>het grootste gevaar verkeerden. Zij hoopte dat haar lieve Eduard de voetstappen zijner +voorvaderen zou volgen, en zoo spoedig mogelijk de kenteekenen zijner dienstbaarheid +aan de overheerschende dynastie zou afleggen, daar zij het onrecht, door zijn vader +geleden, beschouwde als een vermaning van den Hemel, dat elke afwijking van den weg +der getrouwheid aan den wettigen Vorst haar eigene straf medebrengt. Ook zij besloot +met hare groeten aan den heer Bradwardine, en verzocht Waverley haar te berichten, +of zijn dochter Rose oud genoeg was, om een paar heel fraaie oorbellen te dragen, +die zij als een blijk harer genegenheid wenschte te zenden. Insgelijks verlangde de +goede dame te mogen weten, of de heer Bradwardine nog zoo veel Schotsche snuif gebruikte +en zoo onvermoeid danste, als toen hij, omtrent dertig jaar geleden, op Waverley-Honour +was. +</p> +<p>Deze brieven, gelijk te wachten was, wekten Waverley’s verontwaardiging in hooge mate +op. Ten gevolge van zijn slecht geregelde studie, bezat hij geen enkele bepaald staatkundige +meening, die hij tegenover de smart en den toorn kon stellen, die hij bij zijns vaders +veronderstelde verongelijking gevoelde. Van de ware oorzaak zijner ongenade was Eduard +ten eenemale onkundig, daar zijn leefwijze hem geen aanleiding gegeven had, om de +staatkunde van den dag te onderzoeken, of de <i>intrigues</i>, in welke zijn vader zulk een levendig deel had genomen, te ontwarren. Om de waarheid +te zeggen, de eenige indrukken, die hij van de bestaande partijschappen ontvangen +had, waren, ten gevolge van het gezelschap, op Waverley-Honour, eer ongunstig dan +gunstig voor het tegenwoordig Bewind en de regeerende dynastie. Hij deelde dus zonder +de minste aarzeling de verontwaardiging zijner bloedverwanten, die het meeste recht +hadden, om hem regels voor zijn gedrag voor te schrijven; en misschien deed hij dit +niet minder gaarne, als hij zich de verveling in zijn garnizoen voor den geest riep, +en de onbeduidende rol die hij onder de officieren van zijn regiment had gespeeld. +Zoo hij evenwel nog eenigen twijfel omtrent de zaak had kunnen koesteren, zou ze beslist +zijn geworden door den volgenden brief van zijn Chef, dien wij, daar hij zeer kort +is, hier letterlijk zullen inlasschen. +</p> +<blockquote> +<p class="first salute">„Mijnheer! +</p> +<p>Daar ik de grenzen van mijn plicht eenigszins overschreden heb door een toegevendheid, +die het licht ons door de natuur geschonken, en veel meer dat des Christendoms, ons +voorschrijft omtrent misslagen, welke uit jeugd en gemis aan ondervinding voortspruiten, +en dit geheel zonder vrucht gebleven is, word ik mijns ondanks gedwongen, bij de tegenwoordige +crisis, het eenige middel te bezigen, dat nog in mijn macht is. Derhalve beveel ik +u bij dezen naar **, het hoofdkwartier van uw regiment, terug te keeren, binnen drie +dagen na <i>datum</i> dezes schrijvens. Zoo gij in gebreke blijft aan dit bevel gehoor te geven, moet ik +u bij het Ministerie van oorlog aangeven als afwezig zonder verlof, en te gelijk andere +stappen doen, die onaangenaam zullen zijn voor u, zoo wel als voor, +</p> +<p class="signed">Mijnheer, +</p> +<p class="signed">Uw gehoorzamen dienaar,<br> +J. Gardiner, luitenant-kolonel,<br> +kommandeerende het ** regiment dragonders.”</p> +</blockquote><p> +<span class="pageNum" id="pb137">[<a href="#pb137">137</a>]</span></p> +<p>Eduards bloed kookte, terwijl hij dezen brief las. Hij was sedert zijn vroegste kindsheid +gewend geweest, volkomen meester van zijn tijd te zijn, en had zich dus gewoonten +eigen gemaakt, die de regels der krijgstucht hem even onaangenaam hadden gemaakt in +dit, als in sommige andere opzichten. Het denkbeeld, dat ze in zijn geval niet zeer +streng zouden toegepast worden, had zich bovendien bij hem gevestigd, wat ook tot +hiertoe, door de toegevendheid van zijn Luitenant-Kolonel gerechtvaardigd werd. Ook +was er, voor zoover hij wist, niets gebeurd, dat zijn Overste kon bewogen hebben, +zonder eenige andere waarschuwing, dan de wenken, waarvan wij op het einde des veertienden +hoofdstuks melding maakten, op eens een harden, en zooals Eduard het noemde, onbeschaamden +toon van dictatoriaal gezag aan te nemen. Terwijl hij dit in verband bracht met de +brieven, juist door hem van zijn familie ontvangen, kon hij niet anders veronderstellen, +dan dat het er op aangelegd was, om hem, in zijn tegenwoordige omstandigheden, de +hand des gezags even zwaar te doen gevoelen als zijn vader, en dat het geheel een +afgesproken plan was, om elk lid der familie Waverley te vervolgen en te vernederen. +</p> +<p>Zonder uitstel dus schreef Eduard eenige koele regels, waarin hij zijn Kolonel voor +vroegere beleefdheden bedankte, en zijn leedwezen betuigde, dat hij had kunnen goedvinden +de herinnering daaraan uit te wisschen, door jegens hem een geheel anderen toon aan +te nemen. De strekking van zijn brief, zoowel als hetgeen Eduard begreep zijn plicht +te zijn, in de tegenwoordige <i>crisis</i>, drongen hem zijn ontslag in te zenden. Hij sloot dus zijn formeelen afstand van +een betrekking in, die hem tot zulk eene onaangename briefwisseling noodzaakte, en +verzocht kolonel Gardiner de goedheid te willen hebben, om dien aan de bevoegde autoriteit +op te zenden. +</p> +<p>Toen hij dezen hooghartigen brief geschreven had, wist hij niet recht, in welke bewoordingen +hij zijn ontslag moest aanvragen, en hij besloot Fergus Mac-Ivor dienaaangaande te +raadplegen. In het voorbijgaan moeten wij aanmerken, dat de stoute en vlugge wijze +van denken, handelen en spreken, welke dit jonge Opperhoofd eigen was, hem een aanmerkelijken +invloed op Waverley had verschaft. Met ten minste gelijke verstandsvermogens begaafd, +en met veel meer smaak, bezweek Eduard nogtans voor de onversaagde en vastberadene +werkzaamheid van een geest, die zoowel door de gewoonte om naar een voorbedacht en +geregeld stelsel te handelen, als door uitgebreide wereldkennis gescherpt was. +</p> +<p>Toen Eduard bij zijn vriend kwam, had de laatste nog de courant in handen, die hij +doorgeloopen had, en ging hem te gemoet met de verlegenheid van iemand, die onaangenaam +nieuws heeft mede te deelen. „Bevestigen uwe brieven het onaangename bericht, kapitein +Waverley, dat ik in dit blad vind?” +</p> +<p>Hij reikte hem het blad over, waarin met de bitterste bewoordingen, waarschijnlijk +overgenomen uit een Londensch dagblad, verslag werd gedaan van zijns vaders ongenade. +Aan het einde van het stuk stond deze opmerkelijke zinspeling: +</p> +<p>„Wij vernemen dat deze Richard, welke al het genoemde gedaan heeft, het eenig voorbeeld +niet is van de <i>weifelende eer</i> van W.v.r.l.y-H.n.r. Zie de Staats-courant van heden.” +</p> +<p>Met bevende en koortsachtige drift zocht onze held de aangehaalde <span class="pageNum" id="pb138">[<a href="#pb138">138</a>]</span>plaats, en vond daarin vermeld: „Eduard Waverley, kapitein bij het ** regiment dragonders, +geschorst wegens afwezigheid zonder verlof;” en op de lijst der bevorderingen bij +hetzelfde regiment, ontdekte hij vervolgens deze woorden: „Luitenant Julius Butler, +kapitein, ter vervanging van Eduard Waverley, geschorst.” +</p> +<p>Het hart van onzen held gloeide van de verontwaardiging, welke onverdiende en blijkbaar +opzettelijke beleediging wel moest opwekken bij iemand, die naar eer had gestreefd, +en nu zoo schandelijk aan openbaren hoon en minachting werd prijs gegeven. Toen hij +de dagteekening des briefs van zijn Kolonel met die van het artikel in de courant +vergeleek, ontwaarde hij, dat aan de bedreiging om van zijn afwezigheid rapport te +maken, letterlijk gevolg was gegeven, en naar het scheen zonder het geringste onderzoek, +of Eduard zijn aanmaningen ontvangen had, of gezind was zich daarnaar te gedragen. +Het geheel scheen dus een vastberaamd plan, om hem in de oogen van het publiek te +vernederen; en het denkbeeld, dat dit geslaagd was, vervulde hem met zulke bittere +aandoeningen, dat hij, na verscheidene pogingen om ze te verbergen, zich ten laatste +in de armen van Mac-Ivor wierp, en vrijen loop liet aan de tranen, door schaamte en +verontwaardiging hem afgeperst. +</p> +<p>Het behoorde niet tot de gebreken van het Opperhoofd, dat hij onverschillig was omtrent +het onrecht zijnen vrienden aangedaan; en voor Eduard koesterde hij, onafhankelijk +van zekere plannen, die hij gesmeed had, en waarin deze voor een gedeelte betrokken +was, een hartelijke en oprechte belangstelling. Deze handelwijze kwam hem even vreemd +voor, als Eduard ze gevonden had. Hij wist, wel is waar, beter dan Waverley, de redenen, +waarom hij zoo stellig bevel had ontvangen om zich bij zijn regiment te vervoegen. +Maar dat de bevelvoerende Officier, geheel strijdig met zijn algemeen bekend karakter, +zonder verder onderzoek naar omstandigheden of onoverkomelijke beletselen, op zulk +een barsche en ongewone wijze was te werk gegaan, bleef hem een onoplosbaar raadsel. +Hij troostte intusschen onzen held zoo goed hij kon, en begon diens gedachten met +het uitzicht op wraak voor zijn beleedigde eer te streelen. +</p> +<p>Eduard greep dit denkbeeld met vuur aan. „Wilt gij een uitdaging voor mij aan kolonel +Gardiner brengen, mijn waarde Fergus, en mij levenslang verplichten?” +</p> +<p>Fergus zweeg een poos. „Het is een vriendschapsdienst, waarover ge zoudt mogen beschikken, +als die van nut kon zijn, of er toe leiden om uwe eer te herstellen; maar in het tegenwoordige +geval twijfel ik, of uw Overste u een ontmoeting zou toestaan, op grond dat hij maatregelen +genomen heeft, die, hoe hard en pijnlijk ook, toch binnen de grenzen van zijn plicht +lagen. Daarenboven is Gardiner een strenge Hugenoot, die zekere denkbeelden koestert +omtrent het zondige der tweegevechten, welke men hem niet gemakkelijk kan doen verzaken, +vooral daar zijn moed boven alle verdenking verheven is. En bovendien, ik – ik – om +de waarheid te zeggen – ik durf, om zeer gewichtige redenen, mij op dit oogenblik, +niet zoo dicht bij deze of gene garnizoensplaats van het tegenwoordig bewind begeven.” +</p> +<p>„En moet ik dan rustig en stil het mij aangedane onrecht dragen?” +</p> +<p>„Dat zal ik mijn vriend nooit aanraden. Maar ik zou liever zien dat de wraak het hoofd +en niet de hand trof; – het overheerschend en <span class="pageNum" id="pb139">[<a href="#pb139">139</a>]</span>onderdrukkend bewind, dat deze opzettelijke en herhaalde beleedigingen beoogde en +bestuurde, maar niet de officiëele werktuigen, die het bezigt om ze ten uitvoer te +brengen.” +</p> +<p>„Het bewind!” +</p> +<p>„Ja,” hernam de onstuimige Hooglander, „het troonoverweldigend huis van Hannover, +dat uw grootvader evenmin zou gediend hebben, als dat hij gloeiend goud tot loon en +dank van den Satan zelven zou hebben aangenomen.” +</p> +<p>„Maar sedert den tijd van mijn grootvader hebben twee geslachten van deze dynastie +den troon bekleed.” +</p> +<p>„Juist, – en omdat wij hun zoo lang lijdelijk gelegenheid gegeven hebben, om hun aangeboren +aard te toonen, – omdat gij zoo wel als ik in stille onderwerping hebben geleefd, +en ons zelf zoo naar den tijd geschikt hebben, dat wij officiersaanstellingen van +hen aannamen, en hen dus in staat stelden ons in het openbaar te krenken, door ze +terug te nemen, mogen wij daarom geen beleedigingen wreken, die onze vaderen slechts +voorzien, maar die wij werkelijk ondergaan hebben? Of is de zaak van de ongelukkige +familie Stuart minder rechtvaardig geworden, omdat haar recht is afgedaald op een +erfgenaam, die men niet beschuldigen kan van een slecht Vorst te zijn, zooals vader? +– Herinnert ge u de regels van uw lievelingsdichter niet? +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line xd33e226">Trad Richard ongedwongen van den troon, +</p> +<p class="line">Geen vorst beschikt over iets in heel zijn teven, +</p> +<p class="line">Dan over wat ’s Heeren gunst hem heeft gegeven; +</p> +<p class="line xd33e226">En had hem God begiftigd met een zoon, +</p> +<p class="line">Het koningsrecht ware aan dien zoon verbleven.</p> +</div> +<p class="first">Gij ziet, mijn waarde Waverley, dat ik zoowel dichters kan aanhalen, als Flora en +gij. Maar kom, bedaar wat, en laat het aan mij over, u een eervollen weg aan te wijzen +tot een spoedige en roemvolle wraak. Laat ons Flora opzoeken, die ons misschien meer +nieuws te vertellen heeft van hetgeen er in onze afwezigheid is voorgevallen. Zij +zal zich verheugen te hooren, dat gij van uwe slavernij ontslagen zijt. Maar voeg +eerst een postscriptum bij uw brief, waarin gij den datum aangeeft, waarop gij de +eerste oproeping van dezen Calvinistischen kolonel ontvangen hebt; en geef uw leedwezen +te kennen, dat zijn overhaaste maatregelen u belet hebben ze te voorkomen, door het +inzenden van uw vrijwillig ontslag. En laat hem dan blozen over zijn onrechtvaardigheid!” +</p> +<p>Na dit alles werd de brief, die een dienststuk behelsde, waarin hij zijn ontslag vroeg, +verzegeld; en Mac-Ivor verzond dien, met eenige brieven van hemzelven, door een bijzonderen +bode, met last om ze op het naastbijgelegen postkantoor in de Laaglanden te bezorgen. +<span class="pageNum" id="pb140">[<a href="#pb140">140</a>]</span></p> +</div> +</div> +<div id="ch1.26" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch1.26.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">ZES-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">EEN OPHELDERING.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">De wenk, door het Opperhoofd aangaande Flora gegeven, was niet zonder bedoeling. Hij +had met groot genoegen Waverley’s ontkiemende genegenheid voor zijn zuster opgemerkt; +ook zag hij geenerlei zwarigheid tegen hun vereeniging, behalve het ambt, door Eduards +vader bij het Ministerie bekleed, en Eduards eigene positie bij het leger van George +II. Deze beletselen waren thans weggeruimd, en op een wijze, waardoor oogenschijnlijk +de weg werd gebaand, om ten minste den zoon aan een andere partij te verbinden. In +elk ander opzicht was het huwelijk allerverkieslijkst. De veiligheid, het geluk en +de eervolle verzorging van zijn zuster, die hij hartelijk lief had, scheen door de +voorgestelde vereeniging verzekerd te zijn. En zijn hart zwol, wanneer hij bedacht, +hoe de belangrijkheid van zijn eigen persoon zou toenemen in de oogen des verbannen +Konings, dien hij zoo trouw diende, door eene verzwagering met een dier oude, machtige +en rijke Engelsche geslachten van dezelfde staatkundige richting, en bij wie het van +zooveel belang voor het huis der Stuarts was, de eenigszins voor hunne zaak verzwakte +gehechtheid te verlevendigen. Fergus zag geen zwarigheid hoegenaamd in dit ontwerp. +Blijkbaar had Waverley liefde voor freule Mac-Ivor opgevat, en daar hij een goed uiterlijk +bezat, en zijn neigingen oogenschijnlijk met die van Flora overeenstemden, verwachtte +hij geen tegenstand van haar kant. Inderdaad, vervuld met zijn denkbeelden van aartsvaderlijke +macht, en die welke hij in Frankrijk had opgedaan, waar het de beschikking over meisjes +tot het huwelijk gold, zou eenige tegenkanting van zijn zuster, hoe lief Flora hem +ook wezen mocht, het laatste beletsel zijn geweest, waarop hij rekende, al ware hem +ook de verbindtenis minder verkieslijk toegeschenen. +</p> +<p>Met deze gevoelens bezield, bracht het Opperhoofd Waverley thans bij Flora, niet zonder +eenige hoop, dat de oogenblikkelijke opgewondenheid van zijn gast hem de stoutmoedigheid +verleenen zou, om, wat hij „den roman der vrijerij” noemde, maar kortweg af te doen. +Zij vonden Flora met haar getrouwe gezellinnen, Una en Cathleen, bezig met het vervaardigen +van hetgeen Waverley hield voor bruidsgeschenken. Terwijl hij de onrust die hem bezielde, +zooveel mogelijk ontveinsde, vroeg hij, voor welke heugelijke gelegenheid freule Mac-Ivor +zulke omslachtige toebereidselen maakte. +</p> +<p>„Het is voor Fergus’ bruiloft,” zeide ze glimlachende. +</p> +<p>„Zoo! – hij heeft zijn geheim goed bewaard. – Ik hoop dat hij mij veroorloven zal +zijn bruidsjonker te zijn.” +</p> +<p>„„Dat is de post eens mans, maar niet de uwe,” zooals <i>Beatrix</i> zegt,”<a class="noteRef" id="xd33e3139src" href="#xd33e3139" title="Ga naar noot 1.">1</a> hernam Flora. +</p> +<p>„En wie is de schoone dame, als het geoorloofd is te vragen, freule Mac-Ivor.” +<span class="pageNum" id="pb141">[<a href="#pb141">141</a>]</span></p> +<p>„Heb ik u al niet lang geleden gezegd, dat Fergus geene andere bruid verlangt, dan +de Eer?” was Flora’s antwoord. +</p> +<p>„En zou ik dan onwaardig wezen om zijn bondgenoot en raadsman te zijn?” zeide onze +held, sterk kleurende. „Sta ik zoo laag bij u aangeschreven?” +</p> +<p>„Volstrekt niet, kapitein Waverley. Ik zou veel geven, indien het den Hemel behaagde, +u tot de onzen te tellen! Als ik eene uitdrukking bezigde, die u mishaagt, het is +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">Omdat gij niet behoort tot onzen raad, +</p> +<p class="line">Maar tegen ons als vijand over staat”</p> +</div> +<p class="first">„Die tijd is voorbij, zuster, en ge moogt Eduard Waverley (niet langer Kapitein) geluk +wenschen, dat hij bevrijd is van de slavernij eens overheerschers, waarvan deze zwarte +en onheilspellende kokarde het zinnebeeld is.” +</p> +<p>„Ja,” zeide Waverley, terwijl hij de kokarde van zijn hoed nam, „het heeft den Koning, +die mij dit teeken schonk, behaagd het terug te nemen op een wijze, die mij niet veel +reden geeft, om het verlies te betreuren.” +</p> +<p>„God dank!” riep de schoone met geestdrift, „en o, mochten ze blind genoeg zijn, om +iederen man van eer, die hen dient, op dezelfde onwaardige wijze te behandelen, opdat +ik minder te betreuren moge hebben, als het oogenblik der worsteling gekomen is!” +</p> +<p>„En nu, zuster, haast u zijn kokarde door een van veel levendiger kleur te vervangen. +Mij dunkt, het behoorde tot het werk der dames van den ouden tijd, hun ridders te +wapenen en tot groote daden uit te zenden.” +</p> +<p>„Niet, voordat de dolende ridder de rechtvaardigheid en het gevaar der zaak wel overwogen +had, Fergus. Mijnheer Waverley is op het oogenblik te zeer geschokt door nog versche +aandoeningen, dan dat ik hem thans tot een besluit van groot gewicht zou willen opwekken.” +</p> +<p>Waverley, in den aanvang iets verontrust door de gedachte, van de leus aan te nemen +van diegenen, die door de meerderheid in het land voor oproerstokers gehouden werden, +kon evenwel zijn gevoeligheid niet verbergen over de koelheid, waarmede Flora den +wenk haars broeders van de hand wees. „Ik zie dat Freule Mac-Ivor den ridder haar +aanmoediging en gunst onwaardig acht,” zeide hij, eenigszins bits. +</p> +<p>„Dat niet, mijnheer Waverley ’’ hernam ze met veel zachtheid. „Waarom zoude ik mijns +broeders hooggeschatten vriend een gunst weigeren, die ik wel aan den geheelen clan +schenk? Van ganscher harte zou ik iederen man van eer voor de zaak werven, waaraan +mijn broeder zich heeft toegewijd. Maar Fergus heeft zijn besluit met open oogen genomen. +Zijn leven is van zijn wieg af aan deze zaak gewijd geweest; voor hem is de roeping +heilig, al ware ze ook voor hem een roeping tot den dood. Maar hoe kan ik wenschen, +dat gij, mijnheer Waverley, zoo onbekend met de wereld, zoo ver van iederen vriend, +die u kan raden en u behoort te leiden, op een oogenblik daarenboven van verontwaardiging +en toorn – hoe kan ik wenschen, dat gij u op eens in zulk een wanhopige onderneming +zoudt storten?” +</p> +<p>Fergus, die geen begrip van dergelijke kieschheid had, stapte door de kamer, terwijl +hij zich op de lippen beet. Vervolgens voegde hij freule Mac-Ivor, met een gedwongen +glimlach toe: „Nu, zuster, ik laat u uwe <span class="pageNum" id="pb142">[<a href="#pb142">142</a>]</span>nieuwe rol van bemiddelares tusschen den Keurvorst van Hannover en de onderdanen van +uw wettigen Souverein en weldoener alleen spelen,” waarop hij het vertrek verliet. +</p> +<p>Er volgde een oogenblik van pijnlijke stilte, welke ten laatste door freule Mac-Ivor +werd afgebroken. „Mijn broeder is onrechtvaardig,” zeide ze, „omdat hij niet dulden +kan, dat men zijn getrouwen ijver zelfs schijnbaar tegenwerkt.” +</p> +<p>„En deelt gij dan zijn vurige geestdrift niet?” +</p> +<p>„Zou ik niet?” hernam Flora. – „God weet dat de mijne, zoo mogelijk, de zijne nog +overtreft. Maar ik word niet, zoo als hij, door de drukte der krijgstoerusting, en +de tallooze bijzonderheden welke de beraamde onderneming vereischt, verhinderd de +groote beginselen, waarop ons ontwerp is gegrond in overweging te nemen, die zeker +slechts door maatregelen kunnen bevorderd worden, welke in zich zelven waar en goed +zijn. Maar het zou het een noch het ander zijn, wanneer ik van uwe tegenwoordige stemming +gebruik maakte, mijnheer Waverley, om u tot een onherroepelijken stap te brengen, +waarvan gij het gegronde noch gevaarlijke bedaard hebt kunnen wikken en wegen.” +</p> +<p>„Onvergelijkelijke Flora!” riep Eduard, terwijl hij haar hand greep; „hoezeer heb +ik zulk een raadgeefster noodig!” +</p> +<p>„Eene veel betere,” zeide Flora, terwijl ze haar hand zachtkens terugtrok, „zal de +heer Waverley altijd in zijn eigen hart vinden, zoo hij maar naar deze zachte stem +wil luisteren.” +</p> +<p>„Neen, freule Mac-Ivor, dat kan ik niet gelooven: duizend omstandigheden die er mij +toe gebracht hebben, mij geheel aan mijn eigene denkbeelden over te geven, hebben +mij meer aan de ingevingen der verbeelding, dan aan die der rede onderworpen. Indien +ik slechts durfde hopen – als ik slechts denken kon – dat ge u verwaardigen wildet, +een toegenegene, toegevende vriendin voor mij te zijn, die mij kracht zou geven om +mijn fouten te herstellen, mijn volgend leven –” +</p> +<p>„Bedaar, waarde heer! nu brengt u de vreugde, dat ge aan de handen van een Jacobietischen +werver ontsnapt zijt, tot overdrevene dankbaarheid.” +</p> +<p>„Liefste Flora, speel niet langer met mij! Gij kunt de taal van een hartstocht niet +miskennen, welken ik, ook zonder het te willen, aan den dag heb gelegd; en nu ik het +ijs heb gebroken, laat mijne stoutmoedigheid mij niet benadeelen. – Mag ik, met uw +verlof, uw broeder zeggen –” +</p> +<p>„Om alles ter wereld niet, mijnheer Waverley.” +</p> +<p>„Wat moet ik daaruit opmaken?” zeide Eduard. „Bestaat er eenige noodlottige hinderpaal? +– heeft een vroegere genegenheid –?” +</p> +<p>„Neen, Mijnheer,” hernam Flora. „Ik ben het aan mij zelve verschuldigd te zeggen, +dat ik nooit iemand ontmoet heb, die mij aanleiding gaf aan zoo iets als waarvan er +thans sprake is, te denken.” +</p> +<p>„Misschien is onze korte kennismaking; – als freule Mac-Ivor zich verwaardigen wilde +mij tijd te geven –” +</p> +<p>„Ik heb zelfs die verontschuldiging niet. Kapitein Waverley’s karakter is zoo open, +– is, in het kort, van dien aard, dat men het niet miskennen kan, noch wat sterkte +noch wat zwakheid betreft.” +</p> +<p>„En om die zwakheid veracht ge mij?” zeide Eduard. +</p> +<p>„Vergeef mij, mijnheer Waverley – en herinner u, dat het slechts een half uur geleden +is, dat er nog een hinderpaal tusschen ons bestond van <span class="pageNum" id="pb143">[<a href="#pb143">143</a>]</span>onoverkomelijken aard, daar ik aan een officier in dienst des Keurvorsten van Hannover +slechts kon denken, als aan een onverschillige kennis. Veroorloof mij dus over zulk +een onverwachte zaak, na te denken, en in minder dan een uur zal ik gereed zijn u +zoodanige redenen van mijn besluit te geven, die afdoende zijn, al mogten ze ook niet +aangenaam schijnen.” Hiermede ging Flora heen, terwijl ze Waverley achterliet om na +te peinzen over de wijze, waarop zij zijn aanzoek had ontvangen. +</p> +<p>Eer hij bij zichzelven kon nagaan of hij afgewezen was of niet, trad Fergus het vertrek +weêr binnen. „Hoe! <i lang="fr">à la mort</i>, Waverley?” riep hij, „kom met mij naar het voorplein, en ge zult een gezicht genieten, +de fraaiste beschrijvingen in uwe romans waardig. Een honderdtal geweeren, vriend, +en even zoo vele sabels, daar pas van goede vrienden gekomen, en twee of driehonderd +stevige knapen bijna vechtende, wie ze zal bezitten. – Maar laat mij u van naderbij +bezien. – Wel! een echte Hooglander zou zeggen, dat ge door een boos oog betooverd +waart. – Of kan het zijn, dat dit dwaze meisje u uit het veld heeft geslagen? – Denk +om haar niet, beste Eduard; de wijssten van haar geslacht zijn dwazen, waar het de +ernstige belangen des levens geldt.” +</p> +<p>„Inderdaad, waarde vriend,” antwoordde Waverley, „al wat ik tegen uwe zuster inbrengen +kan, is, dat zij te knap, te verstandig is.” +</p> +<p>„Als dat alles is, dan verwed ik er een louis d’or onder, dat deze bui overdrijven +zal, eer wij vier en twintig uren verder zijn. Geen vrouw ter wereld is ooit zoo lang +achtereen verstandig; en, zoo u dit genoegen doet, sta ik er voor in, dat Flora morgen +zoo onredelijk zal zijn als iedere andere. Gij moet leeren, waarde Eduard, de vrouwen +<i lang="fr">en mousquetaire</i> te behandelen.” Dit zeggende, nam hij Waverley onder den arm, en sleepte hem voort, +om zijne krijgstoerustingen te zien. +</p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e3139"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e3139src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> In „<i>Veel leven om niets</i>” van <span class="corr" id="xd33e3143" title="Bron: Shakspeare">Shakespeare</span>. <a class="fnarrow" href="#xd33e3139src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch1.27" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch1.27.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">ZEVEN-EN-TWINTIGSTE <span class="corr" id="xd33e3202" title="Bron: HOOFSTUK">HOOFDSTUK</span>.</h2> +<h2 class="main">OVER HETZELFDE ONDERWERP.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Fergus Mac-Ivor bezat te veel tact en kiesch gevoel, om het gesprek, dat hij afgebroken +had, weer op te vatten. Zijn hoofd was, of scheen zoo vervuld te zijn met geweeren, +sabels, mutsen en dergelijke, dat Waverley, gedurende eenigen tijd, zijn oplettendheid +tot niets anders bepalen kon. +</p> +<p>„Zijt ge voornemens al zoo spoedig te veld te trekken, Fergus, dat ge al deze oorlogzuchtige +toebereidselen maakt?” +</p> +<p>„Als wij het eens geworden zijn, dat gij met mij gaat, zult gij alles weten; anders +zou deze kennis u lichtelijk schaden.” +</p> +<p>„Maar hebt gij ernstig voorgenomen, om met zulk een geringe macht, tegen een gevestigd +bewind op te staan? Het is waarlijk razernij.” +</p> +<p>„<i lang="fr">Laissez faire à Don Antoine</i>.” – Ik zal voor mijzelven zorgen. Wij zullen ten minste de beleefdheid van Conan +in praktijk brengen, die nooit een slag kreeg, of hij gaf er een terug. Ik zou echter +niet graag willen,” vervolgde het Opperhoofd, „dat gij mij voor dwaas genoeg aanzaagt, +om mij in beweging te zetten, vóór dat de gelegenheid gunstig is; ik zal <span class="pageNum" id="pb144">[<a href="#pb144">144</a>]</span>mijn hond niet losmaken, voor dat het wild opgejaagd is. – Maar nog eens, als gij +u bij ons voegen wilt, zult ge alles weten.” +</p> +<p>„Hoe kan ik dat doen?” zeide Waverley, „ik, die nog zoo kort geleden den officiersrang +bekleedde, waartoe de aanstelling thans op de terugreis is tot hen, die ze mij schonken. +Door ze eenmaal aan te nemen, heb ik, onrechtstreeks mijne getrouwheid aan en mijne +erkenning van de wettigheid des bewinds bezworen.” +</p> +<p>„Een overhaaste belofte is geen stalen handboei;<a class="noteRef" id="xd33e3220src" href="#xd33e3220" title="Ga naar noot 1.">1</a> zij kan afgeschud worden, vooral wanneer ze bedriegelijk uitgelokt en met beleediging +vergolden werd. Maar als gij niet terstond tot een schitterende wraak kunt besluiten, +keer dan naar Engeland terug, en eer gij de Tweed over zijt, zult ge tijdingen hooren, +waarvan de wereld gewagen zal; en zoo Sir Everhard de moedige, oude Cavalier is, voor +wien hem eenige onzer „<i>eerlijke</i>”<a class="noteRef" id="xd33e3225src" href="#xd33e3225" title="Ga naar noot 2.">2</a> heeren van het jaar zeventien honderd vijftien houden, zal hij wel een betere compagnie +ruiterij en een betere zaak voor u opsporen, dan die gij verloren hebt.” +</p> +<p>„Maar uwe zuster, Fergus?” +</p> +<p>„Scheer u weg, booze geest!” hernam het Opperhoofd lachend, „waarom kwelt gij dezen +jongeling! – Spreekt ge van niets dan van de vrouwen?” +</p> +<p>„Laat ons ernstig spreken, waarde vriend; ik voel dat het geluk van mijn volgend leven +zal afhangen van het antwoord van freule Mac-Ivor, op hetgeen ik mij heden morgen +verstoutte haar te zeggen.” +</p> +<p>„En is u dit inderdaad volkomen ernst,” zeide Fergus, „of dwalen wij rond in het rijk +der verdichting?” +</p> +<p>„Volstrekt niet! Hoe kunt ge veronderstellen dat ik over zoo iets zou schertsen?” +</p> +<p>„Dan ben ik, in goeden ernst, zeer verheugd dit te hooren: en ik heb zulk een hoog +denkbeeld van Flora, dat ge de eenige man in Engeland zijt, wien ik dit zeggen zou. +– Maar, alvorens ge mijn hand met zoo veel vuur drukt, valt er meer te overwegen. +– Uwe familie –, zal ze goedkeuren dat ge u verbindt met de zuster van een hooggeboren +Hooglandschen bedelaar?” +</p> +<p>„De omstandigheden van mijn oom, zijn algemeene denkwijze, en zijn toegevendheid, +vergunnen mij te zeggen, dat geboorte en persoonlijke begaafdheden alles zouden zijn, +waarop hij bij zulk een verbindtenis zien zou. En waar kan ik beide in zulke hooge +mate vereenigd vinden als bij uwe zuster?” +</p> +<p>„o Nergens! – <i lang="fr">cela va sans dire!</i> Maar uw vader zal aanspraak maken op het vaderlijk recht, van geraadpleegd te worden.” +</p> +<p>„Zeker! Maar de breuk die onlangs plaats gehad heeft tusschen hem en de heerschende +partij, verbant alle vrees voor tegenstand van zijn kant, te meer daar ik overtuigd +ben, dat mijn oom met vuur mijn zaak bepleiten zal.” +</p> +<p>„De godsdienst misschien – ofschoon wij niet fanatiek katholiek zijn.” +</p> +<p>„Mijn moeder was van de Roomsche Kerk, en haar godsdienst gaf nooit eenigen aanstoot +bij mijn familie. Denk niet om mijn familie, <span class="pageNum" id="pb145">[<a href="#pb145">145</a>]</span>waarde Fergus! Laat mij liever, uw invloed inroepen, waar die wellicht noodiger zijn +zal om zwarigheden uit den weg te ruimen – ik bedoel, bij uwe beminnelijke zuster.” +</p> +<p>„Mijn beminnelijke zuster,” hernam, Fergus, „is, even als haar beminnende broeder, +best in staat, om een vrij stelligen eigen wil te hebben, waarnaar gij u, in dit geval, +moet schikken; maar het zal aan mijne deelneming en mijn raad niet ontbreken. En, +in de eerste plaats, wil ik u éen wenk geven. – Getrouwheid aan het huis der Stuarts +is haar heerschende hartstocht. Van het oogenblik af dat zij een Engelsch boek lezen +kon, is ze verliefd geweest op de nagedachtenis van den dapperen kapitein Wogan, die +den dienst van den overheerscher Cromwell vaarwel zeide, om zich onder den standaard +van Karel II te scharen; met een handvol ruiterij van Londen naar de Hooglanden trok, +om zich bij <span class="corr" id="xd33e3253" title="Bron: Midleton">Middleton</span> te voegen, die destijds voor den Koning streed, en ten laatste roemrijk sneuvelde +voor de koninklijke zaak. Verzoek haar u de verzen te laten zien, door haar op deze +geschiedenis vervaardigd; ze hebben, ik verzeker het u, niet weinig bewondering ingeoogst. +Het voornaamste daarna is – mij dunkt, ik heb Flora, een poos geleden, naar den waterval +zien opwandelen – volg haar na! man, volg haar! – laat het garnizoen geen tijd, om +in het opgevatte voornemen van tegenstand bevestigd te worden – <i lang="fr">Alerte à la muraille!</i> Ga Flora opzoeken, en verneem haar besluit zoo spoedig mogelijk. Moge Cupido met +u zijn; terwijl ik ga, om sabelriemen en patroontasschen na te zien.” +</p> +<p>Waverley sloeg het dal in met een beangst en kloppend hart. De liefde, met al haar +nasleep van vrees, hoop en wenschen, kampte in hem met andere aandoeningen, van een +minder gemakkelijk te omschrijven aard. Hij kon niet nalaten te overdenken, hoezeer +deze morgen zijn lot veranderd had, en in welk een stroom van moeielijke omstandigheden +hij zich waarschijnlijk ging storten. De opgaande zon had hem nog begroet als bezitter +van een aanzienlijken rang bij het leger, terwijl zijn vader, naar allen schijn, snel +in de gunst van zijn Souverein klom; dit een en ander was voorbijgegaan als een droom +– hij zelf was onteerd, zijn vader gevallen, en hij was onwillekeurig, zoo niet de +medeplichtige dan toch ten minste vertrouwd geworden met duistere, ver strekkende +en gevaarlijke ontwerpen, die òf de omverwerping moesten te weeg brengen van het Bewind, +dat hij nog kort geleden gediend had, òf den ondergang van allen, die daarin gedeeld +hadden. Al luidde Flora’s antwoord ook gunstig voor zijn aanzoek, welk vooruitzicht +bestond er, dat het tot een gelukkige uitkomst zou leiden, te midden van het gewoel +van een dreigenden opstand? Of mocht hij zoo eigenbatig zijn, om haar voor te stellen, +Fergus te verlaten, aan wien ze zóó gehecht was, en zich met hem naar Engeland te +begeven, om daar uit de verte de toeschouwster te zijn van het welslagen van haars +broeders onderneming, of wel er de verwoesting van al zijn uitzichten en bezittingen, +af te wachten? – En, aan den anderen kant, zou hij zich alléen, zonder anderen bijstand, +met de gevaarlijke en overhaaste overleggingen van het Opperhoofd inlaten? – zou hij +zich door hem laten meêslepen en als deelgenoot van al zijn wanhopige en geweldige +ondernemingen, bijna geheel afstand doen van het recht om zelf te oordeelen of over +de eerlijkheid en wijsheid zijner eigene handelingen! – Dit uitzicht was te vernederend +voor Waverley’s fierheid om er lang bij te verwijlen. En <span class="pageNum" id="pb146">[<a href="#pb146">146</a>]</span>toch, er bleef geen andere keuze over, zoo niet het afwijzen van zijn aanzoek door +Flora, een keus, waaraan in zijn tegenwoordigen opgewonden toestand, niet gedacht +kon worden, zonder bijkans gevaar te loopen van krankzinnig te worden. Terwijl hij +op deze wijze het onzekere en gevaarlijke zijner vooruitzichten, overwoog, bereikte +hij eindelijk den waterval, waar hij, gelijk Fergus voorspeld had, Flora vond. +</p> +<p>Zij was geheel alleen, en zoodra ze hem zag naderen, stond ze op en ging hem te gemoet. +Eduard poogde iets te zeggen, dat binnen de perken van de gewone beleefdheid en in +den dagelijkschen gezelschapstoon lag, maar bemerkte dat dit zijn krachten te boven +ging. Flora scheen in den beginne evenzeer verlegen, maar herstelde zich spoediger, +en (een ongunstig teeken voor Waverley) was de eerste die het onderwerp van hunne +laatste ontmoeting opvatte. „Het is, uit welk oogpunt ook beschouwd, te belangrijk, +mijnheer Waverley, dan dat ik mij zou veroorloven u in het onzekere te laten omtrent +mijn gevoelens.” +</p> +<p>„Spreek ze niet te spoedig uit,” zeide Waverley met innige ontroering, „of ze moesten +zoodanig zijn, als ik, uit uwe houding, niet durf hopen. Laat de tijd – laat mijn +gedrag – laat uws broeders raad –” +</p> +<p>„Vergeef mij, mijnheer Waverley,” zei Flora, met eenigszins verhoogde kleur, maar +op vasten en bedaarden toon; „maar ik zou de zwaarste schuld op mij laden, indien +ik draalde u mijn oprechte overtuiging te doen kennen, dat ik u nooit andere gevoelens +kan toedragen dan die eener vriendin. Ik zou u het grootste onrecht doen, indien ik +dit slechts éen oogenblik verzweeg. – Ik zie dat deze bekentenis u leed doet, en dit +bedroeft mij, maar beter nu dan later; en, o! duizend malen beter, mijnheer Waverley, +dat gij thans een voorbijgaande teleurstelling gevoelt, dan die lange, aan het hart +knagende grieven, die de gevolgen zijn van een overhaast en ongelukkig huwelijk.” +</p> +<p>„Gerechte hemel! Maar waarom zoudt gij zulke gevolgen veronderstellen van een vereeniging, +waar de geboorte gelijk, waar de fortuin gunstig is, waar, zoo ik mij verstouten mag +dit te zeggen, de smaak genoegzaam overeenstemt, waar gij geen voorkeur voor een ander +aanvoert, en zelfs een gunstig gevoelen uit van hem, dien zij afwijst.” +</p> +<p>„Mijnheer Waverley, ik: koester dat gunstig gevoelen, en zoo sterk, dat, schoon ik +liever had willen zwijgen omtrent de gronden van mijn besluit, gij ze vernemen kunt, +zoo gij dat blijk van mijn achting en vertrouwen verlangt.” +</p> +<p>Zij zette zich op een rotsblok neder, en terwijl Waverley naast haar plaats nam, drong +hij, schoon eenigszins schroomvallig, op de hem aangeboden verklaring aan. +</p> +<p>„Ik durf u,” zeide zij, „mijne gevoelens en gewaarwordingen nauwelijks blootleggen, +daar ze zoo geheel verschillen van die welke men doorgaans aan jonge meisjes van mijn +jaren toeschrijft. Ik durf ternauwernood van de uwen spreken, uit vrees van aanstoot +te geven, waar ik gaarne troost wensch te verleenen. Wat mijzelve betreft, van mijn +kindsheid af tot op dezen dag, heb ik maar éen wensch gehad – namelijk: de herstelling +mijner koninklijke weldoeners op hun rechtmatigen troon. Het is onmogelijk u mijn +geestdrift op dit punt te doen kennen, en ik zeg openhartig, dat het mij zoo geheel +heeft bezield, dat het alle gedachten aan mijn eigene positie in de wereld buitensluit. +Laat mij slechts leven om den gelukkigen dag dier herstelling te zien; <span class="pageNum" id="pb147">[<a href="#pb147">147</a>]</span>en een Hooglandsche hut, een Fransch klooster of een Engelsch paleis zal mij even +onverschillig zijn.” +</p> +<p>„Maar, liefste Flora, waarom is uw geestdrift voor de verbannen familie onbestaanbaar +met mijn geluk?” +</p> +<p>„Omdat gij in het voorwerp uwer genegenheid een hart zoekt, of behoort te zoeken, +welks voornaamste genot bestaat in de vermeerdering van uw huiselijk geluk en in de +beantwoording uwer liefde, zelfs tot in het overdrevene toe. Aan een man van minder +fijn gevoel, en minder warme weekheid van hart, zou Flora Mac-Ivor voldoening, zoo +al geen geluk, kunnen schenken; want, waren de onherroepelijke woorden gesproken, +nooit zou ze te kort schieten in de plichten, die ze op zich genomen had.” +</p> +<p>„En waarom, – waarom, freule Mac-Ivor, zoudt ge u een rijker schat achten voor iemand, +die minder in staat is u te beminnen en te bewonderen, dan ik?” +</p> +<p>„Eenvoudig, omdat de aard onzer genegenheid meer in overeenstemming zijn zou, en omdat +zijn mindere hartstochtelijkheid die vurige wederliefde niet zou vorderen, die ik +niet in staat ben te schenken. Maar gij, mijnheer Waverley, gij zoudt altijd van het +huiselijk geluk alles vorderen wat uw verbeelding u voorspiegelt, en alles wat bij +die ideale voorstelling te kort schoot, zou als koelheid en onverschilligheid worden +aangemerkt; terwijl gij de geestdrift, waarmede ik het lot der koninklijke familie +naga, zoudt beschouwen als een roof gepleegd aan de wederliefde die ik u verschuldigd +zou zijn.” +</p> +<p>„Met andere woorden, freule Mac-Ivor, gij kunt mij niet beminnen?” zei Eduard ter +neêrgeslagen. +</p> +<p>„Ik zou u even zeer en misschien meer dan eenig man, dien ik ooit gezien heb, kunnen +hoogachten, mijnheer Waverley, maar ik kan u niet beminnen, zoo als gij moet bemind +worden. O! verlang, om uw eigen wil, zulk een gevaarlijke proef niet. De vrouw, die +gij huwt, moet hare neigingen en gevoelens, naar de uwen wijzigen. Haar gedachten +moeten uwe gedachten zijn; – haar wenschen, haar gewaarwordingen, haar hoop en haar +vrees, moeten alle met de uwen inéensmelten. Zij moet uwen genoegens verhoogen, uwe +zorgen met u deelen en u opbeuren als ge droefgeestig zijt.” +</p> +<p>„En waarom wilt ge, freule Mac-Ivor, die een gelukkige echtvereeniging zoo goed weet +te beschrijven, niet zelve de persoon zijn, die gij beschrijft?” +</p> +<p>„Is het mogelijk dat ge mij nog niet begrijpt? Heb ik u niet gezegd, dat al mijne +gedachten zich enkel en alleen bepalen tot een gebeurtenis, waarop ik inderdaad geen +anderen invloed bezit, dan dien welken mijne vurige beden mogen uitoefenen.” +</p> +<p>„En zou niet het inwilligen van mijn verzoek” zeide Waverley, „zelfs de zaak kunnen +bevorderen, waaraan ge u zoo geheel hebt gewijd? Mijn familie is rijk en machtig; +in haar beginselen het huis van Stuart genegen, en mocht eenige gunstige gelegenheid +–” +</p> +<p>„Een gunstige gelegenheid!” hernam Flora, min of meer met trotsche verachting. – In +haar beginselen! – Kan zulk eene lauwe welwillendheid eervol zijn voor u zelven, of +aangenaam aan uw wettigen Souverein! – Bereken naar mijn tegenwoordig gevoel, wat +ik te lijden zou hebben, als ik lid was eener familie, bij welke de rechten die ik +voor de heiligste <span class="pageNum" id="pb148">[<a href="#pb148">148</a>]</span>houd, onderworpen worden aan koele berekening, en slechts dan ondersteuning waardig +geacht worden, als het blijkt dat ze op het punt zijn, om ook zonder deze te zegepralen!” +</p> +<p>„Uwe twijfelingen,” antwoordde Waverley met levendigheid, „zijn onrechtvaardig, voor +zoo veel mij betreft. De zaak, welke ik omhelzen zal, zal ik, trots alle gevaren, +blijven voorstaan, even onversaagd als de stoutmoedigste, die ooit het zwaard daarvoor +trok.” +</p> +<p>„Daaraan,” antwoordde Flora, „kan ik zelfs geen oogenblik twijfelen. Maar raadpleeg +uw eigen gezond verstand liever, dan een in der haast opgevatte ingenomenheid, waarschijnlijk +alleen, omdat gij een jong meisje, met de gewone begaafdheden eener beschaafde opvoeding +bedeeld, in een afgelegen en romantische landstreek ontmoet hebt. Laat uw deelgenootschap +aan dat groot en gevaarlijk drama op overtuiging berusten, en niet op een hartstochtelijk, +en misschien wel voorbijgaand gevoel.” +</p> +<p>Waverley poogde te antwoorden; maar de woorden ontbraken hem. De door Flora geuite +gevoelens billijkten de sterkte der genegenheid die hij haar toedroeg; want zelfs +haar gehechtheid aan de Stuarts, hoewel overdreven, was grootsch en edel; ze achtte +het beneden zich gebruik te maken van eenig onrechtstreeksch middel, om de zaak waaraan +ze zich toegewijd had te bevorderen. +</p> +<p>Nadat ze het pad dat naar beneden in het dal voerde een kort eind zwijgend waren afgewandeld, +vatte Flora het gesprek aldus weder op. – „Nog éen woord, mijnheer Waverley, eer wij +dit onderwerp voor altijd laten varen; en vergeef mijn vermetelheid, zoo dat woord +zweemt naar een waarschuwing. Mijn broeder Fergus wenscht vurig, dat ge deel zult +nemen aan de onderneming door hem beraamd. Maar besluit hiertoe niet; – ge zoudt, +door uw persoonlijken bijstand den goeden uitslag weinig kunnen bevorderen; maar daarentegen +onvermijdelijk deelen in zijn val, zoo het Gods wil is dat hij valt. Uw goede naam +zou dus een onherstelbare schade lijden. Laat mij u smeeken, naar uw eigen land terug +te keeren, en als ge u openlijk hebt los gemaakt van elke verbintenis met het heerschend +geslacht, zult ge, vertrouw ik, genoegzame reden en gelegenheid vinden, om uw mishandelden +Souverein met kracht te dienen, en even als uwe edele voorouders, moedig optreden +aan het hoofd uwer natuurlijke volgelingen en aanhangers – als een waardig afstammeling +van het huis van Waverley.” +</p> +<p>„En als ik zoo gelukkig was, mij aldus te onderscheiden, zou ik dan mogen hopen –” +</p> +<p>„Vergeef me, dat ik u in de reden val. Slechts het tegenwoordige oogenblik is het +onze, en ik kan niet anders, dan u openhartig de gevoelens doen kennen die ik thans +koester; welke wending ze zouden kunnen nemen door een gunstigen loop van zaken, waarop +niet te hopen valt, zou nutteloos zijn om zelfs te willen gissen. Wees echter verzekerd, +mijnheer Waverley, dat, na de eer en het geluk mijns broeders, ik steeds oprecht voor +de uwe zal bidden.” +</p> +<p>Met deze woorden verliet ze hem, want ze waren nu een plaats genaderd, waar het pad +zich in tweeën scheidde. Waverley bereikte het slot onder een mengeling van tegenstrijdige +aandoeningen. Hij vermeed zorgvuldig elke afzonderlijke ontmoeting met Fergus, daar +hij zich niet in staat gevoelde diens scherts te verdragen, of op zijne vragen te +antwoorden. Het rumoer en de opgewondenheid van het feest, want Mac-Ivor <span class="pageNum" id="pb149">[<a href="#pb149">149</a>]</span>hield open tafel voor zijn clan, strekten min of meer om zijn gedachten af te leiden. +Toen de maaltijd geëindigd was, begon hij te overleggen, hoe hij freule Mac-Ivor, +na de pijnlijke en belangrijke verklaring van dien morgen, weer zou ontmoeten. Maar +Flora verscheen niet. Fergus, wiens oog vuur schoot, toen hem door Cathleen gezegd +werd, dat haar meesteres voornemens was dier avond op haar kamer te blijven, ging +haar zelf opzoeken; maar waarschijnlijk waren zijn vertoogen vruchteloos, want hij +kwam terug met een verhoogde kleur en blijkbare teekenen van misnoegen. Het overige +van den avond ging voorbij zonder eenige toespeling, van Fergus of Waverley, op het +onderwerp hetwelk de gedachten van den laatsten, en misschien van beide, geheel vervulde. +</p> +<p>Op zijn kamer teruggekeerd, poogde Eduard al hetgeen dien dag voorgevallen was, na +te gaan. Dat de afwijzing, die hij van Flora had geleden, voor het oogenblik onveranderlijk +was, leed geen twijfel. Maar kon hij hopen om eindelijk te slagen, als de omstandigheden +het hervatten van zijn aanzoek eens gedoogden? Zou haar getrouwheid aan het oude koningshuis, +die men bijna dweepziek zou kunnen heeten, en welke in dit oogenblik van spanning +aan geene zachtere aandoening toegang vergunde, den goeden of kwaden uitslag der tegenwoordige +staatkundige woelingen overleven? En zoo ja, kon hij dan hopen, dat de belangstelling +die ze te zijnen aanzien erkend had te gevoelen, wijken zou voor een vuriger genegenheid? +Hij pijnigde zijn geheugen door elk woord te herhalen, dat ze gebezigd had, terwijl +hij zich de blikken en bewegingen, waardoor ze versterkt waren, evenzeer voor den +geest bracht, en eindigde met zich in denzelfden staat van onzekerheid, te bevinden. +Het was zeer laat, toen de slaap eindelijk het oproer in zijn hart tot bedaren bracht, +na den smartelijksten en onrustigsten dag, dien hij ooit beleefd had. +</p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e3220"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e3220src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> Een Schotsch spreekwoord. <a class="fnarrow" href="#xd33e3220src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e3225"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e3225src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">2</a></span> Dit woord duidde den naam aan waaronder de <i>tories</i> of <i>Stuartsgezinden</i> bekend waren. <a class="fnarrow" href="#xd33e3225src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch1.28" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch1.28.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">ACHT-EN-TWINTIGSTE. HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">EEN BRIEF VAN TULLY-VEOLAN.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Des morgens, toen Waverley’s verwarde denkbeelden voor eenigen tijd in rust waren +geweest, kwam er muziek bij zijn droomen, maar niet de stem van Selma<a class="noteRef" id="xd33e3306src" href="#xd33e3306" title="Ga naar noot 1.">1</a>. Hij verbeeldde zich dat hij op Tully-Veolan was wedergekeerd, en dat hij Davie Gellatley +op het voorplein die morgenliedjes hoorde zingen, die de eerste klanken plachten te +zijn, waardoor hij in zijn rust gestoord werd, toen hij nog bij den baron van Bradwardine +vertoefde, De tonen, welke hij nog in zijn droom had meenen te hooren, hielden aan +en drongen nog duidelijk tot hem door, tot Eduard in goeden ernst wakker werd. De +begoocheling scheen echter nog niet geheel geweken te zijn. Hij bevond zich wel degelijk +in den toren van Ian nan Chaistel; maar het was toch de stem van Davie Gellatley, +die de volgende regels onder zijn vensters zong: +<span class="pageNum" id="pb150">[<a href="#pb150">150</a>]</span></p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">Mijn hart is in ’t Hoogland, mijn hart is niet hier; +</p> +<p class="line">Mijn hart is in ’t Hoogland, en jaagt met plezier; +</p> +<p class="line">Het zit er de herten en reebokken na; +</p> +<p class="line">Mijn hart is in ’t Hoogland, waar heen ik ook ga<a class="noteRef" id="xd33e3316src" href="#xd33e3316" title="Ga naar noot 2.">2</a>.</p> +</div> +<p class="first">Nieuwsgierig om te weten, wat Gellatley bewogen mocht hebben zulk een buitengewoon +langen tocht te doen, begon Eduard zich in allerijl te kleeden, en terwijl hij hiermede +bezig was, veranderde David onderscheidene malen van gezang. +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">Niets vindt ge in ’t Hoogland, dan knoflook en prei, +</p> +<p class="line">Langbeenige knapen, maar broekloos er bij: +</p> +<p class="line">Maar ligt dat men kousen en schoenen herkrijgt, +</p> +<p class="line">Als Koning Jacobus zijn troon weêr bestijgt<a class="noteRef" id="xd33e3326src" href="#xd33e3326" title="Ga naar noot 3.">3</a>.</p> +</div> +<p class="first">Terwijl Waverley zich gekleed had en naar buiten gegaan was, had David zich bij twee +of drie der talrijke Hooglandsche ledigloopers gevoegd, die de poort van het kasteel +altijd met hunne tegenwoordigheid opluisterden, en sprong en danste in ’t rond, terwijl +hij er zelf de wijs bij floot. In deze dubbele betrekking van danser en muzikant, +ging hij voort, totdat een doedelzakspeler, die zijn bedrijven bedaard stond gade +te slaan, aan het algemeen geroep van „<i lang="gd">Seid suas</i>” (blaas op!) gehoor gaf, en hem van het laatste gedeelte zijner taak bevrijdde. Jong +en oud mengde zich toen in den dans. – Waverley’s verschijning maakte geenszins een +eind aan Davids lichaamsoefening, ofschoon hij, door grijnzen, knikken en allerlei +buigingen van het lichaam, onzen held blijkbaar wilde doen verstaan dat hij hem herkende. +Vervolgens, terwijl hij druk bezig was met de vereischte bewegingen, en intusschen +allerlei geluiden maakte en met de vingers boven zijn hoofd klapte, rekte hij, op +eens, zijn zijsprong, zoo dat deze hem bracht waar Waverley stond, en zich gedurig +op de maat bewegende, even als Harlekijn in een pantomime, duwde hij onzen held een +brief in de hand, waarop hij den dans zonder oponthoud of stoornis op nieuw voortzette. +Daar Eduard zag, dat het adres van Rose’s hand was, verwijderde hij zich om den brief +te lezen, terwijl hij den getrouwen overbrenger zijn lichaamsoefeningen liet voortzetten, +tot het den doedelzakspeler of hem zelven vervelen zou. +</p> +<p>De inhoud van den brief verbaasde hem in hooge mate. Oorspronkelijk was hij begonnen +met „waarde heer!” maar deze woorden waren zorgvuldig uitgekrabt, en het korte „mijnheer!” +daarvoor in de plaats gesteld. De rest zal in Rose’s eigen taal en stijl gegeven worden. +</p> +<blockquote> +<p class="first">„Ik vrees, dat ik een ongepaste vrijheid gebruik, met u lastig te vallen; en toch +kan ik het aan niemand anders overlaten, u het een en ander te doen weten, dat hier +voorgevallen is, en waarmede gij noodzakelijk moet bekend wezen. Vergeef mij, zoo +ik verkeerd handel; want, helaas! mijnheer Waverley, ik heb geen beteren of anderen +raadsman <span class="pageNum" id="pb151">[<a href="#pb151">151</a>]</span>dan mijn eigen gevoel; – mijn lieve vader is van hier gegaan, en wanneer hij terugkeeren +zal om mij bij te staan en te beschermen, weet God alleen! Gij hebt waarschijnlijk +gehoord, dat, ten gevolge van eenige verontrustende tijdingen uit de Hooglanden, bevelschriften +werden gezonden, om verscheidene heeren in deze streken in hechtenis te nemen en daaronder +ook mijn lieven vader. In weerwil van mijne tranen en gebeden, dat hij zich aan het +Bewind zou overgeven, vereenigde hij zich met Falconer en eenige andere heeren, en +trokken zij gezamenlijk naar het noorden, met een corps van omstreeks veertig ruiters. +Dus ben ik niet zoo zeer beangst omtrent zijn oogenblikkelijke veiligheid, als wel +over de gevolgen; want dit is slechts het begin van zeer onrustige tijden. Maar dit +alles gaat u niet aan, mijnheer Waverley; ik dacht slechts dat het u verheugen zou +te hooren, dat mijn vader ontsnapt is, ingeval gij mocht vernomen hebben, dat hij +in gevaar was. +</p> +<p>„Maar den dag, nadat mijn vader ontkomen was, verscheen er een troep soldaten op Tully-Veolan; +ze gedroegen zich zeer ruw jegens den rentmeester Mac-Wheeble, ofschoon de officier +heel beleefd jegens mij was; alleen zeide hij, dat zijn plicht hem gebood onderzoek +te doen naar de wapenen en papieren mijns vaders. Maar vader had hiervoor gezorgd, +door al de wapenen weg te nemen, uitgenomen de oude, nuttelooze dingen, die in de +voorzaal hingen, terwijl hij al zijn papieren geborgen had. Dan, helaas! mijnheer +Waverley, hoe zal ik u zeggen, dat ze een allernauwkeurigst onderzoek naar u deden, +en vroegen, wanneer gij op Tully-Veolan geweest waart, en waar gij u nu bevondt. De +officier is met zijn volk weêr heengegaan, maar een onderofficier en vier man blijven, +als een soort van bezetting, in huis. Zij hebben zich tot hiertoe zeer goed gedragen, +maar wij zijn genoodzaakt hen in alles te ontzien. De soldaten hebben zich echter +laten ontvallen, dat gij, zoo gij in hun handen vielt, in groot gevaar zoudt zijn; +ik kan niet over mij verkrijgen te schrijven, welke ondeugende leugens zij vertelden, +want ik ben zeker dat het onwaarheden zijn; maar gij zult zelf best kunnen oordeelen, +wat u te doen staat. De troep die terugkeerde, voerde uw knecht gevangen weg, met +uw beide paarden en al wat ge te Tully-Veolan achtergelaten hebt. Ik hoop dat God +u beschermen zal, en dat gij behouden in Engeland te huis zult komen, waar ge mij +placht te vertellen, dat geen krijgsgeweld of vechten tusschen de clans geoorloofd +was, maar dat alles geschiedde volgens billijke wetten, die alle weerloozen en onschuldigen +beschermden. Ik hoop dat ge mijn vrijpostigheid zult vergeven dat ik u schreef; bedrieg +ik mij niet, dan staan uwe veiligheid en eer op het spel. Ik ben verzekerd – ten minste +ik geloof, dat mijn vader mijn schrijven zou goedkeuren; want mijnheer <span class="corr" id="xd33e3343" title="Bron: Rubric">Rubrick</span> is naar zijn neef, te Duchran, gevlucht, om buiten gevaar van de soldaten en de Whigs +te zijn; en de heer Mac-Wheeble houdt er niet van, (zoo als hij zegt) zich met eens +ander mans zaken te bemoeien; ofschoon ik hoop, dat, hetgeen mijns vaders vrienden +in zulk een tijd van dienst kan zijn, niet als ongepaste bemoeizucht zal worden aangemerkt. +Vaarwel, kapitein Waverley! ik zal u waarschijnlijk nooit weder zien; want het zou +zeer ongepast zijn te wenschen, dat ge juist nu te Tully-Veolan zoudt afstappen, al +waren deze mannen ook heengegaan; maar ik zal altijd met dankbaarheid uwe vriendelijkheid +herdenken, en de welwillendheid waarmede ge zulk een onwetende, als ik ben, bijstondt, +als mede de oplettendheden: <span class="pageNum" id="pb152">[<a href="#pb152">152</a>]</span>die ge voor mijn lieven, besten vader hadt. Ik blijf uw verplichte dienares, +</p> +<p class="signed">Rose Comyne Bradwardine.” +</p> +<p>„P. S. – Ik hoop, dat ge mij een regeltje met David Gellatley zult zender, om te zeggen, +dat ge dezen ontvangen hebt, en voorzichtig zult zijn; en vergeef mij, zoo ik u, om +uw eigen wil verzoek, u volstrekt niet in deze ongelukkige kabalen te mengen, maar, +zoo spoedig mogelijk, naar uw eigen gelukkig land te vluchten. Mijn groeten aan mijn +lieve Flora en aan Glennaquoich. Is ze niet even mooi en knap, als ik u haar beschreef?”</p> +</blockquote><p> +</p> +<p>Aldus sloot de brief van Rose Bradwardine, welks inhoud Waverley tegelijk bevreemdde +en bedroefde. Dat de Baron, ten gevolge der beweging onder de aanhangers van het huis +van Stuart, verdacht was bij het Bewind, scheen niet meer dan het natuurlijke gevolg +van zijn staatkundige denkwijze; maar hoe men <i>hem</i> eveneens had kunnen verdenken, daar hij zich bewust was dat tot op gisteren zelfs +geen gedachte bij hem tegen de regeerende familie was opgekomen, scheen hem onverklaarbaar. +Zoo wel op Tully-Veolan als op Glennaquoich hadden zijn gastheeren den eed geëerbiedigd, +die hem aan het bestaande Bewind verbond, en ofschoon hij toevallig had kunnen merken, +dat de Baron en het Opperhoofd onder de misnoegde edelen moesten gerangschikt worden, +nog in grooten getale in Schotland aanwezig, had hij echter, tot op het oogenblik, +dat zijn betrekking tot het leger, door het intrekken van zijn aanstelling had opgehouden, +geen reden te veronderstellen, dat ze eenige rechtstreeks vijandelijke onderneming +tegen de bestaande orde van zaken in den zin hadden. Intusschen gevoelde hij wel, +dat, zoo hij niet haastig besloot den voorslag van Fergus Mac-Ivor te omhelzen, het +van het uiterste belang voor hem was, deze verdachte en gevaarlijke buurt terstond +te verlaten, en zich daarheen te begeven waar zijn gedrag een voldoend onderzoek kon +ondergaan. Hiertoe besloot hij te gereeder, daar Flora’s raad deze handelwijze begunstigde, +en omdat hij een onbeschrijfelijken afkeer gevoelde van het denkbeeld, om medeplichtig +te zijn aan de rampen van een burgeroorlog. Welke ook de oorspronkelijke rechten der +Stuarts waren, het bedaard nadenken zeide hem, dat, de vraag daargelaten in hoe verre +Jacobus de Tweede de rechten zijner nakomelingen kon verbeuren, hij toch, volgens +de eenparige stem der gansche natie, de <i>zijne</i> wettiglijk had verbeurd. Sedert dat tijdperk hadden vier: koningen in vrede en voorspoed +over Brittanje geregeerd, terwijl ze den roem van het volk buiten, en zijn vrijheden +binnen ’s lands gehandhaafd en vermeerderd hadden. De rede vroeg: was het den moeite +waard, een sedert zoolang gevestigd bewind te verontrusten, en een koninkrijk in al +de ellende van den burgeroorlog te storten, om de afstammelingen van een koning op +den troon te herstellen, door wien die troon willens en wetens verbeurd was? Doch +zoo al, van den anderen kant, zijn volkomene overtuiging van de rechtvaardigheid hunner +zaak, of de bevelen van zijn vader en oom hem de ondersteuning der Stuarts oplegden, +dan was het nogtans noodzakelijk, dat hij zijn eigene eer handhaafde, door te bewijzen, +dat hij geen stap in die richting gedaan had, zoo als men inderdaad valschelijk scheen +voorgewend te hebben zoolang hij in dienst was van den regeerenden vorst. +<span class="pageNum" id="pb153">[<a href="#pb153">153</a>]</span></p> +<p>De eenvoudigheid van Rose’s taal, waarin zoo veel genegenheid en bezorgdheid voor +zijn veiligheid doorstraalde, zoo wel als het denkbeeld dat ze zich zonder beschermer +bevond, en niet slechts aan angst, maar aan wezenlijk gevaar kon zijn blootgesteld, +maakte een diepen indruk op hem, en hij schreef oogenblikkelijk, om haar in de vriendelijkste +bewoordingen dank te zeggen voor haar bezorgdheid te zijnen aanzien, vergezeld van +zijn hartelijke wenschen voor het welzijn van haar en haar familie, en van verzekeringen +die haar omtrent zijn eigene veiligheid konden geruststellen. Spoedig weken echter +de hier door opgewekte gevoelens weder voor de gedachte aan de noodzakelijkheid, die +thans voor hem bestond, om Flora Mac-Ivor, misschien voor altijd, vaarwel te zeggen. +De beklemdheid, welke deze gedachte bij hem opwekte, laat zich niet beschrijven; want +Flora’s hooggestemd karakter, haar zelfopoffering voor de zaak die ze omhelsd had, +gevoegd hij haar nauwgezette eerlijkheid, wat de middelen om ze te dienen betreft, +dat alles rechtvaardigde in Eduards oogen de keuze van zijn hart. Maar de tijd drong; +de laster had zijn naam aangevallen; en ieder uur uitstel versterkte het vergif. Hij +moest <span class="corr" title="Bron: onmiddelijk">onmiddellijk</span> vertrekken. +</p> +<p>Na dit besluit genomen te hebben, zocht hij Fergus op, deelde hem den inhoud van Rose’s +brief mede, zijn voornemen om zich oogenblikkelijk naar <span class="corr" id="xd33e3366" title="Bron: Edinburg">Edinburgh</span> te begeven, en den een of ander dier lieden van gewicht op te zoeken, voor wie hij +brieven van zijn vader had, en in hunne handen de bewijzen te leggen, waardoor hij +iedere tegen hem ingebrachte beschuldiging zou kunnen ontzenuwen. +</p> +<p>„Gij loopt met uw hoofd in den muil van den leeuw,” antwoordde Mac-Ivor. „Gij hebt +geen denkbeeld van de gestrengheid eener regeering, die door welgegronde vrees, en +tevens door de bewustheid harer onwettigheid en onveiligheid verontrust wordt. Ik +zal u nog moeten komen verlossen uit de een of andere ellendige gevangenis op het +kasteel van Stirling of <span class="corr" id="xd33e3372" title="Bron: Edinburg">Edinburgh</span>.” +</p> +<p>„Mijn onschuld, mijn rang, mijns vaders vriendschapsbetrekking met lord M –, met den +generaal G –, enz. zullen een toereikende bescherming zijn.” +</p> +<p>„Gij zult het tegendeel ondervinden; deze heeren zullen genoeg met hunne eigene zaken +te doen hebben. Nog eens, wilt ge den plaid aannemen, en mij eenigen tijd ter zijde +staan, tusschen de mist en de kraaien<a class="noteRef" id="xd33e3378src" href="#xd33e3378" title="Ga naar noot 4.">4</a> in de loffelijkste zaak, waarvoor ooit een zwaard ontbloot werd?” +</p> +<p>„Om verscheidene redenen, waarde Fergus, moet ge mij daarvan verschoonen.” +</p> +<p>„Nu dan, ik zal u zeker aantreffen, bezig met uw dichterlijk talent te oefenen in +klaagzangen op een gevangenis, of uwe oudheidkundige bekwaamheden in het verklaren +der Oggamsche<a class="noteRef" id="xd33e3392src" href="#xd33e3392" title="Ga naar noot 5.">5</a> letters of eenig Punisch <span class="pageNum" id="pb154">[<a href="#pb154">154</a>]</span>beeldschrift, op de hardsteenen van een oud gewelf; of wat zegt ge van <i lang="fr">un petit pendement bien joli</i>. En ik zou niet borg willen staan dat u dat niet overkomt, als ge een corps gewapende +Westlandsche Whigs ontmoet.” +</p> +<p>„En waarom?” +</p> +<p>„Om honderd goede redenen. Vooreerst, zijt ge een Engelschman; ten tweede, een fatsoenlijk +man; ten derde, een aanhanger van de Bisschoppelijke kerk; en ten vierde, hebben ze +in langen tijd geen gelegenheid gehad, om hunne krachten op zoo iemand te beproeven. +Maar, laat u niet ter neêrslaan, geliefde; alles zal geschieden in de vreeze des Heeren!” +</p> +<p>„Welnu, ik zal het wagen.” +</p> +<p>„Gij zijt dus besloten?” +</p> +<p>„Zeer zeker.” +</p> +<p>„Dat is koppigheid!” zeide Fergus. „Maar ge kunt niet te voet gaan, en ik zal geen +paard noodig hebben, daar ik te voet optrekken moet aan het hoofd der kinderen van +Ivor: ge moet dus mijn ros Dermid nemen.” +</p> +<p>„Zoo ge hem verkoopen wilt, zal ik me zeker zeer verplicht achten.” +</p> +<p>„Zoo uw trotsch Engelsch hart niet besluiten kan om een gift of leening aan te nemen, +zal ik, bij het begin van een veldtocht, geen geld weigeren; de prijs is twintig guinjes. +(Herinner u lezer, dat het zestig jaar geleden is). En wanneer zijt ge voornemens +te vertrekken?” +</p> +<p>„Hoe eer hoe liever.” +</p> +<p>„Daar hebt ge gelijk in, nu ge toch gaan moet, of liever, gaan wilt, Ik zal Flora’s +hit nemen, en u tot Bally-Brough begeleiden. – Callum Beg! maak onze paarden gereed, +benevens een hit voor u, om mijnheer Waverley te vergezellen en op zijn bagaadje te +passen, tot – (hier noemde hij een kleine stad), waar hij een paard en gids kan krijgen +tot <span class="corr" id="xd33e3412" title="Bron: Edinburg">Edinburgh</span>. Trek een Laaglandsche kleeding aan, en pas wel op dat ge den mond houdt, zoo ge +niet wilt dat ik dien nog wat wijder open snijd; mijnheer Waverley zal Dermid rijden.” +Vervolgens zich tot Eduard keerende, „Wilt ge afscheid van mijn zuster nemen.” +</p> +<p>„Ongetwijfeld – dat wil zeggen, als freule Mac-Ivor me de eer wil gunnen.” +</p> +<p>„Cathleen, laat mijn zuster weten, dat de heer Waverley afscheid van haar wenscht +te nemen, alvorens hij ons verlaat. – Maar Rose Bradwardine – men moet aan haar toestand +denken – ik wenschte dat ze hier ware, – En waarom zou ze niet? – Er zijn maar vier +roodrokken op Tully-Veolan, en hunne geweren zouden ons zeer goed te pas komen.” +</p> +<p>Op deze afgebroken woorden antwoordde Waverley niet; hij hoorde ze wel, maar zijn +ziel was geheel vervuld met de verwachte binnenkomst van Flora. – De deur ging open. +– Het was slechts Cathleen, die de verontschuldiging van hare meesteres overbracht, +alsmede haar beste wenschen voor mijnheer Waverley’s welvaart en geluk. +<span class="pageNum" id="pb155">[<a href="#pb155">155</a>]</span></p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e3306"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e3306src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> De stem van Selma, dat wil zeggen de muziek van het paleis van Fingal. Selma was de +zaal waar de barden bijeenkwamen. <a class="fnarrow" href="#xd33e3306src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e3316"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e3316src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">2</a></span> Deze verzen maken het referein uit eener oude ballade, waaraan Burns nieuwe verzen +heeft toegevoegd. W. S. <a class="fnarrow" href="#xd33e3316src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e3326"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e3326src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">3</a></span> Ook deze regels behooren tot een oud lied. W. S. <a class="fnarrow" href="#xd33e3326src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e3378"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e3378src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">4</a></span> In een Hooglandsch rijm met betrekking tot Glencairn’s expeditie vindt men: +</p> +<div class="q"> +<div class="nestedtext"> +<div class="nestedbody"> +<div class="lgouter footnote"> +<p class="line">Wij blijven in ’t midden der koolzwarte kraaien, +</p> +<p class="line xd33e226">Wij spannen den boog en wij trekken het zwaard. W. S.</p> +</div> +</div> +</div> +</div><p></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e3392"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e3392src" title="Ga terug naar noot 5 in tekst.">5</a></span> De Oggam is een type van het oude Iersche karakter. De overeenkomst tusschen het Keltisch +en het Punische dialect, op een tooneel bij Plautus gegrond, werd niet opgemerkt voordat +de generaal Valencey zijn meening hierover, lang na Fergus Mac-Ivor, had geopenbaard. +W. S. <a class="fnarrow" href="#xd33e3392src" title="Ga terug naar noot 5 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch1.29" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch1.29.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">NEGEN-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">WAVERLEY’S ONTVANGST IN DE LAAGLANDEN, NA ZIJNE HOOGLANDSCHE REIS.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Het was middag, toen de beide vrienden op den top van Bally-Brough stonden. „Ik moet +niet verder gaan,” zeide Fergus Mac-Ivor, die gedurende de reis te vergeefs gepoogd +had den moed van zijn vriend op te beuren. „Als mijn ondeugende zuster eenig deel +aan uwe neêrslachtigheid heeft, koestert ze toch, geloof dat vrij, hooge gedachten +van u, ofschoon haar tegenwoordige bezorgdheid voor openbare zaken haar belet zich +met een ander onderwerp bezig te houden. Vertrouw me uwe belangen toe; ik zal ze niet +verraden; mits ge die ellendige kokarde niet weer opzet.” +</p> +<p>„Vrees daarvoor niet, na de wijze waarop ze mij ontnomen is. Vaarwel, Fergus, laat +uwe zuster mij niet vergeten!” +</p> +<p>„Nu vaarwel, Waverley! ge zult wellicht spoedig van haar onder een hoogeren titel +hooren gewagen. Ga naar huis, schrijf brieven, win vrienden zoo vele en zoo spoedig +ge maar kunt; er zullen weldra onverwachte gasten op de kust van Suffolk zijn, of +mijn tijdingen uit Frankrijk hebben mij bedrogen<a class="noteRef" id="xd33e3428src" href="#xd33e3428" title="Ga naar noot 1.">1</a>.” +</p> +<p>Dus scheidden de beide vrienden; Fergus keerde naar zijn kasteel terug, terwijl Eduard, +gevolgd door Callum Beg, die in een Laaglandschen rijknecht herschapen scheen, voorttrokken +naar het landstadje **. +</p> +<p>Eduard reisde voort met het pijnlijke en toch niet geheel hopelooze gevoel, hetwelk +scheiding en onzekerheid gewoonlijk in de ziel van een jeugdigen minnaar opwekken. +Ik weet niet of de dames het volle gewicht van den invloed der afwezigheid inzien; +ook acht ik het niet verstandig haar dit te leeren, opdat, evenals de Clelias en Mandanes +van oudtijds, de lust haar niet weer bekruipe om haar minnaars in ballingschap te +zenden. Het is waar, dat de verwijdering denkbeeldig dezelfde uitwerking te weeg brengt, +als met wezenlijke zichtbare dingen geschiedt. Zij verzacht en rondt de voorwerpen +af, en maakt ze dubbel bevallig; al de harde en meer dagelijksche punten van het karakter +ontsnappen aan het oog; en die welke men zich herinnert, zijn de meer treffende trekken, +die van verhevenheid, bevalligheid of schoonheid getuigen. Er zijn zoo wel nevels +in den geestelijken, als in den natuurlijken dampkring, om al hetgeen minder behagelijk +is te omsluieren; en ook gelukkige lichtstralen, met vollen glans vallende op die +partijen, welke bij een schitterende verlichting kunnen winnen. +</p> +<p>Waverley vergat Flora’s vooroordeelen bij de gedachte aan haar grootmoedigheid, en +vergaf haar bijna hare onverschilligheid voor zijn liefde, als hij zich het verhevene +doel voor den geest riep, dat geheel haar ziel scheen te vervullen. Indien haar gevoel +van plicht haar zoo sterk hechtte aan de zaak van een weldoener, waartoe zou ze dan +niet in staat zijn, <span class="pageNum" id="pb156">[<a href="#pb156">156</a>]</span>wat zou haar liefde niet opofferen voor den gelukkigen sterveling, wien het gelukken +mocht die te winnen? Daarop volgde de moeielijke vraag, of hij die gelukkige kon zijn? +– een vraag, welke de inbeelding bevestigend poogde te beantwoorden, door altijd op +te roepen, wat ze tot zijn lof had gesproken; terwijl er nog veel vleiender uitlegging +aan werd toegevoegd, dan de tekst zelf medebracht. Al wat een gewoon gezegde was, +al wat tot de alledaagsche wereld behoorde, smolt weg en verdween in dezen droom der +verbeelding, die slechts, op de voordeeligste wijze, de bevalligheden en grootsche +hoedanigheden in herinnering bracht, welke Flora van de meeste harer kunne onderscheidden; +niet de bijzonderheden welke ze met haar gemeen had. In het kort, Eduard was flink +op weg, om een godin te maken van een hooggestemd, talentrijk en schoon meisje; en +de tijd werd doorgebracht met het bouwen van luchtkasteelen, tot, bij het afdalen +van een steilen heuvel, zijn oog getroffen werd door het aan den voet daarvan gelegen +stadje, of marktvlek **. +</p> +<p>De Hooglandsche beleefdheid van Callum Beg – in het voorbijgaan gezegd, zijn er weinige +volkeren, die op zoo veel natuurlijke beleefdheid kunnen roemen, als de Hooglanders<a class="noteRef" id="xd33e3439src" href="#xd33e3439" title="Ga naar noot 2.">2</a> – had hem niet vergund de mijmeringen van onzen held te storen. Maar, bemerkende +dat hij bij het zien der huizen uit dit gepeins ontwaakte, reed Callum hem dichter +op zijde, en zeide, dat hij hoopte „als ze beneden kwamen, mijnheer toch niets zeggen +zou van Vich Ian Vohr, want het volk daar bestond uit bittere Whigs, de drommel hale +hen!” +</p> +<p>Waverley verzekerde zijn voorzichtigen gids, dat hij op zijn hoede wezen zou; en daar +hij thans, niet het luiden van klokken, maar het slaan van iets als een hamer tegen +den kant van een ouden, morsigen beschimmelden, omgekeerden soepketel hoorde, die +in een open hut hing, van de grootte en gedaante eener papagaaiskooi, opgeslagen ter +versiering van het oosteinde van een gebouw, hetwelk naar een oude schuur geleek, +vroeg hij aan Callum Beg, of het Zondag was? +</p> +<p>„’k Zou ’t niet zoo juist kunnen zeggen – de Zondag komt zelden over den pas van Bally-Brough.” +</p> +<p>Doch toen ze het vlek binnenkwamen, en op de eerste herberg, die zich opdeed, en er +redelijk goed uitzag, aanreden, zagen ze scharen van oude vrouwen met zwarte regenmantels +en roode rokken, uit het gebouw te voorschijnkomen, die gezamenlijk onder het voortgaan, +de verdiensten van den godzaligen jongeling Jabesh Rentowel, behandelden, alsmede +die van het uitverkoren vat, meester Goukthrapple. Zoodra hij dit zag, meende Callum +den meester, dien hij voor het oogenblik diende, te kunnen zeggen, dat het óf de groote +Zondag zelf was, óf de kleine Bewinds-Zondag, dien ze den vastendag noemen.”<a class="noteRef" id="xd33e3447src" href="#xd33e3447" title="Ga naar noot 3.">3</a> +<span class="pageNum" id="pb157">[<a href="#pb157">157</a>]</span></p> +<p>Zij stapten aan den <i>Zevenarmigen Gouden Kandelaar</i> af, die, tot verdere stichting der gasten, voorzien was van een korte Hebreeuwsche +zinspreuk, en werden ontvangen door den Kastelein, een lange, magere, puriteinsche +gestalte, die scheen te aarzelen een onderkomen te verleenen aan lieden die op den +feestdag reisden. Daar hij echter naar alle waarschijnlijkheid bedacht, dat, hij de +macht bezat om hen voor zulk een ongeregeldheid een straf te doen betalen, welke ze +gemakkelijk ontgaan konden, door bij Gregor Duncanson in de <i>Hooglander en de Valkenier</i> hun intrek te nemen, was Ebenezer Cruickshanks zoo toegevend van hen in zijn woning +toe te laten. +</p> +<p>Tot dezen vroomen man richtte Waverley zijn verzoek om hem een gids te bezorgen, met +een paard, om zijn mantelzak naar <span class="corr" id="xd33e3463" title="Bron: Edinburg">Edinburgh</span> te brengen. +</p> +<p>„En van waar komt gij?” vroeg de kastelein uit de <i>Kandelaar</i>. +</p> +<p>„Ik heb u gezegd, waarheen ik gaan wilde. Ik zie niet in dat de gids of zijn paard +iets meer behoeven te weten.” +</p> +<p>„Hm! Hm!” hernam de man uit <i>de Kandelaar</i>, een weinig van zijn stuk gebracht door deze afwijzing. „Het is de algemeene vastendag, +mijnheer, en ik kan in geenerlei vleeschelijken handel treden op zulk een dag, wanneer +het volk zich moet verootmoedigen en de afgedwaalden terug moeten keeren, zoo als +de eerwaarde heer <span class="corr" id="xd33e3475" title="Bron: Goukthrappel">Goukthrapple</span> zegt, en dit te meer, daar, gelijk de dierbare Jabesh Rentowel te recht aanmerkte, +het land treurt over verbrande, geschondene en vernietigde kerkelijke <span class="corr" id="xd33e3478" title="Bron: privilegien">privilegiën</span>.” +</p> +<p>„Mijn beste vriend, als ge mij geen paard en gids kunt bezorgen, zal mijn knecht die +elders zoeken.” +</p> +<p>„Ja wel! uw knecht? – En waarom gaat hij zelf niet verder met u?” +</p> +<p>Waverley bezat slechts weinig van het ongeduld van een Kavalerie-Officier, – ik bedoel +die soort van ongeduld, waaraan ik eens veel verplichting had, bij gelegenheid dat +ik op een postwagen of diligence een militair ontmoette, die beleefdelijk de moeite +op zich nam, om de knechts in herbergen in orde te houden en de rekeningen na te zien. +Iets echter van deze nuttige gave had onze held in den dienst verkregen, en bij deze +onbeschofte uittarting begon het voor den dag te komen. „Hoor eens, vriend, ik ben +hier gekomen om te zoeken wat ik noodig heb, en niet om onbeschaamde vragen te beantwoorden. +Zeg, of ge het mij kunt bezorgen of niet; ik zal in elk geval wel weten, wat mij te +doen staat.” +</p> +<p>Ebenezer Cruickshanks verliet de kamer, eenige onverstaanbare woorden tusschen de +tanden mompelende; maar of ze weigerend of toestemmend waren, kon Eduard, niet juist +onderscheiden. De Kasteleines, een vriendelijke, rustige, werkzame tobster, kwam zijn +bevelen voor het <span class="pageNum" id="pb158">[<a href="#pb158">158</a>]</span>middageten vernemen, maar onthield zich van eenig antwoord betrekkelijk paard en gids +te geven; want de Salische wet, die de vrouwen van de regeering uitsluit, strekte +zich, naar het schijnt, tot de stallen van den <i>Gouden Kandelaar</i> uit. +</p> +<p>Uit een venster, dat op de donkere en nauwe plaats uitzicht had, waar Callum Beg de +paarden verzorgde, hoorde Waverley het volgende gesprek tusschen den slimmen lijfknecht +van Vich Ian Vohr en den Kastelein. +</p> +<p>„Jij komt zeker uit het noorden, jonkman?” begon de laatste. +</p> +<p>„Dat mag je wel zeggen,” antwoordde Callum. +</p> +<p>„En je zult van daag mogelijk een heel end gereden zijn?” +</p> +<p>„Zoo ver dat ik met pleizier een slokje zou willen nemen.” +</p> +<p>„Vrouw, breng eens een borreltje.” +</p> +<p>Hier volgden eenige beleefdheden door de gelegenheid vereischt, waarop de Kastelein +uit den <i>Gouden Kandelaar</i>, na, zoo als hij dacht, het hart van zijn gast, door deze gulle behandeling gestolen +te hebben, zijn onderzoek hervatte. +</p> +<p>„Gij zult aan de overzijde van den Pas niet veel beteren drank vinden?” +</p> +<p>„Ik ben niet van de overzijde van den Pas.” +</p> +<p>„Gij zijt, naar uwe uitspraak, toch een Hooglander?” +</p> +<p>„Neen, ik kom van den kant van Aberdeen.” +</p> +<p>„En is uw meester met u van Aberdeen gekomen?” +</p> +<p>„Wel– toen ik er zelf van daan ben gegaan, ging hij ook,” antwoordde de ondoordringbare +Callum Beg met de meeste koelbloedigheid. +</p> +<p>„En wat soort van heer is hij?” +</p> +<p>„Ik geloof dat hij een van koning Georges staatsambtenaren is; althans hij wil naar +het zuiden gaan, en hij heeft een boel geld, en knort, of dingt nooit om een kleinigheid.” +</p> +<p>„Hij heeft een paard en gids van hier naar <span class="corr" id="xd33e3512" title="Bron: Edinburg">Edinburgh</span> noodig?” +</p> +<p>„Precies, en gij moet hem die terstond bezorgen.” +</p> +<p>„Hm, Hm! Het zal lang niet goedkoop zijn.” +</p> +<p>„Hij ziet op geen stuiver.” +</p> +<p>„Ja wel! Duncan – Hebt ge mij niet gezegd dat ge Duncan of Donald heette?” +</p> +<p>„Neen man – Jamie – Jamie Steenson – heb ik u al gezeid.” +</p> +<p>Deze laatste meesterlijke zet ontwapende meester Cruickshanks, die, ofschoon verre +van voldaan, hetzij over de achterhoudendheid des meesters, of over de wakkerheid +van den bediende, zich tevreden hield met een belasting te leggen op de rekening en +de huur van het paard, om zijn teleurgestelde nieuwsgierigheid te vergoeden. De omstandigheid +dat het een vastendag was, werd niet vergeten, schoon de som het dubbele niet te boven +ging van hetgeen ze naar billijkheid bedragen moest. +</p> +<p>Callum Beg maakte kort hierop, in eigen persoon, de ratificatie van het verdrag bekend, +terwijl hij er bijvoegde, „Die oude Duivel wil zelf met den Duinhé-wassel mederijden.” +</p> +<p>„Dat zal niet heel aangenaam zijn, Callum, en heel veilig ook niet, want onze waard +schijnt iemand te zijn die heel nieuwsgierig is; maar een reiziger moet zich aan zulke +ongemakken onderwerpen. Intusschen, mijn jongen, hier is een kleinigheid voor u, om +op Vich Ian Vohr’s gezondheid te drinken.” +</p> +<p>Callums valkenoog straalde van genoegen op het zien van een gouden <span class="pageNum" id="pb159">[<a href="#pb159">159</a>]</span>guinje, die de laatste woorden vergezelde. Hij haastte zich, met niet zonder een vloek +op de bezwaren van een Saksischen broekzak, of „beurs,” zoo als hij het noemde, zijn +schat op te steken, en vervolgens, alsof hij begreep dat deze goedheid eenige vergelding +van zijn kant vorderde, kwam hij Eduard dicht op zijde, met een uitdrukking in het +gelaat die bijzonder sprekend was, terwijl hij op een half gesmoorden toon er bijvoegde: +„Zoo mijnheer denkt dat die oude helsche Whig van een kerel een beetje gevaarlijk +is, kan men hem gemakkelijk bezorgen.” +</p> +<p>„Op welke wijze?” +</p> +<p>„Ik zou hem zelf,” hernam Callum, „een klein eindje wegs van het dorp kunnen opwachten, +en hem de huid met den <i>Skene-occle</i>, kittelen.” +</p> +<p>„<i>Skene-occle!</i> Wat is dat?” +</p> +<p>Callum knoopte zijn rok los, ligtte den linkerarm op, en wees, met een nadrukkelijken +knik, op het gevest van een kleinen dolk, behendig in de voering van zijn buis verborgen. +Waverley dacht dat hij hem verkeerd begrepen had; hij zag hem stijf aan, en ontdekte +in Callums waarlijk schoon, hoewel verbrand gelaat, juist die uitdrukking van schelmsche +kwaadaardigheid, welke een knaap van dezelfde jaren in Engeland zou hebben vertoond, +bij het plan om een boomgaard te bestelen. +</p> +<p>„Goede Hemel! Callum, zoudt ge den man het leven willen benemen?” +</p> +<p>„Zeker,” antwoordde de jonge woesteling, „en ik denk dat hij al lang genoeg geleefd +heeft, als hij het er op toelegt om brave lieden te verraden, die in zijn herberg +komen om hun geld te verteren.” +</p> +<p>Eduard zag, dat er met <span class="corr" id="xd33e3542" title="Bron: redeneren">redeneeren</span> niets te doen viel, en hield zich dus tevreden met Callum te bevelen, alle plannen +tegen den persoon van Ebenezer Cruickshanks te laten varen; welk bevel de knaap met +groote onverschilligheid scheen aan te hooren. +</p> +<p>„De Duinhé-wassel moet het zelf weten; de oude vent heeft Callum nooit kwaad gedaan. +– Maar hier is een regeltje van het Opperhoofd, dat hij mij verzocht mijnheer te geven, +eer ik terug kwam.” +</p> +<p>De brief bevatte Flora’s dichtregels op het lot van kapitein Wogan, wiens ondernemend +karakter door Clarendon zoo fiks beschreven is. Hij had zich oorspronkelijk in dienst +begeven van het Parlement, maar had die partij verzaakt, bij het ter dood brengen +van Karel I; en vernemende dat de koninklijke standaard door den graaf van Clencairn +en den generaal Middleton was opgestoken in de Schotsche Hooglanden, nam hij afscheid +van Karel II, die toen te Parijs was, stak over naar Engeland, verzamelde een corps +ruiterij in de nabijheid van Londen, en trok dwars door het rijk, dat zoo lang onder +de heerschappij van den overweldiger was geweest, en volbracht zijn marschen met zooveel +kunde, moed en beleid, dat hij zijn handvol paardevolk behouden vereenigde met het +corps Hooglanders, hetwelk zich toen onder de wapens bevond. Na verscheidene maanden, +gedurende welke de krijg onbeslist bleef en waarin Wogans kunde en dapperheid hem +den hoogsten roem verwierven, had hij het ongeluk om gevaarlijk gekwetst te worden, +en daar er geene heelkundige hulp bij de hand was, eindigde op deze wijze zijn korte +maar roemrijke loopbaan. +</p> +<p>De reden lag voor de hand, waarom het sluwe Opperhoofd het voorbeeld van dezen jongen +held onder het oog van Waverley wenschte te brengen, met wiens romanesken aard het +zoo volkomen strookte. Maar zijn eigen brief kwam neêr op een beuzeling, die Waverley +beloofd had <span class="pageNum" id="pb160">[<a href="#pb160">160</a>]</span>voor hem in Engeland te volvoeren, en slechts aan het slot trof Eduard deze woorden +aan: „Ik ben nog boos op Flora, omdat ze ons gisteren haar gezelschap heeft geweigerd, +en daar ik u de moeite geef om deze regels te lezen, ten einde ge uwe beloften onthouden +mocht, om mij het vischtuig en den handboog uit Londen te bezorgen, wil ik haar verzen +op het graf van Wogan hierbij insluiten. Dit, weet ik, zal haar spijten; want, om +de waarheid te zeggen, ik geloof dat ze meer verliefd is op de nagedachtenis van dezen +held, dan zij het waarschijnlijk ooit op eenig levend mensch zal worden, tenzij hij +een soortgelijk pad bewandele. Maar de Engelsche heeren van onzen tijd bewaren hunne +eiken om met het loof er van hunne hertenkampen te overschaduwen, of om hunne verliezen +van éénen avond, bij de speeltafel er mede te herstellen, en roepen ze even zoo min +te hulp, om hunne slapen te omkransen, als om hunne graven te overschaduwen. Laat +mij op een schitterende uitzondering hopen in een dierbaren vriend, wien ik met, vreugd +een dierbaarder naam zou geven.” „Het vers had tot opschrift; +</p> +<div class="lgouter"> +<h4>AAN EEN EIKENBOOM.</h4> +<h4>OP HET KERKHOF TE **, IN DE HOOGLANDEN VAN SCHOTLAND, EN WAARDOOR MEN GELOOFT DAT +HET GRAF WORDT AANGEWEZEN VAN KAPITEIN WOGAN, IN 1629 GESNEUVELD.</h4> +<div class="lg"> +<p class="line xd33e232">Spreid, zinbeeld van oud Britsche trouw, +</p> +<p class="line">Op ’t graf van hem, wiens trouw zoo schittrend uit mocht blinken, +</p> +<p class="line">En waar de dapperheid te vroeg in neêr moest zinken, +</p> +<p class="line xd33e232">Uw koele, zachte, milde schaaûw. +</p> +</div> +<div class="lg"> +<p class="line xd33e232">En gij, die op dit grafbed rust, +</p> +<p class="line">Beklaag u niet, zoo hier, waar Noorderstormen gieren, +</p> +<p class="line">De lucht verweigert om uw heldenterp te sieren +</p> +<p class="line xd33e232">Met bloemen van een milder kust. +</p> +</div> +<div class="lg"> +<p class="line xd33e232">De zoete Mei ontlokt ze aan de aard; +</p> +<p class="line">Maar ach, ze kwijnen reeds bij feller zonnegloeien, +</p> +<p class="line xd33e685">En eer de winterstormen loeien; +</p> +<p class="line xd33e226">Maar is heur broosheid wel uw beeld, en uwer waard? +</p> +</div> +<div class="lg"> +<p class="line xd33e3579">Neen, want te midden van des noodlots felle’ orkaan, +</p> +<p class="line">Zwol des te hooger slechts uw niet te buigen harte, +</p> +<p class="line">En, daar de wanhoop zich vermengde met de smarte, +</p> +<p class="line xd33e3579">Vingt gij, al was ze kort, uw schoone loopbaan, aan. +</p> +</div> +<div class="lg"> +<p class="line xd33e685">Toen zocht ge, op Albijns heuveltop – +</p> +<p class="line">Daar Englands zonen reeds den fellen kamp ontweken – +</p> +<p class="line">Een ruwe krijgerschaar, tot heden onbezweken, +</p> +<p class="line xd33e685">Ter zwaaing van het wraakstaal op. +</p> +</div> +<p><span class="pageNum" id="pb161">[<a href="#pb161">161</a>]</span></p> +<div class="lg"> +<p class="line xd33e3579">Uw dood ging niet gepaard met droef genokte klacht; +</p> +<p class="line">Geen heilig klokgeluid klonk bij uw stervenssponde; +</p> +<p class="line">De in plaid gedoschte Gael vergaarde er zich in ’t ronde, +</p> +<p class="line xd33e3579">En slechts tot lijkzang werd hun pibroch u gebracht. +</p> +</div> +<div class="lg"> +<p class="line xd33e3579">Maar wie, te midden van des voorspoeds zonnelicht, +</p> +<p class="line">Zou aan uw morgen niet met vreugd de voorkeur geven, +</p> +<p class="line xd33e3604">Ver boven een gerekter leven, +</p> +<p class="line xd33e3606">Welks glorie reeds voor d’ avond zwicht? +</p> +</div> +<div class="lg"> +<p class="line xd33e232">Den boom, wien koû noch hitte deert, +</p> +<p class="line">We wijden hem aan u; zijn dosch buigt tot u over; +</p> +<p class="line">Oud Rome omvlocht het hoofd der helden met uw lover, +</p> +<p class="line xd33e3579">Gelijk uws Wogans graf door Albijn wordt vereerd.</p> +</div> +</div> +<p class="first">Wat ook de wezenlijke verdienste van Flora Mac-Ivor’s poëzij moge geweest zijn, de +geestdrift die ze haar had ingeboezemd, was wel geschikt om diepen indruk op haar +minnaar te maken. De verzen werden gelezen – andermaal gelezen – vervolgens in Waverley’s +boezem geborgen – daarna er weder uitgehaald, en regel voor regel herlezen met een +lage, gesmoorde stem, die het genot rekte, even als een Epicurist, door langzaam en +droppelsgewijze den beker te ledigen, het genot van een heerlijken dronk verhoogt. +Het binnenkomen van jufvrouw Cruickshanks, met de prozaïsche mondbehoeften van wijn +en een maaltijd, stoorde ter nauwernood deze mijmering der verliefde verbeelding en +geestvervoering. +</p> +<p>Ten laatste vertoonde zich de lange, lompe gestalte en het onaangename gezicht van +Ebenezer zelven. Ofschoon het jaargetijde zulk een voorzorg niet eischte, was hij +geheel gewikkeld in een wijden jas, met een riem vastgehecht. Deze was van boven voorzien +van een groote kap van dezelfde stof, die, over hoofd en hoed getrokken, beide volkomen +overschaduwde, en beneden de kin toegeknoopt werd. In de hand had hij een zweep, met +een koperen handvatsel. Zijn dunne beenen staken in een paar baggermanslaarzen, aan +de zijden met roestige haken dichtgemaakt. Aldus toegerust, stapte hij tot midden +in het vertrek door, en gaf toen met korte woorden te kennen: „Uw paarden zijn klaar,” +</p> +<p>„Gij gaat dus zelf met mij, kastelein?” +</p> +<p>„Ja, tot Perth, daar zult ge een gids naar <span class="corr" id="xd33e3620" title="Bron: Edinburg">Edinburgh</span> vinden, als ge dien noodig mocht hebben.” +</p> +<p>Dit zeggende, legde hij de rekening, die hij in de hand had, onder Waverley’s oogen, +en vulde te gelijker tijd, zonder eenige uitnoodiging, een glas wijn, dat hij met +vrome zegebeden op hunne goede reis uitdronk. Waverley stond verbaasd over ’s menschen +onbeschaamdheid, maar daar hun samenzijn kort duren, en, naar het scheen, nuttig voor +hem wezen zou, maakte hij er geene aanmerking op, en na zijn rekening betaald te hebben +gaf hij zijn voornemen te kennen, om oogenblikkelijk te vertrekken. Derhalve besteeg +hij Dermid, en verliet den <i>Gouden Kandelaar</i>, gevolgd door de puriteinsche gestalte door ons beschreven, nadat de waard, ten koste +van eenigen tijd en moeite, en met behulp van een steenen trap, tot gemak der reizigers +vlak voor het huis aangebracht, zich op den rug van een langen, zwaar gebeenden, slecht +gevoeden, <span class="pageNum" id="pb162">[<a href="#pb162">162</a>]</span>afgetobden knol had geheschen, terwijl hij Waverley’s mantelzak achter zich geplaatst +had. Schoon niet in een zeer vroolijken luim, kon onze held bezwaarlijk zijn lachen +inhouden over het voorkomen van dezen zijn schildknaap, te meer als hij zich de verbazing +welke zijn persoon en uitrusting op Waverley-Honour zou hebben te weeg gebracht, verbeeldde. +</p> +<p>Eduards lachlust ontging onzen waard uit den <i>Gouden Kandelaar</i> niet, die, daar hij de oorzaak volkomen begreep, een dubbele portie zuur bij den +Pharizeschen deesem op zijn aangezicht, voegde, en bij zichzelven besloot, op de een +of andere wijze, den jongen Engelschman duur de minachting te doen betalen, waarmede +hij hem scheen te beschouwen. Ook Callum stond bij de poort, en vermaakte zich openlijk +met Cruickshanks’ belachelijke figuur. Toen Waverley hem voorbij reed, nam hij den +hoed eerbiedig af, en, terwijl hij den stijgbeugel naderde, drukte hij hem op het +hart: „Toch vooral op zijn hoede te wezen, dat de oude Whig hem geen streek speelde.” +</p> +<p>Waverley bedankte hem nogmaals, zeide hem vaarwel, en reed vlug voort, verre van rouwig +dat hij buiten het bereik van de uitjouwende kinderen was, die het uitgilden toen +ze den ouden Ebenezer zagen rijzen en dalen in zijn stijgbeugels, om het stooten te +vermijden, door een harden draf op den slechtbestraten weg veroorzaakt. Het dorp lag +dan ook spoedig eenige mijlen achter hen. +</p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e3428"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e3428src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> De opgewonden Jacobieten hielden gedurende de aan gebeurtenissen zoo rijke jaren 1745–46 +de gemoederen hunner partij in spanning door geruchten omtrent landingen uit Frankrijk, +ten behoeve van den ridder van St. George. W. S. <a class="fnarrow" href="#xd33e3428src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e3439"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e3439src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">2</a></span> De Hooglander, van vroeger dagen, bezat altijd een hoogen dunk van zijn beleefdheid, +en was er gestadig op uit dengene met wien hij omging, daarvan te overtuigen. Zijne +gesprekken vloeiden altijd over van beleefdheden en complimenten, en de gewoonte om +wapenen te dragen, zoomede de omgang met hen, die dat eveneens deden, maakten het +allerwenschelijkst dat ze in hun onderling verkeer de hoogst mogelijke beleefdheid +in acht namen. W. S. <a class="fnarrow" href="#xd33e3439src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e3447"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e3447src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">3</a></span> De Presbyterianen vieren den sabbath, dien ze den Zondag noemen, met joodsche gestrengheid; +maar ze hebben van de Roomsch-Katholieke plechtigheden er rog een overgehouden. Dit +feest is het sacrament van het Heilig Avondmaal, dat slechts eens in het jaar plaats +heeft, en dikwijls in de open lucht, ter herinnering aan het martelaarschap der eerste +proselieten van John Knox. De Donderdag en de Zaterdag die den <i>grooten Zondag</i> voorafgaan; zijn heilige dagen, waarop men ten minste eene predikatie bijwoont. De +Donderdag vooral wordt als een soort van Zondag gevierd, en vasten- en biddag genoemd. +De plechtigheid van het Avondmaal wordt in Schotland een „<i>gelegenheid</i>” geheeten, en volgens Burns, wiens satyren tegen de Schotsche kerk bekend zijn, wel +eens een gelegenheid ook tot uitspanning, in plaats van een tot vasten en boetedoening. <a class="fnarrow" href="#xd33e3447src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch1.30" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch1.30.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">DERTIGSTE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">WAARUIT BLIJKT DAT HET VERLIES VAN EEN HOEFIJZER ERNSTIGE GEVOLGEN KAN HEBBEN.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">De houding en manieren van Waverley, maar bovenal de schitterende inhoud van zijn +beurs en de onverschilligheid, waarmede hij die scheen te beschouwen, hielden zijn +reisgezel eenigermate in ontzag, en schrikten hem af van een poging om een gesprek +aan te knoopen. Zijn eigene bespiegelingen werden echter verlevendigd door een aantal +vermoedens en baatzuchtige plannen, die daarmede <span class="corr" title="Bron: onmiddelijk">onmiddellijk</span> in verband stonden. De reizigers reden dus stilzwijgend voort, tot de gids er een +einde aan maakte door de mededeeling, dat zijn „ruin een voorijzer had verloren, en +dat mijnheer zeker zou begrijpen, dat het <i>zijne</i> zaak was.” Dat was, hetgeen de rechtsgeleerden een <i>uitvorschende vraag</i> noemen, die dienen moest om te polsen in hoeverre Waverley geneigd zou zijn om zich +kleine belastingen te laten opleggen. „Mijne zaak!” riep Waverley, die de woorden +van den man verkeerd opvatte. +</p> +<p>„Ongetwijfeld,” antwoordde de kastelein Cruickshanks, „schoon wij daaromtrent geene +opzettelijke bepaling maakten, kan men niet van mij vergen voor de ongelukken in te +staan, die den armen ruin in dienst van mijnheer kunnen overkomen; – niettemin, zoo +mijnheer.…” +</p> +<p>„O, gij wilt zeggen dat ik den smid moet betalen; maar waar zullen wij er een vinden?” +</p> +<p>Baas Cruickshanks, verheugd dat er van den kant zijns tijdelijken meesters geen zwarigheid +gemaakt werd, verzekerde hem daarop, dat <span class="pageNum" id="pb163">[<a href="#pb163">163</a>]</span>Cairnvreckan, een dorp dat ze zoo aanstonds moesten doorkomen, het geluk had van een +uitnemenden hoefsmid te bezitten; „maar daar hij een vroom man was, zou hij voor geen +mensch een spijker slaan op zondag of vastendag, alleen in geval van den uitersten +nood, waarvoor hij altijd zes stuivers per ijzer rekende.” Het belangrijkste gedeelte +der mededeeling, naar het gevoelen van den spreker, maakte echter zeer geringen indruk +op den hoorder. +</p> +<p>Bij het binnenrijden van het dorp Cairnvreckan, ontdekten ze spoedig het smidshuis. +Het diende tevens tot herberg en was twee verdiepingen hoog, terwijl het dak, met +grijze lei bedekt, zich hoogmoedig boven de bevallige hutten, waardoor het omringd +was, verhief. In de nabijgelegene smidse verried niets de sabbaths stilte en rust, +die Ebenezer, uit hoofde der heiligheid van zijn vriend, voorspeld had. Integendeel, +hamers klonken, aambeelden weergalmden, blaasbalgen zuchtten en de geheele toestel +van Vulkaan scheen in volle werking te zijn. Ook was de arbeid van alles behalve vreedzamen +aard, en lang niet wat men een landelijken zou kunnen noemen. De meester-smid, zoo +als zijn uithangbord aankondigde, John Mucklewrath geheeten, benevens twee knechts, +waren druk bezig met het in orde brengen, herstellen en polijsten van oude geweeren, +pistolen en degens, welke, in krijgshaftige wanorde, in en nabij zijn werkplaats verstrooid +lagen. De open loods waarin de smederij zich bevond, was opgevuld met personen, die +af en aan liepen, alsof zij belangrijk nieuws ontvingen en mededeelden; en een enkele +blik op het voorkomen van de menschen, die haastig over straat liepen, of in groepen +bijeenstonden, met ten hemel geslagen oogen en handen, verried, dat eene of andere +buitengewone tijding den publieken geest der burgerij van Cairnvreckan ontroerd had. +„Daar is nieuws,” zeide onze waard uit den <i>Kandelaar</i>, terwijl hij zijn perkamenten gezicht en ontvleeschde neus op een ruwe wijze onder +den hoop vooruit stak – „daar is nieuws, en zoo het mijn Schepper behaagt, zal ik +spoedig op het spoor er van komen.” +</p> +<p>Waverley, wiens nieuwsgierigheid minder groot was dan die van zijn leidsman, steeg +af, en gaf zijn paard aan een jongen, die op een paar schreden afstands stond te luieren. +Het was waarschijnlijk een gevolg van de schuwheid van zijn karakter in zijn vroegste +jeugd; maar zeker gevoelde hij een tegenzin, om zich bij een vreemdeling te vervoegen, +zelfs om een nietsbeteekenende inlichting, zonder vooraf diens gelaat en houding te +hebben opgenomen. Terwijl hij dus rondzag, om den persoon te kiezen, met wien hij +liefst een gesprek zou willen aanknoopen, bespaarde hem het drukke gepraat rondom +hem in zekere mate de moeite van het vragen. De namen van Lochiel, Clanronald, Glengary +en van een aantal andere vermaarde Hooglandsche Opperhoofden, onder welke Vich Ian +Vohr bij herhaling genoemd werd, schenen gemeenzaam in den mond dezer lieden; en uit +de onrust, welke algemeen heerschte, begreep hij gemakkelijk, dat er een inval in +de Laaglanden, aan het hoofd hunner gewapende stammen, óf reeds had plaats gegrepen, +óf ieder oogenblik te duchten was. +</p> +<p>Nog voordat Waverley gelegenheid had om naar eenige bijzonderheden te vragen, drong +een sterk, grof gebouwd wijf, met scherpe gelaatstrekken en omtrent veertig jaar oud, +slordig gekleed en met gloeiend roode wangen voor zoo ver ze niet met smeer en roet +bemorst waren, <span class="pageNum" id="pb164">[<a href="#pb164">164</a>]</span>door de menigte heen; en terwijl ze een kind van omstreeks twee jaar in de hoogte +wierp en weder in haar armen opving, zonder in het minst op zijn angstkreten acht +te geven, zong en gilde ze uit al haar macht: +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">„Kareltje is mijn liev’ling, mijn liev’ling, mijn liev’ing, +</p> +<p class="line">Kareltje is mijn liev’ling +</p> +<p class="line xd33e2500">Die ridder zoo jong.”</p> +</div> +<p class="first">„Hoort ge, wat u nu overkomen zal, gij ellendige Whigsche kerels? Hoort ge wie er +geland is, om uw gesnoef te beteugelen?” +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line xd33e226">„Gij weet niet wat u overkomt, +</p> +<p class="line xd33e226">Gij weet niet wat u overkomt, +</p> +<p class="line">Want al de Macraws zullen komen!”</p> +</div> +<p class="first">De Vulkanus van Cairnvreckan, die zijn Venus in deze dansende Bacchante herkende, +zag haar met een grimmig en dreigend gelaat aan, terwijl sommigen der oudsten van +het dorp zich haastten om tusschenbeide te komen. „Stil, wijfje, is het thans de tijd, +of de dag, om uwe oproerige, ondeugende liedjes te zingen? – een tijd dat de wijn +des toorns zonder vermenging is uitgestort in den beker der rechtvaardige gramschap, +en een dag dat het land getuigen moest tegen het pausdom en de aanhangers der bisschoppen +en kwakers en independentie en suprematie en erastianisme en antinomianisme en de +overige dwalingen der Kerk.” +</p> +<p>„En wat geef ik om ulieden, Whighs!” schreeuwde de helleveeg er tusschen in; „en uw +presbyterianisme, gij hanghoofdige, druiloorige zotten! Wat! Denkt ge dat de Hooglanders +iets om uwe synoden en uwe presbyterianen met al hunne femelarij geven? Wraak over +die schelmen! Menige eerlijke vrouw zal, zoo goed als ik –” +</p> +<p>Hier kwam John Mucklewrath die vreesde dat ze in bijzonderheden van meer persoonlijken +aard zou treden, met zijn mannelijk gezag tusschenbeide; „ga in huis, en wees verd– +(dat ik zulk een zondig woord gebruik) en maak de pap voor het avondeten klaar.” +</p> +<p>„En jij, ellendige suffert,” hernam zijn lieve wederhelft, wier toorn, die tot hiertoe +zonder bepaald doel over de geheele vergadering was uitgestort, op eens in zijn natuurlijke +richting werd afgeleid, „jij staat daar spullen te hameren voor melkbaarden, die ze +nooit tegen een Hooglander durven gebruiken, in plaats van het brood voor uw huisgezin +te verdienen, en het paard te beslaan van dezen knappen jongen heer, die pas uit het +noorden komt! Ik wed, dat hij niet tot de lafbekken van koning George’s volk behoort, +maar een dappere Gordon, of tenminste iemand van dien aard is.” +</p> +<p>Nu keerden zich de oogen der vergadering naar Waverley, die de gelegenheid waarnam, +om den smid te verzoeken, het paard van zijn gids zoo spoedig mogelijk te beslaan, +daar hij zijn reis wenschte voort te zetten; want hij had genoeg gehoord, om hem te +doen begrijpen, dat het gevaarlijk zou zijn, zich lang in het plaatsje op te houden. +Het oog van den smid rustte op hem met een blik van misnoegen en argwaan, die niet +verzacht werd door de drift, waarmede zijn vrouw op Waverley’s verzoek aandrong. „Hoor +je wat de brave heer zegt, dronken doeniet?” +</p> +<p>„En hoe is uw naam, mijnheer?” bromde Mucklewrath. +</p> +<p>„Dat is uwe zaak niet vriend, als ik u slechts voor uw arbeid betaal.” +<span class="pageNum" id="pb165">[<a href="#pb165">165</a>]</span></p> +<p>„Maar het kon wel eens zaak zijn voor den staat om uw naam te weten, mijnheer,” hernam +een oude boer, die sterk naar drank en turfrook stonk; „en ik zou haast denken, dat +wij uwe verdere reis moeten beletten, tot dat gij den heer van de plaats hebt gezien.” +</p> +<p>„Gij althans,” zeide Waverley op hoogen toon, „zult het toch moeielijk en gevaarlijk +vinden, mij tegen te houden als gij geen volmacht vertoonen kunt.” +</p> +<p>Er was een oogenblik van stilte en gefluister onder de menigte. – „Secretaris Murray;” +„Lord Lewis Gordon;” „het kon wel de Chevalier van St. George zelf zijn;” zoodanig +waren de vermoedens, die druk geuit werden en er ontstond blijkbaar een toenemende +geneigdheid om Waverley’s vertrek te verhinderen. Hij deed zijn best om bedaard met +de menschen te praten; maar zijn vrijwillige bondgenoote, jufvrouw Mucklewrath, verijdelde +de kracht zijner betoogen door den vloed harer woorden, terwijl ze zijn partij met +een kwalijk geplaatste hevigheid opnam, die door hen, tegen wie ze gericht was, geheel +en al op rekening van Eduard werd gesteld. „Gij wilt een heer ophouden, die een vriend +is van den Prins;” want ook zij had, ofschoon ze hem daarom met geheel andere oogen +bezag, het algemeene gevoelen betrekkelijk Waverley gedeeld. Ik tart je, hem aan te +raken,” en terwijl ze dit uitgilde, stak ze haar lange en gespierde vingers uit, die +met klauwen waren gewapend, welke geen gier zich had behoeven te schamen, en voegde +er bij: „Ik zal mijn tien geboden in het gezicht zetten van den eersten lummel, die +den vinger op hem durft leggen.” +</p> +<p>„Ga in huis, wijf!” riep de straks genoemde boer, „het was beter, dat gij op uws mans +kinderen pastet, dan dat gij ons hier komt doof schreeuwen.” +</p> +<p>„<i>Zijne</i> kinderen?” riep de heks weder uit; terwijl ze haar echtgenoot met een grijns van +onuitsprekelijke verachting beschouwde – „<i>zijne</i> kinderen!” +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line xd33e226">„O Jé, was je dood, goede man, +</p> +<p class="line xd33e226">En een groen zoodje op je hoofd, goede man, +</p> +<p class="line xd33e226">Dan troostte ik, met den meesten spoed, +</p> +<p class="line">Mij in mijn weduwschap, met een uit Hooglandsch bloed”</p> +</div> +<p class="first">Dit deuntje, dat een gegrijns van de jongere leden der vergadering uitlokte, putte +het geduld van den beschimpten hoefsmid ten eenemale uit. „De duivel <span class="corr" id="xd33e3705" title="Bron: haal">hale</span> me, of ik sla haar met dezen gloeienden stang op den nek!” riep hij in een vlaag +van toorn, terwijl hij een staaf uit het vuur haalde en wellicht zou hij zijn bedreiging +volvoerd hebben, ware hij niet tegengehouden door een deel der samengeschoolde menigte, +terwijl de overigen hun best deden om het razende wijf met geweld uit zijn tegenwoordigheid +weg te brengen. +</p> +<p>Waverley wilde zich dit oogenblik van verwarring ten nutte maken om te ontsnappen, +maar zijn paard was nergens te vinden. Eindelijk ontdekte hij, op eenigen afstand, +zijn getrouwen reisgezel, Ebenezer, die zoodra hij bemerkt had, welken keer de zaken +schenen te nemen, de beide paarden buiten het gedrang gebracht had. Terwijl hij nog +altijd op het eene gezeten was, en het andere vasthield, antwoordde hij op Waverley’s +luid en herhaald geroep om zijn paard: „Neen, neen, zoo ge geen vriend van de kerk +en den koning zijt, en als zoodanig wordt <span class="pageNum" id="pb166">[<a href="#pb166">166</a>]</span>aangehouden, moogt ge u voor de eerlijke lieden in het land verantwoorden wegens uw +verraad, en ik zal den knol en den mantelzak nemen tot loon en schadevergoeding, daar +mijn paard en ik morgen een dag werk zullen verliezen, behalve de namiddagpreek.” +Eduard, die zijn geduld verloor, en zich van alle kanten ingesloten en door het grauw +voortgestuwd zag, terwijl hij ieder oogenblik persoonlijke mishandeling verwachtte, +besloot te beproeven, hun vrees in te boezemen, en haalde nu een zakpistool voor den +dag, dreigende, aan de eene zijde, iedereen neêr te schieten, die het zou durven wagen +hem tegen te houden, en aan den anderen kant Ebenezer een gelijk lot belovende, als +hij zich met de paarden verroerde. De wijze Partridge<a class="noteRef" id="xd33e3712src" href="#xd33e3712" title="Ga naar noot 1.">1</a> zegt, dat één man met een zakpistool tegen honderd ongewapenden bestand is, omdat, +hoewel hij maar één van de menigte kan treffen, niemand weet, of hij zelf die ongelukkige +niet wezen zal. De groote menigte in Cairnvreckan zou dus waarschijnlijk toegegeven +hebben; ook zou Ebenezer, wiens natuurlijke bleekheid nog drie graden lijkachtiger +geworden was, het niet gewaagd hebben een aldus gegeven bevel te weerstreven, zoo +niet de Vulkaan van het dorp, die verlangde de woede, welke zijn wederhelft had opgewekt, +aan een waardiger voorwerp te koelen, en wel in zijn schik, dat hij zoo iemand in +Waverley vond, op hem toegeschoten ware met de gloeiende ijzeren staaf, en met zooveel +drift, dat het afschieten van zijn pistool, voor Eduard, een daad van zelfverdediging +werd. De ongelukkige man viel; en terwijl Eduard, door natuurlijken schrik over den +afloop, geen tegenwoordigheid van geest bezat, noch om zijn degen te trekken, noch +om zijn andere pistool te lossen, wierp het gepeupel zich op hem, ontwapende hem en +was op het punt om hem zwaar te mishandelen, toen de verschijning van een eerwaardigen +geestelijke, den predikant van het dorp, zijne woede breidelde. +</p> +<p>Deze waardige man (die zoo min een <span class="corr" id="xd33e3717" title="Bron: Goukthrappel">Goukthrapple</span>, als een Rentowel was) handhaafde zijn invloed bij het gemeene volk, daar hij de +praktijk des Christendoms even goed als de afgetrokken geloofsbegrippen predikte, +en werd in hoog aanzien gehouden bij de hoogere standen, hoewel hij weigerde hunne +dwalingen te vleien, door den leerstoel van het Evangelie in een school van heidensche +zedekunde te veranderen. Mogelijk is het aan deze vereeniging van geloof en praktijk +in zijn leer toe te schrijven, dat, ofschoon zijn nagedachtenis een soort van <i lang="fr">époque</i> in de jaarboeken van Cairnvreckan heeft gemaakt, ten gevolge waarvan de dorpelingen, +om iets aan te duiden dat zestig jaar geleden voorviel, nog zeggen, dat het plaats +had in den tijd van den goeden heer Morton, ik nooit in staat ben geweest te ontdekken, +of hij tot de evangelische of tot de gematigde partij in de Kerk behoorde. Ook houd +ik de omstandigheid niet voor zeer gewichtig, daar, volgens mijn eigene herinnering, +de een een Erskine, de ander een Robertson aan het hoofd had<a class="noteRef" id="xd33e3723src" href="#xd33e3723" title="Ga naar noot 2.">2</a>. +<span class="pageNum" id="pb167">[<a href="#pb167">167</a>]</span></p> +<p>De heer Morton was door het afbranden van het pistool, en het toenemende getier rondom +de smidse, verontrust geworden. Zijn eerste zorg, nadat hij de omstanders bevolen +had, zich van Waverley te verzekeren, maar hem niet te mishandelen, bepaalde zich +tot het lichaam van Mucklewrath, waarover zijn vrouw, in een plotselingen omkeer van +gevoel, schreide, jammerde en zich de haren uitrukte, in een toestand, die aan krankzinnigheid +grensde. Den smid oprichtende, was zijn eerste ontdekking, dat hij leefde, en de tweede, +dat hij waarschijnlijk even lang zou leven, alsof hij nooit een pistoolschot had gehoord. +Hij was echter maar ter nauwernood ontsnapt; de kogel had zijn schedel even geraakt, +en hem een paar oogenblikken bedwelmd, wat door den schrik en de verwarring zijner +denkbeelden nog een tijdlang geduurd had. Hij stond thans op om wraak op Waverley +te eischen, en berustte niet zonder moeite in het voorstel van den heer Morton, dat +men hem voor den heer der plaats, die tegelijk vrederechter was, brengen en hem ter +zijner beschikking stellen zou. De overige omstanders stemden in dit voorstel toe; +zelfs vrouw Mucklewrath, die nu wat tot bedaren kwam, gaf kreunende te kennen, – „Zij +wou niets zeggen tegen hetgeen de dominé voorstelde; hij was een beste voor zijn zaak, +en ze hoopte hem nog eenmaal met een fraaien bisschopstabbaard om het lijf te zien; +een vrij wat aangenamer gezicht dan die rokken en mantels uit Geneve, zeg ik maar.” +</p> +<p>Nadat alle oneenigheid op deze wijze uit den weg geruimd was, werd Waverley, begeleid +door al de inwoners van het dorp, die niet bedlegerig waren, naar het heerenhuis van +Cairnvreckan, omstreeks een kwartiertje van daar gelegen, gevoerd. +</p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e3712"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e3712src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> Partridge is een der koddigste personages uit Fieldings onovertreffelijk werk: Tom +Jones. <a class="fnarrow" href="#xd33e3712src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e3723"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e3723src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">2</a></span> De eerwaarde John Erskine, doctor in de godgeleerdheid, een uitstekend Schotsch geestelijke +zoowel door zijn godsdienstige kennis als zijn bijzondere deugden, was het hoofd der +Evangelische partij in de kerk van Schotland, op het tijdstip waarin de beroemde doctor +Robertson, de geschiedschrijver, aan het hoofd der gematigde partij stond. Deze beide +voortreffelijke mannen waren ambtgenooten te <span class="corr" id="xd33e3725" title="Bron: Edinburg">Edinburgh</span>, en, in weerwil van hunne theologische verschillen, leefden zij in de volmaaktste +overeenstemming als vrienden en als predikanten, die dezelfde kerkdienst waarnamen. +W. S. <a class="fnarrow" href="#xd33e3723src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch1.31" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch1.31.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">EEN-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">EEN VERHOOR.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Majoor Melville van Cairnvreckan, een bejaard heer, die zijn jeugd in den krijgsdienst +had gesleten, ontving den heer Morton met veel vriendelijkheid en onzen held met veel +beleefdheid, die evenwel door de dubbelzinnige omstandigheden, waarin Eduard geplaatst +was, gedwongen en koel was. +</p> +<p>Nadat men de kwetsuur van den smid had onderzocht, en bemerkte dat ze inderdaad van +weinig beteekenis scheen te zijn, en dewijl de omstandigheden, waaronder ze toegebracht +was, de daad tot een bloot middel van zelfverdediging hadden gemaakt, begreep de Majoor +de zaak als afgedaan te mogen beschouwen, indien Waverley hem een kleine som voor +den gewonde ter hand stelde. +</p> +<p>„Ik wenschte wel, mijnheer,” ging de majoor voort, „dat mijn verplichting hier ophield; +maar ik mag niet nalaten eenig nader onderzoek <span class="pageNum" id="pb168">[<a href="#pb168">168</a>]</span>te doen naar het oogmerk van uwe reis door deze streken, in dezen ongelukkigen en +onrustigen tijd.” +</p> +<p>Thans trad Ebenezer Cruickshanks voor, en deelde den magistraat alles mede, wat hij +wist of vermoedde, uit Waverley’s achterhoudendheid en Callum Beg’s ontduikende antwoorden. +Hij wist, zeide hij, dat het door Eduard bereden paard aan Vich Ian Vohr behoorde, +ofschoon hij Eduards vorigen knecht dit niet had durven zeggen, uit vrees dat hij +den een of anderen nacht huis en stallen boven zijn hoofd zou zien afbranden, door +dat goddelooze ras, de Mac-Ivors. Hij besloot met zijn eigene diensten aan Kerk en +Staat op te vijzelen, daar hij, in Gods hand, het middel geweest was, (zoo drukte +hij zich zedig uit) om dezen verdachten en gevaarlijken boosdoener aan te houden. +Hij liet niet na zijn hoop te kennen te geven op toekomende vergelding en dadelijke +vergoeding voor verlies van tijd, en zelfs van goeden naam, dewijl hij ten beste van +den Staat op den biddag had moeten reizen. +</p> +<p>Hierop antwoordde majoor Melville met groote bedaardheid, dat, wel verre van aanspraak +te maken op eenige verdienste in dit geval, kastelein Cruickshanks een zeer zware +boete had af te bidden, omdat hij nagelaten had, ingevolge eener pas uitgevaardigde +proclamatie, aan den naastbijwonenden overheidspersoon verslag te geven van iederen +vreemdeling, die in zijn herberg kwam; dat, daar kastelein Cruickshanks zoo zeer op +godsdienstigheid en getrouwheid aan den Koning snoefde, hij dit gedrag niet aan kwade +gezindheid wilde toeschrijven, maar het slechts daarvoor houden, dat zijn ijver voor +Kerk en Staat in slaap gesust was door de gelegenheid, om een vreemdeling met dubbele +paardenhuur te bezwaren; maar, zich onbevoegd achtende om alleen over het gedrag van +een burger van zoo veel gewicht te beslissen, zou hij dit besparen voor de overweging +der aanstaande assise-zittingen. – Nu zegt onze geschiedenis, voor het tegenwoordige, +niets meer van den waard uit den <i>Kandelaar</i>, dan dat hij teleurgesteld en ontevreden naar huis terugkeerde. +</p> +<p>Hierop beval majoor Melville den dorpelingen zich te verwijderen, met uitzondering +van twee, die den post van gerechtsdienaars waarnamen, en die hij beval beneden te +blijven wachten. Het vertrek werd dus door allen ontruimd, uitgenomen door den heer +Morton, wien de Majoor noodigde te blijven, benevens een soort van handlanger, die +voor klerk speelde, en Waverley zelf. Er volgde een pijnlijke en gedwongen pauze; +tot dat Majoor Melville, terwijl hij Waverley met groot medelijden aanzag, en telkens +een papier, of <i>memorandum</i> raadpleegde, dat hij in de hand hield, verzocht zijn naam te mogen weten. – +</p> +<p>„Eduard Waverley.” +</p> +<p>„Dat dacht ik al; onlangs gediend hebbende bij de ** dragonders, neef van Sir Everhard +Waverley van Waverley-Honour?” +</p> +<p>„Dezelfde.” +</p> +<p>„Mijnheer, het spijt mij zeer, dat deze onaangename plicht mij is tebeurt gevallen.” +</p> +<p>„De plicht, majoor Melville, maakt alle verontschuldigingen overbodig.” +</p> +<p>„Zoo is het, mijnheer! Veroorloof mij dus te vragen, hoe gij uw tijd besteed hebt, +sedert gij, een aantal weken geleden, verlof tot afwezigheid van uw regiment kreegt, +tot op het tegenwoordig oogenblik?” +</p> +<p>„Mijn antwoord op zulk een algemeene vraag moet zich richten naar den aard der beschuldiging, +die ze noodzakelijk maakt. Ik verzoek die <span class="pageNum" id="pb169">[<a href="#pb169">169</a>]</span>te mogen weten, en op welk gezag ik met geweld word tegengehouden, ten einde mij te +verantwoorden?” +</p> +<p>„De beschuldiging, mijnheer Waverley, het spijt mij dit te moeten zeggen, is van hoog +ernstigen aard, en betreft uw goeden naam als soldaat niet minder, dan als onderdaan. +In de eerste plaats wordt gij beschuldigd van muiterij en oproer gezaaid te hebben +onder de manschappen, waarover gij het bevel gevoerd hebt, en hun een voorbeeld te +hebben gesteld van desertie, door uwe afwezigheid van het regiment, in weerwil van +de uitdrukkelijke bevelen uws Oversten. De misdaad, waarvan gij aangeklaagd wordt, +is die van hoogverraad, en het verwekken van oorlog tegen den Koning, het hoogste +vergrijp waaraan zich een onderdaan schuldig kan maken.” +</p> +<p>„En op welk gezag word ik aangehouden, om op zulke afschuwelijke lasteringen te antwoorden?” +</p> +<p>„Op het gezag, dat gij evenmin kunt weigeren te erkennen, als ik te gehoorzamen.” +</p> +<p>Hij overhandigde Waverley een bevelschrift van het hooge gerechtshof van Schotland, +in volkomen vorm: om aan te houden en in verzekerde bewaring te nemen den heer Eduard +Waverley, verdacht van verraderlijke plannen en andere zware misdaden en kwade praktijken. +</p> +<p>De ontsteltenis, door Waverley op deze mededeeling aan den dag gelegd, werd door majoor +Melville toegeschreven aan bewustheid van schuld, terwijl de heer Morton eer geneigd +was er de verrassing der te onrecht verdachte onschuld in te zien. Er was in beide +gissingen iets waars; want ofschoon Eduards hart hem vrijsprak van de misdaden, waarvan +hij beticht werd, overtuigde hem echter eene vluchtige herinnering van zijn gedrag, +dat hij groote moeite zou hebben, om zijn onschuld voor anderen, te bewijzen. +</p> +<p>„Het is een zeer onaangenaam gedeelte van deze onaangename bezigheid,” zeide de majoor, +na een pauze, „dat ik, uit hoofde eener zoo zware verdenking, de papieren moet verzoeken +te zien, welke gij bij u mocht hebben.” +</p> +<p>„Dat kunt gij doen, mijnheer, zonder eenig bezwaar,” zeide Eduard, terwijl hij zijn +zakboek en memoranda op de tafel wierp; „daar is er maar één bij, waarmede ik wel +zou wenschen dat een uitzondering gemaakt werd.” +</p> +<p>„Het spijt mij, mijnheer, dat ik u dit niet mag toestaan,” +</p> +<p>„Dan zult gij het ook zien, mijnheer; doch daar het van geen nut kan wezen, verzoek +ik het terug te mogen hebben.” +</p> +<p>Hij haalde de dichtregels, welke hij dien morgen ontvangen had, uit zijn borst, en +bood ze, met den omslag, aan. De majoor doorlas ze voor zich, en beval zijn klerk +er een afschrift van te maken. Vervolgens wikkelde hij het afschrift in den omslag, +en het voor zich op de tafel leggende, gaf hij het oorspronkelijke, met bedroefden +ernst, aan Waverley terug. +</p> +<p>Na den gevangene, – want zoo moet onze held thans beschouwd worden – zoo veel tijd +tot nadenken te hebben verleend, als hij billijk oordeelde, hervatte majoor Melville +zijn verhoor, terwijl hij aanving met te verklaren, dat daar de heer Waverley zwarigheid +scheen te maken tegen algemeene vragen, hij het onderzoek zoo zeer tot bijzonderheden +zou uitstrekken als de door hem ontvangen berichten slechts veroorloofden. Hij <span class="pageNum" id="pb170">[<a href="#pb170">170</a>]</span>zette dus zijn verhoor voort, terwijl hij den inhoud der vragen en antwoorden, al +gaandeweg, door den klerk liet opschrijven. +</p> +<p>„Was mijnheer Waverley met zekeren Humphry Houghton, onderofficier bij Gardiner’s +dragonders, bekend?” +</p> +<p>„Zeker; hij was wachtmeester bij mijn eskadron, en de zoon van een der boeren van +mijn oom.” +</p> +<p>„Juist, – en bezat uw vertrouwen in hooge mate, benevens veel invloed op zijn kameraden?” +</p> +<p>„Ik had nooit gelegenheid om vertrouwen te schenken aan iemand van zijn soort. Ik +begunstigde Houghton als een knappen, ijverigen borst, en ik geloof dat zijn medesoldaten +hem achting toedroegen.” +</p> +<p>„Maar, gij waart gewoon door dezen man gemeenschap te houden met diegenen uwer manschappen, +welke op Waverley-Honour geworven waren?” +</p> +<p>„Ja! deze arme knapen, die in een regiment, hoofdzakelijk uit Schotten of Ieren bestaande, +waren ingelijfd, hielden zich, bij al hunne kleine verdrietelijkheden, aan mij, en +bezigden natuurlijk hun landsman en wachtmeester om bij zulke gelegenheden hunne belangen +aan mij voor te dragen.” +</p> +<p>„Zijn invloed strekte zich dus in het bijzonder uit over die soldaten, die u, van +uws ooms landgoederen, naar het regiment volgden?” +</p> +<p>„Zonder twijfel! Maar wat doet dit tot ons tegenwoordig oogmerk?” +</p> +<p>„Daar ben ik juist aan toe, en verzoek uw ruiterlijk antwoord. Hebt gij, sedert ge +uw regiment verlaten hebt, eenige briefwisseling, hetzij rechtstreeks of zijdelings, +met dezen wachtmeester Houghton gehouden?” +</p> +<p>„Ik! – ik briefwisseling houden met iemand van zijn rang en betrekking! – En waarom, +vraag ik u, zou ik dat gedaan hebben?” +</p> +<p>„Dat zult ge mij zoo aanstonds zelf verklaren. – Maar hebt ge, bij voorbeeld, niet +aan hem om eenige boeken gezonden?” +</p> +<p>„Gij herinnert mij aan een onbeduidenden last, hem door mij gegeven, omdat mijn knecht +niet lezen kon. Ja, ik herinner mij dat ik hem, door een brief, verzocht heb, eenige +boeken, waarvan ik hem een lijstje zond, uit de kast te nemen, en mij naar Tully-Veolan +op te zenden.” +</p> +<p>„Van welken aard waren die boeken?” +</p> +<p>„Het waren bijna enkel boeken van smaak, en bestemd om door een dame gelezen te worden.” +</p> +<p>„Waren er, mijnheer Waverley, geen verraderlijke verhandelingen en pamfletten onder?” +</p> +<p>„Er waren eenige staatkundige verhandelingen bij, die ik nauwelijks inzag. Ze waren +mij gezonden door een gedienstigen vriend, wiens hart meer achting verdient dan zijn +voorzichtigheid, of politiek doorzicht; het schenen dwaze opstellen te zijn.” +</p> +<p>„Die vriend was zekere heer Pembroke, een onbeëedigd geestelijke, de schrijver van +twee verraderlijke werken, waarvan de afschriften onder uwe bagage gevonden werden.” +</p> +<p>„Maar van welke ik op mijn eer als fatsoenlijk man, geen zes bladen las.” +</p> +<p>„Ik ben uw rechter niet, mijnheer Waverley; uw verhoor zal naar elders opgezonden +worden. En nu, om voort te gaan, kent gij een persoon die onder den naam gaat van +Wily Will of Will Ruthven?” +</p> +<p>„Tot op dit oogenblik heb ik nooit zulk een naam gehoord.” +</p> +<p>„Hieldt gij nooit, door zulken of eenigen anderen persoon, gemeenschap met den wachtmeester +Humphry Houghton om hem aan te zetten, met zoo velen zijner kameraden, als hij verleiden +kon hem te volgen – te <span class="pageNum" id="pb171">[<a href="#pb171">171</a>]</span>deserteeren en zich te voegen bij de Hooglanders en andere rebellen, die thans onder +de wapenen zijn onder het bevel van den jongen Pretendent?” +</p> +<p>„Ik verzeker u niet alleen geheel onschuldig te zijn aan het verraad, dat gij mij +daar te laste legt, maar het ook van ganscher harte te verfoeien; ja, inderdaad ik +zou mij aan zulk een verraad niet willen schuldig maker, zelfs niet om een troon te +winnen, voor mij zelven, of voor wien ook ter wereld.” +</p> +<p>„Wanneer ik echter dezen omslag beschouw, die het handschrift van een dier misleide +heeren is, welke thans tegen de regeering onder de wapens zijn, benevens de daarin +besloten verzen, dan kan ik niet nalaten eenige overeenkomst te vinden tusschen het +plan, waarvan ik gesproken heb, en de heldenfeiten van Wogan, welke de schrijver schijnt +te verwachten dat gij navolgen zult.” +</p> +<p>Waverley was getroffen door dit toeval, maar beweerde, dat de wenschen of verwachtingen +van de briefschrijvers niet moesten beschouwd worden als bewijzen eener beschuldiging, +die verder geen grond had. +</p> +<p>„Maar, zoo ik wel onderricht ben, hebt ge uw tijd, gedurende uw afwezigheid van het +regiment, gesleten, deels onder het dak van dit Hooglandsch Opperhoofd, deels onder +dat van den heer Bradwardine van Bradwardine, die voor deze ongelukkige zaak ook de +wapens opgenomen heeft.” +</p> +<p>„Ik zal dit niet ontveinzen; maar ten stelligste ontken ik, dat ik zelfs in de verste +verte bekend was met iets van hunne oogmerken tegen het Bewind.” +</p> +<p>„Gij zult echter, naar ik veronderstel, niet willen ontkennen, dat ge uw gastheer +Glennaquoich vergezeld hebt bij een rendez-vous, waar, onder voorwendsel van een algemeene +jachtpartij, de meeste medeplichtigen aan het verraad vergaderd waren, om maatregelen +te beramen voor den opstand?” +</p> +<p>„Ik beken dat ik zulk een bijeenkomst heb bijgewoond; maar ik hoorde of zag er nooit +iets, dat daaraan de bedoeling kon geven, door u opgenoemd.” +</p> +<p>„Van daar hebt ge u, met Glennaquoich en een gedeelte van zijn clan, bij het leger +van den jongen Pretendent gevoegd, en kwaamt, na uwe hulde aan hem betoond te hebben, +terug, om de overigen te oefenen en te wapenen, en ze met zijn benden te vereenigen, +op hun weg naar het zuiden.” +</p> +<p>„Ik heb nooit met Glennaquoich zulk een tocht gedaan. Ik heb zelfs nooit gehoord, +dat de persoon, van wien gij spreekt, in het land was.” +</p> +<p>Thans verhaalde hij de geschiedenis van zijn ongeluk op de jachtpartij, en voegde +er bij, dat hij, bij zijn terugkomst, zich op eens ontzet zag van zijn officiersrang; +dat hij niet wilde ontkennen, toen, voor het eerst, verschijnselen te hebben waargenomen, +welke eene neiging bij de Hooglanders verrieden, om de wapens op te vatten. „Maar,” +zeide hij, „daar ik geen lust had, mij bij hen te voegen, noch eenige reden om langer +in Schotland te blijven, was ik nu op de terugreis naar mijn vaderland, werwaarts +ik opgeroepen word door diegenen, welke recht hebben om mijn gangen te besturen, zoo +als majoor Melville zien kan uit de op tafel liggende brieven.” +</p> +<p>Majoor Melville doorlas nu de brieven van Richard Waverley, van Sir Everhard en Tante +Rachel; maar de gevolgen, die hij daaruit afleidde, <span class="pageNum" id="pb172">[<a href="#pb172">172</a>]</span>verschilden van hetgeen Waverley verwachtte. Zij waren in een ontevredene stemming +over het Bewind opgesteld, en behelsden alles behalve onduidelijke wenken van wraakzucht; +en die van de arme Tante Rachel, welke de rechtvaardigheid van de zaak der Stuarts +ronduit beweerde, werd beschouwd als een onbewimpelde bekentenis van dat waarop de +anderen het slechts waagden een toespeling te maken. +</p> +<p>„Veroorloof mij nog éene vraag, mijnheer Waverley! ontvingt ge niet, bij herhaling, +brieven van uw Overste, waarin hij u waarschuwde en beval op uw post terug te keeren, +en u tevens bekend maakte, dat men uw naam bezigde, om ontevredenheid onder de krijgslieden +te verspreiden?” +</p> +<p>„Nooit, majoor Melville. Eén brief, het is waar, ontving ik van hem, die in beleefde +uitdrukkingen zijn wensch bevatte, dat ik mijn verloftijd anders zou besteden, dan +in een aanhoudend verblijf op Bradwardine, waaromtrent ik beken van oordeel geweest +te zijn, dat dit zijne zaken niet waren; en eindelijk heb ik nog, op denzelfden dag +dat ik mijn ontslag in de courant las, een brief van kolonel Gardiner ontvangen, waarin +hij mij gelastte mij bij het regiment te voegen; een bevel hetwelk ik, uithoofde van +mijne, reeds vermelde en verklaarde afwezigheid, te laat ontving om er gevolg aan +te kunnen geven. Zoo er tusschenbeide nog eenige brieven zijn geweest, en, op grond +van kolonel Gardiner’s edel karakter, houd ik dit voor waarschijnlijk, zijn ze mij +nooit ter hand gekomen.” +</p> +<p>„Ik heb vergeten te vragen, mijnheer Waverley, naar een onderwerp van minder belang, +maar waarvan in het openbaar, tot uw nadeel gesproken is. Men heeft gezegd, dat, toen +er bij zekere gelegenheid een verraderlijke toast was ingesteld, ten aanhoore en in +tegenwoordigheid van u, officier in dienst van Zijn Majesteit, gij zijne bestraffing +aan iemand anders uit het gezelschap overliet. Dit, Mijnheer, kan geen bezwaar tegen +u worden bij een Hof van Justitie; maar, indien, gelijk men mij gezegd heeft, de Officieren +van uw regiment een opheldering van zulk een gerucht vorderden, kan ik, als man van +eer en als soldaat, niet nalaten verbaasd te staan, dat ge hun die niet gegeven hebt.” +</p> +<p>Dit was te veel. Van alle zijden aangevallen en in ’t nauw gebracht door beschuldigingen, +waarin de grofste onwaarheden vermengd waren met eenige feiten, die daaraan ingang +verschaften, – alléen, zonder vriend en in een vreemd land, gaf Waverley zijn leven +en eer zoo goed als prijs, en het hoofd op zijn hand latende zakken, weigerde hij +ronduit op eenige vraag meer te antwoorden, daar het eerlijk en oprecht verslag, dat +hij reeds gegeven had, slechts diende om wapenen tegen hem in handen te geven. +</p> +<p>Zonder eenige verwondering of ongenoegen te laten blijken, bij het veranderen van +Waverley’s houding, ging majoor Melville bedaard voort met nog een aantal andere vragen +tot hem te richten. „Wat baat het mij u te antwoorden?” zeide Eduard kortaf. „Gij +schijnt overtuigd van mijn schuld, en bezigt ieder door mij gegeven antwoord tot een +steun voor het gevoelen door u opgevat. Verheug u dan daarmede, en martel mij niet +langer. Zoo ik in staat ben tot de lafheid en het verraad, waarvan ge mij beschuldigt, +ben ik niet waardig geloofd te worden, welk antwoord ik ook geven moge. Verdien ik +daarentegen uw verdenking niet – en God en mijn geweten getuigen, dat dit het geval +is – dan zie ik niet, waarom ik, door mijn oprechtheid, mijn beschuldigers wapens +tegen mij in handen zou geven. Er bestaat geen reden voor mij, <span class="pageNum" id="pb173">[<a href="#pb173">173</a>]</span>om een enkel woord meer te antwoorden.” En hij bleef op nieuw vertoornd en onverzettelijk +zwijgen. +</p> +<p>„Sta mij toe,” zeide de Majoor, „u aan éene reden te herinneren, die u misschien het +nut zal doen opmerken eener oprechte en openhartige bekentenis. De onervarenheid der +jeugd, mijnheer Waverley, stelt haar bloot aan strikken van meer ondernemende en listige +lieden; en éen uwer vrienden ten minste – ik bedoel Mac-Ivor van Glennaquoich – staat +aangeschreven als tot de laatste soort van lieden te behooren; even als ik, wegens +uw blijkbare openhartigheid, jeugd en onbekendheid met de zeden der Hooglanders, geneigd +ben u onder die van de eerste te rangschikken. In zulk een geval kan een verkeerde +stap of misslag, gelijk de uwe, die ik mij gelukkig zal rekenen als onwillekeurig +te mogen beschouwen, vergiffenis verkrijgen, en gaarne zou ik daarbij als bemiddelaar +optreden. Maar daar ge noodwendig bekend moet zijn met de sterkte dergenen in het +land, die de wapens hebben opgevat, met hunne middelen en hunne ontwerpen, kan ik +niet anders dan verwachten, dat gij deze voorspraak van mijn zijde wel zult willen +verdienen, door een eerlijke en volledige opgaaf van alles, wat hieromtrent ter uwer +kennis gekomen is. In dit geval meen ik te kunnen beloven, dat een zeer kortstondige +beperking uwer persoonlijke vrijheid het eenige kwade gevolg zal zijn, dat uit uwe +deelname in die ongelukkige zaak ontstaan kan.” +</p> +<p>Waverley luisterde met groote bedaardheid tot op het einde dezer aanspraak, waarna +hij, opspringende van zijn stoel, antwoordde met eene kracht, waarvan hij tot nog +toe geen blijk had gegeven: „majoor Melville, daar dit uw naam is, tot hiertoe heb +ik uwe vragen met oprechtheid beantwoord, of met gematigdheid afgewezen, want ze betroffen +mij alleen; maar, daar ge u vermeet mij laag genoeg te achten, om een aanbrenger van +anderen te worden, die mij – wat ook hun staatkundig wanbedrijf moge wezen – ontvingen +als gast en als vriend, zoo verklaar ik u, dat ik uwe vragen beschouw als een hoon, +oneindig meer beleedigend dan uwe lasterlijke verdenkingen, en dat, daar mijn ongeluk +mij slechts woorden vergunt om u mijn gevoeligheid te openbaren, gij mij eer het hart +uit de borst zult rukken, dan een enkel woord over zaken, waarmede ik niet bekend +kon worden, tenzij ze in het volle vertrouwen der argelooze gastvrijheid mij medegedeeld +werden. +</p> +<p>De heer Morton en de Majoor keken elkander aan, en de eerste, die onder den loop van +het onderzoek bij herhaling gekweld was geweest, door een aandoening van verkoudheid, +nam de toevlucht tot zijn snuifdoos en zakdoek. +</p> +<p>„Mijnheer Waverley,” zei de Majoor, „mijn tegenwoordige betrekking verbiedt mij zoowel +te beleedigen als mij beleedigd te achten, en ik wil geen woordenwisseling voortzetten, +die op een van beide zou uitloopen. Het spijt mij een bevelschrift te moeten teekenen, +om u in bewaring te houden; maar dit huis zal, voor het tegenwoordige, uwe gevangenis +zijn. Ik vrees u niet te zullen kunnen overhalen, om deel aan onzen avondmaaltijd +te nemen? – Eduard schudde het hoofd; – maar ik zal ververschingen in uw kamer doen +bezorgen.” +</p> +<p>Onze held boog en begaf zich, onder bewaring van de dienaars der justitie, naar een +fraai, schoon klein vertrek, waar hij alle ververschingen afwijzende, zich te bed +wierp; en, versuft onder de kwellingen en vermoeienissen van dezen jammerlijken dag, +in een diepen en zwaren <span class="pageNum" id="pb174">[<a href="#pb174">174</a>]</span>slaap zonk. Dit was meer dan hij had kunnen verwachten; maar men verhaalt immers van +de Noord-Amerikaansche Indianen, dat zij aan den martelpaal wel eens in slaap vallen, +als voor een oogenblik de folteringen gestaakt worden, tot het vuur weder wordt aangestookt +om hen wakker te houden. +</p> +</div> +</div> +<div id="ch1.32" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch1.32.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">TWEE-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">EEN GESPREK EN DE GEVOLGEN DAARVAN.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Majoor Melville had den heer Morton, bij zijn verhoor van Waverley, doen blijven, +zoowel omdat hij begreep dat zijn geoefend verstand, gevoegd bij zijn erkende Koningsgezindheid, +hem van dienst zou kunnen zijn, als omdat het aangenaam was, een getuige, wiens eerlijkheid +en waarheidsliefde boven alle verdenking verheven waren, te hebben bij een zaak waarmede +de eer en veiligheid van een jong Engelschman van hoogen rang en familie, den aanstaanden +erfgenaam van een groot fortuin op het spel stonden. Hij wist dat men iederen stap +streng zou nagaan, en het was zijn voornaamste streven de rechtvaardigheid en vlekkeloosheid +van zijn eigen gedrag buiten alle mogelijke verdenking te houden. +</p> +<p>Toen Waverley zich verwijderd had, zetten de Majoor en de Predikant van Cairnvreckan +zich zwijgend aan hun avondmaaltijd neder. Zoolang de knechts hen bedienden, wilde +geen van beide een woord zeggen over de zaak, waarmede zij geheel vervuld waren, hoewel +zij het evenmin gemakkelijk vonden, over iets anders te praten. +</p> +<p>Waverley’s jeugd en blijkbare openhartigheid staken zeer af bij de verdenking die +op hem rustte; en hij bezat een soort van naïveteit en vrijmoedigheid, welke eigen +scheen aan iemand die met de doolhoven der staatkundige kuiperijen nog geheel onbekend +was, – wat niet weinig ten zijnen voordeele pleitte. +</p> +<p>Beide dachten over de bijzonderheden van het verhoor na, en beschouwden ze in het +licht van hun eigene meeningen. Beide waren mannen van een vlugge en scherpzinnige +bevatting, en beide even goed in staat, om verschillende argumenten aan te halen en +daaruit de noodzakelijke gevolgen af te leiden. Maar het groote verschil dat er bestond +in den aard hunner bezigheden en in de wijze waarop zij opgevoed waren, bracht dikwijls +een niet minder groote verscheidenheid te weeg, wanneer zij hunne gevolgtrekkingen +op aangenomen veronderstellingen grondden. +</p> +<p>Majoor Melville had een gedeelte van zijn leven bij het leger en in vestingen doorgebracht; +was ambtshalve waakzaam en door de ondervinding voorzichtig geworden; had veel kwaads +in de wereld gezien en was dus, schoon zelf een eerlijk magistraat en een braaf man, +in zijn oordeel over anderen dikwijls maar al te streng. De heer Morton, daarentegen, +had de letterkundige studiën op de hoogeschool, waar hij bij al zijn medeleerlingen +en leermeesters geacht was, vaarwel gezegd voor zijn rustig en kalm beroep, waar hij +slechts weinig gelegenheid had om kwaad op te merken, terwijl hij er nooit bij stil +stond, dan om tot berouw en verbetering aan te sporen. Zijn gemeenteleden beantwoordden +den liefderijken ijver dien hij te hunnen behoeve aan den dag legde met liefde en +<span class="pageNum" id="pb175">[<a href="#pb175">175</a>]</span>eerbied, gelijk zij steeds voor hem trachtten te bedekken, wat ze wisten dat hem het +grootste verdriet zou veroorzaken: het verzaken van de plichten, die het zijne roeping +was aan te kweeken. Daarom was het een algemeen zeggen in de nabuurschap, dat de Majoor +in zijn dorp alleen het kwade, en de Predikant, schoon men van beide mannen evenveel +hield, alleen het goede kende. +</p> +<p>Ook onderscheidde zich de predikant van Cairnvreckan door liefde tot de letteren, +ofschoon hij deze beneden zijn kerkelijke studiën en plichten stelde, en dit had aan +zijn geest, in vroeger dagen, een tintje van het romaneske gegeven, hetwelk ten gevolge +van latere gebeurtenissen in het dagelijksch leven niet geheel was verloren gegaan. +Het vroegtijdig verlies eener beminnelijke jonge vrouw, die hij uit liefde gehuwd +had, en die spoedig in het graf gevolgd werd door een eenig kind, strekte, zelfs in +den loop der jaren, om zijn aangeboren zachten en nadenkenden aard in het een en ander +nog meer te bevestigen. Het is dus niet te verwonderen dat zijn gewaarwordingen, bij +de tegenwoordige gelegenheid, aanmerkelijk verschilden van die van den strengen tuchtmeester, +den nauwgezetten ambtenaar en den man die weinig vertrouwen in de menschen stelde. +</p> +<p>Toen de bedienden zich verwijderd hadden, duurde het zwijgen van beide zijden voort; +totdat majoor Melville, terwijl hij zijn glas vulde, en den heer Morton de flesch +toeschoof, aldus het gesprek begon: +</p> +<p>„Een jammerlijke zaak, mijnheer Morton; ik vrees dat dit jonge mensch zich een strop +om den hals heeft geworpen.” +</p> +<p>„God geve van neen!” antwoordde de geestelijke. +</p> +<p>„Van harte, amen!” hernam de Majoor, „maar ik verbeeld me, dat zelfs uw barmhartige +logica de conclusie bezwaarlijk ontkennen zal.” +</p> +<p>„Zeker, majoor, na al wat wij heden avond gehoord hebben, zie ik niet in waarom we +niet zouden hopen dat dit ongeluk voorkomen moge worden.” +</p> +<p>„Waarlijk? – Maar, mijn goede dominé, gij zijt een van diegenen, die op iederen misdadiger +het <i lang="la">benefictum clericorum</i> wel zoudt willen toepassen<a class="noteRef" id="xd33e3860src" href="#xd33e3860" title="Ga naar noot 1.">1</a>.” +</p> +<p>„Zonder eenigen twijfel zou ik dat: genade en lankmoedigheid zijn de gronden der leer, +die ik geroepen ben te verkondigen.” +</p> +<p>„Uit een godsdienstig oogpunt, behelst deze leer waarheid; maar het verleenen van +genade aan een misdadiger kan een groote onrechtvaardigheid jegens de maatschappij +zijn. Ik spreek niet van dezen jongen man in het bijzonder. Ik hoop van harte dat +hij zich zal kunnen zuiveren, want zijn zedigheid bevalt me, zoowel als zijn gevoel +van eigen waarde, Maar ik vrees, dat hij in den strik geloopen is.” +</p> +<p>„En waarom? Honderden misleide edellieden zijn thans tegen het Bewind onder de wapens; +velen, ongetwijfeld, ten gevolge van beginselen, door opvoeding en vroeg ingezogen +vooroordeel met den naam van vaderlandsliefde en heldendeugd verguld; – de Justitie, +als ze hare slachtoffers uit zulk een menigte kiest, (want gewis zullen niet allen +worden uitgeroeid) moet op het zedelijk beginsel zien; – laat hij, wien eerzucht, +of <span class="pageNum" id="pb176">[<a href="#pb176">176</a>]</span>hoop op persoonlijk voordeel ertoe gebracht heeft, om de rust van een welgeordend +Bewind te verstoren, als een slachtoffer der wet vallen; maar voorzeker mag deze jonge +man door de dolzinnige droomen van riddereer en ingebeelde trouw misleid, aanspraak +op genade maken.” +</p> +<p>„Wanneer die droomen van riddereer en ingebeelde trouw in de termen van hoogverraad +vallen, ken ik geen rechtbank ter wereld, beste mijnheer Morton, voor welke ze zich +zouden kunnen vrijpleiten.” +</p> +<p>„Maar ik kan in het geheel niet zien, dat de schuld van dezen jongeling genoegzaam +bewezen is.” +</p> +<p>„Omdat uw goed hart uw gezond verstand benevelt. Let wel. Deze jonkman – afstammende +van een geslacht van erfelijke Jacobieten; zijn oom, het hoofd der Torys in het graafschap +**; zijn vader, een weggejaagde en ontevreden hoveling; zijn leermeester, een onbeëedigd +geestelijke en de schrijver van twee verraderlijke werken – deze jonkman, zeg ik, +treedt in dienst bij de dragonders van Gardiner, terwijl hij met zich een corps jonge +lieden van zijns ooms landgoederen brengt, die geene zwarigheid gemaakt hebben, om +in hunne twisten met hunne kameraden, op hunne wijze uit te komen voor de beginselen, +door hen op Waverley-Honour ingezogen. Voor deze jonge lieden heeft Waverley de meeste +oplettendheid; ze worden van geld voorzien, boven hetgeen een soldaat noodig heeft +en met de krijgstucht bestaanbaar is, en zijn onder het bestuur van een begunstigden +wachtmeester, door wien ze een ongewoon nauwe gemeenschap met hun kapitein onderhouden, +en zich gedragen, als waren ze onafhankelijk van de overige officieren en verheven +boven hunne kameraden.” +</p> +<p>„Dit alles, waarde Majoor, is het natuurlijk gevolg van hunne gehechtheid aan hun +jongen landheer, en omdat ze zich bij een regiment bevinden, hoofdzakelijk in het +noorden van Ierland en in het westen van Schotland geworven, en bij gevolg onder kameraden, +geneigd om met hen te kibbelen, niet slechts als Engelschen maar ook als leden van +de Engelsche Kerk.” +</p> +<p>„Voortreffelijk gesproken, dominé! – Ik wenschte wel dat sommige leden van uwe Synode +u hoorden. – Maar laat mij voortgaan. De jonkman verkrijgt verlof, gaat naar Tully-Veolan +– de beginselen van den baron van Bradwardine zijn tamelijk wel bekend; om er niet +van te gewagen, dat de oom van dezen jongen hem in het jaar vijftien uit den nood +redde; – daar geraakt hij in een twist, waarbij men verhaalt dat hij de uniform die +hij droeg, geschandvlekt heeft. – Kolonel Gardiner schrijft hem, eerst zacht, daarna +scherp; (ik geloof wel, dat gij niet twijfelen zult dat hij het gedaan heeft, daar +hij het zelf zegt) – de officieren van zijn regiment verzoeken hem hun een opheldering +te geven omtrent den twist, waarin hij betrokken is geweest – hij antwoordt noch zijn +overste, noch zijn kameraden. Intusschen worden zijn manschappen oproerig en verzetten +zich tegen de krijgswet, en eindelijk, toen het gerucht van dien ongelukkigen opstand +algemeen wordt, ontdekt men dat zijn begunstigde wachtmeester Houghton en nog een +andere knaap in briefwisseling zijn met een Franschen zendeling, zooals hij zegt, +gevolmachtigd door kapitein Waverley, die, volgens de bekentenis van den man zelven, +hen aanspoort met den troep te deserteeren en zich bij hun kapitein te voegen, die +Prins Karel vergezelt. Intusschen houdt deze kapitein, dit voorbeeld van eerlijkheid, +zich, zoo als hij zelf verklaard <span class="pageNum" id="pb177">[<a href="#pb177">177</a>]</span>heeft, te Glennaquoich, bij den werkzaamsten, geslepensten en meest volslagen Jacobiet +in geheel Schotland op; hij vergezelt hem ten minste op hun berucht jacht-<i>rendez-vous</i>, en ik vrees nog een weinig verder. In den tusschentijd worden hem nog twee brieven +gezonden; in den éen wordt hem kennis gegeven van den oproerigen geest van zijn troep, +terwijl de ander het stellige bevel behelst naar zijn regiment terug te keeren, hetgeen +toch het gezond verstand hem reeds moest hebben voorgeschreven, zoodra hij het oproer +rondom zich het hoofd zag opsteken. Hij antwoordt met eene bepaalde weigering, en +zendt zijn ontslag uit den dienst in.” +</p> +<p>„Hij was reeds uit den dienst ontslagen,” merkte de heer Morton op. +</p> +<p>„Maar hij komt er in dien brief voor uit, hoe het hem spijt, dat men hem reeds was +voorgekomen,” hernam Melville. „Zijn bagage wordt, in zijn garnizoen en op Tully-Veolan, +in beslag genomen, en men vindt er een verzameling van venijnige Jacobietische pamfletten +in, genoegzaam om een geheel land te vergiftigen, behalve nog de ongedrukte pennevruchten +van zijn waardigen vriend en leermeester, den heer Pembroke.” +</p> +<p>„Hij zegt dat hij ze nooit gelezen heeft,” antwoordde de Predikant. +</p> +<p>„In een gewoon geval, zou ik hem gelooven,” vervolgde de magistraatspersoon, „want +ze zijn even dom en pedant wat den vorm betreft, als ze verderfelijk van inhoud zijn. +Maar kunt ge u verbeelden, dat iets anders, dan ingenomenheid met de beginselen, die +ze verkondigen, een Jonkman van zijn jaren zou kunnen bewegen zulke prullen met zich +rond te slepen? Vervolgens, nu er tijding komt dat de oproerlingen in aantocht zijn, +begeeft hij zich op reis, in een soort van vermomming, terwijl hij weigert zijn naam +te zeggen; en, indien die oude dweeper de waarheid spreekt, vergezeld door een allezins +verdachten knaap, en gezeten op een paard, dat bekend staat als het eigendom te zijn +geweest van Glennaquoich, terwijl hij daarenboven brieven bij zich heeft van zijne +familie, die verregaande verbittering tegen het Huis van Brunswijk aan den dag leggen, +en een afschrift van verzen tot lof van zekeren Wogan, die den dienst van het Parlement +verzaakte, om zich bij de Hooglandsche opstandelingen te voegen, toen zij de wapens +voerden tot herstel van het Huis van Stuart, met een korps Engelsche ruiterij – de +volkomen tegenhanger van zijn eigen complot – en opgeroepen met een: <i>Ga en doe gij desgelijks!</i> door dien getrouwen onderdaan en onschadelijken, vreedzamen man Fergus Mac-Ivor van +Glennaquoich, Vich Ian Vohr, en zoo voorts. En eindelijk,” ging majoor Melville voort, +die hoe langer zoo warmer werd, naarmate hij zijn bewijzen uiteenzette, „waar vinden +wij nu dit tweede exemplaar van den kavalier Wogan? Wel, juist op den geschiktsten +weg om zijn voornemen te volvoeren, en den eersten den besten van ’s Konings onderdanen +neêrschietende, die het waagt hem naar zijn bedoelingen te vragen.” +</p> +<p>De heer Morton, zoo als een voorzichtig man betaamt, onthield zich ooit zelfs de minste +tegenbewijzen aan te voeren, daar hij begreep dat ze den ambtenaar van het gerecht +slechts zouden verharden in zijn gevoelen, en vroeg eenvoudig, „wat hij met zijn gevangene +dacht te doen?” +</p> +<p>„Dit is een tamelijk moeielijke vraag als ik den toestand van het land in aanmerking +neem.” +</p> +<p>„Zoudt gij hem, (daar hij zulk een fatsoenlijk jonkman is,) niet hier in uw huis buiten +alle gevaar kunnen houden, tot deze storm overwaait?” +</p> +<p>„Mijn beste vriend, uw huis, noch het mijne, zal lang buiten gevaar <span class="pageNum" id="pb178">[<a href="#pb178">178</a>]</span>zijn, al ware het ook wettig hem hier op te sluiten. Ik heb zoo even vernomen, dat +de Opperbevelhebber, die de Hooglanden binnengerukt is om de opstandelingen op te +zoeken en te verstrooien, hen bij Corryerick geen slag heeft durven leveren, en, met +al de beschikbare macht van het Bewind, noordwaarts optrekt naar Inverness, <span class="corr" id="xd33e3897" title="Bron: John-o-Groath’s">John o’Groath’s</span> House, of de drommel weet waarheen, waardoor de weg naar het Laagland open en onbeschermd +tegen het Hooglandsche leger gebleven is.” +</p> +<p>„Goede Hemel! Is de man een lafaard, een verrader of een stommerik?” +</p> +<p>„Geen van drieën, geloof ik. Hij heeft den moed van een gewoon soldaat, is eerlijk +genoeg, doet wat hem bevolen wordt, maar is evenmin in staat om op zijn eigen verantwoording +te handelen, in omstandigheden van belang, als ik, mijn lieve dominé, om uw kansel +te beklimmen.” +</p> +<p>Deze belangrijke tijding leidde het gesprek natuurlijk, voor eenigen tijd, van Waverley +af; eindelijk evenwel werd het onderwerp weder opgevat. +</p> +<p>„Ik geloof,” zeide majoor Melville, „dat ik dezen jongen man moet medegeven aan een +der afzonderlijke partijen vrijwilligers, die onlangs uitgezonden zijn om de kwalijk +gezinde districten in bedwang te houden. Ze worden nu naar Stirling teruggeroepen, +en een klein korps komt morgen of overmorgen hier langs, onder bevel van den Westlander +– hoe heet hij? – gij hebt hem gezien, en van hem gezegd, dat hij de echte type was +van een van Cromwell’s militaire heiligen.” +</p> +<p>„Gilfillan, de Cameronier. Ik hoop dat de jongen veilig in diens handen zal zijn. +In drift en in het vuur der hartstochten gebeuren er vreemde dingen, in zulk een tijd +als deze; en ik vrees dat Gilfillan tot een aanhang behoort, die vervolging geleden +heeft, zonder daaruit lessen van barmhartigheid te putten.” +</p> +<p>„Hij zal slechts belast worden den heer Waverley naar het kasteel van Stirling over +te brengen; ik zal strenge bevelen geven om hem goed te behandelen. Ik kan inderdaad +geen beter middel bedenken, om hem in veiligheid te brengen, en ik verbeeld mij, dat +gij mij toch den raad niet zoudt geven, om de verantwoordelijkheid op mij te nemen +van hem op vrije voeten te stellen?” +</p> +<p>„Maar gij hebt er niet tegen, dat ik hem morgen eens alleen bezoek?” +</p> +<p>„Neen, stellig niet; uwe denkwijze en karakter staan mij borg. Maar met welk doel +doet gij dat verzoek?” +</p> +<p>„Eenvoudig, om de proef te nemen, of hij er niet toe te brengen is, om mij eenige +omstandigheden mede te deelen, welke hierna kunnen dienen, om zijne schuld te verlichten, +zoo al niet uit te wisschen.” +</p> +<p>Thans scheidden de vrienden en begaven zich ter ruste, beide met ernstige onrust over +den toestand des lands vervuld. +</p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e3860"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e3860src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> Het <i lang="la">benificium clericorum</i> dagteekent van de vroegste tijden. De leden der geestelijkheid, welke misdaad ze +ook bedreven hadden, waren van de doodstraf bevrijd. In het vervolg werd dit privilegie +uitgestrekt tot al wie lezen kon. Maar later bleek de noodzakelijkheid om dit te beperken +en werd het voorrecht alleen in zekere door de Engelsche wetten aangeduide gevallen +erkend. <a class="fnarrow" href="#xd33e3860src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch1.33" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch1.33.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">DRIE-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">EEN VERTROUWDE.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Waverley sleet een onrustigen nacht, terwijl hij door duizenderlei verwarde droomen +gekweld werd. Nauwelijks was hij des morgens ontwaakt, of hij kwam tot volkomene bewustheid +van het gevaar van zijn <span class="pageNum" id="pb179">[<a href="#pb179">179</a>]</span>toestand. Hoe alles eindigen zou, wist hij niet. Misschien zou hij aan een militaire +rechtbank overgeleverd worden, waarvan, te midden van den burgeroorlog, niet verwacht +kon worden, dat zij zeer nauwgezet zou zijn in de keuze harer slachtoffers, of in +het onderzoek der feiten. Ook gevoelde hij zich weinig meer op zijn gemak bij de gedachte, +dat hij terechtgesteld kon worden voor een Schotsch hof van justitie, waar hij wist +dat de wetten en vormen in een aantal opzichten van die van Engeland verschilden, +en waar hem geleerd was te gelooven, hoezeer ook ten onrechte, dat de vrijheden en +rechten der onderdanen minder zorgvuldig werden beschermd. Een gevoel van bitterheid +verhief zich in zijn hart tegen het Bewind, dat hij als de oorzaak beschouwde van +het gevaar, waarin hij gewikkeld was; en inwendig vervloekte hij de nauwgezetheid, +die hem belet had Mac-Ivors uitnoodiging te volgen om hem in het veld te vergezellen. +</p> +<p>„Waarom,” dacht hij in zich zelven, „gebruikte ik niet, als andere mannen van eer, +de eerste gelegenheid, om den afstammeling van Engelands oude koningen en den erfgenaam +van hun troon welkom te heeten? Waarom, +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">Waarom roeide ik terstond niet de oproerplant +</p> +<p class="line">Met wortel uit, en riep verzaakte trouw +</p> +<p class="line">Terug, en zocht Prins Karel op, en wierp +</p> +<p class="line">Mij hem te voet?”</p> +</div> +<p class="first">„Al wat de geschiedenis ons leert van den roem en de verdiensten van het huis van +Waverley, is gegrond op hunne onwrikbare trouw aan het Huis van Stuart. Uit de wijze, +waarop deze Schotsche magistraat de brieven van mijn oom en vader heeft uitgelegd, +blijkt duidelijk, dat ik ze had moeten opnemen als eene uitnoodiging om den weg mijner +voorvaderen te betreden; en het is mijn dwaze onnoozelheid geweest, gevoegd bij de +dubbelzinnige uitdrukkingen, die ze veiligheidshalve bezigden, welke mijn oogen hiervoor +gesloten heeft. Had ik de eerste goede ingeving mijner verontwaardiging gevolgd, toen +ik vernam, dat men mijn eer wilde aantasten, hoe anders zou mijn toestand zijn! Ik +zou dan vrijwillig in de gelederen zijn, strijdende, gelijk mijn voorouders, voor +liefde, recht en roem. En nu ben ik hier, gevangen en verstrikt, ter beschikking van +een achterdochtig, strak en koud mensch, om welligt overgebracht te worden naar een +eenzame, sombere gevangenis, of aan de schande eener openbare terechtstelling te worden +overgegeven. O Fergus, hoe waar blijkt thans uwe voorspelling, en hoe spoedig, hoe +allerspoedigst is ze vervuld!” +</p> +<p>Terwijl Eduard met deze smartelijke overdenkingen vervuld, zeer natuurlijk, ofschoon +juist niet zeer rechtvaardig, den blaam op het regeerende huis wierp, die slechts +aan het toeval, of, ten minste gedeeltelijk, aan zijn eigen onnadenkend gedrag was +toe te schrijven, maakte de heer Morton gebruik van majoor Melville’s verlof, om hem +een morgenbezoek te brengen. +</p> +<p>Waverley’s eerste gevoel en gedachte was, te kennen te geven, dat hij verlangde met +geene vragen of eenig gesprek lastig te worden gevallen; maar hij veranderde van gedachten, +zoodra hij het goedhartig en eerwaardig voorkomen van den geestelijke opmerkte, die +hem reeds voor het dreigende geweld der dorpelingen beschermd had. +</p> +<p>„Ik geloof, mijnheer,” zei de ongelukkige jongeling, „dat ik, in iedere <span class="pageNum" id="pb180">[<a href="#pb180">180</a>]</span>andere omstandigheid, u zoo veel dankbaarheid verschuldigd zou zijn, als mijn leven +waard is; maar mijn geest is zoo geheel verward, ik ben zoo vervuld met hetgeen ik +waarschijnlijk te wachten heb, dat ik u voor uwe tusschenkomst ter nauwernood dank +kan zeggen.” +</p> +<p>De heer Morton antwoordde, „dat, wel verre van eenige aanspraak te komen maken op +zijn erkentelijkheid, het zijn eenige wensch, en het eenige doel van zijn bezoek was, +om middelen te beramen om hem van dienst te zijn. Mijn uitmuntende vriend, majoor +Melville,” ging hij voort, „gevoelt en handelt als krijgsman en openbaar ambtenaar, +door welke banden ik niet gebonden ben; ook kan ik niet altijd instemmen met de begrippen +die hij, misschien met al te weinig toegevendheid omtrent de zwakheden der menschelijke +natuur, schijnt op te vatten.” Hij zweeg een oogenblik, en ging daarna voort: „Ik +dring mij niet op als uw vertrouwde, mijnheer Waverley, met het oogmerk om de eene +of andere omstandigheid te vernemen, waarvan de kennis voor u of anderen nadeelig +zou kunnen wezen; maar ik betuig u dat het mijn vurigst verlangen is, met eenige omstandigheden +bekend te worden, die tot uwe verontschuidiging zouden kunnen strekken. Ik kan u plechtig +verzekeren, dat ze bij mij zullen zijn bewaard als bij een getrouw, en, zoover zijn +vermogens reiken, ijverig behartiger uwer belangen.” +</p> +<p>„Gij zijt, mijnheer, naar ik vermoed, een Presbyteriaansch geestelijke?” – De heer +Morton boog. – „Indien ik mij door de vooroordeelen der opvoeding leiden liet, zou +ik uwe vriendelijke betuigingen, in mijn geval, kunnen wantrouwen; maar ik heb opgemerkt, +dat gelijke vooroordeelen in dit land gevoed worden tegen uwe ambtgenooten van de +Episcopale belijdenis, en ik ben gereed om ze van weerskanten voor ongegrond te houden.” +</p> +<p>„Schande over hem die anders denkt,” zei de heer Morton, „of die kerkbestuur en plechtigheden +voor het onderpand van Christelijk geloof of zedelijke deugd houdt!” +</p> +<p>„Maar,” ging Waverley voort, „ik begrijp niet, waarom ik u zou lastig vallen met het +verhalen van bijzonderheden, waaruit ik, na ze zoo zorgvuldig mogelijk voor mijn geest +teruggeroepen en overdacht te hebben, maar weinig weet op te helderen, van hetgeen +men mij ten laste legt. Ik weet zeker, dat ik onschuldig ben, maar ik zie bezwaarlijk +in, hoe ik hopen kan dàt te bewijzen.” +</p> +<p>„Juist daarom, mijnheer Waverley, waag ik het uw vertrouwen te vragen. Ik heb een +groot aantal kennissen onder de bewoners dezer landstreek, en als het noodig is, kan +dat nog worden uitgebreid. Uw toestand zal, vrees ik, u beletten die noodzakelijke +stappen, tot het verkrijgen van licht of het ontdekken van bedrog te doen, die ik +gaarne voor u zou willen ondernemen; en zoo u mijn pogingen al niet mochten baten, +kunnen ze u althans geen nadeel doen.” +</p> +<p>Waverley was, na eenige minuten nadenkens, overtuigd, dat het stellen van vertrouwen +in den heer Morton, voor zoo ver het hem zelf aanging, noch Bradwardine noch Fergus +zou kunnen schaden, daar beide openlijk de wapenen tegen het Bewind hadden opgevat, +en dat het, zoo de betuigingen van zijn nieuwen vriend zoo goed gemeend waren, als +hij verzekerde, welligt eenigzins nuttig voor hem kon zijn. Hij doorliep daarom kortelijk +de meeste gebeurtenissen, waarmede de lezer reeds bekend is, terwijl hij van zijn +liefde tot Flora, en inderdaad van haar, <span class="pageNum" id="pb181">[<a href="#pb181">181</a>]</span>noch van Rosa Bradwardine in der loop van zijn verhaal zelfs niet in de verte gewaagde. +</p> +<p>De heer Morton scheen bijzonder getroffen door het verslag van Waverley’s bezoek bij +Donald Bean Lean. „lk verheug mij,” zeide hij, „dat gij deze omstandigheid niet aan +den Majoor hebt medegedeeld. Zij is juist geschikt om in een zeer verkeerd licht geplaatst +te worden door dezulken, die geen acht slaan op den invloed welke de nieuwsgierigheid +en een opgewonden verbeelding op het gedrag der jeugd uitoefenen. Toen ik iemand van +uw leeftijd was, mijnheer Waverley, zou een dergelijke halsbrekende tocht (ik vraag +u verschooning voor het woord) onuitsprekelijke bekoorlijkheden voor mij gehad hebben. +Maar er zijn menschen in de wereld, die niet gelooven willen, dat men zich dikwijls +aan gevaar en vermoeienis blootstelt, zonder eenige bepaalde reden, en die bijgevolg +aan daden van anderen beweegredenen toeschrijven, welke geheel en al van de waarheid +afwijken. Deze Bean Lean is door het geheele land als een soort van Robin Hood bekend; +zijn behendigheid en stoutheid maken het onderwerp der vertellingen uit, die men elkander +des winters in het hoekje van den haard doet. Men kan niet ontkennen dat hij talenten +bezit, verre boven den onbeschaafden stand waarin hij zich beweegt; en daar hij niet +zonder eerzucht en niet zeer nauwgezet in zijn handelingen is, zal hij zich, tijdens +deze ongelukkige bewegingen, door alle mogelijke middelen trachten te onderscheiden.” +– De heer Morton teekende thans zorgvuldig op de verschillende bijzonderheden van +Waverley’s zamenkomst met Donald Bean, en de overige omstandigheden, die hij hem medegedeeld +had. +</p> +<p>De belangstelling, die deze brave man aan den dag scheen te leggen in zijn ongeluk, +en vooral het volle vertrouwen, dat hij in zijn onschuld scheen te stellen, brachten +er natuurlijk niet weinig toe bij om Eduards stemming te verzachten, daar de koelheid +van den heer Melville hem op het denkbeeld gebracht had, dat de geheele wereld tegen +hem samenspande, om hem te verpletteren. Hij drukte den heer Morton met warmte de +hand, en, hem verzekerende, dat zijn vriendelijkheid en deelneming zijn hart van een +zwaren last bevrijd hadden, zeide hij dat, wat ook zijn eigen lot wezen mocht, hij +tot een familie behoorde, die zoowel dankbaarheid bezat als de macht om er de bewijzen +van te leveren. De ernst zijner dankbaarheid lokte tranen in de oogen des waardigen +geestelijken, die dubbel belang stelde in de zaak, waarvoor hij vrijwillig zijn diensten +had aangeboden, nu hij het echte, ongeveinsde gevoel van zijn jongen vriend had opgemerkt. +</p> +<p>Eduard vroeg thans, of de heer Morton wist waarheen men hem waarschijnlijk zou overbrengen. +</p> +<p>„Naar het kasteel van Stirling,” antwoordde zijn vriend; „en dit doet mij om uwentwil +genoegen, want de <span class="corr" id="xd33e3947" title="Bron: Goeverneur">Gouverneur</span> is zacht van aard en een man van eer. Maar, ik ben niet zoo gerust over uwe behandeling +onder weg; majoor Melville is, zijns ondanks, verplicht de bewaking van uw persoon +aan iemand anders toe te vertrouwen.” +</p> +<p>„Dat verheugt mij. Ik haat dien koelbloedigen, berekenende Schotschen magistraat. +Ik hoop dat we elkander nooit weêr zullen ontmoeten: hij gevoelt noch deelneming in +mijn onschuld noch in mijn ongeluk; en de versteenende nauwkeurigheid, waarmede hij +iederen vorm der beleefdheid in acht neemt, terwijl hij mij met zijn vragen, zijn +vermoedens en zijn <span class="pageNum" id="pb182">[<a href="#pb182">182</a>]</span>gevolgtrekkingen martelt, was niet minder hatelijk dan de pijnbank der inkwisitie. +Verdedig hem niet, waarde heer, want dat kan ik met geen geduld aanhooren; zeg mij +liever, wie belast zal worden met zulk een belangrijken staatsgevangene, als ik ben?” +</p> +<p>„Ik geloof, dat het zekere Gilfillan wezen zal, een van de secte, waaraan men den +naam van Cameroniers geeft.” +</p> +<p>„Ik heb er nooit van gehoord.” +</p> +<p>„Zij geven voor die nauwgezetter en strenger Presbyterianen te vertegenwoordigen, +welke, in de dagen van Karel II en Jacobus II, weigerden gebruik te maken van de Tolerantie +of Indulgentie, gelijk die genoemd werd, welke aan anderen van dien godsdienst werd +verleend. Zij hielden vergaderingen in het open veld, en daar ze door het Schotsche +Bewind met veel hardheid en wreedheid behandeld werden, vatten ze meer dan eens onder +de regeering dezer beide Koningen, de wapens op. Ze ontleenen hun naam van hun aanvoerder, +Richard Cameron.” +</p> +<p>„Ik herinner het mij. – Maar deed de zegepraal van het Presbyterianisme, bij de omwenteling, +deze secte niet te niet gaan?” +</p> +<p>„In geenen deele; die groote gebeurtenis bleef verre beneden hetgeen ze zich voorstelden; +want ze wilden niets minder dan de Kerk volgens de gronden van het oude Plechtige +Verbond en Covenant inrichten. Inderdaad, ik geloof dat ze niet recht wisten wat ze +wilden; maar daar ze in die dagen vrij talrijk, en niet onbekend waren met de behandeling +der wapens, zoo hielden ze zich bij elkander, als een afzonderlijke partij in den +staat, en hadden, ten tijde der vereeniging van Engeland met Schotland bijna een zeer +onnatuurlijk verbond aangegaan met hunne oude vijanden, de Jacobieten, om dien belangrijken +nationalen maatregel tegen te werken. Sedert dien tijd is hun aantal trapsgewijze +afgenomen; maar men treft nog een menigte van hen in de westelijke landschappen aan, +en verscheidenen, thans beter gezind dan in 1707, hebben de wapens opgevat ten voordeele +van het Bewind. Deze Gilfillan, dien ze „de Bezielde” noemen, is lang een hunner aanvoerders +geweest, en staat thans aan het hoofd eener kleine afdeeling, welke heden of morgen +hier doortrekt, op weg naar het kasteel van Stirling, en majoor Melville is voornemens +u onder die bewaking te laten reizen. Ik zou u wel gaarne aan Gilfillan willen aanbevelen; +maar daar hij al de vooroordeelen van zijn secte met de moedermelk heeft ingezogen, +en hij zelf een geestdrijver is, zou hij weinig acht slaan op het verzoek van een +Erastiaanschen Godgeleerde, gelijk hij mij beleefdelijk heeten zou. – En nu, vaarwel, +jonge vriend; ik moet voor het oogenblik van de toegevendheid des Majoors niet te +veel vergen, opdat hij mij het verlof niet weigere, om u in den loop van den dag nogmaals +een bezoek te brengen.” +</p> +</div> +</div> +<div id="ch1.34" class="div1 last-child chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch1.34.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">VIER-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">DE ZAKEN WORDEN EEN WEINIGJE BETER.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Omstreeks den middag kwam de heer Morton terug, en bracht eene uitnoodiging van den +heer Melville, die den heer Waverley verzocht hem de eer van zijn gezelschap aan het +middagmaal te willen schenken – <span class="pageNum" id="pb183">[<a href="#pb183">183</a>]</span>in weerwil van de onaangename zaak, die hem te Cairnvreckan ophield, en waarvan het +hem innig genoegen doen zou den heer Waverley geheel ontslagen te zien. De waarheid +was, dat door des heeren Mortons gunstig bericht en meening, de denkbeelden van den +ouden krijgsman, aangaande Eduards veronderstelde deelneming aan de muiterij in het +regiment, eenigszins aan het wankelen gebracht waren; en, bij den ongelukkigen toestand +des lands, mocht het bloote vermoeden van niet ingenomen te zijn met het Bewind en +de zucht om zich bij de opgestane Jacobieten te voegen, zoo al schuld, dan toch zeker +geen schande op iemands hoofd laden. Bovendien had een persoon, die het vertrouwen +van den Majoor bezat, hem een tijding gebracht: geheel strijdig met het verontrustende +nieuws van den vorigen avond. Volgens dit tweede, hadden de Hooglanders zich van de +Laaglandsche grenzen teruggetrokken, met oogmerk om het leger op zijn tocht naar Inverness +te volgen. De Majoor was inderdaad verlegen, hoe deze tijding overeen te brengen met +de welbekende bekwaamheden van sommige heeren in het Hooglandsche kamp, maar het was +waarschijnlijk de handelwijze, die weêr aan anderen het aangenaamst wezen moest. Hij +herinnerde zich, dat dezelfde staatkunde hen in het jaar 1715, in het noorden had +opgehouden, en hij voorzag een gelijk einde aan den tegenwoordigen opstand, als bij +die gelegenheid. +</p> +<p>Dit nieuwe bracht hem in zulk een goeden luim, dat hij gereedelijk met des heeren +Mortons voorstel instemde, om eenige beleefdheid te bewijzen aan zijn ongelukkigen +huisgenoot, terwijl hij uit zichzelven de hoop uitdrukte dat deze geheele zaak het +gevolg was van niets anders dan jeugdige opgewondenheid, die met een korte opsluiting +gemakkelijk zou te boeten wezen. +</p> +<p>Het gelukte den vriendelijken bemiddelaar niet zonder moeite zijn jongen vriend over +te halen de uitnoodiging aan te nemen. Hij durfde hem de ware beweegreden zijner handelingen +niet mededeelen, die in het goedhartig verlangen bestond, om zich een gunstig verslag +van Waverley’s zaak, bij den <span class="corr" id="xd33e3971" title="Bron: goeverneur">gouverneur</span> Blakeney, te verzekeren. Uit het hooggevoelige karakter van onzen held maakte hij +op, dat zoo hij deze snaar aanroerde, het slechts op het mislukken van zijn voornemen +zou uitloopen. Hij beweerde uit dien hoofde, dat de uitnoodiging van den Majoor bewees, +dat er in Waverley’s gedrag niets was, hetwelk den krijgsman en man van eer aan verkeerde +uitlegging kon blootstellen, en dat, indien Waverley de hoffelijkheid van den Majoor +van de hand wees, dit ligt zou kunnen opgevat worden als eene bewustheid dat hij deze +vriendelijkheid niet verdiende. In éen woord, hij overtuigde Eduard zoowel van het +gepaste als van het vereerende dat er in gelegen was den Majoor op een vriendschappelijken +voet te ontmoeten, zoodat Waverley zijn geweldigen tegenzin onderdrukte, om andermaal +de koude en vormelijke beleefdheid van den ouden krijgsman te ondervinden en er in +toestemde zich door zijn nieuwen vriend te laten leiden. +</p> +<p>De ontmoeting was vrij stijf en deftig. Maar daar Eduard de uitnoodiging had aangenomen, +en hij zich werkelijk kalmer en meer opgebeurd gevoelde door de vriendelijkheid van +Morton, achtte hij het zijn plicht zich ongedwongen voor te doen, zonder evenwel eenige +hartelijkheid te kunnen betoonen. De Majoor was min of meer een <i lang="fr">bonvivant</i>, en zijn wijn was uitnemend. Hij verhaalde van zijn voormalige veldtochten, en legde +vrij wat kennis van menschen en zaken aan den dag. De heer <span class="pageNum" id="pb184">[<a href="#pb184">184</a>]</span>Morton bezat een schat van bedaarde en prettige opgeruimdheid, welke zelden miste +ieder klein gezelschap te bezielen, waar hij zich op zijn gemak bevond. Waverley, +wiens leven op een droom geleek, gaf spoedig toe aan den indruk van het oogenblik, +en werd de <span class="corr" id="xd33e3981" title="Bron: vrolijkste">vroolijkste</span> van het gezelschap. Hij had altijd veel natuurlijken aanleg voor de conversatie, +ofschoon hij door ontmoediging ligt tot zwijgen werd gebracht. Maar bij deze gelegenheid +maakte hij er zijn werk van, om bij zijn dischgenooten een gunstigen indruk achter +te laten, als van iemand, die, onder zulke onaangename omstandigheden, het ongeluk +met ongedwongen opgeruimdheid wist te dragen. Zijn geest, schoon eerst een weinig +neêrgedrukt, hernam zijn gewone vlucht, en ondersteunde zijn pogingen spoedig naar +behooren. Het drietal bevond zich in zeer druk gesprek, blijkbaar met elkander ingenomen, +en de vriendelijke gastheer drong er op aan, om nog een derde flesch Bourgonje te +nemen, toen het roeren van een trom in de verte gehoord werd. De Majoor, die, te midden +der <span class="corr" id="xd33e3984" title="Bron: vrolijkheid">vroolijkheid</span> van een oud soldaat, de plichten van een overheidspersoon had vergeten, verwenschte, +met een gesmoorden krijgsmansvloek, wat hem tot zijne ambtsbezigheden terugriep. Hij +stond op en begaf zich naar het raam, dat <span class="corr" title="Bron: onmiddelijk">onmiddellijk</span> uitzicht had op den straatweg, en werd daarin door zijn gasten gevolgd. +</p> +<p>De tamboer kwam naderbij, terwijl hij geen geregelden krijgsmansmarsch, maar een soort +van roffel sloeg, gelijk aan dien, waarmede de brandwacht de slapende ambachtslieden +van een Schotsch stadje wekt. Het is het doel dezer geschiedenis iedereen recht te +doen; ik moet dus, om den wille der rechtvaardigheid, van den tamboer zeggen, dat +hij er zich voor uitgaf alle bekende oorlogsmarschen te kunnen slaan, die bij het +Britsche leger in gebruik waren, behalve nog eenige andere vreemde, en dat hij dus +met die van de tamboers van Dumbarton begonnen was, toen hem het zwijgen opgelegd +werd door den bezielden Gilfillan, den aanvoerder der afdeeling, die zijn lieden niet +wilde vergunnen zich naar dit profaan, en zelfs, zoo als hij zeide, vervolgziek getrommel +te bewegen, en den tamboer beval den 119den psalm te slaan. Daar dit de bekwaamheid +van den schaapsvelklopper te boven ging, was hij genoodzaakt zijn toevlucht te nemen +tot een onschuldigen roffel, als een onnoozelen plaatsvervanger voor de gewijde muziek, +die zijn instrument of zijn kunst buiten staat waren voort te brengen. Dit moge een +nietige bijzonderheid schijnen, maar de tamboer in kwestie was niemand anders dan +de stadstrommelslager van het stadje Anderton. En ik herinner mij zijn opvolger nog, +die lid was van dat verlicht lichaam, de Britsche Conventie! Eere dus zijn aandenken! +</p> +<p class="trailer center">EINDE VAN HET EERSTE DEEL.</p> +</div> +</div> +</div> +<div id="pt2" class="div0 last-child volume"> +<h2 class="main center xl">TWEEDE DEEL.</h2> +<div id="ch2.1" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch2.1.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="super">WAVERLEY,<br> +of<br> +ZESTIG JAREN GELEDEN.</h2> +<h2 class="label">EERSTE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">EEN VRIJWILLIGER VAN VOOR ZESTIG JAAR.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Toen majoor Melville het ongewenschte tromgeroffel hoorde, opende hij haastig een +schuifdeur, en trad op een soort van terras, dat zijn huis scheidde van den weg, van +waar de krijgsmuziek zijn ooren getroffen had. Waverley en zijn nieuwe vriend volgden +hem, ofschoon hij misschien hun bijzijn wel kon missen. Spoedig ontwaarden zij een +plechtigen optocht, eerst den trommelslager, vervolgens eene groote vlag, in vier +afdeelingen gescheiden, waarop de woorden<span class="sic">,</span> <span class="sc">verbond, kerk, koning, koningrijken</span> met groote letters te lezen stonden. De persoon, die de eer had het vaandel te dragen, +werd gevolgd door den bevelhebber der afdeeling, een schraal, somber man met een streng +uitzigt, en omstreeks zestig jaar oud. De geestelijke hoogmoed, welke in den kastelein +uit <i>de Kandelaar</i> in een soort van verwaande schijnheiligheid was overgegaan, werd, op het gelaat van +dezen man, verhoogd en overschaduwd door oprechte en ontwijfelbare dweepzucht. Het +was onmogelijk hem te zien, zonder dat de verbeelding hem te midden van een of andere +vreemde <i>crisis</i> verplaatste, waarin godsdienstijver de hoofdrol speelde. Een martelaar aan de paal, +een soldaat in het veld, een eenzaam en verbannen zwerveling, door de kracht en veronderstelde +zuiverheid van zijn geloof getroost over ieder aardsch gemis; misschien een wreedaardige +inquisiteur, even verschrikkelijk in de uitoefening zijner macht, als onbuigzaam in +den tegenspoed; voor al deze rollen scheen dit personaadje bijzonder geschikt. In +weerwil van deze sterke trekken, had hij een gemaakte afgepastheid en deftigheid van +uitdrukking en <span class="pageNum" id="pb188">[<a href="#pb188">188</a>]</span>manieren, die aan het belachelijke grensde; zoodat, naarmate van de stemming waarin +men hem ontmoette, en het licht waarin zich Gilfillan vertoonde, men voor hem gesidderd, +hem bewonderd of om hem gelachen zou hebben. Zijne kleeding was die van een boer uit +de Westelijke graafschappen, wel is waar, van betere stof dan die der laagste standen, +maar in geen opzicht noch naar de mode van den tijd, noch naar die der Schotsche fatsoenlijke +wereld, van welke eeuw ook. Zijne wapenen bestonden in een sabel en pistolen, welke, +wegens hun ouderwetsch maaksel, de nederlaag hadden kunnen bijwonen van Pentland-hill +of van Bothwell-Brigg. +</p> +<p>Hij deed eenige schreden voorwaarts, om majoor Melville te gemoet te treden, en toen +hij plechtig, maar slechts eventjes, zijne geweldige groote en over de oogen hangende +blauwe muts aanraakte, ter beantwoording van den groet des Majoors, die beleefdelijk +zijn kleinen driekanten hoed met gouden zoom had opgeligt, kon Waverley het denkbeeld +niet weêrstaan, dat hij een aanvoerder der Rondhoofden van eertijds aanschouwde, in +gesprek met een van Marlboroughs kapiteins. +</p> +<p>De troep van omstreeks dertig gewapende mannen, die dezen bezielden aanvoerder volgde, +was van tamelijk gemengde soort. Zij droegen de gewone Laaglandsche kleeding van verschillende +kleuren, welke, in tegenstelling met hunne wapens, hun een ongeregeld voorkomen, als +van een oproerigen hoop, gaven: zoo zeer is het oog gewend om eenvormigheid van kleeding +bij een militairen stoet te wachten. In het front bevonden zich eenige mannen, die +blijkbaar de geestdrijverij van hun leidsman deelden, voorzeker vreeselijk in een +strijd, waarbij hun aangeboren moed door godsdienstijver verhoogd werd. Andere liepen +met het hoofd in den nek en stapten als hanen, trotsch op het gewigtige voorrecht +om de wapens te mogen dragen en op de nieuwheid van de positie, terwijl de overigen, +oogenschijnlijk vermoeid door den marsch, hunne ledematen traag voortsleepten, of +van hunne kameraden afdwaalden, om de verfrisschingen te zoeken, die de naburige woningen +en kroegen opleverden. „Zes grenadiers van Ligonier’s,” dacht de majoor bij zichzelven, +terwijl hij een terugblik wierp op zijn eigene militaire loopbaan, „zouden deze knapen +heel spoedig het hazenpad doen kiezen.” +</p> +<p>Terwijl hij den heer Gilfillan echter beleefd groette, verzocht hij te mogen weten, +of hij den brief had ontvangen, dien hij hem op zijn marsch had toegezonden, en of +hij de zorg voor den staatsgevangene, daarin vermeld, tot aan het kasteel van Stirling +kon op zich nemen. „Ja,” luidde het beknopte antwoord van den Cameronischen aanvoerder, +met eene stem die uit de <i>penetralia</i> van zijn persoon scheen voort te komen. +</p> +<p>„Maar uw escorte, mijnheer Gilfillan, is niet zoo sterk, als ik verwacht had.” +</p> +<p>„Een deel van het volk,” hernam Gilfillan, hongerde en dorstte op, den weg, en toefde +tot hunne arme zielen verkwikt waren door het Woord.” +</p> +<p>„Het spijt mij, mijnheer,” antwoordde de Majoor, „dat gij met het verkwikken uwer +lieden niet tot Cairnvreckan gewacht hebt; alles wat mijn huis bevat, is ter beschikking +van mannen, die zich in ’s Konings dienst bevinden.” +</p> +<p>„Ik sprak niet van de verkwikkingen van den uitwendigen mensch,” <span class="pageNum" id="pb189">[<a href="#pb189">189</a>]</span>hernam de andere, terwijl hij majoor Melville aanzag, met iets dat naar een minachtenden +glimlach zweemde, „intusschen dank ik u; maar het volk bleef wachten op den dierbaren +heer Jabesh Rentowel, en het uitspreken van de namiddagspreek.” +</p> +<p>„En hebt gij, mijnheer,” zeide de Majoor, „terwijl de rebellen op het punt staan om +zich over dit landschap te verspreiden, wezenlijk een groot deel van uwe manschappen +bij eene veldpredikatie gelaten?” +</p> +<p>Gilfillan grijnsde op nieuw met minachting, terwijl hij dit dubbelzinnig antwoord +gaf, – „Alzoo zijn de kinderen dezer wereld wijzer dan de kinderen des lichts in hun +geslacht.” +</p> +<p>„Intusschen, mijnheer,” zei de Majoor, „daar gij dezen heer naar Stirling hebt te +brengen, en hem, met deze papieren, in handen van den <span class="corr" id="xd33e4037" title="Bron: goeverneur">gouverneur</span> <span class="corr" id="xd33e4040" title="Bron: Blackeney">Blakeney</span> te leveren, verzoek ik u eenige regelen van krijgstucht in acht te nemen op uw marsch. +Bij voorbeeld, ik zou u raden uwe manschappen meer aaneen gesloten te houden, zoo +dat elk zijn nevenman dekken kan, in plaats van door elkander te loopen als ganzen +op een gemeentewei; en, om niet overvallen te worden, beveel ik u verder aan, een +kleine voorhoede van uw beste manschappen te vormen, met een enkele <i>vidette</i> in het front, zoo dat, als gij een dorp of bosch nadert,” – hier viel de Majoor zichzelf +in de rede – „maar daar ik niet zie, dat gij naar mij luistert, mijnheer Gilfillan, +zoo kan ik mij de moeite besparen, om meer over deze zaak te zeggen. Gij zijt, zonder +twijfel, een beter beoordeelaar van de noodige maatregelen dan ik; maar éen ding hoop +ik, dat gij wel in acht zult nemen, dat gij dezen heer, uw gevangene, met geen gestrengheid +of onbeleefdheid behandelt, en hem aan geen anderen dwang onderwerpt, dan noodig is +om hem te bewaren.” +</p> +<p>„Ik heb mijn lastbrief ingezien,” hernam de heer Gilfillan, „onderteekend door een +waardig en vroom edelman, Willem graaf van Glencairn, en ik zie daarin niet vermeld, +dat ik eenige lasten of bevelen, betreffende mijn handelingen, te ontvangen heb van +majoor William Melville van Cairnvreckan.” +</p> +<p>Majoor Melville werd rood tot achter zijn welgepoederde ooren, die onder zijn nette +militaire pruik voor den dag kwamen, en dit te meer, daar hij bespeurde dat de heer +Morton op hetzelfde oogenblik glimlachte. „Mijnheer Gilfillan,” antwoordde hij met +eenige scherpheid, „ik verzoek tienduizendmaal verschooning, dat ik mij met de zaken +van zulk een gewichtig persoon, als gij zijt, bemoeid heb. Ik dacht evenwel, dat, +daar gij grootgebracht zijt als vetweider, zoo ik het niet mis heb, er gelegenheid +zou kunnen zijn, om u het onderscheid tusschen Hooglanders en Hooglandsch vee te herinneren, +en zoo het gebeuren mocht dat gij een of ander fatsoenlijk man ontmoettet, die den +dienst kende, zou ik mij nog al verbeelden dat, als gij naar hem luisterdet, het u +in het geheel geen kwaad zou doen. Maar ik heb het mijne gezegd, en behoef nog slechts +dezen heer zoo wel aan uwe beleefdheid, als aan uwe hoede aan te bevelen. – Mijnheer +Waverley,” voegde de Majoor er bij, „het smart mij inderdaad, dat wij op deze wijze +moeten scheiden: maar ik vertrouw, dat, zoo gij eens weder in deze streken komt, ik +in staat zal zijn, om Cairnvreckan aangenamer voor u te maken, dan de omstandigheden +bij deze gelegenheid hebben veroorloofd.” +</p> +<p>Dit zeggende, drukte hij onzen held de hand. Morton nam insgelijks <span class="pageNum" id="pb190">[<a href="#pb190">190</a>]</span>een hartelijk afscheid, en nadat Waverley zijn paard bestegen had, met een soldaat +die het aan den toom leidde, en een rij aan weerszijde om zijn ontsnapping te beletten, +begon hij zijn tocht met Gilfillan en zijn troep. Zoolang ze in het dorpje waren werd +hun uitgeleide gedaan door het gejouw der kinderen, en het geschreeuw: „He! kijkt +den Zuidlandschen heer, die men gaat ophangen omdat hij langen Jan Mucklewrath, den +smid, heeft doodgeschoten!” +</p> +</div> +</div> +<div id="ch2.2" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch2.2.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">TWEEDE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">EEN ONVERWACHT VOORVAL.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">De etenstijd in Schotland, zestig jaar geleden, was ten twee ure. Het was dus ongeveer +vier uur op even aangenamen herfstmiddag, dat de heer Gilfillan zijn tocht voortzette, +in de hoop dat, ofschoon Stirling achttien mijlen ver lag, hij in staat zou zijn, +dien avond dáar aan te komen, als men een paar uren van den nacht doormarcheerde. +Hij spande alle pogingen in en trok moedig op, aan het hoofd van zijn volk, terwijl +hij van tijd tot tijd een blik op onzen held wierp, alsof hij verlangde met hem in +dispuut te komen. Eindelijk, buiten staat de verzoeking te wederstaan, vertraagde +hij zijn pas, tot hij naast het paard van zijn gevangene was, en na eenige weinige +schreden stilzwijgend aan zijn zijde gegaan te hebben, vroeg hij op eens: – „Kan je +me ook zeggen, wie de kerel was met den zwarten rok en het gekrulde haar, bij den +heer van Cairnvreckan?” +</p> +<p>„Een Presbyteriaansch geestelijke,” antwoordde Waverley. +</p> +<p>„Presbyteriaan! zeg een ellendige Erastiaan, of liever een vermomde prelatist, – een +begunstiger van die jammerlijke Indulgentie, – een dier stomme honden, die niet kunnen +blaffen; ze geven een gil van verschrikking, een gesnater van troost in hunne predikatiën, +zonder eenigen zin, geur of leven. – Jij bent zeker ook in die kudde opgevoed, naar +ik denk?” +</p> +<p>„Neen, ik ben van de Engelsche Kerk,” zeide Waverley. +</p> +<p>„O, dat is zoo wat hetzelfde,” antwoordde de Covenanter, „en dus geen wonder dat ze +zoo wel met elkander zijn. Wie zou gedacht hebben dat het goede gebouw der Schotsche +Kerk, door onze vaderen in 1642 opgetrokken, door vleeschelijke belangen en het bederf +der tijden, zou zijn verwoest? Ach, wie zou gedacht hebben, dat het gesneden werk +des heiligdoms zoo spoedig zou zijn omvergeworpen!” +</p> +<p>Op deze jammerklacht, die een paar uit het gezelschap met een diepen zucht begeleidden, +achtte het onze held onnoodig iets te antwoorden. Waarop de heer Gilfillan, die wilde +dat hij ten minste een toehoorder, zooal geen tegenspreker zijn zou, met zijn Jerimiade +voortging. +</p> +<p>„En nu, is het te verwonderen, als, door gebrek aan oefening, ten aanzien van de roeping +tot den dienst en de dagelijksche plichten, de predikanten tot zondige toegevendheid +vervallen omtrent patroonaten en vrijheden en eeden en verbonden en andere verderfelijke +dingen? Is het <span class="pageNum" id="pb191">[<a href="#pb191">191</a>]</span>te verwonderen, vraag ik, dat gij, mijnheer, en andere soortgelijke ongelukkige wezens, +u bezig houdt om uw eigen Babel der ongerechtigheid op te bouwen, even als in de bloedige +vervolging- en moorddagen? Ik vertrouw, dat, zoo ge niet verblind waart door de gunsten +en voordeelen, de diensten en genietingen, en ambten en bezittingen dezer booze wereld, +ik u met den Bijbel zou kunnen bewijzen, op welke prullen en vodden gij uw vertrouwen +stelt; en dat uwe koorkleeden, uwe tabbaarden en kerkgewaden slechts afgescheurde +versierselen zijn van de groote hoer, die op de zeven heuvelen zit en uit den beker +des gruwels drinkt. Doch ik twijfel niet, of gij zijt zoo doof als een adder aan dat +oor; ja, gij zijt gevangen door hare betooveringen, en gij drijft handel met hare +koopwaren, en gij zijt dronken door den beker harer ontucht!” +</p> +<p>Hoe lang nog de theologische krijgsman op deze wijze zou zijn uitgevaren, niemand +sparende dan het verstrooide overblijfsel van zijne eigene secte, is geheel onzeker. +Zijn stof was rijk, zijn stem sterk en zijn geheugen onuitputtelijk; zoodat er weinig +hoop bestond dat hij zijn vermaning zou eindigen, voor dat de afdeeling Stirling bereikte, +indien zijn aandacht niet getrokken ware geworden door een marskramer, die zich langs +een zijweg bij hem gevoegd had, en met groote regelmatigheid zuchtte of steunde bij +elke voegzame gelegenheid onder ’s mans leerrede. +</p> +<p>„Maar wie zijt gij toch, vriend?” vroeg de bezielde Gilfillan. +</p> +<p>„Een arme marskramer, die naar Stirling moet, en verzoekt om de bescherming van uwe +manschappen, in deze bange tijden. Och! edele heer! gij bezit een schoone gave ter +nasporing en verklaring van de geheime, och ja, de geheime en onbegrijpelijke oorzaken +van het verval des lands; ja, gij, edele heer, raakt den wortel zelven van het kwaad.” +</p> +<p>„Vriend,” zeide Gilfillan op veel zachter en welwillender toon, dan hij tot hiertoe +gebezigd had, „geef mij zoo’n hoogen titel niet; ik ga niet uit naar de kasteelen +en de dorpen en de vlekken, om de menigte en de boeren en de burgers hunne mutsen +voor mij te zien afnemen, gelijk ze doen voor majoor Melville van Cairnvreckan, en +mij edele heer of kapitein, of hoogedelgestreng te laten noemen; – neen, mijn kleine +bezitting, die niet boven de twintig duizend mark beloopt, neemt toe onder den Goddelijken +zegen, maar de hoogheid van mijn hart is daarmede niet toegenomen; ook houd ik er +niet van, „kapitein” genoemd te worden, ofschoon ik de aanstelling als zoodanig bezit, +onderschreven door den goeden Evangeliegezinden edelman, den graaf van Glencairn, +waarin ik zoo betiteld word. Zoo lang ik leef, ben ik, en wil ik genoemd worden Habakuk +Gilfillan, die vast denkt te staan in de leer, vastgesteld door de van ouds beroemde +Kerk van Schotland, voor dat zij handelde met den gevloekten Achaz – zoo lang hij +een duit in zijn beurs, of een droppel bloeds in zijn lichaam heeft.” +</p> +<p>„Och,” zei de marskramer; „ik heb uw land gezien bij Mauchlin – een vruchtbare plek! +uw angels zijn gevallen in liefelijke plaatsen! – en zulk vee vindt ge op geen ander +land geheel Schotland door.” +</p> +<p>„Ge spreekt de waarheid, – ge spreekt de waarheid, vriend,” hernam Gilfillan verrukt; +want bij was, op dit punt, niet ontoegankelijk voor vleierij. „Ge spreekt de waarheid; +het zijn echte Lancastershire koeien, en haars gelijken zijn er niet, zelfs niet op +de velden van Kilmaurs. En hierop trad hij in een beschouwing van haar voortreffelijkheden, +die onze lezers waarschijnlijk even zoo onverschillig zullen zijn, als ze onzen <span class="pageNum" id="pb192">[<a href="#pb192">192</a>]</span>held waren. Na dezen uitstap, keerde de aanvoerder van den troep weder tot zijn godgeleerde +beschouwingen terug, terwijl de marskramer, niet zoo goed in deze diepzinnige zaken +onderlegd, zich tevreden hield met zuchten en het betuigen zijner stichting, zoo vaak +daartoe gelegenheid was. +</p> +<p>„Welk een zegen zou het zijn voor de arme, verblinde Paapsche volken, onder welke +ik verkeerd heb, indien ze zulk een licht op hunne paden hadden! Ik ben zelfs in Moskovie +geweest, om den wille van de kleine koopmanschap die ik gedreven heb; en ik heb Frankrijk +en de Nederlanden en Polen en het grootste gedeelte van Duitschland doorgereisd, en, +o! het zou den edelen heer in de ziele grieven, het geprevel te hooren en het gezang +en het gelees van missen in de kerken, en het gespeel op de straten en het Heidensche +gedans en gedobbel op den sabbath!” +</p> +<p>Deze uitroep schonk Gilfillan de gelegenheid om uit te weiden over het Boek der Vermaken +en het Covenant, over de Engagisten, de Protestanten en den inval der Whiggamoren, +over de vergadering der theologanten te Westminster, den grooten en den kleinen catechismus, +den kerkban van <span class="corr" id="xd33e4078" title="Bron: Termood">Torwood</span>, en eindelijk over den moord van den Aartsbisschop Sharp. Dit bracht hem weder op +de wettigheid van wapens ter zelfverdediging, bij welk onderwerp hij veel meer verstand +aan den dag legde, dan zich uit vele andere deelen van zijn rede verwachten liet, +zoodat dit zelfs Waverley’s aandacht trok, die tot hiertoe in zijn eigene treurige +overdenkingen verzonken was geweest. De heer Gilfillan overwoog vervolgens de wettigheid +daarvan, dat een ambteloos persoon zou optreden als bestrijder der openbare verdrukking; +en terwijl hij met grooten ernst de zaak bepleitte van Mac James Mitchell, die een +pistoolschot had gelost op den Aartsbisschop van St. Andreas, eenige jaren voordat +Magus Muir dezen prelaat vermoord had, viel er iets voor, waardoor zijn rede werd +afgebroken. +</p> +<p>De laatste zonnestralen schitterden nog aan den gezichteinder, toen de afdeeling een +hollen weg en een vrij steil pad insloeg, hetwelk naar den top van een heuvel leidde. +Het land was open, want het maakte een gedeelte van een zeer uitgebreid heiveld of +gemeente weide uit; maar het was ver van effen of vlak, terwijl het op een aantal +plaatsen kuilen met brem en heesters gevuld, en weder op andere, kleine dalen vol +kreupelhout opleverde. Een boschje van de laatste soort kroonde ook den heuvel, waartegen +de afdeeling oprukte. De voorsten van de bende, die de knapste en vlugste waren, hadden +reeds de hoogte bereikt en waren thans buiten het gezicht. Gilfillan, met den marskramer +en de kleine partij, die Waverley’s meer <span class="corr" id="xd33e4083" title="Bron: onmiddelijke">onmiddellijke</span> wacht uitmaakten, waren digt bij den top van den heuvel genaderd, en het overige +gedeelte slenterde hun, op een aanmerkelijken afstand, na. +</p> +<p>Zoodanig was de staat van zaken, toen de marskramer, die zooals hij zeide, een klein +hondje vermiste, bleef stilstaan en om het dier begon te fluiten. Dit meer dan eens +herhaalde sein ergerde zijn gestrengen reisgezel, te meer omdat het onoplettendheid +verried met betrekking tot de schatten van godgeleerde kennis, welke hij te zijner +stichting uitpakte. Hij gaf dus tamelijk ruw te kennen, dat hij zijn tijd niet kon +verspillen met wachten op een nutteloozen rekel. +</p> +<p>„Maar als de edele heer belieft te letten op het geval met Tobias?” – +<span class="pageNum" id="pb193">[<a href="#pb193">193</a>]</span></p> +<p>„Tobias!” riep Gilfillan, met vuur; „Tobias en zijn hond zijn beide heidens en apokrief, +en niemand dan een prelatist of papist zou die aanhalen. Ik vrees dat ik mij in u +bedrogen heb, vriend!” +</p> +<p>„Zeer waarschijnlijk,” antwoordde de marskramer, met groote bedaardheid; „maar evenwel +zal ik de vrijheid nemen om nogmaals den armen hond te fluiten.” +</p> +<p>Dit laatste sein werd op een weinig verwachte wijze beantwoord, want een achttal stevige +Hooglanders, die in de struiken en tusschen het kreupelbosch loerden, sprongen in +den hollen weg en vielen hen met hunne zwaarden aan. Gilfillan, niet verdacht op deze +onverwachte verschijning, riep dapper uit, „Het zwaard des Heeren en van Gideon!” +en zou, terwijl hij zijn sabel trok, waarschijnlijk zoo veel eer gedaan hebben aan +de oude goede zaak, als de beste onder de dappere kampvechters te Drumclog<a class="noteRef" id="xd33e4095src" href="#xd33e4095" title="Ga naar noot 1.">1</a>, toen de marskramer, die een geweer van den naast hem staanden man greep, de kolf +er van met zoo veel geweld op het hoofd van zijn onderwijzer in de geloofsbelijdenis +der Cameroniers liet neêrkomen, dat deze oogenblikkelijk ter aarde zeeg. In de hierop +volgende verwarring werd het paard, dat onzen held droeg, neêrgeschoten door een van +Gilfillans manschappen, die zijn geweer in het wild losbrandde. Waverley viel met +en onder zijn paard, en ontving eenige zware kneuzingen. Maar hij werd bijna oogenblikkelijk +van onder het gevallen ros door twee Hooglanders weggetrokken, die, terwijl zij hem +elk bij een arm grepen, hem wegrukten van de kampplaats en van den grooten weg. Zij +liepen met grooten spoed, terwijl ze onzen held half steunden, half droegen, die van +tijd tot tijd nog eenige losse schoten, op de plaats, welke hij verlaten had, vernam. +Deze kwamen, zoo als hij naderhand hoorde, van Gilfillans afdeeling, die zich nu verzameld +had, daar de afgedwaalden naar voren en achteren zich bij de overigen gevoegd hadden. +Op hunne nadering weken de Hooglanders; maar niet voor dat zij Gilfillan en twee van +zijn volk, die zwaar gewond op de plaats achterbleven, hadden uitgeplunderd. Eenige +weinige schoten werden tusschen hen en de Westlanders gewisseld; maar de laatsten, +thans zonder aanvoerder, en beducht voor eene tweede hinderlaag, deden geene ernstige +poging om hun gevangene terug te krijgen, daar ze het verstandiger oordeelden hun +tocht naar Stirling voort te zetten, terwijl ze hun gewonden kapitein, en kameraden +met zich voerden. +</p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e4095"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e4095src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> Drumclog, waar de dragonders van Claverhouse de nederlaag leden. <a class="fnarrow" href="#xd33e4095src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch2.3" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch2.3.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">DERDE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">WAVERLEY VERKEERT STEEDS IN GEVAAR.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">De snelheid, of liever het geweld, waarmede Waverley voortgesleurd werd, beroofde +hem bijna van zijn bewustzijn; want, door zijn val was hij zoo gekneusd geworden, +dat hij zich niet zoo goed redden kon, als hij anders zou gedaan hebben. Toen zijne +geleiders dit bespeurden, riepen <span class="pageNum" id="pb194">[<a href="#pb194">194</a>]</span>zij nog twee of drie van het gezelschap te hulp, wikkelden onzen held in een hunner +plaids, verdeelden dus zijn gewicht onder elkander, en voerden hem met dezelfde snelheid +voort, zonder dat het hem zelven eenige inspanning behoefde te kosten. Ze spraken +weinig en dit nog in het Gaelsch, en verminderden hun pas niet, voor dat ze bijna +drie kwartier ver geloopen hadden, toen ze hun schreden vertraagden, maar nog altijd +zeer stevig doorstapten, en elkander nu en dan aflosten. +</p> +<p>Onze held beproefde thans met hen te spreken, maar verkreeg geen verder antwoord, +dan „<i lang="gd">Cha n’eil Beurl’ agam</i>,” dat wil zeggen: „wij verstaan geen Engelsch,” hetgeen, zoo als Waverley maar al +te goed wist, het vaste bescheid van een Hooglander is, wanneer hij óf een Engelschman +of Laaglander niet verstaat, óf niet verkiest te antwoorden. Hij noemde toen den naam +van Vich Ian Vohr, daar hij overtuigd was, dat hij aan diens vriendschap zijn verlossing +uit de klauwen van dezen Gilfillan verplicht was; maar ook dit bracht geen teeken +van herkenning bij zijn geleide te weeg. +</p> +<p>De schemering had plaats gemaakt voor den maneschijn, toen de troep halt maakte op +den steilen rand van een diep dal, dat, daar het gedeeltelijk door de maan werd verlicht, +vol boomen en dicht kreupelhout scheen. Twee der Hooglanders gingen, langs een klein +voetpad, gebukt verder, alsof zij alle schuilhoeken wilden onderzoeken. Een hunner, +die binnen weinige minuten terugkeerde, zeide iets aan zijn medgezellen, die terstond +hun last opnamen, en hem met groote zachtheid en zorg het nauwe pad, dat naar het +dal voerde, afdroegen. Evenwel kwam, in weerwil van hunne voorzorgen, Waverley’s lichaam +meer dan eens vrij ruw in aanraking met de vooruitstekende stompen en takken, die +over het pad hingen. +</p> +<p>Toen ze onder aan de helling, en, naar het scheen, aan de oevers van eene beek kwamen, +(want Waverley hoorde het ruischen van eene aanmerkelijke hoeveelheid water, ofschoon +de stroom, in de duisternis, onzichtbaar was,) hielden zijn geleiders weder stil voor +eene kleine, ruw betimmerde hut. De deur was open, en het inwendige scheen even slecht +ingericht en van alle gemakken ontdaan als het uitwendige voorspelde. Er was hoegenaamd +geen schijn van bevloering; het dak was op verscheidene plaatsen open; de muren bestonden +uit losse steenen en zoden, en het dak uit boomtakken. Het vuur lag in het midden +en vulde de geheele stulp met rook, die zich zoo wel door de deur, als door eene ronde +opening in het dak een uitweg baande. Eene oude Hooglandsche sybille, de eenige bewoonster +van dit verlaten gebouw, scheen met de toebereiding van eenig voedsel bezig te zijn. +Bij het schijnsel van het vuur, kon Waverley zien, dat zijn gezelschap niet van den +clan van Ivor was, want Fergus was zeer streng in zijn eisch, dat zijn aanhangers +den tartan, met de strepen van hun eigen clan zouden dragen; een onderscheidingsteeken +oudtijds onder de Hooglanders algemeen, en nog door die Opperhoofden behouden, welke +trotsch waren op hun afkomst of naijverig op hun onafhankelijk en onverdeeld gezag. +</p> +<p>Eduard had lang genoeg te Glennaquoich vertoefd om dat onderscheidingsteeken op te +merken, waarvan hij herhaalde malen had hooren spreken. Overtuigd dat hij geen invloed +kon uitoefenen op degenen, die hem met zich gevoerd hadden, wierp hij een hopeloozen +blik door het binnenste <span class="pageNum" id="pb195">[<a href="#pb195">195</a>]</span>der hut. Het eenige huisraad, buiten een waschtobbe en een houten kast, in Schotland +een „<i>ambry</i>’’ genoemd, en in vrij slechten toestand, bestond in een ruime houten bedstede, volgens +het gebruik aan alle kanten met planken betimmerd en van een schuifdeur tot ingang +voorzien. In deze schuilplaats legden de Hooglanders Waverley neder, nadat hij, door +gebaren, iedere verversching had afgewezen. Hij sluimerde onrustig en zonder eenige +verkwikking te ondervinden; vreemde gezichten gingen hem voor de oogen, en standvastige +en herhaalde inspanning was noodig om ze te verdrijven. Huivering, geweldige hoofdpijn +en pijn door alle leden volgden deze verschijnselen op; en des morgens bleek het ten +volle aan zijn Hooglandsche oppassers of wachters (want hij wist niet goed, in welk +licht hen te beschouwen) dat Waverley volstrekt buiten staat was om verder te reizen. +</p> +<p>Na lang overleg met elkander, verlieten zes van het gezelschap de hut met hunne wapens, +terwijl ze een grijsaard en een jong mensch achterlieten. De eerste sprak Waverley +aan en papte de kneuzingen, welke door het zwellen en de bonte en blauwe kleuren nu +zichtbaar werden. Zijn mantelzak, dien de Hooglanders niet verzuimd hadden mede te +voeren, voorzag hem van linnen, en werd, tot zijn groote verwondering, met den geheelen +inhoud, onbepaald tot zijn beschikking gesteld. Het beddegoed scheen zindelijk en +gemakkelijk, en de bejaarde oppasser sloot de deur van de bedstede, want er waren +geen gordijnen voor, na eenige weinige woorden in het Gaelsch geuit te hebben, waaruit +Waverley opmaakte, dat hij hem vermaande rust te nemen. Ziedaar dus onzen held voor +de tweede maal onder de handen van een Hooglandschen Eskulaap, maar in een vrij wat +onaangenamer toestand, dan toen hij de gast was van den waardigen Tomanrait. +</p> +<p>De koorts, die het gevolg was van de ondergane kneuzingen, verminderde eerst den derden +dag, toen ze voor de zorg zijner oppassers en de sterkte van zijn gestel week, en +nu kon hij, ofschoon niet zonder pijn, zich in het bed oprichten. Hij bespeurde evenwel, +dat er geen groote last bestond bij de oude vrouw, die hem tot ziekeoppasster diende, +of bij den bejaarden Hooglander, om hem te vergunnen de deur van de bedstede open +te doen, om hem afleiding te verschaffen met het gadeslaan hunner bewegingen; en ten +laatste, nadat Waverley het luik van zijn kooi herhaalde malen geopend, en zij het +even dikwijls weder gesloten hadden, maakte de oude Hooglander een einde aan den twist, +door het van den buitenkant, met een spijker, zoo vast te maken, dat er geen verwrikken +aan was, eer dit uitwendig beletsel weggenomen werd. +</p> +<p>Waverley zocht bij zich zelven de oorzaak van dezen geest van verzet na te gaan bij +lieden, wier gedrag aan geen roofzucht deed denken, en die in alle andere opzichten +alleen met zijn welzijn en zijn wenschen schenen te rade te gaan. Ook herinnerde onze +held zich, dat het hem, gedurende de ergste <i>crisis</i> van zijn ziekte, toescheen, dat hij een vrouwelijke gedaante, jonger dan de oude +Hooglandsche oppasster, tusschenbeide bij zijn legerstede had ontwaard. Hij had hiervan +wel is waar slechts een zeer flauwe herinnering, maar zijn vermoedens werden bevestigd, +toen hij, oplettend luisterende, in den loop van den dag, dikwijls de stem van een +tweede vrouwelijk wezen hoorde, dat met zijn oppasster sprak. Wie kon dat zijn? En +waarom verlangde ze verborgen te blijven? Zijn verbeelding ontvlamde terstond, en +bracht hem <span class="pageNum" id="pb196">[<a href="#pb196">196</a>]</span>Flora Mac-Ivor voor den geest. Maar na een korten strijd tusschen het vurige verlangen +om te mogen gelooven, dat zij in zijne nabijheid was, en, gelijk een engel der barmhartigheid, +zijn ziekbed bewaakte, werd Waverley gedrongen te erkennen, dat zijn gissing geheel +onwaarschijnlijk was. Immers liet het zich bezwaarlijk veronderstellen, dat ze haar +betrekkelijk veilig verblijf op Glennaquoich had verlaten, om naar het Laagland, thans +de zetel van burgeroorlog, af te komen, om zulk een schuilhoek te bewonen, als deze. +Evenwel klopte zijn hart, als hij een enkelen keer het trippelen van een lichten, +vrouwelijken voet, naar of van de deur der hut, kon hooren, of de gedempte toonen +van een zachte en fijne vrouwestem mocht opvangen, tegenover het schorre, binnensmondsche +gekwaak van de oude Janet, gelijk, zoo als hij vernam, de oude vrouw heette. +</p> +<p>Daar hij niets anders had, om zich in zijn eenzaamheid mede te vermaken, hield hij +zich bezig met een plan om zijn nieuwsgierigheid te voldoen, in spijt van de scherpe +oplettendheid van Janet en den ouden Hooglander; want den jongen knaap had hij sedert +den eersten morgen niet weder gezien. Eindelijk, na een nauwkeurig onderzoek, scheen +de zwakke toestand van zijn houten gevangenis de middelen aan de hand te geven om +zijn nieuwsgierigheid te voldoen; want het gelukte hem uit een eenigzins vermolmde +plank, een spijker te trekken. Door deze kleine opening kon hij een vrouwelijke gedaante +bemerken, die, in haar plaid gewikkeld, met Janet in gesprek was. Maar, reeds sedert +de dagen van onze grootmoeder Eva, heeft het toegeven aan al te groote nieuwsgierigheid +doorgaans zijn straf gevonden in de teleurstelling, die ze ontmoet. De gestalte was +niet die van Flora en het gelaat kon hij niet te zien krijgen; en, om de teleurstelling +ten top te voeren, terwijl hij met den spijker de opening zocht te vergrooten, ten +einde zijn doel beter te bereiken, verried een klein geraas zijn voornemen, en het +voorwerp zijner nieuwsgierigheid verdween oogenblikkelijk, en bezocht ook, voor zoover +hij bemerken kon, de hut niet meer. +</p> +<p>Alle voorzorg om zijn uitzicht te belemmeren werd sedert dien tijd opgegeven; en hij +verkreeg niet alleen verlof, maar ook hulp om op te staan en te verlaten, wat, in +letterlijken zin, zijn gevangenis-leger geweest was. Maar hij mocht geen voet buiten +de hut te zetten; want de jonge Hooglander had zich nu weder bij zijn ouderen makker +gevoegd, en een van beiden stond gedurig op de wacht. Zoo dikwerf Waverley de deur +naderde, plaatste de schildwacht zich, beleefd, maar vastberaden er voor, en verzette +zich tegen Eduards pogingen, terwijl hij de daad gepaard deed gaan met teekens, die +schenen aan te duiden, dat zijn streven gevaarlijk, en er een vijand in de nabijheid +was. De oude Janet scheen beangst en op hare hoede; en Waverley, die nog geen krachten +genoeg had, om, in weerwil van den tegenstand zijner huisgenooten, een poging te wagen +om te ontsnappen, was genoodzaakt geduld te oefenen. Zijn onthaal was, in ieder opzicht, +beter dan hij zich had kunnen voorstellen; want gevogelte en zelfs wijn waren van +zijn tafel niet uitgesloten. De Hooglanders matigden zich nooit aan om met hem te +eten, en behandelden hem, behalve dat ze hem bewaakten, met grooten eerbied. Zijn +eenig vermaak was uit het raam te kijken – of liever uit de ruwe opening, welke tot +raam moest dienen – op een breeden en woesten stroom, die door een steenachtige bedding, +omtrent tien <span class="pageNum" id="pb197">[<a href="#pb197">197</a>]</span>voet beneden de gevangenis, ruischte en schuimde, en alom dicht door boomen en struiken +overschaduwd en bedekt was. +</p> +<p>Op den zesden dag na zijn inkerkering, bevond Waverley zich zoo wel, dat hij aan zijne +ontsnapping uit deze sombere en ellendige gevangenis begon te denken, daar hij aan +elk gevaar, hetwelk hij bij de poging mocht loopen, de voorkeur gaf boven de verdovende +en ondragelijke eentoonigheid, waaraan hij in Janets woning ten prooi was. De vraag +ontstond inderdaad bij hem, werwaarts hij gaan zou, als hij weder zijn eigen meester +was. Twee plannen schenen uitvoerbaar, hoewel beide met gevaar en moeite gepaard gingen. +Het eene was naar Glennaquoich terug te gaan en zich bij Fergus Mac-Ivor te voegen, +die, dat wist hij zeker, hem vriendelijk ontvangen zou; en in zijn tegenwoordige stemming +ontsloeg hem de gestrengheid, waarmede hij behandeld werd, in zijne eigene oogen, +ten volle van zijne verplichting jegens het bestaande bewind. Het andere ontwerp was +te pogen eene Schotsche zeehaven te bereiken, en zich van daar naar Engeland in te +schepen. Besluiteloos dobberde zijn geest tusschen deze twee plannen, en indien hij +ontsnapt ware zoo als hij zich had voorgenomen, is het waarschijnlijk dat hij zich +eindelijk zou hebben laten leiden door de meerdere gemakkelijkheid, waarop hij een +van beide voornemens had kunnen volvoeren. Maar zijn noodlot had bepaald, dat hem +geen keus zou worden gelaten. +</p> +<p>Op den avond van den zevenden dag ging de deur van de hut eensklaps open, en twee +Hooglanders traden binnen, die door Waverley herkend werden als een deel te hebben +uitgemaakt van het geleide, dat hem naar de stulp had overgebracht. Zij spraken gedurende +korten tijd met den ouden man en diens medgezel, en gaven Waverley daarop, met zeer +duidelijke teekens, te verstaan, dat hij zich moest gereed maken hen te vergezellen. +Dit was eene blijde tijding. Hetgeen reeds voorgevallen was gedurende zijn opsluiting, +deed duidelijk zien dat men niets kwaads met hem in den zin had, en zijn verbeeldingskracht, +die gedurende zijn rust veel van de veerkracht herwonnen had, aanvankelijk door angst, +teleurstelling en eene mengeling van onaangename gewaarwordingen onderdrukt, werd +later door gebrek aan opwekking tot last. Zijn liefde voor het wonderbare – ofschoon +het in den aard van zoodanige naturen licht, om geprikkeld te worden door de maat +van het gevaar, waaraan men zich ziet blootgesteld – was bezweken onder de buitengewone +en oogenschijnlijk onoverkomelijke rampen, waardoor hij te Cairnvreckan omringd scheen. +In waarheid, uit deze mengeling van gespannen nieuwsgierigheid en opgewonden verbeelding +ontstaat eene bijzondere soort van moed, welke eenigermate gelijkt op het licht, gewoonlijk +door een mijnwerker gedragen, en dat toereikend is om hem te midden der gewone gevaren +van zijn arbeid te geleiden en troost te schenken, maar dat zeker uitdooft, indien +hem het dreigende gevaar van aarddampen en verpeste luchten overkomt. Het was trouwens +nu weêr ontstoken, en met een gemengde aandoening van hoop, vrees en verlangen zag +Waverley op de groep voor hem, terwijl zij, die zoo even waren aangekomen, in der +haast een maaltijd gebruikten, en de anderen hunne wapens opnamen, en eenige toebereidselen +maakten voor hun vertrek. +</p> +<p>Terwijl hij in de berookte hut zat, op eenigen afstand van het vuur, <span class="pageNum" id="pb198">[<a href="#pb198">198</a>]</span>waar de overigen omheen zaten, gevoelde hij een zachten druk op zijn arm. Hij zag +om – het was Alice, de dochter van Donald Bean Lean. Zij toonde hem een pak papieren +op eene wijze, dat de beweging door niemand anders werd opgemerkt, bracht haar vinger, +tot een tweede teeken, aan de lippen, en ging als ’t ware voort, de oude Janet behulpzaam +te zijn met Waverleys kleêren in zijn mantelzak in te pakken. Het was blijkbaar haar +wensch, dat hij geen teeken zou geven dat hij haar herkende; nogtans zag zij bij herhaling +naar hem om, als er zich een gelegenheid opdeed om dit ongemerkt te doen, en toen +zij ontwaarde dat hij zag wat ze deed, vouwde ze het pakje met groote behendigheid +en spoed in een zijner hemden, die ze in den mantelzak stopte. +</p> +<p>Hier was dus nieuw voedsel voor gissingen. Was Alice zijn onbekende bewaakster? Was +dit meisje uit het hol de beschermgeest, welke gedurende zijne ziekte bij zijn bed +had gewaakt? Was hij in handen van haar vader? en zoo ja, wat was zijn voornemen? +Roof, het gewone doel van dezen ellendeling, scheen ditmaal uit het oog verloren te +zijn; want niet alleen was Waverleys eigendom hem terug gegeven, maar zelfs zijn beurs, +waardoor deze plunderaars van beroep in verzoeking konden gebracht zijn, had men al +dien tijd geduldig in zijn bezit gelaten. Het pakje zou dit alles misschien verklaren, +maar het bleek duidelijk uit Alices wijze van handelen, dat zij verlangde dat hij +het in het geheim zou raadplegen. Ook zocht zij zijn oog niet meer, nadat ze overtuigd +was geworden, dat haar wenk opgemerkt en verstaan was. Integendeel verliet ze kort +daarna de hut, en slechts toen ze de deur uitging, schonk zij, begunstigd door de +duisternis, Waverley een afscheidslachje en een beteekenisvollen knik, eer ze in het +donkere dal verdween. +</p> +<p>De jonge Hooglander werd herhaalde malen door zijn kameraden uitgezonden, als ’t ware +op kondschap. Ten laatste, toen hij voor de derde of vierde maal terugkwam, stond +de geheele troep op, en gaven ze onzen held door teekens te verstaan dat hij volgen +moest. Vóór zijn vertrek echter reikte hij de hand aan de oude Janet, die hem zoo +ijverig en oplettend gedurende zijn ziekte had opgepast, terwijl hij er tastbare blijken +zijner dankbaarheid bijvoegde. „God zegene u! God zende u voorspoed, kapitein Waverley!” +zeide Janet in goed Laaglandsch Schotsch, ofschoon hij haar tot hiertoe nooit een +woord dan in het Gaelsch had hooren uiten. Maar het ongeduld zijner metgezellen veroorloofde +hem niet eenige opheldering te vragen. +</p> +</div> +</div> +<div id="ch2.4" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch2.4.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">VIERDE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">EEN NACHTELIJK AVONTUUR.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Toen de geheele troep de hut verlaten had, werd er een oogenblik halt gehouden, en +hij, die het bevel op zich nam, en in wien Waverley denzelfden ranken Hooglander meende +te herkennen, die bij Donald Bean Leans voor onderbevelhebber had gespeeld, beval, +fluisterend en door teekens, dat men de diepste stilte in acht moest nemen. Hij gaf +Eduard <span class="pageNum" id="pb199">[<a href="#pb199">199</a>]</span>een sabel en een ruiterspistool in de hand, en op den omtrek wijzende, bracht hij +de hand aan het gevest van zijn eigen zwaard, alsof hij hem wilde doen verstaan, dat +ze wellicht tot geweld hunne toevlucht zouden moeten nemen om zich een weg te banen. +Vervolgens plaatste hij zich aan het hoofd van den troep, die de een achter den ander +geschaard het pad opsteeg, terwijl Waverley terstond achter den leidsman volgde. +</p> +<p>Deze ging slechts met groote voorzichtigheid voort, alsof hij het minste gerucht wilde +vermijden, en hield stil, zoodra ze den top van den berg bereikt hadden. Waverley +bespeurde al spoedig de reden van al deze voorzorgen; want hij hoorde, op kleinen +afstand, een Engelsche schildwacht zijn „<span lang="en">All’s well!</span>” roepen. De zware klank daalde, op den nachtwind, in het boschrijke dal neder, en +werd door de echo’s van de omringende hoogten <span class="sic">nagebauwd</span>. Twee, drie en viermaal werd het geroep al zwakker en zwakker herhaald, alsof het +op grooter en grooter afstand van post tot post ging. Het was blijkbaar, dat eene +afdeeling soldaten in de nabijheid en op hare hoede was, ofschoon lang niet genoegzaam, +om mannen te ontdekken, in allerlei soort van strooptochten zoo bedreven als die, +met welke Waverley thans hunne vruchtelooze voorzorgen bespiedde. +</p> +<p>Toen deze stemmen door de stilte van den nacht vervangen waren, begaven de Hooglanders +zich snel, maar met de uiterste behoedzaamheid, op marsch. Waverley had weinig tijd, +en inderdaad ook weinig lust, om waarnemingen te doen; hij kon alleen onderscheiden, +dat ze op eenigen afstand langs een groot gebouw heentrokken, door welks ramen nog +een paar lichten schenen te flikkeren. Een <span class="corr" id="xd33e4158" title="Bron: weing">weinig</span> verder, snoof de geleidende Hooglander in den wind, als een jachthond die voor het +wild staat, en gaf toen een teeken aan zijn troep, om wederom halt te houden. Hij +bukte zich op handen en voeten, in zijn plaid gewikkeld, zoodat hij nauwelijks te +onderscheiden was van den begroeiden bodem, waarop hij zich bewoog, en naderde in +deze houding, om verkenning te doen. Weldra kwam hij terug, en zond zijne kameraden, +op één na weg; en, terwijl hij Waverley beduidde dat deze zijne voorzichtige wijze +van voortgaan moest navolgen, kropen alle drie op handen en voeten voort. +</p> +<p>Na op deze ongemakkelijke manier een langer weg te hebben afgelegd, dan zijnen knieën +en beenen aangenaam was, bespeurde Waverley de rooklucht, die waarschijnlijk al veel +vroeger door de scherpere reukorganen van zijn leidsman was opgemerkt. De rook zelf +kwam uit den hoek van een lage en vervallen schaapskooi, welker muren van ongemetselde +steenen waren opgetrokken, zoo als in Schotland gebruikelijk is. Dicht langs dezen +lagen muur werd Waverley, waarschijnlijk niet zonder oogmerk door een Hooglander geleid, +en, om hem al den omvang van het gevaar te doen kennen, of misschien om de volle overtuiging +van zijn eigene behendigheid te hebben, noodigde hij hem door teekens en voorbeeld +uit, het hoofd op te heffen, om over den muur in de schaapskooi te zien. Waverley +deed dit, en zag een voorpost van vier of vijf soldaten, die bij hun wachtvuur gelegerd +waren. Ze sliepen allen, uitgenomen de schildwacht, die heen en weder wandelde met +het geweer op schouder, hetwelk door een rooden gloed van het vuur verlicht werd, +zoo dikwijls hij, op zijn korten heen- en terugmarsch, er langs kwam; terwijl hij +zijn oogen bij herhaling vestigde op dat gedeelte van den hemel, waar de maan, tot +<span class="pageNum" id="pb200">[<a href="#pb200">200</a>]</span>hiertoe door mist verduisterd, nu op het punt scheen te voorschijn te treden. +</p> +<p>Na verloop van een paar minuten, verhief zich, door een dier plotselinge veranderingen +in de lucht, aan bergachtige landen zoo eigen, een koeltje, en vaagde de wolken weg, +welke den gezichteinder hadden beneveld, en de koningin des nachts stortte haar vollen +luister op eene uitgestrekte en dorre heide uit, wel is waar, met kreupelhout en kwijnend +geboomte bezet aan den kant, dien ze langs waren gekomen, maar open en bloot voor +de waarneming van de schildwacht naar die zijde, werwaarts het doel van hun tocht +was. De muur van de schaapskooi hield hen, op dit oogenblik, nu ze lagen, verborgen; +maar het scheen bijna onmogelijk, een voetstap verder te gaan, zonder terstond ontdekt +te worden. +</p> +<p>De Hooglander hield zijn oogen naar het blauwe gewelf geslagen, maar wel verre van +met Homerus’, of liever Popes, door den nacht overvallen landman, het nuttig licht +te zegenen, mompelde hij een Gaelschen vloek op den ontijdigen glans van Mac-Farlanes +<i lang="gd">buat</i> (d.i. lantaarn)<a class="noteRef" id="xd33e4171src" href="#xd33e4171" title="Ga naar noot 1.">1</a>. Hij zag eenige minuten angstig rond, en nam toen oogenblikkelijk zijn besluit. Terwijl +hij zijn makker bij Waverley liet, gaf hij dezen te verstaan zich rustig te houden, +en na den ander zijn bevelen in een kort gefluister te hebben medegedeeld, keerde +hij, begunstigd door de ongelijkheid van den grond, terug, in dezelfde richting en +op dezelfde wijze, als ze gekomen waren. Eduard, die het hoofd omwendde om hem met +de oogen te volgen, kon hem, met de snelheid van een Indiaan, op handen en voeten +zien loopen, terwijl hij zich van elk struikje en iedere oneffenheid bediende, om +zich voor ontdekking te vrijwaren, en niet de meer open liggende gedeelten van zijn +weg betrad, tenzij de schildwacht zijn rug naar hem gekeerd had. Eindelijk bereikte +hij het kreupelhout en het lage geboomte, dat het heiveld, nu meer moerassig geworden, +naar dien kant bedekte, en dat zich waarschijnlijk tot op de hoogte uitstrekte van +het zoo lang door Waverley bewoonde dal. De Hooglander verdween, maar het was slechts +voor weinige minuten; want hij kwam op eens uit een ander gedeelte van het kreupelbosch +te voorschijn, en terwijl hij stoutmoedig op de open heide voortging, als ware het +om ontdekking uit te lokken, hief hij zijn geweer op en vuurde op de schildwacht. +Een wonde in den arm verstoorde op onaangename wijze de waarnemingen van den armen +knaap, evenals zij aan het deuntje, dat hij floot, een einde maakte. Hij beantwoordde +het schot, maar zonder gevolg. Zijn kameraden werden door het alarm gewekt, en snelden +met rassche schreden naar de plek, vanwaar het eerste schot gekomen was. Na hun den +tijd gegeven te hebben om hem te zien, verdween de Hooglander in de struiken, want +zijn krijgslist was ten volle gelukt. +</p> +<p>Terwijl de soldaten van hun kant de oorzaak van hetgeen hen verontrust had in gene +richting vervolgden, haastte Waverley zich den wenk van zijn achtergebleven metgezel +te volgen en zich naar dien kant te begeven, welken zijn leidsman eerst voornemens +was te kiezen, en die nu (daar de aandacht der soldaten elders gevestigd was) zonder +opzicht en zonder bewaking bleef. Nadat ze een goede vijf minuten gaans geloopen <span class="pageNum" id="pb201">[<a href="#pb201">201</a>]</span>waren, onttrok de rand van een hoogte, die zij beklommen hadden, hen aan alle verdere +bespieding. Zij hoorden echter nog, op een afstand, het geroep der soldaten, die met +elkander op de heide het wachtwoord wisselden, en eveneens konden zij in dezelfde +richting, meer in de verte het geroffel van een trommel hooren, die de soldaten tot +de wapens riep. Maar deze vijandige geluiden waren thans wijd achter hen en stierven +weg, naarmate zij hun tocht sneller voortzetten. +</p> +<p>Toen ze nog omstreeks een half uur langs opene en woeste gronden van dezelfde soort +waren voortgetrokken, kwamen ze aan den stomp van een ouden eik, die, naar de overblijfselen +te oordeelen, eens een boom van zeer grooten omvang geweest was. In een daarbijgelegen +hol troffen ze onderscheidene Hooglanders, met een paar paarden aan. Ze hadden zich +bij deze nog slechts weinige minuten gevoegd, die Waverley’s reisgezel, naar alle +waarschijnlijkheid, besteedde, om hun de oorzaak van hunne vertraging mede te deelen, +(want het woord Duncan Duroch werd verscheidene malen herhaald) toen Duncan zelf verscheen +geheel en al buiten adem, blijkbaar zoo vermoeid als iemand, die aan zijn vlugge loop +en het behoud van zijn leven te danken heeft, maar hartelijk lachende en opgetogen +over het gelukken der krijgslist, waardoor hij zijn vervolgers had bedrogen. Waverley +zag inderdaad gemakkelijk in, dat dit niet zeer moeielijk was voor een behendigen +bergbewoner, die volkomen bekend was met den grond, en zijn loop met een vastheid +en vertrouwen vervolgde, welke onmogelijk voor zijn vijanden waren. Het door Duncan +verwekte alarm scheen nog voort te duren; want er werden op grooter afstand een paar +geweerschoten gehoord, die, naar het scheen, alleen strekten, om Duncans vreugde en +die zijner kameraden te verhoogen. +</p> +<p>De Hooglander nam nu de wapens terug, die hij onzen held had toevertrouwd, terwijl +hij hem te verstaan gaf dat men de gevaren der reis gelukkig te boven was. Waverley +beklom daarop een der paarden, een verandering, die de uitgestane vermoeienis en zijn +jongste ongesteldheid allezins wenschelijk maakten. Zijn mantelzak werd op een anderen +hit geplaatst. Duncan kreeg het derde paard, en, door hun escorte vergezeld, begaven +zij zich met een stevigen pas op weg. Zonder verder avontuur op dezen nachtelijken +tocht, bereikten zij bij het aanbreken van den dag de oevers eener snelvlietende rivier. +Het land rondom was vruchtbaar en tevens schilderachtig. Steile, met bosch bezette +oevers, werden afgewisseld door koornvelden, die dit jaar een overvloedigen oogst +beloofden, welke reeds grootendeels gemaaid lag. +</p> +<p>Aan den anderen oever der rivier, en gedeeltelijk omringd door een bocht van haren +loop, stond een groot en zwaar kasteel, welks half ingevallen torens reeds door de +eerste stralen der zon verlicht werden<a class="noteRef" id="xd33e4188src" href="#xd33e4188" title="Ga naar noot 2.">2</a>. Het was, wat den vorm aangaat, een langwerpig vierkant, van genoegzamen omvang, +om in het middelste gedeelte een uitgestrekt plein te bevatten. De torens aan de vier +hoeken staken boven de muren van het gebouw uit, en droegen wederom torentjes van +verschillende hoogte en onregelmatigen vorm. Op een van deze stond een schildwacht, +wiens muts en op den wind golvende plaid hem voor een Hooglander deden kennen; gelijk +een groot wit vaandel, dat van een anderen toren woei, <span class="pageNum" id="pb202">[<a href="#pb202">202</a>]</span>verkondigde, dat het garnizoen tot de in opstand zijnde aanhangers van het huis van +Stuart behoorde. +</p> +<p>Na in haast een klein en onbeduidend stadje doorgemarcheerd te zijn, waar hunne verschijning +verbazing, noch nieuwsgierigheid bij de weinige boeren opwekte, die door de werkzaamheden +van den oogst van hun bed werden opgejaagd, trok de bende een oude en smalle brug +met verscheidene bogen over; en terwijl ze daarop een weg links insloegen, en een +laan van hooge, oude moerbezieboomen volgden, bevond Waverley zich vlak voor het sombere +maar toch schilderachtige gebouw, dat hij op een afstand had bewonderd. Een geweldig +groote met ijzer beslagen poort, die de buitenste verdediging van den ingang uitmaakte, +was reeds voor hen geopend; en nadat een tweede van zwaar eikenhout, en dik met ijzeren +spijkers bezet, ontsloten was, kwamen ze op de binnenplaats. Een heer in Hooglandsche +kleeding, met een witte kokarde op de muts, hielp Waverley van zijn paard stijgen, +en heette hem, met veel beleefdheid, welkom op het kasteel. +</p> +<p>Nadat de Gouverneur – want dezen titel moeten wij hem geven – Waverley in een half +vervallen vertrek had gebracht, waar, echter, een klein veldbed stond, en hem iedere +verversching had aangeboden, die hij maar verlangen mocht, stond hij op het punt om +hem te verlaten. +</p> +<p>„Wilt gij niet nog de goedheid hebben,” zeide Waverley, na hem bedankt te hebben, +„om mij te zeggen waar ik ben, en of ik mij al dan niet als een gevangene te beschouwen +heb?” +</p> +<p>„Het staat mij niet vrij zoo uitvoerig als ik wel wenschte op deze vraag te antwoorden. +Evenwel mag ik u kort weg zeggen, dat ge op het kasteel van Doune zijt, in het district +van Menteith, en niet het minste gevaar te duchten hebt.” +</p> +<p>„En welken waarborg heb ik daarvoor?” +</p> +<p>„Het woord van eer van Donald Stuart, Gouverneur van het garnizoen, en Luitenant-Kolonel +in dienst van Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Karel Eduard.” Dit zeggende, verliet +hij haastig het vertrek, om alle verder gesprek te vermijden. +</p> +<p>Onze held, uitgeput door de vermoeienissen van den nacht, wierp zich thans op het +bed, en verzonk binnen weinige minuten in een vasten slaap. +</p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e4171"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e4171src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> Zie <a href="#aant.bb">Aanteekening BB</a>. <i>Mac Farlane’s lantaarn</i>. W. S. <a class="fnarrow" href="#xd33e4171src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e4188"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e4188src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">2</a></span> Zie <a href="#aant.cc">Aanteekening CC</a>. <i>Kasteel van Doune</i>. <a class="fnarrow" href="#xd33e4188src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch2.5" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch2.5.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">VIJFDE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">DE REIS WORDT VOORTGEZET.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Toen Waverley ontwaakte, was de dag reeds ver gevorderd, en begon hij te gevoelen +dat hij verscheidene uren zonder voedsel had doorgebracht. Dit werd hem spoedig in +den vorm van een overvloedig ontbijt verschaft; maar kolonel Stuart, alsof hij de +vragen van zijn gast wilde vermijden, liet zich niet meer zien. Hij ontving echter +diens groete, door middel van een bediende, die belast was met aan kapitein Waverley +alles aan te bieden wat hij op zijn reis mocht noodig hebben, welke nog dien <span class="pageNum" id="pb203">[<a href="#pb203">203</a>]</span>avond zou worden voortgezet, gelijk de Gouverneur hem liet berichten. Welke verdere +navragen Waverley ook beproefde, de bediende stelde een ondoordringbaren muur van +werkelijke of geveinsde onwetendheid en domheid daartegen over. Hij nam de tafel af, +en Waverley was weder aan zijn eigen overdenkingen prijs gegeven. +</p> +<p>Terwijl hij de nukken van zijn lot naging, dat er vermaak in scheen te scheppen om +hem ter beschikking van anderen te stellen, zonder het vermogen om zijn eigene handelingen +te regelen, viel Eduards oog eensklaps op zijn mantelzak, die gedurende zijn slaap +in zijn vertrek was neergelegd. Hij herinnerde zich terstond Alice’s geheimzinnige +verschijning in de hut in het dal, en hij stond op het punt om het pakje, dat zij +tusschen zijn kleederen gestopt had, daaruit te nemen en te onderzoeken, toen de knecht +van kolonel Stuart weder binnentrad, en den mantelzak op zijn schouders nam. +</p> +<p>„Mag ik er geen schoon linnen uit nemen, vriend?” +</p> +<p>„De edele heer zal een der fijnste overhemden van den Kolonel zelven hebben, maar +dit moet in den pakwagen.” +</p> +<p>En dit zeggende, nam hij koelbloedig den mantelzak weg, zonder verdere tegenspraak +af te wachten; terwijl hij onzen held in een toestand achterliet, waarbij spijt en +verontwaardiging om den voorrang streden. Na verloop van eenige minuten hoorde hij +een kar de slecht bestrate plaats afrijden, en hij twijfelde niet of hij was thans, +ten minste voor een tijd, en misschien voor altijd, van het bezit geroofd van de eenige +stukken, die licht schenen te beloven omtrent de raadselachtige gebeurtenissen, welke +sedert kort zoo veel invloed op zijn lot gehad hadden, Met zulke sombere gedachten +vervuld moest hij vier of vijf eenzame uren slijten. +</p> +<p>Toen deze tijd verstreken was, liet zich paardengetrappel op de plaats hooren, en +kort daarna verscheen kolonel Stuart, om zijn gast te verzoeken, vóor zijn vertrek, +nog eenige verversching te gebruiken. Dit werd aangenomen; en hoewel het ontbijt een +weinig laat had plaats gegrepen, had het onzen held geenszins buiten staat gesteld +om eer aan het middagmaal te doen, dat hem thans werd voorgezet. Het gesprek van zijn +gastheer was dat van een eenvoudig land-edelman, gemengd met eenige krijgshaftige +denkbeelden en uitdrukkingen. Hij vermeed met omzichtigheid alle toespeling op de +krijgsondernemingen of de staatkunde van den dag, en antwoordde op Waverleys rechtstreeksche +vragen aangaande sommige dezer punten even rechtstreeks, dat het hem niet geoorloofd +was over dergelijke onderwerpen te spreken. +</p> +<p>Toen de maaltijd afgeloopen was, stond de gouverneur op, en Eduard een goede reis +wenschende, zeide hij hem, dat, daar zijn knecht hem berigt had, dat zijne bagaadje +vooruit was gezonden, hij de vrijheid had genomen, om hem van zoo veel schoon linnen +te voorzien, als hij noodig zou kunnen hebben, tot hij weder in bezit van het zijne +wezen zou; met deze beleefdheid nam hij afscheid. Een bediende kondigde Waverley een +oogenblik later aan, dat zijn paard gereed stond. +</p> +<p>Op dezen wenk begaf hij zich naar het plein, en vond een ruiter, die een gezadeld +paard vasthield; Waverley besteeg het, en reed de poort van het kasteel Doune uit, +in gezelschap van omstreeks een twintig gewapende mannen te paard, die niet zoo zeer +het voorkomen van geregelde krijgslieden hadden, als wel van bijzondere personen, +die op eens <span class="pageNum" id="pb204">[<a href="#pb204">204</a>]</span>de wapens hadden opgevat, uit hoofde van eenige dringende noodzakelijkheid of onverwachte +gebeurtenis. Hunne uniform, eene stijve nabootsing van de Fransche chasseurs, was +in een aantal opzichten onvolkomen, en zat hun, die ze droegen, tamelijk slecht. Waverley’s +oog, dat gewoon was een goed gericht en wel bestuurd regiment te zien, ontdekte dadelijk, +dat de bewegingen en manieren van zijn escorte niet die van geoefende soldaten waren, +en dat zij, ofschoon genoegzaam geoefend in het rijden, wat hunne verdere bedrevenheid +betrof, eer liefhebbers van de jacht, of stalknechts dan ruiters schenen. Hunne paarden +waren niet gewoon aan den regelmatigen stap, zoo noodzakelijk om gelijkmatige en zamengestelde +bewegingen ten uitvoer te brengen; evenmin als hunne berijders geoefend waren in het +<span class="corr" id="xd33e4223" title="Bron: hanteren">hanteeren</span> van den sabel. De manschappen waren intusschen op het oog, stoute, geharde knapen, +en zouden ligt, als ongeregelde kavalerie, man voor man, te duchten zijn. De bevelhebber +van dezen kleinen troep zat op een uitmuntend jachtpaard, en in weerwil van zijn uniform, +herkende Waverley terstond in hem, zijn oude kennis, den heer Falconer van Balmawhapple. +</p> +<p>Hoewel de kennismaking van Eduard met dezen heer niet bijzonder vriendschappelijk +was geweest, zou hij hun dwazen twist gaarne vergeten hebben, om het genoegen te smaken +van een gezellig onderhoud en van vragen en antwoorden, waarvan hij zoolang verstoken +was geweest. Maar het scheen dat de herinnering aan zijn nederlaag door den Baron +van Bradwardine, waarvan Eduard de onschuldige oorzaak was geweest, nog onaangenaam +werkte in de herinnering van den onbeschaafden, maar trotschen jonker. Hij vermeed +zorgvuldig het minste teeken te geven waaruit blijken kon dat hij Waverley herkende, +terwijl hij knorrig aan het hoofd zijner manschappen, voortreed, die, schoon nauwelijks +in aantal gelijk staande met een wachtmeesters kommando, „het escadron” van kapitein +Falconer genoemd werden. Ze werden voorafgegaan door een trompetter, die van tijd +tot tijd op zijn instrument blies, alsmede door een standaard, door den kornet Falconer, +des jonkers jongeren broeder, gedragen. De luitenant, een man op jaren, had geheel +en al het voorkomen van een jachtliefhebber en drinkebroêr uit de mindere standen +der maatschappij; een uitdrukking van droogen humor kenmerkte zijn overigens gemeene +gelaatstrekken, die van doorgaande onmatigheid getuigden. Zijn driekante militaire +hoed stond hem scheef op het hoofd, en, terwijl hij, opgewekt door een slokje brandewijn, +een bekend airtje floot, scheen hij vroolijk voort te rijden, met een gelukkige onverschilligheid +omtrent den toestand des lands, het gedrag zijner onderhoorigen, het doel der reis +en alle andere ondermaansche zaken, van welken aard die ook wezen mochten. +</p> +<p>Bij dezen klant hoopte Waverley, die tusschenbeide hem ter zijde reed, eenige inlichtingen +te verkrijgen, of ten minste den weg al pratende te korten. +</p> +<p>„Een heerlijke avond, mijnheer” was Eduards toespraak. +</p> +<p>„O ja! mijnheer, een mooie nacht,” hernam de luitenant, in plat Schotsch van den algemeensten +slag. +</p> +<p>„En een heerlijke oogst waarschijnlijk ook,” ging Waverley voort, terwijl hij zijn +aanval hervatte. +</p> +<p>„Ja! het graan zal knap binnen komen; maar die duivelsche boeren en koornkoopers zullen +het wel op den ouden prijs houden, en ons voor onze paarden goed laten betalen.” +<span class="pageNum" id="pb205">[<a href="#pb205">205</a>]</span></p> +<p>„Gij bekleedt waarschijnlijk den rang van kwartiermeester, mijnheer?” +</p> +<p>„Ja, kwartiermeester, ritmeester en luitenant. En, om de waarheid te zeggen, wie is +geschikter om op de arme beesten te letten en er voor te zorgen dan ik, die ze allemaal +koop en verkoop.” +</p> +<p>„En, mijnheer, zoo het niet al te vrij is, mag ik verzoeken te weten, waar we thans +heen gaan?” +</p> +<p>„Een gekken tocht, vrees ik,” antwoordde dit openhartige personage. +</p> +<p>„In dat geval,” hernam Waverley, die besloten was geene komplimenten te sparen, „zou +ik gedacht hebben zoo iemand als gij zijt, niet op den weg te hebben gevonden.” +</p> +<p>„Wel waar, wel waar, mijnheer! – Maar elk waarom heeft ook zijn daarom; ge moet weten, +dat heer dáar kocht wat paarden van me, om zijn ruiters te voorzien, en wilde er gaarne +voor betalen overeenkomstig de behoeften en de prijzen van het oogenblik. Maar nu +had hij geen duit geld, en men heeft mij gezegd dat hij zoo in de schulden zat, dat +zijn woord ook niets waard was. Toch moet ik tegen Sint Maarten met mijn kooplieden +afrekenen, en daar hij mij nu zeer vriendelijk dezen post aanbood, en ik wist dat +de vijftien ouden<a class="noteRef" id="xd33e4242src" href="#xd33e4242" title="Ga naar noot 1.">1</a> mij nooit aan mijn geld zouden helpen, omdat ik paarden had geleverd voor den dienst +tegen de regeering, zoo dacht ik, op mijn woord, mijnheer, dat ik de meeste kans zou +hebben, om aan het een en ander te komen, als ik zelf mede ging<a class="noteRef" id="xd33e4245src" href="#xd33e4245" title="Ga naar noot 2.">2</a>, en ge begrijpt, mijnheer, dat, daar ik al mijn leven in halsters gedaan heb, ik +er geen groot bezwaar in zie om zelf gevaar te loopen van een strop om den hals te +krijgen.” +</p> +<p>„Zijt gij dus geen krijgsman van beroep?” vroeg Waverley. +</p> +<p>„Neen, neen, God dank!” antwoordde deze dappere partijganger, „ik ben niet opgevoed +om zoo kort te worden gehouden, maar groot gebracht voor de hakselbank en den stal; +ik werd tot paardenkooper opgeleid, mijnheer; en zoo ik het mocht beleven om u te +Whitson-tryst of te Stagshaw-bank, of op Harwick’s wintermarkt te zien, en ge hadt +een beest noodig, dat allen anderen op het jachtveld vooruit was, sta ik u borg dat +ik u naar genoegen zou bedienen; want Jaapje Jinker was nooit de man om iemand te +bedriegen. Gij zijt een fatsoenlijk man, mijnheer, en weet dus wel hoe een paard behoort +te wezen; ge ziet dat vlugge ding, waar Balmawhapple op zit; ik heb het hem zelf verkocht. +Het is een jong van „Lek-lepel”, die des konings prijs won te Coverton-Edge; zijn +vader is „Witvoet”, toebehoorende aan den hertog van Hamilton, enz.” +</p> +<p>Maar terwijl Jinker doordraafde over den geslachtsboom van Balmawhapples merrie, en +reeds gekomen was aan den grootvader en de grootmoeder, en Waverley op eene gelegenheid +wachtte, om meer belangrijke inlichtingen van hem te verkrijgen, hield de edele kapitein +zijn paard in, totdat hij op eene lijn met hen kwam, en zeide daarop, zonder regtstreeks +op Eduard acht te slaan, op gestrengen toon tegen den geslachtkundigen paardenkoopman. +</p> +<p>„Ik meende, luitenant, strenge bevelen gegeven te hebben, dat niemand, wie ook, met +den gevangene zou spreken?” +<span class="pageNum" id="pb206">[<a href="#pb206">206</a>]</span></p> +<p>De omgeschapen paardenkoopman werd dus tot zwijgen gebracht, boog het hoofd, en zakte +naar de achterhoede af, waar hij zich schadeloos stelde, door een hevigen twist aan +te gaan over den prijs van het hooi, met een boer, die met tegenzin zijn heer naar +het veld gevolgd was, om de boerderij niet te verliezen, waarvan de huurtijd juist +om was. Waverley was dus andermaal tot zwijgen veroordeeld, daar hij voorzag, dat, +indien hij verdere pogingen aanwendde tot het aanknoopen van een gesprek, bij den +een of ander van den hoop, dit Balmawhapple slechts eene gewenschte gelegenheid zou +geven om de waardigheid waarmede hij bekleed was te laten gelden, en den mokkenden +spijt van een kleingeestig karakter aan den dag te leggen, die nog te sterker was +aangewakkerd, door de gewoonte van zich steeds den wierook der slaafsche vleierij +te laten welgevallen. +</p> +<p>Na verloop van een paar uren bevond de afdeeling zich nabij het kasteel van Stirling, +boven welks vestingwerken de vlag der Unie wapperde, en wier kleuren in de avondzon +schitterden. Om zijne reis te bekorten, of misschien om al zijn gewicht te luchten +en het Engelsche garnizoen te tergen, nam Balmawhapple, rechts afslaande, zijn weg +door het koninklijke park, hetwelk zich uitstrekt tot, en heenloopt om de rots, waarop +de vesting gelegen is. +</p> +<p>Wanneer hij in eene bedaardere gemoedsgesteldheid verkeerd had, zou Waverley niet +nagelaten hebben de afwisselende schilderachtige schoonheid te bewonderen, welke het +landschap, dat hij thans doortrok, kenmerkte – dat veld, het tooneel der aloude tournooien +– die rots, vanwaar de dames den kamp aanschouwden, terwijl zij geloften deden opdat +de zegepraal ten deel mocht vallen aan hare begunstigde ridders – de torens der Gothische +kerk, waar deze geloften konden worden gehouden – en, boven al, de vesting zelve, +te gelijk kasteel en paleis, waar de dapperheid den prijs uit de handen des konings +ontving, en ridder en edelvrouwen den avond besloten onder dans, zang en feestmaaltijden. +Al deze voorwerpen waren wel geschikt om eene romaneske verbeelding op te wekken en +te boeien. +</p> +<p>Maar Waverley had geheel andere stof tot peinzen, en spoedig greep er iets plaats, +dat aan alle overdenking een einde maakte. Balmawhapple beval, in de trotschheid van +zijn hart, terwijl hij zijn klein korps kavalerie langs den voet van het kasteel voerde, +aan zijn trompetter eene fanfare te blazen, en aan zijn standaarddrager het vaandel +te ontrollen. Deze terging veroorzaakte blijkbaar eenige gevoeligheid; want, toen +de ruiterdrom op zulk een afstand de zuiderbatterij genaderd was, dat men er een stuk +geschut laag genoeg kon stellen om hen te bereiken, barstte er een vuurstraal uit +een der schietgaten in de rots los; en eer het daarmede vergezeld gaande gebulder +zich hooren liet, floot een kogel sissend over het hoofd van Balmawhapple, en begroef +zich op eenigen afstand in den grond, waardoor hij met het opgeworpen stof bedekt +werd. Het was niet noodig de afdeeling tot spoed te vermanen. Inderdaad, daar iedereen +volgens den indruk van het oogenblik handelde, werden de rossen van den heer Jinker +spoedig in de gelegenheid gesteld om hun wakkerheid aan den dag te leggen; en de kavaleristen, +die met meer haast dan orde weken, kwamen niet weer in den gewonen draf, gelijk de +luitenant later opmerkte, voor dat een tusschenbeide liggende hoogte hen beschut had +tegen eene herhaling eener zoo weinig gewenschte <span class="pageNum" id="pb207">[<a href="#pb207">207</a>]</span>plichtpleging van wege het kasteel van Stirling. Ik moet echter Balmawhapple het recht +doen, van te zeggen, dat hij zich niet slechts in de achterhoede van zijn troep bevond, +en al zijne pogingen inspande om eenige orde onder zijne manschappen te houden, maar +zelfs in het vuur zijner dapperheid de losbarsting van het kasteel beantwoordde, dooreen +zijner pistolen tegen de muren af te schieten; ofschoon ik, daar de de afstand bijna +een groot kwartier beliep, nooit ben te weten kunnen komen, of deze krijgshaftige +maatregel ook eenige bijzondere uitwerking teweeg heeft gebracht. +</p> +<p>De reizigers staken nu het merkwaardige slagveld van Bannockburn over, en bereikten +het Torwood, eene plaats roemrijk of verschrikkelijk in de herinnering van den Schotschen +boer, al naar gelang de feesten van Wallace of de wreedheden van Wude Willie Grime +het diepst in zijn geheugen geprent zijn. Te Falkirk, een stadje voorheen in de Schotsche +geschiedenis vermaard, en dat spoedig weder belangstelling zou wekken, als het tooneel +van gewichtige militaire gebeurtenissen, stelde Balmawhapple voor om halte, en des +nachts rust te houden. Dit alles werd met zeer geringe inachtneming der krijgstucht +volvoerd, daar de waardige kwartiermeester er slechts op bedacht was om te weten te +komen, waar de beste brandewijn te verkrijgen was. Men achtte het onnoodig schildwachten +uit te zetten, en de eenige wacht, die betrokken werd werd slechts gehouden door diegenen +welke zich drank wisten te verschaffen. Eenige weinige welberadene mannen hadden het +detachement gemakkelijk kunnen afsnijden; maar een deel der inwoners was de zaak der +Stuarts toegedaan, een ander deel onverschillig, en de overigen overbluft. Dus gebeurde +er niets merkwaardigs in den loop van den nacht, uitgezonderd dat Waverleys rust onaangenaam +gestoord werd door de drinkebroêrs, die hunne Jacobietische liedjes zonder medelijden +of verzachting van stem, uitbalkten. +</p> +<p>Den volgenden ochtend zaten zij weder op, en waren zij op weg naar Edinburgh, ofschoon +de bleeke gezichten van sommigen uit den hoop verrieden, hoe zij den nacht gesleten +hadden. Zij hielden halte te Linlithgow, beroemd door zijn oud paleis, dat, zestig +jaar geleden, geheel en al bewoonbaar was, maar welks eerwaardige overblijfselen, +<i>geen volle zestig jaar geleden</i>, ter nauwernood het onwaardige lot ontgingen van in een barak voor Fransche krijgsgevangenen +herschapen te worden. Vrede zij de asch van den vaderlandlievenden staatsman, die +bij de laatste door hem aan Schotland bewezen diensten nog deze voegde, dat hij die +ontheiliging door zijne tusschenkomst belette! +</p> +<p>Naarmate de ruiters de hoofdstad van Schotland langs open en bebouwde velden meer +en meer naderden, begon ook het oorlogsgerucht zich meer en meer te doen hooren. Het +verwijderde, maar toch goed te onderscheiden, gebulder van het kanon, hetwelk van +tijd tot tijd losbrandde, deed Waverley verstaan, dat het werk der verwoesting een +aanvang genomen had. Zelfs Balmawhapple scheen geneigd eenige voorzorgen te gebruiken, +door eene kleine afdeeling voorop te zenden, het hoofdcorps in tamelijke orde te houden +en bedaard den tocht voort te zetten. +</p> +<p>Dus voorttrekkende, bereikten zij spoedig eene hoogte, vanwaar Edinburgh zich aan +hun oogen voordeed zoo als het zich uitstrekt langs den bergrug, die, oostwaarts van +het kasteel af, schuins naar beneden loopt. Daar de stad in staat van beleg, of liever +van blokkade was, door de <span class="pageNum" id="pb208">[<a href="#pb208">208</a>]</span>noordelijke opstandelingen, die reeds voor twee dagen de stad bezet hadden, werd daaruit +van tijd tot tijd op zoodanige troepjes Hooglanders gevuurd, als zich blootstelden, +hetzij in de hoofdstraat der stad, of elders in den omtrek van het kasteel. Daar de +morgen stil en schoon was, werd door dit herhaalde vuren het kasteel in rookwolken +gehuld, die zachtjes boven in de lucht wegsmolten, terwijl het middelste gedeelte +telkens weder in rookdamp gewikkeld werd door de uit de muren losgebarsten versche +schoten. Het aldus gedeeltelijk vervallen kasteel erlangde daardoor iets groots en +sombers in zijn voorkomen, hetwelk nog schrikbarender werd, toen Waverley de oorzaak +van dit alles naging, en bedacht dat iedere uitbarsting licht den dood van den een +of anderen dapperen man kon aankondigen. +</p> +<p>Eer zij de stad genaderd waren, had deze kanonnade geheel opgehouden. Doch Balmawhapple, +die zich de onvriendelijke begroeting herinnerde, welke zijn troep van de batterij +van Stirling was te beurt gevallen, had waarschijnlijk geen lust om de lankmoedigheid +der artillerie van het kasteel op de proef te stellen. Hij verliet dus den naasten +weg, en aanmerkelijk ten zuiden afwijkende, zoodat hij buiten het bereik van het kanon +was, naderde hij het oude paleis van Holyrood, zonder de stad te zijn binnen gereden. +Nu schaarde hij zijne manschappen voor dit eerwaardig gebouw, en leverde Waverley +aan eene wacht van Hooglanders over, wier officier hem naar het binnenste van het +paleis voerde. +</p> +<p>Eene lange, lage en slecht geëvenredigde gaanderij met schilderijen behangen, die +men zeide de afbeeldingen van koningen voor te stellen, welke, zoo zij al ooit geleefd +hadden, eenige honderd jaren voor de uitvinding van het schilderen in olieverf moeten +hebben bestaan, diende als eene soort van wachtkamer, of voorzaal van de vertrekken, +die de avontuurlijke Karel Eduard thans in het paleis zijner voorouders bewoonde. +Officieren in Hooglandsch en Laaglandsch gewaad, liepen haastig heen en weêr, of slenterden +in de voorkamers rond, alsof zij op bevelen wachtten. Geheimschrijvers waren bezig +met het opmaken van passen, monsterrollen en antwoorden. Ieder scheen het geweldig +druk te hebben en ernstig bezig te zijn met eene of andere zaak van belang; maar Waverley +had vrijheid om in de diepte van een afgelegen raam, door ieder onopgemerkt, te blijven +zitten, terwijl hij niet zonder angstige bezorgdheid nadacht over de beslissing van +zijn lot, welke thans met rasse schreden scheen te naderen. +</p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e4242"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e4242src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> Nog heden noemt het landvolk, bij wijze van spreken, de rechters van het hoogste „De +vijftien”, naar hun aantal. <a class="fnarrow" href="#xd33e4242src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e4245"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e4245src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">2</a></span> Zie <a href="#aant.dd">Aanteekening DD</a>. W. S. <a class="fnarrow" href="#xd33e4245src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch2.6" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch2.6.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">ZESDE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">EEN OUDE EN EEN NIEUWE KENNIS.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Terwijl Waverley diep in zijn mijmering verzonken was, liet het ruischen van tartans +zich achter hem hooren, een vriendelijke hand sloeg hem op den schouder, en eene vriendenstem +voegde daarbij: +</p> +<p>„Heeft de Hooglandsche profeet nu beuzelpraat verteld? En moeten alle voorspellingen +in den wind geslagen worden?” +<span class="pageNum" id="pb209">[<a href="#pb209">209</a>]</span></p> +<p>Waverley keerde zich om, en werd met warmte omhelsd door Fergus Mac-Ivor. „Duizendmaal +welkom op Holyrood, wederom in het bezit van zijn wettigen souverein! Heb ik het u +niet gezegd, dat wij voorspoed zouden hebben, en dat gij in de handen der Philistijnen +zoudt vallen, als gij ons verliet?” +</p> +<p>„Beste Fergus!” riep Waverley, terwijl hij den hartelijken groet met warmte trachtte +te beantwoorden, „in hoe lang heb ik de stem van een vriend niet gehoord. Waar is +Flora?” +</p> +<p>„Welvarende, en een zegevierende toeschouwster van onzen voorspoed.” +</p> +<p>„In dit paleis?” +</p> +<p>„Wel in deze stad ten minste, en ge zult haar zien; maar eerst moet gij een vriend +ontmoeten, aan wien ge weinig denkt, en die dikwijls naar u gevraagd heeft.” +</p> +<p>Dit zeggende voerde hij Waverley bij den arm de wachtkamer uit, en eer hij wist waar +men hem bracht, bevond Eduard zich in een <span class="corr" id="xd33e4293" title="Bron: audientiezaal">audiëntiezaal</span>, waaraan men gepoogd had eenig voorkomen van koninklijke pracht te geven. +</p> +<p>Een jong man, die zijn eigen schoon blond haar droeg, kenbaar aan de waardigheid van +zijn houding, en de edele uitdrukking van zijn welgevormde en regelmatige gelaatstrekken, +trad uit een kring van officieren en Hooglandsche opperhoofden te voorschijn. Aan +zijn ongedwongene en aangename manieren zou Waverley zijne hooge geboorte en rang +gemakkelijk hebben kunnen ontdekken, al had de ster op zijn borst, en de geborduurde +kouseband aan zijne knie, hem deze niet reeds op het eerste gezicht aangekondigd. +</p> +<p>„Uwe Koninklijke Hoogheid vergunne mij,” zeide Fergus met een diepe buiging, „aan +haar voor te stellen …” +</p> +<p>„Den afstammeling van een der oudste en getrouwste huizen in Engetand,” zei de jonge +Prins, hem in de rede vallende. „Ik vraag verschooning dat ik u in de rede gevallen +ben, mijn beste Mac-Ivor; er is geen ceremoniemeester noodig, om een Waverley aan +een Stuart voor te stellen.” +</p> +<p>Dit zeggende reikte hij, met de grootste hoffelijkheid de hand aan Eduard, die, al +had hij het ook gewild, niet nalaten kon hem de hulde te bewijzen, welke men aan zijn +rang verschuldigd scheen, en waarop althans de geboorte van den Prins hem aanspraak +gaf. „Het doet mij leed te hooren, mijnheer Waverley, dat gij, ten gevolge van omstandigheden, +die nog maar zeer onvoldoende zijn opgehelderd, eenigen last hebt geleden van mijn +aanhangers in het graafschap Perth, en op uw tocht herwaarts; maar wij bevinden ons +in een toestand, dat wij ter nauwernood onze vrienden kennen, en ik ben zelfs op dit +oogenblik onzeker, of ik het genoegen mag hebben mijnheer Waverley onder dezen te +rekenen.” Hier hield hij een oogenblik op; maar eer Eduard een gepast antwoord bedenken +kon, of zelfs zijn gedachten daartoe verzamelen, haalde hij een papier te voorschijn, +en ging voort: – „Ik behoorde inderdaad geen twijfel hieromtrent te voeden, indien +ik mij verlaten kon op deze proclamatie, door de vrienden van den Keurvorst van Hannover +uitgevaardigd, en waar zij den heer Waverley rangschikken onder de edellieden, die +met de straf van hoogverraad worden bedreigd – wegens getrouwheid aan hun wettigen +souverein. Maar ik wensch geene aanhangers te winnen, dan uit genegenheid en overtuiging; +en zoo de <span class="pageNum" id="pb210">[<a href="#pb210">210</a>]</span>heer Waverley verkiest zijn reis naar het zuiden voort te zetten, of zich bij de krijgsmacht +van den Keurvorst te voegen, zal hij van mij een paspoort en volkomen vrijheid erlangen, +om dat te doen; alleen moet ik mijn leedwezen betuigen, dat ik hem niet zal kunnen +waarborgen tegen de waarschijnlijke gevolgen van zulk een stap. – Maar,” vervolgde +Karel Eduard, na nog een korte pauze, „zoo de heer Waverley, gelijk zijn voorvader, +Sir Nigel, besluiten mocht een zaak te omhelzen, die niet veel anders heeft om haar +aan te bevelen dan hare rechtvaardigheid, en een vorst wilde volgen, die zich verlaat +op de genegenheid van zijn volk, ten einde den troon zijner voorvaderen te herwinnen, +of in die poging te sneuvelen, dan kan ik alleen zeggen, dat hij onder deze edellieden +en heeren waardige medestanders zal vinden in een loffelijke onderneming, en hij een +meester zal volgen, die ongelukkig, maar, zoo als ik vertrouw, nooit ondankbaar wezen +kan!” +</p> +<p>Het geslepen Opperhoofd van den stam van Ivor begreep het belang, om Waverley tot +deze persoonlijke kennismaking met den koninklijken avonturier te dwingen. Geheel +vreemd aan de innemende taal en manieren van een beschaafd hof, waarin Karel hoogst +bedreven was, drongen diens woorden en vriendelijkheid diep in het hart van onzen +held, en verbanden weldra alle overwegingen der voorzichtigheid. Aldus persoonlijk +om hulp te worden aangezocht door een Prins, wiens gestalte en manieren, even als +de moed door hem in de tegenwoordige onderneming ten toon gespreid, zoo geheel en +al des jongelings denkbeelden van een romanheld verwezenlijkten – door hem gevleid +te worden in de oude zalen van zijn vaderlijk paleis, herwonnen door het zwaard, dat +hij reeds wette voor nieuwe veroveringen, was reeds genoeg om Eduard, in zijne eigene +oogen, de waardigheid en het gewicht weder te geven, die hij meende verbeurd te hebben. +Verstooten, belasterd en bedreigd door de tegenpartij, werd hij onweêrstaanbaar tot +de zaak aangetrokken, welke hem door de vooroordeelen der opvoeding, en de staatkundige +beginselen zijner familie reeds als de rechtvaardigste aangeprezen werd. Deze gedachten +overweldigden hem en overwonnen alle bedenkingen – daarenboven liet de tijd geen aarzelen +toe – en terwijl Waverley voor Karel Eduard neder knielde, wijdde hij zijn hart en +zijn degen aan de handhaving van diens rechten. +</p> +<p>De Prins (want, daar hij slechts ongelukkig was door de misslagen en dwaasheden zijner +voorouders, kunnen wij hem hier en elders den titel geven, aan zijne geboorte verschuldigd) +haastte zich Waverley op te richten, en omhelsde hem met een uitdrukking van dankbaarheid, +te warm om niet oprecht te zijn. Desgelijks dankte hij Fergus Mac-Ivor herhaalde malen, +dat hij hem zulk een aanhanger had bezorgd, en stelde Waverley voor aan de verschillende +edellieden, opperhoofden en officieren, die hem omringden, als een jong edelman van +de hoogste verwachtingen en vooruitzichten, in wiens stoute en vurige omhelzing van +zijn zaak zij een bewijs konden zien van de gevoelens der aanzienlijkste Engelsche +geslachten, op dit beslissend tijdstip<a class="noteRef" id="xd33e4307src" href="#xd33e4307" title="Ga naar noot 1.">1</a>. Dit was inderdaad een punt, hetwelk onder de aanhangers der Stuarts nog al aan twijfel +onderhevig was, en daar een welgegrond wantrouwen ten opzichte van de medewerking +der <span class="pageNum" id="pb211">[<a href="#pb211">211</a>]</span>Engelsche Jacobieten een aantal Schotsche lieden van rang terughield om zijn standaard +te volgen, en den moed dergenen die zich daarbij gevoegd hadden, verkleinde, zoo kon +niets den Prins beter te stade komen, dan dat de eenige afstammeling van het huis +van Waverley, zoo lang wegens moed en getrouwheid aan zijne zaak bekend, zich openlijk +als zijn aanhanger verklaarde. Dit had Fergus van den aanvang af gezien. Hij hield +wezenlijk van Waverley, omdat hunne gevoelens en ontwerpen nooit in botsing kwamen: +hij hoopte hem met Flora vereenigd te zien, en verheugde zich dat zij werkelijk in +dezelfde onderneming betrokken waren. Maar, gelijk wij vroeger opmerkten, hij verheugde +zich desgelijks, als staatsman, dat hij een bondgenoot van zooveel gewicht aan zijne +partij zag toegevoegd; en hij was alles behalve ongevoelig voor de achting, waarin +hij zelf bij den Prins steeg, door zoo krachtig te hebben medegewerkt tot deze aanwinst. +</p> +<p>Karel Eduard, van zijn kant, scheen verlangend om hun, die hem omringden, de waarde +te doen kennen, welke hij aan dezen nieuwen aanhanger zijner zaak hechtte, door hem +<span class="corr" title="Bron: onmiddelijk">onmiddellijk</span> in zijn vertrouwen te nemen, met betrekking tot de omstandigheden, waarin hij zich +bevond. „Men heeft u zoo zeer van alle inlichtingen verstoken gelaten, mijnheer Waverley,” +zeide hij, „om redenen, die ik maar half begrijp, dat gij, naar ik veronderstel, tot +op dit oogenblik met de belangrijkste bijzonderheden van mijn tegenwoordigen toestand +onbekend zijt. Gij hebt echter gehoord van mijne landing in het afgelegen district +Moidart<a class="noteRef" id="xd33e4320src" href="#xd33e4320" title="Ga naar noot 2.">2</a>, met slechts zeven personen, en van de talrijke opperhoofden en clans, wier oprechte +geestdrift voor de goede zaak den verlaten avonturier op eens aan het hoofd van een +dapper leger plaatste. Gij zult, denk ik, ook vernomen hebben dat de opperbevelhebber +van den Hannoverschen Keurvorst, de Hooglanden binnentrok, aan het hoofd eener talrijke +en welgeregelde krijgsmacht, met oogmerk om ons slag te leveren, maar dat de moed +hem ontbrak, toen wij nog slechts een marsch van drie uren van elkander verwijderd +waren, zoodat hij ons netjes ontsnapte, en noordwaarts naar Aberdeen aftrok, terwijl +hij het Laagland open en onbeschermd liet. Om zulk eene gunstige gelegenheid niet +te verzuimen, trok ik op deze hoofdstad aan, dreef twee regimenten paardenvolk voor +mij uit, die gedreigd hadden iederen Hooglander in de pan te hakken, die het wagen +mocht voorbij Stirling te komen; en terwijl men overlegde, bij de <span class="corr" id="xd33e4323" title="Bron: regering">regeering</span> en de burgers, of men zich zou verdedigen of overgeven, bespaarde mijn goede vriend +Lochiel (dit zeggende legde hij de hand op den schouder van dit bekwaam en dapper +opperhoofd) hun de moeite van verdere overweging, door met vijf honderd Camerons de +<span class="pageNum" id="pb212">[<a href="#pb212">212</a>]</span>poort binnen te dringen. Tot dus verre, derhalve, hebben wij het goed gemaakt; maar +nu de zenuwen van dien dapperen bevelhebber versterkt zijn door de lucht van Aberdeen, +heeft hij zich ingescheept naar Dunbar, en ik heb zoo even het stellige bericht ontvangen +dat hij gisteren dáar is geland. Het moet ontwijfelbaar zijn voornemen zijn op ons +af te komen, om weder in het bezit van de hoofdstad te geraken. Nu zijn er twee gevoelens +in mijn krijgsraad: het eene, dat, daar wij waarschijnlijk minder sterk in getal zijn, +en zeker minder sterk in krijgstucht en hulpmiddelen, gezwegen van ons volslagen gebrek +aan geschut, en de zwakheid onzer ruiterij, het voorzichtig zal zijn ons in het gebergte +terug te trekken, en daar den oorlog te rekken, totdat er versche hulp uit Frankrijk +komt, en al de Hooglandsche clans de wapens voor ons hebben opgevat. Het tegenovergestelde +gevoelen is, dat eene achterwaartsche beweging, in onze omstandigheden, zeker het +grootste wantrouwen in onze zaak en in onze wapens met zich zal voeren, en, wel verre +van ons nieuwe medestanders te verwerven, het middel zal zijn om diegenen te ontmoedigen, +welke zich aan onze zijde hebben geschaard. De officieren, die dit laatste aanvoeren, +en onder wie uw vriend Fergus Mac-Ivor behoort, houden staande, dat, zoo de Hooglanders +vreemd zijn aan de gewone krijgstucht van Europa, de soldaten, die zij te bestrijden +hebben, niet minder vreemd zijn aan de vreeselijke wijze van aanvallen die hun eigen +is: dat men omtrent de gehechtheid en den moed der opperhoofden en heeren geen twijfel +kan voeden; en dat, daar zij zich midden in de vijandelijke rangen zullen werpen, +hunne clanslieden hen zeker zullen volgen; in één woord, dat, daar wij het zwaard +getrokken hebben, wij de schede moeten wegwerpen, en onze zaak aan den strijd en aan +God toevertrouwen, die de overwinning geeft. Wil de heer Waverley, in deze moeielijke +omstandigheden, ons ook zijn gevoelen mededeelen?” +</p> +<p>Waverley bloosde, half van genoegen en half uit zedigheid, over de onderscheiding +die in dit verzoek lag opgesloten, en antwoordde met even veel verstand als vlugheid, +dat hij niet wagen kon een gevoelen in het midden te brengen, hetwelk op de krijgskunst +gegrond was; maar dat die raad hem verreweg het meest welkom zou zijn, waardoor hem +de eerste gelegenheid verschaft zou worden om zijn ijver te toonen in de dienst van +Zijne Koninklijke Hoogheid. +</p> +<p>„Als een Waverley gesproken!” antwoordde Karel Eduard; en „opdat gij een rang moogt +bekleeden, eenigermate overeenkomstig uw naam, zoo veroorloof mij u, in stede van +de kapiteinsplaats, welke gij verloren hebt, den rang aan te bieden van majoor in +mijne dienst, waaraan ik de betrekking van mijn adjudant verbind, totdat gij bij een +regiment kunt aangesteld worden, van welke ik hoop spoedig een aantal opgericht te +zien.” +</p> +<p>„Uwe Koninklijke Hoogheid vergeve mij” antwoordde Waverley, want hij herinnerde zich +Balmawhapple en diens armoedige bende, „zoo ik weiger eenigen rang aan te nemen, tot +ik macht genoeg bezit om een genoegzaam voltallig corps op te richten, om mijn bevelhebberschap +van eenig nut voor de dienst van Uwe Hoogheid te doen zijn. Intusschen hoop ik, dat +gij mij veroorloven zult als vrijwilliger onder mijn vriend Fergus Mac-Ivor te dienen.” +</p> +<p>„Vergun mij dan ten minste,” zei de Prins, blijkbaar ingenomen met dezen voorslag +„het genoegen, van u op de wijze der Hooglanders te <span class="pageNum" id="pb213">[<a href="#pb213">213</a>]</span>wapenen.” Dit zeggende ontgespte hij den sabel, dien hij droeg, en welks draagband +met zilver versierd was, terwijl het stalen gevest rijk en keurig was ingelegd. „De +kling,” zei de Prins, „is eene echte <i>Andrea Ferrara</i>; het is een soort van erfstuk in onze familie geweest; maar ik ben overtuigd, dat +ik het in betere handen dan de mijne stel, en ik zal er pistolen van hetzelfde werk +bij voegen. – Kolonel Mac-Ivor, gij zult uw vriend zeker veel te zeggen hebben; ik +wil u niet langer van een vertrouwelijk gesprek terughouden, maar herinner u, dat +wij u beiden verwachten, om ons heden avond gezelschap te houden. Het zal misschien +wel de laatste nacht zijn, dien wij in deze zalen doorbrengen, en daar wij met een +goed geweten te velde trekken, willen wij den avond voor den slag in vroolijkheid +slijten.” +</p> +<p>Na aldus verlof bekomen te hebben om zich te verwijderen, verlieten het Opperhoofd +en Waverley de <span class="corr" id="xd33e4339" title="Bron: audientiezaal">audiëntiezaal</span>. +</p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e4307"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e4307src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> Zie <a href="#aant.ee">Aanteekening EE</a>. W. S. <a class="fnarrow" href="#xd33e4307src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e4320"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e4320src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">2</a></span> Karel Eduard scheepte zich den 20sten Juni naar Schotland in, landde den 24sten Juli +te Loch Sunar en werd in het huis van Macdonald van Kinloch Moidart, in het graafschap +Argyle, opgenomen. Hij was vergezeld door den hertog van Athole, meer algemeen de +markies van Tullibardine genoemd, die sedert 1715 gebannen en van zijn titel vervallen +verklaard was; door Macdonald, een Ier; door Kelly een Ier, die geheimschrijver van +den bisschop van Rochester geweest was; door Sullivan en Sheridan, Ieren; door Macdonald, +een Schot; door Striklen een Ier, of volgens Hume een Engelschman, en door Michel, +een Italiaan, zijn kamerdienaar. Spoedig voegde Cameron Lochiel met zijn clan Camerons +zich bij hem, alsmede Macdonald van den clan Ronald, enz. <a class="fnarrow" href="#xd33e4320src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch2.7" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch2.7.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">ZEVENDE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">HET GEHEIM BEGINT OPGEHELDERD TE WORDEN.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">„Hoe vindt ge hem?” was Fergus eerste vraag, terwijl ze den grooten steenen trap afgingen. +</p> +<p>„Een Prins, om voor te leven en te sterven,” was Waverleys opgetogen antwoord. +</p> +<p>„Ik wist dat gij zoo over hem denken zoudt, als ge hem zaagt, en het was mijn oogmerk +dat ge elkander vroeger zoudt ontmoeten, maar het werd door uw gekneusd been verijdeld. +En toch heeft hij zijne zwakheden, of liever hij heeft een moeielijk spel te spelen, +en de Iersche officieren<a class="noteRef" id="xd33e4350src" href="#xd33e4350" title="Ga naar noot 1.">1</a>, die hem op den duur omringen, zijn maar ongelukkige raadslieden, – ze weten geen +behoorlijk onderscheid te maken tusschen de talrijke eischen die door den hoogmoed +gedaan worden. Zoudt gij wel gelooven – ik ben op dit oogenblik verplicht geweest, +eene aanstelling tot graaf, voor diensten tien jaren geleden reeds bewezen, achterwege +te houden, uit vrees van ijverzucht vooral van C– en M–, op te wekken. Maar ge hebt +wel gelijk gehad, Eduard, om de plaats van adjudant te weigeren. Er zijn inderdaad +twee plaatsen vacant, maar Clanronald, Lochiel, en meest al de clanhoofden hebben +er ééne verzocht voor den jongen Aberchallader, en de Laaglanders en de Iersche partij +verlangen de andere voor den heer van F–. Zoo dus een van deze twee ten uwen gevalle +werd voorbij gegaan, zoudt gij u vijanden maken. En daarenboven verbaast het mij, +dat de Prins u eene betrekking als majoor aanbood, daar hij zeer wel weet, dat niets +minder dan die van luitenant-kolonel anderen voldoen zal, die geen honderd vijftig +man te velde kunnen brengen. Maar, „geduld, neef, en de kaarten geschud!”.… Alles +is voor het oogenblik heel wel, en wij moeten u, vóor den avond, behoorlijk hebben +<span class="pageNum" id="pb214">[<a href="#pb214">214</a>]</span>uitgerust in uw nieuw kostuum; want, om de waarheid te zeggen, uw uitwendige mensch +past niet al te best voor het hof.” +</p> +<p>„Wel,” zeide Waverley, terwijl hij een blik op zijn met slijk en stof bespatte kleederen +sloeg, „sedert onze scheiding ben ik niet uit mijn jagtbuis geweest; maar dit weet +ge waarschijnlijk even goed, zoo niet beter, dan ik.” +</p> +<p>„Gij doet mijne alwetendheid te veel eer aan. Wij waren zoo druk bezig, eerst met +het plan om <span class="corr" id="xd33e4361" title="Bron: Copo">Cope</span> slag te leveren, en daarna met onze krijgsoperatiën in de Laaglanden, dat ik slechts +algemeene bevelen kon geven aan diegenen van ons volk, welke wij in Perthshire achterlieten, +om u te ontzien en te beschermen, zoo zij u op hun weg ontmoetten. Maar, laat mij +de geheele geschiedenis uwer avonturen hooren, daar zij op een zeer eenzijdige en +verminkte wijze tot ons gekomen is.” +</p> +<p>Nu verhaalde Waverley in het breede de omstandigheden, die den lezer reeds bekend +zijn, waarnaar Fergus met groote oplettendheid luisterde. Inmiddels hadden zij de +deur van Mac-Ivors kwartier bereikt, dat hij in een klein geplaveid binnenhof van +de Canongate genomen had, en wel ten huize van een vroolijke veertigjarige weduwe, +die het knappe jonge opperhoofd zeer vriendelijk scheen toe te lachen, daar zij een +dier vrouwen was, bij wie goed humeur, en een goed gezicht zeker konden zijn welkom +te wezen, welke staatkundige gevoelens hij ook mocht aankleven, die daarmede begiftigd +was. Hier ontving hem Callum Beg met den glimlach eener oude kennis. „Callum,” zeide +het Opperhoofd, „roep <span lang="gd">Shemus an snachad</span>, (<i>Jacob van de naald</i>). Dit was de lijf-kleedermaker van Vich Ian Vohr. „Shemus’!” zeide het opperhoofd, +„de heer Waverley gaat de cath dath dragen; zijn broek moet binnen de vier uren gereed +zijn. Ge kent de maat van een welgemaakt man. Twee dubbele „<i lang="en">nails</i>”<a class="noteRef" id="xd33e4374src" href="#xd33e4374" title="Ga naar noot 2.">2</a> voor het dunne van het been.” +</p> +<p>„Elf van de heup tot de hiel, zeven rondom het middel – ik geef mijnheer vrijheid +om Shemus op te hangen, zoo er een schaar in de Hooglanden is, die een stouter snede +heeft dan de mijne voor de „<i lang="gd">cumadh an truais</i>,” (het fatsoen der Schotsche broek). +</p> +<p>„Neem een plaid van Mac-Ivors kleuren, met een sjerp,” vervolgde het Opperhoofd, „en +een blauwe muts van het patroon zoo als die van den Prins bij meester <span class="sic" title="Voorgestelde verbetering: Mouat">Moruats</span>, den kramer. Mijn kort groen vest met zilver belegsel zal hem volkomen passen; ik +heb het nooit gedragen. Zeg den vaandrig Maccombich, dat hij een knap schild uit de +mijne uitkieze. De Prins heeft den heer Waverley sabel en pistolen gegeven, ik zal +hem van dolk en tas voorzien; doe er slechts een paar laaggehielde schoenen bij, en +dan, mijn beste Eduard, (terwijl hij zich tot hem keerde) zult ge volmaakt een zoon +van Ivor zijn.” +</p> +<p>Na deze noodzakelijke bevelen, kwam het Opperhoofd op het onderwerp van Waverleys +avonturen terug. „Het is blijkbaar,” zeide hij, „dat gij onder de hoede van Donald +Bean Lean zijt geweest. Gij moet weten, dat, toen ik met mijn clan aftrok, om mij +bij den Prins te voegen, ik dat waardig lid der maatschappij opdroeg, een zekere dienst +te verrichten; na de volbrenging daarvan moest hij mij met al de macht, die hij op +de been zou kunnen brengen, volgen. Maar, in plaats van dit te <span class="pageNum" id="pb215">[<a href="#pb215">215</a>]</span>doen, achtte de brave man, nu hij de baan klaar vond, het beter, voor eigene rekening +oorlog te voeren. Hij liep het land af, terwijl hij, geloof ik, vriend en vijand plunderde, +onder voorwendsel van schatting te heffen, soms als op mijn order en soms (vervloekt +zij zijne onbeschaamdheid!) in zijn eigen grooten naam. Op mijn woord van eer, als +ik het beleven mag Benmore weêr te zien, zal ik in verzoeking komen dien knaap te +laten ophangen. Nu herken ik zijne hand vooral in de wijze, waarop gij aan de klauwen +van dien prekenden rekel Gilfillan ontrukt zijt, en ik twijfel er geen oogenblik aan, +of Donald zelf speelde de rol van marskramer bij die gelegenheid; maar hoe het komt, +dat hij u niet uitgeschud of losgeld gevraagd heeft; of zich, op eene of andere wijze, +van uw gevangenschap tot zijn eigen voordeel bediend heeft, gaat mijn verstand te +boven.” +</p> +<p>„Wanneer en hoe hebt ge van mijne opsluiting gehoord?” vroeg Waverley. +</p> +<p>„De Prins zelf vertelde het mij,” zeide Fergus, „en deed tot in de minste kleinigheden +naar alles wat u betreft onderzoek. Daarop berichtte hij mij, dat gij op dat oogenblik +in de macht waart van een onzer noordelijke afdeelingen – ge begrijpt, ik kon hem +geene bijzonderheden vragen – en vroeg hij mijn gevoelen, op hoedanige wijze met u +te handelen. Ik gaf den raad, u herwaarts te doen overbrengen als gevangene, omdat +ik u niet verder benadeelen wilde bij het Engelsche bewind, als gij bij uw voornemen +bleeft volharden om naar het zuiden terug te keeren. Gij zult u wel herinneren, dat +ik niets wist van de tegen u ingebrachte beschuldiging van anderen tot hoogverraad +aangezet en hen daarin bijgestaan te hebben, hetwelk, naar ik vermoed, wel eenig deel +heeft aan de verandering in uw eerste plannen. Die stomme, tot niets bruikbare ellendeling +van een Balmawhapple, werd gezonden, om u, van <i>Doune</i> af aan, te geleiden, met hetgeen hij zijn korps ruiterij noemt. Wat zijn gedrag betreft, +zoo vermoed ik, dat, behalve zijn natuurlijken afkeer van alles wat naar een fatsoenlijk +man gelijkt, zijn avontuur met Bradwardine hem nog op het hart drukt, en wel te meer, +omdat ik niet twijfel, of de wijze waarop hij die geschiedenis verteld heeft, iets +bijgedragen heeft tot de nadeelige geruchten, die van u bij uw voormalig regiment +zijn ingekomen.” +</p> +<p>„Niets is waarschijnlijker,” zeide Waverley; „maar nu, mijn waarde Argus, zult gij +zeker wel tijd hebben, om mij iets van Flora te vertellen.” +</p> +<p>„Wel zeker! Maar ik kan u alleen zeggen, dat zij welvarende is, en zich voor het oogenblik +bij een naastbestaande in deze stad ophoudt. Ik achtte het beter dat ze naar hier +kwam, daar, sedert onzen voorspoed, een goed aantal vrouwen van rang onze militaire +hofhouding volgen; en ik kan u verzekeren, dat er een soort van gewicht gehecht wordt +aan de nauwe betrekking tot zulk een persoon als Flora Mac-Ivor, en wanneer er een +botsing plaats heeft van elkander kruisende vorderingen en verzoeken, gelijk hier, +dan moet iedereen alle gepaste middelen bij de hand nemen, om zijn invloed te vermeerderen.” +</p> +<p>Er was iets in dit laatste gezegde, dat Waverleys gevoel kwetste. Hij kon het denkbeeld +niet verdragen, dat Flora beschouwd zou worden, als dienstig om de bevordering haars +broeders in de hand te werken, door de bewondering, welke zij noodwendig tot zich +moest trekken; en ofschoon <span class="pageNum" id="pb216">[<a href="#pb216">216</a>]</span>dat denkbeeld in de nauwste overeenstemming stond met verscheidene andere trekken +van Fergus’ karakter, schokte het Waverley als zelfzuchtig en zoowel der edele ziel +van de zuster onwaardig, als beneden den hooghartigen, onafhankelijken aard van het +Opperhoofd. Fergus, wien zulke kunstgrepen gemeenzaam waren, daar hij aan het Fransche +hof opgevoed was, bemerkte den ongunstigen indruk niet, dien hij onbedachtzaam op +het gemoed van zijn vriend gemaakt had, en besloot met te zeggen, „dat ze Flora bezwaarlijk +zouden zien vóor den avond, als wanneer ze tegenwoordig zou zijn op een concert en +bal, hetwelk men voornemens was aan het gevolg des Prinsen te geven. Wij hebben een +kleinen twist gehad, omdat ze u niet heeft veroorloofd afscheid van haar te nemen. +Ik heb geen lust om het tooneel te vernieuwen, door haar te verzoeken u heden morgen +toe te laten; want niet alleen zou ik ligt worden afgewezen, maar er zou ook misschien +gevaar bestaan dat ge elkander heden avond niet zaagt.” +</p> +<p>Terwijl ze dus praatten, hoordde Waverley op de binnenplaats, onder de ramen van hun +vertrek, een welbekende stem. „Ik verzeker u, mijn waarde vriend,” zeide de spreker, +„dat het een volslagen afwijking is van de krijgswetten, en zoo ge niet in zeker opzicht +een nieuweling waart, zou uw handelwijze de gestrengste afkeuring verdienen. Want +een krijgsgevangene mag om geene reden bezwaard worden met boeien, of opgesloten <i lang="la">in ergastulo</i>, zoo als het geval zou geweest zijn, indien gij dezen heer in de put te Balmawhapple +afgelaten hadt. Ik stem toe, dat zulk een gevangene, veiligheidshalve, mag gebracht +worden <i lang="la">in carcere</i>, dat is in een openbare gevangenis.” +</p> +<p>De grommende stem van Balmawhapple, die zich verwijderde, liet zich nu hooren; het +scheen dat hij tamelijk ontevreden heenging; maar het woord „landlooper” was het eenige +dat ten volle verstaanbaar was. Hij was vertrokken, voordat Waverley den binnenhof +had bereikt, om den waardigen baron van Bradwardine te begroeten. De uniform, die +hij thans droeg, namelijk: een met goud galon opgelegde blauwe rok, een scharlaken +rood vest en wijde broek en laarzen scheen een nieuwe strakheid en stijfheid aan zijne +ranke, magere gestalte te hebben bijgezet; en het hooge gevoel, dat hij een militair +kommando en gezag bekleedde, had in gelijke mate de gemaakte waardigheid van zijn +houding en het didaktische van zijn toon nog vermeerderd. +</p> +<p>Hij ontving Waverley met zijn gewone vriendelijkheid, en gaf met ongeduld zijn verlangen +te kennen, om de reden te vernemen, waarom hij zijn plaats als officier onder de dragonders +van C– verloren had; „niet,” zeide hij, „omdat hij de minste vrees koesterde, dat +zijn jonge vriend iets zou hebben uitgericht, hetwelk zulk eene onedelmoedige behandeling, +als hij van het Bewind had ondergaan, verdienen mocht; maar omdat het billijk en voegzaam +was, dat de baron van Bradwardine, zoo wel voor zich zelven als voor anderen, volkomen +in staat mocht wezen om alle lasteringen te weêrleggen, met betrekking tot den erfgenaam +van Waverley-Honour, dien hij zoo veel recht had als zijn eigen zoon te beschouwen.” +</p> +<p>Fergus Mac-Ivor, die zich nu bij hen gevoegd had, liep spoedig over het met Waverley +gebeurde heen, en besloot zijn verhaal met de vleiende wijze, waarop hij door den +jongen Prins ontvangen was. De Baron luisterde stilzwijgend toe, en toen Fergus geëindigd +had, drukte hij Waverley <span class="pageNum" id="pb217">[<a href="#pb217">217</a>]</span>hartelijk de hand, en wenschte hem geluk, dat hij in de dienst van zijn wettigen vorst +getreden was. „Want,” voegde hij er bij, „ofschoon het te recht bij alle natiën voor +schandelijk en onteerend gehouden is, het <i lang="la">sacramentum militare</i> te schenden, en zulks, hetzij dit aangegaan ware door elken soldaat afzonderlijk, +hetgeen de Romeinen <i lang="la">per conjurationem</i> noemden, of door éen soldaat, in naam van de overigen, zoo twijfelde niemand ooit, +of de dus bezworen verplichting werd opgeheven door de <i lang="la">dismissio</i>, of het ontslag van een soldaat. Ware dit anders, dan zou de betrekking van den soldaat +even hard zijn, als die der kool- of zoutmijngravers en andere <i lang="la">adscripti glebæ</i><a class="noteRef" id="xd33e4431src" href="#xd33e4431" title="Ga naar noot 3.">3</a>. Uw geval heeft wel iets van de beschimping, door den geleerden Nanchez beschreven, +in zijn werk <i lang="la">De jure-jurando</i>, hetwelk ge bij deze gelegenheid zonder twijfel geraadpleegd hebt. Wat hen betreft, +die u gelasterd hebben, ik verklaar bij den Hemel, dat ik ze beschouw als met recht +vallende in de bepaalde straf der <i lang="la">Lex Memnonia</i>, insgelijks <i lang="la">Lex Rhemnia</i> genoemd, waarop zich Cicero beroept in zijn <i lang="la">oratio In Verrem.</i> Ik zou echter van oordeel zijn geweest, mijnheer Waverley, dat gij, alvorens u tot +eenigen bijzonderen dienst van den Prins te bepalen, hadt kunnen onderzoeken, welken +rang de baron van Bradwardine daar bekleedde, en of hij zich niet bijzonder gelukkig +zou geacht hebben, zich van uwe hulp te mogen bedienen in het regiment, paardenvolk, +dat hij voornemens is te werven.” +</p> +<p>Eduard ontdook dit verwijt, door zich op de noodzakelijkheid te beroepen, van onmiddellijk +op ’s Prinsen voorslag te antwoorden, en op de onzekerheid waarin hij op dat oogenblik +verkeerde, of zijn vriend de Baron bij het leger, of elders met eenigen dienst belast +was. +</p> +<p>Nadat deze kleine kibbelpartij dus was bijgelegd, vroeg Waverley naar Freule Bradwardine, +en vernam dat zij met Flora Mac-Ivor te Edinburgh gekomen was, onder bescherming van +een afdeeling van Fergus’ manschappen. Deze stap was inderdaad noodzakelijk geweest; +want Tully-Veolan was een zeer onaangename, en zelfs gevaarlijke verblijfplaats geworden +voor een jonge dame zonder bescherming, daar de plaats in de nabijheid der Hooglanden, +en insgelijks bij een of twee groote dorpen gelegen was, die, zoo wel uit afkeer van +de Catherans, als uit ijver voor het Presbyterianisme, zich hadden verklaard voor +het Bewind, terwijl ze onregelmatige korpsen van partijgangers vormden, welke gedurig +schermutselingen hadden met de bergbewoners, en soms de huizen der Jacobietische landbezitters +aanvielen. +</p> +<p>„Ik wenschte u voor te stellen,” zeide de Baron, „naar mijn kwartier in <i lang="en">the Luckenbooth</i><a class="noteRef" id="xd33e4454src" href="#xd33e4454" title="Ga naar noot 4.">4</a> te wandelen, en in het voorbijgaan de <i lang="en">High-street</i><a class="noteRef" id="xd33e4459src" href="#xd33e4459" title="Ga naar noot 5.">5</a> te bezien, welke, ongetwijfeld, veel schooner is dan eenige straat, hetzij in Londen +of in Parijs. Maar Rose, het arme kind, is vreeselijk beangst voor het vuren van het +kasteel, ofschoon ik haar uit <span class="pageNum" id="pb218">[<a href="#pb218">218</a>]</span>Blondel en Coehoorn bewezen heb, dat een kogel deze gebouwen onmogelijk bereiken kan; +en bovendien heb ik van Zijn Koninklijke Hoogheid in last, om naar het kamp of de +legerplaats onzer armee te gaan, om te zorgen voor het <i lang="la">conclamare vasa</i> – dat wil zeggen, te maken dat de manschappen hun pak en zak opbinden voor den marsch +van morgen.” +</p> +<p>„Dat zal voor de meesten onzer gemakkelijk te doen zijn,” zei Fergus Mac-Ivor lachend. +</p> +<p>„Met uw verlof, kolonel Mac-Ivor, niet zoo gemakkelijk als ge schijnt te denken. Ik +geloof gaarne, dat uw volk de Hooglanden verliet, ontdaan van allen last der bagage; +maar het is niet te zeggen, welk een menigte nuttelooze prullen zij op hun marsch +hebben verzameld. Ik zag een uwer knapen – ik vraag u nogmaals verschooning! – met +een spiegel op den rug.” +</p> +<p>„Ja, ja,” zeide Fergus, vroolijk gestemd, „en als ge hem gevraagd hadt, zou hij u +geantwoord hebben: „<i>een vliegende kraai vindt altijd wat</i>.” – Maar komaan, waarde Baron, ge weet even goed als ik, dat een honderdtal <span class="corr" id="xd33e4473" title="Bron: uhlanen">Uhlanen</span> of een kompagnie Pandoeren meer spels in een land zouden maken, dan deze ridder van +den spiegel en al onze clans bij elkaâr.” +</p> +<p>„Dat is ook zeer waar, Kolonel,” zeide de Baron; „ze zijn, gelijk een Heidensch schrijver +zegt, „<i lang="la">ferociores in aspectu, mitiores in actu</i>; van een vreeselijk en grimmig voorkomen, maar beter in hun gedrag, dan hun voorkomen +of gelaat zou doen denken. – Maar, ik sta hier, met u, jonge borsten, te praten, terwijl +ik in ’s Konings park moest zijn.” +</p> +<p>„Maar wilt ge,” zeide Fergus, „bij uwe terugkomst met Waverley en mij het middagmaal +gebruiken? Ik verzeker u, Baron, dat, ofschoon ik leven kan als een Hooglander, waar +de nood het vordert, ik mijn Parijsche opvoeding niet vergeten ben, en houd van <i lang="fr">la meilleure chère</i>.” +</p> +<p>„En wie drommel twijfelt daaraan,” viel de Baron lachend uit, „wanneer gijlieden alleen +de kookkunst medebrengt, en de goede stad de bouwstoffen moet leveren? – Wel, ik heb +het een en ander te doen in de stad – maar, ik zal te drie ure bij u wezen, als het +middagmaal zoo lang wachten kan.” +</p> +<p>Dit zeggende, nam hij afscheid van zijn vrienden, en ging den last volvoeren, die +hem opgedragen was. +</p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e4350"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e4350src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> Zie <a href="#aant.ff">Aanteekening FF</a>. W. S. <a class="fnarrow" href="#xd33e4350src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e4374"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e4374src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">2</a></span> De <i lang="en">nail</i> is een maat van omstreeks 6 duim. <a class="fnarrow" href="#xd33e4374src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e4431"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e4431src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">3</a></span> Geruimen tijd lang hebben de arbeiders in de kolenmijnen van Schotland in wezenlijke +slavernij verkeerd. De Schotten van 1745 geloofden dat dit in Engeland eveneens het +geval was; want, toen de maarschalk Wade zich niet uit New-Castle durfde verwijderen, +tegen den Pretendent, dacht men in het leger van dezen dat hij bevreesd was geweest, +dat de twintigduizend kolenwerkers de gelegenheid te baat zouden hebben genomen om +zich te bevrijden. <a class="fnarrow" href="#xd33e4431src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e4454"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e4454src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">4</a></span> Een oude wijk van de oude stad. <a class="fnarrow" href="#xd33e4454src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e4459"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e4459src" title="Ga terug naar noot 5 in tekst.">5</a></span> High-Street. Deze straat is de voornaamste van de oude stad te Edinburgh. <a class="fnarrow" href="#xd33e4459src" title="Ga terug naar noot 5 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch2.8" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch2.8.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">ACHTSTE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">EEN SOLDATEN MAALTIJD.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Jaap van de Naald was een man van zijn woord, wanneer de sterke drank er buiten bleef; +en Callum Beg, die zich nog bij Waverley als in schuld beschouwde, omdat deze geweigerd +had vergoeding aan te nemen, ten koste van den kastelein uit <i>de Kandelaar</i>, nam deze gelegenheid waar, om de verplichting af te doen, door de wacht te houden +over den erfelijken kleedermaker van den stam Ivor, en „zat hem,” gelijk hij zich +uitdrukte, „dicht op de huid, tot hij het pak af had.” Om zich van dezen dwang te +ontslaan, vloog Shemus’ naald door de stof met de snelheid <span class="pageNum" id="pb219">[<a href="#pb219">219</a>]</span>van den bliksem; en daar de kunstenaar niet ophield de eene of andere vreeselijke +schermutseling van Fin Macoul<a class="noteRef" id="xd33e4498src" href="#xd33e4498" title="Ga naar noot 1.">1</a> te bezingen, zoo deed hij ten minste drie steken bij den dood van elken held. De +kleeding was dus spoedig gereed; want het korte vest paste, en het overige van de +uitrusting vorderde weinig moeite. +</p> +<p>Toen onze held met fierheid het gewaad van den ouden Gael aantrok, dat wel geschikt +was om een voorkomen van stoutheid aan een gestalte te geven, die, hoezeer rank en +welgemaakt, eer sierlijk dan krachtig was, zullen mijn lezers hem, naar ik hoop, het +wel willen vergeven, indien bij zich meer dan eens in den spiegel bekeek, en niet +kon nalaten te erkennen, dat het beeld dat van een knap jong mensch was. In waarheid, +hier was geen verbloemen aan. Zijn lichtbruin haar – want hij droeg geen pruik, al +was dit in dien tijd de algemeene mode – paste bij de muts, die het dekte. Zijn gestalte +verried vastheid en vlugheid, waaraan de breede plooien van den tartan iets waardigs +gaven. Zijn blauw oog scheen van die soort, +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">„Die smelten in liefde, en die vonklen in den strijd,”</p> +</div> +<p class="first">en een schijn van bedeesdheid, die werkelijk niets anders was dan het gevolg van zijn +weinigen omgang met de menschen, verleende iets <span class="corr" id="xd33e4506" title="Bron: be-belangwekkends">belangwekkends</span> aan zijn trekken, zonder de bevalligheid of de schranderheid, welke ze kenmerkten, +te schaden. „Hij is een mooi man – een heel mooi man,” zeide Evan Dhu (nu vaandrig +Maccombich) tot Fergus’ knappe gastvrouw. +</p> +<p>„Hij is heel wel,” zeide de weduwe Flockhart, „maar op verre na zoo mooi niet als +uw kolonel, vaandrig.” +</p> +<p>„Ik wilde hem niet vergelijken,” zeide Evan, „ook sprak ik niet van zijn bijzondere +schoonheid, maar alleen, dat mijnheer Waverley er netjes en vlug uitziet, en als een +borst, die zich niet op de teenen zal laten trappen. En inderdaad, hij is vlug genoeg +met sabel en schild. Ik heb zelf eens met hem geschermd te Glennaquoich, en ook Vich +Ian Vohr dikwijls, op een Zondag namiddag.” +</p> +<p>„God vergeve het u, vaandrig Maccombich! Ik ben er zeker van, dat de kolonel nooit +zoo iets gedaan heeft.” +</p> +<p>„Hola! hola! vrouw Flockhart; wij hebben jong bloed, moet ge weten; en jonge heiligen, +oude duivels!” +</p> +<p>„Maar gaat ge morgen vechten tegen Sir John Cope, vaandrig Maccombich?” vroeg vrouw +Flockhart aan haar gast. +</p> +<p>„Wis en zeker, dat beloof ik hem, namelijk als hij ons wachten durft, vrouw Flockhart.” +</p> +<p>„En zult ge aan die verschrikkelijke wezens, de dragonders, het hoofd bieden, vaandrig +Maccombich?” vroeg de waardin op nieuw. +</p> +<p>„Klauw om klauw, zoo als Conan tegen den Satan zei, vrouw Flockhart en de duivel hale +den kortsten!” +</p> +<p>„En zal de Kolonel zich in het gedrang der bajonetten wagen?” +</p> +<p>„Daar kan ik een eed op doen, vrouw Flockhart; hij zal, bij Sint Pieter, de voorste +zijn.” +</p> +<p>„Barmhartige goedheid!” riep de weduwe diep getroffen uit, „en als hij vermoord wordt +door de roodrokken!” +<span class="pageNum" id="pb220">[<a href="#pb220">220</a>]</span></p> +<p>„Zoo dat gebeurde, vrouw Flockhart, dan ken ik er een, die hem niet overleven zal +om hem te beschreien. Maar laat ons ten minste vandaag nog leven en ons middagmaal +gebruiken; en zie daar is Vich Ian Vohr, met den heer Waverley, die eindelijk zijn +bekomst er van heeft om ginds voor den grooten spiegel te draaien, en die oude leelijke +kerel, de baron Bradwardine, die den jongen Ronald van Ballenkeiroch dood schoot, +op de hielen gevolgd door dat wonderlijke stuk van een mensch, dien ze Mackwheeble +noemen, de heer van Kittlegabs, de Fransche kok met zijn hond, die het spit draait, +achter hem drentelende; en ik heb honger als een wolf, mijn goede weduw; dus zeg aan +Kaat, dat zij de soep opdraagt en zet de <i>pinners</i><a class="noteRef" id="xd33e4526src" href="#xd33e4526" title="Ga naar noot 2.">2</a> op; want gij weet, Vich Ian Vohr zal niet gaan zitten, voordat gij aan het hoofd +van de tafel plaats hebt genomen, – en vergeet het fleschje brandewijn niet, hoor +wijfje!” +</p> +<p>Op dezen wenk werd het middagmaal op tafel gezet. Vrouw Flockhart, die van uit haar +weduwkap, als de zon door den nevel glimlachte, plaatste zich aan het hoofd van de +tafel, terwijl zij misschien bij zichzelve naging, hoe weinig zij er zich over bekommerde, +of de opstand ook lang duurde, die haar in een gezelschap bracht, hetwelk zoo ver +boven haar gewonen vriendenkring verheven was. Zij had Waverley en den Baron naast +zich, terwijl zij het genoegen smaakte van het Opperhoofd tegenover zich te zien. +De man des vredes en van den oorlog, de rentmeester Mackwheeble en vaandrig Maccombich, +namen, na een aantal buigingen voor hunne meerderen en tegen elkander, plaats, ieder +aan een zijde van het Opperhoofd. Tijd, plaats en omstandigheden in aanmerking genomen, +was hun onthaal uitnemend, en Fergus bij uitstek opgeruimd. Zich om geen gevaar bekreunende, +en luchthartig van aard, opgewonden door jeugd en eerzucht, zag hij in zijne verbeelding +al zijne verwachtingen door het geluk bekroond, en liet hij zich in ’t geheel niet +storen door den kans op een krijgsmansdood. De Baron verontschuldigde zich met een +paar woorden dat hij Mackwheeble had meêgebracht. „Zij hadden ons onledig gehouden,” +zeide hij, „met de zorgen voor de uitgaven van den oorlog. En op mijn woord,” zei +de oude man, „daar ik denk dat dit wel mijn laatste veldtocht zal zijn, zoo eindig +ik juist waar ik begonnen ben. – Ik heb het altijd moeielijker gevonden aan „de zenuwen +van den oorlog” te komen, gelijk een geleerd schrijver de <i lang="fr">caisse militaire</i> noemt, dan bij het vleesch „het bloed of de beenderen.”” +</p> +<p>„Hoe!” riep Fergus, „ge hebt het eenige korps ruiterij opgericht dat van beteekenis +voor ons is; en hebt gij niets van de louis d’or uit de <i>Doutelle</i><a class="noteRef" id="xd33e4537src" href="#xd33e4537" title="Ga naar noot 3.">3</a> gekregen om u te ondersteunen?” +</p> +<p>„Neen, Glennaquoich; knapper lui zijn mij voor geweest.” +</p> +<p>„Dat is inderdaad schande,” zei de Hooglander; „maar ge zult met mij deelen wat van +den mij verleenden onderstand over is. Het zal u van nacht eene angstige gedachte +besparen, en morgen op hetzelfde neêrkomen, want op de een of andere wijze, zullen +wij allen, eer de zon <span class="pageNum" id="pb221">[<a href="#pb221">221</a>]</span>ondergaat, bezorgd zijn.” Waverley deed, sterk kleurende, maar met den grootsten ernst, +hetzelfde aanbod. +</p> +<p>„Ik dank u beiden, beste jongens,” antwoordde de baron, „maar ik wil geen inbreuk +maken op uw <i lang="la">peculium</i>. Mackwheeble heeft de vereischte som verschaft.” +</p> +<p>Hier draaide de rentmeester onrustig op zijn stoel, en scheen alles behalve op zijn +gemak. Ten laatste, na verscheiden malen gekucht te hebben en na telkens herhaalde +betuigingen van zijne toewijding aan zijns heeren dienst, bij nacht of bij dag, levend +of dood, begon hij te kennen te geven: „dat de bankiers hun gereed geld in het kasteel +hadden geborgen; dat, zonder twijfel, Sandie Goldie, de zilversmid, veel voor mijnheer +den Baron doen zou, maar dat er niet veel tijd was om de waarborgsakten in orde te +krijgen, en zeker, zoo Glennaquoich, of mijnheer Waverley het schikken konden, –” +</p> +<p>„Laat mij van zoodanigen onzin niet meer hooren, Mijnheer,” riep de Baron, op een +toon, die Mackwheeble deed verstommen, „maar handel, gelijk wij voor den eten zijn +afgesproken, zoo ge in mijne dienst wenscht te blijven.” +</p> +<p>Op dat stellige bevel waagde de rentmeester, ofschoon hij een gevoel had, alsof hij +veroordeeld was om het bloed uit zijn eigene aderen in die van den Baron te doen overstorten, +het niet een enkel woord meer uit te brengen. Maar na nog een poos op zijn stoel heen +en weer te hebben geschoven, wendde hij zich tot Glennaquoich, en zeide hem, dat, +zoo deze meer baargeld had, dan hem in het veld te pas kwam, hij het tegenwoordig +voor hem kon uitzetten, in veilige handen en met groot voordeel. +</p> +<p>Op dit voorstel schoot Fergus in een hartelijken lach, en antwoordde, toen hij weêr +bij adem gekomen was: „Hartelijk dank, maar ge moet weten dat het onder ons, krijgslieden, +een gewoon gebruik is; onze hospita tot onzen bankier te maken. Hier, vrouw Flockhart,” +vervolgde bij, terwijl hij vier of vijf groote stukken uit een welgevulde beurs nam, +en de beurs zelve, met den overigen inhoud, in haar schoot wierp, „dit zal voor mij +voldoende zijn; neem gij de rest; wees mijn bankier, zoo ik leef; en mijn executeur, +zoo ik sterf; maar draag zorg iets aan de Hooglandsche Cailliachs<a class="noteRef" id="xd33e4560src" href="#xd33e4560" title="Ga naar noot 4.">4</a> te geven, die het <i>coronach</i> voor den laatsten Vich Ian Vohr het hardst zullen uitgalmen.” +</p> +<p>„Dit is het <i lang="la">testamentum militare</i>,” zei de Baron, „hetwelk onder de Romeinen als een <span class="corr" id="xd33e4572" title="Bron: previlegie">privilegie</span> van mondelinge testamenten gold.” Maar het weeke hart van vrouw Flockhart smolt in +haar binnenste, bij deze taal van het Opperhoofd; zij trok een bedroefd gezicht, en +weigerde stellig het haar opgedragene te aanvaarden, zoodat Fergus verplicht was het +terug te nemen. +</p> +<p>„Welnu,” zei het Opperhoofd, „dan zal het, zoo ik sneuvel, den grenadier ten deel +vallen, die mij de hersens inslaat, en ik zal zorgen dat hij het niet gemakkelijk +verdient.” +</p> +<p>Mackwheeble was weder in verzoeking om een woord mede te spreken; want waar het de +kas gold, was het hem onmogelijk te zwijgen. +</p> +<p>„Misschien zou het beter zijn dat hij het goud aan freule Mac-Ivor <span class="pageNum" id="pb222">[<a href="#pb222">222</a>]</span>bracht, in geval van dood of eenige andere gebeurtenis. Men zou den vorm kunnen bezigen +van een geschenk <i lang="la">mortis causa</i>, ten behoeve van de jonge dame; en het zou maar een pennestreek kosten, om het in +orde te brengen.” +</p> +<p>„De jonge dame,” zeide Fergus, „zou, indien zoo iets gebeurde, wel aan andere zaken +te denken hebben, dan aan deze ellendige <i lang="fr">louis d’or</i>.” +</p> +<p>„Gij hebt volmaakt gelijk; – daar valt niets tegen in te brengen; maar Mijnheer weet +wel, dat de zware rouw.…” +</p> +<p>„Door de meeste lieden beter te dragen is, dan een hongerige maag, niet waar, rentmeester, +niet waar? Ik geloof zelfs dat er menschen zijn, die door zulk eene wijze overweging +getroost zouden worden over het verlies van hunne geheele familie. Maar er is een +rouw die honger noch dorst kent, en de arme Flora.…” Hier zweeg hij, en het gansche +gezelschap deelde in zijne ontroering. +</p> +<p>De gedachten van den Baron bepaalden zich natuurlijk tot den onbeschermden toestand +van zijne dochter, en een zware traan welde in het oog van den grijsaard. „Zoo ik +kom te vallen, Mackwheeble, gij hebt al mijn papieren, en weet al mijn zaken; wees +rechtvaardig omtrent Rose.” +</p> +<p>De rentmeester was, in elk geval een mensch – van aardsche stof zoo als ieder ander +– zeker voor het grootste gedeelte modder en slijk, maar hij bezat toch eenig gevoel +voor billijkheid en, vooral wanneer het den Baron of zijne jonge meesteres gold. Hij +hief dus een luiden jammerkreet aan. „Als die vreeselijke dag komen mocht, zou, zoo +lang Duncan Mackwheeble een stuiver had, die aan freule Rose toebehooren. Hij wilde +kopieërwerk doen voor een stuiver het blad, eer zij weten zou wat gebrek was; zoo +inderdaad de schoone baronie van Bradwardine en Tully-Veolan, met zijne huizing en +opslag (hij hield vol, bij iedere pauze, met snikken en schreien), hofstede, tuinen, +veenen en gronden – buitenweiden, velden, boomgaarden, duivenhokken – met de rechten +van net- en fleurvisscherij in het meer en water van Veolan – tienden, patroonschap +enz. – <i lang="la">annexis et connexis</i> rechten van weide, turf, manschap en aanhoorigheden, hoedanig ook – (hier nam hij +toevlucht tot het einde van zijn langen das, om zijne oogen af te droogen, daar zij, +in spijt van hemzelven, overliepen bij de gedachten, welke deze brabbeltaal van kunsttermen +te voorschijn riep) – alles breeder beschreven in de oorspronkelijke bewijsstukken +en titels derzelve – en gelegen binnen de parochie van Bradwardine in het graafschap +Perth – zoo deze, als voorzeid, moeten overgaan van mijns meesters kind op Inch-Grabbit, +die een Whig is en een Hannoveraan, en bestuurd moet worden door zijn agent, Jamie +Howie, die niet in staat is om veldwachter<a class="noteRef" id="xd33e4598src" href="#xd33e4598" title="Ga naar noot 5.">5</a>, laat staan om rentmeester te wezen.” +</p> +<p>Het begin dezer weeklacht had inderdaad iets aandoenlijks; maar het einde maakte het +onmogelijk om niet in lachen uit te barsten. „Geen nood, Mackwheeble,” zei vaandrig +Maccombich, „want de goede oude tijden van rukken en plukken zijn terug gekomen, en +Sneckus MacSnackus, (hij wilde waarschijnlijk <i lang="la">annexis connexis</i> zeggen) en de rest uwer vrienden zullen plaats moeten maken voor den langsten degen.” +</p> +<p>„En die degen zal de onze zijn, rentmeester,” zeide het Opperhoofd, <span class="pageNum" id="pb223">[<a href="#pb223">223</a>]</span>die wel zag dat Mackwheeble, bij deze kennisgeving, niet weinig verbleekte. +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">Wij geven hun graag onzer bergen metaal, +</p> +<p class="line xd33e2500">Lillibulero, bullen a la. +</p> +<p class="line">En in plaats van met munt doen wij af met het staal. +</p> +<p class="line xd33e2500">Lero, lero, enz. +</p> +<p class="line">Weldra zien we onzen kerfstok zoo effen als ooit, +</p> +<p class="line xd33e2500">Lillibulero, enz. +</p> +<p class="line">Want wie dùs is betaald vraagt, om afdoening nooit. +</p> +<p class="line xd33e2500">Lero, lero, enz.<a class="noteRef" id="xd33e4625src" href="#xd33e4625" title="Ga naar noot 6.">6</a></p> +</div> +<p class="first">„Maar kom, rentmeester, wees niet neerslachtig; drink uw wijn in rust; de Baron zal +behouden en overwinnend op Tully-Veolan terugkeeren, en <span class="corr" id="xd33e4631" title="Bron: Killancureiths">Killancureits</span> landerijen met zijn eigen vereenigen, omdat de laffe, halfbakken knaap niet, als +een braaf man, voor den Prins wil te velde trekken.” +</p> +<p>„’t Is waar, de goederen grenzen aan elkaar,” zeide de rentmeester, terwijl hij zijn +oog afveegde, „en behooren natuurlijk onder éen bestuur.” +</p> +<p>„En ik,” ging het Opperhoofd voort, „zal ook voor mij zelven zorgen; want ge moet +weten, dat ik hier een goed werk heb te verrichten, om vrouw Flockhart in den schoot +der Katholieke Kerk te brengen, of ten minste halfweg, dat wil zeggen, tot aan uwe +Episcopale vergaderzaal. O Baron! zoo ge haar schoone altstem hoordet, Kaatje en Matje +des morgens aansporend, gij, die muziek verstaat, zoudt schrikken op het denkbeeld, +van haar bij het psalmgezang van Haddo’s Hol<a class="noteRef" id="xd33e4637src" href="#xd33e4637" title="Ga naar noot 7.">7</a> te hooren gillen.” +</p> +<p>„De Hemel vergeve het u, kolonel, is dat doordraven! Maar ik hoop, dat de heeren thee +zullen drinken, alvorens naar het paleis te gaan, en ik zal ze voor u zetten.” +</p> +<p>Dit zeggende, liet vrouw Flockhart hen aan hunne eigene gesprekken over, die, gelijk +men veronderstellen mag, hoofdzakelijk over de aanstaande gebeurtenissen van den veldtocht +liepen. +</p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e4498"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e4498src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> Een held uit de Ossiansche overlevering. <a class="fnarrow" href="#xd33e4498src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e4526"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e4526src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">2</a></span> Een soort van kapsel, aan weerszijden met bandjes, van de slapen, waar ze zijn vastgehecht, +tot aan het middel af hangende. <a class="fnarrow" href="#xd33e4526src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e4537"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e4537src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">3</a></span> De <i>Doutelle</i> was een schip dat, ten behoeve der insurgenten, geld en wapenen uit Frankrijk aanbracht, +zegt Walter Scott, maar het was eigenlijk meer. De <i>Doutelle</i> was het fregat waarop Karel Eduard zich had ingescheept. <a class="fnarrow" href="#xd33e4537src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e4560"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e4560src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">4</a></span> Oude vrouwen, belast met het zingen der klaagzangen voor de afgestorvenen, wat men +in Ierland onder <i>keening</i> verstaat. W. S. <a class="fnarrow" href="#xd33e4560src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e4598"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e4598src" title="Ga terug naar noot 5 in tekst.">5</a></span> Officier van justitie van lageren rang, min of meer gelijk agent van politie, vulgo +„<i>diender</i>.” <a class="fnarrow" href="#xd33e4598src" title="Ga terug naar noot 5 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e4625"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e4625src" title="Ga terug naar noot 6 in tekst.">6</a></span> Ik heb deze verzen, of daarmede overeenkomende, in een der <i>Magazines</i> van dien tijd gevonden. W. S. <a class="fnarrow" href="#xd33e4625src" title="Ga terug naar noot 6 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e4637"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e4637src" title="Ga terug naar noot 7 in tekst.">7</a></span> De hoofdkerk van St. Giles, te Edinburgh, is in vier afdeelingen gescheiden, waarvan +de eene den naam voert van het hol van Haddo, omdat men vooronderstelt, dat de kelder, +waarop ze gebouwd is, eertijds aan een zekeren Lord Haddo tot kerker verstrekte. <a class="fnarrow" href="#xd33e4637src" title="Ga terug naar noot 7 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch2.9" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch2.9.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">NEGENDE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">HET BAL.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Vaandrig Maccombich vertrok naar het Hooglandsche kamp, werwaarts zijn plicht hem +riep; de rentmeester Mackwheeble verwijderde zich, om zijn middagmaal te verteeren +en als het kon ook Evan Dhu’s bedreiging <span class="pageNum" id="pb224">[<a href="#pb224">224</a>]</span>van toepassing der krijgswet, in een of andere afgelegen kroeg, terwijl Waverley, +de Baron en het Opperhoofd zich naar Holyrood-House begaven. De beide laatsten waren +in een alleropgeruimdste stemming, en de Baron, op zijn wijze, plaagde onzen held +over zijn uiterlijk, hetwelk de nieuwe kleeding zoo voordeelig deed uitkomen. „Als +gij een of ander plan hebt tegen het hart van een aardig Schotsch meisje, zou ik u +raden, als gij aanzoek bij haar doet, aan de woorden van Virgilius te denken: +</p> +<div lang="la" class="lgouter"> +<p class="line">Nunc insanus amor duri me Martis in armis, +</p> +<p class="line">Tela inter media atque adversos detinet hostes.</p> +</div> +<p class="first">welke verzen Robertson van Struan, Opperhoofd van den clan Donnochy. – tenzij de aanspraak +daarop door Lude gemaakt de voorkeur moet hebben – heel sierlijk vertaald heeft.” +</p> +<p>„Luister liever naar mijn lied,” zeide Fergus. +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">„Zij was niet gesteld op een Engelsch heer, +</p> +<p class="line xd33e226">Een Engelsche dame ook en wou ze niet wezen, +</p> +<p class="line">Maar onder den plaid van Duncan <span class="corr" id="xd33e4662" title="Bron: Gream">Grame</span>, +</p> +<p class="line xd33e226">Dien zij er zich uit had gelezen, +</p> +<p class="line">Vertrok zij, en scheen niets te vreezen.”</p> +</div> +<p class="first">Thans bereikten zij het paleis van Holyrood, en werden, toen ze de vertrekken binnentraden, +een voor een aangediend. +</p> +<p>Het is maar al te wel bekend, hoe vele heeren van rang, opvoeding en fortuin, deel +namen aan de noodlottige en wanhopige onderneming van 1745. Desgelijks kozen ook de +Schotsche dames zeer algemeen de partij van den beminnelijken en schoonen jongen Prins, +die zich in de armen zijner deelnemende landslieden wierp, meer als een romanheld, +dan als een wijze staatsman. Het is dus niet te verwonderen, dat Eduard, die het grootste +gedeelte van zijn leven in de stille en statige afzondering van Waverley-Honour had +doorgebracht, verblind werd door de levendigheid en de bevallige pracht van het tooneel, +hetwelk de lang verlatene zalen van het Schotsche paleis thans opleverden. De bijzaken, +het is waar, misten den noodigen luister, wegens de kortheid en de onrust van den +tijd; maar dit belette niet, dat de algemeene indruk treffend was en zelfs schitterend +mocht genoemd worden door den rang, dien het daar verzamelde gezelschap bekleedde. +</p> +<p>Het duurde niet lang, of des minnaars oog ontdekte het voorwerp zijner liefde. Flora +Mac-Ivor was juist bezig naar hare plaats terug te keeren, dicht aan het boveneinde +van de zaal, met Rose Bradwardine aan haar zijde. In weerwil van het talrijke en luisterrijke +gezelschap, hadden zij bijna de algemeene aandacht getrokken, daar ze ongetwijfeld +twee van de schoonste der aanwezige vrouwen waren. De Prins maakte veel werk van beiden, +bijzonder van Flora, met wie hij danste: een voorkeur, die zij waarschijnlijk aan +haar buitenlandsche opvoeding en vaardigheid in de Fransche en Italiaansche talen +te danken had. +</p> +<p>Toen het algemeene gewoel, dat het einde van een dans gewoonlijk vergezelt, het toeliet, +volgde Eduard, bijna werktuiglijk, Fergus naar de plaats, waar Flora gezeten was. +De hoop, waarmede hij zijn genegenheid gedurende de afwezigheid van het beminde voorwerp +had gevoed, scheen in hare tegenwoordigheid te verdwijnen, en gelijk iemand, die zich +inspant <span class="pageNum" id="pb225">[<a href="#pb225">225</a>]</span>om zich de bijzonderheden van een vergeten droom te herinneren, zou hij op dat oogenblik +alles ter wereld gegeven hebben, om in het geheugen de gronden terug te roepen, waarop +hij verwachtingen had gebouwd, die nu zoo ijdel en nietig schenen. Hij volgde Fergus +met nedergeslagen oogen, gonzende ooren en het gevoel van een misdadiger, die, terwijl +hij langzaam door de menigte henentreedt, welke vergaderd is om de voltrekking van +zijn vonnis te zien, geen duidelijke bewustheid heeft, noch van het geraas dat zijn +ooren treft, noch van het rumoer der menigte, waarover hij zijn verwilderde oogen +laat rondwaren. +</p> +<p>Flora scheen een weinigje – een klein weinigje – getroffen en ontroerd bij zijn nadering. +„Ik breng u een aangenomen zoon van Ivor,” zeide Fergus. +</p> +<p>„En ik ontvang hem als een tweeden broeder,” antwoorde Flora. +</p> +<p>Er lag een ligte nadruk op het woord, die ieder oor zou ontgaan zijn, uitgenomen dat, +hetwelk door koortsige vrees overmeesterd was. De toon was echter bepaald aangegeven +en volkomen in overeenstemming met haar houding, en gaf blijkbaar te kennen: „Ik zal +nooit aan den heer Waverley denken in eenige andere betrekking.” Eduard verstomde, +boog en zag naar Fergus, die zich op de lippen beet, – een beweging van toorn, die +bewees, dat hij insgelijks een ongunstige verklaring gaf aan de wijze, waarop zijn +zuster zijn vriend had ontvangen. „Ziedaar dan het einde van mijn wakenden droom!” +Dit was Waverleys eerste gedachte, en ze was zoo bij uitstek pijnlijk, dat ze hem +voor een oogenblik doodsbleek maakte. +</p> +<p>„Genadige Hemel!” riep Rose Bradwardine, „hij is nog niet hersteld!” +</p> +<p>Deze woorden, welke ze met groote aandoening uitte, werden door den Prins zelven gehoord, +die haastig vooruit trad, en, Waverley bij de hand vattende, vriendelijk naar zijn +welstand vernam, en er bijvoegde dat hij hem wenschte te spreken. Door een krachtige +en plotselinge inspanning die de omstandigheden noodzakelijk maakten, werd Waverley +zichzelven in zoo verre meester, dat hij den Prins zwijgend kon volgen naar een afgelegen +hoek van het vertrek. +</p> +<p>Hier hield de Prins hem eenigen tijd op, terwijl hij een aantal vragen tot hem richtte +over de groote Tory- en Katholieke familiën in Engeland, haar betrekkingen, haar invloed +en haar gehechtheid aan het huis van Stuart. Op deze vragen had Eduard ten allen tijde +niet anders dan algemeene antwoorden kunnen geven; en men kan gemakkelijk nagaan dat, +in zijn tegenwoordige gemoedsgesteldheid, deze berichten tot verwardheid toe onnauwkeurig +waren. De Prins glimlachte een paar malen over zijn ongerijmde antwoorden, maar zette +hetzelfde onderhoud voort, ofschoon hij zich gedwongen vond zelf de voornaamste rol +op zich te nemen, tot op het oogenblik waarin hij bespeurde, dat Waverley zijn tegenwoordigheid +van geest had herwonnen. Het is waarschijnlijk dat deze lange audiëntie gedeeltelijk +ten doel had om de meening te versterken, welke de Prins zoo vurig verlangde onder +zijn aanhangers te zien bevorderd, dat Waverley iemand was van grooten staatkundigen +invloed. Maar het bleek uit hetgeen hij later zeide, dat hij nog een andere beweegreden +gehad had, om dit gesprek te rekken, een geheel verschillende reden, en wel een die +van toegenegenheid vóor en belangstelling in onzen held getuigde. „Ik kan de verzoeking +niet weêrstaan,” zeide hij, „om op mijn voorzichtigheid te roemen, als de vertrouwde +van een schoone <span class="pageNum" id="pb226">[<a href="#pb226">226</a>]</span>dame. Gij ziet, mijnheer Waverley, dat ik alles weet, en ik verzeker u, dat ik levendig +belang stel in deze zaak. Maar, mijn beste jonge vriend, ge moet uw gevoelens beter +weten te beteugelen. Er zijn hier een aantal lieden, wier oogen even helder zien als +de mijne, maar op wier voorzichtigheid en stilzwijgendheid men niet zoo goed vertrouwen +kan.” +</p> +<p>Dit zeggende, keerde hij zich zonder gemaaktheid naar elders, terwijl hij Waverley +achterliet om over zijn laatste woorden na te denken. Zoo deze woorden voor hem niet +geheel verstaanbaar waren, waren ze toch voldoende om hem het noodzakelijke der hem +aanbevolen voorzichtigheid te doen inzien, en terwijl hij dus een poging deed, om +zich de belangstelling waardig te toonen, welke zijn nieuwe meester voor hem aan den +dag had gelegd, door oogenblikkelijk diens wenk te gehoorzamen, wandelde hij op naar +de plaats, waar Flora en Freule Bradwardine <span class="corr" id="xd33e4687" title="Bron: noch">nog</span> gezeten waren, en na de laatste gegroet te hebben, slaagde hij boven zijn verwachting +er in om over onverschillige zaken met beide in gesprek te komen. +</p> +<p>Zoo gij, waarde lezer, ooit in het geval geweest zijt om postpaarden te nemen te ***, +of te ****, (een van welke blancos, of waarschijnlijk alle twee, ge wel in staat zult +zijn met een of ander poststation in uwe nabuurschap in te vullen) dan moet gij, en +waarschijnlijk met deelnemende smart, den pijnlijken angst hebben opgemerkt, waarmede +de arme dieren hunne geschaafde halsen in de hamen van het tuig steken. Maar, wanneer +de onweêrstaanbare aandrang van den postiljon hen gedwongen heeft een halfuurtje af +te leggen, zullen ze verhard worden tegen dat gevoel, en „warm in het tuig geworden”, +gelijk genoemde postiljon zich zal uitdrukken, zullen ze voortdraven, als of hunne +schoften gaaf en onbezeerd waren. Deze vergelijking past zoo volkomen op den toestand +van Waverleys gewaarwordingen, in den loop van dezen merkwaardigen avond, dat ik haar +de voorkeur geef (en dat te meer, dewijl zij, naar ik vertrouw, geheel oorspronkelijk +is) boven iedere schitterende opheldering, die <span class="sic" title="Voorgestelde verbetering: Bysshe’s">Byshe’s</span> „<i>Kunst der Poëzy</i>” mij zou kunnen opleveren. +</p> +<p>Inspanning vindt, even als de deugd, hare belooning in zichzelve; en onze held had +bovendien nog andere beweegredenen, om een gemaakte bedaardheid en onverschilligheid +omtrent Flora’s onvriendelijk gedrag aan den dag te blijven leggen. De hoogmoed kwam +hem spoedig te hulp, door op de wonden van zijn hart zijn bijtend maar heilzaam geneesmiddel +aan te wenden. Kon of mocht hij, onderscheiden door de gunst van een Prins; bestemd, +gelijk hij reden had te hopen, om een aanzienlijke rol te spelen in de omwenteling, +welke een machtig koningrijk wachtte; waarschijnlijk uitmuntende in kundigheden boven, +en ten minste gelijk staande in persoonlijke hoedanigheden met de meeste edele en +aanzienlijke personen, waaronder hij zich thans bevond, jong, rijk en hoog geboren; +kon, of mocht hij (zeggen wij) kwijnen onder de minachtende blikken eener grillige +schoone? +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">„O nimf, zoo onbuigzaam en koud als graniet; +</p> +<p class="line xd33e226">Mijn hart is zoo trotsch als het uwe.”</p> +</div> +<p class="first">De in deze regels uitgedrukte gewaarwordingen die toenmaals echter <span class="pageNum" id="pb227">[<a href="#pb227">227</a>]</span>nog niet geschreven waren<a class="noteRef" id="xd33e4706src" href="#xd33e4706" title="Ga naar noot 1.">1</a> brachten Waverley er toe om al zijne pogingen aan te wenden, ten einde Flora te doen +gevoelen, dat hij er de man niet naar was zich door een afwijzing te laten ter nederslaan, +waarbij zijn ijdelheid hem influisterde, dat hare uitzichten er niet minder onder +leden, dan de zijne. En om deze verandering in zijn gevoelens te versterken, kwam +hem de stille en door hemzelven niet erkende hoop te hulp, dat zij er toe mocht komen +om zijn genegenheid op hooger prijs te stellen, wanneer zij niet meer van meening +was dat het altijd in hare macht stond die aan te moedigen, of af te wijzen. Er was +ook een geheimzinnige soort van bemoediging in des Prinsen woorden, ofschoon hij vreesde +dat ze alleen betrekking hadden op Fergus’ wenschen, wat eene vereeniging tusschen +hem en zijn zuster betrof. Maar de omstandigheden, de tijd, de plaats, alles liep +samen om tegelijk zijn verbeelding op te wekken, en een manhaftige en standvastige +houding van hem te vorderen, terwijl hij het aan het noodlot overliet om de uitkomst +te regelen. Daarenboven, als hij alléén droevig en ontmoedigd scheen op den avond +voor een veldslag, welke wapenen zou hij dan niet verschaffen aan den laster, die +zich reeds maar al te zeer met zijn goeden naam had bemoeid! „Neen, neen,” zeide hij +tot zichzelven, „ik zal hier mijn vijanden, wier haat door mij nooit is uitgelokt, +geen gelegenheid geven, om zulk een voordeel boven mij te verkrijgen.” +</p> +<p>Toegevende aan den invloed dezer gemengde aandoeningen, en nu en dan aangemoedigd +door een lachje van verstandhouding en goedkeuring, zoo vaak de Prins de groep voorbijkwam, +riep Waverley al zijn luim, levendigheid en welsprekendheid te hulp, en verwierf zich +de algemeene bewondering van het gezelschap. Het onderhoud nam langzamerhand den toon +aan, die het meest geschikt, was voor de ontwikkeling zijner talenten en kundigheden. +De vroolijkheid van den avond werd eer verhoogd dan gestoord door de naderende gevaren +van den volgenden dag. Alle zenuwen waren gespannen over de toekomst, en voorbereid +om het tegenwoordige te genieten. Deze zielsgesteldheid is ten hoogste gunstig tot +het oefenen der vermogens van de verbeelding, voor de poëzij, en voor die welsprekendheid, +welke zoo nauw aan de poëzij verwant is. Waverley bezat, gelijk wij elders opmerkten, +bij tijden een ongemeene welbespraaktheid; en bij deze gelegenheid deed hij meer dan +eens de hoogere toonen des gevoels trillen, terwijl hij dan weder tot een wild spel +van geestige aardigheden afdaalde. Hij werd ondersteund en opgewekt door bevriende +geesten, die denzelfden prikkel van den tijd en de gemoedsstemming ondervonden, en +zelfs zij, wier aard voor koud en berekenend gehouden werd, werden medegesleept door +den stroom. Verscheidene dames weigerden deel te nemen aan den dans, al duurde deze +<span class="corr" id="xd33e4718" title="Bron: noch">nog</span> steeds voort, en voegden zich, onder verschillende voorwendsels, bij het gezelschap, +waaraan „de knappe jonge Engelschman” zich scheen verbonden te hebben. Hij werd aan +een aantal lieden van den hoogsten rang voorgesteld, en zijn manieren, welke voor +het oogenblik geheel vrij waren van de beschroomde stijfheid, <span class="pageNum" id="pb228">[<a href="#pb228">228</a>]</span>waaronder ze bij mindere opwekking, leden, verwierven de algemeene goedkeuring. +</p> +<p>Flora Mac-Ivor scheen het eenige daar tegenwoordige vrouwelijk wezen te zijn, dat +hem met een zekere mate van koelheid en terughouding beschouwde; doch ook zij kon +een soort van bewondering niet onderdrukken bij het ontdekken van talenten, welke +zij hem, in den loop hunner kennismaking, nooit zoo luisterrijk en gelukkig had zien +ontwikkelen. Ik weet niet, of ze niet misschien een oogenblik spijt gevoelde een besluit +genomen te hebben omtrent het aanzoek van een minnaar, die zoo uitstekend geschikt +scheen een eerste plaats in de hoogste rangen der maatschappij te bekleeden. Zeker +had ze tot hiertoe onder Eduards ongeneeselijke gebreken die <i lang="fr">mauvaise honte</i> gerekend, waaraan ze, daar zij in de hoogste kringen aan een vreemd hof opgevoed, +en weinig met de stijfheid der Engelsche zeden bekend was, het denkbeeld hechtte van +een beschroomdheid, die zelfs in zwakheid ontaardde. Maar, zoo er een vluchtige wensch +bij haar opkwam, dat Waverley zich altijd zoo beminnelijk en aantrekkelijk mocht hebben +voorgedaan, was dit toch slechts de opwelling van een oogenblik; want er hadden zich, +sedert ze elkander hadden gezien, omstandigheden opgedaan, welke, in haar oog, het +besluit, dat ze omtrent zijn aanzoek genomen had, beslissend en onherroepelijk maakten. +</p> +<p>Door geheel tegenovergestelde gevoelens overmeesterd, luisterde Rose Bradwardine met +geheel haar ziel naar hem. Zij gevoelde een heimelijke zegepraal, bij de algemeene +schatting aan iemand betaald, wiens verdiensten ze maar al te vroeg en te hoog had +leeren schatten. Zonder den minsten zweem van ijverzucht, zonder eenig gevoel van +vrees, smart of twijfel, niet verontrust door een enkele baatzuchtige gedachte, gaf +ze zich over aan het genot van de algemeene toejuiching waar te nemen. Als Waverley +sprak, hoorde ze niet anders dan zijn stem; wanneer anderen antwoordden, vestigde +haar oog zich nog op hem, om geen enkel zijner antwoorden te missen. Misschien was +het geluk, dat ze in den loop van dien avond smaakte, hoewel voorbijgaand, en door +veel gevolgd, in zijn aard het zuiverste en onbaatzuchtigste, dat de mensch in staat +is te genieten. +</p> +<p>„Baron,” zeide de Prins, „ik zou mijne beminde in het gezelschap van uw jongen vriend +niet vertrouwen. Hij is inderdaad, ofschoon wat romanesk, een der betooverendste jonge +lieden, die ik ooit gezien heb.” +</p> +<p>„En op mijne eer, Prins,” zei de Baron, „onze vriend kan soms zoo dof zijn, als een +zestiger, gelijk ik; indien Uwe Koninklijke Hoogheid hem had zien droomen en druilooren +langs de heuvelen van Tully-Veolan, als een hypochonder, of, gelijk het in Burtons +<i>Anatomie</i> heet, een Phreneticus of Lethargicus, zoudt gij u gewis verwonderen, van waar hij +al deze fraaie praat en vroolijkheid en scherts zoo spoedig gehaald heeft.” +</p> +<p>„Het is waar,” zeide Fergus Mac-Ivor, „mij dunkt, het kan alleen de ingeving van de +„tartans” zijn; want ofschoon Waverley altijd een man van eer is, heb ik hem tot nu +toe meestal zeer verstrooid en onoplettend in gezelschap gevonden.” +</p> +<p>„Wij hebben dus nog te meer verplichting aan hem,” zei de Prins, „dat hij tot voor +dezen avond hoedanigheden heeft verborgen gehouden, welke zelfs zijn gemeenzame vrienden +niet in hem hebben kunnen ontdekken. – <span class="pageNum" id="pb229">[<a href="#pb229">229</a>]</span>Maar, komt, heeren, de avond gaat voorbij en wij moeten bij tijds op de bezigheden +van morgen bedacht zijn. Ieder zorge voor zijn gezelschap, en doe eer aan een klein +feestmaal dat ik u aanbied.” +</p> +<p>Hij ging hen voor naar een andere reeks van vertrekken, en zette zich in den leuningstoel, +onder een verhemelte, aan het hoofd eener lange rij van tafels, met een waardigheid +en hoffelijkheid tevens, welke aan zijn hooge geboorte en grootsche bedoelingen volkomen +betaamden. Nauwelijks was er een uur verloopen, of de muzikanten lieten het in Schotland +zoo wel bekende sein tot vertrek hooren.<a class="noteRef" id="xd33e4741src" href="#xd33e4741" title="Ga naar noot 2.">2</a> +</p> +<p>„Goeden nacht dan,” zeide de Prins, opstaande; „goeden nacht dan, en zij de vreugde +met u allen! – Goeden nacht, schoone dames, die ten verjaagden en gebannen Prins zoo +hoogelijk hebt vereerd. – Goeden nacht, mijn dappere vrienden. – Moge het geluk, dat +wij heden avond genoten hebben, een voorteeken zijn van onze spoedige en zegevierende +terugkomst in dit ons voorvaderlijk verblijf, en van vele, zeer vele vroolijke bijeenkomsten +in het paleis van Holyrood!” +</p> +<p>Als de baron van Bradwardine later dit afscheidswoord van den Prins vermeldde, liet +hij nooit na, op droefgeestigen toon, te herhalen: +</p> +<div lang="la" class="lgouter"> +<p class="line">„Audiit, et voti Phœbus succedere partem +</p> +<p class="line">Mente dedit; partem volucres dispersit in auras;”</p> +</div> +<p class="first">hetwelk, zoo als hij er bijvoegde, vrij goed is weêrgegeven: +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">Phœbus verhoorde goedgunstig de helft van dees bede, maar hevig +</p> +<p class="line xd33e226">Floot hij in de andere helft en gaf ze den winden ten prijs.</p> +</div> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e4706"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e4706src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> Deze regels komen voor in het roerende vers van mejufvrouw Steward, hetwelk aldus +aanvangt: +</p> +<div class="q"> +<div class="nestedtext"> +<div class="nestedbody"> +<div class="lgouter footnote"> +<p class="line">O stormige rotsen van Lanow, vaartwel! W. S.</p> +</div> +</div> +</div> +</div><p></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e4741"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e4741src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">2</a></span> Het is, of was eertijds, het oude liedje: „<i lang="en">Good night, and joy be wi’ you a’!</i>” (Goeden nacht en zij de vreugde met u allen!) W. S. <a class="fnarrow" href="#xd33e4741src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch2.10" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch2.10.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">TIENDE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">DE MARSCH.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Het was laat toen Waverley naar huis terugkeerde, en de uitputting door de hartstochten +die elkander in zijn hart bekampten, en door de ondervondene aandoeningen veroorzaakt, +stortte hem in een diepen maar gezonden slaap. Zijn droomen brachten hem naar Glennaquoich, +en in de zalen van Ian <span class="corr" id="xd33e4765" title="Bron: Nan">nan</span> Chaistel, meende hij aan het feest, deel te nemen, dat zoo pas op Holyrood had plaats +gehad. Ook het geluid der zakpijp hoorde hij duidelijk; en dit ten minste was geen +bedrog; want „de trotsche stap van den voornaamsten pijper” van den clan Mac-Ivor +deed zich op het plein, en wel voor de deur des verblijfs van zijn Opperhoofd hooren, +en, gelijk vrouw Flockhart die blijkbaar geene vriendin van zijn muziek was, goedvond +aan te merken, „deed de steenen uit den muur springen met zijn gegil.” Bij gevolg +werd dat geluid spoedig sterk genoeg om Waverleys droom te verjagen, waarmede het +zich eerst op een harmonische wijze had vereenigd. +</p> +<p>Het geluid van Callums voetstappen in zijn kamer, (want Mac-Ivor <span class="pageNum" id="pb230">[<a href="#pb230">230</a>]</span>had Waverley wederom aan diens oppassing aanbevolen) was het tweede teeken tot het +vertrek. „Wil Mijnheer,” zeide hij, „niet opstaan? Vich Ian Vohr en de Prins zijn +reeds vertrokken naar het lange groene dal achter de buurt, die zij des Konings Park +noemen<a class="noteRef" id="xd33e4772src" href="#xd33e4772" title="Ga naar noot 1.">1</a>, en er is een groote menigte volks op de been, dat eer het nacht wordt door andere +beenen weggedragen zal worden.” +</p> +<p>Waverley sprong terstond op, en bracht, met Callums hulp, zijn Bergschotsche kleeding +in behoorlijke orde. Callum berichtte hem tevens, dat de pakwagen een lederen en van +een slot voorzien ding medegebracht had, dat op nieuw bij de bagaadje van Vich Ian +Vohr en op diens wagen bezorgd was. +</p> +<p>Waverley begreep uit deze beschrijving dat Callum van zijn mantelzak sprak. Hij dacht +terstond aan het geheimzinnige pakje van het meisje uit het dal, dat hem altijd scheen +te ontgaan, juist als het binnen zijn bereik was. Maar het was thans geen tijd om +zijn nieuwsgierigheid te voldoen; en na vrouw Flockharts beleefd aanbod van een morgengroet, +dat is een morgenslok te hebben afgeslagen, hetgeen, uitgezonderd hij, wellicht geen +enkel man in het leger van den Prins zou hebben afgewezen, nam hij afscheid en vertrok +met Callum. +</p> +<p>„Callum,” zeide hij, terwijl ze over een modderig stuk land gingen, om de voorstad +van Canongate te bereiken, „hoe zal ik aan een paard komen?” +</p> +<p>„Daar moet gij niet aan denken,” hernam Callum, „Vich Ian Vohr trekt te voet op aan +het hoofd van zijn volk, (om niet te spreken van den Prins, die hetzelfde doet) met +zijn schild op den schouder, en gij dient wel naast hem te gaan.” +</p> +<p>„Best, Callum! geef mij mijn schild. – Zoo, nu zijn wij klaar. – Hoe staat het mij?” +</p> +<p>„Als de brave Hooglander, die op het uithangbord voor de groote herberg van <span class="corr" id="xd33e4783" title="Bron: Luskie">Luckie</span> Middlemass staat uitgeschilderd,” antwoordde Callum, waarmede hij, zooals men begrijpen +zal, een fraai compliment bedoelde; want, volgens zijn gevoelen, was het uithangbord +van Luckie Middlemass een uitnemend kunststuk. Maar Waverley, die de volle kracht +zijner beleefde vergelijking niet gevoelde, deed hem geene verdere vragen. +</p> +<p>Nadat zij de armoedige en vuile buitenwijken der hoofdstad doorgeworsteld, en in de +open lucht gekomen waren, gevoelde Waverley zoowel zijn krachten als zijn moed verjongd; +hij bepaalde zijne gedachten kalm bij de gebeurtenissen van den vorigen avond, en +vestigde ze vol hoop en welberadenheid op die van den naderenden dag. +</p> +<p>Toen hij een kleine, steenachtige hoogte, St. Leonards heuvel geheeten, beklommen +had, lag het Konings Park, of het dal hetwelk zich tusschen „Arthur’s zetel” en de +helling, waarop het zuidelijk gedeelte van Edinburgh thans gebouwd is, aan zijn voeten, +en leverde een vreemd en +</p> +<p>opwekkend tooneel op. Het was bezet door het leger der Hooglanders, die nu bezig waren +met zich tot de marsch gereed te maken. Waverley had reeds iets van dezen aard gezien +bij de jachtpartij, die hij met Fergus Mac-Ivor had bijgewoond, maar het tegenwoordige +was op een veel <span class="pageNum" id="pb231">[<a href="#pb231">231</a>]</span>grooter schaal, en oneindig belangrijker. De rotsen, die den achtergrond van dit tooneel +uitmaakten, en de lucht zelve, weêrgalmden van den klank der doedelzakspelers waarvan +ieder met zijn instrument, zijn opperhoofd en zijn clan tot den strijd opriep. De +Bergschotten, die van hun leger onder den blooten hemel oprezen, met veel geraas en +als een verwarde en ongeregelde menigte door elkaar krioelden even als bijen, die, +in haar korven verontrust, zich tot den uitval voorbereiden, schenen al de vlugheid +van geest en ligchaam te bezitten, die tot het uitvoeren van militaire bewegingen +vereischt zijn. Wat zij deden, scheen zonder overleg en verward te zijn; maar zooveel +orde en regelmatigheid ontstonden daaruit dat een veldheer de uitkomst moest geprezen +hebben, al mocht een drilmeester ook lachen om de wijze, waarop men er toe geraakte. +</p> +<p>Deze ingewikkelde beweging, waardoor de verschillende clans weldra onder haar bijzondere +banieren gerangschikt werden, om in marschorde te geraken, schonk op zichzelf een +vroolijk en levendig schouwspel. Ze hadden geen tenten op te ruimen, daar ze algemeen, +en bij voorkeur, in het open veld geslapen hadden, ofschoon het al laat in den herfst +werd, en het des nachts nog al begon te vriezen<a class="noteRef" id="xd33e4795src" href="#xd33e4795" title="Ga naar noot 2.">2</a>. Een tijd lang, en terwijl ze zich ordenden, zag men ieder oogenblik een golvende +en verwarde beweging van vlottende en in den wind fladderende pluimen en banieren, +die de trotsche leuze van Clanronald: „<i lang="gd">Ganion Coheriga</i>” – (spreek tegen, wie durft!) „<i>Loch-Sloy</i>” het wachtwoord der Mac-Farlanes; – „<i lang="en">Forth, fortune and fill the felters</i>,” (Voorwaarts, fortuin, en vele gevangenen!) het motto van den Markies van Tullibardine; +„<i>Bydand</i>,” (Ferm!) dat van Lord Lewis Gordon, en de leuzen en teekens van verscheidene andere +opperhoofden en clans te lezen gaven. +</p> +<p>Eindelijk werd deze bonte en wemelende menigte tot eene smalle en dichte kolonne van +groote lengte geschikt, die zich langs de geheele vallei uitstrekte. Aan het hoofd +der kolonne woei de standaard uit van den Prins met een rood kruis op een wit veld +en het motto „<i lang="la">Tandem Triumphans</i>.”<a class="noteRef" id="xd33e4813src" href="#xd33e4813" title="Ga naar noot 3.">3</a> De weinige ruiterij, die voornamelijk uit Laaglandsche heeren, met hunne huisbedienden +en meiers bestond, maakte de voorhoede van het leger uit, en hare vaandels, waarvan +zij wat het aantal betreft overvloedig voorzien was, zag men aan den uitersten rand +des gezichteinders wapperen. Verscheidene leden van dit korps, onder welke Waverley +toevallig Balmawhapple, en zijn luitenant Jinker opmerkte, (welke laatste echter, +met verscheidene anderen, volgens advies van den Baron van Bradwardine, teruggebracht +was tot den stand van „overcomplete officieren” zooals hij hen noemde,<span class="corr" id="xd33e4816" title="Niet in bron">)</span> droegen bij tot de levendigheid, ofschoon <span class="corr" id="xd33e4818" title="Bron: geenzins">geenszins</span> tot het geregelde van het tooneel, daar ze met hunne paarden, zoo veel het gedrang +dit maar toeliet, vooruitdraafden om hunne plaats bij de voorhoede in te nemen. De +betooveringen der Circe’s uit de Hoogstraat, en de sterke drank, waarmede ze gedurende +den nacht waren gelaafd, hadden waarschijnlijk deze helden wat langer binnen de muren +van Edinburgh opgehouden, dan met hun plicht en dienst bestaanbaar was. Van zulke +achterblijvers namen de voorzichtigsten den langsten en meest omloopenden, maar wel +zoo vrijen weg, om hunne plaats, volgens de marschorde, te bereiken, door zich <span class="pageNum" id="pb232">[<a href="#pb232">232</a>]</span>op een afstand te houden van het voetvolk, en zich een pad te banen door de tuinen +ter rechterhand, waartoe ze slechts de moeite hadden te nemen om de losse steenen +afscheidingen over te springen of neêr te rukken. Het onregelmatig opdagen en verdwijnen +van deze kleine afdeelingen, zoo wel als de verwarring, te weeg gebracht door hen, +die, schoon meestal vruchteloos, in weerwil van vloeken, verwenschingen en tegenstand, +door de menigte der Hooglanders naar het front poogden te dringen, vergoedden door +de schilderachtige woestheid van het tooneel wat door gemis aan militaire regelmatigheid +daaraan ontnomen werd. +</p> +<p>Terwijl Waverley op dit merkwaardig schouwspel staarde, hetwelk nog indrukwekkender +werd door de kanonschoten, die nu en dan uit het kasteel op de Hooglandsche wachten +werden gedaan, wanneer deze uit de nabijheid afgelost werden, om zich bij hun hoofdkorps +te voegen, herinnerde hem Callum, met zijne gewone vrijmoedigheid van spreken, dat +Vich Ian Vohrs volk bijna aan het hoofd van de kolonne was, en dat ze „onder het kanonvuur +zeer snel optrekken zouden.” Aldus aangespoord, stapte Waverley sneller voorwaarts, +hoewel hij dikwijls een blik wierp op de dichte drommen van krijgslieden, die vóor +en achter hem verzameld waren. Als men het meer van nabij bezag, leverde het leger +echter een eenigzins minder indrukwekkend gezicht op, dan uit de verte. Zij die aan +de spits van iederen clan voorttrokken, waren goed met sabel, schild en geweer gewapend, +waarbij allen den dolk en de meesten het pistool voegden. Maar deze bestonden uit +heeren, dat is bloedverwanten van het opperhoofd, schoon dan ook in verwijderden graad, +die eene <span class="corr" id="xd33e4825" title="Bron: onmiddelijke">onmiddellijke</span> aanspraak op zijne bescherming en bijstand hadden. Schooner en geharder manschappen +zouden er bezwaarlijk te vinden zijn geweest in eenig leger ter wereld; en de vrije +onafhankelijke houding van elk hunner, die echter zoo goed geleerd hadden ondergeschikt +te blijven aan het bevel van hun Opperhoofd, benevens de bijzondere soort van krijgstucht, +bij de Hooglanders op hunne veldtochten ingevoerd, maakten hen even geducht wegens +hun persoonlijken moed en hun gevoel van eigenwaarde, als wegens hunne beredeneerde +overtuiging van de noodzakelijkheid, om eendrachtig te handelen, en daardoor aan hunne +nationale wijze van aanval de beste kans van welslagen te verzekeren. Maar in een +lageren rang dan dezen, werden lieden gevonden van een mindere soort, de boeren van +het Hoogland, die, ofschoon ze niet zoo genoemd wilden worden, en dikwijls, met een +schijn van recht beweerden van ouder geslacht te zijn dan de heeren die ze dienden, +echter de liverei droegen der uiterste armoede, daar ze op allerlei wijze toegerust, +slecht gewapend, half naakt, klein van persoon waren, en een ellendig voorkomen hadden. +Iedere clan van belang had eenige dezer Heloten in zijn gevolg. – Zoo waren de Mac-Couls, +ofschoon ze hunne afkomst van Comhal, den vader van Finn, of Fingal rekenden, een +soort van Gibeoniten, of erfelijke slaven der Stuarts van Appine. De Macbeths, afstammende +van den ongelukkigen koning van dien naam, waren onderdanen van de Morays en van den +clan Donnochy, of van de Robertsons van Athole. Nog een aantal andere voorbeelden +zouden kunnen worden bijgebracht, indien ik niet vreesde den licht <span class="corr" id="xd33e4828" title="Bron: noch">nog</span> bestaanden trots van het Clanschap te <span class="corr" id="xd33e4831" title="Bron: kwesten">kwetsen</span>, en dus een Hooglandsch onweder over den boekwinkel van mijn uitgever te brengen. +Nu waren deze zelfde Heloten, ofschoon naar het slagveld gedreven door het willekeurig +gezag der Opperhoofden, <span class="pageNum" id="pb233">[<a href="#pb233">233</a>]</span>onder wie zij hout hakten en water droegen, in het algemeen zeer slecht gevoed, en +gekleed en nog slechter gewapend. De laatste omstandigheid was voorzeker hoofdzakelijk +toe te schrijven aan het door het bewind uitgevaardigde bevel tot algemeene ontwapening, +dat schijnbaar zeer streng door het geheele Hoogland was ten uitvoer gelegd, hoewel +het de meeste opperhoofden gelukte om de zaak te ontduiken, door de wapenen van hunne +<span class="corr" id="xd33e4836" title="Bron: onmiddelijke">onmiddellijke</span> clanslieden te behouden, en die van mindere waarde, bij deze geringere satellieten +opgezameld, uit te leveren. Een natuurlijk gevolg hiervan was, dat, gelijk wij reeds +te kennen gaven, een aantal dezer arme menschen in een allerellendigsten toestand +te velde moesten trekken. +</p> +<p>Terwijl dus de voorhoede van een clan bestond uit manschappen op hunne wijze, wonderlijk +goed gewapend, scheen de achterhoede daarentegen uit wezenlijke bandieten te bestaan. +De een was met een strijdbijl, de ander met een sabel zonder schede gewapend; hier +zag men een roer zonder slot, daar een mes stevig aan een stok gebonden; sommige hadden +ook niets dan hunne dolken en stokken, of uit de heg gesneden knuppels. Het grimmige, +havelooze en woeste voorkomen dezer lieden, waarvan de meesten met al de verbazing +der onwetendheid, de meest gewone voortbrengselen van het maatschappelijke leven aangaapten, +verwekte opzien in de Laaglanden, maar verspreidde er tegelijkertijd den schrik. Zoo +weinig zelfs waren op dat tijdstip de Hooglanden nog bekend, dat het karakter en voorkomen +van hun bevolking, die op deze wijze als militaire avonturiers zich vertoonden, bij +de zuidelijke Laaglanders geen mindere verbazing wekten, dan een inval van Afrikaansche +Negers of Eskimo’s, uit de noordelijke gebergten van Schotland komende, zou gedaan +hebben. Het kan dus geen verwondering baren, dat Waverley, die tot hiertoe de Hooglanders +in het algemeen beoordeeld had naar diegenen, welke Fergus had geraden geacht hem +van tijd tot tijd te doen zien, ongerust en angstig gestemd werd, als hij dacht aan +de roekelooze onderneming van een legerkorps, dat geen vierduizend man sterk, en waarvan +de helft op zijn best gewapend was, om een ommekeer te brengen in het lot van het +Britsche rijk en het regeerende Huis door een ander te doen vervangen. +</p> +<p>Terwijl hij langs de kolonne voorttrok, welke zich nog niet in beweging had gesteld, +werd een ijzeren kanon, het eenige stuk geschut van een leger dat zulk een belangrijke +omwenteling op het oog had, afgevuurd als het signaal tot den marsch. De Prins had +den wensch te kennen gegeven, om dit nutteloos stuk geschut achterwege te laten; maar, +tot zijn verbazing, smeekten de Hooglandsche Opperhoofden hem vurig, dat het hen op +hun tocht mocht vergezellen, terwijl ze zich berispen op de vooroordeelen hunner volgelingen, +die, weinig aan artillerie gewoon, een belachelijk gewicht aan dit veldstuk hechtten, +en verwachtten dat het wezenlijk zou bijdragen tot een overwinning, die zij, inderdaad, +niet konden hopen alléen met hunne eigene geweren en zwaarden te behalen. Twee of +drie Fransche <span class="corr" id="xd33e4842" title="Bron: kannonniers">kanonniers</span> waren dus aangewezen om dit krijgswerktuig te besturen, hetwelk door een span Hooglandsche +hitten werd voortgetrokken, en, ten slotte, alleen maar gebruikt werd om seinschoten +te doen.<a class="noteRef" id="xd33e4845src" href="#xd33e4845" title="Ga naar noot 4.">4</a> +<span class="pageNum" id="pb234">[<a href="#pb234">234</a>]</span></p> +<p>Zoodra dan het schot bij deze gelegenheid gehoord werd, kwam de geheele linie in beweging. +Een woeste vreugdekreet der voorttrekkende bataljons kliefde de lucht, en werd vervolgens +opgelost in den schrillen toon der doedelzakken, gelijk het geluid van deze, op hare +beurt, bijna uitgedoofd werd door den zwaren stap van zoo vele manschappen, die zich +te gelijk in beweging zetten. De vaandels schitterden en wapperden, en de ruiterij +haastte zich om hare plaats als voorhoede in te nemen, en kleine afdeelingen op verkenning +uit te zenden, ten einde de bewegingen van den vijand gade te slaan en daarvan verslag +te doen. Ze verdwenen uit Waverleys oog, toen ze het voetpad van „Arthurs zetel” insloegen, +onder den merkwaardigen rand van basaltrotsen, tegenover het kleine meer van Duddingston. +</p> +<p>De infanterie volgde in dezelfde richting, terwijl ze haar pas naar een ander korps +regelde, dat een meer zuidelijken weg volgde. Eduard was verplicht al zijn krachten +in te spannen, om dat gedeelte der kolonne te bereiken, waar Fergus en zijn manschappen +zich bevonden. +</p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e4772"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e4772src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> Het hoofdkorps van de Hooglandsche armee was gelegerd of liever gebivakkeerd in dat +gedeelte van het Konings Park, hetwelk zich naar den kant van het dorp Duddingston +uitstrekt<span class="corr" id="xd33e4774" title="Niet in bron">.</span> <a class="fnarrow" href="#xd33e4772src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e4795"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e4795src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">2</a></span> Het was den 20sten September. <a class="fnarrow" href="#xd33e4795src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e4813"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e4813src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">3</a></span> Eindelijk zegevierend. <a class="fnarrow" href="#xd33e4813src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e4845"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e4845src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">4</a></span> Zie <a href="#aant.gg">Aanteekening GG</a>. Veldstuk van het Hooglandsche leger. W. S. <a class="fnarrow" href="#xd33e4845src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch2.11" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch2.11.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">ELFDE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">EEN TOEVAL GEEFT AANLEIDING TOT NUTTELOOS NADENKEN.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Toen Waverley dat gedeelte der kolonne bereikt had, hetwelk uit den clan van Mac-Ivor +bestond, hielden ze halt, maakten front, en ontvingen hem met een zegedeun op de doedelzakken, +gevolgd door een luid hoezee van de manschappen. Een aantal hunner kende hem persoonlijk, +en verheugde zich hem in de kleeding van hun land en van hun stam te zien, „Ge juicht,” +zeide een Hooglander van een naburigen clan tot Evan Dhu, „alsof het Opperhoofd zoo +even bij u gekomen ware.” +</p> +<p>„<i lang="gd">Mar e Bran is e a Brathair</i>, als het Bran niet is, dan is het Brans broeder” was het spreekwoord dat Maccombich +tot antwoord bezigde. +</p> +<p>„O, dan is het de knappe Saksische Duinhé-wassel, die trouwen zal met freule Flora?” +</p> +<p>„Dat kan wel zijn, of het kan niet zijn; en dat is mijn zaak, noch de uwe, Gregor.” +</p> +<p>Fergus trad vooruit, om den vrijwilliger te omhelzen, en hem een warm en hartelijk +welkom toe te brengen; maar hij achtte het noodig zich te verantwoorden omtrent de +verminderde sterkte van zijn bataljon (dat geen twee honderd man te boven ging), door +de aanmerking, dat hij een goed deel zijner manschappen op kleine tochten had uitgezonden. +</p> +<p>De waarheid echter was, dat Donald Bean Lean hem van ten minste dertig geharde knapen +had beroofd, op wier dienst hij vast gerekend had; en een aantal zijner van tijd tot +tijd verworven aanhangers waren door hunne verschillende opperhoofden teruggeroepen +tot die standaards, waaronder zij eigenlijk behoorden. Desgelijks had het mededingend +opperhoofd van den grooten noordelijken tak, ook van zijn clan zijn volk gemonsterd +(ofschoon hij zich nog niet voor het bewind, noch voor den Prins had verklaard) en +door zijn kunstgrepen eenigszins de <span class="pageNum" id="pb235">[<a href="#pb235">235</a>]</span>macht verkleind, waarmede Fergus te velde trok. Als een vergoeding voor deze tekortkoming, +werd algemeen erkend, dat het volk van Vich Ian Vohr, wat houding, uitrusting, wapens, +en behendigheid, betrof, met de beste troepen van het geheele leger van Karel Eduard +kon wedijveren. De oude Ballenkeiroch diende als zijn majoor, en ontving, benevens +de andere officieren, die Waverley op Glennaquoich hadden leeren kennen, onzen held +met groote hartelijkheid, als deelgenoot van hunne aanstaande gevaren en van de eer +waarop zij hoopten. +</p> +<p>Na het dorp Duddingston verlaten te hebben, volgde de Hooglandsche armee, een geruimen +tijd, den gewonen straatweg tusschen Edinburgh en Haddington, tot zij te Musselburgh +de Esk overstaken; toen zij, in plaats van de lage gronden naar den zeekant te houden, +meer landwaarts in trokken, en den rand der hoogte, Carberry-heuvel genoemd, bezetten, +een plaats reeds bekend in de Schotsche geschiedenis, als de plek waar de schoone +Maria zich aan haar oproerige onderdanen overgaf. Deze richting was gekozen, omdat +de Prins bericht gekregen had, dat de troepen van het Bewind den vorigen nacht ten +westen van Haddington gelegerd waren geweest, met oogmerk om naar de zeezijde af te +zakken, en Edinburgh langs den lager kustweg te naderen. Door deze hoogte te bezetten, +die op een aantal plaatsen den genoemden weg bestreek, hoopten de Hooglanders gelegenheid +te vinden om hen met voordeel aan te vallen. Het leger hield dus halt op den bergrug +van Carberry-heuvel, deels om de soldaten te laten rusten, deels omdat men van hier +den marsch zou kunnen richten naar ieder punt, dat de bewegingen van den vijand als +het meest raadzaam mochten aanwijzen. Terwijl ze aldus gelegerd waren, kwam er in +haast een boodschapper, om te verzoeken dat Mac-Ivor zich bij den Prins zou vervoegen, +en bracht tevens het bericht, dat hunne voorhoede een schermutseling had gehad met +een deel van des vijands ruiterij, en dat de baron van Bradwardine enkele gevangenen +had opgezonden. +</p> +<p>Waverley, die zich voorwaarts, buiten de gelederen begeven had om zijn nieuwsgierigheid +te voldoen, ontdekte spoedig een vijf- of zestal ruiters, die, met stof bedekt, waren +komen aandraven, om te melden dat de vijand, westwaarts langs de kust, in vollen aantocht +was. Nog een weinig verder, werd zijn oor getroffen door een zacht gekerm, dat uit +een hut voortkwam. Hij naderde de plek, en hoorde een stem, in het Engelsch <span class="corr" id="xd33e4875" title="Bron: dialekt">dialect</span> van zijn geboorteplaats, die, schoon dikwijls door de pijn afgebroken, het „Onze +Vader” poogde op te zeggen. De stem des ongeluks vond altijd terstond weêrklank in +het hart van onzen held. Hij trad de stulp binnen, die bestemd scheen voor wat men +in de Schotsche herdersstreken een „ziekenkooi” noemt; en in het duister kon Eduard +vooreerst niets ontdekken, dan in een hoek een soort van rooden bundel. Zij, die den +gekwetste van zijn wapens, en voor een gedeelte van zijn kleederen hadden beroofd, +hadden hem den dragonders mantel gelaten, waarin hij gewikkeld was. +</p> +<p>„Om Gods wil,” steunde de gewonde, toen hij Waverleys stap hoorde, „geef mij een slokje +water!” +</p> +<p>„Ge zult het terstond hebben,” antwoordde Waverley, terwijl hij hem tegelijk in zijn +armen oprichtte, hem naar de deur der hut bracht, en uit zijne flesch te drinken gaf. +</p> +<p>„Het is of ik die stem ken,” antwoordde de gewonde; maar, terwijl <span class="pageNum" id="pb236">[<a href="#pb236">236</a>]</span>hij met een verwilderden blik op Eduards kleeding zag, voegde hij er bij, „neen dat +is toch niet onze jonker!” +</p> +<p>Dit was de gewone benaming, voor Eduard op de goederen van Waverley-Hanour. De stem, +die hij zoo even hoorde deed zijn hart trillen en verlevendigde duizenderlei herinneringen, +die het bekende dialect van zijn landgenoot reeds had helpen ontwaken. „Houghton!” +riep hij, terwijl hij de trekken beschouwde, welke de dood reeds bijna onkenbaar maakte, +„Houghton, is het mogelijk, zijt gij het?” +</p> +<p>„Ik had nooit gedacht weêr de stem van een Engelschman te hooren,” hernam de gekwetste; +„zij lieten mij hier liggen om te leven of te sterven, zoo als het uitkwam, toen ze +begrepen, dat ik hun niet wilde zeggen hoe sterk ons regiment is. Maar, o! mijnheer, +hoe kondt ge zoo lang van ons wegblijven, en ons in verzoeking laten brengen door +dien boosdoener, Ruffin? – wij zouden u, zoo waar, door water en vuur gevolgd zijn.” +</p> +<p>„Ruffin! Ik verzeker u, Houghton, dat hij u allerschandelijkst bedrogen heeft.” +</p> +<p>„Dat heb ik meer dan eens gedacht,” zeide Houghton, „ofschoon zij ons uw cachet, met +het wapen lieten zien; en daarom werd Tims doodgeschoten, en benam men mij de sergeants-strepen.” +</p> +<p>„Put uwe kracht niet uit door spreken,” zeide Eduard, „ik zal u terstond een dokter +bezorgen.” +</p> +<p>Hij zag Mac-Ivor naderen, die thans uit het hoofdkwartier terug kwam, waar hij een +krijgsraad had bijgewoond, en zich haastte om hem te ontmoeten. „Goed nieuws!” riep +het Opperhoofd; „wij zullen in minder dan twee uren slaags zijn. De Prins heeft zich +aan het hoofd van den tocht gesteld, en riep, zijn zwaard trekkende, uit: „Vrienden, +ik heb de schede weggeworpen!” Kom, Waverley, wij breken oogenblikkelijk op.” +</p> +<p>„Een oogenblik, – een oogenblik! deze arme gevangene is in levensgevaar; – waar vind +ik een arts?” +</p> +<p>„Een arts? Wij hebben er geen, zoo als gij weet, behalve twee of drie Fransche knapen, +die, geloof ik, niet veel meer zijn dan <i lang="fr">garçons apothécaires</i>.” +</p> +<p>„Maar de man zal dood bloeden!” +</p> +<p>„Arme drommel!” zeide Fergus, door een opwelling van medelijden getroffen, en voegde +er oogenblikkelijk weder bij: „Maar dit zal het lot van duizenden zijn, eer het nacht +is; kom dus mede.” +</p> +<p>„Ik kan niet; ik zeg u, dat hij de zoon van een boer van mijn oom is.” +</p> +<p>„O, zoo hij tot de uwen behoort, moet hij bezorgd worden; ik zal u Callum Beg zenden; +maar <i lang="gd">Diaoel! – ceadie millia molligheart</i>,”<a class="noteRef" id="xd33e4906src" href="#xd33e4906" title="Ga naar noot 1.">1</a> ging het ongeduldig Opperhoofd voort, – „wat drommel! zendt een oud soldaat, als +Bradwardine, ons stervenden, om ons tot last te zijn?” +</p> +<p>Callum kwam met zijn gewone vlugheid toesnellen; en inderdaad, Waverleys bezorgdheid +voor den gewonden man, deed hem veeleer in de achting der Hooglanders rijzen, dan +dat ze hem schaadde. Zij zouden geen begrip gehad hebben van de algemeene menschenliefde, +die het Waverley onmogelijk zou gemaakt hebben, wien ook in zulk een <span class="pageNum" id="pb237">[<a href="#pb237">237</a>]</span>jammerlijken toestand voorbij te gaan; maar toen zij vernamen dat hij een der „<i>zijnen</i>” was, stemden zij algemeen toe, dat Waverleys gedrag dat was van een vriendelijk +en liefderijk Opperhoofd, die de genegenheid van zijn volk verdiende. Binnen ongeveer +een kwartier gaf de arme Humphrey den geest, na vooraf zijn jongen meester gebeden +te hebben, om zoo hij op Waverley-Honour terug kwam, goed voor den ouden Job Houghton +te zijn, terwijl hij hem bezwoer niet met deze woeste kortrokken tegen Oud Engeland +te vechten. +</p> +<p>Toen hij den laatsten snik gegeven had, beval Waverley – die voor het eerst getuige +was van de doodsangsten eens stervenden, en een diep gevoel van leed niet zonder een +zekere gewetensknaging ondervond – aan Callum, het lijk in de hut te brengen. De jonge +Hooglander voldeed terstond aan dat bevel, zoodra hij eerst de zakken van den overledene +onderzocht had, die echter, zoo als hij aanmerkte, zeer netjes geleêgd waren. Hij +nam evenwel den mantel, en terwijl hij met de voorzichtigheid van een hond, die een +been verstopt, te werk ging, verborg hij zijn buit onder eenige bremstruiken, en zette +een merk zorgvuldig op de plaats, zeggende, dat, zoo hij dezen weg weêr langs mocht +komen, het een schoone schoudermantel voor zijn oude moeder Elspat wezen zou. +</p> +<p>Eerst na veel inspanning, herwonnen zij hun plaats in de voortrukkende kolonne, daar +zich deze thans tamelijk snel voorwaarts bewoog, om de hooge gronden boven het dorp +Tranent te bezetten, tusschen welk dorp en de zee het vijandelijke leger heen marscheren +moest. +</p> +<p>De treurige ontmoeting, die Waverley met zijn voormaligen wachtmeester gehad had, +wekte in zijn ziel een aantal smartelijke en nuttelooze gedachten op. Uit de bekentenis +van den gesneuvelde bleek duidelijk, dat kolonel Gardiners gedrag nauwkeurig gericht +was naar, en zelfs noodzakelijk gemaakt werd door de in Eduards naam gedane stappen, +om zijn krijgslieden tot muiterij aan te zetten. Nu eerst herinnerde hij zich de bijzonderheid +van het cachet, en dat hij het in het hol van den roover Bean Lean verloren had. Dat +de listige schelm zich er meester van gemaakt, en het als een middel gebruikt had +om een list te smeden tot bereiking van zijn eigene bijzondere doeleinden, was genoegzaam +bewezen; en Eduard twijfelde thans geenszins meer, of hij zou in het pakje, door des +mans dochter in zijn mantelzak gestoken, verder licht over diens handelingen verspreid +vinden. Te gelijker tijd klonk het herhaalde malen geuite verwijt van Houghton: „Ach, +mijnheer, waarom verliet gij ons?” hem als een doodsklok in de ooren. +</p> +<p>„Ja,” zeide hij, „ik heb jegens u inderdaad met onbedachtzame wreedheid gehandeld. +Ik heb u uw vaderlijk dak doen verlaten, en u beroofd van de bescherming van een edelmoedigen +en minzamen meester; en na u aan de gestrengheid der krijgstucht onderworpen te hebben, +weigerde ik mijn eigen deel van den last te dragen, en verzuimde de plichten die ik +op mij genomen had, door zoo wel hen, die het mijne zaak was te beschermen, als mijn +eigen goeden naam, bloot te geven aan de listen van een verrader. O, traagheid en +besluiteloosheid! zoo gij al op u zelve geene ondeugden zijt, tot welke ellende baant +gij niet menigmaal den weg!” +<span class="pageNum" id="pb238">[<a href="#pb238">238</a>]</span></p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e4906"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e4906src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> Duivels! honderd duizend zwakke zielen! <a class="fnarrow" href="#xd33e4906src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch2.12" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch2.12.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">TWAALFDE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">DE AVOND VOOR DEN SLAG.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Ofschoon de Hooglanders een snellen marsch hadden afgelegd, was toch de zon aan het +ondergaan, toen zij den rand dier hoogten bereikten, welke de open en uitgestrekte +vlakte bestrijken, die zich noordwaarts naar de zee uitstrekt, en waarop, hoewel tamelijk +ver van elkander verwijderd, de dorpen Seaton, Cockenzie en het uitgebreider Preston +gelegen zijn. De lage kustweg naar Edinburgh loopt door deze vlakte, waar hij uitkomt +bij Seaton-House, en bij het vlek, of dorp, <span class="corr" id="xd33e4927" title="Bron: Preslou">Preston</span> weder door een meer bedekte streek kronkelt. Langs dezen weg had de Engelsche generaal +zich voorgenomen de hoofdstad te naderen, daar deze zoowel de gemakkelijkste weg voor +zijn ruiterij was, als omdat hij waarschijnlijk van gevoelen was, dat hij, zoodoende, +de Hooglanders in het front zou krijgen, terwijl ze, in de tegenovergestelde richting, +van Edinburgh kwamen. Hierin bedroog hij zich; want het gezond oordeel van den Prins, +of van hen aan wier raad hij het oor leende,<a class="noteRef" id="xd33e4930src" href="#xd33e4930" title="Ga naar noot 1.">1</a> liet den <span class="corr" id="xd33e4936" title="Bron: onmiddelijken">onmiddellijken</span> toegang vrij, maar bezette de voordeelig gelegene hoogten, van waar de weg overzien +en bestreken kon worden. +</p> +<p>Zoodra de Hooglanders die hoogte bestegen hadden, werden ze oogenblikkelijk, langs +den rand der steilte, in slagorde geschaard. Bijna op hetzelfde oogenblik verscheen +de voorhoede der Engelschen, die van uit het geboomte en de omheiningen van Seaton +opdaagde, met het oogmerk om den oploopenden grond tusschen de zee en de hoogten te +bezetten. Daar de ruimte, die de legers verdeelde, slechts omtrent een halve mijl +breed was, kon Waverley duidelijk de escadrons dragonders, het een na het ander, uit +de engte te voorschijn zien komen, met hunne videtten in het front, en zich scharende +op de vlakte, vlak tegenover het leger van den Prins. Ze werden gevolgd door een trein +veldstukken, die, toen ze de flank van de dragonders bereikten, desgelijks in linie +gebracht en tegen de hoogten gericht werden. Drie of vier regimenten infanterie marcheerden +vervolgens met open kolonnes vooruit, terwijl hunne bajonetten als het ware een reeks +van wandelende stalen heggen vormden, en hunne wapens bliksems schenen te schieten, +toen ze, op een gegeven teeken, zich eensklaps in linie plaatsten, en <span class="corr" title="Bron: onmiddelijk">onmiddellijk</span> tegenover de Hooglanders in slagorde gesteld werden. Een tweede trein artillerie, +met, nog een regiment te paard, sloot den langen stoet, en greep op de linkerflank +der infanterie post, zoodat de geheele linie naar het zuiden gekeerd was. +</p> +<p>Terwijl het Engelsche leger deze evolutiën ten uitvoer bracht, legden de Hooglanders +even veel vaardigheid als verlangen naar den strijd aan den dag. Naar gelang de clans +op den bergrug aankwamen, die in het front van den vijand lag, werden ze in linie +geschaard, in dier voege dat beide legers op hetzelfde oogenblik in volkomen slagorde +waren. <span class="pageNum" id="pb239">[<a href="#pb239">239</a>]</span>Toen dit volbracht was, hieven de Hooglanders een vreeselijk gegil aan, hetwelk door +de hoogten achter hen terug gekaatst werd. De geregelde troepen, die vol moed waren, +beantwoordden met een luid, uitdagend geschreeuw den Schotschen oorlogskreet, en brandden +een paar kanonnen op een voorpost der Hooglanders los. De laatsten verriedden het +grootste verlangen om oogenblikkelijk tot den aanval over te gaan, terwijl Evan Dhu +tegen Fergus, bij wijze van argument, aanvoerde, „dat de roode soldaten waggelden +als een ei op de punt van een stok, en dat de troepen van den Prins het voordeel hadden +van den aanval, want dat zelfs een <i>haggis</i><a class="noteRef" id="xd33e4949src" href="#xd33e4949" title="Ga naar noot 2.">2</a> (God zegene haar!) den heuvel af storm kon loopen.” +</p> +<p>Maar ofschoon de grond, waarlangs de Schotten hadden moeten afdalen, niet zeer uitgestrekt +was, was die evenwel onbruikbaar, omdat hij niet slechts moerassig, maar door muren +van lossen steen afgebroken, en over de geheele lengte door een zeer breede en diepe +sloot doorsneden was, wat aan het geweervuur der geregelde troepen geen geringe voordeelen +zou gegeven hebben. Het gezag der bevelhebbers werd dus ingeroepen, om de onstuimigheid +der Hooglanders te beteugelen, en slechts eenige weinige scherpschutters werden de +steilte afgezonden, om met de voorposten der vijanden te schermutselen en den grond +te verkennen. +</p> +<p>Hier was dus een militair schouwspel te zien van meer dan gewoon belang, en hetwelk +men maar zeldzaam aantreft. De beide legers, zoo verschillend in voorkomen en krijgstucht, +en echter beide verwonderlijk goed geoefend volgens ieders bijzondere wijze van oorlogvoeren, +en van wier worstelstrijd het tijdelijk lot, van Schotland althans, scheen af te hangen, +stonden tegenover elkander, als twee zwaardvechters in het strijdperk, terwijl ieder +bij zichzelven overlegt op welke wijze hij zijn vijand zal aanvallen. De hoofdofficieren +en de generalenstaf van beide legers lieten zich gemakkelijk vóor het front hunner +liniën onderscheiden, terwijl ze bezig waren elkanders bewegingen met hunne verrekijkers +te bespieden, met het afzenden van orders, en het ontvangen van berichten, door de +adjudanten en de ordonnansofficieren overgebracht, die de levendigheid van het tooneel +verhoogden, door, in <span class="corr" id="xd33e4963" title="Bron: verschilllende">verschillende</span> richtingen, heen en weêr te rennen, alsof het lot van, den dag afhankelijk was van +de vlugheid hunner paarden. De ruimte, die de beide legers van elkander scheidde, +werd van tijd tot tijd het tooneel van afzonderlijke en ongeregelde gevechten onder +de scherpschutters, en nu en dan zag men een hoed of een muts vallen, of een gekwetste +door zijn kameraden wegdragen. Doch dit waren slechts onbeduidende schermutselingen; +want het strookte met het oogmerk van geen der beide partijen, om hiermede te blijven +voortgaan. Uit de naburige gehuchten kwamen de boeren voorzichtig te voorschijn, alsof +zij den uitslag van het dreigende gevecht bespieden wilden; en op een geringen afstand, +in de baai, lagen twee schepen, die de Engelsche vlag voerden, en wier masten en want +met minder vreesachtige toeschouwers waren opgevuld. +</p> +<p>Toen deze ontzagwekkende pauze een tijd lang geduurd had, ontving Fergus, met <span class="corr" id="xd33e4968" title="Bron: noch">nog</span> een ander opperhoofd, het bevel om hunne clans naar <span class="pageNum" id="pb240">[<a href="#pb240">240</a>]</span>den kant van het dorp Preston te doen trekken, ten einde de rechterflank van Copes’ +leger te bedreigen, en hem te dwingen een andere stelling in te nemen. Om deze bevelen +uit te voeren, bezette het opperhoofd van Glennaquoich het kerkhof van Tranent; dit +was een hoogte, die de vlakte bestreek, en bijzonder geschikt was, zooals Evan Dhu +aanmerkte, voor iederen heer, die het ongeluk mocht hebben van gedood te worden, en +op een Christelijke begrafenis gesteld was. Om deze afdeeling in bedwang te houden, +of om ze te verdrijven, zond de Engelsche generaal twee stukken geschut af, door een +sterke afdeeling ruiterij gedekt. Zij naderden zoo dicht bij, dat Waverley duidelijk +den standaard der compagnie kon onderscheiden welke hij voorheen had gecommandeerd, +en de trompetten en pauken, aan wier klank hij zoo dikwijls gehoorzaamd had, het sein +tot voortrukken kon hooren geven. Hij kon ook de welbekende woorden, in de Engelsche +taal hooren uitbrengen, door de even bekende stem van den bevelvoerenden Officier, +voor wien hij eens zooveel eerbied had gevoeld. Het was op dit oogenblik, dat hij, +zijn oogen rondom zich slaande, de woeste kleeding en het voorkomen van zijn Hooglandsche +makkers ontwaarde, hun fluisteren in een ruwe en onbekende taal hoorde, op zijn eigene +uitrusting staarde, zoo verschillend van de kleeding door hem van zijn kindschheid +af gedragen, – en door den plotselingen wensch bezield werd te ontwaken uit hetgeen +hem thans een vreemde, verschrikkelijke en onnatuurlijke droom toescheen. „Goede Hemel!” +dacht hij, „ben ik dan een verrader van mijn vaderland, een verzaker van mijn vaandel, +en een vijand, zooals die arme Houghton zich uitdrukte, van dat Engeland dat mij zag +geboren worden?” +</p> +<p>Eer hij deze gedachten tot rijpheid brengen of smoren kon, viel de ranke krijgsmansgestalte +van zijn voormaligen Overste, die de plaats wenschte te verkennen, hem duidelijk in +het oog. „Nu kan ik hem raken,” zeide Callum, terwijl hij zijn geweer voorzichtig +aanlegde over den muur, waarachter hij op nauwelijks zestig ellen afstands verborgen +lag. +</p> +<p>Het scheen Eduard toe alsof hij op het punt stond een vadermoord te zien begaan; want +het eerwaardige grijze haar en het sprekende gelaat van den ouden krijgsman, herriepen +in zijn geest den bijna kinderlijken eerbied, welke zijn officieren hem algemeen toedroegen. +Maar eer hij een woord kon zeggen, hield een bejaarde Hooglander, die naast Callum +lag, diens arm tegen. „Spaar uw schot,” zei de ziener, „zijn uur is nog niet gekomen. +Maar laat hem zich wachten voor morgen – ik zie zijn doodskleed op zijn borst.” +</p> +<p>Callum, die voor alle andere bedenkingen geheel onvatbaar zou zijn gebleven, was zeer +toegankelijk voor het bijgeloof. Hij werd bleek bij het gezegde van den <i>Taishair</i>, en trok zijn geweer terug. Kolonel Gardiner, onkundig van het gevaar, waaraan hij +ontsnapt was, keerde zijn paard om, en reed langzaam naar zijn regiment terug. +</p> +<p>Thans had het geregelde leger een nieuwe linie gevormd; de eene flank er van was gericht +naar de zee, en de andere leunde tegen het dorp Preston. Daar deze stelling dezelfde +zwarigheden met betrekking tot den aanval opleverde, kregen Fergus en het geheele +detachement bevel naar hun vorigen post terug te keeren. Deze verandering veroorzaakte +een daarmede overeenkomstige frontsverandering van het leger van generaal Cope, zoo +dat dit op nieuw in een linie, evenwijdig met die der Hooglanders, geplaatst werd. +Deze aan weerszijde volbrachte bewegingen, <span class="pageNum" id="pb241">[<a href="#pb241">241</a>]</span>hadden vrij wat tijd vereischt; de dag was bijna verloopen, en de beide legers maakten +zich gereed, om den nacht onder de wapens door te brengen, in de stellingen, die ze +reeds bezet hielden. +</p> +<p>„Er zal van avond niets gebeuren,” zeide Fergus tot zijn vriend Waverley; „laat ons, +eer we ons in onzen plaid wikkelen, gaan zien, wat de Baron, hier in de achterhoede, +al zoo uitricht.” +</p> +<p>Toen ze zijn post naderden, vonden ze den goeden, ouden, voorzichtigen Officier, nadat +hij zijn nachtpatrouiljes afgezonden, en zijn schildwachten uitgezet had, bezig voor +de rest van zijn volk de avonddienst der Episcopale Kerk te lezen. Zijn stem was krachtig +en welluidend, en ofschoon de bril op zijn neus, en het voorkomen van Saunders Saunderson, +die in uniform den post van voorzanger waarnam, iets belachelijks hadden, gaven de +gevaarvolle omstandigheden, waarin ze verkeerden, het militair kostuum van het gehoor, +en het gezicht hunner paarden, die gezadeld en gepiketteerd achter hen stonden, iets +indrukwekkends en plechtigs aan deze godsdienstoefening. +</p> +<p>„Ik heb vandaag al gebiecht, eer ge wakker waart,” fluisterde Fergus Waverley in, +„en echter ben ik lang zoo’n stijve Katholiek niet, dat ik weigeren zou mij te vereenigen +met de gebeden van dezen goeden man.” Eduard knikte toestemmend, en ze wachtten tot +de Baron de dienst <span class="corr" id="xd33e4988" title="Bron: geeindigd">geëindigd</span> had. +</p> +<p>Zoodra hij het boek dicht deed, zeide hij: „Nu jongens, gaat het er morgen op los +met zware handen en ligte gewetens.” Thans groette hij vriendelijk Mac-Ivor en Waverley, +die verzochten zijn gevoelen omtrent hun toestand te mogen vernemen. „Welnu! ge weet, +dat Tacitus zegt, <i lang="la">in rebus bellicis maxime dominatur Fortuna</i>, hetgeen zoo wat met ons nationaal spreekwoord overeenkomt: „<i>In den oorlog hangt veel van ’t geluk af</i>.” Maar gelooft mij, mijne heeren, de man daar tegenover ons is geen meester in zijn +vak. Hij dooft den moed der knapen waarover hij het bevel voert, uit, door hen alleen +verdedigend te laten handelen, hetwelk op zichzelf altijd minderheid, of vrees te +kennen geeft. Nu zullen ze ginds op hunne wapens rusten, zoo ongerust en ongemakkelijk, +als een pad onder een egge, terwijl onze manschappen volkomen frisch en vroolijk zullen +zijn, als het er morgen op los gaat. – Nu, goeden nacht! – Eén ding verontrust mij, +maar als het morgen goed afloopt, zat ik u er over spreken, Glennaquoich.” +</p> +<p>„Ik kan bijna van Bradwardine zeggen, wat Henry omtrent Fluellen<a class="noteRef" id="xd33e5000src" href="#xd33e5000" title="Ga naar noot 3.">3</a> beweert,” zeide Waverley, terwijl zijn vriend en hij weder naar hun bivak wandelden: +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">„Al schijnt hij ook wat ouderwetsch en bot, +</p> +<p class="line">Daar ’s overleg en moed in dezen Schot.”</p> +</div> +<p class="first">„Hij heeft veel gezien,” hernam Fergus, „en men staat er somtijds verbaasd over, hoeveel +dwaasheid en wijsheid in zijn persoon vereenigd zijn. Ik begrijp niet, wat hem verontrusten +kan – misschien iets Rose betreffende. Hoor! de Engelschen zetten hun wachten uit.” +</p> +<p>Het tromgetroffel en het schelle accompagnement der pijpers liet zich hooren, verwijderde +zich, begon op nieuw en zweeg eindelijk geheel. De trompetten en pauken voerden vervolgens +den schoonen en woesten oorlogsdeun <span class="pageNum" id="pb242">[<a href="#pb242">242</a>]</span>uit, voor dit gedeelte van den avonddienst bestemd; eindelijk stierf het geluid weg, +alsof het zich met den wind ter ruste legde. +</p> +<p>De beide vrienden, die nu hun post bereikt hadden, bleven een oogenblik stilstaan +en zagen rond, eer ze zich ter rust nedervlijden. In het westen flikkerden de sterren +aan den hemel; maar een koude mist, die uit den Oceaan oprees, bedekte den oostelijken +gezichteinder, en rolde, in witte wolken over het veld, waar de vijandelijke armee +gelegerd was. De voorposten er van strekten zich uit, tot aan den kant van de breede +sloot, beneden de schuinsche hoogte, en hadden op zekere afstanden groote vuren ontstoken, +die met doffen, donkeren gloed door den dikken nevel heengloorden, welke ze met een +geheimzinnigen kring omsluierde. +</p> +<p>De Hooglanders lagen, „dicht als het gebladerte in Valambrosa,” uitgestrekt op den +rug van de heuvels, met uitzondering van de schildwachten, in de diepste rust verzonken. +„Hoe vele van deze brave kerels zullen, eer het morgenavond is, vaster slapen, Fergus!” +zeide Waverley, terwijl hem onwillekeurig een zucht ontsnapte. +</p> +<p>„Daar moet ge niet aan denken,” antwoordde Fergus, die alleen met krijgshaftige gedachten +vervuld was; „gij moet enkel denken aan uw zwaard, en aan hem, door wien het u gegeven +is. Alle andere bedenkingen komen nu <span class="sc">te laat</span>.” +</p> +<p>Met het slaapmiddel, in dit onweêrsprekelijke gezegde toegediend, poogde Eduard het +oproer zijner tegenstrijdige gewaarwordingen te sussen. Het Opperhoofd en hij, brachten +hunne plaids bijeen, en maakten er een gemakkelijk en warm leger van. Callum, aan +hun hoofdeinde gezeten, want het was zijn post <span class="corr" title="Bron: onmiddelijk">onmiddellijk</span> voor den persoon van zijn chef te waken, begon een lang, treurig gezang in het Gaelsch, +met eene zachte en eentoonige stem, die hen, even als het geluid des winds op een +afstand, weldra in slaap suste. +</p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e4930"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e4930src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> Volgens een aantal mededeelingen komt aan lord <span class="corr" id="xd33e4932" title="Bron: Muray">Murray</span> al de eer van dezen veldtocht toe. <a class="fnarrow" href="#xd33e4930src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e4949"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e4949src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">2</a></span> De <i>haggis</i> is een soort van Schotsche pudding, die men, hetzij met vleesch, hetzij met gerstenmeel +en andere bestanddeelen gereed maakt, en een lievelingsgerecht is in Schotland. Burns +heeft er een ode op vervaardigd, waarin hij haar beschrijft als: +</p> +<div class="q"> +<div class="nestedtext"> +<div class="nestedbody"> +<div class="lgouter footnote"> +<p class="line">„Het edele hoofd van ’t puddingvolk.”</p> +</div> +</div> +</div> +</div><p></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e5000"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e5000src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">3</a></span> Hendrik IV, van Shakespeare. <a class="fnarrow" href="#xd33e5000src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch2.13" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch2.13.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">DERTIENDE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">DE SLAG.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Toen Fergus Mac-Ivor en zijn vriend eenige weinige uren geslapen hadden, werden ze +gewekt en verzocht bij den Prins te komen. Men hoorde de dorpsklok in de verte drie +uur slaan, toen ze zich naar de plaats spoedden, waar Karel Eduard den nacht had doorgebracht. +Hij was reeds omringd door zijn voornaamste Officieren en de Opperhoofden der clans. +Een bos erwtenstroo, dat pas zijn bed geweest was, diende hem nu tot zitplaats. Juist +op het oogenblik dat Fergus binnen den kring trad, had de beraadslaging een einde +genomen. „Moed, mijn wakkere vrienden!” zei de Prins, „en laat een ieder zich terstond +aan het hoofd van zijn kommando stellen. Een getrouw vriend<a class="noteRef" id="xd33e5030src" href="#xd33e5030" title="Ga naar noot 1.">1</a> heeft aangeboden om ons langs een bruikbaar, ofschoon smal en kronkelend pad te geleiden, +dat, ter rechterhand loopende, het oneffen terrein en het moeras <span class="pageNum" id="pb243">[<a href="#pb243">243</a>]</span>doorsnijdt, en ons in staat stelt den vasten grond en de open vlakte te bereiken, +waarop zich de vijand gelegerd heeft. Als wij deze zwarigheid te boven gekomen zijn, +moeten de hemel en uwe goede zwaarden het overige verrichten!” +</p> +<p>„Het voorstel verwekte algemeene vreugde, en iedere aanvoerder haastte zich zijn manschappen, +met het minst mooglijke geraas, in orde te scharen. Het leger verliet door een rechtsche +beweging zijn stelling op de hoogte, en kwam spoedig op den weg door het moeras, terwijl +het zijn marsch in verwonderlijke stilte en met grooten spoed voortzette. Daar de +opkomende mist de hoogere gronden nog niet bereikt had, zoo hadden de soldaten een +tijdlang het voordeel van het schijnsel der sterren. Maar dit flauwe licht ging verloren, +toen de sterren voor den naderenden dag verbleekten, en het hoofd der voorttrekkende +kolonne dompelde zich onder het afdalen van de hoogte, als het ware in den zwaren +mist-oceaan, die zijn witte golven over de geheele vlakte en de aangrenzende zee voortrolde. +Thans ontmoette men eenige zwarigheden, onafscheidelijk van de duisternis, een smal, +ruw en moerassig pad, en de noodzakelijkheid om eenheid in den tocht te bewaren. Dit +alles leverde echter minder bezwaren voor de Hooglanders op, uit hoofde van hunne +levenswijze, dan het voor ieder ander leger zou gedaan hebben, zoodat zij hunne geregelde +en snelle beweging bleven voortzetten. +</p> +<p>Toen de clan van Ivor den vasten grond bereikte, door het volgen van de voetstappen +dergenen die hen voorgegaan waren, liet zich het geroep van een schildwacht, dwars +door den mist, hooren, ofschoon zij den dragonder, die het „Werda!” had geroepen, +niet zagen. +</p> +<p>„St!” riep Fergus, „st! Dat niemand antwoorde, zoo hij zijn leven lief heeft. – Dringt +voorwaarts;” en zij zetten hun marsch in stilte en met verdubbelde schreden voort. +</p> +<p>De dragonder brandde zijn karabijn op hun korps los, en dit geluid werd <span class="corr" title="Bron: onmiddelijk">onmiddellijk</span> gevolgd door den hoefslag van zijn paard, terwijl hij wegdraafde. „<i lang="la">Hylax in limine latrat</i>,”<a class="noteRef" id="xd33e5049src" href="#xd33e5049" title="Ga naar noot 2.">2</a> zei de baron van Bradwardine, die het schot hoorde, „die ellendeling zal alarm maken!” +</p> +<p>De clan van Fergus had nu den vasten grond der vlakte bereikt, die nog kort te voren +met een heerlijk gewas van granen was bedekt geweest. Maar de oogst was binnen gehaald, +en het veld was zonder eenige hindernissen van boomen, struiken of iets dergelijks. +Het overige gedeelte van het leger volgde met snelheid, toen zij de trommels van den +vijand alarm hoorden slaan. Het had intusschen niet in hun plan gelegen den vijand +te verrassen; dus werden zij ook niet van hun stuk gebracht toen zij begrepen dat +de Engelschen op hunne hoede waren en gereed om hen te ontvangen. Het verhaastte slechts +de schikking hunner slagorde, die zeer eenvoudig was. +</p> +<p>De Hooglandsche armee, die nu den oostkant der breede vlakte bezette, trok op in twee +liniën, welke zich van het moeras tot aan de zee uitstrekten. De eerste was bestemd +om den vijand aan te vallen, de tweede om tot reserve te dienen. De weinige ruiterij, +aan wier hoofd de Prins in persoon zich bevond, hield zich tusschen de beide liniën. +De vorstelijke gelukzoeker had zijn voornemen te kennen gegeven, om persoonlijk, aan +<span class="pageNum" id="pb244">[<a href="#pb244">244</a>]</span>het hoofd zijner eerste linie, aan te vallen; maar allen hadden hem gesmeekt hiervan +af te zien, en hij was slechts met moeite daartoe bewogen geworden. +</p> +<p>Beide liniën trokken nu voorwaarts, de eerste gereed om <span class="corr" title="Bron: onmiddelijk">onmiddellijk</span> slag te leveren. De clans, waaruit zij bestond, vormden elk een soort van afzonderlijken +Phalanx, met een stal front en tien, twaalf of vijftien gelederen diep, naar gelang +der sterkte. De best gewapenden en aanzienlijksten van geboorte – want deze woorden +hadden hier één en dezelfde beteekenis – werden vooraan geplaatst, in ieder dezer +onregelmatige afdeelingen. De anderen, in de achterhoede, steunden al voorwaarts dringende +het front, en vermeerderden, door hunne aansluiting, zoo wel de lichamelijke kracht +als de geestdrift en het vertrouwen van hen, die het gevaar <span class="corr" title="Bron: onmiddelijk">onmiddellijk</span> in de oogen moesten zien. +</p> +<p>„Werp uw plaid weg, Waverley!” riep Fergus, terwijl hij de zijne afdeed; „eer de zon +boven de zee is, zullen wij zijden tartans gewonnen hebben.” +</p> +<p>Aan alle kanten legden nu de clanslieden hunne plaids af, en maakten hunne wapens +gereed. Er was een ontzagwekkende stilte van drie minuten, gedurende welke de manschappen +hunne mutsen afnamen, hun oog ten hemel sloegen, en een kort gebed uitten. Waverley +voelde in dat oogenblik zijn hart kloppen, alsof het uit zijn borst wilde springen. +Het was geen vrees, het was geen geestdrift, – het was een mengsel van beide, een +voor hem nieuwe en krachtige prikkel, die, eerst huivering en schrik, daarna koortshitte +en een soort van dolzinnigheid opwekte. Het geraas rondom hem werkte mede om zijn +geestvervoering te verhoogen, de doedelzakken speelden en de clans rukten voorwaarts, +ieder op zich zelve in een onheilspellende, sombere kolonne. Naarmate zij voortrukten, +versnelden ze den pas, en het geluid hunner samengesmolten stemmen begon aan te groeien, +en in een woesten kreet over te gaan. +</p> +<p>Op dit oogenblik verdreef de zon, die zich boven den gezichteinder verhief, de hangende +dampen. Zij werden opgerold als een gordijn, en lieten de beide legers, op het punt +om handgemeen te worden, zichtbaar. De linie van het Engelsche leger stond recht tegenover +het corps der Hooglanders geschaard; de wapens van dat volkomen uitgeruste, en aan +weerszijde door ruiterij en artillerie gedekte leger, schitterden de Hooglanders tegen. +Maar dit gezicht boezemde hun geen vrees in „Voorwaarts, zonen van Ivor!” riep hun +opperhoofd, „of de Camerons zullen het eerste bloed storten!” Zij stormden met een +vreeslijken gil op hunne vijanden in. +</p> +<p>Het overige is bekend. De ruiterij, die bevel kreeg om de aanstormende Hooglanders +in de flank te vallen, ontving, terwijl zij aanrukte, het vuur uit hunne geweren, +en door een schandelijken, panischen schrik overvallen, wankelde zij, hield stand, +geraakte uit elkander en rende van het <span class="corr" id="xd33e5073" title="Bron: slachtveld">slagveld</span>. De kanonniers, door de ruiterij verlaten, vluchtten, na hunne stukken te hebben +losgebrand, en de Hooglanders, die, hunne geweren, zoodra zij ze afgeschoten hadden, +wegwierpen, en den sabel trokken, stormden met onbeteugelde woede op het voetvolk +in. +</p> +<p>In dit oogenblik van verwarring en schrik, ontdekte Waverley een Engelsch officier, +blijkbaar van hoogen rang, die alleen en hulpeloos bij een veldstuk stand hield, dat +hij, na de vlucht der manschappen, die <span class="pageNum" id="pb245">[<a href="#pb245">245</a>]</span>er bij behoorden, zelf gericht en op den clan van Mac-Ivor, den naasten troep Hooglanders +binnen zijn bereik, had afgeschoten. Getroffen door zijn hooge, krijgshaftige gestalte, +en met den wensch vervuld om hem voor een onvermijdelijken ondergang te bewaren, snelde +Waverley voor een oogenblik zelfs de vlugste krijgslieden vooruit, en toen hij de +plek het eerst bereikt had, riep hij hem toe zich over te geven. De officier antwoordde +met een degenstoot, dien Waverley op zijn schild ontving, waardoor het wapen van den +Engelschman brak. Op hetzelfde oogenblik zweefde Dugald Mahony’s strijdbijl boven +het hoofd van den officier. Waverley keerde den slag af, en de officier, ziende dat +verdere tegenstand nutteloos was, en getroffen door Eduards edelmoedige bezorgheid +voor zijn behoud, gaf hem zijn gebroken degen over. Waverley stelde den officier in +handen van Dugald, met streng bevel om hem goed te behandelen en niet uit te plunderen, +terwijl hij den Schot een volle vergoeding voor den buit toezegde. +</p> +<p>Ter rechter zijde van Eduard woedde de strijd nog hevig en zwaar. De Engelsche infanterie, +in den oorlog in Vlaanderen geoefend, hield moedig stand. Maar haar uitgestrekte gelederen +werden op een aantal plaatsen doorboord en gebroken door de geslotene <span class="corr" id="xd33e5082" title="Bron: massaas">massa’s</span> der clans; en in de persoonlijke worsteling, die hierop volgde, gaven de aard der +wapenen van de Hooglanders, en hunne buitengewone kracht en vlugheid hun een beslissende +meerderheid op dezulken, die geleerd hadden het meest op hunne orde en krijgstucht +te vertrouwen, en nu bespeurden dat de eerste verbroken en de andere onbruikbaar was +geworden. Toen Waverley zijn oogen naar dit tooneel van rook en slachting keerde, +zag hij kolonel Gardiner, door zijn krijgslieden, in spijt van zijn herhaalde pogingen +om hen te verzamelen, verlaten, en terwijl hij zijn paard nog door het veld spoorde, +om het bevel op zich te nemen over een klein corps voetvolk, dat, met den rug tegen +den muur van zijn eigen park geschaard, (want zijn huis grensde <span class="corr" title="Bron: onmiddelijk">onmiddellijk</span> aan het slagveld) een wanhopigen en vruchteloozen tegenstand volhield. Waverley ontwaarde, +dat hij reeds verscheidene wonden ontvangen had, daar zijn kleederen en zadel met +bloed bedekt waren. Dezen dapperen en braven man te redden, werd nu oogenblikkelijk +het doel van Eduards streven; maar hij mocht slechts getuige zijn van zijn dood! Eer +Eduard zich een weg kon banen door de Hooglanders, die, woedend en tuk op buit, elkander +verdrongen, zag hij zijn voormaligen overste van het paard slingeren door een zeis, +en op den grond gestort meer wonden ontvangen, dan noodig waren om hem twintigmaal +het leven te benemen. De stervende krijgsman scheen Waverley te herkennen; want hij +vestigde zijn oog op hem met een bestraffenden en toch treurigen blik, en scheen een +poging te doen om te spreken. Maar gevoelende, dat de dood naderde, gaf hij zijn voornemen +op, en zijn handen als tot het gebed vouwende, beval hij zijn ziel zijn Schepper aan. +De blik, waarmede hij Waverley, in zijn laatste oogenblikken, aanzag, trof hem, in +dien tijd van onrust en verwarring, zoo diep niet, als toen, – na verloop van eenigen +tijd, – zijn herinnering, dien voor zijn verbeelding terugriep.<a class="noteRef" id="xd33e5088src" href="#xd33e5088" title="Ga naar noot 3.">3</a> +<span class="pageNum" id="pb246">[<a href="#pb246">246</a>]</span></p> +<p>Nu weêrgalmden luide triumfkreten over het gansche veld. De strijd was gestreden en +gewonnen, en de geheele bagage, artillerie en krijgsvoorraad van het Engelsche leger +vielen in handen der overwinnaars. Nooit was een zege meer volkomen. Slechts enkelen +ontkwamen aan het gevecht, behalve de ruiterij, die het reeds bij den aanval verlaten +had, en zelfs deze was naar alle kanten, en in kleine afdeelingen, over de gansche +landstreek verstrooid. Voor zoo ver onze geschiedenis aangaat, hebben wij alleen het +lot van Balmawhapple te vermelden, die, op een paard gezeten, dat niet minder koppig +en onhandelbaar was dan de ruiter zelf, de vluchtende dragonders meer dan vier mijlen +van het slagveld vervolgde. Eenige dozijnen vluchtelingen keerden in een laatste opwelling +van moed om, kliefden hem den schedel met hunne sabels, en overtuigden daardoor de +wereld, dat de ongelukkige edelman inderdaad niet misdeeld was van hersenen, zoodat +het einde van zijn leven het bewijs gaf van iets, waaraan men gedurende den loop daarvan +zeer sterk getwijfeld had. Zijn dood werd door weinigen beweend. De meesten van die +hem kenden stemden er in toe, dat de vaandrig Maccombich gelijk had met te beweren, +dat men te Sheriff-Muir<a class="noteRef" id="xd33e5097src" href="#xd33e5097" title="Ga naar noot 4.">4</a> grooter verlies geleden had. Zijn vriend, de luitenant Jinker, wist zijn lievelingsmerrie +vrij te pleiten van eenig deel aan het ongeluk. „Hij had,” zeide hij, „den heer wel +duizend malen gezegd, dat het schande en zonde was het arme beest een springriem aan +te doen, daar <i>hij</i> hem rijden wou met een kinketting van een halve el lang; en dat hij zich maar in +het ongeluk zou storten (het beest daargelaten) door te vallen, of iets van dien aard; +zoo hij, daarentegen, naar hem had willen luisteren, zou het dier zoo mak geweest +zijn als een karrepaard.” +</p> +<p>Dit was de lijkzang op den heer van Balmawhapple<a class="noteRef" id="xd33e5104src" href="#xd33e5104" title="Ga naar noot 5.">5</a>. +</p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e5030"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e5030src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> Zie <a href="#aant.hh">Aanteekening HH</a>. Anderson van Whitburgh. W. S. <a class="fnarrow" href="#xd33e5030src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e5049"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e5049src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">2</a></span> <i lang="la">Hylax</i> (klassieke naam van een hond) huilt op den drempel van de deur. <a class="fnarrow" href="#xd33e5049src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e5088"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e5088src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">3</a></span> Het tweede regiment Engelsche dragonders, dat bij den slag van Prestonpans streed, +werd door den kolonel Hamilton aangevoerd. Zie <a href="#aant.ii">Aanteekening II</a>. Dood van kolonel Gardiner. W. S. <a class="fnarrow" href="#xd33e5088src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e5097"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e5097src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">4</a></span> Sheriff-Muir nabij Stirling, is een vlakte, beroemd door den daar in 1715 geleverden +slag, tusschen de troepen van den graaf van Mar voor de partij der Stuarts, en die +van den hertog van Argyle voor het huis van Hannover. <a class="fnarrow" href="#xd33e5097src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e5104"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e5104src" title="Ga terug naar noot 5 in tekst.">5</a></span> Zie Aanteekening, KK. Laird van Balmawhapple. <a class="fnarrow" href="#xd33e5104src" title="Ga terug naar noot 5 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch2.14" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch2.14.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">VEERTIENDE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">EEN ONVERWACHT BEZWAAR.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Toen de slag geëindigd en alles weder op orde gekomen was, zocht de baron van Bradwardine, +na zich van zijn plicht gedurende den strijd gekweten, en hen, die onder zijn bevel +stonden, in hunne kwartieren bezorgd te hebben, het opperhoofd van Glennaquoich en +zijn vriend Waverley op. Hij vond den eersten bezig met uitspraak te doen in een aantal +tusschen zijn clanslieden gerezen verschillen over punten van voorrang en daden van +moed, en in het bijzonder over een aantal hooggeloopen en moeielijke twisten betreffende +den buit. De belangrijkste van de laatste soort betrof den eigendom van een gouden +horlogie, dat eens aan dezen of genen Engelschen officier had toebehoord. De partij, +in <span class="pageNum" id="pb247">[<a href="#pb247">247</a>]</span>wiens nadeel het vonnis gewezen werd, troostte zich met de aanmerking: „Het (dat is, +het horlogie, hetwelk hij voor een levend dier aanzag) stierf den eigen nacht, dat +Vich Ian Vohr het aan Murdoch gaf,” omdat het uurwerk, daar het niet opgewonden was, +bleef stilstaan. +</p> +<p>Juist op het oogenblik dat deze gewichtige zaak beslist werd, naderde de baron van +Bradwardine, met een bezorgd en toch trotsch gelaat, de beide jonge lieden. Hij steeg +van zijn dampend krijgsros, waarvoor hij de zorg aan een zijner bedienden beval. „Ik +vloek zelden,” zeide hij tegen den man; „maar zoo ge een van uw gemeene streken speelt, +en den armen Berwick verlaat voor dat hij bezorgd is – om te loopen plunderen – moge +de drommel mij halen, als ik je niet laat ophangen.” Nu streelde hij met innig welgevallen +het dier, dat hem door al de vermoeienissen van den dag had heengeholpen, en na er +een teeder afscheid van genomen te hebben zeide hij: – „Wel, mijn beste, jonge vrienden, +dat is een roemrijke en beslissende overwinning, maar die jakhalzen van ruiters liepen +te spoedig weg. Ik zou lust gehad hebben u de ware punten van het <i lang="la">prælium equestre</i>, of ruitergevecht, te doen opmerken, hetwelk hunne lafheid ontvlucht is, en dat ik +voor den trots en den schrik van den krijg houd. Hoe het zij, ik heb dan nog eens +gestreden voor deze oude zaak, ofschoon ik toegeef dat ik niet zoo ver kon gaan, als +gij, jongere snuiters, daar het juist tot mijn plicht behoorde, ons handvol paardenvolk +bij elkander te houden. En geen ruiter mag op eenige wijze de eer bekibbelen, die +zijn kameraden ten deel gevallen is, en die op een anderen tijd, zoo God wil, de zijne +kan worden. – Maar, Glennaquoich, en gij, mijnheer Waverley, ik bid u, geeft mij uw +goeden raad in een zaak van groot gewicht, en waarbij de eer van het huis van Bradwardine +het hoogste belang heeft. – Ik bid u om verschooning, vaandrig Maccombich, en u Inveraughlin, +en u Edderalshendrach, en u, Mijnheer!” +</p> +<p>De laatste, dien hij aansprak, was Ballenkeiroch, die, vervuld met den dood van zijn +zoon, hem aanzag met een blik vol sarrende woestheid. De Baron, die zich in een oogwenk +beleedigd gevoelde, had ook reeds de wenkbrauwen gefronsd, toen Glennaquoich zijn +Majoor ter zijde nam, en hem, op den gezaghebbenden toon van een Opperhoofd, onderhield +over de dwaasheid, om op een oogenblik als dit eenigen twist op te rakelen. +</p> +<p>„De grond is bezaaid met lijken,” zei de oude bergschot, terwijl hij zich gemelijk +verwijderde, „<i>éen meer</i> zou men daarbij nauwelijks hebben opgemerkt, en was het niet om u, Vich Ian Vohr, +dan zou dat éene van Bradwardine of van mij wezen.” +</p> +<p>Het Opperhoofd bracht hem tot bedaren, terwijl hij hem wegleidde, en keerde toen tot +den Baron terug. „Het is Ballenkeiroch,” zeide hij op zachten en vertrouwelijken toon, +„vader van den jonkman, die voor acht jaren, in die ongelukkige affaire bij uwe plaats, +sneuvelde.” +</p> +<p>„O!” zei de Baron, terwijl de onheilspellende strakheid zijner trekken in een zachtere +uitdrukking overging: „ik kan veel van iemand verdragen, dien ik ongelukkig zooveel +smart heb veroorzaakt. Gij deedt wel met mij te waarschuwen, Glennaquoich; hij mag +zoo zwart zien als de nacht om kerstmis, eer Cosmo Comyne Bradwardine zeggen zal dat +hij hem onrecht doet. Och! ik heb geen mannelijk kroost, en ik behoor veel te verdragen +van iemand, dien ik kinderloos heb gemaakt; schoon ge weet, dat de bloedschuld tot +uw eigen genoegen werd afgemaakt, bij <i>assythment</i> <span class="pageNum" id="pb248">[<a href="#pb248">248</a>]</span>en door brieven van <i>slains</i><a class="noteRef" id="xd33e5133src" href="#xd33e5133" title="Ga naar noot 1.">1</a>. – Maar, gelijk ik zei, ik heb geen mannelijken afstammeling, en toch is het noodig +dat ik de eer van mijn huis ophoud; het is juist hierover dat ik u in het bijzonder +wilde spreken, en waaromtrent ik al uwe oplettendheid inroep.” +</p> +<p>De twee jongelieden wachtten met ongeduldige nieuwsgierigheid. „lk twijfel niet, jongelieden, +of men heeft wel zóo voor uwe opvoeding zorg gedragen, dat gij den waren aard van +leenroerige bezittingen kent?” +</p> +<p>Fergus, die voor een eindelooze verhandeling bevreesd begon te worden, antwoordde: +„Door en door, Baron,” en stiet Waverley aan, om hem te doen verstaan, dat hij zijn +onkunde niet bekennen zou. +</p> +<p>„Ook is u, naar ik vertrouw, niet onbekend, dat het bezit van de baronie van Bradwardine +van een even vereerenden als bijzonderen aard is, daar ze <i>blanch</i> is (hetwelk Craig<a class="noteRef" id="xd33e5146src" href="#xd33e5146" title="Ga naar noot 2.">2</a> oordeelt in het Latijn te moeten worden overgezet, door <i lang="la">Blancum</i>, of liever <i lang="la">francum</i>, een vrije bezitting) <i lang="la">pro servitio detrahendi, seu exuendi, caligas regis post battaliam.</i>”<a class="noteRef" id="xd33e5162src" href="#xd33e5162" title="Ga naar noot 3.">3</a> Hier zag Fergus Eduard van ter zijde aan, terwijl bij bijna onmerkbaar de wenkbrauwen +optrok, met welke beweging zijn schouders eveneens instemden. „Nu doen zich omtrent +dit onderwerp twee tamelijk onzekere punten voor. Vooreerst, of deze dienst, of leenmanshulde, +ooit kan toekomen aan den Prins, daar de woorden <i lang="la">per expressum, caligas regis</i>, „de laarzen van den Koning zelven” zijn; en ik verzoek uw gevoelen betreffende deze +bijzonderheid te mogen weten, eer wij verder gaan.” +</p> +<p>„Wel, hij is Prins-Regent,” antwoordde Mac-Ivor, met een heerschappij over zijn gelaat +die allen lof verdient; „en aan het Fransche hof wordt alle eer aan den Prins-Regent +bewezen, die men den Koning schuldig is. Daarenboven, indien ik de laarzen van een +van beide moest uittrekken, zou ik die dienst tienmaal liever bewijzen aan den jongen +Prins, dan aan zijn vader.” +</p> +<p>„Ja, maar ik spreek hier niet van persoonlijke voorkeur. Evenwel is uw gezag van groot +belang, wat de gebruiken van het Fransche hof betreft. En zeker de Prins, als <i lang="la">alter ego</i><a class="noteRef" id="xd33e5174src" href="#xd33e5174" title="Ga naar noot 4.">4</a>, mag misschien wel aanspraak maken op het <i lang="la">homagium</i> van de groote leenheeren der kroon, daar aan alle getrouwe onderdanen in de akte +van het regentschap bevolen wordt, om hem als des Konings eigen persoon te eerbiedigen. +Verre zij het dus van mij, den luister van zijn gezag te willen verminderen, door +hem een daad van hulde te onthouden, die zoo bijzonder geschikt is om er glans aan +bij te zetten; want ik twijfel nog eenigszins, of aan den Keizer van Duitschland de +laarzen wel worden uitgetrokken door een rijksvrijheer? Maar, hier doet zich de tweede +zwarigheid voor – de Prins draagt geen laarzen, maar eenvoudige <i>trews</i> en <i>brogues</i><a class="noteRef" id="xd33e5183src" href="#xd33e5183" title="Ga naar noot 5.">5</a>. +<span class="pageNum" id="pb249">[<a href="#pb249">249</a>]</span></p> +<p>Dit laatste <i>dilemma</i> had Fergus’ ernst bijna verstoord. +</p> +<p>„Wel,” zeide hij, „ge weet, Baron, dat het spreekwoord luidt: het gaat moeielijk een +Hooglander de broek uit te trekken, – en dat geldt ook hier van laarzen.” +</p> +<p>„Het woord <i lang="la">caligæ</i>,” ging de Baron voort, „ofschoon ik beken, dat het volgens mijn familie-overlevering, +en zelfs in onze oude bewijsstukken, door <i>laarzen</i> verklaard wordt, beteekent evenwel, in zijn oorspronkelijken zin, veeleer sandalen; +en Cajus Cæsar, de neef en opvolger van Cajus Tiberius, verkreeg den bijnaam van Caligula, +<i lang="la">a caligulis, sive caligis levioribus, quibus adolescentior usus fuerat in exercitu +Germanici patris, sui</i><a class="noteRef" id="xd33e5205src" href="#xd33e5205" title="Ga naar noot 6.">6</a>. Ook waren de <i lang="la">caligæ</i> in gebruik bij de monniken; want wij lezen in een oud glossarium, dat, volgens den +regel van St. Benedictus, in de abdij van St. Amand, de <i lang="la">caligæ</i> met banden werden vastgemaakt.” +</p> +<p>„Dat zal op de <i>brogues</i> zien,” hernam Fergus. +</p> +<p>„Wel zeker, mijn waarde Glennaquoich, en de woorden zijn uitdrukkelijk: <i lang="la">Caligæ dietæ sunt, quia ligantur; nam socci non ligantur, sed tantum intromittuntur</i>; dat is, <i lang="la">caligæ</i> ontleenen haren naam van de banden, waarmede ze vast gemaakt worden, terwijl daarentegen +<i lang="la">socci</i>, die bijna hetzelfde mogen zijn als onze pantoffels, slechts aan den voet gesloft, +worden. Ook komen in het Charter tweeërlei woorden voor, <i lang="la">exuere seu detrahere</i>, dat is, <i>losmaken</i>, zoo als in het geval van <i>sandalen</i> of <i>brogues</i>, en <i>uittrekken</i>, zoo als wij in onze moedertaal van laarzen zeggen. Intusschen wilde ik, dat we meer +licht hadden; maar ik vrees, dat er weinig kans bestaat om hier eenigen geleerden +schrijver <i lang="la">de re vestiaria</i><a class="noteRef" id="xd33e5243src" href="#xd33e5243" title="Ga naar noot 7.">7</a> te vinden.” +</p> +<p>„Ik twijfel er sterk aan,” zei het Opperhoofd, terwijl hij een blik wierp op de zwoegende +Hooglanders, die beladen met den buit der verslagenen terug kwamen, „schoon de <i lang="la">res vestiaria</i> zelve op het oogenblik inderdaad vrij wat gezocht schijnt.” +</p> +<p>Daar deze aanmerking geheel in den luimigen aard van den Baron viel, vereerde hij +ze met een glimlach, maar keerde oogenblikkelijk terug tot hetgeen hem een zeer ernstige +zaak scheen. +</p> +<p>„Het is waar,” zeide hij, „Mackwheeble koestert het gevoelen, dat deze vereerende +dienst, uit haren aard, plicht is, <i lang="la">si petatur tantum</i>; dat wil zeggen, wanneer Zijn Koninklijke Hoogheid van den grooten leenman der Kroon +vordert dat hij dezen persoonlijken plicht volbrengen zal; en hij wees inderdaad het +punt aan in Dirleton’s <i>Twijfelingen en Vragen</i>, Grippit <i>tegen</i> Spicer, over de uitwinning van een landgoed <i lang="la">ob non solutum canonem</i>, dat is, wegens het niet betalen van een leenplicht van drie peperkorrels in het +jaar, welke geschat werd zeven achtste van een Schotsche duit waardig te zijn, tot +het betalen waarvan de aangeklaagde verwezen werd. Maar onder uw welnemen, geloof +ik dat het beste is, mij in den weg te plaatsen om den Prins deze dienst te bewijzen +en hem die aan te bieden; en ik zal zorgen dat de rentmeester bij de hand is met een +akte van protest, welke reeds door hem is gereed gemaakt, (dit zeggende haalde hij +een papier voor den dag) waarin verklaard wordt, dat, indien Zijn Koninklijke Hoogheid +anderen bijstand zal aannemen <span class="pageNum" id="pb250">[<a href="#pb250">250</a>]</span>in het uittrekken van zijn <i lang="la">caligæ</i>, <span class="corr" id="xd33e5270" title="Niet in bron">(</span>hetzij dit vertaald worde door <i>laarzen</i> of <i>brogues</i>) behalve dien van den genoemden baron van Bradwardine, die op dit oogenblik gereed +en gewillig is om dien te verleenen, zulks op geenerlei wijze inbreuk zal maken op, +of strekken tot nadeel van de rechten van den gezegden Comyne Bradwardine, om gezegden +dienst in het vervolg te volvoeren; noch zal het aan eenigen schildknaap, kamerdienaar, +hoveling of page, wiens bijstand het Zijn Koninklijke Hoogheid moge behagen te gebruiken, +eenig recht, titel of aanspraak geven, ter opeisching op gezegden Cosmo Comyne Bradwardine, +van de landerijen en de baronie van Bradwardine, en zoo voorts, gehouden, als voorzegd, +volgens de plichtschuldige en getrouwe vervulling der bedongen leendiensten. +</p> +<p>Fergus juichte deze schikking hoogelijk toe: en de Baron nam een vriendelijk afscheid +van hen, met een glimlach van voldane eigenliefde op het gelaat. +</p> +<p>„Lang leve onze beste vriend, de Baron,” riep het Opperhoofd, zoodra hij buiten het +gehoor was, „als het belachelijkst origineel, dat ten noorden van de Tweed bestaat! +Het spijt mij dat ik hem niet aangeraden heb, heden avond in den kring van den Prins +te verschijnen met een laarzentrekker onder den arm. Ik geloof dat hij den wenk zou +opgevolgd hebben, als die maar met gepaste deftigheid gegeven ware.” +</p> +<p>„Hoe kunt ge er toch vermaak in scheppen zulk een achtingswaardig man belachelijk +te maken?” +</p> +<p>„Met uw verlof, mijn waarde Waverley, ge zijt niet minder belachelijk dan hij. Hoe? +bemerkt ge niet, dat ’s mans geheele ziel alleen met deze plechtigheid is vervuld? +Hij heeft daarvan gehoord en er over gedacht, als het verhevenste voorrecht en de +luisterrijkste plechtigheid ter wereld; en ik twijfel niet, of het genoegen dat hij +hoopt te smaken door het bewijzen van dezen dienst, was voor hem een voorname beweegreden +om de wapens op te vatten. Maak er staat op, dat, indien ik gepoogd had hem er van +af te brengen om zich belachelijk te maken, hij mij voor een weetniet, een ingebeelden +gek zou hebben uitgescholden, of het misschien wel in het hoofd zou gekregen hebben +om mij de keel af te snijden; een genoegen, dat hij zich eenmaal voorstelde over een +punt van etiquette, in zijn oogen niet half zoo gewichtig als deze zaak van laarzen +of <i>brogues</i>, of waarvoor de <i lang="la">caligæ</i>, ten slotte, door de geleerden mogen worden verklaard. Maar ik moet naar het hoofdkwartier +gaan, om den Prins op dit inderdaad buitengewone tooneel voor te bereiden. Ik ben +er zeker van dat mijn bericht goed opgenomen zal worden, want het zal hem eens hartelijk +doen lachen, en tevens maken dat hij op zijn hoede is niet te glimlachen, als de lust +er toe zeer <i lang="fr">mal-à-propos</i> wezen zou. Derhalve, tot wederziens, Waverley!” +<span class="pageNum" id="pb251">[<a href="#pb251">251</a>]</span></p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e5133"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e5133src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> Assythment, een geijkte rechtsterm van de Schotsche balie, en die wettige vergoeding +beteekent, <i>compensatie</i>. Brieven van <i>slains</i> of doodsbrieven noemde men die brieven, welke door hem, wiens bloedverwant verslagen +was, geschreven werden aan den moordenaar, om hem te verklaren, dat hij voldaan was, +alsmede de brieven, waarin de moordenaar een vergoeding aanbood. <a class="fnarrow" href="#xd33e5133src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e5146"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e5146src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">2</a></span> Sir Thomas Craig, een uitstekend rechtsgeleerde van de zestiende eeuw. Zijn verhandeling +over het <i lang="la">Jus feodale</i> wordt nog altijd in waarde gehouden. <a class="fnarrow" href="#xd33e5146src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e5162"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e5162src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">3</a></span> De dienst om den koning na den slag de laarzen uit te trekken. <a class="fnarrow" href="#xd33e5162src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e5174"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e5174src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">4</a></span> Een ander ik, een andere koning. <a class="fnarrow" href="#xd33e5174src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e5183"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e5183src" title="Ga terug naar noot 5 in tekst.">5</a></span> <i>Trews</i>, Schotsche pantalons, en <i>brogues</i> voetzolen van kalfsleer. <a class="fnarrow" href="#xd33e5183src" title="Ga terug naar noot 5 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e5205"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e5205src" title="Ga terug naar noot 6 in tekst.">6</a></span> Omdat hij in zijn jeugd, bij het leger van zijn vader Germanicus, ligte sandalen droeg. <a class="fnarrow" href="#xd33e5205src" title="Ga terug naar noot 6 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e5243"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e5243src" title="Ga terug naar noot 7 in tekst.">7</a></span> Over de kleeding. <a class="fnarrow" href="#xd33e5243src" title="Ga terug naar noot 7 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch2.15" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch2.15.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">VIJFTIENDE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">DE ENGELSCHE GEVANGENE.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Waverleys eerste zorg na het vertrek van het Opperhoofd, bestond daarin, dat hij zich +naar den officier begaf wien hij het leven gered had. Hij werd, te gelijk met zijn +makkers in het ongeluk, die zeer talrijk waren, in een heerenhuis niet verre van het +slagveld bewaakt. +</p> +<p>Toen hij het vertrek binnentrad, waar ze dicht op elkander gedrongen stonden, herkende +Waverley gemakkelijk den man wien zijn bezoek gold, niet slechts aan de bijzondere +waardigheid van zijn voorkomen, maar tevens aan zijn bewaker, Dugald Mahony, met zijn +strijdbijl, die hem van het oogenblik zijner gevangenneming had aangekleefd, alsof +hij aan zijn zijde gespijkerd was. Deze nauwgezetheid had wellicht het doel +</p> +<p>om zich van Eduards toegezegde belooning te verzekeren; maar zij strekte insgelijks +om te voorkomen dat de Engelschman, in de algemeene verwarring, werd uitgeschud; want +Dugald had zorgvuldig berekend, dat zijn loon zou worden geregeld naar den toestand +van den gevangene, op het oogenblik dat hij dezen aan Waverley in handen stelde. Hij +haastte zich dus om Eduard te verzekeren, dat hij den „<i lang="gd">Sidier Roy</i>” in veiligheid gebracht had, en dat hem geen enkel haar op het hoofd gekrenkt was +sedert het oogenblik waarop Mijnheer hem verboden had den gevangene een klein houwtje +met den strijdbijl te geven. +</p> +<p>Waverley beloofde Dugald op nieuw een rijke belooning, en terwijl hij den Engelschen +officier naderde, betuigde hij zijn verlangen, om alles voor hem te doen, wat in de +tegenwoordige onaangename omstandigheden tot zijn voordeel kon strekken. +</p> +<p>„Ik ben zulk een onervaren soldaat niet, Mijnheer,” antwoordde de Engelschman, „dat +ik mij zou willen beklagen over het lot van den oorlog. Het grieft mij slechts die +tooneelen op ons eigen eiland te zien, welke ik elders met onverschilligheid heb aanschouwd.” +</p> +<p>„Nog éen dag als deze,” zei Waverley, „en ik vertrouw, dat de oorzaak van uw leed +weggenomen zal zijn, en alles tot orde en rust terug keeren.” +</p> +<p>De officier glimlachte en schudde het hoofd. +</p> +<p>„In den toestand waarin ik mij bevind, zou het mij weinig voegen, uw gevoelen te willen +bestrijden; maar, in weerwil van den goeden uitslag en de dapperheid waardoor gij +dien verkreegt, hebt ge een taak ondernomen, die mij geheel en al boven uwe krachten +schijnt.” +</p> +<p>Op dit oogenblik trad Fergus binnen, en baande zich een weg door het gedrang. +</p> +<p>„Kom, Eduard, kom mede! De Prins slaapt heden nacht op Pinkie-house<a class="noteRef" id="xd33e5311src" href="#xd33e5311" title="Ga naar noot 1.">1</a>, en wij moeten ons daarheen begeven, als wij de geheele plechtigheid van de <i lang="la">caligæ</i> niet missen willen. Uw vriend, de Baron, heeft zich aan een groote wreedheid schuldig +gemaakt, door Mackwheeble naar het slagveld mede te slepen. Nu moet ge weten, dat +de rentmeester <span class="pageNum" id="pb252">[<a href="#pb252">252</a>]</span>van niets zulk een afschrik heeft, als van een gewapenden Hooglander, of een geladen +geweer; en op dit oogenblik staat hij te luisteren naar de onderrichtingen van den +Baron omtrent het protest, terwijl hij zijn hoofd duikt als een zeehond, bij het schot +van elk geweer of pistool, dat onze leegloopende knapen op het veld losbranden, terwijl +hij, bij wijze van penitentie, bij iedere beweging bukkende, een zware berisping van +zijn patroon opdoet, die het vuren van een geheele batterij, op een geweerschot afstands, +als geen genoegzame verontschuldiging zou beschouwen, voor gemis aan oplettendheid +bij een gesprek waarin de eer zijner familie betrokken is.” +</p> +<p>„Maar hoe heeft de heer Bradwardine er hem toegebracht, zich zoo ver te wagen?” +</p> +<p>„Wel, hij was tot Musselburgh gekomen, naar ik gis, in de hoop om voor sommigen onzer +een testament te maken; en de stellige bevelen van zijn meester sleepten hem, nadat +de slag geëindigd was, voort tot Preston. Hij klaagt over een of twee onzer deugnieten, +die zijn leven in gevaar gebracht hadden, door hem hunne geweren op de borst te zetten; +maar, daar zij het losgeld tot een Engelschen stuiver bepaalden, dunkt mij, dat wij +den provoost-geweldiger met de zaak niet behoeven te moeien. – Kom, ga nu mede, Waverley!” +</p> +<p>„Waverley!” riep de Engelsche officier, met levendige ontroering, „de neef van Sir +Everhard Waverley, van – shire?” +</p> +<p>„Dezelfde, mijnheer,” antwoordde onze held, eenigzins verrast door den toon, waarop +hij hem aansprak. +</p> +<p>„Het maakt mij tegelijk gelukkig en bedroefd,” zei de gevangene, „u te ontmoeten.” +</p> +<p>„Ik weet niet, mijnheer,” antwoordde Waverley, „hoe ik zoo veel belangstelling van +uw zijde verdien.” +</p> +<p>„Heeft uw oom u nooit gesproken van een vriend, Talbot geheeten?” +</p> +<p>„Ik heb hem met zeer veel achting van zulk een vriend hooren spreken – kolonel, geloof +ik, bij het leger, en de echtgenoot van Lady Emilia Blandeville; maar ik meende dat +kolonel Talbot buiten ’s lands was.” +</p> +<p>„Ik ben pas terug gekomen; en daar ik in Schotland was, achtte ik het mijn plicht +om niet stil te zitten, waar mijn dienst misschien van eenig nut wezen kon. Ja, mijnheer +Waverley, ik ben die kolonel Talbot, de echtgenoot der door u genoemde dame; en ik +ben er trotsch op te erkennen, dat ik zoo wel mijn militairen rang als mijn huiselijk +geluk aan uw grootmoedigen en edeldenkenden bloedverwant verschuldigd ben. Goede God! +dat ik zijn neef in zulk een kleeding, en in zulk een zaak betrokken moet vinden!” +</p> +<p>„Mijnheer,” zeide Fergus, op hoogen toon, „de kleeding en de zaak zijn die van mannen +van eer en van geboorte.” +</p> +<p>„Indien mijn toestand mij niet verbood uwe verzekering te betwisten, zou het mij niet +moeielijk vallen te bewijzen, dat moed, noch roem op afkomst een kwade zaak goed kunnen +maken. Maar, met mijnheer Waverleys verlof, en insgelijks met het uwe, mijnheer, indien +het uwe ook gevraagd moet worden, zou ik gaarne eenige woorden met hem spreken over +zaken, zijn familie betreffende.” +</p> +<p>„De heer Waverley, mijnheer, is geheel en al meester van zijn daden. – Gij zult mij, +hoop ik, naar Pinkie volgen,” hernam Fergus, terwijl hij <span class="pageNum" id="pb253">[<a href="#pb253">253</a>]</span>zich tot Eduard keerde, „zoodra gij uw gesprek met deze nieuwe kennis ten einde hebt +gebracht?” En met deze woorden bracht het Opperhoofd van Glennaquoich zijn plaid, +met iets meer dan zijn gewone hoogheid, in orde en verliet het vertrek. +</p> +<p>Waverleys invloed verschafte kolonel Talbot gemakkelijk de vrijheid om zich naar een +ruimen tuin te begeven, die tot het huis behoorde waarin de gevangenen waren opgesloten. +Ze wandelden eenige schreden zwijgende voort, terwijl de Kolonel blijkbaar overlegde, +hoe hij met hetgeen hij te zeggen had zou beginnen; eindelijk sprak hij Eduard aldus +aan: +</p> +<p>„Mijnheer Waverley, gij hebt heden mijn leven gered, en toch zou ik, zoo waar God +leeft, het liever verloren hebben, dan u de uniform en de kokarde dezer lieden te +zien dragen.” +</p> +<p>„Ik vergeef u uw verwijt, kolonel Talbot; het is wél gemeend, en een natuurlijk gevolg +van uw opvoeding en beginselen. Maar er is niets buitengewoons in gelegen, dat iemand, +wiens eer openlijk en onrechtvaardig aangetast is, een positie zoekt die hem de beste +gelegenheid belooft, om zich op zijn lasteraars te wreken.” +</p> +<p>„Ik zou eer zeggen, een positie die het meest geschikt is om de door hen in omloop +gebrachte geruchten te bevestigen,” antwoordde kolonel Talbot, „door u juist te gedragen +zoo als ze verteld hebben. En is het u bekend, mijnheer, welke onuitsprekelijke moeielijkheden, +en zelfs gevaren, gij door uw tegenwoordig gedrag aan uw naaste betrekkingen berokkent?” +</p> +<p>„Gevaren?” +</p> +<p>„Ja, mijnheer, gevaren. Toen ik Engeland verliet, waren uw oom en vader genoodzaakt +borg voor hunne personen te stellen, om zich te verantwoorden wegens een beschuldiging +van hoogverraad; en het is met de meeste moeite aan invloedrijke vrienden gelukt, +hun de vergunning tot een borgstelling, in plaats van een arrestatie, te bezorgen. +Mijn reis naar Schotland had geen ander oogmerk, dan om u uit den stroom te redden, +waarin gij u hebt gestort; ook kan ik de gevolgen voor uw familie niet berekenen van +uw aansluiting aan de opstandelingen, daar reeds het vermoeden alleen zoo gevaarlijk +voor hen was. Allerdiepst smart het mij, dat ik u niet ontmoet heb, alvorens gij dezen +laatsten en noodlottigen misstap hadt begaan.” +</p> +<p>„Ik weet waarlijk niet, waarom kolonel Talbot zich zoo veel moeite zou gegeven hebben, +om mijnent wil.” +</p> +<p>„Mijnheer Waverley, ik versta mij niet op spotternij, en zal daarom uwe woorden beantwoorden +overeenkomstig de eenvoudige bedoeling, die er in ligt opgesloten. Ik ben uw oom verplicht +voor weldaden, grooter dan die een zoon aan zijn vader verschuldigd kan zijn. Ik beschouw +mij in dit opzicht als zijn zoon, en daar ik weet dat er niets is, waardoor ik zijn +goedheid jegens mij beter kan beantwoorden, dan u een dienst te bewijzen, zoo wil +ik als het mogelijk is, dat doen, onverschillig of gij het goedvindt of niet. De persoonlijke +verplichting, welke gij mij heden heb opgelegd, (schoon, naar het algemeene oordeel, +zoo groot, als een mensch aan een ander kan bewijzen,) voegt niets bij mijn ijver +voor uw bestwil, zoo min als zij dien in het minste kan verminderen, met welke koelheid +het u ook behagen moge dien te beantwoorden.” +</p> +<p>„Uwe bedoelingen kunnen die van een vriend zijn, Mijnheer,” hernam Waverley droog +weg, „maar uw taal is hard, of ten minste wat gebiedend.” +<span class="pageNum" id="pb254">[<a href="#pb254">254</a>]</span></p> +<p>„Bij mijne terugkomst in Engeland, na een lange afwezigheid, vond ik uw oom, Sir Everhard +Waverley, onder de bewaking van een bode des konings, als een gevolg van de door uw +gedrag ontstane verdenking. Hij is mijn oudste vriend – hoe dikwijls moet ik het herhalen? +– mijn grootste weldoener! – zijn eigene uitzichten op geluk offerde hij aan de mijne +op – hij uitte nooit een woord, noch liet ooit een gedachte toe, die de welwillendheid +zelve niet zou gedacht of gesproken hebben. Dezen man vond ik onder bewaking, welke +hem te harder viel wegens zijn gewone levenswijze, zijn natuurlijke prikkelbaarheid, +en – vergeef het mij, mijnheer Waverley, wegens de oorzaak, waardoor dit ongeluk over +hem was gebracht. Ik kan u mijn gewaarwordingen, bij deze gelegenheid, niet ontveinzen; +zij waren alles behalve gunstig ten uwen opzichte. Nadat ik door mijn familie-invloed, +die zooals gij waarschijnlijk weten zult, niet gering is, er in geslaagd was om Sir +Everhards ontslag te bewerken, ging ik naar Schotland op reis. Ik ontmoette kolonel +Gardiner, een man, wiens jammerlijke dood alleen genoegzaam is, om dezen opstand voor +altijd te brandmerken. In den loop van het met hem gehouden gesprek, bevond ik, dat +hij, door latere omstandigheden, door een op nieuw ingesteld verhoor der in de muiterij +betrokken personen, en wegens zijn oorspronkelijk gunstige meening omtrent uw karakter, +aanmerkelijk zachter ten uwen aanzien gestemd was, en ik twijfel niet, dat, zoo ik +gelukkig genoeg mocht zijn om u te ontdekken, deze zaak nog gelukkig ten einde gebracht +kon worden. Maar deze onnatuurlijke opstand heeft alles verijdeld. – Ik heb voor het +eerst gedurende een lang en bedrijvig krijgsmans leven, Britten zich zien onteeren +door een schandelijke vlucht, en dat voor een vijand zonder wapens of krijgstucht. +En nu vind ik den erfgenaam van mijn dierbaarsten vriend – den zoon, mag ik zeggen, +van zijn hart – deelgenoot van een zegepraal, waarover hij zich het eerst had behooren +te schamen. Waarom zou ik Gardiner beklagen? Zijn lot was gelukkig bij het mijne vergeleken!” +</p> +<p>Er lag zoo veel waardigheid, zulk een mengeling van krijgsmansfierheid en manhaftige +droefheid in kolonel Talbots manieren, en het bericht van Sir Everhards bezwaren werd +op zulk een diepgevoeligen toon medegedeeld, dat Eduard, vernederd, verlegen en verpletterd +stond voor zijn gevangene, die hem, slechts weinige uren geleden, het leven verplicht +was. Hij was er niet bedroefd om, dat Fergus andermaal hun onderhoud kwam storen. +</p> +<p>„Zijn Koninklijke Hoogheid beveelt dat mijnheer Waverley zich naar het hoofdkwartier +zal begeven,” zeide deze laatste. „Kolonel Talbot wierp een verwijtenden blik op Eduard, +die het scherpe oog van het Hooglandschen Opperhoofd niet ontging. „En wel <i><span class="corr" title="Bron: onmiddelijk">onmiddellijk</span></i>,” herhaalde hij met nadruk. Waverley keerde zich weder tot den Kolonel. +</p> +<p>„Wij zullen elkander weder zien,” zeide hij; „ondertusschen zal elk mogelijk gemak +–” +</p> +<p>„Ik verlang er geen,” zei de Kolonel; „laat men mij behandelen als den geringsten +dier brave lieden, die, op dezen rampspoedigen dag, wonden en gevangenis boven de +vlucht hebben verkozen; ik zou haast wel willen ruilen met een der gevallenen, indien +ik slechts wist dat mijn woorden eenigen indruk op u hadden gemaakt.” +</p> +<p>„Kolonel Talbot moet zorgvuldig bewaakt worden,” zeide Fergus tot een Hooglandschen +officier, die het bevel over de wacht bij de gevangenen <span class="pageNum" id="pb255">[<a href="#pb255">255</a>]</span>had; „dit is het uitdrukkelijke verlangen van den Prins; de Kolonel is een krijgsgevangene +van het hoogste gewicht.” +</p> +<p>„Maar laat het hem aan niets ontbreken wat zijn rang voegt,” zeide Waverley. +</p> +<p>„In zoo ver het met zijn zekere bewaring bestaanbaar is,” hernam Fergus. +</p> +<p>De officier gaf zijn bereid vaardigheid omtrent beide bevelen te kennen, en Eduard +volgde Fergus naar de tuindeur, waar Callum Beg hen met drie opgezadelde paarden stond +te wachten. Terwijl hij zijn hoofd omkeerde, zag hij dat kolonel Talbot naar de plaats +zijner opsluiting door een wacht van Hooglanders terug geleid werd; hij toefde op +den drempel van het huis, en wenkte Waverley nogmaals met de hand, als om nogmaals +aan te dringen op hetgeen hij hem zoo even had toegevoegd. +</p> +<p>„Paarden,” zeide Fergus, terwijl hij het zijne beklom, „zijn er thans even overvloedig +als bramen; elk heeft ze maar voor het nemen. Kom, laat Callum uwe stijgbeugels in +orde brengen, en rijden wij naar Pinkie-house, zoo vlug als deze <i lang="fr">ci-devant</i> dragonders-paarden er ons zullen verkiezen te brengen.” +</p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e5311"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e5311src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> Een klein uur afstands van Prestonpans. <a class="fnarrow" href="#xd33e5311src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch2.16" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch2.16.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">ZESTIENDE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">NIET HEEL BELANGRIJK.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">„Ik ben,” zeide Fergus tot Eduard, terwijl ze naar Pinkie-house reden, „ten gevolge +eener boodschap van den Prins teruggekeerd. Maar ge weet, naar ik veronderstel, van +hoeveel belang deze krijgsgevangene, de edele kolonel, is. Hij wordt voor een van +de beste officiers der roodrokken gehouden, een bijzonder vriend en gunsteling van +den Keurvorst zelven en van dien verschrikkelijken held, den hertog van Cumberland, +die van zijn zegepralen te Fontenoi is opgeroepen, om over te komen en ons arme Hooglanders +met huid en haar te verslinden. Heeft hij u verteld, wat de klokken van St. James +onder het luiden verkondigen? Toch niet „keer weêr, Whittington,” gelijk in de dagen +van ouds?”<a class="noteRef" id="xd33e5375src" href="#xd33e5375" title="Ga naar noot 1.">1</a> +</p> +<p>„Fergus?” riep Waverley met een verwijtenden blik. +</p> +<p>„Waarachtig, ik weet niet wat ik van u denken moet. Gij wordt door elken wind geslingerd. +Daar hebben wij een overwinning bevochten, die haars gelijke in de geschiedenis niet +heeft – en uw moed wordt door iedereen tot in de wolken geprezen; – de Prins snakt +er naar om u persoonlijk zijn dank te betuigen – en al onze schoonen van de Witte +<span class="pageNum" id="pb256">[<a href="#pb256">256</a>]</span>Roos<a class="noteRef" id="xd33e5390src" href="#xd33e5390" title="Ga naar noot 2.">2</a> zullen haar best doen om u te veroveren, en gij, de <i lang="fr">preux chevalier</i> van den dag, hangt op den nek van uw paard, als een boerin die naar de markt rijdt, +en kijkt zoo donker alsof gij een lijkstatie volgdet!” +</p> +<p>„Ik ben bedroefd over den dood van den armen kolonel Gardiner: hij heeft mij vroeger +met zoo veel vriendschap behandeld.” +</p> +<p>„Nu, wees dan bedroefd voor vijf minuten, daarna weder vroolijk. Het lot dat hem heden +getroffen heet, kan morgen het onze zijn, en wat heeft het te beteekenen? Wat is naast +de overwinning beter dan een roemvolle dood, maar het is een <i lang="fr">pis-aller</i>, en men gunt hem den vijand liever dan zichzelven.” +</p> +<p>„De kolonel Talbot heeft mij bericht, dat mijn vader en oom beiden door het bewind +worden gevangen gehouden, om mijnentwil.” +</p> +<p>„Wij zullen borg stellen, mijn jongen; de oude Andreas Ferrara<a class="noteRef" id="xd33e5405src" href="#xd33e5405" title="Ga naar noot 3.">3</a> zal ze lossen, en ik zou hem de zaak graag in Westminster-Hall zien uitmaken!” +</p> +<p>„Neen, ze zijn reeds in vrijheid, op borgtocht van meer wettigen aard.” +</p> +<p>„Waarom laat uw groote geest zich dan ter nederslaan, Eduard? Denkt gij dat de ministers +van den keurvorst zulke duifjes zijn, dat zij hunne vijanden in dit netelig oogenblik +in vrijheid zouden stellen, zoo zij hen konden of durfden gevangen houden en straffen? +Wees verzekerd, dat zij óf geene gronden van beschuldiging tegen uwe bloedverwanten +hebben, volgens welke zij hunne opsluiting kunnen doen voortduren, óf anders zijn +ze bang voor onze vrienden, de dappere cavaliers van Oud Engeland. In elk geval behoeft +gij niet bevreesd voor hen te zijn, en wij zullen wel middel vinden om hun bericht +van uwe veiligheid te doen geworden.” +</p> +<p>Eduard werd door deze redenen tot zwijgen gebracht, maar niet overtuigd. Het had reeds +meer dan eens een pijnlijke gewaarwording bij hem opgewekt, dat Fergus weinig deelneming +in de gevoelens verried, zelfs van hen, die hij het meest beminde, zoo deze niet in +overeenstemming waren met zijn eigene gemoedsgesteldheid op het oogenblik, en vooral +zoo ze hem hinderlijk waren in het ernstige najagen van een geliefkoosd oogmerk. Fergus +bespeurde inderdaad soms, dat hij Waverley gekrenkt had; maar daar hij altijd het +een of ander lievelingsplan voor zichzelf op het oog had, sloeg hij nooit ernstig +acht op de mate en den duur van dit ongenoegen, zoodat de herhaling van deze kleine +ergernissen de buitengemeene gehechtheid van den vrijwilliger aan zijn officier een +weinigje deed verkoelen. +</p> +<p>De Prins ontving Waverley met de meeste genegenheid, en roemde sterk zijn uitstekende +dapperheid. Vervolgens trok hij hem ter zijde, deed hem een aantal vragen betreffende +kolonel Talbot, en toen hij alle berichten ontvangen had, die Eduard omtrent hem en +zijn betrekkingen in staat was te geven, vervolgde hij: – „Ik kan niet nalaten te +denken, mijnheer Waverley, dat, daar deze heer zoo bijzonder vertrouwd is met onzen +waardigen en uitnemenden vriend, Sir Everhard Waverley, en daar zijn echtgenoote behoort +tot het Huis van Blandeville, welks gehechtheid aan de ware en echt koningsgezinde +beginsels der Kerk van Engeland zoo algemeen bekend is, de bijzondere gevoelens van +den kolonel ons <span class="pageNum" id="pb257">[<a href="#pb257">257</a>]</span>niet ongunstig kunnen zijn, welk masker hij ook moge hebben aangenomen, om zich naar +de tijden te schikken.” +</p> +<p>„Te oordeelen naar de taal, die hij heden tegen mij voerde, ben ik genoodzaakt geheel +en al in meening van Uwe Koninklijke Hoogheid te verschillen.” +</p> +<p>„Wel, het is ten minste de moeite waard een proef te nemen. Ik belast u derhalve met +de zorg voor kolonel Talbot, met volmacht om te zijnen aanzien te handelen, zoo als +ge het raadzaamst zult oordeelen, en ik vertrouw, dat ge wel middelen zult vinden +om u te vergewissen, welke zijn wezenlijke gezindheid is, met betrekking tot de herstelling +van onzen Koninklijken Vader op den troon.” +</p> +<p>„Ik ben overtuigd,” hernam Waverley, met een buiging, „dat zoo kolonel Talbot zijn +woord verkiest te geven, men met zekerheid er op bouwen kan; maar indien hij het weigert, +zoo vertrouw ik, dat Uwe Koninklijke Hoogheid aan iemand anders, dan aan den neef +van zijn vriend, de taak zal willen opdragen om hem onder het noodige opzicht te houden.” +</p> +<p>„Ik zal hem aan niemand toevertrouwen dan aan u,” zei de Prins met een glimlach, terwijl +hij evenwel zijn bevel op stelligen toon herhaalde; „het is van belang voor mijn dienst, +dat er een goede verstandhouding tusschen u schijne te bestaan, al kunt gij ook zijn +vertrouwen in goeden ernst niet winnen. Gij zult hem derhalve in uw kwartier ontvangen, +en weigert hij u zijn woord van eer te geven, dan moet ge om een behoorlijke wacht +vragen. Ik verzoek u dit oogenblikkelijk te bewerkstelligen. Wij keeren morgen naar +Edinburgh terug.” +</p> +<p>Aldus naar Preston terug gezonden, ging het plechtig huldebetoon van den baron van +Bradwardine voor Waverley verloren. Maar hij was op dit oogenblik zoo weinig met gedachten +aan ijdelheden vervuld, dat hij de plechtigheid, waarvoor Fergus zoo veel moeite gedaan +had hem belang in te boezemen, geheel vergat. Den volgenden dag verscheen er een oficiëele +courant, met een uitgebreid verslag van den slag van Gladsmuir<a class="noteRef" id="xd33e5425src" href="#xd33e5425" title="Ga naar noot 4.">4</a>, zoo als de Hooglanders hunne overwinning verkozen te noemen. Het eindigde met een +beschrijving van het, dien avond op Pinkie-house gegeven hoffeest, en bevatte onder +andere gezwollen beschrijvingen, het volgende: +</p> +<p>„Sedert dat noodlottige tractaat, hetwelk Schotland als een onafhankelijke natie, +vernietigde, hebben wij het geluk niet gehad zijn vorsten te zien ontvangen, en zijn +edelen die bewijzen van leendienst en hulde te zien brengen, welke, op de luisterrijke +bedrijven der Schotsche dapperheid gegrond, hunne vroegere geschiedenis in het geheugen +terugroepen, benevens de manhaftige en ridderlijke eenvoudigheid der banden, die aan +de Kroon de hulde verzekerden der krijgslieden, door wie zij bestendig geschoord en +verdedigd werd. Maar op den 20sten werden onze herinneringen verlevendigd door een +dier plechtigheden, welke tot de oude dagen van Schotlands glorie behoorden. Nadat +de kring gevormd was, naderde Cosmo Comyne Bradwardine, op het oogenblik kolonel in +dienst enz. enz. enz, den Prins, bijgestaan door den heer D. Mackwheeble, den rentmeester +van zijn aloude baronie van Bradwardine, (die, gelijk wij <span class="pageNum" id="pb258">[<a href="#pb258">258</a>]</span>vernemen, onlangs tot een van de krijgs-commissarissen is benoemd,) bij vorm van publieke +acte, en met de meeste bescheidenheid, verlof vragende, om aan den persoon van Zijne +Koninklijke Hoogheid, als vertegenwoordigende den Vader van den Prins, den gebruikelijken +en gewonen dienst te mogen bewijzen, waarvoor, volgens een charter van Robert Bruce, +(waarvan het oorspronkelijke in der tijd vertoond werd aan en gewaarmerkt door Zijne +Koninklijke Hoogheids kanselarij) de eischer de baronie van Bradwardine en landen +van Tully-Veolan in leen hield. Nadat zijn eisch was toegestaan en geregistreerd, +plaatste Zijne Koninklijke Hoogheid den voet op een kussen, en de baron van Bradwardine, +op zijn rechter knie gevallen, ging over om den <i>brogue</i> of Schotschen schoen los te maken, welken onze jonge held, ten believe zijner brave +volgelingen, heeft aangenomen. Toen dat gedaan was, verklaarde Zijne Koninklijke Hoogheid +de plechtigheid voor volbracht, en, den ridderlijken krijgshaftigen grijsaard omhelzende, +betuigde hij, dat niets dan gehoorzaamheid aan een ordonnantie van Robert Bruce hem +zou bewogen hebben, zelfs de zinnebeeldige volbrenging van kleine diensten aan te +nemen van handen, die zoo dapper gestreden hadden om de kroon op zijns vaders hoofd +te zetten. De baron van Bradwardine stelde thans de akten in handen van den heer commissaris +Mackwheeble, inhoudende, dat alle punten en omstandigheden der huldiging waren <i lang="la">rite et solemniter acta et peracta</i>, en er werd een gelijkluidend bewijs gebracht ten protocolle van den Grootkamerheer +en in de aanteekeningen van de kanselarij. Wij vernemen, dat Zijne Koninklijke Hoogheid +in overweging heeft genomen, om, zoo het Zijner Majesteits welbehagen is, den kolonel +Bradwardine te verheffen tot het pairschap, onder den titel van burggraaf Bradwardine +van Bradwardine en Tully-Veolan, en dat het, middelerwijl, Zijner Koninklijke Hoogheid, +op zijns vaders naam en gezag, heeft behaagd hem een eervol toevoegsel op zijn voorvaderlijk +wapenschild te verleenen, bestaande in een laarzentrekker, kruiselings geplaatst met +een ontblooten sabel, aangebracht rechts in het schild, met een toepasselijke spreuk +er onder op een perkamenten rol, namelijk de woorden: +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">„Trek en trek uit.”</p> +</div> +<p class="first">„Ware het niet door Fergus’ spotternij,” dacht Waverley bij zichzelven, toen hij het +lange en deftige stuk had uitgelezen, „hoe deftig zou dit alles luiden, en hoe weinig +zou ik er aan gedacht hebben, om het met eenig belachelijk denkbeeld te verbinden! +Och! alles wél beschouwd, heeft iedere zaak hare gunstige en hare gebrekkige zijde, +en ik zie niet in, waarom de laarzentrekker van den baron niet even fraai in de wapenboeken +zou prijken, als de wateremmers, de wagens, de karrewielen, de ploegscharen, schietspoelen +en andere gewone zaken, die aan niets minder doen denken dan aan ridderschap, en op +de wapenschilden van onzen oudsten adel voorkomen.” Maar dit is slechts een episode; +laat ons tot de eigenlijke geschiedenis terug keeren. +</p> +<p>Toen Waverley te Preston terug kwam, en zich weder bij kolonel Talbot vervoegde, vond +hij hem hersteld van de sterke en in het oog loopende aandoeningen, die een samenloop +van onaangename omstandigheden bij hem opgewekt had. Hij had zijn natuurlijke houding +hernomen, – die van den fatsoenlijken Engelschman en soldaat, manhaftig, open en edelmoedig, +maar niet zonder vooroordeel tegen de inwoners van <span class="pageNum" id="pb259">[<a href="#pb259">259</a>]</span>een ander land, of tegen diegenen welke in staatkundige gevoelens van hem verschilden. +Toen Waverley den Kolonel berichtte dat de Prins hem aan zijn zorg had aanbevolen, +zeide hij: „Ik had niet gedacht zoo veel verplichting aan dezen jongen heer te zullen +hebben, als in deze bepaling gelegen is. Ik kan ten minste hartelijk bidden met dien +eerlijken Presbyteriaanschen prediker, dat, daar hij onder ons gekomen is, om een +aardsche kroon te zoeken, zijn moeite spoedig beloond moge worden met een hemelsche.<a class="noteRef" id="xd33e5444src" href="#xd33e5444" title="Ga naar noot 5.">5</a> Ik zal gaarne mijn woord geven, om geene ontsnapping te beproeven zonder uw medeweten; +daar ik inderdaad met geen ander doel in Schotland ben gekomen, dan om u te ontmoeten; +en ik verheug mij, dat het mij – al is het ook op deze wijze – gelukt is. Maar ik +denk, dat wij niet lang bij elkander zullen zijn. Uw „Ridder,” (dat is een naam, dien +wij beide hem geven mogen) zal met zijn plaids en blauwkappen, naar ik vermoed, zijn +kruistocht naar het zuiden voortzetten.” +</p> +<p>„Naar ik gehoord heb, niet; ik geloof dat het leger eenigen rusttijd in Edinburgh +zal houden, om versterking af te wachten.” +</p> +<p>„En om het kasteel te belegeren?” zeide Talbot, met een spottenden glimlach: „nu, +zoo mijn oude overste, generaal Preston, geen verrader wordt, en het kasteel in het +Noordermeer niet verzinkt, gebeurtenissen die ik al even waarschijnlijk acht, dan +zullen wij wel eenigen tijd hebben, om kennis te maken. Ik verbeeld me, dat deze beleefde +Ridder zich in het hoofd heeft gezet, dat ge mij bekeeren zult, en, daar ik wensch +zelf u te bekeeren, kon er geen schooner voorstel gedaan worden dan om ons volop gelegenheid +te geven met elkaar te praten. Maar, daar ik van daag gesproken heb onder den invloed +van gewaarwordingen, waaraan ik zelden toegeef, zoo hoop ik dat ge mij zult verschoonen +van andermaal geschillen te behandelen, voor en aleer wij een weinig beter met elkander +bekend zijn.” +</p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e5375"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e5375src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> Whittington is een van de helden der Engelsche nijverheid. Van eenvoudig leerling +klom hij op tot hoogen stand en groote rijkdommen, onder de regeering van Hendrik +V. Nadat hij zonder geld en hulpmiddelen van zijn meester te Londen was weggeloopen, +hoorde hij, of meende hij duidelijk de kerkklok te hooren luiden: +</p> +<div class="q"> +<div class="nestedtext"> +<div class="nestedbody"> +<div class="lgouter footnote"> +<p class="line">„Keer terug Whittington, keer terug, +</p> +<p class="line">Driemaal lord-mayor van Londen.”</p> +</div> +</div> +</div> +</div><p></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e5390"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e5390src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">2</a></span> Het zinnebeeld van de partij der Stuarts. <a class="fnarrow" href="#xd33e5390src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e5405"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e5405src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">3</a></span> Zie <a href="#aant.ll">Aanteekening LL</a>, Andrea de Ferrara. W. S. <a class="fnarrow" href="#xd33e5405src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e5425"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e5425src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">4</a></span> De vlakte van Gladsmuir was inderdaad het eigenlijke tooneel van den slag. <a class="fnarrow" href="#xd33e5425src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e5444"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e5444src" title="Ga terug naar noot 5 in tekst.">5</a></span> De naam van dezen prediker was Mac-Vicar. Beschermd door het geschut van het kasteel, +predikte hij iederen zondag in de Westerkerk, terwijl Edinburgh in de handen der Hooglanders +was; en het was in tegenwoordigheid van een aantal Jacobieten, dat hij het gebed voor +Prins Karel deed, waarvan wij hier de woorden in den tekst hebben aangehaald. W. S. <a class="fnarrow" href="#xd33e5444src" title="Ga terug naar noot 5 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch2.17" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch2.17.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">DE LISTEN DER LIEFDE EN DER STAATKUNDE.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Het is niet noodig in deze bladen den zegevierenden intocht van den Prins te Edinburgh, +na den beslissenden slag van Preston, te beschrijven. Eéne omstandigheid echter verdient +vermeld te worden, omdat zij volkomen Flora Mac-Ivor’s edelmoedigheid in het licht +stelt. De Hooglanders, door wie de Prins omringd was, brandden, in de uitgelatenheid +van dit vroolijk oogenblik, herhaalde malen hunne geweren los: en toen een hunner +bij toeval het zijne met een kogel geladen had, vloog deze langs de slapen der jonge +dame, terwijl zij, van een balkon, <span class="pageNum" id="pb260">[<a href="#pb260">260</a>]</span>met een zakdoek wuifde.<a class="noteRef" id="xd33e5458src" href="#xd33e5458" title="Ga naar noot 1.">1</a> Fergus, die getuige was van dit ongeluk, snelde in een oogenblik naar haar henen; +en ziende dat de wond van geen belang was, trok hij zijn sabel, met oogmerk, om, naar +beneden, op den man aan te vliegen, wiens achteloosheid haar in zulk een groot gevaar +had gebracht; toen ze, hem bij zijn plaid vasthoudende, uitriep: „Doe den armen knaap +geen leed, – in ’s Hemels naam doe dat niet! Dank veeleer God met mij, dat het ongeluk +Flora Mac-Ivor trof; want als de kogel een Whig had getroffen, zou men voorgewend +hebben, dat er met opzet op hem geschoten was.” +</p> +<p>Waverley ontging den schrik, welken dit ongeluk hem zou veroorzaakt hebben – daar +hij genoodzaakt werd om kolonel Talbot naar Edinburgh te vergezellen. +</p> +<p>Ze volbrachten de reis gezamenlijk te paard; en een tijd lang als wilden zij elkanders +gevoelens en denkwijze polsen, spraken ze over alledaagsche en onverschillige onderwerpen. +</p> +<p>Toen Waverley weder op de zaak kwam, die hem het naast aan het harte ging, namelijk +den toestand van zijn vader en oom, scheen kolonel Talbot thans eerder verlangend +zijn bezorgheid te verligten, dan ze te verzwaren. Inzonderheid bleek dit het geval +te zijn, toen hij Waverleys geschiedenis vernam, deze geene zwarigheid maakte hem +die toe te vertrouwen. +</p> +<p>„En dus is er,” zei de Kolonel, „geen kwaad opzet geweest, zoo als, meen ik, de rechtgeleerden +zeggen, bij uw overhaasten stap; en zijt gij tot de dienst van dezen dolenden ridder +verlokt en overgehaald, door eenige beleefde woorden van hem, en van een paar zijner +Hooglandsche werfofficieren? Het is zeker al heel gek, maar toch op verre na zoo erg +niet, als ik reden had te denken. Evenwel kunt ge hem op dit oogenblik niet verlaten; +dat schijnt onmogelijk. Maar ik twijfel volstrekt niet, of bij de oneenigheden, die +er onder deze menigte woeste en wanhopige knapen voorvallen, er zich wel éen gelegenheid +zal opdoen, waarvan ge u bedienen kunt, om u, voor dat de bom losbreekt, met eere +van uwe overhaaste verbindtenis te ontslaan. Indien zich dit liet bewerkstellingen, +zou ik wenschen dat gij een schuilplaats zocht die ik u zal aanwijzen in Vlaanderen. +En ik verbeeld mij dat, na eenige maanden verblijfs buiten ’s lands, een amnestie +voor u bij het bewind wel te verwerven zal zijn.” +</p> +<p>„Ik mag u niet toestaan, kolonel Talbot, van eenig plan te spreken dat in verband +staat met het verzaken eener onderneming, waarin ik mij met overhaasting mag hebben +gestort; maar ik deed het toch uit vrijen wil, en met oogmerk om, wat ook de uitkomst +wezen mocht, daarbij te blijven.” +</p> +<p>„Dan hoop ik,” hernam kolonel Talbot, glimlachende, „dat zoo ge mij al verbiedt te +spreken, gij mij toch meester van mijn gedachten en wenschen zult laten. Maar hebt +ge nooit uw geheimzinnig pakje onderzocht?” +</p> +<p>„Het is onder mijn bagaadje, wij zullen het te Edinburgh vinden.” +</p> +<p>Weldra bereikten ze die stad. Aan Waverley was, op ’s Prinsen uitdrukkelijk bevel, +een verblijf aangewezen in een flink kwartier, waar hij voor kolonel Talbot een vertrek +kon doen inrichten. Zijn eerste bezigheid was zijn mantelzak te onderzoeken, en na +een oogenblik gezocht te <span class="pageNum" id="pb261">[<a href="#pb261">261</a>]</span>hebben, kwam het bewuste pakje te voorschijn. Waverley opende het in haast. Onder +een witten omslag, met het eenvoudig adres: aan den heer E. Waverley, vond hij een +aantal open brieven. De beide bovenste waren van kolonel Gardiner aan hem zelven: +de eerste, die van de oudste dagteekening was, behelsde een zachte en vriendelijke +berisping over het verontachtzamen van des schrijvers raad, betreffende het besteden +van zijn tijd, gedurende zijn afwezigheid met verlof, welks verlenging hij kapitein +Waverley herinnerde dat weldra geëindigd wezen zou. „Inderdaad,” zoo luidde de brief +verder, „ware het anders geweest, het nieuws van buiten ’s lands, en mijn voorschriften +van het ministerie van oorlog, zouden mij genoodzaakt hebben het in te trekken, daar +er, sedert den tegenspoed in Vlaanderen, groot gevaar is voor inval van buiten en +voor opstand der kwalijkgezinden binnen ’s lands. Ik bid u dus, zoo spoedig mogelijk, +naar het hoofdkwartier terug te keeren; en het is van belang er bij te voegen, dat +dit te noodzakelijker wordt, daar er eenige ontevredenheid onder uw escadron heerscht, +en ik het onderzoek naar bijzonderheden uitstel, tot ik het genoegen van uw bijstand +kan smaken.” +</p> +<p>De tweede brief, een week later gedagteekend, was in zoodanigen toon vervat, als men +kon verwachten na het uitblijven van eenig antwoord op den vorigen. In dezen werd +Waverley herinnerd aan zijn plicht, als man van eer, als officier en als Engelschman; +de kolonel stond stil bij de aangroeiende ontevredenheid zijner manschappen, en dat +men sommigen hunner had hooren zeggen, dat de Kapitein hun oproerig gedrag aanmoedigde +en goedkeurde; en eindelijk gaf de schrijver zijn hoogste leedwezen en verbazing te +kennen, dat Waverley zijn bevelen niet had opgevolgd, en naar het hoofdkwartier was +teruggekeerd; voorts herinnerde hij hem dat zijn verlof ingetrokken was, en bezwoer +hem op een toon, waarin vaderlijke bestraffing met militair gezag vereenigd was, zijn +dwaling te herstellen, door zich <span class="corr" title="Bron: onmiddelijk">onmiddellijk</span> bij het regiment te voegen. „Om zeker te zijn,” dit was het slot van den brief, „dat +dit schrijven u werkelijk in handen komt, zend ik het u door korporaal Tims, met order +om het u zelven te overhandigen.” +</p> +<p>Het lezen dezer brieven vervulde Waverley met smartelijke aandoeningen en hij voelde +zich gedrongen <i lang="fr">amende honorable</i> te doen aan de gedachtenis van den braven en uitnemenden schrijver; want, daar de +Kolonel alle reden had gehad om te denken, dat zij hem veilig in handen gekomen waren, +kon er, nu de gegeven raad in den wind geslagen was, niets minder volgen, dan die +derde en laatste oproeping, welke Waverley inderdaad te Glennaquoich ontving, ofschoon +te laat om er aan te gehoorzamen. Zijn schorsing in den dienst, ten gevolge van zijn +oogenschijnlijke veronachtzaming van dit laatste bevel, was, wel verre van een harde +of strenge maatregel, slechts een onvermijdelijk gevolg daarvan. De volgende, door +hem geopende, brief was van den majoor van het regiment, waarin hem bericht werd, +dat er een gerucht, ten nadeele van zijn goeden naam, in de omstreken verspreid was, +namelijk dat zekere mijnheer Falconer van Ballihopple, of zoo iets, in zijn tegenwoordigheid, +een verraderlijken toast had ingesteld, dien hij met stilzwijgen had aangehoord, ofschoon +die dronk zulk een grove beleediging van de koninklijke familie bevatte, dat een heer +in het gezelschap, juist niet bekend door zijn ijver voor het bewind, de zaak echter +had opgevat, en dat <span class="corr" id="xd33e5486" title="Bron: kapiten">kapitein</span> Waverley dus had geduld, dat een ander, vergelijkender wijze minder <span class="pageNum" id="pb262">[<a href="#pb262">262</a>]</span>in de zaak betrokken, zijn gevoeligheid over een beleediging bewees, tegen hem, als +officier, persoonlijk gericht. De majoor zeide ten slotte, dat niet één van kapitein +Waverleys kameraden deze schandelijke historie kon gelooven, maar dat zijn eigene +eer, zoo wel als die van het regiment, vorderde, dat ze oogenblikkelijk uit zijn naam +werd tegengesproken, enz. enz. +</p> +<p>„Wat dunkt u van dit alles?” zei kolonel Talbot, wien Waverley de brieven overhandigde, +na ze zelf gelezen te hebben. +</p> +<p>„Wat mij er van dunkt? Het maakt elke gedachte onmogelijk; en is in staat om mij krankzinnig +te maken.” +</p> +<p>„Bedaard, mijn jonge vriend! Laat ons zien, wat dit vuile gekrabbel is, dat nu volgt.” +</p> +<p>De eerste had tot opschrift: „<span lang="nl">Aen den heir W. Ruffin, deze.” – „Waerde menheir, sommige van onze jonge slokkers +wille maer niet bijte, al heb ik hun zeid dat jij mij mijnheirs ijgen cachet had laete +kijke. Maar Tims zal je, volgens belofte, de brieven overlevere, en vertel onzen ouden +Addam, dattie ze mijnheirs hand heit gegeve, daer dit toch op ’t zelve uitkomt; en +wacht op het sein en hoera voor de kerk en voor ons goed recht, zoo als mijn vader +in den oogst zingt.</span> +</p> +<p lang="nl" class="signed">De uwe, waerde menheir, +</p> +<p class="signed">H. H. +</p> +<p lang="nl">Naschrif. Zeg aan menheir, dat we dol zijn om wat van hem te hoore, en niet vatte +waarom ie zelf niet schrijft.” +</p> +<p>„Deze Ruffin is dan denkelijk,” zeide kolonel Talbot, „uw Donald uit het hol, die +uwe brieven onderschept, en een briefwisseling aangeknoopt heeft met dien armen duivel +Houghton, terwijl hij voorgaf in uw naam te handelen.” +</p> +<p>„Het schijnt maar al te zeker. Maar wie kan Addam zijn?” +</p> +<p>„Mogelijk Adam, de ongelukkige Gardiner!” +</p> +<p>De overige brieven hadden een gelijke strekking; en thans werden zij nog volkomener +ingelicht omtrent Donald Beans streken. +</p> +<p>John Hodges, een van Waverleys bedienden, die bij het regiment gebleven, en te Preston +gevangen genomen was, verscheen op dit oogenblik. Hij had zijn meester uitgevorscht, +met oogmerk om weêr in zijn dienst te treden. Van dezen knaap vernamen ze, dat, eenigen +tijd na Waverleys vertrek uit het hoofdkwartier, er een zekere marskramer, Ruthven, +Ruffin of Rivane geheeten, bij de soldaten bekend onder den naam van „de Leepert”, +dikwijls in het stadje Dundee gekomen was. Hij scheen overvloed van geld te bezitten, +betaalde wat hij gebruikte heel ruim, scheen altijd gereed om zijn vrienden in de +kroeg te onthalen, en won gemakkelijk de vriendschap van een aantal manschappen van +Waverleys escadron, bijzonder die van den wachtmeester Houghton en zekeren Tims, die +mede onder-officier was. Dezen stelde hij een plan voor, uit naam van Waverley, om +het regiment te verlaten en zich bij hem in de Hooglanden te voegen, waar, volgens +het gerucht, de clans reeds in grooten getale de wapens hadden opgevat. De manschappen, +die voor zoo verre ze een eigene meening hadden, als Jacobieten waren opgevoed, en +inzonderheid wisten dat hun heer, sir Everhard, altijd geacht werd die gevoelens aan +te kleven, vielen gemakkelijk in den strik. Dat Waverley ver weg, in de Hooglanden, +was, werd als een genoegzame verschooning aangenomen, om zijn brieven door middel +van den marskramer <span class="pageNum" id="pb263">[<a href="#pb263">263</a>]</span>over te maken; en het zien van zijn welbekend cachet scheen de in zijn naam gevoerde +onderhandelingen te eerder te wettigen, daar het schrijven gevaarlijk kon zijn. Doch +men begon lucht van het kabaal te krijgen door de oproerige taal der daarin betrokkenen. +De marskramer rechtvaardigde dit vermoeden; want men zag hem niet meer. Toen de courant +verscheen, die het bericht behelsde, dat Waverley uit den dienst ontslagen was, brak +onder een groot gedeelte van zijn escadron dadelijk een opstand uit, doch de oproermakers +werden omsingeld en ontwapend door het overige van het regiment. Houghton en Tims +werden door een krijgsraad veroordeeld om doodgeschoten te worden, maar kregen daarna +verlof om hun leven te loten. Houghton, die in het leven bleef, toonde veel berouw, +daar hij door de vermaningen en verklaringen van kolonel Gardiner overtuigd was geworden, +dat hij zich met een zeer schandelijke zaak had ingelaten. Het is opmerkelijk, dat, +zoodra de arme kerel hiervan overtuigd was, hij ook oogenblikkelijk voor zich de verzekering +had, dat zijn opruier buiten voorkennis van Eduard had gehandeld, zeggende: „Zoo het +schandelijk en tegen Oud-Engeland was, kon de jonker er niets van weten: nooit deed +hij iets, noch dacht aan iets, dat schandelijk was, zoo min als sir Everhard, of iemand +hunner vóor hem, en hij zou er den dood op willen ingaan, dat Ruffin alles op zijn +eigen hand had gedaan.” +</p> +<p>De kracht der overtuiging, waarmede hij zich op dit punt uitte, zoo wel als zijn verzekeringen, +dat de voor Waverley bestemde brieven, aan Ruthven waren overgegeven, brachten die +verandering in kolonel Gardiners gevoelen te weeg, waarvan hij Talbot gesproken had. +</p> +<p>De lezer heeft al lang begrepen, dat Donald Bean Lean bij deze gelegenheid de rol +van verleider speelde. Zijn drijfveêren waren in éen woord deze. Van woeligen en listigen +aard, was hij langen tijd als een ondergeschikt werktuig en verspieder gebruikt door +de vertrouwden van den Prins, en dat wel dikwijls veel meer dan Fergus Mac-Ivor zelf +dacht onder wiens bescherming hij stond, maar dien hij vreesde en lang niet beminde. +Als een gevolg van zijn welslagen in deze staatkundige loopbaan, was hij er natuurlijk +op bedacht, om gelijk hij hoopte, door een of anderen stouten trek, zich te verheffen +boven zijn tegenwoordig gevaarlijk en onzeker bestaan als roover. Hij werd inzonderheid +gebezigd, om de sterkte der regimenten in Schotland, het karakter der officieren enz., +te leeren kennen, en had al lang het oog op Waverleys escadron, als vatbaar voor verleiding, +laten vallen, Donald geloofde, wat meer is, dat Waverley zelf in den grond de Stuarts +aankleefde, hetgeen bevestigd scheen door zijn lang bezoek bij den Jacobietischen +baron van Bradwardine. Toen Waverley dus, met een van Glennaquoichs gevolg, in zijn +hol kwam, vatte de roover, die zich geen denkbeeld kon maken van de wezenlijke beweegreden, +welke niets dan nieuwsgierigheid was, de blijde hoop op, dat zijn talenten, onder +leiding van dezen invloedrijken jongen Engelschman, tot een of anderen belangrijken +aanslag zouden gebezigd worden. Ook kwam hij hiervan niet terug, ofschoon Waverley +hoegenaamd geen acht sloeg op zijn wenken en de aanleidingen die hem verschaft werden +om tot een verklaring te komen. Zijn gedrag werd aan voorzichtige achterhoudendheid +toegeschreven, ofschoon het Donald eenigszins hinderde, die, daar hij begreep dat +hij buiten een geheim gehouden werd, waar vertrouwen voordeelig kon zijn, zich voornam +zijn rol in het stuk te hebben, <span class="pageNum" id="pb264">[<a href="#pb264">264</a>]</span>hetzij men hem die al of niet opdroeg. Met dit oogmerk maakte hij zich, gedurende +Eduards slaap, meester van diens cachet, ten einde het eenmaal te gebruiken bij de +manschappen van Waverleys escadron, die het vertrouwen des kapiteins bezaten. Zijn +eerste reis naar Dundee, de stad waar het regiment in bezetting lag, deed zijn oorspronkelijke +vooronderstelling in duigen vallen, maar opende hem een nieuw veld ter bearbeiding. +Hij wist dat hij aan de aanhangers der Stuarts geen beteren dienst kon bewijzen, dan +om een gedeelte van het leger voor de zaak van den Prins te winnen, wat hem zeker +een ruime belooning zou verzekeren. Tot dat einde ondernam hij de kuiperijen waarmede +de lezer reeds bekend is, en welke hem den draad in handen geven tot al het ingewikkelde +en duistere in de gebeurtenissen vóor Waverleys vertrek van Glennaquoich. +</p> +<p>Volgens den raad van kolonel Talbot, weigerde Waverley den jongen in dienst te nemen, +wiens verklaring een nieuw licht over deze zaken verspreid had. Talbot beduidde hem, +dat hij den jonkman een slechte dienst zou bewijzen, met hem in een wanhopige onderneming +te betrekken, en dat, wat er ook gebeurde, zijn getuigenis in zekere mate strekken +kon, om ten minste de omstandigheden op te helderen, die Waverley er toe gebracht +hadden zelf deel er aan te nemen. Waverley schreef dus een kort verhaal van het gebeurde +aan zijn oom en vader, evenwel niet zonder hen te waarschuwen, in den tegenwoordigen +stand van zaken, niet te pogen zijn brief te beantwoorden. Vervolgens overhandigde +Talbot den man een brief voor den bevelhebber van een der Engelsche schepen, die in +de Frith kruisten, terwijl hij hem verzocht den brenger te Berwick aan land te zetten, +met een pas voor het graafschap **. Nu werd hij van geld voorzien, om zijn reis zoo +spoedig mogelijk af te leggen, en tevens werd hem bevolen zorg te dragen dat hij aan +boord van het bedoelde schip kwam, door een visscherschuit af te huren, hetgeen hij, +gelijk ze later vernamen, gemakkelijk bewerkstelligde. +</p> +<p>De tegenwoordigheid van Callum Beg moede, een dienaar die, naar hij meende, eenigen +lust had, om als verspieder zijn bewegingen gade te slaan, huurde Waverley als knecht +een eenvoudigen Edinburgschen knaap, die de witte kokarde had opgezet in een aanval +van ontevredenheid en jaloezij, omdat Jenny Job een geheelen nacht had gedanst met +korporaal Bullock, van de fuseliers. +</p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e5458"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e5458src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> Zie <a href="#aant.mm">Aanteekening MM</a>. <a class="fnarrow" href="#xd33e5458src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch2.18" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch2.18.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">ACHTTIENDE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">MAATSCHAPPELIJKE EN VERLIEFDE INTRIGUES.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Na het vertrouwen door Waverley aan den kolonel Talbot betoond, werd deze vriendschappelijker +in zijn gedrag jegens hem, en daar ze noodwendig dikwijls bij elkander waren, groeide +Eduards achting voor het karakter van den kolonel gedurig aan. Er scheen eerst iets +stroefs in de wijze, waarop Talbot zijn misnoegen en berisping te kennen gaf, ofschoon +niemand, in het algemeen, vatbaarder was voor overtuiging dan hij. Ook had de gewoonte +om gezag uit te oefenen aan zijn manieren iets <span class="pageNum" id="pb265">[<a href="#pb265">265</a>]</span>gebiedends bijgezet, in weerwil van de fijne beschaving, die hij aan zijn vertrouwelijken +omgang met de hoogere kringen te danken had. Als militair verschilde hij van allen, +die Waverley tot nu toe had gezien. De baron van Bradwardine was een pedant die de +wapenen droeg; de majoor Melville, vol kleingeestige bezorgdheid om de technische +bijzonderheden van den dienst, deed eer denken aan iemand, die een bataljon de exercitiën +moet doen uitvoeren, dan aan hem die een leger aanvoeren moet. Wat Fergus betreft, +zijn militaire geest was zoo overheerscht door zijn plannen en staatkundige uitzichten, +dat hij eer op een onbeduidend souverein vorstje, dan op een krijgsman geleek. Maar +kolonel Talbot was in ieder opzicht de type van den Engelschen krijgsman. Hij was +met hart en ziel aan den dienst van zijn Koning en vaderland gehecht, zonder eenigen +hoogmoed te gevoelen, omdat hij, zoowel als de Baron, de theorie van zijn kunst verstond, +of, zoo als de Majoor, de praktische bijzonderheden er van, of, even als het Opperhoofd +van Glennaquoich, zijn wetenschap aan eigene bijzondere ontwerpen wist dienstbaar +te maken. Daarenboven was hij een man van uitgebreide kennis en gevormden smaak, hoewel, +gelijk wij reeds aangemerkt hebben, bezield met de vooroordeelen, die uitsluitend +Engelsch mogen heeten. +</p> +<p>Trapsgewijs ontwikkelde kolonel Talbots karakter zich voor Eduard; want het vruchteloos +beleg des kasteels van Edinburgh door de Hooglanders, duurde verscheidene weken, gedurende +welke Waverley weinig anders te verrichten had, dan zoodanige uitspanningen na te +jagen, als het gezellige leven oplevert. Hij zou gaarne zijn nieuwen vriend overgehaald +hebben, om met eenige zijner vroegere vertrouwden kennis te maken. Maar de kolonel +schudde, na een paar bezoeken, het hoofd, en weigerde volstandig zich aan verdere +proeven te wagen. Ja, hij ging verder, en noemde den Baron den ondragelijksten en +stijfsten pedant dien hij ooit het ongeluk had gehad te ontmoeten, en het Opperhoofd +van Glennaquoich een verfranschten Schot, die al de slimheid en innemendheid van het +volk waarbij hij opgevoed was, benevens de trotsche, wraakzuchtige en onrustige geaardheid +van zijn eigen volk bezat. „Zoo de duivel,” zeide hij, „opzettelijk een handlanger +had gezocht, om dit ongelukkig land in verwarring te brengen, geloof ik niet dat hij +een beteren had kunnen vinden, dan een knaap als deze, die even onrustig en slim schijnt, +als hij ondeugend is, en die blindelings gevolgd en gehoorzaamd wordt door een hoop +boeven, die gij goedvindt te bewonderen.” +</p> +<p>De dames van het gezelschap ontgingen zijn afkeuring evenmin. Hij gaf toe dat Flora +Mac-Ivor een schoone vrouw was, en Rose Bradwardine een mooi meisje. Maar hij beweerde +dat de eerste de werking harer schoonheid vernietigde door een gemaakte navolging +van den valschen hoftoon, dien zij waarschijnlijk te St. Germains had leeren kennen. +En wat Rose Bradwardine betrof, het was onmogelijk, zeide hij, voor eenigen sterveling, +zulk een onwetend klein ding te bewonderen, wier beetje opvoeding even weinig berekend +was voor hare kunne of jaren, als een van haars vaders oude uniformen geschikt zou +zijn om haar persoontje op te tooien. Intusschen was dit alles niets dan zwartgalligheid +en vooroordeel bij den goeden Kolonel, voor wien de witte kokarde op de borst, de +witte roos in het haar, en het Mac vóor den naam, een engel in een duivel zou veranderd +hebben. En inderdaad stemde hij, zelf schertsende <span class="pageNum" id="pb266">[<a href="#pb266">266</a>]</span>toe, dat hij Venus niet schoon zou vinden, als zij in een of ander gezelschap aangediend +werd, onder den naam van freule Mac-Jupiter. +</p> +<p>Waverley, zooals men zal gelooven, beschouwde deze jonge dames met geheel andere oogen. +Gedurende den tijd van het beleg bezocht hij haar bijna dagelijks, ofschoon hij met +leedwezen opmerkte, dat hij even geringe vorderingen maakte in het veroveren der genegenheid +van Flora, als de Prins in het ten onder brengen van de vesting. Zij bleef gestreng +bij het eens genomen besluit volharden, om hem met onverschilligheid te behandelen, +zonder eenige schijnbare poging, hetzij om hem te ontwijken, hetzij zelfs om een gesprek +met hem te vermijden. Ieder woord, iedere blik werd streng geregeld naar haar eenmaal +aangenomen stelsel, en Waverleys neerslachtigheid, noch Fergus’ verstoordheid, welke +deze bezwaarlijk kon ontveinzen, kon Flora’s oplettendheid voor Eduard een schrede +verder brengen, dan die welke door de meest gewone beleefdheid gevorderd werd. Aan +den anderen kant begon Rose meer en meer een plaats in zijn hart in te nemen. Hij +had meermalen gelegenheid om op te merken, dat, naar mate hare beschroomdheid verminderde, +hare houding aan adel won; dat de kritieke omstandigheden van het tegenwoordige onrustige +tijdstip een zekere waardigheid in gevoel en uitdrukking bij haar in het leven schenen +te roepen, die hij vroeger niet bespeurd had; en dat zij geene gelegenheid, welke +binnen haar bereik lag, verzuimde, om hare kennis uit te breiden en haar smaak te +verfijnen. +</p> +<p>Flora Mac-Ivor noemde Rose haar leerling, en zorgde trouw om haar in hare studiën +bij te staan, en zoowel haar smaak als haar verstand te beschaven. Het zou het oog +van een scherpen opmerker niet ontgaan zijn, dat zij, in Waverleys bijzijn, er veel +meer op uit was, de begaafdheden van hare vriendin te doen schitteren, dan hare eigene. +Maar ik moet den lezer verzoeken niet te vergeten, dat dit vriendschappelijk en belangeloos +doel met de meest omzichtige kieschheid werd omsluierd, zoodat hare handelwijze zoo +weinig geleek naar het gewone gedrag eener schoone vrouw, die zich het voorkomen geeft +om eene andere voort te helpen, als de vriendschap van David en Jonathan naar de gemeenzaamheid +van twee heertjes, die langs Bond Street slenteren. Met één woord, de uitwerking werd +bespeurd, maar de oorzaak liet zich nauwelijks ontwaren. Beide dames waren, als twee +uitnemende tooneelspeelsters, volmaakt in hare rol, en speelden die op een wijze, +welke de toeschouwers in verrukking bracht; en, daar dit het geval was, zoo was het +bijna onmogelijk te ontdekken, dat de oudste telkens aan hare vriendin alles afstond +wat voor hare talenten het meest berekend was. +</p> +<p>Maar voor Waverley bezat Rose Bradwardine eene aantrekkelijkheid, waaraan weinige +mannen in staat zijn weerstand te bieden, namelijk, het blijkbare belang, dat zij +in alles stelde, wat hem betrof. Zij was te jong en te onervaren, om de volle kracht +te berekenen der bestendige oplettendheid, welke zij hem betoonde; haar vader was +te zeer afgetrokken door geleerde en militaire gesprekken, om de neiging zijner dochter +op te merken, en Flora Mac-Ivor zocht haar niet door waarschuwing te verontrusten: +omdat zij in dit gedrag van hare vriendin de waarschijnlijkste kans zag opgesloten, +om haar ten laatste Waverleys wederkeerige genegenheid te bezorgen. De waarheid is, +dat Rose, in het eerste gesprek na hare ontmoeting, den toestand van haar hart aan +die <span class="pageNum" id="pb267">[<a href="#pb267">267</a>]</span>scherpe en schrandere opmerkster had ontdekt, zonder het zich zelve bewust te zijn. +En van dat oogenblik af had Flora niet alleen vast besloten, om Waverleys aanzoeken +af te wijzen, maar stelde zij er tevens het hoogste belang in, om ze op hare vriendin +te zien overgebracht. Ook verflauwde zij niet in dit verlangen, ofschoon haar broeder, +van tijd tot tijd, half schertsende, half in ernst, er van gesproken had aan Freule +Bradwardine zijn hof te zullen maken. Zij wist dat Fergus het echte stelsel der grooten +ten aanzien van het huwelijk volgde, en zijn hand aan geen engel zou schenken, tenzij +met het oogmerk om machtige vrienden te winnen en zijn gezag en grootheid uit te breiden. +De gril van den baron, om zijn nalatenschap op den verren mannelijken bloedverwant +te doen overgaan, in plaats van op zijn eigene dochter, scheen dus voor hem een onoverkomelijke +zwarigheid te zijn, om ooit ernstig aan Rose Bradwardine te denken. Inderdaad was +Fergus’ hoofd een rustelooze werkplaats van plannen en intrigues van allerlei aard, +waarbij hij, even als menig werktuigkundige, bij wien het vernuft meer ontwikkeld +is dan de volharding, dikwijls onverwacht, en zonder eenig blijkbaar oogmerk, het +eene ontwerp liet varen, en zich ernstig met een ander begon bezig te houden, dat +óf versch uit de smidse zijner verbeelding kwam, óf bij een vroegere gelegenheid half +voltooid was<span class="corr" id="xd33e5540" title="Niet in bron">,</span> ter zijde geworpen; en het was daarom moeielijk te gissen, welken weg hij ten laatste, +bij een of andere voorkomende gelegenheid, zou inslaan. +</p> +<p>Ofschoon Flora oprecht gehecht was aan een broeder, wiens werkzaamheid en geestkracht +zij inderdaad al hare bewondering zou geschonken hebben, al had er ook geen zoo nauwe +band tusschen hen bestaan, was zij echter in geenen deele blind voor zijn gebreken, +die zij als gevaarlijk beschouwde voor de uitzichten van elke vrouw, welke hare denkbeelden +van een gelukkig huwelijk met hem, mocht bouwen op het vreedzaam genot der huiselijke +gezelligheid, en het betoon van wederkeerige en toenemende liefde. Waverleys wezenlijke +geaardheid daarentegen scheen haar, in weerwil zijner droomen van slagvelden en krijgsmansroem, +geheel en al huiselijk toe. Hij verlangde noch verkreeg eenig deel aan de woelige +tooneelen, die aanhoudend rondom hem plaats hadden, en verveelde zich eer dan dat +hij eenig gewicht hechtte aan het bepleiten der wederzijdsche vorderingen, rechten +en belangen, dat dikwijls in zijne tegenwoordigheid plaats greep. Dit alles wees hem +aan, als den geschikten persoon, om een meisje als Rose gelukkig te maken. +</p> +<p>Over dezen trek in Waverleys karakter sprak zij op zekeren dag, dat ze naast Freule +Bradwardine gezeten was. „Hij bezit te veel geest en smaak,” hernam Rose, „dan dat +hij belang zou stellen in zulke beuzelachtige kibbelarijen. Wat raakt het hem, bij +voorbeeld, of het Opperhoofd van den clan der Macindallaghers, die slechts vijftig +man heeft aangebracht, Kolonel of Kapitein wordt? En hoe kan men veronderstellen, +dat mijnheer Waverley eenig deel zal nemen in den hevigen twist tusschen uw broeder +en den jongen Corinaschian, of de post van eer den oudsten of den jongsten zoon van +een clan toekomt.” +</p> +<p>„Mijn lieve Rose,” antwoordde Flora, „zoo hij de held was, waarvoor gij hem houdt, +zou hij zich met deze zaken bemoeien, niet omdat zij op zichzelve zoo belangrijk zijn, +maar om als middelaar tusschen beiden te treden bij de vurige geesten, die ze nu eenmaal +tot het onderwerp van hun twist maken. Gij zaagt, toen Corinaschian in zulk een geweldige +<span class="pageNum" id="pb268">[<a href="#pb268">268</a>]</span>drift losbarste, en de hand aan zijn sabel sloeg, hoe Waverley het hoofd oprichtte, +alsof hij uit een droom ontwaakte, en met groote bedaardheid vroeg, wat er gaande +was?” +</p> +<p>„Zeker, maar diende het algemeene gelach, dat zijn verstrooidheid verwekte, niet beter +om den twist te stuiten, dan het beste dat hij hun had kunnen zeggen?” +</p> +<p>„Dat zal ik niet tegenspreken; maar beken toch Rose lief, dat het voor Waverley veel +eervoller geweest zou zijn als hij hem door klem van reden tot inzigt had gebracht.” +</p> +<p>„Zoudt ge hem tot vredemaker-generaal onder al deze, als buskruid opvliegende, Hooglanders +willen aanstellen? Vergeef mij, Flora, ge weet dat ik uw broeder niet bedoel; hij +bezit meer gezond verstand dan zij met hen allen. Maar zoudt ge meenen, dat de trotsche, +heethoofdige, woelige wezens, van wier twisten wij zoo veel zien en nog veel meer +hooren, en die mij iederen dag angst aanjagen, eenigszins te vergelijken zijn met +Waverley?” +</p> +<p>„Ik vergelijk hem in geenen deele met deze onopgevoede lieden, lieve Rose. Ik bejammer +het slechts, dat hij, met zijn talenten en zijn genie, niet die plaats in het maatschappelijke +leven inneemt, waarop ze hem zoo bij uitstek het recht geven, en dat hij niet met +de volle kracht daarvan de edele zaak ondersteunt, waarvoor hij zich heeft verklaard. +Zijn Lochiel, en P**, en M**, en G**, geen mannen van de fijnste beschaving? Kan men +ontkennen dat ze bekwaamheid bezitten? – Waarom kan hij niet besluiten, hun bedrijvig +en nuttig leven na te volgen? – Ik verbeeld mij tusschenbeide, dat zijn ijver verlamd +is door dien hooghartigen, kouden Engelschman, met wien hij thans zoo druk omgaat.” +– +</p> +<p>„Kolonel Talbot? – dat is ontegenzeggelijk een zeer onaangenaam persoon. Hij ziet +er uit alsof hij geen Schotsche vrouw waardig achtte, om een kopje thee aan te bieden. +Maar Waverley is zoo beminnelijk, zoo welopgevoed, zoo –” +</p> +<p>„Ja,” zeide Flora met een glimlach, „hij kan de maan bewonderen, en een stanza uit +Tasso aanhalen.” +</p> +<p>„Maar – ge weet ook hoe hij gevochten heeft.” +</p> +<p>„O, wat alleen het vechten aangaat,” antwoordde Flora, „ik geloof dat alle mannen +(dat wil zeggen, zij die dezen naam verdienen) tamelijk veel op elkander gelijken: +er wordt in het algemeen meer moed toe vereischt om weg te loopen. Ze hebben bovendien, +wanneer men hen met elkander vergelijkt, een zeker vechters-instinct, gelijk wij ook +in andere mannelijke dieren zien, zoo als honden, stieren en dergelijke. Maar stoute +en gevaarlijke ondernemingen zijn Waverleys sterke zijde niet. Hij zou nooit zijn +beroemde voorzaat, sir Nigel, geweest zijn, maar eenvoudig sir Nigels lofredenaar +en zanger. Zal ik u eens zeggen, waar hij te huis en op zijn plaats zou zijn, mijn +lieve? – in den rustigen kring van het huiselijk geluk, te midden der geletterde ledigheid, +en der beschaafde genietingen van Waverley-Honour. Daar zal hij de oude bibliotheek +in den keurigsten Oud-Gothischen smaak herstellen, hare kasten met de kostbaarste +en zeldzaamste boeken bezetten; – hij zal plannen en landschappen teekenen, verzen +maken, tempels doen verrijzen, grotten graven, en in een schoonen zomernacht onder +de kolonnade voor het slot staan, en naar de herten turen, die daar in den maneschijn +ronddolen, of in de schaduw der takken van de zware, oude, schilderachtige eikenboomen +<span class="pageNum" id="pb269">[<a href="#pb269">269</a>]</span>ter neder liggen; – voorts zal hij de schoone vrouw, die aan zijn arm hangt, gedichtjes +voorlezen, – en een gelukkig echtgenoot zijn.” +</p> +<p>„En zijn echtgenoote een gelukkige vrouw,” dacht de arme Rose. Maar ze zuchtte slechts, +en gaf aan het gesprek een andere wending. +</p> +</div> +</div> +<div id="ch2.19" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch2.19.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">NEGENTIENDE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">FERGUS AAN HET VRIJEN.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Hoe nauwkeuriger Waverley den toestand van het hof des Ridders gadesloeg, des te minder +reden vond hij om er mede tevreden te zijn. Het bevatte, even als men zegt dat een +eikel al de takken des aanstaanden booms in zich besluit, zoo vele zaden van oneenigheid +en kuiperij, als het hof van een uitgebreid rijk. Ieder persoon van gewicht had een +of ander bijzonder doel, dat door hem vervolgd werd met een hartstochtelijkheid, die +aan Waverley volstrekt niet toescheen in evenredigheid met de belangrijkheid er van. +Bijna allen hadden redenen tot ontevredenheid; maar de meestgegronde van allen was +die van den waardigen ouden Baron, die zich alleen om het algemeen belang bekommerde. +</p> +<p>„Wij zullen,” zeide hij op zekeren morgen, dat zij het kasteel in oogenschouw genomen +hadden, tot Waverley, „wij zullen bezwaarlijk de belegeringskroon, welke zoo als gij +weet, van takken of planten, op den belegerden grond gegroeid, gevlochten werd, hier +winnen, of het moest van het kruid parietaria<a class="noteRef" id="xd33e5568src" href="#xd33e5568" title="Ga naar noot 1.">1</a> zijn; wij zullen – zeg ik – die kroon hier bezwaarlijk winnen.” En voor dit gevoelen +bracht hij de geleerdste en meest voldoende redenen bij, van wier opsomming wij gelooven +dat de lezer gaarne verschoond zal blijven. +</p> +<p>Nadat hij aan den ouden Baron ontsnapt was, begaf Waverley zich naar het kwartier +van Fergus, om hem, volgens afspraak, bij zijn terugkomst van Holyrood-House op te +wachten. „Ik zal morgen een bijzondere audiëntie hebben,” had Fergus den vorigen avond +aan Waverley gezegd, „en gij moet bij mij komen, om mij geluk te wenschen over den +goeden uitslag, waarop ik bij voorbaat reken.” +</p> +<p>De morgen kwam, en in de kamer van het Opperhoofd vond hij zijn vriend, den vaandrig +Maccombich, die hem wachtte om verslag te doen van zijn volbrachten arbeid, het maken, +namelijk een soort van gracht, welke men dwars door den heuvel van het kasteel gegraven, +en een loopgraaf genoemd had. Weldra liet de stem van het Opperhoofd zich op de trappen +hooren; hij riep op een toon van ongeduld en woede: – „Callum, – ik zeg, Callum Beg, +– voor den duivel!” Hij trad het vertrek binnen met al de kenteekenen van iemand die +in geweldige drift was ontstoken; en er zijn slechts weinigen, op wier gelaatstrekken +de ontevredenheid zich sterker teekende dan op de zijne. Wanneer hij in zulk een spanning +was, dan zwollen de aderen van zijn voorhoofd op; zijn neusgaten verwijdden zich; +zijn oogen en wangen gloeiden, en zijn blik <span class="pageNum" id="pb270">[<a href="#pb270">270</a>]</span>was volmaakt die van een razende. Deze blijken van halfbedwongen woede waren nu nog +te verschrikkelijker omdat zij blijkbaar veroorzaakt werden door een krachtige poging +om een bijna ontembaren aanval van drift te temperen, en dus voortkwamen uit een inwendigen +strijd, die geheel zijn zedelijken mensch schokte en beroerde. +</p> +<p>Zoo als hij de kamer binnentrad, gespte hij zijn sabel los, en terwijl hij dien ter +aarde wierp met een geweld, dat het wapen naar de andere zijde van het vertrek vloog, +riep hij uit: „Ik weet niet, wat mij belet, een plechtigen eed te zweren, dat ik het +nooit weêr voor deze zaak trekken zal? – Laad mijn pistolen, Callum, en breng ze terstond +hier – terstond!” Callum, dien nooit iets verbaasde, ontstelde, of van zijn stuk bracht, +gehoorzaamde met de grootste koelbloedigheid. Evan Dhu, wiens oogopslag, in het vermoeden +dat zijn Opperhoofd eenig ongeluk was aangedaan, een soortgelijken storm aankondigde, +zwol op van toorn, terwijl hij stil zweeg en wachtte te vernemen, waar of op wien +de wraak moest nederdalen. +</p> +<p>„Zoo, Waverley, zijt gij daar?” riep het Opperhoofd; na een oogenblik bedenkens; „Ja, +ik herinner mij, dat ik u verzocht mijn zegepraal te deelen, en ge zijt gekomen om +getuige te zijn van mijn – teleurstelling, zullen wij het maar noemen.” Nu bood Evan +hem het geschreven rapport aan, dat hij in de hand had, hetwelk Fergus hem met groote +drift ontrukte. „Ik zou, om Gods wil wenschen,” zeide hij, „dat het oude nest neêrstortte +op het hoofd van de gekken, die het aanvallen en van de guiten die het verdedigen. +Ik zie, Waverley, dat gij mij voor krankzinnig houdt, – verlaat ons, Evan, maar blijf +zoo in de nabijheid, dat ik u roepen kan.” +</p> +<p>„De Kolonel is geweldig verstoord” zeide vrouw Flockhart tegen Evan, toen hij naar +beneden kwam; „ik hoop dat hij wél is, – tot zelfs de aderen van zijn voorhoofd stonden +stijf als zweepkoord, – zou hij het een of ander niet willen gebruiken?” +</p> +<p>„Hij tapt gewoonlijk wat bloed af tegen deze aanvallen,” zei de Hooglandsche schildknaap +met groote bedaardheid. +</p> +<p>Toen de vaandrig het vertrek verlaten had, begon het Opperhoofd langzamerhand tot +bedaren te komen. „Ik weet, Waverley,” zeide hij, „dat kolonel Talbot u bewogen heeft +om tienmaal op een dag uwe verbintenis met ons te verwenschen; – neen, ontken het +niet; want ik ben op het oogenblik in verzoeking om het zelf te voldoen. Kunt gij +gelooven, dat ik heden morgen twee verzoeken tot den Prins richtte, en dat hij ze +beide heeft afgeslagen; wat dunkt u?” +</p> +<p>„Wat kan ik er van denken, zonder te weten welke uwe aanzoeken waren?” +</p> +<p>„Wel, wat doet het er toe wat zij waren, man? Ik zeg u, dat ik het was die ze deed. +Ik, aan wien hij meer verplichting heeft dan aan de beste drie, die zijn standaard +gevolgd zijn; want ik zette de geheele zaak op touw, en haalde al de mannen van <span class="corr" id="xd33e5587" title="Bron: Pertshire">Perthshire</span> over, toen geen éen zich zou bewogen hebben. Ik ben er de man niet naar, denk ik, +om iets zeer onredelijks te vragen, en al had ik het gedaan, dan mochten ze wel iets +over het hoofd gezien hebben. Maar, gij zult alles weten, nu ik weêr eenigszins ruimer +adem halen kan. – Gij herinnert u mijn aanstelling, bij open brief, tot graaf; zij +is geteekend, een aantal jaren geleden, voor destijds betoonde diensten, en het minst +dat ik zeggen kan, <span class="pageNum" id="pb271">[<a href="#pb271">271</a>]</span>is dat mijn volgend gedrag er de waarde niet van heeft verminderd. Nu, mijnheer, waardeer +ik die prul van een gravenkroon zoo min als gij, of eenig wijsgeer op aarde; want +ik houd het er voor dat het Opperhoofd van zulk een clan als de Sliochd nan Ivor, +hooger in rang is, dan éen graaf in Schotland. Maar ik had een bijzondere reden, om +dezen verwenschten titel tegenwoordig te voeren. Ik vernam toevallig, moet gij weten, +dat de Prins dien ouden dwazen baron van Bradwardine heeft gedrongen, zijn mannelijken +erfgenaam, of neef, in den negentienden of twintigsten graad, die een officiersplaats +bij de militie van den keurvorst heeft aangenomen, te onterven, en zijn nalatenschap +te doen overgaan op uwe aardige, kleine vriendin, Rose; en hiermede, daar het een +bevel van Koning en Opperhoofd is, die de bestemming van een leen naar genoegen mag +veranderen, schijnt de oude heer tamelijk wel tevreden.” +</p> +<p>„En wat zal er nu van de hulde worden?” +</p> +<p>„De drommel hale de hulde! – Ik geloof, dat Rose de pantoffel der koningin, op haar +krooningsdag, zal uittrekken, of een dergelijke nesterij. – Hoe dat ook zij, daar +Rose altijd een goede partij voor mij zou geweest zijn, zonder die stomme voorkeur +van haar vader voor zijn mannelijken erfgenaam, is het mij in de gedachte gekomen +dat er nu geen beletsel meer overbleef, tenzij de Baron verwachten mocht dat de echtgenoot +zijner dochter den naam van Bradwardine zou aannemen, wat in mijn geval, zoo als ge +begrijpt, onmogelijk wezen zou en heb ik gemeend dat als ik den titel aannam, waarop +ik zulk een gegrond recht had, natuurlijk die moeielijkheid uit den weg zou te ruimen +zijn. Indien Rose tevens, volgens hare eigene rechten, burggravin Bradwardine na haar +vaders overlijden wezen zou, des te beter; ik kon daar niets tegen hebben.” +</p> +<p>„Maar, Fergus,” zeide Waverley, „ik dacht niet dat gij de minste genegenheid voor +Freule Bradwardine koesterdet, en gij schimpt altijd op haar vader.” +</p> +<p>„Ik heb zoo veel genegenheid voor Freule Bradwardine, mijn goede vriend, als ik noodig +acht voor de toekomstige meesteres in mijn huis en de moeder mijner kinderen te moeten +koesteren. Zij is een heel knap en schrander meisje, en zeker van een der eerste Laaglandsche +geslachten, en zal, met een weinig onderwijs en vorming van Flora, een zeer goed figuur +maken. Wat haar vader aangaat, hij is een origineel, dat is waar, en al vrij belachelijk, +maar hij heeft sir Hew Halbert – den dierbaren overleden heer van Balmawhapple, en +anderen zulke gestrenge lessen gegeven, dat niemand hem durft bespotten, en dus heeft +zijn belachelijkheid niets te beteekenen. Ik zeg u, daar had geene zwarigheid ter +wereld moeten bestaan – geene. Ik had de geheele zaak bij mijzelven geregeld.” +</p> +<p>„Maar hadt gij de toestemming van den Baron, of Rose gevraagd?” +</p> +<p>„Waartoe? Den Baron er over te spreken, voor dat ik mijn titel had zou slechts een +ontijdig en verbitterend gekibbel hebben doen ontstaan over de naamsverandering, daar +ik, in tegendeel, als graaf van Glennaquoich, hem eeniglijk had voor te stellen, om +zijn verd … mden beer en laarzentrekker in een afzonderlijk veld of op eenige andere, +mijn wapen slechts niet benadeelende, wijze op mijn schild over te nemen. En wat Rose +betreft, ik zie niet in wat zij er tegen zou kunnen hebben, als ik de toestemming +van haar vader had.” +<span class="pageNum" id="pb272">[<a href="#pb272">272</a>]</span></p> +<p>„Misschien hetzelfde wat uwe zuster tegen mij heeft, ofschoon ik uwe toestemming heb.” +</p> +<p>Fergus zette grootte oogen op bij de vergelijking, die in deze veronderstelling opgesloten +lag, maar hield voorzichtig het antwoord terug, dat hem op de tong brandde. „O, wij +zouden dat alles gemakkelijk geschikt hebben. Dus, mijnheer, verzocht ik een bijzonder +gehoor bij den Prins, dat heden morgen werd bepaald, en ik vroeg u mij hier te ontmoeten, +in de vaste overtuiging, ofschoon ze die van een gek bleek te zijn, dat ik uw bijstand +zou noodig hebben, als speelnoot. Nu dan – ik som mijn aanspraken op – ze worden niet +betwist – de zoo dikwijls herhaalde beloften en het verleenen van den open brief worden +erkend. Maar ik stel voor, als een natuurlijk gevolg, om den rang aan te nemen, waartoe +de benoeming mij verheft en nu voert men de oude historie van G*’s en M*’s jaloerschheid +aan – ik verzet mij tegen dit voorwendsel, en bied aan om, uithoofde der vroegere +dagteekening, dan de beuzelachtige vorderingen van hun kant, hunne schriftelijke inwilliging +te verwerven – en ik verzeker u, dat ik deze toestemming van hen zou verkregen hebben, +al was het ook op de punt van den degen. En nu komt de waarheid in al hare naaktheid +voor den dag, en durft hij mij in het gezicht zeggen, dat mijn verheffing voor het +oogenblik buiten werking moet blijven, uit vrees van te mishagen aan dien gemeenen +lafaard en <i lang="fr">fainéant</i> – hier noemde Fergus het mededingend Opperhoofd van zijn clan – die geen meer aanspraak +heeft om Opperhoofd te zijn, dan ik om Keizer van China te wezen; en die goedvindt +zijn laffen afkeer om te velde te trekken, (gelijk zijn twintigmaal herhaalde beloften +het medebrengen) te verbergen onder een voorgewenden naijver op des Prinsen vooringenomenheid +met mij. En, om dezen ellendigen mededinger het voorwendsel voor zijn lafhartigheid +te ontnemen, vraagt de Prins, als persoonlijk vriendschapsbewijs van mij, verbeeld +u, niet op mijn gegrond en redelijk verzoek, in dit oogenblik, aan te dringen. Stel +nu maar eens op Prinsen uw vertrouwen!” +</p> +<p>„En eindigde hiermede uwe audiëntie?” +</p> +<p>„Eindigen? Wel neen! Ik had besloten hem geen voorwendsel voor zijn ondankbaarheid +te laten, en daarom gaf ik met al de bedaardheid, die ik meester kon blijven, – want, +ik verklaar u, dat ik van drift beefde, – de bijzondere redenen op, waarom ik wenschte, +dat Zijne Koninklijke Hoogheid mij een ander middel mocht voorschrijven, om mij van +mijn verplichting en gehechtheid te kwijten, daar mijn vooruitzichten in het leven, +datgene, wat op ieder anderen tijd slechts een beuzeling zou zijn, thans tot een zwaar +offer maakten; en nu ontvouwde ik hem mijn geheele ontwerp.” +</p> +<p>„En wat antwoordde de Prins?” +</p> +<p>„Wat hij antwoordde? Nu – het is goed dat er geschreven staat: „vloek den Koning niet, +zelfs niet in uwe gedachten!”– nu dan, hij antwoordde, dat het hem inderdaad verheugde, +dat ik hem tot mijn vertrouwde gemaakt had, om smartelijke teleurstelling te voorkomen; +want hij kon mij op zijn vorstenwoord verzekeren, dat freule Bradwardines hart niet +vrij was, en hij zich persoonlijk verbonden had hare liefde te begunstigen! „Dus, +mijn waarde Fergus!” zeide hij, met zijn allergenadigsten glimlach, „daar er aan het +huwelijk niet te denken valt, behoeft er, zoo als ge ziet, over den graventitel geen +beweging gemaakt te worden.” En hiermede ging hij weg, en liet mij <i lang="fr">planté là!</i>” +<span class="pageNum" id="pb273">[<a href="#pb273">273</a>]</span></p> +<p>„En wat deedt gij?” +</p> +<p>„Ik zal u zeggen, wat ik op dat oogenblik had kunnen doen – mij zelven aan den duivel +of aan den Keurvorst verkoopen, wie maar de felste wraak beloofde. Maar nu ben ik +weder bedaard. Ik weet, dat hij voornemens is haar aan den een of ander zijner ellendige +Fransche of Iersche officiers uit te huwelijken; maar ik zal hen van nabij gadeslaan, +en laat de man, die mij uit den zadel wil lichten, oppassen! – <i lang="it">Bisogna coprirsi, signor</i>.”<a class="noteRef" id="xd33e5622src" href="#xd33e5622" title="Ga naar noot 2.">2</a> +</p> +<p>Na nog eenige woorden, waaromtrent het onnoodig is in bijzonderheden te treden, nam +Waverley afscheid van het Opperhoofd, wiens woede nu plaats had gemaakt voor een vurig +verlangen naar wraak, en keerde naar huis terug, ter nauwernood in staat om zich van +de verschillende gewaarwordingen rekenschap te geven, die dit verhaal in zijn hart +had opgeroepen. +</p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e5568"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e5568src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> <span lang="la">Parietaria officinalis</span>. Glaskruid, een zeer broos plantje. <a class="fnarrow" href="#xd33e5568src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e5622"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e5622src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">2</a></span> „Men moet zich vermommen, mijnheer.” <a class="fnarrow" href="#xd33e5622src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch2.20" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch2.20.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">TWINTIGSTE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">STEEDS ONBESTENDIG.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">„Ik ben bepaald tot speelbal mijner grillen,” zeide Waverley tot zichzelven, toen +hij de deur zijner kamer sloot, en met groote stappen op en neder liep. – „Wat raakt +het mij of Fergus Mac-Ivor Rose Bradwardine wenscht te huwen? – Ik bemin haar niet +– ik zou misschien door haar bemind zijn geworden – maar ik wees haar eenvoudige, +natuurlijke en hartelijke genegenheid af, in plaats van ze door een vriendelijk gedrag +in teederheid te doen veranderen, en wijdde mij aan een vrouw toe, die nooit een sterveling +zal beminnen, als Warwick, „de Koningmaker” niet weder uit de dooden opstaat. Ook +de Baron – ik zou mij om zijn goederen niet bekommerd hebben, en dus zou de naam geen +struikelblok zijn geweest. De drommel had de woeste moerassen kunnen halen en de Koninklijke +<i lang="la">caligæ</i> uitgetrokken hebben, zonder dat ik er mij tegen verzet zou hebben. Maar geschapen +als zij is voor de teedere aandoeningen van huiselijke gehechtheid en liefde, om al +die vriendelijke en aangename zorgen te besteden en te ontvangen, welke het leven +verzoeten van degenen, die het met elkander slijten, wordt ze gezocht door Fergus +Mac-Ivor. Hij zal haar zeker niet slecht behandelen – daartoe is hij niet in staat +– maar hij zal haar, na de eerste maand, verwaarloozen; hij zal er te veel aan denken, +om dit of dat mededingend Opperhoofd ten onder te brengen, om dezen of genen gunsteling +aan het hof te doen vallen, om hier of daar een schrale heide of een waterplas bij +zijn bezittingen te voegen, of zijn benden met eenige nieuwe spitsboeven te vermeerderen +– en zich niet bekreunen om al wat zij doet, en hoe zij den tijd doorbrengt.” +<span class="pageNum" id="pb274">[<a href="#pb274">274</a>]</span></p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">„En dan zal hartzeers kanker ook haar bloem +</p> +<p class="line">Doorknagen, en het weergalooze schoon +</p> +<p class="line">Verbannen van haar rozeroode kaak; +</p> +<p class="line">Holoogig ziet ze dan, gelijk een geest, +</p> +<p class="line">En bleek en mager als door koorts verteerd, +</p> +<p class="line">Totdat zij sterft.”</p> +</div> +<p class="first">„En dit droevige lot van het bevalligste schepseltje op Gods aardbodem zou te voorkomen +zijn geweest, indien de heer Eduard Waverley uit zijn oogen had gekeken! – Op mijn +woord, ik kan niet begrijpen, hoe ik Flora zoo veel, dat is, zoo heel veel mooier +vond dan Rose. Zij is ranker, dat is waar, en haar houding is deftiger; maar velen +houden Freule Bradwardine voor natuurlijker; en zij is zeker veel jonger. Ik zou denken, +dat Flora een paar jaar ouder is dan ik – ik zal haar beiden van avond eens nauwkeurig +gadeslaan.” +</p> +<p>En met dit besluit, ging Waverley thee drinken (gelijk dit zestig jaar geleden het +gebruik was) bij een dame van rang, die de zaak van den Prins was toegedaan, en waar +hij, gelijk hij verwacht had, beide dames aantrof. Een ieder stond op toen hij binnenkwam, +maar Flora hernam oogenblikkelijk haar plaats, en vatte het begonnen gesprek weder +op. Rose, daarentegen, maakte bijna onmerkbaar plaats, opdat hij een stoel zou kunnen +zetten in den dichten kring die haar omgaf. +</p> +<p>„Hare wijze van doen is, over het geheel, zeer innemend,” zeide Waverley bij zichzelven. +</p> +<p>De vraag werd geopperd, of de Gaelsche dan wel de Italiaansche taal de zachtste, vloeiendste +en meest geschikte voor de poëzij was. De zaak der Gaelsche, die waarschijnlijk elders +geen voorstanders zou gevonden hebben, werd hier met vuur verdedigd door zeven Hooglandsche +dames, die haar longen in het geheel niet ontzagen, en het geheele gezelschap doof +gilden met voorbeelden van de welluidendheid der Celtische taal. Flora, wie het in +het oog viel dat de Laaglandsche dames om de vergelijking meesmuilden, bracht eenige +redenen bij, ten bewijze dat ze niet zoo geheel dwaas was; maar toen men Rose naar +haar gevoelen gevraagd had, liet zij zich met warmte ten voordeele der Italiaansche +uit, die zij met behulp van Waverley beoefend had. „Zij heeft een juister gehoor dan +Flora, ofschoon zij minder ervaren is in de muziek,” dacht Waverley bij zichzelf. +„Ik veronderstel dat Freule Mac-Ivor spoedig Mac Murrough nan Fonn bij Ariosto zal +vergelijken.” +</p> +<p>Eindelijk gebeurde het dat het gezelschap het niet eens was, of men Fergus zou verzoeken +op de fluit te spelen, waarin hij uitmuntte, dan wel of Waverley zou uitgenoodigd +worden, een stuk van Shakespeare te lezen. De vrouw des huizes belastte zich goedwillig +met het opnemen der stemmen van het gezelschap, die zich voor poëzij of muziek verklaarden; +onder voorwaarde, dat de heer, wiens talenten dien avond niet in aanspraak genomen +werden, ze wel zou verleenen om den volgenden op te luisteren. Het kwam zoo uit, dat +Rose de beslissende stem had. Nu had Flora, die het zich tot een wet scheen gemaakt +te hebben nooit een voorstel te ondersteunen, waardoor Waverley ook maar het geringste +aangemoedigd kon worden voor de muziek gestemd, mits de Baron zijn viool nam, om Fergus +te accompagneeren. „Ik wensch u geluk met uw smaak, Freule Mac-Ivor,” dacht Waverley, +terwijl men naar zijn <span class="pageNum" id="pb275">[<a href="#pb275">275</a>]</span>boek zocht. „Ik hield dien, toen wij op Glennaquoich waren, voor beter; maar zeker +is de Baron geen groot speler, en Shakespeare verdient wel dat men naar hem luistere!” +</p> +<p>„<i>Romeo en Julia</i>” werd gekozen, en Eduard las met smaak, gevoel en warmte, eenige tooneelen uit dat +treurspel voor. Het geheele gezelschap juichte met handgeklap, en verscheidenen met +tranen toe. Flora, die het stuk zeer goed kende, behoorde onder de eerstgenoemden. +Rose, voor wie het zoo goed als nieuw was, behoorde tot de laatste klasse van bewonderaars. +„Zij heeft ook meer gevoel,” zeide Waverley in zichzelven. +</p> +<p>Toen het gesprek over de handeling van het stuk en over de karakters, begon te loopen, +verklaarde Fergus, dat de eenige, die verdient als man van fatsoen en geest en moed +genoemd te worden, Mercutio was. „Ik kon,” zeide hij, „al zijn ouderwetsch vernuft +niet volkomen volgen, maar hij moet, naar de denkbeelden van zijn tijd, een zeer beminnelijk +mensch zijn geweest.” +</p> +<p>„En het was schande,” zei vaandrig Maccombich, die doorgaans in alles zijn kolonel +volgde, „van dien Tibbert of Taggart, of hoe hij ook heette, hem van onder den arm +van dien anderen Heer overhoop te steken, terwijl hij den twist zocht bij te leggen.” +</p> +<p>De dames verklaarden zich natuurlijk luide voor Romeo, maar dit gevoelen bleef niet +zonder tegenspraak. De vrouw des huizes en verscheidene andere dames berispten tamelijk +streng de lichtvaardigheid, waarmede de held zijn genegenheid van Rosalinde op Julia +overbracht. Flora bewaarde het stilzwijgen tot men haar gevoelen herhaalde malen gevraagd +had, en antwoordde toen, dat deze wispelturigheid, waaraan men zich ergerde, door +haar niet slechts zeer overeenkomstig met de natuur gehouden werd, maar dat ze ten +hoogste voor de kunst van den dichter getuigde. „Shakespeare schildert Romeo als een +jonkman die bijzonder vatbaar is voor de zachtere aandoeningen; het eerste voorwerp +zijner liefde is een meisje, dat ze niet kon beantwoorden; dit zegt hij u bij herhaling.” +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">„De zwakke kinderpijl der liefde treft haar niet”</p> +</div> +<p class="first">en wederom, +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">„De liefde zwoer zij af”</p> +</div> +<p class="first">Daar het nu onmogelijk was, dat Romeo’s liefde – aangenomen dat hij een verstandig +mensch was – zonder hoop kon voortduren, nam de dichter met de grootste bekwaamheid, +het oogenblik te baat, waarin de held zich werkelijk tot wanhoop gebracht ziet, om +hem een meisje te gemoet te voeren, dat volmaakter is dan zij, door wie hij was afgewezen, +en tevens geneigd om aan zijn liefde te beantwoorden. Ik kan mij bezwaarlijk een toestand +voorstellen, die meer geschikt is om Romeo’s liefde voor Julia aan te wakkeren, dan +de omstandigheid dat hij door haar, op eens, uit den staat van kwijnende neerslachtigheid, +waarin hij eerst ten tooneele verschijnt, wordt opgewekt en weggerukt en waarvan hij +zoo geheel verwijderd is, als hij uitroept: +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">„Wat droefheid mij voortaan ook treffen mag, +</p> +<p class="line">Zij weegt toch geenszins hier ’t genoegen op, +</p> +<p class="line">Dat slechts een oogwenk mij haar bijzijn schenkt.”</p> +</div> +<p><span class="pageNum" id="pb276">[<a href="#pb276">276</a>]</span></p> +<p class="first">„Hoe nu, Freule Mac-Ivor,” zeide een jonge dame van rang, „wilt gij ons van ons schoonste +voorrecht berooven? Wilt gij ons overtuigen, dat liefde zonder hoop niet kan bestaan, +of dat de minnaar onbestendig moet worden, wanneer zijn dame wreed is? Wel foei! zulk +een besluit, dat zoo weinig sentimenteel is, had ik niet verwacht.” +</p> +<p>„Een minnaar, waarde lady Betty, mag, naar mijn oordeel, onder zeer ontmoedigende +omstandigheden in zijn liefde volharden. De liefde kan (soms) iederen storm, hoe zwaar +die ook zij, weerstand bieden, maar onmogelijk de langdurige Siberische koude der +onverschilligheid. Neem, zelfs met uwe aantrekkelijkheden, deze proef op geen minnaar, +wiens trouw gij op prijs stelt! Ja, de liefde kan met verbazend weinig hoop zich voeden, +maar geheel zonder deze leven, kan zij niet.” +</p> +<p>„Het zal er juist zoo mede gelegen zijn, als met Duncan Mac-Girdie’s merrie, met uw +welnemen,” zeide Evan, „hij wilde haar namelijk langzamerhand gewennen om zonder voêr +te leven, en juist toen hij haar op één stroohalmpje daags gebracht had, stierf het +arme beest!” +</p> +<p>Evans vergelijking bracht het gezelschap aan het lachen, en het gesprek nam een andere +wending. Kort daarna scheidde men, en Eduard keerde naar huis terug, in gedachten +verzonken over hetgeen Flora gezegd had. „Ik wil mijn Rosalinde niet langer beminnen,” +zeide hij; „zij heeft mij, daartoe een genoegzaam duidelijken wenk gegeven; en ik +zal met haar broeder spreken en mijn aanzoek opgeven. Maar wat Julia betreft – zou +het edelmoedig zijn Fergus’ bemoeiingen in den weg te staan? Maar het is onmogelijk +dat hij ooit slaagt! En als hij niet slaagt, wat dan? – Wel dan, <i lang="fr">alors comme alors</i>.” En met dit wijze besluit, om zich door de omstandigheden te laten leiden, begaf +onze held zich ter rust. +</p> +</div> +</div> +<div id="ch2.21" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch2.21.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">EEN-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">EEN BRAAF MAN IN NOOD.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Indien mijn schoone lezeressen van gevoelen wezen mochten, dat de lichtvaardigheid +van mijn held in de liefde volstrekt onvergefelijk is, moet ik haar herinneren, dat +al zijn grieven en bezwaren geenszins uit die sentimenteele bron ontsprongen. Zelfs +de lierdichter, die zoo aandoenlijk over de smart der liefde klaagt, kon te gelijker +tijd niet vergeten, „dat hij in schulden stak en aan den drank was,” hetgeen buiten +tegenspraak zijn ongeluk slechts kon verzwaren. Er verliepen inderdaad geheele dagen, +waarop Waverley noch aan Flora noch aan Rose Bradwardine dacht, maar die besteed werden +aan treurige gissingen over den waarschijnlijken staat der zaken op Waverley-Honour, +en den twijfelachtigen uitslag van den burgertwist, waarin hij betrokken was. Kolonel +Talbot wikkelde hem dikwijls in een gesprek over de onrechtvaardigheid der zaak, waaraan +hij zich gewijd had, „Niet,” zeide hij, „dat het u mogelijk is ze op dit oogenblik +te verzaken, want, wat er van kome, gij moet uwe overhaaste verbintenis gestand doen. +Maar ik wensch u te doen beseffen, dat het recht niet aan uwe zijde is, dat gij strijdt +tegen de ware belangen <span class="pageNum" id="pb277">[<a href="#pb277">277</a>]</span>van uw land, en dat gij, als Engelschman en als vaderlander, de de eerste gelegenheid +de beste moet aangrijpen, om dezen ongelukkigen tocht op te geven, eer de sneeuwbal +smelt.” +</p> +<p>Bij dergelijke staatkundige woordenwisselingen voerde Waverley gemeenlijk, van zijn +zijde, de gewone argumenten aan, waarmede het niet noodig is den lezer lastig te vallen. +Maar hij had weinig te zeggen, wanneer de Kolonel hem drong, om de strijdkrachten, +waarmede ze ondernomen hadden het Bewind omver te werpen, met die te vergelijken, +welke thans in allerijl bijeengebracht werden, om het staande te houden. Hierop had +Waverley slechts éen antwoord: „Zoo de zaak, die ik mede omhelsd heb, gevaarlijk is, +zou het te schandelijker zijn, mij er aan te onttrekken.” En op zijn beurt bracht +hij doorgaans den Kolonel tot zwijgen, terwijl hij er in slaagde om het gesprek een +andere wending te geven. +</p> +<p>Op zekeren avond, dat de vrienden, na lang met elkander te hebben geredetwist, afscheid +van elkaâr hadden genomen, en onze held zich te bed had begeven, werd hij omstreeks +middernacht door een onderdrukten zucht gewekt. Hij richtte zich spoedig op en luisterde; +het geluid kwam uit de kamer van kolonel Talbot, die van de zijne door een houten +beschot gescheiden was, terwijl de gemeenschap door een deur werd onderhouden. Waverley +trad op deze deur toe, en hoorde duidelijk herhaaldelijk een diep zuchten. Wat was +er te doen? De Kolonel had hem oogenschijnlijk in zijn gewonen gemoedstoestand verlaten. +Hij moest, plotseling niet wél geworden zijn. Met deze gedachte, opende hij zeer zachtjes +de deur, en zag hij den Kolonel, in zijn nachtgewaad, aan een tafel zitten, waarop +een brief en een portret lagen. Hij hief haastig het hoofd op, terwijl Eduard nog +besluiteloos stond, of hij naderen dan wel terug zou treden, en Waverley zag de sporen +van tranen op zijn gelaat. +</p> +<p>Alsof hij zich schaamde verrast te worden in zulk een gemoedsaandoening, stond de +Kolonel blijkbaar vertoornd op. „Ik dacht, mijnheer Waverley, dat mijn eigene kamer, +zoo wel als dit uur, zelfs een gevangene zouden bewaard hebben voor –” +</p> +<p>„Zeg niet voor <i>indringing</i>, kolonel Talbot; ik hoorde u zwaar zuchten, en vreesde dat ge niet wél waart; alleen +om die reden waagde ik het hier binnen te treden.” +</p> +<p>„Ik ben wél,” zei de Kolonel, „volmaakt wel.” +</p> +<p>„Maar u drukt een of ander leed,” zeide Eduard, „kan er ook iets gedaan worden om +het te verzachten?” +</p> +<p>„Niets, mijnheer Waverley; ik dacht slechts aan huis en aan eenige onaangename voorvallen +aldaar.” +</p> +<p>„O God, mijn oom!” riep Waverley uit. +</p> +<p>„Neen, het is een verdriet, dat alleen mijzelven betreft; ik schaam mij dat gij getuige +waart hoe het mij ter nedersloeg; maar het moet nu en dan zijn loop hebben, om verder +dragelijk te zijn. Ik had het voor u geheim willen houden; want ik vrees dat het u +bedroeven zal, en toch kunt ge nu geen troost aanbrengen. Maar ge hebt mij verrast +– ik zie, dat ge zelf verrast zijt, en ik ben een vijand van geheimen: lees dezen +brief,” +</p> +<p>De brief was van des Kolonels zuster, en luidde dus: +</p> +<blockquote> +<p class="first">„Ik ontving den uwen, beste broeder, door Hodges. Sir E. W. en de heer R. zijn nog +op vrije voeten, maar mogen Londen niet verlaten. Ik <span class="pageNum" id="pb278">[<a href="#pb278">278</a>]</span>wenschte hartelijk, dat ik u even gunstige tijding omtrent de zaken te huis kon mededeelen. +Maar het nieuws van het ongelukkige gevecht te Preston kwam tot ons met het vreeselijk +bericht er bij, dat gij onder de gesneuvelden waart. Gij weet hoe zwak de gezondheid +van Lady Emilia was, toen uwe vriendschap voor Sir E. u bewoog haar te verlaten. Zij +was geweldig verontrust toen zij de treurige berichten ontving dat de opstand in Schotland +was uitgebarsten; maar zij hield zich moedig, gelijk, zeide zij, uw vrouw betaamde, +om den toekomstigen erfgenaam voor u in het leven te bewaren, waarop zoo lang en te +vergeefs is gehoopt. Helaas, waarde broeder, die uitzichten zijn nu verdwenen! In +weerwil van al mijn voorzorgen, kwam deze ongelukkige tijding haar, zonder dat zij +er op was voorbereid, ter oore. Zij werd terstond ongesteld, en het arme kind overleefde +ter nauwernood zijn geboorte. Gave God, dat dit alles was! Maar schoon de wederlegging +van het ijselijk gerucht, door uw eigen brief, haar krachten naar lichaam en geest +in hooge mate heeft doen opleven, zoo is Dr. *, het smart mij dit te moeten zeggen, +toch nog voor ernstige en zelfs gevaarlijke gevolgen beducht, voornamelijk wegens +de onzekerheid, waarin Emilia noodzakelijk eenigen tijd moet verkeeren, en welke nog +verzwaard wordt door de denkbeelden die zij zich gevormd heeft omtrent de wreedheid +van den vijand, door wien gij gevangen gehouden wordt.” +</p> +<p>„Wend dus alles wat in uwe macht is aan, waarde broeder, en tracht zoodra gij dezen +ontvangt, uw vrijheid te erlangen, hetzij op uw woord, tegen losgeld, of langs elken +maar mogelijken weg. Ik overdrijf den staat van Emilia’s gezondheid niet, maar ik +mag, – ik durf de waarheid niet verzwijgen. Voor altijd, waarde Filips, uw u hartelijk +toegenegen zuster, +</p> +<p class="signed">Lucie Talbot.”</p> +</blockquote><p> +</p> +<p>Eduard verstomde van smart, toen hij dezen brief gelezen had; want de gevolgtrekking +liet zich niet wegcijferen, dat de door den Kolonel ondernomen reis, om hem te zoeken, +hem deze zware ramp had berokkend. Dit ongeluk was, zelfs wat het onherstelbare gedeelte +daarvan betrof, nog erg genoeg; want kolonel Talbot en Lady Emilia, die lang zonder +kinderen gebleven waren, hadden zich niet weinig verheugd in het vooruitzicht, dat +nu geheel vervlogen was. Maar deze teleurstelling was niets bij de uitgebreidheid +van de dreigende ramp; en Eduard liep een rilling door de leden, daar hij zich als +de oorzaak van beide beschouwde. Eer hij zijn gedachten tot spreken verzamelen kon, +had de Kolonel reeds weder zijn gewone uiterlijke bedaardheid herwonnen, ofschoon +zijn onrustige blik den inwendigen strijd maar al te zeer verried. +</p> +<p>„Zij is een vrouw, mijn jonge vriend, over wie een krijgsman zich niet behoeft te +schamen een traan te storten.” Hij reikte hem het portretje over, waarop gelaatstrekken +te zien waren, welke zijn lofspraak ten volle billijkten; „en echter weet God, dat +hetgeen gij daar van haar ziet, het minste is van de bekoorlijkheden, die zij bezit +– bezat, moest ik misschien zeggen – maar Gods wil geschiede!” +</p> +<p>„Gij moet vliegen – gij moet oogenblikkelijk vliegen, om haar op te beuren. Het is +niet – het zal niet te laat zijn.” +</p> +<p>„Vliegen? Hoe is dat mogelijk? Ik ben krijgsgevangen, – door mijn woord van eer gebonden.” +<span class="pageNum" id="pb279">[<a href="#pb279">279</a>]</span></p> +<p>„Ik ben het, die u gevangen houd – ik geef u uw woord terug – Ik ben voor u verantwoordelijk.” +</p> +<p>„Dit kunt ge niet aanraden, zonder uw plicht te schenden; ook kan ik mijn vrijheid +niet van u aannemen, zonder mijn eigene eer te schenden – gij zoudt er voor verantwoordelijk +worden gesteld.” +</p> +<p>„Ik zal het met mijn hoofd verantwoorden, als het noodig is. Ik ben de ongelukkige +oorzaak geweest van het verlies van uw kind; maak mij niet tot den moordenaar uwer +vrouw.” +</p> +<p>„Neen, beste Eduard,” zeide Talbot, terwijl hij hem vriendelijk bij de hand vatte, +„gij zijt in geenen deele te beschuldigen; en zoo ik deze huiselijke ramp twee dagen +voor u verborgen hield, was het alleen opdat uw teergevoeligheid ze niet in dat licht +zou beschouwen. Gij kondt aan mij niet denken, ja nauwelijks kennis van mijn bestaan +dragen, toen ik Engeland verliet om u te zoeken. Het is een verantwoordelijkheid, +de Hemel weet het, zwaar genoeg voor arme stervelingen, dat wij rekenschap moeten +geven van het vooruitgeziene en rechtstreeksche gevolg onzer daden; voor de middelijke +en zijdelingsche uitwerkselen er van heeft het groote en algoede Wezen, dat alleen +het onderling verband der menschelijke zaken kan doorzien, zijn brooze schepselen +niet aansprakelijk gesteld.” +</p> +<p>„Maar dat ge Lady Emilia, in den belangwekkendsten toestand voor een echtgenoot, hebt +verlaten, om te zoeken naar een –” +</p> +<p>„Ik deed slechts mijn plicht, voel geen berouw, en mag het ook niet gevoelen. Indien +het pad van dankbaarheid en eer altijd effen en gemakkelijk was, zou er weinig verdienste +in bestaan het te volgen, maar het ligt dikwijls in een richting, die geheel met ons +belang en onze neigingen en ook soms met onze edeler aandoeningen in strijd is. Deze +zijn de beproevingen des levens, en de tegenwoordige, schoon niet de minst drukkende,” +(de tranen kwamen ongeroepen in zijn oog) „is de eerste niet, welke het mijn lot was +te ondergaan. – Maar morgen zullen wij hierover spreken,” terwijl hij Waverleys hand +drukte, „goeden nacht – tracht dit alles eenige weinige uren te vergeten – het zal, +denk ik, te zes ure dag zijn, en het is nu over tweeën – goeden nacht!” +</p> +<p>Eduard ging heen, zonder de kracht te hebben hem te antwoorden. +</p> +</div> +</div> +<div id="ch2.22" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch2.22.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">TWEE-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">INSPANNING.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Toen kolonel Talbot den volgenden morgen aan het ontbijt kwam, vernam hij van Waverleys +bediende, dat onze held al vroeg uitgegaan en nog niet terug gekomen was. Het was +reeds tamelijk laat in den voormiddag, toen hij eindelijk geheel buiten adem, maar +met zulk een verheugd gelaat kwam opdagen, dat de Kolonel er verbaasd over stond. +</p> +<p>„Ziedaar,” zeide hij, terwijl hij een papier op de tafel wierp, „ziedaar mijn morgenwerk. +Alick! pak de kleederen van den Kolonel in. Haast u, haast u!” +<span class="pageNum" id="pb280">[<a href="#pb280">280</a>]</span></p> +<p>De Kolonel bezag het papier met de grootste verbazing. Het was een pas van den Prins +voor kolonel Talbot naar Leith, of elke andere haven door de troepen van Zijn Koninklijke +Hoogheid bezet, om zich daar scheep te begeven naar Engeland of elders, waarheen het +hem goed zou dunken, mits hij alleen zijn woord van eer gaf, om, gedurende een tijdverloop +van twaalf maanden, de wapens niet te voeren tegen het Huis van Stuart. +</p> +<p>„In ’s Hemels naam,” zei de kolonel, terwijl zijn oogen van nieuwsgierigheid glinsterden, +„hoe hebt gij dit verkregen?” +</p> +<p>„Ik was bij den Prins, op het uur dat hij gewoonlijk opstaat. Hij was naar het kamp +van Duddingston gegaan. Ik volgde hem derwaarts; – verzocht en verkreeg een afzonderlijk +gehoor – maar ik zeg u geen woord meer, als ik u geen begin zie maken met pakken.” +</p> +<p>„Voor dat ik weet, of ik van dezen pas gebruik kan maken, en hoe die verkregen is?” +</p> +<p>„O, gij kunt immers uw goed weder uit uw valies nemen? – Ha! nu ik u aan het werk +zie, zal ik voortgaan. Toen ik eerst uw naam noemde, schitterden zijn oogen bijna, +even sterk als de uwe twee minuten geleden. „Heeft de Kolonel,” vroeg hij met drift, +„eenige gunstige gevoelens voor onze zaak getoond?” – „In het minst niet,” antwoordde +ik, en voegde er bij, dat er volstrekt geen hoop bestond, dat gij dit doen zoudt. +Zijn gelaat betrok. Ik verzocht om uw ontslag. „Onmogelijk,” zeide hij; „mijn verzoek +was volmaakt onzinnig, met het oog op het gewicht van den Kolonel, als een vriend +en vertrouwde van zekere personen. Ik verhaalde hem mijn geschiedenis en de uwe; en +verzocht hem volgens zijn gevoel te oordeelen, hoe het mijne wezen moest. Gij moogt +zeggen wat gij wilt, kolonel Talbot, maar de Prins heeft een hart, en en een goed +hart ook. Hij nam een vel papier, en schreef de pas met eigene hand. „Ik wil deze +zaak niet aan de beslissing van mijn raad onderwerpen” zeide hij, „men zou mij op +allerhande gronden willen afbrengen van hetgeen recht en billijk is. Ik kan niet dulden, +dat zulk een gewaardeerde vriend, als gij, gebukt zou gaan onder de smartelijke overwegingen, +die u, in geval van verdere rampen in de familie van kolonel Talbot, zouden moeten +treffen; ook wil ik een braven vijand, onder dergelijke omstandigheden, niet gevangen +houden. Daarenboven,” zeide hij, „denk ik mijzelven te kunnen rechtvaardigen bij mijn +voorzichtige raadslieden, door op de goede uitwerking te wijzen, welke zulk een toegefelijkheid +te weeg zal brengen in de gemoederen der aanzienlijke Engelsche geslachten, waarmede +kolonel Talbot vermaagschapt is.” +</p> +<p>„Daar kwam de staatsman uit de mouw,” zei de kolonel. +</p> +<p>„Goed, maar hij heeft een besluit genomen als een Konings zoon; – „Neem den pas,” +dus sprak hij, „ik heb er éene voorwaarde bijgevoegd, voor den vorm; maar zoo de Kolonel +iets daar tegen heeft, laat hem dan vertrekken, zonder eenige belofte, hoegenaamd, +te doen. Ik kom hier om den oorlog te voeren tegen mannen, maar niet om vrouwen in +droefheid of gevaar te brengen.”” +</p> +<p>„Ik had nooit gedacht zoo veel verplichting te zullen hebben aan den Pretend.…” +</p> +<p>„Aan den Prins,” zei Waverley, glimlachende. +</p> +<p>„Aan den „Ridder,”” hernam de Kolonel, „het is een goede middelterm, dien wij beiden +vrij mogen gebruiken. Heeft hij u nog iets gezegd?” +<span class="pageNum" id="pb281">[<a href="#pb281">281</a>]</span></p> +<p>„Hij vroeg mij slechts, of er iets anders was, waarmede hij mij kon verplichten, en +toen ik hierop ontkennend antwoordde, drukte hij mij de hand, en wenschte dat al zijn +aanhangers zoo bescheiden mochten zijn, „daar sommige zijner vrienden,” liet hij er +op volgen, „niet slechts alles vroegen wat hij te begeven had, maar zelfs een aantal +zaken, die geheel buiten zijn macht, zoo wel als buiten die van den grootsten Souverein +op aarde, waren. Inderdaad,” dus besloot hij, „scheen geen vorst in de oogen zijner +onderdanen, zoo zeer een Godheid als hij, ten minste naar de buitensporige verzoeken +te oordeelen, welke zij hem dagelijks voorlegden.”” +</p> +<p>„Arme jonkman,” zeide de Kolonel, „ik verbeeld mij, dat hij de moeielijkheden van +zijn toestand begint te gevoelen. Wel, beste Waverley, dit is meer dan vriendelijk, +en zal niet vergeten worden, zoo lang Filips Talbot zich iets herinneren kan. Mijn +leven – bah! – laat Emilia u daarvoor danken – dit is een dienst vijftig levens waardig. +Ik kan niet aarzelen mijn woord te geven in deze omstandigheden: daar is het,” – (hij +schreef het in den vorm) – „En nu, hoe kom ik weg?” +</p> +<p>„Dat is alles in orde: uw bagage is gepakt, mijn paarden wachten, en een boot is, +met verlof van den Prins, aangenomen, om u aan boord van het fregat „<i lang="en">the Fox</i>” te brengen. Ik heb daartoe reeds een bode naar Leith gezonden.” +</p> +<p>„Dat zal best gaan. Kapitein Beaver is mijn bijzondere vriend; hij zal mij te Berwick, +of te Shields aan wal zetten, vanwaar ik per post naar Londen kan vertrekken; – en +gij moet mij het pakje papieren toevertrouwen, dat gij door middel van die jufvrouw +Bean Lean terug hebt gekregen. Ik zou gelegenheid kunnen vinden, om ze tot uw voordeel +te gebruiken. Maar ik zie daar uw Hooglandschen vriend Glen, hoe spreekt gij zijn +barbaarschen naam ook uit? met zijn ordonnans-officier bij zich. Ik moet hem, denk +ik, niet meer zijn ordonnans-keelafsnijder noemen. Kijk, hoe hij stapt, of de wereld +hem toebehoorde, met zijn muts op het oor en de plaid dicht geslagen over zijn borst. +Ik zou dien knaap dolgraag ontmoeten waar mijn handen niet gebonden waren. Ik zou +zijn trots fnuiken, of hij den mijne.” +</p> +<p>„Foei, kolonel Talbot, gij blaast u op het gezicht van den tartan op, zoo als men +van den stier zegt dat hij op het zien van rood doet. Gij en Mac-Ivor hebt vrij wat +punten van overeenkomst, wat uw nationaaltrots betreft.” +</p> +<p>Het laatste gedeelte van dit gesprek had plaats op straat. Zij gingen het Opperhoofd +voorbij, en de Kolonel en hij groetten elkander zoo hoffelijk en deftig, als twee +kampvechters, voordat het gevecht begint. Het bleek maar al te zeer dat de antipathie +wederkeerig was. „Ik zie dien stuurschen kerel nooit, die als een hond achter hem +heen loopt, of hij herinnert mij eenige dichtregels, die ik ergens – denkelijk op +het tooneel – heb gehoord;” +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">– „Dicht achter hem stapt de norsche Bertram voort, +</p> +<p class="line">Zooals de booze in ’s toovnaars voetstap treedt, +</p> +<p class="line">En dringt dat men zijn dienst gebruiken zal.”</p> +<p class="line"></p> +</div> +<p class="first">„Ik verzeker u, dat gij te hard over de Hooglanders oordeelt.” +</p> +<p>„Geen zier, geen zier! ik wil hun niets schenken; ik haat hen van harte. Laten zij +in hunne gebergten blijven, en zich opblazen, en hunne <span class="pageNum" id="pb282">[<a href="#pb282">282</a>]</span>mutsen aan de hoorns van de maan hangen, zoo het hun lust; maar wat behoeven zij te +komen, waar de menschen broeken dragen en een verstaanbare taal spreken? – ik meen +verstaanbaar in vergelijking met hun wartaal; want zelfs de Laaglanders spreken een +soort van Engelsch, niet veel beter dan de Negers op Jamaika. Ik zou den Pre.… ik +wil zeggen den Ridder, zelfs kunnen beklagen, dat hij zulk een menigte woestelingen +rondom zich heeft. En zij leeren hun handwerk al zoo vroeg! Er is een soort van ondergeschikt +duiveltje bij voorbeeld, een leerling in de helsche kunst, dien uw vriend Glena – +Glenamuck –, somtijds in zijn gevolg heeft. Naar het gezicht te oordeelen, is hij +zoo wat vijftien jaar; maar in ondeugd en guitenstreken is hij een eeuw oud. Voor +een dag of wat was hij op de plaats met het ringspel bezig; een heer, een man die +er fatsoenlijk uitzag, komt voorbij, en daar de ring hem tegen de schenen vloog, ligt +hij zijn stok op, maar onze jonge held haalt zijn pistool voor den dag, als Beau Clincher +op ’t tooneel en zoo geen geschreeuw van <i lang="fr">Gardez l’eau</i>, uit een bovenraam, beide partijen had doen vluchten, uit vrees voor de onvermijdelijke +gevolgen, zou die arme heer zijn leven verloren hebben door de handen van dien kleinen +schelm.” +</p> +<p>„Kolonel Talbot, gij zult een fraaie schilderij van Schotland ophangen, bij uw tehuiskomst.” +</p> +<p>„Rechter Shallow,” zeide de Kolonel, „zal mij de moeite wel uitwinnen. – „Woest en +ledig, allemaal, allemaal bedelaars. Zekerlijk, een gezonde lucht,” – en dat nog alleen +als gij buiten Edinburgh zijt en eer gij te Leith komt, zoo als thans met ons het +geval is.” +</p> +<p>Weldra kwamen zij aan de zeehaven: – +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">„Te Leith daar, dobberde de boot; +</p> +<p class="line xd33e226">De wind blies langs de zee; +</p> +<p class="line">En ginds, bij Englands sterke vloot, +</p> +<p class="line xd33e226">Lag ’t schip voor Berwicks ree.”</p> +</div> +<p class="first">„Vaarwel, Kolonel! moogt gij alles vinden, naar wensch. Misschien zullen wij elkander +eer ontmoeten, dan gij verwacht: men spreekt van een <span class="corr" id="xd33e5785" title="Bron: onmiddelijken">onmiddellijken</span> inval in Engeland.” +</p> +<p>„Zeg er mij niets van,” zeide Talbot; „ik wensch geen tijding van uwe bewegingen over +te brengen.” +</p> +<p>„Eenvoudig dan, vaarwel! Zeg, met duizend vriendelijke groeten, al wat plicht en liefde +eischen, aan Sir Everhard en tante Rachel – Denk zoo <span class="corr" id="xd33e5791" title="Bron: vrienschappelijk">vriendschappelijk</span> aan mij, als gij kunt. – Spreek zoo toegevend van mij, als uw geweten het toelaat, +en nu nogmaals: vaarwel!” +</p> +<p>„Vaarwel insgelijks, mijn waarde Waverley: hartelijk, hartelijk dank voor uw goedheid. +Ontdoe u bij de eerste gelegenheid de beste van uw plaid. Ik zal altijd met erkentelijkheid +aan u denken, en mijn ergste berisping zat zijn: <i lang="fr">Que diable allait il faire dans cette galère?</i>” +</p> +<p>En zoo scheidden zij. Kolonel Talbot stapte in de boot, en Waverley keerde naar Edinburgh +terug. +<span class="pageNum" id="pb283">[<a href="#pb283">283</a>]</span></p> +</div> +</div> +<div id="ch2.23" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch2.23.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label"><span class="corr" id="xd33e5804" title="Bron: DRIE-EN-TWIGTIGSTE">DRIE-EN-TWINTIGSTE</span> HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">DE MARSCH.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Het is ons voornemen niet op het grondgebied der geschiedenis te treden. Wij zullen +dus onzen lezers slechts herinneren, dat omstreeks het begin van November, de jonge +Ridder, aan het hoofd van op zijn best zes duizend man, besloot zijn zaak in groot +gevaar te brengen door een poging, om in het hart van Engeland door te dringen, ofschoon +hij niet onkundig was van de krachtige maatregelen, die er tot zijn ontvangst genomen +waren. Zij begaven zich op weg, te midden van een weder, dat alle andere troepen buiten +staat zou gesteld hebben, om te marcheeren, doch hetwelk aan deze vlugge bergbewoners +inderdaad voordeelen op een minder geharden vijand verschafte. In spijt van een veel +sterker leger, dat onder den veldmaarschalk Wade op de grenzen lag, belegerden en +namen zij Carlisle, en zetten kort daarna hun stoutmoedigen tocht zuidwaarts voort. +</p> +<p>Daar kolonel Mac-Ivors regiment in de voorhoede der clans marcheerde, zoo waren hij +en Waverley, die thans iederen Hooglander in het verduren van vermoeienis evenaarde, +en eenigszins bekend geworden was met hunne taal, gedurig aan het hoofd der manschappen. +Zij beschouwden echter den voortgang des legers met geheel verschillende oogen. Fergus, +enkel vuur en leven, achtte zich in staat de geheele wereld het hoofd te bieden, en +betekende alleen dat elke stap hem een el dichter bij Londen bracht. Hij vroeg, verwachtte, +noch verlangde eenige hulp, buiten die der clans, om de Stuarts wederom op den troon +te plaatsen; en wanneer, bij toeval, eenige weinige aanhangelingen zich onder den +standaard van den Prins kwamen scharen, beschouwde hij hen altijd als nieuwe deelgenooten +in de gunst des toekomstigen Konings, die dus, om hen te voldoen, te meer moest aftrekken +van de belooningen, die onder zijn Hooglandsche vrienden behoorden verdeeld te worden. +</p> +<p>Eduards inzichten waren van geheel anderen aard. Hij kon niet nalaten op te merken, +dat in de vlekken, waar zij Jacobus III uitriepen, niemand met een „Leve de Koning” +antwoordde. De menigte gaapte en luisterde, moedeloos, verpletterd en met onnoozele +onverschilligheid, maar gaf weinig teekenen zelfs van die onbesuisde geestdrift die +haar aanzet om bij elke gelegenheid, als ware het alleen om haar aangename stemmen +te oefenen, een luid geschreeuw aan te heffen. Men had den Jacobieten doen gelooven, +dat de noordwestelijke graafschappen overvloeiden van rijke grondbezitters en dappere +landlieden, aan de zaak der Witte Roos gehecht. Maar van de meer vermogende Torys +zagen zij weinig. Deze waren hunne huizen ontvlucht, gene hielden zich ziek, andere +gaven zich over, als verdachte personen, aan het bewind. Onder degenen die achterbleven, +gaapten de onkundigen vol verbazing, met schrik en afkeer gemengd, het woeste voorkomen, +de onbekende taal en de zonderlinge dracht der Schotsche clans aan. En in het oog +van de meer verstandigen schenen hun gering aantal, volslagen gebrek aan krijgstucht +en armoedige uitrusting zoo vele zékere teekens van den ongelukkigen afloop hunner +<span class="pageNum" id="pb284">[<a href="#pb284">284</a>]</span>vermetele onderneming. De weinigen, die zich bij hen voegden, bestonden dus alleen +uit de zoodanigen, die door staatkundige dweepzucht verblind waren voor de gevolgen, +of door berooide omstandigheden bewogen werden alles op zulk een wanhopig spel te +zetten. +</p> +<p>Toen iemand den baron van Bradwardine vroeg, wat hij van deze rekruten dacht, nam +hij zeer langzaam een snuifje en antwoordde heel droogjes, „dat hij geen ander dan +een zeer gunstig gevoelen van hen kon hebben, daar zij ten volle naar de aanhangers +geleken, die den goeden koning David volgden naar het hol van Abdullam; te weten „<i>alle man die benauwt</i>” of in slechte omstandigheden <i>was, en alle man die een schulteyscher hadde, en alle man</i> die ontevreden was, hetgeen de onzen overzetten, <i>wiens ziele bedroefd was</i>; en buiten twijfel,” zeide hij, „zullen zij toonen <i>mannen met sterke handen</i> te zijn, en dat is wel noodig ook, want ik heb menigen somberen blik op ons zien +werpen.” +</p> +<p>Maar geen dezer bedenkingen verontrustte Fergus. Hij bewonderde de weelderige schoonheid +des lands, en de ligging van verscheidene kasteelen, welke zij langs trokken. „Ziet +Waverley-Honour er uit als dit huis, Eduard?” +</p> +<p>„Het is wel de helft grooter.” +</p> +<p>„Is uw ooms park wel zoo groot als dat?” +</p> +<p>„Het is driemaal zoo uitgestrekt, en gelijkt eer een bosch dan een park.” +</p> +<p>„Flora zal een gelukkige echtgenoote zijn.” +</p> +<p>„Ik hoop dat Freule Mac-Ivor het kasteel van Waverley-Honour niet zal behoeven om +gelukkig te zijn.” +</p> +<p>„Dat hoop ik ook; maar, meesteres van zulk een plaats te zijn, mag wel een schoon +toevoegsel tot het geheel gerekend worden.” +</p> +<p>„Een toevoegsel, welks gemis, naar ik vertrouw, rijkelijk op een andere wijze zal +worden vergoed.” +</p> +<p>„Hoe,” zeide Fergus, terwijl hij op eens stilhield, en zich naar Waverley keerde – +„Hoe moet ik dat verstaan, mijnheer Waverley? Had ik het genoegen u goed te begrijpen?” +</p> +<p>„Volmaakt goed, Fergus.” +</p> +<p>„Ik moet er dus uit opmaken, dat gij de verzwagering met mij en de hand mijner zuster +niet meer verlangt.” +</p> +<p>„Uw zuster heeft de mijne afgewezen, zoo wel rechtstreeks, als door de gewone middelen, +waarmede de dames oplettendheden, die haar niet behagen, plegen te ontwijken.” +</p> +<p>„Ik heb er geen denkbeeld van dat een dame een minnaar kan afwijzen, of een minnaar +zijn aanzoek kan intrekken, wanneer het door haar wettigen voogd is goedgekeurd, zonder +dat aan dezen de gelegenheid gegeven wordt om met haar over de zaak te spreken. Ik +hoop niet, dat gij verwacht hebt, dat mijn zuster u, als een rijpe pruim, in den mond +zou vallen, zoodra gij slechts verkoost daarnaar te gapen.” +</p> +<p>„Wat het recht der dame betreft, om haar minnaar weg te zenden, Kolonel, dat is een +punt, hetwelk gij met haar moet afdoen, daar ik omtrent deze bijzonderheid met de +gewoonten der Hooglanders niet bekend ben. Maar wat mijn recht betreft, om in de verwerping +door haar te berusten, zonder beroep op uw gezag, zoo moet ik u, zonder Freule Mac-Ivors +erkende schoonheid en begaafdheden te kort te doen, rechtuit zeggen, dat ik de hand +van een engel niet zou aannemen, met een keizerrijk tot bruidschat, indien haar toestemming +afgedwongen werd door <span class="pageNum" id="pb285">[<a href="#pb285">285</a>]</span>aanhouden van vrienden en voogden, en ik die niet verschuldigd was aan haar eigene +vrije keus.” +</p> +<p>„Een engel, met een keizerrijk tot bruidschat,” herhaalde Fergus, op een toon van +bittere ironie, „zal niet zoo licht worden opgedrongen aan een **shireeschen landjonker. +Maar, mijnheer,” voegde hij er bij, terwijl hij geheel van toon veranderde, „zoo Flora +Mac-Ivor geen Keizerrijk tot bruidschat heeft, zij is mijne zuster, en dat is genoeg, +ten minste om te voorkomen dat zij op een wijze behandeld wordt, die eenigszins aan +lichtvaardigheid grenst.” +</p> +<p>„Zij is Flora Mac-Ívor, mijnheer,” hernam Waverley met klem, „en indien ik in staat +was een vrouw lichtzinnig te behandelen, zou dat voor haar de krachtigste bescherming +zijn.” +</p> +<p>Nu betrok het gelaat van het Opperhoofd geheel en al, maar Eduard gevoelde zich te +zeer verontwaardigd over den onredelijken toon, door hem aangeslagen, om den storm +door de minste toegevendheid af te wenden. Zij stonden beide stil, terwijl deze korte +samenspraak voorviel, en Fergus scheen half geneigd iets zeer heftigs te zeggen; maar +hij onderdrukte zijn drift door een krachtige poging, wendde zijn gelaat af, en stapte +mokkend voort. Daar zij tot hiertoe altijd te zamen gemarcheerd hadden, vervolgde +Waverley zwijgend zijn weg in dezelfde richting, terwijl hij zich voornam het Opperhoofd +den tijd te laten, om zijn goede luim te herwinnen, die hij zoo onverstandig prijs +gegeven had, en vastbesloten, om geen duimbreed voor hem, in waardigheid van houding, +te wijken. +</p> +<p>Nadat ze onder een diep stilzwijgen ongeveer een kwartier voortgetrokken waren, knoopte +Fergus het gesprek op een anderen toon weder aan. „Ik geloof dat ik driftig werd, +mijn beste Eduard; maar ge hebt mij driftig gemaakt door uw gebrek aan wereldkennis. +Gij zijt verstoord geworden op Flora’s preutschheid of door haar hoogdravende denkbeelden +van verknochtheid aan het koninklijke huis, en nu zijt gij, even als een kind, boos +op het speelgoed, waarom ge eerst gehuild hebt, en ge maakt er mij, uw getrouwen vriend, +een verwijt van dat mijn arm niet tot Edinburgh kan reiken, om het u te geven. Wees +verzekerd, dat, zoo ik driftig was, de spijt om de verbintenis met zulk een vriend +te zien verloren gaan, een verbintenis, waarover men bij Hooglanders en Laaglanders +gesproken heeft, en dàt zonder zelfs te weten waarom of hoe, vrij wat bedaarder bloed +dan het mijne aan het koken zou kunnen brengen. Ik zal naar Edinburgh schrijven, om +deze zaak weder in orde te brengen; dat wil zeggen, zoo gij verlangt dat ik het doe; +want ik kan inderdaad niet gelooven, dat ge uwe genegenheid voor Flora, indien ze +zoo groot is als ge mij dikwijls betuigd hebt, op eens kunt verloren hebben.” +</p> +<p>„Kolonel Mac-Ivor,” zeide Eduard, die geen lust had, om langer dan hij verkoos, met +een zaak lastig gevallen te worden, die hij reeds als afgedaan had beschouwd, „ik +gevoel al de waarde van uw goede diensten; en zeker, doet uw ijver dien ge tot mijn +best aanwendt, in dit geval, mij geen geringe eer. Doch, daar Freule Mac-Ivor haar +keus geheel vrijwillig gedaan heeft, en al mijn oplettendheden te Edinburgh met de +meeste koelheid ontvangen werden, kan ik, zonder omtrent haar zoo wel als mijzelven +onrechtvaardig te worden, niet veroorloven, dat men haar over deze zaak nogmaals zou +lastig vallen. Ik zou u dit reeds voor <span class="pageNum" id="pb286">[<a href="#pb286">286</a>]</span>eenigen tijd hebben te kennen gegeven; maar ge zaagt op welken voet wij waren, en +moest het van zelf wel begrepen hebben. Indien ik er zoo niet over gedacht had, zou +ik er vroeger over gesproken hebben; maar ik gevoelde een natuurlijken afkeer, om +een onderwerp op te halen, dat ons beiden zoo smartelijk is.” +</p> +<p>„O, zeer goed, mijnheer Waverley,” zeide Fergus met hooghartigheid, „de zaak is afgedaan. +Ik kan mijn zuster aan niemand opdringen.” +</p> +<p>„En ik voel mij geenszins geneigd mij aan een vernieuwde afwijzing van den kant der +jonge dame bloot te stellen.” +</p> +<p>„Ik zal intusschen behoorlijk onderzoek doen,” zeide het Opperhoofd, alsof hij op +Waverleys woorden geen acht had geslagen, „en vernemen wat mijn zuster van dit alles +denkt: en dan zullen we zien, of de zaak hiermede geëindigd is.” +</p> +<p>„Wat het onderzoek betreft waarvan ge spreekt, ge zult daaromtrent natuurlijk uw eigen +oordeel volgen. Maar het is, naar ik vertrouw, onmogelijk, dat Freule Mac-Ivor van +gevoelen zou veranderen, en indien dit tegen alle verwachting ook het geval was, zoo +is het toch zeker, dat ik niet zal veranderen. Ik maak deze opmerking alleen, om verder +alle mogelijk misverstand te voorkomen.” +</p> +<p>Gaarne zou Mac-Ivor op dat oogenblik hun twist aan een persoonlijke beslissing hebben +onderworpen. Zijn oog schoot vlammen, en hij gluurde op Eduard, alsof hij zocht waar +hem een doodelijke wonde te kunnen toebrengen. Maar ofschoon wij niet meer volgens +de regels en voorschriften van Caranza of Vincent Saviolo vechten, zoo wist toch niemand +beter dan Fergus, dat er een gepast voorwendsel behoort te bestaan tot een strijd +op leven en dood. Bij voorbeeld, ge moogt iemand uitdagen, omdat hij, in het gedrang, +op uw likdoorn heeft getrapt, of u tegen den muur gedrongen, of omdat hij op uw plaats +in den schouwburg is gaan zitten; maar het hedendaagsche wetboek van eer vergunt u +niet een twist te gronden op uw recht, om iemand te dringen zijn aanzoeken bij een +uwer vrouwelijke naastbestaanden voort te zetten, nadat de schoone die reeds van de +hand gewezen heeft. Zoodat Fergus genoodzaakt was, deze veronderstelde beleediging +te verkroppen, tot de tijd gekomen was, welke een gereede gelegenheid tot wraak aan +de hand zou geven. +</p> +<p>Waverleys knecht had altijd voor hem een gezadeld paard gereed, dat achter het bataljon, +waartoe hij behoorde, werd geleid, ofschoon het zelden door zijn meester werd bereden. +Maar nu, vertoornd door het heerschzuchtige en onredelijke gedrag van zijn voormaligen +vriend, liet hij de kolonne voorbij trekken en steeg te paard, met het voornemen om +den baron van Bradwardine op te zoeken, en verlof te vragen, als vrijwilliger onder +zijn volk, in plaats van bij het regiment van Mac-Ivor, te dienen. +</p> +<p>„Ik zou een gelukkig leven geleid hebben,” dacht hij, na te paard gestegen te zijn, +„als ik verzwagerd was geworden met dit schoone staaltje van trotschheid, inbeelding +en oploopendheid. Een kolonel! Wel, hij moest opperbevelhebber zijn – een opperhoofdje +van drie of vier honderd man! – Hij bezit trots genoeg om Khan van Tartarije – de +Groote Heer, of de Groot-Mogol te zijn! Ik ben gelukkig van hem af! – Al was Flora +een engel, ze zou mij een tweeden Lucifer, vol eer- en wraakzucht, als schoonbroeder, +hebben aangebracht.” +</p> +<p>De Baron, wiens geleerdheid (even als Sancho’s geestige spreekwoorden <span class="pageNum" id="pb287">[<a href="#pb287">287</a>]</span>in de <i>Sierra Morena</i>) scheen te zullen roesten door gebrek aan oefening, greep met blijdschap Waverleys +aanbod aan om bij zijn regiment te dienen, ten einde ze op nieuw aan den dag te kunnen +leggen. De goedaardige oude edelman poogde echter een verzoening tusschen de beide +voormalige vrienden te bewerken. Fergus leende ter nauwernood het oor aan zijn voorstellingen, +ofschoon hij ze eerbiedig aanhoorde; en wat Waverley betrof, hij zag geen enkele reden, +waarom hij de eerste zou zijn om zich moeite te geven tot het vernieuwen van een vertrouwelijken +omgang, dien het Opperhoofd zoo onredelijk had verbroken. Daarop sprak de Baron over +de zaak met den Prins, die, bezorgd om oneenigheden bij zijn klein leger te voorkomen, +verklaarde, zelf den kolonel Mac-Ivor te zullen onderhouden over het onredelijke van +zijn gedrag. Maar de moeielijkheden van hun marsch waren oorzaak dat er een paar dagen +verliepen, eer hij gelegenheid vond, om zijn invloed op de voorgenomen wijze te beproeven. +</p> +<p>Intusschen trok Waverley partij van hetgeen hij, terwijl hij bij de dragonders van +Gardiner gestaan had, geleerd had, en diende den Baron als een soort van adjudant. +„<i>In het land der blinden is éenoog koning</i>,” zegt het spreekwoord, en de ruiterij, die hoofdzakelijk uit Laaglandsche heeren, +hun pachters en bedienden bestond, koesterde een groot denkbeeld van Waverleys bedrevenheid +en legde een groote gehechtheid aan zijn persoon aan den dag. Dit was, om de waarheid +te zeggen, voor een goed deel toe te schrijven aan het genoegen, ’t welk zij gevoelden, +dat de aanzienlijke Engelsche vrijwilliger de Hooglanders verliet, ten einde zich +in hunne rijen te scharen; want er bestond een heimelijke wangunst tusschen het paardenvolk +en het voetvolk, die niet enkel voortsproot uit het verschil van dienst, maar omdat +de meeste heeren, die dicht bij de Hooglanden woonden, nu en dan twist hadden gehad +met de stammen in hunne buurt, en <i>allen</i> de luide aanspraken der Hooglanders, als zouden zij grooter dapperheid bezitten en +den Prins beter dienen, met een afgunstigen blik gadesloegen. +</p> +</div> +</div> +<div id="ch2.24" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch2.24.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">VIER-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">DE VERWARRING BIJ KONING AGRAMANTS LEGER.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Het was Waverleys gewoonte zich soms een eind wegs van het hoofdkorps te verwijderen, +om een of ander voorwerp, op hun weg, dat zijn nieuwsgierigheid opwekte, waar te nemen. +Ze waren nu in Lancashire, toen hij, aangetrokken door een oud versterkt kasteel, +het eskadron voor een half uur verliet, om er een omtrek en losse schets van te maken. +Zooals hij de laan weder afkwam, ontmoette hem vaandrig Maccombich. Deze man had een +soort van achting en genegenheid voor Eduard opgevat, van het eerste oogenblik af, +dat ze elkander op Tully-Veolan ontmoet hadden, en hij hem in de Hooglanden tot geleider +diende. Hij scheen te dralen, alsof het zijn oogmerk was om onzen held te spreken. +Doch, toen deze hem voorbij kwam, naderde hij alleen zijn stijgbeugel, <span class="pageNum" id="pb288">[<a href="#pb288">288</a>]</span>en uitte niets anders dan het woord: „wees op uw hoede!” en stapte daarop stevig door, +terwijl hij alle verdere gemeenschap vermeed. +</p> +<p>Eduard, een weinig bevreemd over dezen wenk, volgde Evan met de oogen, en bemerkte +dat deze spoedig te midden van het geboomte verdween. Zijn knecht, Alick Polwarth, +die bij hem was, zag den Hooglander ook na, en hield zich vervolgens dicht achter +zijn meester. +</p> +<p>„De drommel hale mij, mijnheer,” zeide hij, „als ik geloof dat gij onder deze schavuiten +van Hooglanders veilig zijt.” +</p> +<p>„Waarom, Alick?” +</p> +<p>„De Mac-Ivors hebben zich in het hoofd gezet, mijnheer, dat gij hun jonge dame, Freule +Flora, beleedigd hebt, en ik heb al meer dan eens hooren zeggen, dat zij er bitter +weinig bezwaar in zouden vinden, om u als een korhoen neder te schieten; en ge weet +ook wel, dat er menigeen onder hen is, die niet schroomen zou zelfs den Prins een +kogel door het hoofd te jagen, als het opperhoofd hun daartoe den wenk gaf, en al +gaf hij dien ook niet, als ze maar dachten, dat het hem aangenaam zou wezen als ze +het deden.” +</p> +<p>Waverley, ofschoon overtuigd dat Fergus Mac-Ivor niet tot zulk een verraad in staat +was, was op verre na niet zoo zeker van de bescheidenheid zijner aanhangers. Hij wist, +dat, waar men het er voor hield dat de eer van het Opperhoofd of diens familie gekwetst +was, diegene de gelukkigste man heeten zou, die de beleediging het eerst kon wreken; +en hij had hen dikwijls een spreekwoord hooren aanhalen: „De beste wraak is – die +het spoedigst en zekerst wordt uitgeoefend.” Terwijl hij dit met den wenk van Evan +in verband bracht, achtte hij het voorzichtig zijn paard de sporen te geven, en haastig +naar zijn eskadron terug te rijden. Doch, eer hij het einde der lange laan bereikt +had, floot een kogel hem voorbij en knalde er een pistoolschot. +</p> +<p>„Het was die satansche schelm, Callum Beg,” riep Alick; „ik zag hem wegsluipen door +het kreupelhout.” +</p> +<p>Eduard, te recht vertoornd over dezen verraderlijken aanslag, reed de laan uit, en +zag het bataljon van Mac-Ivor op eenigen afstand over de heide voort trekken, waarop +de laan uitliep. Insgelijks zag hij iemand buiten adem loopen, om zich bij de afdeeling +te voegen. Dit, begreep hij, was de moordenaar, die, door over een heg te springen, +gemakkelijk een veel korteren weg naar het leger kon vinden, dan hij, die te paard +gezeten was. Niet in staat zich te bedwingen, beval hij Alick naar den baron van Bradwardine +te gaan, die zich omtrent een kwartier verder bevond, en hem te berichten wat er gebeurd +was. Hijzelf reed <span class="corr" title="Bron: onmiddelijk">onmiddellijk</span> naar Fergus’ regiment. Het Opperhoofd voegde zich juist op dat oogenblik er bij. +Hij was te paard, daar hij terug was gekomen van een bezoek bij den Prins. Toen hij +Eduard zag naderen, zette hij zijn paard in beweging en reed op hem toe. +</p> +<p>„Kolonel Mac-Ivor,” zeide Waverley, zonder eenige andere groete. „Ik heb u te berichten, +dat een van uw volk zoo even op mij uit een hinderlaag geschoten heeft.” +</p> +<p>„Daar dit – met uitzondering van de hinderlaag – een genoegen is, dat ik mijzelven +voorstel, wenschte ik wel te weten, wie mijner clanslieden mij durfde voorkomen.” +</p> +<p>„Ik ben geheel tot uwe orders, zoodra het u behagen zal; de man die uw post op zich +nam, is uw page daar ginds, Callum Beg.” +<span class="pageNum" id="pb289">[<a href="#pb289">289</a>]</span></p> +<p>„Kom hier voor het gelid, Callum! Hebt gij op mijnheer Waverley geschoten?” +</p> +<p>„Neen,” antwoordde Callum, zonder blikken of verblozen. +</p> +<p>„Gij hebt het wel gedaan,” zeide Alick Polwarth, die reeds terug was, daar hij een +ruiter ontmoet had, door wien hij den baron van Bradwardine verslag had doen toekomen +van het voorgevallene, terwijl hijzelf in den ren naar zijn meester terug keerde, +en zoo min de radertjes zijner sporen als de ribben van zijn paard ontzag. „Gij hebt +het wel gedaan, ik zag u zoo duidelijk, als ik ooit den ouden toren van Coudingham +zag.” +</p> +<p>„Gij liegt het,” hernam Callum, met zijn gewone onverzettelijke stijfhoofdigheid. +Het gevecht tusschen de heeren zou zeker, als in de oude riddertijden, door een ontmoeting +der schildknapen zijn voorafgegaan; want Alick was een flinke boer uit het graafschap +Merse, en vreesde den boog van Cupido veel meer, dan eens Hooglanders dolk of sabel. +Maar Fergus vroeg, op zijn gewonen, beslissenden toon, om het pistool van Callum. +De haan was naar beneden, de pan en het zundgat waren zwart van rook; het was pas +afgebrand geweest. +</p> +<p>„Daar,” riep Fergus, terwijl hij den jongen zoo hard hij kon met den zwaren pistoolknop +op het hoofd sloeg, – „daar, neem dat voor uw handelen zonder order, en voor het liegen +om het te bedekken.” Callum ontving den slag, zonder te trachten hem te ontwijken, +en viel zonder teeken van leven neer. „Staat! op uw leven!” riep Fergus den overigen +van zijn clan toe: „ik schiet den eersten den besten voor het hoofd, die zich tusschen +mij en den heer Waverley stelt.” Ze stonden roerloos; Evan Dhu was de eenige, die +blijken van angst en ontevredenheid gaf; Callum lag op den grond, en verloor vrij +wat bloed, maar niemand waagde het hem den minsten bijstand te verleenen; het was +of hij den doodslag ontvangen had. +</p> +<p>„En nu wat u betreft, mijnheer Waverley! Heb de goedheid een twintig pas ver met mij +de weide op te rijden.” Waverley voldeed aan zijn uitnoodiging. Toen ze zich op eenigen +afstand alleen bevonden, zeide Fergus, zich tot hem keerende, met vrij wat gehuichelde +bedaardheid: „Ik was zeer verwonderd, mijnheer, over de lichtzinnige wijze waarop, +zooals gij mij te kennen geeft, gij van gevoelen verandert. Maar, zoo als te recht +door u werd aangemerkt, geen engel had bekoringen voor u, tenzij ze een keizerrijk +als bruidschat medebracht. Ik bezit thans een uitnemende verklaring van dien onduidelijken +tekst.” +</p> +<p>„Ik kan zelfs uw bedoeling niet gissen, kolonel Mac-Ivor, tenzij dat gij twist met +mij zoekt.” +</p> +<p>„Uw voorgewende onkunde zal u bitter weinig baten, mijnheer. De Prins.… de Prins zelf +heeft mij met uw kunstgrepen bekend gemaakt. Ik had niet kunnen denken, dat uw afspraken +met Freule Bradwardine de oorzaak waren, waarom ge van uw voorgenomen huwelijk met +mijn zuster afzaagt. Naar ik gis, was het bericht, dat de Baron de bestemming van +zijn nalatenschap had veranderd, een voldoende reden voor u om de zuster van uw vriend +te laten glippen, en de minnares van uw vriend weg te kapen.” +</p> +<p>„Heeft de Prins u gezegd, dat ik met Freule Bradwardine verloofd was? – Onmogelijk!” +</p> +<p>„Het is toch zoo, mijnheer!” antwoordde Mac-Ivor woedend. Derhalve trek van leêr en +verdedig u, of geef alle aanspraken op de dame op.” +<span class="pageNum" id="pb290">[<a href="#pb290">290</a>]</span></p> +<p>„Dit is volslagen razernij,” riep Waverley, „of een onbegrijpelijk misverstand!” +</p> +<p>„O! geen ontduiking! trek uw degen!” riep het verwoede Opperhoofd – terwijl hij den +zijne reeds uit de schede had gerukt. +</p> +<p>„Moet ik vechten om een dollemans twist, zonder te weten waarom?” +</p> +<p>„Geef dan, nu en voor altijd, de aanspraken op Freule Bradwardines hand op.” +</p> +<p>„Welk recht hebt gij,” riep Waverley, die zich nu niet langer meester was, „welk recht +he gij, of iemand ter wereld, om mij zulke voorwaarden voor te schrijven?” En dit +zeggende, ontblootte ook hij den degen. +</p> +<p>Op dit oogenblik daagde de baron van Bradwardine, door verscheidene van zijn krijgslieden +gevolgd, op. Ze snelden allen in galop toe, sommigen uit nieuwsgierigheid, anderen +om deel in den twist te nemen, die, zooals ze hadden hooren mompelen, tusschen de +Mac-Ivors en hun korps was uitgebroken. Toen de clan hen zag naderen, stelde deze +zich in beweging, om hun Opperhoofd te ondersteunen, en er ontstond een tooneel van +verwarring, dat in een bloedbad scheen te zullen eindigen. Een honderdtal tongen waren +te gelijk in beweging. De Baron predikte, het Opperhoofd bulderde, de Hooglanders +schreeuwden in het Gaelsch, de ruiters vloekten en tierden in het Laaglandsch-Schotsch. +Eindelijk bereikten de zaken zulk een hoogte, dat de Baron dreigde op de Mac-Ivors +te zullen aanvallen, indien ze niet in hun gelederen terugkeerden; en verscheidene +hunner legden, wederkeerig, hunne geweren op hem en de overige ruiters aan. De verwarring +werd inzonderheid gevoed door den ouden Ballenkeiroch, die niet twijfelde of de dag +van wrake voor was hem gekomen; toen, plotseling, zich een kreet liet hooren: „Ruimte! +Ruimbaan! <i lang="fr">Place à Monseigneur! Place à Monseigneur!</i>” +</p> +<p>Deze kreet kondigde de nadering van den Prins aan, die met een afdeeling van Fitz-James’ +buitenlandsche dragonders, die hem als bijzondere lijfwacht dienden, in aantocht was. +Zijn komst herstelde tot op zekere hoogte de orde. De Hooglanders vormden op nieuw +hunne gelederen, de cavalerie vereenigde zich weder tot een escadron, en de Baron +en het Opperhoofd bewaarden het diepste stilzwijgen. +</p> +<p>De Prins riep hen en Waverley voor zich. Toen hij vernomen had, dat de twist eerst +ontstaan was door het schelmstuk van Callum Beg, gaf hij bevel dezen in bewaring te +stellen van den Provoost-Geweldige en hem <span class="corr" title="Bron: onmiddelijk">onmiddellijk</span> ter dood te brengen, ingeval hij de tuchtiging overleefde, die hij reeds van zijn +chef ondergaan had. Maar Fergus verlangde, op een toon, tusschen het staan op een +recht en het doen van een verzoek, dat hij ter zijner beschikking mocht gelaten worden, +terwijl hij beloofde dat zijn straf voorbeeldig wezen zou. Een weigering zou den schijn +gehad hebben alsof de Prins inbreuk had willen maken op het aartsvaderlijk gezag der +opperhoofden, waarop ze zeer naijverig waren, en het zou vrij gevaarlijk geweest zijn +hen thans te ontstemmen. Callum werd dus aan de gerechtigheid van zijn eigen stam +overgelaten. +</p> +<p>Vervolgens deed de Prins onderzoek naar hetgeen aanleiding had gegeven tot den twist +tusschen kolonel Mac-Ivor en Waverley. Er heerschte eenige oogenblikken een diepe +stilte. Beide heeren vonden in de tegenwoordigheid des barons van Bradwardine (want +alle drie waren thans, op bevel, den Prins genaderd) een onoverkomelijken hinderpaal, +om van <span class="pageNum" id="pb291">[<a href="#pb291">291</a>]</span>een zaak te spreken, waarbij de naam zijner dochter onvermijdelijk moest worden genoemd. +Ze sloegen hun oogen ter aarde, met blikken, waarin schaamte en verlegenheid met ontevredenheid +waren vermengd. De Prins, die opgevoed was onder de ontevredene en muitzieke geesten +van het Hof van St. Germain, waar geschillen van allerlei aard dag aan dag den onttroonden +Souverein tot last waren, had zijn leerjaren voor het koningschap, gelijk de oude +Frederik van Pruisen zou gezegd hebben, uitgediend. Hij gevoelde hoe dringend noodzakelijk +het was de eensgezindheid onder zijn aanhangers te bevorderen of te herstellen, en +dien overeenkomstig nam hij zijn maatregelen. +</p> +<p>„<i lang="fr">Monsieur</i> de Beaujeu!” +</p> +<p>„<i lang="fr">Monseigneur!</i>” zeide een zeer knappe, Fransche cavalerie-otficier, die tot het gevolg behoorde. +</p> +<p>„<i lang="fr">Ayez la bonté d’alligner ces montagnards là; ainsi que la cavalerie, s’il vous plait, +et de les remettre en marche. Vous parlez si bien l’anglais, que cela ne vous donnera +pas beaucoup de peine</i>.” +</p> +<p>„<i lang="fr">Ah! pas du tout, Monseigneur</i>,” hernam <i lang="fr">Monsieur le Comte</i> de Beaujeu, terwijl hij zich bijna ter aarde boog. Terstond plaatste hij zich vol +moed en vertrouwen, aan het hoofd van Fergus’ regiment, ofschoon hij geen woord Gaelsch +en zeer weinig Engelsch verstond. +</p> +<p>„<i lang="fr">Messieurs les sauvages Ecossais</i> – dat is – heeren <i lang="fr">sauvages</i>, hebt de goedheid u te rangeeren!” +</p> +<p>De clan, die het bevel meer uit de gebaren, dan uit de woorden verstond, en den Prins +zelf tegenwoordig zag, haastte zich op nieuw de gelederen te vormen. +</p> +<p>„Ah! heel wel, dat is <i lang="fr">fort bien!</i>” zei de graaf de Beaujeu. „Heeren <i lang="fr">sauvages – mais, très bien – Eh bien!</i> – (tot een ruiter in zijn nabijheid) <i lang="fr">Qu’ est-ce que vous appellez par le flanc, Monsieur? Ah, oui! je vous remercie, Monsieur</i> – mijneheeren, hebt de goedheid front te maken rechts, en <i lang="fr">par file</i>, dat is bij files, Marsch! – <i lang="fr">Mais, très bien – encore Messieurs; il faut vous mettre en marche.… Marchez donc, +au nom de Dieu, parceque j’ai oublié le mot anglais – mais vous êtes de braves gens, +et vous me comprenez très-bien</i>.” +</p> +<p>Vervolgens haastte de graaf zich om de cavalerie in beweging te zetten. „Heeren cavalerie, +gij moet invallen – <i lang="fr">Ah! par ma foi</i>, ik zeide niet „afvallen!” Ik vrees, die kleine, dikke heer heeft zich bezeerd! <i lang="fr">Ah! mon Dieu! c’est le Commissaire qui nous a apporté les premières nouvelles de ce +maudit fracas. Je suis trop fáché, Monsieur</i>.” +</p> +<p>Maar de arme Mackwheeble, die thans, terwijl hij met een degen op zijde, en een witte +kokarde, zoo groot als een pannekoek, in de rol van koninklijken commissaris figureerde, +over hoop geworpen was in het gewoel der ruiters, die allen haast maakten om zich, +voor den Prins, in orde te scharen, viel van zijn paard, onder het uitbundig gelach +der toeschouwers. +</p> +<p>„<i lang="fr">Eh bien! Messieurs</i>,” zeide de graaf, „draait je rechts bij de boomen – Ah! dat is! – <i lang="fr">Eh! Monsieur</i> de Bradwardine, <i lang="fr">ayez la bonté de vous mettre à la tête de votre régimeut; car, pardieu, je n’en puis +plus!</i>” +</p> +<p>De baron van Bradwardine was genoodzaakt, om nu <i lang="fr">Monsieur</i> de Beaujeu, die al zijn Engelsch uitgeput had, te hulp te komen. Eén doel van den +Prins was dus bereikt. Het andere, dat hij zich zelf voorstelde, was, om door de inspanning +van het hooren en verstaan van bevelen in <span class="pageNum" id="pb292">[<a href="#pb292">292</a>]</span>’s Vorsten eigen tegenwoordigheid, door zulk een gebrekkigen tolk uitgevaardigd, de +gedachten der soldaten in beide korpsen een afleiding te verschaffen van den toorn, +die reeds van beide kanten aangroeiende was. +</p> +<p>Karel Eduard was echter nauwelijks alleen gelaten met het Opperhoofd en Waverley, +terwijl hij de overigen van zijn gevolg bevolen had zich op eenigen afstand te houden, +of hij zeide: „Zoo ik minder verplichting had aan uw belanglooze vriendschap, zou +ik zeer ontevreden op u beide kunnen wezen wegens deze allerzonderlingste en ongegronde +kibbelarij, juist op een oogenblik dat mijns vaders dienst de meest volkomen eensgezindheid +vordert. Maar het ergste in mijn toestand is, dat zelfs mijn beste vrienden meenen +vrijheid te hebben, om de onbeduidendste gril, zichzelven en de zaak, die ze voorstaan, +te gronde te richten.” +</p> +<p>Beide jonge lieden gaven terstond te kennen dat ze geneigd waren hun twist aan zijn +beslissing te onderwerpen. „Inderdaad,” zeide Eduard, „ik weet nauwelijks waarvan +ik beschuldigd word. Ik zocht kolonel Mac-Ivor op, met geen ander oogmerk, dan om +hem te zeggen, dat ik ter nauwernood aan den moordaanslag ontsnapt was, door een zijner +<span class="corr" id="xd33e6010" title="Bron: onmiddelijke">onmiddellijke</span> afhangelingen gepleegd, – een lafhartige wraak, die ik wist dat hij niet in staat +was goed te keuren. Wat de zaak betreft, waarom hij met mij vechten wil – ik weet +er niets van, dan dat hij mij, geheel ten onrechte, beschuldigt, van de genegenheid +gewonnen te hebben van een jonge dame, op wie hij zelf aanspraak meent te mogen hebben.” +</p> +<p>„Zoo er een dwaling bestaat,” zei het Opperhoofd, „dan is die toe te schrijven aan +een gesprek, dat ik heden morgen met Zijn Koninklijke Hoogheid zelf had.” +</p> +<p>„Uit een gesprek met mij?” zei de Prins, „hoe kan kolonel Mac-Ivor mij zoo verkeerd +verstaan hebben?” +</p> +<p>Nu voerde hij Fergus ter zijde, en na een ernstig gesprek van vijf minuten keerde +hij in galop naar Eduard terug. „Is het mogelijk,” zeide hij – „kom, rijd aan, Kolonel, +want ik houd niet van geheimen – is het mogelijk, mijnheer Waverley, dat ik dwaal +in de vooronderstelling, dat gij de verklaarde minnaar van Freule Bradwardine zijt? +een zaak, waarvan ik door omstandigheden, ofschoon gij er mij nooit over gesproken +hebt, zoo volkomen overtuigd was, dat ik ze dezen morgen als een reden bij Vich Ian +Vohr liet gelden, waarom gij, zonder hem te beleedigen, mocht ophouden naar een verbintenis +te wenschen, die voor een vrij man, hoewel eenmaal afgewezen, te veel bekoorlijks +bezat, om gemakkelijk ter zijde gezet te worden?” +</p> +<p>„Uw Koninklijke Hoogheid moet,” hernam Waverley, „uw meening op omstandigheden, die +mij geheel onbekend zijn, gegrond hebben, toen gij mij de uitstekende eer beweest, +om in mij een erkend minnaar van Freule Bradwardine te zien. Ik gevoel al wat er eervols +in deze vooronderstelling ligt opgesloten, maar ik heb er geen recht op. Voor het +overige heb ik te weinig vertrouwen in mijn eigene verdiensten, om, waar ook, op een +goeden uitslag te durven hopen, na eens voor goed te zijn afgeewezen.” +</p> +<p>De Prins zweeg een oogenblik, terwijl hij hen beide strak aanzag, en zeide toen: „Op +mijn woord, mijnheer Waverley, ik dacht gegronde reden te hebben, om u gelukkiger +te schatten, dan gij inderdaad zijt. Maar nu, mijn heeren, vergunt mij tusschen u +beide scheidsman te zijn <span class="pageNum" id="pb293">[<a href="#pb293">293</a>]</span>in deze zaak, niet als Prins-Regent, maar als Karel Stuart, een broeder en deelgenoot +in dezelfde eervolle onderneming. Verliest mijn rechten geheel uit het oog, en neemt +alleen uw eigene eer in aanmerking. Welk een schandaal voor onze vrienden, welk een +voordeel voor onze vijanden, als zij vernamen, dat, hoe gering in aantal wij zijn, +er verdeeldheid heerscht onder ons. En vergeeft mij, zoo ik er bijvoeg, dat de namen +der dames, van wie hier sprake is, van ons allen te veel eerbied eischen, dan dat +wij ze tot onderwerpen van twist mogen maken.” +</p> +<p>Hij trok Fergus een weinig ter zijde, en sprak, gedurende eenige minuten, zeer ernstig +met hem, en daarna tot Waverley terugkeerende, zeide hij: „Ik geloof kolonel Mac-Ivor +te hebben doen inzien, dat zijn gevoeligheid berustte op een misverstand, waartoe +ik inderdaad zelf aanleiding gaf: en ik vertrouw dat mijnheer Waverley te edelmoedig +is, om eenige herinneringen te bewaren van het voorgevallene, als ik hem verzeker, +dat dit het geval was. Gij moet deze zaak op een gepaste wijze aan uw clan mededeelen, +Vich Ian Vohr, om iedere nieuwe gewelddadigheid te voorkomen.” Fergus boog. „En nu, +mijneheeren, laat mij de voldoening smaken u elkaar de hand te zien geven.” +</p> +<p>Zij traden koud, en met afgemeten stappen, vooruit, beide oogenschijnlijk bevreesd +om de eerste te zijn om eenige toegevendheid aan den dag te leggen. Zij eindigden +echter met elkander de hand te geven, en scheidden, terwijl zij eerbiedig afscheid +namen van den Prins. +</p> +<p>Karel Eduard<a class="noteRef" id="xd33e6025src" href="#xd33e6025" title="Ga naar noot 1.">1</a> reed nu aan het hoofd van de Mac-Ivors, sprong van zijn paard, verzocht een dronk +uit des ouden Ballenkeirochs veldflesch, marcheerde een half uurtje met hen voort, +terwijl hij onderzoek deed naar de geschiedenis en de betrekkingen van het geslacht +van Sliochdnan Ivor, en met vrij wat behendigheid gebruik maakte van de weinige Gaelsche +woorden, die hij verstond, en een groot verlangen uitte om die taal beter te leeren +kennen. Hij steeg daarop weder te paard, en draafde naar de cavalerie van den Baron, +die in het front was, liet de ruiters halt houden en onderzocht hunne uitrusting, +en deed navraag omtrent hunne krijgstucht, wisselde eenige woorden met de voornaamste +heeren en zelfs met de kadets; vroeg naar hunne dames en prees hunne paarden, reed +omstreeks een uur met den baron van Bradwardine, en onderwierp zich aan drie lange +verhalen over den Veldmaarschalk hertog van Berwick. +</p> +<p>„<i lang="fr">Ah!</i> Beaujeu, <i lang="fr">mon cher ami</i>,” zeide hij, toen hij weder op zijn gewone plaats in den stoet terugkeerde, „<i lang="fr">que mon métier de prince errant est ennuyeuz, parfois. Mais courage, c’est le grand +jeu après tout</i>.” +</p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e6025"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e6025src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> Zie <a href="#aant.nn">Aanteekening NN</a>. Prins Karel Eduard. W. S. <a class="fnarrow" href="#xd33e6025src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch2.25" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch2.25.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">VIJF-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">EENE SCHERMUTSELING.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Wij behoeven den lezer nauwelijks te herinneren, dat de Hooglanders, na een op den +vijfden December te Derby gehouden krijgsraad, hun wanhopig <span class="pageNum" id="pb294">[<a href="#pb294">294</a>]</span>plan, om Engeland verder binnen te dringen, opgaven, en tot groot ongenoegen van hun +jongen en stouten aanvoerder, stellig besloten naar het noorden terug te trekken. +Dienovereenkomstig vingen zij hun terugtocht aan, en door hun uitnemende vlugheid +ontsnapten zij aan den hertog van Cumberland, die hen thans met een uitgebreid corps +ruiterij op de hielen zat. +</p> +<p>Deze terugtocht was een wezenlijk opgeven van hunne hoog gespannen verwachtingen. +Niemand had er zich meer van voorgesteld, dan Fergus Mac-Ivor; niemand was bijgevolg +zoo bitter gekrenkt door deze verandering als hij. Hij advizeerde, of liever redetwistte, +met de uiterste hevigheid, in den krijgsraad; en toen zijn gevoelen verworpen werd, +stortte hij tranen van spijt en verontwaardiging. Van dat oogenblik af was geheel +zijn voorkomen zoo veranderd, dat hij nauwelijks te herkennen zou geweest zijn als +dienzelfde hooghartige, vurige geest, voor wien, slechts een week geleden, de aarde +te eng scheen. De terugtocht was gedurende verscheidene dagen voortgezet geworden, +toen Eduard, tot zijn niet geringe verbazing, des morgens vroeg van den twaalfden +December, een bezoek van het Opperhoofd ontving, in zijn kwartier, op een dorpje halfweg +tusschen Shap en Penrith. +</p> +<p>Daar hij sedert het afbreken hunner vriendschap het Opperhoofd niet weder gesproken +had, wachtte Eduard, niet zonder eenige beklemdheid, de verklaring der reden voor +dit onverwacht bezoek, en kon zijn verbazing niet bedwingen over de verandering, die +hij in het voorkomen van Fergus opmerkte. Zijn oog had veel van het vuur verloren, +dat vroeger daarin schitterde, zijn wangen waren ingevallen; zijn stem was zwak; zelfs +zijn gang scheen minder vast en veerkrachtig dan voorheen, en zijn kleeding, waaraan +hij zoo bijzonder veel zorg placht te besteden, was hem nu onachtzaam om het lijf +geworpen. Hij verzocht Eduard een wandeling met hem te doen langs het dichtbijgelegen +riviertje, en glimlachte op een treurige wijze, toen hij Waverley zijn degen zag nemen +en aangespen. Zoodra zij op een woest en afgelegen pad, aan de oevers van de rivier, +waren, zeide hij: +</p> +<p>„Ons schoone avontuur is nu geheel bedorven, Waverley, en ik zou gaarne weten, wat +gij voornemens zijt te doen. – Ja, zie mij zoo verbaasd niet aan! Ik moet u zeggen, +dat ik gisteren een pakje van mijn zuster ontving, en indien ik het vroeger had ontvangen, +zou het een twist hebben voorkomen, waaraan ik niet dan met verdriet denken kan. In +een brief, na ons verschil geschreven, maakte ik haar met de oorzaak er van bekend, +en nu antwoordt zij mij, dat zij nooit het voornemen had, noch kon hebben, u eenige +aanmoediging te geven. Het schijnt dus, dat ik als een ware dolleman gehandeld heb. +– Arme Flora! zij schrijft vol moed en geestdrift; welk een verandering zal de tijding +van dezen ongelukkigen terugtocht in hare stemming te weeg brengen.” +</p> +<p>Waverley, die inderdaad zeer getroffen was door den uiterst zwaarmoedigen toon waarop +Fergus sprak, verzocht hem op het hartelijkst alle gedachten aan de verwijdering, +die tusschen hen bestaan had, uit zijn geheugen te verbannen, en zij drukten elkander +op nieuw de hand, maar nu met ongeveinsde oprechtheid. Fergus vroeg Waverley weder, +wat hij dacht te doen. +</p> +<p>„Zou het niet beter voor u zijn, dit ongelukkige leger te verlaten, en u vóor ons +naar Schotland te begeven, en daar scheep te gaan in een <span class="pageNum" id="pb295">[<a href="#pb295">295</a>]</span>der oostelijke zeehavens, die nog in onze macht zijn? – Wanneer gij buiten het rijk +zijt, zullen uw vrienden een amnestie voor u gemakkelijk bewerken, en, om u de waarheid +te zeggen, zou ik wenschen, dat gij Rose Bradwardine als uw vrouw medevoerdet, en +Flora onder uw vereenigde bescherming medenaamt.” – Eduard keek verwonderd op. – „Zij +bemint u, en ik geloof, dat gij haar bemint, ofschoon gij het misschien nog niet ontdekt +hebt; want gij hebt juist den naam niet, van uzelven zeer nauwkeurig te kennen.” Dit +laatste zeide hij met een soort van glimlach. +</p> +<p>„Hoe,” antwoordde Eduard, „kunt gij mij raden de expeditie op te geven, waarvoor wij +ons te zamen ingescheept hebben?” +</p> +<p>„Ingescheept?” zeide Fergus, „het vaartuig zal weldra vergaan, en het is meer dan +tijd, voor ieder die kan, zich in de boot te begeven, om het te verlaten.” +</p> +<p>„Maar wat zullen de andere heeren doen? en waarom stemden de Hooglandsche Opperhoofden +tot dezen terugtocht, als die zoo verderfelijk is?” +</p> +<p>„O,” hernam Mac-Ivor, „zij denken, dat, even als bij vroegere gelegenheden, het kop-afslaan, +hangen en verbeurdverklaren van goederen den Laaglandschen adel voornamelijk overkomen +zal, dat zij in hunne armoede en sterkte een veilige toevlucht zullen vinden tegen +den storm, om daar, volgens hun spreekwoord, op den heuvel naar den wind te luisteren, +tot het water zakt! Maar zij zullen zich bedriegen; zij zijn te vaak rustig geweest, +dan dat men bij hen zoo bij herhaling alles over het hoofd zou kunnen zien, en John +Bull is dit maal al te erg ongerust gemaakt, om zijn goede luim zoo spoedig terug +te krijgen. De Hannoversche ministers verdienden altijd, als schurken, te worden opgehangen, +maar zoo zij nu de macht in handen krijgen, – zoo als zij vroeger of later moeten, +– daar er geen opstand komt in Engeland, noch hulp uit Frankrijk – zullen zij de galg +verdienen als gekken, als zij een enkelen clan in de Hooglanden in staat laten, om +het bewind ooit weder onrust te komen baren. Ja, zij zullen wortel noch tak sparen, +daar sta ik u borg voor.” +</p> +<p>„En, terwijl gij mij de vlucht aanbeveelt – een raad, dien ik, al zou er mijn leven +mede gemoeid zijn, niet denk te volgen – welke plannen koestert gij voor u zelven?” +</p> +<p>„O,” hernam Fergus, „mijn lot is beslist. Dood of gevangen moet ik zijn, eer de dag +van morgen aanbreekt.” +</p> +<p>„Hoe meent gij dat, vriend?” zei Eduard. „De vijand is nog een dagmarsch achter ons, +en komt hij op, zoo zijn wij nog sterk genoeg, om hem in bedwang te houden. Denk aan +Gladsmuir.” +</p> +<p>„Wat ik u zeg is nogtans waar; voor zoo ver mij persoonlijk betreft.” +</p> +<p>„Waarop grondt gij zulk een zwaarmoedige voorspelling?” +</p> +<p>„Op iets, dat nooit een lid van mijn huis te leur stelde. – Ik heb,” zeide hij, met +gedempte stem, „den <i lang="gd">Bodach Glas</i> gezien.” +</p> +<p>„Den <i lang="gd">Bodach Glas?</i>” +</p> +<p>„Ja. Zijt gij zoo lang op Glennaquoich geweest, en hebt gij nooit van het „grauwe +spook” hooren spreken, al bestaat er inderdaad een zekere weerzin bij ons om het te +noemen?” +</p> +<p>„Neen, nooit!” +</p> +<p>„Ha! het zou anders juist een historie voor de arme Flora geweest zijn, om u te vertellen. +Of zoo die heuvel Benmore en dat lange blauwe <span class="pageNum" id="pb296">[<a href="#pb296">296</a>]</span>meer, dat juist naar gindsche bergachtige streek kronkelt, Loch Tay, of mijn eigen +Loch-an-Ri ware, – zou hetgeen ik u te verhalen heb, meer in overeenstemming zijn +met het tooneel. Zetten wij ons echter op deze hoogte neder; ook Saddelback en Ulswater<a class="noteRef" id="xd33e6084src" href="#xd33e6084" title="Ga naar noot 1.">1</a> zullen beter passen bij hetgeen ik te zeggen heb, dan de Engelsche heggen, heiningen +en boerenwoningen. – Gij moet dan weten, dat, toen een mijner voorvaderen, Ian nan +Chaistel, Northumberland verwoestte, hij voor dezen tocht verbonden was met een soort +van Zuidlandsch Opperhoofd, of Kapitein eener bende Laaglanders, met name Halbert +Hall. Bij hun terugkomst door de Cheviotsche bergen, kregen zij twist over de verdeeling +van den grooten buit, dien zij behaald hadden, en het kwam van woorden tot daden. +De Laaglanders werden tot op den laatsten man toe neergesabeld, en hun Opperhoofd +viel het laatst, met wonden bedekt, door het zwaard van mijn voorzaat. Sedert dien +tijd heeft zijn geest zich altijd aan den Vich Ian Vohr, die het hoofd van den clan +is, vertoond, als er een of ander groot ongeluk op handen was, maar vooral wanneer +zijn dood nabij was. Mijn vader heeft hem tweemaal gezien; eens den avond voor dat +hij krijgsgevangen gemaakt werd bij <span class="corr" id="xd33e6087" title="Bron: Sherriff-Muir">Sheriff-Muir</span>; den anderen keer op den morgen van den dag, toen hij stierf.” +</p> +<p>„Hoe kunt gij, waarde Fergus, mij zulken onzin met een ernstig gelaat vertellen?” +</p> +<p>„Ik verg van u niet mij te gelooven, maar ik zeg u de waarheid, gestaafd door ten +minste drie honderd jaren ondervinding, en gisterennacht door mijn eigene oogen.” +</p> +<p>„Verhaal mij in ’s Hemels naam de bijzonderheden,” hernam Waverley met aandrang. +</p> +<p>„Gaarne, op voorwaarde dat gij er niet mede poogt te spotten. – Van het oogenblik +af dat deze ongelukkige terugtocht begonnen is, ben ik ter nauwernood ooit in staat +geweest een oog te sluiten, door de zorgen voor mijn clan, en door het denken aan +den armen Prins, dien men terugvoert, als een hond aan een touw, hij moge willen of +niet – en aan den val mijner familie. Heden nacht, als door de koorts geplaagd, verliet +ik mijn kwartier en wandelde naar buiten, in de hoop dat de scherpe winterlucht mijn +zenuwen sterken zou. – Ik kan u niet zeggen, hoe ongaarne ik voortga, want ik weet +dat gij mij bezwaarlijk gelooven zult. Maar – ik ging een klein vondertje over, en +bleef heen en weer wandelen, toen ik, tot mijn groote verbazing, eensklaps bij het +heldere maanlicht, een ranke gestalte zag, in een grijze plaid gewikkeld, zoo als +de schaapherders in het zuiden van Schotland dragen, die, òf ik langzaam, òf haastig +voortliep, geregeld omtrent vier ellen vóór mij uitbleef.” +</p> +<p>„Gij hebt waarschijnlijk een Cumberlandschen boer in zijn gewone kleeding gezien.” +</p> +<p>„Neen! eerst dacht ik dat ook, en verwonderde mij over de stoutheid van den man die +het wagen durfde zoo voor mij uit te loopen. Ik riep hem toe, maar kreeg geen antwoord. +Ik gevoelde een angstig hartkloppen, en om mij te vergewissen van hetgeen ik duchtte, +stond ik stil en keerde mij, op dezelfde plek, naar de vier windstreken. – Bij den +Hemel. <span class="pageNum" id="pb297">[<a href="#pb297">297</a>]</span>Eduard, ik mocht mij wenden, waarheen en hoe ik wilde, de gedaante was terstond, op +juist denzelfden afstand, voor mijn oogen! Ik hield mij dus overtuigd, dat het de +<i lang="gd">Bodach Glas</i> was. De haren rezen mij te berge, en mijn knieën knikten. Ik vermande mij echter, +en besloot naar mijn kwartier terug te keeren. De geest zweefde voor mij heen (want +ik kan niet zeggen dat hij ging) totdat hij het vondertje bereikte: daar bleef hij +staan, en keerde zich om. Ik moest óf de rivier doorwaden, óf zoo dicht langs hem +heen gaan, als ik thans bij u ben. De moed der vertwijfeling, gegrond op het geloof +dat mijn dood nabij was, deed mij besluiten, in spijt van hem, mijn weg te vervolgen. +Ik maakte het teeken des kruises, trok mijn zwaard, en zeide: „In den naam van God, +booze geest, maak plaats!” – „Vich Ian Vohr,” antwoordde hij, met een stem die mijn +bloed deed stollen, „wacht u voor morgen!” De geest scheen op dat oogenblik geen half +el van de punt van mijn degen; maar de woorden waren nauwelijks gesproken, of hij +verdween, en er was niets meer, om mij den weg over de beek te beletten. Ik kwam te +huis, en wierp mij op mijn bed, waar ik eenige pijnlijke uren doorbracht; en hedenmorgen, +nu er geen bericht gekomen was, dat de een of ander vijand ons nabij is, nam ik mijn +paard, en reed hierheen, om den vrede tusschen ons te herstellen. Ik zou niet gaarne +vallen, zonder verzoend te zijn met een vriend, dien ik onrecht deed.” +</p> +<p>Eduard twijfelde volstrekt niet, of deze verschijning had haar ontstaan te danken +aan Fergus’ afgemat lichaam en neergedrukten geest, die den invloed verhoogden van +de bijgeloovige denkbeelden, welke hij met bijna al de Hooglanders deelde. Hij was +evenwel niet te minder met medelijden jegens Fergus bezield, voor wien hij, in zijn +tegenwoordigen tegenspoed, alle vroegere achting voelde herleven. Met het doel om +hem van deze sombere denkbeelden af te leiden, bood hij hem aan, om, met verlof van +den Baron, van wien hij wist het dadelijk te kunnen verkrijgen, in zijn kwartier te +blijven totdat het corps van Fergus zou komen en dan, als vroeger, met hem te marcheeren. +Het Opperhoofd scheen zeer gevoelig voor het aanbod, maar aarzelde het aan te nemen. +</p> +<p>„Wij zijn, zoo als gij weet, in de achterhoede – den gevaarlijksten post bij een terugtocht.” +</p> +<p>„En dus de eerepost!” +</p> +<p>„Wel,” hernam het Opperhoofd, „laat Alick uw paard gezadeld houden, tegen dat wij +overvleugeld worden, en het zal mij aangenaam zijn, nogmaals uw gezelschap te genieten.” +</p> +<p>Het was laat eer de achterhoede op kwam dagen, daar zij door verscheidene toevallen +en door den slechten toestand der wegen opgehouden werd. Eindelijk trokken zij het +dorpje binnen. Toen Waverley zich, arm in arm met hun Opperhoofd, bij den clan Mac-Ivor +voegde, scheen alle gevoeligheid, die men tegen hem gekoesterd had, op eens verdwenen. +Evan Dhu ontving hem met een grijns van gelukwensching; en zelfs Callum, die even +wakker rondliep als vroeger, schoon bleek en met een groote pleister op het hoofd, +scheen verheugd hem te zien. +</p> +<p>„De schedel van dien galgebrok,” zei Fergus, „moet harder dan marmer zijn: het slot +van het pistool was waarachtig aan stukken.” +</p> +<p>„Hoe kondt gij zulk een jongen knaap zoo hard slaan?” vroeg Waverley belangstellend. +</p> +<p>„Wel, als ik soms niet hard sloeg, zouden de rekels zichzelve vergeten.” +<span class="pageNum" id="pb298">[<a href="#pb298">298</a>]</span></p> +<p>Men begaf zich nu op marsch, na de noodige voorzorgen genomen te hebben, om iedere +mogelijke verrassing te voorkomen. De soldaten van Fergus, en een schoon regiment +van Badenoch, door Cluny Mac-Pherson aangevoerd, maakten de achterhoede uit. Zij waren +een uitgestrekt, open heideveld overgetrokken, en stonden op het punt om de beschuttingen, +die een klein dorp, Clifton genaamd, omringden, binnen te rukken. De winterzon was +ondergegaan, en Eduard begon Fergus uit te lachen, om de valsche voorspellingen van +het grauwe spook. „De Iden van Maart zijn nog niet voorbij,” zeide Mac-Ivor met een +glimlach, zijn blikken eensklaps achterwaarts naar de heide wendende, op wier bruine +en donkere oppervlakte in de verte een aanzienlijk corps ruiterij zich vertoonde. +Zich achter de beschuttingen te scharen, die naar de heide en den weg waren gekeerd, +welke den vijand den toegang tot het dorp moest verleenen, was het werk van zeer weinigen +tijd. Terwijl deze maatregelen genomen werden, daalde de nacht zwart en treurig neder, +ofschoon het volle maan was. Soms echter liet zij een twijfelachtig licht op het tooneel +van den strijd vallen. +</p> +<p>De Hooglanders bleven niet lang ongemoeid in de verdedigende stelling, die zij ingenomen +hadden. Door den nacht begunstigd, poogde een groot corps afgestegen dragonders de +beschuttingen te doorbreken, terwijl een andere, niet minder sterke afdeeling, haar +best deed, om er langs den grooten weg binnen te rukken. Beide werden met zulk een +hevig vuur ontvangen, dat het hunne gelederen in verwarring bracht en hun vooruitgang +krachtdadig stuitte. Niet tevreden met het dus behaalde voordeel, trok Fergus, wiens +vurige geest bij het naderende gevaar al zijn veerkracht scheen herkregen te hebben, +zijn zwaard, terwijl hij uitriep: „De sabel!” en moedigde zijn clan met woord en daad +aan, om op den vijand in te houwen. Daarop, handgemeen geworden met de afgestegen +dragonders, dwongen zij deze naar de open vlakte te wijken, waar een groot deel van +hen in de pan gehakt werd. Maar de maan, die op eens te voorschijn kwam, toonde den +Engelschen het kleine getal der aanvallers, die door het behaalde voordeel zelf in +wanorde geraakt waren, waarop de beide escadrons te paard zich in beweging zetten, +om hunne makkers te ondersteunen, terwijl de Hooglanders de beschuttingen weder poogden +te bereiken. Maar verscheidene hunner, onder anderen hun dapper Opperhoofd, werden +afgesneden en omsingeld, eer zij hun voornemen konden ten uitvoer brengen. Waverley, +die Fergus met het oog zocht, van wien hij, zoo wel als van het terugtrekkende corps, +was afgescheiden geraakt in de duisternis en verwarring, zag hem, met Evan Dhu en +Callum, zich wanhopig verdedigen tegen een dozijn dragonders, die hen met hunne lange +sabels aanvielen. De maan werd op dit oogenblik weder geheel bewolkt, en Eduard kon, +in de duisternis, noch hulp toebrengen aan zijn vrienden, noch ontdekken, waarheen +zijn eigen weg leidde, om zich weder bij de achterhoede te voegen. Na een <span class="corr" id="xd33e6117" title="Bron: paarmalen">paar malen</span> ter nauwernood ontsnapt te zijn aan verslagen of gevangen gemaakt te worden door +de benden ruiterij, die hij in het duister ontmoette, bereikte hij ten laatste een +schutting, en na deze te zijn overgeklommen, achtte hij zich buiten gevaar en op den +weg naar de Hooglandsche troepen, wier doedelzakken hij op eenigen afstand hoorde. +Voor Fergus bleef er bijna geen hoop, dan die van krijgsgevangen gemaakt te worden. +Terwijl hij diens lot met smart en angst overdacht, kwam het bijgeloof van den <i lang="gd">Bodach <span class="pageNum" id="pb299">[<a href="#pb299">299</a>]</span>Glas</i> Eduard weder voor den geest, en hij sprak, net innerlijke verbazing, tot zichzelven: +„Hoe! kan de Duivel dan waarheid spreken?”<a class="noteRef" id="xd33e6125src" href="#xd33e6125" title="Ga naar noot 2.">2</a> +</p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e6084"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e6084src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> Berg en meer van Westmoreland. <a class="fnarrow" href="#xd33e6084src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e6125"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e6125src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">2</a></span> Zie <a href="#aant.oo">Aanteekening OO</a>. Schermutseling te Clifton. W. S. <a class="fnarrow" href="#xd33e6125src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch2.26" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch2.26.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">ZES-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">EEN HOOFDSTUK VOL AVONTUREN.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Eduard was in een zeer pijnlijken en gevaarlijken toestand. Hij hoorde al spoedig +de doedelzakken niet meer; en wat nog onaangenamer was, toen hij, na lang te vergeefs +gezocht te hebben, en door een aantal heggen heen geworsteld te zijn, eindelijk den +straatweg naderde, ontdekte hij, aan het ongewenscht geluid der pauken en trompetten, +dat de Engelsche cavalerie dien thans bezet hield, en zich bij gevolg tusschen hem +en de Hooglanders bevond. Daar hij hierdoor verhinderd was, om rechtuit te gaan, besloot +hij de Engelsche troepen te ontwijken, en te trachten zich bij zijn vrienden te voegen, +door een omweg te maken naar de linker kant, waar een begaan pad, van die richting +van den straatweg afwijkende, eenig voordeel scheen op te leveren. Het pad was modderig, +en de nacht duister en koud; maar zelfs deze ongemakken werden nauwelijks geteld bij +de niet ongegronde vrees, die bij hem ontstond van in handen der koninklijke troepen +te vallen. +</p> +<p>Na een tocht van omstreeks drie kwartier, bereikte hij eindelijk een gehucht. Wetende +dat het volk, in het algemeen, ongunstig dacht over de zaak, die hij had voorgestaan, +en toch verlangende, om, zoo mogelijk een paard en een gids naar Penrith te verkrijgen, +waar hij hoopte de achterhoede, zoo al niet het hoofdleger van den Prins te zullen +aantreffen, begaf hij zich naar de herberg. Daarbinnen heerschte er groot rumoer. +Hij bleef staan om te luisteren. Een paar harde Engelsche vloeken en het slot van +een soldatenlied, overtuigde hem, dat ook dit dorp door de troepen van den hertog +van Cumberland bezet was. Terwijl hij zich zoo stil mogelijk zocht te verwijderen, +en de duisternis zegende, waartegen hij tot hiertoe geprutteld had, zocht Waverley, +op het gevoel af, zijn weg langs een laag staketsel, dat de omheining van een moestuin +scheen uit te maken. Toen hij den ingang dezer beschutting bereikte, werd zijn uitgestoken +hand gegrepen door die eener vrouw, welke te gelijker tijd fluisterde: „Eduard, zijt +gij het?” +</p> +<p>„Hier heeft een ongelukkig misverstand plaats,” dacht Eduard, terwijl hij zich zachtjes +zocht te bevrijden. +</p> +<p>„Houd u toch dood stil, of de roodrokken zullen u hooren. Ze hebben van nacht iedereen +lastig gevallen of aangehouden, die de herbergdeur voorbij kwam, om hem te dwingen +hunne wagens te mennen, en zoo al meer. Kom bij vader binnen, of ’t zal u slecht gaan.” +</p> +<p>„Een goede wenk,” dacht Waverley, terwijl hij het meisje door den kleinen tuin naar +een met steenen bevloerde keuken volgde, waar zij haar best deed om een zwavelstok +aan een uitstervend vuur, en aan den <span class="pageNum" id="pb300">[<a href="#pb300">300</a>]</span>zwavelstok een kaars aan te steken. Maar zoodra zij Eduard gezien had, liet zij het +licht vallen, en riep: „o vader, vader!” +</p> +<p>De dus geroepen vader kwam spoedig voor den dag; het was een forsche oude boer, met +een lederen broek aan en de laarzen over de bloote beenen, die zoo uit het bed gesprongen +was; het overige zijner kleeding bestond alleen uit den <i lang="fr">robe-de-chambre</i> van een Westmorelandschen staatsman, dat wil zeggen: zijn hemd. Zijn gestalte werd +verlicht door een kaars, die hij in zijn linkerhand droeg, terwijl hij in zijn rechter +een pook zwaaide. +</p> +<p>„Wat scheelt er toch aan, deern?” +</p> +<p>„O!” riep het arme meisje, bijna flauw vallende, „ik dacht dat het Eduard Williams +was, en het is een van de plaidsmannen.” +</p> +<p>„En wat hadt ge op dit uur van den nacht met Eduard Williams te maken?” Hierop, daar +het misschien een van die tallooze vragen was, die gemakkelijker gedaan dan beantwoord +worden, had het roodwangige juffertje niets te zeggen, maar ging voort met snikken +en de handen te wringen. +</p> +<p>„En gij, borst, weet gij dat de dragonders in het dorp zijn? Weet gij dat, man? Ze +zullen je kort en klein slaan, vriendje.” +</p> +<p>„Ik weet dat mijn leven in groot gevaar is,” zeide Waverley, „maar zoo ge mij helpen +kunt, zal ik u goed beloonen. Ik ben geen Schot, maar een ongelukkige Engelschman.” +</p> +<p>„Schot of geen Schot,” zei de eerlijke landman, „ik wenschte maar dat ge aan den anderen +kant van de heining waart gebleven; maar nu ge hier zijt, zal Jacob Jopson geen menschenbloed +verraden; en de plaids zijn vroolijke jongens, en deden zoo veel kwaad niet, toen +ze gisteren hier waren.” Bijgevolg was hij ernstig bedacht, om onzen held, voor den +nacht te herbergen en te verkwikken. Het vuur was spoedig weder aangemaakt, en wel +met de noodige voorzorg, opdat men het schijnsel er van daarbuiten niet zien zou. +De flinke huisbaas sneed een stuk spek, dat Cecilia spoedig braadde, en haar vader +voegde er een frisschen dronk van zijn beste bier bij. Men kwam overeen dat Eduard +daar zou blijven, tot de troepen des morgens zouden vertrokken zijn, dan zou hij een +paard van een boer huren of koopen, en volgens de beste aanwijzingen die men krijgen +kon, zijn vrienden pogen in te halen. Een zuiver, ofschoon hard bed verkwikte hem, +na de vermoeienissen van dezen ongelukkigen dag. +</p> +<p>Bij het aanbreken van den morgen ontving men bericht, dat de Hooglanders Penrith verlaten +hadden, en naar Carlisle aftrokken, dat de hertog van Cumberland in het bezit van +Penrith was, en dat afdeelingen van zijn leger de wegen in alle richtingen bedekten. +Te pogen om zonder ontdekt te worden er door heen te komen, zou dolzinnige roekeloosheid +zijn. Williams, de echte Eduard, werd nu door Cecilia en haar vader als raadsman ingeroepen, +en daar hij er waarschijnlijk niet voor was, dat zijn knappe naamgenoot te lang met +zijn liefje in hetzelfde huis zou blijven, uit vrees voor nieuwe misgrepen, stelde +hij voor, dat Eduard, zijn uniform en plaid tegen de landskleeding verruilen, met +hem naar zijns vaders boerderij, bij Ulswater, gaan, en in die ongestoorde afzondering +blijven zou, zoolang de troepenbewegingen zijn vertrek gevaarlijk maakten. Ook kwam +men omtrent den prijs overeen, waarvoor de vreemdeling, zoo hij het goed vond, bij +baas Williams kon inwonen. Deze was <span class="pageNum" id="pb301">[<a href="#pb301">301</a>]</span>zeer matig, daar de reddeloosheid van zijn toestand, onder deze brave en eenvoudige +lieden, niet als een middel gebruikt werd om hem een hoogeren eisch te doen. +</p> +<p>De noodzakelijke kleedingstukken werden bij gevolg aangeschaft, en door het inslaan +en volgen van bijpaden die den jongen boer volkomen bekend waren, hoopten zij iedere +onaangename ontmoeting te vermijden. Een belooning voor hun gastvrijheid, werd door +den ouden Jopson en zijn roodwangige dochter, stellig geweigerd; een kus betaalde +de eene, en een hartelijke handdruk den anderen. Beide schenen bezorgd voor de veiligheid +van hun gast, en namen afscheid onder vriendelijke wenschen voor zijn welzijn. +</p> +<p>Op hun tocht doorkruiste Eduard met zijn leidsman de velden, die den avond te voren +het tooneel der schermutseling geweest waren. De kortstondige verlichting der Decemberzon +straalde treurig over de uitgebreide heidevlakte, welke, naar den kant waar de noordwestelijke +landweg de omheiningen van Lord Lonsdales eigendommen doorsnijdt, gesneuvelde mannen +en doode paarden te aanschouwen gaf, benevens de gewone medgezellen van den oorlog, +een aantal op lijken azende roofvogels en raven. +</p> +<p>„En dit was dan uw laatste slagveld,” dacht Eduard, terwijl hem de oogen vol tranen +schoten, bij de gedachte aan de vele schitterende punten van Fergus’ karakter, en +aan hun vorige gemeenzaamheid, waarbij hij al zijn hartstochten en onvolmaaktheden +vergat – „hier viel de laatste Vich Ian Vohr, op een namelooze heide; en in een onbeduidende +nachtschermutseling werd die vurige geest uitgebluscht, wien het zoo gemakkelijk scheen, +zijn meester den weg tot den Britschen troon te banen! Eerzucht, staatkunde, dapperheid, +die er allen naar streefden boven haar aangewezen kring te stijgen, leerden hier wat +het lot der stervelingen is. Ook de eenige steun eener zuster, wier geest, trotsch +en onbuigzaam, zelfs nog opgewondener was dan de uwe; hier eindigden al uw vooruitzichten +voor Flora en de lange en hooggeschatte geslachtreeks, welke het uw roem was, door +uw avontuurlijke dapperheid, thans nog tot hooger eer en aanzien te brengen.” +</p> +<p>Terwijl deze denkbeelden zich aan Waverley opdrongen, besloot hij de opene heide over +te gaan en te zien, of hij, onder de verslagenen, het lijk van zijn vriend kon ontdekken, +met het vrome voornemen om zich jegens hem van den laatsten plicht, het bezorgen eener +behoorlijke begrafenis, te kwijten. De vreesachtige jonge mensch, die hem vergezelde, +wees hem op het gevaarlijke der onderneming, maar Eduard had zijn besluit genomen. +De soldaten die tot den legertrein behoorden, hadden reeds de dooden uitgeschud van +alles wat ze met zich konden voeren; maar het landvolk, ongewoon aan bloedtooneelen, +was het slagveld nog niet genaderd, ofschoon sommigen, vol vrees, op een afstand stonden +te kijken. Omstreeks zestig of zeventig gesneuvelde dragonders lagen binnen de eerste +omheining, op den straatweg en het open veld. Van de Hooglanders waren op zijn best +een dozijn gevallen, voornamelijk de zoodanigen, die, door zich te ver in den weeken +grond gewaagd te hebben, den vasten bodem niet weder hadden kunnen bereiken. Hij kon +het lijk van Fergus niet onder de verslagenen vinden. Op een geringe hoogte lagen, +verwijderd van de andere, drie Engelsche dragonders, twee paarden en de page Callum +Beg, wiens harde schedel eindelijk door den <span class="pageNum" id="pb302">[<a href="#pb302">302</a>]</span>sabel eens ruiters werkelijk gekloofd was. Het was mogelijk, dat het lijk van Fergus +door zijn clan was medegevoerd; maar het behoorde evenzeer tot de mogelijkheden, dat +hij ontsnapt was, vooral, omdat Evan Dhu, die nooit zijn chef zou verlaten hebben, +niet onder de dooden gevonden werd; of misschien was hij krijgsgevangen, en de minst +verschrikkelijke aankondiging van den <i lang="gd">Bodach Glas</i> gebleken waarheid te zijn. De nadering van een krijgshoop, gezonden om het landvolk +tot het begraven der dooden te dwingen, en die reeds verscheidene boeren tot dat oogmerk +bij elkander gebracht had, dwong Eduard thans zich weder bij zijn gids te voegen, +die hem met grooten angst onder het geboomte afwachtte. +</p> +<p>Na dezen doodsakker verlaten te hebben, volbrachten zij gelukkig het overige hunner +reis. Aan het huis van den landman Williams, ging Eduard door voor een jongen bloedverwant, +die, tot predikant opgeleid, daar verblijf kwam houden, tot de burgerlijke beroerten +hem zouden vergunnen verder te reizen. Dit bracht allen argwaan onder de goedhartige +en eenvoudige landlieden van Cumberland tot zwijgen, en scheen voldoende om de deftige +manieren en afgetrokken leefwijze van hun nieuwen gast te rechtvaardigen. En deze +voorzorg werd noodzakelijker dan Waverley had gedacht, daar een aantal voorvallen +oorzaak werden dat zijn verblijf te Fasthwaite, de naam der boerderij, wat verlengd +werd. +</p> +<p>Een vreeselijke menigte gevallen sneeuw maakte zijn vertrek gedurende meer dan tien +dagen onmogelijk. Toen de wegen een weinig bruikbaar begonnen te worden, ontvingen +ze achtereenvolgens bericht van den terugtocht des Prinsen naar Schotland; dat hij +de grenzen verlaten had, op Glasgow terug was getrokken, en dat de hertog van Cumberland +Carlisle belegerd had. Het leger der Engelschen ontnam dus aan Waverley alle mogelijkheid, +om in die richting naar Schotland te ontsnappen. Langs de oostelijke grenzen trok +de maarschalk Wade, met een aanzienlijke macht, op Edinburgh aan; en overal op de +grenzen des lands waren afdeelingen soldaten, vrijwilligers en partijgangers onder +de wapens, om het uitbreken van den opstand te beletten en de achterblijvers van het +Hooglandsche leger, die men in Engeland vinden mocht, te vatten. De overgave van Carlisle, +en de gestrengheid, waarmede de bezetting der rebellen behandeld werd, gaf welhaast +een reden te meer aan de hand om alle denkbeeld te laten varen van zich alleen door +een vijandelijk land en een uitgebreid leger op reis te begeven, om den bijstand van +éen enkel zwaard te brengen aan een zaak, die ten eenemale hopeloos scheen. +</p> +<p>In dit eenzaam en afgezonderd toevluchtsoord, verstoken van allen gezelligen omgang +met lieden van beschaafden geest, riep zich Waverley de redeneeringen van kolonel +Talbot voor den geest. Een nog benauwder herinnering verontrustte zijn slaap – het +was de stervende blik en het laatste gebaar van kolonel Gardiner. Op het hartelijkst +bad hij, zoo dikwijls de schaars aankomende post tijding van schermutselingen met +verschillenden uitslag, bracht, dat het nooit weder zijn lot mocht wezen, zijn zwaard +in een burgeroorlog te trekken. Vervolgens dacht hij aan den vooronderstelden dood +van Fergus, aan den verlaten toestand van Flora, en met nog teederder deelneming aan +die van Rose Bradwardine, die de hooge mate van geestdrift voor het koninklijke huis +niet bezat, <span class="pageNum" id="pb303">[<a href="#pb303">303</a>]</span>welke den tegenspoed voor hare vriendin heilig en verheven maakte. Aan deze mijmering +kon hij zich overgeven, ongestoord door lastige vragen of tusschenkomende gesprekken; +en het was op menige wandeling, door hem gedurende den winter aan de oevers van de +rivier Ulswater afgelegd, dat hij een volkomener heerschappij verwierf over een door +het ongeluk getemden geest, dan zijn vroegere ondervinding hem nog gegeven had, en +dat hij zich gerechtigd vond, om met vastheid, hoewel misschien met een zucht, te +verzekeren, dat de roman van zijn leven ten einde was, en dat de werkelijke historie +thans een aanvang ging nemen. De rede en de wijsbegeerte riepen hem weldra op om te +toonen dat zijn gevoelens in dit opzicht wel gegrond waren. +</p> +</div> +</div> +<div id="ch2.27" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch2.27.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">ZEVEN-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">EEN REIS NAAR LONDEN.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Het gezin te Fasthwaite was spoedig aan Eduard gehecht. Hij bezat inderdaad die minzaamheid +en beleefdheid, welke bijna algemeen wederkeerige genegenheid uitlokken, en bij deze +eenvoudige lieden boezemde zijn kunde ontzag in, en wekte zijn lijden belangstelling +op. Zijn neêrslachtigheid schreef hij, om in geen nadere verklaring te komen, aan +het verlies van een broeder toe, die in de schermutseling bij Clifton gesneuveld was; +en onder deze goede menschen, die heel ouderwetsch waren en veel hechtten aan familie-banden, +verwekte zijn aanhoudende droefgeestigheid medelijden, maar geen verbazing. +</p> +<p>Op het laatst van Januari werd zijn gewone levendigheid weder opgewekt door de gelukkige +vereeniging van Eduard Williams, den zoon van zijn waard, met Cecilia Jopson. Onze +held wilde over het huwelijksfeest van twee personen, aan wie hij zoo veel verplichting +had, door geen treurigheid van zijn zijde een schaduw werpen. Hij spande zich derhalve +in, danste, zong, speelde allerlei spellen mede, en was de vroolijkste van het gezelschap. +Maar den volgenden morgen had hij ernstiger zaken om aan te denken. +</p> +<p>De predikant, die het jonge paar getrouwd had, was zoo ingenomen met den zoogenaamden +student in de godgeleerdheid, dat hij den volgenden dag van Penrith kwam, om hem een +bezoek te brengen. Onze held zou zich in een tamelijk moeielijke positie bevonden +hebben, indien de predikant de diepte van zijn vooronderstelde kennis had willen peilen; +maar gelukkig hield hij er meer van om het nieuws van den dag te hooren en te vertellen. +Hij bracht twee of drie oude dagbladen mede, in een van welke Waverley een bericht +aantrof, dat hem spoedig doof maakte voor ieder woord, hetwelk de eerwaarde heer Twigtythe +mocht in te brengen hebben omtrent de tijdingen uit het noorden, en het vooruitzicht +dat de Hertog de rebellen wel spoedig zou inhalen en tot den laatsten man uitroeien. +Het was een artikel in deze, of nagenoeg in deze woorden: +</p> +<p>„Den tienden dezer overleed te zijnen huize, in Hillstreet, Berkeley-Square, <span class="pageNum" id="pb304">[<a href="#pb304">304</a>]</span>de heer Richard Waverley, tweede zoon van sir Giles Waverley van Waverley-Honour enz. +enz. Hij stierf aan een kwijnende ziekte, verergerd door het onaangename bewustzijn +van verdacht te worden, waarin hij zich bevond, daar hij verplicht was geweest om +borg te stellen voor een groote som, als beschuldigd van hoogverraad. Een beschuldiging +van dezelfde zware misdaad rust op zijn ouderen broeder, sir Everhard Waverley, het +hoofd dier oude familie; en wij vernemen, dat hij voor de rechters zal gebracht worden +in het begin van de volgende maand, tenzij Eduard Waverley, zoon van den overleden +Richard, en erfgenaam van den baronet, zich in handen der justitie stelt. In dat geval, +verzekert men ons, is het Zijner Majesteits goedgunstig voornemen, alle verdere vervolgingen +tegen sir Everhard te staken. Het is gebleken, dat deze ongelukkige jonge edelman +de wapens heeft opgevat in dienst van den Pretendent, en dat hij met de Hooglandsche +troepen Engeland is binnengerukt. Men heeft niets van hem gehoord, sedert de schermutseling +van den 18den December l. l.” +</p> +<p>Dus luidde de paragraaf, die hem zoo geweldig trof. – „Goede God! ben ik dan de moordenaar +van mijn vader? – Onmogelijk! Mijn vader, die nooit de genegenheid van een vader blijken +liet, zoo lang hij leefde, kan niet zoo aangedaan zijn geweest door mijn vooronderstelden +dood, dat het den zijne zou verhaast hebben; neen, ik kan dit niet gelooven, – het +zou dwaasheid zijn slechts éen oogenblik zulk een verschrikkelijk denkbeeld te voeden. +Maar het zou zelfs erger zijn dan vadermoord, te dulden, dat een of ander gevaar mijn +braven en edelmoedigen oom zou bedreigen, die altijd meer dan een vader voor mij geweest +is, als zulk een ramp door een offer van mijn kant af te wenden is!” +</p> +<p>Terwijl deze gedachten, als bliksemschichten Waverleys brein doorkliefden, werd de +waardige geestelijke, in een uitvoerig verhaal van den slag van Falkirk gestuit door +de doodelijke bleekheid van zijn gelaat, en vroeg hem, of hij zich niet wél bevond? +Gelukkig kwam de bruid, met den blos der vreugde op het gelaat, het vertrek binnen. +Vrouw Williams was geen van de slimste vrouwen; maar zij bezat een goed hart, en daar +zij terstond begreep, dat Eduard geschokt was door onaangenaam nieuws in de papieren, +kwam zij met zoo veel oordeel tusschenbeide, dat zij, zonder eenige achterdocht te +wekken, des heeren Twigtythes oplettendheid afleidde, en hem bezig hield tot hij, +kort daarop, afscheid nam. Waverley verklaarde terstond aan zijn vrienden, dat hij +in de noodzakelijkheid was, om naar Londen te gaan, en wel zonder het minste uitstel. +</p> +<p>Een oorzaak van uitstel deed zich echter op, waaraan Waverley weinig gewend was. Zijn +beurs, ofschoon wél voorzien, toen hij eerst te Tully-Veolan kwam, had sedert dien +tijd geen versterking ontvangen; en hoewel zijn latere leefwijze niet van den aard +was, om ze spoedig uit te putten – hij had zich toch voornamelijk bij zijn vrienden +en bij het leger opgehouden – zoo bevond hij toch, dat hij, na met zijn huiswaard +te hebben afgerekend, te arm zou zijn, om de kosten van een reis met postpaarden te +bestrijden. Het scheen dus beter te zijn, zich naar den noordelijken landweg over +Boroughbridge te begeven, en daar plaats te nemen op den Noorderpostwagen, een lompe +ouderwetsche kast, met drie paarden, die de reis van Edinburgh naar Londen („<i>zoo God wil</i>,” zegt de advertentie) in drie weken volbrengt. Onze held nam derhalve <span class="pageNum" id="pb305">[<a href="#pb305">305</a>]</span>een minzaam afscheid van zijn Cumberlandsche vrienden, wier goedheid hij beloofde +nimmer te zullen vergeten, en stilzwijgend hoopte te eeniger tijd door wezenlijke +blijken van dankbaarheid te erkennen. Na enkele geringe bezwaren en eenig lastig oponthoud, +en na zijn kleeding in een staat te hebben gebracht, meer overeenkomstig zijn rang, +ofschoon uiterst eenvoudig en bescheiden, volbracht hij zijn tocht langs de landwegen, +en bevond zich in den postwagen, tegenover mevrouw Nosebag, de vrouw van den luitenant +Nosebag, adjudant van de **sche dragonders, een ongegeneerd vrouwtje van ongeveer +vijftig jaar, die een blauw met rood afgezet kleed en een met zilver beslagen karwats +droeg. +</p> +<p>Deze dame was een dier werkzame leden der maatschappij, die op zich nemen <i lang="fr">à faire les frais de la conversation</i>. Zij was juist uit het noorden terug gekomen, en berichtte Eduard, hoe weinig het +gescheeld had, of haar regiment had het rokkenvolk, te Falkirk, in de pan gehakt; +„dit werd alleen belet,” zeide zij, „door zoo’n akelige moeras, waar men in Schotland +nooit buiten kan, geloof ik, en daardoor leed ons arm regiment ietwat, gelijk Nosebag +zegt, in dit nietsbeteekenend gevecht. Gij, mijnheer, hebt gij bij de dragonders gediend?” +Waverley was zoo onverwacht overvallen, dat hij dit bevestigde. „O, ik wist het meteen; +ik zag aan uw houding, dat gij militair zijt, en ik was verzekerd dat gij niet tot +de zandhazen behoordet, zooals Nosebag ze noemt. Van welk regiment, als ik u vragen +mag?” Dit was een onaangename vraag. Waverley maakte er echter te recht het besluit +uit op, dat deze goede dame de geheele ranglijst van buiten kende: en, om ontdekking +te ontgaan, door zich dicht bij de waarheid te houden, antwoordde hij: „Gardiners +dragonders, mevrouw, maar ik heb eenigen tijd geleden de dienst verlaten.” +</p> +<p>„O, die dragonders, die de voorsten waren bij den terugtocht van Preston, zooals mijn +Nosebag zegt. Wat zegt gij, mijnheer, waart gij daarbij?” +</p> +<p>„Ik had het ongeluk, mevrouw,” antwoordde Eduard, „om getuige van dat gevecht te zijn.” +</p> +<p>„En het was een ongeluk, dat weinige van Gardiners dragonders stand hielden om er +getuigen van te zijn, geloof ik, mijnheer – ha! ha! ha! Ik vraag verschooning; maar +een soldatenvrouw houdt van een grap.” +</p> +<p>„De duivel hale u!” dacht Waverley, „welk een helsch toeval heeft mij, met deze nieuwsgierige +heks opgesloten!” +</p> +<p>Gelukkig bleef de goede dame niet lang bij één stuk stil. „Nu komen wij te Ferrybridge,” +zeide zij, „waar een afdeeling van de onzen gelaten werd, om de deurwaarders en dienders +en vrederechters en dat soort van wezens te ondersteunen, bij het onderzoeken der +papieren, het tegenhouden der rebellen en wat dies meer zij.” Zij waren nauwelijks +in de herberg, of zij sleepte Waverley naar het raam, met den uitroep: „Ginds komt +korporaal Bridoon, van ons arm escadron; hij komt met den deurwaarder; Bridoon is +een mijner lammeren, gelijk Nosebag ze noemt. Kom, mijnheer – A – a, – maar, hoe is +uw naam, mijnheer?” +</p> +<p>„Butler, mevrouw,” zeide Waverley, die besloot liever gebruik te maken van den naam +eens voormaligen mede-officiers, dan gevaar te loopen van ontdekt te worden, door +het opgeven van een anderen, die niet in het regiment gevonden werd. +</p> +<p>„O ja, gij hebt onlangs een escadron gekregen, toen die gemeene kerel Waverley naar +de rebellen overliep. Heer! ik wenschte wel dat onze oude plaag, kapitein Cramp, tot +de rebellen overliep, dan zou Nosebag het <span class="pageNum" id="pb306">[<a href="#pb306">306</a>]</span>escadron krijgen. – Maar! waarom staat Bridoon daar op de brug te slenteren? Ik wil +mij laten hangen, als hij niet „buiten westen is,” gelijk Nosebag zegt. Kom, mijnheer, +daar gij en ik tot de dienst behooren, zullen wij den rekel tot zijn plicht brengen.” +</p> +<p>Waverley zag zich, met gewaarwordingen, die zich gemakkelijker laten begrijpen dan +beschrijven, verplicht zijn manhaftige vrouwelijke bevelhebber te volgen. De dappere +korporaal geleek zoo veel naar een lam, als een dronken korporaal van de dragonders, +van omtrent zes voet hoog, met zeer breede schouders en zeer dunne beenen, om niet +te spreken van een houw dwars over het gezicht, bij mogelijkheid daarop kon gelijken. +Mevrouw Nosebag begon het gesprek, zoo al niet met een vloek, dan ten minste met eenige +woorden, die er vrij wat naar geleken, terwijl zij hem beval zijn plicht te doen. +„Loop jij maar naar de verd.…” begon de moedige ruiter; en sloeg de oogen op om meer +kracht te voegen aan het woord dat hij er op meende te laten volgen, en verder een +bijvoeglijknaamwoord te zoeken dat hij zou kunnen toepassen op de persoon die hij +aansprak, maar zoodra hij de spreekster herkend had, salueerde hij eerbiedig en veranderde +van toon. – „God zegene uw schoon gezicht, mevrouw Nosebag, is u dat? Wel, als een +arme drommel bij ongeluk eens ’s morgens een klein tikje weg kreeg, zijt gij er toch +nooit de vrouw naar om hem in het ongeluk te helpen.” +</p> +<p>„Kom, kom, deugniet, doe uw plicht; deze heer en ik behooren tot den dienst; maar +zie terdeeg naar dien schuwen vogel met den grooten hoed, die in den hoek van den +wagen zit. Ik geloof dat het een verkleede rebel is.” +</p> +<p>„De drommel hale haar stekelige pruik,” gromde de korporaal, toen zij hem niet meer +hooren kon. „Die grijze feeks van een moeder-adjudant, zoo als wij haar noemen, is +een grooter plaag voor het regiment, dan de provoost-geweldige en de <span class="corr" id="xd33e6214" title="Bron: Serjeant-Majoor">Sergeant-Majoor</span>, en de oude Kolonel, op den koop toe. Kom, mijnheer de diender, laat ons zien of +die schuwe vogel, zoo als zij hem noemt, (die, in het voorbijgaan gezegd, een kwaker +van Leeds was, met wien mevrouw Nosebag een kleinen twist had gehad over het geoorloofde +van de wapens te dragen) een slok voor ons over heeft; want die Yorkshire ale ligt +me koud in de maag.” +</p> +<p>De levendigheid dezer goede vrouw had Eduard hier uit de verlegenheid geholpen, maar +daarentegen was zij meer dan eens op het punt hem andere lasten op den hals te halen. +In elke stad waar zij ophielden, wenschte zij het <i lang="fr">corps de garde</i> te zien, zoo er een was, en eens scheelde het maar weinig, of zij had hem bij een +werf-officier van zijn eigen regiment gebracht. Daarenboven gaf zij hem den naam van +Kapitein en van Butler zoo druk, dat hij bijna razend werd van verdriet en angst; +en nooit was hij blijder bij het einde van een reis, dan toen de aankomst van den +postwagen te Londen hem van de oplettendheden van mevrouw Nosebag bevrijdde. +<span class="pageNum" id="pb307">[<a href="#pb307">307</a>]</span></p> +</div> +</div> +<div id="ch2.28" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch2.28.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">ACHT-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">WAT NU TE DOEN?</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Het was schemeravond toen zij de stad binnen reden, en na zich van zijn medereizigers +te hebben ontdaan, en een heel einde omgeloopen te hebben, ten einde de mogelijkheid +te voorkomen van door hen nagespoord te worden, nam Eduard een huurkoets en reed naar +het huis van kolonel Talbot, op een der voornaamste pleinen in het Westeinde der stad. +Sedert zijn huwelijk was de Kolonel, door den dood van naastbestaanden, erfgenaam +geworden van een groot fortuin, bezat niet weinig staatkundigen invloed, en leefde, +zoo als men het noemt, op een grooten voet. +</p> +<p>Toen Waverley aanklopte, vond hij het aanvankelijk niet gemakkelijk om toegang te +verkrijgen, maar werd eindelijk in een vertrek gelaten, waar de Kolonel aan tafel +zat. Lady Emilia, wier zeer schoon gelaat nog bleek was na hare ongesteldheid, was +tegenover hem gezeten. Zoodra hij Waverley’s stem hoorde, sprong hij op en omhelsde +hem. „Francis Stanley, mijn beste jongen, hoe vaart gij? – Emilia, mijn beste, dit +is de jonge Stanley.” +</p> +<p>De dame kleurde sterk terwijl zij Waverley ontving op een wijze, waarin beleefdheid +met vriendelijkheid vermengd was, en haar bevende hand en haperende stem verrieden, +hoezeer zij geschokt en ontroerd was. Men ging spoedig weder aan tafel, en terwijl +Waverley bezig was met zich te verkwikken, ging de Kolonel voort – „Ik had niet gedacht, +u hier te zien, Frans; de doctoren hebben mij verzekerd, dat de Londensche lucht zeer +slecht voor uw kwaal is. Gij moest dat niet gewaagd hebben. Maar ik ben blijde u te +zien, en Emilia ook, ofschoon ik vrees, dat wij niet rekenen moeten lang het genoegen +te hebben u bij ons te houden.” +</p> +<p>„Een belangrijke zaak heeft mij hierheen gebracht,” mompelde Waverley. +</p> +<p>„Dat begrijp ik; maar ik zal niet toestaan dat ge lang hier blijft. – Spontoon! (zeide +hij tot een bejaarden, naar oudmilitair gelijkenden bediende, zonder liverei) neem +dit alles weg, en als ik schel, komt gij zelf. Laat niemand van de andere bedienden +ons storen. – Mijn neef en ik hebben zaken te bespreken.” +</p> +<p>Zoodra de knechts weg waren, ging hij voort: „In ’s Hemels naam, Waverley, wat heeft +u hierheen gebracht? Uw leven kan er meê gemoeid zijn.” +</p> +<p>„Waarde mijnheer Waverley,” zeide Lady Emilia, „hoe kondt gij, wien ik zoo veel meer +verplicht ben dan ik ooit vergelden kan, zulk een onvoorzichtigheid begaan!” +</p> +<p>„Mijn vader – mijn oom, lees deze paragraaf,” en hij reikte kolonel Talbot het nieuwsblad +over. +</p> +<p>„Ik wilde, dat deze schobbejakken veroordeeld werden om zelf dood gedrukt te worden,” +zeide Talbot. „Ik hoor dat er thans niet minder dan een dozijn van hun nieuwsbladen +in de stad worden uitgegeven, en dus geen wonder dat ze genoodzaakt zijn leugens te +smeden, om koopers voor hun waren te vinden. Het is echter waar, mijn waarde Eduard, +dat gij uw vader verloren hebt; maar dat zijn dood het gevolg is van <span class="pageNum" id="pb308">[<a href="#pb308">308</a>]</span>geweldig verdriet, hem door zijn onaangenamen toestand berokkend – dit is niets dan +grootspraak. De waarheid is – want, ofschoon het mij hard valt dit thans te zeggen, +zoo wil ik uw hart bevrijden van den last der zware verantwoordelijkheid die u drukt +– de waarheid is dan, dat de heer Richard Waverley, in den loop dezer geheele zaak, +een groot gebrek aan gevoel, zoo wel omtrent uw toestand als dien van uw oom aan den +dag heeft gelegd; en den laatsten keer dat ik hem zag, deelde hij mij met groote opgeruimdheid +mede, dat, daar ik zoo goed was om mij met uw belangen te belasten, hij het best geacht +had een afzonderlijke onderhandeling voor zich zelven aan te knoopen, en zijn vrede +met het bewind te sluiten langs eenige wegen, welke vroegere betrekkingen hem nog +open lieten.” +</p> +<p>„En mijn oom, mijn dierbare oom?” +</p> +<p>„Is in geen gevaar hoegenaamd. Het is waar – terwijl hij naar de dagteekening van +het dagblad zag – dat toen dit gedrukt werd, er een zot praatje van den aard, als +hier aangehaald wordt, geloopen heeft, maar het is geheel valsch. Sir Everhard is +vertrokken naar Waverley-Honour, vrij van alle onrust, behalve omtrent u. Maar gij +zijt zelf in gevaar – uw naam komt voor in iedere uitgevaardigde proclamatie, en er +zijn bevelen om u aan te houden. Hoe en wanneer zijt gij hier aangekomen?” +</p> +<p>Eduard verhaalde zijn geschiedenis in het breede, terwijl hij geen woord repte van +zijn twist met Fergus; want daar hij zelf ingenomen was met de Hooglanders, wenschte +hij geen voet te geven aan het nationaal vooroordeel door den Kolonel tegen hen gekoesterd. +</p> +<p>„Zijt gij er zeker van, dat het uw vriend Glens lijfknecht was, dien gij dood op de +Cliftonsche heide hebt gezien?” +</p> +<p>„Stellig.” +</p> +<p>„Dan is dat duivelskind aan de galg ontsnapt; want het woord „bloedvergieter” stond +op zijn voorhoofd geschreven, ofschoon het (hier keerde hij zich tot lady Emilia) +tevens een zeer mooi gezicht was. Maar wat u betreft, Eduard, zou ik, ik weet niet +wat, willen geven als gij naar Cumberland wildet terug keeren, of liever, als gij +er nooit van daan gegaan waart; want er is beslag gelegd in al de zeehavens op de +schepen, en het onderzoek naar de aanhangers van den Pretendent is allerstrengst; +en de tong van dat verduivelde wijf zal in haar mond gaan als de klep van een molen, +tot dat de een of ander ontdekt, dat kapitein Butler een verdicht persoon is.” +</p> +<p>„Hebt gij,” vroeg Waverley, „eenige kennis aan mijn reisgezellin?” +</p> +<p>„Haar man was, voor een jaar of zes, mijn opperwachtmeester: zij was een luchtig weeuwtje, +met een beetje geld; hij trouwde haar, was ijverig en kwam, als een bruikbare kerel, +vooruit. Ik moet Spontoon er op uitzenden, om te zien wat ze hier komt uitvoeren. +Hij zal haar onder de oude regiments-vrienden wel uitvinden. Morgen moet gij ongesteld +zijn, en wegens vermoeidheid uw kamer houden. Lady Emilia zal uw zieken-oppasster +zijn, en Spontoon en ik, uw bedienden. Gij draagt den naam van een mijner naastbestaanden, +dien geen van mijn tegenwoordige bedienden, Spontoon uitgezonderd, ooit gezien heeft: +dus is er geen <span class="corr" title="Bron: onmiddelijk">onmiddellijk</span> gevaar. Ik bid u, krijg zoo spoedig mogelijk geweldige hoofdpijn en laat uwe oogen +zwaar worden, opdat gij op de ziekenlijst gebracht moogt worden; en gij, Emilia, laat +een vertrek voor Frans Stanley gereed maken, met al de oplettendheden, die een zieke +kan vorderen.” +<span class="pageNum" id="pb309">[<a href="#pb309">309</a>]</span></p> +<p>Des morgens bezocht de Kolonel zijn gast. „Nu,” zeide hij, „ik heb goed nieuws voor +u. Uw goede naam, als man van eer en officier, is gezuiverd van plichtverzuim en deelgenootschap +aan de muiterij in Gardiners regiment. Ik heb een briefwisseling over dit onderwerp +gehad met een zeer ijverigen vriend van u, een Schotschen predikant, Morton; zijn +eerste brief was gericht aan Sir Everhard, maar ik heb den goeden Baronet van de moeite +ontheven, om dien te beantwoorden. Gij moet weten dat uw oude kennis, de vrijbuiter +Donald, uit het hol, ten laatste in de handen der Philistijnen is gevallen. Hij was +bezig het vee weg te drijven van zekeren landeigenaar, met name Killan.… zoo iets +–” +</p> +<p>„Killancureit!” +</p> +<p>„Dezelfde. Het schijnt dat deze heer een groote boer is, die bijzondere zorg voor +zijn veestapel draagt, en daar hij bovendien een weinig vreesachtig van gestel was, +had hij een afdeeling soldaten aangevraagd, om zijn eigendom te beschermen. Het gevolg +daarvan was dat Donald, onvoorziens, met zijn hoofd in den leeuwenmuil liep, verslagen +en gevangen genomen werd. Na zijn ter dood veroordeeling werd zijn geweten aangevallen, +aan den eenen kant door een katholieken priester, en aan den anderen door uw vriend +Morton. Hij wees den katholiek af, voornamelijk op grond der leerstelling van het +laatste oliesel, hetwelk door dezen zuinigen vrijbuiter als een buitensporige verkwisting +van olie beschouwd werd. Zijn bekeering uit den toestand van verstoktheid viel dus +den heer Morton ten deel, die, durf ik zeggen, zich daarvan op uitnemende wijze kweet, +ofschoon ik vrees dat Donalds christendom, na dat alles, er toch maar dunnetjes in +zat. Hij legde echter voor een overheidspersoon, zekeren majoor Melville, die een +zeer nauwgezet, vriendelijk soort van mensch schijnt geweest te zijn, de bekentenis +af van zijn geheele <i>intrigue</i> met Houghton, terwijl hij tevens in bijzonderheden verklaarde, hoe alles aangelegd +werd, en u geheel en al, zelfs van de minste deelneming daaraan, vrijsprak. Ook verhaalde +hij, dat hij het geweest was, die u uit de handen van den vrijwilliger-officier had +gered, dat hij u, volgens orders van den Pre.… Ridder, meen ik – als gevangene, naar +Doune had geleid, vanwaar hij vernomen had, dat gij naar Edinburgh waart overgebracht. +Dit zijn bijzonderheden, die niet missen kunnen in uw voordeel te zijn. Hij gaf te +kennen, dat men hem gebezigd had om u te bevrijden en te beschermen, en dat hij er +rijkelijk voor beloond was; maar hij wilde niet zeggen door wien, terwijl hij er bijvoegde, +dat, hoewel hij er geen bezwaar in zou gevonden hebben, om een gewonen eed te breken, +ten einde de nieuwsgierigheid van den heer Morton te voldoen, aan wiens vrome vermaningen +hij zoo veel verplichting had, hij echter, met betrekking tot deze omstandigheid, +op de kling van zijn dolk<a class="noteRef" id="xd33e6259src" href="#xd33e6259" title="Ga naar noot 1.">1</a> had gezworen, zijn geheim te bewaren, hetgeen, naar zijn gevoelen, een onschendbare +verplichting oplegde.” +</p> +<p>„En wat is er van hem geworden?” +</p> +<p>„O, hij werd te Stirling, nadat de rebellen het beleg opgebroken hadden, gehangen, +met zijn luitenant en nog vier plaids bovendien. Hij had echter het voorrecht van +aan een hoogeren galg dan die zijner vrienden te worden opgeknoopt.” +<span class="pageNum" id="pb310">[<a href="#pb310">310</a>]</span></p> +<p>„Wel, ik heb weinig reden om zijn dood te beweenen, of er mij over te verheugen; hij +heeft mij veel goed en ook veel kwaad gedaan.” +</p> +<p>„Zijn bekentenis althans zal u van groote dienst zijn, daar ze u van al die vermoedens +zuivert, welke aan de tegen u ingebrachte beschuldiging een geheel andere kleur geven +dan die, welke men aan zoo vele ongelukkige heeren, nu of vroeger tegen het Bewind +in het veld, met recht kan ten laste leggen. Hun verraad – ik moet het dezen naam +geven, ofschoon gij aan hun vergrijp hebt deelgenomen – spruit uit een kwalijk begrepen +deugd voort, en kan daarom niet als vernederend beschouwd worden, hoewel ze ontegenzeggelijk +ten hoogste misdadig is. Waar de schuldigen zoo talrijk zijn, moet genade aan de meesten +worden verleend. Dit alles geeft mij de zekerheid, dat ik uwe vergiffenis verwerven +zal, mits wij u uit de klauwen der justitie kunnen houden, tot dat ze haar slachtoffers +gekozen heeft en er van verzadigd is, want hier, even als in andere gevallen, zal +het volgens het gewone spreekwoord gaan, <i>die eerst komt, die eerst maalt</i>. Daarenboven wenscht het Bewind thans den Engelschen Jacobieten schrik aan te jagen, +onder wie het echter weinige voorbeelden kan stellen. Dit is een wraakzuchtig en kleingeestig +denkbeeld, dat spoedig slijten zal; want van alle natiën zijn de Engelschen, in hun +aard, de minst bloedgierigen. Maar de noodzakelijkheid van straffen bestaat op dit +oogenblik, en gij moet dus, voor het tegenwoordige, achter de schermen gehouden worden.” +</p> +<p>Spontoon trad op dit oogenblik met een bedrukt gelaat binnen. Door middel van zijn +kennissen bij het regiment, had hij mevrouw Nosebag ontdekt, en haar ontevreden, woedend, +en verschrikkelijk woordenrijk aangetroffen, daar het haar reeds was gebleken, dat +ze uit het noorden met een bedrieger was komen reizen, die den naam van kapitein Butler, +van Gardiners dragonders, had aangenomen. Zij ging hem aangeven, opdat men hem als +een zendeling van den Pretendent zou opsporen; maar Spontoon (als een oud krijgsman) +was het gelukt, terwijl hij voorgaf haar voornemen goed te keuren, het uitvoeren daarvan +voor het oogenblik te vertragen. Er was echter geen tijd te verliezen: het nauwkeurige +signalement dat deze goede dame geven kon, zou misschien tot de ontdekking voeren, +dat Waverley die voorgewende kapitein Butler was, hetgeen zeker voor Eduard, misschien +voor zijn oom – en zelfs voor kolonel Talbot gevaarlijk wezen kon. +</p> +<p>Het was daarom de vraag, waarheen Waverley thans gaan zou. +</p> +<p>„Naar Schotland,” zeide Waverley. +</p> +<p>„Naar Schotland?” zei de kolonel, „met welk oogmerk? – Niet, naar ik hoop, om u andermaal +bij de rebellen te voegen.” +</p> +<p>„Neen. Ik beschouw mijn veldtocht als geëindigd, sedert ik, in spijt van al mijn pogingen, +hen niet weder heb kunnen bereiken. En nu zijn ze, volgens alle berichten, een winterveldtocht +gaan maken in de Hooglanden, waar zoodanige aanhangers als ik, eer last dan voordeel +zouden aanbrengen. Inderdaad schijnt het bijna, dat ze den oorlog alleen rekken, om +den Prins buiten gevaar te brengen, en daarna eenige voorwaarden voor zichzelven te +bedingen. Mijn tegenwoordigheid zou slechts strekken om hen met een ander persoon +te belasten, dien ze niet zouden willen verlaten en niet zouden kunnen verdedigen. +Ik verneem dat ze, juist om deze reden, meest al hun Engelsche medestanders te Carlisle +in bezetting lieten. – Maar als ik de zaak meer in het algemeen beschouw, <span class="pageNum" id="pb311">[<a href="#pb311">311</a>]</span>Kolonel, zoo ben ik, om de waarheid te zeggen, hoewel het mij ook in uw gevoelen moge +doen dalen, het oorlog voeren hartelijk moede, en, heb ik gelijk Fletchers luimige +luitenant zegt: „als ’t ware mijn bekomst van al dat vechten.”” +</p> +<p>„Vechten! kom! wat hebt ge anders gezien dan een paar schermutselingen! – Ha! zoo +ge den oorlog eens op groote schaal gezien hadt – zestig of honderd duizend man, van +weerszijde, in het veld!” +</p> +<p>„Ik verlang er in het geheel niet naar, Kolonel. – „Genoeg,” zegt ons vaderlandsch +spreekwoord, „is zoo goed als een feest.” De gepluimde benden en de roemrijke krijg, +plachten mij in de poëzij te bekoren; maar de nachtmarschen, de wachten, het bivak +onder den winterhemel, en dergelijke pretjes van het roemrijke krijgsmansleven, vallen +volstrekt niet in mijn smaak, waar het de praktijk geldt; en wat de sabelhouwen betreft, +ik heb er te Clifton reeds genoeg van gehad, waar ik er wel een half dozijn maal met +moeite aan ontkwam; en gij, zou ik denken –” +</p> +<p>„Hadt er genoeg van te Preston, woudt gij zeggen?” zei de Kolonel lachende, „maar +het is mijn beroep, vriendje!” +</p> +<p>„Maar het mijne is het niet,” hernam Waverley, „en daar ik mij met eer ontdaan heb +van het zwaard, dat ik slechts als vrijwilliger getrokken had, ben ik ten volle tevreden +met de door mij verkregen ondervinding van den oorlog, en volstrekt niet belust mij +er verder in te begeven.” +</p> +<p>„Ik verheug me zeer, dat ge er zoo over denkt, – maar, wat wilt ge dan in het noorden +doen?” +</p> +<p>„In de eerste plaats zijn er eenige zeehavens, aan de oostkust van Schotland, die +nog in handen van de vrienden van den Prins zijn; als ik een van deze bereik, kan +ik op mijn gemak scheep: gaan naar het vaste land.” +</p> +<p>„Goed! En uw andere reden?” +</p> +<p>„Wel, om u de rechte waarheid te zeggen, er is iemand in Schotland, van wie ik nu +gevoel dat mijn geluk meer afhangt dan ik ooit gedacht had, en wier toestand mij niet +weinig bekommering baart.” +</p> +<p>„Dan had Emilia toch gelijk, en loopt er, bij slot van rekening, een liefdezaak onder? +– En welke van de twee schoone Schotsche dames, die gij mij met geweld hebt willen +doen bewonderen, is de uitverkorene?” Naar ik hoop is het niet Freule Glen– ?” +</p> +<p>„Neen.” +</p> +<p>„Nu, de andere laat ik gelden; eenvoudigheid kan verbeteren, maar hoogmoed en inbeelding +nooit. Wel, ik wil u niet ontmoedigen; ik denk, dat uw plan naar sir Everhards zin +zal zijn, te oordeelen naar hetgeen hij zeide, toen ik met hem over de zaak schertste; +alleen hoop ik, dat die onuitstaanbare papa, met zijn dialect, en zijn snuif, zijn +latijn, en zijn ondragelijk lange verhalen van den hertog van Berwick, verplicht zal +zijn een vreemd land te gaan bewonen. Maar wat de dochter betreft, – ofschoon ik mij +verbeeld dat gij licht zulk een goede partij in Engeland hadt kunnen vinden, zoo kan +ik u zeggen, dat, indien uw hart inderdaad gesteld is op dezen Schotschen rozeknop, +uw oom een hoog denkbeeld heeft van haar vader en zijn familie, en vurig wenscht u +gehuwd en gevestigd te zien, zoowel om uwent wil, als, om dien der drie hermelijnen +op uw wapen, die anders eens voor goed mochten wegloopen. Maar ik zal u, omdat gij +voor het oogenblik geen briefwisseling met <span class="pageNum" id="pb312">[<a href="#pb312">312</a>]</span>hem houden kunt, zijn gevoelen hieromtrent onverholen mededeelen: want ik denk niet +dat gij lang vóór mij in Schotland wezen zult.” +</p> +<p>„Inderdaad! En wat beweegt u er toe, om naar Schotland terug te keeren? Geen onweerstaanbaar +verlangen naar het land van bergen en bergstroomen naar ik me verbeeld?” +</p> +<p>„Neen, op mijn woord niet; maar Emilia’s gezondheid is nu, God dank, hersteld; en +om u de waarheid te zeggen, ik durf mij niet vleien de zaak ten einde te brengen, +die mij thans het meest aan het hart gaat, voor en aleer ik een persoonlijke ontmoeting +heb gehad met Zijn Koninklijke Hoogheid, den Opperbevelhebber; want, gelijk Fluellen<a class="noteRef" id="xd33e6301src" href="#xd33e6301" title="Ga naar noot 2.">2</a> zegt: „de hertog houdt van mij, en ik dank den Hemel dat ik het eenigszins aan hem +heb verdiend!” Ik ga nu, een uur of wat uit, om de noodige schikkingen te maken voor +uw vertrek. Uw vrijheid strekt zich uit tot het aangrenzende vertrek, Lady Emilia’s +spreekkamer. Gij zult er haar vinden, als gij lust hebt in muziek, lectuur of conversatie. +Wij hebben maatregelen genomen, om alle bedienden daarbuiten te houden, behalve Spontoon, +die geheel te vertrouwen is.” +</p> +<p>Na verloop van ongeveer twee uren keerde kolonel Talbot terug, en vond zijn jongen +vriend in gesprek met zijn vrouw. Zij was ingenomen met zijn manieren en zijn kunde, +en hij overgelukkig, – al was het slechts voor een oogenblik, – om het gezelschap +te genieten van iemand van gelijken rang, waarvan hij zoo langen tijd was verstoken +geweest. +</p> +<p>„En nu,” zei de kolonel, „luister welke beschikkingen ik genomen heb; want er is maar +weinig tijd te verliezen. Deze jonkman, Eduard Waverley, of Williams, of kapitein +Butler, moet nu blijven doorgaan onder zijn vierden bijnaam van Francis Stanley, mijn +neef; hij zal zich morgen op reis begeven naar het noorden, en mijn rijtuig zal hem +de twee eerste stations ver brengen. Spontoon zal hem tot oppasser dienen; en zij +zullen met postpaarden tot Huntingdon gaan; en de tegenwoordigheid van Spontoon, die +overal onderweg als mijn bediende bekend is, zal allen lust tot navraag en onderzoek +voorkomen. Te Huntingdon zult gij den wezenlijken Frans Stanley ontmoeten. Hij studeert +te Cambridge; maar, een korte poos geleden, in de onzekerheid of Emilia’s gezondheid +mij veroorloven zou naar het noorden te gaan, bezorgde ik hem een paspoort van den +Secretaris van Staat, om mijn plaats te vervangen. Daar hij hoofdzakelijk ging, om +onderzoek naar u te doen, is zijn reis nu geheel onnoodig. Hij kent uw geschiedenis; +gij zult te zamen te Huntingdon eten; en wellicht zullen uw wijze hoofden een of ander +plan weten te bedenken, om het gevaar van uw verderen tocht noordwaarts uit den weg +te ruimen of te verminderen. En nu,” voegde hij er bij, terwijl hij een marokijnen +brieventasch opende, „laat mij u fondsen verschaffen tot den veldtocht.” +</p> +<p>„Ik ben verlegen, waarde Kolonel –” +</p> +<p>„O, gij zoudt ten allen tijde over mijn beurs kunnen beschikken; maar dit geld is +uw eigen. Uw vader, op de mogelijkheid bedacht, dat men u in handen zou krijgen, stelde +mij als zijn zaakwaarnemer voor u aan. Gij zijt eigenaar van ruim vijftien duizend +pond, behalve van Brerewood-Lodge – dus een geheel onafhankelijk jong mensch, naar +ik meen. Hier <span class="pageNum" id="pb313">[<a href="#pb313">313</a>]</span>hebt gij twee honderd pond aan bankbiljetten; en gij kunt zoo veel meer als gij verlangt, +of krediet buiten ’s lands verkrijgen, zoodra uwe belangen dit vorderen.” +</p> +<p>Het eerste gebruik, dat Waverley van zijn pas verkregen rijkdom maakte, bestond in +het zenden van een zilveren schenkkan aan den eerzamen landbouwer Jopson, die hij +hem verzocht aan te nemen van wege zijn vriend Williams, die den nacht van den achttienden +December niet had vergeten. Hij verzocht hem te gelijker tijd, zorgvuldig voor hem +zijn Hooglandsche kleedij en uitrusting te bewaren, en vooral de wapens, die op zichzelven +reeds van belang waren, doch waaraan de vriendschap der gevers een nog hoogere waarde +bijzette. Lady Emilia nam op zich, om een gepast herinneringsgeschenk te bedenken, +dat tegelijk de ijdelheid van vrouw Williams streelen en haar smaak voldoen zou, en +de Kolonel, die zich ook met den landbouw bemoeide, beloofde den Ulswaters aartsvader +een uitnemend span paarden te zenden voor vrachtkar en ploeg. +</p> +<p>Waverley bracht een gelukkigen dag in Londen door; en, op de voorgestelde manier reizende, +ontmoette hij Frans Stanley te Huttingdon. De kennis tusschen de beide jonge lieden +was weldra gemaakt. +</p> +<p>„Het kost weinig moeite het raadsel van mijn oom te raden,” zeide Stanley, „de voorzichtige +veteraan vond het niet goed mij te beduiden, dat ik u de paspoort zou overhandigen, +welke ik zelf niet noodig heb; en wat, als het naderhand uitkwam, slechts voor een +grap van een student zou doorgaan: <i lang="fr">cela ne tire à rien</i>. Gij zult derhalve Francis Stanley zijn, met deze paspoort.” Deze voorslag scheen +inderdaad de grootste der moeielijkheden, die Eduard anders, ieder oogenblik, had +kunnen ontmoeten, uit den weg te ruimen, en bij gevolg maakte hij geen bezwaar zich +er van te voorzien; te meer nog, daar hij alle staatkundige voornemens bij het aanvaarden +van zijn tegenwoordigen tocht had laten varen, en niet kon beschuldigd worden, van, +terwijl hij met de paspoort door den Secretaris van Staat afgegeven reisde, aan de +een of andere onderneming tegen het Bewind bevorderlijk te zijn. +</p> +<p>De dag ging allervroolijkst voorbij. De jonge geleerde had vrij wat te vragen omtrent +Waverleys veldtochten en de zeden der Hooglanders; en Eduard was verplicht zijn nieuwsgierigheid +te voldoen door een <i>pibroch</i> op de doedelzak te spelen, een <i>Strathspey</i> te dansen en een Hooglandsch lied te zingen. Den volgenden morgen vergezelde Stanley +zijn nieuwen vriend tot aan het volgende station, noordwaarts, en scheidde met grooten +weerzin van hem, op aandrang van Spontoon, die, zelf gewoon zich aan de tucht te onderwerpen, +even streng was waar het op de handhaving daarvan bij anderen aankwam. +<span class="pageNum" id="pb314">[<a href="#pb314">314</a>]</span></p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e6259"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e6259src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> Zie <a href="#aant.pp">Aanteekening PP</a>. Eed op den dolk. W. S. <a class="fnarrow" href="#xd33e6259src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e6301"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e6301src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">2</a></span> Een der karakters door Shakespeare in zijn Hendrik V geschetst. <a class="fnarrow" href="#xd33e6301src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch2.29" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch2.29.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">NEGEN-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">VERWOESTING.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Waverley met postpaarden reizende, volgens de gewoonte van dien tijd, ondervond geen +ander bezwaar, dan een paar navragen, die de talisman van zijn paspoort voldoend beantwoordde, +en bereikte op deze wijze de grenzen van Schotland. Hier ontving hij bericht van den +beslissenden slag van Culloden.<a class="noteRef" id="xd33e6332src" href="#xd33e6332" title="Ga naar noot 1.">1</a> Het was niets anders, dan hetgeen hij lang had verwacht, ofschoon de voorspoed te +Falkirk een laatsten straal op de wapenen des Prinsen geworpen had. Met dat al trof +het hem als een schok, waardoor hij tijdelijk geheel uit het veld was geslagen. De +edelmoedige, de hoffelijke, de hooghartige avonturier was dus nu slechts een vluchteling, +op wiens hoofd men een prijs had gesteld. Zijn, zoo dappere, zoo hooggestemde, zoo +getrouwe aanhangers, waren dood, gevangen of in ballingschap. Waar was nu de geestdrijvende +en fijn gevoelige Fergus, indien hij inderdaad den nacht te Clifton had overleefd? +Waar de rechtschapene baron van Bradwardine met zijn onvergelijkelijke eenvoudigheid, +wiens zwakheden, zijn belangeloosheid, zijn goedhartigheid en zijn onwrikbaren moed +slechts te meer deden uitkomen? En zij, die geen anderen steun hadden dan deze twee +mannen, Rose en Flora, waar moest men haar zoeken, en in welke bittere ellende moest +het verlies harer natuurlijke beschermers haar niet gedompeld hebben! Aan Flora dacht +Waverley met de achting eens broeders voor een zuster; aan Rose met een nog levendiger +en teederder gevoel. Misschien zou het nog zijn lot worden, het gemis der natuurlijke +beschermers, die zij verloren hadden, te vergoeden. Door deze gedachte aangespoord, +zette hij zijn reis met te meer spoed voort. +</p> +<p>Toen hij te Edinburgh kwam, waar hij zijn nasporingen onvermijdelijk moest aanvangen, +gevoelde hij al het moeielijke van zijn toestand. Een aantal inwoners dier stad hadden +hem gezien en gekend als Eduard Waverley; hoe kon hij dan gebruik maken van een paspoort +als Francis Stanley? Hij besloot derhalve alle gezelschap te vermijden, en zoo spoedig +mogelijk hooger op te trekken. Hij was echter verplicht een dag of wat te vertoeven, +in afwachting van een brief van kolonel Talbot, en insgelijks om zijn adres, onder +zijn aangenomen naam, op een afgesproken plaats achter te laten. Met dit laatste voornemen +sloop hij, in de schemering, door de welbekende straten, terwijl hij alle mogelijke +zorg aanwendde om niet opgemerkt te worden doch te vergeefs. Een der eerste personen, +die hij ontmoette, herkende hem op het eerste gezicht. Het was vrouw Flockhart, Fergus +Mac-Ivors vroolijke huiswaardin. +</p> +<p>„Heere zegene ons, mijnheer Waverley, zijt gij het? Nu, gij behoeft niet bang voor +mij te wezen. Ik zou geen mensch in uw omstandigheden willen verraden! – Wel, wel! +dat is me hier een verandering, hoe vroolijk placht kolonel Mac-Ivor en gij in ons +huis te wezen!” En de goedhartige <span class="pageNum" id="pb315">[<a href="#pb315">315</a>]</span>weduwe stortte eenige ongeveinsde tranen. Daar het onmogelijk was hare aanspraak op +herkenning te loochenen, liet Waverley die van ganscher harte gelden, en beleed onverholen +het gevaar waarin hij zich bevond. „Wilt ge, daar het bijna donker is, mijnheer, even +bij mij binnenkomen, en een kopje thee gebruiken? en ik verzeker u, dat, zoo gij in +het kamertje zoudt willen slapen, ik wel zorgen zou, dat ge niet gestoord wierdt, +en niemand zou u herkennen; want Kate en Matty, zijn met twee van O’Hawleys dragonders +weggeloopen, en ik heb twee nieuwe meiden in haar plaats.” +</p> +<p>Waverley nam haar uitnoodiging aan, en besprak de slaapplaats voor een paar nachten, +overtuigd dat hij veiliger zijn zou in het huis van dit goedhartig schepsel, dan ergens +elders. Toen hij het spreekvertrek binnen trad, klopte zijn hart op het zien van Fergus’ +muts, met de witte kokarde, die naast den kleinen spiegel hing. +</p> +<p>„Ach!” zeide vrouw Flockhart met een zucht, toen zij zag waarheen zijn oogen zich +richtten, „de arme Kolonel kocht een nieuwe, juist den dag voor dat gij op marsch +gingt, en ik heb niet gewild dat men deze hier zou wegnemen, maar stof ze elken dag +zelve af, en als ik er naar kijk, is het of ik den Kolonel aan Callum hoor roepen +hem zijn muts te brengen, zoo als zijn gewoonte was, als hij uitging. Het is kinderachtig +misschien. De buren noemen mij een Jacobiet, maar ze mogen zeggen wat ze willen. Ik +weet wel, dat het daarom niet is, maar hij was een vriendelijk heer, als er ooit een +bestond, en zulk een schoon man ook! Och, weet ge, mijnheer, wanneer hij terechtgesteld +zal worden?” +</p> +<p>„Terechtgesteld? Goede Hemel! Hoe, waar is hij?” +</p> +<p>„Wat, in ’s Hemels naam! weet gij het niet? Die arme Hooglandsche hals, Dugald Mahony, +kwam hier een poos geleden, met den eenen arm afgeslagen en een vreeselijken houw +over het hoofd. – Gij zult u Dugald wel herinneren; hij droeg een bijl op schouder. +– Welnu, hij kwam hier eigenlijk bedelen, mag ik wel zeggen, om wat eten. Nu dan, +hij verhaalde ons, dat het Opperhoofd, zoo als zij hem noemden (maar ik noem hem altijd +Kolonel), en vaandrig Maccombich, dien gij u wel herinnert, ergens op de Engelsche +grenzen gevangen genomen waren, toen het zoo donker was, dat zijn volk hem eerst heel +laat miste, en die menschen werden als razend! En hij zeide, dat die kleine Callum +Beg, (hij was een stoute, ondeugende, fiere knaap), en gij dien eigen nacht gedood +waart, even als een aantal andere brave kerels. Maar hij zwoer, als hij van den Kolonel +sprak, dat hij nooit zijns gelijke had gezien. En nu loopt het praatje, dat de Kolonel +zal gevonnisd en ter dood gebracht worden met degenen die te Carlisle gevangen genomen +werden.” +</p> +<p>„En zijn zuster?” +</p> +<p>„O! zij die lady Flora genoemd werd? – wel, ze is weg, naar Carlisle, en woont daar +bij een zekere groote Roomsche dame van haar kennis, om dicht bij hem te zijn.” +</p> +<p>„En,” vervolgde Eduard, „de andere jonge dame?” +</p> +<p>„Welke andere? Ik ken maar éene zuster van den kolonel.” +</p> +<p>„Ik bedoel Freule Bradwardine,” zeide Eduard. +</p> +<p>„O, ja, de dochter van den Baron, het arme ding! Ze was een lief meisje, maar veel +bedaarder dan lady Flora.” +</p> +<p>„Waar is ze, om Gods wil?” +<span class="pageNum" id="pb316">[<a href="#pb316">316</a>]</span></p> +<p>„O, wie weet waar iemand van die familie is? De arme meisjes, ze zijn wat gehavend, +om hare witte kokardes en witte rozen; maar ze is noordwaarts getrokken, naar haar +vader, in <span class="corr" id="xd33e6356" title="Bron: Pertshire">Perthshire</span>, toen de troepen van het Bewind weer in Edinburgh kwamen. – Daar waren eenige knappe +mannen onder, en een zekere majoor Whacker werd bij ons ingekwartierd, een zeer beleefd +heer, – maar, o, mijnheer Waverley, hij zag er op verre na zoo goed niet uit als de +arme Kolonel.” +</p> +<p>„Weet gij, wat er van Freule Bradwardine’s vader geworden is?” +</p> +<p>„Van den ouden heer? neen, niemand weet dat; maar men zegt, dat hij heel dapper in +dien bloedigen slag te Inverness<a class="noteRef" id="xd33e6362src" href="#xd33e6362" title="Ga naar noot 2.">2</a> gevochten heeft en Deacon Clank, de slotenmaker, beweert dat het Bewindsvolk woedend +op hem is, omdat hij tweemaal uitgetrokken is; en waarlijk, hij had zich wel mogen +laten waarschuwen; maar er is geen erger gek dan een oude gek. – De arme Kolonel is +maar eenmaal uitgetrokken.” +</p> +<p>In dit gesprek lag alles opgesloten wat de goedhartige weduwe wist mede te deelen +omtrent het lot der kennissen en der gasten, die zij onlangs onder haar dak had gehuisvest; +maar het was genoeg, om Eduard te doen besluiten, wat het ook kostte, terstond de +reis naar Tully-Veolan voort te zetten, waar hij hoopte Rose te zullen zien of ten +minste iets van haar te hooren. Hij liet dus een brief voor kolonel Talbot op de afgesproken +plaats achter, geteekend met zijn aangenomen naam, en gaf hem op het naaste poststation +zijn adres, in de nabijheid van het verblijf des Barons. +</p> +<p>Van Edinburgh tot Perth nam hij postpaarden, met het plan om het overige van de reis +te voet af te leggen; een wijze van reizen, waaraan hij de voorkeur gaf, en die het +voordeel aanbood van een tijdlang van den grooten weg af te kunnen gaan, wanneer zich +afdeelingen krijgsvolk op een afstand vertoonden. De veldtocht had zijn gestel aanmerkelijk +versterkt, en hem aan vermoeienis gewend. Zijn bagage zond hij vooruit, al naar de +gelegenheid zich daartoe voordeed. +</p> +<p>Hoe meer hij het noorden naderde, des te meer werden de sporen van den oorlog zichtbaar. +Gebroken rijtuigen, doode paarden, van dak beroofde hutten, boomen tot palissaden +afgehakt en afgebroken, of slechts gedeeltelijk herstelde bruggen; alles duidde den +doortocht der vijandelijke legers aan. In die plaatsen, waar de voornaamste bewoners +aanhangers waren van de zaak der Stuarts, schenen de huizen vernield of verlaten; +de gewone gang van den tuinbouw, was ten eenemale afgebroken, en men zag de inwoners +over het veld sluipen, terwijl vrees, verdriet en neerslachtigheid op hun gelaat geteekend +waren. +</p> +<p>Het was avond, toen hij de omstreken van Tully-Veolan naderde. Hoe geheel verschilden +zijn gewaarwordingen van die, welke hem hadden overmeesterd toen hij hier voor het +eerst binnentrad! Toen was het leven zoo nieuw voor hem, dat een eentoonige of onaangename +dag een van de grootste rampen was, die hij zich behoefde voor te stellen, en het +scheen hem toe, dat zijn tijd slechts aan beschavende oefeningen of vermakelijkheden +gewijd, en met gezellige of jeugdige vroolijkheid moest gesleten worden. Thans, welk +een omkeer! hoe neêrgedrukt en toch hoe versterkt was zijn karakter geworden in den +loop van slechts <span class="pageNum" id="pb317">[<a href="#pb317">317</a>]</span>zeer weinige maanden! Gevaar en ongeluk zijn strenge leermeesters, die ons wel spoedig +onderwijzen. Droefgeestiger maar wijzer, gevoelde hij, in zelfvertrouwen en standvastigheid +een vergoeding voor de schitterende droomen, die de ondervinding zoo spoedig had doen +verdwijnen. +</p> +<p>Toen hij het dorp naderde, zag hij met verbazing en angst dat een troep soldaten daar +post had gevat, en wat erger was, er ingelegerd scheen te wezen. Hij maakte dit op +uit eenige tenten, die hij zag opgeslagen op hetgeen men de gemeente-weide noemde. +Om aan het gevaar te ontsnappen van aangehouden en ondervraagd te worden op een plaats +waar hij zoo ligt herkend kon worden, nam hij een grooten omweg, vermeed het dorp +geheel en naderde weder den ingang van de laan langs een hem welbekend zijpad. Een +enkele blik was genoeg, om hem te doen zien, dat er groote veranderingen hadden plaats +gegrepen. De eene deur van de poort, die van boven neergehaald en tot brandhout gehakt +was, lag op hoopen, gereed om weggedragen te worden, de andere zwaaide nutteloos op +de hengsels. Het kanteelwerk bovenop, was afgebroken en ter aarde geworpen, en de +uitgehouwen beeren, van welke men verhaalde dat ze gedurende eeuwen den post van schildwacht +hadden bekleed, lagen nu, van hun plaats geslingerd, onder het puin. De laan was vreeselijk +geteisterd. Verscheidene groote boomen waren geveld, en lagen dwars over het pad zoo +als ze omgestort waren, en het vee der dorpelingen, en de nog hardere hoeven der dragonderpaarden +hadden het weelderige gras, dat zoo zeer Waverleys bewondering had opgewekt, in zwarten +modder veranderd. +</p> +<p>Zoodra hij het voorplein betrad, zag Eduard de vrees verwezenlijkt, die het ontwaren +dezer eerste verwoestingen bij hem had doen ontstaan. Het huis was door ’s Konings +troepen geplunderd, die zelfs, in schandelijken overmoed, gepoogd hadden het af te +branden; en ofschoon de dikke muren grootendeels het vuur hadden weêrstand geboden, +zoo waren toch de stallen en schuren geheel en al vernield. De torens en kanteelen +van het hoofdgebouw waren geschroeid en geblakerd; het plaveisel der binnenplaats +verwoest, de deuren neêrgerukt of hangende aan een enkel hengsel; de ramen ingeslagen +en vernield, en de grond overdekt met allerhande gebroken huisraad. De kenmerken van +aloude grootheid, waarvoor de Baron, in den trots van zijn hart, zoo veel eerbied +had gekoesterd, waren met een bijzondere minachting behandeld. De fontein was vernield, +en de bron die haar van water voorzag, stroomde nu over het voorplein heen. Het steenen +bekken scheen bestemd te zijn tot een drinktrog voor het vee, naar de wijze te oordeelen, +waarop het op den grond geplaatst was. De geheele stam der Beeren, groot en klein, +had hetzelfde lot ondergaan als die den ingang van de laan bewaakten: en een stuk +of wat der familie-portretten die den soldaten, als schijven schenen gediend te hebben, +lagen in flarden op den grond. Gelijk men zich verbeelden kan, zag Eduard met een +bloedend hart de verwoesting van zulk een eerwaardig gebouw aan. Maar zijn verlangen, +om het lot der bewoners te leeren kennen, en zijn vrees om te vernemen, hoedanig dit +lot wel zijn kon, namen met iedere schrede toe. Toen hij op het terras kwam, deden +zich nieuwe tooneelen van verwoesting voor hem op. De balustrade was neêrgeworpen, +de muren vernield, de paden met onkruid bewassen, en de vruchtboomen omgehakt of uitgegraven. +In een hoek van den ouderwetschen tuin stonden twee ontzaglijk groote <span class="pageNum" id="pb318">[<a href="#pb318">318</a>]</span>wilde kastanjeboomen, waarop de Baron bijzonder grootsch was: te lui misschien, om +ze omver te hakken, hadden de plunderaars, met kwaadaardig overleg, ze ondermijnd, +en wat buskruid in het gat aangebracht. De een was door de uitbarsting tot splinters +geslagen, en de stukken lagen er rondom heen verstrooid, en overdekten den grond, +dien de boom zoo lang had overschaduwd. De andere mijn had zulk een volkomene uitwerking +niet gehad. Ongeveer een vierde van den boomstam was van het overige afgescheurd, +die dus verminkt en geschonden aan de eene zijde, aan den anderen kant nog zijn zware +en ongeschondene takken uitstrekte.<a class="noteRef" id="xd33e6378src" href="#xd33e6378" title="Ga naar noot 3.">3</a> +</p> +<p>Onder deze algemeene sporen van vernieling, waren sommige die het gevoel van Waverley +meer bijzonder troffen. Toen hij den voorgevel van het gebouw op deze wijze verwoest +en geschonden zag, zochten zijn oogen natuurlijk naar het kleine balkon, dat tot de +vertrekken van Rose behoorde – de derde of liever vijfde verdieping. Het was spoedig +gevonden, want daaronder lagen de bloempotten en heesters, waarmede Rose het zoo gaarne +versierde, en die men van de fraaie balustrade had afgeworpen. Een aantal harer boeken +lag te midden van gebroken bloempotten en andere prullen. Onder deze zag Waverley +er een van de zijne, een uitgave van Ariosto, en ofschoon het door wind en regen gehavend +was, raapte hij het als een heiligen schat op. Terwijl hij, in treurige overpeinzing +verdiept, door het hem omringende tooneel, naar iemand rondzag, die hem het lot der +bewoners zou kunnen mededeelen, klonk hem een stem uit het binnenste van het gebouw +tegen; deze zong op een toon, dien hij zich zeer goed herinnerde, een oud Schotsch +lied: +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">’k Werd overvallen in den nacht, +</p> +<p class="line">Mijn tuin vernield, mijn heer geslacht; +</p> +<p class="line">Geen knecht of hij ontweek den dood, +</p> +<p class="line">En mij liet men in angst en nood. +</p> +<p class="line">Mijn meester, aan mijn hart zoo waard, +</p> +<p class="line">Versloegen zij; men stal zijn paard;<a class="noteRef" id="xd33e6390src" href="#xd33e6390" title="Ga naar noot 4.">4</a> +</p> +<p class="line">De zon of maan blink’ van omhoog, +</p> +<p class="line">Toch dekt de doodslaap ’s meesters oog.</p> +</div> +<p class="first">„Helaas!” dacht Eduard, „zijt gij het? Arm, hulpeloos schepsel! Zijt gij alleen achtergelaten, +om te mijmeren en te zuchten, en met uw zonderlinge en onzamenhangende brokken van +oude balladen in de zalen te spoken, die u bescherming boden?” Nu riep hij Davie, +eerst: zacht, en daarna luider, „Davie, Davie Gellatley!” +</p> +<p>De arme hals kwam uit de puinhoopen van een soort van tuinhuis te voorschijn, dat +eenmaal aan het einde stond van hetgeen het terras geheeten werd; maar op het zien +van een vreemdeling, trok hij zich, door schrik overmeesterd, terug. Waverley, die +zich de gewoonte van dezen ongelukkige herinnerde, begon een lievelingsdeuntje te +fluiten, waarnaar Davie meermalen met groot genoegen geluisterd, en op het gehoor +van <span class="pageNum" id="pb319">[<a href="#pb319">319</a>]</span>hem geleerd had. De zang van onzen held geleek even min op die van Blondel, als de +arme David op Coeur-de-Lion; maar de melodie bracht dezelfde uitwerking te weeg, en +werd de aanleiding tot de herkenning. Davie kroop weder, maar bedeesd, uit zijn schuilhoek, +terwijl Waverley, uit vrees van hem schrik aan te jagen, de meest bemoedigende teekens +gaf, die hij slechts bedenken kon. – „Het is zijn geest!” mompelde Davie; doch nader +komende, scheen hij zijn levenden vriend te herkennen. De arme drommel zelf scheen +een geest, vergeleken bij hetgeen hij geweest was. De bijzondere soort van kleeding, +waarmede hij in betere dagen was uitgerust, liet slechts nog ellendige lompen van +zijn grilligen opschik zichtbaar, waarvan het te kort komende erbarmelijk aangevuld +was door brokken behangsel, venstergordijnen en reepen beschilderd doek, die hij gebezigd +had om zijn tooi te herstellen. Ook zijn gelaat had niet meer dat opene en zorgelooze +voorkomen van vroeger, en het arme schepsel zag er holoogig en mager, verhongerd en +zenuwachtig uit. Na langdurige aarzeling, naderde hij Waverley eindelijk met eenig +vertrouwen, zag hem treurig in het gezicht, en zeide: „Allemaal dood en weg – allemaal +dood en weg.” +</p> +<p>„Wie zijn dood?” vroeg Waverley, die volstrekt niet aan Davies onvermogen dacht, om +een aaneengeschakeld gesprek te voeren. +</p> +<p>„De Baron – en de rentmeester – en Saunders Saunderson – en Freule Rose, die zoo lief +zong. – Allemaal dood en weg – allemaal dood en weg.” +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line xd33e226">Maar volg, ei volg mijn spoor; +</p> +<p class="line xd33e226">De glimworm licht ons voor; +</p> +<p class="line xd33e685">Ik wijs u waar, de dooden +</p> +<p class="line xd33e685">Het leven zijn ontvloden; +</p> +<p class="line">Waar ieder rust van zorg en pijn, +</p> +<p class="line xd33e685">Terwijl de winden huilen, +</p> +<p class="line">En zich van achter ’t wolkgordijn, +</p> +<p class="line xd33e685">Waar ze eerst zich ging verschuilen; +</p> +<p class="line">De bleeke maan hun graf verlicht. +</p> +<p class="line xd33e232">Dat iedre vreeze zwicht; +</p> +<p class="line">’t Moet hem aan moed niet falen, +</p> +<p class="line xd33e226">Die in het uur van middernacht, +</p> +<p class="line xd33e685">De graven langs gaat dwalen.</p> +</div> +<p class="first">Met deze woorden, die hij op woesten en somberen toon zong, gaf Davie aan Waverley +een teeken om hem te volgen, terwijl hij haastig naar het uiteinde van den tuin liep, +langs den oever der beek, die, zoo als men zich herinneren zal, de oostelijke grens +daarvan uitmaakte. Eduard volgde hem, in weerwil van de beteekenis zijner woorden, +met een onwillekeurige siddering, maar niet zonder eenige hoop er de verklaring van +te zullen erlangen. Daar het huis blijkbaar door de bewoners verlaten was, kon hij +niet verwachten onder de puinhoopen daarvan een verstandiger berichtgever te zullen +vinden. +</p> +<p>Davie, die vrij stevig aanstapte, bereikte welhaast het uiterste einde van den tuin, +en klouterde over de brokken van den muur, die dezen eens had gescheiden van het boschachtig +dal, waarin de oude toren van <span class="corr" id="xd33e6432" title="Bron: Tulley-Veolan">Tully-Veolan</span> stond. Nu sprong hij naar beneden in de bedding van den stroom, en ging, door Waverley +gevolgd, met rassche schreden voort <span class="pageNum" id="pb320">[<a href="#pb320">320</a>]</span>terwijl hij over eenige rotsbrokken klom, en zich met moeite om anderen heen wendde. +Zij gingen onder de puinhoopen van het huis voorbij; Waverley volgde, maar kon zijn +leidsman bezwaarlijk bijhouden, daar de duisternis begon toe te nemen. Toen hij den +loop van den stroom nog een weinig lager volgde, verloor hij hem geheel uit het oog; +maar een flikkerend licht, dat hij nu tusschen het ineengegroeide kreupelhout en de +struiken ontdekte, scheen een zekerder gids. Spoedig sloeg hij een weinig gebaand +pad in, en bereikte ten laatste de deur eener ellendige hut. Een geweldig hondgeblaf +klonk hem in den beginne tegen, maar kwam bij zijn nadering tot zwijgen. Van binnen +liet zich een stem hooren, en hij achtte het raadzaam te luisteren, eer hij naderde. +</p> +<p>„Wien hebt gij hier gebracht, domme deugniet?” vroeg een oude vrouw, op een toon die +haar hevige drift verried. Tot eenig antwoord floot Davie Gellatley het begin van +het deuntje, waardoor Eduard hem herkend had, en deze maakte nu geene zwarigheid om +aan de deur te kloppen. Er heerschte terstond een doodsche stilte van binnen, die +slechts door het doffe geknor der honden werd afgebroken; en vervolgens hoorde hij +de meesteres van de hut de deur naderen, waarschijnlijk niet om ze te openen, maar +Waverley kwam haar voor en lichtte de klink zelf op. +</p> +<p>Voor hem stond een oude, met lompen bedekte vrouw, die hem toeriep: „Wie komt, in +den nacht, op deze wijze hier in huis?” Aan de eene zijde legden twee kwade en half +uitgehongerde jachthonden hunne woestheid, bij zijn verschijning, af, en schenen hem +te herkennen. Aan de andere zijde, half verborgen door de geopende deur, doch blijkbaar +met weerzin zich in dezen schuilhoek verbergende, stond, met een overgehaald pistool +in de rechterhand, en de linker bezig om een tweede uit zijn gordel te halen, een +lange, stevige en magere gedaante, in de overblijfsels eener verschoten uniform, en +met een baard die in geen drie weken geschoren was. +</p> +<p>Het was de baron van Bradwardine. – Het is onnoodig hier bij te voegen, dat hij zijn +wapen op den grond wierp, en Waverley met een hartelijke omhelzing begroette. +</p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e6332"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e6332src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> Op den 16den April 1746 maakte de slag te Culloden, een einde aan den inval van den +Pretendent. <a class="fnarrow" href="#xd33e6332src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e6362"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e6362src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">2</a></span> De vlakte van Culloden is niet ver van Inverness. <a class="fnarrow" href="#xd33e6362src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e6378"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e6378src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">3</a></span> Er bevonden zich op Invergarry-Castle, het verblijf van Mac-Donald van Glengary, twee +verwoeste kastanjeboomen, de een geheel, de ander gedeeltelijk, door een dergelijke +boosaardige en kinderachtige wraakzucht vernield. W. S. <a class="fnarrow" href="#xd33e6378src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e6390"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e6390src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">4</a></span> De zes eerste regels zijn ontleend aan een oude ballade, <i>Klacht der weduwe op de grenzen</i> getiteld. W. S. <a class="fnarrow" href="#xd33e6390src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch2.30" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch2.30.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">DERTIGSTE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">WEDERKEERIGE OPHELDERINGEN.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Het verhaal van den Baron was kort, wanneer men er de spreekwoorden en gemeenplaatsen +in het Latijn, Engelsch en Schotsch, waarmede zijn geleerdheid het opsierde, wegliet. +Hij stond lang stil bij de droefheid, die hem getroffen had over het verlies van Eduard +en <span class="corr" id="xd33e6446" title="Bron: Glennaquoch">Glennaquoich</span>, schetste de veldslagen van Falkirk en Culloden, en verhaalde, hoe hij, nadat alles +in het laatstgenoemde gevecht verloren was, naar huis was teruggekeerd, in de meening +van gemakkelijker een schuilplaats te zullen vinden onder zijn eigene boeren, en op +zijn eigen landgoed, dan ergens elders. Een afdeeling soldaten was uitgezonden om +zijn eigendommen te verwoesten; want barmhartigheid was niet aan de orde van den dag. +Hun vernielingswerk was echter gestuit door een bevel van het Civiele Hof. Men erkende +dat <span class="pageNum" id="pb321">[<a href="#pb321">321</a>]</span>het landgoed niet vervallen verklaard mocht worden aan de Kroon, ten nadeele van Malcolm +Bradwardine van Inch-Grabbit, den erfgenaam in de mannelijke lijn, wiens aanspraak +op de baronie niet lijden mocht door de handelingen van den tegenwoordigen eigenaar, +daar hij zijn recht van dezen niet ontleende, – en die dus, gelijk een aantal andere +erfgenamen van leengoederen, in denzelfden toestand, er het bezit van erlangde. Maar, +geheel verschillend van velen in soortgelijke omstandigheden, toonde de nieuwe heer +spoedig, niet te zullen dulden dat zijn voorganger het minste voorrecht of voordeel +trok van de goederen, die hem hadden toebehoord, en dat het zijn voornemen was, zich +het ongeluk van den ouden Baron in zijn geheele uitgestrektheid ten nutte te maken. +Dit was te onedelmoediger, daar het van algemeene bekendheid was, dat de Baron, met +het romantische denkbeeld bezield, om het recht van dezen jongeling, als mannelijken +erfgenaam, niet te benadeelen, de erfopvolging op zijn dochter niet had willen overdragen. +Deze onrechtvaardige zelfzucht stiet de dorpelingen geweldig tegen de borst, die hun +ouden meester hartelijk lief hadden, zoodat zij niet weinig verontwaardigd waren over +het gedrag van zijn opvolger. In des Barons eigen woorden, „strookte deze zaak niet +met het algemeen gevoelen op Bradwardine, mijnheer Waverley; en de boeren waren traag +en onwillig in het betalen van het verschuldigde; en toen mijn neef in het dorp kwam, +met zijn nieuwen rentmeester, den heer James Howie, om de huur in te vorderen, loste, +men weet niet wie, – ik vermoed echter, John Heatherblutter, de oude jagermeester, +die in het jaar vijftien met mij uittrok – een schot op hem in het donker, waardoor +hij zoo bang werd, dat ik met Cicero in Catilinam wel mag zeggen, <i lang="la">abiit, evasit, erupit, effugit</i><a class="noteRef" id="xd33e6453src" href="#xd33e6453" title="Ga naar noot 1.">1</a>. Hij liep, mijnheer, om mij zoo uit te drukken, in éen adem naar Stirling. En nu +heeft hij het landgoed ten verkoop aangeslagen, daar hij zelf de laatste mannelijke +erfgenaam van het leen is. En indien men mij door zulke zaken grieven kon, zou dit +mij meer grieven, dan de overgang van het goed uit mijn eigen bezit, dat toch, volgens +den loop der natuur, binnen weinige jaren zou moeten plaats hebben; daar dit nu overgaat +uit handen van het geslacht, dat het in <i lang="la">sæcula sæculorum</i> moest bezeten hebben. Maar, Gods wil geschiede, <i lang="la">humana perpessi sumus</i><a class="noteRef" id="xd33e6462src" href="#xd33e6462" title="Ga naar noot 2.">2</a>. Sir John van Bradwardine – Zwarte Sir John, zoo als men hem noemde – die de algemeene +stamvader van ons huis en der Inch-Grabbits was, dacht weinig dat zoo iemand uit zijn +geslacht zou voortkomen. Intusschen heeft hij mij beschuldigd bij den een of ander +van de <i lang="la">primates</i>, de tijdelijke bewindhebbers, alsof ik een aanvoerder van bravo’s en sluipmoordenaars +was. En er zijn soldaten hierheen gezonden, om op mijn goederen te verblijven, en +jacht op mij te maken als op een veldhoen in het gebergte, gelijk de H. Schrift zegt +van den goeden koning David, of als onzen dapperen Sir William Wallace, – zonder daarom +mijzelven met een van beiden te vergelijken. – Ik dacht, toen ik u aan de deur hoorde +kloppen, dat zij het oude wild ten laatste in zijn leger hadden overvallen; en daarom +nam ik mij voor, mijn leven ten duurste te verkoopen. – Maar nu, Janet, kunt gij ons +niet wat avondeten bezorgen?” +<span class="pageNum" id="pb322">[<a href="#pb322">322</a>]</span></p> +<p>„Ja wel, mijnheer, ik zal het waterhoen braden, dat John Heatherblutter heden morgen +medegebracht heeft, en gij ziet, de arme Davie is al bezig met de eieren van de zwarte +kip te bakken. Ik durf zeggen, mijnheer Waverley, dat gij nooit geweten hebt dat al +de eieren die zoo goed in het groote heerenhuis gebakken werden, door onzen Davie +waren klaar gemaakt. Niemand haalt bij hem, die zoo knap is om met zijn vingers in +de heete asch te werken en de eieren te keeren.” Davie lag gedurende al dien tijd +met zijn neus bijna in het vuur, terwijl hij in de asch blies, met de hielen schopte, +bij zichzelven mompelde, en zijn eieren in den gloed keerde, als ware het om het spreekwoord +te weêrleggen, „dat er verstand toe noodig is om eieren te bakken,” en de lofspraak +te rechtvaardigen, die Janet uitstortte +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line"><i>„Over hem, haar lieveling, haar arm onnoozel kind.”</i><a class="noteRef" id="xd33e6473src" href="#xd33e6473" title="Ga naar noot 3.">3</a></p> +</div> +<p class="first">„Davie is zoo dom niet, als de menschen wel meenen, mijnheer Waverley; hij zou u hier +niet gebracht hebben, als hij niet geweten had, dat gij een vriend waart van mijnheer +– zoo waar, zelfs de honden kenden u, mijnheer Waverley, want gij waart altijd vriendelijk +jegens beesten en menschen. – Maar, met mijnheers verlof, zal ik u een geschiedenis +van Davie vertellen. Ge ziet, dat de edele heer die zich in deze bittere tijden moet +schuil houden, en wat nog erger is, dag en nacht in het hol in het eikenbosch ligt, +en ofschoon het nauw genoeg is van ingang en de goede oude man, Cors Cleugh, het van +een bos stroo heeft voorzien, zoo komt evenwel, wanneer alles in den omtrek op het +land stil, en de nacht recht koud is, mijnheer er soms uit kruipen, om zich te warmen +bij een takkenbosch en op kussens te slapen, en dan gaat hij er ’s morgens weêr heen. +En zoo, eens op een keer, – hoe schrikte ik! – hadden twee ongelukkige roodrokken +den nacht doorgebracht met op de zalmvangst uit te gaan, of iets ergers, want ze doen +zelden veel goeds, en zagen even een glimp van mijnheer, toen hij het bosch inging, +en schoten op hem. Ik er uit, als een giervalk, en aan het roepen: – „Wat ze te schieten +hadden op een brave vrouws arm, onnoozel kind?” en ik vloog naar hen toe, en riep +dat het mijn zoon was, en ze vloekten en zwoeren, dat het de oude rebel was, zoo als +de deugnieten mijnheer noemden; en Davie was in het bosch, en hoorde het leven, en +nam, krek uit eigen beweging, den ouden grijzen mantel op, dien mijnheer weggeworpen +had, om des te vlugger te kunnen beenen maken, en kwam juist uit hetzelfde gedeelte +van het bosch, zich oprichtende en rondziende, zoo geheel op mijnheer gelijkende, +dat zij glad misleid werden, en overtuigd werden dat zij hun geweer op mallen Sawney +afgeschoten hadden, gelijk men hem noemt; en zij gaven mij een zesstuiverstuk, en +twee zalmen, opdat ik er maar niets van zeggen zou. – Neen, neen, Davie is wel niet +precies als andere menschen, maar hij is toch lang zoo gek niet als de menschen meenen. +Het is waar, wij kunnen nooit genoeg voor mijnheer doen, daar wij en de onzen nu al +twee honderd jaar op zijn land hebben gewoond; en daar hij mijn armen Jamie op school +en het collegie liet gaan, en zelfs op het heerenhuis hield, tot hij hier boven een +betere <span class="pageNum" id="pb323">[<a href="#pb323">323</a>]</span>plaats kreeg. Hij heeft er mij voor bewaard, dat ik te Perth als een tooverheks werd +terechtgesteld – de Heer vergeve het hun, die zulk een eenvoudige, arme oude vrouw +aanvielen! – en den armen Davie heeft hij van voedsel en kleeding voorzien, gedurende +bijna zijn gansche leven!” Waverley vond eindelijk een gelegenheid, om Janets verhaal +af te breken, door een vraag naar Freule Bradwardine. +</p> +<p>„Zij is, God dank! wél en in veiligheid te Duchran,” antwoordde de Baron; „de heer +is een verre bloedverwant van ons, maar een bloedverwant van mijn kapelaan, den heer +Rubrick; en, ofschoon hij de Whigsche beginselen is toegedaan, vergeet hij echter, +in dezen tijd, de oude vriendschap niet. De rentmeester doet wat hij kan, om iets +uit de schipbreuk voor de arme Rose te redden; maar ik vrees, ik vrees, dat ik haar +nooit zal wederzien, want ik zal mijn beenderen naar een ver land moeten dragen.” +</p> +<p>„Neen, neen, mijnheer; gij waart er in het jaar vijftien even slecht aan toe, en kreegt +de kostelijke baronie terug, dat kreegt ge; en nu zijn de eieren klaar, en het waterhoen +is gebraden, en daar is voor elk een bord en wat zout en een hapje witte brood, dat +van den rentmeester is gekomen; en daar is nog overvloed van brandewijn in de kan, +die Luckie Maclearie heeft gestuurd, en zult ge nu niet een maaltijd doen als Prinsen?” +</p> +<p>„Ik hoop, dat ten minste één Prins van onze kennis er niet erger aan toe is,” zei +de baron tot Waverley, die met hem instemde in den hartelijken wensch dat de ongelukkige +Prins in veiligheid wezen mocht. +</p> +<p>Nu begonnen ze van hunne verwachtingen in de toekomst te spreken. Het ontwerp van +den Baron was zeer eenvoudig. Het was, naar Frankrijk te ontsnappen, waar hij hoopte, +door den invloed zijner oude vrienden, de eene of andere bediening bij het leger te +verkrijgen, waarvoor hij zich nog geschikt achtte. Hij noodigde Waverley uit hem te +vergezellen; een voorslag, dien deze aannam, ingeval de invloed van kolonel Talbot +te kort mocht schieten, om hem genade te bezorgen. Stilzwijgend hoopte hij, dat de +Baron zijn liefde voor Rose zou goedkeuren, en hem het recht geven om hem in zijn +ballingschap te ondersteunen; maar hij onthield zich hiervan te spreken, tot zijn +eigen lot zou beslist zijn. Nu liep hun gesprek over Glennaquoich, omtrent wien de +Baron groote bezorgheid aan den dag legde, ofschoon hij aanmerkte, dat hij „juist +de Achilles van Horatius Flaccus was +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line"><i lang="la">Impiger, iracundus, inexorabilis, acer.</i></p> +</div> +<p class="first">welke verzen,” zoo voegde hij er bij, <span class="corr" id="xd33e6493" title="Niet in bron">„</span>te vertalen zijn: +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">„Een woelig hoofd, een krijger als metaal, +</p> +<p class="line">Zoo heet als vuur en zoo hard als staal.”</p> +</div> +<p class="first">Flora had een ruim en onbekrompen deel in het medelijden van den goeden oude. +</p> +<p>Intusschen begon het laat te worden. De oude Janet kroop in een soort van hondenhok, +achter de hut; Davie sliep en snurkte al lang tusschen Ban en Buscar. Deze beide honden +waren hem naar de hut gevolgd, nadat het heerenhuis verlaten was, en waren er gebleven; +en hunne <span class="pageNum" id="pb324">[<a href="#pb324">324</a>]</span>kwaadaardigheid, en de naam der oude vrouw, die voor een tooverheks te boek stond, +droegen er niet weinig toe bij, om het dal van bezoekers te vrijwaren. Met dit inzicht +voorzag de rentmeester Mackwheeble de oude Janet, ondershands van het noodige voor +haar onderhoud, en insgelijks van eenige kleine voorwerpen van weelde, ten gebruike +van zijn heer, waarvan de bezorging met niet weinig voorzichtigheid moest geschieden. +Na eenige plichtplegingen, begaf de Baron zich naar zijn gewone legerplaats, en Waverley +zette zich in een gemakkelijken leuningstoel met gescheurd fluweel, die eens de statie-slaapkamer +van <span class="corr" id="xd33e6503" title="Bron: Tulley-Veolan">Tully-Veolan</span> had versierd, (want het huisraad van dit verblijf was thans in al de hutten uit de +nabuurschap vestrooid) en sliep zoo zacht in, alsof hij op een donzen bed zijn leden +ter ruste gevlijd had. +</p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e6453"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e6453src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> Hij is vertrokken, hij is ontsnapt, hij heeft zich gered, hij is gevlucht. <a class="fnarrow" href="#xd33e6453src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e6462"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e6462src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">2</a></span> Wij hebben geleden, wat in den loop der menschelijke dingen ligt. <a class="fnarrow" href="#xd33e6462src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e6473"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e6473src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">3</a></span> Dit vers is een soort van referein in Wordsworths ballade <i lang="en">The idiot boy</i> getiteld. <a class="fnarrow" href="#xd33e6473src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch2.31" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch2.31.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">EEN-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">MEER OPHELDERING.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Met het aanbreken van den dag maakte de oude Janet allerhande rumoer in huis, om den +Baron, die doorgaans zeer vast en zwaar sliep, te wekken. +</p> +<p>„Ik moet naar mijn hol terug,” zeide hij tot Waverley: „wilt gij met mij gaan naar +beneden in het dal?” +</p> +<p>Zij gingen te zamen naar buiten, en volgden een smal voetpad, dat door hengelaars +of houthakkers, in het kreupelhout, ter zijde van den stroom gebaand was. Onderweg +verklaarde de Baron aan Waverley, dat hij geen gevaar te vreezen had, indien hij een +dag of wat op Tully-Veolan bleef, al zag men hem daar zelfs rond wandelen, indien +hij maar de voorzichtigheid gebruikte van voor te geven, dat hij naar het landgoed +kwam, als agent of zaakwaarnemer van een Engelschen heer, die voornemens was het te +koopen. Met dit inzicht spoorde hij hem aan, den rentmeester een bezoek te brengen, +die nog op het huis, klein Veolan geheeten, omtrent een kwartier van het slot, woonde, +ofschoon hij het binnen kort verlaten moest. Stanleys paspoort zou een voldoend antwoord +zijn voor den officier, die de militairen kommandeerde; en wat dezen of genen van +het landvolk, die Waverley herkennen mocht betrof, zoo verzekerde hem de Baron, dat +er niet het minste gevaar bestond, dat hij door hen zou worden verraden. +</p> +<p>„Ik geloof zeker, dat de helft van het volk op de baronie,” zei de oude man, „weet, +dat hun oude heer hier ergens in den omtrek is; want naar ik merk, dulden zij niet +zelfs dat een kind hier heen komt om vogelnestjes te zoeken, iets dat ik, toen ik +in het volle bezit van mijn macht als Baron was, niet in staat was geheel en al te +beletten. Ja, dikwijls vind ik het een en ander op mijn weg, dat de arme schepsels, +God zegene hen! daar neêrleggen, omdat zij begrijpen, dat het mij van dienst zou kunnen +zijn. Ik hoop dat zij een wijzer en niet minder goeden meester zullen krijgen, dan +ik.” +</p> +<p>Een onwillekeurige zucht besloot dit gezegde; maar er lag in de kalme gelijkmoedigheid, +waarmede de Baron zijn rampen verduurde, iets eerbiedwekkends, ja zelfs verhevens. +Men hoorde geen vruchteloos klagen, <span class="pageNum" id="pb325">[<a href="#pb325">325</a>]</span>noch luidruchtige treurigheid; hij droeg zijn lot en de daarmede verbonden bezwaren +met een opgeruimde ofschoon ernstige berusting, en veroorloofde zich nooit eenigen +hevigen uitval tegen de bovendrijvende partij. +</p> +<p>„Ik heb gedaan wat ik als mijn plicht beschouwde,” zeide de goede oude man, „en buiten +twijfel doen zij, wat zij voor den hunne houden. Het doet mij somtijds wel zeer, op +deze zwartgebrande muren van het huis mijner voorouders te staren; maar men weet dat +officieren de hand van den soldaat niet altijd in bedwang kunnen houden, en roof en +plundering tegengaan. Zelfs Gustaaf Adolf, zooals gij lezen kunt in Kolonel Munro’s +<i>Tocht</i> met het brave Schotsche regiment, „<i>Mackay’s regiment</i>” genoemd, stond soms de plundering toe. Ik heb zelf inderdaad elders even treurige +tooneelen van verwoesting gezien, als Tully-Veolan nu oplevert, toen ik onder den +maarschalk hertog van Berwick diende. Voorwaar, wij mogen met Virgilius Maro zeggen, +<i lang="la">Fuimus Troës</i><a class="noteRef" id="xd33e6526src" href="#xd33e6526" title="Ga naar noot 1.">1</a> – en ziedaar het einde van een oud liedje. Maar huizen en families en mannen hebben +lang genoeg bestaan, wanneer ze staan tot zij met eere vallen; en nu heb ik een huis +gekregen, dat niet kwalijk gelijkt naar een <i lang="la">domus ultima</i>.”<a class="noteRef" id="xd33e6532src" href="#xd33e6532" title="Ga naar noot 2.">2</a> – zij waren nu tot den voet eener steile rots genaderd – „Wij, arme Jacobieten,” +dus ging de Baron voort, terwijl hij de oogen opsloeg, „wij zijn nu gelijk de konijnen +in de H. Schrift, (die de groote reiziger Pococke „<i>jerbous</i>” noemt) een zwak ras, dat zijn nest in de rotsen maakt. En nu; vaarwel, mijn beste +jongen, tot wij elkander van avond bij Janet ontmoeten; want ik moet maken dat ik +in mijn Patmos kom, wat niet al te gemakkelijk werk is voor mijn oude stijve leden.” +</p> +<p>Dit zeggende begon hij de rots op te klimmen, terwijl hij zich met de handen steunde, +om van de eene gevaarlijke trede naar de andere te komen, tot hij omtrent halverwege +was, waar twee of drie struiken den ingang bedekten van een hol, hetwelk geheel en +al naar een oven geleek, waar de Baron eerst zijn hoofd en schouders, en vervolgens, +ofschoon vrij langzaam, het overige van zijn lichaam in bracht, terwijl de beenen +en voeten het laatst verdwenen – gelijk aan een groote slang, die haar <span class="corr" id="xd33e6540" title="Bron: schuiplaats">schuilplaats</span> binnenkruipt, of aan een langen stamboom, dien men met moeite in het enge loket, +van een ouderwetschen secretaire wegbergt. Waverley had de nieuwsgierigheid om naar +boven te klimmen, en naar hem in zijn spelonk te zien, gelijk deze schuilplaats wel +mocht heeten. Over het geheel zag zij er wel eenigszins uit als dat vernuftig stukje +speelgoed, dat men een <i>haspel in een flesch</i> noemt, en de bewondering der kinderen opwekt, (en van sommige volwassenen, ook van +mijzelven bijvoorbeeld) die het geheim niet kunnen vatten, hoe het er in gekomen is, +of hoe het er uit is te nemen. Het hol was zeer nauw en zoo laag dat hij er niet staan, +en nauwelijks zitten kon, hoewel hij eindelijk na eenige vergeefsche pogingen daarin +slaagde. Zijn eenig vermaak bestond in het lezen van zijn ouden vriend Titus Livius, +tusschenbeide afgewisseld door op den zolder en de muren zijner vesting, die van zandsteen +waren, met zijn mes Latijnsche spreuken en teksten uit de H. Schrift te snijden. Daar +het hol droog en met zuiver stroo en gedroogd varenkruid gevuld was, „zoo vormde het,” +naar hij zeide, terwijl hij deed alsof hij <span class="pageNum" id="pb326">[<a href="#pb326">326</a>]</span>zich er geheel op zijn gemak bevond, – wat wonderlijk afstak bij zijn werkelijken +toestand, – „een zeer dragelijk leger voor een oud soldaat, behalve als de wind vlak +uit het noorden blies.” Ook ontbrak het hem niet aan schildwachten, die op verkenning +uitgingen, gelijk hij aanmerkte. Davie en zijn moeder lagen aanhoudend op den loer, +om op alle gevaren te letten en ze af te wenden; en men stond verbaasd over de behendigheid, +waarmede de instinctmatige gehechtheid van den armen onnoozele hem scheen te bezielen, +als het de veiligheid van zijn heer gold. +</p> +<p>Thans zocht Eduard een ontmoeting met Janet. Hij had haar, op het eerste gezicht, +herkend als de oude vrouw, die hem gedurende zijn ziekte had opgepast, nadat hij uit +de handen van Gilfillan verlost was. Ook de hut, hoewel een weinig opgeknapt en iets +beter gemeubeld, was ongetwijfeld de plaats waar men hem had opgesloten. Hij herinnerde +zich nu insgelijks op de Gemeenteweide van Tully-Veolan den stam van een grooten boom, +„de minnaars-boom” genoemd, dien hij ontegenzeggelijk voor denzelfden hield, waarbij +de Hooglanders, op dien merkwaardigen nacht, bijeen kwamen. Zijn verbeelding had den +avond te voren dit alles reeds met elkander in verband gebracht; maar redenen, die +de lezer waarschijnlijk wel zal kunnen gissen, beletten hem Janet in tegenwoordigheid +van den Baron onder handen te nemen. +</p> +<p>Thans vatte hij deze taak in goeden ernst op, en zijn eerste vraag luidde: „wie de +jonge dame was, die de hut gedurende zijn ziekte bezocht had?” Janet zweeg eenigen +tijd, en maakte vervolgens de opmerking, dat het geheimhouden der zaak thans niemand +goed of kwaad zou doen. +</p> +<p>„Het was een dame,” zeide zij, „die haars gelijke in de wereld niet heeft – Freule +Rose Bradwardine.” +</p> +<p>„Dan was Freule Rose Bradwardine waarschijnlijk ook de oorzaak van mijn bevrijding,” +zeide Waverley, verrukt over de bevestiging van een denkbeeld, hetwelk de plaatselijke +omstandigheden bij hem opgewekt hadden. +</p> +<p>„Ik weet zeer goed, mijnheer Waverley, dat zij zelve het was; maar heel, heel boos +en beleedigd zou zij geweest zijn, het arme schepsel, als zij had kunnen gissen, dat +gij ooit een woord van de zaak zoudt weten; want zij gebood mij altijd Gaelsch te +spreken, als gij er bij waart, om u in den waan te brengen, dat wij in de Hooglanden +waren. Ik kan vrij wel met die taal terecht, want mijn moeder was een Hooglandsche.” +</p> +<p>Nog eenige weinige vragen brachten het geheele geheim aan den dag van Waverleys bevrijding +uit den staat van gevangenschap, waarin hij Cairnvreckan verliet. Nooit klonk eenige +muziek zoeter in het oor eens kenners, dan de <span class="corr" id="xd33e6555" title="Bron: vreesselijke">vreeselijke</span> langdradigheid, waarmede de oude Janet iedere omstandigheid beschreef, Waverleys +ooren verrukte. Maar daar de lezer niet verliefd is, moet ik zijn geduld ontzien, +en trachten hetzelfde verhaal dat de oude Janet in een rede van bijna twee uren mededeelde, +binnen een betamelijken omvang te beperken. +</p> +<p>Toen Waverley aan Fergus den brief voorlas, dien hij, door Davie Gellatley, van Rose +Bradwardine ontvangen had, en waarin hem bericht werd dat Tully-Veolan door een kleinen +hoop soldaten bezet was, had deze omstandigheid den levendigen en werkzamen geest +van het Opperhoofd getroffen. Daar hij verlangde de posten van den vijand te verontrusten +en terug te drijven, alsmede het leggen eener bezetting zoo zeer in zijn eigene buurt +wenschte te voorkomen, en hij te gelijk den Baron wilde verplichten, – want het denkbeeld +van een huwelijk met Rose <span class="pageNum" id="pb327">[<a href="#pb327">327</a>]</span>zweefde hem vaak voor den geest – besloot hij eenigen van zijn clan te zenden om de +roodrokken te verjagen en Rose naar Glennaquoich over te brengen. Maar juist toen +hij Evan met een kleine afdeeling bevel had gegeven tot deze onderneming, noodzaakte +hem de tijding, dat Cope de Hooglanden was binnengerukt, ten einde de troepen van +den Prins, alvorens deze zich verzamelden, te ontmoeten en te verstrooien, – zich +met zijn geheele macht bij den standaard van Karel Eduard te voegen. +</p> +<p>Voor dat Fergus vertrok, zond hij een bevel aan Donald Bean om zich bij hem te voegen; +maar de sluwe vrijbuiter, die maar al te zeer de waarde van een afzonderlijk kommando +kende, zond, in plaats van hem te gehoorzamen, eenige verontschuldiging, waarmede +Fergus in den nood van het oogenblik, verplicht was genoegen te nemen, hetgeen hij +evenwel niet deed zonder het heimelijk besluit, om, te gelegener tijd en plaats, wraak +te nemen over dit uitstel. Daar hij echter aan de zaak niets veranderen kon, zond +hij bevel aan Donald, om naar de Laaglanden af te zakken, de soldaten van Tully-Veolan +te verdrijven, de woning van den Baron te ontzien, zich ergens in de nabijheid, tot +bescherming van diens dochter en familie, te vestigen, en eindelijk om de detachementen +gewapende vrijwilligers en soldaten, die hij in de buurt mocht ontmoeten, te verontrusten +en te verjagen. +</p> +<p>Daar deze last zeer onbepaald was, nam Donald zich voor dien op de voordeeligste wijze +voor zichzelven uit te leggen, en daar hij niet meer in bedwang gehouden werd door +de nabijheid van Fergus, dewijl hij, daarenboven uit hoofde van vroegere geheime diensten +eenigen invloed in den raad des Prinsen bezat, besloot hij het ijzer te smeden, terwijl +het heet was. Het kostte hem dan niet veel moeite, de krijgslieden van Tully-Veolan +te verjagen; maar hoewel hij het niet waagde, eenigen inbreuk te maken op de rust +van het gezin, noch Freule Rose lastig te vallen, daar hij er niet op gesteld was, +zich een machtigen en onverzoenbaren vijand in des Prinsen leger te maken, en hij +maar al te goed wist, hoe zwaar de wraak des Barons treffen kon, begon hij met het +heffen van schatting en afpersingen op het landvolk, in éen woord, met den oorlog +voor zijn bijzonder voordeel te voeren. +</p> +<p>Intusschen zette hij de witte kokarde op, en maakte zijn opwachting bij Rose, terwijl +hij een grooten eerbied aan den dag legde voor de dienst, waarin haar vader zich had +begeven, en een aantal verschooningen vroeg voor de vrijheden, die hij, tot onderhoud +van zijn volk, zich noodwendig moest veroorloven. Juist op dit oogenblik vernam Rose, +door de nooit tot zwijgen gebrachte faam, die gewoonlijk op overdrijving belust is, +dat Waverley den smid te Cairnvreckan, terwijl deze hem trachtte gevangen te nemen, +had gedood, dat hij vervolgens door majoor Melville van Cairnvreckan in een gevangenis +geworpen was, en binnen drie dagen door een vonnis van de militaire rechtbank zou +ter dood gebracht worden. Gedreven door den wanhopigen angst, welken deze tijdingen +te weeg gebracht hadden, sloeg zij Donald Bean voor, den gevangene te ontzetten. Dit +was juist de soort van dienst, waarnaar hij verlangde, in de overtuiging dat hij dien +als van zooveel gewicht, zou kunnen doen gelden, dat men daarom al de onbeschoftheden, +waaraan hij zich, in de landstreek, mocht hebben schuldig gemaakt, in het vergeetboek +stellen zou. Hij was echter zoo slim, om, terwijl hij gedurig van zijn plicht en ambt +sprak, zoo lang de toeven, tot de arme Rose door smart en verlegenheid tot het uiterste +<span class="pageNum" id="pb328">[<a href="#pb328">328</a>]</span>gebracht, besloot hem tot de onderneming over te halen, door middel van eenige kostbare +juweelen, die aan haar moeder hadden toebehoord. +</p> +<p>Donald Bean, die in Fransche dienst was geweest, kende de waarde dezer sieraden, of +berekende ze misschien zelfs te hoog. Maar aan den anderen kant bespeurde hij hoe +Rose bevreesd was voor de ontdekking, dat zij hare juweelen voor de bevrijding van +Waverley had gegeven. Nadat hij besloten had, dat zijn buit hem door dit bezwaar niet +ontgaan zou, bood hij vrijwillig aan een eed te doen, om nooit van Freule Roses aandeel +aan de zaak een woord te reppen; en, daar hij er voordeel in zag den eed te houden, +en geen zweem van uitzicht op winst wanneer hij dien brak, nam hij de verbindtenis +op zich – om, gelijk hij aan zijn luitenant zeide, eerlijk met de jonge dame te werk +te gaan, – onder dien eenigen vorm, welken hij, volgens een stilzwijgende overeenkomst +met zichzelven, voor verbindend hield – namelijk door stilzwijgendheid op zijn ontblooten +dolk te zweren. Hij werd te meer tot deze daad van goede trouw bewogen, door eenige +beleefdheden, welke Freule Bradwardine aan zijn dochter Alice had bewezen, en die, +terwijl zij het hart van het bergmeisje wonnen, den trots van haar vader niet weinig +streelden. Alice, die thans een weinig Engelsch spreken kon, was, ter vergelding van +Roses vriendelijkheid, zeer openhartig, en vertrouwde haar al de papieren, die de +kuiperijen met Gardiners regiment betroffen, en door haar in bewaring genomen waren, +toe, terwijl zij op Roses aansporing, even gereedelijk besloot, ze, buiten haar vaders +weten, Waverley in handen te spelen. „Want zij kunnen de goede Freule en den knappen +jongen heer misschien plezier doen,” dacht Alice, „en wat heeft mijn vader aan eenige +vellen bekrabbeld papier?” +</p> +<p>De lezer weet, dat zij gelegenheid vond om haar voornemen, des avonds voor dat Waverley +het dal verliet, ten uitvoer te brengen. Hoe Donald zijn onderneming volvoerde, is +hem evenzeer bekend. +</p> +<p>Maar de verdrijving der soldaten van Tully-Veolan had opzien gebaard en terwijl Donald +op den loer lag tegen Gilfillan, werd een sterke afdeeling, die Bean Lean wel uit +het hoofd zou laten te bestrijden, uitgezonden, om de opstandelingen op hun beurt +terug te drijven, zich daar neêr te slaan en de landstreek te beschermen. De officier, +een fatsoenlijk man en voorstander van tucht, drong zich even zoo min in bij Freule +Bradwardine, wier verlaten toestand hij eerbiedigde, als hij zijn soldaten toestond +de minste ongeregeldheid te plegen. Hij sloeg een klein kamp op, op een hoogte, dicht +bij het huis van Tully-Veolan, en plaatste de noodige wachten bij al de verschillende +bergengten in de nabijheid. Dit onaangenaam nieuws kwam ter ooren van Bean Lean, toen +hij naar Tully-Veolan terug keerde. Maar, dewijl hij het loon van zijn arbeid ongaarne +wilde missen, besloot hij, daar de toegang tot Tully-Veolan onmogelijk was, zijn gevangene +in Janets hut te brengen, waarvan het bestaan zelfs ter nauwernood vermoed kon worden +door hen, die lang in de nabuurschap gewoond hadden, als ze niet opzettelijk daarheen +werden gebracht, en welke plaats Waverley zelven volkomen onbekend was. Na dit volbracht +te hebben, vorderde en verkreeg hij zijn belooning. Waverleys ongesteldheid was iets +dat al hun berekeningen deed falen, en Donald was genoodzaakt, met zijn bende, de +buurt te verlaten, en elders een ruimer tooneel voor zijn avonturen te zoeken. Op +Roses dringende bede liet hij een oud man achter, een kruidlezer, die verondersteld +<span class="pageNum" id="pb329">[<a href="#pb329">329</a>]</span>werd iets van de geneeskunst te verstaan, en die zich belastte met Waverley, gedurende +diens ziekte. +</p> +<p>Intusschen werd het hart der arme Rose weldra door duizend nieuwe folteringen gekweld. +Zij vernam van de oude Janet, dat er een prijs op het hoofd van Waverley gesteld was, +en daar hetgeen hijzelf bij zich had zoo veel waarde bezat, was er geen zeggen van +of Donald wel aan de verzoeking zou kunnen weêrstand bieden. Geslingerd door vrees +en smart, nam Rose het stoute besluit, om den Prins zelven het gevaar te ontdekken, +waaraan Waverley was bloot gesteld, overtuigd dat Karel Eduard, niet minder als staatsman, +dan als man van eer en menschelijkheid, er belang in zou stellen, om te voorkomen, +dat hij in handen der vijandelijke partij viel. Eerst meende zij dezen brief naamloos +te zenden; maar natuurlijk vreesde zij, dat hij er in dat geval geen acht op zou slaan. +Zij zette er dus haar naam onder, hoewel met tegenzin en vrees, en vertrouwde dien +aan een jong man toe, die, terwijl bij zijn boerderij ging verlaten, om zich bij het +leger van den Prins te voegen, haar om de een of ander soort van geloofsbrief verzocht +voor den avonturier, van wien hij een officiersplaats hoopte te verkrijgen. +</p> +<p>De brief kwam Karel Eduard in handen, juist toen hij naar de Laaglanden afzakte, en +daar hem het staatkundig belang maar al te zeer bekend was, dat er voor hem in de +veronderstelling gelegen was, dat hij in verbindtenis stond met de Engelsche Jacobieten, +deed hij aan Donald Bean Lean de stelligste bevelen overbrengen, om Waverley veilig +en ongeschonden, zoowel in persoon als wat zijn goed betrof, bij den gouverneur van +Doune-Castle te bezorgen. De vrijbuiter durfde niet ongehoorzaam zijn, want het leger +van den Prins was nu zoo dicht in de buurt, dat de straf dadelijk op het verraad zou +hebben kunnen volgen. Daarenboven was Donald een staatkundige, zoo wel als een roover, +en niet geneigd om de gunst, welke zijn vroegere geheime diensten hem verworven hadden, +bij deze gelegenheid door weerspannigheid te verspelen. Hij maakte dus uit den nood +een deugd, en gaf bevel aan zijn luitenant, om Waverley naar Doune te geleiden, hetwelk +op de, in een vorig hoofdstuk vermelde wijze, veilig werd volbracht. De gouverneur +van Doune had order hem, als krijgsgevangen, naar Edinburgh op te zenden, daar de +Prins vreesde, dat, indien Waverley in vrijheid gesteld was, hij zijn voornemen weder +opvatten mocht, om naar Engeland te gaan, zonder hem gelegenheid te hebben gegeven +tot een persoonlijke ontmoeting. Hier handelde hij, eigenlijk, volgens den raad van +het Opperhoofd van Glennaquoich, met wien, gelijk men zich herinneren zal, de Prins +zich onderhield over de wijze, waarop met Eduard moest gehandeld worden, maar zonder +dezen te zeggen, hoe hem de plaats zijner opsluiting bekend was geworden. +</p> +<p>Inderdaad beschouwde Karel Eduard den brief, dien hij over dit onderwerp ontvangen +had, als een dames geheim, ofschoon Roses schrijven in de allervoorzichtigste en meest +algemeene bewoordingen vervat was, en schijnbaar alleen in de pen gegeven werd door +beweegredenen van menschelijkheid en ijver voor ’s Prinsen dienst. Evenwel drukte +zij zulk een vurig verlangen uit, dat niemand hoegenaamd een woord er van vernemen +mocht, dat zij zich met de zaak had ingelaten, dat de Prins daardoor op de gedachte +kwam, van het groot belang dat zij in het behoud van Waverley stelde. Deze, overigens +welgegronde, gissing verleidde hem <span class="pageNum" id="pb330">[<a href="#pb330">330</a>]</span>nogtans tot valsche gevolgtrekkingen. De aandoening, die Waverley op het bal van Holyrood, +bij het naderen van Flora en Rose liet blijken, werd door den Prins op rekening gesteld +van de gevoelens die Eduard voor de laatste koesterde; en bij zichzelven maakte hij +het besluit op, dat het voornemen van den Baron aangaande de beschikkingen over zijn +landgoed, of eenig dergelijk bezwaar, hun onderlinge genegenheid dwarsboomde. Dikwijls, +wel is waar, schonk het gerucht Waverley aan Freule Mac-Ivor; maar de Prins wist, +dat het gerucht mild is in deze soort van giften, en terwijl hij het gedrag der beide +dames jegens Waverley aandachtig gadesloeg, twijfelde hij niet, of de jonge Engelschman +gevoelde volstrekt geen liefde voor Flora, terwijl hij door Rose Bradwardine bemind +werd. Daar hij Waverley aan zijn dienst wenschte te verbinden, en niet minder verlangde +een daad van welwillendheid en vriendschap te verrichten, nam de Prins bij den Baron +de eerste de beste gelegenheid te baat, om hem over het doen overgaan van het landgoed +op zijn dochter te onderhouden. De heer Bradwardine gaf zijn toestemming; maar het +gevolg er van was, dat Fergus <span class="corr" title="Bron: onmiddelijk">onmiddellijk</span> besloot met zijn dubbel aanzoek, om een vrouw en een graafschap, voor den dag te +komen, hetwelk door den Prins, zoo als wij gezien hebben, werd afgeslagen. De Prins, +onophoudelijk met zijn eigene veelvuldige bezigheden bezet, had tot hiertoe nog geen +onderhoud met Waverley over deze zaak gehad, ofschoon hij zich dikwijls voorgenomen +had er over te spreken. Maar na het door Fergus betuigde verlangen, zag de Prins er +de noodzakelijkheid van in, om tusschen de medeminnaars onzijdig te schijnen, in de +stille hoop, dat de zaak, die zoo veel zaden van tweedracht in zich scheen te bevatten, +zou kunnen blijven rusten tot na den afloop der onderneming. Maar toen, op den marsch +naar Derby, de Prins aan Fergus de reden van zijn twist met Waverley gevraagd had, +en het Opperhoofd als oorzaak bijbracht, dat Eduard gezind was, het aanzoek door dezen +om de hand zijner zuster gedaan, in te trekken, zeide hem de Prins ronduit, dat hijzelf +Freule Mac-Ivors gedrag ten opzichte van Waverley had gadegeslagen, en ten volle overtuigd +was, dat er een misverstand bij Fergus heerschte in het beoordeelen van Waverleys +handelwijze, die, gelijk hij alle reden had te gelooven, aan Freule Bradwardine gehecht +was. De hieruit tusschen Eduard en het Opperhoofd der Mac-Ivors ontstane twist ligt, +hoop ik, den lezer nog in het geheugen. – Deze omstandigheden zullen voldoende zijn, +om zoodanige punten van ons verhaal toe te lichten, als wij, volgens de gewoonte van +alle vertellers, gepast oordeelden vooreerst in het duister te laten, met het oogmerk +om de nieuwsgierigheid van den lezer te prikkelen. +</p> +<p>Toen Janet eenmaal de voornaamste door ons aangegeven feiten had verklaard, was Waverley +gemakkelijk in staat, het kluwen, dat deze hem in handen stelde, ook voor andere geheimen +van het doolhof, waarin hij verward was geweest, te gebruiken. Aan Rose Bradwardine +was hij derhalve het leven verschuldigd, hetwelk hij nu meende gaarne in haar dienst +te willen opofferen. Bij een weinig nadenken echter werd hij overtuigd, dat het gepaster +en aangenamer was voor haar te leven, en dat, daar hij in het bezit van een onafhankelijke +fortuin was, zij ze met hem zou kunnen deelen, hetzij in den vreemde, of in zijn eigen +vaderland. Het genoegen van verzwagerd te zijn aan zulk een achtenswaardig man als +de Baron, en van wien zijn oom sir Everard zoo veel <span class="pageNum" id="pb331">[<a href="#pb331">331</a>]</span>werk maakte, was ook een aangename gedachte, al had er anders nog iets ontbroken, +om het huwelijk gewenscht te maken. De zonderlinge gewoonten van den man, die hem +geweldig belachelijk waren voorgekomen gedurende zijn voorspoed, schenen bij den ondergang +van zijn gelukszon in volkomen harmonie met de edele trekken van zijn karakter, en +er het eigenaardige van te verhoogen, zonder daarom den lachlust op te wekken. Met +dusdanige ontwerpen van toekomstig geluk vervuld, begaf Eduard zich naar klein Veolan, +de woning van den heer Duncan Mackwheeble. +</p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e6526"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e6526src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> Het is met ons gedaan Trojanen. <a class="fnarrow" href="#xd33e6526src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e6532"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e6532src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">2</a></span> Laatste woning – graf. <a class="fnarrow" href="#xd33e6532src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch2.32" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch2.32.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">TWEE-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.</h2> +<div class="epigraph"> +<div class="lgouter"> +<p class="line">Nu is Cupido een eerlijk kind. – Hij vergoedt.</p> +</div> +<p class="first xd33e6594"><span class="asc">Shakespeare.</span></p> +</div> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">De heer Duncan Mackwheeble, die commissaris noch rentmeester meer was, hoewel nog +in het bezit van den blooten titel der laatste waardigheid, was de verbanning ontgaan, +door bijtijds de partij van den opstand te verlaten, maar bovenal door zijn volslagene +onbeduidendheid. +</p> +<p>Eduard vond hem op zijn kantoor, onder papieren en rekeningen begraven. Vóor hem stond +een groote kom havermeelpap, en aan zijn linkerhand een hoornen lepel en een flesch +bier. Terwijl hij zijn oog met inspanning over een groot rechtsgeleerd stuk liet gaan, +stak hij van tijd tot tijd een grooten lepel vol van deze voedzame spijs in zijn wijden +mond. Een tweede lijvige flesch met brandewijn, die er bij stond, gaf óf te kennen, +dat de brave rechtsgeleerde reeds zijn morgenslok had genomen, óf dat hij voornemens +was zijn pap door een afzakkertje te doen volgen, of wellicht had men beide veronderstellingen +kunnen laten gelden. Zijn slaapmuts en nachtrok waren weleer van tartan geweest, maar, +even voorzichtig als spaarzaam, had de rentmeester ze laten verwen, opdat haar oorspronkelijke, +onheilspellende kleur, diegenen welke hem mochten bezoeken, niet aan zijn ongelukkigen +uitstap naar Derby herinneren zou. Om zijn portret te voltooien, was zijn gelaat tot +aan de oogen met snuif, en waren zijn vingers tot aan de toppen met inkt bemorst. +Hij keek Waverley met een vragenden blik aan, toen deze het groene hekje binnentrad, +waardoor zijn tafel en stoel voor de nadering van het gemeen beschermd werden. Niets +kon den rentmeester meer kwellen, dan als een bekende aangesproken te worden door +iemand der ongelukkige heeren, die nu voortaan veel meer bijstand schenen te zullen +behoeven, dan ze voordeel konden aanbrengen. Maar dit was de rijke jonge Engelschman +– wie wist hoe zijn toestand was? – ook was hij de vriend van den Baron – wat hier +te doen? +</p> +<p>Deze gedachten gaven iets links en neerslachtigs aan de houding van den armen man. +Waverley, vervuld met de mededeeling, die hij doen wilde, vond Mackwheeble’s stemming +geheel in tweestrijd daarmede, zoodat hij niet kon nalaten in een luiden lach uit +te barsten, terwijl hij de neiging onderdrukte, om met Syphax, uit Addison’s Cato, +uit te roepen: +<span class="pageNum" id="pb332">[<a href="#pb332">332</a>]</span></p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">„Nu Cato is de man om hem te maken tot +</p> +<p class="line">Vertrouwling eens verliefden”</p> +</div> +<p class="first">Daar de heer Mackwheeble zich maar niet kon verbeelden dat iemand hartelijk lachen +kon, als hij door gevaar omringd, of door armoede gedrukt was, zoo verbande de opgeruimdheid +die op Eduards gelaat te lezen stond, eenigszins het bedrukte van zijn eigen gezicht, +en terwijl hij hem tamelijk hartelijk welkom op Klein Veolan heette, vroeg hij waarmede +hij verkoos te ontbijten. Zijn bezoeker had in de eerste plaats, iets in het bijzonder +met hem te verhandelen, en verzocht vrijheid om den grendel op de deur te mogen schuiven. +Duncan was lang niet ingenomen met het nemen van deze voorzorg, die bewees dat er +gevaar te duchten was; maar hij kon niet terugtreden. +</p> +<p>Overtuigd dat hij op den rentmeester kon bouwen, daar diens belang het medebracht +dat hij hem getrouw zou blijven, deelde Eduard zijn tegenwoordigen toestand, en zijn +plannen voor de toekomst, aan Mackwheeble mede. De slimme vogel luisterde eerst met +alle teekenen van beschroomdheid, toen hem, om te beginnen, medegedeeld werd, dat +Waverley nog een staatkundige balling was – maar troostte zich eenigszins, toen hij +hoorde dat hij in het bezit van een paspoort was – en zette groote oogen op, toen +hij het schitterende zijner vooruitzichten vernam. – Toen hij echter zijn voornemen +te kennen gaf, om zijn voorspoed met Freule Rose Bradwardine te deelen, had de verrukking +den braven man bijna van zijn zinnen beroofd. De rentmeester sprong van zijn kantoorstoel +op, gelijk de Pythonesse van haar drievoet, smeet zijn beste pruik uit het raam, omdat +de bol, waarop ze geplaatst was, hem hinderde in zijn loop, wierp zijn muts tegen +den zolder, en ving ze in het vallen weer óp, floot <i>Tulloch-gorum</i>, danste in ’t rond met onnavolgbare bevalligheid en vlugheid, en wierp zich daarop +uitgeput in een leuningstoel, onder den uitroep van: „Lady Waverley! tien duizend +pond ’s jaars, en geen duit minder! – De Heer beware me dat ik het verstand niet verlies!” +</p> +<p>„Amen, van ganscher harte” zeide Waverley; „maar mijnheer Mackwheeble, laat ons thans +tot de zaken overgaan.” Dit laatste woord bracht een min of meer bedarende uitwerking +teweeg; maar des rentmeesters hoofd was, gelijk hij het zelf uitdrukte, nog „op hol.” +Hij vermaakte echter zijn pen, liniëerde een half dozijn vellen papier, met een breeden +rand, haalde Dallas van St. Martins „<i>Stijl</i>” van een plank, waar dat eerbiedwaardige werk naast Stairs <i>Instituten</i>, <span class="corr" id="xd33e6616" title="Bron: Dirltons">Dirletons</span> <i>Twijfelachtige Gevallen</i>, Balfours <i>Praktijk</i> en een pak oude rekenboeken stond te vermolmen – sloeg het boekdeel bij het artikel +<i>huwelijks-contract</i>, op, en maakte zich gereed om, zoo als hij het noemde, „een <i>klein minuut</i> op te maken, ten einde partijen te beletten terug te treden.” +</p> +<p>Het kostte Waverley vrij wat moeite hem aan het verstand te brengen, dat hij een weinig +overhaast te werk ging. Hij deed hem in de eerste plaats verstaan dat hij zijn bijstand +zou noodig hebben, om te weten of zijn verblijf hier voor het oogenblik volkomen veilig +was, door aan den officier op Tully-Veolan te schrijven, „dat de heer Stanley, een +Engelsch edelman, na verwant aan kolonel Talbot, zich wegens zaken ophield bij den +heer Mackwheeble, en, daar deze met den staat des lands bekend was, hem zijn paspoort +opzond, om door kapitein Forster nagezien te worden.” Dit had een beleefd antwoord +ten gevolge van den officier, met <span class="pageNum" id="pb333">[<a href="#pb333">333</a>]</span>een uitnoodiging voor den heer Stanley, om bij hem te komen eten; waarvoor, onder +voorwendsel van bezigheden, (gelijk zich gemakkelijk denken laat) werd bedankt. +</p> +<p>Waverleys tweede verzoek was, dat de heer Mackwheeble een man te paard zou afzenden +naar **, de plaats, waar kolonel Talbot hem zou schrijven, met bevel om daar zoo lang +te wachten, tot de post een brief zou brengen voor den heer Stanley, en dien met den +meesten spoed naar Klein Veolan te bezorgen. In een oogenblik was de rentmeester op +weg om zijn leerling (of knecht, zoo als hij zestig jaar geleden werd genoemd) Jock +Scriever, op te zoeken, en er was heel weinig tijd noodig om Jock op den grijzen hit +te doen stijgen. +</p> +<p>„Draag zorg dat ge hem goed rijdt, jongetje, want hij is wat kort van adem, sedert +– hm, hm! – De Heere bewaar me! (met een zachte stem) ik zou hebben laten uitlekken +– sedert ik spoorslags reed om den Prins te halen, ten einde Vich Ian Vohr en den +heer Waverley te scheiden, en een duchtigen val voor mijn moeite kreeg. De Heer vergeve +het u! Ik had den hals kunnen breken! – ja zeker, het was een erg ding van het begin +tot het einde; – maar dit vergoedt alles. – Lady Waverley! – tien duizend pond ’s +jaars! God zegene ons!” +</p> +<p>„Maar ge vergeet, mijnheer Mackwheeble, dat wij de toestemming van den Baron noodig +hebben, en die van de jonge dame.” – +</p> +<p>„Geen zwarigheid, ik sta voor hen in – ik verbind mij persoonlijk voor beide! – Tien +duizend pond ’s jaars! het slaat Balmawhapple mors dood – éen jaar van zulke inkomsten +is geheel Balmawhapple waard, met al wat er bij behoort. De Heer make ons dankbaar!” +</p> +<p>Om den stroom zijner aandoeningen te keeren, vroeg Eduard, of hij sedert kort iets +vernomen had van het opperhoofd van Glennaquoich? +</p> +<p>„Geen woord,” antwoordde Mackwheeble, „dan dat hij nog in het kasteel van Carlisle +was, en spoedig op leven of dood voor de rechters zou worden gebracht. Ik wensch het +jonge heerschap geen kwaad,” zeide hij, „maar ik hoop, dat die hem gevangen hebben, +hem zullen houden, en hem niet weer naar zijn Hooglanders laten terugkeeren, om ons +te kwellen met schatting en allerlei soort van tirannieke, gewelddadige en ondeugende +onderdrukkingen en diefstal, hetzij voor hem in eigen persoon, hetzij voor anderen, +die hij als verscheurende honden uitzond. En als hij op deze wijze geld gewonnen had, +wist hij het niet eens te bewaren, maar smeet het die ijdele Prinses, ginds te Edinburgh, +in den schoot – wel was het: zoo gewonnen, zoo geronnen. Voor mij, ik wensch nooit +weêr een Hooglander in deze streek te zien, noch een roodrok, noch een geweer, of +het mocht zijn, om een patrijs te schieten: – het is oud lood om oud ijzer; en hebben +ze u kwaad gedaan, en al hebt ge getuigen en vonnis en wat niet tegen hen, wat baat +het u? Ze hebben geen duit om te betalen; ge behoeft het dus niet eens te vragen.” +</p> +<p>Onder dusdanige gesprekken, en onder het behandelen van tusschenkomende zaken, verliep +de tijd tot het middageten. Mackwheeble beloofde intusschen dat hij het een of ander +middel zou uitdenken, om Eduard, zonder gevaar of argwaan, op Duchran, te brengen, +waar Rose zich thans ophield, hetgeen lang geen gemakkelijke taak scheen, daar de +heer des huizes een zeer ijverige voorstander van het Bewind was. Het kippenhok was +in requisitie gesteld, en de soep, en de Schotsche lamscoteletten dampten weldra in +des rentmeesters vertrekje. De kurketrekker van den <span class="pageNum" id="pb334">[<a href="#pb334">334</a>]</span>gastheer was juist in den hals van een fleschje roode wijn gestoken (misschien wel +bij gelegenheid uit de kelders van Tully-Veolan weggekaapt), toen het gezicht van +den grijzen hit, die het raam in vollen draf voorbij rende, Mackwheeble bewoog, den +wijn, hoewel met de noodige voorzichtigheid, voor het oogenblik ter zijde te stellen. +Jock Scriever kwam binnen met een pakje voor den heer Stanley; het was kolonel Talbots +cachet; en Eduards vingers beefden, terwijl hij het open brak. Twee officieele stukken, +met alle mogelijke formaliteit geteekend en gezegeld, vielen er uit. Ze werden haastig +door den rentmeester opgeraapt, die een natuurlijken eerbied had voor alles, wat naar +een akte geleek, en terwijl hij de titels even inzag, vielen zijn oogen, of liever +zijn bril, op: „Bescherming van wege Zijn Koninklijke Hoogheid voor den persoon van +Cosmo Comyne Bradwardine, van die plaats, gemeenlijk genoemd Baron van Bradwardine, +veroordeeld tot verbeuring zijner goederen, wegens deelneming aan de laatste rebellie. +Het andere bleek een bescherming van gelijken inhoud te zijn voor Eduard Waverley. +– Kolonel Talbots brief luidde als volgt: +</p> +<blockquote> +<p class="first salute">„Mijn waarde Eduard, +</p> +<p>„Ik ben pas hier gekomen, en toch heb ik mijn zaken reeds ten einde gebracht; het +heeft mij echter eenige moeite gekost, gelijk gij hooren zult. Ik maakte mijn opwachting +bij Zijn Koninklijke Hoogheid, <span class="corr" title="Bron: onmiddelijk">onmiddellijk</span> na mijn aankomst, en vond hem in geen zeer gunstige luim voor mijn oogmerk. Drie +of vier Schotsche heeren verlieten hem juist. Nadat hij zich zeer beleefd omtrent +mij uitgelaten had, zeide hij: „Kunt ge u verbeelden, Talbot, dat hier een half dozijn +van de aanzienlijkste heeren en beste vrienden van het Bewind ten noorden van de Forth +geweest zijn, majoor Melville van Cairnvreckan, Rubrick van Duchran en anderen, die +mij, ten gevolge van hun lastigen aandrang, inderdaad een bescherming voor het oogenblik +en de belofte voor een toekomstige vergiffenis hebben afgedwongen, voor dien onverbeterlijken +ouden rebel, dien ze baron van Bradwardine noemen. Ze beweren, dat zijn verheven persoonlijk +karakter, en de zachtheid, door hem jegens diegenen van ons volk betoond, die in handen +der rebellen vielen, voor hem behooren te pleiten; inzonderheid daar het verlies van +zijn bezittingen een genoegzaam zware straf voor hem schijnt te zullen weten. Rubrick +heeft op zich genomen hem bij zich in huis te nemen, tot de zaken in het land zullen +geregeld zijn; maar het is eenigszins hard, op die wijze gedwongen te worden, zulk +een dood-vijand van het Huis van Brunswijk vergiffenis te schenken!” Dit was geen +gunstig oogenblik, om mijn zaak bloot te leggen; ik zeide evenwel, dat ik mij verheugde +te vernemen, dat Zijn Koninklijke Hoogheid geneigd was zulke verzoeken toe te staan, +daar het gebeurde mij verstoutte, in eigen persoon een verzoek van gelijken aard te +doen. Hij keek heel donker; ik gewaagde van de standvastig medewerking onzer drie +stemmen in het Huis, zinspeelde zediglijk op mijn verdiensten buiten ’s lands, ofschoon +deze slechts in zoo verre van waarde waren, als Zijn Koninklijke Hoogheid ze wel had +willen aannemen, terwijl ik tamelijk sterk op zijn eigene betuigingen van vriendschap +en genegenheid drukte. Hij was verlegen, maar onverzettelijk. Ik liet het staatkundige +belang doorschemeren dat er in gelegen was, om, voor alle volgende gelegenheden, den +erfgenaam van zulk een fortuin, als dat <span class="pageNum" id="pb335">[<a href="#pb335">335</a>]</span>uws ooms, aan de woelingen der ontevredenen te ontrukken. Maar ik bracht niet den +minsten indruk te weeg. Ik sprak van de verplichting, waaronder ik jegens Sir Everhard, +en persoonlijk jegens u lag, en vroeg, als de eenige vergelding voor mijn diensten, +dat het hem behagen mocht, mij de middelen te verschaffen om dankbaar te kunnen zijn. +Ik merkte dat hij bij voortduring weigeren wilde, en terwijl ik mijn aanstelling uit +den zak haalde, zeide ik, als een laatste toevlucht, dat, daar Zijn Koninklijke Hoogheid, +onder deze dringende omstandigheden, mij geen gunst waardig keurde, die hij geen zwarigheid +had gemaakt aan andere heeren te verleenen, wier diensten ik bezwaarlijk kon gelooven, +dat gewichtiger waren dan de mijne, ik vergunning moest verzoeken, met de meeste bescheidenheid +om mijn aanstelling in handen van Zijn Koninklijke Hoogheid neer te leggen, en de +dienst te verlaten. Hierop was hij niet voorbereid; hij beval mij mijn aanstelling +weder op te steken; zeide het een en ander zeer vleiends over mijn diensten, en stond +mijn verzoek toe. Gij zijt derhalve weder vrij man; en ik heb in uw naam beloofd, +dat gij u voortaan als een „zoete jongen” zult gedragen, en in geheugen houden, wat +gij aan de zachtmoedigheid van het Bewind verschuldigd zijt. Dus ziet gij, dat <i>mijn</i> Prins even edelmoedig kan zijn als de <i>uwe.</i> Ik beweer inderdaad niet, dat hij een gunst bewijst met al die buitenlandsche gratie +en complimenten, waardoor uw dolende Prins zich onderscheidt; maar hij heeft eenvoudige, +Engelsche manieren, en de blijkbare tegenzin, waarmede hij uw verzoek toestaat, bewijst +dat hij zijn eigene neiging aan uw wenschen ten offer heeft gebracht. – Mijn vriend, +de Adjudant-Generaal, heeft mij een duplicaat bezorgd van des Barons bescherming (daar +het oorspronkelijke in handen is van den majoor Melville); ik zend het u, omdat ik +weet, dat, zoo gij hem vinden kunt, het u genoegen zal doen de eerste te zijn, om +hem dit heuglijk bericht over te brengen. Hij zal natuurlijk, zonder tijdverlies, +naar Duchran vertrekken, om daar eenige dagen quarantaine te houden. Wat u betreft, +ik geef u vrijheid om hem derwaarts te vergezellen, en daar een week te blijven, dewijl +ik vernomen heb, dat zekere schoone dame in die streek is. En ik heb het genoegen +u te berichten, dat, welke vordering gij ook in haar gunst moogt maken, dit hoogst +aangenaam zal zijn aan Sir Everhard en Freule Rachel, die u nooit voor goed gevestigd +en uw vooruitzichten voor geregeld zullen houden, noch de Drie Loopende Hermelijnen +in veiligheid, voor en aleer gij hun een mevrouw Eduard Waverley zult voorstellen. +Nu, zekere liefdezaak van mijzelven verstoorde – een heel aantal jaren geleden – eenige +maatregelen, die toen ten beste van de Drie Loopende Hermelijnen werden voorgeslagen; +dus ben ik, als eerlijk man, verplicht, hun vergoeding te schenken. Maak derhalve +een goed gebruik van uw tijd, want als uw week verloopen is, zal het noodig zijn, +dat gij naar Londen gaat, om uw vrijspraak voor de rechters te doen gelden. Als altijd, +waarde Waverley, oprecht en van ganscher harte de uwe, +</p> +<p class="signed">Philips Talbot.”</p> +</blockquote><p> +<span class="pageNum" id="pb336">[<a href="#pb336">336</a>]</span></p> +</div> +</div> +<div id="ch2.33" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch2.33.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">DRIE-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.</h2> +<div class="epigraph"> +<div class="lgouter"> +<p class="line">Gelukkig ’t vrijen, +</p> +<p class="line">Wil ’t ras gedijen.</p> +</div> +</div> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Toen Eduard een weinig bekomen was van de eerste verrukking door deze uitmuntende +tijdingen veroorzaakt, stelde hij den heer Mackwheeble oogenblikkelijk voor, naar +het dal te gaan, om den Baron met den inhoud er van bekend te maken. Maar de voorzichtige +rentmeester merkte te recht op, dat, zoo de Baron zich terstond in het openbaar vertoonde, +de boeren en de dorpelingen licht tot uitspattingen in het bewijzen hunner vreugde +zouden overslaan, en aanstoot geven aan „de bestaande machten,” een soort van wezens, +voor wie de rentmeester altijd een onbepaalden eerbied koesterde. Hij sloeg dus voor, +dat Waverley zich naar Janet Gellatley begeven, en den Baron, onder bedekking van +den nacht, naar Klein Veolan brengen zou, waar hij nog eens de weelde van een goed +bed zou mogen smaken. Onderwijl, zeide hij, zou hij zelf naar kapitein Forster gaan, +hem de bescherming van den Baron toonen, en diens toestemming vragen, om hem dien +nacht te mogen herbergen. Hij zou zorg dragen, dat er met den morgen paarden gereed +waren, om hem naar Duchran te brengen, te gelijk met den heer Stanley, „welken naam +ik veronderstel, dat gij voor het oogenblik zult behouden,” zeide de rentmeester. +</p> +<p>„Zeker, mijnheer Mackwheeble; maar zoudt gij heden avond niet zelf naar het dal gaan, +om uw patroon te ontmoeten?” +</p> +<p>„Dat zou ik heel gaarne doen; en ik ben u wel zeer dankbaar, dat gij mij aan mijn +schuldigen plicht herinnert. Maar ik zal eerst na zonsondergang van den kapitein terug +zijn, en op dezen ongelegen tijd heeft het al een kwaden naam – daar is zoo iets met +de oude Janet Gellatley, dat niet recht in den haak is. De Baron wil deze dingen niet +gelooven, maar hij is altijd onvoorzichtig en roekeloos – en nooit voor mensch noch +duivel bang geweest. Maar ik weet dat Sir George Mackenzie zegt, dat geen godgeleerde +ontkennen kan dat er toovenaars zijn, dewijl er in den Bijbel staat: gij zult ze niet +laten leven; en dat geen rechtsgeleerde het betwijfelen kan, dewijl de wet er de doodstraf +op stelt. Dus is zoo wel de wet als het Evangelie er voor. En wilt gij aan Leviticus +geen geloof slaan, zoo moogt gij toch het wetboek gelooven. – Maar gij kunt in dit +opzicht uw eigen weg volgen; dat is Duncan Mackwheeble onverschillig. Echter zal ik +heden avond om de oude Janet zenden; het is best die soort van lieden te vriend te +houden, en ik zal Davie noodig hebben, om het spil te draaien; want ik zal Eppie een +vette gans op tafel laten brengen voor het avondeten.” +</p> +<p>Toen het dicht bij zonsondergang was, spoedde Waverley zich naar de hut, en hij moest +bekennen, dat het bijgeloof geen ongelukkige keus had gedaan, wat de plaatselijke +gelegenheid en het voorwerp zelf betrof om er een denkbeeldigen schrik op te gronden. +Het een en ander geleek sprekend naar de beschrijving van Spencer: +<span class="pageNum" id="pb337">[<a href="#pb337">337</a>]</span></p> +<div class="lgouter"> +<p class="line xd33e226">Daar vond ze, in een diep en donker dal, +</p> +<p class="line">Een hut uit leem en rietwerk opgeslagen, +</p> +<p class="line xd33e226">Omgeven door een breeden zoden wal. +</p> +<p class="line">Een tooverkol, met innig zelfbehagen, +</p> +<p class="line xd33e226">Bewoonde die, als oord van weelde en lust; +</p> +<p class="line xd33e226">Ze had zich gansch met lompen toegerust, +</p> +<p class="line">En scheen vrijwillig haar ellend te dragen, +</p> +<p class="line xd33e226">Verwijderd van de wereld, opdat niet +</p> +<p class="line">Haar duivelskunsten en haar booze streken, +</p> +<p class="line xd33e226">Door ’s buurmans oog ter kwader uur bespied, +</p> +<p class="line">Aan ’t licht gebracht, zich bitter zagen wreken +</p> +<p class="line xd33e226">Door kracht der wet die toovnaars nooit ontziet.</p> +</div> +<p class="first">Eduard trad de stulp binnen, terwijl hij zich deze regels voor den geest riep. De +arme oude Janet, gebogen door de jaren, en zwart door den rook van haar vuur, strompelde +door de hut met een berkenbezem, en mompelde in zichzelve, terwijl zij haar haard +en vloer wat reinigde, om de door haar verwachte gasten zoo goed mogelijk te ontvangen. +Het geluid van Waverleys tred deed haar schrikken, en over alle ledematen beven, terwijl +zij een schuchteren blik op hem sloeg; zoozeer waren haar zenuwen gespannen geweest +voor de veiligheid van haar heer. Niet zonder veel moeite deed Waverley haar begrijpen, +dat de Baron nu niets meer voor zijn persoon te vreezen had, en toen zij dit heuglijk +nieuws ten slotte gevat had, viel het even moeielijk haar te doen gelooven, dat hij +niet weder in het bezit van zijn goederen komen zou. „Dat behoorde toch zoo,” zeide +ze „hij zou ze wel weêr krijgen; niemand zou verlangen om hem zijn eigendom te benemen, +nadat men hem vergiffenis geschonken had. En wat dien Inch-Grabbit betreft, om hem +zou ik soms wenschen een tooverheks te zijn, als ik niet vreesde, dat de Booze mij +bij het woord zou houden.” Nu gaf Waverley haar eenig geld, en beloofde dat haar getrouwheid +betoond zou worden. „Hoe kan ik beter beloond worden, mijnheer, dan juist daardoor +dat ik mijn ouden meester en Freule Rose mag zien terug komen, om gebruik te maken +van hetgeen hun toekomt?” +</p> +<p>Waverley nam nu afscheid van Janet, en stond spoedig weder voor de schuilplaats van +den Baron. Op een zacht gefluit, zag hij den ouden heer het hoofd buiten het hol steken, +even als een oude das, die den omtrek verkent. „Ge zijt wat vroeg gekomen, mijn goede +jongen,” zeide hij, terwijl hij weder naar binnen klom; „ik twijfel, of de roodrokken +de taptoe reeds geslagen hebben, en vóor dien tijd zijn wij niet veilig.” +</p> +<p>„Goed nieuws kan nooit te vroeg gebracht worden,” zeide Waverley; en met een onbeschrijfelijke +vreugde deelde hij hem de gelukkige tijding mede. De oude man stond een tijdlang in +stille godsdienstige aandoening verzonken, en riep toen uit: „De Heer zij geloofd! +– Ik zal mijn kind weder zien!” +</p> +<p>„Om nooit, naar ik hoop, weder van haar te scheiden,” zeide Waverley. +</p> +<p>„Ik vertrouw, met Gods hulp, van neen, tenzij om haar de middelen tot haar onderhoud +te verschaffen; want mijn zaken zijn in geen al te besten toestand; maar wat beteekenen +de goederen dezer wereld?” +</p> +<p>„En indien,” zeide Waverley bedeesd, „er een middel bestond om Freule Bradwardine +tegen de wisselvalligheid der fortuin te beveiligen in den rang, waarin ze geboren +is, zoudt gij daartegen hebben, waarde Baron, omdat het een uwer vrienden tot den +gelukkigsten man op aarde maken <span class="pageNum" id="pb338">[<a href="#pb338">338</a>]</span>zou?” De Baron keerde zich om, en keek hem met grooten ernst aan. „Ja,” ging Eduard +voort, „ik zal mijn vonnis niet eer als ingetrokken beschouwen, voordat gij mij verlof +geeft, om u naar Duchran te vergezellen, en –” +</p> +<p>De Baron scheen al zijn waardigheid te verzamelen, om een gepast antwoord te vinden +voor iets, dat hij, op een anderen tijd, behandeld zou hebben als een plechtige inleiding +tot een voorstel van een verbintenis tusschen de huizen van Bradwardine en Waverley. +Maar al zijn pogingen daartoe waren te vergeefs; de vader behield de overhand op den +Baron; de trotschheid op rang en geboorte was verdwenen; – in zijn vreugdevolle verbazing +hiep een lichte zenuwtrekking over zijn gelaat, terwijl hij toegaf aan de gewaarwordingen +der natuur; hij sloeg de armen om Waverleys hals en snikte uit: „Mijn zoon, mijn zoon! +als ik de wereld had doorzocht, zou ik mijn keus tot u bepaald hebben.” Eduard beantwoordde +de omhelzing met de innigste hartelijkheid, en bewaarde voor een poos het stilzwijgen. +Eindelijk werd het door Eduard afgebroken. „Maar Freule Bradwardine?” – +</p> +<p>„Zij heeft nooit een anderen wil, dan dien haars ouden vaders gehad; daarenboven gij +ziet er goed uit, bezit eerlijke beginselen en zijt van goede geboorte. – Neen, neen, +zij heeft nooit een anderen dan den mijnen gehad, en in mijn schoonste dagen had ik +nooit een wenschelijker bruidegom voor haar kunnen vinden, dan den neef van mijn uitmuntenden +ouden vriend, sir Everard. – Maar ik hoop, jongen, dat gij niet voorbarig in deze +zaak te werk gaat; ik hoop, dat gij u heb verzekerd van de goedkeuring uwer eigene +vrienden en naastbestaanden, bijzonder van uw oom, die <i lang="la">in loco parentis</i> is? Laat ons dit toch niet vergeten.” Eduard verzekerde hem, dat sir Everard er hoogelijk +door vereerd zou zijn, wanneer hij zag dat zijn aanzoek zoo vleiend werd aangenomen, +en dat het zijn volkomene goedkeuring wegdroeg; ten bewijze waarvan hij den Baron +kolonel Talbots brief ter hand stelde. Deze las dien met groote oplettendheid. „Sir +Everard,” zeide hij, „verachtte altijd den rijkdom, in vergelijking met eer en geboorte: +en, het is zoo, hij heeft weinig reden om de <i lang="la">Diva Pecunia</i> zijn hof te maken. En daar die Malcolm zich als een vadermoorder heeft doen kennen +– want ik kan hem geen anderen naam geven, wegens het van de hand doen der familiegoederen +– zou ik thans evenwel wenschen (hier vestigde de Baron zijn oogen op een gedeelte +van het dak, dat boven de boomen uitkwam) dat ik Rose het oude nest had kunnen nalaten, +met de prullen die er bij hooren. – En evenwel,” zeide hij, terwijl hij op zachter +toon voortging, „het is misschien zoo het best; want als de baron van Bradwardine, +zou ik het licht voor mijn plicht gehouden hebben, zekere voorwaarde te stellen, wat +den naam en het wapen betreft, waarvan niemand het mij, nu als een edele zonder land, +met een dochter zonder huwelijksgoed, tot een vergrijp kan maken wanneer ik er van +afzie.” +</p> +<p>„Nu, de Hemel zij geloofd,” dacht Eduard, „dat Sir Everard deze bezwaren niet hoort! +De drie loopende hermelijnen en de kruipende beer hadden elkander gewis bij de ooren +gekregen.” Hij verzekerde daarop den Baron, met al het vuur van een jeugdigen minnaar, +dat hij in Roses hart en hand alleen zijn geluk zocht, en hij zich even zoo gelukkig +rekende met haars vaders eenvoudige toestemming, alsof hij zijn dochter éen graafschap +ten huwelijk had medegegeven. +<span class="pageNum" id="pb339">[<a href="#pb339">339</a>]</span></p> +<p>Thans hadden zij Klein Veolan bereikt; de gans dampte op de tafel, en de rentmeester +zwaaide met mes en vork. Zijn patroon en hij zagen elkander met innige blijdschap +weder. Ook de keuken had haar gezelschap. De oude Janet had bij den haard plaats genomen; +Davie had, tot zijn onsterfelijke eer, het spit gedraaid; en zelfs Ban en Buscar werden, +in de gulheid van Mackwheebles verheugd gemoed, tot aan de keel toe met voedsel vol +gepropt, en lagen thans op den vloer te snorken. +</p> +<p>Den volgenden dag reisden de Baron en zijn jonge vriend naar Duchran, waar de eerste +verwacht werd, omdat men er onderricht was van het welslagen der bijna eenstemmige +pogingen, door de Schotsche vrienden van het bewind ten zijnen behoeve aangewend. +Deze waren zoo algemeen en zoo krachtig geweest, dat men het bijna voor zeker hield, +dat zelfs zijn eigendommen behouden zouden geweest zijn, indien zij niet gevallen +waren in de roofzieke handen van zijn onwaardigen bloedverwant, wiens rechten, op +de misdaad van den Baron gegrond, door geen genade van de Kroon mochten gekrenkt worden. +De oude edelman zeide echter met zijn gewone opgeruimdheid, dat hij meer in zijn schik +was met den schat, dien hij in de hoogachting zijner naburen bezat, dan hij zou geweest +zijn met een herstelling <i lang="la">in integrum</i>, indien deze mogelijk ware geweest. +</p> +<p>Wij zullen geen poging wagen, om de ontmoeting van vader en dochter te beschrijven, +die elkander zoo teeder beminden, en onder zulke gevaarlijke omstandigheden van elkander +waren gescheiden. <span class="corr" id="xd33e6726" title="Bron: Noch">Nog</span> minder zullen wij trachten Roses hoogen blos te beschrijven, bij de ontvangst van +Waverley, en alles behalve onderzoeken, of zij eenige nieuwsgierigheid aan den dag +legde, wat de bijzondere aanleiding betrof tot zijn reize naar Schotland, in dit tijdsgewricht. +Zelfs zullen wij den lezer niet lastig vallen met de omslachtige bijzonderheden eener +vrijerij, van vóór zestig jaren. Het is genoeg te zeggen, dat, onder zulk een nauwgezetten +ceremoniemeester, als de Baron, alle dingen in behoorlijken vorm behandeld werden. +Hij nam, des morgens na hun aankomst, zelf de taak op zich, om Rose met Waverleys +aanzoek bekend te maken, waaraan zij met een gepaste mate van maagdelijke beschroomdheid +het oor leende. Het gerucht zegt evenwel, dat Waverley, den avond te voren, vijf minuten +gevonden had, om haar te verwittigen van hetgeen er gaande was – juist op een oogenblik, +dat het gezelschap naar drie om elkander geslingerde slangen keek, waaruit in den +tuin een springende fontein haar waterstralen opzond. +</p> +<p>Mijn schoone lezeressen mogen het zelve beoordeelen, maar, wat mij betreft, ik kan +niet begrijpen, hoe zulk een gewichtige zaak in zulk een kort tijdsbestek zou kunnen +worden medegedeeld; althans, zij nam een geheel uur weg op de wijze, waarop de Baron +ze behandelde. +</p> +<p>Waverley werd thans als een verklaard minnaar, in alle vormen, beschouwd. Hij werd, +door middel van lachjes en knikjes van de dame des huizes, genoopt naast Freule Bradwardine +aan tafel plaats te nemen, en tegenover Freule Bradwardine haar maat te zijn bij het +spel. Kwam hij het vertrek in, dan was het zeker dat die van de vier jonge dames Rubrick, +welke toevallig naast Rose zat, zich herinnerde, dat zij haar schaar of haar vingerhoed +aan het andere einde van de kamer had laten liggen, met oogmerk, om de plaats naast +Freule Bradwardine voor hem open te laten. En soms, wanneer papa en mama niet bij +de hand waren, om haar in bekoorlijke deftigheid te houden, veroorloofden de dametjes +<span class="pageNum" id="pb340">[<a href="#pb340">340</a>]</span>zich wel eens eventjes tegen elkander te glimlachen. Ook had de oude heer van Duchran +nu en dan zijn aardigheden, en de oude dame haar aanmerkingen. Zelfs de Baron kon +niet altijd zijn deftigheid bewaren; maar Rose behoefde niet verlegen te zijn voor +zijn grappen, want zijn vernuft was doorgaans in een Latijnsche kleeding gehuld. Ook +de knechts grinnikten soms vrij zichtbaar, en de meiden schaterden wel eens tamelijk +luid; in één woord, er scheen in geheel het gezin iets geheimzinnigs in wenken en +houding te heerschen. Alice Bean, het knappe meisje uit het hol, die, sedert haars +vaders „<i>ongeluk</i>” – zoo als zij het noemde – bij Rose als kamenier diende, lachte en knikte om het +hardst mede, Rose en Eduard verduurden echter al deze kleine kwellingen, zoo als andere +paren vóor of na hen hebben gedaan; maar zij vonden waarschijnlijk een of ander middel +om zich schadeloos te stellen; want over het geheel genomen, schenen zij niet bijzonder +ongelukkig te zijn, gedurende Waverleys zesdaagsch, verblijf te Duchran. +</p> +<p>Er werd ten slotte bepaald, dat Eduard naar Waverley-Honour zou vertrekken, om de +noodige schikkingen te maken voor zijn huwelijk. Vervolgens zou hij zich naar Londen +begeven, om de noodige maatregelen te nemen, ter bepleiting zijner zaak, ten einde +zoo spoedig mogelijk terug te keeren, en de hand zijner verloofde te ontvangen. Hij +nam zich tevens voor, kolonel Talbot op zijn reis te bezoeken; maar bovenal was het +zijn doel, het lot van het ongelukkig opperhoofd van Glennaquoich te leeren kennen, +hem te Carlisle te gaan bezoeken, en te trachten of er iets te doen ware, zoo niet +om genade te verkrijgen, dan ten minste verandering of verzachting van de straf waartoe +hij bijna zeker zou worden veroordeeld; en, in het ergste geval, der lijdende Flora +een schuilplaats bij Rose aan te bieden, of haar anders op alle mogelijke wijze van +dienst te zijn. Het lot van Fergus scheen <span class="corr" id="xd33e6738" title="Bron: moeilijk">moeielijk</span> af te wenden. Eduard had reeds gepoogd zijn vriend, kolonel Talbot, voor hem te winnen; +maar deze had, bij zijn antwoord, duidelijk te kennen gegeven, dat zijn invloed in +zaken van dezen aard geheel uitgeput was. +</p> +<p>De kolonel bevond zich <span class="corr" id="xd33e6744" title="Bron: noch">nog</span> te Edinburgh, en was voornemens eenige maanden dáar te blijven, ten gevolge van een +aantal bezigheden hem door den hertog van Cumberland opgedragen. Hij wachtte daar +lady Emilia, wie door de geneesheeren was aangeraden, de reis zoo langzaam mogelijk +te doen, terwijl zij haar het gebruik van geitenmelk hadden aanbevolen; zij zou den +tocht naar het noorden afleggen onder geleide van Francis Stanley. Eduard ontmoette +derhalve den kolonel te Edinburgh, en deze wenschte hem op de hartelijkste wijze geluk +met zijn aanstaand huwelijk, en nam tevens met genoegen onderscheidene boodschappen +op zich, die onze held verplicht was hem bij zijn vertrek op te dragen. Maar ten aanzien +van Fergus was hij onverbiddelijk. Hij bewees Eduard inderdaad, dat zijn tusschenkomst +nutteloos zou zijn. Maar bovendien bekende kolonel Talbot, dat hij, in gemoede, zijn +invloed voor dezen ongelukkige niet zou kunnen bezigen. De gerechtigheid, die eenige +straf voor degenen eischte, welke de geheele natie in vrees en rouw gedompeld hadden, +kon wellicht geen gepaster slachtoffer gekozen hebben. Hij had de wapens opgevat met +de meest volkomen kennis van den aard zijner onderneming. Hij had zijn taak wel overwogen +en er al de gevolgen van berekend. Zijns vaders lot had hem geen vrees kunnen <span class="pageNum" id="pb341">[<a href="#pb341">341</a>]</span>inboezemen; de zachtheid der wetten, die hem in zijns vaders eigendom en rechten hersteld +had, kon hem niet vermurwen. Dat hij dapper, edelmoedig en met een aantal goede eigenschappen +bedeeld was, dit alles maakte hem slechts te gevaarlijker; dat hij verlicht en kundig +was, verhoogde slechts het onvergefelijke zijner misdaad; dat hij een geestdrijver +was in een kwade zaak, was een oorzaak te meer om hem tot haar martelaar te maken. +Maar bovenal was hij het middel geweest, om verscheidene honderden in het veld te +brengen, die, buiten hem, nooit den vrede des lands zouden verstoord hebben. +</p> +<p>„Ik herhaal het,” zei de Kolonel, „dat jeugdige Opperhoofd heeft, ofschoon de Hemel +weet dat ik hem als mensch van ganscher harte beklaag, het wanhopige spel, dat hij +speelde, ten volle overwogen en gekend. Hij dobbelde om leven of dood, om een graafschap +of een graf; en men kan hem, zonder het land onrecht te doen, niet toelaten zijn inzet +terug te nemen, omdat het lot zich tegen hem heeft verklaard.” +</p> +<p>Dusdanig was de redeneering dier tijden, zelfs van deugdzame en gevoelige menschen, +tegenover een overwonnen vijand. Laat ons vroom hopen, dat wij, in dit opzicht ten +minste, nooit de tooneelen zullen aanschouwen, noch de gevoelens koesteren, die zestig +jaar geleden algemeen waren in het Britsche rijk. +</p> +</div> +</div> +<div id="ch2.34" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch2.34.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">VIER-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.</h2> +<div class="epigraph"> +<div class="lgouter"> +<p class="line">Morgen? O, dat is spoedig! – Spaart hem! spaart hem!</p> +</div> +<p class="first xd33e6594"><span class="asc">Shakespeare.</span></p> +</div> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Eduard, gevolgd door zijn vorigen bediende, Alick Polwarth, die te <span class="corr" id="xd33e6762" title="Bron: Edinburg">Edinburgh</span> weêr bij hem in dienst getreden was, bereikte Carlisle, terwijl het gerechtshof nog +zitting hield om over zijn ongelukkige makkers uitspraak te doen. Hij had zich gehaast, +helaas! niet met eenige de minste hoop, om Fergus te redden, maar om hem voor het +laatst te zien. Ik had moeten melden, dat, zoodra hij vernam dat de dag der terechtstelling +bepaald was, hij gelden had overgemaakt om de gevangenen op de meest onbekrompen wijze +te doen verdedigen. Een procureur en een der eerste advocaten waren met de verdediging +belast; maar het was als wanneer de eerste geneesheeren bij het ziekbed van een stervenden +van aanzien worden geroepen – de doctoren, om hun voordeel te doen met een onberekenbaren +kans op een poging der natuur – de rechtsgeleerden, om zich te bedienen van een waarschijnlijk +rechterlijken misslag. Eduard drong de gerechtszaal binnen, die met een ontelbare +menigte was opgevuld; maar daar hij uit het noorden kwam, en wegens zijn groote drift +en aandoening, gehouden werd voor een nabestaande van de gevangenen maakte iedereen +voor hem plaats. Het was de derde zitting van het hof, en er waren twee mannen voor +de balie. De uitspraak: „<span class="sc">schuldig!</span>” was reeds geschied. In dit plechtige oogenblik viel Eduards blik op de beide beschuldigden +voor de balie. Men kon zich niet bedriegen in de fiere houding en edele trekken van +Fergus <span class="pageNum" id="pb342">[<a href="#pb342">342</a>]</span>Mac-Ivor, ofschoon zijn kleeding slordig was, en zijn gelaat de ziekelijke, gele kleur +eener langdurige en harde gevangenschap had aangenomen. Aan zijn zijde stond Evan +Maccombich. Eduard werd door een gevoel van duizeling overvallen, toen hij het oog +op hen sloeg: maar bij kwam weêr tot zichzelf, toen de griffier de plechtige woorden +uitsprak: „Fergus Mac-Ivor van Glennaquoich, anders genoemd Vich Ian Vohr, en Evan +Mac-Ivor, in de Dhu van <span class="corr" id="xd33e6770" title="Bron: Terrascleugh">Tarrascleugh</span>, anders genaamd Evan Dhu, anders genaamd Evan Maccombich of Evan Dhu Maccombich – +gij, en ieder van u, staat terecht als schuldig aan hoogverraad. Wat hebt gij voor +uzelven in te brengen, waarom het hof geen vonnis tegen u zou vellen, om te sterven +volgens de wet?” +</p> +<p>Zoodra de voorzittende rechter de noodlottige zwarte kap, bij het uitspreken van een +doodvonnis in gebruik, opzette, plaatste Fergus zijn eigen muts op het hoofd, zag +hem met een vasten en ernstigen blik aan, en antwoordde met onbewogen stem: „Ik mag +dit talrijk gehoor niet laten veronderstellen, dat ik op zulk een oproeping niets +heb te antwoorden. Maar hetgeen ik te zeggen heb, zoudt gij niet dulden dat gehoord +werd; want mijn verdediging zou uw veroordeeling zijn. Ga dan, in Gods naam, voort +met te doen, wat u vrijstaat. Gisteren, en den dag te voren, hebt gij vonnissen uitgesproken +die het eerlijkste en beste bloed als water hebben doen vloeien. – Spaar het mijne +niet. Indien dat van al mijn voorouders in mijn aderen vloeide, zou ik het in dezen +strijd hebben gewaagd.” Daarop hernam hij zijn plaats, en weigerde weder op te staan. +</p> +<p>Evan Maccombich zag hem met grooten ernst aan, en scheen, opstaande, verlangend om +op zijn beurt te spreken; maar het gewoel in het hof, en de moeielijkheid om te denken +in een andere taal, dan die waarin hij gewoon was zich uit te drukken, deden hem zwijgen. +Er liep een gemompel van medelijden onder de aanschouwers rond, in de overtuiging, +dat de arme kerel voornemens was zich op het gezag van zijn Opperste te beroepen, +en dat als een verschooning voor zich aan te voeren. De rechter gebood stilte, en +moedigde Evan aan, om voort te gaan. +</p> +<p>„Ik wilde alleen zeggen, Mylord,” zeide Evan, op een toon, dien hij voor innemend +bedoelde, „dat, zoo Mylord, en het edele hof, Vich Ian Vohr dezen enkelen keer wilden +vrijlaten, en hem naar Frankrijk laten gaan, om Koning Georges bewind niet meer te +verontrusten, dat ik verklaar dat een zestal van de besten van zijn clan gereed zullen +zijn, om in zijn plaats ter dood gebracht te worden; en zoo gij mij naar Glennaquoich +wilt laten gaan, zal ik ze u zelf halen, om onthoofd of opgehangen te worden, en gij +kunt met mij beginnen.” +</p> +<p>In weerwil van het plechtige der gelegenheid, werd er een soort van gelach in de zaal +gehoord, over dezen vreemden voorslag. De rechter stuitte deze onwelvoegelijkheid, +en nadat Evan, met een strengen blik in het rond had gezien, zeide hij, zoodra het +gedruisch had opgehouden: „Zoo de Saxische heeren lachen, omdat een arme kerel als +ik, mij verbeeld, dat mijn leven, of het leven van zes van mijn rang, dat van Vich +Ian Vohr opweegt, dan hebben zij naar allen schijn recht; maar zoo zij lachen, omdat +zij denken, dat ik mijn woord niet zou houden, noch terugkomen om hem te lossen, dan +kan ik hun verzekeren, dat zij noch het hart van een Hooglander, noch de eer van een +fatsoenlijk man kennen.” +</p> +<p>Er bestond geen lust meer tot lachen onder het gehoor, en er volgde een doodelijke +stilte. +<span class="pageNum" id="pb343">[<a href="#pb343">343</a>]</span></p> +<p>Nu sprak de rechter over beide gevangenen het vonnis uit, door de wet op hoogverraad +gesteld, met al de daarmede gepaard gaande schrikwekkende bijzonderheden. De voltrekking +van het vonnis werd bepaald op den volgenden dag. „Voor Fergus Mac-Ivor,” voer de +rechter voort, „kan ik geen hoop op gratie koesteren. Gij moet u tegen morgen bereiden +voor uw laatste lijden, en uw groot verhoor hier namaals.” +</p> +<p>„Ik verlang niets anders, Mylord,” antwoordde Fergus, op denzelfden manhaftigen en +vasten toon. +</p> +<p>Het hardvochtig gezicht van Evan, dat onophoudelijk op zijn Opperhoofd was gevestigd +geweest, werd door een traan bevochtigd. „Voor u, arme, onwetende,” ging de rechter +voort, „die, de denkbeelden volgende, waarin gij zijt opgevoed, ons heden een treffend +voorbeeld hebt gegeven, hoe de getrouwheid, den Koning en den Staat alleen verschuldigd, +door uw ongelukkige begrippen van clanschap, is overgebracht op een bijzonder persoon, +wiens eerzucht eindigt met u tot het werktuig zijner misdaden te maken – voor u, zeg +ik, gevoel ik zoo veel medelijden, dat, zoo gij het van u kunt verkrijgen, om gratie +te vragen, ik mijn best zal doen, om u die te bezorgen – anders –” +</p> +<p>„Gratie! voor mij geen gratie!” riep Evan uit; „daar gij het bloed van Vich Ian Vohr +gaat vergieten, is de eenige gunst, die ik van u zou wenschen te ontvangen, iemand +te bevelen mij de handen los te maken, mij mijn sabel terug te geven, en dan maar +een minuut te blijven zitten, waar gij zijt.” +</p> +<p>„Brengt de gevangenen weg,” zei de rechter, „zijn bloed kome over zijn eigen hoofd!” +</p> +<p>Bijna verpletterd onder het gewicht zijner smartelijke gewaarwordingen, bemerkte Eduard, +dat de stroom der menigte hem reeds naar buiten op straat had medegesleept, eer hij +wist waar hij zich bevond. Zijn eerste wensch was, Fergus nog eens te zien en te spreken. +Hij deed aanzoek aan het kasteel, waar zijn ongelukkige vriend gevangen zat, maar +zag zich den toegang geweigerd. „De groot-sheriff had den gouverneur verzocht,” zeide +een onderofficier, „om niemand bij den gevangene toe te laten, uitgezonderd zijn biechtvader +en zijn zuster.” +</p> +<p>„En waar was Freule Mac-Ivor?” Men gaf hem haar adres. Zij was ten huize van een achtenswaardige +katholieke familie nabij Carlisle. +</p> +<p>Van de deur van het kasteel teruggewezen, en niet wagende om aanzoek bij den groot-sheriff +of de rechters te doen, in zijn eigen slecht aangeteekenden naam, nam hij toevlucht +tot den rechtsgeleerde, die voor Fergus was opgetreden. Deze heer zeide hem, dat men +beducht was voor den openbaren geest, en dat deze zou misleid worden indien men de +laatste oogenblikken dezer Jacobieten, door de vrienden van den Pretendent liet beschrijven; +dat daarom een besluit genomen was, om aan alle menschen, die zich niet op bloedverwantschap +konden beroepen, het bezoeken der gevangenen te weigeren. Evenwel beloofde hij (om +den erfgenaam van Waverley-Honour te verplichten) voor hem een verlof van toegang +tot den gevangene te verkrijgen, op den volgenden morgen, eer hem zijn ketenen zouden +afgenomen worden, voor de, voltrekking van het vonnis. +</p> +<p>„Spreekt men dus van Fergus Mac-Ivor,” dacht Waverley, „of droom ik? Van Fergus, den +stouten, den ridderlijken, met die vrije ziel? het verheven hoofd van een stam, die +hem aanbad? Is dit de man, dien ik <span class="pageNum" id="pb344">[<a href="#pb344">344</a>]</span>de jacht heb zien aanvoeren en den aanval besturen, – de dappere, de werkzame, de +jeugdige, de edele, de lieveling der vrouwen en het onderwerp der gezangen – is hij +het, die geketend is als een boosdoener? Die op een horde naar de gemeene galg zal +worden gesleept, om een langzamen en wreeden dood te sterven, en verminkt te worden +door den ellendigste onder de stervelingen? Van kwade voorbeduiding zeker, was het +spook, dat zulk een noodlot aan het dappere opperhoofd van Glennaquoich boodschapte!” +</p> +<p>Met een bevende stem verzocht hij den rechtsgeleerde, om een middel te verzinnen, +waardoor Fergus van zijn voorgenomen bezoek zou worden verwittigd, indien hij het +verlof daartoe verkrijgen mocht. Na dit verzocht te hebben verliet hij hem, en teruggekomen +in de herberg, schreef hij een nauwelijks leesbaar briefje aan Flora Mac-Ivor, waarin +hij haar zijn voornemen te kennen gaf, om haar dien avond te bezoeken. De bode bracht +een brief terug, waarin Eduard Floras schoon, en duidelijk schrift herkende, door +een hand geschreven, die zelfs nauwelijks scheen gebeefd te hebben, onder dit gewicht +van ellende, „Freule Flora Mac-Ivor,” zoo luidde de inhoud van den brief, „kon niet +weigeren den liefsten vriend van haar lieven broeder te zien, ook in haar tegenwoordige +omstandigheden van nooit geëvenaarde ellende.” +</p> +<p>Toen Eduard Flora Mac-Ivors tijdelijke verblijfplaats bereikte, werd hij terstond +toegelaten. In een ruim en donker behangen vertrek zat Flora bij een tralievenster, +terwijl zij zich met het naaien van iets onledig hield, dat naar een kleed van wit +flanel geleek. Op een kleinen afstand zat een bejaarde vrouw, oogenschijnlijk een +vreemde, en tot een geestelijke orde behoorende. Zij las in een katholiek gebedenboek; +maar legde het, toen Waverley binnen kwam, op tafel en verliet de kamer. Flora stond +op om hem te ontvangen, en reikte hem de hand; maar geen van beide waagde het een +gesprek aan te vangen. Haar schoone kleur was geheel verdwenen, haar voorkomen aanmerkelijk +vermagerd, en haar gelaat en handen zoo wit als het zuiverste marmer, hetgeen een +sterk contrast met haar donkere kleeding en gitzwart haar opleverde. Maar onder al +deze teekenen van rouw, was er niets in haar kleeding dat men ongepast of verwaarloosd +had mogen heeten – zelfs het haar, schoon geheel zonder sieraad, was met de gewone +zorgvuldigheid opgemaakt. De eerste woorden, die zij uitte, waren: „Hebt gij hem gezien?” +</p> +<p>„Helaas, neen!” antwoordde. Waverley, „men heeft mij den toegang geweigerd.” +</p> +<p>„Deze gestrengheid is in overeenstemming met al het overige,” zeide zij; „maar wij +moeten ons onderwerpen. Zult ge nog toegang tot hem verkrijgen, denkt ge?” +</p> +<p>„Tegen – tegen – morgen!” zeide Waverley, maar sprak het laatste woord zoo zacht uit, +dat het bijna onverstaanbaar was. +</p> +<p>„Ja, morgen of nooit,” zeide Flora, „tot” – voegde zij er bij, naar boven ziende, +„de tijd komt, dat wij, naar ik vertrouw, allen elkander zullen wederzien. Maar ik +hoop, dat gij hem zien zult, terwijl de aarde hem nog draagt. Hij heeft u altoos in +het diepst van zijn hart bemind, ofschoon – maar het is dwaasheid van het verledene +te spreken.” +</p> +<p>„Inderdaad dwaasheid!” herhaalde Waverley. +</p> +<p>„Zelfs van de toekomst, waarde vriend,” zeide Flora, „en voor zoo ver het wereldsche +gebeurtenissen betreft; want hoe dikwijls heb ik mij <span class="pageNum" id="pb345">[<a href="#pb345">345</a>]</span>niet de verschrikkelijke mogelijkheid van deze vreeselijke uitkomst voorgesteld, hoe +dikwijls mij niet ten taak gesteld te overwegen, hoe ik mijn deel daarvan zou kunnen +dragen, en toch, hoe verre zijn mijn voorstellingen gebleven beneden de voorbeeldelooze +ellende van dit uur!” +</p> +<p>„Waarde Flora, zoo uwe geestkracht” – +</p> +<p>„Ja, daar schuilt het,” antwoordde zij eenigszins woest, „er huist, mijnheer Waverley, +een onrustige duivel in mijn hart, die fluistert – maar het zou dwaasheid zijn naar +hem te hooren – dat de geestkracht waarop Flora zich verhief, haar broeder heeft – +vermoord!” +</p> +<p>„Barmhartige God! hoe kunt gij zulk een vreeselijke gedachte uiten?” +</p> +<p>„Ja, is het niet afgrijselijk? En toch vervolgt ze mij als een spook. Ik weet dat +het niets dan ijdele verbeelding is, maar zij wil er zijn, zij wil mij haar verschrikkingen +opdringen; zij wil fluisteren dat mijn broeder, even levendig als vurig, de veerkracht +van zijn geest over honderd voorwerpen zou verdeeld hebben. Ik was het, die hem leerde +ze te vereenigen, en alles op dit ijselijk en wanhopig spel te zetten. O, dat ik mij +herinneren kon, maar eens tegen hem gezegd te hebben: „Blijf te huis, spaar uzelven, +uw vazallen, uw leven, voor ondernemingen, die binnen het bereik liggen van een mensch.” +Maar, o mijnheer Waverley, ik hitste zijn vurig gemoed aan, en voor de helft ten minste +heeft hij zijn ondergang aan zijn zuster te wijten!” +</p> +<p>Dit vreeselijk denkbeeld zocht Eduard te bestrijden, door allerlei onzamenhangende +redenen, die hem maar voor den geest kwamen. Hij herinnerde haar de beginselen, waarnaar +beide het hun plicht achtten te handelen, en waarin zij waren opgevoed. +</p> +<p>„Denk niet, dat ik ze vergeten heb,” hernam zij, terwijl zij snel opkeek; „ik heb +geen berouw over zijn onderneming, omdat zij berispelijk of slecht was: neen! op dat +punt ben ik gewapend; maar ik voel berouw omdat het onmogelijk was, dat zij anders +kon eindigen, dan op deze wijze.” +</p> +<p>„Intusschen,” vervolgde Eduard, „scheen zij niet altijd zoo wanhopig en gewaagd, en +Fergus’ stoute geest zou deze zaak omhelsd hebben, of gij het goedgekeurd hadt, of +niet. Uw raad heeft alleen gediend om standvastigheid aan zijn gedrag te verleenen, +om zijn besluit waardigheid bij te zetten, niet om het te overhaasten.” Flora had +spoedig opgehouden naar Eduard te luisteren, en was weder met haar naald bezig. +</p> +<p>„Herinnert gij u,” zeide zij, terwijl zij met een ijzingwekkenden glimlach opzag, +„dat gij mij eens onledig hebt gevonden met het in gereedheid brengen van Fergus’ +bruidsgeschenken, en nu naai ik zijn bruigomskleed. Onze vrienden hier,” dus ging +zij met gesmoorde aandoening voort, „zullen gewijde aarde, in hun kapel gunnen aan +de bloedige overblijfselen van den laatsten Vich Ian Vohr. Maar ze zullen niet allen +bijeen rusten; neen, – zijn hoofd! – ik zal de laatste jammerlijke voldoening niet +hebben, om de koude lippen te kussen van mijn lieven, lieven Fergus!” +</p> +<p>Hier viel de ongelukkige Flora, na een paar snikken, op haar stoel in zwijm. De dame, +die zich in het voorvertrek verwijderd had, trad thans haastig binnen, en verzocht +Eduard de kamer; maar niet het huis, te verlaten. +</p> +<p>Toen hij, na verloop van bijna een half uur, teruggeroepen werd, bevond hij dat Flora +Mac-Ivor, door een krachtige inspanning, eenigszins <span class="pageNum" id="pb346">[<a href="#pb346">346</a>]</span>tot bedaren gekomen was. En nu waagde hij het Rose Bradwardines aanspraken te laten +gelden, om als een aangenomen zuster beschouwd te worden, die het recht had om haar +bij te staan in haar plannen voor de toekomst. +</p> +<p>„Ik heb een brief van mijn lieve Rose gehad,” antwoordde zij, „met hetzelfde oogmerk. +De droefheid is baatzuchtig en inhalig, anders zou ik geschreven hebben om haar te +kennen te geven, dat ik, zelfs in mijn eigene wanhoop, een zweem van genoegen smaakte, +bij het vernemen van haar gelukkige vooruitzichten, en bij het hooren dat de goede +oude Baron aan de algemeene schipbreuk is ontkomen. Geef dit aan mijn liefste Rose; +het is het eenige sieraad van waarde, dat haar arme Flora bezit, en het was het geschenk +van een vorstin.” Ze stelde hem een doosje ter hand, dat het diamanten halssnoer bevatte, +waarmede ze gewoon was haar lokken te versieren. „Voor mij is het in het vervolg nutteloos. +De goedheid mijner vrienden heeft mij een schuilplaats bezorgd in het klooster der +Schotsche Benedictijner nonnen te Parijs. Morgen – als ik wezenlijk morgen overleven +kan – ga ik op reis, met deze eerwaarde zuster. En nu, mijnheer Waverley, vaarwel! +Moogt gij zoo gelukkig zijn met Rose, als gij verdient; en denk soms aan de vrienden, +die gij verloren hebt. Doe geen moeite om mij weder te zien; het zou een misplaatste +vriendelijkheid wezen.” +</p> +<p>Zij reikte Eduard de hand, waarop hij een stroom van tranen vergoot; met bevende schreden +verliet hij de kamer, en keerde naar Carlisle terug. In de herberg vond bij een brief +van zijn rechtsgeleerden vriend, die hem berichtte, dat hij den volgenden morgen bij +Fergus zou worden toegelaten, zoodra de poorten open waren, en dat het hem vergund +zou zijn bij zijn vriend te blijven, tot de aankomst van den sheriff het teeken zou +wezen voor den noodlottigen tocht. +</p> +</div> +</div> +<div id="ch2.35" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch2.35.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">VIJF-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.</h2> +<div class="epigraph"> +<div class="lgouter"> +<p class="line">Een treur’ger afscheid breekt het hart, +</p> +<p class="line">De doods-trom is omwonden, de baar bekleed met zwart.</p> +</div> +<p class="first xd33e6594"><span class="asc">Campbell.</span></p> +</div> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Na een slapeloozen nacht, vond de eerste morgenstraal Waverley op de esplanade, voor +de oude Gothische poort van Carlisle-Castle. Maar hij stapte lang, in allerlei richtingen, +heen en weêr, vóor dat het uur geslagen had, waarop, volgens de bepalingen voor de +bezetting, de poorten open gingen en de valbrug neêrgelaten werd. Hij vertoonde zijn +pas aan den sergeant van de wacht, en werd toegelaten. De plaats van Fergus gevangenis +was een donker, overwelfd vertrek in het midden van het kasteel; het bestond uit een +lompen, ouden toren, waaraan een groote oudheid werd toegeschreven, en was omringd +door buitenwerken, die oogenschijnlijk uit den tijd van Hendrik VIII, of ongeveer +dien tijd waren. Het geknars der zware ouderwetsche grendels en boomen, die men wegschuiven +moest om Eduard binnen te laten, werd beantwoord door het gerammel van ketenen, toen +het ongelukkige Opperhoofd, vast en zwaar <span class="pageNum" id="pb347">[<a href="#pb347">347</a>]</span>geboeid, zich langs den steenen vloer zijner gevangenis voortsleepte, om zich in de +armen van zijn vriend te werpen. +</p> +<p>„Mijn waarde Eduard,” zeide hij, op krachtigen en zelfs opgeruimden toon, „dat is +echt vriendschappelijk van u. Ik heb met het grootst genoegen uw aanstaand geluk vernomen. +En hoe gaat het met Rose, en hoe maakt het onze wonderlijke oude vriend, de Baron? +Wèl, naar ik hoop, omdat ik u in vrijheid zie – en hoe zult gij den voorrang regelen +tusschen de drie loopende hermelijnen en den beer en den laarzentrekker?” +</p> +<p>„Waarde Fergus, hoe kunt ge van zulke dingen spreken, in een oogenblik als dit?” +</p> +<p>„Wel, zeker zijn wij Carlisle onder gelukkiger voorteekenen binnengetrokken – op den +zestienden November jongstleden, bij voorbeeld, toen wij naast elkander er binnenrukten, +en de witte vlag op dezen ouden toren heschen. Maar, ik ben geen kind, om neêr te +gaan zitten en te schreien, omdat het geluk mij niet is nageloopen. Ik wist welken +kans ik liep; wij hebben het spel moedig gespeeld, en het verlorene zal moedig betaald +worden. En nu, laat ons, daar mijn tijd kort is, over de dingen spreken, die mij de +meeste belangstelling inboezemen. – De Prins? is hij aan de bloedhonden ontsnapt?” +</p> +<p>„Ja, hij is in veiligheid.” +</p> +<p>„Ha! God zij geloofd! Vertel mij de bijzonderheden dier ontsnapping.” +</p> +<p>Waverley verhaalde hem die merkwaardige geschiedenis, voor zoo ver ze toen was uitgelekt, +een verhaal, waarnaar Fergus met de grootste belangstelling luisterde. Vervolgens +vroeg hij naar een aantal andere vrienden, en deed in het bijzonder onderzoek naar +het lot, van zijn eigene clanslieden. Zij hadden minder geleden dan andere stammen, +die in de zaak betrokken waren geweest; want daar zij zich, voor een groot deel, verstrooid +en naar huis begeven hadden, na de gevangenneming van hun Opperhoofd, gelijk dit een +algemeen gebruik onder de Hooglanders was, had men hen niet gewapend aangetroffen, +toen de opstand voor goed gedempt werd, zoodat ze om die reden met minder gestrengheid +behandeld werden. Fergus vernam deze bijzonderheden met groote voldoening. +</p> +<p>„Gij zijt rijk, Waverley,” zeide hij, „en gij zijt edelmoedig; als gij hoort, dat +deze arme Mac-Ivors verontrust worden in hun ellendige bezittingen, door den een of +anderen harden opzichter of agent van het Bewind, herinner u dan, dat gij hun tartan +hebt gedragen en een aangenomen zoon zijt van hun geslacht. De Baron, die onze zeden +kent, en dicht bij ons land woont, zal u den tijd en de middelen wel doen kennen, +om als hun beschermer op te treden. Wilt gij dit den laatsten Vich Ian Vohr beloven?” +</p> +<p>Eduard, zooals men gemakkelijk denken kan, gaf zijn woord, hetwelk hij ook zoo onbekrompen +en mild gestand deed, dat zijn gedachtenis nog in deze dalen voortleeft, onder den +naam van den „<i>Vriend der Zonen van Ivor.</i>” +</p> +<p>„O, mocht het God behagen,” ging het Opperhoofd voort, „dat ik u mijn rechten overdragen +kon op de liefde en gehoorzaamheid van dit oude en brave geslacht: – of ten minste, +gelijk ik gepoogd heb, dat zij den armen Evan overreedden, om zijn leven op de aangeboden +voorwaarde aan te nemen, en voor u te zijn, wat hij voor mij geweest is, de goedhartigste +– de braafste – de meest verknochte.” +<span class="pageNum" id="pb348">[<a href="#pb348">348</a>]</span></p> +<p>De tranen, die zijn eigen lot hem niet in de oogen kon lokken, stroomden ruim om dat +van zijn zoogbroeder. +</p> +<p>„Maar,” zeide hij, terwijl hij ze droogde, „dat kan niet. Gij kunt voor hen geen Vich +Ian Vohr zijn; en deze drie tooverwoorden, zeide hij, half lachende, „zijn de eenige +talisman voor hun gevoel en hun hart, en de arme Evan moet zijn zoogbroeder in den +dood volgen, gelijk hij hem zijn geheele leven door gevolgd heeft!” +</p> +<p>„En ik weet zeker,” zeide Maccombich, terwijl hij zich van den vloer oprichtte, waarop +hij, uit vrees van hun gesprek te storen, zoo stil gelegen had, dat Eduard, bij de +duisternis van het vertrek, zijn tegenwoordigheid niet eens bemerkt had, – „ik weet +zeker, dat Evan nooit een beter lot wenschte noch verdiend heeft, dan juist dat van +met zijn Opperhoofd te sterven.” +</p> +<p>„En nu,” zeide Fergus, „daar wij van de clanschap spreken – wat dunkt u nu van de +voorspelling van den <i lang="gd">Bodach Glas?</i>” – En eer Eduard antwoorden kon, vervolgde hij: „Ik zag hem gisteren nacht weder +– hij stond bestraald door den maneschijn, die, uit dat hooge en enge venster, op +het voeteneinde van mijn bed viel. Waarom zou ik hem vreezen, dacht ik – morgen, – +lang voor dezen tijd, – zal ik even onstoffelijk zijn als hij. „Leugengeest,” riep +ik, „zijt gij gekomen, om uw wandelingen op aarde te besluiten, en de zegepraal te +vieren over den val des laatsten afstammelings van uw vijand?” Het spook scheen te +knikken en te glimlachen, terwijl het uit mijn gezicht verdween. Wat dunkt u er van? +– ik deed dezelfde vraag aan den priester, die een goed en verstandig man is; hij +stemde toe, dat de kerk erkende dat zulke verschijningen mogelijk waren, maar drong +er op aan, dat ik mijn geest niet zou vermoeien met daarover te peinzen, daar ons +de verbeelding zulke vreemde streken speelt. Wat dunkt u er van?” +</p> +<p>„Ik ben het met uw biechtvader eens!” hernam Waverley, die niets liever wenschte dan +allen redetwist over zoodanig punt op zulk een oogenblik te vermijden. Een tik aan +de deur kondigde thans dien goeden man aan, en Eduard verwijderde zich terwijl hij +den beiden gevangenen de laatste sacramenten, volgens het Roomsche kerkgebruik, toediende. +</p> +<p>Na verloop van een uur werd hij weder toegelaten; kort daarop kwam een kommando soldaten +met een smid, om de boeien van de beenen der gevangenen los te klinken. +</p> +<p>„Gij ziet,” zeide Fergus met een glimlach, „welk een compliment men aan onze Hooglandsche +spierkracht en moed maakt – wij hebben hier geketend gelegen als wilde dieren, totdat +onze beenen door kramp verlamd zijn, en nu ze ons los maken, zenden ze zes soldaten +met geladen geweren, om te beletten, dat wij het slot stormenderhand veroveren!” +</p> +<p>Eduard vernam later, dat deze strenge voorzorg gebezigd werd, ten gevolge eener wanhopige +poging der gevangenen, om te ontsnappen, waarin zij op het punt waren geweest van +te slagen. +</p> +<p>Spoedig hierop riepen de trommels de bezetting onder de wapens. „Dit is de laatste +marsch!” zeide Fergus, „dien ik hooren en waaraan ik gehoorzamen zal. En nu mijn beste, +beste Eduard, laat ons, eer wij scheiden, van Flora spreken – een onderwerp, dat de +teêrste snaar raakt, die nog in mij trilt.” +</p> +<p>„Wij scheiden <i>hier</i> niet,” zeide Waverley. +</p> +<p>„Ja, zeker, gij moet mij niet verder vergezellen. Niet, dat ik hetgeen <span class="pageNum" id="pb349">[<a href="#pb349">349</a>]</span>volgt, voor mijzelven vrees,” zeide hij met fierheid, „de natuur heeft zoo wel haar +martelingen, als de kunst, en hoe gelukkig zouden wij den man prijzen, die aan de +benauwdheden eener pijnlijke en doodelijke ongesteldheid binnen den tijd van een half +uur ontsnapte? En deze zaak mogen ze rekken, zoo veel ze willen, langer duren kan +het niet. Maar het gezicht van hetgeen een stervende in staat is met vastberadenheid +uit te staan, zou voor een levenden vriend wel eens doodelijk kunnen zijn. – Deze +fraaie wet op het hoogverraad,” ging hij met vastheid en bedaardheid voort, „is een +der zegeningen, Eduard, waarmede uw vrij vaderland ons arm oud Schotland heeft begunstigd, +daar, naar ik hoor, onze eigen rechtspleging veel zachter was. Wanneer er geen woeste +Hooglanders meer met zulke teedere gunsten te beweldadigen zijn, zullen ze het uit +hunne wetboeken schrappen, daar het hen gelijk stelt met een volk van kannibalen, +even als zij de zotternij zullen laten varen, van een gevoelloos hoofd te pronk te +stellen voor de oogen van het publiek. Zij zijn niet geestig genoeg om het mijne met +een papieren kroontje te versieren; daarin zou nog iets satirieks gelegen zijn. Ik +hoop evenwel, dat ze het op de Schotsche poort zullen zetten, opdat, zelfs na mijn +dood, mijn oogen gekeerd mogen zijn naar de blauwe heuvels van mijn vaderland, dat +ik zoo hartelijk liefheb. De Baron zou er bijgevoegd hebben: +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line"><i lang="la">„Moritur, et moriens dulces reminiscitur Argos.”</i><a class="noteRef" id="xd33e6876src" href="#xd33e6876" title="Ga naar noot 1.">1</a></p> +</div> +<p class="first">Een beweging, en het geluid van raderen en paardenhoeven liet zich thans op de binnenplaats +van het kasteel hooren. „Ik heb u gezegd, Eduard, dat gij mij niet moet volgen, en +dit geluid herinnert mij dat mijn uur gekomen is. Vertel mij dus, hoe gij de arme +Flora gevonden hebt?” +</p> +<p>Waverley gaf, met een door aandoeningen afgebroken stem, verslag van de stemming waarin +hij Flora had gevonden. +</p> +<p>„Arme Flora!” antwoordde het Opperhoofd, „ze zou haar eigen dood veel lichter verduurd +hebben dan den mijne. Gij, Waverley, zult spoedig het geluk dat onderlinge liefde +in het huwelijk schenkt, leeren kennen – lang, lang mogen Rose en gij het genieten! +– maar gij zult nooit de reinheid van het gevoel kunnen beseffen, dat twee weezen, +als Flora en mij, verbindt, die, om zoo te zeggen alléen gelaten in de wereld, van +de vroegste kindschheid af, alles in alles voor elkander waren. Maar haar ernstige +denkbeelden van plicht en haar innige gevoelens van gehechtheid aan het koninklijk +geslacht, zullen haar geest nieuwe krachten verleenen, nadat de folterende smart dezer +scheiding bedaard is. Zij zal dan aan Fergus denken, als aan den held van ons geslacht, +wiens daden te herdenken haar een onuitsprekelijk genot zal zijn.” +</p> +<p>„Zal ze u dan niet eens zien? Ze scheen er op te rekenen.” +</p> +<p>„Een noodzakelijk bedrog zal haar dit laatste verschrikkelijk afscheid sparen. Ik +zou van haar niet hebben kunnen scheiden zonder tranen, en ik kan het denkbeeld niet +dulden, dat deze lieden denken zouden, dat ze de macht hebben mij die uit de oogen +te persen. Men heeft Flora <span class="pageNum" id="pb350">[<a href="#pb350">350</a>]</span>wijs gemaakt, dat ze mij later zien zou, en deze brief, die mijn biechtvader haar +ter hand zal stellen, zal haar berichten dat alles voorbij is.” +</p> +<p>Thans verscheen, een officier, en berichtte dat de groot-sheriff en zijn gevolg buiten +de poort van het kasteel wachtten, „om de lichamen van Fergus en Evan Maccombich op +te eischen.” „Ik kom,” antwoordde Fergus. En terwijl hij Eduards arm greep en door +Evan Dhu en den priester werd gevolgd, daalde hij de trappen van den toren af; de +stoet werd door de soldaten gestoten. De binnenplaats was bezet met een eskadron dragonders +en een bataljon infanterie, <i lang="fr">en carré</i> geschaard. In het midden van hun gelederen was de slede, of horde, waarop de gevangenen +naar de plaats der terechtstelling, omtrent een kwartier ver van Carlisle, moesten +gesleept worden. Ze was zwart geverwd en met een schimmel bespannen. Aan het eene +einde van dit voertuig zat de scherprechter, een kerel, even afzichtelijk als zijn +ambt, met de groote bijl in de hand; aan het andere einde, het dichtst bij het paard, +was een ledige plaats voor twee personen. Door den langen en donkeren Gothisch gewelfden +gang, die naar de brug geleidde, zag men den groot-sheriff en zijn gevolg te paard, +wien de etiquette, die de burgerlijke en militaire autoriteiten van elkander scheidt, +niet toeliet nader te komen. „Geen kwade toerusting voor een laatste tooneel,” zeide +Fergus, verachtelijk glimlachende, terwijl hij een blik op het schrikbarende toestel +wierp. Evan Dhu, wiens oog op de dragonders viel, riep met eenige verbittering: „Dit +zijn dezelfde knapen, die te Gladsmuir weg liepen, voordat wij nog een dozijn van +hen doodslaan konden. Thans zien ze er echter dapper genoeg uit.” De priester verzocht +hem te zwijgen. +</p> +<p>Thans naderde de slede; en Fergus zich omkeerende omhelsde Waverley, kuste hem op +beide wangen, en stapte vlug naar zijn plaats. Evan zette zich naast hem. De priester +zou in een rijtuig van den katholieken heer volgen, bij wien Flora gehuisvest was. +Op het oogenblik dat Fergus met de hand een afscheidsgroet aan Waverley toewierp, +omsloten de soldaten de slede, en de geheele stoet zette zich in beweging. Er was +een oogenblik van oponthoud aan de poort, daar de Gouverneur van het kasteel en de +groot-sheriff een kleine formaliteit verrichtten, dewijl de militaire Officier de +personen der misdadigers aan de burgerlijke autoriteiten moest uitleveren. „Leve koning +George!” riep de groot-sheriff. Fergus richtte zich echter overeind op de slede, en +antwoordde met luide en vaste stem: „Leve koning Jacobus!” Dit waren de laatste woorden, +door Waverley uit den mond zijn vriends gehoord. +</p> +<p>De trein zette zich op nieuw in beweging, en de slede verdween van onder de gewelfde +poort, waar ze een oogenblik had stil gehouden. De doodsmarsch, gelijk hij genoemd +wordt, liet zich toen hooren, en de zwaarmoedige tonen vermengden zich met den klank +eener doffe klok, die in de naburige hoofdkerk geluid werd. De tonen der krijgsmuziek +werden hoe langer hoe onhoorbaarder, naar gelang de trein verder en verder voorttrok; +en weldra hoorde men niets anders dan het akelig onheilspellend geluid van een aantal +kerkklokken. +</p> +<p>Thans waren de laatste soldaten uit het gewelf verdwenen, dat ze gedurende verscheidene +minuten waren doorgetrokken; de binnenplaats was geheel ledig; maar Waverley stond +er nog roerloos, met de oogen op den duisteren doorgang gevestigd, waar hij zoo even +den laatsten blik van zijn vriend had opgevangen. Eindelijk vroeg hem een dienstmaagd +<span class="pageNum" id="pb351">[<a href="#pb351">351</a>]</span>van den Gouverneur, door medelijden getroffen over de onuitsprekelijke smart, die +op zijn gelaat te lezen stond, of hij niet naar binnen wilde gaan en zich een oogenblik +nederzetten? Ze moest haar vraag tweemaal herhalen, eer hij haar begreep, maar eindelijk +bracht dit hem weder tot zichzelven. Hij bedankte haar voor haar vriendelijkheid met +een vluchtige beweging, trok met de hand zijn hoed diep in de oogen, en liep, nadat +hij het kasteel verlaten had, zoo snel hij kon door de ledige straten, tot hij zijn +herberg bereikt had, waar hij op zijn kamer vloog en de deur grendelde. +</p> +<p>Na verloop van omstreeks anderhalf uur, die hem een eeuw van onuitsprekelijke smart +toescheen, verwittigden hem het geluid van trommels en fluiten, die een <span class="corr" id="xd33e6901" title="Bron: vrolijk">vroolijk</span> deuntje speelden, en het verwarde gedruisch der menigte, waardoor thans de geheel +verlaten straten gevuld werden, dat alles voorbij was en dat het volk terugkeerde +van het ijselijk tooneel. Ik zal het niet wagen zijn aandoeningen te beschrijven. +</p> +<p>Des avonds bezocht hem de priester, en berichtte dat hij dit deed op verzoek van zijn +overleden vriend, om hem te verzekeren, dat Fergus Mac-Ivor gestorven was gelijk hij +geleefd had, en tot het laatste toe zijner vriendschap was indachtig geweest. Hij +voegde er bij, dat hij ook Flora had bezocht, wier zielstoestand bedaarder scheen, +nu alles afgeloopen was. Met haar en zuster Theresia was de priester voornemens Carlisle +den volgenden dag te verlaten, en zich naar de naaste zeehaven te begeven, waar hij +naar Frankrijk wenschte scheep te gaan. Waverley dwong dezen goeden man een ring van +eenige waarde, en een som gelds aan te nemen, om gebezigd te worden (daar hij dacht +dat dit Flora aangenaam wezen zou) tot katholieke kerkdiensten, voor de nagedachtenis +van zijn vriend. „<i lang="la">Fungarque inani munere</i>”<a class="noteRef" id="xd33e6909src" href="#xd33e6909" title="Ga naar noot 2.">2</a>, dacht hij, toen de geestelijke vertrokken was. „Maar waarom zou men deze hulde aan +de nagedachtenis niet rangschikken naast andere bewijzen van liefde en genegenheid, +door alle gezindten aan de herinnering der afgestorvenen gewijd?” +</p> +<p>Den volgenden morgen, voor dag en dauw, verliet Eduard de stad Carlisle, met het vaste +voornemen, om nooit weder een voet binnen haar muren te zetten. Hij durfde nauwelijks +omzien naar de Gothische bolwerken van de versterkte poort. „Ze zijn hier niet,” zeide +Alick Polwarth, die de reden giste van den aarzelenden blik, door Waverley achter +zich geworpen, en die, vervuld met de gemeene zucht naar het verschrikkelijke, met +al de bijzonderheden der terechtstelling bekend was. „De hoofden staan boven de Schotsche +poort, zoo als men die noemt. Het is jammer van Evan Dhu, die een zeer welmeenend, +goedhartig mensch was voor een Hooglander, en waarlijk, dat was de heer van Glennaquoich +ook, voor zoo ver hij geen van zijn kwade buien had.” +<span class="pageNum" id="pb352">[<a href="#pb352">352</a>]</span></p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e6876"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e6876src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> Hij sterft, en stervend lispelt hij den zoeten naam van Argos nog. +</p> +<p class="footnote cont">Virgilius. <a class="fnarrow" href="#xd33e6876src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd33e6909"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e6909src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">2</a></span> Ook van een ijdelen plicht zal ik mij kwijten. +</p> +<p class="footnote cont">Virgilius. <a class="fnarrow" href="#xd33e6909src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch2.36" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch2.36.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">ZES-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 lang="la" class="main">DULCE DOMUM.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Het gevoel van afgrijzen, waarmede Waverley Carlisle verliet, veranderde langzamerhand +in een zachte droefgeestigheid, een overgang, verhaast door de pijnlijke, maar toch +troostrijke taak die hij te vervullen had met aan Rose te schrijven. Hij kon het smartelijke +gevoel niet verbergen, dat deze rampzalige gebeurtenis in hem opwekte; maar hij wenschte +ze in zulk een licht te plaatsen, dat haar verbeelding, hoe zeer ze zelve er ook door +getroffen mocht worden, er niet al te zeer door geschokt werd. Trapsgewijs gewende +hij zich meer en meer aan het tafereel dat hij voor Rose had geschetst om haar gevoeligheid +te sparen, en zijn volgende brieven werden opgeruimder, en zinspeelden op de vooruitzichten +op hoop en geluk, die zich voor hen ontsluierden. Maar, ofschoon zijn eerste verschrikkelijke +aandoeningen in zachte droefgeestigheid waren overgegaan, toch had Eduard zijn vaderland +reeds bereikt, eer hij, zoo al bij vroegere gelegenheden, zijn blikken met vreugde +kon laten weiden over de schoonheden der alles bezielende natuur. +</p> +<p>Nu begon hij, voor het eerst sedert hij Edinburgh verlaten had, het genot te smaken, +dat bijna door allen wordt ondervonden, die naar een welig, volkrijk en uitnemend +bebouwd land terugkeeren, uit streken waar woestheid en eenzame en treurige grootheid +met elkander om den voorrang dingen. Maar hoe zeer werden deze gewaarwordingen verhoogd, +toen hij het grond-eigendom betrad, zoo lang door zijn voorvaderen bezeten – de oude +eiken van Waverley-park herkende – zich voor den geest riep, met welk genoegen hij +Rose naar al zijn lievelingsplekjes geleiden zou – eindelijk de torens van het grijze +slot zich zag verheffen boven het geboomte, dat het omringde, en zich in de armen +wierp van de dierbare bloedverwanten, aan wie hij zoo veel eerbied en liefde verschuldigd +was. +</p> +<p>Het geluk hunner ontmoeting werd door geen enkel woord van verwijt verstoord. Integendeel, +hoe veel angst Sir Everard en Freule Rachel gedurende Waverleys gevaarlijken tocht +met den jongen Prins uitgestaan hadden, stemde die toch te goed met de beginselen +waarin ze waren opgevoed, om er hem een bestraffing, of zelfs eenige berisping over +te doen hooren. Bovendien had kolonel Talbot den weg met groot beleid voor Waverley +geëffend, door uit te weiden over zijn moedig gedrag als krijgsman, bijzonder over +zijn dapperheid en edelmoedigheid te Preston; tot de verbeelding van den Baronet en +zijn zuster, ontvlamd door het denkbeeld, dat hun neef man tegen man had gevochten +met zulk een uitnemenden krijgsman als de Kolonel zelf, hem gevangen gemaakt en van +den dood gered had, Eduards krijgsverrichtingen op een lijn stelden met die van Wilibert, +Hildebrand en Nigel, de zoo hoog geroemde helden van hun geslacht. +</p> +<p>Waverleys gestalte, gehard door oefening, en veredeld door het krijgsmansberoep, had +een krachtiger en gespierder voorkomen verkregen, waardoor niet alleen het verhaal +van den Kolonel bevestigd werd, maar <span class="pageNum" id="pb353">[<a href="#pb353">353</a>]</span>tegelijk al de bewoners van Waverley-Honour verrast en verrukt werden. Ze verdrongen +zich om hem te zien, te hooren en zijn lof te vermelden. De heer Pembroke, die, gelijk +men wel zal gelooven, in het geheim zijn verstand en moed verhief, wegens het omhelzen +van het ware belang der kerk van Engeland, berispte echter zijn kweekeling vriendschappelijk, +dat hij zoo achteloos met zijn handschriften te werk gegaan was, hetwelk hem, zoo +als hij zeide, inderdaad eenige persoonlijke onaangenaamheden berokkend had; daar +hij, toen de Baronet door een koningsbode was gevangen genomen, het voorzichtig had +geoordeeld, een schuilplaats op te zoeken, die wegens het gebruik, dat er in vroeger +dagen van gemaakt was, „Het priesterhol” geheeten werd. Onze geleerde verzekerde dat +de keldermeester er slechts eenmaal daags met voedsel komen durfde; zoodat hij herhaalde +keeren genoodzaakt was geweest zijn middagmaal met spijzen te doen, die, òf geheel +koud, òf, hetgeen nog erger was, slechts half warm waren; gezwegen van de omstandigheid, +dat zijn bed soms in geen twee dagen werd opgemaakt. Waverley dacht onwillekeurig +aan de schuilplaats van den baron van Bradwardine, die wél te vreden was met Janets +onthaal en eenige bossen stroo in een rotshol; maar hij maakte geen aanmerkingen over +een tegenstelling, die zijn waardigen leermeester slechts smartelijk hadden kunnen +aandoen. +</p> +<p>Alles was nu in de weer met het maken van toebereidselen voor Eduards huwelijk, een +gebeurtenis, die de goede Baronet en Freule Rachel beschouwden als een vernieuwing +hunner eigene jeugd. Deze echtverbintenis was hun, gelijk kolonel Talbot reeds had +te kennen gegeven, allerverkieslijkst voorgekomen, daar zij in alle opzichten, uitgezonderd +wat het geld betrof, wenschelijk was, en zij zelven meer dan overvloedig met tijdelijke +middelen gezegend waren. De heer Clippurse werd dus op Waverley-Honour ontboden, onder +betere voorteekenen dan bij den aanvang van ons verhaal. Maar de heer Clippurse kwam +niet alleen; want, daar hij nu in jaren gevorderd was, had hij zich verbonden met +een neef, een jonger gier, gelijk onze hedendaagsche Juvenalis<a class="noteRef" id="xd33e6930src" href="#xd33e6930" title="Ga naar noot 1.">1</a> aan wien wij het verhaal van Swallow den procureur te danken hebben, hem wellicht +genoemd zou hebben – en zij dreven thans hunne zaken onder de firma van Clippurse +en Hookem. Deze brave mannen kregen bevel om de noodige huwelijksvoorwaarden op te +stellen, en wel op zulk een milden en onbekrompen voet alsof Eduard de eenige erfgename +van een pair, met hare vaderlijke erfgoederen aan haar hermelijnen mantel gehecht, +zou trouwen. +</p> +<p>Maar, alvorens een onderwerp te beginnen, welks langdradigheid spreekwoordelijk is +geworden, moet ik den lezer herinneren aan een steen, door een ledigloopenden, speelzieken +knaap een heuvel afgerold (een tijdkorting, waarmede ik zelf, in mijn jeugdige jaren, +zeer goed vertrouwd was). De steen beweegt zich eerst langzaan, terwijl hij, door +af te wijken, elk beletsel van eenig belang vermijdt; maar als hij zijn vollen loop +heeft verkregen, en het einde van zijn loopbaan nadert, jaagt en dondert hij naar +beneden, met ellenlange sprongen, bekommert zich om heggen en sloten evenmin als een +Yorkshiresche jager, en bereikt zijn grootste snelheid, als hij op het punt is om +voor eeuwig tot rust te komen. Evenzoo is de loop van een verhaal, gelijk <span class="pageNum" id="pb354">[<a href="#pb354">354</a>]</span>dat, hetwelk gij hier aantreft; de eerste gebeurtenissen zijn met zorg tot in de minste +bijzonderheden beschreven, opdat gij, vriendelijke lezer, met het karakter van ieder +persoon door zijn handelingen zoudt bekend worden, liever dan door het vervelender +middel van rechtstreeksche beschrijving; maar nu de geschiedenis ten einde loopt, +springen wij over al zulke omstandigheden heen, die, hoe belangrijk ook, reeds door +uw verbeelding zijn vooruit gezien, en wij laten u al datgene veronderstellen, wat, +indien wij het verhaalden, terecht zou worden beschouwd, alsof wij misbruik van uw +geduld wenschten te maken. +</p> +<p>Wij zijn er dus niet toe gestemd, om u al de vervelende werkzaamheden van de heeren +Clippurse en Hookem, of die hunner ambtgenooten, door wie de zaak van Eduard Waverley +en zijn aanstaanden schoonvader moest bepleit worden, breedvoerig te schilderen, integendeel, +wij willen u alleen met meer uitlokkende onderwerpen kort bezig houden. De brieven, +bij voorbeeld, die tusschen sir Everard en den Baron, bij deze gelegenheid, werden +gewisseld, ofschoon in hun soort, voorbeeldelooze staaltjes van welsprekendheid, moeten +wij aan de meêdoogenlooze vergetelheid prijs geven. Ook kan ik u niet uitvoerig vertellen, +hoe de waardige tante Rachel, niet zonder een kiesche en teerhartige toespeling op +het door Rose gebrachte offer, waardoor haar bruidsdiamanten in handen van Donald +Bean Lean gekomen waren, haar juweelkistje van een stel voorzag, dat de afgunst eener +hertogin zou hebben kunnen opwekken. Verder zal de lezer de goedheid gelieven te hebben, +om zich te verbeelden, dat Job Houghton en zijn vrouw behoorlijk verzorgd werden; +hoewel men hun nooit aan het verstand heeft kunnen brengen, dat hun zoon op een andere +wijze gevallen was, dan vechtende aan de zijde van zijn jongen meester; zoo dat Alick, +die, als een voorstander der waarheid, menige noodelooze poging had gedaan, om hun +de ware omstandigheden te verklaren, ten laatste bevel kreeg, geen woord meer van +de zaak te reppen. Hij stelde zich echter schadeloos, door allerhande verhalen van +wanhopige gevechten, afgrijselijke schavotstraffen en spook- en moordgeschiedenissen, +waardoor hij de verbazing van den geheelen bediendenkring opwekte. +</p> +<p>Maar ofschoon deze gewichtige zaken zich, in een verhaal, spoedig laten vertellen, +even als het verslag van een rechtsgeding in een nieuwsblad, zoo was echter, in weerwil +van al den haast, dien Waverley maken kon, de tijd, door de rechterlijke behandeling +gevorderd, gevoegd bij het oponthoud door de manier van reizen dier dagen oorzaak, +dat er <span class="corr" id="xd33e6940" title="Bron: noch">nog</span> ruim twee maanden verliepen, eer Waverley, na Engeland verlaten te hebben, <span class="corr" id="xd33e6943" title="Bron: noch">nog</span> eens ten huize van den heer van Duchran afstapte, om de hand zijner verloofde bruid +te vragen. +</p> +<p>De dag van de voltrekking zijns huwelijks werd op den zesden na zijn aankomst bepaald. +De baron van Bradwardine, bij wien huwen, doopen en begraven feesten waren van hooge +en plechtige beteekenis, voelde eenigen spijt, dat, de familie van Duchran daaronder +begrepen, benevens al de naaste buren, die aanspraak konden maken om bij zulk een +gelegenheid tegenwoordig te zijn, er niet meer dan dertig personen konden bijeen gebracht +worden. „Toen hij zelf trouwde,” zeide hij, „waren er drie honderd geboren edellieden +te paard, benevens hun bedienden, en nog een veertigtal Hooglandsche edelen, die nooit +te paard zitten, tegenwoordig.” +<span class="pageNum" id="pb355">[<a href="#pb355">355</a>]</span></p> +<p>Maar zijn trots vond eenigen troost in het denkbeeld, dat, daar hij en zijn schoonzoon +zoo kort geleden onder de wapens waren geweest tegen het bewind, het stof tot gegronde +vrees en aanstoot aan de bestaande overheid zou kunnen geven, wanneer de vrienden, +nabestaanden en verbondenen hunner huizen, zich als in optocht tot den krijg hier +verzamelden, gelijk anders het oude gebruik van Schotland bij dergelijke gelegenheden +medebracht. – „En zonder twijfel,” dus besloot hij met een zucht, „een groot aantal +van diegenen, die zich het meest op deze gewenschte bruiloft zouden hebben verheugd, +zijn òf vertrokken naar betere gewesten, òf zwerven thans rond als ballingen buiten +hun vaderland.” +</p> +<p>Het huwelijk greep op den bepaalden dag plaats. De eerwaardige heer Rubrick, bloedverwant +van den eigenaar der gastvrije woning, waar het gevierd werd, en <span class="corr" id="xd33e6953" title="Bron: kapellaan">kapelaan</span> van den baron van Bradwardine, had het genoegen het jonge paar in te zegenen. Frans +Stanley was bruigoms-jonker, daar hij zich, met dat oogmerk, bij Eduard gevoegd had, +kort na diens aankomst te Duchran. Lady Emilia en kolonel Talbot waren voornemens +geweest, de plechtigheid bij te wonen, doch, toen de tijd daar was, bleek het dat +haar gezondheid haar niet veroorloofde zulk een verre reis te doen. Ter vergoeding +daarvan werd er bepaald, dat Eduard Waverley en zijn echtgenoot, die, benevens den +Baron, van plan waren terstond een bezoek op Waverley-Honour af te leggen, op hun +tocht derwaarts eenige dagen zouden doorbrengen op een landgoed, dat kolonel Talbot, +verlokt door den goedkoopen prijs, in Schotland had gekocht, en waar hij voornemens +was eenigen tijd te verblijven. +</p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e6930"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e6930src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> Walter Scott doelt hier op den dichter Crabbe. <a class="fnarrow" href="#xd33e6930src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch2.37" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch2.37.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">ZEVEN-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.</h2> +<div class="epigraph"> +<div class="lgouter"> +<p class="line">Dit is mijn eigen huis niet, +</p> +<p class="line">Of hemel, wat ’s ’t verfraaid!</p> +</div> +<p class="first xd33e6594"><i>Oud liedeke.</i></p> +</div> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">De jonggehuwden reisden op een grooten voet. Daar was een koets met zes paarden, van +het nieuwste fatsoen, die door haar luister de oogen van half Schotland verblindde, +en door Sir Everard aan zijn neef geschonken was; daar was de familiekoets van den +heer Rubrick, – beide waren vol dames; voorts heeren te paard, met hun bedienden, +tot een twintigtal toe. En toch, zonder dat de vrees voor hongersnood hem bekroop, +kwam de rentmeester Mackwheeble hun te gemoet met het onderdanig verzoek, wel zoo +goed te willen zijn, om zijn huis, Klein Veolan, niet voorbij te gaan. De Baron zette +groote oogen op en zeide, dat hij en zijn zoon niet in gebreke zouden blijven te Klein +Veolan op te houden en hun compliment bij den rentmeester af te leggen: maar dat er +niet aan te denken viel, om den geheelen <i lang="la">comitatus nuptialis</i>, of huwelijksstoet mede te brengen. Hij voegde er bij, dat, daar hij vernomen had +dat de baronie door haar onwaardigen eigenaar was verkocht, hij zich verheugde, dat +zijn oude vriend Duncan zijn post onder den nieuwen <i lang="la">Dominus</i> of eigenaar had terug gekregen. De rentmeester knikte, <span class="pageNum" id="pb356">[<a href="#pb356">356</a>]</span>boog en strijkvoette, en drong daarna weder op zijn uitnoodiging aan, tot de Baron, +ofschoon eenigzins gebelgd over het hardnekkig volhouden van zijn verzoek, niet nalaten +kon het aan te nemen, zonder zekere gewaarwordingen te laten blijken, die hij liefst +verbergen wilde. +</p> +<p>Hij verviel in diep nadenken, toen ze den ingang van de laan naderden, en werd alleen +daarin gestoord door de opmerking, dat de kanteelen hersteld waren, de puinhoopen +opgeruimd, en, wat nog het wonderlijkst van alles scheen, dat de twee groote steenen +Beeren, deze verminkte afgoden, door hem aangebeden, hun post boven de poort weder +hadden betrokken. +</p> +<p>„Nu, deze nieuwe eigenaar,” zeide hij tot Eduard, „heeft meer <i lang="la">gusto</i> getoond, zoo als de Italianen het noemen, in den korten tijd dat hij dit goed bezit, +dan die hond van een Malcolm, hoewel ik hem zelf hier opkweekte, <i lang="la">vita adhuc durante</i>, verkregen heeft. – En nu ik van honden spreek, komen daar niet Ban en Buscar de +laan afdraven, met Davie Gellatley?” +</p> +<p>„Ik stel voor, hun te gemoet te gaan, mijnheer; want ik geloof dat kolonel Talbot +de tegenwoordige eigenaar van het huis is, en hij een bezoek van ons wacht. Wij aarzelden +eerst om u te zeggen, dat hij uw oudvaderlijke bezitting had gekocht; en thans nog +kunnen wij, indien gij niet verlangt hem te bezoeken, regelrecht naar den rentmeester +gaan.” +</p> +<p>De Baron had thans behoefte aan al zijn grootmoedigheid. Hij haalde echter diep adem, +nam met veel omslag een snuifje en maakte de opmerking, dat, daar ze hem zoo ver gebracht +hadden, hij de deur van den kolonel niet kon voorbijgaan; hij zou zich gelukkig rekenen +den nieuwen meester van zijn voormalige pachters te zien. Hij trad dus, even als de +andere heeren en dames, het rijtuig uit, gaf zijn arm aan zijn dochter, en terwijl +zij de laan opwandelden, wees hij haar aan, hoe spoedig de <i lang="la">Diva Pecunia</i> van den zuideling, – hij mocht haar wel diens beschermgodheid noemen, – alle sporen +van verwoesting had doen verdwijnen. +</p> +<p>Inderdaad waren niet slechts de gevelde boomen weggeruimd, maar nadat men hunne stompen +uitgegraven en de aarde rondom bespit en met gras bezaaid had was het blijkbaar, dat +de sporen der vernieling, behalve voor een oog, dat van nabij met de plaats bekend +was, reeds geheel uitgewischt waren. Er had een dergelijke hervorming plaats gehad +met betrekking tot Davie Gellatleys uiterlijk, die hun te gemoet kwam en ieder oogenblik +stilstond, om het nieuwe pak te bewonderen, dat zijn gestalte versierde, en van dezelfde +kleuren was als eertijds, maar zoo fraai afgezet, dat Touchstone zelf<a class="noteRef" id="xd33e6992src" href="#xd33e6992" title="Ga naar noot 1.">1</a> er gerust in had mogen voor den dag komen. Hij kwam aandansen met zijn gewone belachelijke +sprongen, eerst naar den Baron, en toen naar Rose, terwijl hij met de handen over +zijn kleederen streek en uitriep: „Schoon, <i>Davie</i>,” en nauwelijks in staat, door de buitensporige vreugde, die hem geheel buiten adem +gebracht had, om een enkele slotrijm van zijn duizend en één liedjes uit te galmen. +Desgelijks herkenden de honden hun ouden meester, met duizenderlei blijde sprongen. +</p> +<p>„Op mijn geweten, Rose, de dankbaarheid van die stomme dieren en <span class="pageNum" id="pb357">[<a href="#pb357">357</a>]</span>van dien armen hals brengen mij de tranen in de oude oogen, terwijl die schelm van +een Malcolm – maar ik heb verplichting aan kolonel Talbot, dat hij zoo goed voor mijn +honden heeft gezorgd, en ook voor Davidje. Maar, Rose, wij moeten niet toelaten, dat +zij het landgoed als met een lijfrente blijven bezwaren.” +</p> +<p>Terwijl hij sprak, kwam lady Emilia, aan den arm haars echtgenoots, het gezelschap +aan de binnenpoort met duizend welkomstgroeten tegen. Nadat de plechtigheid der voorstelling +van de onderscheidene personen voorbij was, niet weinig verkort door de voorkomendheid +en uitnemende toon van lady Emilia, verontschuldigde zij zich dat zij zich een list +veroorloofd had, om hen terug te brengen naar een plaats die licht eenige smartelijke +herinneringen kon opwekken. „Maar daar deze van eigenaar moest veranderen, verlangden +wij zeer dat de Baron – –” +</p> +<p>„De heer Bradwardine, mevrouw, als ’t u belieft,” zei de oude heer. +</p> +<p>„De heer Bradwardine dan, en de heer Waverley mochten zien, wat wij gedaan hebben, +om het verblijf uwer vaderen in zijn vorigen toestand te herstellen.” +</p> +<p>De Baron antwoordde met een diepe buiging. Inderdaad, toen hij het voorplein opkwam, +scheen – met uitzondering van de lompe stallen, die afgebrand en door gebouwen van +een lichter en bevalliger voorkomen vervangen waren – alles zoo veel mogelijk in den +toestand hersteld, waarin hij het verlaten had, toen hij, slechts eenige maanden geleden +te velde getrokken was. Het duivenhok was op nieuw bevolkt; de fontein zond weder +met haar gewone vlugheid een waterstraal naar boven, en niet alleen de beer, die over +het bekken stond, maar al de oude beeren, hoe zij er ook hadden uitgezien, waren naar +hunne plaatsen teruggebracht, en met zoo veel zorg verniewd of hersteld, dat zij geen +sporen van het geweld droegen, hetwelk hen <span class="corr" id="xd33e7007" title="Bron: noch">nog</span> zoo kort geleden getroffen had. Daar men in deze kleinigheden zoo zorgvuldig te werk +was gegaan, is het nauwelijks noodig er bij te voegen, dat het huis zelf, zoowel als +de tuinen, weder volkomen in orde gebracht waren, met inachtneming van het oorspronkelijke +karakter van beide, en om, zoo veel mogelijk, alle sporen van de verwoesting weg te +ruimen, die zij ondergaan hadden. De Baron staarde vol stille bewondering in het rond; +eindelijk sprak hij kolonel Talbot aan. +</p> +<p>„Terwijl ik u mijn dank betuig voor de herstelling van het wapen van onze familie, +kan ik niet nalaten mij te verwonderen, dat gij nergens uw eigen wapen hebt aangebracht, +kolonel Talbot, dat, naar ik meen, een bulhond is, van ouds een „<i>talbot</i>” genoemd. Ten minste, zulk een hond is het wapen der krijgshaftige en beroemde graven +van Shrewsbury, aan wie uwe familie waarschijnlijk in den bloede bestaat.” +</p> +<p>„Ik geloof,” zei de kolonel glimlachende, „dat onze honden, welpen zijn uit hetzelfde +nest. Wat mij betreft, indien de wapens elkander den voorrang moesten betwisten, zou +ik, zoo als het Engelsche spreekwoord zegt, „beeren en honden met elkander laten vechten.”” +</p> +<p>Terwijl hij dit zeide, waarbij de Baron nogmaals een lang snuifje nam, waren zij het +huis binnengetreden: namelijk, de Baron<span class="corr" id="xd33e7017" title="Niet in bron">,</span> Rose, en lady Emilia, met den jongen Stanley en den rentmeester; want Eduard en het +overige gezelschap bleven op het terras, om een nieuwe oranjerie te bezichtigen, die +van de uitgezochtste planten voorzien was. De Baron kwam op zijn geliefkoosd onderwerp +terug: „Hoezeer het u behagen moge, <span class="pageNum" id="pb358">[<a href="#pb358">358</a>]</span>de eer van uw afkomst te kort te doen, kolonel Talbot, hetgeen zeker een zonderlingheid +is, zoo als ik bij meer heeren van aanzien en geboorte in uw land heb waargenomen, +zoo moet ik nogmaals herhalen, dat het eer zeer oud en aanzienlijk wapen is, zoowel +als dat van mijn jongen vriend, Frans Stanley, hetwelk bestaat in een arend en een +kind.” +</p> +<p>„„De vogel en het jongetje”, wordt het in Derbyshire genoemd, mijnheer,” zei Stanley. +</p> +<p>„Ge zijt een spotvogel, mijnheer,” zei de Baron, die veel met den jongeling ophad, +misschien omdat hij hem somtijds plaagde, – „Ge zijt een spotvogel, en ik moet u eens +onder handen nemen,” terwijl hij hem met zijn groote bruine vuist dreigde. „Maar wat +ik zeggen wilde, kolonel Talbot, is, dat uw <i lang="la">prosapia</i>, dat wil zeggen, afkomst, zeer oud is, en daar gij dit landgoed goed en wettig hebt +verkregen voor uw nakomelingen, terwijl ik het voor mij en de mijnen verloren heb, +zoo wensch ik, dat het even vele eeuwen in uw familie moge blijven, als het in die +der vorige bezitters geweest is.” +</p> +<p>„Dat is inderdaad zeer beleefd, mijnheer Bradwardine, inderdaad zeer beleefd.” +</p> +<p>„En toch verwondert het mij zeer, kolonel, dat gij, van wien ik, toen wij elkander +te Edinburgh ontmoetten, heb opgemerkt, dat de <i lang="la">amor patriæ</i> zelfs zoo ver ging, dat gij andere landen eenigzins minachttet, verkozen hebt uw +<i lang="la">Lares</i> of huisgoden, te plaatsen <i lang="la">procul a patriæ finibus</i>, en in zekeren zin u uit uw vaderland te verbannen.” +</p> +<p>„Wel inderdaad, Baron, ik zie niet waarom, – door het geheim van deze dwaze knapen, +Waverley en Stanley en van mijn vrouw, die geen zier wijzer is, te verzwijgen – waarom, +zeg ik, de eene oude soldaat den ander langer om den tuin zou leiden. Gij moet dan +weten, dat ik zoo zeer bezield ben met het vooroordeel ten gunste van mijn eigen land +dat de som gelds, door mij tot den aankoop dezer uitgebreide baronie besteed, mij +slechts een klein landgoed in **shire heeft bezorgd, Brerewood-lodge genaamd, met +omtrent twee honderd en vijftig bunders land, en welks voornaamste verdienste daarin +bestaat, dat het slechts op korten afstand van Waverley-Honour gelegen is.” +</p> +<p>„En wie dan, in ’s Hemels naam, heeft dit goed gekocht?” +</p> +<p>„De uitlegging hiervan,” zei de Kolonel, „is de zaak van dezen heer.” +</p> +<p>De rentmeester, op wien deze woorden betrekking hadden, had al gedurig van ongeduld +van den een op den anderen voet staan springen, „even als een kuiken,” gelijk hij +daarna zeide, „op een heeten rooster,” en terwijl hij van tijd tot tijd lachte, mocht +hij er wel hebben bijgevoegd, gelijk de genoemde kip om haar blijdschap uit te kakelen, +dat ze een ei leggen moest – de rentmeester dan trad nu vooruit. „Dat kan ik, dat +kan ik – Baron;” en dit zeggende, haalde hij uit zijn zak een pak papier, en maakte +het roode band los, met een hand die van ongeduld beefde. „Hier is de overdracht en +afstand van Malcolm Bradwardine van Inchgrabbit, goed en degelijk geteekend, en bekrachtigd +volgens de eischen der wet, waarbij hij voor zekere som, bij de overdracht en naar +genoegen in ponden sterling betaald, verkocht, afstand gedaan en overgedragen heeft +het geheele landgoed en de baronie van Bradwardine en Tully-Veolan, enz: met de huizinge +en gebouwen –” +<span class="pageNum" id="pb359">[<a href="#pb359">359</a>]</span></p> +<p>„Om Gods wil, kom tot de zaak, mijnheer;” zei de Kolonel, „ik ken dit alles van buiten” +</p> +<p>„Aan den heer Cosmo Comyne Bradwardine,” vervolgde de rentmeester, „zijn erfgenamen +en rechtverkrijgenden, eenvoudig en zonder meer – om gehouden te worden hetzij <i lang="la">a me vel de me</i> –” +</p> +<p>„Ik bid u, maak het kort, mijnheer!” +</p> +<p>„Op het geweten van een eerlijk man, Kolonel, ik bekort mij zoo veel als bestaanbaar +is met den stijl. – Onder verband en behoudens echter –” +</p> +<p>„Mijnheer Mackwheeble, dit zou langer duren dan, een Russische winter – veroorloof +mij! In het kort, mijnheer Bradwardine, uw familielandgoed is nog eenmaal het uwe +in vollen eigendom, en wel ter uw volkomene beschikking, maar alleen belast met de +betaalde som om het weêr in te koopen, die, naar ik vermeen, ver beneden de waarde +is.” +</p> +<p>„Voor een appel en een ei! Kijkt, als ’t u belieft, mijne heeren, in het renteboek!” +riep Mackwheeble, terwijl hij zich in de handen wreef. +</p> +<p>„En welke som,” voegde de Kolonel er bij, „voldaan zijnde door den heer Eduard Waverley, +hoofdzakelijk uit de gelden van zijn, reeds genoemd en door mij van hem gekocht, vaderlijk +eigendom, verzekerd wordt aan zijn vrouw, uw dochter en haar kinderen.” +</p> +<p>„Het is een formeele overdracht;” dus viel de rentmeester met zijn rechtsgeleerde +taal weder in, „aan Rose Comyne Bradwardine, thans Waverley, als lijfrente en voor +de kinderen van gezegd huwelijk in leen; en ik heb een kleine minuut voor een huwelijksvoorwaarde +opgemaakt, <i lang="la">intuitu matrimonii</i>, zoodat het hierna niet aan terugneming onderworpen zijn kan, als een gifte <i lang="la">inter virum et uxorem</i>.” +</p> +<p>Het zou moeielijk te zeggen zijn, of de waardige Baron meer ingenomen was met het +terugkrijgen van zijn familie-eigendom, dan wel met de kieschheid en edelmoedigheid, +die hem vrij liet geheel zijn eigen wil te volgen, door er over te beschikken na zijn +dood, en die zoo veel mogelijk zelfs den schijn vermeed, van hem geldelijke verplichtingen +op te leggen. Toen de eerste opwelling van vreugde en verbazing een weinig geweken +was, vielen zijn gedachten op den onwaardigen mannelijken erfgenaam, die, zoo als +hij zeide, zijn geboorterecht, als Ezau, voor een schotel moes had verkocht. +</p> +<p>„Maar wie kookte de pot voor hem?” riep de rentmeester, „dat zou ik wel eens willen +weten! – wie, dan mijnheers onderdanige Duncan Mackwheeble? De jonge mijnheer Waverley +gaf het mij in handen van den beginne af – van den eersten aanleg af, mag ik wel zeggen. +Ik heb hen in het net gekregen. Ik heb het hun gebakken. Ik heb hun van onze woeste +boeren en van de Mac-Ivors gesproken, die nog maar gedeeltelijk tot onderwerping gebracht +waren, totdat ze geen voet over den drempel durfden zetten, uit vrees voor John <span class="corr" id="xd33e7069" title="Bron: Haetherblutter">Heatherblutter</span>, of soortgelijke waaghalzen. En van den anderen kant overblufte ik iedereen met kolonel +Talbot. Zou iemand het durven ondernemen, om het goed op te jagen tegen den vriend +des Hertogs? Wisten ze dan niet, wie thans meester was? Hadden ze niet genoeg gezien +in het voorbeeld van menigen ongelukkigen, misleiden persoon –” +</p> +<p>„Die naar Derby ging, bij voorbeeld, mijnheer Mackwheeble?” fluisterde de Kolonel +hem toe. +</p> +<p>„Stil, Kolonel, om ’s hemels wil! Haal geen oude koeien uit de sloot! Daar waren ook +brave menschen te Derby, en,” dus besloot hij, „men <span class="pageNum" id="pb360">[<a href="#pb360">360</a>]</span>spreekt niet graag van de galg,” – terwijl hij een zijdelingschen blik op den Baron +wierp, die in gepeins verdiept stond. +</p> +<p>Op eens ontwaakte de Baron daaruit, nam Mackwheeble bij den knoop van zijn rok, en +voerde hem naar een van de verste ramen, vanwaar slechts enkele woorden van hun gesprek +het overige gezelschap bereikten. Het had gewis betrekking op gezegeld papier en perkament; +want geen ander onderwerp, zelfs uit den mond van zijn patroon, en al was hij ook +zelf weder een persoon van aanzien geworden, kon des rentmeesters eerbiedige en diepe +aandacht zoo geboeid hebben. +</p> +<p>„Ik versta mijnheer volkomen; het kan even gemakkelijk worden gedaan, als iedere andere +notarieele acte.” +</p> +<p>„Aan haar en hem, na mijn overlijden, en hun mannelijke erfgenamen – maar bij voorkeur +aan den tweeden zoon, indien God hen met twee mag zegenen, die den naam en het wapen +zal voeren van deze plaats, zonder eenigen anderen naam of wapen, hoedanig ook.” +</p> +<p>„Akkoord! Ik zal morgen een klein stukje opmaken: het zal maar een acte van afstand +<i lang="la">in favorem</i> kosten, en ik zal het in orde brengen tegen de volgende zitting van het Hof.” +</p> +<p>Na dit afzonderlijk gesprek, werd de Baron geroepen, om de honneurs van Tully-Veolan +jegens de nieuwe gasten waar te nemen. Deze waren majoor Melville van Cairnvreckan +en de eerwaarde heer Morton, gevolgd door nog eenige bekenden van den Baron, die bericht +ontvangen hadden, dat hij het landgoed zijner vaderen terug erlangd had. Ook liet +zich het vreugdegejuich der dorpelingen beneden op het voorplein hooren; want Saunders +Saunderson, die het geheim, gedurende verscheidene dagen, met loffelijke voorzichtigheid +had bewaard, had zijn tong den vrijen teugel gelaten toen hij de rijtuigen zag aankomen. +</p> +<p>Maar, terwijl Eduard, Melville met beleefdheid, en den predikant met de dankbaarste +en hartelijkste genegenheid ontving, werd zijn schoonvader een weinig verlegen, daar +hij niet wist hoe hij zich van de onvermijdelijke plichten der gastvrijheid jegens +zijn bezoekers zou kwijten en de vreugde zijner pachters verhoogen. Lady Emilia hielp +hem uit dezen nood, door hem te kennen te geven, dat zij, ofschoon in vele opzichten +zeker een slechte plaatsvervangster van mevrouw Eduard Waverley, evenwel hoopte de +goedkeuring van den Baron te zullen wegdragen, met betrekking tot het onthaal waarvoor +zij, in afwachting van zoo vele gasten, de noodige voorzorgen had genomen; en dat +deze zich op een wijze zouden zien ontvangen, waardoor de eer der oude gastvrijheid +van Tully-Veolan eenigermate zou worden opgehouden. Het is onmogelijk het genoegen +te beschrijven, dat deze verzekering den Baron verschafte, die, met een galanterie, +waarin iets van den stijven Schotschen edele en van den officier in Fransche dienst +lag, zijn arm aan de schoone spreekster bood, en den tocht naar de ruime eetzaal opende, +met een stap, die het midden hield tusschen een menuet en een marsch, terwijl hij +door het overige gezelschap gevolgd werd. +</p> +<p>Door Saundersons aanwijzingen en inspanning, was alles hier, zoowel als in de andere +vertrekken, zoo veel mogelijk op den ouden voet ingericht; en waar het noodzakelijk +was geweest nieuw huisraad aan te brengen, was dit gekozen in denzelfden smaak als +het oude. Er was echter iets nieuws in dit fraaije oude vertrek aangebracht, dat den +ouden Baron de tranen uit de oogen perste. Het was een groote en schoone <span class="pageNum" id="pb361">[<a href="#pb361">361</a>]</span>schilderij, Fergus Mac-Ivor en Waverley in hun Hooglandsche kleeding voorstellende; +het tooneel verbeeldde een wilden, rotsachtigen bergpas, en op den achtergrond zag +men den clan der Mac-Ivors in het dal afdalen. Deze schilderij was vervaardigd naar +een schets, door een jong mensch van groot talent ontworpen, terwijl ze te Edinburgh +waren, en levensgroot door een voornaam kunstenaar te Londen geschilderd. Raeburn +zelf, wiens Hooglandsche opperhoofden allen op het doek schijnen te leven, had het +onderwerp niet beter hebben kunnen behandelen en het vurige, trotsche en onstuimige +karakter van het ongelukkige opperhoofd van Glennaquoich was goed in tegenstelling +gebracht met de peinzende, afgetrokkene en dweepachtige uitdrukking van zijn gelukkiger +vriend. Naast dit schilderstuk hingen de wapens, door Waverley in den ongelukkigen +burgeroorlog gedragen. Het geheel droeg de algemeene bewondering weg, terwijl het +tevens een nog diepere aandoening opwekte. +</p> +<p>Men moest nogtans, in weerwil van zoo veel bewondering en zulke herinneringen, de +eischen der maag laten gelden; en de Baron, die zelf zich aan het lager einde der +tafel zette, stond er op, dat lady Emilia de honneurs aan het hooger einde op zich +zou nemen, om, gelijk hij zich uitdrukte, het jonge volk een betamelijk voorbeeld +te geven. Na een oogenblik gepeinsd te hebben over de vraag omtrent den voorrang tusschen +de Presbyteriaansche en de Episcopale kerk in Schotland, verzocht hij, dat de heer +Morton, als vreemdeling, het gebed zou doen, terwijl hij er de aanmerking bijvoegde, +dat de heer Rubrick, die te huis was; na tafel danken zou voor het uitstekende geluk +waarmede hij gezegend was geworden. +</p> +<p>De maaltijd was uitnemend. Saunderson bediende in groot costuum, met al de mindere +knechts, die men op nieuw vereenigd had, uitgenomen een paar, van wie men sedert den +slag van Culloden niets had vernomen. De kelders waren van wijn voorzien, die algemeen +als uitmuntend werd geprezen; en er was de noodige schikking gemaakt, dat de Beer +van de Fontein, op de binnenplaats, voor dezen enkelen avond, goede brandewijnpunsch +ten beste van de mindere klassen geven zou. +</p> +<p>Toen de maaltijd afgeloopen was, sloeg de Baron, terwijl hij een dronk wilde instellen, +een min of meer treurigen blik op het buffet, dat echter het grootste gedeelte van +zijn zilver bevatte, voor zoover het óf verborgen geweest, óf door den naburigen adel +van de soldaten opgekocht, en met innige blijdschap aan den eersten eigenaar terug +bezorgd was. +</p> +<p>„In deze tijden,” zeide hij, „moeten zij dankbaar zijn, die hun lijf en goed behouden +hebben, en echter, nu ik dezen dronk wil uitbrengen, kan ik niet nalaten over het +gemis van een oud erfstuk te klagen, lady Emilia – een <i lang="la">poculum potatorium</i>, kolonel Talbot –” +</p> +<p>Hier werd de Baron zachtjes aan den arm gestooten door zijn <i>majordomo</i>, en zag hij, in handen van Alexander Ab Alexandro, den beroemden beker van St. Duthac, +den gezegenden Beer van Bradwardine! Ik geloof bijna niet dat het terug erlangen van +zijn landgoed hem meer vreugde verschafte. „Op mijn eer, lady Emilia,” zeide hij, +„men zou bijna in uw tegenwoordigheid aan heksenwerk en toovergodinnen gelooven.” +</p> +<p>„Ik ben recht gelukkig,” zei kolonel Talbot, „dat het, door het terugkrijgen van dit +familie-erfstuk, in mijn macht geweest is, u een blijk te geven van mijn overgroote +belangstelling in alles, wat mijn jongen <span class="pageNum" id="pb362">[<a href="#pb362">362</a>]</span>vriend Eduard betreft. Maar, opdat gij lady Emilia niet voor een toovenares moogt +houden, noch mij voor een heksenmeester, waarmede in Schotland niet te spotten valt, +zoo moet ik u zeggen, dat de jonge Stanley, uw vriend, die, sedert hij Eduards verhalen +van oud Schotsche zeden heeft gehoord, door een tartankoorts is geplaagd geweest, +ons toevallig een beschrijving uit de tweede hand gegeven heeft van dezen merkwaardigen +beker. Mijn knecht, Spontoon, die, als een echt oud soldaat, alles opmerkt en weinig +spreekt, berichtte mij naderhand, dat hij het door Stanley vermelde stuk, gezien had +in handen van zekere mevrouw Nosebag, die, daar ze eertijds een uitdragerij gehad +had, gedurende de treurige tooneelen in Schotland, in de gelegenheid was geweest, +om nog het een of ander in haar voormaligen handel te doen, waardoor ze de verzamelaarster +was geworden van het kostbaarste gedeelte van den buit der halve armee. Gij kunt u +verbeelden, dat de beker weêr spoedig ingekocht was, en het zal mij groot genoegen +doen, indien gij mij vergunt het daarvoor te houden, dat de waarde er van niet verminderd +is, omdat hij u uit <i>mijn</i> handen is terug bezorgd.” +</p> +<p>Een traan mengde zich onder den wijn, dien de Baron inschonk, terwijl hij een glas +van dankbaarheid wijdde aan kolonel Talbot, en, „den voorspoed der vereenigde huizen +van Waverley-Honour en Bradwardine.” +</p> +<p>Er blijft voor mij nog slechts te zeggen over, dat, daar nooit een wensch met inniger +hartelijkheid geuit werd, er weinige zijn, die, de noodwendige wisselvalligheid der +menschelijke zaken daargelaten, over het geheel, gelukkiger zijn vervuld geworden. +</p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd33e6992"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd33e6992src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">1</a></span> Touchstone is een der oorspronkelijkste hofnarren van Shakespeare. <a class="fnarrow" href="#xd33e6992src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch2.38" class="div1 last-child chapter"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#ch2.38.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">ACHT-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.</h2> +<h2 class="main">EEN NASCHRIFT, DAT EEN VOORBERICHT HAD MOETEN ZIJN.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Onze reis is nu geëindigd, waarde lezer, en indien gij alle geduld onder het lezen +der voorgaande bladzijden niet verloren hebt, is het contract van uw zijde volkomen +nageleefd. Evenwel, op het voorbeeld van den koetsier, die het bedongen geld voor +zijn rid heeft ontvangen, verlaat ik u nog niet, en blijf ik nog een oogenblik bij +u, om met alle mogelijke bescheidenheid een aanval te doen op uw edelmoedigheid, ten +einde nog iets boven het bedongene te erlangen. Nogtans staat het u even zoo vrij +het boek van den schrijver, die u met dit verzoek aan boord komt, weg te werpen, als +de deur voor den neus van den koetsier dicht te slaan. +</p> +<p>Dit hoofdstuk had als voorbericht moeten dienen; maar om twee redenen heb ik besloten +het deze plaats te doen innemen. Ten eerste: de meeste romanlezers, zoo als mijn eigen +geweten mij zegt, zijn zeer geneigd zich aan het overslaan van een voorrede te bezondigen; +ten andere, is het een algemeen gebruik bij deze klasse van lezers, om met het laatste +hoofdstuk van een werk te beginnen; zoodat alles wel berekend, deze opmerkingen er +juist te meer kans door loopen, om op de plaats waar zij behooren, gelezen te worden. +<span class="pageNum" id="pb363">[<a href="#pb363">363</a>]</span></p> +<p>Er is geen volk in Europa, dat in den loop van een halve eeuw, of iets minder, zulk +een volslagene verandering heeft ondergaan als de Schotten. Onder de eerste oorzaken +der veranderingen moeten de gevolgen van den opstand van 1745, de vernietiging van +de patriarchale macht der clanhoofden en van het leenstelsel der Baronnen en des Laaglandschen +adels gerekend worden; kortom, de geheele ondergang van de Jacobietische partij, die, +daar zij zich niet met de Engelschen vereenigen, noch hun gebruiken wilde aannemen, +er zich een geruimen tijd lang een punt van eer van maakte, de oude zeden en de Schotsche +gebruiken te handhaven. De steeds toenemende rijkdom en de uitbreiding van den handel +hebben er sedert toe medegewerkt, om de Schotten van onzen tijd evenzeer te doen verschillen +van hun voorouders, als de hedendaagsche Engelschen geheel iets anders zijn dan zij, +die onder koningin Elizabeth leefden. De gevolgen van al deze veranderingen, zoowel +uit een staatkundig als uit een œconomisch oogpunt, zijn even talentvol als nauwkeurig +door lord Selkirk beschreven; maar hoewel deze belangrijke omkeer vrij snel in zijn +werk is gegaan, heeft die echter slechts trapsgewijze kunnen plaats grijpen, en even +als zij, die met den loop van een diepen en rustigen stroom medegaan, bemerken wij +de door ons gemaakte vorderingen niet, voordat wij onze oogen geslagen hebben op het +reeds verwijderde punt, waarvan wij zijn uitgegaan. Diegenen onder onze tijdgenooten, +die zich de laatste twintig of vijfentwintig jaren der achttiende eeuw kunnen herinneren, +zullen de waarheid dezer bewering toestemmen, vooral als zij verbonden waren met een +of ander lid der familiën, welke men in mijn jongenstijd „het volk van den ouden zuurdeesem” +heette, uithoofde van hun onveranderlijke, ofschoon hopelooze getrouwheid aan het +huis van Stuart. Dit ras is heden ten dage bijna geheel verdwenen, en met hen heeft +men een aantal ontegenzeggelijk bespottelijke vooroordeelen, maar tevens ook verscheidene +treffende voorbeelden van gastvrijheid en deugd, en van de aloude trouw der Schotten +zien verloren gaan, benevens het bijzondere en belanglooze aankleven der grondbeginselen, +die zij van hun vaderen hadden geërfd. +</p> +<p>Het toeval heeft gewild, hoewel ik niet onder de Hooglanders geboren ben – hetgeen +tot verontschuldiging moge strekken voor de tallooze fouten, die ik begaan mocht hebben +als ik mij van hunne taal bediend heb – dat ik de dagen mijner kindschheid en jongelingschap +in het midden van zulke personen heb doorgebracht, als waarvan ik gesproken heb. Om +eenige herinnering te bewaren van deze voormalige zeden en gewoonten, die ik bijna +geheel en al heb zien uitsterven, heb ik in de uit de lucht gegrepen tooneelen en +met geheel en al verdichte personen een gedeelte der gebeurtenissen afgeschilderd, +die ik door diegenen had hooren vertellen, welke er een werkzaam aandeel in genomen +hadden; en, in waarheid, de meest romantische gebeurtenissen van dit verhaal zijn +juist die, welke op werkelijke feiten gegrond zijn. De wederkeerige dienstbewijzen +tusschen een Hooglander en een hoofdofficier van het leger des konings, en de stoutmoedige +wijze waarop deze zijn rechten deed gelden, om aan den eersten de van hem ontvangen +goede dienst te vergelden, zijn letterlijk waar. Het gebeurde met het geweerschot +is een dame van adellijke geboorte overkomen, die sedert is overleden, en door wie +het heldhaftig antwoord werd gegeven, hier Flora in den mond gelegd. Geen edelman, +die verplicht was na den slag van Culloden zich te verbergen, <span class="pageNum" id="pb364">[<a href="#pb364">364</a>]</span>of hij kon even vreemde en even zonderlinge avonturen verhalen, als die ik mijnen +helden heb laten weêrvaren: de vlucht van Karel Eduard zelve zou er het merkwaardigste +en treffendste voorbeeld van opleveren. +</p> +<p>Alles wat den slag van Preston en de schermutseling van Clifton betreft, is ontleend +aan de verhalen van ooggetuigen, die alles behalve van verstand misdeeld waren, en +is nog eens getoetst aan de „Geschiedenis van den Opstand,” door wijlen den achtenswaardigen +schrijver van „Douglas.” De Schotsche edellieden der Laaglanden en de hoofdpersonen +zijn hier, niet als portretten van bepaalde personen, maar als typen der algemeene +zeden van dit tijdperk weêrgegeven, waarvan ik in mijn jeugd eenige sporen heb gezien, +terwijl de overlevering voor mij het ontbrekende heeft aangevuld. +</p> +<p>Het is mijn voornemen geweest die karakters te schilderen, niet door middel van een +overdreven karikatuur van het volks-dialect, maar door hun gewoonten, hun zeden en +hun gevoelens, ten einde van verre eenigszins te wedijveren met die bewonderenswaardige +Iersche portretten, die wij te danken hebben aan mejufvrouw Edgeworth, en zoo geheel +verschillend van die „stereotiepe Ieren” die, terwijl ze volmaakt op elkander geleken, +sedert zoo langen tijd een plaats in het drama en den roman hebben ingenomen. +</p> +<p>Ik heb echter geen groot vertrouwen in de wijze, waarop ik mijn plan heb ten uitvoer +gebracht. Ik was, inderdaad, zoo weinig over mijn werk voldaan, dat ik het ter zijde +had gelegd, zonder er de laatste hand aan geslagen te hebben, en ik vond het slechts +toevallig onder andere verloren papieren in een oude kast terug, waar het een aantal +jaren had gelegen, toen ik in de laden daarvan naar het een of ander zocht, waaraan +een vriend voor zijn vischtuig behoefte had. In dien tusschentijd zijn er over soortgelijke +onderwerpen een paar werken verschenen, uit de pen gevloeid van twee dames, wier genie +haar vaderland tot eere verstrekte; ik bedoel de <i>Glenburnie</i> van mevrouw Hamilton, en een latere <i>Verhandeling over het bijgeloof in de Hooglanden</i>. Maar het eerstgenoemde schildert ons slechts, ofschoon met een treffende waarheid, +de zeden der landlieden in Schotland, terwijl het geestige werk van mevrouw Grant +van Laggan, over onze volksoverleveringen, geheel en al iets anders is dan het verdichte +verhaal, dat ik gepoogd heb zamen te stelten. +</p> +<p>Ik wenschte er mij van te overtuigen, dat mijn werk niet geheel onbelangrijk voor +den lezer wezen zal. De ouden van dagen zullen er de tooneelen hunner jeugd in terugvinden, +terwijl het jongere geslacht zich er een denkbeeld door zal kunnen vormen van de zeden +onzer voorouders. +</p> +<p>Evenwel spijt het mij van harte, dat de afschildering van dit tafereel der zeden en +gewoonten van ons land, die hoe langer hoe meer verloren gaan, niet aan de pen was +opgedragen van den Schotschen schrijver, die er zich alleen met goed gevolg van had +kunnen kwijten – van dien zoo voortreffelijken schrijver op het gebied dezer soort +van literatuur, en wiens schetsen van kolonel Caustie en van Umphraville zoo geheel +overeenkomstig zijn met de schoonste trekken van ons volkskarakter. Ik zou in dat +geval meer genoegen gesmaakt hebben als lezer, dan ik ooit als auteur zal smaken, +in het volle gevoel van gelukkig geslaagd te zijn, – wel te verstaan, indien de voorgaande +bladzijden mij die zoo gewenschte onderscheiding verschaffen. Maar terwijl ik reeds +van de <span class="pageNum" id="pb365">[<a href="#pb365">365</a>]</span>aangenomen gewoonte ben afgeweken door deze opmerkingen aan het einde van het werk +te plaatsen, dat ze mij heeft ingegeven, waag ik het nogmaals den vorm te schenden, +door het geheel te besluiten met een opdracht. +</p> +<p class="center large xd33e7139">DEZE BOEKDEELEN +</p> +<p class="center">WORDEN EERBIEDIG OPGEDRAGEN +</p> +<p class="center">AAN +</p> +<p class="center large">ONZEN SCHOTSCHEN ADDISON, +</p> +<p class="center xl bold">HENRY MACKENZIE, +</p> +<p class="center">DOOR +</p> +<p class="center large bold">EEN ONBEKEND BEWONDERAAR +</p> +<p class="center">VAN ZIJN GENIE. +<span class="pageNum" id="pb366">[<a href="#pb366">366</a>]</span></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div class="back"> +<div id="aant" class="div1 notes"><span class="pageNum">[<a title="Ga naar de inhoudsopgave" href="#aant.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="label">AANTEEKENINGEN OP WAVERLEY.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p id="aant.a" class="first aant">Aanteekening A, Deel I, bl. 22: <i>De terugkomst van den kruisvaarder.</i> +</p> +<p>Er bestaat een familie-legende over dit onderwerp, en wel in betrekking tot de familie +van Brajshaigh, de eigenaars van Haig-hall in Lancashire, waar, naar mij verhaald +is, het gebeurde op een beschilderd raam is afgebeeld. De Duitsche ballade „van den +edelen Moringer” heeft een dergelijken oorsprong. Maar ongetwijfeld hebben er een +aantal soortgelijke voorvallen plaats gehad, waar, natuurlijk door den grooten afstand +en het weinige verkeer, valsche berichten in omloop moesten komen omtrent het lot +van afwezige kruisvaarders, en aan welke tijdingen te huis misschien wat al te haastig +geloof werd geslagen. +</p> +<p id="aant.b" class="aant">Aanteekening B, Deel I, bl. 33: <i>Titus Livius.</i> +</p> +<p>Men verhaalt, dat dezelfde liefde voor dezen klassieken schrijver werkelijk, als in +den roman, door een ongelukkigen Jacobiet van dat noodlottig tijdsgewricht werd aan +den dag gelegd. Hij was uit zijn gevangenis ontsnapt, waarin hij na een haastig verhoor +en voor een zekere veroordeeling was opgesloten, en werd op nieuw gevat, terwijl hij +rondom de gevangenis zelve doolde, zonder daarvoor een andere reden op te geven dan +dat hij bezig was met naar zijn geliefkoosden door hem verloren Titus Livius te zoeken. +Het smart mij er te moeten bijvoegen, dat zoo veel eenvoud niet voldoende was om zijn +misdaad als opstandeling te verontschuldigen: hij werd gevonnisd en ter dood gebracht. +</p> +<p id="aant.c" class="aant">Aanteekening C, Deel I, bl. 36: <i>Nicolaas Amhurst.</i> +</p> +<p>Nicolaas Amhurst, een beroemd staatkundig schrijver, die gedurende een aantal jaren +bestuurder was van een blad, de Craftsman, onder het pseudoniem van <i>Caleb van Antwerpen</i>. Hij was de Jacobietische partij toegedaan, en bestreed met vrij wat bekwaamheid +de aanvallen van Pulteney tegen Sir Robert Walpole. Hij stierf in 1742, door zijn +machtige beschermers verloochend en verlaten, in de grootste armoede. +</p> +<p>„Amhurst overleefde den val van Walpole’s macht, en had reden een vergoeding te wachten. +Indien wij Bolingbroke al verontschuldigen, die slechts het wrak van zijn fortuin +gered had, zou het moeielijk vallen Pulteney te rechtvaardigen, die dezen man zoo +gemakkelijk een aanzienlijk inkomen had kunnen verschaffen. Zijn edelmoedigheid jegens +Amhurst bepaalde zich tot een okshoofd rooden wijn. Men verhaalt, dat hij van verdriet +stierf en op kosten van den rijken drukker Richard Franklin begraven werd.” (<i>Overzicht van Lord Chesterfields karakters.</i>) +</p> +<p id="aant.d" class="aant">Aanteekening D, Deel I, bl. 37: <i>Kolonel Gardiner</i>. +</p> +<p>Ik heb nu in den tekst den naam voluit gegeven van dezen uitstekenden en dapperen +man, en ik laat hier een afschrift volgen van zijn opmerkenswaardig onderhoud, zoo +als dit door Dr. Doddridge wordt medegedeeld: +</p> +<p>„Deze merkwaardige gebeurtenis,” zegt de vrome schrijver, „greep <span class="pageNum" id="pb367">[<a href="#pb367">367</a>]</span>omstreeks het midden van Juli 1719 plaats. De Majoor had den avond in vroolijk gezelschap +doorgebracht (en bedrieg ik mij niet, dan was het een Zondagavond) en had een ongelukkige +bijeenkomst met een gehuwde dame, die hem precies te middernacht wachtte. Men scheidde +ten elf ure, en de Majoor, die het niet voegzaam achtte vóor het bepaalde uur zijn +opwachting te gaan maken, ging naar zijn kamer om den tijd te dooden, misschien wel +met een of ander prettig boek of op een andere wijze. Maar het toeval wilde, dat hij +een godsdienstig boek greep, dat zijn moeder of tante buiten zijn weten in zijn koffer +gestoken had. Zoo ik mij wel herinner, was het „de Christelijke soldaat, of de Hemel +stormenderhand ingenomen,” door den heer Thomas Watson geschreven. Daar hij zich, +volgens den titel, voorstelde hier eenige zinsneden te vinden, die zijn beroep in +een belachelijk daglicht stelden, besloot hij het te doorloopen, maar zonder er veel +acht op te slaan. Evenwel maakte dit achteloos in de hand gehouden boek, op zijn geest +– de Hemel weet hoe! – zulk een indruk, dat een aantal allergelukkigste en gewichtige +gevolgen daaruit voortvloeiden. Eerst meende hij, dat dit boek door een wonderbaarlijk +licht beschenen werd, dat hij aanvankelijk geloofde van de kaars te komen; maar, toen +bij de oogen opsloeg, scheen het hem tot zijn groote verbazing, alsof hij vóor zich +een zichtbaar beeld van onzen Heer Jezus Christus aan het kruis, en door een straalkrans +omgeven, zag zweven; het was hem als hoorde hij een stem, of iets dat op een stem +geleek, die tot hem zeide (want hij was niet al te zeker van de woorden): „Ach, zondaar! +heb ik zoo veel voor u geleden en vergeldt ge mij op deze wijze!” Door zulk een vreemde +verschijning getroffen, bleef hij een tijdlang in sprakelooze verbazing zitten, hij +viel achterover in zijn stoel en werd geheel bewusteloos, zonder dat hij zich herinneren +kon, hoe lang die toestand geduurd had.” +</p> +<p>„Wat dit gezicht betreft,” zegt de schrandere Dr. Hibbert, „zoo kunnen de verschijning +van onzen Zaligmaker aan het kruis en de indrukwekkende woorden niet anders worden +verklaard dan als de herinnering van eenige beelden, die waarschijnlijk hun ontstaan +te danken hadden aan deze of geene stichtelijke zaken, die de Kolonel bij eene of +andere gelegenheid gelezen of gehoord zal hebben. Hoe het kwam dat deze denkbeelden +zoo treffend als werkelijke indrukken werden voorgesteld, kunnen wij, uit gebrek aan +bescheiden, niet verklaren. Dit vizioen had echter de gewichtigste gevolgen wat het +geloof van den Christen aangaat – namelijk de bekeering van den zondaar. Ook heeft +nooit een op zich zelf staand verhaal misschien meer dan dit bijgedragen om het bijgeloof +te versterken, dat dergelijke verschijningen niet kunnen plaats hebben, zonder den +wil van God.” Dr. Hibbert voegt er in een noot bij: „Korten tijd voor dit vizioen +had de Kolonel een geweldigen val van zijn paard gedaan. Hadden zijn hersens dus misschien +iets door den schok geleden, waardoor hij een aanleg tot deze illusiën kon verkregen +hebben?” (<span class="sc">Hibbert’s</span> <i>Philosophie der vizioenen en verschijningen</i>, Edinburgh, 1824, bl. 190). +</p> +<p id="aant.e" class="aant">Aanteekening E, Deel I, bl. 38: <i>Schotsche herbergen</i>. +</p> +<p>Nog in mijn jeugd wachtten zekere oude Schotsche herbergiers altijd een beleefde uitnoodiging +om het maal met den reiziger te deelen, of ten minste den drank, dien hij gevraagd +had. Ter belooning daarvan was de waard altijd uitstekend op de hoogte van de nieuwtjes +van het <span class="pageNum" id="pb368">[<a href="#pb368">368</a>]</span>land en daarbij dikwerf origineel. Bij de herbergiers in Schotland kwamen tamelijk +algemeen al de zorgen voor het huishouden en de bediening op de arme vrouw neder. +Eertijds leefde er te Edinburgh iemand van zeer goede familie, die zich wel verwaardigde, +als middel van bestaan, in naam de eigenaar te zijn van een koffijhuis, een der eersten +die in de Caledonische hoofdstad geopend werden. Volgens het gebruik werd het geheel +en al bestuurd door de zorgzame en ijverige mevrouw B–, terwijl haar echtgenoot zich +met jagen en visschen afgaf, zonder zich in het minst om de zorgen voor zijn huis +te bekreunen. Op zekeren dag, dat er brand in het koffijhuis ontstaan was, kwam men +den man op straat tegen, met zijn geweer en zijn vischtuig bij zich: hij antwoordde +met een kalm gelaat aan iemand, die hem naar den welstand zijner vrouw vroeg, „dat +de arme huisvrouw bezig was wat kookgereedschap en voddige boeken te redden.” Deze +voddige boeken waren de kasboeken van zijn inrichting. +</p> +<p>In de dagen mijner jeugd werd ook nog door een aantal oude Schotten onder de vermaken +der reis gerekend, dat van met den waard te kunnen kouten. Deze geleek dikwijls, door +zijn geestigheid, op den waard uit den Kouseband in de <i><span class="corr" id="xd33e7210" title="Bron: Vrolijke">Vroolijke</span> vrouwtjes van Windsor</i>, of op Blague van „de George” in <i>De Duivel van Edmonton</i>. Somtijds nam de kasteleines deel aan het gesprek. In elk geval was men verplicht +haar behoorlijke oplettendheid te bewijzen, uit vrees van een onvriendelijke behandeling, +kwinkslag of steek onder water, zoo als uit het volgende blijken zal. +</p> +<p>Een flinke vrouw, die, geen zestig jaar geleden, de grootste herberg van Greenlaw, +in het graafschap Berwick, hield, had de eer dat een zeer achtenswaardige geestelijke +met drie zoons, die hetzelfde herderlijk ambt bekleedden, onder haar dak zijn intrek +nam. In het voorbijgaan zij gezegd, dat geen van vieren zeer krachtige redenaren waren. +Na het eten vroeg de waardige predikant, in den trots van zijn hart, aan jufvrouw +Buchan, of ze ooit zulk een gezelschap bij zich ontvangen had. „Hier ziet ge in mij +een predikant in dienst van de kerk van Schotland, en in mijn drie zonen dáar eveneens +dienaren dier zelfde kerk. – Ge zult moeten bekennen, moeder Buchan, dat ge vroeger +nooit zulk een gezelschap in uw huis gehadt hebt,” Deze vraag was niet voorafgegaan +door een uitnoodiging om plaats en een glas wijn of iets anders te nemen, zoodat jufvrouw +Buchan hem droogjes antwoordde: „Inderdaad, mijnheer, ik kan niet voor zeker zeggen, +dat ik dergelijk gezelschap in mijn huis heb gehad, behalve eenmaal, in het jaar 1745, +toen ik een Hooglandschen doedelzakspeler hier had, met zijn drie zonen, ook doedelzakspelers +zoo als hij, <i>en wat drommel, ze konden met hun vieren geen enkelen flinken toon er uitbrengen</i>.” +</p> +<p id="aant.f" class="aant">Aanteekening F, Deel I, bl. 42: <i>Huis van Tully-Veolan</i>. +</p> +<p>Er is geen bepaald landhuis beschreven onder den naam van Tully-Veolan; maar de bijzonderheden +der beschrijving treft men in verscheidene oude Schotsche kasteelen aan. Het Huis +van Warrender op Burntsfield Links, en dat van Oud-Ravelston, het eerste het eigendom +van Sir George Warrender, het ander van Sir Alexander Keith, hebben beide een aantal +punten opgeleverd voor de beschrijving in den tekst. Het huis van Dean, nabij Edinburgh, +heeft eveneens eenige overeenkomst met Tully-Veolan. Men heeft den schrijver evenwel +bericht, dat het Huis van <span class="corr" id="xd33e7226" title="Bron: Grandfully">Grandtully</span>, meer dan éen der hier bovengenoemde, op dat van den baron van Bradwardine gelijkt. +<span class="pageNum" id="pb369">[<a href="#pb369">369</a>]</span></p> +<p id="aant.g" class="aant">Aanteekening. G, Deel I, bl. 43: <i>Tuin van Tully-Veolan</i>. +</p> +<p>Te Ravelston treft men zulk een tuin aan, dien de smaak van den eigenaar, des schrijvers +vriend en bloedverwant, Sir Alexander Keith, met zorg heeft onderhouden. De tuin, +zoowel als het huis, zijn echter niet zoo groot van omvang als die van den baron van +Bradwardine. +</p> +<p id="aant.h" class="aant">Aanteekening H, Deel I, bl. 47: <i>Huisnarren</i>. +</p> +<p>Ik weet niet hoe lang het oude gevestigde gebruik van het houden van narren in Engeland +reeds in onbruik is. Swift heeft een grafschrift op den nar van den graaf van Suffolk, +</p> +<p class="line">„Wiens naam was Dickie Pearce.” +</p> +<p>In Schotland bleef dit gebruik nog tot op het laatst der vorige eeuw in zwang. Op +het kasteel van Glammis heeft men de kleeding bewaard van een der narren, die zeer +schoon en met een aantal bellen voorzien is. Het is niet meer dan dertig jaren geleden, +dat zulk een wezen naast een edelman van den eersten rang in Schotland stond, en nu +en dan zich in het gesprek mengde; tot hij de scherts te ver dreef, door een huwelijksvoorstel +te doen aan een der jonge dames van de familie, en de publieke afkondiging daarvan +tusschen haar en hem in de kerk. +</p> +<p id="aant.i" class="aant">Aanteekening I, Deel I, bl. 51: <i>Episcopale kerk van Schotland</i>. +</p> +<p>Na de omwenteling van 1688, en bij sommige gelegenheden, als de toorn der Presbyterianen +op een ongewone wijs tegen hun tegenstanders was opgewekt, stonden de Episcopaalsche +geestelijken, die hoofdzakelijk „<i lang="en">non-jurors</i>” waren, er aan bloot om door het volk, zoo als wij nu zouden zeggen, of door het +janhangel, gelijk de uitdrukking toen luidde, voor hun staatkundige ketterijen te +worden gestraft. Maar in weerwil dat de Presbyterianen in den tijd van Karel II en +dien zijns broeders tot het uiterste vervolgd werden, werd er geen grooter kwaad bedreven +dan soortgelijk gering geweld, als waarvan de tekst gewag maakt. +</p> +<p id="aant.k" class="aant">Aanteekening K, deel I, bl. 54: <i>De afscheidsdronk</i>. +</p> +<p>Ik moet hier opteekenen, dat in mijn jeugd de in den tekst vermelde wijze om drinkgelagen +te houden, nog altijd in Schotland in gebruik was. Na van zijn gastheer afscheid genomen +te hebben, ging men doorgaans den avond besluiten in de herberg of het dorp. Hij, +die ontvangen had, vergezelde zijn gasten altijd derwaarts om deel te nemen aan den +afscheidsdronk, hetgeen veelal aanleiding tot een zwelgpartij gaf. +</p> +<p>De <i lang="la">Poculum Potatorium</i> van den braven Baron, zijn welgezegende Beer, vindt zijn prototype op het oude en +schoone kasteel van Glammis, zoo rijk aan herinneringen van den ouden tijd. Het is +een van massief zilver, vergulde beker, in de gedaante van een leeuw, die ongeveer +een halve flesch wijn kan bevatten. De vorm van dezen beker zinspeelt op den naam +van de familie der Strathmores Lyon („Leeuw,”) en telkenmale als hij voor den dag +wordt gehaald, is men verplicht dien te ledigen op de gezondheid van den graaf. De +schrijver moest misschien eenige schaamte gevoelen bij de mededeeling, dat hij de +eer heeft gehad den inhoud van den Leeuw te ledigen, en de herinnering aan die heldendaad +was de aanleiding tot de geschiedenis van den beer van Bradwardine. In de familie +der Scotts van Thirlestane (niet van Thirlestane in het Woud, maar de plaats van denzelfden +naam in Roxburgshire) heeft men langen tijd een beker van gelijken aard in den vorm +van een laars bewaard. <span class="pageNum" id="pb370">[<a href="#pb370">370</a>]</span>Iedere gast was verplicht dien voor zijn vertrek te ledigen. Indien de gast den naam +van Scott voerde, was de verplichting dubbel heilig. +</p> +<p>Wanneer de kastelein aan zijn gasten den <i lang="gd">deoch an doruis</i> aanbood, dat wil zeggen, den dronk aan de deur, of den afscheidsdronk, werd deze +niet op de rekening gebracht. Een geleerde baljuw van Forfar heeft omtrent dit punt +een zeer kras vonnis uitgesproken. +</p> +<p>A., een tapster in Forfar, had haar bier gebrouwen, en den drank voor de deur gezet +om dien te laten afkoelen. De koe van B, een buur van A, kwam er langs, en liet zich +op het zien van het brouwsel verlokken, om er van te proeven en dronk het op. Toen +A. haar bier kwam halen, vond ze de kuip leêg, en ziende hoe vreemd de koe keek en +liep, begreep zij op welke wijze het bier verdwenen was. Zij begon met zich te wreken +door, met een stok de ribben der Schotsche Io te streelen. Het loeien der koe deed +B., haar eigenaar, toeschieten, die zijn vergramde buurvrouw met geen geringe verwijten +overlaadde; de kasteleines beantwoordde dit weder met den eisch van schadeloosstelling +voor het bier door de koe opgedronken. B. weigerde, en werd gedagvaard voor C., den +baljuw of magistraat. C. hoorde met het meeste geduld het verhaal aan, en vroeg vervolgens +aan de aanklaagster A., of de koe was gaan zitten om te drinken, dan wel of ze het +bier staande gebruikt had. De aanklaagster antwoordde, dat zij het feit niet had zien +bedrijven, maar wel veronderstelde, dat de koe gedronken had, staande op haar pooten, +terwijl zij er bijvoegde, dat, indien zij er bij tegenwoordig was geweest, zij haar +wel wat anders zou geleerd hebben. Daarop verklaarde de baljuw plechtig, dat de koe +de <i lang="gd">deoch an doruis</i> of den afscheidsdronk had gebruikt, waarvoor men niets kon eischen zonder de oude +Schotsche gastvrijheid te schenden. +</p> +<p class="aant">Aanteekening L, Deel I, bl. 69: <i>Tooverij</i>. +</p> +<p>Men verhaalt, dat de laatst medegedeelde gebeurtenis in het zuiden van Schotland heeft +plaats gegrepen; maar – <i lang="la">cedant arma togæ</i> – en laat de tabberd ook zijn eer! Het was een bejaard geestelijke, die verstand +en kracht genoeg bezat om den panischen schrik weerstand te bieden, waardoor zijn +collega’s waren aangetast, en die een arm krankzinnig schepsel verloste van het wreede +lot, dat haar anders ontegenzeggelijk zou getroffen hebben. De verslagen der heksenprocessen +vormen een der betreurenswaardigste hoofdstukken in de Schotsche geschiedenis. +</p> +<p id="aant.m" class="aant">Aanteekening M, Deel I, bl. 71: <i>Sprekende wapens</i>. +</p> +<p>Ofschoon het sprekend blazoen algemeen afgekeurd wordt, schijnt het echter in de wapens +en deviezen van een aantal aanzienlijke familiën te zijn aangenomen. Zoo is het devies +der Vernons. <i lang="la">Ver non semper viret</i>, een, volmaakte woordspeling, even als dat der Onslows, <i lang="la">Festina lente</i>. Op het <i lang="la">Periissem ni per-iissem</i> der Anstruthers kan dezelfde aanmerking worden toegepast. Een lid van dat oude geslacht, +bevindende dat een tegenstander, dien hij tot een vriendschappelijke bijeenkomst had +uitgenoodigd, besloten had deze gelegenheid waar te nemen, om hem te vermoorden, kwam +dit voor, door dezen den schedel met een strijdbijl te klooven. Twee stevige armen, +die zulk een wapen zwaaien, vormen het gewone helmsieraad van de familie, met het +daarboven geplaatste devies – <i lang="la">Periissem ni periissem</i>. („Ik zou gedood zijn, als ik het niet doorgezet had.”) +<span class="pageNum" id="pb371">[<a href="#pb371">371</a>]</span></p> +<p id="aant.o" class="aant">Aanteekening O, Deel I, bl. 90: <i>Rob Roy</i>. +</p> +<p>Bijna hetzelfde avontuur is wijlen den heer Abercromby van Tully Rody, grootvader +van den tegenwoordigen lord Abercromby en vader van den beroemden Ralph, overkomen. +Toen deze edelman, die een zeer hoogen ouderdom bereikte, zich voor het eerst in het +graafschap Stirling vestigde, werd zijn vee verscheidene malen door den beruchten +Rob Roy, of eenige manschappen zijner bende weggevoerd. Hij was ten laatste verplicht, +nadat hij een vrijgeleide verkregen had, bij den roover een bezoek, gelijk aan het +door Waverley aan Bean Lean gebrachte, af te leggen. Rob ontving hem allerhoffelijkst, +en maakte allerlei verontschuldigingen over het gebeurde: het was, zeide hij, het +gevolg eener vergissing. De heer Abercromby werd evenzeer onthaald op runderlappen +van zijn eigen ossen, die bij de pooten in het hol waren opgehangen. Daarop werd hij +vrijgesteld, na een overeenkomst te hebben aangegaan om in het vervolg een kleine +som bij wijze van schatting te betalen, waartegen Rob Roy zich verbond zijn vee te +ontzien, en zelfs datgene wat andere roovers mochten wegvoeren, te vergoeden. De heer +Abercromby zeide, dat Rob Roy zich voordeed alsof hij hem voor een aanhanger van koning +Jacobus, en een volslagen vijand van de Unie hield. Het een noch het ander was overeenkomstig +de waarheid; maar de gast achtte het niet noodig zijn gastheer uit dien waan te brengen, +uit vrees van in zulk een toestand in een politieken redetwist gewikkeld te worden. +Ik heb deze anekdote uit den mond van den heer Abercromby zelven, die er in betrokken +was, eenige jaren geleden (omstreeks 1792) gehoord. +</p> +<p id="aant.p" class="aant">Aanteekening P, Deel I, bl. 95: <i>De vroolijke galg van Crieff</i>. +</p> +<p>Deze beruchte galg bestond nog, in de vorige eeuw, aan het westelijke uiteinde der +oude stad Crieff, in het graafschap Perth. Wij zouden den lezer niet met zekerheid +kunnen zeggen, waarom zij den naam van de „<i>vroolijke galg</i>” droeg, maar men beweert, dat de Hooglanders er niet langs gingen zonder de muts +af te nemen voor een plaats, die voor zoo velen hunner landgenooten noodlottig was +geweest en niet zonder uit te roepen: „God zegene hen en de duivel hale u!” Men heeft +haar daarom dus „<i>vroolijke</i> of <i>goed</i>” kunnen noemen, daar zij een soort van natuurlijke of aangeboren plaats des verderfs +was voor hen die er stierven, alsof zij daarmede hun natuurlijke bestemming bereikt +hadden. +</p> +<p id="aant.q" class="aant">Aanteekening Q, Deel I, bl. 97: <i>De Caterans.</i> +</p> +<p>De geschiedenis van den bruigom, die op zijn huwelijksdag door de roovers werd weggevoerd, +is gegrond op een verhaal, dat wijlen de heer van Mac-Nab, een aantal jaren geleden, +den schrijver mededeelde. Het was een gewone practijk der Hooglanders, lieden uit +de Laaglanden op te lichten en een losgeld voor hen te eischen, evenals, naar men +zegt, nog heden ten dage, in het zuiden van Italië door de bandieten gedaan wordt. +In het bedoelde verhaal lichtte een rooverbende den bruidegom op, en voerde hem naar +een hol in den berg Schihallim. De jonkman werd er door de kinderziekte aangetast, +alvorens men het over zijn losprijs was eens geworden; en dank zij de frissche berglucht, +of wel het volslagen gebrek aan een geneesheer, de gevangene genas. Zijn losgeld werd +betaald; hij werd aan zijn betrekkingen en bruid teruggegeven, maar hij beschouwde +de Hooglandsche roovers altijd als de redders van zijn leven, door de wijze waarop +zij hem gedurende zijn ziekte behandeld hadden. +<span class="pageNum" id="pb372">[<a href="#pb372">372</a>]</span></p> +<p id="aant.r" class="aant">Aanteekening R, Deel I, bl. 101: <i>Wederinkoop van Schotsche verbeurd verklaarde goederen</i>. +</p> +<p>Dit gebeurde bij verschillende gelegenheden. Inderdaad werden er eerst na de geheele +vernietiging van den invloed der clans, na 1745 koopers gevonden, die een goeden prijs +boden voor de in 1715 verbeurd verklaarde goederen, welke toen te koop werden geboden +door de schuldeischers van de Yorksche bouw-maatschappij, die een grooter of kleiner +gedeelte tegen een vrij lagen prijs van het gouvernement had gekocht. Zelfs stelden +later, even als op het eerst vermelde tijdstip, de vooroordeelen van het publiek, +ten gunste van de erfgenamen der familiën, wier goederen waren verbeurd verklaard, +den koopers van zulk een eigendom een aantal hinderpalen in den weg. +</p> +<p id="aant.s" class="aant">Aanteekening S, Deel I, bl. 102: <i>Hooglandsche Staatkunde</i>. +</p> +<p>De aan Mac-Ivor toegeschreven staatkunde was werkelijk die van de meeste Hooglandsche +Opperhoofden, en vooral van den beroemde lord Lovat, die deze sluwheid tot het uiterste +dreef. De heer van Mac – was ook kapitein eener onafhankelijke compagnie, maar bij +hem woog het goud der soldij veel te zwaar om weggeworpen te worden voor de Jacobietische +zaak. Zijn krijgszuchtige echtgenoote riep zijn clan te wapen, en stelde er zich in +1745 aan het hoofd van. Maar het Opperhoofd zelf wilde zich niet met den strijd inlaten, +terwijl hij zich voor dien Koning en voor geen ander verklaarde, die den heer van +Mac – een guinje daags gaf. +</p> +<p id="aant.t" class="aant">Aanteekening T, Deel I, bl. 105: <i>Hooglandsche krijgstucht</i>. +</p> +<p>Ter verklaring der krijgshaftige oefeningen op het kasteel van Glennaquoich, verzoekt +de schrijver verlof om op te merken, dat de Hooglanders niet slechts de behandeling +van sabel en geweer kenden, benevens al die oefeningen, waarbij kracht en vlugheid +een vereischte zijn, even als in geheel Schotland, maar daarenboven nog in een andere +soort van excercitie bedreven waren, overeenkomstig hun kleeding en hun wijze van +oorlogvoeren. Zij hadden, bij voorbeeld, een aantal wijzen om hun plaid te dragen: +éen wanneer zij rustig voorttrokken; een andere wanneer zij geloofden dat er eenig +gevaar te duchten was; nog weder een andere om er zich in te wikkelen, wanneer zij +meenden in te kunnen slapen zonder gestoord te worden; en wederom een andere wijze +om bij het minste alarm te kunnen oprijzen met pistool en zwaard in de hand. +</p> +<p>Vóor 1720, of daaromstreeks, was de <i>plaid en ceintuur</i> die, welke het meest algemeen werd gedragen; het was een plaid, waarvan dat gedeelte, +hetwelk om het lijf sloot, en dat hetwelk over den schouder werd geworpen, uit éen +stuk waren. Bij een wanhopigen aanval werd de plaid weggeworpen; dan rukte de clan +voorwaarts zonder andere bedekking dan het buis en een kunstige schikking van het +hemd, dat, even als dat der Ieren, altoos zeer ruim was, en de <i>sporran-mollach</i>, of tas van geitenvel. +</p> +<p>De behandeling van den dolk en het pistool maakte ook een deel uit der krijgsoefeningen +van den Hooglander, die de auteur door lieden heeft zien ten uitvoer brengen, welke +het in hunne jeugd geleerd hadden. +</p> +<p id="aant.u" class="aant">Aanteekening U, Deel I, bl. 107: <i>Afkeer der Schotten van varkensvleesch</i>. +</p> +<p>Varkensvleesch, onder welken vorm ook, werd nog niet veel jaren geleden door de Schotten +veracht; heden is het evenmin een geliefkoosd <span class="pageNum" id="pb373">[<a href="#pb373">373</a>]</span>voedsel bij hen: Koning Jacobus bracht dit vooroordeel naar Engeland over, en men +weet van hem, dat hij even grooten afkeer van varkensvleesch had als van tabak. Ben +Jonson heeft deze bijzonderheid aan de vergetelheid ontrukt, waar de gemaskerde heiden, +terwijl hij de hand van den Koning onderzoekt, zegt: +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line xd33e2500">„maar o, ’t spreekt uit deez lijn: +</p> +<p class="line">Gij houdt veel van een paard en hond, maar geenszins van een zwijn.”</p> +</div> +<p class="first">Het door Jacobus aan den Duivel toegedachte maal bestond uit een stuk spek en den +kop van een stokvisch, met een pijp tabak voor de spijsvertering. +</p> +<p id="aant.x" class="aant">Aanteekening X, Deel I, bl. 107: <i>Een Schotsche tafel</i>. +</p> +<p>Door het verzamelen van zulk een groot aantal personen van alle rangen aan dezelfde +tafel, die echter allen niet dezelfde spijzen nuttigden, leefden de Opperhoofden een +gebruik na, dat eertijds algemeen in Schotland in zwang was. „Ik zelf,” zegt een reiziger, +Fynes Morrison, die op het einde der regeering van koningin Elizabeth leefde, waar +hij van de Laaglanden gewaagt, toen hij er zich in die dagen bevond, „ik zelf werd +bij een ridder genoodigd, die een aantal knechts had om hem te bedienen. Zij brachten +het eten binnen, met hun blauwe mutsen op het hoofd. De tafel was voor meer dan de +helft met groote schotels soep bedekt, waarin ook een klein stuk gekookt vleesch aanwezig +was. Toen alles opgezet was, namen de knechts naast ons plaats; maar aan het boveneinde +van de tafel had men een kip met eenige pruimen in de soep.” (Reizen. bl. 155). +</p> +<p>Tot op het midden der vorige eeuw gebruikten de pachters, zelfs die van de hoogste +klasse, het maal met hun daglooners. De meesters en hun ondergeschikten waren van +elkander gescheiden door het zoutvat, of dikwijls ook door een met krijt getrokken +lijn over de tafel. Lord Lovat, die de kunst verstond om de ijdelheid zijner onderhoorigen +te vleien en hun eetlust te beteugelen, stond iederen onbeschaamden Fraser die aanspraak +op den titel van <span class="corr" id="xd33e7371" title="Bron: Duinhéwassel">Duinhé-wassel</span> maken kon, de eer toe van aan zijn disch aan te zitten; maar tegelijker tijd zorgde +hij wel dat zijn jeugdige bloedverwanten niet al te veel verzot werden op uitheemsche +lekkernijen. Milord had altijd eenige geldige verontschuldigingen bij de hand, om +tot op zekere grenzen het rondgaan van de Fransche wijnen en brandewijn te beperken, +een gastronomische weelde, volgens hem, geschikt om den moed zijner neven te verzwakken. +</p> +<p id="aant.y" class="aant"><span class="corr" id="xd33e7375" title="Bron: Aanteekeningen">Aanteekening</span> Y, Deel I, bl. 114: <i>Conan de Hofnar.</i> +</p> +<p>In de Iersche balladen op Fion (de Fingal van Mac-Pherson) treft men, even als in +de oorspronkelijke poëzij van bijna alle volken, een cyclus van helden aan, waarvan +ieder een bijzondere eigenschap bezit. Op deze hoedanigheden en op de avonturen van +hen, die ze bezitten, zijn verscheidene spreekwoorden gegrond, die nog bij de Hooglanders +in omloop zijn. Onder deze helden munt Conan uit, in zeker opzicht als een soort van +Thersytes, maar een die tot vermetelheid dapper en stoutmoedig was. Hij had de gelofte +afgelegd, van nooit een slag te zullen ontvangen zonder dien terug te geven. Toen +hij, „<i>even als andere helden der oudheid</i>,” in de onderwereld was aangekomen, ontving hij van den daar regeerenden <span class="pageNum" id="pb374">[<a href="#pb374">374</a>]</span>duivel een klap, dien hij terstond teruggaf, terwijl hij zich van de in den tekst +aangehaalde woorden bediende: „slag om slag!” +</p> +<p id="aant.z" class="aant">Aanteekening Z, Deel I, bl. 117: <i>Waterval</i>. +</p> +<p>De beschrijving van den waterval, waarvan in dit hoofdstuk gesproken wordt, is ontleend +aan die van Ledard, bij de pachthoeve van dien naam, aan de noorderzijde van Lochard, +en dicht bij het hoofd van het meer, ongeveer anderhalf uur ver van Aberfoyle. Het +is een kleine waterval, maar overigens een der schoonste, die men zien kan. Te recht +heeft de kritiek de verschijning van Flora met haar harp als te theatraal en te gemaakt +voor haar edel en eenvoudig karakter gewraakt; maar men kan het een weinigje verschoonen +om den wille van haar Fransche opvoeding; want in Frankrijk bedient men zich veel +van alles wat effect kan maken. +</p> +<p id="aant.aa" class="aant">Aanteekening AA, Deel I, bl. 130: <i>Hooglandsche jacht</i>. +</p> +<p>Men heeft den schrijver dikwijls beschuldigd dat hij verdichting en werkelijkheid +door <span class="corr" id="xd33e7397" title="Bron: elkâar">elkaâr</span> mengt. Hij acht het daarom noodzakelijk te verklaren dat de jacht, gelijk zij beschreven +is, als aangelegd om den opstand van 1745 voor te bereiden, voor zoo ver hem bekend +is, geheel uit de lucht is gegrepen. Maar wel bekend is het, dat er zulk een groote +jacht werd gehouden in het bosch van Brae-Mar, onder bescherming van den graaf van +Mar, als een voorbereidende maatregel tot den opstand van 1715, en meest al de Hooglandsche +Opperhoofden, later in dien burger-oorlog gewikkeld, waren bij die gelegenheid tegenwoordig +geweest. +</p> +<p id="aant.bb" class="aant">Aanteekening BB, Deel II, bl. 200: <i>Mac Farlane’s lantaarn</i>. +</p> +<p>De clan van Mac-Farlane, die den boschrijken westelijken oever van het meer Lomond +bewoonde, maakte dikwijls strooptochten in de Laaglanden; en daar deze invallen doorgaans +des nachts plaats grepen, heette men bij wijze van spreekwoord de maan, „Mac Farlane’s +lantaarn.” Hun beroemde lied van Hoggil-Nam-Bo, de naam van den deun, die hen bijeen +roept, beschrijft dergelijke practijken op deze wijze: +</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">Wij zijn verplicht langs berg en holen +</p> +<p class="line">Langs paden, in het hout verscholen, +</p> +<p class="line xd33e226">Den buit te voeren om en rond; +</p> +<p class="line">En, is het helder aan de transen, +</p> +<p class="line">Dan schenkt de maan ons trouw haar glansen +</p> +<p class="line xd33e226">Van d’avond tot den morgenstond. +</p> +<p class="line">Geen wind, geen stof, geen koude of regen +</p> +<p class="line">Houdt ons op onzen rooftocht tegen, +</p> +<p class="line xd33e226">Als zucht naar winst op weg ons zond.</p> +</div> +<p id="aant.cc" class="first aant">Aanteekening CC, Deel II, bl. 201: <i>Het kasteel van Doune</i>. +</p> +<p>Deze trotsche bouwval is mij dierbaar in de herinnering, omdat zij een reeks van denkbeelden +mij voor den geest roept, die sedert geruimen tijd smartelijk zijn afgebroken. Doune +is verrukkelijk aan de oevers van de Teith gelegen; het was een der sterkste kasteelen +van Schotland. Murdoch, hertog van Albany, de stichter van dit schitterende gebouw, +werd op de hoogte van Stirling onthoofd, vanwaar hij de torens van Doune, het gedenkteeken +zijner vervallen grootheid, aanschouwen kon. +<span class="pageNum" id="pb375">[<a href="#pb375">375</a>]</span></p> +<p>Gelijk in den tekst in 1745–46 legde de Prins te Doune garnizoen, hetwelk in die dagen +zulk een ontredderd kasteel niet was als thans. Dit garnizoen stond onder het bevel +van den heer Stewart van Balloch, als gouverneur voor prins Karel; nabij Callander +bezat hij verscheidene eigendommen. In die dagen ontsnapte John Home, de schrijver +van <i>Douglas</i>, op romantische wijze uit dat kasteel, gezamenlijk met eenige andere gevangenen, +die door de opstandelingen in den slag van Falkirk waren opgesloten. De dichter, die +zelf veel van die geestdrift bezat, door hem aan den held van zijn treurspel toegeschreven, +had het plan voor de ontvluchting ontworpen, en blies den moed zijner makkers aan. +Daar men iedere poging om met geweld te ontkomen voor onmogelijk hield, vervaardigden +zij een soort van touw van hun beddelakens, en lieten zich tot onder aan den toren +naar beneden glijden. Aan vier hunner, waaronder Home zelf, gelukte het zich dus te +bevrijden. Maar het touw brak door de zwaarte van den vijfden, die tamelijk groot +en zwaar was. De zesde, Thomas Barrow, een moedige jeugdige Engelschman, een bijzondere +vriend van Home greep, toen hij besloten was het waagstuk te ondernemen, zelf onder +zulke ongunstige omstandigheden, het gebroken koord, en liet zich naar beneden vallen, +toen het hem niet verder van dienst kon zijn. Het gelukte zijn vrienden die reeds +veilig beneden waren, zijn val te breken. Dit belette echter niet dat hij zijn enkel +verstuikte, en verscheidene ribben brak. Zijn makkers waren echter gelukkig genoeg +hem in veiligheid te brengen. +</p> +<p>Den volgenden morgen zochten de Hooglanders ijverig naar hun gevangenen. Een bejaard +man verhaalde den schrijver, dat hij den gouverneur Stewart door het veld had zien +jagen om de vluchtelingen achterna te zetten. +</p> +<p id="aant.dd" class="aant">Aanteekening DD, Deel II, bl. 205: +</p> +<p><i>Uit te gaan</i> of <i>uit te zijn gegaan</i> was in Schotland een aangenomen uitdrukking, gelijk aan de Iersche, waarmede iemand +werd aangeduid die „op” was geweest, beide slaande op iemand, die aan een opstand +had deelgenomen. Voor omstreeks veertig jaren werd het in Schotland voor onwelvoegelijk +gehouden de uitdrukking opstand of opstandeling te bezigen, hetwelk door iemand onder +de aanwezigen als een persoonlijke beleediging kon worden aangemerkt. Ook werd het +beleefder geacht, zelfs door hevige Whigs, om Karel Eduard te bestempelen met den +naam van „Ridder,” dan hem den naam te geven van Pretendent; en deze soort van hoffelijke +overeenkomst werd altijd in gezelschap in acht genomen, waar lieden wan beide partijen +op vriendschappelijken voet met elkander verkeerden. +</p> +<p id="aant.ee" class="aant">Aanteekening EE, Deel II, bl. 240: <i>De Engelsche Jacobieten</i>. +</p> +<p>De Jacobietische gevoelens werden algemeen in de westersche graafschappen en in Wales +aangekleefd. Maar ofschoon de groote <span class="corr" id="xd33e7444" title="Bron: familien">familiën</span> der Wynnes, der Wyndhams en anderen, onder werkelijke verplichting waren zich bij +Prins Karel te voegen, wanneer hij geland zou zijn, zoo was dit echter onder uitdrukkelijke +bepaling geschied, dat hij door een hulpleger uit Frankrijk zou ondersteund worden. +Daar zij zijn zaak wel waren toegedaan, en slechts op een gelegenheid wachtten, om +zich bij hem te voegen, achtten zij zich evenwel, volgens eed en plicht, niet gehouden, +deze overeenkomst na te leven, daar hij slechts ondersteund werd door een troep woeste +Hooglanders, die een onbeschaafde taal spraken, en <span class="pageNum" id="pb376">[<a href="#pb376">376</a>]</span>een vreemde kleeding droegen. Zij, die hooger op bij Derby woonden, dienden hem eer +uit vrees dan uit liefde. Maar het valt moeielijk te zeggen wat de gevolgen zouden +geweest zijn, indien de slagen van Preston en Falkirk gedurende den inval in Engeland +gewonnen waren. +</p> +<p id="aant.ff" class="aant">Aanteekening FF, Deel II, bl. 213: <i>Het leger van den Ridder</i>. +</p> +<p>Spoedig ontstond er verdeeldheid in het kleine leger van den Ridder, niet slechts +onder de onafhankelijke hoofden, die veel te trotsch waren om zich ondergeschikt aan +elkander te gedragen, maar tusschen de Schotten en Karels gouverneur O’Sullivan, een +Ier van geboorte, die, daar hij met enkele zijner landgenooten opgeleid was in de +Iersche brigade, in dienst van den koning van Frankrijk, een invloed op den Avonturier +bezat, welke vooral door de Hooglanders met leede oogen werd aangezien, die van meening +waren, dat hun eigene clans de grootste kracht, of liever de eenige kracht van zijn +onderneming uitmaakten. Ook bestond er een veete tusschen lord George Murray en James +Murray van Broughton, den geheimschrijver van den Prins, wier oneenigheid de zaken +van den Avonturier in groote verwarring bracht. In éen woord, door duizenderlei kleine +grieven werd hun klein leger verdeeld, en deze werkten niet weinig mede om het eindelijk +geheel te doen verloopen. +</p> +<p id="aant.gg" class="aant">Aanteekening GG, Deel II, bl. 233: <i>Veldstuk van het Hooglandsche leger</i>. +</p> +<p>Dit feit, hetwelk even als de daaraan voorafgaande beschrijving geheel historisch +is, zal den lezer den oorlog in de Vendée voor den geest roepen, waarin de koningsgezinden, +die hoofdzakelijk uit opgestane landlieden bestonden, een bijgeloovige gehechtheid +aan den dag legden voor het bezit van een veldstuk, dat den naam van Marie <span class="corr" id="xd33e7460" title="Bron: Jeane">Jeanne</span> droeg. De Hooglanders van vroegere dagen waren bang voor het kanon, daar ze volstrekt +niet met het gebulder en de uitwerking er van gemeenzaam waren. Door middel van een +drie- of viertal kleine veldstukken behaalden de graven van Huntley en Errol, onder +de regeering van Jacobus VI, een groote overwinning op een talrijk leger van Hooglanders, +dat door den graaf van Argyle werd aangevoerd. In den slag bij de <span class="corr" id="xd33e7463" title="Bron: brug">Brug</span> van Dee, was de generaal Middleton aan zijn artillerie eveneens den goeden uitslag +verschuldigd, daar de Hooglanders niet bestand waren tegen het losbranden van de „<i>moeder van het geweer</i>” zoo als ze het kanon heetten. In een oude ballade op den slag van de Brug van Dee +treft men de volgende coupletten aan: +</p> +<div class="lgouter"> +<div class="lg"> +<p class="line">Het Hooglandsch volk is moedig volk, +</p> +<p class="line xd33e226">Als ’t schild hanteert en zwaard, +</p> +<p class="line">Maar waar ’t geregeld strijden geldt, +</p> +<p class="line xd33e226">Bouw dan niet op hun aard, +</p> +</div> +<div class="lg"> +<p class="line">Het Hooglandsch volk is moedig volk, +</p> +<p class="line xd33e226">Met dolk en schild en zwaard, +</p> +<p class="line">Maar toch is dat zoo moedig volk +</p> +<p class="line xd33e226">Voor ’t kleinst kanon vervaard. +</p> +</div> +<div class="lg"> +<p class="line">Want zomer’s nachts rolt dat kanon +</p> +<p class="line xd33e226">Als donder door de lucht; +</p> +<p class="line">Geen man uit heel het Hoogland, die +</p> +<p class="line xd33e226">Voor ’t kleinst kanon niet vlucht.</p> +</div> +</div> +<p><span class="pageNum" id="pb377">[<a href="#pb377">377</a>]</span></p> +<p class="first">Maar de Hooglanders van 1745 waren lang zoo eenvoudig niet als hunne voorvaderen; +ze bewezen gedurende den ganschen oorlog, dat ze voor de artillerie alles behalve +beducht waren, ofschoon de meest onwetenden onder hen nog eenig gewicht hechtten aan +het bezit van het stuk, dat aanleiding tot deze aanteekening heeft gegeven. +</p> +<p id="aant.hh" class="aant">Aanteekening HH, Deel II, bl. 242: <i>Anderson van Whitburgh</i>. +</p> +<p>De getrouwe vriend, die den bergpas aanduidde, waarlangs de Hooglanders zich van Tranent +naar Seaton begaven, was Robert Anderson van Withburgh, een rijke edelman van Oost-Lothian. +Lord George Murray had hem over de mogelijkheid ondervraagd om een onbebouwd en moerasachtig +terrein over te trekken, hetwelk de beide legers gescheiden hield, en dat voor geheel +onbegaanbaar gehouden werd. Onder het naar huis keeren herinnerde hij zich, dat er +aan den oostelijken kant een zijpad was, hetwelk door het moeras op de vlakte uitliep, +en waardoor de Hooglanders in staat zouden zijn Sir John Cope’s stelling in de flank +te vallen, zonder aan het vuur van den vijand te worden blootgesteld. Na er met den +heer Hepburn van Keith over gesproken te hebben, die terstond al het gewicht er van +inzag, werd hij door den laatste aangespoord om lord George Murray uit den slaap op +te roepen en hem zijn denkbeelden mede te deelen. Lord George nam dezen raad met de +levendigste dankbaarheid aan, en ging terstond prins Karel wekken, die met een bos +erwtenstroo tot hoofdkussen, op den grond lag te slapen. De Avonturier ontving met +de grootste blijdschap het bericht, dat er mogelijkheid bestond om een volmaakt goed +uitgerust leger te dwingen den strijd met zijn ongeregelde troepen te aanvaarden. +Zijn bij deze gelegenheid aan den dag gelegde vreugde strookte volstrekt niet met +het verwijt van lafhartigheid, hem door Johnstone, een zijner misnoegde aanhangers +gedaan, wiens gedenkschriften evenveel van een roman als van een geschiedenis hebben. +</p> +<p>Volgens het verhaal van den Ridder zelven, bevond de Prins zich gedurende den slag +aan het hoofd van het tweede gelid der Hooglanders, en de slag, zoo als hij zeide, +„werd zoo spoedig gewonnen, dat wij in het tweede gelid, waar ik mij nog aan de zijde +van den Prins bevond, geen andere vijanden zagen dan die, welke op den grond gesneuveld +of gewond lagen uitgestrekt, <i>ofschoon wij slechts een vijftig pas achter ons eerste gelid waren en steeds zoo snel +mogelijk voorttrokken om ons er bij te voegen</i>.” +</p> +<p>Deze passage uit de gedenkschriften van den Ridder toont aan, dat de Prins op vijftig +pas van de strijdenden was, een plaats, die hij zeker niet zou gekozen hebben, indien +hij het voornemen niet gehad had zich bloot te stellen aan de gevaren van den slag. +Slechts wanneer de generaals aan het verlangen van den jeugdigen Avonturier hadden +toegegeven om in persoon de voorhoede aan te voeren, zou hij zich iets dichter bij +den strijd hebben kunnen bevinden. +</p> +<p id="aant.ii" class="aant">Aanteekening II, Deel II, bl. 245: <i>Dood van Kolonel Gardiner</i>. +</p> +<p>De dood van dezen vromen Christen en dapperen krijgsman wordt op de volgende wijze +door zijn geschiedschrijver, Dr. Doddridge, volgens de verklaring van ooggetuigen +medegedeeld: +</p> +<p>„Hij bleef den geheelen nacht onder de wapens, in zijn mantel gewikkeld en meestal +onder een garstschelf, die zich toevallig op het slagveld <span class="pageNum" id="pb378">[<a href="#pb378">378</a>]</span>bevond. Omstreeks drie ure des morgens liet hij zijn bedienden, ten getale van vier, +bij zich komen. Drie hunner zond hij weg na een allerhartelijkste en Christelijke +vermaning en met de ernstigste raadgevingen betrekkelijk de beoefening hunner plichten +en de zorg voor hun wapens. Hij gaf duidelijk te kennen, dat, gelijk hij duchtte, +dit naar alle waarschijnlijkheid zijn laatste vaarwel zou wezen. Er bestaan gegronde +redenen om te gelooven, dat hij de weinige oogenblikken, op zijn hoogst een uur, die +hem nog ten dienste stonden, bezigde tot het volbrengen zijner godsdienst-plichten, +waaraan hij sedert geruimen tijd gewoon was, en waartoe destijds zoo vele omstandigheden +samenliepen om hem te bewegen. Bij het aanbreken van den dag werd het leger verrast +door het gerucht van het naderen der opstandelingen, en de aanval nam vóor zonsopgang +een aanvang; echter was het licht genoeg om te onderscheiden wat er voorviel. Zoodra +de vijand onder het bereik van het geweer was, had er een geweldig vuur plaats, en +men zegt, dat de dragonders, die den linkervleugel uitmaakten, terstond op de vlucht +sloegen. Op het oogenblik van den aanval, die slechts eenige minuten duurde, ontving +de Kolonel een kogel in de rechterzijde, die hem ter aarde deed storten, waarop zijn +bediende hem wilde overhalen zich te verwijderen, maar hij antwoordde, dat hij slechts +licht gewond was, en hij ging voort met aan het gevecht deel te nemen; kort daarop +kreeg hij een kogel in de rechter dij. Gedurende dien tijd zag men hem een aantal +vijanden neêrsabelen, en daaronder een man, die hem eenige dagen vroeger een bezoek +had gebracht, en hem verzekerd had, dat hij de grootste gehechtheid voor het bestaande +Bewind koesterde. +</p> +<p>„Gebeurtenissen van dezen aard hebben in minder tijd plaats dan er noodig is om ze +te verhalen of ze te lezen. De Kolonel werd eenige oogenblikken door de zijnen ondersteund, +en hoofdzakelijk door den waardigen luitenant-kolonel Whitney, die bij deze gelegenheid +door een kogel in den arm werd getroffen, en eenige maanden later op het slagveld +van Falkirk het leven liet, alsmede door den luitenant West, een man, wiens dapperheid +boven allen lof verheven is, en door een dozijn dragonders, die tot aan zijn einde +bij hem bleven. Maar, na een slecht onderhouden vuur, werd het geheele regiment door +een geweldigen schrik overmeesterd, en in weerwil van de door den Kolonel en eenige +andere dappere officieren aangewende pogingen om het weder te verzamelen, vluchtte +het eindelijk in de grootste verwarring van het slagveld. +</p> +<p>„Juist op het oogenblik, dat kolonel Gardiner nadacht over hetgeen door zijn plicht +in zulke omstandigheden gevorderd werd, greep er een voorval plaats, dat, naar mij +voorkomt, hem in het oog van ieder braaf en edelmoedig mensch, moet verontschuldigen +zijn leven, na de vlucht van zijn regiment, aan zulk groot gevaar te hebben blootgesteld. +Hij ontwaarde een troep infanteriesoldaten, die moedig, zonder aanvoerder, aan zijn +zijde streden, en die het hem opgedragen was te ondersteunen; waarop hij met geestdrift +riep, zoo als mij verhaald is door dengene, die het zelf had gehoord: „Deze dappere +lieden zullen zich bij gebrek aan een aanvoeder in de pan laten hakken!” en terwijl +hij dit of iets dergelijks zeide, reed hij spoorslags op hen toe met den uitroep: +„Vuurt maar toe, brave jongens! vuurt maar toe, en vreest niets!” Maar juist op het +oogenblik, dat hij deze woorden uitte, schoot er een Hooglander met een aan een langen +stok gehechte zeis op hem af, en bracht hem zulk <span class="pageNum" id="pb379">[<a href="#pb379">379</a>]</span>een geweldigen slag op den rechter arm toe, dat zijn degen hem uit de hand vloog; +en op hetzelfde oogenblik, waarop anderen toegeschoten waren bij den aanval van dit +vreeselijke wapen, werd hij van zijn paard geworpen. Terwijl hij ter aarde stortte, +gaf een andere Hooglander, indien men zich op een getuige te Carlisle verlaten mag +(en ik zou niet weten waarom men hem geen geloof zou verleenen, ofschoon de ongelukkige +het in zijn stervensuur ontkend heeft), zekere Mac-Naught, die ongeveer een jaar later +ter dood werd gebracht, hem op het achterhoofd een houw met een sabel, of strijdbijl +(de man, die het mij verhaalde, had dit niet kunnen onderscheiden), die zijn dood +veroorzaakte. Alles wat zijn getrouwe bediende verder zag, was, dat, daar zijn hoed +was afgevallen, hij dien met zijn linkerhand opnam, en dien zwaaide om daardoor te +kennen te geven, dat hij zich moest verwijderen, en hij voegde er bij, dat de laatste +woorden, welke hij hem had hooren uiten, deze waren: „Zorg voor u zelven!” waarop +hij zich dan ook verwijderd had.” +</p> +<p><i>Eenige merkwaardige trekken uit het leven van den kolonel James Gardiner, door P. +Doddridge. DD. Londen 1747, blz. 187</i>. +</p> +<p>Bij gelegenheid van dit uittreksel moet ik opmerken, dat het in den tekst gegeven +verslag van den weêrstand door een gedeelte der Engelsche armee geboden, volkomen +bevestigd wordt. Daar ze door een geheel nieuwen en onverwachten aanval verrast waren, +kon de tegenstand noch lang, noch geducht wezen, vooral niet nadat ze door de cavalerie +en door hen, die het geschut moesten bedienen, verlaten waren: maar toch heb ik, ofschoon +de slag spoedig beslist was, altijd begrepen, dat het grootste gedeelte der infanterie +zich geneigd toonde haar plicht te doen. +</p> +<p class="aant">Aanteekening KK, Deel II, bl. 246: <i>De heer van Balmawhapple.</i> +</p> +<p>Het behoeft nauwelijks gezegd te worden, dat het karakter van dezen jongen onbeschoften +landjonker geheel en al van mijn vinding is. Toch is een edelman, die veel gelijkenis +met Balmawhapple had, maar alleen wat zijn moed betreft, op de beschreven wijze te +Preston gesneuveld. Een edelman uit het graafschap Perth, even eerbiedwaardig als +met eergevoel bezield, die een deel uitmaakte van den kleinen hoop ruiterij, die zich +aan Karel Eduard verbonden had, vervolgde bijna alleen de vluchtende dragonders tot +bij Sint Clements-Wells. Daar gelukte het aan de pogingen van enkele officieren een +klein aantal vluchtelingen voor een oogenblik tot staan te brengen. Toen deze bemerkten, +dat ze slechts door een enkelen officier en een paar bedienden achtervolgd werden, +wierpen zij zich op hem en doorstaken hem met hun sabels. Ik herinner mij, toen ik +nog kind was, mij op zijn graf te hebben nedergezet, waarop het gras langen tijd welig +en dik was opgeschoten, waardoor deze plek van het overige terrein werd onderscheiden. +Een vrouw, die tot de familie behoorde, welke destijds bij Sint Clements-Wells haar +verblijf hield, heeft mij deze geschiedenis, waarvan ze ooggetuige was, herhaalde +malen verteld, en ten bewijze daarvan toonde ze mij een der zilveren vesthaken van +den ongelukkigen edelman. +</p> +<p id="aant.ll" class="aant">Aanteekening LL, Deel II, bl. 256: <i>Andrea de Ferrara</i>. +</p> +<p>De naam van „Andrea de Ferrara” treft men op alle Schotsche zwaarden aan, die voor +bijzonder uitmuntend worden gehouden. Wie was deze kunstenaar, welke waren zijn lotgevallen, +en wanneer heeft hij geleefd? Al <span class="pageNum" id="pb380">[<a href="#pb380">380</a>]</span>deze vragen zijn tot nog toe door het onderzoek van oudheidkundigen niet opgelost. +Algemeen wordt het er echter voor gehouden, dat Andrea de Ferrara een Spaansche of +Italiaansche werkman was, die door Jacobus IV of V was ontboden om de Schotten in +het smeden hunner klingen te onderrichten. De meeste barbaarsche volken munten in +het vervaardigen van wapens uit; en de Schotten hadden reeds een aanzienlijke hoogte +bereikt in het smeden van zwaarden, sedert den slag van Pinkie, op welk tijdstip de +geschiedschrijver Patten deze beschrijft als „bijzonder breed en dun, vooral met het +doel vervaardigd om te splijten, en zoo voortreffelijk gehard, dat ik nooit iets dergelijks +gezien heb; zoodat ik het voor moeielijk houd er betere te maken.” (<i>Verslag van de expeditie van Somerset</i>). +</p> +<p>Men kan zien, dat op de kling der beste en echte Andrea de Ferrara’s, een kroontje +is ingedreven. +</p> +<p id="aant.mm" class="aant">Aanteekening MM, Deel. II, bl. 260: <i>Mejufvrouw Nairne</i>. +</p> +<p>Het ongeval, hier beschreven als aan Flora Mac-Ivor overkomen, heeft werkelijk mejufvrouw +Nairne getroffen, een dame, die de schrijver het genoegen heeft gehad te kennen. Bij +het binnenrukken van het leger der Hooglanders in Edinburgh, stond zij, even als andere +dames, die hun zaak waren toegedaan, met haar zakdoek op een balkon te wuiven, toen +een kogel uit het geweer van een Hooglander, dat bij toeval was gelost, haar voorhoofd +schampte. „God zij geloofd!” zeide zij op het oogenblik, dat zij weder bij kwam, „dat +het ongeval mij is overkomen, wier beginselen bekend zijn. Indien het een Whig getroffen +had, zou men gezegd hebben, dat het met opzet was geschied.” +</p> +<p id="aant.nn" class="aant">Aanteekening NN, Deel. II, bl. 293: <i>Prins Karel Eduard</i>. +</p> +<p>Men heeft den schrijver van Waverley beschuldigd, dat hij den jongen Avonturier in +gunstiger kleuren heeft geschilderd dan zijn karakter verdiende. Maar, daar hij een +aantal lieden gekend heeft, die zijn persoon van nabij gezien hebben, heeft hij hem +geschetst zoo als ooggetuigen hem beschreven hebben. Zonder twijfel moet men eenige +overdrijvingen, natuurlijk aan hen, die zich hem voorstelden als de ondernemende en +stoutmoedige vorst, voor wiens zaak zij goed en bloed veil hadden, eenigszins matigen; +maar moet hun getuigenis geheel achterstaan bij die van een enkelen ontevredene? +</p> +<p>Ik heb reeds met een enkel woord gewaagd van de door Johnstone tegen den Ridder ingebrachte +beschuldigingen van gebrek aan moed, maar een gedeelte van zijn verhaal ten minste +gelijkt volkomen op een roman. Men zal, om maar iets te noemen, bezwaarlijk kunnen +gelooven, dat Johnstone ten tijde, waarop hij aan het publiek de zoo aardige geschiedenis +zijner vrijaadje met de beminnelijke Peggie schonk, een gehuwd man was, wiens kleinzoon +nog in leven is. Evenzoo is het tot in de kleinste bijzonderheden afdalende verhaal +van de vreeselijke wraak door Gordon van Abbachie op een Presbyteriaanschen predikant +uitgeoefend, geheel en al onwaar. Men moet ook aannemen, dat de Prins, even als andere +leden zijner familie, de diensten, hem door zijn volgelingen bewezen, niet genoeg +op prijs stelde. Daar hij opgevoed was in het vaste denkbeeld zijner erfelijke rechten, +heeft men voorgewend, dat hij de pogingen en opofferingen aan zijn zaak gewijd, als +een plicht beschouwde, <span class="pageNum" id="pb381">[<a href="#pb381">381</a>]</span>die van zijn zijde slechts luttel dankbaarheid eischte. Deze meening wordt versterkt +door de getuigenis van Dr. King; maar zijn verzaken van de Jacobietische partij maakt +den dokter een weinigje verdacht. +</p> +<p>De uitgever van Johnstone’s gedenkschriften brengt een verhaal bij, dat aan Helvetius +wordt toegeschreven, en waaruit blijken zou dat prins Karel Eduard, verre van zich +vrijwillig tot zijn vermetelen tocht te hebben ingescheept, letterlijk gebonden aan +handen en voeten aan boord werd gebracht, en het schijnt wel dat hij er geloof aan +slaat. Nu, daar het een even goed aangenomen feit is als elk ander zijner geschiedenis, +en, zoo ik mij niet vergis, geheel en al buiten kijf is, dat juist Boisdale en Lochiel +ten gevolge van de dringende persoonlijke beden van den Prins tot den opstand overgingen, +toen zij er zelf met klem op aandrongen dat hij zijn onderneming zou uitstellen tot +hij genoegzame hulp uit Frankrijk zou hebben ontvangen, zou het bezwaarlijk vallen +dezen gewaanden tegenzin op het oogenblik der expeditie te rijmen met zijn wanhopige +pogingen om den opstand, in weerwil van de raadgevingen en de smeekingen zijner kundigste +aanhangers te verhaasten. Zeker zou iemand dien men geboeid aan boord van een schip +had moeten brengen, hetwelk hem tot zulk een wanhopige onderneming moest overvoeren, +de gelegenheid hem door den tegenzin zijner aanhangers aangeboden, om veilig naar +Frankrijk terug te keeren, gretig hebben aangegrepen. +</p> +<p>In Johnstone’s gedenkschriften wordt beweerd dat Karel Eduard het slagveld van Culloden +verliet, zonder de minste poging te hebben aangewend om de overwinning te betwisten; +en om het voor en tegen te laten gelden, moeten wij hier ook de vrij wat geloofwaardiger +getuigenis van lord Elcho aanhalen, die verklaart, dat hij zelf den Prins heeft aangespoord +zich aan het hoofd van den linker-vleugel, die niet in het gevecht gewikkeld was, +te stellen, en den strijd te hernieuwen of met eere te sneuvelen. Daar zijn raad echter +verworpen werd, nam lord Elcho, met de bitterste verwijten, afscheid van den Prins, +hem zwerende dat hij hem nooit weder onder de oogen komen zou, en hij hield woord. +</p> +<p>Aan den anderen kant schijnt het gevoelen der overige officieren geweest te zijn, +dat de slag onherroepelijk verloren was, daar de eene vleugel der Hooglanders volkomen +geslagen, het overige gedeelte des legers veel te gering in aantal was, en zijn flanken +geheel in verwarring en in een allerwanhopigsten toestand waren. In dezen stand van +zaken kwamen de Iersche officieren, die den Prins omringden tusschenbeide en noodzaakten +hem het slagveld te verlaten. Een vaandrig, die dicht bij hem was, heeft verklaart, +dat hij Sir Thomas Sheridan, den toom van des Prinsen paard zag grijpen, en dat hij +het dier deed omkeeren. Ziedaar getuigenissen, die wel met elkander in tegenspraak +zijn; maar het gevoelen van Lord Elcho, een man van een vurigen aard, en daarenboven +wanhopig over een nederlaag, die allernoodlottigst scheen, mag niet gelden ten nadeele +van een moedig karakter, hetwelk blijkt uit den aard der onderneming zelve, uit de +zucht van den Prins om ten allen tijde den strijd te beginnen, uit zijn besluit om +van Derby naar Londen te trekken, en uit de tegenwoordigheid van geest door hem te +midden der gevaren van zijn avontuurlijke vlucht aan den dag gelegd. De schrijver +is er verre van voor den ongelukkigen Prins loftuitingen te eischen alleen aan schitterende +talenten verschuldigd; maar hij blijft bij zijn gevoelen, dat hij, gedurende den loop +zijner onderneming blijken heeft gegeven <span class="pageNum" id="pb382">[<a href="#pb382">382</a>]</span>van het gevaar in het gelaat te durven zien en naar roem te streven. +</p> +<p>Dat Karel Eduard de voordeelen bezat van een bevallig uiterlijk en innemend voorkomen, +even als de houding en de manieren, die aan zijne positie voegden, heeft de schrijver +nooit hooren betwisten door een van hen die hem hadden mogen naderen, en hij gelooft +geenszins die hoedanigheden te hebben overdreven in de schets door hem geleverd. +</p> +<p>De volgende uittreksels, die het algemeene gevoelen omtrent het beminnelijke karakter +van den Prins versterken, zijn ontleend aan een in handschrift bestaand verhaal zijner +romantische onderneming, door James Maxwell van Kirkconnell, en waarvan ik een afschrift +te danken heb aan de vriendschap van den heer J. Menzies, van Pitfoddells. De schrijver, +hoewel partijdig voor den Prins, dien hij getrouw vergezelde, schijnt een oprecht +mensch, en volkomen ingelicht omtrent de kuiperijen der raadslieden van den Pretendent: +</p> +<p>„Iedereen was opgetogen over het voorkomen van den Prins en zijn persoonlijk gedrag; +er was over hem slechts éen stem. Zelfs diegenen, die uit eigenbelang of ontevredenheid +zijn zaak verlieten, konden niet nalaten te erkennen dat ze hem in andere opzichten +alles goeds toewenschten, en durfden hem nauwelijks berispen over hetgeen hij ondernam. +Zeer vele omstandigheden hadden medegewerkt om zijn moed te verhoogen, zonder van +het grootsche der onderneming en van het gedrag, door hem, tot aan de uitvoering er +van aan den dag gelegd, te gewagen. Een aantal trekken van zijn goede inborst en zijn +menschlievendheid maakten veel indruk op het volk; ik zal er slechts een paar van +mededeelen. Terstond na den slag, begaf de Prins zich te paard naar het veld, weinige +minuten te voren door het leger van Cope bezet; een officier trad op hem toe en zeide, +terwijl hij op de gesneuvelden wees. „Hoogheid, uw vijanden liggen aan uw voeten.” +De Prins, verre van zich te verheugen, legde veel medelijden aan den dag met de afgedwaalde +onderdanen zijns vaders, en gaf levendig zijn leedgevoel te kennen, dat hij hen in +zulk een toestand aanschouwde. Den volgenden dag, tijdens het verblijf van den Prins +op Pinkie-House, kwam er een burger van Edinburgh om den secretaris Murray te spreken +over de tenten, daar bevel was uitgevaardigd, dat de stad ze op een bepaalden tijd +zou leveren. Murray was afwezig, en toen de Prins dit vernam, liet hij den man bij +hem komen, zeggende dat hij de zaak, welke dan ook, liever zelf wilde afdoen, dan +hem te laten wachten, wat hij ook voorkwam door alles toe te staan wat hem gevraagd +werd. Zoo veel voorkomendheid van dezen door de overwinning begunstigden, jeugdigen +Prins verwierf hem zelfs de loftuitingen zijner vijanden. Maar wat het volk de meest +gunstige gevoelens omtrent hem inboezemde, was het afslaan van iets, dan zijn belangen +van zeer nabij betrof, en waarop misschien het welgelukken zijner geheele onderneming +gegrond was. Men had voorgesteld een der gevangenen naar Londen te zenden, om aan +het hof een uitwisselingscartel voor te slaan voor allen die gedurende den oorlog +krijgsgevangen zouden gemaakt worden, en te verklaren, dat een weigering zou worden +beschouwd als een besluit om geen pardon te geven. Blijkbaar was het, dat een cartel +zeer voordeelig voor de zaak van den Prins wezen zou; zijn vrienden zouden zich zoo +veel te eerder voor hem verklaren, indien zij geen andere oorlogskans dan die van +het slagveld te duchten hadden; en indien het hof van Londen dit voorstel van de <span class="pageNum" id="pb383">[<a href="#pb383">383</a>]</span>hand wees, gevoelde de Prins zich gemachtigd zijn gevangenen op dezelfde wijze te +behandelen als de Keurvorst van Hannover die vrienden van den Prins zou behandelen, +welke in zijn handen vallen mochten, en men voorzag dat eenige weinige voorbeelden +het hof van Londen zouden noodzaken om toe te geven. Het liet zich toch aanzien dat +de officieren van het Engelsche leger er veel gewicht aan zouden hechten. En inderdaad +hadden zij zich slechts aan de dienst verbonden onder de voorwaarden bij beschaafde +natiën in gebruik, en hun eer kon er niet door lijden, indien zij hun aanstelling +terugzonden, wanneer deze voorwaarden niet werden nageleefd, en dat vooral door de +stijfhoofdigheid van hun souverein. Ofschoon dit voorstel algemeen werd toegejuicht +en als zeer belangrijk werd voorgedragen, wilde de Prins er zich volstrekt niet mede +vereenigen: „Het was hem onwaardig,” zeide hij, „ijdele bedreigingen te uiten, want +nooit zou hij er in toestemmen dat ze ten uitvoer werden gebracht; nimmer zou hij +in koelen bloede mannen opofferen, wier leven hij in het heetst van het gevecht zelfs +met gevaar van het zijne zou gespaard hebben.” Dit waren niet de eenige bewijzen van +zijn goede inborst door den Prins op dien tijd gegeven; iedere dag leverde er andere +van gelijken aard op. Dit alles temperde de ruwheid van een militair bestuur, dat +noodzakelijk was, en hetwelk hij zoo zacht en dragelijk mogelijk zocht te maken. +</p> +<p>Het is reeds aangevoerd dat de Prins dikwijls meer pracht en plechtigheden vorderde +dan met zijn toestand scheen overeen te komen; maar aan den anderen kant, was eenige +strengheid op het punt van etiquette volstrekt noodzakelijk om hem van allerhande +lastigen aandrang te bevrijden, waaraan hij anders ontegenzeggelijk zou zijn blootgesteld +geweest. Hij wist ook met vrij wat lankmoedigheid de antwoorden te verduren, die zijn +voorgewende zucht voor plichtplegingen hem dikwijls op den hals haalde. Men verhaalt, +bij voorbeeld, dat Grant van Glenmoriston, nadat deze een overhaasten marsch aan het +hoofd van zijn clan gemaakt had, om zich met Karel te vereenigen, den Prins te Holyrood +onder de oogen trad met een onbescheiden ijver en zonder in het minst op zijn kleeding +te hebben acht gegeven. De Prins ontving hem vriendelijk, maar niet zonder hem te +doen verstaan, dat een voorafgegaan bezoek bij den barbier niet geheel overvloedig +zou geweest zijn. „Het zijn geen baardelooze soldaten,” hernam het beleedigde Opperhoofd, +„die de zaken van uw Koninklijke Hoogheid kunnen herstellen.” De Ridder nam dit verwijt +welwillend op. +</p> +<p>Met éen woord, indien Prins Karel zijn loopbaan terstond na zijn wondervolle ontkoming +had geëindigd, zou hij een voorname plaats in de geschiedenis bekleed hebben. Zoo +als hij was, behoort zijn plaats onder hen wier schitterendst levenstijdperk een merkwaardig +contrast oplevert met alles wat daaraan voorafgegaan of er op gevolgd is. +</p> +<p id="aant.oo" class="aant">Aanteekening OO, Deel II, bl. 299: <i>Schermutseling te Clifton</i>. +</p> +<p>Het volgende verslag van de schermutseling te Clifton is getrokken uit de in manuscript +bestaande gedenkschriften van Evan Macpherson van Cluny, clanhoofd der Macphersons, +aan wien de eer toekomt dat hij den voornaamsten aanval bij deze gelegenheid heeft +weerstand geboden. Het schijnt dat deze gedenkschriften in 1705, dus tien jaren na +de gebeurtenissen waarover zij handelen, zijn opgesteld. Zij werden in Frankrijk <span class="pageNum" id="pb384">[<a href="#pb384">384</a>]</span>geschreven, waar dit dappere Opperhoofd in ballingschap leefde, hetwelk eenige in +zijn verhaal voorkomende gallicismen verklaart. +</p> +<p>„Bij den terugtocht van den Prins van Derby naar Schotland, belastte zich gaarne de +luitenant-generaal, Lord George Murray, met het bevel over de voorhoede, een post, +waaraan, hoe eervol ook, groote gevaren, tallooze moeielijkheden en evenveel vermoeienissen +verbonden waren; want de Prins was genoodzaakt zijn marsch te verhaasten, uit vrees +dat hij zou worden afgesneden door den maarschalk Wade, die het Noorden met een vrij +wat talrijker leger bezet hield dan de troepen, die Zijn Koninklijke Hoogheid in staat +was tegenover hem te stellen, terwijl de hertog van Cumberland met geheel diens cavalerie +zijn achterhoede op de hielen zat. De artillerie kon evenwel midden in den winter +langs de slechtste wegen van geheel Engeland, niet zoo spoedig voortrukken als het +leger van den Prins zelven. Ook was Lord Murray verplicht zijn marsch tot laat in +den nacht voort te zetten, tegelijkertijd blootgesteld zoowel aan allerhande onzekerheid, +als aan de schermutselingen der voorposten van den hertog van Cumberland. Omstreeks +den avond van den 28sten December 1745 rukte de Prins de stad Penrith in de provincie +van Cumberland binnen. Maar daar Lord Murray de artillerie niet zoo spoedig kon doen +marcheeren als hij wel wenschte, was hij genoodzaakt den nacht op zes (Engelsche) +mijlen van deze stad met het regiment van Mac-Donald van Glengarrie, dat dien dag +de achterhoede uitmaakte, door te brengen. De Prins besloot, ten einde zijn troepen +eenige rust te gunnen en aan Mylord George en de artillerie den tijd te geven zich +bij hem te voegen, den 29sten te Penrith te blijven. Hij gaf dus aan zijn klein leger +des morgens bevel onder de wapens te komen, daar hij het in oogenschouw nemen wilde +en de verliezen nagaan door hem, sedert zijn inval in Engeland, geleden. Er bleven +hem toen slechts vijfduizend man over, met ongeveer vier honderd ruiters, edellieden, +die als vrijwilligers dienden, en van wie een gedeelte het eerste gardecorps van den +Prins vormde onder de bevelen van Lord Elcho, later graaf van Weems, thans gebannen +en in Frankrijk. Een ander deel vormde een tweede corps gardes onder de bevelen van +Lord Balmirino, die in den Tower te Londen onthoofd werd. Een derde corps stond onder +het commando van Lord Kilmarnoch, die eveneens werd onthoofd. Eindelijk werd een vierde +aangevoerd door Mylord Pitsligow, die mede gebannen werd. Deze ruiterij, ofschoon +gering in aantal, was echter, daar zij geheel uit de dapperste edellieden bestond, +een groote steun voor de infanterie, niet slechts op het slagveld, maar ook gedurende +den marsch, daar zij als voorposten dienst deed, en gedurende den nacht patrouilles +uitzond langs de verschillende wegen, die op de steden uitliepen, waar het leger zijn +kwartier moest opslaan. +</p> +<p>„Terwijl dit kleine leger den 20sten December op een hoogte, ten Noorden van Penrith +vereenigd was om de revue te passeeren, werden de heer van Cluny en zijn clan naar +de brug van Clifton gezonden, ongeveer een mijl ten Zuiden van Penrith, na vooraf +in oogenschouw te zijn genomen door den heer Pattullo, kwartiermeester-generaal van +het leger, die met de inspectie der troepen belast was, en zich tegenwoordig in Frankrijk +bevindt. Ze bleven onder de wapens bij de brug, terwijl ze de komst van Lord George +Murray met de artillerie verbeidden, wier overtocht de heer Cluny zou dekken. Tegen +zonsondergang kwamen zij aan; levendig door den hertog van Cumberland met geheel zijn +cavalerie achtervolgd, <span class="pageNum" id="pb385">[<a href="#pb385">385</a>]</span>die meer dan drie duizend man telde, waarvan ongeveer een derde afsteeg om aan de +artillerie den overtocht over de brug te betwisten, terwijl de hertog en de anderen +te paard bleven om de achterhoede aan te tasten. Lord George Murray rukte voort; en +hoewel hij den heer de Cluny en zijn clan onder de wapens en vol moed vond, kwam hem +de stelling zeer bedenkelijk voor. Door de buitengewone ongelijkheid aan troepen-sterkte, +scheen de aanval zeer gevaarlijk: ook wachtte Lord George met het geven van bevelen +totdat hij den raad van den heer de Cluny had ingewonnen. „Ik zal hen volgaarne aanvallen” +antwoordde de heer de Cluny, „als gij het beveelt.” – „Welnu, ik beveel het dan,” +hernam Lord George. En zich terstond bij den heer de Cluny voegende, streden zij te +voet, met den sabel in de vuist alleen met den clan der Macphersons. In éen oogenblik +baanden zij zich een doortocht dwars door een doornhaag, waarachter de cavalerie een +stelling had ingenomen. Bij het dringen door de haag, verloor lord Murray, even als +geheel het leger in Hollandsche kleeding, zijn muts en zijn paruik, en bleef verder +blootshoofds strijden. Zij losten terstond hun vuurwapens op den vijand en vielen +hen vervolgens met den sabel in de vuist aan; zij rigtten gedurende langen tijd een +vreeselijk bloedbad onder hen aan, hetgeen Cumberland tot een overhaaste vlucht met +zijn cavalerie, en wel in zulk verwarring, noodzaakte, dat, indien de Prins over een +voldoend aantal ruiters had kunnen beschikken, de hertog van Cumberland zonder twijfel +met het grootste gedeelte van zijn troep zou zijn krijgsgevangen gemaakt. Het was +toen zóó donker, dat het onmogelijk was de dooden te zien noch te tellen, die al de +sloten van het oorlogstooneel vulden. Maar men berekende, dat, behalve de gewonden, +wie het gelukte te ontsnappen, er ten minste honderd op de plek bleven, waaronder +de kolonel Honywood, die de afgestegen cavalerie aanvoerde. De heer de Cluny maakte +zich van zijn sabel meester, die van aanmerkelijke waarde, en nog in zijn bezit is; +zijn clan vermeesterde evenzeer een aantal wapens; de kolonel werd spoedig daarop +krijgsgevangen gemaakt en herstelde met veel moeite van zijn wonden. De heer de Cluny +verloor slechts een twaalftal manschappen, waarvan eenigen, die slechts gewond waren, +vervolgens in handen van den vijand vielen en als slaven naar Amerika werden gezonden. +Verscheidene hunner zijn vandaar terug gekeerd, en een hunner is op dit oogenblik +in Frankrijk, en wel sergeant bij het regiment koninklijke Schotten. Zoodra de Prins +bericht van de nadering des vijands ontving, zond Zijn Koninklijke Hoogheid den graaf +van Nairne, brigadier, (gebannen en nu in Frankrijk) met de drie bataljons van den +hertog van Athol, het bataljon van den hertog van Perth, en eenige andere onder zijn +bevelen staande troepen, ter ondersteuning van Cluny en ter bevrijding van de artillerie; +maar het gevecht was geheel geëindigd eer de graaf van Nairne met zijn troepen het +slagveld bereikt had. Zij keerden dus naar Penrith terug en de artillerie trok in +goede orde voorwaarts. Van dat oogenblik af durfde de hertog van Cumberland den Prins +en zijn leger gedurende dezen ganschen aftocht, slechts op een dagmarsch afstands +naderen; deze werd dus met de grootste voorzichtigheid volbracht, ofschoon men van +alle kanten door vijanden omringd was. +</p> +<p id="aant.pp" class="aant">Aanteekening PP, Deel II, bl. 309: <i>Eed op den dolk</i>. +</p> +<p>Gelijk de heidensche godheden door het zweren bij den Styx zich tot <span class="pageNum" id="pb386">[<a href="#pb386">386</a>]</span>een onverbreekbare verplichting verbonden, zoo waren de Schotsche Hooglanders gewoon +bijzonder gewicht te hechten aan hun eed, wanneer zij wilden dat die heilig onder +hen wezen zou. Voornamelijk bestond die plechtigheid in het uitstrekken van de hand, +terwijl zij op hun ontblooten dolk zwoeren; en dit wapen, dat alzoo een waarborg voor +hun overeenkomst geworden was, werd ingeroepen om iedere schending van de gelofte +te straffen. Maar wat ook de handeling wezen mocht, waardoor de eed werd geheiligd, +iedereen was er bijzonder op gesteld de soort van eed, dien hij als onherroepelijk +gezworen had, geheim te houden. Dit was een zeer gemakkelijk middel om niet al te +beschroomd te zijn in het verbreken zijner belofte, wanneer deze onder een anderen +vorm was afgelegd dan dien welke bij voorkeur als bijzonder plechtig beschouwd werd, +en om welke reden iedere verbintenis zeer gemakkelijk werd aangegaan, die hem niet +langer dan hij zelf wilde, gebonden hield, terwijl, wanneer zijn onverbreekbare eed +eenmaal algemeen bekend was, een ieder met wien hij in de gelegenheid zou komen er +een aan te gaan, zich met geen anderen zou te vreden stellen. Lodewijk XI<span class="corr" id="xd33e7589" title="Niet in bron">,</span> Koning van Frankrijk, gebruikte dezelfde list; want ook hij had een bijzondere soort +van eed, de eenige, dien hij <span class="corr" id="xd33e7591" title="Bron: alijd">altijd</span> geëerbiedigd heeft, en waardoor hij zich zeer ongaarne gebonden zag. De eenige eed, +door dezen dwingeland als heilig beschouwd was die door hem op het heilige kruis van +St. Lo d’Angers gezworen, hetwelk een stuk van het echte kruis bevatte. Lodewijk geloofde +dat hij binnen het jaar zou sterven, als hij dezen eed verbrak. Toen de connétable +van Saint-Pol uitgenoodigd was een persoonlijk onderhoud met Lodewijk te hebben, weigerde +hij dit aan te nemen, tenzij de Koning hem een vrijgeleide verzekerde ouder verbintenis +van dezen eed. Maar, zegt Comines, de koning antwoordde dat hij nooit op zulk een +wijze een verbintenis zou aangaan met een sterfelijk mensch, maar dat hij geneigd +was iederen anderen eed, dien hij aan de hand zou doen, te zweren: het traktaat werd +dus na herhaalde onderhandelingen afgebroken, en wel op grond van den eed, waardoor +Lodewijk die bekrachtigen moest. Zoodanig is het verschil tusschen de beginselen des +bijgeloofs en die des gewetens. +</p> +<p class="trailer center">EINDE.</p> +</div> +</div> +<div class="div1" id="toc"> +<h2 class="main">Inhoudsopgave</h2> +<table> +<tr class="tocLevel0"> +<td class="tocDivNum"></td> +<td class="tocDivTitle" colspan="2"><a href="#pt1">EERSTE DEEL.</a></td> +<td class="tocPageNum"></td> +</tr> +<tr id="voorwoord.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum"></td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#voorwoord"></a></td> +<td class="tocPageNum"></td> +</tr> +<tr id="voorrede.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum"></td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#voorrede">VOORREDE.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#voorrede">4</a></td> +</tr> +<tr id="ch1.1.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">I. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch1.1">INLEIDING.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch1.1">8</a></td> +</tr> +<tr id="ch1.2.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">II. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch1.2">WAVERLEY-HONOUR. EEN TERUGBLIK.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch1.2">11</a></td> +</tr> +<tr id="ch1.3.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">III. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch1.3">DE OPVOEDING.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch1.3">17</a></td> +</tr> +<tr id="ch1.4.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">IV. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch1.4">LUCHTKASTEELEN.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch1.4">20</a></td> +</tr> +<tr id="ch1.5.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">V. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch1.5">KEUZE VAN EEN BEROEP.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch1.5">24</a></td> +</tr> +<tr id="ch1.6.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">VI. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch1.6">HET AFSCHEID VAN WAVERLEY.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch1.6">31</a></td> +</tr> +<tr id="ch1.7.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">VII. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch1.7">EEN GARNIZOEN IN SCHOTLAND.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch1.7">37</a></td> +</tr> +<tr id="ch1.8.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">VIII. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch1.8">EEN SCHOTSCH HEEREN-HUIS, ZESTIG JAAR GELEDEN.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch1.8">39</a></td> +</tr> +<tr id="ch1.9.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">IX. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch1.9">NOG IETS OVER HET HEEREN-HUIS EN DE OMSTREKEN.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch1.9">43</a></td> +</tr> +<tr id="ch1.10.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">X. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch1.10">ROSE BRADWARDINE EN HAAR VADER.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch1.10">47</a></td> +</tr> +<tr id="ch1.11.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XI. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch1.11">DE MAALTIJD.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch1.11">51</a></td> +</tr> +<tr id="ch1.12.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XII. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch1.12">BEROUW EN VERZOENING.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch1.12">58</a></td> +</tr> +<tr id="ch1.13.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XIII. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch1.13">EEN VERSTANDIGER DAG DAN DE VORIGE.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch1.13">63</a></td> +</tr> +<tr id="ch1.14.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XIV. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch1.14">EENE ONTDEKKING. WAVERLEY GERAAKT OP TULLY-VEOLAN TE HUIS.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch1.14">70</a></td> +</tr> +<tr id="ch1.15.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XV. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch1.15">EEN ROOFTOCHT EN DE GEVOLGEN DAARVAN.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch1.15">76</a></td> +</tr> +<tr id="ch1.16.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XVI. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch1.16">ER DAAGT EEN ONVERWACHTE BONDGENOOT OP.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch1.16">81</a></td> +</tr> +<tr id="ch1.17.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XVII. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch1.17">HET VERBLIJF VAN EEN HOOGLANDSCHEN ROOVER.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch1.17">88</a></td> +</tr> +<tr id="ch1.18.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XVIII. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch1.18">WAVERLEY ZET ZIJN REIS VOORT.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch1.18">92</a></td> +</tr> +<tr id="ch1.19.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XIX. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch1.19">HET OPPERHOOFD EN ZIJN VERBLIJF.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch1.19">100</a></td> +</tr> +<tr id="ch1.20.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XX. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch1.20">EEN HOOGLANDSCH FEEST.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch1.20">106</a></td> +</tr> +<tr id="ch1.21.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XXI. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch1.21">DE ZUSTER VAN DEN HOOFDMAN.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch1.21">110</a></td> +</tr> +<tr id="ch1.22.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XXII. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch1.22">HOOGLANDSCHE DICHTKUNST.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch1.22">114</a></td> +</tr> +<tr id="ch1.23.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XXIII. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch1.23">WAVERLEY VERLENGT ZIJN VERBLIJF TE GLENNAQUOICH.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch1.23">121</a></td> +</tr> +<tr id="ch1.24.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XXIV. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch1.24">EEN HERTEJACHT EN DE GEVOLGEN DAARVAN.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch1.24">125</a></td> +</tr> +<tr id="ch1.25.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XXV. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch1.25">NIEUWS UIT ENGELAND.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch1.25">133</a></td> +</tr> +<tr id="ch1.26.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XXVI. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch1.26">EEN OPHELDERING.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch1.26">140</a></td> +</tr> +<tr id="ch1.27.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XXVII. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch1.27">OVER HETZELFDE ONDERWERP.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch1.27">143</a></td> +</tr> +<tr id="ch1.28.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XXVIII. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch1.28">EEN BRIEF VAN TULLY-VEOLAN.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch1.28">149</a></td> +</tr> +<tr id="ch1.29.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XXIX. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch1.29">WAVERLEY’S ONTVANGST IN DE LAAGLANDEN, NA ZIJNE HOOGLANDSCHE REIS.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch1.29">155</a></td> +</tr> +<tr id="ch1.30.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XXX. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch1.30">WAARUIT BLIJKT DAT HET VERLIES VAN EEN HOEFIJZER ERNSTIGE GEVOLGEN KAN HEBBEN.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch1.30">162</a></td> +</tr> +<tr id="ch1.31.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XXXI. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch1.31">EEN VERHOOR.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch1.31">167</a></td> +</tr> +<tr id="ch1.32.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XXXII. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch1.32">EEN GESPREK EN DE GEVOLGEN DAARVAN.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch1.32">174</a></td> +</tr> +<tr id="ch1.33.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XXXIII. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch1.33">EEN VERTROUWDE.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch1.33">178</a></td> +</tr> +<tr id="ch1.34.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XXXIV. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch1.34">DE ZAKEN WORDEN EEN WEINIGJE BETER.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch1.34">182</a></td> +</tr> +<tr class="tocLevel0"> +<td class="tocDivNum"></td> +<td class="tocDivTitle" colspan="2"><a href="#pt2">TWEEDE DEEL.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#pt2">184</a></td> +</tr> +<tr id="ch2.1.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">I. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch2.1">EEN VRIJWILLIGER VAN VOOR ZESTIG JAAR.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch2.1">184</a></td> +</tr> +<tr id="ch2.2.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">II. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch2.2">EEN ONVERWACHT VOORVAL.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch2.2">190</a></td> +</tr> +<tr id="ch2.3.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">III. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch2.3">WAVERLEY VERKEERT STEEDS IN GEVAAR.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch2.3">193</a></td> +</tr> +<tr id="ch2.4.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">IV. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch2.4">EEN NACHTELIJK AVONTUUR.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch2.4">198</a></td> +</tr> +<tr id="ch2.5.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">V. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch2.5">DE REIS WORDT VOORTGEZET.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch2.5">202</a></td> +</tr> +<tr id="ch2.6.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">VI. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch2.6">EEN OUDE EN EEN NIEUWE KENNIS.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch2.6">208</a></td> +</tr> +<tr id="ch2.7.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">VII. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch2.7">HET GEHEIM BEGINT OPGEHELDERD TE WORDEN.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch2.7">213</a></td> +</tr> +<tr id="ch2.8.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">VIII. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch2.8">EEN SOLDATEN MAALTIJD.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch2.8">218</a></td> +</tr> +<tr id="ch2.9.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">IX. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch2.9">HET BAL.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch2.9">223</a></td> +</tr> +<tr id="ch2.10.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">X. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch2.10">DE MARSCH.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch2.10">229</a></td> +</tr> +<tr id="ch2.11.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XI. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch2.11">EEN TOEVAL GEEFT AANLEIDING TOT NUTTELOOS NADENKEN.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch2.11">234</a></td> +</tr> +<tr id="ch2.12.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XII. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch2.12">DE AVOND VOOR DEN SLAG.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch2.12">238</a></td> +</tr> +<tr id="ch2.13.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XIII. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch2.13">DE SLAG.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch2.13">242</a></td> +</tr> +<tr id="ch2.14.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XIV. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch2.14">EEN ONVERWACHT BEZWAAR.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch2.14">246</a></td> +</tr> +<tr id="ch2.15.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XV. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch2.15">DE ENGELSCHE GEVANGENE.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch2.15">251</a></td> +</tr> +<tr id="ch2.16.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XVI. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch2.16">NIET HEEL BELANGRIJK.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch2.16">255</a></td> +</tr> +<tr id="ch2.17.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XVII. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch2.17">DE LISTEN DER LIEFDE EN DER STAATKUNDE.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch2.17">259</a></td> +</tr> +<tr id="ch2.18.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XVIII. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch2.18">MAATSCHAPPELIJKE EN VERLIEFDE INTRIGUES.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch2.18">264</a></td> +</tr> +<tr id="ch2.19.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XIX. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch2.19">FERGUS AAN HET VRIJEN.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch2.19">269</a></td> +</tr> +<tr id="ch2.20.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XX. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch2.20">STEEDS ONBESTENDIG.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch2.20">273</a></td> +</tr> +<tr id="ch2.21.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XXI. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch2.21">EEN BRAAF MAN IN NOOD.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch2.21">276</a></td> +</tr> +<tr id="ch2.22.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XXII. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch2.22">INSPANNING.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch2.22">279</a></td> +</tr> +<tr id="ch2.23.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XXIII. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch2.23">DE MARSCH.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch2.23">283</a></td> +</tr> +<tr id="ch2.24.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XXIV. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch2.24">DE VERWARRING BIJ KONING AGRAMANTS LEGER.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch2.24">287</a></td> +</tr> +<tr id="ch2.25.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XXV. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch2.25">EENE SCHERMUTSELING.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch2.25">293</a></td> +</tr> +<tr id="ch2.26.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XXVI. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch2.26">EEN HOOFDSTUK VOL AVONTUREN.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch2.26">299</a></td> +</tr> +<tr id="ch2.27.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XXVII. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch2.27">EEN REIS NAAR LONDEN.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch2.27">303</a></td> +</tr> +<tr id="ch2.28.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XXVIII. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch2.28">WAT NU TE DOEN?</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch2.28">307</a></td> +</tr> +<tr id="ch2.29.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XXIX. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch2.29">VERWOESTING.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch2.29">314</a></td> +</tr> +<tr id="ch2.30.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XXX. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch2.30">WEDERKEERIGE OPHELDERINGEN.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch2.30">320</a></td> +</tr> +<tr id="ch2.31.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XXXI. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch2.31">MEER OPHELDERING.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch2.31">324</a></td> +</tr> +<tr id="ch2.32.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XXXII. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch2.32">TWEE-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch2.32">331</a></td> +</tr> +<tr id="ch2.33.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XXXIII. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch2.33">DRIE-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch2.33">336</a></td> +</tr> +<tr id="ch2.34.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XXXIV. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch2.34">VIER-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch2.34">341</a></td> +</tr> +<tr id="ch2.35.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XXXV. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch2.35">VIJF-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch2.35">346</a></td> +</tr> +<tr id="ch2.36.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XXXVI. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch2.36">DULCE DOMUM.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch2.36">352</a></td> +</tr> +<tr id="ch2.37.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XXXVII. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch2.37">ZEVEN-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch2.37">355</a></td> +</tr> +<tr id="ch2.38.toc" class="tocLevel1"> +<td></td> +<td class="tocDivNum">XXXVIII. </td> +<td class="tocDivTitle"><a href="#ch2.38">EEN NASCHRIFT, DAT EEN VOORBERICHT HAD MOETEN ZIJN.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch2.38">362</a></td> +</tr> +<tr id="aant.toc" class="tocLevel0"> +<td class="tocDivNum"></td> +<td class="tocDivTitle" colspan="2"><a href="#aant">AANTEEKENINGEN OP WAVERLEY.</a></td> +<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#aant">366</a></td> +</tr> +</table> +</div> +<div class="transcriberNote"> +<h2 class="main">Colofon</h2> +<p>De nieuwe omslagillustratie van dit eBoek is hiermee aan het publieke domein verleend.</p> +<h3 class="main">Codering</h3> +<p>Dit boek is weergegeven in oorspronkelijke schrijfwijze. Afgebroken woorden aan het +einde van de regel zijn stilzwijgend hersteld. Kennelijke zetfouten in het origineel +zijn verbeterd. Deze verbeteringen zijn aangegeven in de colofon aan het einde van +dit boek.</p> +<h3 class="main">Documentgeschiedenis</h3> +<ul> +<li>2025-01-17 Begonnen. +</li> +</ul> +<h3 class="main">Verbeteringen</h3> +<p>De volgende 184 verbeteringen zijn aangebracht in de tekst:</p> +<table class="correctionTable"> +<tr> +<th>Bladzijde</th> +<th>Bron</th> +<th>Verbetering</th> +<th>Bewerkingsafstand</th> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e198">4</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">recencent</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">recensent</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e430">9</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">malienkolder</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">maliënkolder</td> +<td class="bottom">1 / 0</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e484">14</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">client</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">cliënt</td> +<td class="bottom">1 / 0</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e491">14</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Waverley-Honnour</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Waverley-Honour</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><i title="26 gevallen">Passim. +</i></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">onmiddelijk</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">onmiddellijk</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e502">15</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">be-beginne</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">beginne</td> +<td class="bottom">3</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e529">17</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">intuitie</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">intuïtie</td> +<td class="bottom">1 / 0</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e542">19</a>, <a class="pageref" href="#xd33e3143">140</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Shakspeare</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Shakespeare</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e576">23</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Elisabeth</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Elizabeth</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e708">31</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">staatweg</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">straatweg</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e784">36</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">strafkolonien</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">strafkoloniën</td> +<td class="bottom">1 / 0</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e790">36</a>, <a class="pageref" href="#xd33e1627">69</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">familieën</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">familiën</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e801">37</a>, <a class="pageref" href="#xd33e919">44</a>, <a class="pageref" href="#xd33e1457">63</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">,</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl"> +[<i>Verwijderd</i>] +</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e803">37</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">een een</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">een</td> +<td class="bottom">4</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e806">37</a>, <a class="pageref" href="#xd33e817">37</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">regement</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">regiment</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e898">43</a>, <a class="pageref" href="#xd33e2176">96</a>, <a class="pageref" href="#xd33e6432">319</a>, <a class="pageref" href="#xd33e6503">324</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Tulley-Veolan</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Tully-Veolan</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e902">43</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">middensten</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">middelsten</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e953">45</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Shakspeares</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Shakespeares</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e1009">48</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">moeijelijkheden</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">moeielijkheden</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e1078">50</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">bufet</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">buffet</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e1105">51</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">compagnien</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">compagniën</td> +<td class="bottom">1 / 0</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e1243">55</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Guethroughwi’t</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Gaethroughwi’t</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e1263">56</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">neurieën</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">neuriën</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e1311">58</a>, <a class="pageref" href="#xd33e4774">230</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl"> +[<i>Niet in bron</i>] +</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">.</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e1313">58</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">John-o’Groat’s</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">John o’Groat’s</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e1349">60</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Onmiddelijk</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Onmiddellijk</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e1473">64</a>, <a class="pageref" href="#xd33e7397">374</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">elkâar</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">elkaâr</td> +<td class="bottom">2 / 0</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e1492">64</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Herry’s</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Harry’s</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e1499">64</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">de</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">De</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e1664">70</a>, <a class="pageref" href="#xd33e1677">70</a>, <a class="pageref" href="#xd33e1690">70</a>, <a class="pageref" href="#xd33e6901">351</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">vrolijk</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">vroolijk</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e1859">80</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Glennequoich</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Glennaquoich</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e2033">87</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">geruimeu</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">geruimen</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e2038">87</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Duinhèwassel</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Duinhé-wassel</td> +<td class="bottom">2 / 1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e2073">89</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">oppervakte</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">oppervlakte</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e2099">91</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">donnacha</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Donnacha</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e2102">91</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">duncan</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Duncan</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e2201">96</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">dàar</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">dáar</td> +<td class="bottom">1 / 0</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e2244">98</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">distrikt</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">district</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e2287">100</a>, <a class="pageref" href="#xd33e2353">103</a>, <a class="pageref" href="#xd33e2440">107</a>, <a class="pageref" href="#xd33e4083">192</a>, <a class="pageref" href="#xd33e4825">232</a>, <a class="pageref" href="#xd33e4836">233</a>, <a class="pageref" href="#xd33e6010">292</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">onmiddelijke</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">onmiddellijke</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e2301">101</a>, <a class="pageref" href="#xd33e2331">102</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Shakspeare’s</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Shakespeare’s</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e2366">104</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">exercitien</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">exercitiën</td> +<td class="bottom">1 / 0</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e2492">110</a>, <a class="pageref" href="#xd33e2980">130</a>, <a class="pageref" href="#xd33e3366">153</a>, <a class="pageref" href="#xd33e3372">153</a>, <a class="pageref" href="#xd33e3412">154</a>, <a class="pageref" href="#xd33e3463">157</a>, <a class="pageref" href="#xd33e3512">158</a>, <a class="pageref" href="#xd33e3620">161</a>, <a class="pageref" href="#xd33e3725">166</a>, <a class="pageref" href="#xd33e6762">341</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Edinburg</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Edinburgh</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e2524">113</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">gematigheid</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">gematigdheid</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e2571">115</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Engelsman</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Engelschman</td> +<td class="bottom">2</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e2605">118</a>, <a class="pageref" href="#xd33e2785">122</a>, <a class="pageref" href="#xd33e4687">226</a>, <a class="pageref" href="#xd33e4718">227</a>, <a class="pageref" href="#xd33e4828">232</a>, <a class="pageref" href="#xd33e4968">239</a>, <a class="pageref" href="#xd33e6744">340</a>, <a class="pageref" href="#xd33e6940">354</a>, <a class="pageref" href="#xd33e6943">354</a>, <a class="pageref" href="#xd33e7007">357</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">noch</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">nog</td> +<td class="bottom">2</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e2756">122</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Arcadie</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Arcadië</td> +<td class="bottom">1 / 0</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e2820">124</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Blackenay</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Blakeney</td> +<td class="bottom">2</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e2851">125</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Jakobus</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Jacobus</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e2891">127</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">tinchsel</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">tinchel</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e3202">143</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">HOOFSTUK</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">HOOFDSTUK</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e3253">145</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Midleton</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Middleton</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e3343">151</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Rubric</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Rubrick</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e3475">157</a>, <a class="pageref" href="#xd33e3717">166</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Goukthrappel</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Goukthrapple</td> +<td class="bottom">2</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e3478">157</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">privilegien</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">privilegiën</td> +<td class="bottom">1 / 0</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e3542">159</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">redeneren</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">redeneeren</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e3705">165</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">haal</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">hale</td> +<td class="bottom">2</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e3897">178</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">John-o-Groath’s</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">John o’Groath’s</td> +<td class="bottom">2</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e3947">181</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Goeverneur</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Gouverneur</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e3971">183</a>, <a class="pageref" href="#xd33e4037">189</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">goeverneur</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">gouverneur</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e3981">184</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">vrolijkste</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">vroolijkste</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e3984">184</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">vrolijkheid</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">vroolijkheid</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e4040">189</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Blackeney</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Blakeney</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e4078">192</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Termood</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Torwood</td> +<td class="bottom">2</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e4158">199</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">weing</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">weinig</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e4223">204</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">hanteren</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">hanteeren</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e4293">209</a>, <a class="pageref" href="#xd33e4339">213</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">audientiezaal</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">audiëntiezaal</td> +<td class="bottom">1 / 0</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e4323">211</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">regering</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">regeering</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e4361">214</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Copo</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Cope</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e4473">218</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">uhlanen</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Uhlanen</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e4506">219</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">be-belangwekkends</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">belangwekkends</td> +<td class="bottom">3</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e4572">221</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">previlegie</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">privilegie</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e4631">223</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Killancureiths</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Killancureits</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e4662">224</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Gream</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Grame</td> +<td class="bottom">2</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e4765">229</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Nan</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">nan</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e4783">230</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Luskie</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Luckie</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e4816">231</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl"> +[<i>Niet in bron</i>] +</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">)</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e4818">231</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">geenzins</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">geenszins</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e4831">232</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">kwesten</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">kwetsen</td> +<td class="bottom">2</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e4842">233</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">kannonniers</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">kanonniers</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e4875">235</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">dialekt</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">dialect</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e4927">238</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Preslou</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Preston</td> +<td class="bottom">2</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e4932">238</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Muray</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Murray</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e4936">238</a>, <a class="pageref" href="#xd33e5785">282</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">onmiddelijken</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">onmiddellijken</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e4963">239</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">verschilllende</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">verschillende</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e4988">241</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">geeindigd</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">geëindigd</td> +<td class="bottom">1 / 0</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e5073">244</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">slachtveld</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">slagveld</td> +<td class="bottom">3</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e5082">245</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">massaas</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">massa’s</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e5270">250</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl"> +[<i>Niet in bron</i>] +</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">(</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e5486">261</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">kapiten</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">kapitein</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e5540">267</a>, <a class="pageref" href="#xd33e7017">357</a>, <a class="pageref" href="#xd33e7589">386</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl"> +[<i>Niet in bron</i>] +</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">,</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e5587">270</a>, <a class="pageref" href="#xd33e6356">316</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Pertshire</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Perthshire</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e5791">282</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">vrienschappelijk</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">vriendschappelijk</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e5804">283</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">DRIE-EN-TWIGTIGSTE</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">DRIE-EN-TWINTIGSTE</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e6087">296</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Sherriff-Muir</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Sheriff-Muir</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e6117">298</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">paarmalen</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">paar malen</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e6214">306</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Serjeant-Majoor</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Sergeant-Majoor</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e6446">320</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Glennaquoch</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Glennaquoich</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e6493">323</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl"> +[<i>Niet in bron</i>] +</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">„</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e6540">325</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">schuiplaats</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">schuilplaats</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e6555">326</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">vreesselijke</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">vreeselijke</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e6616">332</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Dirltons</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Dirletons</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e6726">339</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Noch</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Nog</td> +<td class="bottom">2</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e6738">340</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">moeilijk</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">moeielijk</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e6770">342</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Terrascleugh</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Tarrascleugh</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e6953">355</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">kapellaan</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">kapelaan</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e7069">359</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Haetherblutter</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Heatherblutter</td> +<td class="bottom">2</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e7210">368</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Vrolijke</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Vroolijke</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e7226">368</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Grandfully</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Grandtully</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e7371">373</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Duinhéwassel</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Duinhé-wassel</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e7375">373</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Aanteekeningen</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Aanteekening</td> +<td class="bottom">2</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e7444">375</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">familien</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">familiën</td> +<td class="bottom">1 / 0</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e7460">376</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Jeane</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Jeanne</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e7463">376</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">brug</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">Brug</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd33e7591">386</a></td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">alijd</td> +<td class="width40 bottom" lang="nl">altijd</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +</table> +</div> +</div> +<div style='text-align:center'>*** END OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK 75933 ***</div> +</body> +</html> + diff --git a/75933-h/images/new-cover.jpg b/75933-h/images/new-cover.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..00fab55 --- /dev/null +++ b/75933-h/images/new-cover.jpg diff --git a/75933-h/images/titlepage.png b/75933-h/images/titlepage.png Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..65ad3d4 --- /dev/null +++ b/75933-h/images/titlepage.png diff --git a/LICENSE.txt b/LICENSE.txt new file mode 100644 index 0000000..b5dba15 --- /dev/null +++ b/LICENSE.txt @@ -0,0 +1,11 @@ +This book, including all associated images, markup, improvements, +metadata, and any other content or labor, has been confirmed to be +in the PUBLIC DOMAIN IN THE UNITED STATES. + +Procedures for determining public domain status are described in +the "Copyright How-To" at https://www.gutenberg.org. + +No investigation has been made concerning possible copyrights in +jurisdictions other than the United States. Anyone seeking to utilize +this book outside of the United States should confirm copyright +status under the laws that apply to them. diff --git a/README.md b/README.md new file mode 100644 index 0000000..c82371b --- /dev/null +++ b/README.md @@ -0,0 +1,2 @@ +Project Gutenberg (https://www.gutenberg.org) public repository for +book #75933 (https://www.gutenberg.org/ebooks/75933) |
