summaryrefslogtreecommitdiff
path: root/old
diff options
context:
space:
mode:
authorRoger Frank <rfrank@pglaf.org>2025-10-14 19:56:46 -0700
committerRoger Frank <rfrank@pglaf.org>2025-10-14 19:56:46 -0700
commitb5552b4be80d263a8ffa2387d5e90601c8ae5d39 (patch)
tree251ac334560b587944399defe03fd56b80ba4fdb /old
initial commit of ebook 31954HEADmain
Diffstat (limited to 'old')
-rw-r--r--old/31954-8.txt14299
-rw-r--r--old/31954-8.zipbin0 -> 246383 bytes
2 files changed, 14299 insertions, 0 deletions
diff --git a/old/31954-8.txt b/old/31954-8.txt
new file mode 100644
index 0000000..d867ac3
--- /dev/null
+++ b/old/31954-8.txt
@@ -0,0 +1,14299 @@
+The Project Gutenberg EBook of Noorsche mythen uit de Edda's en de sagen, by
+Hélčne Adeline Guerber
+
+This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
+almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or
+re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
+with this eBook or online at www.gutenberg.org
+
+
+Title: Noorsche mythen uit de Edda's en de sagen
+
+Author: Hélčne Adeline Guerber
+
+Editor: H. W. Ph. E. van den Bergh van Eysinga
+
+Release Date: April 11, 2010 [EBook #31954]
+
+Language: Dutch
+
+Character set encoding: ISO-8859-1
+
+*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK NOORSCHE MYTHEN ***
+
+
+
+
+Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed
+Proofreading Team at https://www.pgdp.net/
+
+
+
+
+
+
+
+ Noorsche Mythen uit de Edda's en de Sagen
+
+ Door
+
+ H. A. Guerber
+
+ Schrijver van "Mythen en Legenden uit de Middeleeuwen", "Mythen van
+ Griekenland en Rome"
+
+ Bewerkt door
+
+ Dr H. W. Ph. E. v. d. Bergh v. Eysinga.
+
+
+
+ Tweede druk.
+
+ Zutphen.--W. J. Thieme & Cie.
+
+
+
+
+
+
+LIJST VAN ILLUSTRATIES.
+
+
+ Tegenover bladz.
+
+ 1. Sigurd (Gilbert Bayes). Vóór den Titel.
+ 2. De Reus met het vlammende Zwaard (J. C. Dollman) 2
+ 3. De Wolven vervolgen Sol en Mani (J. C. Dollman) 8
+ 4. Odin (Sir E. Burne-Jones) 16
+ 5. Een Vikingtocht (J. C. Dollman) 20
+ 6. De Rattenvanger van Hameln (H. Kaulbach) 28
+ 7. Odin (B. E. Fogelberg) 38
+ 8. Frigga spint de wolken (J. C. Dollman) 40
+ 9. Tannhäuser en Vrouw Venus (J. Wagrez) 52
+ 10. Eastre (Jacques Reich) 54
+ 11. Huldra's Nimfen (B. E. Ward) 56
+ 12. Thor (B. E. Fogelberg) 60
+ 13. Sif en Thor (J. C. Dollman) 64
+ 14. Thor en de Berg (J. C. Dollman) 72
+ 15. Geirrod neemt Loki gevangen (Patten Wilson) 80
+ 16. Een tocht (A. Malmström) 88
+ 17. Het binden van Fenris (Dorothy Hardy) 92
+ 18. Idoen (B. E. Ward) 100
+ 19. Loki en Thiassi (Dorothy Hardy) 104
+ 20. Frey (Jacques Reich) 120
+ 21. Freya (N. J. O. Blommér) 132
+ 22. De Regenboogbrug (H. Hendrich) 144
+ 23. Heimdall (Dorothy Hardy) 148
+ 24. Jarl (Albert Edelfelt) 150
+ 25. De Nornen (C. Ehrenberg) 164
+ 26. De Dises (Dorothy Hardy) 168
+ 27. Het Zwaan-Meisje (Gertrude Demain Hammond R.I.) 172
+ 28. De rit der Valkyren (J. C. Dollman) 174
+ 29. Brunhild en Sigmund (J. Wagrez) 176
+ 30. De weg naar Valhalla (Severin Nilsson) 180
+ 31. Ćgir (J. P. Molin) 184
+ 32. De Neckan (J. P. Molin) 192
+ 33. Loki en Hodur (C. G. Qvarnström) 200
+ 34. De dood van Balder (Dorothy Hardy) 204
+ 35. Hermod voor Hela (J. C. Dollman) 208
+ 36. Loki en Svadilfari (Dorothy Hardy) 220
+ 37. Loki en Sigyn (M. E. Winge) 226
+ 38. Thor en de Reuzen (M. E. Winge) 228
+ 39. Thorgatten 232
+ 40. De Toppen van de Trolls 240
+ 41. De Elfendans (N. J. O. Blommér) 242
+ 42. De Witte Elfen (Charles P. Sainton, R. I.) 244
+ 43. Oude Huizen met gebeeldhouwde Posten 246
+ 44. Sigmund en het beest (Patten Wilson) 252
+ 45. De Weerwolven (J. C. Dollman) 256
+ 46. Het vaarwel van een Held (M. E. Winge) 260
+ 47. Sigurd en Fafnir (K. Dielitz) 270
+ 48. Sigurd vindt Brunhild (J. Wagrez) 274
+ 49. Odin en Brunhild (K. Dielitz) 276
+ 50. Aslaug (Gertrude Demain Hammond, R. I.) 278
+ 51. Sigurd en Gunnar (J. C. Dollman) 280
+ 52. De Dood van Sigurd (Patten Wilson) 282
+ 53. Het einde van Brunhild (J. Wagrez) 284
+ 54. Ingeborg (M. E. Winge) 300
+ 55. Frithiof klieft het Schild van Helge (Knut Ekwall) 302
+ 56. Ingeborg ziet haar minnaar vertrekken (Knut Ekwall) 306
+ 57. Frithiof keert terug naar Framnäs (Knut Ekwall) 310
+ 58. Frithiof bij het altaar van Balder (Knut Ekwall) 312
+ 59. Frithiof aan het Hof van Ring (Knut Ekwall) 314
+ 60. Frithiof ziet den slapenden Koning (Knut Ekwall) 320
+ 61. Odin en Fenris (Dorothy Hardy) 328
+ 62. Noren landende in IJsland (Oscar Wergeland) 332
+ 63. De reis der Valkyren (H. Hendrich) 338
+ 64. De Storm-Rit (Gilbert Bayes) 352
+
+
+
+
+
+
+INHOUD.
+
+
+ Hoofdstuk. Bladzijde.
+
+ I. Het Begin 1
+ II. Odin 14
+ III. Frigga 41
+ IV. Thor 58
+ V. Tyr 84
+ VI. Bragi 94
+ VII. Idoen 102
+ VIII. Niörd 110
+ IX. Frey 116
+ X. Freya 129
+ XI. Uller 137
+ XII. Forseti 140
+ XIII. Heimdall 144
+ XIV. Hermod 152
+ XV. Vidar 156
+ XVI. Vali 160
+ XVII. De Nornen 164
+ XVIII. De Valkyren 171
+ XIX. Hel 178
+ XX. Ćgir 183
+ XXI. Balder 195
+ XXII. Loki 214
+ XXIII. De Reuzen 228
+ XXIV. De Dwergen 236
+ XXV. De Elfen 243
+ XXVI. De Sigurd Saga 247
+ XXVII. De Geschiedenis van Frithiof 292
+ XXVIII. De Godenschemering 323
+ XXIX. Grieksche en Noorsche Mythologie 336
+
+ Register en Index
+
+
+
+
+
+
+INLEIDING.
+
+
+De voorname beteekenis van de ruwe brokken poëzie, in vroege
+IJslandsche litteratuur bewaard, zal nu door niemand meer betwist
+worden, maar er bestond tot voor korten tijd een buitengewone
+onverschilligheid ten opzichte van de godsdienstige overlevering en
+mythische leer die zij behelzen.
+
+De langdurige verwaarloozing van deze kostbare herinneringen aan
+onze heidensche voorvaderen is niet de schuld van het materiaal,
+waarin alles wat van hun godsdienstige geloofsvoorstellingen over is,
+is besloten, want men kan veilig beweren dat de Edda even rijk is
+aan de eigenaardigheden van nationalen roman en van rasverbeelding,
+hoe ruw dan ook, als de meer bevallige en idyllische mythologie
+van het Zuiden. Ook ligt het niet aan een zekere wreedheid in de
+opvatting van de goden zelf, want ofschoon zij niet mogen reiken tot
+groote geestelijke hoogten, beweren in de eerste plaats kenners van
+de IJslandsche letterkunde, dat zij zich verheffen breed en massief
+als de Skandinavische bergen. Zij toonen "een geest van overwinning,
+die meer is dan brute kracht, die meer is dan het stoffelijke alleen,
+een geest die strijdt en overmeestert". [1] "Zelfs waar een deel
+van de stof hunner mythen aan anderen is ontleend, hebben de Noren
+hunnen goden een edelen, fieren, grooten geest gegeven en hen op een
+hoog standpunt geplaatst, dat geheel het hunne is." [2] "Inderdaad,
+deze oud-Noorsche zangen hebben een waarheid in zich, een innerlijke
+eeuwige waarheid en grootheid. Het is een grootheid, niet van lichaam
+en reusachtige afmeting alleen, maar een ruwe grootheid van ziel". [3]
+
+De invoering van het Christendom in het Noorden bracht mede den invloed
+van de klassieke rassen, en deze schaadde den aangeboren geest,
+zoodat de vreemde mythologie van Griekenland en Rome een toenemend
+deel van de geestelijke toerusting der noordelijke volken is geworden
+naarmate de letterkunde en overlevering des lands verwaarloosd zijn.
+
+Ongetwijfeld heeft de Noorsche mythologie een diepgaanden invloed
+uitgeoefend op onze gewoonten, wetten en taal, en er is daarom een
+groote onbewuste inspiratie van deze op de Engelsche letterkunde. De
+meest in het oog springende trekken van deze mythologie zijn een zeer
+bijzonder grimmige humor, dien men in den godsdienst van geen ander
+ras vindt, en een duistere draad van tragiek die door het gansche
+weefsel loopt, en deze eigenaardigheden, de beide uitersten rakend,
+zijn in forsche trekken op de Engelsche litteratuur geschreven.
+
+Maar van bewusten invloed is er, vergeleken bij den rijkvloeienden
+stroom van Helleensche inspiratie, weinig te merken, en als wij ons
+keeren tot de moderne kunst, is het verschil zelfs nog duidelijker.
+
+Deze onverschilligheid is toe te schrijven aan vele oorzaken, maar
+allereerst aan het feit dat de godsdienstige geloofsvoorstelling
+van onze heidensche voorvaderen niet wezenlijk diep waren
+geworteld. Vandaar het succes van de meer of minder overwogen
+politiek der eerste Christelijke zendelingen, die de heidensche
+opvattingen wilden verwarren en ze in het nieuwe geloof wilden
+verstikken, waarvan men een belangwekkend voorbeeld heeft in het
+overbrengen naar het Christelijk Paaschfeest van de attributen
+der heidensche godin Eastre, aan wie het in het Engelsch zelfs
+zijn naam ontleent. De Noorsche mythologie werd op deze wijze tot
+staan gebracht eer zij hare volle ontwikkeling had bereikt, en de
+voortgang van het Christendom bande haar ten slotte in het duister
+van vergeten dingen. Haar veel omvattend en ordelijk plan echter,
+in tegenstelling met de onsamenhangende mythologie van Grieken en
+Romeinen, vormde den grondslag van een meer of min redelijk geloof,
+dat de Noren geschikt maakte om de onderrichting van het Christendom
+te ontvangen, en zoo aan haar eigen ontbinding medewerkte.
+
+De godsdienstige voorstellingen van het Noorden zijn niet nauwkeurig
+weerspiegeld in de oudere Edda. Inderdaad is ons in de Noorsche
+litteratuur slechts een travestie van het geloof onzer voorvaderen
+bewaard. De primitieve dichter hield van allegoriseeren, en zijn
+verbeelding vermeide zich tusschen de scheppingen van zijn vruchtbare
+muze. "Zijn oogen waren gevestigd op de bergen, totdat de besneeuwde
+toppen menschelijke gestalten aannamen en de reus van de rots op het
+ijs neerdaalde met zwaren stap; of hij wilde staren op de pracht van
+de lente, of de zomersche velden, totdat Freya met den schitterenden
+halsketting, aankwam, of Sif met de wuivende gouden haren." [4]
+
+Wij hooren niets van de offergebruiken en godsdienstige riten, en alles
+is weggelaten wat geen stof levert voor artistieke behandeling. De
+zoogenaamde Noorsche mythologie kan men dus meer beschouwen als
+een waardevolle reliquie der Noorsche dichtkunst in haren aanvang,
+dan als een uiteenzetting van de godsdienstige voorstellingen der
+Skandinaviërs, en deze letterkundige fragmenten dragen veelvuldig
+het kenmerk van den overgangstoestand, waarin de verwarring van oud
+en nieuw geloof gemakkelijk is te zien.
+
+Maar niettegenstaande de grenzen, door langdurige verwaarloozing
+gesteld, is het mogelijk ten deele een plan van de oude Noorsche
+geloofsvoorstellingen te reconstrueeren, en de gewone lezer zal
+veel profijt hebben van Carlyle's onderrichtende studie in "Helden
+en Heldenvereering." "Een verbijsterend, ondoordringbaar kreupelbosch
+van leugens, verwarringen, onwaarheden en absurditeiten, dat het heele
+levensveld bedekt!" Zoo noemt hij ze, met goede reden, maar hij gaat
+verder en toont aan, met evenveel waarheid, dat in het hart van deze
+ruwe vereering van een uit haar verband gerukte natuur een geestelijke
+macht uiting zoekt. Wat wij zonder eerbied onderzoeken, zagen zij
+met devotie aan, en, daar zij het niet begrepen, vergoddelijkten zij
+het onverwijld, zooals alle kinderen geneigd waren te doen in alle
+perioden der wereldgeschiedenis. Inderdaad waren zij heldenvereerders
+naar het hart van Carlyle, en twijfelzucht had geen plaats in hun
+eenvoudige philosophie.
+
+Het was de kindsheid van de gedachte, die staarde op een heelal vol
+goddelijkheid, en die hartelijk en oprecht geloofde. Een volk met
+ruime ziel dat in het donker zich strekte naar idealen, die beter waren
+dan zij zelf wisten. Ragnarok moest een einde maken aan hunne goden,
+omdat zij waren gestruikeld van hun hoogere standplaatsen.
+
+Wij hebben aan een eigenaardig verschijnsel te danken, dat zooveel
+van de oude leer, als wij nog bezitten, is bewaard. Terwijl
+vreemde inlanders de Noorsche taal bedierven, bleef zij vrij wel
+onveranderd in IJsland, dat van het vastland uit door de Noormannen
+was gekoloniseerd, die er heen gevlucht waren om te ontkomen aan de
+onderdrukking van Harold Schoonhaar na zijn vernietigende overwinning
+van Hafrsfirth. Deze menschen brachten mede den dichterlijken geest
+die zich reeds geopenbaard had, en deze schoot nieuwen wortel in dien
+dorren grond. Velen van de oude Noorsche dichters waren uit IJsland
+afkomstig, en in den vroegsten tijd der Christelijke jaartelling
+werd een groote dienst aan de Noorsche letterkunde bewezen door den
+Christenpriester, Saemund, die vlijtig samenbracht een groote massa
+heidensche poëzie tot een verzameling, bekend als de Oudere Edda, en
+deze is de voornaamste basis van onze tegenwoordige kennis aangaande
+den godsdienst der oude Noormannen. De IJslandsche letterkunde
+bleef echter een verzegeld boek tot het einde van de achttiende
+eeuw, en heel langzaam heeft zij het sedert dien tijd gewonnen op
+onverschilligheid, totdat er nu teekenen zijn dat zij eventueel tot
+haar recht zal komen. "Het kennen van het oude geloof", zegt Carlyle,
+"brengt ons in nauwer en zuiverder betrekking tot het Verleden--tot
+onze eigen bezittingen in het Verleden. Want het gansche Verleden
+is het bezit van het Heden; het Verleden had steeds eenige waarheid,
+en is een kostelijk bezit."
+
+De veelbeteekenende woorden van William Morris met betrekking tot de
+Volsunga Saga kunnen ook heel goed worden aangehaald bij wijze van
+inleiding tot deze geheele verzameling "Mythen van de Noormannen". "Dit
+is de groote geschiedenis van het Noorden, die voor ons ras moet
+zijn wat het verhaal van Troje was voor de Grieken--voor ons geheele
+ras eerst, en verder, als de verandering van de wereld ons ras niet
+meer heeft gemaakt dan tot een naam van hetgeen is geweest--ook een
+geschiedenis--dan moet zij voor hen die na ons komen niet minder zijn
+dan wat het verhaal van Troje geweest is, voor ons".
+
+
+
+
+
+
+HOOFDSTUK I: HET BEGIN.
+
+
+Scheppingsmythen.
+
+
+Ofschoon de Arische bewoners van Noord-Europa, overeenkomstig de
+vooronderstelling van eenige gezaghebbende geleerden, oorspronkelijk
+van de hoogvlakte van Iran, in het hart van Azië, afkomstig zijn,
+hadden het klimaat en de omgeving van de landen, waar zij zich ten
+slotte vestigden, grooten invloed op de vorming van hun vroegere
+godsdienstige opvattingen, alsook op de verandering van hun
+levenswijze.
+
+De grootsche en ruwe landschappen van Noord-Europa, de middernachtzon,
+de schitterende stralen van den noordelijken dageraad, de oceaan
+die zich voortdurend tot woede opzweept tegen de groote klippen en
+ijsbergen van den Poolcirkel, moest de bevolking niet minder levendig
+aandoen dan de bijna wonderbare plantengroei, het voortdurende licht,
+en de blauwe zeeën en luchten van hun korten zomertijd. Het is daarom
+niet heel vreemd dat de IJslanders b.v., aan wie wij de meest volledige
+herinneringen aan dit geloof te danken hebben, als zij rondom zich
+zagen, zich verbeeldden dat de wereld oorspronkelijk was geschapen
+uit een zonderling mengsel van vuur en ijs.
+
+De Noordelijke mythologie is grootsch en tragisch. Haar voornaamste
+thema is de voortdurende worsteling van de weldadige natuurkrachten
+tegen de schadelijke, en dus is zij niet bekoorlijk en idyllisch
+als de godsdienst van het zonnige zuiden, waar de bevolking zich kan
+koesteren in een voortdurenden zonneschijn, en de vruchten der aarde
+opgroeiden zoodat men ze slechts te plukken had.
+
+Het was heel natuurlijk, dat de gevaren, waaraan men bloot stond
+op jacht en bij het visschen onder dezen onbarmhartigen hemel, en
+het lijden dat werd opgelegd door de lange, koude winters, als de
+zon nooit schijnt, onze voorvaderen koude en ijs deden beschouwen
+als boosaardige geesten; en het was om dezelfde reden, dat zij met
+bijzondere voorliefde aanriepen den weldadigen invloed van warmte
+en licht.
+
+Wanneer men hen vraagde naar de schepping der wereld, antwoordden de
+Noorsche skalden of dichters, wier zangen in de Edda's en Saga's zijn
+bewaard, dat in het begin, toen er nog geen aarde was, noch zee, noch
+lucht, toen duisternis op alles rustte, er een machtig wezen bestond,
+genaamd Alvader, dien zij vaag beseften als ongeschapen en onzienlijk,
+en dat, wat hij wilde, gebeuren moest.
+
+In het midden der ruimte was, bij den aanvang van den tijd, een groote
+afgrond Ginnunga-gap, de kloof der kloven, de gapende golf, welker
+diepten geen oog kon peilen, daar zij in voortdurende schemering
+was gehuld. Benoorden deze plek was een ruimte of wereld, bekend als
+Niflheim, de woonplaats van mist en donker, en in het hart daarvan
+vloeide de onuitputtelijke bron Hvergelmir, de ziedende ketel, welks
+wateren twaalf groote stroomen voedden: de Elivagar. Daar het water
+van deze stroomen snel wegliep van zijn bron en de koude winden van de
+gapende golf ontmoette, verhardde het weldra tot groote blokken ijs,
+die neerrolden in de onmetelijke diepten van den grooten afgrond met
+een voortdurend gedruisch als van donder.
+
+Bezuiden deze donkere kloof, en vlak tegenover Niflheim, het
+mistgebied, was een andere wereld, met name Muspells-heim, de
+woonplaats van het oorspronkelijke vuur, waar alles warmte en
+licht was, en welks grenzen steeds bewaakt werden door Surtr, den
+vlammenreus. Deze reus zwaaide trotsch zijn blinkend zwaard en zond
+voortdurend groote stroomen vonken uit, die met een sissend geluid
+op de ijsblokken vielen in den bodem van den afgrond, en ze ten deele
+door hitte deden smelten.
+
+
+ Door Surtr, met zijn brandend zwaard
+ Werd zuid'lijk Muspels poort bewaard,
+ In stroom van meer dan aardschen gloed
+ Vloeid' uit de kracht die leven doet.
+
+ Valhalla (J. C. Jones).
+
+
+
+Ymir en Audhumla.
+
+Toen de damp tot wolken rees, ontmoette hij de heerschende koude en
+werd veranderd in rijm of rijp, die, laag op laag, de groote centrale
+ruimte vulde. Zoo door de voortdurende werking van koude en hitte,
+en waarschijnlijk ook door den wil van den ongeschapene en ongeziene,
+ontstond tusschen de ijsblokken van den afgrond een reusachtig wezen
+Ymir of Orgelmir (ziedende klei), de verpersoonlijking van den bevroren
+oceaan, en daar dit wezen uit rijm geboren was, werd hij Hrim-thurs
+of IJsreus genoemd.
+
+
+ In vroegen tijd
+ Toen Ymir leefde,
+ Was zand, noch zee
+ Geen golf die koelt;
+ Geen aard' omlaag,
+ Geen lucht omhoog;
+ Eén chaos 't al
+ En nergens gras.
+
+ Saemunds Edda.
+
+
+Rondtastend in het donker op zoek naar wat voedsel, bemerkte Ymir een
+reusachtige koe, Audhumla (de voedster), die door dezelfde kracht
+als hij zelf was geschapen en uit dezelfde grondstoffen. Toen hij
+zich naar haar toe spoedde, merkte Ymir met vreugde op dat uit haar
+uier vier groote stroomen melk vloeiden, die in ruime mate voedsel
+verstrekken zouden.
+
+Aan al zijn behoeften was dus voldaan; maar de koe, rondziende naar
+voedsel op haar beurt, begon met haar ruwe tong het zout af te likken
+van een ijsblok in de buurt. Hiermee ging zij voort totdat het haar
+van een god verscheen en dan het gansche hoofd opdook uit zijn ijzig
+omhulsel, totdat langzamerhand Buri (de voortbrenger) vrij ten voeten
+uit te voorschijn stapte.
+
+Terwijl de koe dus bezig was geweest, was Ymir in slaap gevallen,
+en terwijl hij sliep werden een zoon en dochter geboren uit de
+uitwaseming onder zijn oksel, en zijn voeten brachten den zeshoofdigen
+reus Thrudgelmir voort, die, kort na zijn geboorte, op zijn beurt het
+leven schonk aan den reus Bergelmir van wien al de booze vorstreuzen
+afstammen.
+
+
+ Men zegt van Hrim-thurs,
+ Dat uit z'n oksel voort
+ Een knaap, een meisje kwam,
+ Dien wijzen Jötun
+ Heeft voet met voet verwekt
+ Zeshoofdigen zoon.
+
+ Saemunds Edda.
+
+
+
+Odin, Vili en Ve.
+
+Toen deze reuzen het bestaan ontdekten van den god Buri en van zijn
+zoon Börr (geboren), dien hij onmiddellijk ter wereld had gebracht,
+begonnen zij krijg tegen hen te voeren, want daar de goden en reuzen
+vertegenwoordigden de tegengestelde machten van goed en kwaad, kon
+niet verwacht worden dat zij met elkander in vrede zouden leven. De
+strijd duurde blijkbaar eeuwen, terwijl geen van beide partijen een
+beslist voordeel behaalde, totdat Börr de reuzin Bestla huwde, dochter
+van Bolthorn (doorn des kwaads), die hem drie geweldige zonen baarde,
+Odin (geest), Vili (wil) en Ve (heilig). Deze drie zonen hielpen hun
+vader onmiddellijk in zijn strijd tegen de vijandige vorstreuzen,
+en slaagden er eindelijk in hun meest doodelijken vijand, den grooten
+Ymir, te verslaan. Toen hij levenloos te aarde zonk, gutste het bloed
+uit zijn wonden in zulke stroomen, dat het een grooten zondvloed teweeg
+bracht, waarin zijn geheele geslacht omkwam, behalve Bergelmir, die in
+een boot ontsnapte en met zijn vrouw naar de grenzen der wereld ging.
+
+
+ Gij deedt verdrinken Ymirs gansch geslacht,
+ Slechts niet Bergelmir, hij ontvlood te scheep
+ Uw zondvloed, uit hem 't reuzenvolk ontsprong.
+
+ Balder Dood (Matthew Arnold).
+
+
+Hier vestigde hij zich en noemde de plaats Jötun-heim (het huis der
+reuzen) en hier verwekte hij een nieuw ras van vorstreuzen die zijn
+antipathieën erfden, den strijd voortzetten en steeds bereid waren toe
+te snellen uit hun verlaten land en het gebied der goden te verwoesten.
+
+De goden, in de Noorsche mythologie Aesir (pilaren en dragers van de
+wereld) genoemd, begonnen, toen zij zoo getriomfeerd hadden over hunne
+vijanden, en niet langer in voortdurenden strijd waren verwikkeld,
+rondom zich te zien met het voornemen den desolaten aanblik der
+dingen te verbeteren en een bewoonbare wereld te vormen. Na behoorlijk
+overleg rolden Börr's zonen het groote lijk van Ymir in den gapenden
+afgrond, en begonnen de wereld te scheppen uit zijn verschillende
+samenstellende deelen.
+
+
+
+De schepping van de aarde.
+
+Uit het vleesch vormden zij Midgard (middentuin), zooals de aarde
+werd genoemd. Deze werd geplaatst precies in het centrum van de
+groote ruimte, en geheel in het rond omtuind met Ymirs wenkbrauwen
+als bolwerken of wallen. De vaste massa van Midgard werd omgeven met
+het bloed of zweet van den reus, dat den oceaan vormde, terwijl zijn
+beenderen de heuvelen uitmaakten, zijn vlakke tanden de klippen en
+zijn gekruld haar de boomen en allen plantengroei.
+
+Zeer tevreden over den uitslag van hun eerste pogingen in zake de
+schepping, namen de goden nu den loggen schedel van den reus en hingen
+hem behendig als hemelgewelf boven aarde en zee; daarna verstrooiden
+zij zijn hersenen door de ruimte er onder en vormden er de bevallige
+wolken uit.
+
+
+ Uit Ymirs vleesch
+ Werd d'aard geschapen,
+ Uit zijn bloed de zee,
+ Uit zijn beend'ren de heuvels,
+ Uit zijn haar boom en plant,
+ Uit zijn schedel de hemelen,
+ En uit zijn brauwen
+ Schiepen de goden
+ Midgard, het menschenkind ter woon;
+ Maar uit zijn brein
+ Werden de wolken zwaar
+ Alle geschapen.
+
+ Noorsche Mythologie.
+
+
+Ten einde het hemelgewelf te steunen, plaatsten de goden de sterke
+dwergen, Nordri, Sudri, Austri, Westri, op zijn vier hoeken, met het
+bevel het op hun schouders te houden, en aan hen ontleenden de vier
+punten van het kompas hun tegenwoordige namen: Noord, Zuid, Oost en
+West. Om aan de dus geschapen wereld licht te geven versierden de goden
+het hemelgewelf met vonken, afkomstig uit Muspells-heim, lichtpunten
+die gestadig schenen door het donker als schitterende sterren. De
+levendigste van deze vonken echter werden bewaard tot de vervaardiging
+van de zon en de maan, die in mooie gouden wagens werden gezet.
+
+
+ En uit het vlammenland, waar Muspel heerscht,
+ Zondt gij en haaldet vuur, en schiept gij 't licht
+ Van zon en maan en star, gij hingt ze aan 't zwerk.
+ Deelend de paden dus van nacht en dag.
+
+ Balder Dood (Matthew Arnold).
+
+
+Toen al deze toebereidselen gereed waren en de rossen Arvakr
+(de vroege ontwaker) en Alsvin (de snelle looper) gespannen waren
+voor de zonnekar, plaatsten de goden, bang dat de dieren zouden te
+lijden hebben als zij in de buurt van de brandende sfeer kwamen,
+onder hun schoudergewrichten groote vliezen, gevuld met lucht of met
+eene of andere verkoelende stof. Ook vormden zij het schild Svalin
+(de verkoeler), en plaatsten het voor den wagen om hen te behoeden
+voor de rechte stralen der zon, die anders hen en de aarde tot asch
+zouden hebben verbrand. Eveneens was de maanwagen voorzien van een
+snel ros, Alsvider (de al-sterke) geheeten; maar er was geen schild
+noodig om het te beschermen voor de milde stralen der maan.
+
+
+
+Mani en Sol.
+
+De wagens waren klaar, de paarden ingespannen en ongeduldig om hun
+dagelijksche ronde te beginnen, maar wie zou hen langs den rechten weg
+sturen? De goden keken om zich heen, en hun aandacht werd getrokken
+door de twee schoone spruiten van den reus Mundilfari. Hij was heel
+trotsch op zijn kinderen en had hen naar de pas geschapen bollen Mani
+(de maan) en Sol (de zon) genoemd. Sol, de Zonnemaagd, was de vrouw
+van Glaur (gloed) die blijkbaar een van Surtr's zonen was.
+
+De namen bleken gelukkig gekozen, toen aan broeder en zuster
+de besturing van de paarden hunner twee naamgenooten waren
+toevertrouwd. Nadat zij goeden raad hadden gekregen van de goden,
+werden zij naar de lucht gebracht, en vervulden dagelijks de hun
+opgelegde plichten en stuurden hun rossen langs de hemelpaden.
+
+
+ Weet dat Mundilfari genoemd
+ Vader wordt van maan en zon;
+ Eeuwen, eeuwen gaan voorbij
+ En zij duiden maand en dag.
+
+ Hávamál.
+
+
+Vervolgens riepen de goden Nott (nacht), een dochter van Norvi, een
+van de reuzen, en vertrouwden haar de zorg over een donkere kar,
+getrokken door een zwart paard Hrim-faxi (vorst-maan), uit wiens
+golvende manen dauw en rijp op aarde vielen.
+
+
+ Hrim-faxi is het zwarte ros
+ Dat van 't oosten brengt den nacht,
+ Zwaar van liefdevreugd die stroomt
+ Bijt hij op 't beschuimd gebit,
+ Dan drupt weer de dauw en siert
+ Rondgestrooid der aarde land.
+
+ Vafthrudni's-mal.
+
+
+De godin van den nacht was driemaal getrouwd geweest, en bij haren
+eersten man Naglfari, had zij een zoon die Aud heette, bij haar
+tweeden, Annar, een dochter Jörd; en bij haar derden, den god Dellinger
+(dageraad) werd haar nu een andere zoon, van stralende schoonheid,
+geboren, en hij ontving den naam Dag.
+
+Zoodra de goden dit prachtige wezen zagen, rustten zij ook voor hem een
+wagen uit, getrokken door het schitterende witte ros Skin-faxi (die
+blinkende manen heeft) en van zijn manen schenen felle lichtstralen
+van alle kanten, de wereld verlichtend en glans en vreugde brengend
+aan iedereen.
+
+
+ Voort van het oost, naar 's hemels toppunt toe,
+ Dreef Dag zijn ros welks manen schitterden.
+
+ Balder Dood (Matthew Arnold).
+
+
+
+De wolven Sköll en Hati.
+
+Maar daar het kwaad het goede altijd op de hielen volgt, in de hoop
+het te vernietigen, stelden de oude bewoners van de Noordelijke landen
+zich voor, dat beiden, Zon en Maan, voortdurend vervolgd werden door
+de woeste wolven Sköll (verzet) en Hati (haat), wier eenig doel was
+de schitterende wezens vóór hen in te halen en op te eten, opdat de
+wereld weer in haar oorspronkelijke duisternis mocht worden gehuld.
+
+
+ Sköll heet de wolf
+ Die de godin, de prachtige,
+ Naar de zee toedrijft;
+ Een andere, Hati genoemd
+ Is Hrodvitnir's zoon;
+ Hij zal voorgaan het hemelkind schoon.
+
+ Saemunds Edda.
+
+
+Nu en dan vertelde men, haalden de wolven hun prooi in en trachtten
+ze op te eten, brachten zoo een verduistering van de stralende
+hemellichamen te weeg. Dan hief het verschrikte volk een zoo
+oorverdoovend rumoer aan, dat de wolven, door het getier verschrikt, ze
+direct loslieten. Dus bevrijd vervolgden Zon en Maan hun weg en ijlden
+sneller dan te voren, terwijl de hongerige monsters voortstormden in
+hun zog, snakkend naar den tijd wanneer hun pogingen zouden slagen en
+het einde der wereld zou komen. Want de noordelijke volken geloofden
+dat, daar hun goden ontsprongen waren aan een vereeniging van het
+goddelijke element (Börr) en het sterfelijke element (Bestla),
+zij eindig waren, en gedoemd onder te gaan met de wereld die zij
+hadden gewrocht.
+
+
+ Maar toen zelfs in dien vroegsten tijd
+ Was zwak geduid de dageraad
+ Van woesten strijd, van schok des doods,
+ Als alles endt in Ragnarok;
+ Als goed en kwaad, als niet en zijn
+ Beginnend nu, enden hun kamp.
+
+ Valhalla.
+
+
+Mani werd ook vergezeld door Hiuki, de wassende, en Bil, de afnemende
+maan, twee kinderen die hij had weggerukt van de aarde, waar een
+wreed vader hen noopte iederen nacht water te dragen. Onze voorouders
+verbeeldden zich dat zij deze kinderen, de oorspronkelijke, "Jack en
+Jill" met hun emmer, in vage omtrekken op de maan zagen.
+
+De goden stelden niet alleen Zon, Maan, Dag en Nacht aan om
+den voortgang van het jaar aan te geven, maar riepen ook Avond,
+Middernacht, Morgen, Voormiddag, Middag en Namiddag om hun plichten
+te deelen, terwijl zij Zomer en Winter tot de beheerschers der
+jaargetijden maakten. Zomer, een rechtstreeksche afstammeling van
+Svasud (de milde en lieflijke), erfde den vriendelijken aard van
+zijn vader, en werd door allen bemind behalve door Winter, zijn
+doodelijken vijand, den zoon van Vindsual, zelf weer een zoon van
+den onvriendelijken god, de verpersoonlijking van den ijskouden wind.
+
+
+ Vindsual is de naam van hem
+ Die heeft verwekt den wintergod;
+ Zomer was Suasuthers kind;
+ Beiden zullen gaan hun pad,
+ Tot der goden schemering.
+
+ Vafthrudni's-mal.
+
+
+De koude winden zweepten voortdurend neer van het noorden, en
+verstijfden de aarde, en de Noormannen verbeeldden zich dat deze in
+beweging waren gezet door den grooten reus Hraesvelgr (lijken-zwelger),
+die, gedost in arendsvederen, aan den meest noordelijken top van den
+hemel zat, en dat wanneer hij zijn armen of vleugelen ophief de koude
+stormen uitschoten en onbarmhartig zwiepten over het gelaat der aarde,
+alle dingen verwoestend met hun ijzigen ademtocht.
+
+
+ Hrae-svelger is de naam van hem
+ Die zit voorbij der hemelen end,
+ En spreidt zijn arendsvleug'len uit,
+ Zoodat de storm te voorschijn schiet.
+
+ Vafthrudni's-mal.
+
+
+
+Dwergen en elfen.
+
+Terwijl de goden bezig waren met het scheppen van de aarde en voor hare
+verlichting zorgden, was er een gansche schare op wormen gelijkende
+schepselen uitgebroed in Ymirs vleesch. Deze zonderlinge wezens trokken
+nu de aandacht der goden. Zij riepen hen tot zich en gaven hun eerst
+gestalten en voorzagen hen met bovenmenschelijk verstand en verdeelden
+hen vervolgens in twee groote klassen. Die welke donker, verraderlijk
+en sluw van nature waren, werden verbannen naar Svart-alfa-heim,
+de woning der zwarte dwergen, gelegen onder den grond, van waar zij
+nooit naar buiten mochten komen over dag, op straffe dat zij in steen
+zouden worden veranderd. Zij werden Dwergen, Trolls, Gnomen of Kobolden
+genoemd en besteedden al hun tijd en kracht aan het doorvorschen van
+de geheime schuilhoeken der aarde. Zij verzamelden zilver, goud en
+kostbare steenen, die zij wegstopten in geheime spleten, waar zij ze,
+als zij wilden, konden uithalen. De overige dezer kleine schepselen,
+allen die goed, schoon en nuttig waren, noemden de goden Feeën en
+Elfen, en zij lieten hen wonen in het luchtgebied Alfheim (huis der
+lichtelfen), gelegen tusschen hemel en aarde, van waar zij konden
+neerzweven als zij wilden, om bij de planten en bloemen te zijn, te
+spelen met de vogels en vlinders, of te dansen in het zilverachtige
+maanlicht op het groen.
+
+Odin die de leidende geest was geweest in al deze ondernemingen,
+gebood nu den goden, zijn afstammelingen, hem te volgen naar de
+breede vlakte, Idavold geheeten, ver boven de aarde, aan de andere
+zijde van den grooten stroom Ifing, welks wateren nimmer bevroren.
+
+
+ Ifings diep' en donk're vloed
+ Scheidt der aarde kind'ren nu
+ Van de plek, der goden woon;
+ Open ligt het water, dat
+ Nimmer ijskorst stremmen zal
+ Wijl het wiel der eeuwen vliegt.
+
+ Vafthrudni's-mal.
+
+
+In het midden van de heilige ruimte, die van het begin der wereld
+gereserveerd was tot hun eigen verblijf en Asgard (huis der goden)
+heette, kwamen al de twaalf Aesir (goden) en vier-en-twintig Asynjur
+(godinnen) samen op Odins bevel. Toen werd een groote bijeenkomst
+gehouden, waarop werd vastgesteld dat geen bloed binnen de perken van
+hun gebied of vredeplaats zou vergoten worden, maar dat er harmonie
+zou heerschen voor altijd. Als een verdere uitkomst der bespreking
+richtten de goden een smidse op waar zij al hun wapenen maakten en de
+gereedschappen, noodig tot het bouwen van de prachtige paleizen van
+kostbare metalen waarin zij lange jaren woonden in zulk een gelukkigen
+toestand dat deze periode de Gouden Eeuw is genoemd.
+
+
+
+De schepping van den mensch.
+
+Ofschoon de goden van den beginne Midgard, of Mana-heim hadden
+aangewezen tot woning van den mensch, waren er eerst geen menschelijke
+schepsels om er in te wonen. Op zekeren dag trokken Odin, Vili en Ve,
+volgens sommigen, of Odin, Hoenir (de schitterende) en Lodur of Loki
+(vuur) er samen op uit en wandelden langs de zeekust toen zij vonden
+ňf twee boomen, den esch, Ask, en den olm Embla, ňf twee blokken
+hout, gehouwen in de ruwe gelijkenis van de menschelijke gestalte. De
+goden staarden eerst op het levenlooze hout in stille verbazing; toen,
+merkende wat er van gemaakt kon worden, gaf Odin dezen blokken zielen,
+Hoenir verschafte beweging en zintuigen, en Lodur verleende bloed en
+bloeiende kleur.
+
+Zoo begiftigd met taal en gedachte en met het vermogen om lief te
+hebben en te hopen en te werken, en met leven en dood, mochten de
+pas geschapen man en vrouw Midgard beheerschen zooals zij wilden. Zij
+bevolkten het gaandeweg met hunne nakomelingen terwijl de goden, zich
+herinnerend dat zij hen in het leven hadden geroepen, een bijzonder
+belang stelden in al wat zij deden, over hen waakten en hun dikwijls
+hulp en bescherming verleenden.
+
+
+
+De boom Yggdrasil.
+
+Alvader schiep vervolgens een forschen esch, Yggdrasil, den boom van
+het heelal, van den tijd of van het leven, die de heele wereld vulde,
+daar hij niet enkel wortel schoot in de verst verwijderde diepten
+van Niflheim, waar de bron Hvergelmir vloeide, maar ook in Midgard,
+bij Mimirs bron (den oceaan), en in Asgard, bij de Urdas-fontein.
+
+Door zijn drie groote wortels verkreeg de boom een zoo wonderbare
+hoogte dat zijn opperste tak, Lerad, (de vredegever) Odins hal
+overschaduwde, terwijl de andere wijd zich uitspreidende twijgen over
+de andere werelden staken. Een adelaar zat vastgeroest op den tak
+Lerad, en tusschen zijn oogen de valk Vedfolnir, die zijn doordringende
+blikken in den hemel zond en op de aarde en naar Niflheim, en vertelde
+al wat hij zag.
+
+Daar de boom Yggdrasil altijd groen was en zijn bladeren nooit
+verdorden, diende hij als weide, niet enkel voor Odins geit Heidrun,
+die de hemelsche mee, den drank der goden, verstrekte, maar ook
+voor de herten Dain, Dvalin, Duneyer en Durathor, van welker hoornen
+honigdauw op aarde druppelde en dat water voor alle rivieren in de
+wereld verstrekt.
+
+In den ziedenden ketel Hvergelmir, dicht bij den grooten boom, knaagde
+een verschrikkelijke draak, Nidhug, voortdurend aan de wortels,
+en werd in zijn vernielingswerk bijgestaan door tallooze wormen,
+welker doel was den boom te dooden, daar zij wisten dat zijn dood
+het teeken zou zijn van der goden val.
+
+
+ En altijd roofziek werkt een macht baldadig,
+ De wreede Nidhung uit des wereld diep,
+ Hij haat het asa-licht welks glans weldadig
+ Op heldenhoofd en zwaard zijn weerschijn schiep.
+
+ Viking-verhalen uit het noorden. (R. B. Anderson).
+
+
+Onophoudelijk de takken en den stam van den boom op en afvliegend,
+sleet het eekhoorntje Ratatosk (takboorder), de typische woelwater en
+babbelaar, zijn tijd met aan den draak beneden de opmerkingen van den
+adelaar boven te vertellen en omgekeerd, in de hoop twist tusschen
+hen te verwekken.
+
+
+
+De brug Bifröst.
+
+Het lag, natuurlijk, in de rede, dat de boom Yggdrasil in volkomen
+staat werd gehouden, en dit was de plicht der Nornen of Schikgodinnen,
+die hem elken dag besprenkelden met de heilige wateren van de
+Urdar-fontein. Als dit water naar de aarde druppelde door de takken
+en de bladeren, voorzag het de bijen van honig.
+
+Aan weerskanten van Niflheim, hoog zich verheffend boven Midgard,
+rees de heilige brug Bifröst (Asabru, de regenboog) op, gebouwd uit
+vuur, water, en lucht, welker beweeglijke en wisselende tinten zij
+behield, en waarover de goden heen en weer naar de aarde trokken of
+naar de Urdar-bron, aan den voet van den esch Yggdrasil, waar zij
+dagelijks vergaderden.
+
+
+ "De goden stonden op
+ Namen hun paarden, vingen aan hun rit
+ Over de Bifröst, brug die Heimdall hoedt,
+ Naar Yggdrasil, den esch, naar 't Idavold,
+ Thor kwam te voet, maar heel de rest te paard.
+
+ Balder Dood (Matthew Arnold).
+
+
+Van al de goden ging alleen Thor, de dondergod, nooit over de brug,
+uit vrees dat zijn zware tred of de hitte van zijn bliksem ze zou
+vernielen. De god Heimdall hield er dag en nacht de wacht. Hij was
+gewapend met een scherp zwaard, en droeg een trompet, Giallar-hoorn
+genaamd, waarop hij gewoonlijk een zachten toon blies om de komst of
+het vertrek der goden aan te geven, maar waarop hevig zou geblazen
+worden als Ragnarok zou komen, en de vorstreuzen en Surtr samenspanden
+om de wereld te verwoesten.
+
+
+ Surtr van het zuiden komt
+ Met flikk'rende vlam;
+ Blinkt van zijn zwaard
+ Niet Val-gods zon?
+ De rotsen worden saam gesloopt.
+ De reuzenbergen wank'len;
+ De menschen gaan het pad der hel,
+ De hemel is gespleten.
+
+ Saemunds Edda.
+
+
+
+De Vana's.
+
+Ofschoon nu de oorspronkelijke bewoners van den hemel de Aesir waren,
+waren zij niet de eenige godheden van de noordelijke rassen, die
+ook de macht erkenden van de zee- en windgoden, de Vana's, wonend
+in Vana-heim en regeerend naar hun willekeur. In vervlogen tijden,
+eer de gouden paleizen in Asgard gebouwd waren, ontstond een twist
+tusschen de Aesir en Vana's, en zij grepen naar de wapenen, terwijl
+zij rotsen, bergen en ijsschotsen gebruikten als werptuigen in het
+gevecht. Maar toen zij weldra ontdekten dat in eenheid hun kracht lag,
+legden zij hunne geschillen bij en sloten vrede, en om het verbond
+te bekrachtigen wisselden zij gijzelaars uit.
+
+Zoo gebeurde het dat de Van, Niörd, kwam wonen in Asgard, met zijn
+twee kinderen, Frey en Freya, terwijl de Asa, Hoenir, Odins eigen
+broeder, zijn tenten opsloeg in Vana-heim.
+
+
+
+
+
+
+HOOFDSTUK II: ODIN.
+
+
+Odin vader van goden en menschen.
+
+Odin, Wuotan, of Wodan, was de hoogste en heiligste god van de
+noordelijke rassen. Hij was de alles doordringende geest van het
+heelal, de verpersoonlijking van de lucht, de god van universeele
+wijsheid en overwinning, en de leider en beschermer van vorsten en
+helden. Daar men veronderstelde dat al de goden van hem afstamden, had
+hij den bijnaam Alvader, en als oudste en opperste onder hen bezette
+hij den hoogsten zetel in Asgard. Bekend onder den naam Hlidskialf,
+was deze stoel niet enkel een verheven troon, maar ook een geweldige
+wachttoren, van waar hij de heele wereld kon overzien en met een
+enkelen blik in oogenschouw nemen alles wat er gebeurde onder goden,
+reuzen, elfen, dwergen en menschen.
+
+
+ En uit de hal des hemels toog hij weg
+ Naar Lidskialf, en zat er op zijn troon,
+ Den berg, van waar zijn oog de wereld ziet.
+ En uit den hemel sloeg hij lichten blik
+ En zag naar Midgard, d' aard' en 't menschenvolk.
+
+ Balder Dood (Matthew Arnold).
+
+
+
+Odins persoonlijke verschijning.
+
+Niemand dan Odin en zijn vrouw en koningin Frigga mochten dezen
+zetel gebruiken, en als zij er op zaten keken zij meestal naar het
+Zuiden en het Westen, het wit van alle verwachtingen en tochten der
+noordelijke volken. Odin werd meestal voorgesteld als een groot,
+sterk man, ongeveer vijftig jaar oud, hetzij met donker krullend haar
+of met een langen grijzen baard en kaal hoofd. Hij was gekleed in
+een grijs gewaad, met een blauwe kap, en zijn gespierd lichaam was
+gehuld in een wijden blauwen mantel met grijze spikkels--een beeld
+van de lucht met haar wollige wolken. In zijn hand had Odin doorgaans
+de speer Gungnir die altijd trof en die zoo heilig was dat een eed,
+bij haar punt gezworen, nooit kon gebroken worden, en aan zijn vinger
+of arm droeg hij den wonderbaren ring, Draupnir, het zinnebeeld van
+vruchtbaarheid, boven vergelijking waardevol. Als hij op zijn troon
+zat of tot het gevecht was gewapend--want dikwijls daalde hij naar de
+aarde af om daaraan deel te nemen--dan droeg Odin zijn adelaarshelm;
+maar als hij vreedzaam over de aarde ging in menschelijke gestalte om
+te zien wat men uitvoerde, dan droeg hij doorgaans een breedgeranden
+hoed, laag over zijn voorhoofd getrokken, ten einde het feit te
+verbergen dat hij maar één oog had.
+
+Twee raven, Hugin (gedachte) en Munin (geheugen) zaten op zijn
+schouders als hij op zijn troon zetelde, en deze zond hij elken morgen
+de wijde wereld in, met spanning wachtend op hun terugkeer tegen den
+avond, wanneer zij hem in het oor fluisterden alles wat zij gezien
+hadden en gehoord. Zoo werd hij goed op de hoogte gehouden van alles
+wat op aarde gebeurde.
+
+
+ Hugin en Munin
+ Vliegen elken dag
+ Over de wijde wereld.
+ Ik vrees voor Hugin
+ Dat hij niet weerkomt,
+ Maar nog meer in angst ben ik voor Munin.
+
+ Noorsche Mythologie (R. B. Anderson).
+
+
+Aan zijn voeten hurkten twee wolven of jachthonden, Geri en Freki,
+dieren die daarom als heilig beschouwd werden en als goede voorteekenen
+wanneer men hen op weg tegenkwam. Odin voederde deze wolven altijd met
+eigen hand en met vleesch dat voor hen was neergezet. Hij wilde zelf
+geen voedsel en proefde zelden van iets behalve van de heilige mee.
+
+
+ Geri en Freki
+ De krijger voedt,
+ Der benden machtige heer;
+ Maar van wijn enkel
+ Bestaat de sterke
+ Odin, hoogberoemd.
+
+ Lied van Grimnir.
+
+
+Als hij in staatsie op zijn troon zat, deed Odin zijn voeten rusten op
+een voetbank van goud, het werk der goden wier meubelen en werktuigen
+alle gemaakt waren ňf van dat kostbare metaal ňf van zilver.
+
+Behalve de prachtige hal Gladsheim, waar de twaalf zetels stonden
+waarop de goden zaten wanneer zij vergaderden, en Valaskialf, waar
+zijn troon, Hlidskialf, was geplaatst, had Odin een derde paleis
+in Asgard, gelegen in het midden van het wondervolle bosch Glasir,
+welks glanzende bladeren waren van rood goud.
+
+
+
+Valhalla.
+
+Dit paleis, Valhalla geheeten (de hal der uitgelezen verslagenen) had
+vijfhonderd veertig deuren, breed genoeg om achthonderd krijgslieden
+naast elkander door te laten, en boven den hoofdingang waren een
+zwijnskop en een adelaar welks scherpe blik doordrong tot de verste
+hoeken van de wereld. De muren van dit wondervolle gebouw waren
+gemaakt van schitterende speren, zoo sterk gepolijst dat zij de
+hal verlichtten. Het dak was van gouden schilden, en de banken
+waren versierd met schoone rustingen, de geschenken van den god
+aan zijn gasten. Hier boden lange tafels ruimschoots gerief aan de
+Einheriar, soldaten gevallen in den slag, die in het bijzonder door
+Odin begunstigd werden.
+
+
+ Gemakkelijk wordt herkend,
+ Door hen die tot Odin gaan,
+ Het verblijf als men het ziet,
+ Zijn dak met speren belegd,
+ Zijn hal met schilden bedekt,
+ Met wapenen elke bank versierd.
+
+ Grimnirs Lied.
+
+
+De oudste Noorsche natiën, die den oorlog voor het meest eervolle
+bedrijf hielden, en moed als de grootste deugd beschouwden, vereerden
+Odin vooral als god van strijd en zegepraal. Zij geloofden dat,
+zoo dikwijls er een gevecht op handen was, hij zijn bijzondere
+dienaressen, de schild-, strijd- of wenschmaagden, Valkyren (kiezers
+der gesneuvelden) geheeten, uitzond, die uit de doode krijgers
+het halve aantal kozen en ze droegen op haar snelle rossen over de
+sidderende regenboogbrug, Bifröst, in het Valhalla. Welkom geheeten
+door Odins zonen, Hermod en Bragi, werden de helden geleid naar
+den voet van Odins troon, waar zij den prijs ontvingen die hun moed
+toekwam. Als een of andere uitverkorene van den god dus in Asgard
+werd gebracht, stond Valvader (vader der gesneuvelden) zooals Odin
+heette wanneer hij het voorzitterschap bekleedde over de krijgers,
+soms van zijn troon op en heette hem in persoon welkom aan de groote
+ingangspoort.
+
+
+
+Het feest van de helden.
+
+Behalve den roem van zulk een onderscheiding en het genot van Odins
+geliefde tegenwoordigheid dag op dag, wachtten nog andere stoffelijke
+genietingen de krijgers in het Valhalla. Een onbekrompen onthaal
+werd hun bereid aan lange tafels, waar de schoone maagden met hare
+blanke armen, de Valkyren, hen met nauwgezetten ijver dienden, nadat
+zij hare wapenrusting hadden afgelegd en zij zich in zuivere, witte
+kleederen hadden gedoscht. Deze maagden, negen in getal, volgens
+sommige bronnen, brachten den helden groote horens met heerlijke
+męe gevuld, en zetten hun enorme porties wild-zwijnenvleesch voor,
+waarvan zij lekker smulden. De gewone Noorsche drank was bier of ale,
+maar onze voorvaderen vonden dit drinken te gemeen voor de hemelsche
+sfeer. Zij verbeeldden zich dus dat Valvader zijn tafel ruim voorzien
+had van mee of honigwijn die dagelijks in groote hoeveelheid door
+zijn geit Heidrun werd geleverd. Deze geit graasde voortdurend de
+teere bladeren en twijgen op Lerad, den hoogsten top van den Yggdrasil.
+
+
+ Veel strijd, gevaarvol vechten was hun leus;
+ Ontijdig en met purpren wonden vol,
+ Was harde dood hun keus; hij bracht hun aan
+ Een recht op feest en drinken dat nooit eindt
+ In Odins hal, welks ruim weerklinken deed
+ 't Vroolijk rumoer der schimmen, eens geveld
+ In woest gevecht of door gedurfden slag.
+
+ Vrijheid (James Thomson).
+
+
+De spijs die de Einheriar aten was het vleesch van het goddelijke
+everzwijn Saehrimnir, een wonderbaar dier, dat dagelijks geslacht werd
+door den kok Andhrimnir, en gekookt in den grooten ketel Eldhrimnir;
+maar ofschoon de gasten van Odin echten noorschen eetlust hadden en
+tot verzadigings toe aten, was er altijd vleesch genoeg voor allen.
+
+
+ Andhrimnir kookt
+ In Eldhrimnir
+ Saehrimnir;
+ 't Is 't beste vleesch;
+ Geen schier kent
+ Der Einherjen spijs.
+
+ Grimnirs lied.
+
+
+Bovendien was de voorraad onuitputtelijk, want het wilde zwijn
+kwam altijd weer in het leven terug vóór het uur van den volgenden
+maaltijd. De wonderbare vernieuwing van voorraad in de provisiekamer
+was niet de eenige miraculeuse gebeurtenis in Valhalla, want men zegt
+dat de krijgers na tot verzadigd wordens toe gegeten en gedronken
+te hebben, altijd naar hun wapenen vroegen, zich uitrustten en naar
+het groote hofplein reden, waar zij tegen elkander vochten en de
+wapenfeiten herhaalden, waardoor zij beroemd waren geworden op aarde,
+en dat zij elkander roekeloos vreeslijke wonden toebrachten, die echter
+op wonderdadige wijze totaal waren genezen zoodra de etenshoren klonk.
+
+
+ Odins uitverkoren gasten
+ Spelen daag'lijks 't oorlogsspel;
+ Van het feestlijk kampgebied
+ Rijden zij in glinstrend staal;
+ En vroolijk, aan der goden disch,
+ Zwelgt men den kroes met fonklend bier,
+ En eet Saehrimni's roemrijk vleesch.
+
+ Vafthrudni's-mal.
+
+
+Ongedeerd en gelukkig als de horen klonk, en zonder elkander wrok toe
+te dragen om de harde stooten die men had gegeven of ontvangen, reden
+de Einheriar opgewekt naar Valhalla terug om in Odins lieflijk bijzijn
+hun feesten weer te beginnen, terwijl de Valkyren met hare witte armen
+en wuivend haar bevallig rondzweefden en telkens weer haar horens of
+haar geliefkoosde drinkschalen, de schedels harer vijanden, vulden,
+terwijl de skalden zongen van oorlog en van ontroerende Vikingtochten.
+
+
+ Zij krijgen stoot en houw den ganschen dag
+ Bij stof en kreet en bloed en lid, verminkt;
+ Maar keeren 's avonds weer naar Odins hal
+ Gezond en frisch; zoo is hun hemelsch lot.
+
+ Balder Dood (Matthew Arnold).
+
+
+Terwijl zij dus vochten en feestvierden brachten de helden hun dagen in
+volkomen geluk door, terwijl Odin genoegen had in hun kracht en aantal,
+dat echter, dit voorzag hij, zijn val niet zou kunnen voorkomen als
+de dag van het laatste gevecht aanbreken zou.
+
+Daar zulke genietingen de hoogste waren die de verbeelding van een
+noordelijken krijger kon schilderen, was het zeer natuurlijk dat
+alle krijgslieden Odin moesten liefhebben en vroeg in hun leven zich
+moesten wijden aan zijn dienst. Zij beloofden dat zij, zoo mogelijk,
+zouden sterven met de wapenen in de hand, en verwondden zelfs met hun
+eigen speren zich zelven als de dood naderde, wanneer zij ongelukkig
+genoeg waren geweest den dood op het oorlogsveld te ontgaan en bedreigd
+werden met "een strooien dood", zooals zij overlijden aan ouderdom
+of ziekte noemden.
+
+
+ Aan Odin trouw verpand
+ Kerft hij zich runen,
+ Dood-runen heel diep op zijn arm en zijn borst.
+
+ Viking-verhalen van het Noorden (R. B. Anderson).
+
+
+Tot loon voor deze toewijding waakte Odin met bijzondere zorg over zijn
+gunstelingen, gaf hun geschenken, een tooverzwaard, een speer of een
+paard en maakte hen onoverwinnelijk totdat hun laatste uur gekomen was,
+als hij zelf verscheen om op te eischen of te vernietigen de giften
+die hij had geschonken, en de Valkyren de helden naar Valhalla droegen.
+
+
+ Hij gaf aan Hermod
+ Een helm en pantser,
+ Van hem ontving ook
+ Siegmund een zwaard.
+
+ Hyndla-lied.
+
+
+
+Sleipnir.
+
+Als Odin een werkzaam aandeel had in den oorlog, bereed hij meestal
+zijn acht-pootig grijs paard, Sleipnir, en droeg een wit schild. Zijn
+schitterende speer over de hoofden der strijdenden geslingerd, was het
+teeken dat het gevecht zou beginnen, en hij stormde dan in het midden
+van de gelederen en schreeuwde zijn oorlogskreet: "Odin heeft U allen".
+
+
+ En Odin doste
+ Zich uit met rusting blinkend, helm van goud,
+ En voerde Sleipnir voort.
+
+ Balder Dood (Matthew Arnold).
+
+
+Soms gebruikte hij zijn tooverboog waarvan hij tien pijlen tegelijk
+kon schieten, en elk velde zonder missen een vijand neer. Ook
+veronderstelde men dat Odin zijn begunstigden krijgers de beroemde
+Berserkerwoede (Berserker-naakthemd) ingaf, die hen in staat stelde,
+ofschoon naakt, zonder wapenen en geheel omsingeld, ongehoorde
+daden van moed en kracht te verrichten, en als door tooverkracht
+te ontwijken.
+
+Evenals Odins eigenschappen, gelijk de allesdoordringende elementen,
+veelvuldig waren, zoo ook zijn namen; hij had er niet minder dan
+tweehonderd, die bijna alle een vorm van zijn werken aanduidden. Men
+beschouwde hem als den ouden god van de zeelui en van den wind.
+
+
+ "Machtig' Odin,
+ Noren smeeken: U zij d' eer!
+ Stuur ons schip, o sterke Wodan,
+ Veilig over d' Oostzee weer".
+
+ Vail.
+
+
+
+De wilde jacht.
+
+Odin, in zijn hoedanigheid van windgod, werd afgebeeld als midden door
+de lucht ijlend op zijn achtpootig paard, waarvan het oudste Noorsche
+raadsel afkomstig is, dat aldus luidt: "Wie rijden er samen naar het
+gevecht? Zij hebben drie oogen, tien voeten, één staart: en zwerven
+zoo de landen door". En daar men meende dat de zielen van de dooden
+werden weggedreven op de vleugelen van den storm, werd Odin vereerd
+als de leider van alle zielen die het lichaam hadden verloren. In deze
+rol was hij het meest algemeen bekend als de Wilde Jager, en als de
+menschen het geruisch en gebulder van den wind hoorden, schreeuwden
+zij luid in bijgeloovige vrees en verbeeldden zich dat zij hem zagen
+voorbij rijden met zijn stoet, allen gezeten op snuivende paarden,
+en vergezeld van blaffende honden. En men beschouwde het voorbijgaan
+van de Wilde Jacht, bekend als Wodan's Jacht, de Razende Menigte,
+Gabriels Honden of Asgardreia, ook als een voorteeken van onheil als
+b.v. oorlog of pest.
+
+
+ De Rijn vloeit klaar, maar een dof gebrom
+ Van kamp hoort straks zijn bed,
+ En van speren galmt het land rondom
+ En er schreeuwt ginds een trompet,
+ En de dapp're ligt in zijn bloed, geveld,
+ Want de Wilde Jager is langs gesneld.
+
+ De Wilde Jager (Mevr. Hemans).
+
+
+Verder dacht men dat wanneer iemand zoo oneerbiedig was dat hij in
+scherts mee deed aan het wild hallo, hij direct zou worden gegrepen
+en met de verdwijnende schare meegevoerd, terwijl diegenen die aan
+het hallo deelnamen met onvoorwaardelijk goed geloof, beloond zouden
+worden met het plotselinge geschenk van een paardepoot, van boven
+hun toegeworpen, en dat deze, als zij hem zorgvuldig bewaarden tot
+den volgenden morgen, veranderd zou worden in een klomp goud.
+
+Zelfs na de invoering van het Christendom was het onontwikkelde
+Noorsche volk nog bang voor den opkomenden storm en beweerde dat het
+de Wilde Jacht was die voortjoeg door de lucht.
+
+
+ "Hem schrikt gerucht,
+ Want boven hem is Gabriels hondenstoet,
+ Die met hun slechten heer steeds jagen moet
+ Het vliedend hert in hooge streek der lucht".
+
+ Sonnet (Wordsworth).
+
+
+Soms liet zij een kleinen zwarten hond achter, die hinkend en jankend
+op een nabijzijnden haard, een heel jaar lang bewaard en zorgvuldig
+opgepast moest worden, indien hij niet kon worden uitgedreven
+of weggeschrikt. Het gewone voorschrift was, precies als voor de
+onttoovering van vondelingen, bier te brouwen in eierschalen, en men
+meende dat dit bedrijf den spookhond zulk een schrik zou aanjagen, dat
+hij zou wegvluchten met zijn staart tusschen de beenen, uitroepend,
+dat, ofschoon zoo oud als het Bohemer bosch, hij nooit eerder zoo
+iets doms gezien had.
+
+
+ Ik ben oud
+ Als 't Bohemer woud,
+ En heb van mijn leven
+ Zulk gebrouw niet gezien.
+
+ Oud gezegde.
+
+
+Het voorwerp van deze schimmenjacht was zeer afwisselend, en was ňf
+een denkbeeldig wild zwijn ňf wild paard, meisjes met blanke borsten
+die gevangen werden en weggevoerd slechts eens in de zeven jaren,
+of de boschnimfen, mosmeisjes genoemd, van wie men dacht dat zij de
+herfstbladen voorstelden, van de boomen afgescheurd en weggewaaid
+door den winterstorm.
+
+In de middeleeuwen, toen het geloof in de oude heidensche godheden
+ten deele vergeten was, was de aanvoerder van de Wilde Jacht niet
+langer Odin, maar Karel de Groote, Frederik Barbarossa, koning Arthur,
+of deze of gene Sabbatschender, zooals de Heer van Rodenstein of Hans
+von Hackelberg, die, tot straf voor zijn zonden, veroordeeld was voor
+goed te jagen door de lucht.
+
+Men meende, dat, daar de winden het hevigst bliezen in herfst en
+winter, Odin het liefst in dat seizoen op jacht ging, vooral in
+den tijd tusschen Kerstmis en Driekoningen, en de boeren zorgden er
+altijd voor de laatste schoof of maat graan op de velden achter te
+laten als voedsel voor zijn ros.
+
+Deze jacht was natuurlijk onder verschillende namen bekend in de
+onderscheiden landen van Noordelijk Europa; maar daar de verhalen, er
+van verteld, overal gelijk zijn, hadden zij blijkbaar hun oorsprong in
+hetzelfde oude heidensche geloof, en tot dezen dag denken onontwikkelde
+menschen met een noorsche fantasie, dat het gehuil van een hond in
+een stormachtigen nacht een onbedriegelijk voorteeken is van dood.
+
+
+ En ijlen zal de sombre jacht
+ Tot tijd volend is in zijn duur,
+ Des daags in holle aardeschacht,
+ Komt zij er uit in 't nachtlijk uur,
+
+ Dit zijn de horen, hond en paard
+ Die 's avonds soms verneemt de boer,
+ Dan slaat hij 't kruis, door vrees vervaard,
+ Als hij bemerkt het wild rumoer.
+
+ De wakk're priester treurt dan stil
+ Om 's menschen trots en 's menschen wee,
+ Als bij zijn nachtmis dringt een gil,
+ De helsche roep van "holla hé".
+
+ Sir Walter Scott.
+
+
+De Wilde Jacht, of de Razende Schaar van Duitschland, heette in
+Engeland Herlathing, naar den mythischen koning Herla, den vermeenden
+aanvoerder; in noordelijk Frankrijk droeg zij den naam van Mesnée
+d'Hellequin, naar Hell, de godin van den dood; en in de middeleeuwen
+was zij bekend als Cains Jacht of Herodes' Jacht. Deze laatste namen
+kreeg zij, omdat men geloofde dat de aanvoerders geen rust konden
+vinden wegens de schandelijke moorden op Abel, op Johannes den Dooper
+en op de Heilige Onschuldigen.
+
+In midden-Frankrijk heet de Wilde Jager, dien wij in andere landen
+al hebben leeren kennen als Odin, Karel den Groote, Barbarossa,
+Rodenstein, von Hackelberg, Koning Arthur, Hel, een van de Zweedsche
+koningen, Gabriel, Cain of Herodes, ook wel de Groote Jager van
+Fontainebleau (le Grand Veneur de Fontainebleau), en men beweert
+dat men den avond van den moord op Hendrik IV en ook precies voor
+het uitbreken van de groote Fransche Omwenteling, zijn geschreeuw
+duidelijk kon hooren toen hij ijlde door de lucht.
+
+Algemeen geloofde men onder de Noorsche volken dat de ziel ontsnapte
+uit het lichaam in de gedaante van een muis, die uit den mond van een
+lijk kroop en wegliep, en die ook zou kruipen in en uit de monden van
+menschen die in somnambule-toestand verkeerden. Terwijl de ziel afwezig
+was, kon geen poging of middel den patiënt tot het leven terugroepen;
+maar zoodra zij weerom was, kwam de bezieldheid terug.
+
+
+
+De Rattenvanger.
+
+Daar Odin de aanvoerder was van al de schimmen, werd hij in de
+middeleeuwen vereenzelvigd met den Rattenvanger van Hamelin. Volgens
+middeleeuwsche legenden werd Hamelin zoo door ratten gekweld dat het
+leven ondragelijk werd, en een groote belooning werd aangeboden aan
+dengene, die de stad van deze knagers bevrijden zou. Een fluitspeler,
+in veelkleurige kleederen, wilde het werk op zich nemen, en toen men
+de voorwaarden had vastgesteld, begon hij door de straten te spelen
+zóó, dat al de ratten uit haar gaten werden gelokt totdat zij een
+aaneengesloten stoet vormden. Er was iets in de melodie dat haar
+dwong mee te gaan, totdat eindelijk de rivier de Weser bereikt was
+en allen in haar wateren verdronken.
+
+
+ En eer de fluit drie tonen deed gaan
+ Scheen 't of een leger kwam murmelend aan;
+ En het murmelen werd tot een dof gerommel,
+ En het rommelen werd tot een luider brommen,
+ En uit ieder huis kwamen ratten in drommen.
+ Groote, kleine, lenige, vleezige,
+ Bruine en zwarte, dikke en pezige,
+ Grijze, halfgele, deftige, vlugge,
+ Vaders, moeders, oomes en neven,
+ Snorren gepunt, staarten boven de ruggen,
+ Familiën in massa, hoe groot is om 't even,
+ Broeder en zuster, heer en mevrouw,
+ Volgden den vreemden Pijper getrouw,
+ Van straat tot straat blies hij doordringend,
+ En stap voor stap volgden zij springend,
+ Tot zij kwamen aan de rivier de Weser,
+ Waar allen in vielen en verdronken.
+
+ Robert Browning.
+
+
+Toen de ratten allen dood waren en er geen kans was dat zij zouden
+terugkeeren om hen te plagen, weigerden de menschen van Hamelin de
+belooning te betalen, en zij zeiden dat de fluitspeler maar zien moest
+wat hij kon. Hij hield hen bij hun woord, en eenige oogenblikken
+later klonken de vreemde melodieën van de tooverfluit opnieuw, en
+dezen keer waren het de kinderen die in troepen uit de huizen kwamen
+en vroolijk den fluitspeler volgden.
+
+
+ Toen kon men ontwaren de woelige maren
+ Van vroolijke scharen in hevig misbaren,
+ Van voetjes die trappen en klompjes die stappen,
+ Van handjes die klappen en mondjes die snappen,
+ En als vogels op zaad, dat de hong'rigen happen,
+ Renden aan al de kinderen, meisjes en knapen,
+ Met wangetjes rood en goud haar om de slapen,
+ En tanden en oogjes tot schitt'ren geschapen,
+ Tripp'lend en hipp'lend in vroolijken stoet,
+ Den wonderen speelman gevolgd op den voet,
+
+ Robert Browning.
+
+
+De burgers waren niet bij machte het treurspel te voorkomen, en toen
+zij als door tooverkracht verlamd stonden, voerde de speelman de
+kinderen uit de stad naar den Koppelberg, een heuvel aan de grenzen
+van de stad, die miraculeus openging om den stoet te ontvangen en zich
+niet eerder weer sloot dan toen het laatste kind buiten het gezicht
+was. Deze legende deed blijkbaar de zegswijze ontstaan "den speelman
+betalen". Sedert heeft men in Hamelin de kinderen nooit teruggezien,
+en tot herinnering aan dit algemeene onheil zijn sedert alle officieele
+besluiten gedateerd zoovele jaren na het bezoek van den Rattenvanger.
+
+
+ Zij maakten een wet dat juristen nimmer
+ Moesten meenen hun stukken goed gesteld,
+ Als na den dag van de maand en het jaar
+ Niet stond te lezen, duid'lijk en klaar;
+ "En zoo lang na dat wat gebeurd is daar,
+ Op twee en twintig Juli, net geteld,
+ Van dertien honderd en zes en zeventig";
+ Om het feit te houden voortdurend levendig,
+ En de plek, waar de kinderen het laatst men zag,
+ Noemden zij de Rattenvangerstraat sinds dien dag,
+ En als iemand er voortaan blies op een fluit
+ Ging hij ongetwijfeld zijn baantje uit.
+
+ Robert Browning.
+
+
+In deze mythe is Odin de speelman, de schrille tonen van de fluit zijn
+zinnebeelden van den fluitenden wind, de ratten vertegenwoordigen
+de zielen van de dooden, die hem vroolijk volgen, en de holle berg
+waarin hij de kinderen voert, verbeeldt het graf.
+
+
+
+Bisschop Hatto.
+
+Een andere Germaansche legende, die harer oorsprong dankt aan dit
+geloof, is het verhaal van Bisschop Hatto, den ongelukkigen prelaat,
+die, geërgerd door het gezucht der armen tijdens een hongersnood, hen
+allen levend verbrand had in een verlaten schuur, evenals de ratten,
+waarop zij, volgens zijn zeggen geleken en hun niets had willen
+meedeelen van het kostelijke graan dat hij voor zich zelf had vergaard.
+
+
+ "O Zie, 't is een heerlijk vreugdevuur" zei
+ De bisschop, "het land heeft verplichting aan mij,
+ Want ik heb het gered, in dagen van nood,
+ Van ratten die enkel verteren het brood."
+
+ Robert Southey.
+
+
+Kort nadat deze verschrikkelijke misdaad was bedreven, berichtten de
+hoorigen van den bisschop de komst van een groote menigte ratten. Deze
+waren, naar het schijnt, de zielen van de vermoorde boeren, die
+de gedaante van de ratten hadden aangenomen, waarmede de bisschop
+hen vergeleken had. Zijn pogingen tot ontvluchten waren vergeefsch,
+en de ratten vervolgden hem zelfs tot midden in den Rijn, naar een
+steenen toren waarin hij trachtte te ontkomen aan hun tanden. Zij
+zwommen naar den toren, knaagden zich een weg door de steenen muren,
+stortten zich er van alle kanten tegelijk binnen, vonden den bisschop
+en verslonden hem levend.
+
+
+ En in door de vensters en in door de poort,
+ En dwars door den vloer gaat het stormende voort,
+ En af van den zolder, geen muur die ze stoort,
+ Van rechts en van links, van zuid en van noord,
+ Van binnen en buiten, van hier en van daar,
+ Dringt af op de bisschop de ijlende schaar,
+ Gewet zijn hun tanden vooraf aan het steen,
+ Zij bijten den kerkvorst tot diep op het been,
+ Zij rukten zijn vleesch van het lichaam hem af,
+ Want dit was hun taak: hem te brengen zijn straf.
+
+ Robert Southey.
+
+
+Men meent dat de roode gloed van den zonsondergang, boven den
+muizentoren bij Bingen aan den Rijn de spiegeling is van het helsche
+vuur waarin de slechte bisschop langzaam wordt geroosterd als straf
+voor zijn gruwelijke misdaad.
+
+
+Irmin.
+
+In sommige streken van Duitschland hield men Odin voor denzelfden als
+den Saksischen god Irmin, wiens beeld, de Irminzuil, bij Paderborn,
+door Karel den Groote in 772 werd vernield. Men vertelde dat Irmin
+een grooten koperen wagen had waarop hij door de lucht reed langs
+het pad dat wij kennen als den Melkweg, maar dat de oude Germanen
+aanduidden als Irmins weg. De wagen, welks geratel soms voor
+menschenooren verneembaar was als donder, verliet nooit de lucht,
+waar men hem nog kan zien in het sterrenbeeld van den Grooten Beer,
+in het Noorden ook bekend als Odins of Karels wagen.
+
+
+ "De Wagen, die rijdt door de hemel
+ Immer zijn cirk'lenden weg, en blijft in de buurt van Orion,
+ Eenige ster aan de lucht die nooit zich baadt in de golven.
+
+ Homerus Ilias.
+
+
+
+Mimirs bron.
+
+Ten einde de groote wijsheid te krijgen waardoor hij zoo beroemd is,
+bezocht Odin, in het begin der tijden, Mimirs (Memor, herinnering)
+bron, "de fontein van alle wetenschap en wijsheid", in welker heldere
+diepten zelfs de toekomst klaar gespiegeld werd, en verzocht den ouden
+man, die ze bewaakte, hem een teug te gunnen. Maar Mimir, die heel
+goed de waarde van zulk een gunst kende (want zijn bron gold als de
+bron of hoofdstroom der herinnering), weigerde de gift tenzij Odin
+toestond een van zijn oogen in ruil te geven.
+
+De god aarzelde niet, zoo hoog schatte hij de teug, maar rukte
+onmiddellijk een van zijn oogen uit, dat Mimir te pand hield en liet
+zinken diep in zijn fontein, waar het scheen met milden glans. Odin
+bleef met één oog over, wat men als een beeld van de zon beschouwt.
+
+
+ Wij zoeken heel ons leven naar de zon;
+ Dat brandend voorhoofd is het oog van Odin.
+ Zijn tweede oog, de maan, schijnt niet zoo hel;
+ Hij gaf 't aan Mimir, in zijn bron, te pand,
+ Dat hij er hale water, 't welk geneest,
+ Dit oog tot sterking, ied'ren nieuwen dag.
+
+ Oehlenschläger.
+
+
+Toen Odin diep dronk uit Mimirs bron, verkreeg hij de kennis, die
+hij verlangde, en hij beklaagde zich nooit over het offer dat hij
+had gebracht, maar tot verdere herinnering aan dien dag brak hij
+een tak van den heiligen boom Yggdrasil, die de bron overschaduwde,
+en vormde er van zijn geliefde speer Gungnir.
+
+
+ Een moedig god
+ Ging om een teug naar de bron,
+ Waar hij liet in ruiling
+ Gaarne het licht van een oog.
+ Van d' Yggdrasil
+ Rukt' eer hij ging Wotan een tak
+ En hij spleet het hout
+ Met heftige kracht van den stam.
+
+ Godenschemering, Wagner.
+
+
+Maar ofschoon Odin nu alwijs was, was hij bedroefd en gedrukt, want hij
+had een blik gekregen in de toekomst en had de vergankelijke natuur
+van alle dingen bemerkt, en zelfs het lot der goden, die allen tot
+ondergang waren gedoemd. Deze wetenschap deed hem zóó aan, dat hij
+naderhand er steeds melancholiek en peinzend uitzag.
+
+Om de waarde van de wijsheid, die hij dus had gekregen, te beproeven,
+ging Odin den geleerdste van al de reuzen, Vafthrudnir, bezoeken,
+en begon met hem een spiegelgevecht in scherpzinnigheid, waarbij de
+inzet niet minder was dan het hoofd van den verliezer.
+
+
+ Odin spoedde zich en ging
+ Tot een kamp in wetenschap
+ Met den Jute, wijs en sterk;
+ Naar Vafthrudnirs hooge hal
+ Kwam de groote runenvorst.
+
+ Vafthrudnirs-mal.
+
+
+
+Odin en Vafthrudnir.
+
+Bij deze gelegenheid had Odin zich vermomd als een zwerver, op raad
+van Frigga, en toen hem zijn naam werd gevraagd, zij hij dat die naam
+Gangrad was. De strijd begon onmiddellijk, want Vafthrudnir vroeg zijn
+gast naar de paarden die Dag en Nacht door de lucht trokken, naar de
+rivier Ifing die Jötun-heim van Asgard scheidde, en ook naar Vigrid,
+het veld waar het laatste gevecht moest worden geleverd.
+
+Al deze vragen werden nauwkeurig beantwoord door Odin, die,
+toen Vafthrudnir klaar was, op zijn beurt begon te vragen, en even
+uitvoerige antwoorden kreeg aangaande den oorsprong van hemel en aarde,
+de schepping van de goden, hun strijd met de Vana's, de bezigheden van
+de helden in Valhalla, de plichten van de Nornen, en de heerschers die
+de Aesir moesten vervangen als dezen waren ondergegaan met de wereld
+die zij hadden geschapen. Maar toen ten slotte Odin zich bij den reus
+boog en zacht de woorden vroeg die Alvader fluisterde tot zijn dooden
+zoon Balder, als hij lag op zijn brandstapel, herkende Vafthrudnir
+plotseling zijn goddelijken bezoeker. Hij deinsde teleurgesteld terug
+en zei dat alleen Odin die vraag kon beantwoorden, en dat het hem nu
+volkomen duidelijk was dat hij dwaaslijk een strijd had aangegaan
+in scherpzinnigheid en wetenschap met den koning der goden, en ten
+volle de boete verdiende omdat hij verloren had, n.l. het verlies
+van zijn hoofd.
+
+
+ Niet de mensch van sterflijk ras
+ Weet het woord, door u gesproken,
+ Tot uw zoon in ouden tijd.
+ Ik hoor den tred van dood die komt;
+ Hij rukt der runen wijsheid weg,
+ En 't weten van der goden worden
+ Uit d' ongelukkige ziel die streed
+ Met Odin zelf den geesteskamp,
+ Met hem die wijs is boven elk;
+ De prijs was 't leven, en gij wont.
+
+ Vafthrudnirs-mal.
+
+
+Zooals het met vele Noorsche mythen het geval is, die vaak fragmentair
+en duister zijn, eindigt deze hier, en geen der dichters vertelt ons of
+Odin werkelijk zijn tegenstander versloeg, noch ook wat het antwoord
+was op zijn laatste vraag; maar mythologen hebben het vermoeden
+gewaagd dat het woord, door Odin in Balders oor gefluisterd om hem
+over zijn ontijdigen dood te troosten "opstanding" moet zijn geweest.
+
+
+
+Vinding van de Runen.
+
+Behalve god der wijsheid was Odin god en uitvinder van de runen, het
+oudste alphabet in gebruik bij de noordelijke natiën, welke karakters,
+die geheimenis beteekenen, eerst voor waarzegging werden gebruikt,
+ofschoon zij later dienden voor inschriften en documenten. Evenals
+men de wijsheid slechts kon verkrijgen ten koste van offers, vertelt
+Odin zelf dat hij negen dagen en nachten hing aan den heiligen boom
+Yggdrasil, starende in de onmetelijke diepten van Niflheim, verzonken
+in diepe gedachten, en door eigen speer gewond, eer hij de kennis
+kreeg die hij zocht.
+
+
+ Ik weet dat ik hing
+ Aan een zwiependen tak
+ Negen nachten lang,
+ Door een speer verwond,
+ En aan Odin gewijd,
+ Ik zelf aan mij zelven;
+ Aan dien boom
+ Waarvan niemand weet
+ Waar zijn wortel is.
+
+ Odins Runenzang.
+
+
+Toen hij deze wetenschap volledig meester was, sneed Odin tooverrunen
+op zijn speer Gungnir, op de tanden van zijn paard Sleipnir, op de
+klauwen van den beer, en op tallooze andere bezielde en onbezielde
+dingen. En omdat hij dus had gehangen over den afgrond een zoo langen
+tijd, beschouwde men hem later altijd als den beschermgod van allen
+die veroordeeld waren om opgehangen te worden of die door den strop
+omkwamen.
+
+Nadat hij de gave der wijsheid en der runen verkregen had, die
+hem heerschappij gaf over alle dingen, wilde Odin ook de gave der
+welsprekendheid en der poëzie, die hij verwierf op een wijze waarvan
+wij zullen vertellen in een volgend hoofdstuk.
+
+
+
+Geirrod en Agnar.
+
+Odin, zooals reeds is gezegd, stelde veel belang in de zaken der
+menschen, en men vertelt dat hij in het bijzonder gaarne zorgde
+voor de aardige zoontjes van Koning Hrauding, Geirrod en Agnar,
+toen zij respectievelijk ongeveer acht en tien jaar oud waren. Op
+zekeren dag gingen deze kleine jongens visschen, en plotseling kwam
+een storm op, die hun boot in zee dreef, totdat zij tenslotte op
+een eiland strandden, waar een schijnbaar oud paar woonde, dat in
+werkelijkheid Odin en Frigga waren, dus vermomd. Zij hadden deze
+gedaanten aangenomen om toe te geven aan een plotselinge begeerte om
+bij hun beschermelingen dicht in de buurt zijn. De kinderen werden
+hartelijk verwelkomd en vriendelijk bejegend; Odin koos Geirrod tot
+zijn gunsteling en leerde hem de wapenen gebruiken, terwijl Frigga
+den kleinen Agnar vertroetelde en verwende. De jongens bleven op het
+eiland met hun vriendelijke beschermers gedurende het lange koude
+winterseizoen; maar toen de lente kwam en de luchten blauw waren, en
+de zee kalm, scheepten zij zich in op een boot waarvoor Odin zorgde,
+en vertrokken naar hun vaderland. Begunstigd door zachte koelten werden
+zij spoedig daarheen gedreven; maar toen de boot het strand naderde
+sprong Geirrod er vlug uit en stiet ze ver weg in het water, terwijl
+hij zijn broeder verwenschte in de macht van den boozen geest. Op
+datzelfde oogenblik draaide de wind en Agnar werd inderdaad weggevoerd,
+terwijl zijn broeder zich naar zijns vaders paleis spoedde met een
+leugenachtig verhaal over hetgeen met zijn broer gebeurd was. Hij
+werd met vreugde ontvangen als een uit den doode herrezene, en te
+zijner tijd volgde hij zijn vader op den troon op.
+
+Jaren gingen voorbij, waarin de aandacht van Odin door andere
+gewichtige overwegingen werd bezig gehouden, toen op zekeren dag,
+terwijl het goddelijk paar zat op den troon Hlidskialf, Odin zich
+plotseling het winterverblijf op het onbewoond eiland herinnerde, en
+hij zijn vrouw zeide, dat zij moest zien hoe machtig zijn pleegkind was
+geworden, en haar beschimpte omdat haar gunsteling Agnar een reuzin
+had gehuwd en arm was gebleven en niet vooruit was gekomen. Frigga
+antwoordde kalm dat het beter was arm te zijn dan hardvochtig, en
+beschuldigde Geirrod van gebrek aan gastvrijheid--een van de ergste
+zonden in de oogen van een Noorman. Zij ging zelfs zoo ver te beweren
+dat hij trots al zijn rijkdom zijn gasten dikwijls slecht behandelde.
+
+Toen Odin deze beschuldiging hoorde verklaarde hij dat hij de
+valschheid der aantijging zou bewijzen door de vermomming van een
+Zwerver aan te nemen en Geirrods edelmoedigheid op de proef te
+stellen. Gewikkeld in zijn wolkkleurig kleed, met slappen hoed en
+pelgrimsstaf,--
+
+
+ Zwerver noemt mij de wereld.
+ Ver zijn mijn voeten gegaan;
+ Op der aarde rug
+ Toog ik eindeloos ver.
+
+ Wagner.
+
+
+vertrok Odin onmiddellijk langs een omweg, terwijl Frigga, om hem
+na te gaan, dadelijk een snellen bode zond ten einde Geirrod te
+waarschuwen voor een man in een wijden mantel en met breedgeranden
+hoed, daar deze een booze toovenaar was die hem kwaad zou doen.
+
+Toen Odin zich dus voor het paleis van den koning vertoonde werd hij
+voor Geirrod gesleept en ruw ondervraagd. Hij gaf als zijn naam op
+Grimnir, maar weigerde te zeggen vanwaar hij kwam of wat hij wilde,
+zoodat daar deze geslotenheid de achterdocht versterkte die Geirrod
+was bijgebracht, hij zijn wreeden zin vrij spel liet en beval dat de
+vreemdeling zou worden gebonden tusschen twee vuren, op zulk een wijze
+dat de vlammen om hem heenspeelden zonder hem heelemaal te raken, en
+hij bleef in dien toestand acht dagen en acht nachten, in standvastig
+zwijgen, zonder voedsel. Nu was Agnar heimelijk teruggekeerd naar
+het paleis van zijn broeder, waar hij een dienstbare betrekking
+had gekregen en op zekeren dag, toen alles stil was, bood hij den
+ongelukkigen gevangene een beker ale. Maar nu wilde Odin niets te
+drinken hebben, het ergste van alles wat de god had uit te staan.
+
+Op het einde van den achtsten dag, terwijl Geirrod, op zijn troon
+gezeten, op de marteling van zijn gevangene staarde, begon Odin te
+zingen--eerst zacht, dan luider en luider totdat de hal weergalmde van
+zijn jubelende tonen--een profetie dat de koning die zoo lang de gunst
+van den god genoten had, weldra zou omkomen door zijn eigen zwaard.
+
+
+ Gevallen door 't zwaard
+ Heeft Ygy u dan;
+ Uw leven is ten eind:
+ Boos op u zijn de Dîsir;
+ Odin zult ge nu zien:
+ Kom naderbij als ge kunt.
+
+ Saemunds Edda.
+
+
+Toen de laatste tonen wegstierven vielen de ketenen van zijn handen,
+vlammen flikkerden en gingen uit, en Odin stond midden in de hal,
+niet langer in menschelijke gedaante maar in al de macht en schoonheid
+van een god.
+
+Toen Geirrod de onheilspellende profetie hoorde trok hij haastig
+zijn zwaard, met het plan den onbeschaamden zanger neer te slaan;
+maar toen hij de plotselinge gedaanteverwisseling zag, deinsde hij
+bevreesd terug, struikelde, viel op het scherpe lemmet en kwam om,
+zooals Odin juist had voorspeld. Toen wendde Odin zich tot Agnar (die,
+volgens sommige verhalen 's konings zoon en niet zijn broeder was,
+want deze oude geschiedenissen zijn soms wonderlijk verward) en liet
+hem den troon bestijgen tot loon voor zijn menschlievend gedrag,
+en beloofde hem verder te beloonen voor de teug ale die juist van
+pas kwam, hem te zegenen met allerlei voorspoed.
+
+Bij een andere gelegenheid ging Odin naar de aarde en was zoo lang
+afwezig dat de goden begonnen te denken dat zij hem in Asgard niet
+weer zouden terugzien. Dit gaf zijn broeders Vili en Ve, die enkele
+mythologen als andere verpersoonlijkingen van hem zelf beschouwen,
+den moed zich zijn macht en zijn troon toe te eigenen, en zelfs,
+zooals men zegt, zijn vrouw Frigga te huwen.
+
+
+ Wees nu stil maar, Frigg!
+ Gij zijt Fiorgyns dochter
+ En waart op mannen steeds verzot,
+ Daar Ve en Villi, naar men zegt,
+ Gij, Vidrir's vrouw, hebt
+ Allebei omarmd.
+
+ Saemunds Edda.
+
+
+
+Mei-dag feesten.
+
+Maar toen Odin terugkeerde verdwenen de geweldenaren voor goed; en
+ter herinnering aan het verdwijnen van den valschen Odin, die zeven
+maanden had geregeerd en enkel ellende in de wereld had gebracht
+en aan de wederkomst van den goeden god, vierden de heidensche
+Noormannen vroeger jaarlijksche feesten, die lang bleven bestaan
+als Mei-dag feesten. Tot in heel laten tijd was er dien dag steeds
+een groote optocht in Zweden, bekend als de Meirit, waarin een met
+bloemen bedekte Meikoning (Odin) den in bont gehulden Winter (zijn
+valschen dubbelganger) met bloesems wierp, totdat hij hem op de vlucht
+dreef. In Engeland werd ook de eerste Mei gevierd als een feestelijke
+gelegenheid waarbij Meiboomdansen, Meikoningen, Maid Marian en Jack
+in the Green een grooten rol speelden.
+
+Als verpersoonlijking van den hemel was Odin natuurlijk de minnaar
+en echtgenoot van de aarde, en daar de aarde hun drieërlei aanblik
+vertoonde, stelden de Noren hem als polygaam voor en kenden hem
+verschillende vrouwen toe. De eerste onder deze was Jörd (Erda),
+de primitieve aarde, dochter van Nacht of van de godin Fiorgyn. Zij
+schonk hem zijn beroemden zoon Thor, den god van den donder. De
+tweede en voornaamste vrouw was Frigga, een verpersoonlijking van de
+beschaafde wereld. Zij schonk hem Balder den lieflijken lentegod,
+Hermod, en, volgens sommigen, Tyr. De derde vrouw was Rinda, een
+personifieering van de harde en bevroren aarde, die met tegenzin
+toegeeft aan zijn warme omhelzing, maar eindelijk het leven schenkt
+aan Vali, zinnebeeld van den plantengroei.
+
+Ook heet het dat Odin Saga of Laga heeft gehuwd, de godin der
+geschiedenis (vandaar het engelsche werkwoord "to say"), en dat hij
+haar dagelijks bezocht heeft in de kristallen hal Sokvabek, onder een
+koele, altijd vloeiende rivier, om haar wateren te drinken en naar
+hare liederen over oude tijden en verdwenen geslachten te luisteren.
+
+
+ Sokvabek heet de vierde woning,
+ Over haar vloeien koele golven;
+ Odin drinkt er blij met Saga
+ Elken dag uit gouden kroes.
+
+ Noorsche Mythologie (R. B. Anderson).
+
+
+Zijn andere vrouwen waren Grid, de moeder van Vidar; Gunlod, de
+moeder van Bragi; Skadi; en de negen reuzinnen die tegelijk Heimdall
+baarden--allen spelen een meer of minder belangrijke rol in de
+verschillende mythen van het Noorden.
+
+
+
+De historische Odin.
+
+Behalve dezen ouden Odin was er een meer moderne, half-historische
+personage die denzelfden naam droeg, aan wien al die deugden, macht en
+avonturen van zijn voorganger zijn toegekend. Hij was het opperhoofd
+der Aesir, bewoners van Klein Azië, die, sterk door de Romeinen
+onderdrukt en met uitroeiing of slavernij bedreigd, hun geboorteland
+ongeveer 70 v. Chr. verlieten en naar Europa verhuisden. Men zegt
+dat deze Odin Rusland, Duitschland, Denemarken, Noorwegen en Zweden
+heeft veroverd en een zoon heeft achtergelaten op den troon van elk
+overwonnen land. Ook bouwde hij de stad Odensö. Hij werd verwelkomd
+in Zweden door Gylfi, den koning, die hem een deel van de streek gaf,
+en hem toestond de stad Sigtuna te stichten, waar hij een tempel bouwde
+en een nieuwe godsvereering invoerde. Verder vertelt de overlevering
+dat, toen zijn einde naderde, deze mythische Odin zijn volgelingen
+verzamelde, zich voor aller oogen negenmaal met zijn speer in de
+borst sneed,--een ceremonie die men "het kerven van Geir-wonden"
+noemde--en hun vertelde dat hij terug ging naar zijn land Asgard,
+zijn oud verblijf, waar hij hun komst zou afwachten, opdat zij met
+hem zouden deelnemen aan een leven van feestvieren, drinken en vechten.
+
+Volgens een ander verhaal reisde Gylfi, toen hij van de macht
+der Aesir, de bewoners van Asgard, had gehoord, en daar hij zich
+wilde overtuigen of deze berichten waar waren, naar het Zuiden. Te
+zijner tijd kwam hij aan Odin's paleis, waar hij werd verwacht, en
+waar hij misleid werd door het visioen van Har, Iafn-har en Thridi,
+drie godheden, die boven elkander troonden. De poortwachter Gangler
+beantwoordde al zijn vragen en gaf hem een lange uiteenzetting van de
+Noorsche mythologie, die in de Jongere Edda wordt meegedeeld, en dan,
+na zijn onderricht te hebben geëindigd, verdween hij plotseling met
+het paleis onder een oorverdoovend geraas.
+
+Volgens andere heel oude gedichten werden Odin's zonen, Weldegg,
+Beldegg, Sigi, Skiold, Seaming en Yngvi, koningen van Oost-Saksen,
+West-Saksen, Franconia, Denemarken, Noorwegen en Zweden, en van dezen
+stammen de Saksers, Hengist en Horso, en de koninklijke familiën van
+de Noordelijke landen af. Nog een andere overlevering verhaalt dat
+Odin en Frigga zeven zonen hadden, die de Anglo-Saksische heptarchie
+stichtten. In verloop van tijd werd deze geheimzinnige koning verward
+met den Odin wiens eeredienst hij invoerde, en al zijn daden werden
+toegekend aan den god.
+
+Odin werd vereerd in tallooze tempels, maar vooral in het groote
+heiligdom te Upsala, waar de plechtigste feesten werden gevierd en
+waar offers werden gebracht. Het offer was meestal een paard, maar
+in tijden van nijpenden nood bracht men menschenoffers, ja zelfs werd
+eens de koning geofferd om een hongersnood af te wenden.
+
+
+ Upsala's tempel waar men schouwt
+ Valhalla's hal op aard als beeld herbouwd.
+
+ Viking verhalen van het Noorden (R. B. Anderson).
+
+
+De eerste dronk bij ieder feest hier werd op hem ingesteld, en behalve
+den eersten Mei, was hem één dag in elke week gewijd, en van zijn
+Saksischen naam Woden, heette deze Woden's-dag, vanwaar het Hollandsche
+woord "Woensdag" afkomt. Het volk had de gewoonte in zijn heiligdom
+bijeen te komen bij feestelijke gelegenheden, de zangen der skalden
+te hooren, die voor hun spel beloond werden met gouden braceletten
+of armbanden, die aan hun einden opkrulden en "Odin's slangen" heetten.
+
+Er zijn slechts weinige overblijfselen van oude Noorsche kunst, en
+ofschoon ruwe beelden van Odin eens zeer algemeen waren, zijn allen
+verdwenen, daar zij van hout waren gemaakt--een vergankelijke stof, die
+onder de handen van de zendelingen, en vooral van Olaf den Heiligen,
+den noordelijken beeldstormer, spoedig tot asch waren verteerd.
+
+
+ Daar in den tempel stond in hout
+ Het beeld van Odin, fier en stout.
+
+ Sage van koning Olaf (Longfellow).
+
+
+Men veronderstelt dat Odin zijn volk een wetboek heeft gegeven
+waarnaar zij hun gedrag hebben te richten, in een gedicht, Hávamál,
+of het Hooglied, dat een deel van de Edda uitmaakt. In dit lied
+leerde hij de zwakheid van den mensch, de noodzakelijkheid van moed,
+matigheid, onafhankelijkheid en oprechtheid, eerbied voor den ouderdom,
+gastvrijheid, ontferming en tevredenheid, en gaf voorschriften voor
+het begraven der dooden.
+
+
+ Te huis laat een mensch zijn blijde
+ En jegens een gast milddadig;
+ Een wijs gedrag moet hij hebben,
+ Een goed geheugen, een vlotte taal;
+ Als hij veel kennis verlangt,
+ Dan spreke hij van het goede veel.
+
+ Hávamál.
+
+
+
+
+
+
+HOOFDSTUK III: FRIGGA.
+
+
+De koningin van de goden.
+
+Frigga, of Frigg, dochter van Fiorgyn en zuster van Jörd, volgens
+sommige mythologen, wordt door anderen als een dochter van Jörd en
+Odin beschouwd, met wien zij later huwde. Dit huwelijk veroorzaakte
+zoo algemeene vreugde in Asgard, waar de godin zeer bemind was, dat
+het naderhand steeds gewoonte was den trouwdag te vieren met feest
+en gezang, en daar de godin als beschermvrouw van het huwelijk gold,
+werd op bruiloften altijd op haar gedronken, evenals op Odin en Thor.
+
+Frigga was de godin van de atmosfeer, of liever van de wolken, en
+werd als zoodanig voorgesteld in sneeuwwitte of donkere kleeren,
+in overeenstemming met haar ietwat veranderlijken aard. Zij was de
+koningin der goden, en zij alleen had het voorrecht te mogen zitten
+op den troon Hlidskialf, naast haar verheven echtgenoot. Vanhier kon
+zij ook de geheele wereld overzien en waarnemen wat gebeurde, en, zoo
+geloofden onze voorouders, zij bezat kennis aangaande de toekomst,
+die echter niemand van haar te weten kon komen, waardoor zij bewees
+dat Noorsche vrouwen een geheim ongeschonden konden bewaren.
+
+
+ De goden zijn mijn kroost,
+ En al wat komen moet, ik weet het, maar
+ Besluit het in mij, zeg het niemand ooit.
+
+ Balder Dood (Matthew Arnold).
+
+
+Zij werd gewoonlijk voorgesteld als een slanke, schoone en statige
+vrouw, gekroond met reigerveeren, het symbool van zwijgen en vergeten,
+en gedost in zuiver wit gewaad, om het middel vastgehouden door
+een gouden gordel, waarvan een bos sleutels afhing, het attribuut
+van de Noorsche huismoeder, als wier bijzondere beschermvrouw
+zij gold. Ofschoon zij dikwijls naast haren echtgenoot verscheen,
+gaf Frigga er de voorkeur aan in haar eigen paleis te blijven, dat
+Fensalir heette, de hal der nevelen of de zee, waar zij ijverig bezig
+was met haar wiel of spinrokken en waar zij gouden draden spon of
+lange webben van kleurige wolken weefde.
+
+Om dit werk goed te doen gebruikte zij een bewonderenswaardig met
+juweelen bezet spinnewiel of rokken, dat 's nachts aan den hemel stond
+te schitteren als een sterrenbeeld, in het Noorden bekend als Frigga's
+spinnewiel, terwijl de bewoners van het Zuiden dezelfde sterren den
+Gordel van Orion noemden.
+
+In haar hal Fensalir noodigde de bevallige godin gehuwde mannen en
+vrouwen die op aarde een deugdzaam leven hadden geleid, zoodat zij
+elkanders gezelschap ook na den dood konden genieten, en nooit weer
+tot scheiden werden opgeroepen.
+
+
+ Daar in de pas staat Fensalir, het huis
+ Van Frea, godenmoeder, zeer geëerd,
+ Met open poorten, vensters hel verlicht.
+
+ Balder Dood (Matthew Arnold).
+
+
+Frigga werd daarom beschouwd als de godin van huwelijks- en
+moederliefde, en werd in het bijzonder gehuldigd door liefhebbende
+echtgenooten en teedere ouders. Maar deze hooge plicht nam niet al
+hare gedachten in beslag, want wij hooren dat zij zeer verzot was op
+kleeding, en, als zij voor de vergaderde goden verscheen, was haar
+dos rijk en voegzaam, en hare juweelen waren gekozen met veel smaak.
+
+
+
+Het gestolen goud.
+
+Frigga's liefde tot opschik bracht haar eens droevig van het spoor,
+want daar zij een nieuw versiersel wilde hebben, ontvreemdde zij
+heimelijk een stuk goud van een standbeeld dat haren echtgenoot
+voorstelde, en dat juist in zijn tempel was gezet. Het gestolen
+metaal werd aan de dwergen toevertrouwd, met opdracht een prachtigen
+halsketting voor haar gebruik te maken. Toen deze af was, was hij zoo
+schitterend dat hij sterk hare bekoorlijkheid verhoogde, en ook Odin's
+liefde jegens haar deed toenemen. Maar toen hij den diefstal van het
+goud ontdekte, riep hij vertoornd de dwergen en beval hen te zeggen wie
+zijn standbeeld had durven aanraken. Daar zij de koningin der goden
+niet wilden verraden, bleven de dwergen hardnekkig zwijgen, en toen
+Odin zag dat hij geen woord uit hen krijgen kon, beval Odin dat het
+beeld boven de tempelpoort zou worden gezet en ging aan het uitdenken
+van runen, die het vermogen tot spreken zouden geven zoodat het den
+dief zou kunnen aanwijzen. Toen Frigga dit hoorde beefde zij van
+angst, en smeekte haar gunstelinge en dienstmaagd, Fulla, een middel
+te verzinnen om haar voor Alvader's boosheid te beschermen. Fulla die
+altijd bereid was om hare meesteres te dienen, vertrok onmiddellijk
+en kwam weldra terug, vergezeld door een afschuwelijken dwerg,
+die beloofde te zullen voorkomen dat het beeld zou spreken als
+Frigga slechts vriendelijk tegen hem zou glimlachen. Toen dit was
+toegestaan haastte zich de dwerg naar den tempel en deed een diepen
+slaap neerdalen op de wachten, en toen zij dus in onbewusten toestand
+verkeerden, haalde hij het beeld van zijn voetstuk neer en brak het
+in stukken, zoodat het nooit Frigga's diefstal verraden kon, trots
+al de pogingen van Odin om het te laten spreken.
+
+Toen Odin 's morgens daarop deze schennis ontdekte, was hij werkelijk
+zeer boos; zóó boos dat hij Asgard verliet en geheel en al verdween,
+met zich nemend al de zegeningen die hij tot nu toe steeds op goden en
+menschen had doen neerdalen. Volgens sommigen trokken zijn broeders,
+zooals wij reeds gezien hebben, partij van zijn afwezigheid om zijn
+gedaante aan te nemen en beslag te leggen op zijn troon en zijn vrouw;
+maar ofschoon zij volkomen op hem geleken konden zij de verloren
+zegeningen niet teruggeven, en stonden de IJsreuzen of Jötuns toe de
+aarde te overvallen en ze in hun koude boeien vast te binden. Deze
+boosaardige reuzen knepen de bladeren en knoppen totdat ze geheel
+verdorden, stroopten de boomen kaal, wikkelden de aarde in een wit
+laken en hulden ze in ondoordringbare nevelen.
+
+Maar aan het einde van zeven vervelende maanden gaf de ware Odin toe
+en kwam terug en toen hij al het kwaad zag dat gedaan was, joeg hij de
+overweldigers weg, dwong de vorstreuzen de aarde los te laten en haar
+uit haar ijsboeien te bevrijden en deed weer al zijn zegeningen op haar
+neerdalen, terwijl hij ze blij maakte met het licht van zijn glimlach.
+
+
+
+Odin verschalkt.
+
+Zooals wij reeds zagen was Odin, ofschoon de god van verstand en
+wijsheid, geen partuur voor zijn vrouw Frigga, die als vrouw op een of
+andere manier steeds haar zin wist te krijgen. Eens zat het verheven
+paar op Hlidskialf en keek met belangstelling naar de Winilers en
+Vandalen, die zich tot een gevecht toerustten, dat beslissen zou welk
+volk van nu af aan de oppermacht zou hebben. Odin zag met voldoening
+op de Vandalen neer, die luid tot hem baden om de overwinning; maar
+Frigga lette op de bewegingen der Winilers met meer belangstelling,
+omdat zij haar hulp hadden ingeroepen. Zoo wendde zij zich tot Odin
+en vroeg hem met nadruk wie hij den volgenden dag zou begunstigen;
+hij, op haar vraag niet willende antwoorden, verklaarde dat hij niet
+wilde beslissen, daar het bedtijd was, maar dat hij de zege zou geven
+aan hen op wie zijn oogen het eerst 's ochtends zouden rusten.
+
+Dit antwoord was sluw berekend, want Odin wist dat zijn bed zóó stond
+dat hij bij zijn ontwaken de Vandalen zou zien, en was van plan vandaar
+te kijken, in plaats van te wachten totdat hij zijn troon beklommen
+had. Maar, ofschoon zoo sluw overlegd, werd dit plan verijdeld door
+Frigga, die, zijn opzet radend, wachtte totdat hij in diepen slaap
+was, en toen stil zijn bed omdraaide zoodat hij haar gunstelingen
+zou zien. Toen boodschapte zij den Winilers dat zij hunne vrouwen
+hun wapenrustingen zouden aandoen en haar als de dageraad aanbrak in
+krijgsdos zouden uitsturen, hare lange haren zorgvuldig over wangen
+en boezem gekamd.
+
+
+ Neemt al uw vrouwen mee,
+ Jongen en ouden:
+ Over uw enkels
+ Trek aan het wit strijdkleed;
+ Over uw boezem
+ Snoer vaster het harnas;
+ Over uw lippen
+ Vlecht tressen tot knevels,
+ Zoo houdt u vorst Odin
+ Voor baardige krijgers,
+ Als van 't grauwe zeestrand
+ Gij groet hem te morgen.
+
+ De Longobarden-Sage (Charles Kingsley).
+
+
+Deze bevelen werden uitgevoerd met angstvallige nauwkeurigheid,
+en toen Odin den volgenden morgen wakker werd viel zijn eerste
+blik op de gewapende schaar en hij riep in verwondering uit, "Wat
+Langbaarden zijn dit?" (In het Duitsch was het oude woord voor lange
+baarden Longobarden, met welken naam men de Lombarden placht aan te
+duiden). Toen Frigga dezen uitroep hoorde, dien zij had voorzien,
+riep zij onmiddellijk in triomf uit, dat Alvader hun een nieuwen
+naam had gegeven, en dat hij dus door zijn eer gehouden was het oud
+Noorsch gebruik te volgen en hun ook een doopgeschenk te geven.
+
+
+ De naam die gij schonkt hun
+ Eert hen en u zelven,
+ Goed is hij en passend.
+ Geef hun de zegepraal,
+ Die 't eerst u begroetten;
+ Geef hun de zegepraal,
+ Vriend van mijn ziel.
+
+ De Longobarden-Sage (Charles Kingsley).
+
+
+Toen Odin zag dat hij zoo handig misleid was, talmde hij niet, en ter
+herinnering aan de overwinning die zijn gunst hun schonk behielden de
+Winilers den naam, hun door den koning der goden gegeven, die voortaan
+met bijzondere zorg over hen waakte, en hun vele zegeningen gaf,
+onder andere een woonplaats in het zonnige Zuiden, in de vruchtbare
+vlakten van Lombardije.
+
+
+
+Fulla.
+
+Frigga had, tot haren specialen dienst, een aantal schoone meisjes,
+onder welke Fulla, (Volla), hare zuster, volgens sommige bronnen,
+aan wie zij haar juweelkistje toevertrouwde. Fulla had steeds het
+toezicht over het toilet van hare meesteres, had het voorrecht haar
+hare gouden schoenen te mogen aandoen, vergezelde haar overal heen,
+was haar vertrouwde, en gaf haar dikwijls raad hoe zij het best
+de stervelingen kon helpen die haar hulp afsmeekten. Fulla was
+inderdaad zeer schoon, en haar lange gouden haar, dat zij los had
+hangen over hare schouders, had zij enkel met een gouden ring of
+doek opgebonden. Zooals heur haar het gouden graan voorstelde, zoo
+beteekende de ring den band om de schoof. Fulla was ook bekend als
+Abundia of Abundantia, in sommige deelen van Duitschland, waar zij
+beschouwd werd als het symbool van de vruchtbaarheid der aarde.
+
+Hlin, Frigga's tweede dienstbode, was de godin der vertroosting,
+uitgezonden om de tranen van weenenden weg te kussen en balsem te
+gieten in harten die door smart waren verscheurd. Zij luisterde ook
+met altijd geopende ooren naar de gebeden der stervelingen, bracht
+die gebeden naar hare meesteres, en ried haar soms hoe er het best
+op te antwoorden en den verlangden steun te schenken.
+
+
+
+Gna.
+
+Gna was Frigga's snelle bodinne. Op haar paard Hofvarpnir (hoefwerper)
+gezeten, reed zij met verwonderlijke snelheid door vuur en lucht,
+over land en zee, en werd daarom beschouwd als de verpersoonlijking
+van den verfrisschenden wind. Zoo ŕf en aan vliegend zag Gna alles wat
+op aarde gebeurde en vertelde haar meesteres alles wat zij wist. Bij
+zekere gelegenheid, toen zij over Hunaland ging, zag zij koning Rerir,
+een rechtstreekschen afstammeling van Odin, bedroefd aan het strand
+zittend, er over klagend dat hij geen kinderen had. De godin van den
+hemel, die ook de godin was van de geboorte, nam, toen zij dit hoorde,
+een appel (het symbool van de vruchtbaarheid) uit haar eigen voorraad,
+gaf dien aan Gna, en, beval haar hem aan den koning te brengen. Met
+de snelheid van het element dat zij personifieerde schoot Gna weg,
+en toen zij over Rerir's hoofd kwam, liet zij haar appel in zijn
+schoot vallen met een stralenden glimlach.
+
+
+ "Wie vliegt daar op, jagend zoo snel als wind?"
+ Zij antwoordt als in vaart ver uit de lucht:
+ "Ik vlieg noch jaag, ik storm, geen die mij bindt,
+ Hoefwerper snel, door wolk en mist gevlucht."
+
+ Asgard en de goden (Wagner-Macdowall).
+
+
+De koning dacht een oogenblik na over de beteekenis van deze
+plotselinge verschijning en van dit geschenk, en snelde toen naar
+huis, terwijl zijn hart van verwachting klopte, en gaf den appel
+aan zijn vrouw te eten. Tot zijn groote vreugde schonk zij hem, toen
+haar tijd was gekomen, een zoon, Volsung, den grooten Noorschen held,
+die zoo beroemd werd dat hij zijn naam gaf aan zijn geheele ras.
+
+
+
+Lofn, Vjofn en Syn.
+
+Behalve de drie bovengenoemd had Frigga nog andere dienaressen in
+haar gevolg. Zoo was er de teedere en bevallige maagd Lofn (hoop of
+liefde), die tot taak had alle hinderpalen van het pad van minnenden
+weg te nemen.
+
+
+ Mijn lelie slank van haar zadel tillend
+ Voerde ik toen heen door den tempel, willend
+ Naar het altaar toe; in den priesterkring,
+ Zwoer zij Lofn's eed zonder aarzeling.
+
+ Viking-vertellingen uit het noorden. (R. B. Anderson).
+
+Vjofn's taak was harde harten tot liefde te neigen, vrede en
+eendracht onder de menschen te handhaven, en twistende echtgenooten
+te verzoenen. Syn (waarheid) bewaakte de deur van Frigga's paleis
+en wilde haar niet openen voor hen die er niet in mochten. Als zij
+eenmaal de deur gesloten had voor een gewaanden indringer kon geen
+praten haar besluit veranderen. Zij had daarom het praesidium van
+alle rechtbanken en verhooren, en wanneer iets niet werd goedgekeurd
+was de gewone formule dat Syn er tegen was.
+
+
+
+Gefjon.
+
+Gefjon was ook een van de meisjes in Frigga's paleis, en aan haar
+werden toevertrouwd al degenen die ongehuwd stierven, die zij ontving
+en voor eeuwig gelukkig maakte. Volgens sommige bronnen bleef Gefjon
+zelf niet maagd maar huwde een van de reuzen, bij wien zij vier zonen
+had. Deze zelfde overlevering vertelt verder dat Odin haar uitzond
+om Gylfi, koning van Zweden, te bezoeken, en wat land te vragen dat
+zij haar eigen zou mogen noemen. De koning, die haar verzoek aardig
+vond, beloofde haar zooveel land als zij in één dag en één nacht
+kon omploegen. Gefjon, niet verlegen, veranderde haar vier zonen in
+ossen, spande hen voor een ploeg, en begon een vore te trekken zoo
+breed en diep dat de koning en zijn hovelingen verbaasd waren. Maar
+Gefjon vervolgde haar werk zonder eenige vermoeidheid te toonen,
+en toen zij een groot stuk land had rondgeploegd, scheurde zij het
+met kracht weg en deed het hare ossen in zee trekken, waar zij het
+bevestigde en het Seeland noemde.
+
+
+ Gefjon nam van Gylfi,
+ Rijk aan schatten, 't land dat
+ Z' aan het Deensche hechtte.
+ Vierkoppig met acht oogen
+ Wijl 't zweet in stralen gutste,
+ Trokken d' ossen 't stuk weg
+ Dat vormde 't lieflijk eiland.
+
+ Noorsche Mythologie (R. B. Anderson).
+
+
+Wat de holte betreft die zij achterliet, deze werd snel gevuld met
+water en vormde een meer, dat eerst Logrum (de zee) werd genoemd,
+maar nu bekend is als Mälar, waarvan elke inkeping overeenkomt met de
+landtongen van Seeland. Gefjon huwde toen Skiold, een van Odins zonen,
+en werd de stammoeder van het Deensch vorstengeslacht der Skioldungs,
+die in de stad Hleidra of Lethra woonden, door hen gesticht, en welke
+de voornaamste offerplaats van de heidensche Denen werd.
+
+
+
+Eira, Vara, Vör en Snotra.
+
+Eira, ook Frigga's dienstbare, werd beschouwd als een heel handige
+dokteres. Zij verzamelde over de heele aarde kruiden om wonden en
+ziekten te genezen, en het was haar taak de wetenschap aan vrouwen
+te leeren, die alleen het vak onder de oude Noorsche natiën mochten
+uitoefenen.
+
+
+ Gaapt een wond, Eira verbindt ze.
+
+ Valhalla (J. C. Jones).
+
+
+Vara hoorde alle eeden en strafte meineedigen, terwijl zij diegenen
+beloonde die trouw hun woord hielden. Dan waren er verder nog Vör
+(geloof), die alles wist wat er in de wereld gebeurde, en Snotra,
+godin der deugd, die alle wetenschap meester was.
+
+Met zulk een schitterenden stoet dienstbaren werd Frigga natuurlijk
+beschouwd als een machtige godin; maar in spijt van de voorname plaats,
+die zij in den Noorschen godsdienst innam, had zij geen specialen
+tempel of bijzonder heiligdom, en werd zij zelden aangebeden dan in
+verbinding met Odin.
+
+
+
+Holda.
+
+Terwijl Frigga onder dezen naam niet in Zuid-Duitschland bekend
+was, werden daar andere godinnen vereerd, wier attributen zoo op de
+hare geleken, dat zij blijkbaar dezelfde waren, ofschoon zij zeer
+verschillende namen droegen in de verschillende gewesten. Onder dezen
+was de schoone godin Holda (Hulda of Frau Holla) die goedgunstig vele
+rijke gaven schonk. Daar zij over het weer gezag voerde, zeide men,
+wanneer de sneeuwvlokken vielen, dat Frau Holle haar bed schudde,
+en als het regende, dat zij hare kleeren wiesch; ook duidde men
+vaak de witte wolken als haar linnen aan dat zij te bleeken had
+gelegd. Als lange grijze wolkenflarden door de lucht dreven, zeide
+men dat zij aan het weven was, want men hield haar ook voor een
+ijverige weefster, spinster en huishoudster. Men vertelt dat zij het
+vlas aan de menschen gaf en hen het leerde gebruiken, en in Tyrol
+verhaalt men de volgende geschiedenis aangaande de wijze waarop zij
+dat onwaardeerbare geschenk gaf.
+
+
+
+De ontdekking van het vlas.
+
+Er was eens een boer die dagelijks zijn vrouw en kinderen in het
+dal achterliet om zijn schapen op den berg te laten weiden, en als
+hij zijn kudde hoedde die op de berghelling graasde, had hij vaak
+gelegenheid den kruisboog te gebruiken en een gems te vellen, wier
+vleesch zijn provisiekast voor vele dagen kon vullen.
+
+Toen hij eens een mooi dier vervolgde, zag hij het verdwijnen achter
+een rotsblok, en toen hij aan de plek kwam, was hij verbaasd een
+doorgang te zien in den belendenden gletscher, want in de opwinding
+van de vervolging was hij hooger en hooger geklommen totdat hij nu
+op den top van den berg was, waar de eeuwige sneeuw fonkelde.
+
+De schaapherder ging moedig door de open deur en bevond zich weldra in
+een wondervol met juweelen bezet gewelf, behangen met druipsteen; in
+het midden er van stond een schoone vrouw, gehuld in zilveren kleederen
+en omringd door een schare lieflijke meisjes die met Alpenrozen waren
+gekroond. In zijn verbazing zonk de schaapherder op de knieën en als
+in een droom hoorde hij de koninklijke gestalte in het midden zeggen
+dat hij uitkiezen mocht wat hij wilde en het mocht meenemen. Ofschoon
+verblind door den glans van de kostbare steenen rondom hem, keerden
+de oogen van den herder gedurig terug tot een kleinen bouquet blauwe
+bloemen die de bevallige verschijning in hare hand hield, en hij
+stamelde nu bedeesd een verzoek dat hij dien zou mogen hebben. Van
+vreugde glimlachend gaf Holda, want zij was het, ze hem, zeggende dat
+hij verstandig had gekozen en zoo lang zou leven als de bloemen niet
+uitvielen en verwelkten. Toen gaf zij den herder een hoeveelheid zaad
+dat hij op het land moest zaaien en liet hem vertrekken, en terwijl
+de donder ratelde en de aarde schudde, bevond zich de arme man weer
+buiten op de berghelling, en keerde langzaam tot zijn vrouw terug,
+aan wien hij zijn avontuur vertelde en de lieflijke blauwe bloemen
+liet zien en de hoeveelheid zaad.
+
+De vrouw maakte er haren man een bitter verwijt van, dat hij niet
+een van de kostbare steenen meebracht die hij zoo warm beschreef, in
+plaats van de bloesems en het zaad; niettemin ging de man het laatste
+zaaien en hij bespeurde tot zijn verbazing dat de hoeveelheid genoeg
+zaad leverde voor verscheiden bunders.
+
+Weldra kwamen de kleine groene spruiten op, en in een maannacht, toen
+de boer er naar keek, zooals hij gewoon was,--want hij voelde zich op
+vreemde wijze aangetrokken tot het veld dat hij had bezaaid en toefde
+er dikwijls, benieuwd welk soort van koren er zou opwassen,--zag hij
+een nevelige gestalte over het veld zweven, met de handen als tot
+zegenen uitgestrekt. Eindelijk droeg het land bloesems, en tallooze
+witte bloempjes openden hare kelken voor de gouden zon. Toen de
+bloemen verdord waren en het zaad was rijp geworden, kwam Holda nog
+eens terug om den boer en zijn vrouw te leeren hoe zij het vlas--want
+dit was het--moesten oogsten, en er linnen uit moesten spinnen, en
+dit weven en bleeken. Daar de menschen in de omgeving gaarne zoowel
+linnen als lijnzaad kochten, werden de boer en zijn vrouw spoedig
+inderdaad zeer rijk, en terwijl hij ploegde, zaaide en oogstte,
+spon, weefde en bleekte zij het linnen. De man leefde tot op hoogen
+ouderdom en zag zijn kleinkinderen en achterkleinkinderen rondom
+hem opgroeien. Gedurende al dien tijd was zijn zorgvuldig bewaarde
+bouquet even frisch gebleven als toen hij dien voor het eerst naar
+huis bracht, maar op zekeren dag zag hij dat gedurende den nacht de
+bloemen verwelkt waren en stierven.
+
+Wetende wat dit beteekende, en dat hij ook moest sterven, klom de boer
+nog eens den berg op naar den gletscher, en vond den doorgang weer dien
+hij dikwijls te vergeefs had gezocht. Hij trad het ijsportaal binnen
+en men heeft nooit meer van hem gehoord noch hem gezien, want, zoo
+zegt de legende, de godin nam hem onder haar hoede en liet hem wonen
+in haar gewelf, waar elke wensch, dien hij koesterde, werd ingewilligd.
+
+
+
+Tannhäuser.
+
+Overeenkomstig de middeleeuwsche traditie woonde Holda in een gewelf
+in den Hörselberg, in Thuringia, waar zij bekend stond als Frau Venus,
+en beschouwd werd als een toovenares die stervelingen in haar gebied
+lokte, waar zij hen voor goed gevangen hield, en hun zinnen in allerlei
+zinlijke genietingen dompelde. De beroemdste van haar slachtoffers
+was Tannhäuser, die, nadat hij een tijd onder haar toovermacht had
+geleefd, tot andere gevoelens kwam, wat haar macht over zijn geest
+brak en hem bezorgd maakte over zijn ziel. Hij ontsnapte haar macht
+en haastte zich naar Rome om zijn zonden te belijden en absolutie
+te zoeken. Maar toen de Paus hoorde van zijn omgang met een van de
+heidensche godinnen van wie de priesters leerden dat zij niet anders
+dan demonen waren, verklaarde hij dat de ridder niet eer op vergiffenis
+kon hopen voordat zijn staf knoppen en bloesems kon dragen.
+
+
+ "Hebt gij gelegen in des Duivels net?
+ Hebt gij uw ziel verpand aan haar verderf?
+ Hebt gij gehoord de Tooveren der Hel,
+ En vloek gedronken uit haar kroes die rookt?
+ Zoo weet dat eer uit den verdorden staf
+ Dien 'k in mijn hand houd, groen gebladert' spruit
+ Dan aan het vuur, ontstoken in de hel,
+ Ontbloeit de bloem des heils."
+
+ Tannhäuser (Owen Meredith).
+
+
+Door deze uitspraak diep verslagen vlood Tannhäuser weg en, in weerwil
+van de beden van zijn trouwen vriend Eckhardt, duurde het niet lang
+of hij keerde naar den Hörselberg terug, waar hij in het gewelf
+verdween. Juist was hij weg, of de boden van den Paus kwamen zeggen
+dat hij vergiffenis had gekregen, want de dorre staf was wonderdadig
+ontbloeid, aldus bewijzend aan een ieder, dat er geen zonde zoo erg
+was of zij kon vergeven worden, mits het berouw oprecht was.
+
+
+ Bemodderd tot de heupen, nat van zweet,
+ Vloog aan een bode, en in zijn hand hij droeg
+ Een dorren staf, ontbloeid tot blad en knop.
+ Hem volgd' een menigte van oud en jong
+ Zingend een lied waarbij de leeuwrik zwijgt,
+ "Een wonder, o een wonder bij den Paus!
+ Eere zij God die maakt het dorre groen!"
+ Toen sprong de bode toe en vroeg, waar was
+ De ridder Tannhäuser.
+
+ Tannhäuser (Owen Meredith).
+
+
+Holda was ook de eigenares van een tooverfontein, die Quickborn heette
+en de beroemde fontein der jeugd evenaarde, en van een wagen waarin zij
+van plaats tot plaats reed als zij haar gebied inspecteerde. Toen dit
+voertuig op zekeren keer beschadigd was, liet zij het een wagenmaker
+herstellen, en toen hij klaar was gaf zij hem eenige spaanders als
+loon. De man was boos over zulk een schrale betaling en nam slechts
+eenige er van; maar tot zijn verbazing zag hij deze den volgenden
+morgen in goud veranderd.
+
+
+ Fricka, uw vrouw--
+ Zij stuurt hierheen haar rammenspan
+ Hoor! hoe zij zwaait
+ De gouden zweep;
+ De dieren blaten
+ Steeds maar door;
+ Haar wielen raatlen voort,
+ Toorn licht op uit haar blik.
+
+ Wagner.
+
+
+
+Eástre, de godin van de Lente.
+
+De Saksische godin Eástre, of Ostara, godin van de lente, wier naam
+voortleefde in het Engelsche woord voor Paschen, Eáster, is ook
+dezelfde als Frigga want zij wordt eveneens beschouwd als de godin
+der aarde, of liever van de opstanding der natuur na den langen dood
+van den winter. Deze bevallige godin was zóó innig geliefd bij de oude
+Teutonen, dat zelfs, nadat het Christendom ingevoerd was, zij een zóó
+vriendelijke herinnering aan haar behielden, dat zij haar niet wilden
+verlaagd hebben tot den rang van een demon, zooals vele der andere
+goden, en haren naam overbrachten op hun groot Christelijk feest. Het
+was lang gebruik geweest dezen dag te vieren door het uitwisselen
+van geschenken in gekleurde eieren, want het ei is het zinnebeeld
+van het beginnende leven; dus hielden zich de eerste Christenen aan
+dezen regel, zeiden echter dat het ei ook de Opstanding verbeeldt. In
+verschillende deelen van Duitschland kan men nog steenen altaren zien,
+die als Eáster-steenen bekend staan, omdat zij waren gewijd aan de
+schoone godin Ostara. Zij werden met bloemen bekranst door de jonge
+menschen, die er vroolijk omheen dansten bij het licht van groote
+vreugdevuren,--een soort volksspelen die stand hielden tot het midden
+der negentiende eeuw, in weerwil van de verboden der priesters en de
+edicten, telkens er tegen uitgevaardigd.
+
+
+
+Bertha, de Witte Vrouw.
+
+In andere streken van Duitschland is Frigga, Holda of Ostara bekend
+onder den naam Brechta, Bertha, of de Witte Vrouw. Het meest bekend
+is zij zoo in Thüringen, waar zij, naar men meende, in een hollen
+berg woonde en de wacht hield over de Heimchen, zielen van ongeboren
+kinderen, en van hen die ongedoopt stierven. Hier behoedde Bertha den
+landbouw en zorgde voor de planten, die haar kindertroepje nauwgezet
+begoot, want men dacht dat elke kleine tot dat doel een kruikje bij
+zich had. Zoolang de godin geëerbiedigd werd en men haar verblijf niet
+verontrustte, bleef zij waar zij was; maar de overlevering vertelt
+dat zij eens het land verliet met haar kinderstoet en haar ploeg
+meesleepte en zich elders vestigde om met haar hulpvaardige diensten
+voort te gaan. Bertha is de legendaire stammoeder van verschillende
+edele geslachten, en vooral vereenzelvigd met de ijverige koningin
+van denzelfden naam, de mythische moeder van Karel den Groote, wiens
+naam spreekwoordelijk is geworden, want als men het in Frankrijk en
+Duitschland heeft over de Gouden Eeuw zegt men gewoonlijk: "in de
+dagen toen Bertha spon."
+
+Daar men meende dat deze Bertha een heel langen en platten voet heeft
+gekregen, doordat zij voortdurend de trede van haar wiel drukte,
+wordt zij dikwijls in de middeleeuwsche kunst voorgesteld als een
+vrouw met een krommen voet, en is daarom bekend als la reine pédauque.
+
+Als stammoeder van het keizerlijke huis van Duitschland heet de Witte
+Vrouw in het paleis te verschijnen voor een sterfgeval of onheil in
+de familie, en dit bijgeloof leeft nog zóó in Duitschland, dat de
+kranten in 1884 het officieele bericht behelsden van een schildwacht,
+die beweerde dat hij haar hem snel had zien voorbijgaan in een van
+de gangen van het paleis.
+
+Daar Bertha beroemd was wegens haar spinnen, werd zij natuurlijk
+beschouwd als de bijzondere beschermster van dien tak van vrouwelijke
+nijverheid, en men zeide dat zij door de straten van ieder dorp zwierf,
+als de avond viel, gedurende de twaalf nachten tusschen Kerstmis en
+6 Januari, terwijl zij in elk venster gluurde om het spinnen van het
+gezin na te gaan.
+
+De meisjes, wier werk goed was verricht, werden beloond met een
+geschenk van een harer gouden draden of een spinnewiel vol extra fijn
+vlas; maar waar zij een zorgelooze spinster vond, werd haar wiel
+gebroken, haar vlas bezoedeld, en als zij verzuimd had de godin te
+eeren door veel van den koek te eten, die in dien tijd van het jaar
+gebakken werd, werd zij streng gestraft.
+
+In Mecklenburg is dezelfde godin bekend als Frau Gode, of Wode,
+de vrouwlijke vorm van Wuotan of Odin, en haar verschijning wordt
+steeds beschouwd als de voorbode van grooten voorspoed. Ook zal zij
+een groote jageres zijn en de Wilde Jacht leiden, gezeten op een wit
+paard, terwijl hare gezellen zijn veranderd in honden en allerlei
+soorten wilde dieren.
+
+In Holland heette zij Vrouw Elde, en naar haar heet de Melkweg
+in Holland Vrouw-eldenstraat; terwijl in sommige streken van
+Noord-Duitschland zij Nerthus (moeder Aarde) heette. Haar heilige wagen
+werd bewaard op een eiland, waarschijnlijk Rügen, waar de priesters
+hem zorgvuldig bewaakten totdat zij verscheen om een jaarlijksche
+reis te doen door haar gebied om het land te zegenen. De godin hield
+haar gelaat dan verborgen door een zwaren sluier en zat zoo in dezen
+wagen die door twee koeien werd getrokken, en zij werd eerbiedig door
+hare priesters vergezeld. Als zij passeerde, huldigde het volk haar
+door allen twist te staken en hun wapens neer te leggen. Zij trokken
+hun feestkleederen aan en hervatten geen strijd voordat de godin
+weer teruggekeerd was naar haar heiligdom. Dan werden kar en godin
+beiden gebaad in een geheimzinnig meer (de Schwartze See in Rügen),
+die de slaven verzwolg welke bij het baden hadden geholpen, en opnieuw
+begonnen de priesters hun wacht over het heiligdom en het bosch van
+Nerthus of Hlodyn, om haar volgende verschijning te verbeiden.
+
+In Scandinavia heette deze godin ook Huldra en beroemde zich op
+een schaar woudnimfen, die haar vergezelden en die soms de menschen
+opzochten om met hen te dansen op de dorpsweide. Men kon ze echter
+altijd herkennen aan het tipje van een koestaart, die onder haar
+sneeuwwitte kleeren uithing. Dit Huldra-volk beschermde in het
+bijzonder het vee aan de berghellingen, en men beweerde dat zij soms
+den eenzamen zwerver verrasten door de wonderbare schoonheid van de
+melodieën die zij zongen om de uren van hun arbeid te korten.
+
+
+
+
+
+
+HOOFDSTUK IV: THOR.
+
+
+De Donderaar.
+
+Volgens sommige mythologen is Thor, of Donar de zoon van Jörd (Erda)
+en van Odin, maar anderen zeggen dat zijn moeder Frigga was, de
+koningin der goden. Dit kind was zeer opmerkelijk groot en sterk,
+en heel spoedig na zijn geboorte verbaasde hij de verzamelde goden
+spelenderwijs op te tillen en weg te smijten tien groote balen
+berenhuiden. Ofschoon doorgaans goed gehumeurd, kon Thor soms in
+vreeselijke woede geraken, en daar hij dan heel gevaarlijk was,
+zond zijn moeder, die hem niet kon beteugelen, hem van huis, en
+vertrouwde hem toe aan de zorg van Vingnir (den gevleugelde), en
+van Hlora (hitte). Deze pleegouders, die men ook beschouwde als de
+verpersoonlijking van het bliksemgeflits, slaagden er weldra in, den
+lastigen pupil te bedwingen, en brachten hem zóó verstandig groot, dat
+de goden een zeer dankbare herinnering bewaarden aan hun vriendelijke
+hulp. Toen Thor tot het besef kwam wat hij hun verschuldigd was,
+nam hij de namen Vingthor en Hlorridi aan, waaronder hij ook bekend is.
+
+
+ Schreeuw dan, Vingi-Thor, maar wild
+ Als de maliënkolder schudt en danst het deukig oorlogschild,
+
+ Sigurd de Volsung (William Morris).
+
+
+Toen hij volgroeid was en de jaren des onderscheids had bereikt,
+werd Thor tot Asgard toegelaten onder de andere goden, waar hij een
+van de twaalf zetels in de groote oordeelshal bezette. Hij kreeg ook
+de streken Thrud-vang of Thrud-heim, waar hij een wonderbaar paleis
+bouwde, Bilskirnir (bliksem) geheeten, het grootste in heel Asgard. Het
+had vijfhonderd veertig hallen, ten dienste van de lijfeigenen,
+die na hun dood werden welkom geheeten in zijn huis, waar zij op
+dezelfde manier werden bejegend als hun meesters in het Valhalla,
+want Thor was de beschermgod van de boeren en de lagere standen.
+
+
+ Vijfhonderd hallen
+ En veertig nog,
+ Dunkt mij, houdt
+ Bilskirnir omvat.
+ Geen huis met dak
+ Is er gelijk
+ Aan dat van mijn Zoon.
+
+ Saemunds Edda.
+
+
+Daar hij de god van den donder was, mocht Thor nooit alleen gaan
+over de wonderbare brug Bifröst, opdat hij ze niet zou in brand
+steken door de hitte van zijn aanwezigheid; en als hij zijn medegoden
+wenschte te ontmoeten bij de Urdar-fontein, onder de schaduw van den
+heiligen boom Yggdrasil, moest hij zijn weg daarheen te voet afleggen,
+wadend door de rivieren Kormt en Ormt, en de twee stroomen Kerlaug,
+naar de verzamelplaats.
+
+Thor, die geëerd werd als de hoogste god in Noorwegen, was de tweede
+in de trilogie van al de andere landen, en werd "de oude Thor" genoemd,
+omdat, zooals sommige mythologen gelooven, hij tot een oudere dynastie
+van goden behoorde en niet wegens zijn feitelijken ouderdom, want hij
+werd voorgesteld en beschreven als een man in zijn jeugd, slank en
+welgevormd, met gespierde ledematen, en borstelig rood haar, waaruit,
+als hij toornig was, vonken in stroomen te voorschijn schoten.
+
+
+ Eerst Thor, wiens oog nederstaart,
+ Momp'lend zacht in zijn rossen baard
+ (Zijn oog fonkel' naar bliksemaard)
+ Komt, terwijl dond'rend hij ment
+ Zijn kar, aangerend,
+ Bij zijn wilden mokerslag
+ Schudt hemel en aard' van ontzag
+ Wolken scheuren wijl siddert de aard.
+
+ Valhalla (J. C. Jones).
+
+
+De noordelijke rassen versierden hem verder met een kroon, en op elke
+punt daarvan was een schitterende ster of een steeds brandende vlam,
+zoodat zijn hoofd altijd omringd was door een krans van vuur, zijn
+eigen element.
+
+
+
+Thors hamer.
+
+Thor was de fiere bezitter van een hamer die Miölnir (de verbrijzelaar)
+heette en dien hij naar zijn vijanden wierp, de vorstreuzen, met
+vernielende kracht, en die de wonderbare eigenschap bezat dat hij
+steeds in zijn hand terugkeerde, hoe ver hij hem ook wierp.
+
+
+ Ik ben de Dond'rer!
+ Hier in mijn noorden,
+ Mijn vastheid en sterkte,
+ Heersch ik voor eeuwig.
+
+ Hier tusschen gletschers
+ Regeer ik de volken,
+ Dit is mijn hamer,
+ Miölnir de sterke;
+ Reuzen noch toovenaars
+ Bieden hem weerstand.
+
+ Sage van koning Olaf (Longfellow).
+
+
+Daar deze groote hamer, het beeld van de bliksems, doorgaans rood-heet
+was, had de god een ijzeren handschoen, Iarn-greiper geheeten,
+waarmee hij hem stijf kon vasthouden. Hij kon Miölnir ver wegwerpen,
+en zijn kracht, die altijd aanzienlijk was, werd verdubbeld als hij
+zijn toovergordel droeg, Megin-giörd genoemd.
+
+
+ Dit is mijn gordel.
+ Als ik hem draag
+ Is m'n kracht verdubbeld.
+
+ Sage van koning Olaf (Longfellow).
+
+
+Thors hamer werd zóó heilig geacht door het oude Noorsche volk,
+dat zij gewoon waren het teeken van den hamer te maken, evenals de
+Christenen hen later het teeken van het kruis leerden maken om alle
+verkeerde invloeden af te wenden en zegeningen te verwerven. Hetzelfde
+teeken werd ook gemaakt over het pasgeboren kind, wanneer water over
+zijn hoofd werd gegoten en het een naam kreeg. De hamer werd gebruikt
+om grenspalen in te slaan, en men hield het voor heiligschennis ze
+te verzetten; verder, om den dorpel van een nieuw huis te zegenen,
+een huwelijk plechtig in te wijden, en ten slotte speelde hij een rol
+in de heiliging van den brandstapel waarop de lichamen van helden,
+tegelijk met hun wapenen en paarden, en soms met hun vrouwen en
+onderhoorigen, werden verbrand.
+
+In Zweden dacht men dat Thor, evenals Odin, een breedgeranden hoed
+droeg, en daarom heeten de stormwolken in dat land Thors hoed, een naam
+dien men ook aan een van de belangrijkste bergen in Noorwegen heeft
+gegeven. Het gerommel en gerol van den donder hield men voor het rijden
+van zijn wagen, want hij was de eenige onder de goden die nooit op een
+paard zat, maar die liep, of reed in een koperen kar, getrokken door
+twee geiten, Tanngniostr (tandenkraker) en Tanngrisnr (tandenknarser),
+van wier tanden en hoeven voortdurend vonken uitgingen.
+
+
+ Toen kwaamt gij eerst, o machtige krijgsman Thor!
+ Hamer op schouder, rijdend in uw kar,
+ Sturend de geiten aan haar zilveren toom.
+
+ Balder Dood (Matthew Arnold).
+
+
+Wanneer de god dus van plaats tot plaats reed, werd hij Aku-thor
+genoemd, of Thor de wagenman, en in Zuid-Duitschland beweerde het
+volk, denkend dat een koperen wagen alleen niet al het leven kon
+maken dat zij hoorden, dat die wagen met koperen ketels beladen was,
+die ratelden en kletterden, en daarom noemde het hem dikwijls, met
+oneerbiedige gemeenzaamheid, den ketelverkooper.
+
+
+
+Thors familie.
+
+Thor was tweemaal getrouwd; eerst met de reuzin Iarnsaxa (ijzeren
+steen) die hem twee zonen schonk, Magni (kracht) en Modi (moed),
+beiden bestemd hun vader en de godenschemering te overleven en te
+heerschen over de nieuwe wereld die als een phoenix uit de asch van
+de eerste zou verrijzen. Zijn tweede vrouw was Sif, de goudharige,
+die hem ook twee kinderen schonk Lorride, en een dochter, Trud,
+een jonge reuzin, beroemd wegens hun moed en kracht. Overeenkomstig
+het bekende feit dat tegenstellingen elkander zoeken, werd Trud
+gevrijd door den dwerg Alvis, wien zij vrij goed gezind was; en op
+zekeren avond, toen deze aanbidder, die als dwerg het daglicht niet
+kon verdragen, in Asgard kwam om hare hand te vragen, weigerden de
+vergaderde goden hun toestemming niet. Zij hadden echter nauwelijks
+hun goedkeuring te kennen gegeven, toen Thor, die afwezig was geweest,
+plotseling verscheen en met een blik van verachting op den nietigen
+minnaar verklaarde dat deze moest toonen dat zijn wetenschap zijn
+dwergachtigheid goed maakte eer hij zijn bruid winnen kon.
+
+Ten einde Alvi's geestvermogens op de proef te stellen ondervroeg
+Thor hem dan in de taal der goden, Vanas, elven en dwergen, slim zijn
+onderzoek voortzettend tot zonsopgang, toen de eerste lichtstraal, op
+den ongelukkigen dwerg neergestreken, hem deed versteenen. Daar stond
+hij, een blijvend voorbeeld van de macht van den god, dat alle andere
+dwergen tot waarschuwing kon strekken, als zij de proef durfden nemen.
+
+
+ Nooit in menschen boezem
+ Vond ik zooveel woorden
+ Uit den ouden tijd.
+ U met vlotte slimheid
+ Heb ik nu bedrogen
+ Op den grond staat ge; dwerg
+ Door den dag overrompeld,
+ Klaar zonlicht vult de hal.
+
+ Saemunds Edda.
+
+
+
+Sif, de goudharige.
+
+Sif, Thors vrouw, was zeer trotsch op een prachtig hoofd met lang
+gouden haar, dat haar van het hoofd tot de voeten als een schitterende
+sluier bedekte; en daar zij ook het symbool van de aarde was, zeide
+men dat heur haar het lange gras voorstelde, of het gouden graan,
+dat de noordelijke oogstvelden bedekte. Thor was zeer trotsch op
+het mooie haar van zijn vrouw; verbeeld u dus zijn teleurstelling,
+toen hij op zekeren morgen wakker werd en haar geschoren zag en
+even kaal en ontsierd als de aarde wanneer het koren in de schuur
+gebracht is en enkel de stoppels resten! In zijn toorn sprong Thor
+op en bezwoer dat hij hem zou straffen die hem deze beleediging had
+aangedaan; onmiddellijk en terecht vermoedde hij dat dit Loki zou
+wezen, de aartsschurk die altijd er op uit was om een booze daad
+te verrichten. Thor nam zijn hamer en ging Loki zoeken, die den
+vertoornden god trachtte te ontwijken door van gedaante te veranderen
+maar dit hielp niets, Thor kreeg hem spoedig in zijn macht en greep hem
+met niet veel omslag bij den hals en worgde hem bijna eer hij toegaf
+aan zijn smeekende gebaren en zijn machtige vuist losliet. Toen hij
+adem kon krijgen smeekte Loki om vergiffenis, maar al zijn woorden
+waren vergeefsch, totdat hij beloofde Sif een nieuw hoofd met haar
+te zullen bezorgen, even mooi als het vorige, en even welig van groei.
+
+
+ Vandaar zal ik brengen nieuw gouden haar
+ Voor Sif, eer de dag vergleed,
+ Dat zij lijkt een veld in het vroege jaar
+ Met zijn bloesembestikte kleed.
+
+ De Dwergen (Oehlenschläger).
+
+
+Toen liet Thor den verrader gaan; dus kroop Loki vlug in het hart der
+aarde waar Svart-alfa-heim lag, om den dwerg Dvalin te smeeken niet
+alleen het kostbare haar in orde te brengen, maar ook een geschenk
+voor Odin en Freya, wier boosheid hij wilde bedwingen.
+
+Zijn verzoek werd goedgunstig ingewilligd en de dwerg maakte de
+speer Gungnir, die nooit zijn doel miste, en het schip Skidbladnir,
+dat, altijd voortgestuurd door gunstige winden, zoowel door de lucht
+als door het water kon varen, en dat verder de wonderbare eigenschap
+bezat, dat, ofschoon het al de goden en al hun paarden kon bevatten,
+het kon worden opgenomen in de kleinste ruimte en in den zak kon
+worden gestoken. Ten slotte spon hij den fijnsten gouden draad,
+waaruit hij het haar vervaardigde dat Sif noodig had, en hij zeide,
+dat, zoodra het haar hoofd aanraakte, het er vast zou groeien en als
+haar eigen haar zou worden.
+
+
+ Nu schijnen zij dood, doch zij raken haar hoofd
+ En elk haar voelt het leefsap weer gaan,
+ Door slechtheid noch kunst wordt ooit Sif meer beroofd
+ Van de lokken die prachtig heur staan.
+
+ De Dwergen (Oehlenschläger).
+
+
+Loki was zóó ingenomen met deze proeven van de kunst der dwergen,
+dat hij den zoon van Ivald den handigsten der smeden noemde. Deze
+woorden werden opgevangen door Brock, een anderen dwerg, die uitriep
+dat zijn broeder Sindri drie voorwerpen kon maken die de andere, nu
+in Loki's handen, te boven gingen, niet slechts in innerlijke waarde
+maar ook in tooverkracht. Loki daagde onmiddellijk den dwerg uit,
+zijn kunstvaardigheid te toonen, zijn hoofd verweddend tegen dat van
+Brock na afloop van de onderneming.
+
+Toen Sindri de weddenschap hoorde nam hij Brocks aanbod om den
+blaasbalg te blazen aan, waarschuwde hem echter dat hij steeds
+moest doorwerken en geen oogenblik vertragen als hij wilde dat hij
+zou slagen, daarop wierp hij wat goud in het vuur en ging de gunst
+verzoeken van de verborgen machten. Tijdens zijn afwezigheid hanteerde
+Brock ijverig den blaasbalg, terwijl Loki, in de hoop hem te doen
+ophouden, zich in een paardenvlieg veranderde en hem hevig in de hand
+stak. Trots de pijn bleef de dwerg blazen, en toen Sindri terugkeerde
+trok hij uit het vuur een enorm wild zwijn, Gullin-bursti geheeten,
+wegens zijn gouden borstels, dat de kracht had licht te verspreiden
+als het door de lucht schoot, want het kon door de lucht vliegen met
+verwonderlijke snelheid.
+
+
+ Toen kwam uit het vuur, ongeloofelijk schier,
+ Gullinbörst, het goudharig wild zwijn,
+ Dat zou worden de bode des zonnegods,
+ Vast het eerste dat ooit er zou zijn.
+
+ De Dwergen, Oehlenschläger.
+
+
+Toen dit eerste stuk werk klaar was, wierp Sindri nog wat meer goud
+op het vuur, en zette zijn broeder weer aan het blazen, terwijl hij
+weer op weg ging om tooverhulp te zoeken. Dezen keer stak Loki, nog
+als paardenvlieg vermomd, den dwerg in zijn wang; maar in weerwil
+van de pijn werkte Brock door, en toen Sindri terugkeerde, trok hij
+triomfantelijk uit de vlammen den tooverring Draupnir, het zinnebeeld
+van vruchtbaarheid, waarvan elken negenden nacht acht gelijke ringen
+afvielen.
+
+
+ Zij werkten en smeedden met wonder talent
+ Tot de wondere kracht hij ontving,
+ Dat er afvielen iederen negenden nacht
+ Acht stuks van d' oorspronk'lijken ring.
+
+ De Dwergen, Oehlenschläger.
+
+
+Nu werd een brok ijzer in de vlammen geworpen, en met vernieuwde
+oplettendheid dat hun welslagen niet door gebrek aan zorg zou bedorven
+worden, ging Sindri weg en liet Brock als te voren den blaasbalg
+hanteeren. Loki was nu in wanhoop en bereidde zich voor tot een laatste
+poging. Nu, nog in de gedaante van een paardenvlieg, stak hij den dwerg
+boven het oog, totdat het bloed in zulk een stroom begon te vloeien,
+dat het hem belette te zien wat hij deed. Snel hief Brock zijn hand op,
+een seconde maar, en wischte den bloedstroom weg; maar hoe kort de
+stoornis ook was, zij bewerkte onherstelbaar letsel, en toen Sindri
+zijn werk uit het vuur trok, uitte hij een kreet van teleurstelling
+want de hamer, dien hij had gemaakt, was te kort van handvat.
+
+
+ En de dwerg hief uit pijn zijn hand op naar 't oog,
+ Voor het ijzer gesmeed was dit keer,
+ En hij merkte: het heft was een duim slechts te kort,
+ Maar verand'ren kon hij 't niet meer.
+
+ De Dwergen, Oehlenschläger.
+
+
+Trots de mislukking was Brock er zeker van dat hij de weddingschap zou
+winnen, en hij aarzelde niet naar de goden in Asgard te gaan, waar
+hij Odin den ring Draupnir gaf, Frey het wild zwijn Gullin-Bursti,
+en Thor den hamer Miölnir, welks macht niemand kon weerstaan.
+
+Loki gaf op zijn beurt de speer Gungnir aan Odin, het schip
+Skidbladnir aan Frey, en het gouden haar aan Thor; maar ofschoon dit
+laatste onmiddellijk ging groeien op Sif's hoofd en men eenstemmig
+verklaarde dat het schooner was dan hare eigen lokken ooit geweest
+waren, beslisten de goden dat Brock de weddingschap had gewonnen op
+grond dat de hamer Miölnir, in Thors handen, onschatbaar zou blijken
+tegen de vorstreuzen op den laatsten dag.
+
+
+ En aan hun hoofd kwam Thor,
+ Beurend zijn hamer, dien de reuzen kenden.
+
+ Balder Dood (Matthew Arnold).
+
+
+Om zijn hoofd te redden, vluchtte Loki hals over kop, maar werd
+ingehaald door Thor die hem terugbracht en aan Brock gaf, met de
+woorden echter, dat, ofschoon Loki's hoofd hem rechtens toekwam, hij
+zijn hals niet moest aanraken. Dus in zijn volledige wraakoefening
+belemmerd, besloot de dwerg Loki te straffen door zijn lippen samen
+te naaien, en daar zijn zwaard ze niet kon doorboren, leende hij tot
+dit doel zijns broeders els. Loki echter, na een poosje den spot der
+goden stilzwijgend verdragen te hebben, deed zijn best den draad door
+te krijgen en was spoedig weer even spraakzaam als ooit.
+
+In weerwil van zijn geweldigen hamer werd Thor niet gevreesd als de
+booze god van den storm, die vredige woningen vernielde en den oogst
+vernietigde door plotselinge hagelslagen en wolkbreuken. De Noormannen
+geloofden dat hij dien enkel blies tegen ijsreuzen en rotsmuren, deze
+laatste vergruizend om de aarde vruchtbaar te maken en te zorgen dat
+zij een rijken oogst zou schenken aan de landbouwers.
+
+In Duitschland, waar de oostelijke stormen altijd koud en verwoestend
+zijn, terwijl de westelijke warme regens en zacht weer brengen,
+geloofde men dat Thor altijd van het Westen naar het Oosten reisde
+om de booze geesten te bestrijden die het land gaarne zouden hebben
+gewikkeld in ondoordringbare nevelsluiers en ze in ijsboeien hebben
+vastgelegd.
+
+
+
+Thors Reis naar Jötun-heim.
+
+Daar de reuzen van Jötun-heim voortdurend koude winden zonden om de
+teedere knoppen te kwetsen en den groei der bloemen te belemmeren,
+besloot Thor nog eens op het pad te gaan en hen tot beterschap te
+dwingen. Vergezeld door Loki ging hij uit in zijn wagen, en na een
+geheelen dag te hebben gereden kwamen de goden bij het vallen van
+den avond aan de grenzen van de wereld der reuzen, waar zij in een
+boerenhut, die zij ontdekten, besloten te toeven om er te rusten en
+zich te verfrisschen.
+
+Hun gastheer was gastvrij maar heel arm, en Thor, ziende dat hij
+ternauwernood het noodige voedsel zou kunnen verschaffen om zijn
+geenszins kleinen eetlust te bevredigen, slachtte zijn beide geiten,
+die hij kookte en toebereidde, waarna hij zijn gastheer en diens
+familie uitnoodigde vrijelijk mee te eten van de dus verstrekte spijs,
+terwijl hij hen echter waarschuwde al de beenderen, zonder ze te
+breken, in de huiden van de geiten te werpen die hij op den vloer
+had uitgespreid.
+
+De boer en zijn gezin aten met graagte, maar zijn zoon Thialfi,
+aangemoedigd door den boozen Loki, waagde een van de beenderen te
+breken en het merg uit te zuigen, denkende dat zijn ongehoorzaamheid
+niet zou worden ontdekt. Den volgenden morgen echter sloeg Thor, die
+tot zijn vertrek gereed was, de geitenhuiden met zijn hamer Miölnir,
+en onmiddellijk sprongen de geiten even levend als te voren op,
+behalve dat een wat lam scheen. Bespeurend dat men zijn geboden
+niet gehoorzaamd had, wilde Thor in zijn boosheid de heele familie
+vermoorden. De schuldige bekende echter en de boer bood aan, om het
+verlies goed te maken, den toornigen god niet alleen zijn zoon Thialfi,
+maar ook zijn dochter Roskva te geven, om hem voor goed te dienen.
+
+Thor droeg den man op goed te zorgen voor de geiten die hij daarachter
+liet totdat hij terugkwam, en beval de jonge boeren hem te vergezellen;
+daarop ging hij met Loki te voet verder, en, na den geheel en dag
+gezworven te hebben, bereikte hij bij het vallen van den avond een
+koud en kaal land, dat in bijna ondoordringbaren nevel was gehuld. Na
+eenigen tijd te hebben gezocht zag Thor door den mist de vage omtrekken
+van wat uitzag als een vreemd gevormd huis. Het open portaal daarvan
+was zóó ruim en hoog dat het den geheelen eenen kant van het huis
+scheen te beslaan. Toen zij er binnentraden en er vuur nog licht
+vonden, wierpen Thor en zijn makkers zich moe op den vloer om te
+slapen, maar werden spoedig ontrust door een eigenaardig gedruisch, en
+een langdurig beven van den grond onder hen. Vreezend dat het geheele
+dak gedurende deze aardbeving zou neervallen, vluchtten Thor en zijn
+makkers in een vleugel van het gebouw, waar zij weldra in diepen slaap
+vielen. Toen de dag aanbrak, gingen de god en zijn makkers naar buiten,
+maar zij waren nauwelijks op weg of zij zagen dat een reus lag te
+slapen en ontdekten dat de eigenaardige geluiden, die hun rust hadden
+gestoord, teweeggebracht werden door zijn gesnork. Op dat oogenblik
+werd de reus wakker, stond op, rekte zich uit, keek rond naar zijn
+eigendom dat hij kwijt was, en nam een seconde later het ding op dat
+Thor en zijn gezellen in het donker ten onrechte voor een huis hadden
+gehouden. Toen bespeurden zij met verbazing dat dit niets anders was
+dan een groote handschoen en dat de vleugel waarin zij allen hadden
+geslapen de afgezonderde plaats was voor den grooten duim van den
+reus! Vernemend dat Thor en zijn makkers op weg waren naar Utgard,
+zooals het gebied der reuzen ook heette, stelde Skrymir, de reus,
+voor hun gids te zijn; en na den geheelen dag met hen te hebben
+gewandeld, bracht hij hen, toen de avond viel, op een plaats, waar
+hij hen voorstelde te rusten. Maar eer hij ging liggen bood hij hun de
+proviand in zijn knapzak aan. Maar trots hun ingespannen poging konden
+noch Thor noch zijn makkers de knoopen losmaken die Skrymir had gelegd.
+
+
+ Skrymir riemen
+ Schenen te hard
+ Toen gij het voedsel niet krijgen kondet,
+ Toen gij, gezond, van honger stierft.
+
+ Saemunds Edda.
+
+
+
+Utgard-Loki.
+
+Boos over zijn gesnork, dat hem wakker hield, deelde Thor hem driemaal
+geweldige slagen toe met zijn hamer. Deze slagen, echter, in plaats van
+het monster te vernietigen, hadden niet meer uitwerking op den slapende
+dan wanneer een stukje boomschors of een takje van een vogelnest boven
+op zijn gezicht was gevallen. Vroeg in den morgen verliet Skrymir
+Thor en zijn makkers, en wees hun den kortsten weg naar Utgard-Loki's
+kasteel, dat van groote ijsblokken gebouwd was, met hooge schitterende
+ijskegels als pilaren. De goden slopen tusschen de sluitboomen van
+de groote poort door en gingen moedig naar den koning der reuzen,
+Utgard-Loki, die hen herkende en dadelijk beweerde heel verwonderd
+te zijn over hun kleine gestalte, en den wensch uitdrukte te zien
+wat zij wel konden, daar hij dikwijls hun wakkerheid had hooren roemen.
+
+Loki, die langer had gevast dan hij wenschte, zei onmiddellijk dat hij
+bereid was met wien dan ook een wedstrijd te houden in het eten. Dus
+liet de koning een grooten houten trog vol vleesch in de hal brengen,
+en zette Loki aan den eenen kant en zijn kok Logi aan den anderen,
+en beval hun te laten zien wie het zou winnen. Ofschoon Loki wonderen
+deed en weldra het midden van den trog bereikte, bespeurde hij dat,
+terwijl hij zelf de beenderen had schoongekluifd, zijn tegenpartij
+die beenderen had verslonden mét den trog.
+
+Utgard-Loki glimlachte verachtelijk en zei dat zij blijkbaar in
+het eten niet heel sterk waren, en dit prikkelde Thor zoo, dat
+hij verklaarde dat, indien Loki niet kon eten als de gulzige kok,
+hij stellig het grootste vat in huis zou kunnen leegdrinken, zoo
+onleschbaar was zijn dorst. Onmiddellijk werd een horen binnengebracht,
+en Utgard-Loki zeide dat goede drinkers dien in een teug leegden, matig
+dorstige personen in twee teugen en kleine drinkers in drie. Thor zette
+nu zijn lippen aan den rand, maar ofschoon hij een zóó diepe teug nam
+dat hij dacht te barsten, kwam het vocht nog bijna aan den rand toen
+hij zijn hoofd ophief. Een tweede en derde poging om dezen horen te
+ledigen bleek al even weinig succes te hebben. Thialfi stelde toen
+een wedloop voor, maar een jonge kerel, Hugi geheeten, die het tegen
+hem opnam, kwam hem weldra voorbij, ofschoon Thialfi heel vlug liep.
+
+Thor stelde vervolgens voor zijn kracht te toonen door gewichten op
+te tillen, en werd uitgedaagd de kat van den reus op te nemen. Hij
+nam een kans te baat om zijn gordel Megin-giörd, die zijn kracht in
+hooge mate vermeerderde, vast te maken en trok toen en deed zijn best,
+maar kon enkel een harer poten van den vloer oplichten.
+
+
+ Sterk is Thor, buiten kijf, als Megin-garder
+ Hij dicht sluit om zijn rotsge lend'nen heen.
+
+ Vikingverhalen van het noorden (R. B. Anderson).
+
+
+Een laatste poging van zijn kant om te worstelen met Udgard-Loki's
+oude voedster Elli, de eenige partij die men een zoo nietigen kerel
+waardig keurde, eindigde even ongelukkig, en toen de goden bekenden,
+dat zij verslagen waren, werden zij gastvrij onthaald. Den volgenden
+morgen werden zij begeleid tot de grenzen van Utgard, waar de reus
+hun beleefd te kennen gaf dat hij hoopte dat zij nooit meer hem
+zouden uitdagen, daar hij genoodzaakt was geweest toovermacht tegen
+hen te gebruiken. Hij vertelde toen dat hij de reus Skrymir was, en
+dat, had hij de voorzorg niet genomen een berg te zetten tusschen
+zijn hoofd en Thors slagen, terwijl hij schijnbaar lag te slapen,
+hij gedood zou zijn, evenals diepe kloven in de berghelling, waarop
+hij wees, getuigden van de kracht van den God. Verder deelde hij
+mede dat Loki's tegenpartij Logi was (wild vuur); dat Thialfi een
+wedloop had gehouden met Hugi (gedachte), den allersnelsten looper;
+dat Thors drinkhoren was verbonden met den oceaan, waar zijn diepe teug
+een aanmerkelijke ebbe had veroorzaakt, dat de kat in werkelijkheid
+de verschrikkelijke Midgardslang was die de wereld omgordt, welke
+Thor bijna uit de zee had getrokken; en dat Elli, zijn voedster,
+de ouderdom was die niemand kon weerstaan. Toen hij deze woorden
+geëindigd had en hen had gewaarschuwd nooit weer terug te keeren,
+of hij zou zich zelf verdedigen door gelijke toovenarijen, verdween
+Utgard-Loki, en ofschoon Thor vertoornd zijn hamer zwaaide en zijn
+kasteel had willen verbrijzelen, omhulde dit een nevel zoo dicht
+dat het niet zichtbaar was, en de dondergod was genoodzaakt terug te
+keeren naar Trud-vang zonder dat hij zijn bedoelde heilzame les aan
+het geslacht der reuzen gegeven had.
+
+
+ En zwaar gewapend ging
+ Wel dikwijls Thor den weg naar Jötun-heim
+ Maar trots zijn gordel, trots zijn stalen mantel
+ Zit steeds nog Udgard-Loki op zijn troon,
+ Kwaad, zelf en kracht, gaat voor geen kracht op zij.
+
+ Vikingverhalen van het noorden (R. B. Anderson).
+
+
+
+Thor en Hrungnir.
+
+Odin zelf ijlde eens door de lucht op z'n achtpootig paard Sleipnir,
+toen hij de aandacht trok van den reus Hrungnir die een wedloop
+voorstelde, zeggende dat Gullfaxi zijn paard Sleipnir in snelheid
+evenaarde. In de hitte van den strijd merkte Hrungnir de richting
+niet waarin zij gingen, totdat, in de ijdele verwachting dat hij
+Odin zou inhalen, hij zijn paard voortdreef tot de poorten van het
+Valhalla. Toen hij ontdekte waar hij was, werd de reus bleek van angst,
+want hij wist dat hij zijn leven op het spel had gezet door zich in
+de burcht van de goden, zijn erfvijanden, te wagen.
+
+De Aesir echter stonden te hoog om zelfs bij een vijand van tegenspoed
+te profiteeren, en in plaats van hem kwaad te doen, noodigden zij hem
+in hun eethallen, waar hij flink begon te drinken van de hemelsche mee
+die voor hem werd neergezet. Hij werd al spoedig zóó opgewonden dat hij
+zich op zijn macht begon te beroepen en verklaarde dat hij eens zou
+komen en Asgard in bezit nemen, dat hij met de goden samen vernielen
+zou, behalve Freya en Sif, naar wie hij met bewonderenden blik keek.
+
+De goden die wisten dat hij niet toerekenbaar was, lieten hem
+ongehinderd doorpraten, maar Thor, die toen juist van een zijner
+reizen thuis kwam en die zijn dreigement hoorde, dat hij de beminde
+Sif zou weghalen, werd vreeselijk woedend. Hij zwaaide razend zijn
+hamer met het doel den grootspreker te vernietigen. Dit wilden de
+goden echter niet toestaan en wierpen zich snel tusschen den toornigen
+Thor en zijn gast, terwijl zij Thor smeekten de heilige rechten der
+gastvrijheid te eeren, en hun vreedzame plaats niet te ontheiligen
+door het vergieten van bloed.
+
+Thor werd ten slotte er toe gebracht zijn toorn te breidelen, maar
+hij vroeg dat Hrungnir tijd en plaats zou aangeven voor een "holmgang"
+zooals een noorsch tweegevecht gewoonlijk werd genoemd. Dus uitgedaagd
+beloofde Hrungnir Thor te zullen treffen te Griottunagard, de grenzen
+van zijn gebied, drie dagen later, en vertrok wat ontnuchterd door
+den schrik, dien hij had gekregen. Toen zijn medereuzen hoorden
+hoe onnadenkend hij was geweest, scholden zij hem erg uit; maar
+zij overlegden samen hoe het beste te maken van den leelijken
+toestand. Hrungnir vertelde hun dat hij het voorrecht mocht hebben
+vergezeld te zijn door een krijger met wien Thialfi zou vechten, en
+daarom gingen zij een wezen maken uit klei, negen mijlen lang en naar
+evenredigheid breed, dat zij Mokerkialfi (nevelwader) noemden. Daar
+zij geen menschelijk hart konden vinden dat groot genoeg was om het
+in de borst van dit monster te steken, namen zij dat van een merrie,
+dat echter van vrees sidderde en beefde. De dag van het tweegevecht
+kwam. Hrungnir en zijn krijger wachtten op het terrein de aankomst
+van hun respectieve partijen. De reus had niet alleen een steenen hart
+en schedel, maar ook een schild en knots van dezelfde stof, en hield
+zich daarom bijna voor onoverwinlijk. Thialfi kwam voor zijn meester
+en kort daarop was er een heftig gedruisch en geschud waardoor de
+reus merkte dat zijn vijand door den grond zou komen en hem van onder
+aanvallen. Hij volgde dus een wenk van Thialfi en stond op zijn schild.
+
+Een oogenblik later zag hij echter zijn vergissing, want, terwijl
+Thialfi Mokerkialfi aanviel met een spade, kwam Thor plotseling
+op het tooneel en wierp zijn hamer vlak naar het hoofd van zijn
+tegenpartij. Hrungnir hield, om den slag af te weren, zijn steenen
+knots, die in stukken over de aarde vloog en oorzaak werd van al
+de keiën welke men er later zou vinden, en een stuk drong diep in
+Thors voorhoofd. Toen de god bewusteloos ter aarde viel, kraakte
+zijn hamer tegen het hoofd van Hrungnir, die dood naast hem neerviel,
+in dier voege dat een zijner zware beenen over den god kwam te liggen.
+
+
+ Gij doet mij denken nu
+ Hoe ik met Hrungnir vocht,
+ Dien stoutmoedigen Jötun,
+ Wiens hoofd was gansch van steen;
+ Toch deed ik hem vallen
+ En voor mij tuim'len.
+
+ Saemunds Edda.
+
+
+Thialfi die intusschen had afgerekend met den grooten reus van klei
+met zijn laf merriehart, ijlde nu zijn meester te hulp, maar zijn
+pogingen waren vruchteloos, en ook konden de andere goden, die hij
+snel te hulp riep, het belemmerende been niet oplichten. Toen zij
+daar stonden, zich hulpeloos verbazend wat zij verder zouden doen,
+kwam Thors zoontje, Magni, aan. Volgens verschillende berichten was
+hij toen slechts drie dagen of drie jaar oud, maar hij greep snel
+den voet van den reus, en, zonder dat iemand hem hielp, bevrijdde hij
+zijn vader, zeggend dat indien men hem slechts eerder had geroepen hij
+met beiden, reus en krijger, zou hebben afgerekend. Deze openbaring
+van kracht verbaasde de goden zeer, en deed hun de waarheid merken
+van de verschillende voorspellingen, die alle verklaarden dat hun
+afstammelingen machtiger zouden zijn dan zij, hen zouden overleven en
+op hun beurt over den nieuwen hemel en de nieuwe aarde zouden regeeren.
+
+Om zijn zoon te beloonen voor zijn tijdige hulp gaf Thor hem het ros
+Gullfaxi (goud-manig), dat hem krachtens recht van buitmaking toekwam,
+en Magni reed voortaan steeds op dit wonderbare paard, dat bijna den
+beroemden Sleipnir evenaarde in snelheid en weerstandsvermogen.
+
+
+
+Groa, de toovenares.
+
+Na een vergeefsch pogen om den steensplinter uit zijn voorhoofd te
+verwijderen, keerde Thor bedroefd naar Thrud-vang terug, waar Sifs
+liefderijke pogingen even weinig succes hadden. Zij besloot dus
+om Groa (groenmaakster) te zenden, een toovenares, beroemd om hare
+bedrevenheid in de geneeskunst en om de kracht harer tooverformulen
+en bezweringen. Groa verklaarde zich dadelijk bereid alles wat in haar
+vermogen was te doen om den god te helpen, die zoo vaak haar terwille
+was geweest, en begon plechtig voor te dragen machtige runen, onder
+welker invloed Thor den steen losser en losser voelde worden. Zijn
+vreugde bij het uitzicht op een spoedige verlossing deed Thor wenschen
+de toovenares direct te beloonen, en wetend dat niets grooter genot kon
+geven aan een moeder dan het uitzicht een langverloren kind terug te
+zien, ging hij haar vertellen dat hij pas den Elivagar of ijsstroom had
+overgestoken, om haar zoontje Orvandil (zaad) uit de wreede macht der
+reuzen te bevrijden, en dat hij er in geslaagd was hem in een mandje
+mee te voeren. Maar daar de kleine ondeugd volhield een van zijn
+bloote teenen door een gat in de mand te steken, was deze bevroren,
+en Thor brak hem toevallig af en wierp hem in de lucht, waar hij als
+een ster zou schijnen, in het Noorden als "Orvandils Teen" bekend.
+
+Verheugd bij dit nieuws hield de profetes met hare bezweringen op
+om haar blijdschap uit te drukken, maar daar zij juist vergeten was
+waar zij was gebleven, kon zij haar betoovering niet voortzetten
+en de keisteen bleef in Thors voorhoofd zitten waar hij nimmer kon
+worden uitgehaald.
+
+Daar Thors hamer hem altijd zulke goede diensten bewees werd deze het
+meest van alles wat hij had geprezen, en groot was zijn teleurstelling
+toen hij op zekeren morgen wakker werd en de hamer weg bleek. Zijn
+kreet van toorn en teleurstelling riep Loki weldra aan zijn zijde
+en hem vertrouwde Thor het geheim van zijn verlies toe, zeggende dat
+als de reuzen er achter kwamen zij weldra Asgard zouden trachten te
+bestormen en de goden te vernielen.
+
+
+ Toornig werd Thor, ontwaakt nu weer,
+ En vond zijn trouwe knots niet meer,
+ Hij fronsde 't hoofd, hij streek zijn baard,
+ Toen keek rondom de zoon der aard,
+ En daar hij sprak dit woord vóór al:
+ "Nu luister wat 'k u zeggen zal,
+ Wat god noch mensch weet, leer ik u:
+ Weg is mijn knots, wat moet ik nu?"
+
+ Thryms Quida.
+
+
+
+Thor en Thrym.
+
+Loki zeide dat hij zijn best zou doen om den dief te ontdekken en den
+hamer terug te vinden, als Freya hem haar valkenveeren wilde leenen,
+en hij haastte zich onmiddellijk naar Folkvang om ze te vragen. Zijn
+reis had succes, en in de gestalte van een vogel vloog hij toen over
+de rivier Ifing en over de kale uitgestrektheid van Jötun-heim,
+waar hij vermoedde dat de dief zich ophield. Daar zag hij Thrym,
+heer der vorstreuzen en god van den verwoestenden donder, alleen aan
+een heuvelhelling zitten. Hem listig uitvragend, kwam hij spoedig te
+weten dat Thrym den hamer had gestolen en hem diep onder den grond
+begraven had. Bovendien merkte hij dat er weinig kans was hem terug
+te krijgen tenzij Freya hem gebracht werd als een vogel uitgedost.
+
+
+ Ik houd des Dond'rers knots bewaard
+ Acht meters diep beneden d' aard;
+ Geen is er die mij hem zal ontstelen
+ Als hij Freya niet brengt om mijn bed te deelen.
+
+ Thryms Quida.
+
+
+Verontwaardigd over de laatdunkendheid van den reus, keerde Loki terug
+naar Thrud-vang, maar Thor meende dat het goed zou zijn Freya op te
+zoeken en te trachten haar over te halen dat zij zich zou opofferen ten
+algemeenen nutte. Maar toen de Aesir de godin der schoonheid vertelde
+wat hij van haar wilde, werd zij zóó woedend dat haar halsketting
+barstte. Zij zeide hem dat zij nooit haren geliefden echtgenoot zou
+verlaten voor welken god ook, veel minder een afschuwelijken reus huwen
+en in Jötun-heim wonen, waar alles uiterst somber was, en waar zij
+spoedig zou sterven aan heimwee naar de groene velden en de bloemrijke
+weiden, waarin zij zoo gaarne rondzwierf. Ziende dat verdere overreding
+vruchteloos zou zijn, keerden Loki en Thor huiswaarts en overlegden
+er een ander plan om den hamer terug te krijgen. Op Heimdall's raad,
+die echter slechts met grooten tegenzin werd aangenomen, leende Thor de
+kleeren van Freya en haar halsketting, trok deze aan en wikkelde zich
+in een dichten sluier. Nadat Loki zich als een kamenier had vermomd,
+steeg hij met hem in den wagen, met geiten bespannen, en het vreemd
+uitgedoste paar vertrok naar Jötun-heim, waar zij de respectieve
+rollen zouden spelen van de godin der schoonheid en hare dienstbare.
+
+
+ Naar huis gedreven
+ Werden de geiten,
+ Gespannen voor de kar;
+ Vlug moest het gaan--
+ De bergen dreunden,
+ De aarde stond in vlam;
+ Odins zoon
+ Reed naar Jötun-heim.
+
+ Noorsche Mythologie (R. B. Anderson).
+
+
+Thrym heette zijn gasten welkom aan de deur van het paleis, zeer
+verheugd bij de gedachte, dat hij weldra in het volle bezit zou
+zijn van de godin der schoonheid, naar wie hij lang te vergeefs
+had gezucht. Hij voerde hen vlug naar de eetzaal, waar Thor,
+de uitverkoren bruid, zich onderscheidde door een os op te eten,
+acht groote zalmen, en al de koeken en zoetigheden die voor de
+vrouwen bestemd waren, terwijl hij deze verschillende gerechten
+wegspoelde met den inhoud van twee vaten mee. De reus-bruidegom
+sloeg deze gastronomische daden gade met verwondering, waarop Loki,
+om hem gerust te stellen, vertrouwelijk fluisterde dat de bruid zóó
+verliefd op hem was, dat zij in meer dan acht dagen niet in staat
+was geweest een bete te nuttigen. Thrym trachtte toen de bruid
+te kussen, maar week terug, ontsteld door het vuur van haar blik,
+dien Loki uitlegde als een brandenden liefdeblik. Op de zuster van
+den reus, die om de gewone geschenken vroeg, werd niet eens gelet;
+daarom fluisterde Loki den verbaasden Thrym weer toe dat liefde
+de menschen afgetrokken maakt. Opgewonden door hartstocht en mee,
+die ook hij in groote hoeveelheden had gedronken, beval de bruidegom
+zijn dienaren nu den heiligen hamer te brengen ten einde het huwelijk
+in te zegenen, en zoodra hij er was legde hij hem in den vermeenden
+schoot van Freya. Dadelijk greep een sterke hand het korte handvat,
+en weldra werden de reus, zijn zuster, en al de genoodigde gasten
+verslagen door den vreeslijken Thor.
+
+
+ "Haal nu den hamer, breng hem der maagd
+ En leg hem neer op den schoot der vrouw",
+ De Dond'rer lacht, stil verblijd,
+ Toen de hamer werd op zijn schoot geleid,
+ Eerst bracht hij Thrym, den koning, om,
+ En verder al de reuzen rondom.
+
+ Thryms Quida.
+
+
+Een rookende puinhoop achterlatend reden de goden toen snel naar Asgard
+terug, waar de geleende kleederen aan Freya werden teruggegeven,
+zeer tot verlichting van Thor, en de Aesir zich verheugde over de
+ontdekking van den kostbaren hamer. Toen later Odin keek naar dien
+kant van Jötun-heim van zijn troon Hlidskialf, zag hij de ruďnen bedekt
+met teedere groene spruiten, want Thor had, na zijn vijand overwonnen
+te hebben, zijn land in bezit genomen, dat voortaan niet langer kaal
+en woest zou blijven maar in overvloed vrucht voortbrengen zou.
+
+
+
+Thor en Geirrod.
+
+Loki leende eens Freya's valkengewaad en vloog uit op zoek van
+avonturen naar een anderen kant van Jötun-heim, waar hij ging
+zitten boven op den gevel van Geirrods huis. Hij trok al spoedig de
+aandacht van dezen reus, die een van zijn knechten beval den vogel
+te vangen. Loki had vermaak in de onhandige pogingen van den man om
+hem te pakken en vloog van plaats tot plaats, zich enkel bewegend
+juist wanneer de reus op het punt was hem te grijpen, toen hij zich
+vergiste in den afstand en hij plotseling merkte dat hij gevangen was.
+
+Aangetrokken door de schitterende oogen van den vogel keek Geirrod
+er oplettend naar en besloot dat het een god was in vermomming,
+en toen hij zag dat hij hem niet tot spreken kon dwingen, sloot hij
+hem in een kooi, waar hij hem drie heele maanden hield zonder spijs
+of drank. Ten slotte door honger en dorst genoopt vertelde Loki wie
+hij was en herkreeg zijn vrijheid door te beloven dat hij Thor zou
+overhalen Geirrod te bezoeken zonder zijn hamer, gordel of magischen
+handschoen. Loki vloog toen naar Asgard terug en zei Thor dat hij
+koninklijk was onthaald en dat zijn gastheer een sterk verlangen had te
+kennen gegeven om den machtigen dondergod te zien, van wien hij zulke
+wonderbare verhalen gehoord had. Gevleid door deze listige woorden
+stemde Thor toe in een vriendschappelijken tocht naar Jötun-heim,
+en de twee goden vertrokken, de drie wapenen thuis latend. Zij
+waren nog niet ver gekomen, toen zij het huis bereikten van Grid,
+een van Odins vele vrouwen. Toen zij zag dat Thor ongewapend was,
+waarschuwde zij hem zich in acht te nemen voor verraad en leende hem
+haar eigen gordel, staf en handschoen. Korten tijd daarna verlieten
+Thor en Loki haar en kwamen aan de rivier Veimer, die de Donderaar,
+het waden gewoon, wilde doorloopen, terwijl hij Loki en Thialfi zich
+liet vasthouden aan zijn gordel.
+
+Maar midden in den stroom greep hem een plotselinge wolkbreuk en
+vloed; de wateren begonnen te rijzen en te bruischen, en, ofschoon
+Thor stevig op zijn staf leunde, werd hij bijna weggezweept door de
+kracht van den woedenden stroom.
+
+
+ Was niet, Veimer,
+ Nu 'k doorwaden u wil
+ Naar des reuzen land!
+ Weet als gij wast,
+ Wast mijn godensterkte
+ Hoog als de hemelen.
+
+ Noorsche Mythologie (R. B. Anderson).
+
+
+Thor bespeurde nu dat stroomop Geirrods dochter Gialp zich bevond,
+en terecht vermoedend dat zij den storm veroorzaakte, nam hij een
+zwaren kei en gooide haar daarmee, mompelend dat de beste plaats
+om een rivier af te dammen bij haar bron was. Het werptuig had de
+bedoelde uitwerking, want de reuzen vluchtten, de wateren vielen,
+en Thor, uitgeput maar gered, trok zich op den anderen oever aan een
+kleinen struik op, den bergesch of sorbe. Deze staat sedert bekend als
+"Thors redding" en verborgen machten worden er aan toegeschreven. Na
+een poos rusten hervatten Thor en zijn makkers hun reis; maar toen
+zij aan Geirrods huis kwamen was de god zóó uitgeput dat hij moe
+neerviel op den eenigen stoel die er was. Maar tot zijn verbazing
+voelde hij hem onder zich oprijzen, en, vreezende dat hij tegen de
+balken zou verpletterd worden, stiet hij den geleenden staf tegen den
+zolder en drukte den stoel met alle macht naar beneden. Toen volgden
+een geweldig gekraak, plotselinge kreten en zuchten van pijn; en toen
+Thor aan het onderzoeken ging, bleek het dat de dochters van den reus,
+Gialp en Greip, onder zijn stoel waren geslopen om hem verraderlijk
+te vermoorden, en dat zij een verdiend loon hadden gekregen en beiden
+verpletterd waren.
+
+
+ Eens gebruikte ik
+ Mijn asa-macht
+ In het reuzenland,
+ Toen Gialp en Greip
+ Mij naar boven tilden.
+
+ Noorsche Mythologie (R. B. Anderson).
+
+
+Geirrod verscheen nu en daagde Thor uit tot een proeve van kracht en
+handigheid, maar zonder te wachten op een van te voren afgesproken
+teeken wierp hij hem met een rood-gloeiende wig. Thor, vlug van
+oogen en een ervaren opvanger, ving het werptuig op met den ijzeren
+handschoen van de reuzin en sloeg het terug naar zijn tegenpartij. Zóó
+groot was de kracht van den god, dat het ding niet alleen heenging door
+den pilaar waarachter de reus gevlucht was, maar door hem zelf heen en
+door den muur van het huis, en diep in den grond buiten, zich begroef.
+
+Thor ging toen naar het lijk van den reus, dat op den slag van zijn
+wapen versteend was, en zette het op een zichtbare plaats, als een
+herinnering aan zijn kracht en aan de overwinning, die hij behaald
+had op zijn verschrikkelijke vijanden, de bergreuzen.
+
+
+
+De vereering van Thor.
+
+Thors naam is gegeven aan vele plaatsen die hij dikwijls bezocht,
+zooals de voornaamste haven van de Faroe-eilanden, en aan geslachten
+die beweren van hem af te stammen. Hij komt nog voor in namen als
+Thunderhill in Surrey, en in de geslachtsnamen Thorburn en Thorwaldsen,
+maar is het duidelijkst in den naam van een der dagen van de week,
+Thors dag of Thursday (Donderdag).
+
+
+ Over heel d' aard
+ Is het nog Thors dag.
+
+ Sage van koning Olaf (Longfellow).
+
+
+Thor werd beschouwd als een buitengewoon goede god, en daarom werd
+hij in zoo breeden kring gehuldigd en rezen tempels hem ter eere op
+in Moeri, Hlader, Godey, Gothland, Upsala en op andere plaatsen, waar
+het volk nooit verzuimde hem te smeeken op Yuldag, zijn hoofdfeest,
+om een gunstig jaar. Men was gewoon dien dag een groot blok van een
+eik, den hem geheiligden boom, te branden, als een zinnebeeld van de
+warmte en het licht van den zomer, die zouden verdrijven de duisternis
+en de koude van den winter.
+
+Bruiden droegen altijd rood, Thors geliefkoosde kleur, die als
+het zinnebeeld van de liefde gold, en om dezelfde reden waren
+verlovingsringen in het noorden bijna altijd van een rooden steen
+voorzien.
+
+Thors tempels en beelden waren, evenals die van Wodan, uit hout
+gemaakt, en het meerendeel er van werd vernield gedurende de regeering
+van koning Olaf den Heilige. Volgens oude kronieken dwong deze vorst
+zijn onderdanen met geweld Christen te worden. Hij was vooral boos
+op de bewoners van een zekere provincie, omdat zij een ruw beeld van
+Thor dienden, dat zij met gouden versierselen bedekten, en waarvoor
+zij iederen avond voedsel neerzetten, bewerend dat de god het opat,
+daar er den volgenden morgen geen spoor meer van over was.
+
+Toen de bevolking werd aangezegd in 1030, dat zij dit beeld moest
+verloochenen ten gunste van den waren god, beloofde zij dit te
+zullen doen als den volgenden dag de lucht bewolkt was; maar toen
+na een heelen nacht, dien Olaf in vurig gebed had doorgebracht, er
+een bewolkte dag volgde, zeide het obstinate volk nog niet overtuigd
+te zijn van Gods macht, en enkel te zullen gelooven als de zon den
+volgenden dag scheen.
+
+Opnieuw bracht Olaf den nacht biddend door, maar, toen de morgen
+daagde, was tot zijn groote spijt de lucht bewolkt. Niettemin
+verzamelde hij het volk bij Thors standbeeld, en na heimelijk zijn
+eersten dienstman te hebben opgedragen het beeld met zijn strijdbijl te
+verbrijzelen als het volk een oogenblik de oogen afwendde, begon hij
+het toe te spreken. Plotseling, toen allen aan het luisteren waren,
+wees Olaf naar den horizon, waar de zon langzaam door de wolken brak,
+en riep uit "Zie onzen God!" Het heele volk keerde zich om, om te zien
+wat hij bedoelde en de dienstman benutte deze gelegenheid om het beeld
+aan te vallen, dat gemakkelijk voor zijn slagen bezweek, en een menigte
+muizen en ander ongedierte kwamen haastig uit zijn inwendige, dat hol
+was, te voorschijn. Toen de menschen zagen dat het voedsel, door hen
+geplaatst voor hun god, was verslonden door schadelijke dieren alleen,
+hielden zij op Thor te vereeren, en namen voor goed het geloof aan,
+dat koning Olaf hun zoo lang en te vergeefs had willen opdringen.
+
+
+
+
+
+
+HOOFDSTUK V: TYR.
+
+
+De god van den oorlog.
+
+Tyr, Tiu of Ziu was de zoon van Odin, en, volgens verschillende
+mythologen, was zijn moeder Frigga, de koningin van de goden, of een
+schoone reuzin wier naam onbekend is, maar die de verpersoonlijking
+was van de onrustige zee. Hij is de god van de krijgseer, en een van
+de twaalf hoofdgodheden van Asgard. Ofschoon hij er geen speciale
+woning schijnt te hebben gehad, was hij altijd welkom te Vingolf of
+Valhalla, en zat op een van de twaalf tronen in de groote vergaderhal
+van Gladsheim.
+
+
+ Gladsheim, de hal, die is uit goud gewrocht,
+ Waar, in een cirkel, twalef stoelen staan
+ Van goud, in 't midden Odins troon het hoogst.
+
+ Balder Dood (Matthew Arnold).
+
+
+Als de god van moed en oorlog, werd Tyr dikwijls door de verschillende
+volken van het Noorden aangeroepen, die zich, tot hem, evenals tot
+Odin, wendden, om de overwinning. Dat hij naast Odin en Thor stond,
+blijkt uit zijn naam Tiu, die aan een van de dagen der week is
+gegeven, Tiu's dag, wat in het moderne Engelsch is geworden Tuesday
+(Dinsdag). Onder den naam Ziu, was Tyr de voornaamste god van de
+Suaven, die oorspronkelijk hun hoofdstad, het tegenwoordige Augsburg,
+Ziusburg noemden. Dit volk, den god vereerende zooals het dat deed, was
+gewoon hem te huldigen in de gestalte van een zwaard, zijn kenmerkend
+attribuut, en hield hem ter eere groote zwaarddansen, bestaande uit
+verschillende figuren. Soms vormden de deelnemers twee lange lijnen,
+kruisten hunne zwaarden, met de punten naar boven, en noodigden den
+stoutmoedigsten onder hen uit vliegensvlug er over heen te springen. Op
+andere tijden hielden de krijgers hun zwaardpunten dicht bij elkander
+in den vorm van een roos of een wiel, en als deze figuur volkomen was,
+noodigden zij hun aanvoerder uit op het dus gevormde kruispunt van
+vlakke, schitterende zwaarden te gaan staan, en dan droegen zij hem
+er op in triomf door het legerkamp. De zwaardspits werd verder als
+zóó heilig beschouwd dat het gebruik werd er eeden op te zweren.
+
+
+ Komt herwaarts, heeren,
+ En legt uw handen neder op mijn zwaard;
+ Dat nooit g' iets zeggen zult van wat gij hoordet,
+ Zweert bij mijn zwaard het."
+
+ Hamlet (Shakespeare.)
+
+
+Een karakteristieke trek van de vereering van dezen god onder de
+Franken en eenige andere Noorsche volken was dat de priesters,
+die Druids of Godi heetten, menschenoffers brachten op hun altaren,
+terwijl zij aan een van de kanten van de ruggegraat hunner slachtoffers
+een diepe insnijding maakten, er de ribben, die van binnen waren
+losgerukt, uithaalden, en door de dus gemaakte opening de ingewanden
+uittrokken. Natuurlijk werden alleen krijgsgevangenen zoo behandeld,
+en het werd als een zaak van eer beschouwd bij de noord-europeesche
+stammen, dat men deze marteling zonder klacht doorstond. Deze offers
+werden gebracht op ruwe steenen altaren die dolmens heetten, en die
+men in Noord-Europa nog kan zien. Daar Tyr beschouwd werd als de
+beschermgod van het zwaard moest men, noodzakelijk het teeken of de
+rune, die hem voorstelde, op het staal van ieder zwaard graveeren--een
+regel welken de Edda allen inprentte die verlangend waren naar het
+behalen van overwinning.
+
+
+ "Sig-runes moet gij kennen
+ Als gij zege (sigr) hebben wilt,
+ En op uw zwaardstaal drijf ze;
+ Enk'le op de scheę,
+ Enk'le op 't gevest,
+ En tweemaal den naam van Tyr".
+
+ Lied van Sigdrifa.
+
+
+Tyr was dezelfde als de Saksische god Saxnot (van sax, een zwaard)
+als Er, Heru, of Cheru, de opperste god der Cheruski, die hem ook
+als den god der zon beschouwden, en in zijn schitterend zwaardstaal
+een beeld van zijn stralen zagen.
+
+
+ Dit zwaard is zelf een straal van licht,
+ Der zon ontrukt.
+
+ Valhalla (J. G. Jones).
+
+
+
+Tyrs zwaard.
+
+Volgens een oude legende werd Cheru's zwaard, dat door dezelfde
+dwergen vervaardigd was, die ook Odins speer gemaakt hadden, voor
+zeer heilig gehouden door zijn volk, waaraan hij het te bewaren
+had gegeven, zeggende dat zij, die het hadden, zeker hunne vijanden
+zouden overwinnen. Maar ofschoon het zorgvuldig behoed werd in den
+tempel, waar het zóó was opgehangen dat het de eerste stralen van
+de ochtendzon weerkaatste, verdween het op een nacht plotseling en
+op een geheimzinnige wijs. Een Vala, druďdes of profetes, door de
+priesters geraadpleegd, openbaarde dat de Nornen hadden besloten,
+dat wie het voerde de wereld zou veroveren en er door sterven zou;
+maar trots alle pogingen weigerde zij zeggen wie het had weggenomen of
+waar men het kon vinden. Eenigen tijd nadat dit niet gebeurd was, kwam
+een forsch en waardig uitziend vreemdeling te Keulen, waar Vitellius,
+de Romeinsche prefect, feestvierde, en riep hem van zijn geliefde
+lekkere spijzen af. In tegenwoordigheid van de Romeinsche soldaten
+gaf hij hem het zwaard, zeggende dat het hem roem en faam zou brengen,
+en begroette hem ten slotte als keizer. De kreet werd overgenomen door
+de verzamelde legioenen, en Vitellius was tot keizer van Rome gekozen,
+zonder dat hij persoonlijk één poging had gedaan om deze eer deelachtig
+te worden. De nieuwe heerscher was echter zóó overgegeven aan zijn
+hartstocht van eten en drinken, dat hij aan het heilige wapen slechts
+weinig aandacht schonk. Op zekeren dag, toen hij met niet veel haast
+naar Rome trok, liet hij het zorgeloos hangen in de voorkamer van
+zijn paviljoen. Een Germaansch soldaat nam de kans waar om het voor
+zijn eigen roestig zwaard te ruilen, en de verdwaasde keizer merkte
+de ruiling niet. Toen hij te Rome kwam, hoorde hij dat de Oostelijke
+legioenen Vespasianus tot keizer hadden uitgeroepen, en dat deze toen
+juist onderweg was om zijn aanspraken te doen gelden op den troon.
+
+Vitellius zocht nu naar het heilig wapen om zijn rechten te verdedigen,
+maar ontdekte den diefstal en, overmand door bijgeloovige vrees,
+waagde hij het niet eens te vechten. Hij kroop weg in een donkeren
+hoek van zijn paleis, waaruit hij met schande werd weggesleept door
+het verwoede volk naar den voet van den Capitolijnschen heuvel. Daar
+werd de profetie geheel vervuld, want de Germaansche soldaat, die zich
+bij de tegenpartij had aangesloten, kwam op dat oogenblik voorbij en
+sloeg Vitellius' hoofd af met het heilig zwaard.
+
+De Germaansche soldaat ging nu van het eene legioen naar het andere,
+en doorreisde vele landen; maar waar hij en zijn zwaard ook toefden,
+was de overwinning.
+
+Nadat hij groote eer en onderscheiding had verworven, trok deze man,
+die oud geworden was, zich van den actieven dienst aan de oevers van
+den Donau terug, en begroef daar in het geheim zijn kostbaar wapen,
+terwijl hij zijn hut boven de plaats bouwde waar het lag om het,
+zoolang hij leefde, te bewaken. Toen hij op zijn sterfbed lag, vroeg
+men hem te zeggen waar hij het verborgen had, maar hij weigerde dit
+beslist, zeggende dat het zou gevonden worden door den man, wiens
+bestemming het was over de wereld te heerschen, maar dat hij niet
+den vloek zou kunnen ontgaan. Jaren gingen voorbij. Golf na golf
+stroomde het getij van barbaren-invallen over dat deel van het land,
+en het laatst van allen kwamen de vreeslijke Hunnen, onder aanvoering
+van Attila, den "Geesel Gods." Toen hij langs de rivier kwam, zag
+hij een boer bedroefd den poot van zijn koe onderzoeken, die gewond
+was door een scherp instrument, in het lange gras verborgen, en toen
+men nasporing deed, vond men de punt van een begraven zwaard uit den
+grond steken.
+
+Toen Attila het mooie werk en den goeden staat van dit wapen zag, riep
+hij dadelijk uit dat het Cherus' zwaard was, en terwijl hij het boven
+zijn hoofd zwaaide zeide hij dat hij de wereld zou veroveren. Gevecht
+na gevecht werd door de Hunnen bevochten, die, volgens de sagen,
+altijd zegevierden, totdat Attila genoeg had van den oorlog en zich in
+Hongarije neerliet, en de schoone Bourgondische prinses Ildico trouwde,
+wier vader hij verslagen had. Deze prinses, boos om den moord van haar
+bloedverwant en dien willende wreken, maakte gebruik van 's konings
+dronkenschap op den avond van zijn huwelijk om het goddelijk zwaard
+zich toe te eigenen, waarmee zij hem in zijn bed neersloeg, opnieuw
+de profetie vervullend die zoovele jaren te voren was uitgesproken.
+
+Het tooverzwaard verdween weer langen tijd om nog eens te worden
+opgedolven, voor den laatsten keer, door den hertog van Alva, den
+generaal van Karel V, die kort daarop de overwinning bij Mühlberg
+behaalde (1547). De Franken waren gewoon jaarlijks krijgsspelen te
+houden ter eere van het zwaard; maar men zegt dat toen de heidensche
+goden ten bate van het Christendom waren afgezworen, de priesters
+velen hunner attributen op de heiligen overbrachten en dat dit
+zwaard het eigendom werd van den Aartsengel St. Michael, die het
+sinds altijd droeg.
+
+Tyr, wiens naam synoniem was met dapperheid en wijsheid, werd door
+het oude Noorsche volk ook beschouwd als de witarmige Valkyren, Odins
+bodinnen, onder zijn bevel te hebben, en men dacht dat hij het was
+die de krijgslieden uitzocht welke zij moeten overbrengen naar het
+Valhalla om de goden te helpen op den laatsten dag.
+
+
+ De god Tyr zond
+ Gondul en Skogul
+ Om te kiezen een vorst
+ Uit het ras van Ingve,
+ Om te wonen met Odin
+ In het ruime Valhal.
+
+ Noorsche Mythologie (R. B. Anderson).
+
+
+
+De geschiedenis van Fenris.
+
+Men sprak doorgaans van Tyr als van den eenarmige en beeldde hem zoo
+af, juist als men Odin een-oogig noemde. Verschillende verklaringen
+worden door verschillende autoriteiten gegeven, sommigen beweren dat
+het was omdat hij de overwinning slechts aan één kant kon geven;
+anderen omdat een zwaard slechts één lemmer heeft. Hoe dit zij,
+de ouden verklaarden het feit liever op de volgende wijze:
+
+Loki huwde in het geheim te Jötun-heim de leelijke reuzin Angur-boda
+(angst-spellende) die hem drie monsterachtige kinderen schonk--den wolf
+Fenris, Hel, de bontgekleurde godin van den dood, en Iörmungandr,
+een vreeselijke slang. Hij hield het bestaan van deze monsters
+zoolang geheim als hij kon; maar zij werden weldra zóó groot dat
+zij niet langer konden opgesloten blijven in het hol waar zij het
+licht hadden gezien. Odin merkte van zijn troon Hlidskialf, weldra
+hun bestaan, en ook de onrustbarende snelheid waarmee zij in omvang
+toenamen. Bang dat de monsters, wanneer zij sterker waren geworden,
+een inval in Asgard zouden doen en de goden vernietigen, besloot
+Alvader zich van hen te ontdoen, en ging naar Jötun-heim, waar hij
+Hel in de diepten van Nevelheim wierp, met de woorden dat zij over
+de negen leelijke werelden der dooden kon heerschen. Daarna wierp hij
+Iörmungandr in zee, waar hij zulke reusachtige afmetingen aannam, dat
+hij ten slotte de aarde omgordde en in zijn eigen staart kon bijten.
+
+
+ Geworpen in den duisteren zeegrond
+ Groeide de slang naar echten reuzenaard
+ Om heel de wereld lag zij en in haar mond
+ Hield ze, in cirkelvorm, haar staart,
+ Toch bleef zij stil
+ Op Odins wil.
+
+ Valhalla (J. C. Jones).
+
+
+Volstrekt niet blij dat de slang zoo vreeslijke afmetingen zou aannemen
+in haar nieuw element, besloot Odin Fenris naar Asgard te brengen,
+waar hij hoopte, door vriendelijke behandeling, hem tot zachtheid te
+stemmen. Maar de goden huiverden allen van schrik toen zij den wolf
+zagen, en geen durfde nader komen om hem voedsel te geven, behalve Tyr,
+die voor niets bang was. Ziende dat Fenris dagelijks toenam in omvang,
+kracht, vraatzucht en overmoed, belegden de goden een vergadering om
+te bepraten hoe zij het best van hem af konden komen. Zij besloten
+eenstemmig dat, daar hem te dooden een ontwijden zou zijn van hun
+vreedzame woonplaats, zij hem vast zouden binden zoodat hij hun geen
+kwaad kon doen.
+
+Met dat doel voor oogen, kregen zij een sterken ketting, Leiding
+geheeten, en stelden toen Fenris in scherts voor dien hem om te binden
+om zijn vermeende kracht te beproeven. Vertrouwend dat hij zich zelf
+zou kunnen bevrijden, stond Fenris gewillig toe dat zij hem zouden
+vastbinden, en toen allen er bij stonden, strekte hij zich uit met
+geweldige inspanning en brak den ketting gemakkelijk in tweeën.
+
+Terwijl zij hun spijt verborgen, prezen de goden zijn kracht zeer,
+maar zij brachten daarop een veel sterker ketting, Droma, dien,
+na eenige overreding, de wolf zich als te voren liet aandoen. Weer
+was een korte, sterke worsteling voldoende zijn boei te breken, en
+het is in het noorden een spreekwoordelijke uitdrukking geworden:
+"los te komen uit Leiding," en "zich vrij te maken van Droma,"
+wanneer men groote moeilijkheden moet te boven komen.
+
+
+ Weer trachtten d' Aesir hem te binden;
+ Weer moesten zij 't vergeefs bevinden;
+ IJzer of koper hielp geen zier,
+ Sterker tooverkunsten pasten hier.
+
+ Valhalla (J. C. Jones).
+
+
+Toen de goden nu merkten dat de gewone kettingen, hoe sterk ook,
+niets zouden uitwerken tegen de groote kracht van den wolf Fenris,
+droegen zij Skirnir, Frey's knecht, op naar Svart-alva-heim te gaan
+en de dwergen een keten te laten maken dien niemand van elkaar zou
+kunnen krijgen.
+
+Door tooverkunsten vervaardigden de elfen een dun zijden koord van
+zoo ontastbare stoffen als het geluid van de stappen eener kat,
+den baard van een vrouw, de wortelen van een berg, de verlangens van
+den beer, de stem van de visschen en het speeksel van de vogels, en
+toen het klaar was, gaven zij het aan Skirnir met de verzekering dat
+geen kracht het zou kunnen breken, en dat, hoe meer men er aan trok,
+het te sterker worden zou.
+
+
+ Gleipnir, bedocht
+ Door d' Elfen, gewrocht
+ In Svart-alf-heim, door felle toovermacht,
+ Werd tot Odin door Skirnir gebracht:
+ Zoo zacht als zij, zoo licht als lucht,
+ Was het van tooverkracht geducht.
+
+ Valhalla (J. C Jones).
+
+
+Gewapend met dit koord, dat Gleipnir heette, gingen de goden met Fenris
+naar het eiland Lyngvi, midden in het meer Amsvartnir, en stelden hem
+weer voor, zijn kracht te beproeven. Maar ofschoon Fenris nog sterker
+was geworden, wantrouwde hij het koord dat er zoo dun uitzag. Hij
+wilde zich dus niet laten binden, tenzij een van de Aesir zijn hand in
+zijn mond wou steken en ze er in laten als pand van hun goede trouw,
+en dat tegen hem geen tooverkunsten zouden worden aangewend.
+
+De goden hoorden de beslissing met teleurstelling, en allen deinsden
+terug, behalve Tyr, die, ziende dat de anderen niet durfden ingaan
+op deze voorwaarde, moedig aanstapte en zijn hand tusschen de
+kaken van het monster hield. De goden bonden Gleipnir nu vast om
+Fenris nek en pooten, en toen zij zagen dat zijn uiterste pogingen
+om zich te bevrijden vruchteloos waren, schreeuwden en lachten zij
+van plezier. Tyr kon echter hun vreugde niet deelen, want de wolf,
+bespeurende dat hij gevangen was, beet de hand van den god af bij
+het gewricht, dat sedert bekend staat als het wolfsgewricht.
+
+
+Loki. Wees stil, Tyr!
+ Gij kunt nooit beginnen
+ Een tweegevecht;
+ Van uw rechterhand moet ik
+ Ook melding maken
+ Die u Fenris ontnam.
+
+Tyr. Ik mis een hand slechts,
+ Maar gij goeden naam;
+ Droef is beider gemis,
+ Niet op zijn gemak is de wolf:
+ Hij moet blijven in boeien
+ Tot den val der goden.
+
+ Saemunds Edda.
+
+
+Beroofd van zijn rechterhand, was Tyr nu genoodzaakt den verminkten
+arm voor zijn schild te gebruiken, en zijn zwaard te zwaaien met zijn
+linkerhand; maar zijn handigheid was zóó groot dat hij zijn vijanden
+als te voren versloeg.
+
+Trots de tegenstribbelingen van den wolf trokken de goden het eind
+van het koord Gelgia door de rots Gioll, en maakten het vast aan den
+steen Thviti, die diep in den grond werd gelaten. Zijn vreeslijke
+kaken wijd opensperrend uitte Fenris een zóó ontzettend gehuil,
+dat de goden, om hem te doen zwijgen, een zwaard in zijn bek staken,
+waarvan het gevest rustte op zijn benedenkaak en de punt tegen zijn
+gehemelte. Het bloed kwam toen in zulke stroomen te voorschijn dat
+het een groote rivier vormde, die Von werd genoemd. De wolf moest
+zoo tot den laatsten dag geketend blijven, wanneer hij zijn boeien
+zou verbreken en vrij zou zijn om het hem aangedane te wreken.
+
+
+ De wolf Fenris,
+ Van de boei ontdaan,
+ Zal zwerven op aarde.
+
+ Doods-lied van Hâkon.
+
+
+Terwijl sommige mythologen in deze mythen een beeld van de misdaad zien
+die bedwongen wordt en onschadelijk gemaakt door de kracht der wet,
+zien anderen er in het onderaardsche vuur, dat, in boeien geslagen,
+niemand iets kan doen, maar als het ontketend is de wereld vervult met
+verwoesting en ellende. Evenals het heet dat Odins tweede oog rust
+in Mimirs bron, zoo vindt men Tyrs tweede hand (zwaard) in Fenris'
+kaken. Hij heeft niet meer behoefte aan twee wapenen dan de lucht
+aan twee zonnen.
+
+De dienst van Tyr wordt vermeld in verschillende plaatsen (zooals
+Tübingen, in Duitschland) die meer of min gewijzigde vormen van zijn
+naam dragen. De naam is ook gegeven aan de monnikskap, een plant die
+in noordelijke landen bekend is als "Tyrs helm".
+
+
+
+
+
+
+HOOFDSTUK VI: BRAGI.
+
+
+Het ontstaan van de dichtkunst.
+
+Ten tijde van den twist tusschen de Aesir en de Vanas, toen men
+vrede gesloten had, werd een vaas in de vergadering gebracht, waarin
+beide partijen plechtig spuwden. Uit het speeksel schiepen de goden
+Kvasir, een wezen dat beroemd was wegens zijn wijsheid en goedheid,
+die de wereld rondging en antwoordde op alle hem gestelde vragen,
+en zoo de menschheid onderrichtte en gelukkig maakte. De dwergen,
+vernemend van Kvasirs groote wijsheid, begeerden hem, en toen zij
+hem op zekeren dag slapende vonden, versloegen twee hunner, Fialar en
+Galar, hem verraderlijk, en vingen iederen druppel van zijn bloed in
+drie vaten--den ketel Od-hroerir (ingeving) en de bekers Son (boete)
+en Boden (offer). Na dit bloed flink met honig vermengd te hebben,
+vervaardigden zij er een soort drank uit, die zóó inspireerend was,
+dat wie er van proefde onmiddellijk een dichter werd, en kon zingen
+met een lieflijkheid die stellig alle harten moest veroveren.
+
+Ofschoon de dwergen deze wonderbare meę tot eigen gebruik hadden
+gebrouwen, proefden zij er nu in het geheel niet van, maar verborgen
+haar op een geheime plaats, terwijl zij op zoek gingen naar verdere
+avonturen. Zij waren nog niet ver gegaan, toen zij den reus Gilling ook
+in diepen slaap vonden, liggend op een steilen oever, en zij rolden hem
+boosaardig in het water, waar hij omkwam. Toen zich naar zijn woning
+spoedend, klommen eenigen op het dak, dragend een grooten molensteen,
+terwijl de anderen naar binnen gingen en aan de reuzin vertelden dat
+haar man dood was. Toen zij door de deur ging rolden de ondeugende
+dwergen den molensteen op haar hoofd en doodden haar. Volgens een
+ander verhaal verzochten de dwergen den reus met hen te gaan visschen
+en slaagden er in hem te vermoorden doordat zij hem uitzonden in een
+lek schip dat zonk onder zijn gewicht.
+
+De zoo bedreven dubbele misdaad bleef niet lang ongestraft, want
+Gillings broeder, Suttung, ging snel de dwergen zoeken, besloten
+hem te wreken. Hij pakte hen in zijn machtige vuist en zette hen
+op een zandbank ver in zee, waar zij zeker zouden zijn omgekomen,
+ware het hun niet gelukt hun leven te redden door te beloven dat zij
+den reus hun pas gebrouwen meę zouden geven. Zoodra Suttung hen op
+het land zette, gaven zij hem daarom dit kostelijke mengsel, dat hij
+aan zijn dochter Gunlod toevertrouwde terwijl hij haar beval er dag
+en nacht voor te waken, en er noch goden noch menschen van te laten
+proeven. Om zijn gebod beter na te komen bracht Gunlod de drie vaten
+in den hollen berg, waar zij de wacht over ze hield met de meest
+angstvallige nauwgezetheid, en zij vermoedde niet dat Odin de plaats
+had ontdekt waar zij verborgen waren, dank de scherpe oogen van zijn
+altijd waakzame raven Hugin en Munin.
+
+
+
+Het zoeken van den drank.
+
+Toen Odin de runenwijsheid bemachtigd had en had geproefd de wateren
+van Mimirs fontein, was hij reeds de wijste der goden; maar toen hij
+vernam van de macht van den drank der inspiratie, die gemaakt was
+uit Kvasirs bloed, werd hij zeer verlangend om het toovervocht in
+bezit te krijgen. Met dit doel voor oogen zette hij dus zijn breed
+geranden hoed op, wikkelde zich in zijn wolkenmantel, en trok naar
+Jötun-heim. Op weg naar de woning van den reus kwam hij voorbij een
+veld waar negen leelijke kerels bezig waren met hooien. Odin bleef
+een oogenblik staan en keek naar hun werken, en merkende dat hun
+sikkels inderdaad heel stomp schenen, bood hij aan ze te slijpen,
+een aanbod dat de kerels gaarne aannamen.
+
+Een slijpsteen van zijn boezem halend, ging Odin aan het scherpen van
+de negen sikkels, en gaf hun handig een zóó scherpe snede dat de kerels
+er plezier aan hadden en vroegen of zij den steen konden krijgen. Met
+genoegen stond Odin dit toe en wierp den slijpsteen over den muur;
+maar toen de negen kerels te gelijk aansprongen om hem te pakken,
+wondden zij elkander met hun scherpe sikkels. Boos over hun aller
+groote zorgeloosheid begonnen zij nu te vechten en hielden niet op
+voordat zij allen doodelijk gewond of dood waren.
+
+Niets zich aantrekkend van deze treurige geschiedenis ging Odin verder
+en kwam kort daarop aan het huis van den reus Baugi, een broeder van
+Suttung, die hem zeer gastvrij ontving. In den loop van het gesprek
+vertelde Baugi hem dat hij in groote verlegenheid was, want het was
+oogsttijd en al zijn werklui waren juist dood in het hooiland gevonden.
+
+Odin die bij deze gelegenheid zich Bolwerk (kwaaddoener) had genoemd,
+bood dadelijk den reus zijn diensten aan en beloofde evenveel werk
+te zullen verrichten als de negen kerels samen, en ijverig den
+heelen zomer te zullen werken in ruil voor een teug van Suttungs
+toovermeę, als het drukke jaargetij ten einde was. Deze overeenkomst
+werd onmiddellijk gesloten, en Baugi's nieuwe knecht, Bolwerk,
+werkte den ganschen zomer onophoudelijk door; hij deed meer dan de
+afspraak nakomen en bracht al het graan veilig in de schuur voordat
+de herfstregens begonnen te vallen. Toen de eerste dag van den winter
+kwam, verscheen Bolwerk voor zijn meester en vroeg zijn loon. Maar
+Baugi aarzelde en weifelde en zeide dat hij niet ronduit zijn broeder
+Suttung om de teug der inspiratie durfde vragen, maar zou trachten
+ze door bedrog te krijgen. Samen togen Bolwerk en Baugi toen naar den
+berg waar Gunlod woonde, en daar zij geen andere manier konden vinden
+om den verborgen kelder binnen te komen, haalde Odin zijn betrouwbare
+boor, Raki geheeten, voor den dag en beval den reus met alle kracht te
+boren om een gat te maken waardoor hij naar binnen zou kunnen kruipen.
+
+Baugi gehoorzaamde zwijgend, en na eenige oogenblikken werkens trok hij
+het gereedschap terug, zeggend dat hij het door den berg had geboord
+en dat Odin er gemakkelijk in kon komen. Maar de god vertrouwde zijn
+bewering niet, blies in het gat en toen het stof en de spaanders hem in
+het gezicht vlogen, beval hij Baugi streng weer te gaan boren en niet
+weer te trachten hem te bedriegen. De reus deed zooals hem bevolen was,
+en toen hij zijn werktuig terugtrok, verzekerde Odin zich ervan dat
+het gat werkelijk klaar was. Hij veranderde zich in een slang en wrong
+er zich zóó merkwaardig snel doorheen, dat hij de scherpe boor ontweek
+die Baugi hem verraderlijk in het gat nastootte om hem te vermoorden.
+
+
+ Raki's mond liet ik
+ Maken een gat,
+ Doorknagen de rots;
+ Over en onder mij
+ Was der reuzen weg:
+ Dus waagde ik mijn hoofd.
+
+ Hávamál.
+
+
+
+De roof van den drank.
+
+Toen hij het binnenste van den berg had bereikt, nam Odin zijn
+gewone godengestalte weer aan en droeg weer zijn besterden mantel;
+zoo vertoonde hij zich in de met druipsteen behangen grot voor de
+schoone Gunlod. Hij was van plan haar liefde te winnen om haar er
+zoo toe te krijgen dat zij hem een slokje zou geven uit al de vaten,
+die aan hare zorg waren toevertrouwd.
+
+Gewonnen door zijn hartstocht stemde Gunlod er in toe zijn vrouw te
+worden, en nadat hij drie volle dagen met haar in dit verblijf had
+doorgebracht, haalde zij de vaten uit de verborgen plaats en zeide
+hem dat hij van elk een teug mocht nemen.
+
+
+ En hij kreeg een dronk
+ Van de kostb're mee.
+ Gemaakt uit Od-hroerir.
+
+ Odins Runenlied.
+
+
+Odin maakte flink gebruik van deze toestemming en dronk zóóveel dat hij
+alle drie vaten heelemaal leegdronk. Na dus verkregen te hebben al wat
+hij wenschte, dook hij weer op uit het hol, deed zijn arendsvleugelen
+aan en steeg hoog in de lucht, en, na een oogenblik boven den bergtop
+gezweefd te hebben, richtte hij zijn vlucht naar Asgard.
+
+Hij was nog ver van het gebied der goden, toen hij een vervolger
+bemerkte, en inderdaad, Suttung, die ook de gestalte van een arend
+had aangenomen, kwam hem snel achterna om hem tot teruggave van de
+gestolen mee te dwingen. Odin vloog daarom sneller en sneller, zich
+inspannend om Asgard te bereiken voordat de vijand hem inhaalde,
+en toen hij naderkwam, keken de goden met spanning naar den strijd.
+
+Ziende dat Odin slechts met moeite zou kunnen ontsnappen, haalden
+de Aesir alle brandbare stoffen, die zij konden vinden, bij elkaar,
+en toen hij over de muren van hun huis vloog, staken zij de massa
+brandstof aan, zoodat de vlammen hoog op rezen en de vleugels van
+Suttung zengden, terwijl hij den god volgde, en hij midden in het
+vuur viel waar hij verbrandde.
+
+Odin vloog tot waar de goden vaten hadden neergezet voor de gestolen
+mee, en hij spuwde den drank der inspiratie zoo snel uit dat een
+paar druppels neervielen en over de aarde verspreid werden. Daar
+werden zij het deel van rijmelaars en poëtasters, terwijl de goden het
+voornaamste tot eigen gebruik behielden, en slechts bij gelegenheid een
+teug toestonden aan den dezen of genen begunstigden sterveling, die,
+onmiddellijk daarop, wereldberoemd zou worden door zijn geďnspireerde
+zangen.
+
+
+ Van een welgekozen vorm
+ Maakt' ik goed gebruik;
+ Weinig mist de wijze;
+ Want Od-hroerir
+ Is gekomen nu
+ Op d' aarde der menschen.
+
+ Hávamál.
+
+
+Daar menschen en goden het onwaardeerbare geschenk aan Odin te danken
+hadden, waren zij steeds bereid hem hun erkentelijkheid uit te drukken,
+en zij noemden het niet alleen naar zijn naam, maar zij vereerden hem
+als patroon van welsprekendheid, poëzie en zang en van alle skalden.
+
+
+
+De god der muziek.
+
+Ofschoon Odin dus de gave der poëzie bemachtigd had, maakte hij
+zelden daarvan gebruik. Het was voorbehouden aan zijn zoon Bragi,
+het kind van Gunlod, de god van poëzie en muziek te worden, en de
+wereld door zijn liederen te betooveren.
+
+
+ Wit gebaard, oud
+ Speelt Bragi zijn gulden
+ Harp--en nog zachter
+ Sluipt weg de dag.
+
+ Viking-vertellingen van het Noorden (R. B. Anderson).
+
+
+Zoodra Bragi geboren was in de met druipsteen behangen grot waar Odin
+Gunlods liefde had gewonnen, begiftigden de dwergen hem met een gouden
+tooverharp, en zetten hem op een van hun eigen schepen en zonden
+hem de wijde wereld in. Toen de boot langzaam uit het onderaardsche
+duister kwam en over den drempel van Nain, het gebied van den dwerg
+des doods, ging, zat Bragi, de schoone en zuivere jonge god, die tot
+nu toe geen teekenen van leven had gegeven, plotseling overeind,
+greep zijn gouden harp die naast hem lag, en begon het wonderbare
+lied van het leven te zingen, dat soms ten hemel steeg en dan zonk
+tot het vreeslijk gebied van Hel, de godin van den dood.
+
+
+ Yggdrasils esch is
+ Van alle boomen 't schoonst,
+ En van alle schepen Skidbladnir;
+ Van de Aesir, Odin,
+ Van de paarden Sleipnir;
+ Bifröst van de bruggen,
+ Van de dichters Bragi.
+
+ Lied van Grimnir.
+
+
+Terwijl hij speelde, gleed het schip zacht over de door de zon
+beschenen wateren en naderde weldra de kust. Bragi ging toen te voet
+verder, zijn weg banend door het kale en zwijgende bosch, spelend
+terwijl hij liep. Op het geluid van zijn teere muziek begonnen de
+boomen te knoppen en te bloeien, en het gras onder zijn voeten werd
+met tallooze bloemen gesierd.
+
+Hier ontmoette hij Idoen, dochter van Ivald, de schoone godin van
+onsterflijke jeugd, wie de dwergen toestonden de aarde van tijd tot
+tijd te bezoeken, terwijl, bij haar nadering, de natuur steeds haar
+lieflijksten en bekoorlijksten aanblik kreeg.
+
+Het was te verwachten, dat twee zulke wezens zich tot elkaar zouden
+voelen aangetrokken, en Bragi kreeg de schoone godin tot vrouw. Samen
+haastten zij zich naar Asgard, waar beiden hartelijk welkom werden
+geheeten, en waar Odin, na runen te hebben getrokken op Bragi's
+tong, besloot, dat hij de hemelsche minstreel en dichter zou zijn
+van liederen op de goden en de helden die hij ontving in het Valhalla.
+
+
+
+Vereering van Bragi.
+
+Daar Bragi de god was van poëzie, welsprekendheid en zang,
+noemden de noordelijke volken de poëzie ook naar hem, en Skalden
+van beide geslachten werden dikwijls aangeduid als Bragi-mannen of
+Bragi-vrouwen. Bragi werd hooggeëerd door alle noordelijke volken,
+en daarom werd zijn gezondheid altijd gedronken bij plechtige of
+feestelijke gelegenheden, maar vooral bij begrafenisplechtigheden en
+bij Yuletijdvieringen.
+
+Wanneer het tijd was om een dronk op hem in te stellen, die gediend
+werd in bekers in den vorm van een schip en die Bragaful heetten, werd
+eerst het heilige teeken van den hamer er over gemaakt. Dan verbond
+zich de nieuwe heer of het hoofd van de familie plechtig tot de eene
+of andere dappere daad, die hij binnen het jaar moest volvoeren,
+tenzij hij als eerloos wilde zijn beschouwd. Zijn voorbeeld volgend
+legden al de gasten gewoonlijk dezelfde gelofte af en zeiden wat zij
+zouden doen, en daar sommigen hunner, die eerst hadden gedronken,
+al te vrij praatten over hun voornemens bij deze gelegenheden,
+schijnt deze gewoonte den naam van den god te hebben verbonden met
+het gemeenzame maar typische Engelsche werkwoord "to brag" (pochen).
+
+In de kunst wordt Bragi gewoonlijk voorgesteld als een oudachtig man
+met lang wit haar en baard, die de gouden harp vasthoudt, waaraan
+zijn vingers zulke tooverachtige wijzen konden ontlokken.
+
+
+
+
+
+
+HOOFDSTUK VII: IDOEN.
+
+
+De appels van de jeugd.
+
+Idoen, de verpersoonlijking van de lente of de onsterflijke jeugd,
+die, volgens sommige mythologen, niet geboren was en nooit den dood zou
+behoeven te smaken, werd hartelijk welkom geheeten door de goden, toen
+zij met Bragi in Asgard verscheen. Ten einde verder hunne genegenheden
+te winnen beloofde zij hen dat zij elken dag mochten proeven van de
+wonderbare appelen die zij in haar doos had, en die eeuwige jeugd en
+lieflijkheid konden mededeelen aan allen die er van kregen.
+
+
+ De gouden appels
+ Uit haren tuin
+ Schonken een gaaf u van jeugd,
+ At gij ze iederen dag.
+
+ Wagner.
+
+
+Dank zij deze tooverkrachtige vrucht hielden de Skandinavische goden,
+die, omdat zij uit een gemengd ras ontsproten, niet allen onsterflijk
+waren, de nadering van den ouderdom en van ziekte van zich af, en
+bleven sterk, schoon en jong tallooze eeuwen. Deze appelen werden
+daarom als zeer kostbaar beschouwd en Idoen bewaarde ze zorgvuldig in
+haar tooverdoos. Hoe vele zij er ook uit nam, hetzelfde getal bleef
+altijd aanwezig om uit te deelen op het feest der goden, aan wie zij
+alleen toestond er van te proeven, ofschoon dwergen en reuzen ook
+gaarne de vruchten zouden hebben.
+
+
+ Schoon' Idoena, die nooit sterft,
+ Die door Valhals zalen zwerft,
+ Is een rijke schat betrouwd
+ In haar doos met app'len goud,
+ Zulke wond're vruchten geven
+ Aesir kracht ten eeuw'gen leven.
+
+ Valhalla.
+
+
+
+De geschiedenis van Thiassi.
+
+Op zekeren dag trokken Odin, Hoenir en Loki uit op een van hun gewone
+tochten naar de aarde, en, nadat zij langen tijd hadden gezworven,
+bevonden zij zich in een verlaten streek, waar zij geen gastvrij dak
+konden vinden. Moe en heel hongerig bespeurden de goden een kudde ossen
+en doodden een van de beesten, en een vuur ontstoken hebbende, gingen
+zij er bij zitten terwijl zij wachtten totdat het vleesch gaar was.
+
+Tot hun verbazing echter bleef, trots de laaiende vlammen, het stuk
+volkomen rauw. Begrijpende dat er tooverij in het spel moest zijn,
+keken zij rond om te ontdekken wat hun braderij in de war bracht,
+toen zij een adelaar zagen die op een boom boven hen zat. Ziende dat
+de reizigers erg in hem hadden, sprak de vogel hen toe en erkende dat
+hij het was, die het vuur belette zijn gewoon werk te doen, maar hij
+bood aan, de betoovering weg te nemen als zij hem zooveel eten gaven
+als hij op kon. De goden vonden dit goed, waarop de vogel neerschoot
+en de vlammen aanwakkerde met zijn groote vleugels, en weldra was
+het vleesch gaar. De adelaar wilde toen drie-vierde meenemen, maar
+dit was te veel voor Loki, die een grooten stok nam, welke naast
+hem lag, en den gulzigen vogel begon af te rossen, vergetend dat hij
+bedreven was in tooverkunsten. Tot zijn groote teleurstelling merkte
+hij, dat het eene eind van den stok zich vasthechtte aan den rug van
+den adelaar, het andere aan zijn handen, en dat hij werd meegesleurd
+over steenen en door struiken, soms door de lucht, terwijl zijn armen
+bijna uit het lid werden gerukt. Te vergeefs schreeuwde hij om genade
+en smeekte den arend hem los te laten; de vogel vloog verder, totdat
+hij beloofde dat hij elken losprijs zou geven dien zijn overwinnaar
+wilde in ruil voor zijn vrijheid.
+
+De schijn-adelaar, die de stormreus Thiassi was, stemde ten slotte
+erin toe, Loki vrij te laten op één voorwaarde. Hij liet hem beloven
+met de plechtigste eeden, dat hij Idoen zou lokken uit Asgard, zoodat
+Thiassi haar en haar toovervruchten in zijn bezit zou krijgen.
+
+
+Eindelijk vrijgelaten keerde Loki naar Odin en Hoenir terug,
+zorgde echter hun niet te vertellen op welke voorwaarde hij zijn
+vrijheid gekregen had; en toen zij weer in Asgard waren, begon hij
+plannen te maken hoe hij Idoen buiten de woning der goden zou kunnen
+lokken. Eenige dagen later, toen Bragi afwezig was op een van zijn
+minstreel-tochten, zocht Loki Idoen op in de boschjes van Brunnaker,
+waar zij verblijf hield, en beschreef sluw eenige appelen die op
+kleinen afstand groeiden, en die, zooals hij valschelijk beweerde,
+volkomen op de hare geleken; zoo lokte hij haar uit Asgard met een
+kristallen schotel vol vruchten, die zij wilde vergelijken met de
+door hem geprezene. Zoodra Idoen buiten Asgard was, verliet haar de
+bedriegelijke Loki, en eer zij kon terugkeeren in de beschutting
+van de hemelsche woning, schoot de stormreus Thiassi neer van het
+noorden op zijn adelaarsvleugelen, nam haar in zijn felle klauwen,
+en droeg haar snel weg naar zijn kaal en eenzaam verblijf Thrym-heim.
+
+
+ Thrym-heim is het zesde waar
+ Thiassi woonde,
+ De almachtige Jötun.
+
+ Grimnir-lied.
+
+
+Ver van haar geliefde gezellen leed Idoen, werd bleek en bedroefd,
+maar weigerde beslist Thiassi ook maar iets van haar toovervruchten
+te laten proeven, die, zooals hij wel wist, hem schoon zouden maken
+en zijn kracht en jeugd hernieuwen.
+
+
+ Van elk ongeval
+ Dat trof Odins hal,
+ Is de lage Loki schuld;
+ Uit Valhalla's paleizen
+ Heeft hij zoet' Idoena genood
+ Die bij zich had
+ Der applen schat,
+ Welke d'Aesir nooit doen grijzen,
+ Dat Thiassis toren z' omsloot.
+
+ Valhalla (J. C. Jones).
+
+
+De tijd verliep. De goden, denkend dat Idoen met haar man mee was
+en weldra zou terugkeeren, letten eerst niet op haar afwezigheid,
+maar langzamerhand verdween de gunstige werking van het laatste
+appelmaal. Zij begonnen te voelen dat de ouderdom kwam en zagen hun
+jeugd en schoonheid verdwijnen; dus werden zij ongerust en begonnen
+naar de godin, die er niet was, te zoeken.
+
+IJverige nasporing bracht het feit aan het licht dat zij het laatst
+was gezien in gezelschap van Loki, en toen Odin hem streng ter
+verantwoording riep, moest hij bekennen dat hij haar bedrieglijk had
+overgegeven in de macht van den stormreus.
+
+
+ Door zijn spottend, boos gezicht
+ Kwam 't in Valhal snel aan 't licht,
+ Dat door Loki's leugenmacht
+ D' arme Idoen was gebracht
+ Om in donkren toren
+ Jötun toe te hooren.
+
+ Valhalla (J. C. Jones).
+
+
+
+De terugkomst van Idoen.
+
+De houding van de goden werd nu zeer dreigend, en Loki begreep, dat,
+als hij geen middelen verzon om de godin terug te halen, wel spoedig
+zijn leven in groot gevaar zou zijn.
+
+Hij verzekerde de goden dus, dat hij alles in het werk zou stellen om
+de bevrijding van Idoen te bewerken, en leende Freya's valkenvederen
+en vloog naar Thrym-heim, waar hij Idoen alleen vond, bitter bedroefd
+over haar ballingschap uit Asgard en van haar geliefden Bragi. De
+schoone godin, volgens sommige overleveringen in een noot, volgens
+andere in een zwaluw veranderend, greep Loki haar stevig tusschen
+zijn klauwen en vloog snel terug naar Asgard, in de hoop dat hij het
+schut van haar hooge muren zou bereiken eer Thiassi terugkwam van
+een vischvangst in de wonderlijke zeeën waarheen hij was gegaan.
+
+Intusschen hadden zich de goden verzameld op de wallen van de hemelsche
+stad, en zij wachtten Loki's terugkomst met veel sterker spanning af,
+dan zij voor Odin hadden gevoeld toen hij Od-hroerir zocht. Terwijl
+zij zich het succes van hun list bij die gelegenheid herinnerden,
+hadden zij groote massa's brandstof opgestapeld, die zij elk oogenblik
+in vlam konden zetten.
+
+Plotseling zagen zij Loki komen, maar ontdekten achter hem een grooten
+adelaar. Dit was de reus Thiassi die plotseling was teruggekeerd van
+Thrym-heim en merkte dat zijn gevangene door een valk was geroofd,
+waarin hij dadelijk een van de goden herkende. Haastig had hij zijn
+arendsveeren aangetrokken en was dadelijk op jacht gegaan en haalde
+vlug zijn buit in. Loki verdubbelde zijn pogingen toen hij de muren van
+Asgard naderde, en eer Thiassi hem inhaalde, bereikte hij het eindpunt
+en zonk uitgeput in het midden der goden neer. Onmiddellijk stak men
+de opgehoopte brandstof aan, en toen de achtervolgende Thiassi over
+de muren kwam op zijn beurt, deden de vlammen en de rook hem verminkt
+en half bewusteloos op den grond vallen, een gemakkelijken buit voor
+de goden, die onbarmhartig op hem aanvielen en hem afmaakten.
+
+De Aesir waren overgelukkig nu zij Idoen hadden teruggevonden,
+en zij namen snel van de kostelijke appelen, die zij behouden had
+teruggebracht. Toen zij hun gewone kracht en goed uitzicht voelden
+terugkeeren bij elken beet dien zij aten, verklaarden zij goedaardig
+dat het geen wonder was, als zelfs de reuzen de appels der eeuwige
+jeugd trachtten te proeven. Zij besloten dus dat zij Thiassi's oogen
+als een sterrebeeld aan den hemel zouden zetten, om elk gevoel van
+wrok weg te nemen dat zijn bloedverwanten zouden kunnen koesteren
+als zij hoorden dat hij gedood was.
+
+
+ Op werp ik de oogen
+ Van Alvadi's zoon
+ In de hemelen hel:
+ Zij duiden de grootste
+ Van al mijne daden.
+
+ Harbard-lied.
+
+
+
+De godin van de lente.
+
+De natuurlijke verklaring van deze mythen is voor de hand
+liggend. Idoen, het zinnebeeld van den plantengroei, wordt in den
+herfst met geweld weggesleept, als Bragi afwezig is en het zingen der
+vogels heeft opgehouden. De koude winterwind, Thiassi, houdt haar in
+het ijzige, barre Noorden, waar zij het niet kan vinden, tot Loki, de
+zuidenwind, het zaad of de zwaluw terugbrengt, die beide voorloopers
+zijn van de terugkeerende lente. De jeugd, schoonheid en kracht,
+door Idoen verleend, symboliseeren de herleving der natuur in het
+voorjaar na den slaap van den winter, als kleur en kracht bij de
+aarde wederkeeren, die gerimpeld en grijs geworden was.
+
+
+
+Idoen valt in de onderwereld.
+
+Daar de verdwijning van Idoen (plantengroei) een jaarlijksche
+gebeurtenis was, kunnen wij verwachten andere mythen te vinden,
+die zich met dit treffende verschijnsel bezig houden, en er is
+een andere geliefkoosde mythe van de oude zangers, die, helaas,
+ons slechts in een fragmentaire en zeer onvolledige gestalte heeft
+bereikt. Volgens deze overlevering zat Idoen eens op de takken van
+den heiligen esch Yggdrasil, toen zij plotseling duizelig werd en haar
+houvast kwijt raakte en op den grond viel, tot de diepste diepten van
+Nevelheim. Daar lag zij, bleek en stijf, starend met onbeweeglijke en
+verschrikte oogen op de sombere visioenen die het Hellegebied opdringt,
+heftig bevend als iemand die door felle koude wordt gekweld.
+
+
+ In de diepten woont
+ De alwetende Dis,
+ Van Yggdrasils
+ Esch zonk neer,
+ Van elfenras,
+ Idoen genaamd,
+ Het jongste van Ivaldi's
+ Oud're kindren.
+ Slecht bekwam
+ Haar de val
+ Onder den boom
+ Den grijzigen.
+ Zij kon niet blij zijn nu
+ Met Norvi's dochter,
+ Gewend aan vroolijker
+ Woning thuis.
+
+ Odins Ravenzang.
+
+
+Ziende dat zij niet terugkwam, beval Odin Bragi, Heimdall en een ander
+van de goden haar te gaan zoeken en gaf hun een witte wolfshuid mee
+om haar in te wikkelen, zoodat zij niet van de koude zou te lijden
+hebben; hij gebood hun alles in het werk te stellen om haar op te
+wekken uit de verdooving--want krachtens zijn voorwetenschap wist
+hij dat deze over haar gekomen was,
+
+
+ Zij gaven haar een wolfshuid
+ Waarin zij zich kleedde.
+
+ Odins Ravenzang.
+
+
+Idoen liet lijdelijk toe, dat de goden haar in de warme wolfshuid
+wikkelden, maar zij weigerde hardnekkig te spreken of zich te bewegen,
+en op grond van haar vreemde manieren vermoedde haar man met droefheid
+dat zij een visioen had van zeer nare dingen. De tranen stroomden
+onophoudelijk van hare bleeke wangen, en Bragi, overstelpt door haar
+ellende, vroeg eindelijk de andere goden zonder hem naar Asgard terug
+te keeren, zeggend dat hij bij zijn vrouw wilde blijven totdat zij
+Hels jammerlijk gebied weer verlaten kon. Het gezicht van haar smart
+drukte hem zóó neer, dat hij geen lust had in zijn gewone vroolijke
+liederen, en de snaren van zijn harp waren stom terwijl hij in de
+onderwereld was.
+
+
+ Die zachte zephyr suist langs bloemenweiden,
+ Of Bragi's toonen van zijn snaren glijden.
+
+ Viking-verhalen van het noorden (R. B. Anderson).
+
+
+In deze mythe beteekent Idoens val van Yggdrasil het vallen van de
+bladeren in den herfst, die bleek en hulpeloos op den kouden, kalen
+grond liggen, totdat zij aan het oog worden onttrokken door de sneeuw,
+voorgesteld door de wolfshuid, die Odin, de lucht, zendt om ze warm te
+houden; en het zwijgen van de liederen der vogels is verder aangeduid
+door Bragi's zwijgende harp.
+
+
+
+
+
+
+HOOFDSTUK VIII: NIÖRD.
+
+
+Een gijzelaar bij de goden.
+
+Wij hebben reeds gezien, hoe de Aesir en Vana's gijzelaars wisselden
+na den verschrikkelijken oorlog dien zij hadden gevoerd, en dat,
+terwijl Hoenir, Odins broeder, in Vana-heim ging wonen, Niörd, met
+zijn twee kinderen, Frey en Freya, voor goed verblijf hield in Asgard.
+
+
+ In Vana-heim
+ Schiepen hem wijze machten,
+ En gaven den goden een gijzelaar.
+
+ Vafthrudnir-lied.
+
+
+Als heer van de winden en van de zee bij de kust kreeg Niörd het
+paleis Nôatűn, bij de zeekust, waar--zoo hooren wij--hij de hevige
+stormen stilde, door Aegir, den god van de diepe zee gewekt.
+
+
+ Niörd, de god van storm, 't zeevolk bekend,
+ Daarboven niet in Van-heim groot gebracht,
+ Bij menschen, blijft den goden gijzelaar;
+ Kent elken mond en elke rotsige kreek,
+ Omgord met pijnbosch, kent de banken, waar
+ Zeevogels schreeuwen.
+
+ Balder Dood (Matthew Arnold).
+
+
+Hij strekte zijn bijzondere zorg uit over handel en visscherij, twee
+bezigheden die men met voordeel slechts kon verrichten in de korte
+zomermaanden, waarvan hij in zekeren zin als de verpersoonlijking gold.
+
+
+
+De god van den zomer.
+
+Niörd wordt in de kunst voorgesteld als een heel lieflijke god, in den
+bloei des levens, gehuld in een soort groene tunica, met een kroon
+van schelpen en zeegras op zijn hoofd, of een bruingeranden hoed,
+versierd met arends- of reigerveeren. Als verpersoonlijking van den
+zomer werd hij aangeroepen om de woedende stormen te stillen, die de
+kusten gedurende de wintermaanden woest maakten. Ook riep men hem
+aan om de warmte van de lente te bespoedigen en zoo de wintervuren
+uit te dooven.
+
+Daar de landbouw enkel in de zomermaanden beoefend werd en voornamelijk
+langs de fjorden of inhammen van de zee, werd Niörd ook aangeroepen om
+gunstige oogsten te schenken, want men zeide dat hij gaarne welvaart
+schonk aan hen die op hem vertrouwden.
+
+Niörds eerste vrouw was, volgens sommigen, zijn zuster Nerthus, moeder
+aarde, die in Duitschland met Frigga vereenzelvigd werd, zooals wij
+hebben gezien, maar in Skandinavië als een afzonderlijke godin gold.
+
+Niörd moest haar echter verlaten toen hij naar Asgard werd geroepen,
+waar hij een van de twaalf zetels kreeg in de groote vergaderzaal,
+en alle samenkomsten der goden bijwoonde, terwijl hij slechts naar
+Nôatűn ging, als de Aesir zijn diensten niet noodig hadden.
+
+
+ Nôatűn is het elfde,
+ Daar heeft Niörd zich
+ Zelf een huis gebouwd,
+ Der menschen heer;
+ Zonder zonde
+ Bestuurt hij de hooge hal.
+
+ Grimnir-lied.
+
+
+In zijn huis aan de zeekust zag Niörd gaarne de zeemeeuwen af-
+en aanvliegen, en keek met genoegen naar de bevallige bewegingen
+van de zwanen, zijn geliefkoosde vogels, die hem heilig waren. Ook
+bracht hij menig uur door met te turen naar de kromme sprongen van
+de aardige zeehonden, die zich in den zonneschijn aan zijn voeten
+kwamen koesteren.
+
+
+
+Skadi, godin van den winter.
+
+Kort na Idoens terugkeer van Thrym-heim, en Thiassi's dood binnen
+de grenzen van Asgard, werden de vergaderde goden zeer verrast en
+teleurgesteld omdat zij Skadi, de dochter van den reus, op zekeren dag
+in hun midden zagen verschijnen, om voldoening te vragen voor haars
+vaders dood. Ofschoon de dochter van een leelijken ouden Hrim-thurs,
+was Skadi, de godin van den winter, inderdaad zeer schoon, in haar
+zilveren wapenrusting, met haar blinkende speer, haar scherp gepunte
+pijlen, kort wit jachtgewaad, witte bonten beenstukken en breede
+sneeuwschoenen; en de goden moesten de rechtmatigheid van haar eisch
+erkennen, waarom zij de gewone boete ten zoen aanboden. Skadi was
+echter zóó boos dat zij eerst deze schikking afsloeg, en streng leven
+voor leven eischte, totdat Loki, die haar toorn wilde kalmeeren en
+die dacht dat, als hij haar koude lippen slechts tot een glimlach
+kon bewegen, het overige gemakkelijk genoeg zou gaan, allerlei
+grappen begon te maken. Zoo bond hij met een onzichtbaar touw een
+geit aan zich vast en maakte allerlei potsen die de geit nadeed;
+en het gezicht was zóó mal, dat al de goden in lachen uitbarstten en
+zelfs Skadi moest glimlachen.
+
+De goden maakten zich deze verzachte stemming ten nutte en wezen
+naar den hemel waar de oogen van haar vader als schitterende sterren
+gloeiden in het noordelijk halfrond. Zij zeiden dat zij hem daar hadden
+geplaatst om hem alle eer te bewijzen, en voegden er ten slotte aan
+toe, dat zij als man mocht kiezen een der goden die in de vergadering
+aanwezig was, bedingende dat zij tevreden zou zijn hun bekoorlijkheden
+te beoordeelen naar hun bloote voeten.
+
+Geblinddoekt, zoodat zij alleen de voeten van de goden kon zien die
+in een cirkel om haar heen stonden, keek Skadi rond en haar oog viel
+op een paar schoongevormde voeten. Zij wist zeker dat zij aan Balder,
+den god van het licht, moesten toebehooren, wiens gelaat haar bekoord
+had, en zij wees hun eigenaar als haar keuze aan.
+
+Toen de doek was weggenomen, ontdekte zij echter tot haar spijt dat
+zij Niörd gekozen had, met wien zij verloofd was; maar trots haar
+teleurstelling bracht zij gelukkige wittebroodsweken in Asgard door,
+waar allen er genoegen in schenen te hebben haar te eeren. Vervolgens
+bracht Niörd zijn bruid naar zijn huis Nôatűn, waar het eentonig
+geluid van de golven, het geschreeuw van de zeemeeuwen, en de kreten
+van de zeehonden Skadi's slaap zóó stoorden, dat zij ten slotte het
+voor onmogelijk verklaarde er langer te blijven, en zij haar man
+smeekte haar terug te brengen naar haar geboorteplaats Thrym-heim.
+
+
+ Slapen kon ik niet
+ Op mijn zeestrand bed,
+ Daar de zeevogels schreeuwden.
+ Daar wekt mij
+ Als van de golven hij komt
+ Elken luchtend de meeuw.
+
+ Noorsche Mythologie (R. B. Anderson).
+
+
+Niörd, die gaarne zijn pasgetrouwde vrouw genoegen deed, willigde haar
+verzoek in haar naar Thrym-heim te brengen, en er met haar te wonen
+negen van elke twaalf nachten, mits zij de overige drie met hem zou
+doorbrengen te Nôatűn; maar toen hij den bergstreek naderde, scheen
+het gezicht van den wind in de pijnboomen, het gedonder van de lawinen,
+het gekraak van het ijs, het gedruisch der watervallen, en het gehuil
+der wolven hem even ondragelijk als het geluid van de zee het zijn
+vrouw had geschenen, en hij kon slechts blij zijn als zijn periode
+van ballingschap geëindigd was, en hij zich weer te Nôatűn bevond.
+
+
+ 'k Ben moe van de bergen;
+ Niet lang was ik daar,
+ Negen nachten slechts;
+ 't Gehuil der wolven
+ Klonk, vond ik, heel slecht
+ Bij den zang van de zwanen.
+
+ Noorsche Mythologie (R. B. Anderson).
+
+
+
+De scheiding van Niörd en Skadi.
+
+Gedurende eenigen tijd hielden Niörd en Skadi, die zomer en winter
+verbeelden, deze wisseling van woonplaats vol, terwijl de vrouw de drie
+korte zomermaanden aan de zee doorbracht, en hij tegen zijn zin bij
+haar in Thrym-heim bleef gedurende de negen lange wintermaanden. Maar,
+ten slotte bevindend dat hun smaken nooit samen zouden kunnen gaan,
+besloten zij voor goed te scheiden, en keerden naar hun respectieve
+woonplaatsen terug, waar elk zich kon bezighouden op de manier die
+hem door gewoonte lief geworden was.
+
+
+ Thrym-heim, zoo heet het,
+ Waar Thjasse woonde,
+ Die stroom-sterke reus;
+ Maar Skade toeft nu,
+ Zuivere godenbruid,
+ In haars vaders veste.
+
+ Noorsche Mythologie (R. B. Anderson).
+
+
+Skadi vatte haar oud jachtbedrijf weer op, en verliet haar gebied
+alleen weer om te huwen met den half-historischen Odin, wien zij een
+zoon, Seaming geheeten, baarde, den eersten koning van Noorwegen,
+en den vooronderstelden stichter van het vorstelijke ras, dat lang
+dat land heeft geregeerd.
+
+Volgens andere verhalen echter trouwde Skadi met Uhler,
+den wintergod. Daar Skadi een ervaren scherpschutter is, wordt
+zij met pijl en boog afgebeeld, en, als godin van de jacht, wordt
+zij gewoonlijk vergezeld door een van de wolfachtige Eskimo-honden
+die in het Noorden voorkomen. Skadi werd aangeroepen door jagers en
+winterreizigers, wier slede zij over sneeuw en ijs voerde en die zij
+dan hun bestemming behouden deed bereiken.
+
+Skadi's toorn tegen de goden, die haar vader, den stormreus, hadden
+verslagen, is een beeld van de onbuigzame strengheid der in ijs
+gehulde aarde, die, ten slotte verzacht door het dartele spel van
+Loki (de heete bliksem) glimlacht en de omhelzing van Niörd (zomer)
+goedvindt. Zijn liefde kon haar echter niet meer dan drie maanden van
+het jaar (in de mythe door nachten aangeduid) houden, en zij verlangt
+in stilte altijd naar de winterstormen en haar gewone bezigheden
+tusschen de bergen.
+
+
+
+De vereering van Niörd.
+
+Men geloofde dat Niörd de schepen zegende die in en uit de haven
+gingen, en zijn tempels lagen aan de zeekust; daar werden gewoonlijk
+eeden gezworen in zijn naam, en zijn gezondheid werd bij iederen
+maaltijd ingesteld, waar hij altijd met zijn zoon Frey werd
+samengenoemd.
+
+Daar men dacht dat alle waterplanten hem toebehoorden, stond de
+zeespons in het noorden bekend als "Niörds handschoen", een naam
+die tot voor kort bewaard bleef, toen dezelfde plant door het volk
+herdoopt werd in "Hand der Maagd".
+
+
+
+
+
+
+HOOFDSTUK IX: FREY.
+
+
+De god van het elfenland.
+
+Frey, of Froh, zooals hij in Duitschland heette, was de zoon van Niörd
+en Nerthus, of van Niörd en Skadi, en werd geboren in Vanaheim. Daarom
+behoorde hij tot het ras van de Vana's, de goden van water en lucht,
+maar werd hartelijk welkom geheeten in Asgard toen hij er kwam als
+gijzelaar met zijn vader. Daar het onder de noordelijke volken gebruik
+was een kind een groot geschenk te geven wanneer het zijn eersten
+tand kreeg, gaven de Aesir het kind Frey het schoone land Alf-heim
+of Elfenland, het verblijf der Lichtelfen.
+
+
+ Alf-heim werd aan Frey
+ Door de goden gegeven
+ Eens als tandgeschenk.
+
+ Saemunds Edda.
+
+
+Hier ging Frey, de god van den gouden zonneschijn en de warme
+zomerbuien, wonen, bekoord door het gezelschap van de elfen en feeën,
+die blindelings zijn bevelen gehoorzaamden, en op een teeken van hem
+af en aan zweefden, terwijl zij alle goeds deden dat in haar macht
+stond, want zij waren buitengewoon weldadige geesten.
+
+Frey kreeg van de goden ook een wonderbaar zwaard (een beeld van de
+zonnestralen), dat de macht had met goed gevolg en uit zich zelf te
+strijden zoodra het uit de scheede getrokken was. Frey zwaaide dit
+vooral tegen de vorstreuzen, die hij bijna even sterk haatte als Thor,
+en omdat hij dit schitterende wapen droeg, is hij soms verward met
+den zwaardgod Tyr of Saxnot.
+
+
+ Met een kortgreep'gen hamer strijdt de machtige Thor,
+ Freys zwaard is slechts lang één el.
+
+ Viking-vertellingen van het noorden (R. B. Anderson).
+
+
+De dwergen van Svart-alfa-heim gaven Frey het goudborstelige zwijn
+Gullin-bursti (de goudborstelige) een verpersoonlijking van de zon. De
+schitterende borstels van dit dier werden symbolisch verklaard ňf als
+de zonnestralen, ňf als het gouden graan dat op zijn bevel golfde over
+de oogstlanden van Midgard, ňf als de landbouw, want het wildzwijn
+(dat met zijn scherpen snuit den grond omwoelt) werd geacht de
+menschheid het eerst geleerd te hebben hoe zij ploegen moest.
+
+
+ Daar was Frey en zat
+ Op 't goudborstelig zwijn, dat--zeggen zij--
+ Ploegde de bruine aard', ze maakte groen.
+
+ Minnaars van Goedroen (William Morris).
+
+
+Frey reed soms schrijlings op dit wonderbare zwijn, welks snelheid
+zeer groot was en spande het op andere tijden voor den gouden wagen,
+die--zooals men zeide--de vruchten en bloemen bevatte welke hij
+kwistig over de aarde uitstrooide.
+
+Frey was bovendien de trotsche bezitter van het onverschrokken
+ros Blodug-hofi, dat op zijn bevel door vuur en water zou ijlen,
+maar ook van het tooverschip Skidbladnir, een verpersoonlijking van
+de wolken. Dit schip, dat over land en zee voer, werd altijd door
+gunstige winden voortgestuwd, en was zóó elastisch dat, terwijl
+het voldoende groote afmetingen kon aannemen om de goden te dragen,
+hun paarden en heel hun uitrusting, het ook als een doek kon worden
+opgevouwen en in den zak gestoken.
+
+
+ Ivaldi's zonen
+ Werkten in dagen van ouds
+ Om te maken Skidbladnir,
+ Het beste schip
+ Voor den schoonen Frey,
+ Niörds goeden zoon.
+
+ Grimnir-lied.
+
+
+
+Het dingen om Gerda's hand.
+
+In een van de Edda-liederen wordt verteld dat Frey eens Odins troon,
+Hlidskialf, durfde beklimmen, van welken hoogen zetel zijn blik over de
+wijde wereld zwierf. Toen hij naar het bevroren noorden keek, zag hij
+een schoon jong meisje het huis van den vorstreus Gymir binnengaan,
+en toen zij haar hand ophief om de klink op te lichten, bestraalde
+haar schitterende schoonheid zee en lucht.
+
+Een oogenblik later verdween dit lieflijke wezen, wier naam Gerda
+was en die men beschouwt als een verpersoonlijking van het flitsende
+noorderlicht, in het huis haars vaders, en Frey keerde in gedachten
+terug naar Alfheim, terwijl zijn hart vervuld was met het verlangen
+dit mooie meisje zijn vrouw te maken. Smoorlijk verliefd was hij
+zwaarmoedig en in de hoogste mate verstrooid, en begon zich zóó
+vreemd aan te stellen, dat zijn vader, Niörd, zeer ongerust werd over
+zijn gezondheid, en zijn trouwen knecht Skirnir beval de oorzaak van
+deze plotselinge verandering te ontdekken. Na veel overreding kreeg
+Skirnir ten slotte van Frey een verslag aangaande zijn beklimmen van
+Hlidskialf, en van het mooie schouwspel dat hij had gezien. Hij bekende
+zijn liefde en ook zijn uiterste wanhoop, want daar Gerda de dochter
+was van Gymir en Angur-boda, en een bloedverwante van den vermoorden
+reus Thiassi, vreesde hij, dat zij hem nooit gunstig ontvangen zou.
+
+
+ In Gymirs hof heb 'k haar geschouwd,
+ De maagd die mij gevangen houdt;
+ Haar sneeuwwitt' armen, blank gezicht
+ Wierpen op aard' en zee hun licht.
+ Haar min ik meer dan ooit voorheen
+ Een meisj' een jongling dierbaar scheen;
+ Maar elf en god die 't al gebiedt
+ Gunt ons 't geluk der liefde niet.
+
+ Skirners lied.
+
+
+Maar Skirnir antwoordde troostend dat hij geen reden kon zien waarom
+zijn meester een zoo wanhopigen blik op de zaak zou hebben, en hij bood
+aan, het meisje in zijn naam te gaan vragen, mits Frey hem zijn paard
+voor de reis wilde leenen en hem zijn blinkend zwaard geven tot loon.
+
+Overgelukkig in het vooruitzicht dat hij de schoone Gerda zou winnen,
+gaf Frey Skirnir gaarne het blinkende zwaard, en stond hem toe zijn
+paard te gebruiken. Maar hij verzonk spoedig weer in den droomerigen
+staat die hem gewoon was geworden sinds hij verliefd geworden was, en
+zoo merkte hij niet dat Skirnir nog bij hem talmde, en ook niet dat
+hij handig de spiegeling van zijn gelaat van het oppervlak der beek
+stal waaraan hij gezeten was, en dat hij ze sloot in den drinkhoren,
+met het plan "ze uit te storten in Gerda's beker, en door de schoonheid
+er van het hart der reuzin voor den heer te winnen" in wiens dienst hij
+nu uit vrijen ging. Toegerust met dit portret, met elf gouden appelen
+en met den tooverring Draupnir, reed Skirnir nu naar Jötun-heim om zijn
+opdracht uit te voeren. Toen hij bij Gymirs woning kwam, hoorde hij het
+luid en voortdurend gehuil van zijn wachthonden, die de winterwinden
+verpersoonlijkten. Een herder die zijn kudde in de nabijheid hoedde,
+vertelde hem, in antwoord op zijn vraag, dat men onmogelijk het huis
+kon naderen vanwege den vlammenmuur die het omringde; maar Skirnir,
+wetende dat Blodug-hofi door alle vuur heen kon, gaf zijn paard de
+sporen, en reed zonder letsel naar de deur van den reus en was weldra
+in tegenwoordigheid van de lieflijke Gerda.
+
+Opdat het mooie meisje een gunstig oor zou leenen aan de voorstellen
+van zijn meester, toonde Skirnir haar het gestolen portret en haalde
+voor den dag de gouden appelen en den tooverring, die zij echter
+met hoogheid afwees, zeggend dat haar vader genoeg goud had en meer
+dan genoeg.
+
+
+ Ik neem niet aan dien wondren ring
+ Schoon 'k hem van Balders schat ontving;
+ 'k Behoef geen goud in Gymers hal
+ Daar 't mij mijn vader geven zal.
+
+ Skirners lied.
+
+
+Boos omdat zij het goud versmaadde, dreigde Skirnir nu haar met zijn
+tooverzwaard te onthoofden, maar daar dit het meisje in het minst
+niet bang maakte en zij hem met kalmte tartte, nam hij zijn toevlucht
+tot tooverkunst. Hij sneed runen in zijn stok en zeide haar, dat,
+als zij niet toegaf eer de bezwering klaar was, zij ňf tot eeuwige
+maagdelijkheid zou veroordeeld zijn ňf een vorstreus zou huwen dien
+zij nooit zou kunnen beminnen.
+
+Verschrikt door de vreeslijke beschrijving van hare vreugdelooze
+toekomst in geval zij volhardde in hare weigering, stemde Gerda
+er eindelijk in toe Frey's vrouw te worden, en liet Skirnir gaan,
+met de belofte dat zij haar aanstaanden bruidegom op den negenden
+avond in het land Burri zou ontmoeten, het groene veld, waar zij zijn
+somberheid zou verdrijven en hem gelukkig zou maken.
+
+
+ Burri is liefdes hoog verblijf
+ Na negen nachten, buiten kijf,
+ Krijgt sterken Niorders dapp're zoon
+ Daar Gerda's kus tot liefdeloon.
+
+ Skirners lied.
+
+
+Verheugd over zijn succes, ijlde Skirnir naar Alf-heim terug waar
+Frey met vreugde den uitslag van de reis kwam te vernemen. Toen
+hij hoorde dat Gerda er in had toegestemd zijn vrouw te worden,
+straalde zijn gelaat van geluk, maar toen Skirnir hem vertelde dat
+hij negen nachten geduld moest hebben, eer hij de hem toegezegde
+bruid zou kunnen zien, ging hij bedroefd weg, zeggende dat hem die
+tijd eindeloos zou schijnen.
+
+
+ Lang is een nacht, en twee is meer,
+ Hoe draag 'k mijn smart ten derden keer?
+ Een maand van vreugde sneller vlucht
+ Dan halve nacht vol diep gezucht.
+
+ Skirners lied.
+
+
+Trots deze minnaarswanhoop kwam de tijd van wachten echter tot een
+einde en Frey spoedde zich blijde naar het groene land, waar hij,
+trouw aan haar aanwijzing, Gerda vond, en zij werd zijn gelukkige
+vrouw en zat fier op haar troon naast hem.
+
+
+ Frey had Gerda tot vrouw;
+ Zij was Gymirs dochter,
+ Van Jötuns stam.
+
+ Saemunds Edda.
+
+
+Volgens sommige mythologen is Gerda niet een verpersoonlijking van
+den noordelijken morgenstond maar van de aarde, die, hard, koud en
+onhandelbaar, de geschenken van schoonheid en vruchtbaarheid (appelen
+en ring), haar door den lentegod aangeboden, niet wil, de schitterende
+zonnestralen (Frey's zwaard) tart, en slechts zijn kus wil ontvangen,
+als zij verneemt dat zij anders tot voortdurende onvruchtbaarheid
+zal worden veroordeeld, of geheel zal worden overgegeven in de macht
+der reuzen (ijs en sneeuw). De negen nachten wachtens duiden de negen
+wintermaanden aan; als zij ten einde zijn, wordt de aarde de bruid van
+de zon, in de velden waar de boomen bladeren en bloesem doen uitloopen.
+
+Wij hooren dat Frey en Gerda de ouders werden van een zoon, Fiolnir
+geheeten, wiens geboorte Gerda troostte over het verlies van haren
+broeder Beli. Deze had Frey aangevallen en was door hem verslagen,
+ofschoon de zonnegod, berooid van zijn ongeëvenaard zwaard, zich had
+moeten verdedigen met een hertshoorn dien hij snel van den muur zijner
+woning nam.
+
+Behalve den trouwen Skirnir had Frey twee andere dienstbaren, een
+gehuwd paar, Beyggvir en Beyla, de verpersoonlijkingen van molenafval
+en mest, twee ingrediënten die in den landbouw gebruikt worden om
+den grond vruchtbaar te maken, en daarom als Frey's getrouwe dienaren
+werden beschouwd, trots hun onaangename eigenschappen.
+
+
+
+De historische Frey.
+
+Snorro-Sturleson zegt in zijn "Heimskringla", of kroniek van de
+oude Noorweegsche koningen, dat Frey een historisch persoon was
+die Ingvi-Frey heette, en in Upsala regeerde na den dood van den
+half-historischen Odin en Niörd. Onder zijn bestuur genoot het volk
+zulk een welvaart en vrede dat zij zeiden dat hun koning een god moest
+zijn. Zij begonnen hem dus als zoodanig aan te roepen, en trokken hun
+enthousiaste bewondering zóó ver, dat, toen hij stierf de priesters,
+die het feit niet openbaar durfden maken, hem in een aardhoop legden
+in plaats van zijn lichaam te verbranden, zooals tot nu toe gewoonte
+was geweest. Zij vertelden het volk toen dat Frey--wiens naam in
+het noorsch synoniem is met "meester"--"in den aardhoop was gegaan",
+een uitdrukking die uiteindelijk de noorsche term voor den dood werd.
+
+Eerst drie jaren later ontdekte het volk, dat was voortgegaan met
+belasting te betalen aan den koning door geld, zilver en koper in
+de aardhoop te doen door drie verschillende openingen, dat Frey
+dood was. Daar hun vrede en voorspoed niet verstoord waren geworden,
+besloten zij dat zijn lijk nooit zou worden verbrand, en zoo voerden
+zij de gewoonte in, in een aardhoop te begraven, een gebruik dat
+te zijner tijd den brandstapel op vele plaatsen verving. Een van de
+drie aardhoopen bij Gamla Upsala heet nog naar den god. Zijn beelden
+stonden daar in den grooten tempel, en zijn naam werd behoorlijk te
+pas gebracht in alle plechtige eeden waarvan de gewone vorm luidde,
+"Zoo helpe mij Frey, Niörd en de Almachtige Asa" (Odin).
+
+
+
+Dienst van Frey.
+
+Geen wapens werden ooit in Frey's tempels geduld; de beroemdste dier
+tempels waren te Throndhjeim in Noorwegen, en te Thvera op IJsland. In
+deze tempels werden hem ossen of paarden geofferd, terwijl men een
+zwaren gouden ring doopte in het bloed van het offerdier eer de
+bovenvermelde eed er plechtig over werd uitgesproken.
+
+Frey's beelden, evenals die van alle andere Noorsche godheden, waren
+ruw gehouwen houtblokken, en het laatste van deze heilige beelden
+schijnt door Olaf den Heilige te zijn vernield, die, zooals wij hebben
+gezien, velen zijner onderdanen door dwang bekeerde. Daar hij verder
+de god was van den zonneschijn, de vruchtbaarheid, den vrede en de
+welvaart, werd Frey beschouwd als de patroon van paarden en ruiters,
+en de bevrijder van alle gevangenen.
+
+
+ Frey is de beste
+ Van alle heeren
+ Onder de goden;
+ Hij wekt geen tranen
+ Bij meisjes of moeders;
+ Hij wil ontboeien
+ Hen die geketend zijn.
+
+ Noorsche Mythologie (R. B. Anderson).
+
+
+
+Het Yule-feest.
+
+Eéne maand van elk jaar, de Yulemaand of Thor-maand, werd beschouwd
+als aan Frey gewijd zoo goed als aan Thor, en begon met den langsten
+nacht van het jaar, die den naam droeg van Moeder Nacht. Deze maand
+was een tijd van feest en vreugde, want zij verkondigde de wederkomst
+van de zon. Het feest heette Yule (wiel) omdat men vooronderstelde
+dat de zon op een wiel geleek dat snel door de lucht draaide. Deze
+gelijkenis deed een eigenaardige gewoonte ontstaan in Engeland,
+Duitschland en langs de oevers van den Moezel. Tot zeer onlangs
+vergaderde het volk op een berg, om een groot houten wiel, dat met
+stroo omwikkeld was, in brand te steken, en dat dan, in lichtelaaie,
+den heuvel af te rollen, totdat het sissend in het water neerkwam.
+
+
+ Weer and'ren zoeken op een wiel, versleten, waardeloos,
+ Omwikk'len het met stroo en touw, verbergen het een poos;
+ Zij sleepen 't naar een heuveltop, het staat in vuur en gloed,
+ En went'len het in duist'ren nacht er af met heftigen spoed.
+ Zoo lijkt het op de zon, die komt dus van den hemel neer,
+ Het is een vreemd gezicht en wie het ziet, dien treft het zeer,
+ En zij gelooven dat al kwaad, dus wordt gesleept ter hel,
+ En nu, van smart en euvel vrij, zij leven kalm en wel.
+
+ Naogeorgus.
+
+
+Al de noordelijke rassen beschouwden het Yulefeest als het grootste
+van het jaar, en waren gewoon het te vieren met dansen, feesten
+en drinken, terwijl elke god bij name werd aangeroepen. De eerste
+Christenzendelingen, die de groote populariteit van dit feest
+bespeurden, dachten dat het best was op te wekken tot drinken op
+het welzijn van den Heer en zijn twaalf apostelen, toen zij voor het
+eerst de noordelijke heidenen begonnen te bekeeren. Ter eere van Frey
+at men bij deze gelegenheid varkensvleesch. Gekroond met laurier en
+rosmarijn werd de kop van het dier in de eetzaal gebracht met veel
+ceremonieel--een gewoonte die men lang in eere hield, zooals blijkt
+uit de volgende regels.
+
+
+ Caput Apri defero
+ Reddens laudes Domino,
+ Den zwijnskop draag ik in mijn handen
+ Met rozemaryn en groenguirlanden;
+ Nu moet gij zingen allemaal
+ Qui estis in convivio.
+
+ Queens College Deun, Oxford.
+
+
+De vader van het gezin legde zijn hand op den gewijden schotel, die
+"het zwijn der verzoening" heette, en bezwoer dat hij zijn familie
+trouw zou zijn en al zijn verplichtingen zou nakomen, een voorbeeld dat
+door alle aanwezigen werd gevolgd, van de hoogsten tot de laagsten. De
+schotel mocht slechts worden aangesneden door een man van onbevlekten
+naam en beproefden moed, want de zwijnskop was een gewijd zinnebeeld
+dat--zoo dacht men--elk met vrees vervulde. Om die reden werd dikwijls
+een zwijnskop gebruikt als versiering voor de helmen der Noorsche
+koningen en helden, wier dapperheid buiten twijfel was.
+
+Daar Frey's naam Fro naar den klank dezelfde is als het woord dat in
+het Duitsch voor blijdschap wordt gebruikt, werd hij als de beschermer
+van alle vreugde beschouwd en werd steeds aangeroepen door gehuwde
+paren die in harmonie wilden leven. Zij die er in slaagden dit
+een bepaalden tijd te doen, werden openlijk begiftigd met een stuk
+zwijnevleesch, dat in latere tijden door de Engelschen en Weeners
+vervangen werd door een zij spek of ham.
+
+
+ Gij zult zweren, door kracht van belijdenis,
+ Als ooit in uw huw'lijk verkeerd iets is,
+ Hetzij ge zijt getrouwd als vrouw of man,
+ Als de eendracht bij u niet blijven kan,
+ Of anders, aan tafel of te bed hebt verstoord
+ Gij elkanders stemming in doen of in woord;
+ Of, sinds de priester u heeft getrouwd,
+ Gij u ongehuwd wenschtet, daar de stap u heeft berouwd;
+ Of wel, in twaalf maanden en een dag tijd,
+ Gij niet werdt vervuld met zulk een spijt,
+ Maar bleeft bij uw denken en uw verlangen
+ Als toen uw handen elkaar in het koor hielden omvangen.
+ Als hierop, met vrijmoedigen geest,
+ Gij vast kunt zweren dat het zóó is geweest,
+ Dan zult gij krijgen een stuk spek en van hier
+ Het medenemen met groot plezier;
+ Want dit is gebruik te Dunmow, steeds en nu--
+ Schoon de vreugd is aan ons, het spek is van u.
+
+ Brands Populaire Oudheden.
+
+
+In het dorp Dunmow in Essex bestaat de oude gewoonte nog. In Weenen
+werd de ham of het stuk spek boven de stadspoort gehangen, vanwaar
+de gelukkige candidaat het moest halen, nadat hij den rechters de
+zekerheid had gegeven, dat hij met zijn vrouw in vrede had geleefd,
+maar niet onder de plak zat. Men zegt dat in Weenen deze ham sedert
+lang niet was opgeëischt, totdat een waardig burger zich voor de
+rechters vertoonde en bij zich had de geschreven verzekering van
+zijn vrouw dat zij twaalf jaren gehuwd waren en nooit twist hadden
+gehad--een bewering die door al hunne buren gestaafd werd. De rechters,
+tevreden met de bewijzen die zij voor oogen hadden, zeiden den
+candidaat dat de prijs hem zou worden gegeven, en dat hij alleen maar
+de ladder had te beklimmen, die er onder stond, en hem naar beneden
+moest halen. Blij dat hij een zoo mooie ham had gekregen, klom de
+man vlug op de ladder; maar toen hij op het punt was naar de ham te
+reiken bemerkte hij, dat de ham, aan de middagzon blootgesteld, begon
+te smelten, en dat een druppel vet op zijn Zondagsche jas dreigde
+te vallen. Snel trok hij zich terug en deed zijn jas uit, met de
+schertsende opmerking dat zijn vrouw hem een heftigen uitbrander zou
+geven als hij haar vuil maakte, een bekentenis die alle omstanders
+in den lach deed schieten, en die hem zijn ham kostte.
+
+Een ander Yuletijdgebruik was het branden van een groot houtblok, dat
+den nacht door moest duren, anders werd het als een heel slecht teeken
+beschouwd. De verkoolde overblijfselen van dit blok werden zorgvuldig
+verzameld en bewaard om het blok van het volgenden jaar aan te steken.
+
+
+ Met hout van vorig jaar
+ Ontsteek het nieuwe, maar
+ Grijp uw geluk met handen,
+ Speel op uw luit een lied
+ Dat voorspoed talme niet
+ Maar kome onder 't branden.
+
+ Hesperides (Herrick).
+
+
+Dit feest was zóó populair in Scandinavië, waar het in Januari
+werd gevierd, dat koning Olaf, ziende hoe dierbaar het was aan het
+Noorsche gemoed, vele van zijn gebruiken overbracht naar den Kerstdag
+en daardoor het onkundige volk met hun verandering van godsdienst
+verzoende.
+
+Als god van vrede en voorspoed meent men dat Frey dikwijls op aarde
+is teruggekeerd, en dat hij over de Zweden geregeerd heeft, onder den
+naam van Ingvi-Frey, waarnaar zijn afstammelingen Inglings heeten. Hij
+regeerde ook over de Denen onder den naam Fridleef. In Denemarken,
+zegt men, trouwde hij een mooi meisje Freygerda, die hij van een
+draak had bevrijd. Hij had bij haar een zoon, Frodi, die hem later
+als koning opvolgde.
+
+Frodi regeerde over Denemarken in de dagen toen er "vrede over de
+wereld" was, dat is, juist toen Christus werd geboren in Bethlehem
+van Judea; en omdat al zijn onderdanen in eensgezindheid leefden,
+was hij algemeen bekend als Vrede-Frodi.
+
+
+
+Hoe de zee zout werd.
+
+Men verhaalt dat Frodi eens van Hengikiaptr een paar magische
+molensteenen, Grotti geheeten, kreeg, die zóó zwaar waren dat geen
+zijner knechten en zelfs geen van zijn sterkste soldaten ze konden
+omkeeren. De koning begreep dat de molen betooverd was en al wat hij
+wilde zou malen; daarom was hij verlangend hem aan het werk te zetten,
+en, bij een bezoek aan Zweden, zag hij de twee reuzinnen Menia en
+Fenia, wier geweldige spieren en gestalten zijn aandacht trokken. Hij
+kocht ze als slavinnen.
+
+Toen hij thuis kwam, voerde Vrede-Frodi zijn nieuwe dienstbaren
+naar den molen, en beval haar de maalsteenen rond te draaien en te
+malen goud, vrede en voorspoed, en onmiddellijk vervulden zij zijn
+wensch. Vroolijk werkten de vrouwen door, uur op uur, totdat 's konings
+kisten vol goud waren, en voorspoed en vrede heerschten in zijn land.
+
+
+ Malen wij schatten voor Frothi!
+ Malen wij hem, blijde
+ Om veelheid van stof,
+ Op vroolijken steen.
+
+ Grotta Savngr.
+
+
+Maar toen Menia en Fenia gaarne wat zouden gerust hebben, beval de
+koning, wiens hebzucht was gewekt, haar door te werken. In weerwil
+van haar smeeken beval hij ze te arbeiden uur op uur, en stond hij
+ze slechts zooveel rusttijd toe als noodig was om een gezang vers
+te zingen, totdat, door zijn wreedheid vertoornd, de reuzinnen ten
+slotte besloten zich te wreken. Op zekeren nacht toen Frodi sliep,
+veranderden zij haar gezang, en in plaats van voorspoed en vrede,
+begonnen zij boos te malen een gewapend leger, waardoor zij den Viking
+Mysinger in het land brachten met een groote troepenmacht. Terwijl de
+tooverij aan het werk was, bleven de Denen slapen, en dus werden zij
+geheel en al verrast door de Vikingenschaar, die hen allen versloeg.
+
+
+ Een leger moet komen
+ Hier direct,
+ En branden de stad
+ Neer voor den vorst.
+
+ Grotta Savnrg.
+
+
+Mysinger nam de toovermolensteenen en de twee slavinnen en zette
+ze aan boord van zijn schip; toen liet hij de vrouwen zout malen,
+wat in die dagen een handelsartikel van groote waarde was. De
+vrouwen gehoorzaamden en hare molensteen en draaiden rond, malend
+zout in overvloed; maar de Viking, even wreed als Frodi, wilde den
+armen vrouwen geen rust gunnen, waarom hij en de zijnen zwaar werden
+gestraft. Een zóó groote hoeveelheid zout werd door de tooversteenen
+gemalen dat ten slotte zijn gewicht het schip deed zinken en alles
+wat aan boord was.
+
+De zware steenen zonken in zee in de Pentland-Firth, of aan de
+noordwestelijke kust van Noorwegen, waar zij een diep rond gat maakten,
+en de wateren, die in de draaikolk stroomden en in de gaten, die in
+de steenen waren, klokten, veroorzaakten de groote draaikolk die als
+de Maelstroom bekend is. Wat het zout betreft, dit smolt spoedig;
+maar zóó groot was de onmetelijke hoeveelheid die de reuzinnen hadden
+gemalen, dat het al de wateren van de zee doortrok, die sedert altijd
+zeer zout is geweest.
+
+
+
+
+
+
+HOOFDSTUK X: FREYA.
+
+
+De godin der liefde.
+
+Freya, de mooie Noorsche godin van de schoonheid en de liefde, was
+de zuster van Frey en de dochter van Niörd en Nerthus, of Skadi. Zij
+was de schoonste en lieflijkste van alle godinnen, en terwijl zij in
+Duitschland met Frigga vereenzelvigd werd, gold zij in Noorwegen,
+Zweden, Denemarken en IJsland als een afzonderlijke godheid. Daar
+Freya geboren was in Vana-heim, was zij ook bekend als Vanadis,
+als de godin van de Vana's, of als Vanabruid.
+
+Toen zij in Asgard kwam, waren de goden zóó bekoord door hare
+schoonheid en gratie, dat zij haar het gebied Folkvang en de groote
+hal Sessrymnir (de ruimgezetelde) gaven, waar zij gemakkelijk al hare
+gasten zou kunnen plaatsen.
+
+
+ Folkvang heet het,
+ Waar Freya recht heeft
+ Op de stoelen der hal.
+ Ied'ren dag der verslaag'nen
+ Kiest zij de helft,
+ Gunt de helft aan Odin.
+
+ Noorsche Mythologie (R. B. Anderson).
+
+
+
+Koningin der Valkyren.
+
+Ofschoon zij de godin der liefde was, was Freya niet alleen zachtzinnig
+en op vreugde gesteld, want de oude Noorsche volken geloofden dat zij
+zeer krijgshaftige neigingen had, en dat zij als Valfreya dikwijls de
+Valkyren de slagvelden langs voerde, kiezend en opeischend de eene
+helft der gevallen helden. Daarom werd zij dikwijls afgebeeld met
+pantser en helm, schild en speer, terwijl alleen de benedendeelen
+van haar lichaam in de gewone golvende vrouwelijke dracht gehuld waren.
+
+Freya bracht de uitverkoren gevallenen naar Folkvang, waar zij
+behoorlijk werden ontvangen. Daar ook heette zij welkom alle reine
+maagden en trouwe vrouwen, opdat zij na den dood zouden mogen genieten
+van het gezelschap harer minnaars en mannen. De vreugden van haar
+woning waren zóó verlokkend voor de heldhaftige Noorsche vrouwen,
+dat zij dikwijls in den slag stormden als hare geliefden verslagen
+waren, hopende hetzelfde lot te zullen deelen; of zij vielen in hare
+zwaarden, of werden vrijwillig verbrand op denzelfden brandstapel
+als de overblijfselen harer beminden.
+
+Daar men geloofde dat Freya een gunstig oor leende aan gebeden van
+minnenden, werd zij dikwijls door hen aangeroepen, en het was gebruik
+haar ter eere minneliederen te dichten, die bij alle feestelijke
+gelegenheden werden gezongen, terwijl haar naam zelfs het werkwoord
+vrijen het aanzijn gaf.
+
+
+
+Freya en Odur.
+
+Freya, de goudharige en blauwoogige godin, werd soms ook als een
+verpersoonlijking van de aarde beschouwd. Als zoodanig huwde zij Odur,
+een symbool van de zomerzon, dien zij innig liefhad en bij wien zij
+twee dochters had, Hnoss en Gersemi. Deze meisjes waren zóó schoon
+dat alle lieflijke en kostelijke dingen naar haar genoemd werden.
+
+Als Odur tevreden aan haar zijde toefde, glimlachte Freya en was zij
+volmaakt gelukkig; maar, helaas! de god was zwerver van natuur, en toen
+hij genoeg kreeg van zijn vrouws gezelschap, verliet hij plotseling
+het huis en zwierf in de wijde wereld. Freya, droef en verlaten,
+weende veel, en hare tranen vielen op de harde rotsen, die bij hun
+aanraking zacht werden. Wij vernemen zelfs dat zij doorsijpelden tot
+diep in het hart der steenen, waar zij in goud werden verkeerd. Sommige
+tranen vielen in zee en werden veranderd in doorschijnend barnsteen.
+
+Toen Freya van haar weduwlijken staat genoeg had en verlangde haar
+geliefde in hare armen te drukken, ging zij hem eindelijk zoeken, en
+kwam door vele landen, waar zij bekend werd onder vele namen, zooals
+Mardel, Horn, Gefn, Syr, Skialf en Thrung, allen die zij ontmoette
+vragend of haar man dien weg was langs gekomen, en overal zóóvele
+tranen stortend dat men goud kan vinden in alle deelen der aarde.
+
+
+ En Freya volgde met haar tranen goud
+ Liefste godin des hemels, hoogst geëerd
+ Door allen zij, na Odins gemalin.
+ Voorlang nam haar ten huw'lijk Odur zwerfsch,
+ Verliet haar dan en ging de wereld door,
+ Sinds zoekt zij hem en weent haar gouden tranen.
+ Veel namen heeft zij, Vanadis, zoo noemt
+ Op aard men haar, doch Freya in den hemel.
+
+ Balder Dood (Matthew Arnold).
+
+
+Ver weg in het zonnige Zuiden, onder de bloeiende mirten, vond Freya
+Odur ten slotte, en toen zij haar geliefde wederom had, was zij weer
+gelukkig en glimlachte en straalde zij als een bruid. Misschien is het
+omdat Freya haar man vond onder den bloeienden mirt, dat Noorsche
+bruiden, tot heden, mirten verkiezen boven den conventioneelen
+oranjebloesem van andere streken.
+
+Hand in hand keerden Odur en Freya nu vroolijk naar huis terug,
+en in het licht van hun geluk werd het gras groen, ontbloeiden de
+bloemen, en de bruid zong, want de heele natuur sympathiseerde even
+hartelijk met Freya's vreugde als zij getreurd had met haar toen zij
+in droefheid was.
+
+
+ Uit het morgenland,
+ Over het sneeuwveld
+ Kwam schoone Freya
+ Tripp'len naar Scoring.
+ Wit lag de heide,
+ Bevroren vóór haar;
+ Groen was de heide,
+ En bloeiend achter haar.
+ Uit gouden lokken
+ Schudde zij bloemen,
+ Uit haar kleed'ren
+ Schudde zij zuidenwind,
+ Rondom in de berken
+ Wekkend de lijsters,
+ Makend kuische vrouwen zeer
+ Naar hun helden verlangend,
+ Minnend, minnegevend,
+ Kwam zij naar Scoring.
+
+ De Longbeards Sage (Charles Kingsley).
+
+
+De mooiste planten en bloemen in het noorden heetten Freya's haar of
+Freya's oogendauw, terwijl de vlinder Freya's hen heette. Men dacht
+ook dat deze godin een bijzondere genegenheid had voor de elfen, die
+zij gaarne zag dansen in de maanstralen, en voor wie zij haar mooiste
+bloemen en zoetsten honig bewaarde. Odur, Freya's man, die verder
+gold als een verpersoonlijking van de zon, werd ook beschouwd als een
+zinnebeeld van den hartstocht of van de bedwelmende liefdegenietingen;
+zoo zeiden de ouden dat het geen wonder was wanneer zijn vrouw niet
+gelukkig kon zijn zonder hem.
+
+
+
+Freya's halsketting.
+
+Daar zij de godin van de schoonheid was, was Freya natuurlijk
+zeer verzot op haar toilet van schitterende sieraden en kostbare
+juweelen. Op zekeren dag, toen zij in Svart-alfa-heim vertoefde,
+het rijk onder den grond, zag zij vier dwergen den wonderbaarsten
+halsketting maken dien zij ooit gezien had. Schier buiten zich zelf
+van verlangen om dezen schat te bezitten, die Brisinga-men heette,
+en een zinnebeeld was van de sterren, smeekte Freya de dwergen hem
+haar te geven; maar zij weigerden dit met beslistheid tenzij zij
+beloofde dat zij hun haar gunst zou schenken. Toen zij tot dezen prijs
+den halsketting had gekregen, haastte Freya zich hem aan te doen,
+en zijn schoonheid verhoogde hare bekoorlijkheden zóó, dat zij hem
+dag en nacht droeg en slechts bij gelegenheid kon bewogen worden hem
+aan de andere godheden te leenen. Thor droeg echter dezen ketting,
+toen hij Freya in Jötun-heim voorstelde, en Loki begeerde hem en zou
+hem hebben gestolen, had Heimdall er niet opgepast.
+
+Freya was ook de trotsche bezitster van een valkengewaad, of
+valkenveeren, die dengene, die ze droeg, het vermogen schonk als een
+vogel door de lucht te vliegen; en dit kleed was zóó onschatbaar dat
+het tweemaal door Loki werd geleend, en door Freya zelve gebruikt
+werd toen zij Odur, die weg was, ging zoeken.
+
+
+ Op zeek'ren dag
+ Deed Freya aan valkenvleug'len en schoot door de lucht,
+ Noordwaarts, zuidwaarts zocht zij
+ Haar geliefden Odur.
+
+ Frithiof Saga, Tegnér.
+
+
+Daar Freya ook werd beschouwd als de godin van de vruchtbaarheid,
+werd zij soms voorgesteld als rondrijdend met haar broeder Frey
+in de kar, die getrokken werd door het zwijn met gouden borstels,
+met kwistige hand strooiend vruchten en bloemen, om de harten der
+menschen verheugd te maken. Zij had echter zelf een wagen waarin zij
+gewoonlijk reed. Deze werd getrokken door katten, hare geliefkoosde
+dieren, de zinnebeelden van koesterende liefheid en wellust, of de
+verpersoonlijking van vruchtbaarheid.
+
+
+ Toen kwam zwartbaardige Niörd en achter hem
+ Freya, in dun gewaad, en om haar enkels teer
+ Speelden de grauwe katten.
+
+ Minnaars van Goedroen (William Morris).
+
+
+Frey en Freya werden zóó hoog geëerd in het gansche noorden, dat hunne
+namen, in gewijzigde vormen, nog gebruikt worden voor "meester" en
+"meesteres", en één dag der week Vrijdag wordt genoemd. Freya's tempels
+waren inderdaad groot in getal, en werden lang in stand gehouden door
+hare geloovigen, het laatst te Maagdenburg, in Duitschland totdat
+deze op bevel van Karel den Groote werd verwoest.
+
+
+
+Geschiedenis van Ottar en Angantyr.
+
+Het Noorsche volk was gewoon Freya aan te roepen niet alleen om
+voorspoed af te smeeken in de liefde, en welvaart en rijkdom, maar ook,
+nu en dan, hulp en bescherming. Deze beloofde zij aan allen die haar
+trouw dienden, zooals bleek in het verhaal van Ottar en Angantyr, twee
+mannen, die, nadat zij een tijd lang getwist hadden over hun rechten
+op zeker stuk land, ten slotte de zaak voor het Thing brachten. Die
+volksvergadering besliste dat de man, die kon aantoonen dat hij de
+langste lijn van edele voorvaderen had, als winner zou gelden, en
+een bepaalden dag werd aangewezen om den geslachtsboom van iederen
+eischer na te sporen.
+
+Ottar, die zich slechts eenige namen van voorvaderen kon herinneren,
+bracht offers aan Freya en vroeg haar hulp. De godin hoorde goedgunstig
+naar zijn gebed en verscheen hem en veranderde hem in een wild zwijn,
+en reed op zijn rug naar de woonplaats van de toovenares Hyndla, een
+zeer beroemde heks. Door bedreigingen en verzoeken kreeg Freya van de
+oude vrouw gedaan, dat zij Ottar's geslachtsboom tot Odin naspoorde,
+en elk der vaderen op zijn beurt zou opnoemen, terwijl zij erbij
+vertelde wat hij had gedaan. Daar zij vreesde dat het geheugen van
+haren vereerder niet bij machte zou zijn zoovele bijzonderheden te
+onthouden, bewerkte Freya verder dat Hyndla een dronk herinneringsdrank
+brouwde, dien zij hem te drinken gaf.
+
+
+ Drinken zal hij
+ Heerlijke teugen,
+ Alle goden smeek ik
+ Te zeeg'nen Ottar.
+
+ Saemunds Edda.
+
+
+Zoo voorbereid verscheen Ottar voor het Thing op den vastgestelden dag,
+en zei vloeiend zijn stamboom op, zooveel meer voorvaders noemende
+dan Angantyr zich kon herinneren, dat hem zonder moeite het bezit
+werd toegewezen dat hij verlangde.
+
+
+ Een plicht is te wijzen zóó
+ Dat de jonge vorst
+ Zijn vaderlijk erfdeel zal hebben
+ Volgens zijn afkomst.
+
+ Saemunds Edda.
+
+
+
+De mannen van Freya.
+
+Freya was zóó schoon dat al de goden, reuzen en dwergen naar hare
+liefde verlangden en om beurten haar tot vrouw wilden. Maar Freya
+bespotte de leelijke reuzen en weigerde zelfs Thrym, toen Loki en
+Thor voor hem pleitten. Zij was niet zoo onverzettelijk waar het de
+goden zelf betrof, als men de verschillende mythologen mag gelooven,
+want als de verpersoonlijking van de aarde, zegt men, heeft zij Odin
+(de lucht), Frey (den vruchtbaren regen), Odur (den zonneschijn)
+enz. getrouwd, totdat het scheen alsof zij de beschuldiging verdiende
+die de opperduivel Loki tegen haar uitgilde, dat zij om beurten alle
+goden bemind had en gehuwd.
+
+
+
+Vereering van Freya.
+
+Het was gebruik bij plechtige gelegenheden Freya's gezondheid te
+drinken met die van de andere goden, en toen het Christendom in het
+noorden werd ingevoerd, werd deze dronk overgebracht op de Maagd
+of op St. Gertruida; Freya werd, evenals alle heidensche godheden,
+tot een demon verklaard of een heks, en verbannen naar de bergtoppen
+van Noorwegen, Zweden of Duitschland, waar men den Brocken aanwijst
+als haar speciaal verblijf, en de algemeene verzamelplaats van haar
+duivelenstoet in den Valpurgisnacht.
+
+
+ Koor van heksen.
+
+ De heksen gaan den Brocken op,
+ De stoppel is geel, groen is de knop.
+ Van alle kanten komen ze aan,
+ En bovenop zit Uriaan.
+ Zoo gaat het over steen en stok,
+ Laat de heks een sch--t, dan st--t de bok.
+
+ Goethe's Faust (vert. v. Adama v. Scheltema).
+
+
+Daar de zwaluw, de koekoek en de kat in heidensche tijden Freya gewijd
+waren, meende men dat deze schepselen duivelsche eigenschappen hadden,
+en tot heden toe worden heksen altijd afgebeeld met koolzwarte katten
+naast zich.
+
+
+
+
+
+
+HOOFDSTUK XI: ULLER.
+
+
+De god van den winter.
+
+Uller, de god van den winter, was de zoon van Sif, en de stiefzoon
+van Thor. Zijn vader die nooit vermeld wordt in de Noorsche sagen
+moet een van de meest gevreesde vorstreuzen zijn geweest, want Uller
+hield van de koude en reisde gaarne door het land op zijn breede
+sneeuwschoenen of glinsterende schaatsen. Deze god hield ook van de
+jacht, en dreef zijn spel in de Noorsche wouden, zich maar weinig
+bekommerend om ijs en sneeuw, waartegen hij goed was beschermd door
+de dikke pelzen waarin hij altijd was gehuld.
+
+Als god van de jacht en het boogschieten wordt hij afgebeeld met
+een koker vol pijlen en een grooten boog, en daar de taxis het beste
+hout geeft tot vervaardiging van deze wapenen, zegt men dat dit zijn
+geliefkoosde boom was. Om altijd genoeg geschikt hout tot zijn gebruik
+bij de hand te hebben, sloeg Uller zijn verblijf op te Ydalir, het
+dal der taxisboomen, waar het altijd zeer vochtig was.
+
+
+ Ydalir heet het,
+ Waar Uller zich
+ Gemaakt heeft een woning.
+
+ Saemunds Edda.
+
+
+Als wintergod werd Uller, of Oller, zooals hij ook heette, beschouwd
+als de tweede na Odin, wiens plaats hij gedurende zijn afwezigheid in
+de wintermaanden van het jaar zich toeëigende. Gedurende dit tijdperk
+voerde hij algeheele heerschappij over Asgard en Midgard, en ook,
+volgens sommige bronnen, nam hij bezit van Frigga, Odins vrouw, zooals
+vermeld wordt in de mythe van Vili en Ve. Maar daar Uller zeer zuinig
+was en nooit iets gaf aan de menschheid, begroette zij met groote
+blijdschap den terugkeer van Odin, die zijn onderkruiper wegjoeg en
+hem noodzaakte zijn toevlucht te nemen ňf in het bevroren noorden ňf op
+de toppen van de Alpen. Hier, als wij de dichters mogen gelooven, had
+hij een zomerhuis gebouwd, waarin hij zich terugtrok, totdat, wetend
+dat Odin weer weg was, hij opnieuw in de dalen durfde verschijnen.
+
+Uller werd ook beschouwd als de god van den dood, en men dacht dat hij
+in de Wilde Jacht reed en ze soms zelf leidde. Hij is in het bijzonder
+bekend om zijn snelheid van beweging, en daar de sneeuwschoenen, die
+men in noordelijke streken gebruikt, soms van been worden gemaakt,
+en bovenaan zijn opwaarts gekeerd als de boeg van een schip, vertelde
+men gewoonlijk dat Uller tooverrunen had gesproken over een stuk been,
+dat hij in een schip veranderde, hetwelk hem over land of zee droeg
+naar zijn wil.
+
+Daar sneeuwschoenen als een schild er uit zien, en daar het ijs waarmee
+hij jaarlijks de aarde omwikkelde als schild dient dat ze voor letsel
+in den winter beschermt, had Uller den bijnaam van schildgod, en
+hij werd in het bijzonder aangeroepen door alle personen die moesten
+meedoen aan een tweegevecht of een wanhopigen strijd.
+
+In Christelijke tijden werd zijn plaats in den dienst des volks
+ingenomen door St. Hubert, als jager, die ook gemaakt werd tot den
+patroon der eerste maand, welke op 22 November begon, en aan hem
+gewijd was, daar de zon door het sterrenbeeld Sagittarius ging,
+of den boogschutter.
+
+In het Angelsaksisch was Uller bekend als Vulder; maar in sommige
+deelen van Duitschland heette hij Holler en werd beschouwd als de
+gemaal van de schoone godin Holda, wier velden hij met een dikken
+mantel van sneeuw bedekte, om ze meer vruchtbaar te maken wanneer de
+lente kwam.
+
+Bij de Skandinaviërs vertelde men, dat Uller Skadi had gehuwd,
+Niörds gescheiden vrouw, de vrouwelijke verpersoonlijking van den
+winter en de koude en hun smaak was zóó gelijk dat zij in volkomen
+harmonie samen leefden.
+
+
+
+Dienst van Uller.
+
+Vele tempels waren in het Noorden aan Uller gewijd, en op zijn
+altaren, even goed als die van de andere goden, lag een heilige ring,
+waarop eeden werden gezworen. Men zeide dat deze de ring kracht had
+zóó hevig ineen te krimpen, dat hij den vinger van een met opzet
+meineedige afrukte. Het volk bezocht Ullers tempel, vooral gedurende
+de maanden November en December, om hem te vragen dat hij een dikke
+deken van sneeuw over hun landen zou brengen, als waarborg van een
+goeden oogst; en daar men geloofde dat hij de schitterende stralen
+van het noorderlicht zond, die de Noorsche lucht in haar langen nacht
+verlichten, dacht men dat hij in nauwe betrekking stond tot Balder,
+de verpersoonlijking van het licht.
+
+Volgens andere bronnen was Uller Balders speciale vriend, vooral
+omdat hij ook een deel van het jaar in de duistere diepten van
+Nevelheim doorbracht, met Hel, de godin van den dood. Men meende
+dat Uller daar jaarlijks, gedurende de zomermaanden, verbannen werd,
+als hij zijn heerschappij over de aarde moest afstaan aan Odin, den
+zomergod, en daar ontmoette hem Balder op Midzomer, den dag waarop
+hij uit Asgard verdween, want dan begonnen de dagen korter te worden,
+en de heerschappij van het licht (Balder) week allengs voor de steeds
+toenemende macht der duisternis (Hodur).
+
+
+
+
+
+
+HOOFDSTUK XII: FORSETI.
+
+
+De god van de waarheid.
+
+Zoon van Balder, den god van het licht en van Nanna, de godin der
+vlekkelooze reinheid, was Forseti de wijste, welsprekendste en
+lieflijkste van alle goden. Toen men vernam dat hij in Asgard was,
+stonden de goden hem een zetel toe in de vergaderzaal, bepaalden dat
+hij de beschermer zou zijn van gerechtigheid en rechtvaardigheid, en
+gaven hem tot verblijf het schitterende paleis Glitnir. Deze woning
+had een zilveren dak, dat op pilaren van goud rustte, en het straalde
+zóó, dat men het op grooten afstand kon zien.
+
+
+ Glitnir is het tiende;
+ Gedragen door goud,
+ Ook met zilver gedekt.
+ Daar woont Forseti
+ Altijd door,
+ Beslecht elken strijd.
+
+ Saemunds Edda.
+
+
+Hier, op een hoogen troon, zat Forseti, de wetgever, dag aan
+dag, en vereffende de geschillen van goden en menschen, geduldig
+luisterend naar beide kanten van elke vraag, en ten slotte uitsprekend
+beslissingen zóó billijk dat niemand ooit met zijn besluiten ontevreden
+was. Zóó groot waren de welsprekendheid en overredingskracht van
+dezen god, dat hij er altijd in slaagde de harten zijner hoorders
+te treffen, en het hem altijd gelukte ook de bitterste vijanden te
+verzoenen. Allen, die van hem vandaan gingen, waren voor het vervolg
+er zeker van in vrede te leven, want niemand durfde een gelofte te
+breken die hem eens was gedaan, anders zou hij zijn rechtmatigen
+toorn oploopen en onmiddellijk ten doode verwezen worden.
+
+
+ Forseti, Balders groote zoon
+ Hoorde mijn eed,
+ Geef mij rechtvaard'gen dood ter loon
+ Als 'k hem vergeet.
+
+ Viking-verhalen van het Noorden (R. B. Anderson).
+
+
+Als de god van de gerechtigheid en eeuwige wet, meende men, was
+Forseti voorzitter bij elke rechtszitting; steeds wendden zich tot
+hem allen die een verhoor moesten ondergaan, en men zeide dat hij
+zelden in den steek liet degenen die zijn hulp verdienden.
+
+
+
+De geschiedenis van Heligoland.
+
+Om de administratie van het recht in hun land te vergemakkelijken,
+benoemden de Friezen, zegt men, twaalf van hun wijste mannen, de
+Asegeir, of oudsten, om de wetten van de verschillende familiën en
+stammen die hun natie uitmaakten te verzamelen, en daaruit een wetboek
+samen te stellen dat de grondslag zou zijn van uniforme wetten. Toen
+de oudsten heel nauwkeurig de verschillende gegevens hadden verzameld,
+scheepten zij zich in op een klein schip, om een eenzame plaats te
+vinden waar zij vreedzaam hun besprekingen zouden kunnen houden. Maar
+nauwelijks waren zij van wal gestoken, of een storm zette op, die
+hun schip ver naar zee dreef, nu in deze richting en dan in die,
+zoodat zij geheel hun kalmte verloren. In hun wanhoop riepen de twaalf
+rechtsgeleerden Forseti aan, en smeekten hem hen te helpen het land
+weer te bereiken, en nauwelijks was het gebed uit, of zij bespeurden,
+tot hun groote verrassing, dat het schip een dertienden passagier
+aan boord had.
+
+Het roer grijpend wendde de vreemdeling het vaartuig, stuurde het
+naar de plaats waar de golven het hoogst sloegen, en in ongeloofelijk
+korten tijd kwamen zij aan een eiland waar de stuurman hen aanspoorde
+zich te ontschepen. In eerbiedige stilte gehoorzaamden de twaalf
+mannen; en hun verbazing steeg nog meer, toen zij den vreemdeling
+zijn oorlogsbijl zagen zwaaien en een heldere bron zagen opspringen
+van de plaats op het grasveld waar zij neerkwam. Op voorbeeld van
+den vreemdeling dronken allen van dit water zonder een woord te
+spreken; toen gingen zij in een kring zitten, zich verbazend omdat
+de vreemdeling op ieder hunner in een of andere bijzonderheid geleek,
+maar toch veel van hen verschilde in algemeen voorkomen en uiterlijk.
+
+Plotseling werd het zwijgen verbroken en de vreemdeling begon te
+spreken op zachten toon, die vaster en luider werd toen hij een wetboek
+ging voordragen dat al de verschillende bestaande bepalingen vereenigde
+die de Asegeir hadden verzameld. Toen zijn rede uit was, verdween de
+vreemdeling even snel en geheimzinnig als hij was gekomen, en de twaalf
+rechtsgeleerden, hun spraak terug krijgend, riepen tegelijk uit dat
+Forseti zelf bij hen was geweest, en het wetboek had gegeven volgens
+hetwelk de Friezen voortaan moesten gevonnisd worden. Ter herinnering
+aan de verschijning van den god verklaarden zij het eiland waarop zij
+stonden heilig, en zij spraken een plechtige vervloeking uit over ieder
+die zijn heiligheid door twist of bloedvergieten zou ontwijden. Zoo
+werd dit eiland, bekend als Forseti's land of Heligoland (heilig land)
+hoogelijk geëerd door alle Noorsche volken en zelfs de stoutmoedigste
+vikings plunderden zijn kusten niet, om geen schipbreuk te lijden of
+een schandelijken dood te ondergaan tot straf voor hun misdaad.
+
+Plechtige rechtszittingen werden dikwijls op het heilige eiland
+gehouden, terwijl de rechters er altijd water schepten en het zwijgend
+dronken, ter herinnering aan Forseti's bezoek. De wateren van deze
+bron werden bovendien als zóó heilig beschouwd, dat allen die er
+van dronken voor gewijd werden gehouden, en zelfs het vee dat er
+van genuttigd had niet mocht worden geslacht. Daar men zeide dat
+Forseti zijn zittingen hield in de lente, den zomer en den herfst,
+maar nooit in den winter, werd het gewoonte, in alle Noorsche landen,
+de gerechtshoven vacantie te geven in deze jaargetijden, want het
+volk vond, dat, alleen wanneer het licht helder aan den hemel scheen,
+het recht allen zichtbaar kon zijn, en dat het volstrekt onmogelijk
+zou wezen een rechtvaardig vonnis te wijzen gedurende het donkere
+winterseizoen. Forseti wordt zelden genoemd dan samen met Balder. Hij
+nam blijkbaar geen deel aan de eindelooze twisten, waarin al de andere
+goden een zoo groote rol speelden.
+
+
+
+
+
+
+HOOFDSTUK XIII: HEIMDALL.
+
+
+De wachter van de goden.
+
+Toen hij eens langs het zeestrand wandelde, zag Odin negen schoone
+reuzinnen, de golfmeisjes Gialp, Creip, Egia, Augeia, Ulfrun, Aurgiafa,
+Sindur, Atla en Iarnsaxa, in diepen slaap op het witte zand. De god van
+de lucht werd zóó bekoord door deze schoone wezens, dat, zooals de Edda
+vertelt, hij alle negen huwde, en zij werkten op hetzelfde oogenblik
+samen tot de geboorte, van een zoon, die den naam Heimdall kreeg.
+
+
+ 'k Ben een kind van negen moeders,
+ 'k Ben een zoon van negen zusters.
+
+ Saemunds Edda.
+
+
+De negen moeders voedden hun kind met de kracht der aarde, de
+vochtigheid der zee en de hitte der zon, en deze zonderlinge leefregel
+bleek zóó versterkend, dat de jonge god in een verwonderlijk korten
+tijd volwassen was, en zich naar zijn vader in Asgard spoedde. Hij
+trof de goden aan terwijl zij met trots de regenboogbrug beschouwden,
+die zij juist uit vuur, lucht en water hadden gemaakt; nog kan men
+deze drie grondstoffen duidelijk zien in haar langen boog, waar de
+drie hoofdkleuren schitteren: het rood dat het vuur, het blauw dat
+de lucht en het groen dat de koele diepten van de zee aanduidt.
+
+
+
+De wachter van den regenboog.
+
+Deze brug verbond hemel en aarde en eindigde onder de schaduw van
+den machtigen wereldboom Yggdrasil, dicht bij de fontein, waar Mimir
+wacht hield, en de eenige belemmering om ten volle van het prachtige
+schouwspel te genieten, was de vrees dat de vorstreuzen er over heen
+zouden gaan en zoo in Asgard binnendringen.
+
+De goden hadden besproken dat het geraden was een betrouwbaren wachter
+aan te stellen, en zij heetten den nieuweling welkom als iemand die
+volkomen geschikt was om die ernstige taak te vervullen.
+
+Heimdall nam gaarne de verantwoordelijkheid op zich, en van nu af
+aan hield hij dag en nacht de wacht over den regenboogweg die naar
+Asgard voerde.
+
+
+ Bifröst in 't oosten blonk in kleuren rein;
+ En op zijn top, in blanksten schijn,
+ Bleek Heimdall op zijn post te zijn.
+
+ Oehlenschläger.
+
+
+Ten einde hun wachter in staat te stellen de nadering van een
+vijand van verre te zien, gaven de goden hem zóó scherpe zintuigen,
+dat--zooals men zegt--hij het gras op de heuvelhelling en de wol op
+den rug van het schaap kon hooren groeien; dat hij honderd mijlen ver
+zoowel 's daags als 's nachts duidelijk kon zien; en bij dit alles
+had hij minder slaap noodig dan een vogel.
+
+
+ Bij angst'ge reuzen meer bekend
+ Dan hij die zit in rust omhoog,
+ Wachter der lucht, en sluit geen oog.
+
+ Lied van Skirner.
+
+
+Heimdall werd verder toegerust met een schitterend zwaard en een
+wonderbare trompet, Giallar-hoorn geheeten, en de goden bevalen
+hem er op te blazen als hij hun vijanden zag aankomen, zeggende dat
+de klank er van alle wezens in den hemel, op aarde en in Niflheim
+zou wekken. De laatste hevige stoot er in zou de komst van den dag
+aangeven waarop de laatste strijd zou gestreden worden.
+
+
+ Ten strijd zijn de goden geroepen
+ Door den ouden
+ Giallar-hoorn,
+ Luid blaast Heimdall,
+ Zijn klank is in de lucht.
+
+ Saemunds Edda.
+
+
+Om dit instrument, dat een zinnebeeld was van de wassende maan, altijd
+bij de hand te hebben, hing Heimdall het aan een tak van den Yggdrasil
+boven zijn hoofd of liet het zinken in de wateren van Mimirs bron. In
+deze bron lag het naast Odins oog, dat een zinnebeeld was van de maan
+wanneer zij vol is.
+
+Heimdalls paleis, Himinbiorg geheeten, lag op het hoogste punt van
+de brug, en hier bezochten de goden hem dikwijls om te smullen aan
+de heerlijke mee die hij hun voorzette.
+
+
+ 't Wordt genoemd Himinbiorg,
+ Waar Heimdall, zegt men,
+ Heeft woning en heerscht.
+ Daar de wachter drinkt
+ In still' oude hal
+ Vroolijk goede mee.
+
+ Noorsche Mythologie (R. B. Anderson).
+
+
+Heimdall werd altijd afgebeeld in schitterende witte rusting, en hij
+werd daarom genoemd de blinkende god. Hij stond ook bekend als de
+lichte, onschuldige en genaderijke god, en alle goden hielden van
+hem. Van moeders zijde verwant aan de zee werd hij somtijds tot de
+Vana's gerekend; en daar de oude Noormannen, vooral de IJslanders,
+wien de omringende zee het belangrijkste element scheen, dachten dat
+alles uit haar was voortgekomen, kenden zij hem een alles omvattende
+kennis toe en hielden hem voor bijzonder wijs.
+
+
+ Van d' Aesir de schoonste
+ Zag hij vooruit
+ Als d' and're Vanir.
+
+ Saemunds Edda.
+
+
+Heimdall werd verder onderscheiden door zijn gouden tanden, die
+lichtten als hij sprak, en hem den bijnaam Gullintani (goudtandige)
+bezorgden. Hij was ook de fiere bezitter van een vlug, goudmanig paard
+dat Gull-top heette, en dat hem heen en weer droeg over de beweeglijke
+regenboogbrug. Deze ging hij vele malen per dag over, maar vooral in
+den vroegen morgen, en op dit uur droeg hij, als heraut van den dag,
+den naam Heimdellinger.
+
+
+ Vroeg reeds op Bifröst
+ Reed Ulfruns zoon,
+ De horenblazer
+ Van Himinbiörg.
+
+ Saemunds Edda.
+
+
+
+Loki en Freya.
+
+Zijn buitengewoon scherp gehoor was oorzaak dat Heimdall op zekeren
+nacht door het geluid van zachte stappen--als van een kat--werd
+opgeschrikt; dit geluid kwam van den kant van Freya's paleis,
+Folkvang. Heimdall wierp zijn arendsblik door het duister en bespeurde
+dat het geluid werd veroorzaakt door Loki, die, heimelijk als een vlieg
+het paleis binnengekomen, naar Freya's bed was gegaan en haar blinkend
+gouden halsketen Brisinga-men, het zinnebeeld van de vruchtbaarheid
+der aarde, wilde stelen.
+
+Heimdall zag dat de godin in haar slaap zóó lag dat niemand met
+mogelijkheid de keten kon losmaken zonder haar te wekken. Loki stond
+eenige oogenblikken aarzelend naast het bed, en begon toen vlug
+de runen te mompelen waardoor de goden naar willekeur hun gedaante
+konden veranderen. Toen hij dit deed, zag Heimdall hem kleiner worden,
+totdat hij de afmeting en gedaante had gekregen van een vloo, en toen
+kroop hij onder de dekens en beet Freya in de zij, zoodat zij anders
+ging liggen zonder dat zij wakker was geworden.
+
+De gesp was nu zichtbaar en Loki maakte ze behoedzaam los en maakte
+zich van den begeerden schat meester, terwijl hij er dadelijk mee
+wegsloop. Heimdall schoot onmiddellijk naar voren om den nachtelijken
+dief te vervolgen, haalde hem spoedig in, trok zijn zwaard uit
+zijn scheede, om hem het hoofd af te slaan, toen de god zich in een
+flikkerende blauwe vlam veranderde. Snel als de gedachte nam Heimdall
+de gedaante aan van een wolk en zond een stroom regen neer om het
+vuur te blusschen; maar Loki veranderde even snel zijn gestalte in
+die van een grooten ijsbeer en opende zijn grooten muil om het water
+te verzwelgen. Heimdall, in het geheel niet bang, nam toen eveneens
+de gedaante aan van een beer en deed een moedigen aanval, maar toen
+het gevecht voor Loki noodlottig dreigde te eindigen, veranderde
+deze zich in een zeehond, en Heimdall desgelijks, waarop een laatste
+worsteling plaats greep, die hiermede eindigde, dat Loki den ketting
+moest teruggeven, die behoorlijk aan Freya weerom kwam.
+
+In deze mythe is Loki een zinnebeeld van de droogte, of van de
+verderfelijke invloeden van de te verschroeiende zonnehitte,
+die de aarde (Freya) komt berooven van haar schoonsten sier
+(Brisinga-men). Heimdall is een verpersoonlijking van den weldadigen
+regen en dauw, die, na een poos worstelen met zijn vijand, de droogte,
+hem de baas wordt en hem dwingt zijn buit af te staan.
+
+
+
+Heimdall's namen.
+
+Heimdall heeft verschillende andere namen, onder welke wij vinden
+die van Hallinskide en Irmin, want soms vervangt hij Odin en wordt
+vereenzelvigd met dien god, evenals met andere zwaardgoden, Er, Heru,
+Cheru en Tyr, die allen beroemd zijn door hun schitterende wapenen. Hij
+echter is het meest bekend als de wachter van den regenboog en de god
+des hemels en van de vruchtbare regens en den dauw die verfrissching
+aan de aarde brengen.
+
+Heimdall deelde ook met Bragi de eer van de helden in het Valhalla
+welkom te heeten, en, onder den naam van Riger, gold hij als de
+goddelijke voorvader van de verschillende groepen, die het menschelijke
+geslacht uitmaken, zooals blijkt in het volgende verhaal.
+
+
+
+De geschiedenis van Riger.
+
+ "Heilige kind'ren,
+ Groot en klein,
+ Zonen van Heimdall".
+
+ Saemunds Edda.
+
+
+Heimdall verliet op zekeren dag zijn plaats in Asgard om op aarde
+te dalen zooals de goden gewoon waren. Hij was niet ver gegaan, toen
+hij aan een armelijke hut op het zeestrand kwam, waar hij aantrof Ai
+(overgrootvader) en Edda (overgrootmoeder), een arm maar waardig paar,
+dat hem gastvrij uitnoodigde om hun eenvoudig maal varkensvleesch te
+deelen. Heimdall, die zich Riger noemde, nam verheugd deze invitatie
+aan en bleef bij het paar drie dagen, terwijl hij hen veel leerde. Na
+verloop van dien tijd hervatte hij zijn reis. Kort na zijn bezoek,
+baarde Edda een donkeren, dikken jongen, dien zij Thrall noemde.
+
+Thrall toonde weldra buitengewone physieke kracht en een grooten aanleg
+voor allen zwaren arbeid; en toen hij groot geworden was, nam hij tot
+vrouw Thyr, een zwaar gebouwd meisje met door de zon gebruinde handen
+en platte voeten, die, evenals haar man, vroeg en laat werkte. Vele
+kinderen werden dit paar geboren, en van hen stamden alle slaven van
+de noordelijke landen af.
+
+
+ Zij hadden kind'ren
+ En leefden gelukkig;
+
+ Z' omheinden landen,
+ Bemestten 't ploegveld,
+ Hoedden varkens,
+ Weidden geiten,
+ Groeven veen.
+
+ Rigsmál.
+
+
+Na de arme hut op de kale zeekust te hebben verlaten was Riger
+het land ingegaan, waar hij spoedig aan bebouwde velden kwam en een
+aanzienlijke boerderij. Deze vriendelijke woning binnentredend vond hij
+Afi (grootvader) en Amma (grootmoeder) die hem gastvrij uitnoodigden
+te gaan zitten en mede te eten van het eenvoudige maar overvloedige
+maal dat zij zouden gebruiken.
+
+Riger nam de uitnoodiging aan en hij bleef drie dagen bij zijn gastheer
+en gastvrouw, terwijl hij hun intusschen allerlei nuttige kennis
+mededeelde. Na zijn vertrek uit hun huis baarde Amma een blauwoogigen
+forschen knaap, dien zij Karl noemde. Toen hij groot werd spreidde hij
+enorme kennis van landbouwzaken ten toon, en te zijner tijd trouwde
+hij een vlugge en huishoudelijke vrouw, Snor geheeten, die hem vele
+kinderen baarde, van wie het ras der landbouwers afkomstig is.
+
+
+ Hij groeid' op,
+ Gedijde flink;
+ Hij temde ossen,
+ Maakte ploegen;
+ Bouwde huizen,
+ Maakte schuren,
+ Maakte wagens
+ En dreef den ploeg.
+
+ Rigsmál.
+
+
+Nadat hij dit huis van het tweede paar had verlaten, vervolgde Riger
+zijn reis, totdat hij kwam aan een heuvel, waarop een statig kasteel
+was gebouwd. Hier werd hij ontvangen door Fadir (vader) en Modir
+(moeder), die, wel gevoed en weelderig gekleed, hem hartelijk welkom
+heetten, en hem voorzetten lekkere spijzen en heerlijke wijnen.
+
+Riger bleef drie dagen bij dit paar en keerde vervolgens naar
+Himinbiorg terug om zijn taak als wachter van de Asa-brug te hervatten;
+en spoedig daarop baarde de vrouw van het kasteel een schoonen,
+slank gebouwden knaap, dien zij Jarl noemde. Dit kind toonde vroeg
+groote liefde voor de jacht en allerlei krijgsmansoefeningen, leerde de
+runen verstaan en liefde om groote daden van dapperheid te verrichten,
+die zijn naam beroemd maakten en glorie gaven aan zijn geslacht. Man
+geworden huwde Jarl Erna, een aristokratisch en slank gebouwd meisje,
+dat zijn huishouden met verstand waarnam en hem vele kinderen baarde,
+allen bestemd om te regeeren; de jongste van dezen, Konur, werd de
+eerste koning van Denemarken. Deze mythe geeft goed aan het sterk
+klassegevoel onder de noordelijke volken.
+
+
+ Op groeiden
+ Jarl's zonen;
+ Zij temden paarden,
+ Bogen schilden
+ Gladden pijlen,
+ Drilden speren,
+ Maar Kon, de jongste,
+ Wist de runen
+ Eeuw'ge runen
+ En levensrunen.
+
+ Rigsmál.
+
+
+
+
+
+
+HOOFDSTUK XIV: HERMOD.
+
+
+De vlugge god.
+
+Een andere zoon van Odin was Hermod, zijn speciale dienaar, een
+schitterende en schoone jonge god, die begaafd was met groote snelheid
+van beweging en daarom als de snelle of vlugge god werd aangeduid.
+
+
+ Maar een was er, van alle goden d' eerste,
+ In snelheid, Hermod werd zijn naam genoemd,
+ Het vlugst was hij.
+
+ Balder Dood (Matthew Arnold).
+
+
+Wegens deze belangrijke eigenschap deed Hermod doorgaans bij de
+goden als bode dienst, en op een enkel teeken van Odin was hij altijd
+bereid om zich naar welk deel der schepping ook heen te spoeden. Als
+een bijzonder bewijs van gunst gaf Alvader hem een prachtig pantser
+en een helm, die hij dikwijls aandeed als hij ging deelnemen aan het
+gevecht, en soms vertrouwde Odin aan zijn zorg toe de kostbare speer
+Gungnir, en gebood hem die over de hoofden der strijdenden te werpen,
+die op het punt waren den slag te wagen, opdat hun moed tot moordende
+woede zou worden aangezet.
+
+
+ Laat ons Odin bidden
+ In ons te varen;
+ Hij geeft en gunt
+ Den goeden goud;
+ Hij gaf aan Hermod
+ Een helm en pantser.
+
+ Saemunds Edda.
+
+
+Hermod had behagen in het gevecht en heette dikwijls "de moedige in
+den slag", en werd vereenzelvigd met den god van het Al, Irmin. Men
+zegt dat hij soms de Valkyren vergezelde op hun rit naar de aarde,
+en vaak de krijgers naar het Valhalla begeleidde, waarom hij beschouwd
+werd als de gids der heldhaftige dooden.
+
+
+ Tot hem sprak Hermoden, sprak Brage:
+ "Wij groeten u uit naam van allen,
+ Bij de goden bekend om uw moed zijt gij,
+ En zij nooden u uit in hun hallen.
+
+ Owen Meredith.
+
+
+Hermod's kenmerkend attribuut was, behalve zijn pantser en helm, een
+stok of staf, die Gambantein heette, het teeken van zijn waardigheid,
+dat hij overal mededroeg.
+
+
+
+Hermod en de Waarzegger.
+
+Eens door onbepaalde angsten voor de toekomst gedrukt en van de Nornen
+geen voldoende antwoorden op zijn vragen kunnende verkrijgen, beval
+Odin Hermod zijn wapenrusting aan te doen en Sleipnir te zadelen, dien
+hij, behalve Odin, alleen berijden mocht, en zich te spoeden naar het
+land van de Finnen. Dit volk, dat in de bevroren poolstreken woonde,
+had--zoo meende men--behalve dat het de koude stormen kon verwekken,
+die van het noorden aanwoeien en veel ijs en sneeuw in hun gevolg
+meebrachten, groote geheimzinnige vermogens.
+
+De beroemdste van deze Finsche toovenaars was Rossthiof (de
+paardendief) die gewoon was reizigers in zijn gebied te halen door
+middel van magische kunsten, om hen te berooven en te vermoorden, en
+hij vermocht de toekomst te voorspellen, ofschoon hij steeds onwillig
+was het te doen.
+
+Hermod, "de snelle" reed vlug noordwaarts, met de opdracht dezen Fin
+te zoeken, en in plaats van zijn eigen stok droeg hij Odins runenstaf,
+dien Alvader hem had gegeven om alle belemmeringen, die Rossthiof
+tegen hem zou mogen in het werk stellen, uit den weg te ruimen. In
+weerwil van de schimachtige monsters en de onzichtbare hinderlagen en
+valstrikken, kon Hermod de woning van den toovenaar veilig bereiken,
+en toen de reus hem aanviel, kon hij hem met gemak overwinnen en
+bond hij hem aan handen en voeten, zeggende dat hij hem niet vrij
+zou laten eer hij beloofde alles te openbaren wat hij wilde weten.
+
+Toen Rossthiof zag dat er geen kans op ontvluchten was, beloofde hij
+te zullen doen als zijn overwinnaar wenschte, en, in vrijheid gesteld,
+begon hij dadelijk bezweringen te mompelen. Zoodra deze gehoord werden,
+verborg zich de zon achter de wolken, de aarde schudde en beefde,
+en de stormwinden huilden, als een troep hongerige wolven.
+
+Naar den horizon wijzende zei de toovenaar dat Hermod moest zien,
+en de snelle god zag in de verte een grooten stroom bloed die den
+grond rood maakte. Terwijl hij keek naar dien wonderbaren stroom
+verscheen plotseling een oude vrouw en een oogenblik later stond een
+klein kind naast haar. Tot verbazing van den god groeide dit kind zóó
+wonderbaarlijk snel dat hij weldra volwassen was, en Hermod bespeurde
+dat hij stoutmoedig een boog met pijlen zwaaide.
+
+Rossthiof begon nu de voorteekenen te verklaren, die zijn kunst
+bezworen had, en hij legde uit dat de stroom bloed den moord van
+een der zonen van Odin aanduidde, maar dat als de vader der goden
+zou vrijen en veroveren Rinda, in het land der Ruthenen (Russen),
+zij hem een zoon zou baren die volwassen zou zijn in een paar uur en
+zijn broeders dood wreken zou.
+
+
+ Rind zal baren een zoon,
+ In de west'lijke hallen;
+ Hij zal Odins zoon verslaan,
+ Één nacht oud.
+
+ Saemunds Edda.
+
+
+Hermod luisterde aandachtig naar de woorden van Rossthiof en bij
+zijn terugkeer naar Asgard vertelde hij alles wat hij gezien en
+gehoord had aan Odin, wiens vreezen bevestigd werden, en die dus met
+zekerheid wist dat hij een zoon door een gewelddadigen dood verliezen
+zou. Hij troostte zich echter met de gedachte dat een ander van zijn
+afstammelingen de misdaad zou wreken en hij dus de genoegdoening zou
+krijgen die een echte Noorman altijd verlangde.
+
+
+
+
+
+
+HOOFDSTUK XV: VIDAR.
+
+
+De zwijgende god.
+
+Men verhaalt dat Odin eens verliefd was op de schoone reuzin Grid,
+die woonde in een spelonk in de woestijn en dat, toen hij haar
+vrijde, hij van haar gedaan kreeg dat zij zijn vrouw werd. Uit deze
+verbintenis tusschen Odin (geest) en Grid (stof) kwam Vidar voort,
+een zoon die even sterk als stil was, en dien de ouden beschouwden
+als een verpersoonlijking van het oorspronkelijke woord of van de
+onsterflijke natuurkrachten.
+
+Evenals de goden, door Heimdall, nauw verbonden waren met de zee, waren
+zij ook na verwant aan de bosschen en de natuur in het algemeen door
+Vidar, die de "zwijgende" genoemd werd en die bestemd was hun ondergang
+te overleven en te heerschen over een herboren aarde. Deze god woonde
+in Landvidi (het wijde land), een paleis versierd met groene takken en
+versche bloemen, gelegen in het midden van een ondoordringbaar oerwoud,
+waar de diepste stilte heerschte en de eenzaamheid, door hem bemind.
+
+
+ Overgroeid met struiken
+ En met hoog gras
+ In Vidar's wijd land.
+
+ Noorsche Mythologie (R. B. Anderson).
+
+
+De oude Skandinavische opvatting van den zwijgenden Vidar is inderdaad
+zeer grootsch en dichterlijk en werd ingegeven door het woeste
+Noorsche landschap. "Wie heeft ooit gezworven door zulke wouden,
+vele mijlen ver, in een onbegrensde verte, zonder pad, zonder doel,
+tusschen hun geweldige schaduwen, hun gewijde duisternis, zonder
+vervuld te zijn met diepen eerbied voor de verheven grootheid der
+Natuur, die alle menschenwerk te boven gaat, zonder te voelen de
+verhevenheid der idee die den grondslag vormt van Vidar's wezen?"
+
+
+
+Vidar's schoen.
+
+Vidar wordt afgebeeld als slank, welgebouwd en schoon, gekleed in
+wapenrusting, omgord met een zwaard dat een breed lemmet heeft, en
+geschoeid met een grooten ijzeren of lederen schoen. Volgens sommige
+mythologen had hij deze eigenaardige voetbedekking te danken aan
+zijn moeder Grid, die, wetende dat hij op den jongsten dag zou moeten
+vechten tegen het vuur, haar als een bescherming bedoelde tegen het
+vurig element, zooals haar ijzeren handschoen Thor had beschut in
+zijn strijd tegen Geirrod. Maar andere bronnen zeggen dat zijn schoen
+was gemaakt van de lederreepen, die Noorsche schoenlappers hadden
+weggegeven of weggegooid. Daar het voornaamste was, dat de schoen
+groot en sterk genoeg moest zijn om de scherpe tanden van Fenrils
+wolf op den jongsten dag weerstand te bieden, was het een punt van
+religieuse verplichting onder Noorsche schoenmakers zooveel stukken
+en snippers leer als mogelijk was weg te geven.
+
+
+
+De profetie van de Nornen.
+
+Toen Vidar zijn makkers in het Valhalla ontmoette, heetten zij hem
+vroolijk welkom, want zij wisten dat zijn groote kracht hun van goeden
+dienst zou zijn in tijd van nood. Nadat zij hem vriendschappelijk
+hadden onthaald op de gouden meede, beval Alvader hem te volgen naar
+de Urdarfontein, waar de Nornen altijd bezig waren met het weven van
+hun web. Door Odin ondervraagd aangaande zijn toekomst en Vidars lot,
+antwoordden de drie zusters in orakeltaal en uitten elk een zin:
+
+
+ Vroeg begonnen.
+ Verder gesponnen.
+ Gedaan wat verzonnen.
+
+
+Hier voegde haar moeder, Wyrd, de oorspronkelijke godin van het noodlot
+bij: Met vreugd nog eens gewonnen. Deze geheimzinnige antwoorden
+zouden volstrekt onbegrijpelijk zijn gebleven, had de godin niet
+verklaard dat de tijd verder gaat, dat alles moet veranderen, dat
+als zijn vader zou vallen in den laatsten slag, zijn zoon Vidar zijn
+wreker zou zijn en zou leven om over een herboren wereld te heerschen,
+nadat hij al zijn vijanden overwonnen had.
+
+
+ Daar zit Odins
+ Zoon op het paard;
+ Zal wreken zijn vader.
+
+ Noorsche Mythologie (R. B. Anderson).
+
+
+Terwijl Wyrd sprak, sidderden de bladeren van den wereldboom alsof
+zij door een koelte bewogen werden, de arend op zijn hoogsten tak
+klapte met zijn vleugels, en de slang Nidhug staakte een oogenblik
+zijn vernielingswerk aan de wortelen van den Boom. Grid, bij vader
+en zoon komend, verheugde zich met Odin toen zij hoorde dat hun zoon
+bestemd was de oudere goden te overleven en over den nieuwen hemel
+en de nieuwe aarde te heerschen.
+
+
+ Daar wonen Vidar en Vale
+ In de heilige verblijven,
+ Als het vuur van Surt is gebluscht.
+
+ Noorsche Mythologie (R. B. Anderson).
+
+
+Vidar sprak echter geen woord, maar keerde langzaam terug naar zijn
+paleis Landvidi, in het hart van het oorspronkelijke woud en, daar,
+op zijn troon zittend dacht hij lang na over eeuwigheid, toekomst
+en oneindigheid. Als hij hare geheimen peilde, maakte hij ze nooit
+openbaar, want de ouden verzekerden dat hij "zwijgend als het graf"
+was--een zwijgen, dat aanduidde dat niemand weet wat hem in het
+toekomstige leven te wachten staat.
+
+Vidar was niet alleen een verpersoonlijking van de onvergankelijkheid
+der natuur, maar hij was ook een zinnebeeld van de opstanding en
+de vernieuwing, aanduidend de eeuwige waarheid dat nieuwe loten en
+bloesems zullen ontluiken om te vervangen die welke afgevallen zijn.
+
+De schoen dien hij droeg zou zijn verdediging zijn tegen den wolf
+Fenris, die, Odin verslagen hebbende, zijn woede tegen hem zou keeren
+en zijn vreeslijke kaken zou openen om hem te verslinden. Maar de oude
+Noormannen zeiden dat Vidar den dus bekleeden voet zou uitstrekken
+tegen de benedenkaak van het monster, en, de bovenkaak vastgrijpend,
+met hem worstelen zou totdat hij hem in tweeën had gescheurd.
+
+Daar slechts één schoen vermeld wordt in de Vidar-mythen,
+vooronderstellen sommige mythologen dat hij maar één been had, en
+de verpersoonlijking was van een waterstraal, die plotseling op den
+jongsten dag zou opstijgen, om het woeste vuur uit te blusschen,
+dat in den verschrikkelijken wolf Fenris verpersoonlijkt was.
+
+
+
+
+
+
+HOOFDSTUK XVI: VALI.
+
+
+Het vrijen van Rinda.
+
+Billing, de koning van de Ruthenen, was zeer teleurgesteld toen hij
+hoorde dat een groote macht zijn rijk zou binnenvallen, want hij was
+te oud om als vroeger te vechten, en zijn eenig kind, een dochter
+die Rinda heette, weigerde, ofschoon zij op huwbaren leeftijd was,
+een echtgenoot te kiezen uit hare vele vrijers, en dan haren vader
+de hulp te geven, die hij zoo smartelijk miste.
+
+Terwijl Billing mistroostig nadacht in zijn hal, trad plotseling een
+vreemdeling zijn paleis binnen. De koning keek op, en zag een man
+van middelbaren leeftijd, gewikkeld in een wijden mantel, met een
+breedgeranden hoed over zijn voorhoofd getrokken om te verbergen dat
+hij slechts één oog had. De vreemdeling vroeg beleefd naar de oorzaak
+van zijn klaarblijkelijke neerslachtigheid, en daar er iets in zijn
+houding was dat vertrouwen inboezemde, vertelde de koning hem alles,
+en op het eind van het verhaal bood hij aan het leger der Ruthenen
+tegen hun vijand aan te voeren.
+
+Toen zijn diensten met blijdschap waren aanvaard, duurde het niet lang
+of Odin--want hij was het--behaalde een merkwaardige overwinning, en,
+in triomf terugkeerend, vroeg hij toestemming om 's konings dochter
+Rinda te vrijen. Ofschoon de pretendent op jaren was, hoopte Billing
+dat zijn dochter een gunstig oor zou leenen aan een vrijer die zich
+zeer bleek te onderscheiden en hij gaf onmiddellijk toestemming. Zoo
+vertoonde Odin, nog onbekend, zich aan de prinses, maar zij wees boos
+zijn voorstel af en sloeg hem ruw om de ooren toen hij haar poogde
+te kussen.
+
+Genoopt zich terug te trekken, gaf Odin niettemin het plan niet op
+Rinda tot zijn vrouw te maken, want hij wist, dank zij Rossthiofs
+profetie, dat geen andere dan zij den aangewezen wreker van zijn
+vermoorden zoon kon ter wereld brengen. Zijn volgende poging was dus
+de gedaante van een smid aan te nemen, en in die vermomming kwam
+hij terug in Billings hal, en terwijl hij kostelijke versierselen
+maakte van zilver en goud, vermenigvuldigde hij zóó kunstig deze
+schoone bijouteriën, dat de koning gaarne zijn toestemming gaf, toen
+hij vroeg of hij zich tot de prinses mocht wenden. De smid, Rosterus,
+zooals hij zich aandiende, werd echter met even weinig plichtplegingen
+door Rinda afgescheept als zij dit den gelukkigen veldheer had gedaan;
+maar ofschoon zijn oor opnieuw suisde van haar harden klap, was hij
+meer besloten dan ooit haar tot zijn vrouw te maken.
+
+Den volgenden keer toen Odin zich vertoonde voor de grillige dame,
+was hij vermomd als een fier oorlogsheld, want, dacht hij, een jong
+soldaat zou misschien het hart van het meisje treffen, maar toen hij
+haar weer poogde te kussen, stootte zij hem zóó plotseling terug,
+dat hij struikelde en op één knie viel.
+
+
+ Menig schoone maagd
+ Is voor mannen onverschillig
+ Als men haar kent;
+ Dat ondervond ik
+ Toen ik beproefde,
+ Dat stille meisje
+ Voor mij te winnen;
+ Allerlei smaad
+ Hoopte toen op mij
+ Dat luimige kind;
+ Niets van die schoone kreeg ik gedaan.
+
+ Saemunds Edda.
+
+
+Deze derde beleediging maakte Odin zóó woedend, dat hij zijn
+magischen runestaf uit zijn borst trok, hem op Rinda richtte en
+een zóó vreeselijke bezwering uitsprak, dat zij in de armen harer
+dienstbaren viel, stijf en schijnbaar levenloos.
+
+Toen de prinses weer tot zich zelf kwam, was haar vrijer verdwenen,
+maar de koning ontdekte tot zijn groot verdriet dat zij geheel haar
+verstand verloren had en zwaarmoedig krankzinnig was. Te vergeefs
+werden alle dokters geroepen en beproefden zij hun middelen; het meisje
+bleef stil en bedroefd, en haar ongeruste vader had bijna alle hoop
+opgegeven, toen een oude vrouw, die zich als Vecha, of Vak, aandiende,
+verscheen, en aanbood de prinses te genezen. De oude vrouw, die Odin
+was in vermomming, schreef der patiënte eerst een voetbad voor; maar,
+toen dit geen kennelijke uitwerking scheen te hebben, stelde zij voor
+met een krachtiger behandeling de proef te nemen. Tot dit doel, zei
+Vecha, moest de patiënte aan haar uitsluitende zorg worden toevertrouwd
+en stevig worden vastgebonden zoodat zij niet den minsten weerstand kon
+bieden. Billing, die zijn kind wilde redden, vond alles goed; en toen
+hij dus volledige macht over Rinda had gekregen, dwong Odin haar hem
+te huwen, terwijl hij haar slechts uit hare banden en hare betoovering
+los liet, toen zij eerlijk beloofd had zijn vrouw te worden.
+
+
+
+De geboorte van Vali.
+
+De voorspelling van Rossthiof was nu vervuld, want Rinda baarde een
+zoon, Vali (Ali, Bous of Beav) geheeten, een personifiëering van het
+lengen der dagen, die zóó snel opgroeide, dat hij in den loop van één
+enkelen dag zijn volle lengte kreeg. Zonder zelfs den tijd te nemen
+om zijn gezicht te wasschen of zijn haar te kammen, haastte zich deze
+jonge god naar Asgard, boog en pijl in de hand, om Balders dood op
+zijn moordenaar Hodur, den blinden god der duisternis, te wreken.
+
+
+ Zie, Vali komt, straft Hodur blind,
+ Hij zoon van 't west en Rinda's kind,
+ En Odins, in één dag volboren,
+ Hij gunt zich rust niet naar behooren,
+ Noch toeft te wasschen zich de handen
+ Zich 't haar te kammen, ijlt door landen
+ Totdat z'n roeping is vervuld
+ En Hodur heeft geboet zijn schuld.
+
+ Valhalla (J. C. Jones).
+
+
+In deze mythe weerstaat Rinda, een verpersoonlijking van de bevroren
+aardkorst, de warme liefde van de zon, Odin, die te vergeefs aanduidt
+dat de lente de tijd is voor oorlogsondernemingen, en die de sieraden
+van den gouden zomer aanbiedt. Zij geeft slechts toe, als, na een bui
+(het voetbad) de dooi begint. Overwonnen dan door de onweerstaanbare
+macht van de zon, geeft de aarde zich neer onder zijn omhelzing,
+wordt bevrijd van de betoovering (het ijs) die haar hard en koud
+maakte, en brengt voort Vali, den voeder, of Bous, den boer, die
+uit zijn donkere hut te voorschijn komt als de liefelijke dagen zijn
+gekomen. Het vermoorden van Hodur door Vali beteekent dus het "voor
+den dag komen van nieuw licht na de duisternis van den winter."
+
+Vali, die als een der twaalf goden voorkomt welke de zetels in de
+groote hal van Gladsheim innemen, deelde met zijn vader het huis dat
+Valaskialf heette, en was, reeds vóór zijn geboorte, voorbestemd om
+het laatste gevecht en de godenschemering te overleven, en met Vidar
+te regeeren over de herboren aarde.
+
+
+
+Dienst van Vali.
+
+Vali is de god van het eeuwige licht, zooals Vidar van de
+onvergankelijke stof; en daar de lichtstralen dikwijls pijlen heetten,
+wordt hij altijd als boogschutter voorgesteld en vereerd. Daarom wordt
+zijn maand in den Noorschen kalender aangeduid door het teeken van
+den boog, en heet Lios-beri, de lichtbrengende. Daar zij valt tusschen
+het midden van Januari en Februari, wijdden de eerste Christenen deze
+maand aan St. Valentijn, die ook een ervaren boogschutter was, en die,
+evenals Vali, de heraut van lichter dagen heette, en de wekker van
+teedere gevoelens en de beschermheer van alle minnaars.
+
+
+
+
+
+
+HOOFDSTUK XVII: DE NORNEN.
+
+
+De drie schikgodinnen.
+
+De Noorsche godinnen van het noodlot, die Nornen heetten, waren in
+geen enkel opzicht afhankelijk van de andere goden, die noch naar hare
+besluiten mochten vragen, noch er invloed op oefenen. Zij waren drie
+zusters, waarschijnlijk afstammelingen van den reus Norvi, van wien
+Nott (nacht) afkomstig was. Zoodra de Gouden Eeuw voorbij was en de
+zonde zelfs de hemelsche woningen van Asgard binnensloop, verschenen
+de Nornen onder den grooten esch Yggdrasil en vestigden zich bij de
+Urdar-fontein. Volgens sommige bronnen moesten zij de goden waarschuwen
+voor toekomstig kwaad, hen op het hart binden goed gebruik te maken
+van het heden, en hen gezonde lessen leeren trekken uit het verleden.
+
+Deze drie zusters die Urd, Verdandi en Skuld heetten, stelden het
+verleden, het heden en de toekomst voor. Haar voornaamste bezigheden
+waren de webbe van het lot te weven, dagelijks den heiligen boom
+te besprenkelen met water uit de Urdar-fontein en versche aarde te
+leggen om zijn wortelen, opdat hij frisch en altijd groen zou blijven.
+
+
+ Vandaar komen de maagden
+ Die zeer veel weten,
+ Drie van de hal
+ Beneden den boom;
+ Een heette was,
+ D' andre zijnde
+ De derde die zijn zal.
+
+ De Völuspâ.
+
+
+Sommigen beweren verder dat de Nornen wacht hielden over de gouden
+appelen, die aan de takken van den boom des levens, der ervaring en
+der kennis hingen, en dat zij slechts Idoen toestonden de vrucht te
+plukken, de vrucht waardoor de goden konden vernieuwen hun jeugd.
+
+De Nornen verzorgden en voedden ook twee zwanen die over het
+spiegelgladde oppervlak van de Urdarfontein zwommen en van die paar
+vogels stammen--meende men--alle zwanen op aarde af. Soms, zoo
+zegt men, bekleedden zich de Nornen met zwanenveeren om de aarde
+te bezoeken, of vermaakten zich als meerminnen langs de kusten en
+in verschillende meren en rivieren, waar zij van tijd tot tijd aan
+de stervelingen verschenen om hun de toekomst te voorspellen of hun
+wijzen raad te geven.
+
+
+
+Het web der Nornen.
+
+De Nornen weefden soms zóó groote webben dat als een van de wevers
+stond op een hoogen berg in het verste Oosten, een ander ver in de
+Westersche zee waadde. De draden van haar weefsel geleken op koorden
+en verschilden zeer in kleur, in overeenstemming met den aard der
+gebeurtenissen die zouden geschieden, en een zwarte draad, die
+van het Noorden ging naar het Zuiden, gold vast als een teeken van
+dood. Wanneer deze zusters de spoel deden wentelen af en aan, zongen
+zij een plechtig gezang. Zij schenen niet te weven volgens hare eigen
+wenschen, maar blindelings alsof zij met tegenzin den wil uitvoerden
+van Orlog, de eeuwige wet van het al, een oudere en hoogere macht,
+die blijkbaar begin noch einde had.
+
+Twee van de Nornen, Urd en Verdandi, werden voor heel welwillend
+gehouden, terwijl, zooals men zeide, de derde steeds haar werk te niet
+deed en het dikwijls, als het bijna klaar was, toornig in flarden
+scheurde, terwijl zij de overblijfselen op de winden des hemels
+uitstrooide. Als verpersoonlijking van den tijd werden de Nornen
+voorgesteld als zusters van verschillenden leeftijd en karakter,
+terwijl Urd (Wurd, tooverkracht) heel oud en afgeleefd scheen en
+voortdurend omkeek alsof zij zich verdiepte in het beschouwen van
+voorbijgegane gebeurtenissen en volken van het verleden; Verdandi, de
+tweede zuster, jong, actief en zonder vrees, keek recht voor zich uit,
+terwijl Skuld, het type van het toekomstige, meestal afgebeeld werd
+als dichtgesluierd, met het hoofd gekeerd in tegengestelde richting
+als Urd, en vasthoudend een boek of rol, die nog niet geopend of
+ontrold was.
+
+Dagelijks kregen deze Nornen bezoek van de goden, die ze gaarne
+raadpleegden; en zelfs Odin reed dikwijls naar de Urdarfontein om
+haar hulp in te roepen, want meestal beantwoordden zij zijn vragen,
+'t zwijgen bewarend over zijn eigen lot en dat zijner medegoden.
+
+
+ Lang en heel snel reed hij heen,
+ Onders 's Levens boom (waar 't vocht
+ Van de heil'ge Bron welt) zocht
+ Urdar, Norne van 't Verleęn;
+ Maar haar oog, dat rugwaarts zag
+ Hielp hem niet op dezen dag.
+ Op Verdandi's blad viel neer
+ Schaduw, meldend kommer meer,
+ Schaduw, die op Asgard hing,
+ Wierp er op een duistren kring
+ 't Geheim was niet bij deze vrouw,
+ Wat 't schoone Valhall redden zou.
+ De jongste zuster, van wat komt
+ Norna, Skuld, bleef gansch verstomd.
+ Toen hij vroeg om toekomsts zin,
+ Haar somber oog sloot kommer in.
+
+ Valhalla (J. C. Jones).
+
+
+
+Andere beschermgeesten.
+
+Behalve de drie voornaamste Nornen, waren er vele andere, veel minder
+belangrijk, die de beschermgeesten der menschheid schijnen te zijn
+geweest, aan wie zij dikwijls verschenen, terwijl zij allerlei soorten
+van geschenken aan hun gunstelingen gaven, en zelden in gebreke bleven
+tegenwoordig te zijn bij geboorte, bij huwelijk en dood.
+
+
+ Veelvuldig is hun maagschap, wie zal hen noemen allen?
+ Zij heerschen over de menschen en der sterren rijzen en vallen.
+
+ Sigurd de Volsung (William Morris).
+
+
+
+De geschiedenis van Nornagesta.
+
+Eens bezochten de drie zusters Denemarken, en traden de woning binnen
+van een edelman, toen zijn eerste kind ter wereld kwam. Het vertrek
+binnentredend waar de moeder lag, beloofde de eerste Norne dat het
+kind flink en braaf zou zijn, en de tweede dat hij gelukkig zou wezen
+en een groot zanger zou worden--voorspellingen, die de harten der
+ouders met blijdschap vervulden. Intusschen had zich het nieuws van
+het gebeurde verspreid, en de buren kwamen in zóó groote menigte het
+vertrek binnen dat het dringen van de nieuwsgierige schare schuld
+was dat de derde Norne op ruwe wijze van haar stoel werd gestooten.
+
+Boos over deze beleediging stond Skuld trotsch op en zei dat de giften
+harer zusters niet zouden baten, daar zij zou bepalen dat het kind niet
+langer zou leven dan de kaars die bij het bed stond zou branden. Deze
+onheilspellende woorden vervulden het hart der moeder met schrik,
+en bevend sloot zij haar kind vaster aan haar borst, want de kaars
+was bijna afgebrand en het kon niet lang meer duren of zij ging
+uit. De oudste Norne echter had geen plan haar voorspelling aldus
+te niet te laten doen; maar daar zij hare zuster niet kon dwingen
+hare woorden in te trekken, greep zij snel de kaars, deed het licht
+uit en terwijl zij het rookende eind aan de moeder van het kind gaf,
+beval zij haar het zorgvuldig te bewaren, en het nooit aan te steken
+eer haar zoon van het leven genoeg had.
+
+
+ In het huis was het nacht:
+ De Nornen kwamen
+ Die zouden beslissen
+ Over 's prinsen leven.
+
+ Saemunds Edda.
+
+
+Deze jongen werd Nornagesta genoemd ter eere van de Nornen, en groeide
+op tot een zoo schoonen, dapperen en begaafden man als een moeder
+maar kon wenschen. Toen hij oud genoeg was om den ernst van het hem
+toevertrouwde te verstaan, vertelde hem zijn moeder de geschiedenis
+van het bezoek der Nornen, en gaf hem het eindje kaars dat hij vele
+jaren bewaarde, terwijl hij het veiligheidshalve in de kast van zijn
+harp opborg. Toen zijn ouders dood waren, zwierf Nornagesta van plaats
+tot plaats, en nam deel aan ieder gevecht en onderscheidde zich in
+den oorlog, zijn heldenwijzen zingend waar hij ook ging. Daar hij van
+geestdriftigen en dichterlijken aard was, had hij niet spoedig genoeg
+van het leven, en terwijl andere helden gerimpeld en oud werden, bleef
+hij jong van hart en krachtig van gestalte. Hij was dus getuige van
+de geweldige daden der heldeneeuwen, was de trouwe makker van de oude
+krijgslieden, en nadat hij driehonderd jaar geleefd had, zag hij dat
+het geloof in de oude heidensche goden langzamerhand plaats maakte
+voor de prediking der Christenzendelingen. Eindelijk kwam Nornagesta
+aan het hof van koning Olaf Tryggvesson, die, overeenkomstig zijn
+gewoonte, hem schier door geweld bekeerde en hem dwong den doop te
+ontvangen. Wenschend zijn volk te overtuigen dat de tijd voor het
+bijgeloof voorbij was, noodzaakte de koning den ouden skalde de kaars
+voor den dag te halen en aan te steken, die hij meer dan drie eeuwen
+zorgvuldig had bewaard.
+
+Ofschoon hij pas bekeerd was, sloeg Nornagesta de flikkerende vlam
+angstig gade, en toen zij ten slotte uitging, zonk hij levenloos op
+den grond, dus bewijzend, in weerwil van den ontvangen doop, dat hij
+nog in de voorspelling van de Nornen geloofde.
+
+In de middeleeuwen, en zelfs later, komen de Nornen in vele verhalen
+en mythen voor, en verschijnen dan als feeën of heksen, zooals, bij
+voorbeeld, in het verhaal van de "Schoone Slaapster", en Shakespeare's
+treurspel Macbeth.
+
+
+ Eerste heks. Wanneer 't volgend samenzijn?
+ Bij regen, storm of weerlichtsschijn?
+
+ Tweede heks. Als 't rumoeren is gedaan,
+ Als men hoort victorie slaan.
+
+ Derde heks. Dat is na zonsondergaan.
+
+ Shakespeare's Macbeth (vert. v. Burgersdijk).
+
+
+
+De Vala.
+
+Soms droegen de Nornen den naam Vala, of profetessen, want zij hadden
+de gave der waarzegging--een gave die bij alle noordelijke volken
+in hoog aanzien was. Zij dachten dat zij het vrouwelijk geslacht was
+voorbehouden. De voorspellingen van de Vala werden nooit in twijfel
+getrokken, en men zegt dat de Romeinsche generaal Drusus zóó verschrikt
+was door de verschijning van Veleda, een der profetessen, die hem
+waarschuwde niet de Elbe over te trekken, dat hij inderdaad het sein
+tot den terugtocht gaf. Zij voorspelden zijn ophanden zijnden dood,
+die inderdaad kort daarop plaats had door een val van zijn paard.
+
+Deze profetessen, die ook bekend waren als Idises, Dises, of
+Hagedises, deden dienst in de boschtempels en in de heilige wouden,
+en vergezelden altijd de legers die een aanval deden. Aan het hoofd of
+in het midden van de schare rijdend, zetten zij de strijders krachtig
+tot de overwinning aan, en als de slag voorbij was sneden zij dikwijls
+den bloedigen arend op de lichamen van de gevangenen. Het bloed werd
+verzameld in groote tonnen, waarin de Dises hare naakte armen tot
+de schouders toe dompelden, voordat zij deel namen aan milden daad
+waarmee de plechtigheid eindigde.
+
+Het is niet te verwonderen dat deze vrouwen zeer gevreesd waren. Offers
+werden gebracht om ze gunstig te stemmen, en eerst in latere tijden
+werden zij verlaagd tot den rang van heksen, en verwezen naar de
+duivelbende op den Brocken, of den Blocksberg, in den Valpurgisnacht.
+
+Behalve de Nornen of Dises, die ook als schutsgodinnen beschouwd
+werden, schreven de Noormannen aan ieder menschelijk wezen een
+beschermgeest toe, Fylgie geheeten, die hem zijn geheele leven
+vergezelde, hetzij in menschelijke, hetzij in dierlijke gestalte,
+en onzichtbaar was, behalve op het oogenblik van zijn dood voor allen
+behalve de enkele ingewijden.
+
+De allegorische beteekenis van de Nornen en van hun web des lots is
+te duidelijk om verklaring te eischen; toch hebben enkele mythologen
+ze tot geesten van de lucht gemaakt, en zeggen dat haar webbe het
+wolkenweefsel was, en dat de nevelbanden, die zij knoopten van rots
+tot boom, van berg tot berg, gewelddadig verscheurd werden door den
+plotselingen opstekenden wind. Sommige autoriteiten zeggen bovendien
+dat Skuld, de derde Norne, bij tijd en wijle een Valkyre was, en dan
+weer de godin van den dood, de schrikwekkende Hel voorstelde.
+
+
+
+
+
+
+HOOFDSTUK XVIII: DE VALKYREN.
+
+
+De slagmaagden.
+
+Odin's speciale dienaressen, de Valkyren, of slagmaagden, waren ňf
+zijn dochters zooals Brunhild, ňf het kroost van sterfelijke koningen,
+maagden die het voorrecht hadden onsterflijk en onwondbaar te blijven
+zoolang zij den god trouw gehoorzaamden en maagden bleven. Zij en hunne
+paarden waren de verpersoonlijking van de wolken, hare schitterende
+wapenen waren de bliksemschichten. De ouden dachten dat zij naar
+de aarde streken op Valfaders bevel, om onder de in het gevecht
+gesneuvelden de helden te kiezen, die waardig waren de vreugde van
+het Valhalla te genieten, en dapper genoeg om hulp te verleen en aan
+de goden wanneer de groote slag zou bevochten worden.
+
+
+ Daar door een slagveld, waar de mannen sneuv'len,
+ Rijden zij voort, haar paarden diep in 't bloed,
+ Lezen de dappersten ten doode uit,
+ Brengen hen thuis des avonds in den hemel,
+ Tot vreugd der goden en tot Valhall's feest.
+
+ Balder Dood (Matthew Arnold).
+
+
+Deze maagden werden voorgesteld als jong en schoon, met verblindend
+witte armen en golvend gouden haar. Zij droegen helmen van zilver
+of goud, en bloedroode pantsers, en met blinkende speren en schilden
+snelden zij moedig door het gevecht op hare vurige witte rossen. Deze
+paarden galoppeerden door de lucht en over de sidderende Bifröst,
+dragende niet alleen hun schoone berijdsters, maar ook de verslagen
+helden, die, nadat zij den doodskus der Valkyren ontvangen hadden,
+dan onmiddellijk naar het Valhalla werden overgebracht.
+
+
+
+De wolkenpaarden.
+
+Daar de rossen van de Valkyren verpersoonlijkingen waren van de wolken,
+moest men natuurlijk denken dat de ruige vorst en de dauw op aarde
+neerdruppelden van hun schitterende manen, als zij snel af en aan
+stormden door de lucht. Zij werden daarom in hooge eere gehouden,
+want het volk schreef aan haren weldadigen invloed toe veel van de
+vruchtbaarheid der aarde, lieflijkheid van dal en berghelling, de
+pracht der pijnboomen, en de vetheid van het weideland.
+
+
+
+Zij kiezen de gevallenen.
+
+De Valkyren werden niet enkel naar de slagvelden op aarde gezonden,
+maar dikwijls reden zij over de zee en namen de stervende Vikings
+op van hun zinkende drakenschepen. Soms stonden zij op het strand
+om hen er heen te wenken, een onbedriegelijke waarschuwing dat de
+aanstaande strijd hun laatste zou zijn, en een die elke Noorsche held
+met vreugde ontving.
+
+
+ Zij reden langzaam naar de kust,
+ En toen men kon zien hun heir,
+ Scheen elk op een machtig ros in rust
+ En te dragen een groote veęr,
+ En te wenken met zachte hand
+ Van het donker, rotsig strand
+ En te drillen een blinkende speer.
+
+ Toen kwam er vrede in zijnen geest,
+ Wetend wat dit beduidt,
+ Want hij kende den stoet der Nornen die leest
+ De gevallen krijgers uit.
+
+ Valkyriur lied (Mrs. Hemans).
+
+
+
+Hun getal en hun werk.
+
+Het getal der Valkyren verschilt veel volgens onderscheiden mythologen,
+loopend van drie tot zestien; de meeste bronnen noemen er echter
+slechts negen. De Valkyren werden beschouwd als godheden van de lucht;
+zij werden ook Nornen of wenschmeisjes genoemd. Men zei dat Freya en
+Skuld haar ten strijde voerden.
+
+
+ Zij zag Valkyren
+ Komen van ver,
+ Tot rijden gereed
+ Naar der goden stam;
+ Skuld hield het schild
+ Skaugel kwam toen,
+ Gunnr, Hildr, Gaundul,
+ En Geir-skaugul,
+ Zoo zijn geteld
+ De oorlogsnornen.
+
+ Saemunds Edda.
+
+
+De Valkyren hadden, zooals wij gezien hebben, belangrijke dingen in
+Valhalla te doen, als zij hare bloedige wapenen hadden afgedaan en de
+hemelsche mee voor de Einheriar inschonken. Deze drank vervroolijkte
+de zielen van de pas gekomenen, en zij heetten de schoone meisjes even
+hartelijk welkom, als toen zij ze het eerst op het slagveld hadden
+gezien en hadden begrepen dat zij hen zouden brengen waar zij gaarne
+zouden wezen.
+
+
+ Nu komen in schaduw zeer rijzige gestalten,
+ Heur handen als sneeuwvlokken blinken in 't maanlicht;
+ Zij wenken, zij fluisteren, "O! met moed omgorden,
+ U wachten de gasten--mee schuimt in 't Valhalla."
+
+ Finn's Saga (Hewitt).
+
+
+
+Wieland en de Valkyren.
+
+Men meende dat de Valkyren dikwijls naar de aarde vlogen in
+zwanenveeren, die zij afdeden als zij aan een eenzamen stroom kwamen,
+om een bad te nemen. Als een sterveling ze dus verraste en hare veeren
+wegnam, kon hij ze beletten, de aarde te verlaten en deze trotsche
+maagden zelfs dwingen hem ter wille te zijn, als hij dat begeerde.
+
+Men vertelt dat drie van de Valkyren, Olrun, Alvit en Svanhvit, eens in
+het water speelden, toen plotseling de drie broeders Egel, Slagfinn
+en Völund of Wieland de smid bij ze kwamen, en hare zwanenveeren
+wegnemend, dwongen de jonge mannen ze op aarde te blijven en hun
+vrouwen te worden. De Valkyren, zoo vastgehouden, bleven bij hare
+mannen negen jaren, maar op het eind van dien tijd deden zij hare
+veęren weer aan of werd op andere wijs de betoovering verbroken,
+en gelukte het haar te ontvluchten.
+
+
+ Daar zij toefden
+ Zeven winters lang;
+ Maar in den achtsten
+ Greep heimwee allen;
+ En in den negenden
+ Scheidde ze 't lot;
+ De meisjes smachtten
+ Naar 't donker woud.
+
+ Völundlied.
+
+
+De broeders voelden het verlies hunner vrouwen buitengewoon, en twee
+hunner, Egil en Slagfin, deden hun sneeuwschoenen aan en gingen hunne
+geliefden zoeken, terwijl zij in de koude en mistige streken van het
+Noorden verdwenen. De derde broeder Völund echter bleef thuis, wetend
+dat alle zoeken niets baten zou, en hij vond troost in de beschouwing
+van een ring, dien Alvit hem als liefdeteeken had geschonken, en
+hij voelde de vaste hoop dat zij zou terugkeeren. Daar hij een knap
+smid was en de mooiste versierselen van goud en zilver kon maken,
+even goed als tooverwapenen die geen slag kon breken, gebruikte
+hij nu zijn vrijen tijd om zeven honderd ringen te vervaardigen,
+die alle precies gelijk waren aan den eenen, dien zijn vrouw hem had
+gegeven. Toen deze klaar waren, bond hij ze samen; maar toen hij 's
+nachts van de jacht thuis kwam, merkte hij dat iemand een ring had
+weggenomen, en zijn verwachtingen werden opnieuw aangewakkerd, want
+hij hield zich zelf voor, dat zijn vrouw er geweest was en spoedig
+voor goed zou terugkeeren.
+
+Dienzelfden nacht echter werd hij verrast in zijn slaap en gekneveld
+en gevangen genomen door koning Nidud van Zweden die zijn zwaard in
+bezit nam, een prachtig wapen, met tooverkracht bedeeld, dat hij voor
+zijn eigen gebruik behield, en den liefdering, uit zuiver Rijngoud
+gemaakt, dien hij later gaf aan zijn eenige dochter Bodvild. Wat den
+ongelukkigen Völund zelf betrof, hij werd als gevangene weggevoerd
+naar een naburig eiland, waar, na lam gemaakt te zijn, opdat hij
+niet zou ontsnappen, de koning hem voortdurend aan het werk hield om
+wapenen en versierselen tot zijn gebruik te smeden. Hij liet hem ook
+een ingewikkeld labyrinth bouwen, en tot dezen dag is een doolhof op
+IJsland bekend als "Völund's huis".
+
+Völund's woede en wanhoop namen toe bij elke nieuwe beleediging, hem
+door Nidud aangedaan, en dag en nacht peinsde hij, hoe hij zich zou
+kunnen wreken. Ook vergat hij niet te zinnen op zijn ontsnapping, en
+als hij niet werkte, maakte hij een paar vleugels die geleken op die
+welke zijn vrouw als Valkyre gebruikt had, en deze wilde hij aandoen
+zoodra hij aan zijn wraak toe was. Op zekeren dag kwam de koning zijn
+gevangene bezoeken en bracht hem het gestolen zwaard om het te maken;
+maar Völund stelde er handig een ander wapen voor in de plaats dat
+zóó volkomen op het tooverzwaard geleek, dat het den koning misleiden
+moest als hij het kwam terug vragen. Eenige dagen later lokte Völund
+'s konings zonen in zijn smidse en doodde ze, waarop hij knaphandig
+drinkschalen uit hun schedels vervaardigde en juweelen uit hun oogen
+en tanden, die hij bestemde voor hun ouders en zuster.
+
+
+ Maar hun schedels
+ Onder het haar
+ Zette hij in zilver,
+ Gaf ze aan Nidud;
+ En uit hun oogen
+ Vormde hij edelsteenen,
+ Die aan Nidud's
+ Sluwe vrouw hij zond
+ Maar van de tanden
+ Maakte hij borsttooi,
+ Zond dien aan Bödvild.
+
+ Lied van Völund.
+
+
+De koninklijke familie vermoedde niet, van waar zij kwamen; en zoo
+werden deze geschenken met vreugde aanvaard. Wat de arme jonge mannen
+betrof, men meende dat zij naar zee waren gedreven en verdronken waren.
+
+Kort daarop bezocht ook Bodvild, die haar ring hersteld wilde hebben,
+de hut van den smid, waar, toen zij er wachtte, zij onvoorziens een
+tooverdrank te drinken kreeg, die haar deed inslapen en in Völund's
+macht gaf. Toen zijn laatste daad van wraak vervuld was, deed Völund
+onmiddellijk de vleugels aan die hij voor dezen dag in gereedheid
+had gebracht, en zijn zwaard en ring nemend steeg hij langzaam in de
+lucht. Hij vloog naar het paleis, hield zich buiten bereik en vertelde
+zijn misdaden aan Nidud. De koning, buiten zich zelven van woede, riep
+Egil, Völund's broeder, die ook in zijn macht was gekomen, en beval
+hem zijn wonderlijke behendigheid als boogschutter te gebruiken om
+den onbeschaamden vogel neer te leggen. Gehoorzamend aan een wensch
+van Völund, mikte Egil op een knobbel onder zijn vleugel waar een
+blaas vol met het bloed der prinsen verborgen was, en de smid vloog
+triomfantelijk weg zonder letsel, zeggend dat Odin zijn zwaard zou
+geven aan Sigmund--een voorspelling die volkomen uitkwam.
+
+Völund ging toen naar Alf-heim, waar, als men de legende mag gelooven,
+hij zijn geliefde vrouw vond, en weer gelukkig met haar leefde tot
+de godenschemering.
+
+Maar zelfs in Alf-heim ging deze knappe smid voort met zijn handigheid
+te toonen, en tal van ondoordringbare rustingen, die hij zou hebben
+gemaakt, worden in latere heldendichten beschreven. Behalve Balmung
+en Joyeuse, de beroemde zwaarden van Sigmund en van Karel den Groote,
+zegt men dat hij Miming vervaardigd heeft voor zijn zoon Hermie,
+en vele andere merkwaardige wapenen.
+
+
+ Het is gelijk aan Miming
+ Aller zwaarden vorst,
+ En Wieland wrocht het,
+ Bitterfer zijn naam.
+
+ Angelsaksische Poëzie.
+
+
+Er zijn tallooze andere verhalen van zwaanmeisjes of Valkyren die met
+stervelingen zouden hebben verkeerd; maar het meest populaire is dat
+van Brunhild, de vrouw van Siguro, een afstammeling van Sigmund en
+den meest beroemden van de Noorsche helden.
+
+William Morris, in "het Land ten Oosten der Zon en ten Westen der
+Maan," geeft een prachtige bewerking van een andere dezer Noorsche
+legenden. De geschiedenis behoort tot de schoonste der verzameling in
+"Het Aardsche Paradijs".
+
+
+
+Brunhild.
+
+De geschiedenis van Brunhild vindt men in velerlei vorm. Sommige
+bewerkingen beschrijven de heldin als de dochter van een koning die
+Odin aannam om in zijn Valkyrenschaar te dienen, anderen als opperste
+der Valkyren en zijn eigen dochter. In Richard Wagners verhaal "De
+Ring van den Nibelung" geeft de groote toonkunstenaar een bijzonder
+aantrekkelijke, zij het ook een meer moderne conceptie van de opperste
+Strijd-maagd, en haar gehoorzaam zijn aan het gebod van Odin toen
+zij den jeugdigen Siegmund moest roepen van de zijde zijner geliefde
+Sieglinde naar de hallen der Gezaligden.
+
+
+
+
+
+
+HOOFDSTUK XIX: HEL.
+
+
+Loki's kroost.
+
+Hel, de godin van den dood, was de dochter van Loki, den god van het
+kwaad, en van de reuzin Angur-boda, de voorzegster van ellende. Zij
+kwam ter wereld in een donkere hal in Jötun-heim tegelijk met de
+slang Iörmungandr en den vreeselijken Fenriswolf, en deze drie werden
+beschouwd als de voorstellingen van smart, zonde en dood,
+
+
+ Loki verschijnt, bron van al leed
+ Hem vloekt die mensch of Aesir heet,
+ De goden zullen rouwen lang,
+ Om, zelfs nog na der tijden gang,
+ Zijn laag bedrog op Asgardsburg.
+ En diep in Jötun-heim, zoo fel,
+ Zijn Fenrir, Slang en gruw'bre Hel,
+ Zijn kindren drie, Pijn, Zond' en Dood,
+ Hij heeft ze lief en bracht ze groot,
+ Door hen brengt hij der wereld nood.
+
+ Valhalla (J. C. Jones).
+
+
+Te zijner tijd bespeurde Odin het vreeslijke gebroed dat Loki
+koesterde, en hij besloot, zooals wij reeds gezien hebben, ze van het
+gelaat der aarde te verbannen. De slang werd daarom in zee geworpen,
+waar, zoo dacht men, haar gekronkel de verschrikkelijkste stormen
+veroorzaakte; de wolf Fenris werd in ketenen geslagen, dank den
+onverschrokken Tyr; en Hel of Hela, de godin van den dood, werd
+in de diepten van Niflheim gestort, waar Odin haar macht gaf over
+negen werelden.
+
+
+ En Hela storttet gij in Niflheim,
+ En gaaft haar negen duistere werelden,
+ Als koningin die over dooden heerscht.
+
+ Balder Dood (Matthew Arnold).
+
+
+
+Hel's Koninkrijk in Niflheim.
+
+Dit gebied, dat,--meende men--onder de aarde lag, kon men enkel na
+een lastige reis over de ruwste wegen in de koude, donkere streken van
+het verste Noorden naderen. De poort was zóó ver van alle menschelijke
+woning, dat zelfs Hermod de snelle, op Sleipnir gezeten, negen lange
+nachten moest reizen eer hij de rivier Giöll bereikte. Deze vormde de
+grens van Niflheim, en over haar was een brug geslagen van kristal
+met gouden boog, die aan een enkel haar hing, en die steeds bewaakt
+werd door het grimmige geraamte Mödgud, dat elken geest een tol in
+bloed liet betalen, eer het hem doorliet.
+
+
+ De glazen brug hing aan een haar.
+ Over den stroom van duisternis,
+ De Giöll, die grens der Helle is.
+ Hier stond de gruwbre maagd Mödgud,
+ En wachtt' als tol des geesten bloed.
+ Een vrouw, verschriklijk van gelaat,
+ Ontvleescht, met lake' en doodsgewaad.
+
+ Valhalla (J. C. Jones).
+
+
+De geesten gingen meestal over deze brug op de paarden of in de wagens
+die op den brandstapel met den doode tot dat doel waren verbrand,
+en de Noorsche volken zorgden er goed voor, dat aan de voeten van
+den overledene een bijzonder sterk paar schoenen werden gebonden,
+Helschoenen geheeten, opdat zij geen pijn zouden lijden gedurende
+de lange reis over ruwe wegen. Spoedig nadat de Giallar-brug was
+gepasseerd, bereikte de geest het IJzerbosch, waar enkel kale boomen
+met ijzeren bladeren stonden, en, als hij er door was, kwam hij aan
+de Hellepoort, waarnaast de vraatzuchtige, met bloed bevlekte hond
+Garm wacht hield, neergehurkt in een donker hol, dat bekend stond als
+de Gnipa-spelonk. De woede van dit monster kon enkel gestild worden
+doordat men het een Helle-koek gaf, waaraan zij nooit gebrek hadden,
+die altijd aan de behoeftigen brood hadden geschonken.
+
+
+ Luid blaft Garm,
+ Voor het Gnipa-hol.
+
+ Saemunds Edda.
+
+
+Binnen de poort, te midden van de hevige koude en de ondoordringbare
+duisternis, hoorde men het zieden van den grooten ketel Hvergelmir,
+het rollen van de gletschers in de Elivagar en andere stroomen van de
+Hel, onder andere de Leipter, waarbij plechtige eeden werden gezworen,
+en de Slid, in welker woelige wateren steeds bloote zwaarden rolden.
+
+Verderop in dit gruwelijk gebied was Elvidner (ellende), de hal van de
+godin Hel, wier tafel Honger was. Haar mes was Begeerigheid. "Luiheid
+was de naam van haar man, Traagheid van haar dienstmaagd, Verval van
+haar drempel, Verdriet van haar bed, en Brand van hare gordijnen".
+
+
+ Elvidner was het huis van haar,
+ Met ijzren bout en muren zwaar;
+ Wie 't zag ontzette zich, en daar
+ Was Honger haar tot leegen disch,
+ Begeert' een mes, heur bed Gemis,
+ Brandende Angst richtt' aan haar feest,
+ In botten zat er elke geest.
+ Pest sprak met Nood haar runen uit,
+ Gemengd met Wanhoops schor geluid,
+ Weedom ook en Stervenspijn
+ Zullen in Hel's woning zijn.
+
+ Valhalla (J. C. Jones).
+
+
+De godin had verschillende woningen voor de gasten, die dagelijks tot
+haar kwamen, want zij ontving niet enkel meineedigen en misdadigers
+van allerlei slag, maar ook hen, die ongelukkig genoeg waren om
+te sterven zonder bloed te vergieten. Ook werden naar haar gebied
+verwezen zij die van ouderdom of aan een ziekte stierven--een wijze
+van overlijden die men met verachting "strooien dood" noemde, daar
+de bedden van de menschen doorgaans van die stof waren.
+
+
+ Hun zenuwen gehard
+ Door storm en vorst en werk, het kroost van hen
+ Wier eenige vrees een bloedloos sterven was.
+
+ Thomson.
+
+
+
+Denkbeelden aangaande het toekomstige leven.
+
+Ofschoon de onschuldigen vriendelijk door Hel behandeld werden en een
+toestand van negatieve gelukzaligheid genoten, verwondert het ons niet,
+dat de bewoners van het Noorden terugschrikten voor een bezoek aan haar
+vreugdelooze woning. En terwijl de mannen zich gaarne met de speerpunt
+wondden, zich van een helling wierpen, of zich lieten verbranden,
+voordat het leven geheel was gebluscht, deinsden de vrouwen niet
+terug voor even heldhaftige handelwijzen. In het uiterste harer smart
+aarzelden zij zich niet van een berg af te storten of in het zwaard te
+vallen, dat haar bij haar huwelijk gegeven was, opdat haar lichamen
+zouden mogen verbrand worden met die van hen die zij liefhadden, en
+haar geesten bevrijd om hen in de blijde woning der goden te ontmoeten.
+
+Verdere verschrikkingen wachtten echter hen, wier levens misdadig of
+onrein waren geweest, daar deze geesten naar Nastrond, het strand
+der lijken, verbannen waren, waar zij waadden in ijskoude stroomen
+vergif, door een hol dat van door elkaar gevlochten slangen gemaakt
+was, welker giftige vangarmen naar hen waren toegekeerd. Nadat zij
+daar onuitsprekelijke weeën hadden doorstaan, werden zij gewasschen
+in den ketel Hvergelmir, waar de slang Nidhug een oogenblik ophield
+met het knagen aan den wortel van den boom Yggdrasil, om te eten van
+hun beenderen.
+
+
+ Een hal staande
+ Ver van de zon
+ In Nâströnd;
+ Haar deuren zijn noordwaarts gekeerd,
+ Giftdruppelen vallen
+ Door haar spleten binnen;
+ Omgord is die heel
+ Met tal van slangen.
+ Zij zag er waden
+ Door trage stroomen
+ Bloeddorstige mannen
+ En meineedigen,
+ En hem die snood verleidd'
+ Eens and'ren vrouw.
+ Daar Nidhog teert
+ Op doode lijven.
+
+ Saemunds Edda.
+
+
+
+Pestilentie en honger.
+
+Men meende, dat Hel zelve soms haar afschuwelijke woning verliet
+om op de aarde te zwerven op haar wit paard met drie pooten, en in
+tijden van pest of honger, als een deel der bewoners van een streek
+vluchtten, zeide men dat zij een hark hanteerde, en als heele dorpen
+en provinciën ontvolkt werden, zooals dit het geval was tijdens de
+in de geschiedenis bekende epidemie van den Zwarten Dood, vertelde
+men dat zij met een bezem gereden had.
+
+De Noordelijke volken meenden verder, dat de geesten van de dooden
+soms de aarde weer mochten bezoeken en aan hun verwanten verschijnen,
+wier smart of vreugde hun zelfs na hun dood ter harte ging, zooals
+verteld wordt in de Deensche ballade van Aager en Else, waar een
+doode minnaar zijn geliefde beveelt te glimlachen opdat zijn kist met
+rozen moge gevuld worden in plaats van met de geronnen bloeddruppels,
+teweeggebracht door hare tranen.
+
+
+ Luister nu, mijn dierbare Aager,
+ Bruidegom, al wat 'k behoef
+ Is te weten hoe het gaat u
+ In uw still' en sombre groef,
+
+ Elken keer als gij verheugd zijt
+ En 't geluk uw hart vermooit,
+ Wordt mijn stille graf met blaad'ren,
+ Rozenbladeren getooid.
+
+ Elken keer als, lief, gij jammert
+ En uw ziele tranen stort,
+ Weet dan, dat mijn stille grafsteen
+ Vol van somb'ren bloedstroom wordt.
+
+ Ballade van Aager en Else.
+
+
+
+
+
+
+HOOFDSTUK XX: AEGIR.
+
+
+De god van de zee.
+
+Behalve Niörd en Mimir, die beiden oceaangoden waren, terwijl de
+een de zee voorstelde bij de kust en de ander den oorspronkelijken
+oceaan, waaruit, zooals men meende, alle dingen waren voortgekomen,
+erkenden de noordelijke volken een ander zeebeheerscher, Aegir of Hler
+geheeten, die ňf in de koele diepten van zijn vloeibaar gebied woonde
+ňf verblijf hield op het eiland Lessoe, in het Kattegat, of Hlessey.
+
+
+ Beneden het golvengeruisch
+ Met lichtende glorie,
+ In blanke victorie
+ Was zeegods hooge huis.
+ Meer blinkend dan baren en schuimen
+ Blonk steeds door spelonkige ruimen
+ Het lichtende zand van zijn vloer,
+ Als meervlak waar windje langs voer.
+
+ Valhalla (J. C. Jones.)
+
+
+Aegir (de zee) heeft--zoo meent men--evenals zijn broeders Kari (de
+lucht) en Loki (het vuur) tot een oudere dynastie van goden behoord,
+want hij werd nooit gerekend tot de Aesir, de Vana's, de reuzen,
+de dwergen, of elfen, maar werd als almachtige beschouwd binnen
+zijn gebied.
+
+Men veronderstelde dat hij veroorzaakte en tot rust bracht de groote
+stormen die over de diepte jaagden, en hij werd meestal afgebeeld als
+een mager oud man, met langen witten baard en haar, en klauwachtige
+vingers, die zich altijd krampachtig toeknepen, alsof hij alle dingen
+in zijn greep wilde hebben. Wanneer hij boven de wateren verscheen,
+was het enkel om schepen te vervolgen en te overweldigen, en hen
+gulzig naar den bodem der zee te sleepen, een werk waarin hij--zoo
+dacht men--duivelsch genot vond.
+
+
+
+De godin Ran.
+
+Aegir was gehuwd met zijn zuster, de godin Ran, wier naam "roover"
+beteekent, en die even wreed, gulzig en onverzadiglijk was als haar
+echtgenoot. Haar geliefkoosd tijdverdrijf was te loeren bij gevaarlijke
+rotsen, waarheen zij de zeelieden lokte en daar haar net te spreiden,
+haar kostbaarst bezit, wanneer zij, na de menschen in zijn mazen
+verstrikt te hebben en hun schepen te hebben verbrijzeld op de scherpe
+klippen, hen kalm naar beneden trok in haar somber gebied.
+
+
+ In de holle rotsen,
+ Aan de kust die ruischt,
+ Bij het wilde klotsen
+ Als de stormwind bruist,
+ In de lange uren
+ In de fjord van 't noord,
+ Zit zij stil te turen,
+ En zij grijpt tot moord
+ En zij spant haar sterk net tot haar roof.
+
+ Geschiedenis van Siegfried (Baldwin).
+
+
+Ran werd beschouwd als de godin van den dood voor allen die op zee
+omkwamen, en de noordelijke volken meenden dat zij de verdronkenen
+borg in haar koraalspelonken, waar hare bedden gespreid waren om hen
+te ontvangen, en waar de weide welig bloeide als in Valhalla. Verder
+meende men, dat de godin een groote liefde had voor goud, dat "de
+vlam van de zee" werd genoemd, en gebruikt werd om hare hallen te
+verlichten. Dit geloof kwam op bij de zeelieden en had zijn ontstaan
+te danken aan de treffende phosphoresceerende schittering van de
+golven. Om de gunst van Ran te winnen, zorgden de Noormannen er voor,
+wat goud bij zich te bergen als een of ander bijzonder gevaar hen op
+zee bedreigde.
+
+
+ Goud op verre tochten
+ Is vol macht en vreugde;
+ Die met leege handen
+ Tot de blauwe Ran gaat,
+ Kust zij koud, en wieglend
+ Is dan haar omhelzing--
+ Maar wij schenken aan de
+ Zeebruid goud het zuiverst.
+
+ Viking-vertelling van het Noorden (R. B. Anderson).
+
+
+
+De golven.
+
+Aegir en Ran hadden negen schoone dochters, de Golven, of golfmeisjes,
+wier sneeuwige armen en boezems, lang gouden haar, diepblauwe oogen, en
+slanke, bekoorlijke gestalten buitengewoon betooverend werkten. Deze
+meisjes hadden er genoegen in, te spelen op het oppervlak van
+haars vaders breed gebied, licht gekleed in doorschijnend blauwe,
+witte of groene sluiers. Zij waren echter zeer luimig en grillig,
+nu eens speelsch, dan neerslachtig en apathisch, en soms elkander
+bijna tot waanzin opzettend, heur haar en sluiers verscheurend, zich
+zorgeloos op hare harde bedden, de rotsen, werpende, elkaar met woeste
+haast verjagend, en luid schreeuwend van vreugd of wanhoop. Maar zij
+kwamen zelden spelen, tenzij haar broeder, de Wind, op het pad was,
+en overeenkomstig zijn stemming waren zij zacht en speelsch, of ruw
+en rumoerig.
+
+Men meende doorgaans dat de Winden bij drieën rondgingen, en men
+zeide dikwijls dat zij speelden rondom de schepen van de Vikingen
+dien zij gunstig gezind waren, elke belemmering op hun pad wegnemend,
+en hen helpend opdat zij spoedig hun doel bereikten.
+
+
+ En Aegirs dochters in haar blauwe wijl,
+ Springen om 't roer, en stuwen 't bollend zeil.
+
+ Viking-vertellingen van het Noorden (R. B. Anderson).
+
+
+
+Aegirs Brouwketel.
+
+Aan de Angel-Saksers was de zeegod Aegir bekend onder den naam Eagor,
+en zoo vaak een buitengewoon groote golf tegen de kust kwam donderen,
+riepen de matrozen, zooals de Trentschippers nog doen: "Zie, Eagor
+komt!" Hij was ook bekend onder den naam Helr (de hoeder) onder de
+Noorsche volken en Gymir (de verstopper), omdat hij altijd bereid was
+dingen te verbergen in de diepten van zijn gebied, en men er op aan kon
+dat hij de aan zijn zorg toevertrouwde geheimen niet openbaarde. En
+omdat, zooals men zeide--de wateren van de zee dikwijls ziedden en
+kookten, heette de oceaan vaak Aegirs brouwketel of vat.
+
+De twee voornaamste dienaren van den god waren Elde en Funfeng,
+zinnebeelden van het phosphoresceeren der zee; zij waren beroemd om
+hun snelheid en zij wachtten steeds op de gasten die hij tot zijn
+banketten in de diepten der zee noodigde. Aegir verliet soms zijn
+gebied om de Aesir in Asgard te bezoeken waar hij altijd koninklijk
+werd onthaald en hij behagen schepte in Bragi's vele geschiedenissen
+van de avonturen en daden der goden. Opgewekt door deze verhalen en
+ook door de tintelende mee, die er mede gepaard ging, waagde de god
+het eens de Aesir uit te noodigen het oogstfeest bij hem in Hlesey
+bij te wonen, waar hij beloofde hem op zijn beurt te zullen onthalen.
+
+
+
+Thor en Hymir.
+
+Verrast door deze uitnoodiging, waagde een der goden Aegir er aan te
+herinneren dat zij aan een lekker menu gewoon waren; daarop verklaarde
+de god van de zee dat, wat het eten betrof, zij niet bang behoefden
+te zijn, daar hij er zeker van was voor de grootste eters genoeg te
+hebben; maar hij bekende dat hij niet zoo gerust was wat aanging het
+drinken, daar zijn brouwketel vrij klein was. Dit hoorende bood Thor
+dadelijk aan, een goeden ketel te verschaffen en trok uit met Tyr om
+dien te halen. De twee goden reisden oostelijk van Elivagar in Thors
+geitenkar, en, deze verlatend bij het huis van den boer Egil, Thialfi's
+vader, gingen zij te voet naar de woning van den reus Hymir, van wien
+men wist dat hij een ketel had, een mijl diep en naar verhouding wijd.
+
+
+ Oostwaarts woont
+ Van Elivagar
+ d' Alwijze Hymir,
+ Aan 's hemels end.
+ Mijn heer, trotsch van zin,
+ Bezit een vat,
+ Een grooten ketel,
+ Een mijl diep.
+
+ Saemunds Edda.
+
+
+Alleen de vrouwen echter waren thuis, en Tyr herkende in de oudste--een
+leelijk oud wijf met negen honderd hoofden--zijn eigen grootmoeder;
+terwijl de jongere, een schoone jonge reuzin, naar het scheen, zijn
+moeder was, en zij ontving haren zoon en zijn makker gastvrij en gaf
+hun te drinken.
+
+Na vernomen te hebben wat zij wilden, zei Thyr's moeder dat de
+bezoekers zich moesten verbergen onder eenige groote ketels, die op
+een balk aan het eind van de hal stonden, want haar man Hymir was
+zeer driftig en versloeg dikwijls zijn zoogenaamde gasten met een
+enkelen toornigen blik. De goden volgden vlug haar raad; en zoodra zij
+verborgen waren, kwam de oude reus Hymir binnen. Toen zijn vrouw hem
+zei dat er bezoek was, keek hij zoo verschrikkelijk boos, en wierp een
+zóó toornigen blik naar hun schuilplaats, dat de dwarsbalk spleet en de
+ketels met een slag neervielen, en, behalve de groote, alle stuk waren.
+
+
+ Stuk vloog de pilaar
+ Op den blik van den reus;
+ De balk werd eerst
+ In tweeën geknakt,
+ Acht ketels vielen,
+ Maar slechts een er van,
+ Een harde ijzeren
+ Bleef ongedeerd.
+
+ Saemunds Edda.
+
+
+De vrouw van den reus echter kreeg van haren man gedaan, dat hij
+Tyr en Thor welkom heette, en hij slachtte drie ossen om hen te
+verkwikken, maar groot was zijn teleurstelling, toen hij zag dat de
+dondergod twee er van voor zijn avondmaaltijd opat. Mompelend dat
+hij den volgenden morgen vroeg zou gaan visschen om een ontbijt te
+krijgen voor een zoo vraatzuchtigen gast, ging de reus naar bed,
+en toen hij 's anderen daags in de schemering naar de kust ging,
+kwam Thor bij hem die zeide dat hij hem was komen helpen. De reus
+beval hem op zijn eigen lokaas te letten, waarop Thor kalmweg den
+grootsten os van zijn gastheer Himinbrioter, (hemelbreker) doodde en,
+zijn hoofd afhakkend, ging hij in een schip en roeide ver in zee. Te
+vergeefs protesteerde Hymir dat zijn gewoon vischterrein bereikt was
+en dat hij de verschrikkelijke Midgardslang zoude kunnen ontmoeten
+als zij zich nog verder waagden; Thor roeide met volharding voort,
+totdat hij dacht dat zij vlak boven dit monster waren.
+
+
+ Op donkeren bodem onder zilten vloed,
+ Lag neer de reuzenslang in sluimering zoet,
+ Er is geen macht die haar ontwaken doet.
+
+ Thors vischvangst (Oehlenschläger).
+
+
+Terwijl hij den kop van den os aan den hengel sloeg, vischte Thor
+Iörmungandr, terwijl de reus intusschen twee walvisschen ophaalde, die
+hem genoeg schenen te zijn voor een vroeg ontbijt. Hij wilde dus juist
+voorstellen terug te keeren, toen Thor plotseling een schok voelde,
+en hij begon zoo hard als hij kon te rukken, want hij wist door den
+weerstand van zijn buit en den verschrikkelijken storm die door zijn
+woeste kronkelingen veroorzaakt werd, dat hij de Midgardslang aan
+den haak had. Bij zijn stellige pogingen om de slang te dwingen tot
+het oppervlak te rijzen, drukte Thor zijn voeten zóó stevig tegen den
+bodem van de boot dat hij er doorging en op het bed van de zee stond.
+
+Na een onbeschrijfelijke worsteling verscheen de vergifspuwende kop van
+het monster en Thor, grijpende zijn hamer, zou het juist vernietigen,
+toen de reus, verschrikt door de nabijheid van Iörmungandr en bang
+dat de boot zou zinken en hij de buit van het monster zou worden,
+de vischlijn doorsneed en dus de slang als een steen op den bodem
+der zee deed terugvallen.
+
+
+ Daar komt het mes, en diep onder de zee
+ Zonk neer de slang, vermoeid door zooveel wee
+ En zooveel arbeid mee.
+
+ Thors vischvangst (Oehlenschläger).
+
+
+Boos op Hymir omdat hij zoo van onpas was tusschenbeide gekomen, bracht
+Thor hem een slag toe met zijn hamer die hem over boord deed slaan;
+maar zonder aarzelen waadde Hymir naar het strand, en ontmoette den god
+toen hij van de kust terugkeerde. Hymir nam toen beide walvisschen,
+zijn zeebuit, op zijn rug, om ze naar huis te dragen; en Thor, die
+ook zijn kracht wilde toonen, nam boot, roeispanen en vischtuig op
+zijn schouders en volgde hem.
+
+Toen het ontbijt gereed was, daagde Hymir Thor uit zijn kracht te
+toonen door zijn beker te breken; maar ofschoon de dondergod hem met
+onweerstaanbare kracht tegen steenen pilaren wierp, bleef hij heel
+en was zelfs niet gedeukt. Maar op een influistering van Tyrs moeder
+smeet Thor den kroes plotseling tegen het hoofd van den reus, de
+eenige stof die harder was, waarop hij in splinters op den grond viel.
+
+Nadat Hymir zoo Thors kracht had leeren kennen, zeide hij hem, dat
+hij den ketel mocht hebben die de twee goden waren komen zoeken,
+maar Tyr trachtte te vergeefs hem op te tillen, en Thor kon hem enkel
+van den grond oplichten toen hij zijn krachtgordel had dichtgetrokken
+tot het laatste knoopsgat.
+
+
+ Tyr poogde tweemaal
+ Te bewegen het vat,
+ Maar elken keer
+ Bleef de ketel staan;
+ Toen nam Môdi's vader
+ Bij den rand hem,
+ En liep dus
+ Door 't vertrek.
+
+ Hymir-lied.
+
+
+De ruk waarmede hij hem eindelijk ophief, bracht groote schade toe aan
+het huis van den reus, en zijn voeten gingen door den vloer. Toen Tyr
+en Thor vertrokken, de laatste met den grooten pot op zijn hoofd in
+plaats van een hoed, riep Hymir zijn broeders de vorstreuzen, en stelde
+voor, dat zij hun hevigen vijand zouden vervolgen en verslaan. Toen
+hij zich omkeerde, merkte Thor plotseling wat zij wilden, en herhaalde
+malen Miölnir naar de reuzen werpend, versloeg hij hen allen eer zij
+hem konden inhalen. Tyr en Thor aanvaardden toen de terugreis naar
+Aegir, den ketel bij zich waarin het bier voor het oogstfeest moest
+gebrouwen worden.
+
+De naturalistische beteekenis van deze mythen is natuurlijk een onweer
+(Thor), een strijd met de woeste zee (de Midgardslang) en het breken
+van het poolijs (Hymirs beker en vloer) in de hitte van den zomer.
+
+De goden kleedden zich nu in feestgewaad en gingen vroolijk naar
+Aegirs feest, en zij waren sedert steeds gewoon het oogstfeest in
+zijn koraalspelonken te vieren.
+
+
+ Vana's en Aesir keeren zij
+ Van aard en lucht en Asgard, blij
+ Met hun godinnen, wonderbaar,
+ Een zeldzaam schitterende schaar,
+ Verzellend Odin, trokken voort
+ Over de zee in lichten tocht.
+
+ Valhalla (J. C. Jones).
+
+
+
+Onbeminde godheden.
+
+Aegir, zooals wij hebben gezien, beheerschte de zee met behulp van
+de verraderlijke Ran. Deze beide godheden werden als wreed beschouwd
+door de noordelijke volken, die veel van de zee hadden te lijden,
+welke, hen aan alle kanten omringende, ver in het hart hunner landen
+drong door de vele fjorden, en dikwijls de schepen hunner Vikingen
+verzwolg met heel hun oorlogsbemanning.
+
+
+
+Andere goden van de zee.
+
+Behalve in deze voornaamste godheden van de zee geloofden de
+noordelijke volken in meermannen en meerminnen, en vele verhalen
+worden verteld van meerminnen, die voor een tijd de zwaneveeren of
+robbengewaden uitdeden, die zij op de kust lieten en welke door de
+menschen gevonden werden, waardoor deze de schoone meisjes konden
+dwingen op het land te blijven.
+
+
+ Zij kwam door de zee toen de maan klaar scheen,
+ Dreef op de golven van d' oceaan,
+ Zij kwam toen ik liep langs het strand alleen
+ Met een hart zoo licht als een hart kan slaan.
+
+ L. E. R.
+
+
+Er waren ook boosaardige zeemonsters, bekend als Nicort, van wier
+naam het spreekwoordelijke Oude Nikker is afgeleid. Vele van de
+lagere watergoden hadden vischstaarten, de vrouwelijke droegen den
+naam Undines en de mannelijke Stromkarels, Nixies, Necks of Neckar.
+
+
+ Waar in moerassen de roerdompen spelen
+ Nicker de ziellooze zit wat te kweelen,
+ Zit er ontroostbaar, heeft vijand noch vrind,
+ Nicker de ziellooze treurt als een kind.
+
+ Uit Broeder Fabian's Handschrift.
+
+
+In de middeleeuwen geloofde men, dat deze watergeesten hun
+geboortestroomen soms verlieten, om te verschijnen bij dorpsdansen,
+waar zij herkend werden aan den natten zoom hunner kleederen. Vaak
+zaten zij naast de vloeiende beek of rivier, spelend op een harp,
+of zingend verleidende liederen, terwijl zij hun lang groen haar
+uitkamden.
+
+
+ De Neck speelt zijn harp hier in 't glazen kasteel
+ En meerminnen kammen heur haren er veel,
+ En bleeken heur glanzende kleeren.
+
+ Stagnelius.
+
+
+De Nixies, Undines en Stromkarls waren bijzonder vriendelijke en
+liefelijke wezens, en waren zeer verlangend herhaalde verzekeringen
+te krijgen van hun eeuwig heil.
+
+Vele verhalen worden verteld van priesters of kinderen die hen
+ontmoetten, spelend aan een stroom, en die hen dreigden met toekomstige
+verdoemenis, een bedreiging die altijd de vroolijke muziek in droevige
+klachten verkeerde. Dikwijls haastten priesters of kinderen, als zij
+hun fout ontdekten en geroerd waren door den angst hunner slachtoffers,
+zich terug naar den stroom en verzekerden de watergeesten met hun
+groene tanden, dat zij behouden zouden worden, als zij steeds weer
+hun blijde melodieën hervatten.
+
+
+ Kent gij de Nixen, blij en klaar?
+ Hun oogen zijn zwart, groen is hun haar
+ Zij toeven op helmige kusten.
+
+ Mathisson.
+
+
+
+Riviernimfen.
+
+Naast Elf of Elb, den watergeest die den naam gaf aan de rivier de
+Elbe in Duitschland, de Neck, waarnaar de Neckar heet, en ouden Vader
+Rijn met zijn talrijke dochters (bijrivieren), is de beroemdste van
+alle lagere watergoden de Loreley, het sirenenmeisje dat zit op de
+rots bij St. Goar aan den Rijn, en wier verlokkend lied menig schipper
+in den dood heeft gelokt. De legenden over die sirene zijn inderdaad
+zeer talrijk, een der oudste is als volgt:
+
+
+
+Legenden van de Lorelei.
+
+Lorelei was een onsterflijke, een waternimf, dochter van Vader Rijn;
+overdag woonde zij in de koele diepten der rivierbedding, maar laat in
+den avond verscheen zij in het maanlicht, hoog zittend op een rotspunt,
+in het volle gezicht van allen die den stroom op en af gingen. Soms
+bracht de avondkoelte eenige tonen van haar lied tot de ooren van de
+bootslieden, zoodat zij tijd en plaats vergetend bij het luisteren
+naar deze betooverende melodieën, op de scherpe en gekante rotsen
+dreven, waar zij wis omkwamen.
+
+
+ De jonkvrouw is gezeten
+ Daarboven wonderbaar
+ Hoe blinkt haar gouden keten!
+ Zij kamt haar gouden haar.
+
+ Met kam, de gouden, reine,
+ En zingt een lied daarbij,
+ Dat heeft een wonderfijne,
+ Geweldige melodij.
+
+ Den schipper bij 't golvenklotsen
+ Omvat het met wild gerucht,
+ Hij speurt niet de scherpe rotsen,
+ Hij tuurt maar omhoog in de lucht.
+
+ 'k Geloof, in 't golvenbangen
+ Zijn schipper en boot vergaan,
+ Dat heeft met hare zangen
+ De Lorelei gedaan.
+
+ Lied, Heine.
+
+
+Slechts één persoon, zegt men, heeft de Lorelei van zeer nabij
+gezien. Dit was een jonge visscher van Oberwesel, die haar elken
+avond aan den rivierkant ontmoette, en eenige genotvolle uren met
+haar doorbracht, hare schoonheid indrinkend en luisterend naar haar
+wegsleepend gezang. De overlevering vertelde, dat eer zij scheidden
+de Lorelei de plaatsen aanwees waar de jongeling 's anderen morgens
+zijn netten moest werpen--bevelen, waaraan hij altijd gehoorzaamde
+en die hem steeds voordeelig waren.
+
+Op zekeren avond zag men den jongen visscher naar de rivier gaan,
+maar daar hij nooit wederkeerde, ging men hem zoeken. Daar men hem
+niet kon vinden, vertelden de lichtgeloovige Teutonen ten slotte,
+dat de Lorelei hem had naar beneden getrokken naar haar koraalgrotten
+opdat zij steeds van zijn gezelschap zou mogen profiteeren.
+
+Overeenkomstig een andere overlevering lokte de Lorelei, met haar
+wegsleepende melodieën van de scherpe rotsen zóóvele visschers ten
+grave in de diepten van den Rijn, dat een gewapende troep eens bij
+het vallen van den avond gezonden werd om haar te omringen en te
+grijpen. Maar de waternimf betooverde den kapitein en zijn mannen
+zóó, dat zij hand noch voet konden bewegen. Terwijl zij onbewegelijk
+rondom haar stonden, ontdeed de Lorelei zich van hare sieraden en
+wierp ze in het water onder zich; toen zong zij een tooverformule en
+liet de wateren komen tot den top van de rots waarop zij stond, en,
+tot verbazing van de soldaten, omsloten de golven een zeegroene kar,
+door rossen met witte manen getrokken, en de nimf sprong er vlug in en
+de tooverwagen was onmiddellijk uit het gezicht. Eenige oogenblikken
+later viel de Rijn tot zijn gewoon peil terug, de betoovering was
+gebroken en de mannen konden zich weer bewegen, en keerden terug om
+te vertellen dat hun pogingen vergeefsch waren geweest. Sedert dat
+oogenblik echter is de Lorelei niet gezien, en de boeren zeggen dat
+zij nog boos is wegens de haar aangedane beleediging en dat zij nooit
+weer hare koraalgrotten zal verlaten.
+
+
+
+
+
+
+HOOFDSTUK XXI: BALDER.
+
+
+De meest beminde.
+
+Aan Odin en Frigga, zoo vertelt men ons, werden tweelingzonen geboren,
+zoo ongelijk in karakter en uiterlijk als bij twee kinderen mogelijk
+is. Hodur, god van de duisternis, was somber, zwijgend en blind,
+als het donker van de zonde, die hij, zoo meende men, voorstelde,
+terwijl zijn broeder Balder, de schoone, vereerd werd als de zuivere
+en stralende god van onschuld en licht. Van zijn sneeuwen voorhoofd
+en gouden lokken schenen stralen van zonneschijn te schitteren die
+de harten van goden en menschen blij maakten, door wie hij evenzeer
+werd bemind.
+
+
+ Van al de twaalf om Odins troon.
+ Balder enkel, het meest toch schoon,
+ De zonnegod, goed met zijn rein gezicht
+ Werd bemind door elk, als men mint het licht.
+
+ Valhalla (J. C. Jones).
+
+
+De jeugdige Balder groeide verwonderlijk snel op, en werd vroeg
+toegelaten tot de vergadering der goden. Hij ging wonen in het paleis
+Breidablik, welks zilveren dak op gouden pilaren rustte, en welks
+schoonheid zóó was, dat niets gewoons of onzuivers binnen zijn kring
+mocht komen, en hier woonde hij in volmaakte eenheid met zijn jonge
+vrouw Nanna (bloesem), de dochter van Nip (knopje), een schoone en
+bekoorlijke godin.
+
+De god van het licht was goed thuis in de wetenschap der runen, die op
+zijn tong waren gesneden; hij kende de verschillende krachten van de
+kruiden, waarvan een, de kamille, "Balders voorhoofd" heette, omdat
+haar bloem even vlekkeloos zuiver was als zijn voorhoofd. Het eenige
+wat voor Balders stralende oogen verborgen was, was de waarneming
+van wat ten slotte met hem zelf gebeuren zou.
+
+
+ Zijn eigen huis
+ Breidablik, op welks zuilen Balder schreef
+ Den tooverklank die dooden leven geeft.
+ Want wijs was hij, en kende kunsten veel,
+ En runen ook, en zeldzaam heelend kruid;
+ Helaas dat hij niet kende d' eene kunst
+ Van sparen 't eigen leven, 't licht te zien.
+
+ Balder Dood (Matthew Arnold).
+
+
+
+Balders droom.
+
+Daar het zoo natuurlijk was voor Balder, den schoone, te glimlachen
+en gelukkig te zijn, waren de goden zeer ongerust toen zij op zekeren
+dag een verandering in zijn uiterlijk begonnen te bespeuren. Allengs
+stierf het licht weg uit zijn blauwe oogen, een zorgvolle trek kwam op
+zijn gelaat, en zijn stap werd zwaar en traag. Odin en Frigga, ziende
+de klaarblijkelijke gedruktheid van hun beminden zoon, smeekten hem
+teeder de oorzaak van zijn zwijgend verdriet te zeggen. Balder gaf
+ten slotte aan hun dringende woorden toe en vertelde dat zijn slaap,
+in plaats van vredig en rustig te zijn als vroeger, onlangs vreemd
+ontrust was door duistere en drukkende droomen, die, ofschoon hij
+ze zich niet goed kon herinneren als hij ontwaakte, hem voortdurend
+kwelden met een vaag gevoel van vrees.
+
+
+ Dien god was zijn slaap
+ Toen zeer onrustig,
+ Zijn gunstige droomen
+ Schenen voorbij.
+
+ Lied van Vegtam.
+
+
+Toen Odin en Frigga dit hoorden, waren zij zeer ontdaan, maar zeiden
+dat niets hun algemeen beminden zoon zou deren. Niettemin, toen de
+angstige ouders de zaak verder bespraken, bekenden zij dat zij ook
+door vreemde voorgevoelens gedrukt werden, en ten slotte, geloovend
+dat Balders leven werkelijk bedreigd werd, gingen zij maatregelen
+nemen om het gevaar af te wenden.
+
+Frigga zond hare dienaressen naar elke richting, met stellig bevel
+bij alle levende wezens, alle planten, metalen, steenen--kortom bij
+elk bezield en onbezield ding--er op aan te dringen dat zij plechtig
+zouden beloven Balder geen kwaad te doen. De geheele schepping deed
+gaarne den eed, want er was niets op aarde dat den stralenden god niet
+lief had. Zoo keerden de dienaressen tot Frigga terug, en vertelden
+haar dat allen naar den eisch hun woord gegeven hadden, behalve de
+maretak, die op den eikestam aan de poort van het Valhalla groeide,
+en dit, zoo voegde zij er bij, was een zoo nietig, onschadelijk ding,
+dat men er geen letsel van vreezen kon.
+
+
+ En dus werd besloten
+ Te zenden nu
+ Tot alle wezens,
+ Om zekerheid
+ Dat ze Balder niets zouden doen.
+ Alle schepselen zwoeren
+ Dat zij hem sparen zouden;
+ Frigg ontving alle
+ Geloften, contracten.
+
+ Saemunds Edda.
+
+
+Frigga nam nu haar spinwerk weer ter hand in groote gerustheid,
+want zij voelde er zich zeker van, dat geen leed kon overkomen aan
+het kind dat zij boven allen liefhad.
+
+
+
+De profetie van de Vala.
+
+Odin had intusschen besloten een van de doode Vala of profetessen te
+raadplegen. Hij besteeg zijn achtpootig ros Sleipnir en reed over de
+sidderende brug Bifröst en over den vervelenden weg die naar Giallar
+voert en den ingang van Niflheim, waar hij, door de Hellepoort en
+langs den hond Garm gaande, in Hel's donkere woning drong.
+
+
+ Op rees der menschen heer met spoed,
+ Zadelde fluks zijn ros als roet;
+ Toen reed hij langs de steilte voort,
+ Die voert tot Hela's somb're poort.
+
+ Afkomst van Odin (Gray).
+
+
+Odin zag tot zijn verbazing dat een feest was aangericht in dit donker
+gebied, en dat de banken bedekt waren met tapijten en gouden ringen,
+alsof een of ander geëerde gast verwacht werd. Maar hij ijlde voort
+zonder te talmen, totdat hij de plaats bereikte waar de Vala vele
+jaren ongestoord had gerust, toen hij plechtig een tooverformule
+begon te zingen en de runen te trekken die de macht hadden de dooden
+op te roepen.
+
+
+ Hij sprak driemaal in sombre wijzen
+ Het lied dat doet de dooden rijzen:
+ Tot uit den hollen grond een stem
+ Sleepend en dof bereikte hem.
+
+ Afkomst van Odin (Gray).
+
+
+Plotseling opende zich het graf, en de profetes rees langzaam op,
+vragend wie zoo haar lange rust had durven storen. Odin, die niet wilde
+dat zij zou weten, dat hij de machtige vader was van goden en menschen,
+antwoordde dat hij Vegtam was, de zoon van Valtam, en dat hij haar
+geroepen had om te vragen voor wien de Hel hare banken spreidde en
+een feestmaal aanrichtte. In holle tonen bevestigde de profetes al
+zijne vreezen, hem zeggend dat de verwachte gast Balder was, die was
+bestemd om door Hodur, zijn broeder, den blinden god der duisternis,
+vermoord te worden.
+
+
+ Hodur zal herwaarts
+ Zenden zijn broeder;
+ Hij van Balder
+ Zal zijn de moordenaar,
+ En Odins zoon
+ Ontnemen 't leven;
+ Door dwang heb ik gesproken,
+ Nu wil ik zwijgen.
+
+ Saemunds Edda.
+
+
+Trots den blijkbaren onwil van de Vala om verder te spreken, was Odin
+nog niet voldaan en drong bij haar aan hem te zeggen wie den verwonden
+god zou wreken en zijn moordenaar ter verantwoording roepen. Want
+wraak en wedervergelding werden als een heilige plicht beschouwd door
+de volken van het Noorden.
+
+Toen vertelde hem de profetes, zooals Rossthiof reeds had voorspeld,
+dat Rinda, de aardgodin, Odin een zoon zou baren, en dat Vali, zooals
+dit kind zou worden genoemd, noch zijn gelaat zou wasschen noch zijn
+haar kammen, totdat hij op Hodur den dood van Balder had gewroken.
+
+
+ In een west'lijke spelonk
+ Baart Rinda, die haar liefde schonk,
+ 'n Knaapje dat van Odin stamt,
+ Dat nooit zijn zwarte lokken kamt,
+ Noch in den stroom wascht zijn gezicht,
+ Noch ziet het avondzonnelicht,
+ Tot hij zal lachen bij het hout
+ Tot brand voor Hodurs lijk gebouwd.
+
+ Afkomst van Odin (Gray).
+
+
+Toen de weerstrevende Vala zoo had gesproken, vroeg Odin: "Wie
+zou niet willen weenen bij Balders dood?" Deze ondoordachte vraag
+toonde een kennis van de toekomst die geen sterveling kon bezitten,
+en openbaarde onmiddellijk aan Vala wie haar bezoeker was. Zij weigerde
+dus nog een woord te spreken en zonk terug in de stilte van het graf,
+verklarend dat niemand haar er weer uit zou kunnen lokken totdat het
+einde der wereld was gekomen.
+
+
+ Ga van hier en zeg thuis dan
+ Dat nooit een wezen komen kan
+ Dat m' uit zijn ijz'ren sluim'ring beurt,
+ Tot Lok zijn sterke keten scheurt;
+ Nimmer tot de diepe nacht
+ Weer herwon zijn oude kracht,
+ Tot in vlammen, woest van haat,
+ 's Werelds schepping ondergaat.
+
+ Afkomst van Odin (Gray).
+
+
+Toen Odin de besluiten van Orlog (lot) had vernomen, waarvan hij wist
+dat zij niet afgeweerd konden worden, besteeg hij zijn ros, en wendde
+zich bedroefd naar Asgard, denkend aan den tijd, die niet ver af was,
+als zijn geliefde zoon niet meer gezien zou worden in de hemelsche
+verblijven, en wanneer het licht van zijn tegenwoordigheid voor goed
+verdwenen zou zijn.
+
+Toen hij Gladsheim binnentrad, werd Odin echter wat gerust gesteld
+door de mededeeling die Frigga hem dadelijk deed, dat alle dingen
+onder de zon beloofd hadden Balder geen leed te zullen doen, en zich
+overtuigd voelend dat als niets hun geliefden zoon zou vermoorden, hij
+zeker moest voortgaan goden en menschen met zijn tegenwoordigheid te
+verblijden, zette hij de zorg opzij en gaf zich over aan de genietingen
+van het feestmaal.
+
+
+
+De goden aan het spelen.
+
+De speelplaats van de goden was gelegen op de groene vlakte van Ida
+en heette Idavold. Hier gingen de goden gewoonlijk heen als zij lust
+in het spel hadden, en hun geliefkoosde uitspanning was het werpen
+met hun gouden schijven, die zij met groote behendigheid konden
+gooien. Zij waren met verdubbelden ijver tot dit gewone tijdverdrijf
+teruggekeerd, sedert de wolk die hun geesten had neergedrukt door de
+voorzorgsmaatregelen van Frigga was weggevaagd. Toen zij echter ten
+slotte genoeg hadden van de gewone sport, bedachten zij een nieuw
+spel. Zij hadden gehoord dat Balder door geen enkel werptuig kon
+gedeerd worden, en zoo amuseerden zij zich door allerlei wapenen,
+steenen enz. naar hem te werpen, zeker dat hoe slim zij het ook
+aanlegden en hoe nauwkeurig zij ook mikten, de voorwerpen, die gezworen
+hadden hem geen kwaad te zullen doen, ňf op zij zouden vliegen ňf hem
+niet zouden raken. Dit nieuw vermaak bleek zóó aangenaam te zijn dat
+weldra alle goden zich rondom Balder verzamelden en hem elken keer
+als hij ongetroffen bleef met groot gelach begroetten.
+
+
+
+De dood van Balder.
+
+Deze uitingen van vroolijkheid wekten de nieuwsgierigheid van Frigga
+op, die in Fessalir zat te spinnen; en toen zij een oud vrouwtje haar
+woning zag voorbij gaan, zei zij dat zij even moest blijven en haar
+vertellen wat de goden deden dat zoo den lachlust prikkelde. Het oude
+vrouwtje was niemand anders dan Loki in vermomming, en hij antwoordde
+Frigga dat de goden steenen en andere werptuigen, stomp en scherp,
+naar Balder gooiden, die glimlachend en ongedeerd in hun midden stond,
+en hen uitdaagde hem aan te raken.
+
+De godin glimlachte en vatte haar werk weer op, zeggende dat het
+volmaakt natuurlijk was dat niets Balder zou deren, daar alle dingen
+het licht liefhadden, waarvan hij het zinnebeeld was, en plechtig
+hadden gezworen hem geen leed te doen. Loki, de verpersoonlijking
+van het vuur, was zeer verdrietig toen hij dit hoorde, want hij was
+jaloersch op Balder, de zon, die hem zoo geheel overschaduwde en die
+algemeen bemind was, terwijl hij zooveel mogelijk gevreesd werd en
+geschuwd; maar hij verborg wijslijk zijn boosheid en vroeg Frigga of
+zij geheel zeker was dat alle dingen tot het verbond waren toegetreden.
+
+Frigga antwoordde trotsch dat zij den plechtigen eed van alle
+dingen hadden ontvangen, uitgezonderd van een, een onschuldig klein
+woekerplantje, den maretak, dat op den eik bij de poort van het
+Valhalla groeide, en dit was te klein en te zwak om er bang voor te
+zijn. Deze mededeeling was alles wat Loki noodig had, en hij zei Frigga
+vaarwel en strompelde weg. Zoodra hij veilig en wel buiten het gezicht
+was, nam hij echter zijn gewone gestalte weer aan en haastte zich
+naar het Valhalla, waar hij bij de poort den eik van den maretak vond,
+zooals Frigga had aangegeven. Daarop gaf hij door de uitoefening van
+tooverkunsten aan den parasiet een omvang en hardheid die er geheel
+vreemd aan was.
+
+Zoo maakte hij van den houten stengel handig een schacht waarmee hij
+zich terugspoedde naar Idavold, waar de goden nog werptuigen naar
+Balder wierpen, terwijl alleen Hodur ondertusschen bedroefd tegen een
+boom stond geleund en geen deel nam aan het spel. Zorgeloos naderde
+Loki den blinden god, en den schijn van belangstelling aannemend
+vroeg hij de oorzaak van zijn zwaarmoedigheid, te gelijker tijd listig
+insinueerend dat trots en onverschilligheid hem weerhielden aan het
+spel mee te doen. Als antwoord op deze opmerkingen betuigde Hodur
+dat enkel zijn blindheid hem weerhield aan het nieuwe spel deel te
+nemen, en toen Loki hem de maretakschacht in zijn hand gaf en hem
+in het midden van den kring bracht, hem de richting van het nieuwe
+mikpunt aanwijzend, wierp Hodur zijn schacht met kracht. Maar tot
+zijn spijt trof in plaats van het luide gelach dat hij verwachtte,
+een ontstellende kreet van afgrijzen zijn oor, want Balder, de schoone,
+was op den grond gevallen, door den noodlottigen maretak doorstoken.
+
+
+ Zoo op den vloer lag Balder dood; gestrooid
+ Rondom de zwaarden, bijlen, speren al
+ Waarmee men had geworpen--dwaas gespeel--
+ Op Balder wien geen werptuig wondd' of schond;
+ Maar in zijn borst stak de fatale tak
+ De maretwijg, die Lok, de Duivel, gaf
+ Aan Hodur, en onwetend Hodur wierp--
+ Hiertegen slechts was Balder niet bestand.
+
+ Balder Dood (Matthew Arnold).
+
+
+In vreeslijken angst verzamelden zich de goden rondom hun geliefden
+makker, maar helaas! het leven was geheel uitgebluscht, en al
+hunne pogingen om den gevallen zonnegod weer te wekken hielpen
+niet. Ontroostbaar wegens hun verlies keerden zij zich nu boos naar
+Hodur, dien zij daar direct zouden hebben vermoord, waren zij niet
+weerhouden door de wet der goden, dat geen opzettelijke daad van
+geweld hun gewijde vredeplaatsen mocht ontheiligen. Het rumoer van
+hun luid geklaag bracht de godin in groote haast bij het vreeselijke
+tooneel, en toen Frigga zag dat haar lieveling dood was, smeekte zij
+de goden hartstochtelijk naar Niflheim te gaan en Hel te overreden
+haar slachtoffer los te laten, want de aarde kon zonder hem niet
+gelukkig zijn.
+
+
+
+Hermod's Boodschap.
+
+Daar de weg uiterst ruw en moeilijk was, durfde eerst geen der
+goden te gaan; maar toen Frigga beloofde dat zij en Odin den bode
+boven al de Aesir zouden beminnen, verklaarde zich Hermod bereid
+om de boodschap over te brengen. Om hem hiertoe in staat te stellen
+leende Odin hem Sleipnir, en het edele ros, dat geen ander op zijn
+rug duldde dan Odin, vertrok zonder aarzeling op den donkeren weg,
+dien zijn hoeven reeds tweemaal te voren betreden hadden.
+
+Ondertusschen liet Odin het lichaam van Balder naar Breidablik brengen,
+en hij beval de goden naar het woud te gaan en hooge pijnboomen te
+vellen waarmee een waardige brandstapel zou worden gebouwd.
+
+
+ Maar toen de goden naar het woud gegaan
+ Waren, bracht Hermod Sleipnir uit zijn stal
+ En deed hem 't zadel aan; te voren wou
+ Sleipnir geen hand dan Odin's op zijn nek,
+ En droeg geen and'ren rijder op zijn rug;
+ Nu stond hij echter stil aan Hermod's zij,
+ Buigend zijn hals, en, voor zijn man gereed,
+ Omdat hij wist hoe Balder werd bemind,
+ Maar Hermod nu besteeg hem, ging heel stil
+ En zwijgend op den onbekenden weg
+ Die van het Noorden takt, en toog dus voort
+ Den ganschen dag; het licht verdween, 't werd nacht,
+ En heel dien nacht dus reed en reisde hij.
+ Zoo negen dagen, negen nachten lang,
+ Naar 't noordlijk ijs, door dalen, stroomomgord.
+ En op den tienden dag zag hij de brug
+ Die overspant met gouden boog den stroom
+ Van Giall, en op die brug een vrouw, gedost
+ In rusting, waar men komt aan d' overkant
+ En waar de weg in rotsen zich verliest.
+
+ Balder Dood (Matthew Arnold).
+
+
+
+De brandstapel.
+
+Terwijl Hermod zich langs den somberen weg spoedde die tot Niflheim
+leidde, hakten en haalden de goden naar de kust een groote massa
+brandstof, dat zij op het dek van Balder's drakenschip, Ringhorn,
+opstapelden terwijl zij een grooten brandstapel maakten. Volgens
+gewoonte werd deze versierd met tapijtbehangsels, bloemenguirlanden,
+vaten en wapenen van allerlei soort, gouden ringen en tallooze
+voorwerpen van waarde, eer het vlekkelooze lichaam, rijkelijk
+uitgedost, er heen gebracht en er opgelegd werd.
+
+Een voor een kwamen de goden nu nader om een laatsten groet te brengen
+aan hun geliefden makker, en toen Nanna zich over hem neerboog,
+brak haar minnend hart en zij viel levenloos naast hem neder. Toen
+zij dit zagen legden de goden haar eerbiedig naast haren echtgenoot,
+opdat zij hem tot zelfs in den dood zou vergezellen; en nadat zij
+zijn paard en honden gedood hadden en den brandstapel met doornen,
+het zinnebeeld van den slaap, hadden omvlochten, kwam Odin, de laatste
+der goden, naderbij.
+
+Ten teeken van genegenheid voor den doode en van verdriet over
+zijn verlies, hadden allen hun meest kostbare bezittingen op zijn
+brandstapel gelegd, en Odin, zich neerbuigend, voegde nu bij de
+geschenken zijn tooverring Draupnir. De verzamelde goden merkten dat
+hij iets fluisterde in het oor van zijn gestorven zoon, maar geen
+was dicht genoeg bij om te hooren wat hij zeide.
+
+Toen deze droeve toebereidselen gedaan waren, maakten de goden
+aanstalten om het schip van stapel te laten loopen, maar bevonden
+dat de zware last van brandhout en schatten hun vereenigde pogingen
+weerstand bood en zij konden het schip geen duim doen bewegen. De
+bergreuzen, die het tooneel van verre zagen en hun verlegenheid
+bespeurden, kwamen nu naderbij en zeiden dat zij wisten van een reuzin
+die Hyrrokin heette en die in Jötun-heim woonde en sterk genoeg
+was om zonder eenige hulp het schip van stapel te laten loopen. De
+goden lieten dus een van de stormgeesten Hyrrokin roepen, en spoedig
+verscheen deze, gezeten op een reusachtige wolf, dien zij aan een
+leidsel, van kronkelende slangen gemaakt, stuurde. Naar de kust
+rijdende steeg de reuzin af en betuigde trotsch haar bereidheid om
+de gevraagde hulp te geven, als de goden intusschen wilden zorgen
+voor haar ros. Odin zond onmiddellijk vier van zijn meest woeste
+Berserkers om den wolf te houden, maar in weerwil van hun geweldige
+kracht, konden zij het monsterachtig schepsel niet bedwingen, totdat
+de reuzin het had neergeworpen en vastgebonden.
+
+Toen Hyrrokin zag dat zij nu haar weerspannig ros zouden kunnen
+besturen, ging zij langs het strand tot waar, hoog boven den
+waterspiegel, Balders machtig schip Ringhorn lag.
+
+
+ Zeventig el vier zich strekte
+ Op het gras de kiel in praal
+ Hoog er boven, fonklend rekte
+ Zich de drakenkop bloeddorstig
+ Met zijn kam van staal.
+
+ De Sage van koning Olaf (Longfellow).
+
+
+Zij zette haar schouders tegen zijn achtersteven en met een geweldige
+inspanning duwde zij het met een vaart in het water. Maar zóó groot was
+het gewicht van de massa en de snelheid waarmede het in zee schoot,
+dat de aarde als door een aardbeving schokte en de rollen waarop het
+schip gleed door de wrijving vuur vatten. De onverwachte schok deed de
+goden bijna hun evenwicht verliezen, en dit maakte Thor zóó boos dat
+hij zijn hamer ophief en hij de reuzin zou vermoord hebben, ware hij
+niet door zijn makkers tegengehouden. Gemakkelijk gekalmeerd, zooals
+gewoonlijk--want Thors woede, ofschoon snel gewekt, was voorbijgaande,
+greep hij nog eens het schip aan om den brandstapel te wijden met
+zijn heiligen hamer. Toen hij deze ceremonie verrichtte strompelde
+de dwerg Lit hem hinderlijk in den weg, waarop Thor, die nog niet
+heelemaal weer tot kalmte was gekomen, hem in het vuur wierp, dat
+hij juist met een doorn had aangestoken, en de dwerg werd tot asch
+verbrand met de lichamen van het goddelijk paar.
+
+Het groote schip dreef nu in zee en de vlammen van den brandstapel
+leverden een prachtig schouwspel op, dat elk oogenblik grootscher werd,
+totdat, toen het schip den westelijken horizon naderde, het scheen
+alsof zee en lucht in brand stonden. De goden keken treurig naar het
+brandende schip en zijn kostbaren last, totdat het plotseling in de
+golven dook en verdween; en zij wendden zich niet af noch keerden
+tot Asgard terug voordat de laatste lichtsprank was verdwenen, en
+de wereld, ten teeken van rouw over Balder den brave, in een mantel
+was gehuld.
+
+
+ Dra met veel leven steeg 't geweldig vuur,
+ Het brandhout knetterd' en tusschen de blokken
+ Wiekten vuurtongen bevend op, en vuur
+ Sprong krullend, schietend hooger, lekte straks
+ Den top van 't hout, de dooden, ook de mast,
+ Knaagd' aan de dorre zeilen; toch bleef 't schip
+ Nog voortgaan, brandend boven romp in vlam.
+ De goden stonden op de kust, elk keek,
+ En wijl zij keken neigde zich de zon
+ In rook omhulde zee, en aan kwam nacht,
+ Toen legde zich de wind en kalmte kwam;
+ Maar door het duister zagen zij het schip
+ Nog over wijde waatren voortgevoerd,
+ Verder en verder, als een oog van vuur
+ Zoo leek nu Balder's mutserd in den nacht,
+ Maar zwakker scheen hij in het sterrenlicht,
+ De lijken werden dus verteerd, ook 't hout.
+ En evenals in uitgaand wintervuur
+ 't Verkoolde blok als 't valt nog vonken schiet--
+ Zoo viel met vonkenstroom de mutserd in,
+ Kleurend de zee rondom; 't was donker toen.
+
+ Balder Dood (Matthew Arnold).
+
+
+
+Hermod's tocht.
+
+De goden traden treurig Asgard binnen, waar geen geluiden van
+vroolijkheid of feestvieren het oor begroetten, want alle harten
+waren met angstige bezorgdheid vervuld over den afloop van alle dingen
+die men voelde komen. En waarlijk, de gedachte aan den vreeselijken
+Fimbul-winter, die hun dood verkondigde, was er wel een om de goden te
+verontrusten. Frigga alleen koesterde hoop, en zij wachtte met angst op
+den terugkeer van haren bode, Hermod den snelle, die intusschen over
+de sidderende brug was gereden en langs den donkeren Helleweg, totdat
+hij, in den tienden nacht, den ruischenden stroom van de rivier Giöll
+overkwam. Hier werd hij aangehouden door Mödgud, die vroeg waarom de
+Giallar-brug meer onder den stap van zijn paard sidderde dan wanneer
+een geheel leger er over ging, en vroeg waarom hij, een levend ruiter,
+trachtte binnen te dringen in het gevreesde gebied van Hel.
+
+
+ Wie zijt gij op uw zwart en vurig paard,
+ Onder welks hoeven Giall's brug hevig schudt
+ En rammelt? Zeg mij uw geslacht en huis.
+ Eerst gistren ochtend kwamen hier voorbij
+ Vijf troepen dooden op hun weg naar Hel,
+ Deden de brug niet schudden als gij doet,
+ En gij hebt vleesch en kleur toch op 't gelaat,
+ Als levenden, die aad'men lucht nog in;
+ Ook ziet gij er niet uit als dooden doen,
+ Zielen die afwaarts gaan, die 'k daaglijks schouw.
+
+ Balder Dood (Matthew Arnold).
+
+
+Hermod vertelde aan Mödgud de rede van zijn komst, en nadat hij
+zekerheid had gekregen dat Balder en Nanna vóór hem over de brug
+waren gereden, haastte hij zich verder, totdat hij kwam aan de poort,
+die belemmerend voor hem op rees.
+
+Niet afgeschrikt door dezen slagboom, steeg Hermod af op het gladde
+ijs, en de riemen van zijn zadel vaster makende, steeg hij weer op,
+bedolf zijn sporen diep in de zachte zijden van Sleipnir en dwong
+hem tot een verbazenden sprong, die hem behouden aan den anderen kant
+van de Hellepoort bracht.
+
+
+ Toen reed hij verder over 't veld van ijs
+ Nog noordwaarts, tot hij kwam aan hooge muren
+ (Belemmerend zijn weg) met traliewerk.
+ Toen steeg hij af, en trok de riemen aan,
+ Op 't gladde ijs, van Sleipnir, Odin's paard,
+ En deed hem springen, en kwam dus er in.
+
+ Balder Dood (Matthew Arnold).
+
+
+Voortrijdende kwam Hermod ten slotte aan Hel's eetzaal, waar hij Balder
+vond, bleek en uitgeput, liggend op een bank, zijn vrouw Nanna naast
+hem, onafgewend starend op een beker meę, dien hij blijkbaar geen
+moed had om te verzwelgen.
+
+
+
+De voorwaarde van Balders invrijheidsstelling.
+
+Te vergeefs vertelde Hermod zijn broeder dat hij gekomen was om hem
+te verlossen; Balder schudde droevig zijn hoofd en zeide te weten dat
+hij in zijn vreugdeloos verblijf moest vertoeven totdat de laatste
+dag kwam, maar hij smeekte Hermod Nanna met zich terug te nemen,
+daar het huis der schimmen geen plaats was voor een zoo prachtig
+en schoon schepsel. Maar toen Nanna dit verzoek hoorde, drong zij
+dichter aan de zijde van haren man en bezwoer dat niets er haar toe
+zou kunnen brengen van hem te scheiden, en dat zij voor altijd bij
+hem zou blijven, zelfs in Niflheim.
+
+De lange nacht werd gesleten in stil gesprek, eer Hermod Hel opzocht
+en haar smeekte Balder vrij te laten. De inhalige godin luisterde
+zwijgend naar zijn verzoek en zeide eindelijk dat zij haar slachtoffer
+zou laten vertrekken, mits alle dingen, bezield en onbezield, hun
+smart over zijn verlies zouden toonen doordat zij tranen stortten.
+
+
+ Kom dan! als Balder was zoo teer bemind,
+ Men in den Hemel zijn gemis zoo voelt,
+ Hoor hoe den Hemel hij hergeven wordt,
+ Toon mij alom de teekenen van smart!
+ Dat Balders toeven hier hun treuren is!
+ Laat al wat leeft en door de wereld gaat
+ Weenen om hem, en 't levenlooze ook;
+ Laat goden, menschen, dieren, plant en rots
+ Beweenen hem, dan zie 'k hoe men hem mist
+ En 'k vind het goed en geef U Balder weer.
+
+ Balder Dood (Matthew Arnold.)
+
+
+Dit antwoord was zeer bemoedigend want de geheele Natuur beweende het
+verlies van Balder, en zeker was er niets in de geheele schepping dat
+niet een traan schenken wilde. Zoo verliet Hermod blijde Hel's donker
+gebied, den ring Draupnir bij zich, dien Balder aan Odin terugzond,
+een geborduurd karpet van Nanna voor Frigga, en een ring voor Fulla.
+
+
+
+De terugkomst van Hermod.
+
+De vergaderde goden verdrongen zich angstig rondom Hermod zoodra
+hij terugkwam, en toen hij zijn boodschappen en geschenken had
+overgebracht, zonden de Aesir herauten naar alle deelen van de wereld
+om alle bezielde en onbezielde dingen te smeeken dat zij zouden weenen
+over Balder.
+
+
+ Ga snel door heel de wereld nu, en smeek
+ Te weenen al wat leeft en wie er leeft
+ Om Balder, opdat dus hij weer ons koom'!
+
+ Balder Dood (Matthew Arnold).
+
+
+Noordwaarts, Zuidwaarts, Oostwaarts en Westwaarts reden de herauten,
+en als zij voorbij kwamen vielen tranen van elken plant en elken boom,
+zoodat de grond gedrenkt was met vocht, en metalen en steenen, trots
+hun harde harten, weenden ook.
+
+De weg voerde ten slotte naar Asgard, en aan den kant van den weg
+was een donkere grot, waarin de boden zagen neergehurkt de gestalte
+van een reuzin, Thok geheeten, die volgens sommige mythologen Loki
+in vermomming zal zijn geweest. Toen men haar aanspoorde een traan
+te storten, bespotte zij de herauten en vluchtend in de donkere
+schuilhoeken van haar grot, zei zij dat geen traan uit haar oogen zou
+vallen en dat, wat haar betrof, Hel haar prooi voor goed houden mocht.
+
+
+ Thok nu weende
+ Met tranen droog
+ Om Balders dood.
+ Noch in leven, noch in dood
+ Gaf hij mij vreugde,
+ Houde Hel haar buit.
+
+ Oudere Edda.
+
+
+Zoodra de terugkeerende boden in Asgard aankwamen, verdrongen zich de
+goden om hen heen om het resultaat hunner zending te hooren; maar hun
+gezichten, allen opgewekt in de vreugde van verwachting, werden duister
+van wanhoop toen zij hoorden, dat één schepsel geweigerd had zijn
+tranen te schenken, waarom zij Balder in Asgard niet meer zouden zien.
+
+
+ Balder, de Schoone, komt niet weer
+ Uit Hel's gebied in lichter sfeer!
+ Loki's verraad, dubbel verraad
+ Is 't wat de Dood ten buit hem laat;
+ Nooit komt hij uit de duisternis
+ Tot Ragnarok verschenen is.
+
+ Valhalla (J. C. Jones).
+
+
+
+Vali de Wreker.
+
+De besluiten van het noodlot waren nog niet geheel volvoerd, en het
+laatste bedrijf van het treurspel moet nog kortelijk verteld worden.
+
+Wij hebben reeds gezien, hoe Odin na vele weigeringen er in slaagde
+de toestemming van Rinda tot hun huwelijk te krijgen, en dat de
+zoon, uit deze verbintenis geboren, bestemd was om den dood van
+Balder te wreken. De komst van dit wondervolle kind had nu plaats,
+en Vali de Wreker, zooals hij genoemd werd, trad Asgard op den dag
+van zijn geboorte binnen, en op dienzelfden dag versloeg hij Hodur
+met een pijl uit een bundel dien hij tot dat doel schijnt gedragen
+te hebben. Zoo boette de moordenaar van Balder, ofschoon hij een
+onbewust werktuig was, voor de misdaad met zijn bloed, volgens de
+wet van den echten Noorman.
+
+
+
+De beteekenis van de geschiedenis.
+
+De naturalistische verklaring van deze mythe moet men zoeken of in het
+dagelijksch ondergaan van de zon (Balder) die beneden de westelijke
+golven verdwijnt, weggedreven door de duisternis (Hodur), of in het
+eindigen van den korten Noorschen zomer en de lange regeering van
+het winterjaargetij. "Balder beteekent de lichte en klare zomer,
+als schemering en dag elkander kussen en hand in hand gaan in deze
+Noorsche streken."
+
+
+ Balders mutserd de zon verbeeldt,
+ Kleurt den heiligen haard,
+ Spoedig de laatste vlam er speelt,
+ Hodur regeert op aard.
+
+ Viking-verhalen van het Noorden (R. B. Anderson).
+
+
+"Zijn door Hodur bewerkte dood is de overwinning van de duisternis
+over het licht, de duisternis van den winter over het licht van den
+zomer; en de wraak van Vali is het doorbreken van het nieuwe licht
+na de wintersche duisternis."
+
+Loki, het vuur, is jaloersch op Balder, het zuivere licht van den
+hemel, die de eenige onder de Noorsche goden was welke nooit vocht,
+maar altijd klaar was met woorden van verzoening en vrede.
+
+
+ Maar van uw lippen, Balder, nacht of dag,
+ Heeft niemand ooit een toornig woord gehoord
+ Aan God of Held, maar gij betoomdet steeds
+ De anderen, stillend een gerezen twist.
+
+ Balder Dood (Matthew Arnold).
+
+
+De tranen, door alle dingen gestort voor den geliefden god, verbeelden
+den lentedauw die komt na de hardheid en koude van den winter, als
+elke boom en twijg en zelfs de steenen van vocht druipen; Thok (kool)
+alleen toont geen bewijs van teederheid, daar zij diep begraven is
+in de donkere aarde en het zonlicht niet meer noodig heeft.
+
+
+ Zooals des winters, als de vorst verdwijnt
+ Aan 's winters eind, eer dat de lente komt,
+ Een warme zoelte blaast en dauw begint--
+ Een enkel uur, dan hoort men 't drupp'len reeds
+ In alle wouden, en de sneeuw die ligt
+ Onder de boomen, wordt van vocht doorzeefd,
+ En van de takken komt de sneeuwlast neer;
+ Op heuv'len zuidwaarts hellend ziet het oog
+ Reeds groene plaatsen door de sneeuw in 't rond,
+ Die grooter worden, vreugde voor den boer--
+ Zoo werd gehoord alom een stil gedrop,
+ De dingen weenden, wenschen wederkomst
+ Van Balder, en den goden deed dit goed.
+
+ Balder Dood (Matthew Arnold).
+
+
+Uit de diepten van hun ondergrondsche gevangenis trachten de zon
+(Balder) en de plantengroei (Nanna) den hemel (Odin) en de aarde
+(Frigga) te verblijden door hun den ring Draupnir te zenden, het
+symbool van de vruchtbaarheid, en het bebloemde kleed, symbool van
+het karpet van groen dat de aarde weer zal bedekken en door zijn
+bekoring haar schoonheid zal vergrooten.
+
+De zedelijke beteekenis is niet minder schoon, want Balder en Hodur
+zijn de zinnebeelden van de strijdende machten van goed en kwaad,
+terwijl Loki den verzoeker personifieert.
+
+
+ In iedere ziel de wijze vindt
+ Geboren Hodur, Balders broeder blind,
+ Dan neemt hij toe, zijn kracht wordt meer
+ Want blind geboren wordt elk kwaad, als jonge beer,
+ Nacht is van kwaad het kleed; maar alle goed
+ Is steeds gehuld in wâ van licht en gloed.
+ De drukke Loki, die van ouds verleidt,
+ Gaat voorwaarts onophoud'lijk, vat altijd
+ Des blinden moord'naars hand, wiens vlugge speer
+ Doorboort jong Balders borst, die zon van Valhal's sfeer.
+
+ Viking-verhalen van het noorden (R. B. Anderson).
+
+
+
+De vereering van Balder.
+
+Een van de meest belangrijke feesten werd gehouden tijdens de
+zomerzonnewende of den avond van midzomer, ter eere van Balder den
+goede. Want men beschouwde dien dag als den gedenkdag van zijn dood
+en van zijn neerdaling in de onderwereld. Op dien dag, den langsten
+van het jaar, kwamen de menschen buiten bij elkander, staken groote
+vreugdevuren aan en keken naar de zon, die in de hooge Noorsche
+streken weinig beneden den horizon daalt eer zij weer opkomt. Van
+midzomer worden de dagen langzamerhand korter en de zonnestralen
+minder warm, tot de winterzonnewende, die "Moeder nacht" heette,
+daar het de langste nacht was van het jaar. Midzomeravond, die eens
+ter eere van Balder gevierd werd, heet nu St. Johannesdag, daar die
+heilige Balder den goede geheel en al vervangen heeft.
+
+
+
+
+
+
+HOOFDSTUK XXII: LOKI.
+
+
+De geest van het kwade.
+
+Behalve den afschuwelijker reus Utgard-Loki, de verpersoonlijking
+van slechtheid en kwaad, dien Thor en zijn metgezellen in Jötun-heim
+bezochten, hadden de oude Noormannen een ander type van de zonde,
+dien zij ook Loki noemden, en dien wij reeds onder verschillende
+gestalten hebben gezien.
+
+Oorspronkelijk was Loki enkel de verpersoonlijking van het haardvuur
+en den geest des levens. Eerst een god, werd hij langzamerhand "god
+en duivel tegelijk" en wordt ten slotte algemeen verafschuwd als een
+volkomen evenbeeld van den middeleeuwschen Lucifer, den vorst der
+leugens, "den veroorzaker van bedrog en den lasteraar" van Aesir.
+
+Volgens sommige bronnen heette Loki de broeder van Odin, maar
+anderen beweren dat de twee niet verwant waren, maar elkander alleen
+bloedbroederschap hadden gezworen, zooals dit in het Noorden algemeen
+voorkomt.
+
+
+ Odin! weet gij nog
+ Hoe wij in vroeger dagen
+ Ons bloed vermengden?
+ Toen gij beslist niet wildet
+ Bier proeven,
+ Tenzij we 't samen dronken?
+
+ Saemunds Edda.
+
+
+
+Loki's karakter.
+
+Terwijl Thor de belichaming is van Noorsche activiteit, verbeeldt Loki
+de uitspanning, en de innige kameraadschap die eertijds tusschen deze
+twee goden bestond, toont heel duidelijk hoe spoedig onze voorvaderen
+begrepen dat beiden tot het welzijn der menschheid noodig waren. Thor
+is altijd werkzaam en in ernst, maar Loki maakt van alles een grap,
+totdat ten slotte zijn genot in ondeugendheid hem geheel op dwaalwegen
+brengt, en hij alle liefde voor het goede verliest en hij uiterst
+zelfzuchtig en kwaadwillig wordt.
+
+Hij vertegenwoordigt het kwaad in den verleidenden en schijnbaar
+schoonen vorm waarin het zich in de wereld vertoont. Wegens deze
+bedriegelijke verschijning vermeden de goden hem eerst niet, maar
+behandelden hem als een der hunnen in alle vriendschappelijkheid
+en namen hem met zich mede overal waar zij heen gingen, lieten hem
+verder niet alleen tot hun vermaken toe, maar ook tot hun vergaderzaal,
+waar zij, helaas! te dikwijls naar zijn raad luisterden.
+
+Zooals wij reeds gezien hebben, speelde Loki een groote rol in de
+schepping van den mensch, dien hij toerustte met het vermogen om zich
+te bewegen en wien hij het bloed vrijelijk door de aderen deed loopen,
+waardoor hij met hartstochten werd bezield.
+
+Als verpersoonlijking zoowel van het vuur als van de ondeugendheid
+ziet men Loki (bliksem) dikwijls met Thor (donder), dien hij naar
+Jötun-heim vergezelt om zijn hamer terug te halen, naar Utgard Loki's
+kasteel en naar Geirrod's huis. Hij is het, die Freya's halsketting
+en Sif's haar steelt, en Idoen verraderlijk overlevert in de macht
+van Thiassi, en ofschoon hij den goden soms goeden raad geeft en hen
+werkelijk helpt, is het enkel om hen te bevrijden uit een of anderen
+toestand waarin hij hen overijld heeft meegesleept.
+
+Sommige bronnen beweren, dat deze god, in plaats van een deel uit
+te maken van de scheppingsdriehoek (Odin, Hoenir en Loeder of Loki)
+oorspronkelijk behoorde tot een geslacht van goden ouder dan Odin,
+en de zoon was van den grooten reus Fornjotnr (Ymir), terwijl zijn
+broeders waren Kari (lucht) en Hler (water), en zijn zuster Ran, de
+verschrikkelijke godin van de zee. Andere mythologen echter maken
+hem tot den zoon van den reus Farbauti, die vereenzelvigd is met
+Bergelmir, den eenigen overlevende uit den zondvloed, en van Laufeia
+(bladrijk eiland) of Nal (schip), eigen moeder, dus vaststellend
+dat zijn betrekking tot Odin enkel die was van den Noorschen eed
+van kameraadschap.
+
+Loki (vuur) huwde eerst Glut (gloed), die hem twee dochters baarde,
+Eisa (spranken) en Einmyria (asch); het is dus zeer duidelijk, dat de
+Noormannen hem als zinnebeeld van het haardvuur beschouwden en als het
+vlammend hout op den haard knettert, dan zeiden de moedertjes in het
+Noorden dat Loki zijn kinderen slaat. Behalve zijn vrouw, zegt men,
+heeft Loki ook nog gehuwd de reuzin Angur-boda (de angstvoorspellende),
+die in Jötun-heim woonde, en die, zooals wij reeds gezien hebben, hem
+de drie monsters baarde: Hel, de godin van den dood, de Midgardslang
+Iörmungandr, en den grimmigen wolf Fenris.
+
+
+ Loki verwekte den wolf
+ Bij Angur-boda.
+
+ Saemunds Edda.
+
+
+
+Sigyn.
+
+Loki's derde huwelijk was met Sigyn, die zich een liefhebbende vrouw
+en vol toewijding betoonde, en hem twee zoons baarde, Narve en Vali,
+de tweede een naamgenoot van den god die Balder wreekte. Sigyn was
+altijd trouw aan haren echtgenoot en verliet hem niet, zelfs toen
+hij uit Asgard was geworpen en in de ingewanden der aarde opgesloten.
+
+Daar Loki de belichaming was van het kwaad in de oogen der Noorsche
+volken, hadden zij enkel vrees voor hem, bouwden geen tempels hem
+ter eere, brachten geen offers aan hem en noemden de schadelijkste
+kruiden naar zijn naam. De trillende, overhitte atmosfeer van den
+zomer--meende men--duidde zijn nabijheid aan, want de menschen zeiden
+dan dat Loki zijn wilde haver zaaide, en als de zon scheen water te
+halen, vertelden zij dat Loki bezig was te drinken.
+
+De geschiedenis van Loki is zóó innig verbonden met die van de
+andere goden, dat de meeste mythen die op hem betrekking hebben,
+reeds verteld zijn en er zijn slechts twee episoden van zijn leven
+te verhalen over, een die zijn beteren kant toont voordat hij tot den
+aartsbedrieger was ontaard, en de andere laat zien hoe hij ten slotte
+de goden er toe bracht, hun vreedzame verblijven door opzettelijken
+moord te bezoedelen.
+
+
+
+Skrymsli en het kind van den boer.
+
+Een reus en een boer speelden eens samen een spel (waarschijnlijk
+schaak, dat een geliefkoosd tijdverdrijf voor den winter was bij de
+Noorsche vikings). Natuurlijk hadden zij bepaald dat zij voor zekeren
+inzet zouden spelen, en de reus, die won, kreeg den eenigen zoon van
+den boer, dien hij--zoo zeide hij--den volgenden dag zou komen halen
+en opeischen, tenzij zijn ouders hem zóó knap konden verbergen dat
+hij niet kon worden gevonden.
+
+Wetende dat zoo iets voor hen onmogelijk uitvoerbaar was, smeekten
+de ouders vurig tot Odin om hulp, en in antwoord op hun beden kwam de
+god op aarde neer en veranderde den knaap in een kleinen graankorrel,
+die hij in een korenaar midden in een groot veld verborg, verklarend
+dat de reus hem niet zou kunnen vinden. De reus Skrymsli echter
+bezat wijsheid, veel grooter dan Odin dacht, en toen hij het kind
+niet thuis vond, ging hij onmiddellijk naar het veld met zijn zeis,
+en maaide het koren af en koos juist de aar uit waar de knaap was
+verborgen. Terwijl hij de graankorrels telde zou hij juist zijn hand
+op den rechten leggen, toen Odin, die den angstkreet van het kind
+hoorde, de korrel uit de hand van den reus rukte en den knaap aan zijn
+ouders teruggaf, hem zeggende dat hij alles wat in zijn vermogen was
+had gedaan om hen te helpen. Maar toen de reus verklaarde, dat hij
+bedrogen was en den volgenden dag den knaap weer zou opeischen tenzij
+de ouders hem te slim af waren, gingen de ongelukkige boeren nu naar
+Hoenir om hulp. De god hoorde hen goedgunstig aan en veranderde den
+knaap in een pluisje dons, dat hij in den borst van een zwaan verborg
+die in een vijver in de buurt zwom. Toen nu, eenige minuten later,
+Skrymsli kwam, giste hij wat er gebeurd was, en den zwaan grijpend,
+beet hij zijn hals af en zou het dons verslonden hebben, had Hoenir
+het niet van zijn lippen weggeblazen, buiten zijn bereik, terwijl
+hij den knaap gezond en wel aan zijn ouders teruggaf, maar hen zeide,
+dat hij hen niet verder kon helpen.
+
+Skrymsli waarschuwde de ouders dat hij een derde poging zou wagen om
+het kind te krijgen, waarop zij zich in wanhoop tot Loki wendden,
+die het kind naar de zee bracht en het als een klein ei in de kuit
+van een bot verborg. Van zijn expeditie terugkeerend ontmoette Loki
+den reus bij de kust, en ziende dat hij uit visschen ging, wilde hij
+hem vergezellen. Hij voelde zich niet op zijn gemak, vreezende dat
+de verschrikkelijke reus zijn plan zou hebben doorzien, en dacht
+dat het daarom goed voor hem zou zijn als hij in geval van nood
+ter plaatse was. Skrymsli sloeg het aas aan den haak, en was meer
+of minder gelukkig in zijn hengelen, toen hij plotseling dezelfde
+bot optrok waarin Loki het knaapje, waarvoor hij te zorgen had, had
+verborgen. Hij sneed den visch op zijn knie open en ging nauwkeurig
+de kuit onderzoeken, totdat hij het ei vond dat hij zocht.
+
+De zaak van den knaap stond zeker zeer gevaarlijk, maar Loki, zijn
+kans afwachtende, rukte het ei uit de vuist van den reus, veranderde
+het weer in het kind en beval het heimelijk naar huis te loopen,
+zijn weg te nemen door het boethuis waar het langs moest en de deur
+achter zich sluiten. De verschrikte knaap deed onmiddellijk zooals
+hem bevolen was toen hij aan land was, en de reus, die dadelijk
+zijn vlucht merkte, sprong hem achterna in het boethuis. Nu had
+Loki listig een scherpe piek zóó geplaatst, dat het groote hoofd van
+den reus er in volle vaart tegen aan liep, en hij op den grond viel
+met een kreet, waarop Loki, ziende dat hij hulpeloos was, hem een
+zijner beenen afsneed. Verbeeld u echter de teleurstelling van den
+god, toen hij zag dat de stukken zich vereenigden en onmiddellijk
+samengroeiden. Maar Loki was een meester in bedrog en bespeurende dat
+hier tooverij in het spel was, sneed hij het andere been af, terwijl
+hij dadelijk steen en staal tusschen het gescheurde lid en het lichaam
+wierp, waardoor hij verdere betoovering verhinderde. De boeren waren
+ontzaglijk verlicht toen zij bevonden dat hun vijand verslagen was,
+en in het vervolg beschouwden zij Loki steeds als den machtigsten van
+den hemelschen raad, want hij had hen werkelijk van hun vijand bevrijd,
+terwijl de andere goden slechts tijdelijke hulp verleend hadden.
+
+
+
+De reus-Bouwmeester.
+
+In weerwil van hun wonderbare brug Bifröst, den sidderenden weg,
+en de waakzaamheid van Heimdall, konden de goden zich niet geheel
+veilig voelen in Asgard, en waren dikwijls bang dat de vorstreuzen in
+Asgard zouden komen. Om deze mogelijkheid te ontgaan, besloten zij
+ten slotte een onneembare sterkte te bouwen, en terwijl zij plannen
+maakten hoe dit gedaan kon worden, kwam een onbekend architect met het
+aanbod den bouw te ondernemen, mits de goden hem zon, maan en Freya,
+godin van jeugd en schoonheid, zouden geven als loon. De goden waren
+boos over een zoo aanmatigend aanbod, maar toen zij verontwaardigd
+den vreemdeling uit hun tegenwoordigheid wilden jagen, drong Loki
+er op aan, dat zij een contract zouden maken hetwelk de vreemdeling
+onmogelijk zou kunnen houden, en dus zeiden zij ten slotte tot den
+bouwmeester, dat hij de belooning zou hebben, mits de sterkte in een
+enkelen winter klaar zou zijn, en hij het werk met geen andere hulp
+zou voltooien dan met die van zijn paard Svadilfare.
+
+
+ In Asgard kwam een bouwheer aan
+ Die een kasteel wou stichten gaan,
+ Een hoog gebouw
+ Dat schutten zou
+ Voor Jötunlist en ruw geweld;
+ Dit was de eisch door hem gesteld:
+ Dat Freya met én maan én zon
+ Het loon zou zijn dat eens hij won.
+
+ Valhalla (J. C. Jones).
+
+
+De onbekende architect stemde in deze schijnbaar onmogelijke
+voorwaarden toe en ging onmiddellijk aan het werk, terwijl hij
+'s nachts zware steenblokken haalde en overdag bouwde, en zóó vlug
+voortmaakte, dat de goden wat bang begonnen te worden. Weldra merkten
+zij dat meer dan de helft van het werk voltooid was door het wonderros
+Svadilfare, en toen zij, tegen het einde van den winter zagen,
+dat het werk gereed was behalve slechts één portaal, dat--begrepen
+zij--de architect gemakkelijk in den nacht kon afmaken:
+
+
+ Toen werden zij met schrik vervuld,
+ Gereed was bijna het gebouw,
+ Drie dagen maar
+ En 't werk was klaar,
+ Dan moesten zij hun afspraak trouw,
+ Betalen hem hun schuld.
+
+ Valhalla (J. C. Jones).
+
+
+Bevreesd dat ze geroepen zouden worden te scheiden niet enkel van de
+zon en de maan, maar ook van Freya, de verpersoonlijking van jeugd en
+schoonheid in de wereld, wendden de goden zich tot Loki en dreigden
+hem te vermoorden, tenzij hij middelen wist om den architect in de
+voltooiing van zijn gebouw binnen den bepaalden tijd te verhinderen.
+
+Loki's list bleek opnieuw tegen den toestand opgewassen. Hij
+wachtte tot den avond van den laatsten dag kwam, toen hij, terwijl
+Svadilfare langs den zoom van een woud ging, met moeite een der groote
+steenblokken sleepend die tot de voltooiing van het werk geëischt
+werden, in de vermomming van een merrie uit een donkere plaats aanrende
+en zóó verlokkend hinnikte, dat, in een oogenblik, het paard zich uit
+zijn tuig losrukte en de merrie achterna liep, op den voet gevolgd
+door zijn vertoornden meester. De merrie galoppeerde snel voort,
+listig paard en meester dieper lokkend in de woudschaduwen, totdat de
+nacht bijna voorbij was en het niet langer mogelijk was het werk te
+voltooien. De architect was niemand anders dan een verschrikkelijke
+Hrimthurs, in vermomming, en hij keerde nu naar Asgard terug in groote
+woede over het bedrog dat men hem had aangedaan. Hij nam zijn gewone
+afmetingen aan en zou de goden vernietigd hebben, als niet Thor van een
+reis plotseling was teruggekeerd en hem met zijn tooverhamer, Miölnir,
+dien hij met verschrikkelijke kracht hem vlak in het gezicht sloeg,
+had vermoord.
+
+De goden hadden zich bij deze gelegenheid enkel door bedrog en door
+de ruwe daad van Thor weten te redden, en door deze zou groote ellende
+over hen gebracht worden, en zelfs hun val worden bewerkt en de komst
+van Ragnarok worden verhaast. Loki echter voelde, wat hem betrof,
+geen berouw, en men zegt, dat hij te zijner tijd de vader werd van
+een achtpootig ros, Sleipnir geheeten, dat, zooals wij gezien hebben,
+Odin's geliefkoosd paard was.
+
+
+ Maar Sleipnir verwekte
+ Hij bij Svadilfare.
+
+ Hyndlalied.
+
+
+Loki bedreef zóóvele slechte daden gedurende zijn leven, dat hij ten
+volle den naam "aartsbedrieger" verdiende, die hem gegeven werd. Hij
+werd in het algemeen gehaat wegens zijn boosaardige handelingen,
+en wegens een ingewortelde gewoonte van draaierij, waardoor hij ook
+den titel van "vorst des leugens" kreeg.
+
+
+
+Loki's laatste misdaad.
+
+Loki's laatste misdaad, en die welke de maat zijner ongerechtigheid
+volmaakte, was, dat hij Hodur er toe bracht den noodlottigen maretak
+naar Balder te werpen, die hij haatte enkel wegens zijn onbezoedelde
+reinheid. Misschien zou hem zelfs deze misdaad zijn vergeven, ware
+hij niet verhard geweest toen hij, in de gedaante van een oude vrouw
+Thok, een traan voor Balder storten moest. Zijn handelwijze bij
+deze gelegenheid toonde den goden dat er enkel boosheid in hem was,
+en zij spraken eenstemmig over hem het vonnis uit, dat hij voor goed
+van Asgard zou worden verbannen.
+
+
+
+Aegirs banket.
+
+Om de somberheid der goden af te leiden en hen voor een korten tijd
+het verraad van Loki te doen vergeten en Balders verlies, noodigde
+Aegir, de god van de zee, hen uit deel te nemen aan een banket in
+zijn koraalgrotten op den bodem van de zee.
+
+
+ Tot troost nu van der goden smart
+ Tot laafnis van hun treurend hart.
+ Uit rijk der baren,
+ Waar grotten waren,
+ Riep koning Aegir
+ De fiere Aesir.
+ Te maaltijd allen
+ In zijne hallen;
+ Opdat, schoon elk om Balder nog
+ Treurend in rouw,
+ Vergeten zou
+ Men aan zijn disch de zorgen toch.
+
+ Valhalla (J. C. Jones).
+
+
+De goden namen verheugd de uitnoodiging aan en in de rijkste
+kleeding gedost en met een feestelijken glimlach, verschenen zij in de
+koraalgrotten op den vastgestelden tijd. Er was niemand afwezig behalve
+de schitterende Balder, om wien menige spijtige zucht geslaakt werd,
+en de booze Loki; over wien niemand zich kon bedroeven. In den loop
+van het feest echter verscheen de laatstgenoemde god in hun midden als
+een duistre schaduw, en, toen hem bevolen werd te vertrekken, gaf hij
+lucht aan zijn slechte luim in een stroom van verwijten aan de goden.
+
+
+ Van de Aesir en de Alfar
+ Die zijn hier binnen
+ Heeft geen een vriendlijk woord voor u.
+
+ Aegir's Drinkgelag of Loki's Woordenwisseling.
+
+
+Toen, naijverig op den lof dien Funfeng, Aegirs knecht, had gekregen
+wegens de vlugheid waarmee hij de gasten van zijn meester diende,
+keerde zich Loki plotseling naar hem toe en vermoordde hem. Na deze
+lichtzinnige misdaad joegen de goden in toorn Loki opnieuw weg,
+en dreigden hem met strenge straf als hij hun ooit weer onder de
+oogen kwam.
+
+Nauwelijks waren de Aesir van deze onaangename stoornis in hun feest
+bekomen, en hadden zij hun plaatsen aan de tafel weer ingenomen,
+toen Loki opnieuw binnenkwam, met giftige tong zijn lasteringen
+hervattend en de goden beleedigend over hun feilen en tekortkomingen,
+terwijl hij boosaardig uitweidde over hun lichamelijke onvolmaaktheden,
+en hen uitlachte om hun fouten. Te vergeefs trachtten de goden zijn
+ongemanierdheid te doen ophouden; zijn stem werd luider en luider en
+hij uitte juist een lagere lastering over Sif, toen hij plotseling
+ophield bij den aanblik van Thor's hamer, die toornig gezwaaid
+werd door iemand wiens macht hij ten volle kende, en hij vluchtte
+onmiddellijk.
+
+
+ Stil, onrein wezen!
+ Mijn sterke hamer, Miöllnir,
+ Zal doen zwijgen uw woorden
+ Ik zal uw hoofd
+ Slaan van uw hals,
+ Dan is uw leven uit.
+
+ Aegirs Drinkgelag, of Loki's Woordenwisseling.
+
+
+
+De vervolging van Loki.
+
+Wetend dat hij de hoop niet kon koesteren weer in Asgard te worden
+toegelaten, en dat vroeger of later de goden, met het oog op de
+uitwerking zijner booze daden, er spijt van zouden hebben dat zij hem
+hadden toegestaan door de wereld te zwerven, en zouden trachten hem
+vast te binden of hem te vermoorden, trok Loki zich naar de bergen
+terug, waar hij zich een hut bouwde met vier deuren, die hij altijd
+wijd open liet opdat hij vlug zou kunnen ontsnappen. Zorgvuldig
+maakte hij zijn plannen en besloot dat, als de goden hem zouden
+komen zoeken, hij zou snellen naar den naburigen waterval, volgens
+de overlevering den Fraananger val of stroom, en dat hij zich in
+een zalm zou veranderen en zoo zijn vervolgers zou ontsnappen. Hij
+overlegde echter, dat ofschoon hij gemakkelijk een haak kon vermijden,
+het hem moeilijk zou zijn te ontvluchten als de goden een net maakten
+gelijk dat van de zeegodin Ran.
+
+Door deze vrees ontrust, besloot hij de proef te nemen of zulk een net
+gemaakt kon worden, en begon er een te vervaardigen uit garen. Hij
+was hiermee nog bezig, toen Odin, Kvasir en Thor plotseling in de
+verte verschenen; en wetend dat zij zijn verblijf ontdekt hadden,
+wierp Loki zijn half voltooid net in het vuur en, stormend door een
+van zijn altijd open deuren, sprong hij in den waterval, waar hij
+zich, in de gedaante van een zalm, verborg tusschen eenige steenen
+in de bedding van den stroom.
+
+De goden, zijn hut ledig vindend, waren op het punt te vertrekken,
+toen Kvasir de overblijfselen bespeurde van het verbrande net op den
+haard. Na eenig nadenken kreeg hij een inval, en hij ried den goden
+een dergelijk net te weven en het te gebruiken om hun vijand in den
+naburigen stroom te zoeken, daar het juist iets voor Loki was op
+deze wijze hun vervolging te verijdelen. De raad scheen goed en werd
+onmiddellijk opgevolgd, en, toen het net klaar was, gingen de goden
+den stroom afdreggen. Loki ontweek het net toen het voor het eerst
+werd geworpen doordat hij zich op den bodem van de rivier verborg
+tusschen twee steenen; en toen de goden het net zwaarder maakten
+en het voor den tweeden keer beproefden, ontkwam hij door stroomop
+te gaan. Een derde poging om hem te vangen trof echter doel, want,
+toen hij nog eens door een plotselingen sprong trachtte weg te komen,
+greep Thor hem midden in de lucht en hield hem zóó vast dat hij niet
+ontsnappen kon. De zalm welks gladheid spreekwoordelijk is in het
+Noorden, is bekend door zijn opmerkelijk dunnen staart, en de Noren
+schrijven dien toe aan de kracht waarmee Thor zijn vijand beetpakte.
+
+
+
+Loki's straf.
+
+Loki hernam nu pruilend zijn gewone gedaante, en zijn overwinnaars
+sleepten hem in een hol, waar zij hem vastmaakten, waarbij zij als
+banden gebruikten de ingewanden van zijn zoon Narve, die in stukken
+gescheurd was door Vali, zijn broeder, door de goden tot dit doel
+veranderd in een wolf. Een van deze boeien werd onder de schouders
+van Loki door gedaan en een onder zijn lendenen, terwijl zij hem hand
+en voet stevig vastzetten; maar de goden, niet geheel gerust of de
+touwen, ofschoon taai en duurzaam, ook zouden losgaan, veranderden
+ze in diamant of ijzer.
+
+
+ U, op een rotspunt,
+ Met de ingewanden van uw kouden zoon,
+ Zullen binden de goden.
+
+ Saemunds Edda.
+
+
+Skadi, de reuzin, een verpersoonlijking van den ouden bergstroom,
+die met vreugde het vastbinden van haar vijand (het onderaardsche
+vuur) had aanschouwd, plaatste nu een slang vlak boven zijn hoofd,
+zoodat haar vergif druppel bij druppel op zijn opwaarts gericht gelaat
+zou vallen. Maar Sigyn, Loki's trouwe gade, snelde toe met een beker
+en ging naast hem staan, en tot aan de dagen van Ragnarok bleef zij
+bij hem, de druppelen opvangend terwijl zij vielen en nooit haar
+post verlatend behalve wanneer haar beker vol was en zij hem moest
+ledigen. Alleen gedurende haar korte afwezigheid konden de druppelen
+vallen op Loki's gelaat, en dan veroorzaakten zij een zóó hevige pijn
+dat hij zich van angst kronkelde, terwijl zijn pogingen om zich te
+bevrijden de aarde deden schudden en de aardbevingen verwekten die
+de stervelingen zoo bang maken.
+
+
+ Eer dus worden zou zijn leven,
+ Hing hem boven 't hoofd vol logen
+ Skadi nu een slang, die spoog en
+ Drupp'len deed hem gif, en immer
+ Elken zenuw pijnde, nimmer
+ Zal zijn kommer hem begeven.
+ Naast hem, steeds zijn heil verlangend,
+ Sigyn aan zijn zijde zit,
+ Trouwe ziel! in beker vangend
+ Drupp'len gif in hunnen val,
+ Pijnlijk, kwetsend, zonder tal!
+ Zonder slaap, en immer hangend
+ Trouw hem aan, volvoert zij dit.
+ Slechts als overvloeit zijn beker
+ En veroorzaakt nieuwe smart,
+ Houdt zij op en leegt hem, zeker,
+ Sloeg op aard geen trouwer hart,
+ Loki gilt
+ Dan luid en wild.
+ Zuchten slaakt hij,
+ Vloeken braakt hij
+ In een donderend gekrijt
+ Wijl zijn schokken d' aarde splijt;
+ Sidderend en bevend,
+ De lucht zelfs bestrevend.
+ Zoo maakt hij door zijn harde straf,
+ Tot Godenscheem'ring lost hem af.
+
+ Valhalla (J. C. Jones.)
+
+
+In dezen pijnlijken toestand moest Loki blijven tot de Godenschemering,
+wanneer zijn boeien zouden worden losgemaakt, en hij deel zou nemen
+aan het noodlottige gevecht op het slagveld van Vigrid, ten slotte
+sneuvelend door den hand van Heimdall, die ter zelfder tijd zou
+worden vermoord.
+
+Zooals wij gezien hebben, is de vergifdruppelende slang in deze mythe
+de koude bergstroom, welks wateren, van tijd tot tijd vallend op het
+onderaardsche vuur, in damp vernevelen, die door de spleten ontsnapt
+en aardbevingen en geysers veroorzaakt, verschijnselen waarmede de
+bewoners van IJsland b.v. zeer vertrouwd waren.
+
+
+
+Loki's Dag.
+
+Toen de goden verlaagd werden tot den rang van duivelen door de
+invoering van het Christendom, werd Loki verward met Saturnus, die
+ook ontdaan was van zijn goddelijke eigenschappen, en beiden werden
+beschouwd als prototypen van Satan. De laatste dag van de week, die
+als aan Loki gewijd gold, was in het Noorsch bekend als Laugurdag, of
+waschdag, maar werd in het Engelsch veranderd in Saturday, terwijl men
+zeide dat hij zijn naam niet ontleende aan Saturnus maar aan Sataere,
+den dief in de hinderlaag, en den Teutonischen god van den landbouw,
+dien men voor een andere verpersoonlijking van Loki hield.
+
+
+
+
+
+
+HOOFDSTUK XXIII: DE REUZEN.
+
+
+Jötun-heim.
+
+Zooals wij reeds gezien hebben, meenden de Noorsche volken, dat de
+reuzen de eerste schepselen waren die het licht zagen tusschen de
+ijsbergen welke den grooten afgrond van Ginnunga-gap vulden. Deze
+reuzen waren van den beginne af de tegenstanders en mededingers der
+goden, en evenals de laatsten de verpersoonlijking waren van alles
+wat goed en liefelijk was, zoo stelden de eersten alles voor wat
+leelijk was en boos.
+
+
+ Hij komt--hij komt--de Vorstgeest komt! op den âam van noordenwind,
+ En het donkre noorsche pijnbosch boog, als 't langs hij ging
+ ontzind,
+ Met wilden vleugelslag kwam hij, waar 't vuur op Hekla gloeit,
+ Op donkre lucht die boven is, en 't ijs met glans besproeit.
+
+ J. G. Whittier.
+
+
+Toen Ymir, de eerste reus, levenloos op het ijs viel, door de goden
+verslagen, verdronk zijn kroost in zijn bloed. Eén paar slechts,
+Bergelmir en zijn vrouw, ontvluchtten naar Jötun-heim, waar zij gingen
+wonen en de voorouders werden van het gansche reuzengeslacht. In het
+Noorden werden de reuzen met verschillende namen genoemd, waarvan elk
+een bijzondere beteekenis had. Jötun b.v. beteekent "de groote eter",
+want de reuzen stonden bekend zoowel om hun ontzaglijken eetlust
+als om hun ongewone grootte. Zij waren verzot op drinken zoowel als
+op eten, en daarom heetten zij ook Thurses, een woord dat volgens
+sommige schrijvers hetzelfde beteekent als dorst; maar anderen denken
+dat zij dezen naam te danken hadden aan de hooge torens ("turseis")
+die zij, zooals men veronderstelde, gebouwd hadden. Daar de reuzen
+tegenover de goden stonden, deden de laatsten altijd hun best hen
+te dwingen in Jötun-heim te blijven, dat gelegen was in de koude
+streken van de Pool. De reuzen werden bijna altijd verslagen in hun
+gevechten met de goden, want zij waren zwaar en traag van verstand,
+en hadden enkel steenen wapenen te stellen tegen de bronzen van de
+Aesir. Trots deze ongelijkheid werden zij dikwijls zeer door de goden
+benijd, want zij waren volkomen op de hoogte van alle kennis van het
+verleden. Zelfs Odin was naijverig op deze eigenschap, en zoodra hij ze
+verkregen had door een dronk uit Mimir's bron, haastte hij zich naar
+Jötun-heim om zich te meten met Vafthrudnir, den geleerdsten van het
+reuzenbroed. Maar het zou hem nooit zijn gelukt, zijn tegenstander
+in dezen vreemden strijd te verslaan, als hij niet opgehouden had
+met te vragen naar het verleden en een vraag aangaande de toekomst
+had gesteld.
+
+Van alle goden werd Thor het meest door de Jötuns gevreesd, want
+hij voerde voortdurend strijd tegen de vorst- en bergreuzen, die
+gaarne de aarde voor goed in hun harde boeien hadden geslagen en zoo
+de menschen hadden verhinderd den grond te bebouwen. In het gevecht
+tegen hen gebruikte Thor, zooals wij reeds gezien hebben, gewoonlijk
+zijn verschrikkelijken hamer Miölnir.
+
+
+
+Oorsprong van de bergen.
+
+Volgens Germaansche legenden werd het oneffen oppervlak der aarde
+veroorzaakt door de reuzen, die hare gladheid bedierven door er op te
+loopen toen zij nog zacht en pasgeschapen was, terwijl de stroomen
+werden gevormd door de vele tranen, gestort door de reuzinnen, toen
+zij de dalen zagen, die door de groote voetstappen hunner mannen waren
+gemaakt. Daar dit het Teutonische geloof was, dachten de menschen dat
+de reuzen, die voor hen de bergen personifieerden, ongelukkige wezens
+waren, die zich enkel in de duisternis of den mist konden bewegen,
+en versteenden zoodra de eerste zonnestralen door de duisternis
+drongen of de wolken verspreidden.
+
+Dit geloof bracht hem er toe, een van hun voornaamste bergketenen het
+Reuzengebergte te noemen. De Skandinaviërs deelden dit geloof ook, en
+tot dezen dag duiden de IJslanders hun hoogste bergtoppen aan met den
+naam Jokul, een wijziging van het woord "Jötun". In Zwitserland, waar
+de eeuwige sneeuw rust op de hooge bergtoppen, vertellen de menschen
+nog oude geschiedenissen van den tijd toen de reuzen rondzwierven;
+en als een lawine van de berghelling is afgestort, zeggen zij dat
+de reuzen onrustig een deel van den ijslast hebben afgeschud van hun
+wenkbrauwen en hun schouders.
+
+
+
+De eerste goden.
+
+Daar de goden ook verpersoonlijkingen waren van sneeuw, ijs, koude
+gesteenten en onderaardsch vuur, heette het, dat zij afstamden
+van den oorspronkelijken Fornjotnr, dien sommige bronnen met Ymir
+vereenzelvigen. Volgens deze lezing van de mythe had Fornjotnr drie
+zonen: Hler, de zee; Kari de lucht; en Loki het vuur. Deze drie
+godheden, de eerste goden, vormden de oudste drieëenheid, en hun
+respectieve afstammelingen waren de zeereuzen Mimir, Gymir en Grendel,
+de stormreuzen Thiassi, Thrym en Beli en de reuzen van vuur en dood,
+zooals de Fenriswolf en Hel.
+
+Daar al de koninklijke dynastieën beweerden af te stammen van een
+of ander mythisch wezen, verzekerden de Merovingers dat hun eerste
+voorvader een zeereus was, die uit de golven opsteeg in de gedaante
+van een os, en de koningin verraste, toen zij alleen op het zeestrand
+wandelde, en haar dwong zijn vrouw te worden. Zij schonk een zoon het
+levenslicht, die Meroveus heette, de stichter van de eerste dynastie
+der Frankische koningen.
+
+Er zijn reeds vele verhalen gedaan over de belangrijkste reuzen. Zij
+keeren terug in vele der latere mythen en sprookjes, en vertoonen,
+na de invoering van het Christendom, een bijzonderen afkeer van den
+klank van kerkklokken en het zingen van monniken en nonnen.
+
+
+
+De reus verliefd.
+
+De Skandinaviërs vertellen, in dit verband, dat in de dagen van Olaf
+den heilige een reus, Senjemand geheeten, op het Eiland Senjen woonde,
+en hij was heel boos, omdat een non op het eiland Grypto dagelijks
+hare morgenhymne zong. De reus werd verliefd op een mooi meisje,
+Juterna-jesta geheeten, en het duurde lang eer hij moed vond haar
+te vragen. Toen hij ten slotte zijn stotterend aanzoek deed, wees
+de schoone dame hem toornig af, zeggend dat hij veel te oud en te
+leelijk was naar haar smaak.
+
+
+ "Ellendige Senjemand--leelijk en grauw!
+ Gij minnen het meisje van Kvedfiord!
+ Neen--een lummel zijt gij en blijft gij ook steeds."
+
+ Ballade.
+
+
+In zijn boosheid, omdat hij zoo toornig was afgewezen, zwoer de reus
+wraak en kort daarop schoot hij een grooten steenen pijl van zijn
+boog op het meisje, dat tachtig mijlen ver woonde. Een ander minnaar,
+Torge, ook een reus, die het gevaar zag waarin zij verkeerde en haar
+wilde beschermen, wierp zijn hoed naar den voortsnellenden pijl. Deze
+hoed was duizend voet hoog en naar verhouding breed en dik, maar
+de pijl doorboorde niettemin den bol, bereikte echter zijn doel
+niet. Senjemand, ziende dat hij gemist had en den toorn van Torge
+vreezend, besteeg zijn paard en wilde zoo snel mogelijk wegrijden;
+maar de zon, die toen juist boven den horizon rees, veranderde hem
+in steen, samen met den pijl en Torge's hoed; de groote massa heette
+Torghattenberg. Men wijst nog een obelisk aan waarvan men zegt dat
+hij de steenen pijl is; verder een gat in den berg, 289 voet hoog
+en 88 voet breed, dat heet te zijn de opening door den pijl in zijn
+vlucht door den hoed gemaakt; eindelijk den ruiter op Senjen-eiland,
+die blijkbaar een kolossaal paard berijdt en de vouwen van zijn wijden
+rijmantel dicht om zich heen trekt. De non, wier gezang Senjemand
+zoo in verwarring bracht, werd ook versteend en ontrustte nooit weer
+iemand met haar psalmgezang.
+
+
+
+De Reus en de kerkklokken.
+
+Een andere legende vertelt, dat een van de bergreuzen, gehinderd door
+het gelui van kerkklokken op meer dan vijftig mijlen afstand, eens
+een hooge rots nam die hij naar het heilige gebouw smeet. Gelukkig
+raakte zij niet en brak in tweeën. Sedert dien tijd, zeggen de
+boeren, komen de heksen op Kerstavond steeds het grootste steenblok
+op steenen pilaren zetten en er onder dansen en feestvieren. Een dame,
+die wilde weten of dit verhaal waar was, zond eens haar knecht naar de
+plaats. De heksen kwamen en boden hem gastvrij een dronk aan uit een
+horen met goud gemonteerd en versierd met runen. Den horen grijpende,
+wierp de knecht den inhoud weg en snelde er mee heen in wilden galop,
+op den voet gevolgd door de heksen, die hij enkel ontsnapte door te
+gaan door een stoppelveld en over stroomend water. Eenige harer kwamen
+den volgenden dag bij de dame om dezen horen terug te vragen, en toen
+zij weigerde er afstand van te doen, vervloekten zij haar, zeggende dat
+haar kasteel verbranden zou telkens als de horen van zijn plaats zou
+genomen worden. De voorspelling is driemaal uitgekomen en nu bewaakt
+de familie de reliek met bijgeloovige zorg. Een dergelijke drinkbeker,
+verkregen op bijna dezelfde wijze door de familie Oldenburg, wordt
+vertoond in de verzameling van den koning van Denemarken.
+
+Men dacht dat de reuzen geen vast verblijf hadden maar in het donker
+zich bewogen, soms groote massa's aarde en zand dragend, die zij
+lieten vallen hier en daar. De zandheuvels in Noord-Duitschland en
+Denemarken waren, meende men, aldus gevormd.
+
+
+
+Het schip van de reuzen.
+
+Een Noord-Friesche overlevering verhaalt, dat de reuzen een
+kolossaal schip hadden, Mannigfual genaamd, dat steeds rondvoer in
+den Atlantischen Oceaan. Zóó groot was het schip dat, naar men zeide,
+de kapitein het dek te paard overging, terwijl het tuig zóó uitgebreid
+en de masten zóó hoog waren, dat de matrozen die er als jongelingen
+inklommen als grijsaards naar beneden kwamen, terwijl zij gerust en
+zich verfrischt hadden in vertrekken, toebereid en met levensmiddelen
+voorzien tot dat doel in de groote blokken der katrollen.
+
+Bij ongeluk gebeurde het eens, dat de stuurman het reusachtige schip
+in de Noordzee stuurde, en daar hij zoo snel mogelijk terug wilde naar
+den Atlantischen Oceaan en in zoo kleine ruimte niet durfde draaien,
+stuurde hij in het Engelsche kanaal. Verbeeld u de teleurstelling van
+allen die aan boord waren, toen zij den doorgang nauwer en nauwer
+zagen worden hoe verder zij kwamen. Toen zij aan de nauwste plaats
+kwamen, tusschen Calais en Dover, scheen het totaal onmogelijk dat
+het schip, met den stroom drijvend, zich er een weg door zou kunnen
+banen. De kapitein met loflijke tegenwoordigheid van geest, beval
+onmiddellijk zijn mannen de zijden van het schip met zeep in te smeren,
+en een extra dikke laag op het stuurboord te leggen, waar de puntige
+klippen van Dover dreigend verrezen. Nauwelijks waren deze bevelen
+uitgevoerd, of het schip ging de nauwe ruimte binnen, en, dank zij
+de voorzorgen van den kapitein, gleed het er veilig door. De rotsen
+van Dover schrabden er echter zóóveel zeep af, dat zij sedert steeds
+bijzonder wit zijn geweest, en de golven die er tegen aan slaan,
+hebben een ongewoon schuimig aanzien.
+
+Deze pakkende ervaring was niet de eenige die de Mannigfual had, want
+wij vernemen dat zij eens, niemand weet hoe, in de Baltische zee kwam,
+waar het water niet diep genoeg was om het schip vlot te houden en
+de kapitein beval dat alle ballast overboord zou worden geworpen. Het
+materiaal dat dus aan beide kanten van het schip in zee werd gegooid,
+vormden de twee eilanden Bornholm en Christiansoë.
+
+
+
+Prinses Ilse.
+
+In Thüringen en in het Zwarte Woud zijn de verhalen over de reuzen
+legio, en een der meest geliefkoosde bij de boeren is dat van Ilse,
+de lieflijke dochter van den reus van den Ilsenstein. Zij was zóó
+bekoorlijk dat zij wijd en zijd bekend was als de Schoone Prinses
+Ilse, en door een aantal ridders gevrijd werd, van wie zij den Heer
+van Westerburg koos. Maar haar vader vond volstrekt niet goed dat
+zij met een eenvoudig sterveling omgang had, en verbood haar haar
+minnaar te zien. Prinses Ilse was echter stijfhoofdig, en in weerwil
+van haars vaders verbod bezocht zij dagelijks haren minnaar. De reus,
+woedend over haar volharding en ongehoorzaamheid, strekte ten slotte
+zijn groote handen uit, greep de rotsen en maakten een groote kloof
+tusschen de hoogte waar hij woonde en het kasteel Westerburg. Hierop
+ging Prinses Ilse naar de diepte die haar van haar minnaar scheidde en
+wierp zich roekeloos over de steilte in den kokenden stroom beneden,
+en werd daar in een betooverende waternimf veranderd. Zij woonde vele
+jaren in de heldere wateren, van tijd tot tijd verschijnend om haar
+betoovering op stervelingen uit te oefenen, en zelfs, zegt men, won
+zij de liefde van Keizer Hendrik, die vele bezoeken bracht aan haren
+waterval. Haar laatste verschijning was, volgens het volksgeloof, op
+Pinksteren, honderd jaar geleden, en de bewoners zien nog steeds uit
+naar de schoone prinses, die, zegt men, nog druk den stroom bezoekt
+en haar witte armen zwaait om de reizigers in den koelen stroom van
+den waterval te lokken.
+
+
+ Ik ben de Prinses Ilse
+ En ik woon in Ilsenstein;
+ Kom met mij naar mijn brug en
+ Wij zullen zalig zijn.
+
+ Uw hoofd wil ik besproeien
+ Met mijnen held'ren stroom,
+ Gij zult uw smart vergeten
+ In zoeten, teeren droom.
+
+ En in mijn blanke armen
+ En aan mijn borst gevleid
+ Daar zult gij liggen droomen
+ Van ouden zaal'gen tijd.
+
+ Heine.
+
+
+
+Het speelgoed van de reuzin.
+
+De reuzen bewoonden de geheele aarde voordat deze aan de menschheid
+gegeven was, en slechts met tegenzin maakten zij plaats voor het
+menschelijk geslacht, en trokken zich terug in de woeste en dorre
+deelen van het land, waar zij hun gezin grootbrachten in strenge
+afzondering. Zóó groot was de onkunde hunner kinderen, dat een
+jonge reuzin, van huis weggezworven, eens in een bewoond dal kwam,
+waar zij voor het eerst in haar leven een boer zag ploegen op den
+heuvelkant. Daar zij hem een aardig speelgoed vond, nam zij hem met
+zijn span op en deed hem in haar schort en bracht hem met vreugde
+thuis om hem aan haar vader te laten zien. Maar de reus beval haar
+onmiddellijk boer en paarden naar de plaats terug te brengen waar
+zij hen had gevonden, en toen zij dit gedaan had, vertelde hij haar
+mismoedig dat de schepselen, die zij voor niet meer dan speelgoed
+aanzag, eens het reuzenvolk zouden verdrijven, en heeren der aarde
+zouden worden.
+
+
+
+
+
+
+HOOFDSTUK XXIV: DE DWERGEN.
+
+
+Kleine mannen.
+
+In het eerste hoofdstuk zagen wij hoe de zwarte elven, dwergen, of
+Svart-alfar als maden gebroed werden in het vleesch van den vermoorden
+reus Ymir. De goden, die deze kleine vormelooze schepselen zagen,
+terwijl zij in en uit kropen, gaven hun gestalte en trekken, en zij
+werden bekend als donkere elven, vanwege hun donker uitzien. Deze
+kleine wezens waren zóó onaanzienlijk met hun donkere huid, groene
+oogen, groote hoofden, korte beenen en kraaienvoeten, dat zij
+het bevel kregen zich onder den grond te verbergen, en nooit zich
+over dag mochten vertoonen, anders zouden zij in steen veranderd
+worden. Ofschoon veel minder machtig dan de goden waren zij heel wat
+scherpzinniger dan de menschen, en daar hun kennis onbegrensd was
+en zich zelfs tot de toekomst uitstrekte, stelden goden en menschen
+beiden even gaarne vragen.
+
+De dwergen waren ook bekend als trolls, kobolden, Huldra volk
+enz. overeenkomstig het land waar zij woonden.
+
+
+ Gij zijt de grijze Troll,
+ Met oogen, groen en klaar
+ Maar 'k min u, grijze Troll
+ Wijs zijt gij altegaar.
+
+ Zeg mij van ochtend ras,
+ Wat gij begrijpt,
+ Of ik geboren was
+ En ben gerijpt?
+
+ De legende van de kleine fee (Buchanan).
+
+
+
+De Tarnkap.
+
+Deze kleine wezens konden zich met wonderbare snelheid van de
+eene plaats naar de andere bewegen, en zij hielden er van zich
+achter de rotsen te verbergen, wanneer zij ondeugend de laatste
+woorden van gesprekken herhaalden die zij van zulke schuilplaatsen
+afluisterden. Wegens deze welbekende streek werden de echo's
+dwergengesprekken genoemd, en de menschen meenden dat de reden waarom
+zij, die zulke geluiden maakten, nooit gezien werden, deze was, dat
+iedere dwerg de trotsche bezitter was van een kleine roode kap, die
+den drager onzichtbaar maakte. Deze kap heette Tarnkappe, en zonder
+deze durfden de dwergen na zonsondergang niet boven het oppervlak van
+de aarde verschijnen uit vrees dat zij zouden versteenen. Als zij ze
+droegen, waren zij beveiligd voor dit gevaar.
+
+
+ Weg! laat de zon niet zien me--
+ Ik moet onmiddellijk heen;
+ Zij zou als Elf misschien me
+ Verand'ren in een steen.
+
+ La Motte Fouqué.
+
+
+
+De legende van Kallundborg.
+
+Helva, de dochter van den heer van Nesvek, werd bemind door Esbern
+Snara, wiens huwelijksaanzoek echter door den trotschen vader werd
+afgewezen met de hoogmoedige woorden: "Als gij te Kallundborg een
+grootsche kerk zult bouwen, dan zal ik u Helva tot vrouw geven".
+
+Nu was Esbern, ofschoon van geringen stand, trotsch van hart, evenals
+de heer, en hij besloot, wat er van komen mocht, een weg te vinden om
+zijn geliefde te krijgen. Zoo ging hij tot een troll in Ullshoi Hell,
+en trof een overeenkomst waarbij de troll een mooie kerk zou bouwen,
+maar als zij klaar was moest Esbern den naam van den bouwer zeggen
+of zijn oogen en zijn hart verbeuren.
+
+Nacht en dag werkte de troll voort, en toen het gebouw bijna klaar
+was, werd Esbern Snara, droeviger. Hij luisterde bij de spleten van
+den heuvel in den nacht; hij lette op overdag; hij werd als een schim
+door zijn angstige gedachten; hij bezwoer de elven hem te helpen. Maar
+het baatte allemaal niets. Geen geluid hoorde hij, niets zag hij dat
+den naam van den bouwer verried.
+
+Intusschen werd de zaak bekend, en de schoone Helva, die van de
+leelijke overeenkomst hoorde, bad voor de ziel van den ongelukkigen
+man.
+
+De tijd ging voorbij, totdat op zekeren dag aan de kerk slechts één
+pilaar ontbrak, en verleid door duistere wanhoop, zonk Esbern uitgeput
+op een bank, waar hij den dwerg den laatsten steen hoorde hameren
+in den harden ondergrond. "Dwaas die ik ben", zeide hij bitter,
+"ik heb mijn graf gebouwd".
+
+Juist toen hoorde hij een lichten voetstap, en toen hij opkeek,
+zag hij zijn geliefde. "Ik wilde dat ik in uw plaats sterven kon",
+zeide zij, door hare tranen heen, en daarop bekende Esbern dat hij
+uit liefde voor haar oogen zoowel hart als ziel had gewaagd.
+
+Terwijl de troll onder den grond voorthamerde, bad Helva naast
+haren minnaar, en de gebeden van het meisje waren sterker dan de
+toovermacht van den troll, want plotseling ving Esbern den klank op
+van een troll-vrouw die voor haar kind zong en zeide dat het stil
+moest zijn, want dat, den volgenden dag, Vader Fine zou terugkeeren
+met de oogen en het hart van een sterveling.
+
+Zeker van zijn slachtoffer ijlde de troll naar Kallundborg met
+den laatsten steen. "Te laat, Fine!" zei Esbern, en bij dat woord
+verdween de troll met zijn steen en men zegt dat de boeren 's nachts
+het gezucht van een vrouw onder den grond hoorden en de stem van den
+dwerg, die luid schold.
+
+
+ Van den dwerg van de kerk zij zingen het lied
+ als de maan op de zee hare stralen giet,
+ en de visschers van Zeeland zij hooren zijn stem
+ en bij Ulshoi-heuvel het schelden van hem.
+
+ En ginds aan den zeekant waar bloeit de berk,
+ staat steeds nog de toren van Kallundborg kerk,
+ Waar d' eerste aan 't outer als huwend paar,
+ Stonden Helva van Nesvek en Esbern Snare.
+
+ J. G. Whittier.
+
+
+
+De tooverij van de dwergen.
+
+De dwergen, zoo goed als de elven, werden geregeerd door een koning,
+die in verschillende landen van Noord-Europa bekend was als Alberich,
+Elbegast, Gondemar, Laurin, of Oberon. Hij woonde in een prachtig
+onderaardsch paleis, versierd met de edelsteenen die zijn onderdanen
+uit den boezem der aarde gehaald hadden, en behalve onnoemelijke
+rijkdommen, en de Tarnkap, bezat hij een tooverring, een onoverwinlijk
+zwaard en een krachtgordel. Op zijn bevel vervaardigden de kleine
+mannen, die heel handige smeden waren, wonderbare juweelen of wapenen,
+die hun gebieder aan geliefde stervelingen schonk.
+
+Wij hebben reeds gezien, hoe de dwergen Sifs gouden haar, het schip
+Skidbladnir, de punt van Odin's speer Gungnir, den ring Draupnir, het
+zwijn met gouden borstels Gullin-bursti, den hamer Miölnir en Freya's
+gouden halsketen Brisingamen maakten. Men zegt ook dat zij hebben
+vervaardigd den toovergordel, dien Spenser beschrijft in zijn gedicht
+"Faerie Queene"--een gordel, die, zooals men beweerde, de kracht had
+om te openbaren of hij, die hem droeg, deugdzaam was of een huichelaar.
+
+
+ Die gordel gaf de deugd van kuische min
+ En trouw aan wie haar omhad, iedereen,
+ Maar elk die sloeg verboden wegen in
+ Kon hem niet dragen om het middel heen,
+ Dan ging hij los of scheurd' ook wel van een.
+
+ Faerie Queene (Spenser).
+
+
+De dwergen maakten ook het mythische zwaard Tyrfing, dat ijzer en
+steen kon doorsnijden en dat zij aan Angantyr gaven. Dit zwaard,
+evenals dat van Frey, vocht uit zich zelf en kon niet in de scheede
+gestoken worden, nadat het eens was getrokken, voordat het bloed
+had geproefd. Angantyr was zóó trotsch op dit wapen, dat het met hem
+begraven werd; maar zijn dochter Hervor bezocht zijn grafmonument te
+middernacht, sprak tooverformulieren uit en noodzaakte hem uit zijn
+graf op te staan en haar het kostbare zwaard te geven. Zij voerde het
+dapper en het werd later het eigendom van een anderen der Noorsche
+helden.
+
+Een ander beroemd wapen, dat volgens de overlevering door de dwergen in
+Oostelijke landen gesmeed werd, was het zwaard Angurvadel, dat Frithiof
+kreeg als een deel der erfenis van zijn vaderen. Zijn gevest was van
+geslagen goud, en op het staal waren runen gegrift die onzichtbaar
+waren, totdat het in den oorlog gezwaaid werd, wanneer zij rood
+vlamden als de kam van den vechtenden haan.
+
+
+ De held was verloren
+ Die vond in een nachtelijk gevecht dit zwaard met z'n vurige runen,
+ Wijd in het rond beroemd, het kostlijkst der zwaarden van
+ 't Noorden.
+
+ Tegnér's Frithiof.
+
+
+
+Het weggaan van de dwergen.
+
+De dwergen waren over het algemeen vriendelijk en hulpvaardig, soms
+kneedden zij brood, maalden meel, brouwden bier, verrichtten tallooze
+huiselijke werkzaamheden en dorschten het koren voor de boeren. Als zij
+echter slecht behandeld werden of belachelijk gemaakt, verlieten deze
+kleine wezens het huis en kwamen nooit weerom. Toen de oude goden niet
+meer aangebeden werden in de noordelijke landen, trokken de dwergen
+zich geheel uit de streek terug, en een veerman vertelt hoe hij gehuurd
+was door een geheimzinnig persoon om zijn boot op zekeren nacht heen
+en weer over de rivier te sturen, en bij iederen tocht was zijn schip
+zóó vol geladen met onzichtbare passagiers dat het bijna zonk. Toen
+zijn nachtelijke arbeid gedaan was, kreeg hij een rijke belooning, en
+zijn klant zeide hem dat hij de dwergen over de rivier had gebracht,
+daar zij het land voor goed verlieten wegens het ongeloof van het volk.
+
+
+
+Ondergeschoven kinderen.
+
+Volgens het populair bijgeloof trachtten de dwergen, die ijverzuchtig
+waren op de forschere gestalte van den mensch, dikwijls hun geslacht te
+verheffen door menschelijke vrouwen te veroveren of door ongedoopte
+kinderen te stelen, en hun eigen kroost in plaats er van aan de
+menschelijke moeder ter zooging te geven. Deze dwergkinderen waren
+kenbaar aan hun kleine en schamele gestalte. Om haar eigen kind terug
+te krijgen en zich van het ondergeschovene te ontdoen, moest een vrouw
+bier in eierschalen brouwen of de zolen van de voeten van het kind met
+vet insmeren en ze zóó dicht bij de vlammen houden dat de dwergouders,
+aangetrokken door de wanhopige kreten van hun kroost, zich haastten
+hun eigen kind op te eischen en het gestolene weerom te geven.
+
+Men zeide, dat de troll-vrouwen de macht hadden zich te veranderen in
+Mara's of nachtmerries en te kwellen ieder dien zij wilden; maar als
+het slachtoffer er in slaagde het gat te stoppen, waardoor een Mara
+zijn kamer binnendrong, was zij geheel aan zijn genade overgeleverd en
+hij kon haar zelfs noodzaken hem te trouwen als hij dit verkoos. Een
+vrouw, die dus verkregen was, moest blijven zoolang de opening,
+waardoor zij in het huis gekomen was, was gesloten, maar als de prop
+was verwijderd hetzij bij toeval of met opzet, vluchtte zij dadelijk
+en kwam nooit weerom.
+
+
+
+De Troll-pieken.
+
+Natuurlijk zijn de overleveringen aangaande het kleine volkje overal
+in het Noorden veelvuldig, en vele plaatsen zijn verbonden met hun
+herinnering. De welbekende Troll-pieken (Trold-Tindterne) in Noorwegen
+zijn, zegt men, het tooneel van een strijd tusschen twee troepen
+dwergen, die in de hevigheid van het gevecht er niet op letten dat
+de zon opging, met het gevolg, dat zij in kleine rotspunten veranderd
+werden, die op de kammen van den berg duidelijk zichtbaar zijn.
+
+
+
+Een gissing.
+
+Sommige schrijvers hebben de gissing gewaagd, dat de dwergen, die
+zoo dikwijls in de oude sagen en feeënvertellingen genoemd worden,
+misschien de Phoenicische mijnwerkers waren, die, in de kool-,
+ijzer-, koper-, goud- en tinmijnen van Engeland, Noorwegen, Zweden
+enz. werkend, gebruik maakten van den eenvoud en de lichtgeloovigheid
+der oorspronkelijke bewoners en hen wijs maakten dat zij behoorden
+tot een bovennatuurlijk ras en altijd onder den grond woonden, in een
+gebied dat Svart-alfa-heim, of de woonplaats der zwarte elven heette.
+
+
+
+
+
+
+HOOFDSTUK XXV: DE ELVEN.
+
+
+Het gebied der Elven.
+
+Behalve de dwergen was er een andere talrijke klasse van kleine wezens,
+Lios-alfan, licht- of witte elven geheeten, die het gebied der lucht
+tusschen den hemel en de aarde bewoonden, en in het algemeen geregeerd
+werden door den beschermgod Frey uit zijn paleis Alf-heim. Zij
+waren lieflijke, weldoende schepselen, zóó zuiver en onschuldig dat,
+volgens sommigen, hun naam was afgeleid van denzelfden wortel als
+het Latijnsche woord "wit" (albus) die, in een gewijzigden vorm,
+gegeven werd aan de met sneeuw bedekte Alpen, en aan Albion (Engeland)
+wegens zijn witte kalkrotsen, die men uit de verte kan zien.
+
+De elven waren zóó klein, dat zij onzichtbaar konden rondzweven,
+terwijl zij over de bloemen, vogels en vlinders waakten, en daar zij
+hartstochtelijk verzot waren op dansen, gleden zij dikwijls op de aarde
+neer op een maanstraal om te dansen op het groen. Elkaar bij de hand
+houdend, dansten zij in cirkels en maakten daarbij "elvenkringen",
+die men kon onderscheiden door het dieper groen en de grootere
+weelderigheid van het gras, dat hun kleine voeten hadden gedrukt.
+
+
+ Vroolijk' elven, voeten strekkend
+ Op muziek uit hooge lucht,
+ Groene ring op heigrond trekkend,
+ Dansen vlot met blij gerucht.
+
+ Sir Walter Scott.
+
+
+Als een sterveling in het midden van een dezer elvenkringen stond,
+kon hij, volgens het populair geloof in Engeland, de feeën zien en
+hun gunst verwerven; maar de Skandinaviërs en Teutonen beweerden,
+dat de ongelukkige mensch sterven moest. Ter illustratie van dit
+bijgeloof wordt verteld hoe Sir Olaf, die ter bruiloft reed, door
+de elven in hun kring werd gesloten. Den volgenden dag waren zijn
+vrienden in plaats van vroolijk ter bruiloft te gaan, getuigen van
+een drievoudige uitvaart, want zijn moeder en zijn bruid stierven ook,
+toen zij zijn zielloos lichaam zagen.
+
+
+ Heer Olaf reed uit, eer de nacht was gegaan
+ En kwam bij het dansende elvenvolk aan,
+ De dans is zoo vroolijk,
+ Zoo vroolijk in 't woud.
+
+ En 's anderen morgens eer 't zonlicht was rood,
+ Vond men in zijn huis drie gestrekt in den dood.
+ De dans is zoo vroolijk,
+ Zoo vroolijk in 't woud.
+
+ Heer Olaf het eerst, dan zijn jeugdige bruid,
+ Zijn moeder--zij hield het van jammer niet uit.
+ De dans is zoo vroolijk,
+ Zoo vroolijk in 't woud.
+
+ Meester Olaf en de Elvendans.
+
+
+
+De Elvendans.
+
+Deze elven waren ook geestdriftige musici en hadden vooral genot in een
+zekere melodie, die als de elvendans bekend was, en zóó onweerstaanbaar
+was dat niemand ze kon hooren en zijn danslust bedwingen. Als een
+sterveling, die de melodie hoorde, het waagde ze na te doen, merkte
+hij plotseling, dat hij niet kon ophouden en verder en verder moest
+spelen, totdat hij van uitputting stierf, tenzij hij handig genoeg
+was om de melodie achterstvoren te spelen of iemand zoo goed was de
+snaren van zijn viool te breken. Zijn hoorders, die moesten dansen
+zoolang de tonen aanhielden, konden slechts ophouden als deze zwegen.
+
+
+
+De dwaallichtjes.
+
+In de middeleeuwen waren de dwaallichtjes in het Noorden bekend als
+elvenlichten, want deze kleine geesten, vooronderstelde men, deden
+de reizigers verdwalen, en het volksbijgeloof hield het er voor,
+dat de dwaallichtjes de rustelooze geesten van moordenaars waren,
+die tegen hun wil werden gedwongen naar het tooneel hunner misdaden
+terug te keeren. Als zij elken nacht hierheen gingen, zoo vertelde
+men, herhaalden zij norsch met iederen stap: "Het is goed", maar als
+zij terugkwamen herhaalden zij droevig: "Het is verkeerd".
+
+
+
+Oberon en Titania.
+
+In latere tijden heette het, dat de feeën of elven geregeerd werden
+door den koning der dwergen, die een onderaardsche geest was en als
+een demon beschouwd werd en wellicht de toovermacht bezat, door de
+zendelingen aan den god Frey ontweldigd. In Engeland en Frankrijk
+werd de koning der feeën Oberon genoemd; hij regeerde het feeënland
+met zijn koningin Titania, en de grootste feesten op aarde werden in
+Midzomernacht gehouden. Dan kwamen al de feeën rondom hem samen en
+dansten zoo vroolijk.
+
+
+ Viert dan, blij als vogel, feest,
+ Iedere elf en toovergeest
+ Zingen saam in harmonie,
+ Dansen op de melodie.
+
+ Midzomernachtsdroom (Shakespeare).
+
+
+
+Alf-blot.
+
+In Scandinavië en Duitschland werden aan de elven offers gebracht
+om ze gunstig te stemmen. Deze offers bestonden in een klein dier,
+of een schotel honig en melk, en waren bekend als Alf-blot. Zij
+kwamen veel voor, totdat de zendelingen het volk leerden dat de elven
+slechte demonen waren; toen werden zij op de engelen overgebracht,
+die men lang smeekte om de vrienden der menschen te zijn en die
+gunstig gestemd werden door dezelfde gaven.
+
+Vele elven, meende men, leefden en stierven met de boomen en planten
+waarvoor zij zorgden, maar deze mos-, woud- of boommaagden waren
+bijzonder schoon als men ze van voren, maar hol als een trog, wanneer
+men ze van achteren zag. Zij komen in vele volksvertellingen voor als
+welwillende en hulpvaardige geesten, want zij hielpen de stervelingen
+gaarne en traden gaarne in vriendschappelijke verhoudingen tot hen.
+
+
+
+Beelden op deurposten.
+
+In Scandinavië werden de elven, beide lichte en donkere, vereerd als
+huisgodheden, en hunne beelden werden gesneden op de deurposten. De
+Noormannen, die van huis werden gedreven door de tirannie van
+Harald Harfager in 874, namen hun besneden deurposten met zich
+op hunne schepen mee. Dergelijke snijwerken, die beelden van de
+goden en helden bevatten, versierden de pilaren van hun hooge
+zetels, die zij ook meenamen. De ballingen toonden hun vertrouwen
+in hunne goden doordat zij deze houten beelden overboord wierpen,
+toen zij de kusten van IJsland naderden en zich neerzetten, waar de
+golven de posten heendroegen, al scheen ook de plaats nauwelijks de
+meest begeerlijke. "Zoo droegen zij met zich mede den godsdienst,
+de poëzie en de wetten van hun ras, en op het verlaten vulkanisch
+eiland bewaarden zij deze herinneringen honderden jaren onveranderd,
+terwijl andere Teutonische volken langzamerhand den invloed ondergingen
+van hun omgang met de Romeinsche en Byzantijnsche Christenheid". Deze
+herinneringen, zorgvuldig bewaard door Saemund den geleerde, vormen de
+Oudere Edda's, het meest waardevolle overblijfsel van de Oud-Noorsche
+letterkunde, zonder hetwelk wij betrekkelijk weinig van den godsdienst
+onzer voorvaderen zouden weten.
+
+De sagen vertellen dat de eerste vestigingen in Groenland en Vinland op
+dezelfde wijze plaats hadden, terwijl de Noormannen namelijk landden
+waar hunne huisgoden aan de kust dreven.
+
+
+
+
+
+
+HOOFDSTUK XXVI: DE SIGURD SAGA.
+
+
+Het begin van het verhaal.
+
+Terwijl het eerste deel van de Oudere Edda bestaat uit een verzameling
+allitereerende gedichten, die de schepping der wereld beschrijven
+en de avonturen van de goden en hun eventueelen ondergang, en een
+volledige uiteenzetting geeft van de Noorsche zedewet, bevat het
+tweede deel een reeks heldenliederen die de ondernemingen van het
+Volsunggeslacht beschrijven, en vooral van hun representatief hoofd,
+Sigurd, den geliefden held van het Noorden.
+
+
+
+De Volsunga Saga.
+
+Deze liederen vormen den grondslag van het groote Scandinavische
+heldendicht, de Volsunga Saga, en hebben niet alleen de stof geleverd
+voor het Nibelungenlied, het Germaansche epos, en voor tallooze
+volksvertellingen, maar ook voor Wagners beroemde opera's, Het
+Rijngoud, De Walküren, Siegfried en De Godenschemering. In Engeland
+heeft William Morris hun den vorm gegeven die zij waarschijnlijk
+zullen behouden in onze letterkunde, en uit dit groote epische gedicht
+citeeren wij in dit hoofdstuk, daar wij het verkiezen boven uittreksels
+uit de Edda.
+
+
+
+Sigi.
+
+De geschiedenis van de Volsungs begint met Sigi, een zoon van Odin,
+een machtig man, en over het algemeen geëerd, totdat hij iemand uit
+ijverzucht vermoordde, omdat de laatste meer buit maakte, toen zij
+samen op jacht waren. Wegens deze misdaad werd Sigi uit zijn eigen
+land verdreven en vogelvrij verklaard. Maar het schijnt dat hij niet
+geheel Odins gunst had verbeurd, want de god voorzag hem nu van een
+goed toegerust schip en een aantal dappere volgelingen en beloofde
+hun dat de overwinning hen altijd zou vergezellen.
+
+Zoo, door Odin geholpen, werden de strooptochten van Sigi een schrik
+voor zijne vijanden, en ten slotte veroverde hij het schitterende
+rijk van de Hunnen en regeerde vele jaren als machtig vorst. Maar op
+hoogen leeftijd veranderde zijn geluk. Odin liet hem in den steek,
+de familie van zijn vrouw overviel hem en hij werd vermoord in een
+verraderlijk gevecht.
+
+
+
+Rerir.
+
+Zijn dood werd echter spoedig gewroken, want Rerir, zijn zoon, die
+terugkwam van een expeditie, waardoor hij op dien tijd uit het land
+was geweest, bracht de moordenaars ter dood als zijn eerste daad toen
+hij den troon beklom. De regeering van Rerir werd gekenmerkt door
+alle teekenen van voorspoed, maar zijn liefste wensch, een zoon,
+die hem zou opvolgen, bleef vele jaren onvervuld. Eindelijk echter
+besloot Frigga zijn standvastig gebed te verhooren en den erfgenaam,
+dien hij verlangde, te beloven. Zij zond dus haar snelle bodinne Gna,
+of Liod, met een wonderkrachtigen appel, dien zij in zijn schoot liet
+vallen toen hij alleen op den heuvelkant zat. Opkijkend herkende Rerir
+de gezante der godin en haastte zich vol vreugde naar huis om met
+zijn vrouw van den appel te eten. Het kind, dat te zijner tijd werd
+geboren onder deze gunstige omstandigheden, was een aardige kleine
+jongen. Zijn ouders noemden hem Volsung, en terwijl hij nog maar een
+kind was, stierven zij beiden en de knaap werd heer van dat land.
+
+
+
+Volsung.
+
+De jaren gingen voorbij en Volsungs rijkdom en macht namen steeds
+toe. Hij was de fierste leider en verzamelde vele dappere soldaten
+om zich heen. Vaak dronken zij zijn meede onder den Branstock, een
+grooten eik, die midden in zijn hal stond en het dak doorboorde en
+het geheele huis overschaduwde.
+
+
+ En als in al and're dingen 't was een huis als geen er is,
+ Aan den muur hingen schoone schilden, van den roem getuigenis,
+ En van binnen zag men 't mooiste, een wonder, roemrijk ding,
+ Want uit den vloer in het midden van de hal een boom opging,
+ Die spreidde zijn zegen over het dak en omkranste het wijd
+ Met de glorie van elken zomer en de bloesems van den tijd.
+
+
+Tien sterke zonen werden Volsung geboren, en een dochter, Signy,
+vervroolijkte zijn huis. Zóó lieflijk was dit meisje dat, toen zij
+den huwbaren leeftijd bereikte, vele vrijers naar hare hand dongen,
+onder welken was Siggeir, de koning van de Gothen, die ten slotte
+Volsungs toestemming kreeg, ofschoon Signy hem nooit had gezien.
+
+
+
+Het trouwen van Signy.
+
+Toen de trouwdag kwam en de bruid den haar bestemden man zag,
+schrikte zij met smart terug, want zijn nietige gestalte en loerende
+blikken contrasteerden onaangenaam met de flinke figuren en open
+gelaatstrekken harer broeders. Maar het was te laat om zich terug te
+trekken--de eer der familie stond op het spel--en Signy verborg met
+zóó goed gevolg haar afkeer, dat niemand behalve haar tweelingbroeder
+Sigmund vermoedde, met welke tegenzin zij Siggeirs vrouw werd.
+
+
+
+Het zwaard van Branstock.
+
+Terwijl het trouwfeest aan den gang was en de vreugde op het
+hoogst, werd de ingang van de hal plotseling verdonkerd door de
+rijzige gestalte van een éénoogig man, die dicht was gewikkeld in
+een mantel van wolkenblauw. Zonder een woord te spreken of naar
+iemand in de vergadering te zien, stapte de vreemdeling naar den
+Branstock en stak een schitterend zwaard tot het gevest toe in zijn
+grooten stam. Toen, zich langzaam omkeerend keek hij de verschrikte
+en zwijgende vergadering aan en verklaarde dat het wapen voor den
+krijgsman zou zijn die het uit zijn eiken scheede zou kunnen trekken,
+en dat het hem de overwinning zou verzekeren in ieder gevecht. Nadat
+hij had uitgesproken, ging hij weg zooals hij gekomen was en verdween,
+terwijl hij in de harten van allen de overtuiging achterliet, dat Odin,
+de koning van de goden, in hun midden was geweest.
+
+
+ Zoo zoet klonken zijn woorden, zoo wijs ook al zijn reęn,
+ Dat ieder zat te zwijgen, bewegen durfde geen,
+ Zoo doet in schoone droomen, die niet ontwaken wou.
+ Maar na zijn spreken ging hij weer weg uit Volsungs bouw,
+ En geen dorst hem iets vragen of volgen op zijn pad.
+ Zij wisten, het was Odin, van hem dit zwaard, die schat.
+
+
+Volsung was de eerste die weer kon spreken, en zijn eigen recht om
+het eerst zijn kunst te beproeven opgevend, noodigde hij Siggeir, uit
+de eerste poging te wagen, om het goddelijke wapen uit den boomstam
+te trekken. De bruidegom trok en spande zich krachtig in, maar het
+zwaard bleef stevig vast in den eik en hij ging weer zitten met een
+teleurgesteld gezicht. Toen beproefde Volsung het met hetzelfde
+gevolg. Het wapen was blijkbaar niet voor een hunner bestemd, en
+de jonge Volsungprinsen werden vervolgens uitgenoodigd hun kracht
+te beproeven.
+
+
+ 'k Wou zonen die ik minde, komt nu, beproeft uw kracht,
+ Dat Odin niet vertelle, hoe hij hier zwierf op aard
+ En hij den niet bedoelde wel geven moest zijn zwaard.
+
+
+
+Sigmund.
+
+De negen oudste zonen hadden even weinig succes; maar toen Sigmund,
+de tiende en de jongste, zijn sterke jonge hand op den greep legde,
+gaf het zwaard gemakkelijk op zijn aanraking mee, en hij trok het
+triomfantelijk uit den stam alsof het slechts in zijn scheede had
+gezeten.
+
+
+ Ten laatste stond bij den Branstock jonge Sigmund, Volsungs zoon,
+ Zijn rechter, in 't strijden geoefend, greep het zwaard, dat Odin
+ er liet,
+ 't Ging of het hem niets kon schelen, of hij telde voor niet,
+ Toen, plots, van den grond tot den dakspar, een luid geroep
+ weerklonk.
+ Want zie in de hand van Sigmund, het naakte lemmer blonk,
+ Toen over zijn hoofd hij het zwaaide; want het staal was losgeraakt
+ Uit den greep in het hart van den Branstock, of het niet er
+ was vastgemaakt.
+
+
+Bijna alle aanwezigen waren verheugd over het succes van den jongen
+prins; maar Siggeirs hart was met nijd vervuld, en hij wilde het wapen
+hebben. Hij bood aan het te koopen van zijn jongen zwager, maar Sigmund
+wilde er tot geen prijs afstand van doen, zeggend, dat het duidelijk
+was dat het wapen door hem moest gedragen worden. Deze weigering
+beleedigde Siggeir zóó, dat hij heimelijk besloot de trotsche Volsungs
+uit te roeien, en het goddelijk zwaard te bemachtigen, terzelfder
+tijd waarop hij zijn haat jegens zijn nieuwe verwanten koelde.
+
+Zijn spijt verbergend keerde hij zich tot Volsung en noodigde hem
+hartelijk uit zijn hof een maand later te bezoeken, samen met zijn
+zonen en verwanten. De uitnoodiging werd onmiddellijk aangenomen,
+en ofschoon Signy, die iets kwaads vermoedde, haren vader heimelijk
+opzocht, terwijl haar man sliep en hem smeekte zijn belofte in te
+trekken en thuis te blijven, wilde hij er niet van weten zijn gegeven
+woord terug te nemen en zoo vrees te toonen.
+
+
+
+Siggeirs verraad.
+
+Eenige weken na de terugkomst van het bruidspaar, kwamen dus Volsungs
+goed bemande schepen in het gezicht van Siggeirs kusten. Signy had
+angstig uitgekeken, en toen zij ze bemerkte, haastte zij zich naar
+de kust om hare verwanten te smeeken niet te landen, terwijl zij
+ze waarschuwde dat haar man verraderlijk een hinderlaag had gelegd,
+waaraan zij niet levend konden ontsnappen. Maar Volsung en zijn zonen,
+die geen gevaar kon verschrikken, zeiden haar kalm, dat zij moest
+terugkeeren naar het paleis van haar echtgenoot en, hun wapenen
+aandoende, stapten zij fier aan land.
+
+
+ En zacht kuste haar Volsung: "'t Spijt mij voor u, mijn schat.
+ Maar d'aard heeft het vernomen, wat 'k ongeboren bad,
+ Hoe 'k nooit mij af zou keeren van zwaard of gif of vuur,
+ En 'k heb dat woord gehouden--zal 't anders zijn dit uur?
+ En zie op deez' uw broed'ren, wat zijn zij groot en fier,
+ Wilt gij dat hen bespotten de meisjes (als dit hier
+ Behoort tot het verleden) omdat zij vreesden 't lot?
+ Laat ons wat plicht is werken en oogsten roem voor spot,
+ En als de Nornen willen dat Volsungs huis bezwijk',
+ 'k Weet dat de daad niet omkomt, de naam duurt sterk en rijk."
+
+
+Het gebeurde zooals Signy had gezegd, want op weg naar het paleis viel
+de dappere kleine schare in Siggeirs hinderlaag, en, ofschoon zij met
+heldenmoed vochten, werden zij zóó overweldigd door het grooter getal
+hunner vijanden, dat Volsung werd vermoord en al zijne zonen gevangen
+genomen. De jonge mannen werden geboeid gebracht in de tegenwoordigheid
+van den lafhartigen Siggeir, die geen deel aan het gevecht had genomen,
+en Sigmund werd genoodzaakt zijn kostbaar zwaard af te staan, waarop
+hij en zijn broeders ter dood veroordeeld werden.
+
+Signy, het wreede vonnis hoorend, kwam te vergeefs voor hare broeders
+op; al wat zij door hare gebeden en overredingen kon verkrijgen was,
+dat zij zouden worden geketend aan een omgevallen eik in het woud, om
+van honger en dorst om te komen als de wilde beesten hen spaarden. Dan,
+opdat zij hare broeders niet zou opzoeken en helpen, sloot Siggeir zijn
+vrouw in het paleis op, waar zij dag en nacht nauwkeurig werd bewaakt.
+
+Elken morgen vroeg zond Siggeir zelf een bode in het woud om te
+zien of de Volsungs nog leefden, en elken morgen kwam de man weerom,
+zeggende dat een monster 's nachts was gekomen en een van de prinsen
+had verslonden, niets dan zijn beenderen overlatend. Ten slotte, toen
+niemand dan Sigmund in leven was, dacht Signy een plan uit, en zij
+kreeg van een harer dienaren gedaan dat deze wat honig in het woud
+bracht en dien over het gezicht en den mond van haar broeder smeerde.
+
+Toen het wilde beest dien nacht kwam, aangetrokken door den geur
+van den honing, likte het Sigmunds gelaat, en stak zelfs zijn tong
+in zijn mond. Zijn tanden er op vastklemmend hield Sigmund, zwak en
+gewond als hij was, het dier beet, en in zijn wilde worsteling vielen
+zijn boeien af, en hij slaagde er in het roofdier te vermoorden dat
+zijn broeders verslonden had. Toen verdween hij in het woud, waar
+hij verborgen bleef totdat de bode van den koning als gewoonlijk was
+gekomen, en totdat Signy, uit de gevangenschap bevrijd, naar het woud
+kwam om over de overblijfselen van hare verwanten te weenen.
+
+Hare diepe smart ziende en wetend dat zij geen deel had gehad aan
+Siggeirs wreedheid, sloop Sigmund uit zijn schuilplaats en troostte
+haar zoo goed als kon. Samen begroeven zij toen de bleekende beenderen,
+en Sigmund zwoer een plechtigen eed dat hij het onrecht, zijn geslacht
+aangedaan, zou wreken. Deze gelofte vond groote instemming bij Signy,
+die echter haar broeder verzocht een gunstigen tijd af te wachten
+en beloofde hem hulp te zullen zenden. Toen scheidden de broeder en
+zuster neerslachtig, zij om weer te keeren tot haar gehaat paleis,
+en hij naar een verwijderd deel van het woud, waar hij een kleine
+hut bouwde en het beroep van smid uitoefende.
+
+
+ En Signy weende stil,
+ Toen zij ging van den laatsten der haren; toch weende zij gansch
+ niet meer
+ Als zij was aan het hof van Siggeir, en zoo lieflijk als weleer
+ Scheen haar blik in aller oogen, en niets deed kennen haar rouw,
+ Noch haar vrees, noch eenig begeeren; geen die kon zeggen in trouw,
+ Dat zij ooit sinds dat uur heeft gelachen totdat haar sterfuur
+ kwam.
+
+
+
+Signy's Zonen.
+
+Siggeir nam nu bezit van het Volsungrijk en gedurende de eerste paar
+jaren sloeg hij trotsch het opgroeien van zijn oudste zoon gade, dien
+Signy heimelijk naar haar broeder zond toen hij tien jaar oud was,
+opdat Sigmund het kind zoover mocht brengen, dat hij hem zou helpen in
+zijn wraakoefening als hij dit zou blijken te verdienen. Sigmund nam
+met tegenzin de opdracht aan; maar zoodra hij den jongen op den proef
+had gesteld, vond hij dat hij gebrek aan moed had en zond hem dus ňf
+terug naar zijn moeder, ňf, zooals sommige overleveringen verhalen,
+vermoordde hem.
+
+Eenigen tijd hierna werd de tweede zoon van Signy, met hetzelfde doel
+in het bosch gezonden, maar Sigmund merkte, dat hij even weinig moed
+had. Blijkbaar zou niemand anders dan een Volsung van onvervalschten
+bloede geschikt zijn voor het grimmige werk der wraak, en Signy,
+dit begrijpend, besloot een misdaad te begaan.
+
+
+ En zij mompelde eens in het donker: "Waar was dan het oud refrein
+ Dat de goden tweelinggeboren het dochten geen kwaad te zijn
+ Te paren ten dienste der wereld, waaruit de Aesir ontsprong
+ En de Vanir en het Dwergkind en al wat op aarde gong?
+
+
+Haar besluit was genomen, en zij riep een schoone jonge heks en ruilde
+met haar van gestalte, waarna zij de diepten van het donkere woud
+opzocht en een schuilplaats zocht in Sigmunds hut. De Volsung ontdekte
+de vermomming van zijn zuster niet. Hij hield haar slechts voor de
+heks die zij scheen, en spoedig door haar coquetterie gewonnen maakte
+hij haar tot zijn vrouw. Drie dagen later verdween zij uit de hut, en,
+naar het paleis terugkeerend, nam zij hare oude gestalte weder aan,
+en toen zij daarop een zoon baarde, verheugde zij zich er over dat zij
+in zijn fieren blik en sterken bouw de belofte zag van een Volsungheld.
+
+
+
+Sinfiotli.
+
+Toen Sinfiotli, zooals het kind werd genoemd, tien jaar oud was,
+nam zij zelf een voorloopige proef van zijn moed door zijn kleed
+aan zijn huid vast te naaien, en het daarop plotseling af te rukken,
+en daar de dappere jongen geen spier vertrok maar luidkeels lachte,
+zond zij hem vol vertrouwen naar de hut in het bosch. Sigmund maakte
+spoedig aanstalten tot zijn gewone proefneming, en eer hij op zekeren
+dag de hut verliet, beval hij Sinfiotli meel uit een bepaalden zak
+te nemen en het te kneden en brood te bakken. Bij zijn thuiskomst
+vroeg Sigmund of zijn bevelen waren uitgevoerd. De knaap antwoordde
+doordat hij het brood toonde, en toen hij verder ondervraagd werd,
+bekende hij eenvoudig weg dat hij in het brood een groote adder had
+moeten kneden, die in het meel was verborgen. Verheugd te bespeuren
+dat de knaap voor wien hij een vreemde genegenheid voelde, met goed
+gevolg de proef had doorstaan die zijn broeders had afgeschrikt,
+stelde Sigmund hem er vrij van, het brood te eten, want ofschoon hij
+bestand was tegen den beet van een slang, kon hij niet, zooals zijn
+mentor, vergif gebruiken zonder er letsel van te ondervinden.
+
+
+ Want het verhaal der ouden verbaast de menschen zeer,
+ Dat Sigmund zoo was geschapen onder alle vorsten op aard.
+ Dat hij adders kon hanteeren en wat andren sterven baart,
+ En drinken vergif zonder letsel, maar zoo was Sinfiotli's bouw,
+ Dat een beet van kruipende dieren in 't geheel hem niet deren zou.
+
+
+
+De weerwolven.
+
+Sigmund begon nu Sinfiotli geduldig alles te leeren wat een krijgsman
+van het Noorden moest weten, en de twee werden weldra onafscheidelijke
+metgezellen. Op zekeren dag toen zij samen door het woud zwierven,
+kwamen zij aan een hut, waar zij twee mannen in diepen slaap
+vonden. Dicht bij hen hingen twee wolfshuiden, die onmiddellijk
+aangaven dat de vreemdelingen weerwolven waren, wien een wreede
+betoovering hun natuurlijke gedaante ontzegde, tenzij voor korten
+tijd. Door nieuwsgierigheid gedreven trokken Sigmund en Sinfiotli
+de wolfshuiden aan, en zij zwierven weldra, als wolven vermomd, door
+het woud, vermoordend en verslindend alles wat hun in den weg kwam.
+
+Zóó wolfsch was hun aard, dat zij weldra elkander aanvielen, en na een
+wild gevecht viel Sinfiotli, de jongste en zwakste, dood neer. Dit
+ongeluk bracht Sigmund tot bezinning, en hij bukte zich in wanhoop
+over zijn vermoorden metgezel. Op dit oogenblik zag hij twee wezels
+uit het bosch komen en elkander woedend aanvallen, totdat de een dood
+neerlag. De overwinnaar sprong toen in het kreupelhout om met een
+blad terug te komen, dat hij op de borst van zijn makker legde. Toen
+zag men een wonder gebeuren, want op de aanraking van het tooverkruid
+kwam het doode dier weer in het leven. Een oogenblik later liet een
+raaf die over hen heenvloog een dergelijk blad vallen aan Sigmunds
+voeten, en hij, begrijpend dat de goden hem wilden helpen, legde het
+op Sinfiotli, die te gelijker tijd weer levend werd.
+
+In vreeslijken angst dat zij elkander weer kwaad zouden doen, kropen
+Sigmund en Sinfiotli nu naar huis, en wachtten, tot de tijd van hun
+verlossing zou aanbreken. Tot hun groote verlichting vielen de huiden
+den negenden nacht af, en zij wierpen ze snel in het vuur, waar zij
+geheel verteerd werden, en de tooverkracht was voor goed gebroken.
+
+
+
+Sigmund en Sinfiotli door Siggeir gevangen genomen.
+
+Sigmund vertelde nu het verhaal van het hem aangedaan onrecht aan
+Sinfiotli, die zwoer dat, ofschoon Siggeir zijn vader was (want noch
+hij noch Sigmund wisten het geheim van zijn geboorte), hij hem in zijn
+wraakneming zou helpen. Bij het vallen van den avond dus vergezelde
+hij Sigmund naar de hal van den koning en zij traden ongezien binnen,
+terwijl zij zich in den kelder verborgen, achter de groote vaten
+bier. Hier werden zij ontdekt door Signy's twee jongste kinderen, die,
+terwijl zij met gouden ringen speelden, welke in den kelder rolden,
+plotseling tegen de mannen in hinderlaag aanliepen.
+
+Zij riepen luidkeels hun ontdekking aan hun vader en zijn gasten,
+maar eer Siggeir en zijn mannen de wapenen konden opvatten, nam Signy
+beide kinderen, sleepte ze in den kelder en beval haar broeder de
+kleine verraders te vermoorden. Sigmund wilde dit volstrekt niet doen,
+maar Sinfiotli sloeg hunne hoofden af eer hij zich keerde tegen de
+aanvallers, die nu op hem aankwamen.
+
+In weerwil van alle pogingen vielen Sigmund en zijn dappere jonge
+makker in handen van de Gothen, waarop Siggeir hen veroordeelde levend
+begraven te worden in denzelfden wal, met een steenen afscheiding
+tusschen hen, zoodat zij elkander noch konden zien noch aanraken. De
+gevangenen werden dus in hun levend graf opgesloten, toen Signy kwam
+met een bos stroo, dien zij aan Sinfiotli's voeten mocht werpen, want
+de Gothen dachten dat hij enkel eenige proviand bevatte, dat zijn
+doodstrijd zou kunnen verlengen, zonder dat het hem hielp ontsnappen.
+
+Toen alles stil was, maakte Sinfiotli de schoof open, en groot was
+zijn vreugde, toen hij in plaats van brood het zwaard vond dat Odin aan
+Sigmund gegeven had. Wetende dat niets het scherpe staal van dit mooie
+wapen kon afstompen of breken, stootte Sinfiotli het door de steenen
+afscheiding, en, geholpen door Sigmund, slaagde hij er in, een opening
+te maken en ten slotte bewerkten beiden hun ontvluchting door het dak.
+
+
+ Toen in de donkre diepten stond koning Sigmund hoog,
+ En met zijn naakte hand hij het oorlogszwaard bewoog;
+ Zij trokken 't Godsgeschenk met moeite heen en weer,
+ Sigmund, Sinfiotli zaagde, de steen, gekloofd, viel neer;
+ Toen kusten zij elkander, zij hieuwen met veel kracht,
+ Tot door de open spleten hun scheen de winternacht,
+ Toen sprongen z' uit met vreugde, zij hadden reeds verstaan,
+ Eer zij 't elkander zeiden, waarheen zij zouden gaan.
+
+
+
+Sigmunds wraak.
+
+Zoodra zij vrij waren, keerden Sigmund en Sinfiotli naar de hal
+van den koning terug, hoopten er ontbrandbare stoffen om heen op en
+staken die massa in brand. Toen stelden zij zich op aan beide kanten
+van den ingang en beletten allen behalve de nonnen den doortocht. Zij
+bezwoeren Signy met luider stem te ontsnappen eer het te laat was,
+maar zij begeerde niet te leven, en toen zij in den ingang kwam tot een
+laatste omhelzing, vond zij gelegenheid om het geheim van Sinfiotli's
+geboorte te verraden, waarop zij terug in de vlammen sprong en met
+de overigen omkwam.
+
+
+ En koning Siggeirs dakboom dreigde laatste val,
+ De muren stortten samen, en wat was arm en kleen
+ Vermengde nu de vuurdood met 's konings kostbaarheen.
+
+
+
+Helgi.
+
+De lang beraamde wraak wegens het vermoorden van de Volsungs dus
+volvoerd hebbende, ging Sinfiotli, die voelde dat hem nu niets
+terughield in het land van de Gothen, scheep, en keerde weerom naar
+Hunnenland, waar hij hartelijk welkom geheeten werd tot den zetel
+der heerschappij onder de schaduw van zijn voorvaderlijken boom, den
+fieren Branstock. Toen zijn gezag volkomen was gevestigd, trouwde
+Sigmund Borghild, een schoone prinses, die hem twee zonen schonk,
+Hamond en Helgi. De tweede kreeg bezoek van de Nornen toen hij in
+zijn wieg lag, en zij beloofden hem een rijk onthaal in het Valhalla,
+als zijn aardsche loopbaan zou zijn geëindigd.
+
+
+ De vrouw was schoon en lieflijk en schonk hem kroost, geëerd,
+ Zij heetten Hamond en Helgi, en, toen zij Helgi had,
+ Verschenen aan zijn wiegje de Nornen met veel schat,
+ Zij hebben hem Zonneheuvel, Scherpzwaard en Ringland genoemd,
+ En zeiden dat hij zou worden groot en onder vorsten beroemd.
+
+
+Noorsche koningen vertrouwden de opvoeding hunner zonen meestal aan
+een vreemdeling toe, want zij dachten dat zij zoo minder toegeeflijk
+behandeld zouden worden dan thuis. Dienovereenkomstig werd Helgi
+opgevoed door Hagal, en onder diens leiding werd de jonge vorst
+zóó moedig, dat hij, toen hij vijftien jaar was, zich alleen in de
+hal van Hunding waagde, met wiens geslacht zijn familie in twist
+was. Zonder letsel en onherkend kwam hij door de hal en liet een
+onbeschaamde boodschap achter, die Hunding zóó vertoornde dat hij
+onmiddellijk er op uitging om den brutalen jongen prins te vervolgen,
+dien hij nazette tot het huis van Hagal. Om veilig te zijn had Helgi
+zich als een dienstmeisje toegerust en was bezig koren te malen alsof
+dit zijn gewone werk was. De vervolgers verbaasden zich eenigszins
+over de forsche gestalte en de gespierde armen van het meisje, maar
+vertrokken niettemin zonder te vermoeden dat zij zoo dicht bij den
+held waren geweest dien zij zochten.
+
+Nadat hij zoo handig was ontsnapt, kwam Helgi bij Sinfiotli en, een
+leger op de been brengende, trokken de beide jonge mannen moedig tegen
+de Hundings op, tegen wie zij een groot gevecht leverden, waarover
+de Valkyren zweefden, wachtend om de verslagenen naar het Valhalla
+te brengen. Goedroen, een van de oorlogsmeisjes, werd zoo getroffen
+door den moed dien Helgi ten toon spreidde, dat zij hem openlijk
+zocht en beloofde zijn vrouw te zullen worden. Slechts een van het
+Hundinggeslacht, Dag, bleef in leven, en hij mocht vrij uitgaan,
+nadat hij beloofd had geen poging te zullen doen om den dood zijner
+bloedverwanten te wreken. Deze belofte werd echter niet gehouden, en
+Dag, Odins speer Gungnir in bezit gekregen hebbend, versloeg Helgi
+er verradelijk mede. Goedroen, die intusschen haar belofte om zijn
+vrouw te worden was nagekomen, schreide vele tranen over zijn dood,
+en sprak een plechtige vervloeking uit over zijn moordenaar; toen,
+hoorend van een harer meisjes dat haar vermoorde echtgenoot haar
+uit de diepte van het graf riep, trad zij zonder vrees den heuvel
+bij nacht binnen en vroeg hem teeder waarom hij riep en waarom zijn
+wonden na zijn dood bleven bloeden. Helgi antwoordde dat hij niet
+kon rusten wegens haar smart, en zeide dat voor elken traan, dien
+zij geschreid had, een druppel bloed moest vloeien.
+
+
+ Gij weent, goudglanzende!
+ Wreede tranen,
+ Zonlichte dochter van 't zuid!
+ Eer gij slapen gaat;
+ Elk valt bloedig
+ Op 's prinsen borst,
+ Nat, koud, pijnend,
+ Van droefenis zwaar.
+
+ Saemunds Edda.
+
+
+Om de geest van haar geliefden man tot rust te brengen, hield Goedroen
+van dat oogenblik op met weenen, maar zij bleven niet lang gescheiden,
+want spoedig nadat de geest van Helgi over Bifröst had gereden en
+Valhalla was binnengegaan, om aanvoerder van de Einheriar te worden,
+kwam Goedroen bij hem, die, opnieuw als Valkyre, haar liefdevolle
+genegenheid tot hem keerde. Als zij op bevel van Odin zijn zijde
+verliet voor tooneelen van menschelijken strijd, was het om nieuwe
+recruten voor het leger te zoeken dat haar heer ten strijde moest
+voeren als Ragnarok, de godenschemering, komen zou.
+
+
+
+De dood van Sinfiotli.
+
+Sinfiotli, Sigmunds oudste zoon, stierf ook vroeg; want, nadat hij in
+een twist den broeder van Borghild had verslagen, besloot zij hem te
+vergiftigen. Twee malen ontdekte Sinfiotli de poging en vertelde zijn
+vader dat er vergif in den beker was. Twee malen ledigde Sigmund,
+wien geen vergif kon deren, den beker, en toen Borghild een derde
+poging deed, zeide hij Sinfiotli dat hij den wijn door zijn baard
+moest laten loopen. De bedoeling van zijns vaders woorden verkeerd
+verstaande, ledigde Sinfiotli den beker onmiddellijk en viel levenloos
+op den grond, want het vergif was van de meest doodelijke soort.
+
+
+ Hij dronk toen hij sprak het woord en het gif vloeide neder dan
+ In een kouden vloed over zijn hart, en dood viel de sterke man
+ Zonder stervensklacht tot besluit, noch met stervensblik die blonk
+ En de vloer van de hal des Volsungs dreunde toen neer hij zonk.
+ Toen hieven de ouden van dagen zich op met bitteren kreet,
+ En beurden het hoofd van het offer; geen durfde hooren van 't leed
+ Dat sprak uit zijn mond, ten minste wanneer hij woorden zei;
+ Ten ware die uitte Alvader toen Balder gestorven lei.
+ En weer als vóór den slag kwam, werd schemerig des Volsungs gewelf,
+ En weer scheen hij in de bosschen, waar hij sprak met zich zelf.
+
+
+Sprakeloos van smart nam Sigmund teeder het lichaam van zijn zoon
+in zijn armen, en schreed uit de hal naar de kust, waar hij zijn
+kostbaren last in een bootje legde dat een eenoogige bootsman op
+zijn roepen bracht. Hij zou zelf ook gaarne aan boord zijn gegaan,
+maar eer hij dit kon doen, stiet de bootsman af en het ranke vaartuig
+was uit het gezicht. De beroofde vader ging toen langzaam naar huis,
+troost puttend uit de gedachte dat Odin zelf gekomen was om den jongen
+held op te eischen en met hem "naar het westen" was geroeid.
+
+
+
+Hiordis.
+
+Sigmund zette Borghild als zijn vrouw en koningin tot straf voor
+haar misdaad af, en toen hij zeer oud was, dong hij naar de hand van
+Hiordis, een schoone jonge prinses, dochter van Eglimi, koning van
+de Eilanden. Deze jonge maagd had vele vrijers, o.a. koning Lygni
+van Hundings geslacht, maar zóó groot was Sigmunds roem, dat zij
+hem verheugd aannam en zijn vrouw werd. Lygni, de versmade vrijer,
+was zóó kwaad over deze beslissing, dat hij onmiddellijk een groot
+leger verzamelde en tegen zijn gelukkigen medeminnaar optrok, die,
+ofschoon overweldigd door de veel grootere schare, met den moed der
+wanhoop vocht. Uit de diepten van een bosch, dat het oorlogsterrein
+bestreek, wachtten Hiordis en haar maagd angstig het verloop van
+het gevecht af. Zij zagen Sigmund de dooden rondom zich ophoopen,
+want niemand kon hem weerstand bieden, totdat ten slotte een forsch,
+eenoogig krijgsman verscheen, en de hevigheid van het gevecht week
+voor den schrik door zijn aanwezigheid.
+
+Zonder een oogenblik te talmen richtte de nieuwe kampioen een hevigen
+slag op Sigmund, dien de oude held met zijn zwaard afwendde. De schok
+verbrijzelde het ongeëvenaarde zwaard, en ofschoon de vreemde aanvaller
+verdween zooals hij gekomen was, bleef Sigmund zonder verweer achter
+en werd spoedig door zijn vijanden doodelijk gewond.
+
+
+ Doch zie, door de haag van de lansen een sterke held aankwam,
+ Eenoogig en schijnbaar oud reeds, maar zijn aangezicht lichtt'
+ als een vlam,
+ Stralend grijs was z'n wambuis en wolkig blauw zijn hoed,
+ En hij droeg een groote helbaard, toen hij schreed door de pijlen
+ vol moed,
+ En stond tegenover Sigmund, zijn wapen geheven ten slag,
+ Nog eens om het hoofd van den Volsung men het Branstock's licht
+ glanzen zag
+ Het zwaard dat kwam van Odin, en Sigmunds wilde gerucht
+ Ging boven het woelen der krijgers op naar de hooge lucht.
+ Dan stieten op elkander de sneden bij Sigmunds stoot;
+ En in splinters viel ter aarde de brenger van angst en dood.
+ Maar veranderd was Sigmunds uitzicht en de moed verliet zijn blik
+ Want de grauwe sterke helper was weg, en tot zijn schrik
+ Drong d' ongebroken speerschacht op Volsungs leege hand
+ En velde neder Sigmund, het wonder van ieder land,
+ Op de krijgers, op de gewonden, die dien dag hij had neergeleid.
+
+
+Toen het gevecht nu was gewonnen, en het geheele Volsunggeslacht
+vermoord, haastte Lygni zich van het oorlogsveld om bezit te nemen
+van het koninkrijk en de schoone Hiordis te dwingen zijn vrouw te
+worden. Zoodra hij echter gegaan was kroop de schoone jonge koningin
+uit haar schuilplaats in het kreupelhout en zocht de plek waar Sigmund
+zoo goed als dood lag. Zij nam den gewonden held aan haar borst in
+een laatste hartstochtelijke omarming en luisterde toen onder tranen,
+terwijl hij haar zeide, de stukken van zijn zwaard te verzamelen, en
+ze zorgvuldig te bewaren voor hun zoon die--voorspelde hij--spoedig
+zou geboren worden, en die bestemd was zijns vaders dood te wreken
+en veel grooter te zijn dan hij.
+
+
+ 'k Heb eerlijk gewerkt voor de Volsungs en toch wist ik al te goed,
+ Dat een het zal voleinden die mij overtreft in moed:
+ Men zal de splinters smeden voor hem, het zal zijn mijn zoon
+ Die gedenkt wat ik heb vergeten en zet op mijn werken de kroon.
+
+
+
+Elf, de Viking.
+
+Terwijl Hiordis treurde over Sigmunds levenloos lichaam, waarschuwde
+haar dienstmeisje haar plotseling dat een bende Vikings naderde. Zij
+trokken zich nogmaals in het bosch terug, en de twee vrouwen
+verwisselden hare kleederen, waarop Hiordis het meisje beval vooruit
+te loopen en zich als de koningin te houden, en zoo gingen zij den
+viking Elf (Helfrat of Helferich) tegemoet. Elf ontving de vrouwen
+beleefd en haar verhaal van het gevecht wekte zóó zijn bewondering
+voor Sigmund op, dat hij de overblijfselen van den gevallen held
+eerbiedig naar een passende plaats liet brengen, waar zij met alle
+behoorlijke plechtigheden werden ter aarde besteld. Hij bood toen de
+koningin en haar meisje een veilig toevluchtsoord aan in zijn hal en
+zij vergezelden hem met vreugde over de zeeën.
+
+Daar hij van het eerste oogenblik af beider betrekkingen onderling
+betwijfeld had, nam Elf de eerste de beste gelegenheid te baat--nadat
+hij in zijn rijk was aangekomen--om een schijnbaar onbeduidende vraag
+te doen opdat hij de waarheid zoude weten. Hij vroeg de eene die
+zich voor koningin uitgaf, hoe zij wist dat het uur was gekomen om
+op te staan, wanneer de winterdagen kort waren en er geen licht was
+om het aanbreken van den morgen te melden, en zij antwoordde, dat,
+daar zij altijd gewoon was melk te drinken eer zij de koeien voerde,
+zij altijd dorstig wakker werd. Toen dezelfde vraag aan de werkelijke
+Hiordis werd gedaan, antwoordde zij, met even weinig nadenken,
+dat zij den morgen gekomen wist, omdat op dat uur de gouden ring,
+dien haar vader haar had gegeven, koud werd in haar hand.
+
+
+
+De geboorte van Sigurd.
+
+Toen de vermoedens van Elf dus bevestigd waren, vroeg hij de
+voorgewende dienstmaagd ten huwelijk, terwijl hij Hiordis beloofde voor
+haar kindje te zorgen, een belofte die hij edelmoedig nakwam. Toen
+het kind werd geboren, besprenkelde Elf het zelf met water--een
+plechtigheid die onze heidensche voorvaderen nauwgezet nakwamen--en gaf
+het den naam Sigurd. Toen het grooter werd, werd het als 's konings
+eigen zoon behandeld en zijn opvoeding werd toevertrouwd aan Regin,
+den wijsten der menschen, die alle dingen wist, zijn eigen lot zelfs
+niet uitgezonderd, want het was hem geopenbaard dat hij door de hand
+van een jongeling zou vallen.
+
+
+ Nog was er een dien de Helper in zijn woning bij zich had,
+ Baardloos en klein van gestalte, zijn gezicht gerimpeld en mat.
+ Zoo zeldzaam oud was Regin dat niemand zeggen kon,
+ Wanneer in vervlogen dagen in dit land hij te wonen begon.
+ Maar opgevoed had hij vorst Elf en den Helper, zeldzaam knap,
+ Ja en diens vaders vader, hij wist alle wetenschap
+ En was thuis in allerlei kunsten, behalve 't hanteeren van
+ 't zwaard.
+ Zoo zoet was hij in zijn spreken, dat elk dacht hem 't vertrouwen
+ waard.
+ Als zijn hand de harp bespeelde vermengde hij tonen van smart
+ Met tonen van groote vreugde; nooit was zijn vertelling verward,
+ De Meester aller Meesters in de kunst van den smid was hij,
+ Hij kon omgaan met wind en weder en stillen het golvengetij,
+ En niemand kon heelkunst hem leeren, want eer het geslacht was
+ gewrocht
+ En de generatie der menschen, had hij hun toekomst doorzocht.
+
+
+Onder dezen leidsman nam Sigurd dagelijks in wijsheid toe, totdat
+weinigen hem konden overtreffen. Hij was een meester in de smeedkunst
+en de kunst van allerlei runen te snijden; hij leerde talen, muziek
+en welsprekendheid; en werd eindelijk een wakker krijgsman, dien
+niemand kon overwinnen. Toen hij den manlijken leeftijd had bereikt,
+drong Regin hem den koning om een oorlogspaard te vragen, een verzoek
+dat dadelijk werd ingewilligd, en Gripir, de stalmeester, kreeg in
+opdracht hem te laten kiezen uit de koninklijke stallen het paard
+dat hij het mooist vond.
+
+Op zijn weg naar de weide waar de paarden aan het grazen waren,
+ontmoette Sigurd een eenoogige vreemdeling, gekleed in grijs en blauw,
+die den jongen man aansprak en hem vroeg de paarden in de rivier
+te jagen, en dat te kiezen hetwelk tegen den stroom met de grootste
+gemakkelijkheid op kon.
+
+Sigurd nam den raad verheugd aan, en toen hij de weide bereikte, dreef
+hij de paarden in den stroom die aan den eenen kant liep. Een van
+hen draafde, na hem overgestoken te zijn, de weide aan den overkant
+rond; en, zich in de rivier stortend, kwam het naar zijn vroegere
+weide terug, zonder eenige teekenen van vermoeienis te toonen. Sigurd
+aarzelde dus niet dit paard te kiezen, en hij gaf het den naam Grane
+of Grijssel. Het paard stamde af van Odins achtpootig paard Sleipnir,
+en behalve dat het buitengewoon sterk en onvermoeid was, was het even
+onbevreesd als zijn meester.
+
+Op een winterdag, toen Regin en zijn leerling bij het vuur zaten,
+sloeg de oude man zijn harp en op de wijze der Noorsche scalden zong
+of droeg hij voor, in het volgend verhaal, het verslag van zijn leven.
+
+
+
+De schat van den dwergkoning.
+
+Hreidmar, koning van het dwergvolk, was de vader van drie
+zonen. Fafnir, de oudste, was begiftigd met een dapper hart en een
+krachtigen arm; Otter, de tweede, met strik en net, en de macht om,
+als hij dat wilde, van gedaante te veranderen; en Regin, de jongste,
+met alle wijsheid en vlugheid van hand. Om den hebzuchtigen Hreidmar te
+believen maakte zijn jongste zoon hem een huis, bezet met schitterend
+goud en fonkelende edelsteenen en dit werd door Fafnir bewaakt,
+wiens vurige blikken en Aegishelm niemand durfde trotseeren.
+
+Nu gebeurde het dat Odin, Hoenir en Loki eens in menschelijke gedaante,
+op een van hun gewone tochten die zij deden om de harten van de
+menschen te bespieden, in het land kwamen waar Hreidmar woonde.
+
+
+ Bij de drie was de wijze Odin, de heer van die valt in den slag
+ En Loki, d' Albenijder, wien geen werk gelukken mag,
+ En Hoenir, de zondelooze die wrocht des menschen hoop
+ En zijn hart en zijn zielsverlangens, toen hij begon zijn loop,
+ De God die was in den voortijd en die later nog zal zijn
+ Als het nieuwe licht zal zenden over aard en zee zijn schijn.
+
+
+Toen de goden bij Hreidmars woning kwamen, bespeurde Loki een Otter
+die zich koesterde in de zon. Deze was niemand anders dan de tweede
+zoon van den koning, Otter, die nu bezweek voor Loki's gewone liefde
+tot vernieling. Het ongelukkige schepsel vermoordend wierp hij zijn
+levenloos lichaam over zijn schouders, denkende dat hij een goeden
+schotel zou geven als de tijd tot eten kwam.
+
+Loki haastte zich daarop om zijn makkers in te halen, en Hreidmars huis
+met hen binnentredend, wierp hij zijn last neer op den vloer. Toen
+het oog van den dwergkoning op den gewonden Otter viel, brak hij
+in hevige woede uit, en, eer zij actieven weerstand konden bieden,
+lagen de goden gebonden, en hoorden zij Hreidmar zeggen dat zij nooit
+hun vrijheid weerom zouden krijgen, voordat zij zijn dorst naar goud
+konden voldoen, door hem van die kostbare stof genoeg te geven om de
+huid van den Otter van binnen en van buiten te bedekken.
+
+
+ Nu hoort naar den vloek dien ik spreke! Gij vreemden zult worden
+ weer vrij,
+ Als gij schenkt de vlam van de wat'ren, 't verzamelde zeegoud
+ aan mij,
+ Dat Andvari houdt verborgen in het bleek gebied, flets als het graf,
+ En de heer der list zal het halen, en de hand die nooit iets gaf,
+ En het hart des Albenijders zal geven en toonen zijn spijt,
+ Zie, dit is het vonnis des wijzen, geen ander wordt u bereid.
+
+
+Daar de otterhuid de eigenschap openbaarde zich tot een fabelachtige
+afmeting te kunnen uitrekken, was geen gewone schat voldoende om ze
+te bedekken, en de taak van de goden was een heel lastige. De zaak
+werd echter wat hoopvoller, toen Hreidmar toestond een hunner vrij te
+laten. De gekozene die zou gaan, was Loki die geen tijd liet verloren
+gaan om naar den waterval waar de dwerg Andvari woonde te vertrekken,
+opdat hij de daar opgestapelde schatten zou verkrijgen.
+
+
+ Ginds is een schrikbre woestijn aan het uiterste deel onzer aard
+ Waar over een muur van bergen het machtige water vaart,
+ Welks bron geen schepsel kent noch waar zijn monding is,
+ En die macht is de macht van Andvari, een Elf van de Duisternis.
+ Hij woont in de wolk en woestijn in het midden van 't land alleen
+ En zijn werk is het sparen van schatten die hij houdt in zijn
+ huis van steen.
+
+
+In weerwil van ijverig zoeken kon Loki den dwerg niet vinden, totdat
+hij een zalm bespeurde, die in de schuimende wateren speelde, en het
+hem inviel dat misschien de dwerg deze gedaante aangenomen had. Hij
+leende Ran's net en ving spoedig den visch, en kwam te weten dat het,
+zooals hij had vermoed, Andvari was. Bezinnend dat er niets anders op
+zat, bracht de dwerg nu met tegenzin zijn grooten schat te voorschijn
+en gaf hem geheel en al over, met inbegrip van den Helm van Schrik
+en een pantser van goud, terwijl hij enkel achterhield een ring
+die met wonderbare kracht was begiftigd en die, als een magneet,
+het kostbare goud aantrok. Maar de slimme Loki, die dien in het oog
+kreeg, lichtte hem van den vinger van den dwerg en ging lachend weg,
+terwijl zijn slachtoffer hem booze vervloekingen achterna schreeuwde,
+zeggende dat de ring altijd zou blijken het verderf voor zijn bezitter
+te zijn en de dood van velen zou veroorzaken.
+
+
+ Dat goud
+ Dat de dwerg bezat
+ Zou voor twee broeders
+ De oorzaak zijn van dood,
+ En voor acht vorsten
+ Van veel tweedracht,
+ Uit mijn schat zal geen
+ Iets goeds geworden.
+
+ Saemunds Edda.
+
+
+Toen hij aan Hreidmars huis kwam, bevond Loki dat de geweldige schat
+niets te groot was, want de huid werd wijder met elk voorwerp dat
+er op werd geplaatst, en hij werd genoodzaakt den ring Andvaranaut
+(Andvari's ring) er in te werpen, dien hij had willen bewaren om de
+bevrijding van zichzelf en zijn makkers te bewerken. Andvari's vloek
+van het goud begon spoedig zijn kracht te doen gevoelen. Fafnir
+en Regin begeerden beiden een deel, terwijl Hreidmar nacht en dag
+over zijn schat tuurde, en er niets van wilde weggeven. Fafnir, de
+onoverwinlijke, ziende ten slotte dat hij niet anders aan zijn lust
+kon voldoen, versloeg zijn vader en nam den geheelen schat, want,
+toen Regin kwam om een deel op te eischen, joeg hij hem toornig weg
+en zeide dat hij zijn eigen kost maar moest verdienen.
+
+Zoo verbannen nam Regin zijn toevlucht onder de menschen, aan wie
+hij de kunsten leerde van zaaien en maaien. Hij toonde hun hoe zij
+metalen moesten bewerken, de zeeën bevaren, paarden dresseeren,
+lastdieren temmen, huizen bouwen, spinnen, weven en naaien--kortom,
+alle industrieën van het beschaafde leven, die tot nu toe onbekend
+waren geweest. Jaren verliepen, en Regin wachtte geduldig zijn tijd af,
+hopend dat hij den een of anderen dag een held zou vinden, sterk genoeg
+om zijn onrecht op Fafnir te wreken, wien de jaren van turen over
+zijn schat hadden veranderd in een vreeslijken draak, den schrik van
+Gnîtaheid (schitterende Heuvel), waar hij zijn verblijf gevestigd had.
+
+Toen zijn verhaal uit was, wendde Regin zich plotseling tot den
+aandachtigen Sigurd, zeggend dat hij wist dat de jonge man den draak
+als hij wilde kon dooden, en vragend of hij bereid was hem te helpen
+het hem geschiedde onrecht te wreken.
+
+
+ En hij sprak: Hebt gehoord gij, Sigurd? Wilt gij helpen een man
+ die is oud
+ Zich te wreken ter wille zijns vaders? Wilt gij hebben een schat
+ van goud
+ En meer zijn dan de vorsten der aarde? Verlossen de aard van
+ een kwaad
+ En genezen de pijn en de droefnis die sinds tijden geen rust
+ mij laat?
+
+
+
+Sigurds zwaard.
+
+Sigurd stemde onmiddellijk toe, op voorwaarde echter dat de vloek zou
+worden opgenomen door Regin, die ook om voor het aanstaand gevecht
+den jongen man behoorlijk uit te rusten, hem een zwaard zou smeden
+dat geen slag zou kunnen breken. Tweemaal maakte Regin een wonderbaar
+wapen, maar tweemaal brak Sigurd het op het aanbeeld in stukken. Toen
+dacht Sigurd aan de gebroken stukken van Sigmunds wapen, die zijn
+moeder bewaard had, en tot Hiordis gaande vroeg hij haar erom; en
+ňf hij ňf Regin smeedde er uit een zwaard zoo sterk, dat het het
+groote aanbeeld in tweeën splitste zonder gedeukt te zijn, en welks
+gesteldheid van dien aard was dat het wat wol die op den stroom los
+ronddreef in tweeën deelde.
+
+Sigurd ging nu op afscheidsbezoek bij Gripir, die, de toekomst wetende,
+elke gebeurtenis in zijn aanstaande loopbaan vertelde; daarop nam
+hij afscheid van zijn moeder en vergezeld door Regin zette hij koers
+naar het land zijner vaderen, belovend dat hij den draak zou verslaan
+als hij zijn eersten plicht had vervuld; het wreken van den dood
+van Sigmund.
+
+
+ Eerst zult gij, vorst,
+ Wreken uw vader,
+ En voor de schuld van Eglymi
+ Neemt gij boete,
+ Gij zult de wreedaards,
+ De zoons van Hunding,
+ Fier verslaan,
+ En zult overwinnen.
+
+ Lied van Sigurd den Fafnerdooder.
+
+
+Op zijn weg naar het land van de Volsungs werd iets heel wonderlijks
+gezien, want er kwam een man over het water wandelen. Sigurd nam hem
+dadelijk aan boord van zijn drakenschip en de vreemdeling, die zich
+Feng of Fiöllnir noemde, beloofde gunstige winden. Ook leerde hij
+Sigurd hoe gunstige voorteekenen te onderscheiden. In werkelijkheid
+was de oude man Odin of Hniker, de golvenstiller, maar Sigurd vermeldde
+niet dat hij het was.
+
+
+
+Het gevecht met den draak.
+
+Sigurd was zeer gelukkig in zijn aanval op Signy, dien hij met velen
+zijner volgelingen versloeg. Hij vertrok toen uit zijn heroverd rijk
+en kwam met Regin terug om Fafnir te verslaan. Samen reden zij door
+de bergen, die steeds hooger en hooger voor hen oprezen, totdat zij
+kwamen bij een groot woestijnpad, dat volgens Regin het verblijf van
+Fafnir was. Sigurd reed nu alleen verder totdat hij een eenoogig
+vreemdeling ontmoette die hem zeide dat hij grachten moest graven
+midden op den weg waar de draak elken dag zijn slijmig lichaam naar
+de rivier sleepte om zijn dorst te lesschen, en dat hij in een van
+deze moest liggen wachten, totdat het monster over hem heen kwam,
+dan kon hij het zijn zwaard dwars door zijn hart boren.
+
+Sigurd volgde dankbaar dezen raad en werd met volledig succes beloond,
+want toen de walgelijke vouwen van het monster over zijn hoofd rolden,
+stak hij zijn zwaard van boven in zijn linker borst, en toen hij uit
+de gracht sprong, lag de draak te zieltogen in doodsstuipen.
+
+
+ Toen kwam een groote stilte, en Sigmunds zoon vol moed
+ Stond op d' oneffen vlakte, waar vloeide Fafnir's bloed,
+ En de slang lag aan zijn voeten, dood, en zwaar en grauw,
+ En over de Lichte Heide scheen de zon uit 's hemels blauw,
+ En een windje volgde de zon en blies lang het doodsche zand
+ Zoo frisch als het rimpelt het zeevlak en buigt het korenland.
+
+
+Regin was wijslijk op een afstand gebleven totdat alle gevaar voorbij
+was, maar, ziende dat zijn vijand was verslagen, kwam hij nu nabij. Hij
+was bang dat de jonge held een belooning zou eischen, dus begon hij
+hem te beschuldigen dat hij zijn bloedverwant had vermoord, maar, met
+geveinsde grootmoedigheid zeide hij in plaats van leven voor leven
+te willen, overeenkomstig de zeden van het Noorden, hij het als een
+genoegzame voldoening zou beschouwen als Sigurd uitsneed het hart
+van het monster en het voor hem aan een spit braadde.
+
+
+ Zoo Regin sprak tot Sigurd: "van boete wilt ge vrij?
+ Breng dan een vuur te zamen en braad het hart voor mij,
+ Dat ik het eet' en leve, en zij uw meester en meer,
+ Want daarin was macht en wijsheid en wetenschap weleer:
+ Of anders ga uw pad met angst van de Lichtende Hei".
+
+
+Sigurd was zich bewust dat een echt soldaat nooit voldoening van
+welken aard ook mocht weigeren aan de familie van den vermoorde,
+en dus stemde hij toe in het schijnbaar onbeteekenend voorstel, en
+maakte zich dadelijk gereed om als kok op te treden, terwijl Regin
+dutte totdat het vleesch klaar was. Na eenigen tijd raakte Sigurd
+het gebraad aan om te zien of het gaar werd, maar hij brandde erg
+zijn vingers en stak ze onwillekeurig in zijn mond om de pijn te
+stillen. Nauwelijks had Fafnirs bloed zijn lippen aangeraakt of hij
+ontdekte, tot zijn uiterste verbazing, dat hij de zangen der vogels kon
+verstaan, waarvan velen zich reeds om het aas verzamelden. Nauwkeurig
+luisterend merkte hij dat zij vertelden hoe Regin kwaad tegen hem voor
+had, en hoe hij den ouden man moest dooden en het goud zich toeëigenen
+dat hem toekwam omdat hij het veroverd had, en dat hij daarna het hart
+en het bloed van den draak moest nemen. Daar dit overeenkwam met zijn
+eigen wenschen doodde hij den slechten ouden man met een stoot van
+zijn zwaard en ging voort met eten en drinken, zooals de vogels hadden
+aangegeven, terwijl hij een stukje van Fafnirs hart voor later gebruik
+bewaarde. Hij ging dan op zoek van den grooten schat, en na den Helm
+van Schrik, de gouden hellebaard en dan den ring Andvaranaut te hebben
+aangedaan, terwijl hij Greyfell met zóóveel goud belaadde als hij kon
+dragen, sprong hij in het zadel en zat met graagte te luisteren naar
+de zangen der vogels om te weten wat zijn toekomstige tocht moest zijn.
+
+
+
+De slapende oorlogsmaagd.
+
+Weldra hoorde hij van een oorlogsmaagd, vast in slaap op een berg en
+omringd door een fonkelende vlammenhaag, waar slechts de dapperste
+der mannen kon doordringen om haar te wekken.
+
+
+ Op den berg daar ligt
+ Een oorlogsmaagd in slaap;
+ Over haar golft
+ Linde's vergif:
+ Ygg stak voorheen
+ Een slaapdoorn in 't kleed
+ Der maagd, die eerst
+ De helden uitkoos.
+
+ Fafnir-lied.
+
+
+Dit avontuur was juist iets voor Sigurd, en hij vertrok dadelijk. De
+weg voerde door ongebaande streken, en de reis was lang en onaangenaam,
+maar ten slotte kwam hij bij de Hindarfiall in Frankenland, een hoogen
+berg welks met wolken bedekte top door vurige vlammen scheen omringd.
+
+
+ Lang rijdt hij door de steppen, tot hij eens, 's morgens, ziet,
+ Uit de verweerde rotsen, en in 't bewolkt gebied,
+ Hoe rijst een trotsche berg op, en 't is alsof er brandt,
+ Een toorts in krans van nevel: en Sigurd gaat dien kant
+ Waar hij denkt dat van die hoogte men ziet den omtrek goed
+ En Grijsvel hinnikt vroolijk, hij zelf is vol van moed.
+
+
+Sigurd reed de berghelling op, en het licht werd al sterker en
+sterker naarmate hij verder kwam, totdat, toen hij den top bereikt
+had, een haag van donkere vlammen voor hem stond. Het vuur brandde
+met een geraas dat het hart van ieder ander zou verschrikt hebben,
+maar Sigurd herinnerde zich de woorden van de vogels, en zonder een
+oogenblik te aarzelen, stortte hij zich er midden in.
+
+
+ Nu wendt zich Sigurd in 't zadel, 't gevest van Toorn hij richt,
+ Hij heft de teugels hooger en snoert zijn gordel dicht,
+ En roept dan luid tot Grijsvel en rijdt in 't midden van 't vuur,
+ Maar de vlammen slaan ter zijde en dus wijkt de witte muur,
+ Hoog boven zijn hoofd stijgt het branden en groot en wild is
+ 't gerucht.
+ Als het draagt de machtige barning naar de hooge hemellucht.
+ Toch gaat hij door het ruischen als een krijgsman door roggeveld
+ Als het buigt voor wind in den zomer en onder de koelte zwelt.
+ De witte vlam lekt zijn kleeren en de manen van zijn paard.
+ En streelt de handen van Sigurd, en 't in bloed gedoopte zwaard,
+ En windt zich om zijn helm heen en mengt zich met zijn haar,
+ Maar niets ontloutert zijn kleeding die schittert als vroeger klaar;
+ Dan valt zij; verdwijnt en wordt donker tot alles schijnt volbracht,
+ En de vlam is opgezwolgen in diepen, duist'ren nacht.
+
+
+Toen de dreigende vlammen nu waren weggestorven, vervolgde Sigurd
+zijn tocht over een breed spoor van witte asch en richtte zijn weg
+naar een groot kasteel met muren met schilden behangen. De groote
+poorten stonden wijd open, en Sigurd reed er doorheen, niet belemmerd
+door wachters of gewapenden. Behoedzaam voortgaande, omdat hij een of
+andere list vreesde, kwam hij eindelijk midden op de plaats, waar hij
+een gestalte zag liggen in wapenrusting. Sigurd steeg van zijn paard en
+deed handig den helm weg, toen hij van verbazing terugdeinsde omdat hij
+in plaats van een krijgsman, het gelaat van een zeer schoon meisje zag.
+
+Al zijne pogingen om de slaapster te wekken waren echter vergeefsch,
+totdat hij haar wapenrusting had afgedaan, en zij voor hem lag in
+zuiver wit-linnen kleederen, terwijl haar lange haren in gouden
+golven om haar heen vielen. Toen de laatste sluiting van haar
+rusting openging, sloeg zij haar schoone oogen op, die de opgaande zon
+ontmoetten, en eerst met verrukking het prachtig schouwspel begroetend,
+wendde zij zich tot haren bevrijder, en de jonge held en het meisje
+beminden elkander op het eerste gezicht.
+
+
+ Toen wendde zij zich tot Sigurd, haar oogen ontmoetten zijn oog,
+ En krachtig en zonder grenzen steeg hunne liefde hoog,
+ Want beider begeeren kwam samen en hij wist dat zij lief hem had.
+ En zij sprak tot hem alleenig en haar lippen betuigden dat.
+
+
+Het meisje begon nu aan Sigurd haar geschiedenis te vertellen. Haar
+naam was Brunhild en volgens sommige bronnen was zij de dochter van een
+aardsch koning, die Odin had verheven tot den rang van Valkyre. Zij
+had hem lang trouw gediend, maar eens had zij het gewaagd haar eigen
+wensch boven den zijnen te stellen, toen zij aan een jongeren en dus
+meer sympathieken tegenstander de overwinning gaf die Odin een ander
+had toegedacht.
+
+Tot straf voor deze daad van ongehoorzaamheid was zij van haar ambt
+ontzet en naar de aarde verbannen, waar zij, volgens besluit van
+Alvader, als ieder ander lid harer sexe zou huwen. Deze uitspraak
+vervulde Brunhilds hart met teleurstelling, want zij vreesde zeer
+dat het haar lot zou zijn zich met een lafaard te verbinden dien
+zij zou verachten. Om deze vrees weg te nemen, bracht Odin haar naar
+Hindarfiall of Hindfel, en haar met den Doren van den Slaap aanrakend,
+opdat zij in onveranderde jeugd en schoonheid de komst van den haar
+bestemden echtgenoot zou afwachten, omringde hij haar met een muur
+van vlammen, waar geen ander dan een held zich doorheen zou wagen.
+
+Van den top van Hindarfiall wees Brunhild nu aan Sigurd haar vroegere
+woonplaats, te Lymdale of Hunaland, en zeide hem dat hij haar daar
+zou vinden als hij haar als zijn vrouw kwam opeischen; en toen,
+terwijl zij samen op den eenzamen bergtop stonden, deed Sigurd den
+ring Andvaranaut aan haar vinger, ten teeken van hun verloving,
+en zwoer haar alleen te zullen liefhebben zijn heele leven lang.
+
+
+ En van zijn hand trekt Sigurd Andvari's gouden ring,
+ Niets is er dan de hemel boven hun hoofden, kring
+ Die ophoudt noch vernieuwt zich, en steeds een teeken is,
+ Dat God niet meer verandert, daar hij voleindigd is;
+ En Sigurd riep: Brunhilde, o hoor mij nu ik zweer
+ Dat de zon aan de lucht zal sterven en de dag zijn schoon niet meer,
+ Als 'k zoek niet liefd' in Lymdale en uw geboortehuis,
+ En 't land waar gij ontwaaktet bij bosch en zeegeruisch!
+ En zij riep: o Sigurd, Sigurd, hoor mij nu hoe ik zweer
+ Dat de dag voor goed zal sterven en de zonne praalt niet meer,
+ Eer 'k u vergeet, o Sigurd, als bij bosch en zeegeruisch
+ Ik lig in het land van Lymdale en mijn geboortehuis.
+
+
+
+De opvoeding van Aslaug.
+
+Volgens sommige bronnen scheidden de minnenden, na elkander dus
+trouw te hebben beloofd; maar anderen zeggen dat Sigurd Brunhild
+opzocht en huwde, met wie hij een tijd lang in volkomen geluk leefde,
+totdat hij haar en zijn dochtertje Aslaug moest verlaten. Dit kind,
+als wees achtergebleven, werd door Brunhilds vader groot gebracht,
+die, van huis verdreven, haar in een kunstig vervaardigde harp
+verborg, totdat hij in een ver land kwam en daar vermoord werd
+door een troep boeren wegens het goud dat--zoo dachten zij--er
+in zat. Hun verwondering en teleurstelling waren inderdaad groot,
+toen zij het instrument open braken en een klein mooi meisje vonden,
+dat zij voor stom hielden omdat het geen woord wilde zeggen. De tijd
+ging voorbij en het kind, dat zij als een slavin hadden gebruikt,
+groeide op tot een schoone maagd, en zij verwierf de genegenheid van
+den voorbijtrekkenden Viking, Ragnar Lodbrog, Koning van de Denen,
+aan wien zij haar geschiedenis vertelde. De koning voer weg naar
+andere landen om te doen wat het doel van zijn reis was, maar toen
+een jaar was voorbijgegaan, in welken tijd hij veel roem oogstte,
+kwam hij terug en voerde Aslaug weg als zijn bruid.
+
+
+ Ze hoord' een stem haar welbekend,
+ Verwacht in uren zonder end,
+ Een krachtig arm haar leest omwond;
+ Maar toen haar sidderende mond
+ Den hemel van dien kus verliet,
+ Ontging haar in zijn oogen niet
+ De jonge trots, de hoop, de min;
+ Nu wist zij; dit was slecht begin,
+ En beiden zouden gaan, gelijk
+ Nu saam langs 't strand, door 't leven rijk.
+
+ De opvoeding van Aslaug (William Morris).
+
+
+In het verdere van de geschiedenis van Sigurd en Brunhild wordt ons
+echter medegedeeld, dat de jonge man avonturen ging zoeken in de
+groote wereld, waar hij, als een echte held, beloofd had het onrecht
+te bestrijden en de vaderloozen en verdrukten te verdedigen.
+
+
+
+De Niblungen.
+
+In het verloop van zijn zwerftochten kwam Sigurd in het land van de
+Niblungen, het land van voortdurenden nevel, waar Giuki en Grimhild
+koning en koningin waren. Vooral de laatste was te vreezen, daar zij
+goed thuis was in magische kunst, en tooveren kon en wonderlijke
+dranken brouwen die de kracht hadden den drinker in tijdelijke
+vergetelheid te dompelen en te dwingen haren wil te doen.
+
+De koning en koningin hadden drie zonen, Gunnar, Högni, en Guttorm,
+die dappere jonge mannen waren, en een dochter, Goedroen, het liefste
+en het mooiste van alle meisjes. Allen heetten Sigurd hartelijk welkom,
+en Giuki noodigde hem uit eenigen tijd te toeven. De uitnoodiging was
+zeer aangenaam na zijn langen zwerftocht, en Sigurd was blij te kunnen
+blijven en aan de genietingen en de bezigheden van de Niblungen te
+kunnen deelnemen. Hij vergezelde hen naar den oorlog, en onderscheidde
+zich zóó door zijn moed, dat hij de bewondering van Grimhild verwierf
+en zij besloot hem voor haar dochter als man te nemen. Op zekeren dag
+brouwde zij dus een van haar tooverdranken en toen hij uit de hand van
+Goedroen deze had gedronken, vergat hij Brunhild en zijn beloofde trouw
+geheel, en al zijn liefde was overgegaan op de dochter van den koning.
+
+
+ En 't werd opeens met Sigurd of in zijn hart de min
+ Voor Brunhild nooit geleefd had, nu hij zag de koningin;
+ Brunhilds geliefde wezen was hem een vuur, gedoofd,
+ Schonk hem geen smart of vreugde, begunstigd en beroofd.
+
+
+Ofschoon hij wel een vage vreeze had dat hij een feit in het verleden,
+hetwelk zijn gedrag moest regelen, had vergeten, dong Sigurd naar
+Goedroens hand en kreeg haar, en hun huwelijk werd gevierd temidden
+van de vreugde des volks, dat den jongen held innig lief had. Sigurd
+gaf zijn bruid iets van Fafnir's hart te eten, en op het oogenblik
+toen zij het proefde, werd haar natuur veranderd, en zij begon koud en
+zwijgend te worden tegenover allen behalve hem. Om zijn verbintenis met
+de twee oudste Giukings (zooals de zonen van Giuki genoemd werden)
+hechter te maken, ging Sigurd met hen in den "oordeelring", en de
+drie jonge mannen staken een zode die op een schild werd gelegd
+waaronder zij stonden, terwijl zij hun rechterarmen ontblootten en
+licht verwondden, en hun bloed zich lieten vermengen met de versche
+aarde. Toen zij eeuwige vriendschap gezworen hadden, werd de zode
+weer op haar plaats gelegd.
+
+Maar ofschoon Sigurd zijn vrouw liefhad en een ware broederlijke
+genegenheid voor haar broeders koesterde, kon hij zijn kwellend
+gevoel van gedruktheid niet kwijt raken en men zag hem zelden zoo blij
+glimlachen als voorheen. Giuki was nu gestorven, en zijn oudste zoon,
+Gunnar, regeerde in zijn plaats. Daar de jonge koning ongehuwd was,
+bezwoer Grimhild, zijn moeder, hem een vrouw te nemen, zeggend dat geen
+meer waardig scheen de Koningin der Niblungen te worden dan Brunhild,
+die, zooals men vertelde, in een gouden hal zat, door vlammen omringd,
+waaruit zij, zooals zij verklaard had, enkel wilde weggaan om den
+held te huwen die, haar ter wille, het vuur durfde trotseeren.
+
+
+
+Gunnars krijgslist.
+
+Gunnar maakte zich onmiddellijk gereed om dit meisje te zoeken,
+en gesterkt door een van de tooverdranken van zijn moeder en
+aangemoedigd door Sigurd, die hem vergezelde, had hij goed vertrouwen
+op welslagen. Maar toen hij den top van den berg bereikte en in het
+vuur wilde rijden, ging zijn ros verschrikt terug en hij kon het er
+niet toe krijgen nog een stap te doen. Ziende dat het paard van zijn
+makker geen teeken van vrees toonde, vroeg hij Sigurd er om, maar
+ofschoon Grijsvel Gunnar op zijn rug duldde, bewoog hij zich niet,
+omdat zijn meester niet op hem zat.
+
+Aangezien Sigurd nu den Helm van den Schrik droeg, en Grimhild
+Gunnar een tooverdrank had gegeven in geval dit noodig zou zijn,
+was het voor de wachters mogelijk hun gestalte en gelaatstrekken te
+ruilen, en, ziende dat Gunnar niet kon doordringen in den vlammenmuur,
+stelde Sigurd voor het uiterlijk van Gunnar aan te nemen en de bruid
+voor hem te nemen. De koning was zeer teleurgesteld, maar daar geen
+andere keuze overbleef steeg hij af en de noodzakelijke ruiling was
+spoedig gedaan. Toen besteeg Sigurd Grijsvel in de gedaante van zijn
+makker, en nu toonde het paard niet de minste aarzeling, maar sprong
+in de vlammen zoodra hij zijn teugel aanraakte, en bracht weldra zijn
+berijder naar het kasteel, waar, in de groote hal, Brunhild zat. Zij
+herkenden elkander niet: Sigurd niet van wege de betoovering van
+Grimhild: Brunhild van wege het veranderd uiterlijk van haren minnaar.
+
+De maagd schikte angstig terug voor den donkerharigen indringer,
+want zij had het onmogelijk geacht dat een ander dan Sigurd zou kunnen
+rijden door den vlammencirkel. Maar zij kwam met vreugde haren bezoeker
+te gemoet, en toen hij zeide dat hij gekomen was om haar te huwen,
+stond zij hem toe de plaats van echtgenoot aan hare zijde in te nemen,
+want zij was gehouden door een plechtig bevel dat zij als echtgenoot
+zou aannemen dengene die haar dus door de vlammen zou opzoeken.
+
+Sigurd bleef drie dagen bij Brunhild, en zijn ontbloot zwaard
+lag tusschen hem en zijn bruid. Dit zonderling gedrag wekte de
+nieuwsgierigheid van het meisje, waarom Sigurd haar vertelde dat de
+goden hem hadden bevolen zoo zijn bruiloft te vieren.
+
+
+ Ze hadden één bed te zamen; waar de voedsterbroeder lei
+ 't Blauw slagzwaard tusschen zich zelven en haar die lag aan
+ zijn zij,
+ En zij keek en lett' er op gansch niet; maar als met dooden
+ geschiedt,
+ Lag zij met gevouwen handen, bewoog dien nacht zich niet,
+ En zóó stil lag het Beeld van Gunnar als één wien het leven verging.
+ En de handen vouwde hij samen wijl hij wachtte de schemering,
+ Zoo kunt ge bij maanlicht in kerk soms wel zien: uw voorgeslacht
+ Dat gansch, en mannen en vrouwen, den nieuwen dag verwacht.
+
+
+Toen de vierde morgen lichtte, trok Sigurd den ring Andvaranaut van
+Brunhilds hand, deed er een ander voor in de plaats en kreeg haar
+plechtige toezegging dat zij binnen tien dagen zou verschijnen aan het
+hof der Niblungen om hare plichten als koningin en trouwe echtgenoote
+te aanvaarden.
+
+
+ Ik dank u, vorst, voor uw goedheid, ik neem uw liefdewoord aan,
+ Zeg tot uw volk mijn gelofte; maar eer tien dagen vergaan,
+ Kom ik zelf tot der Niblungen zonen, dan scheiden wij niet meer,
+ Tot ons roepen Odin en Freya bij onzer dagen keer.
+
+
+Toen de belofte gegeven was, ging Sigurd weer uit het paleis, door de
+asch, en kwam bij Gunnar, met wien hij, na het succes van zijn poging
+verteld te hebben, snel weer van gedaante wisselde. De helden richtten
+toen hunne paarden huiswaarts, en enkel aan Goedroen openbaarde Sigurd
+het geheim van haars broeders vrijage, en hij gaf haar den noodlottigen
+ring, weinig verdacht op de vele ellende die hij zou veroorzaken.
+
+
+
+De komst van Brunhild.
+
+Trouw aan haar belofte verscheen Brunhild tien dagen later, en terwijl
+zij plechtig het huis zegende dat zij op het punt was binnen te treden,
+begroette zij Gunnar vriendelijk, en stond hem toe haar te geleiden
+naar de groote hal, waar Sigurd naast Goedroen zat. De Volsung keek op,
+en toen hij Brunhilds verwijtende blikken ontmoette, was Grimhild's
+betoovering gebroken en het verleden kwam terug in een vloed van
+bittere herinnering. Het was echter te laat, beiden waren in eere
+gebonden, hij aan Goedroen en zij aan Gunnar, die zij lijdelijk volgde
+naar den hoogen zetel om naast hem te zitten, terwijl de skalden het
+koninklijk paar onderhielden met de melodieën van hun land.
+
+De dagen gingen voorbij en Brunhild bleef voor het uiterlijk
+onverschillig, maar haar hart was heet van toorn, en dikwijls sloop
+zij uit het paleis van haar echtgenoot naar het woud, waar zij lucht
+kon geven aan haar smart in de eenzaamheid.
+
+Intusschen merkte Gunnar de koude onverschilligheid van zijn vrouw
+voor zijn liefdesbetuigingen, en begon jaloersche vermoedens te
+krijgen, zich verwonderend of Sigurd eerlijk de ware geschiedenis
+van de vrijage verteld had, en vreezend dat hij partij had getrokken
+van zijn positie om Brunhilds liefde te winnen. Sigurd alleen ging
+ongestoord zijn weg, enkel strijdend tegen tirannen en onderdrukkers,
+en allen opvroolijkend door zijn vriendelijke woorden en glimlachen.
+
+
+
+De twist der koninginnen.
+
+Op zekeren dag gingen de koninginnen naar den Rijn om te baden,
+en toen zij in het water zouden gaan, eischte Goedroen den voorrang
+op grond van haars mans dapperheid. Brunhild weigerde te geven wat
+zij haar recht meende, en een twist volgde, waarin Goedroen haar
+schoonzuster beschuldigde haar trouw niet te hebben bewaard, terwijl
+zij den ring Andvaranaut voor den dag haalde om haar aanklacht te
+staven. Het gezicht van den noodlottigen ring in de hand van hare
+mededingster verpletterde Brunhild en zij vluchtte naar huis en lag in
+sprakelooze smart den eenen dag na den anderen totdat allen dachten
+dat zij sterven moest. Te vergeefs zochten Gunnar en de leden van de
+koninklijke familie haar om beurten op en smeekten haar te spreken;
+zij wilde geen woord uiten, totdat Sigurd kwam en naar de oorzaak van
+haar onzegbaar verdriet vroeg. Toen, als een lang tegengehouden stroom,
+barstten haar liefde en boosheid los, en zij overlaadde den held met
+verwijten, totdat zijn hart zóó door droefheid over haar smart opzwol,
+dat de dichte banden van zijn sterke wapenrusting los gingen.
+
+
+ Uit ging Sigurd
+ Van dat gesprek
+ In de hal der vorsten,
+ Door angst gefolterd;
+ Het ijzeren kleed
+ Des dapperen strijders
+ Van zijn lichaam.
+
+ Saemunds Edda.
+
+
+Geen woorden waren in staat den droevigen toestand te verbeteren,
+en Brunhild weigerde er notitie van te nemen toen Sigurd aanbood
+Goedroen te laten loopen, zeggende als zij hem prijs gaf, dat hij
+niet ontrouw jegens Gunnar zou zijn. De gedachten dat twee levende
+mannen haar vrouw hadden genoemd, was niet te dragen voor haren trots,
+en den volgenden keer, toen haar echtgenoot hare aanwezigheid zocht,
+smeekte zij hem Sigurd te dooden, dus zijn jaloezie en achterdocht
+versterkend. Hij wilde echter niet gewelddadig met Sigurd te werk
+gaan wegens hun eed van vriendschap, en zoo wendde zij zich tot Högni
+om hulp. Ook hij wenschte zijn eed niet te schenden, maar hij bracht
+Guttorm, door middel van veel overreding en een van Grimhild's dranken
+er toe, om de lafhartige daad te ondernemen.
+
+
+
+De dood van Sigurd.
+
+Dus, in het holle van den nacht, sloop Guttorm in Sigurds kamer, een
+wapen in de hand; maar toen hij zich over het bed heen boog zag hij
+Sigurds heldere oogen op zich gericht en vluchtte overhaast. Later
+keerde hij terug en het tooneel herhaalde zich; maar toen hij tegen
+den morgen voor de derde maal binnensloop, vond hij den held in slaap
+en dreef verraderlijk zijn speer door zijn rug.
+
+Ofschoon ten doode gewond, hief Sigurd zich in bed op en zijn beroemd
+zwaard dat naast hem hing grijpend, wierp hij het met al de kracht
+die nog in hem over was naar den vluchtenden moordenaar en hieuw hem
+in tweeën toen hij de deur bereikte. Toen, met een laatst gefluisterd
+vaarwel aan de verschrikte Goedroen zonk Sigurd achterover en blies
+den laatsten adem uit.
+
+
+ "Treur niet, o Goedroen, de slag is het leste kwaad,
+ Vrees wijkt uit het Niblungen huis, terwijl deze morgen naakt,
+ Leef rustig, geliefde vrouw, ongekweld nu en onverzaakt."
+
+ "Het is Brunhild's bedrijf, dit deed de vrouw die mij mint,"
+ Zoo zuchtte hij zacht, "er is niets dat nu reden tot wroeging
+ meer vindt;
+ Ik heb veel in mijn dagen gedaan, en mijn liefde en dit al
+ wordt gelegd
+ In de opene hand van Odin, tot dan komt het laatste gerecht.
+ 'k Heb gewerkt en ik doe 't niet te niet, ik gaf en neem het
+ niet weer,
+ Zijt gij anders dan ik, Alvader, en oogst gij vergeefs mijn eer?"
+
+
+Sigurds zoontje werd op het zelfde oogenblik vermoord en de arme
+Goedroen treurde over hare dooden met zwijgende smart, zonder tranen;
+terwijl Brunhild luid lachte, waardoor zij den toorn van Gunnar
+opwekte, die er te laat berouw over had, dat hij geen middelen had
+beraamd om de verschrikkelijke daad af te wenden.
+
+De smart der Niblungen uitte zich in een openbare lijkplechtigheid die
+weldra werd gehouden. Een groote houtstapel werd opgericht, waarheen
+kostbare behangsels, versche bloemen en schitterende wapenen werden
+gebracht, zooals de gewoonte was bij de begrafenis van een vorst
+en toen deze droeve toebereidselen plaats vonden, was Goedroen het
+voorwerp van de teedere bezorgdheid der vrouwen, die, vreezend dat
+haar hart zou breken, de sluizen harer tranen trachtten te openen
+door haar de bittere smarten te vertellen, die zij hadden gekend,
+terwijl een haar verhaalde hoe ook zij alles had verloren wat haar
+dierbaar was. Maar deze pogingen om haar aan het schreien te krijgen
+waren volkomen vergeefsch, totdat zij ten slotte het hoofd van haar
+man in haar schoot legden en haar zeide dat zij hem moest kussen alsof
+hij nog in leven was; toen begonnen hare tranen in stroomen te vloeien.
+
+Ook bij Brunhild trad weldra de reactie in; al haar wrok was vergeten
+toen zij het lichaam van Sigurd op den brandstapel zag gelegd,
+alsof hij klaar was tot den strijd in gepolijste rusting, met den
+Helm van Schrik op zijn hoofd, en vergezeld van zijn paard, dat met
+hem verbrand zou worden, alsook van velen zijner trouwe knechten,
+die zijn verlies niet wilden overleven. Zij trok zich terug in haar
+vertrek, en na haar bezittingen onder hare kameniers verdeeld te
+hebben, trok zij haar rijkste gewaad aan en doorstak zich zelf toen
+zij op haar bed lag uitgestrekt.
+
+Het nieuws bereikte al spoedig Gunnar, die haastig naar zijn vrouw ging
+en nog juist bij tijds kwam om den laatsten wil van de stervende te
+vernemen: dat men haar zou leggen naast den held, dien zij liefhad,
+met het schitterende, ontbloote zwaard tusschen hen in, zooals het
+had gelegen toen hij haar bij volmacht had gevrijd. Toen zij haar
+laatsten adem had uitgeblazen, werden deze wenschen stipt uitgevoerd,
+en haar lichaam werd met dat van Sigurd verbrand onder de klachten
+van al de Niblungen.
+
+In Richard Wagners verhaal van "De Ring" is Brunhilds einde meer
+schilderachtig. Op haar paard gestegen, evenals toen zij haar
+oorlogsmeisjes op bevel van Odin aanvoerde, reed zij in de vlammen
+die van den grooten brandstapel opstegen, en verdween voor immer uit
+het gezicht der menschen.
+
+
+ Zij zijn weg, de machtigen, goeden, de hoop van het wereldrond,
+ Het zal zwoegen en dragen zijn lasten als voor hun geboortestond:
+ Het zal zuchten in blinde kloven om den dag toen Sigurd ging heen
+ En het uur dat Brunhild zich spoedde, en de dag die op dooden
+ scheen,
+ Het zal smeeken, vaak worden geholpen en vergeten hun daden
+ niet meer
+ Tot de nieuwe zon schijnt op Balder en de zalige stranden neer.
+
+
+De doodsscene van Sigurd (Siegfried) is veel machtiger in het
+Niblungenlied. In de Teutonische vertolking lokt zijn verraderlijke
+vijand hem van een jachtpartij in het bosch om zijn dorst aan een
+beek te lesschen, waar hij hem door den rug stoot met een speer. Zijn
+lichaam werd vandaar naar huis gedragen door de jagers en aan de
+voeten van zijn vrouw gelegd.
+
+
+
+De vlucht van Goedroen.
+
+Goedroen, nog ontroostbaar en verfoeiend het geslacht, dat haar
+verraderlijk van alle levensvreugde had beroofd, vluchtte uit haars
+vaders huis en zocht een schuilplaats bij Elf, Sigurds voedstervader,
+die, na den dood van Hiordis, Thora, de dochter van koning Hakon had
+gehuwd. De twee vrouwen werden groote vriendinnen en hier vertoefde
+Goedroen vele jaren, terwijl zij zich bezighield met het borduren
+op een tapijt der groote daden van Sigurd, en zij zorgde voor haar
+dochtertje Swanhild, wier heldere oogen haar levendig den echtgenoot
+herinnerden, dien zij verloren had.
+
+
+
+Atli, koning van de Hunnen.
+
+Intusschen had Atli, Brunhilds broeder, die nu koning van de Hunnen
+was, naar Gunnar gezonden om verzoening van zijn zusters dood te
+vragen; en om aan zijn eischen te voldoen had Gunnar beloofd dat,
+wanneer hare jaren van weduwschap voorbij waren, hij hem Goedroens
+hand zou geven. De tijd verliep, en Atli vroeg de vervulling van zijn
+belofte, waarom de Niblungbroeders, met hun moeder Grimhild, de lang
+afwezige prinses gingen zoeken, en met behulp van den tooverdrank
+dien Grimhild had klaar gemaakt, slaagden zij er in Goedroen over te
+halen de kleine Swanhild in Denemarken te laten en de vrouw van Atli
+te worden in het land der Hunnen.
+
+Niettemin verachtte Goedroen haren echtgenoot, wiens hebzuchtige
+neigingen haar zeer tegen de borst stuitten; en zelfs de geboorte van
+twee zonen, Erp en Eitel, troostte haar niet over den dood van haar
+geliefde en de afwezigheid van Swanhild. Hare gedachten waren steeds
+bij het verleden, en zij sprak er dikwijls over, weinig vermoedend
+dat hare beschrijvingen van den rijkdom der Niblungen Atli's begeerte
+had opgewekt, en dat hij in het geheim een voorwendsel zocht om er
+beslag op te leggen.
+
+Atli besloot ten slotte Knefrud of Wingi, een van zijn dienaren,
+te zenden, om de Niblung-vorsten uit te noodigen tot een bezoek aan
+zijn hof, terwijl hij voornemens was hen te vermoorden als hij hen in
+zijn macht had; maar Goedroen, die zijn bedoeling doorzag, zond een
+runeboodschap aan hare broeders, tegelijk met den ring Andvaranaut,
+waar zij een wolfshaar omheen had gewonden. Onderweg echter wischte
+de bode de runen ten deele uit en veranderde dus hun zin; en toen
+hij voor de Niblungen verscheen, nam Gunna de uitnoodiging aan, in
+weerwil van Högni's en Grimhilds waarschuwingen en een voorspellenden
+droom van Glaumvor, zijn tweede vrouw.
+
+
+
+Het begraven van den Niblungenschat.
+
+Vóór zijn vertrek besloot Gunnar echter eerst heimlijk den
+Niblungenschat te begraven in den Rijn, en hij liet hem in een diep
+gat in de bedding van de rivier zinken, terwijl alleen de koninklijke
+broeders de plaats wisten, die zij--zoo beloofden zij onder een
+plechtigen eed--nooit aan iemand zouden openbaren.
+
+
+ Toen viel in drukke wieling het roode Goud, gelijk
+ Een vlam in grauwen morgen glansde de schat van 't rijk,
+ Toen stroomd' er boven 't water, het schuim en 't water zwart
+ Spatte op toen 't Goud er neerzonk tegen den rotswand hard.
+ Voor goed onzichtbaar werd het, een wonder en een sprook
+ Tot d' allerlaatste zanger zal zijn verdwenen ook.
+
+
+
+Het verraad van Atli.
+
+In krijgsgewaad reed toen de koninklijke stoet uit de stad der
+Niblungen, die zij nooit zouden weerom zien, en na vele avonturen
+betraden zij het land van de Hunnen en kwam in Atli's hal, waar
+zij, bespeurend dat zij er waren ingeloopen, den verrader Knefrud
+vermoordden, en zich toebereidden om hun levens zoo duur mogelijk
+te verkoopen.
+
+Goedroen haastte zich om hen met een teedere omhelzing welkom te
+heeten, en, ziende dat zij moesten vechten, greep zij een wapen
+en hielp hen dapper in de hevige moordpartij die volgde. Na den
+eersten aanval hield Gunnar er den moed bij zijn mannen in door op
+zijn harp te spelen, die hij ter zijde legde als de aanvallen werden
+vernieuwd. Driemalen braveerden de dappere Niblungen den aanval van
+de Hunnen, totdat allen, behalve Gunnar en Högni, waren omgekomen,
+en de koning en zijn broeder, gewond, verzwakt en moe, in de handen
+hunner vijanden vielen, die hen, stevig vastgebonden, in een gevangenis
+wierpen om hun dood af te wachten.
+
+Atli had zich wijslijk onthouden van eenig werkzaam aandeel aan
+het gevecht te nemen, en hij had nu zijn zwagers beurt voor beurt
+voor zich laten brengen, en hun de vrijheid beloofd als zij de plaats
+openbaarden waar de gouden schat verborgen was; maar zij bewaarden fier
+het stilzwijgen, en eerst na veel marteling sprak Gunnar, zeggend dat
+hij een plechtigen eed had gezworen, dat hij zoo lang Högni leefde
+nooit het geheim vertellen zou. Ter zelfder tijd zeide hij, dat hij
+enkel zou gelooven aan den dood van zijn broeder als zijn hart hem
+op een schotel gebracht werd.
+
+
+ Met een vreeslijke stem riep Gunnar: o Dwaas, hoe is u vertrouwd,
+ Wie won den schat in 't verleden en de rosse ringen van goud?
+ Het was Sigurd, het kind der Volsungs, de beste der besten was 't,
+ Hij reed van het Noord en de bergen, en werd mijn zomergast,
+ Mijn vriend, mijn bezworen broeder, hij reed door het wuivend vuur,
+ En won mij der Glorie Vorstinne, en schonk mijn verlangst mij
+ dat uur,
+ Hij was de roem der wereld, de hoop van die werden gekneld,
+ De steun der simple lieden, de hamer der sterken, de held;
+ Ja, vaak in de toekomst vertelt men 't verhaal van wat hij deed,
+ En ik, ook ik, zal 't vertellen, als komt den Niblungen Leed;
+ Want ik zat 's nachts in mijn rusting, en toen 't licht was ver
+ over 't land,
+ Versloeg ik Sigurd, mijn broeder, en keek naar het werk mijner hand.
+ En nu, o machtig' Atli, heb 'k gezien des Niblungen val
+ Hoe de voet van een zwakken lafaard Gunnars nek vertreden zal;
+ En als mij de goden misgunnen den vrede, waarnaar ik dorst.
+ Laat mij zien het hart van Högni, gerukt uit zijn levende borst
+ En gelegd op den schotel vóór mij, dan zal ik zeggen van 't Goud,
+ En worden uw knecht die zijn krachten voor u beschikbaar houdt.
+
+
+Door nood gedrongen gaf Atli onmiddellijk bevel dat Högni's hart zou
+worden gebracht, maar zijn knechten, bang om de hand te slaan aan
+zulk een verschriklijken krijgsman, vermoordden den lafhartigen
+kok Hialli. Het trillende hart van dezen armen kerel ontlokte
+verachtelijke woorden aan Gunnar, die verklaarde dat zulk een
+vreesachtig lichaamsdeel nooit aan zijn moedigen broeder kon hebben
+behoord. Atli gaf wederom toornige bevelen, en nu werd het niet-bevende
+hart van Högni gebracht, waarop Gunnar, zich tot den vorst wendend,
+plechtig zwoer dat, daar het geheim nu bij hem alleen berustte,
+het nooit openbaar zou worden.
+
+
+
+De laatste der Niblungen.
+
+Bleek van toorn beval de koning zijn knechten Gunnar met gebonden
+handen in een hol met vergiftige slangen te werpen; maar dit
+verschrikte den moedigen Niblung niet, en toen men hem uit spot zijn
+harp had nageworpen, zat hij kalm in den put, spelend met zijn teenen
+en al de reptielen op één na in slaap wiegend. Men zeide dat Atli's
+moeder de gedaante van een slang had aangenomen, en dat zij het was,
+die hem nu in de zijde beet en zijn triomfanten zang voor goed tot
+zwijgen bracht.
+
+Om zijn triomf te vieren, richtte Atli nu een groot feest aan, en
+beval Goedroen klaar te zijn om hem af te wachten. Aan dit banket at
+en dronk hij smakelijk, weinig vermoedend dat zijn broeder zijn beide
+zonen had verslagen en hun gebraden harten had opgediend en hun bloed
+vermengd had met wijn in bekers, die van hun schedels waren gemaakt. Na
+eenigen tijd werden de koning en zijn gasten dronken, toen Goedroen,
+overeenkomstig één overlevering van het verhaal, het paleis in brand
+stak, en, toen de dronken mannen opstonden, te laat om te ontsnappen,
+vertelde zij wat zij had gedaan, en, na eerst haren man doorstoken
+te hebben, kwam zij kalm om met de Hunnen in de vlammen. Een andere
+overlevering zegt, dat zij Atli vermoordde met Sigurds zwaard en, na
+zijn lichaam op een schip te hebben gezet, dat zij liet wegdrijven,
+wierp zij zich in zee en verdronk.
+
+
+ Al sprekende breidde zij d' armen en sprong van het land in zee,
+ En zij kon niet wederkeeren, want de golven voerden haar mee,
+ En hun wil is haar wil voortaan en wie kent der waat'ren vloed
+ En het bed waar Goedroen sluimert en den tijd die nog komen moet?
+
+
+Overeenkomstig een derde en zeer afwijkende overlevering verdronk
+Goedroen niet, maar werd door de golven naar het land gevoerd waar
+Jonakur koning was. Daar werd zij zijn vrouw en de moeder van drie
+zonen, Sörli, Hamdir en Erp. Zij kreeg bovendien haar geliefde dochter
+Swanhild terug, die intusschen tot een mooi meisje van huwbaren
+leeftijd was opgegroeid.
+
+
+
+Swanhild.
+
+Swanhild werd uitgehuwlijkt aan Ermenrich, koning van Gothland, die
+zijn zoon Randwer en een van zijn knechten, Sibich, zond om zijn bruid
+naar zijn rijk te voeren. Sibich was een verrader en hij had een plan
+gesmeed tot uitroeiing van de koninklijke familie opdat hij zelf het
+rijk mocht krijgen; dus beschuldigde hij Randwer dat hij getracht
+had de genegenheid van zijn jonge stiefmoeder te verwerven. Deze
+beschuldiging maakte Ermenrich zóó boos, dat hij het bevel gaf zijn
+zoon op te hangen en Sigurd te doen doodtrappen onder de pooten van
+wilde paarden. De schoonheid van deze dochter van Sigurd en Goedroen
+echter was van dien aard, dat zelfs de wilde paarden er niet toe
+gebracht konden worden om haar leed te doen, totdat zij onder een
+groot kleed verborgen werd waarna zij haar doodtrapten onder hun
+wreede hoeven.
+
+Toen zij het lot van haar geliefde dochter vernam, riep Goedroen hare
+drie zonen bij zich en deed hen een rusting en wapenen aan waarop
+enkel steen invloed had, en beval hen te vertrekken en hun vermoorde
+zuster te wreken, waarna zij van verdriet stierf, en op een grooten
+brandstapel werd verbrand.
+
+De drie jongelingen, Sörli, Hamdir en Erp, gingen naar Ermenrichs rijk,
+maar eer zij hunne vijanden ontmoetten, bespotten de twee oudsten,
+die Erp te jong vonden om hen bij te staan, dezen om zijn kleinheid,
+en vermoordden hem ten slotte. Sörli en Hamdir vielen toen Ermenrich
+aan, hieuwen zijn handen en voeten af, en zouden hem vermoord hebben
+als niet een eenoogig vreemdeling plotseling was verschenen en de
+omstanders had aangespoord de jonge mannen met steenen te werpen. Zijn
+bevelen werden onmiddellijk uitgevoerd en Sörli en Hamdir vielen
+weldra onder den regen van steenen, die, zooals wij gezien hebben,
+alleen in staat waren hen te deren.
+
+
+ Gij hoordet vroeger van Sigurd hoe hij Gods vervolgers sloeg;
+ Hoe uit de donk're diepten het goud der wat'ren hij droeg,
+ Hoe hij wekte de liefste in de bergen en wekte Brunhild schoon,
+ En toefd' een tijdlang op aard' en droeg onder allen de kroon,
+ Gij hoordet van 't Nevelvolk en de diepe schemering,
+ En hoe de wereld verstoord werd en Sigurd onderging,
+ Nu kent gij der Niblungen nooden en wat kwam toen trouw werd bespot,
+ Ook het sterven van vorsten en prinsen, en de smart van Odin
+ den Goth.
+
+
+
+Verklaring van de sage.
+
+Sommige geleerden beweren dat deze geschiedenis van de Volsungs een
+reeks van zonnemythen is, waarin Sigi, Reri, Volsung, Sigmund en
+Sigurd om beurten den aanbrekenden dag personifieeren. Zij zijn allen
+gewapend met onoverwinnelijke zwaarden, de zonnestralen, en reizen
+allen door de wereld, vechtend tegen hun vijanden, de demonen van
+koude en duisternis. Sigurd, evenals Balder, wordt door allen bemind;
+hij huwt Brunhild, het schemeringmeisje, die hij midden in de vlammen
+vindt, en van wie hij weggaat om haar enkel weer te vinden als zijn
+loopbaan geëindigd is. Zijn lichaam wordt verbrand op den brandstapel,
+die, evenals die van Balder, ňf de ondergaande zon ňf de laatste vlam
+van den zomer voorstelt, waarvan hij ook het type is. Het dooden
+van Fafnir symboliseert de vernietiging van den demon van koude of
+duisternis, die gestolen heeft den gouden schat van den zomer of de
+gele stralen van de zon.
+
+Volgens andere geleerden is deze sage gegrond op de geschiedenis. Atli
+is de wreede Attila, de "Geesel Gods", terwijl Gunnar is Gundicarius,
+een Bourgondisch vorst, wiens rijk verwoest werd door de Hunnen, en die
+met zijn broeders vermoord werd in 451. Goedroen is de Bourgondische
+prinses Ildico, die haar man in haar huwelijksnacht vermoordde, zooals
+reeds gemeld is, terwijl zij het schitterend zwaard gebruikte, dat
+eens aan den zonnegod behoord had, om haar vermoorde bloedverwanten
+te wreken.
+
+
+
+
+
+
+HOOFDSTUK XXVII: DE GESCHIEDENIS VAN FRITHIOF.
+
+
+Bisschop Tegnér.
+
+Misschien heeft geen schrijver van de negentiende eeuw zooveel
+gedaan om belangstelling te wekken voor de letterkundige schatten
+van Scandinavië als Bisschop Esaias Tegnér, dien een Zweedsch auteur
+karakteriseerde als "dat machtig Genie dat zelfs wanorde organiseert."
+
+Tegnérs "Frithiofsage" is ten minste éénmaal in iedere Europeesche taal
+vertaald, en een twintig keer in het Engelsch en het Duitsch. Goethe
+sprak van het werk met het grootste enthousiasme, en het verhaal,
+dat een ongeëvenaard beeld geeft van onze heidensche voorouders in
+het noorden, oogstte evenveel lof van Longfellow, die het beschouwde
+als een van de merkwaardigste producten zijner eeuw.
+
+Ofschoon Tegnér enkel de Frithiofsage tot zijn onderwerp heeft gekozen,
+zien wij dat dat verhaal het vervolg is op de oudere maar minder
+belangwekkende Thorstensage waarvan wij hier een zeer kort overzicht
+geven, enkel om den lezer in staat te stellen elke toespeling in het
+nieuwere gedicht goed te begrijpen.
+
+Evenals zoo dikwijls het geval is bij deze oude verhalen, begint de
+geschiedenis met Haloge (Loki), die naar het noorden kwam met Odin en
+over noordelijk Noorwegen begon te regeeren, dat naar hem Halogaland
+werd genoemd. Volgens de Noorsche mythologie had deze god twee
+lieflijke dochters. Zij werden geschaakt door stoutmoedige vrijers,
+die, door Haloge's vervloekingen en tooverkunsten van het hoofdland
+verbannen, met hun pas verkregen vrouwen op naburige eilanden hun
+toevlucht namen.
+
+
+
+Geboorte van Viking.
+
+Zoo geschiedde het dat Haloge's kleinzoon, Viking, geboren werd op het
+eiland Bornholm in de Oostzee, waar hij woonde totdat hij vijftien
+jaar was, en waar hij de grootste en sterkste man van zijn tijd
+werd. Geruchten aangaande zijn kracht bereikten ten slotte Hunvor,
+een Zweedsche prinses, die gekweld werd door de attenties van een
+reusachtigen vrijer dien niemand durfde wegjagen, en zij zond om
+Viking om haar te verlossen.
+
+Zoo geroepen vertrok de jongeling nadat hij van zijn vader een
+tooverzwaard, Angurvadel geheeten, gekregen had, welks slagen
+noodlottig zouden blijken zelfs voor een reus als de vrijer van
+Hunvor. Een "holmgang" zooals een tweegevecht in het Noorsch heette,
+volgde, zoodra de held op het tooneel verscheen, en Viking, na zijn
+tegenstander verslagen te hebben, zou de prinses hebben kunnen huwen,
+ware het niet als ongepast voor een Noorman beschouwd als hij,
+voordat hij twintig was, huwde.
+
+Om den tijd dien hij op de hem beloofde bruid wachten moest, te korten,
+trok Viking op een goedbemand drakenschip uit; en kruisend tusschen de
+Noordelijke en Zuidelijke zeeën had hij tallooze avonturen. Gedurende
+dezen tijd werd hij in het bijzonder vervolgd door de familieleden
+van den reus dien hij had verslagen, en die in de tooverij bedreven
+waren, en zij brachten tallooze gevaren over hem te land en ter zee.
+
+Geholpen en ondersteund door zijn boezemvriend Halfdan, ontsnapte
+Viking aan elk gevaar, versloeg vele zijner vijanden, en na Hunvor,
+die intusschen de vijand naar Indië had gevoerd, teruggehaald te
+hebben, zette hij zich neer in Zweden. Zijn vriend, trouw zoowel in
+vrede als in oorlogstijd, zette zich naast hem neer en huwde ook,
+terwijl hij zich tot vrouw koos Ingeborg, Hunvor's kamermaagd.
+
+De sage beschrijft nu de lange, vreedzame winters, als de helden feest
+vierden en luisterden naar de verhalen der skalden, terwijl zij zich
+enkel opmaakten tot krachtige daden als de terugkeerende lente hen
+weer toestond hun drakenschepen van stapel te laten loopen en opnieuw
+hun zeerooverstochten te beginnen.
+
+
+ Toen de Skald nam zijn harp en zong
+ En breed door het spel der tonen gong
+ 't Geluid, aan het lied gepaard,
+ Van de harpesnaren stroomd' een klank
+ Of men ze sloeg met het ijzer blank
+ Van een zwaard.
+
+ En de Berserks altemaal
+ Barstten los in een roep, die de zaal
+ Deed daav'ren, uit volle borst:
+ Ze sloegen de tafel bij hun zang
+ En riepen: "leve het Strijdzwaard lang
+ En de Vorst!"
+
+ Longfellow's Saga van koning Olaf.
+
+
+In de oude sage vertellen de skalden met groot genoegen elke phase van
+aanval en verweer gedurende het gevecht, en beschrijven elken slag die
+gegeven en ontvangen wordt, terwijl zij met voldoening stilstaan bij
+het bloedbad en de donkere vlammen, die beide vijanden en schepen in
+gemeenschappelijken ondergang omhullen. Een dapper gevecht is echter
+dikwijls een belofte van toekomstige vriendschap, en wij vernemen
+dat Halfdan en Viking nadat zij er niet in waren geslaagd Njorfe,
+een vijand van grooten moed, meester te worden, hun zwaarden na een
+hevigen strijd in de scheede staken en hun vijand als derden in hun
+innig vriendschapsverbond opnamen. Op weg huiswaarts van een dezer
+gewone tochten, verloor Viking zijn beminde vrouw; en haar kind, Ring,
+toevertrouwend aan de zorg van een pleegvader, trouwde de dappere held,
+na een korten tijd van rouw, opnieuw. Deze keer was zijn huwelijkszegen
+grooter, want de sage vertelt dat zijn tweede vrouw hem negen flinke
+zonen schonk.
+
+Njorfe, koning van Uplands, in Noorwegen, verheugde zich ook in
+een gezin van negen dappere zonen. Maar, ofschoon hun vaders door
+banden van de hechtste vriendschap waren verbonden, daar zij elkander
+bloedbroederschap hadden gezworen volgens de echte Noorsche zeden,
+waren de jonge mannen naijverig op elkander en zeer tot vechten
+geneigd.
+
+
+
+Het Balspel.
+
+Niettegenstaande deze smeulende geprikkeldheid ontmoetten de jongelui
+elkander dikwijls; en de sage vertelt dat zij gewoon waren samen
+met den bal te spelen, en geeft een beschrijving van het vroegste
+balspel dat in de Noorsche jaarboeken vermeld wordt. Viking's zonen,
+even forsch en sterk als hij, waren geneigd zich weinig erom te
+bekommeren hoe het hun tegenpartij ging, en te oordeelen naar het
+volgend verslag, dat uit de oude sage is vertaald, waren de spelers
+dikwijls in een even droevigen toestand als na een modern spel.
+
+"Den volgenden morgen gingen de broeders aan het spelen, en hadden
+bijna steeds den bal dien dag in handen; zij troffen menschen en
+lieten hen ruw vallen en sloegen anderen. 's Avonds hadden drie mannen
+gebroken armen en velen waren gekneusd of verminkt."
+
+Het spel tusschen Njorfes en Vikings zonen liep op een twist uit,
+en een van Njorfes zonen bracht een zijner tegenpartijders een
+gevaarlijken en verraderlijken slag toe. Verhinderd op dat oogenblik
+en op die plaats wraak te nemen, daar de toeschouwers tusschen beiden
+kwamen, maakte de beleedigde man een nietszeggende verontschuldiging
+om alleen naar het strijdperk terug te keeren; en toen hij daar zijn
+aanvaller ontmoette, doodde hij hem.
+
+
+
+De bloedveete.
+
+Toen Viking hoorde dat een zijner zonen een van de kinderen van zijn
+vriend had vermoord was hij zeer verontwaardigd, en gedachtig aan zijn
+eed dat hij alle onrecht, Njorfe aangedaan, zou wreken, verbande hij
+den jongen moordenaar. Toen de andere broeders deze uitspraak hoorden,
+deden zij de gelofte dat zij den balling zouden vergezellen, en zoo nam
+Viking bedroefd afscheid van hen, terwijl hij zijn zwaard Angurvadel
+aan Thorsten den oudsten gaf, en hen aanried rustig te blijven op een
+eiland in het Wener meer, totdat alle gevaar voor vergelding van de
+zijde van Njorfes overgebleven zonen voorbij zou zijn.
+
+De jonge mannen gehoorzaamden; maar Njorfes zonen hadden besloten hun
+broeder te wreken, en, ofschoon zij geen booten hadden om hen over het
+meer te zetten, maakten zij gebruik van de hulp van een toovenaar om
+een sterke vorst te verwekken. Vergezeld van vele gewapenden slopen
+zij toen, zonder leven te maken, over het ijs om Thorsten en zijn
+broeders aan te vallen, en een vreeslijk bloedbad volgde. Slechts
+twee van de aanvallers slaagden er in te ontvluchten, maar zij lieten,
+zooals zij meenden, al hunne vijanden onder de dooden.
+
+Toen kwam Viking zijn zonen begraven, en hij bevond dat twee van hen,
+Thorsten en Thorer, nog leefden; waarop hij hen heimelijk in een
+kelder onder zijn woning bracht, en na verloop van tijd herstelden
+zij van hun wonden.
+
+Njorfe's twee overlevende zonen ontdekten weldra door tooverkunsten,
+dat hun tegenstanders niet dood waren, en zij deden een tweede
+vergeefsche poging om hen te vermoorden. Viking zag dat de twist
+voortdurend hernieuwd zou worden als zijn zonen thuis bleven; daarom
+zond hij hen nu tot Halfdan, wiens hof zij bereikten na een reeks
+van avonturen die in vele opzichten doen denken aan die van Theseus
+op weg naar Athene.
+
+Toen de lente aanbrak, ging Thorsten op een zeerooverstocht
+en ontmoette toen Johul, Njorfes oudsten zoon, die, intusschen,
+met geweld had bezit genomen van het koninkrijk Sogn, nadat hij den
+koning had vermoord, zijn erfopvolger Belé had verbannen, en zijn
+schoone dochter, Ingeborg, veranderd had in een oude heks.
+
+In het verloop der geschiedenis wordt Johul voorgesteld als een soort
+lafaard, want hij nam bij voorkeur zijn toevlucht tot tooverij als
+hij Vikings zonen kwaad wilde doen. Zoo verwekte hij hevige stormen,
+en Thorsten, na tweemaal schipbreuk geleden te hebben, werd slechts uit
+de golven gered door de gewaande heks, die hij beloofde te huwen uit
+dankbaarheid voor hare goede diensten. Thorsten, geraden door Ingeborg,
+ging nu Belé zoeken, dien hij vond en weer op zijn erfelijken troon
+plaatste, nadat hij hem erfelijke vriendschap gezworen had. Hierop
+werd de ellendige betoovering gebroken, en Ingeborg, die nu in de
+haar aangeboren schoonheid werd gezien, werd met Thorsten verbonden
+en woonde met hem te Framnäs.
+
+
+
+Thorsten en Belé.
+
+Elke lente trokken Thorsten en Belé er samen op uit in hunne schepen;
+en op een van deze tochten verbonden zij zich met Angantyr, een vijand
+wiens moed zij behoorlijk hadden leeren kennen, en kregen weer een niet
+te schatten goed in bezit, een magisch drakenschip, Ellida geheeten,
+dat Aegir, god van de zee, eens aan Viking had gegeven als loon voor
+een gastvrije behandeling, en dat hem ontstolen was.
+
+
+ Een vorstlijke gift om te zien, want d' opgaande planken van
+ 't schipraam
+ Waren met spijkers niet vast, zooals pleegt, maar gegroeid in
+ elkander.
+ Zijn gestalte was die van een draak als hij zwemt, maar verder
+ naar voren
+ Rees zijn kop met veel fierheid omhoog, zijn hals daarbij straalde
+ van veel goud;
+ Zijn buik was gevlekt met rood en met geel, maar achter bij
+ 't roer lag
+ Rond gevouwen zijn staart in cirkels, gansch schubbig van zilver;
+ Vleug'len zwart met punten van rood; als ieder gespreid was
+ Vloog Ellida vooruit met den storm, nog sneller dan d' arend,
+ Ging zij volledig bemand haar weg over golvende zeeën,
+ O, dan hieldt gij het wis voor een drijvend kasteel of een slotburg,
+ 't Schip was beroemd waar men kwam, en het eerste der schepen in
+ 't Noorden.
+
+ Tegnér, Frithiof-sage.
+
+
+In het volgende seizoen veroverden Thorsten, Belé en Agantyr de
+Orkney-eilanden, die als koninkrijk aan den laatsten gegeven werden,
+terwijl hij vrijwillig beloofde een jaarlijksche belasting te zullen
+betalen aan Belé. Daarop gingen Thorsten en Belé een tooverring zoeken,
+of een armband, die eens door Völund, den smid, gesmeed was en door
+Soté, een beroemd roover, was gestolen.
+
+Deze stoute roover was zóó bang dat iemand den tooverring in bezit zou
+krijgen, dat hij zich zelf er mee levend begraven had in een aardhoop
+in Bretland. Hier, zoo zeide men, hield zijn geest er steeds de wacht
+over, en toen Thorsten in zijn graf kwam, hoorde Belé, die buiten
+wachtte, het geluid van geweldige slagen die gegeven en teruggegeven
+werden, en zag hij donkere vlammen van bovennatuurlijk vuur.
+
+Toen Thorsten eindelijk uit den aardhoop, bleek en bebloed, maar
+triumfeerend kwam aan wankelen, weigerde hij te spreken van den schrik
+dien hij doorstaan had om den begeerden schat te winnen, maar vaak
+placht hij te zeggen, als hij dien liet zien: "Ik beefde eens slechts
+in mijn leven, en dat was toen ik hem wegnam".
+
+
+
+Geboorte van Frithiof en Ingeborg.
+
+Zoo, eigenaar van de drie grootste schatten van het Noorden, keerde
+Thorsten huiswaarts naar Framnäs, waar Ingeborg hem een schoonen
+jongen, Frithiof, schonk, terwijl twee zonen, Halfda en Helge, aan
+Belé geboren werden. De knapen speelden samen en waren reeds vrij
+groot, toen Ingeborg, Belé's dochtertje, geboren werd, en eenigen tijd
+later werd het kind toevertrouwd aan de zorg van Hilding, die reeds
+Frithiofs pleegvader was, daar Thorstens veelvuldige afwezigheid het
+hem moeilijk maakte de opvoeding van zijn jongen te behartigen.
+
+
+ Zij groeiden op in zuiv're vreugd;
+ Een jonge boom was Frithiofs jeugd;
+ En nevens hem in bloesemschoon
+ Zoet' Ingeborg, der tuinen kroon.
+
+ Tegnér, Frithiof-sage.
+
+
+Frithiof werd spoedig gehard en dapper onder de leiding van zijn
+pleegvader, en Ingeborg ontwikkelde snel de lieflijkste trekken van
+karakter en aanvalligheid. Beiden waren het gelukkigst als zij samen
+waren; en toen zij ouder werden, werd hun kinderlijke genegenheid
+dagelijks dieper en inniger, totdat Hilding, dezen staat van zaken
+ziende, den jongen man beval te bedenken dat hij een onderdaan van
+den koning was, en dus geen partij voor zijn eenige dochter.
+
+
+ Tot Odin, in zijn sterrenpracht,
+ Klimt op haar roemrijk voorgeslacht;
+ Maar Thorstens zoon zijt gij: dit weet!
+ Want "soort past best bij soort" zoo 't heet.
+
+ Tegnér, Frithiof-sage.
+
+
+
+Frithiofs liefde voor Ingeborg.
+
+Deze wijze raadgevingen kwamen echter te laat, en Frithiof verklaarde
+met nadruk dat hij de schoone Ingeborg als bruid wilde winnen, trots
+alle belemmeringen en zijn nederige afkomst.
+
+Kort hierop ontmoetten Belé en Thorsten elkander voor het laatst, bij
+het prachtige heiligdom van Balder, waar de koning, voelend dat zijn
+einde nabij was, een plechtige vergadering, of Thing, had belegd van al
+zijn voornaamste onderdanen, om zijn zonen Helge en Halfdan aan zijn
+volk als zijn verkoren opvolgers voor te stellen. De jonge erfgenamen
+werden bij deze gelegenheid zeer koel ontvangen, want Helge was somber
+en stil van aard en tot een priesterlijk leven geneigd, en Halfdan
+was van een zwakke, verwijfde natuur en bekend meer om zijn liefde tot
+vermaken dan tot oorlog en jacht. Frithiof, die aanwezig was en naast
+hen stond was het voorwerp van vele bewonderende blikken der menigte.
+
+
+ Maar op hen volgde Frithiof dan,
+ Gehuld in blauw gewaad
+ Een hoofd wel grooter, teeken van
+ Zijn heldelijken staat.
+
+ Hij stond nabij de broeders daar
+ Als rijpe dag, geschouwd
+ Tusschen den morgen rozig klaar
+ En nacht in donker woud.
+
+ Tegnér, Frithiof-sage.
+
+
+Nadat hij zijn laatste instructies en raad aan zijn zonen had
+gegeven en vriendelijk tot Frithiof had gesproken, voor wien hij
+een hartelijke genegenheid koesterde, wendde de oude koning zich
+tot zijn trouwen makker Thorsten, om afscheid van hem te nemen,
+maar de oude krijgsman zeide dat zij niet lang gescheiden zouden
+zijn. Belé sprak toen weder tot zijn zonen en beval hen dat zij zijn
+grafheuvel in het gezicht van dien van Thorsten zouden oprichten,
+opdat hun geesten met elkander omgang zouden hebben over de wateren
+van de nauwe kreek die tusschen hen zou vloeien, opdat zij zoo zelfs
+niet in den dood gescheiden zouden worden.
+
+
+
+Helge en Halfdan.
+
+Deze bevelen werden met piëteit uitgevoerd, toen, kort daarop, de oude
+makkers hun laatsten adem uitbliezen; en toen de groote grafheuvels
+waren opgericht, begonnen Helge en Halfdan hun koninkrijk te regeeren,
+terwijl Frithiof, hun vroegere speelmakker, zich naar zijn eigen plaats
+te Framnäs begaf, een vruchtbaar verblijf, liggend in een mooi dal,
+dat omgeven was door de hooge bergen en de wateren van de altijd
+veranderende kreek.
+
+
+ Drie mijl strekten zich uit de velden in 't rond; aan drie kanten
+ Dalen en bergen en heuv'len, waar aan den vierden de zee lag,
+ Berken kroonden de toppen, maar over de hellende heuvels
+ Glansde het goudene koren, en manshoog wuifde de rogge.
+
+ Tegnér, Frithiof-sage.
+
+
+Maar ofschoon omringd door trouwe vrienden en gezegend met veel rijkdom
+en het bezit van de beroemde schatten van zijn voorvader, het zwaard
+Angurvadel, de Völundring, en het ongeëvenaarde drakenschip Ellida,
+was Frithiof ongelukkig, omdat hij de schoone Ingeborg niet langer
+elken dag kon zien. Al zijn vroegere geestkracht herleefde echter toen,
+in de lente, op zijn uitnoodiging beide koningen hem kwamen bezoeken,
+samen met hun schoone zuster, en opnieuw brachten zij lange uren door
+in vroolijkheid en gezelligheid. Daar zij dus telkens samen waren, vond
+Frithiof gelegenheid om aan Ingeborg zijn diepe genegenheid kenbaar
+te maken, en hij ontving als antwoord de betuiging van hare liefde.
+
+
+ Hij zat aan haar zijde en drukte haar hand
+ En hij voelde den druk dien zij gaf van haar kant;
+ Toen zijn blik zag haar aan
+ Dien zij weergaf als 't zonlicht de teedere maan.
+
+ Tegnér, Frithiof-sage.
+
+
+
+Frithiofs vrijage.
+
+Toen het bezoek voorbij was en de gasten vertrokken waren, deelde
+Frithiof zijn vertrouweling en aanzienlijksten metgezel, Björn,
+zijn besluit mee om hen te volgen en openlijk Ingeborgs hand te
+vragen. Zijn schip werd van zijn kettingen losgemaakt en het schoot
+als een adelaar over naar de kust bij Balders heiligdom, waar de
+vorstelijke broeders gezeten waren in statie op Belé's graf om te
+luisteren naar de smeekingen hunner onderdanen. Zonder omwegen ging
+Frithiof vóór hen staan en deed moedig zijn verzoek, er bij voegend
+dat de oude koning hem altijd had lief gehad en zeker zijn bede zou
+toegestaan hebben.
+
+
+ Geen vorst was mijn vader, noch eęl van geslacht:
+ Toch zingen de skalden van wat hij volbracht,
+ De Rune noemt 't werk
+ Volvoerd door mijn stam op bebeitelde zerk.
+
+ Heel licht kon ik winnen mij aanzien en land
+ Maar liever vertoef ik op 't welbekend strand,
+ Als 'k waap'nen hanteer
+ Bescherm ik den arme, mijn koning zijn eer.
+
+ Op heuvel van Belé hier staan wij, elk woord
+ In donkere diepten wordt door hem gehoord;
+ Met Frithiof pleit mede
+ De vorst in zijn graf: denk dus na, is mijn bede.
+
+ Tegnér, Frithiof-sage.
+
+
+Toen beloofde hij verder levenslange trouw en den dienst van zijn
+sterken rechterarm tot loon van het geschenk dat hij begeerde.
+
+Toen Frithiof ophield, rees Helgé op, en den jongen man boos aanziende,
+zeide hij "Onze zuster is niet voor een boerenzoon; trotsche heeren
+van het Noorden mogen om haar hand dingen, niet gij. Wat uw aanmatigend
+aanbod betreft, weet dat ik mijn koninkrijk kan verdedigen. Maar indien
+gij mijn dienaar wilt zijn, een plaats in mijn huis kunt gij krijgen".
+
+Woedend over de beleediging hem dus openlijk aangedaan, trok Frithiof
+zijn onoverwinnelijk zwaard; maar, bedenkend dat hij op een gewijde
+plek stond, sloeg hij enkel op 's konings schild, dat in twee stukken
+kletterend op den grond viel. Toen terugkeerend naar zijn schip in
+somber zwijgen, scheepte hij zich in en voer weg.
+
+
+ In tweeën gekloofd door een slag viel toen daar
+ Het schild van den vorst van zijn eiken pilaar;
+ De slag heeft ontzet
+ Die leven op aard, die in groef zijn gebed.
+
+ Tegnér, Frithiof-sage.
+
+
+
+Sigurd Ring als vrijer.
+
+Na zijn vertrek kwamen boden van Sigurd Ring, den onderkoning van
+Ringric, in Noorwegen, die, na zijn vrouw verloren te hebben, naar
+Helgé en Halfdan zond om Ingeborgs hand te vragen. Voordat hij dezen
+koninklijken pretendent antwoord gaf, raadpleegde Helgé de Vala,
+of profetes, en de priesters, die allen zeiden dat de voorteekenen
+het huwelijk niet gunstig waren. Hierop riep Helgé zijn volk bijeen
+om het woord te hooren dat de boden hun meesters moesten brengen,
+maar koning Halfdan gaf, jammer genoeg, toe aan zijn schalkschen zin,
+en maakte spottend een toespeling op den gevorderden leeftijd van den
+koninklijken pretendent. Deze onhoffelijke woorden werden koning Ring
+overgebracht en beleedigde hem zóó, dat hij onmiddellijk een leger
+verzamelde en zich gereed maakte om tegen de koningen van Sogn op te
+trekken ten einde de beleediging met zijn zwaard te wreken. Toen het
+gerucht van zijn nadering de laffe broeders bereikte, werden zij bang
+en, vreezende den vijand zonder bijstand van anderen te ontmoeten,
+zonden zij Hilding tot Frithiof om zijn hulp te vragen.
+
+Hilding vond Frithiof aan het schaakspelen met Björn en bracht dadelijk
+zijn boodschap over.
+
+
+ Van Belé's erven spoed 'k me voort
+ Tot u met vragend, hoflijk woord,
+ Zij zijn door dreigend nieuws ontsteld;
+ Op u de hoop van gansch een volk.
+
+ In Balders tempel, prooi van zorg,
+ Treurt dag op dag zoet' Ingeborg:
+ Zeg, mag zij weenen ongetroost
+ Terwijl haar ridder hoort noch komt?
+
+ Tegnér, Frithiof-sage.
+
+
+Toen de oude man aan het spreken was, ging Frithiof door met spelen,
+terwijl hij er telkens een raadselachtige toespeling op het spel
+tusschen wierp, totdat hij, aan dit punt gekomen, zeide:
+
+
+ Björn wil vergeefs mijn koningin
+ Die 'k sinds mijn kindsheid 't meest bemin!
+ Z' is in mijn spel mijn liefste stuk,
+ Kome wat wil--haar houd ik toch!
+
+ Tegnér, Frithiof-sage.
+
+
+Hilding verstond zulk een wijze van antwoorden niet, en berispte
+Frithiof ten slotte wegens zijn onverschilligheid. Toen stond Frithiof
+op en, vriendelijk de hand van den ouden man drukkend, zeide hij hem,
+dat hij den koning moest mededeelen dat hij te diep beleedigd was om
+aan hun roep gehoor te geven.
+
+Helgé en Halfdan, dus genoodzaakt te vechten zonder hun dappersten
+leider, sloten liever een verdrag met Sigurd Ring, en zij kwamen
+overeen dat zij hem niet alleen hun zuster Ingeborg zouden geven,
+maar ook een jaarlijksche belasting.
+
+
+
+Bij Balders Heiligdom.
+
+Terwijl zij dus bezig waren op Soyn Sound, haastte Frithiof zich
+naar Balders tempel waarheen Ingeborg veiligheidshalve gezonden
+was, en waar, zooals Hilding had gezegd, hij haar ten prooi vond
+aan het verdriet. Ofschoon het nu als een ontheiliging van den
+tempel werd beschouwd als een man en vrouw een woord in het heiligdom
+wisselden, kon Frithiof niet nalaten haar te troosten; en al het andere
+vergetende, sprak hij tot haar en kalmeerde haar, terwijl hij al hare
+gedachten dat de goden toornig zouden zijn tot rust bracht door haar
+te verzekeren dat Balder, de goede, hun ontschuldigen hartstocht met
+goedkeurende blikken moest aanzien, want een zoo zuivere liefde als
+de hunne kon geen tempel ontheiligen; en zij eindigden met hun trouw
+te bezweren op de meest gewijde plek.
+
+
+ Gij fluistert: "Balder"--vreest zijn woede,
+ Die eed'le god kent toorn noch haat,
+ Wij eeren hier een minnaar, goede,
+ Zijn dienst in onzer harten staat.
+ De god wiens glans 't van zon moet winnen,
+ Wiens trouw houdt eeuwigheden stand,
+ Was niet voor Nanna door zijn minnen,
+ Zoo zuiver, zoo tot gloed ontbrand?
+
+ Zie hier zijn beeld, vol groot gelijken,
+ Hoe mild, hoe zacht straalt zijn gezicht,
+ Een offer kon ik hier hem reiken,
+ Een hart, waar warme liefd' in licht,
+ Kom, kniel met mij, geen altaargave,
+ Is Balders ziel meer wellekom,
+ Dan twee die met haar woorden staven
+ Weerkeerige trouw in 't heiligdom.
+
+ Tegnér, Frithiof-sage.
+
+
+Gerustgesteld door deze redeneering, die versterkt werd door de stem,
+welke luide uit haar eigen hart sprak, kon Ingeborg niet weigeren
+Frithiof te zien en met hem te spreken. Tijdens de afwezigheid
+der koningen spraken de jonge minnenden elkander dagelijks, en zij
+wisselden teekenen van liefde, terwijl Frithiof aan Ingeborg Völunds
+armring gaf, dien zij--zoo beloofde zij plechtig--aan haar minnaar
+zou terugsturen als zij gedwongen zou worden haar belofte om voor
+hem alleen te leven, zou breken. Frithiof toefde te Framnäs totdat de
+koningen terugkwamen, toen hij toegevend aan de zachte overredingen van
+Ingeborg de Schoone weer voor haar verscheen en beloofde hen van haar
+afhankelijkheid van Sigurd Ring te zullen bevrijden, als zij slechts
+op hun besluit wilden terugkomen en hem de hand hunner zuster beloven.
+
+
+ Strijd wacht en slaat
+ Zijn schittrend schild nu in uw rijksgebied;
+ Uw land, vorst Helgé, is in slavernij
+ Maar geef m' uw zuster, en ik leen mijn arm
+ Tot uwe hulp. Zij komt u goed te pas.
+ Kom, laat de twist van ons nu zijn vergeten,
+ 'k Voed die ongaarne tegen Ingborgs broeder,
+ Laat raden u, wees wijs, en red meteen
+ Uw gouden kroon en 't lieve zusterhart
+ Hier is mijn hand, ik zweer bij Asa-Thor,
+ Dat nooit ik weer ze tot verzoening strek.
+
+ Tegnér, Frithiof-sage.
+
+
+
+Frithiof verbannen.
+
+Maar ofschoon dit aanbod onder toejuiching van de verzamelde krijgers
+werd ontvangen, vroeg Helgé boos aan Frithiof of hij met Ingeborg
+had gesproken en zoo Balders tempel had ontheiligd.
+
+Een geroep van "Zeg neen, Frithiof! zeg neen!" brak los uit den kring
+van helden, maar hij antwoordde fier: "Ik zou niet liegen als ik
+Valhalla er mede beërven kon. Ik heb gesproken tot uw zuster, Helgé,
+toch heb ik Balder's vrede niet verstoord."
+
+Een gemompel van afgrijzen doorliep de rijen bij deze bekentenis,
+en toen de ruwe stem van Helgé zich tot het vonnis verhief, was er
+niemand die de rechtvaardigheid van de uitspraak loochende.
+
+Deze was schijnbaar niet hard, maar Helgé wist zeer goed dat zij den
+dood beteekende en dit was zijn bedoeling.
+
+Ver westelijk lagen de Orkney-eilanden, geregeerd door Jarl Angantyr,
+wiens jaarlijksche belasting aan Belé niet inkwam nu de oude koning
+in zijn graf lag. Men zeide dat hij een harde vuist had en zwaar van
+hand was, en aan Frithiof werd de taak opgedragen in persoon van hem
+de schatting te eischen.
+
+Voordat hij uittoog op den tocht waartoe hij veroordeeld was, zocht hij
+echter nog eens Ingeborg op, en smeekte haar met hem te ontvluchten
+naar het zonnige Zuiden, waar haar geluk ook het zijne zoude zijn
+en waar zij zou regeeren over zijn onderdanen als zijn geëerbiedigde
+vrouw. Maar Ingeborg weigerde bedroefd met hem mee te gaan, zeggende,
+dat sedert haar vader er niet meer was, zij onvoorwaardelijk aan hare
+broeders moest gehoorzamen en niet kon huwen zonder hun toestemming.
+
+De vurige geest van Frithiof was eerst ongeduldig omdat zijn hoop
+was teleurgesteld, maar ten slotte zegevierde zijn edele natuur, en
+na een hartverscheurend afscheidstooneel scheepte hij zich in op de
+Ellida en zeilde bedroefd de haven uit, terwijl Ingeborg, door een
+nevel van tranen, het zeil nastaarde toen het flauwer werd en in de
+verte verdween.
+
+Het schip was geheel uit het gezicht, toen Helgé om twee heksen,
+Heid en Ham, zond, die hij beval door tooverbezweringen een storm
+op zee te verwekken, waarin zelfs het goddelijke schip Ellida het
+niet zou kunnen uithouden, zoodat allen aan boord zouden omkomen. De
+heksen gehoorzaamden onmiddellijk; en met behulp van Helgé verwekten
+zij weldra een storm welks woede ongeëvenaard is in de geschiedenis.
+
+
+ Helgé op 't strand
+ Doet zijn tooverspel,
+ Heeft hen in zijn hand,
+ Duiv'len van de hel.
+ Duisternis omwolkt de lucht,
+ Hoor, de donder rolt verwoed,
+ Bleeke bliksem waar hij vlucht
+ Tint de grauwe zee met bloed.
+ De oceaan die kookt en ziedt,
+ Spreidt z'n schuim in wild gebruis,
+ Gillend of met snelheid vliedt
+ Vooglen vlucht naar veilig thuis.
+
+ Tegnér, Frithiof-sage.
+
+
+ Dan de storm schiet aan, gevleugeld,
+ Wilder, wilder, drukt hen neer,
+ Nu in diep, dan, onbeteugeld,
+ Heft hen tot der goden sfeer;
+ Elke schrikgeest vaart nu dreigend
+ Op de torenhooge zee
+ Uit de golven, wentlend, stijgend
+ Bodemloos, een graf van wee.
+
+ Tegnér, Frithiof-sage.
+
+
+
+De Storm.
+
+Onbeangst door de kokende golven en gierende winden zong Frithiof een
+vroolijk lied om zijn verschrikt scheepsvolk te kalmeeren; maar toen
+het gevaar zóó groot werd dat zijn uitgeputte makkers zich verloren
+waanden, dacht hij aan de schatting van de godin Ran, die altijd goud
+vraagt van hen, die in vrede onder de zeegolven zullen rusten. Hij
+nam zijn armband en hieuw hem met zijn zwaard doormidden en verdeelde
+hem in gelijke stukken onder zijn mannen.
+
+
+ Wie met leege handen
+ Gaat tot blauwe Ran?
+ Kil zijn hare kussen,
+ Vloeiend haar omarming.
+
+ Tegnér, Frithiof-sage.
+
+
+Hij beval Björn toen het roer te houden, en zelf klom hij boven in
+den mast om den horizon te zien. Toen hij daar zat onderscheidde hij
+een walvisch waarop de twee heksen den storm beheerschten. Sprekend
+tot zijn goed schip, dat begaafd was met verstand en zijn bevelen
+kon gehoorzamen, overviel hij nu beiden, walvisch en heksen, en de
+zee werd rood gekleurd met hun bloed. Op hetzelfde oogenblik ging
+de wind liggen, de golven hielden op te dreigen, en mooi weer lachte
+weder over het water.
+
+Uitgeput door hun voorafgaande bovenmenschelijke pogingen en door de
+inspanning die het uitscheppen van hun met water vol geloopen vaartuig
+hun kostte, waren de mannen te zwak om te landen, toen zij ten slotte
+de Orkney-eilanden bereikten, en moesten aan de kust worden gebracht
+door Björn en Frithiof, die hen zacht op het zand legden en zeiden
+dat zij moesten uitrusten en zich verfrisschen na al den nood dien
+zij hadden doorstaan.
+
+
+ Toch nog moeier dan hun Draakschip
+ Wank'len Frithiofs mannen aan,
+ Steunt ook ieder op zijn wapen
+ Nauwlijks kan hij rechtop staan.
+ Björn op sterke schouders waagt het
+ Vier te beuren op het strand.
+ Frithiof neemt er acht en draagt ze
+ Waar het vuur reeds lustig brandt.
+
+ Neen, schaamt u niet, gij bleeken!
+ Want golven zijn als Vikings,
+ Zwaar is d' oneven strijd,
+ Zeedochters haten ons.
+ Zie, daar komt de drinkhoorn,
+ Gaand' op gouden voet,
+ Verwarmt u, koude zeelui,
+ Ik drink op Ingeborg.
+
+ Tegnér, Frithiof-sage.
+
+
+De komst van Frithiof en zijn mannen, en hun manier van landen,
+werd opgemerkt door den wachter van Angantyr, die dadelijk zijn
+meester meedeelde alles wat hij gezien had. De vorst riep dat het
+schip, hetwelk zulk een storm doorstaan had, enkel Ellida kon zijn
+en dat zijn kapitein zonder twijfel Frithiof was, de dappere zoon
+van Thorsten. Toen hij dit hoorde nam een van zijn Berserkers, Atlé,
+zijn wapens en schreed uit de hal, zeggende dat hij Frithiof wilde
+uitdagen, en dus zich zelf voldoening wilde verschaffen in zake de
+waarheid van de verhalen, die hij aangaande den moed van den jongen
+held had gehoord.
+
+
+
+Atlé's uitdaging.
+
+Ofschoon nog zeer uitgeput nam Frithiof onmiddellijk Atlé's uitdaging
+aan, en na een hevig zwaar gevecht, waarin Angurvadel overwon,
+vochten de twee kampioenen in doodelijke omarming. Wijd en zijd is
+die worsteling in het Noorden beroemd, en de helden waren beide goede
+partijen, maar ten slotte wierp Frithiof zijn tegenstander neer, dien
+hij toen en daar ter plaatste zou gedood hebben als zijn zwaard binnen
+zijn bereik was geweest. Atlé zag zijn bedoeling en verzocht hem het
+wapen te gaan halen, terwijl hij beloofde dat hij onbewegelijk zou
+blijven gedurende zijn afwezigheid. Daar Frithiof wist dat zulk een
+belofte van een held onschendbaar was, gehoorzaamde hij onmiddellijk;
+maar toen hij met zijn zwaard terugkwam en zijn tegenpartij rustig
+den dood vond afwachten, werd hij getroffen en verzocht Atlé op te
+staan en te leven.
+
+
+ "Nu stormen zonder beven
+ "Als baren held op held
+ "En slaan met staal omgeven
+ "Hun borsten met geweld."
+
+ "Zij vechten als hun beren
+ "Op sneeuwland, fel verwoed,
+ "En als twee aad'laars weren
+ "Zich boven wilden vloed.
+ "Zelfs hechte rotsen zouden
+ "Hen nauwelijks weerstaan,
+ "De sterkste eik der wouden
+ "Viel vast voor minder slaan
+ "Hun zweet vloeit neer in stroomen,
+ "Hun borsten zwoegen wild;
+ "Ook krijgen steenen, boomen
+ "Den slag van speer die trilt."
+
+ Tegnér, Frithiof-sage.
+
+
+Samen gingen nu de gekalmeerde helden naar Angantyr's hal, die,
+zooals Frithiof zag, zeer verschilde van de ruwe woningen van zijn
+geboorteland. De muren waren met leder bedekt dat rijk versierd was
+met vergulde teekeningen. Het schoorsteenstuk was van marmer, en
+glasruiten waren in de vensterramen. Een zacht licht werd verspreid
+door vele kaarsen die in zilveren armen brandden, en de tafels bogen
+onder de meest weelderige spijs.
+
+Hoog in een zilveren stoel zat de vorst, gekleed in een gouden
+maliënkolder, waarover een rijke mantel was heengeworpen, die met
+hermelijn was omzoomd; maar toen Frithiof binnentrad schreed hij van
+zijn zetel en strekte vriendelijk de hand uit. "Menigen horen heb ik
+met mijn ouden vriend Thorsten geledigd," zeide hij, "en zijn dappere
+zoon is eveneens welkom aan mijn disch."
+
+Rustig ging Frithiof naast zijn gastheer zitten, en nadat hij had
+gegeten en gedronken, vertelde hij zijn avonturen te land en ter zee.
+
+Ten slotte echter deelde Frithiof zijn boodschap mede, waarop Angantyr
+zeide dat hij geen schatting verschuldigd was aan Helgé, en hem geen
+wilde betalen; maar dat hij de verschuldigde som als een vrije gift
+aan den zoon van zijn ouden vriend zou geven, terwijl hij hem de
+vrijheid liet er over te beschikken zooals hij wilde. Intusschen,
+daar het jaargetijde ongeschikt was tot de terugreis en stormen
+voortdurend de zee zweepten, noodigde de koning Frithiof uit met
+hem den winter over te blijven; en het was eerst toen de lieflijke
+lentekoelten weer bliezen, dat hij hem ten slotte toestond weg te gaan.
+
+
+
+Frithiofs thuiskomst.
+
+Afscheid nemende van zijn gastheer stak Frithiof in zee en, gestuurd
+door gunstige winden, kwam de held, na zes dagen in het gezicht van
+Framnäs, en bevond dat zijn huis in een vormlooze aschhoop was verkeerd
+op bevel van Helgé. Bedroefd schreed Frithiof over de verwoeste
+plek waar het huis zijner kindsheid had gestaan, en, toen hij de
+troostelooze plaats overzag, brandde zijn hart in hem. De ruďnen
+waren echter niet geheel verlaten, en plotseling voelde Frithiof
+den kouden snuit van zijn hond in zijn hand. Eenige oogenblikken
+daarna sprong zijn geliefkoosd ros aan zijns meesters zijde en de
+trouwe schepselen waren bijna wild van vreugde. Toen kwam Hilding
+hem bezoeken met de mededeeling dat Ingeborg nu de vrouw van Sigurd
+Ring was. Toen Frithiof dit hoorde, beving hem een Berserker woede en
+hij beval zijn mannen de schepen in de haven in den grond te boren,
+terwijl hij naar den tempel ging om Helgé te zoeken.
+
+De koning stond gekroond in het midden van een kring van priesters,
+van welke eenigen brandende pijntakken zwaaiden, terwijl allen een
+offermes van steen vasthielden. Plotseling was er een gekletter van
+wapenen en Frithiof stortte naar binnen, zijn voorhoofd donker als
+herfststormen. Helgé's gelaat werd bleek toen hij den toornigen held
+aanzag, want hij wist wat zijn komst beteekende. "Neem uw schatting,
+Koning," zei Frithiof, en met deze woorden nam hij de beurs uit den
+gordel en wierp ze in Helgé's gezicht met zulk een kracht, dat het
+bloed uit zijn mond stroomde en hij aan Balder's voeten in zwijm viel.
+
+De zilvergebaarde priesters naderden de plaats waar de gewelddaad
+was geschied, maar Frithiof wenkte hen terug, en zijn blikken waren
+zóó dreigend, dat zij niet ongehoorzaam durfden wezen.
+
+Toen viel zijn oog op den armring dien hij aan Ingeborg had gegeven
+en dien Helgé aan den arm van Balder had gedaan, en, toeschrijdend op
+het houten beeld zeide hij: "Vergiffenis, groote Balder, niet voor
+u werd de ring gehaald uit Völunds graf!" Toen greep hij den ring,
+maar hoe hard hij ook trok, hij wilde er niet af. Eindelijk spande
+hij al zijn krachten in, en met een plotselingen ruk kreeg hij den
+ring en op hetzelfde oogenblik viel het beeld van den god voorover op
+het altaarvuur. Onmiddellijk werd het in vlammen gehuld, en voordat
+iets kon gedaan worden stond de geheele tempel in vuur en rook.
+
+
+ 't Is al voorbij! Nu heft omhoog
+ De roode haan zijn vleug'len!
+ Zit op het dak, schreeuwt waar hij vloog
+ Met wieken, niet te teug'len.
+
+ Tegnér, Frithiof-sage.
+
+
+Frithiof, hevig verschrikt bij de ontwijding die hij zonder het
+te willen op zijn geweten had, trachtte te vergeefs de vlammen te
+blusschen en het kostbare heiligdom te redden, maar, bespeurend dat
+zijn pogingen niets gaven, ontvlood hij naar zijn schip en besloot
+tot het moeizame leven van een verworpene en een banneling.
+
+
+ Gij moogt niet rusten
+ Weg van de kusten
+ Ellida!--voort
+ Van oord tot oord,
+ Steeds verder spoeden
+ Door zoute vloeden
+ Mijn dierb're Draak!
+
+ Gij golven stout
+ Helpt me! wij beiden
+ Gaan nooit weer scheiden!
+ Mijns vaders groef
+ Ligt ginder droef,
+ De waat'ren neuren
+ In eindloos treuren,
+ Toch blauwt mijn boot
+ Door zeeën groot,
+ Door buien zwoegend,
+ De golven ploegend
+ Zal verder gaan,
+ Op, af en aan;
+ Wees mij voor 't leven
+ Tot woon gegeven,
+ Wees graf voor mij
+ O zee, zoo vrij.
+
+ Tegnér, Frithiof-sage.
+
+
+
+Frithiof als balling.
+
+Helgé vervolgde hem met tien groote drakenschepen, maar deze waren
+nauwelijks onder weg of zij begonnen te zinken, en Björn zeide
+lachend: "Wat Ran toevouwt zal zij dunkt mij houden". Met moeite kwam
+koning Helgé aan land, en de overlevenden moesten hulpeloos blijven
+toekijken terwijl Ellida's groote zeilen langzaam wegzonken achter den
+horizon. Zoo zag Frithiof bedroefd zijn geboorteland uit het gezicht
+verdwijnen; en toen hij verdween riep hij een teeder vaarwel toe aan
+het geliefde land, dat hij nooit weer dacht terug te zien.
+
+Na zoo zijn geboorteland verlaten te hebben, zwierf Frithiof over zee
+als een roover of viking. Zijn wet was: nooit ergens aan wal te gaan,
+op zijn schild te slapen, te vechten en noch kwartier te geven noch
+te nemen, de schepen te beschermen die hem schatting opbrachten en
+de andere te plunderen, en den geheelen buit onder zijn manschappen
+te verdeelen, terwijl hij voor zich zelf niets anders behield dan
+den roem van de onderneming. Zoo varend en vechtend bezocht Frithiof
+vele landen en kwam ten slotte aan de zonnige Grieksche eilanden waar
+hij gaarne Ingeborg als bruid had heengebracht; en het gezicht riep
+zoovele droeve herinneringen bij hem wakker, dat hij bijna overweldigd
+was door het verlangen naar zijn geliefde en naar zijn geboorteland.
+
+
+
+Aan het hof van Sigurd Ring.
+
+Drie jaren waren voorbijgegaan en Frithiof besloot noordwaarts
+terug te keeren en het hof van Sigurd Ring te bezoeken. Toen hij
+zijn plan aan Björn mededeelde, verweet hem zijn trouwe makker
+dat hij zoo onbezonnen was er over te denken om alleen te reizen,
+maar Frithiof wilde niet worden afgebracht van zijn plan en zeide:
+"Ik ben nooit alleen terwijl Angurvadel aan mijn zijde hangt". Hij
+stuurde Ellida de Vik (het opperste gedeelte van de Christiania Fiörd)
+op, vertrouwde haar toe aan de zorg van Björn, en, gewikkeld in een
+berenhuid, die hij als vermomming droeg, vertrok hij alleen te voet
+naar het hof van Sigurd, waar hij aankwam toen de Yulefeesten aan
+den gang waren. Alsof hij niet meer was dan een oude bedelaar ging
+Frithiof op de bank bij de deur zitten, waar hij weldra het voorwerp
+van de ruwe grappen der hovelingen werd. Toen echter een van zijn
+plagers te dicht bij hem kwam, greep hem de zoogenaamde bedelaar met
+sterke vuist en zwaaide hem hoog boven zijn hoofd.
+
+Verschrikt door deze openbaring van bovenmenschelijke kracht trokken
+de hovelingen zich fluks terug van zijn gevaarlijke nabijheid,
+terwijl Sigurd Ring, wiens aandacht door de drukte getrokken werd,
+den vreemden gast met strengheid beval nabij te komen en te vertellen
+wie dus den vrede durfde verstoren in zijn koninklijke hal.
+
+Frithiof antwoordde ontwijkend dat hij in boetedoening was groot
+gebracht, dat hij armoede had geërfd en dat hij honger had; wat zijn
+naam betrof, deze kwam er niet op aan. De koning, zooals hoffelijke
+gewoonte was, drong niet verder bij hem aan, maar noodigde hem uit een
+zetel te nemen naast hem en de koningin, en met hen te eten. "Maar
+eerst", zei hij "laat de gehavende kleedij vallen, die, als ik mij
+niet vergis, een flinke gestalte verbergt".
+
+Frithiof nam gaarne de dus hartelijk tot hem gerichte uitnoodiging aan,
+en toen de harige bedekking van zijn hoofd en zijn schouders viel,
+stond hij bloeiend in de fierheid van de jeugd, zeer tot verbazing
+der verzamelde krijgers.
+
+Maar ofschoon zijn verschijning hem deed kennen als iemand van ongewoon
+ras, herkende hem geen der hovelingen. Het was echter iets anders met
+Ingeborg. Als een nieuwsgierig oog in dat oogenblik op haar gericht
+geweest ware, zou haar verschietende kleur en de snelle beweging van
+haar borst haar diepe ontroering hebben geopenbaard.
+
+
+ Hoe kleurt nu een tint van rood haar het vorst'lijke, bleeke
+ gezicht,
+ Zoo purper op velden in sneeuw het huiverende wonderlicht,
+ Als twee witte waterlelies die dobbren op stroom, ongestild,
+ Maar aldoor rijzend en dalend, dus zwoegt haar het harte wild.
+
+ Tegnér, Frithiof-sage.
+
+
+Frithiof had nauwelijks plaats genomen aan tafel, toen met
+trompetgeschal een groot wild zwijn werd binnengebracht en voor den
+koning geplaatst. Overeenkomstig de Yule-gewoonte dier dagen stond
+de oude vorst op, en, aanrakend den kop van het dier, uitte hij een
+gelofte dat hij met hulp van Frey, Odin en Thor den stoutmoedigen
+kampioen Frithiof zou overwinnen. Het volgende oogenblik stond ook
+Frithiof overeind, en met zijn zwaard slaande op de groote houten
+bank, verklaarde hij dat Frithiof zijn bloedverwant was en hij ook de
+gelofte wilde doen, dat, ofschoon de heele wereld er tegen op kwam,
+den held geen leed zou geschieden, zoolang hij de macht had zijn
+zwaard te voeren.
+
+Op deze onverwachte interruptie waren de mannen snel van de eikenhouten
+banken opgestaan. Maar Sigurd Ring glimlachte toegeeflijk over de
+heftigheid van den jongen man, en zeide: "Vriend, uwe woorden zijn
+overmoedig, maar nooit werd hier een gast ontzegd zijn gedachten te
+uiten in deze koninklijke hal". Toen keerde hij zich tot Ingeborg en
+beval haar een grooten, rijkversierden horen, die voor haar stond,
+tot den rand met haar beste meede te vullen en haar den gast aan te
+bieden. De koningin gehoorzaamde met ter neder geslagen oogen en het
+beven van haar hand maakte dat het vocht overliep. Twee gewone mannen
+konden nauwelijks de groote hoeveelheid opgedronken hebben, maar
+Frithiof hief ze naar zijn lippen, en, toen hij den horen terugtrok,
+was er geen druppel van de meede meer in.
+
+Eer de maaltijd geëindigd was noodigde Sigurd Ring den jongen
+vreemdeling uit om aan zijn hof te blijven totdat het weer lente
+was, en Frithiof, de aangeboden gastvrijheid aannemend, werd de
+trouwe makker van het vorstelijk paar, dat hij bij alle gelegenheden
+vergezelde.
+
+Op zekeren dag ging Sigurd Ring met Ingeborg naar een feestmaal. Zij
+reisden in een slee, terwijl Frithiof op schaatsen, bevallig naast
+hen ging en vele geheimzinnige teekenen in het ijs kraste. Hun
+weg voerde hen over een gevaarlijk stuk van de bevroren vlakte, en
+Frithiof waarschuwde den koning dat het verstandig zou zijn dit te
+vermijden. Hij wilde echter naar den raad niet hooren, en plotseling
+zonk de slee in een diepe spleet, die ze met den koning en de koningin
+dreigde te verzwelgen. Maar als een valk zoo snel was Frithiof in
+een oogenblik bij hen en trok zonder moeite het paard en zijn last
+op het harde ijs. "Inderdaad," zeide Ring, "Frithiof zelf kon het
+niet beter gedaan hebben."
+
+De lange winter liep ten einde, en in de vroege lente richtten de
+koning en de koningin een jachtpartij aan, waaraan het geheele hof
+deelnam. Toen de jacht plaats had, maakten zijn vergevorderde jaren
+het Sigurd Ring onmogelijk door te zetten, en zoo geschiedde het dat
+hij achter bleef, tot dat hij ten slotte met Frithiof alleen was. Zij
+reden samen langzaam voort, totdat zij een lieflijk dal bereikten
+dat den vermoeiden koning tot rusten uitnoodigde, en hij zeide dat
+hij een oogenblik wilde liggen slapen.
+
+
+ Toen wierp Frithiof af zijn mantel, legde hem op 't gras en zie!
+ Vol vertrouwen lei de koning, nu zijn hoofd op Frithiofs knie
+ Sliep zoo rustig als de held slaapt, is het strijdrumoer geschorst,
+ Op zijn schild, of als het kind slaapt aan de zachte moederborst.
+
+ Tegnér, Frithiof-sage.
+
+
+
+Frithiofs trouw.
+
+Toen de oude koning dus sliep, zong een vogel voor Frithiof van een
+boom in de nabijheid en zeide hem dat hij gebruik moest maken van
+de onmacht van zijn gastheer, om hem te dooden, en de bruid terug
+te winnen van wie hij zoo schandelijk beroofd was. Maar ofschoon
+Frithiofs warm jong hart naar zijn verloofde snakte, wierp hij toch
+de lafhartige gedachte van zich af, maar, bang dat hem de verzoeking
+te sterk zou worden, trots zijn afschuw van het denkbeeld, gooide hij
+in een opwelling zijn zwaard ver van zich in een naburig kreupelbosch.
+
+Eenige oogenblikken later opende Sigurd Ring zijn oogen en zeide
+Frithiof dat hij zich slechts had gehouden alsof hij sliep; hij
+vertelde hem ook dat hij hem van het eerste oogenblik af had herkend
+en hem op allerlei wijze op de proef gesteld had en bevonden had dat
+zijn eer gelijk was aan zijn moed. De ouderdom was hem nu te machtig
+geworden en hij voelde dat de dood naderde. Frithiof zou dus mogen
+hopen dat zijn liefste verwachting binnenkort zou verwezenlijkt
+worden, en Sigurd Ring zeide hem dat hij gelukkig zou sterven als
+hij tot het einde toe bij hem bleef.
+
+Maar een ander gevoel had Frithiof overmeesterd, en hij vertelde
+den ouden koning dat hij overtuigd was dat Ingeborg nooit de zijne
+kon zijn wegens den toorn van Balder. Te lang was hij gebleven; hij
+wilde opnieuw op zee gaan en den dood in den strijd zoeken om zoo de
+vertoornde goden te verzoenen. Vol van dit plan maakte hij spoedig
+toebereidselen om te vertrekken, maar toen hij naar het hof terugkeerde
+om zijn vorstelijken gastheer en zijn gastvrouw vaarwel te zeggen vond
+hij Sigurd Ring stervende. De oude krijgsman herinnerde zich dat een
+"strooien dood" Odin niet gunstig zou stemmen, en in tegenwoordigheid
+van Frithiof en zijn hof sneed hij moedig de doodsrunen op zijn
+arm en zijn borst. Toen greep hij Ingeborg met de ééne hand vast
+en hief de andere op om Frithiof en zijn jeugdigen zoon te zegenen,
+en verscheidde in vrede, naar de hallen der gezaligden.
+
+
+ Goden, ik groet u!
+ Zonen van Valhalla!
+ D'aarde verdwijnt; tot der Asenen feest
+ Roept mij de Giallar-hoorn;
+ Zaligheid, als een
+ Helm van goud, omringt den gast die kome!
+
+ Tegnér, Frithiof-sage.
+
+
+
+Verloving van Frithiof en Ingeborg.
+
+De krijgslieden van de natie vergaderden nu in een plechtig Thing om
+een troonopvolger te kiezen. Frithiof had de geestdriftige bewondering
+van het volk gewonnen, en zij zouden hem gaarne tot koning hebben
+gekozen; maar hij hief Sigurd Rings zoontje hoog op zijn schild toen
+hij het geschreeuw hoorde dat zijn naam riep, en stelde het kind aan
+de vergadering voor als hun aanstaanden koning, openlijk zwerend dat
+hij hem zou ondersteunen totdat hij oud genoeg was om het gebied te
+verdedigen. De knaap, moe van zijn lastige positie, sprong stoutmoedig
+op den grond toen Frithiof zijn rede had geëindigd en kwam op zijn
+voeten te land. Deze daad van behendigheid en durf in een zóó jong
+persoon trof de ruwe Noren, en een luid geroep ging omhoog. "Wij
+kiezen u, op het schild gedragen kind!"
+
+
+ Maar zie, gebeurd op schild zat daar
+ Het knaapje trotsch,
+ Zoo tuurt in zon een adelaar
+ Uit wolk om rots.
+
+ Maar dan zijn rust'loos bloed bevond
+ 't Hier zijn te lang,
+ En met één sprong zocht hij den grond,
+ Vlug en niet bang.
+
+ Tegnér, Frithiof-sage.
+
+
+Volgens sommige berichten oorloogde Frithiof nu met de broeders
+van Ingeborg, en, na hen overwonnen te hebben, stond hij hen
+toe hun rijk te behouden mits zij hem een jaarlijksche schatting
+betaalden. Vervolgens bleven hij en Ingeborg in Ringric totdat de
+jonge koning in staat was de regeering te aanvaarden, waarop zij naar
+Hordaland vertrokken, een rijk dat Frithiof eens door verovering had
+verkregen, en dat hij aan zijn zonen Gungthiof en Hunthiof overliet.
+
+De afloop van Bisschop Tegnérs verhaal is echter heel anders,
+en, indien het minder schijnt te passen bij den ruwen aard van
+de onbeschaafde zeerooverstijden, maken zijn hoogere geestelijke
+eigenschappen het meer aanlokkelijk. Volgens Tegnérs gedicht werd
+Frithiof door het volk van Sigurd Ring aangevuurd om Ingeborg te huwen
+en onder hen als bewaker van het land te blijven. Maar hij antwoordde
+dat dit niet kon, daar de toorn van Balder nog tegen hem gloeide,
+en niemand hem zijn geliefde bruid kon geven. Hij zeide het volk,
+dat hij over de zeeën wilde varen en wilde zoeken om vergiffenis van
+den god te krijgen, en kort daarop nam hij afscheid en dreef de wind
+opnieuw zijn schip voort. Frithiofs eerste bezoek werd gebracht aan
+den grafheuvel van zijn vader, waar hij, gedompeld in zwaarmoedigheid
+door de verlatenheid rondom, zijn ziel uitstortte voor den beleedigden
+god. Hij herinnerde zich dat het de gewoonte was van de Noormannen
+geld te eischen voor gedoode verwanten, en zeker zouden de zalige goden
+niet minder vergevend zijn dan de op aarde geborenen. Hartstochtelijk
+bezwoer hij Balder hem te toonen hoe hij zijn niet bedoelde vergrijp
+zou kunnen goedmaken, en plotseling werd hem een antwoord vergund en
+Frithiof zag in de wolken een visioen van een nieuwen tempel.
+
+
+ Daar plotseling, op het westelijk water zwevend
+ Komt aan een Beeld, in goud en vlammen levend,
+ Het zweeft op Balders bosch, nachtwolken onder,
+ Als gouden kroon rust op een bed van groen.
+ Straks staat het vast, met boog en muur en drempel,
+ Waar Balder stond is nu een nieuwe tempel.
+
+ Tegnér, Frithiof-sage.
+
+
+De held begreep onmiddellijk, dat de goden dus een middel tot
+verzoening hadden aangegeven, en hij zag op tegen kosten noch moeite,
+totdat een prachtige tempel en bosch, die verre de pracht van het
+oude heiligdom te boven gingen, uit de bouwvallen oprees.
+
+
+ Voltooid was Balders heiligdom,
+ Geen palissade stond rondom
+ Nu meer van hout,
+ Een ijzeren hekwerk, punten goud,
+ Schooner en sterker dan voorheen
+ In evenwicht verscheen
+ Om Balders heilig huis. Een lange stoet
+ Geharnasten die speren schitt'ren doet.
+ En helmen 't zonlicht--dus in pracht
+ Blonk in het heilig woud de fiere wacht.
+
+ En van graniet, met groote zorg bedocht
+ Een stoute kunst, was 't machtig werk gewrocht,
+ En zooals reuzenhallen,
+ Die tijden niet doen vallen,
+ Rees 't op--lijk Upsals tempel, waar het Noord
+ Valhall verbeeld zag in dit wereldsch oord.
+
+ Trotsch stond het dan op bergkant, zijn profiel
+ Werd kalm gespiegeld in de klare zee,
+ Rondom--gelijk een bloemengordel schoon,
+ Ging Balders Dal, met boschjes vol muziek
+ En teere vogelzangen, Vreeverblijf.
+
+ Tegnér, Frithiof-sage.
+
+
+Ondertusschen was, toen het hout gehakt werd, koning Helgé afwezig
+op een tocht door het Finsche gebergte. Op zekeren dag gebeurde het,
+dat zijn troep een rots passeerde, waar het eenzame heiligdom stond
+van een vergeten god, en koning Helgé bestormde de rotsspits met het
+doel om den bouwvalligen muur om te halen. Het slot bood weerstand,
+en toen Helgé sterk trok aan de vermolmde poort, viel plotseling een
+gehouwen beeld van den god, die ruw uit zijn langen slaap gewekt was,
+van zijn nis naar beneden.
+
+Zwaar kwam hij op het hoofd van den indringer neer, en Helgé viel
+lang uit op den rotsgrond en lag bewegingloos.
+
+Toen de tempel naar behooren aan Balders dienst werd gewijd, stond
+Frithiof bij het altaar om de komst van zijn bruid af te wachten. Maar
+Halfdan kwam eerst over den drempel, terwijl zijn wankelende tred
+duidelijk toonde, dat hij een onvriendelijke ontvangst verwachtte. Toen
+Frithiof dit zag, gespte hij zijn zwaard los en stapte vrijmoedig op
+Halfdan toe met uitgestrekte hand, waarop de koning, met hoogen blos,
+de toegestoken hand hartelijk aannam, en van dat oogenblik af waren
+alle geschillen vergeten. Het volgende oogenblik kwam Ingeborg,
+en de hernieuwde vriendschap van de langgescheiden vrienden werd
+bekrachtigd door de hand van de bruid, die Halfdan in die van zijn
+nieuwen broeder legde.
+
+
+ Over den koop'ren drempel nu
+ Halfdan schuw
+ Kwam met angstigen blik en bleek,
+ Schuin naar zijn machtigen vijand keek,
+ En zwijgend op eenigen afstand stond
+ Toen Frithiof, en zijn hand ontbond
+ Angurvadel, den sterke, van zijn dij,
+ Zijn gouden schild wierp hij ter zij;
+ Op zijn vijand, bang,
+ Trekt hij los met woord en waardigen gang,
+ "Het edelst in 't gevecht is hij
+ Die 't eerst zijn rechter biedt
+ En versmaadt de trouwe verbroed'ring niet".
+ Dan Halfdan, blozend, doet heel haastig uit
+ Zijn ijz'ren handschoen, en zijn hand omsluit
+ Die van den vriend, te lang gescheiden,
+ Nu staan als bergen vast zij beiden.
+
+ En eindlijk woorden diep
+ Weerklinken er van zegen en van roem,
+ Zie! Ingeborg treedt binnen, rijk gesierd
+ Met bruidstooi en het slanke lijf gehuld
+ In kostlijk hermelijn, haar volgen stil
+ Meisjes met klaar gelaat, zooals den maanvorst
+ Verzellen sterrenstoeten aan de lucht!
+ Doch d' oogen van de bruid,
+ Twee heem'len blauw,
+ Met tranen zijn gevuld,
+ En aan haars broeders hart zinkt neer zij bevend;
+ Hij, door zijn zusters rouw
+ Ontroerd, haar hand aan die van Frithiof gevend.
+ Legt aan zijn heldenborst den lieven last,
+ Beproefde trouw is dat wat Ingeborg past.
+
+ Tegnér, Frithiof-sage.
+
+
+
+
+
+
+HOOFDSTUK XXVIII: DE GODENSCHEMERING.
+
+
+Het verhaal van de goden.
+
+Een van de kenmerkende trekken van de Noorsche mythologie is dat
+het volk steeds geloofde dat hun goden tot een vergankelijk ras
+behoorden. De Aesir hadden een begin gehad; dus, redeneerde men, moeten
+zij een einde nemen; en daar zij geboren werden uit een mengsel van
+goddelijke elementen en van elementen der reuzen, en dus onvolmaakt
+waren, droegen zij de kiem des doods in zich en waren als de menschen
+veroordeeld den natuurlijken dood te ondergaan, teneinde geestelijke
+onsterfelijkheid te verkrijgen.
+
+Het geheele schema van de Noorsche mythologie was dus een drama,
+waarvan elke stap gaandeweg leidde tot het toppunt of het tragisch
+einde, als, met echt dichterlijke rechtvaardigheid, straf en loon
+onpartijdig werden uitgedeeld. In de vorige hoofdstukken zijn de
+langzame opkomst en het verval der goden zorgvuldig vermeld. Wij
+hebben verhaald, hoe de Aesir de aanwezigheid van het kwaad, in Loki
+verpersoonlijkt, in hun midden duldden; hoe zij zwak zijn raad volgden,
+toestonden dat hij hen in allerlei soorten van moeilijkheden bracht,
+waaruit zij slechts ten koste van hun deugd of vrede konden ontkomen,
+en eindelijk hem veroorloofden zulk een macht over hen te krijgen, dat
+hij niet schroomde hen van hun liefste bezit, zuiverheid of onschuld,
+gepersonifieerd in Balder den goeden, te berooven.
+
+Te laat bemerkten de goden hoe slecht deze geest was die een verblijf
+onder hen had gevonden, en te laat verbanden zij Loki naar de aarde,
+waar de menschen, volgend het voorbeeld van de goden, naar zijn lessen
+luisterden en bedorven werden door zijn noodlottigen invloed.
+
+
+ Broed'ren slaan broed'ren;
+ Zusterskind'ren
+ Storten elkaars bloed,
+ Vleeschlijk kwaad neemt toe,
+ Het zijn zwaardtijden, akstijden;
+ Schilden klieft men door,
+ Stormtijden, moordtijden
+ Tot de wereld sterft,
+ En niemand meelij voelt
+ Meer voor zijn nevenmensch.
+
+ Noorsche Mythologie (R. B. Anderson).
+
+
+
+De Fimbul-winter.
+
+Ziende dat de misdaad tierde en al het goede van de aarde verbannen
+was, bedachten de goden dat de van oudsher gedane voorspellingen
+op het punt waren in vervulling te treden, en dat de schaduw van
+Ragnarok, de schemering der goden, reeds over hen was. Sol en Mani
+werden bleek van schrik, en stuurden hunne wagens bevend langs de
+paden die zij moesten gaan, terwijl zij bevreesd omkeken naar de hen
+achtervolgende wolven, die hen spoedig zouden inhalen en verslinden;
+en toen hun glimlach verdween, werd de aarde droevig en koud, en
+de vreeslijke Fimbul-winter begon. Toen viel er sneeuw uit de vier
+windstreken tegelijk, de scherpe winden joegen aan van het noorden
+en de geheele aarde was met een dikke laag ijs bedekt.
+
+
+ De strenge Fimbul woedde en bracht
+ Op aard veel storm en sneeuwjacht,
+ De zee sloeg schotsen kort en klein
+ En wierp het ijsschuim, tot waar zijn
+ De bergen hoog;
+ Geen zoelte toog,
+ Geen lichtglans, zij het nog zoo flauw.
+ Temp'rend den nacht van vorst en kou.
+
+ Valhalla (J. C. Jones).
+
+
+Deze strenge winter duurde drie volle seizoenen zonder tusschenpoozen
+en werd gevolgd door drie andere, even streng, waarin alle vreugde
+van de wereld wegging en de misdaden der menschen met vreeslijke
+snelheid toenamen, terwijl in den algemeenen strijd voor het leven,
+de laatste gevoelens van menschelijkheid en mededoogen verdwenen.
+
+
+
+De wolven losgelaten.
+
+In de donkere hoeken van het IJzerbosch voedde de reuzin Iarnsaxa of
+Angur-boda nauwgezet de wolven Hati, Sköll en Managarm, het kroost van
+Fenris, met het merg van moordenaars en de beenderen van echtbrekers;
+en zóóveel kwamen deze lage misdaden voor, dat de schier onverzadelijke
+monsters nooit gebrek aan voedsel hadden. Zij wonnen dagelijks aan
+kracht om Sol en Mani te vervolgen, en haalden hen eindelijk in en
+verscheurden hen terwijl zij de aarde overstroomden met bloed uit
+hun druipende muilen.
+
+
+ Zij zat in het Oosten, die oude Jarnrid,
+ En zij voedd' er de kinderen, geboren uit Fenrir;
+ Hij zal zijn het schrikkelijkst van al, hij,
+ Die, onder den vorm van een monster, zal verzwelgen de maan.
+
+ Voluspa.
+
+
+Bij dit vreeselijk onheil trilde en schokte de geheele aarde, de
+sterren, ontsteld, vielen van hunne plaatsen, en Loki, Fenris en Germ,
+hun pogingen vernieuwend, rukten hun keten van elkander en stormden
+aan om wraak te nemen. Op hetzelfde oogenblik knaagde de draak Nidhug
+den wortel van den esch Yggdrasil door, die tot aan zijn bovensten
+top sidderde; de roode haan Fialar, zwevend boven Valhalla, kraaide
+luid alarm, wat onmiddellijk beantwoord werd door Gullin-kambi,
+den huishaan in Midgard en door Hels donkerrooden vogel in Niflheim.
+
+
+ De haan met gouden kam
+ Riep luid te wapen allen in 't Valhal;
+ De haan, bloedrood, roept even fel bijeen
+ Die zijn op aard en ook er onder.
+
+ Viking-vertellingen van het Noorden (R. B. Anderson.)
+
+
+
+Heimdall geeft het sein.
+
+Heimdall, deze voorzeggende teekenen bespeurend en hoorend den
+schrillen kreet van den haan, bracht onmiddellijk den Giallar-hoorn
+aan zijn lippen en blies den langverwachten klank, die door de wereld
+werd gehoord. Bij het eerste klinken van verzamelen sprongen Aesir en
+Einheriar van hun gouden bedden op en stormden dapper uit de groote
+hal, gewapend tot den aanstaanden slag, en, bestijgend hun ongeduldige
+paarden, galloppeerden zij over de sidderende regenboogbrug naar het
+wijde veld Vigrid, waar, zooals Vafthrudnir lang te voren voorspeld
+had, de laatste slag moest plaats hebben.
+
+
+
+De verschrikkingen van de zee.
+
+De vreeselijke Midgardslang Iörmungandr werd door de algemeene
+beweging gewekt, en met ontzaglijke kronkelingen en trekkingen,
+waardoor de zeeën tot zóó hooge golven werden opgezweept als vroeger
+nooit de diepte van den oceaan ontrust hadden, kroop hij op het land
+en haastte zich om aan den vreeslijken strijd mede te doen, waarin
+hij een hoofdrol zou spelen.
+
+
+ In reuzenbocht de slang lag neer
+ Diep in de zee, tot, vrij van boei,
+ Hij oprees op het schuimgeloei;
+ Onder de zwieping van zijn staart
+ Zwol water, bergenhoog, op 't land.
+ Toen ijlend wild dwars door het diep
+ Stortend zijn bloedig schuim in vaart,
+ Als hagel, aad'mend giftig fel
+ Doodlijken nevel over d' aard,
+ Zocht hij door branding heen het strand.
+
+ Valhalla (J. C. Jones).
+
+
+Een van de golven, door Iörmungandr's bewegingen opgezet, maakte
+Nagilfar vlot, het noodlottig schip, dat enkel gemaakt was uit de
+nagels van die doode menschen, wier verwanten, door de eeuwen heen,
+hun plicht verzuimd hadden om de nagels der overledenen te knippen
+eer zij ter ruste werden gelegd. Nauwelijks was dit schip vlot, of
+Loki ging er op met de vurige bende van Muspells-heim en stuurde het
+stout over de stormachtige wateren naar de plaats van het gevecht.
+
+Dit was niet het eenige schip echter dat naar Vigrid koers zette, want
+uit een dikke mistbank noordwaarts kwam een ander schip, bestuurd door
+Hrym, waarin al de vorstreuzen waren, tot de tanden gewapend en zich
+verheugend in den strijd tegen de Aesir, die zij altijd hadden gehaat.
+
+
+
+De verschrikkingen van de Onderwereld.
+
+Terzelfder tijd kroop Hel, de godin van den dood, door een spleet van
+de aarde uit haar huis onder den grond, op den voet gevolgd door den
+Hellehond Garm, den boosdoener van haar vreugdeloos gebied, en den
+draak Nidhug, die over het slagveld vloog terwijl hij lijken op zijn
+schouders droeg. Zoodra hij landde, heette Loki deze versterkingen
+met vreugde welkom en, zich aan het hoofd plaatsend, marcheerde hij
+met hen ten gevecht.
+
+Plotseling werd de lucht in tweeën gescheurd en door de vurige bres
+reed Surtr met zijn vlammend zwaard, gevolgd door zijn zonen; en toen
+zij over de brug Bifröst reden, met het plan om Asgard te bestormen,
+viel de roemrijke boog met gekraak onder den tred hunner paarden in.
+
+
+ Door het gebied der lucht,
+ In blinkend staal, geducht,
+ En in slagorden rijk;
+ Ging het, wijl heet gevlam
+ Uit snelle hoeven kwam,
+ Voerend zijn stoet vol glans reed Surtur
+ Tusschen de stroomen woedend vuur.
+
+ Valhalla (J. C. Jones.)
+
+
+De goden wisten zeker dat hun einde nu nabij was en dat hun zwakheid
+en gebrek aan voorzorg hen in een zeer nadeeligen toestand hadden
+gebracht, want Odin had slechts één oog, Tyr slechts één hand, en
+Frey enkel één hertshoorn om zich daarmede te verdedigen, in plaats
+van zijn onverwinlijk zwaard. Niettemin lieten de Aesir geen wanhoop
+blijken, maar, als echte slaggoden van het Noorden, trokken zij hun
+rijkste kleeding aan, en reden vroolijk naar het slagveld, besloten
+hun leven zoo duur mogelijk te verkoopen.
+
+Terwijl zij dus hunne krachten monsterden, reed Odin nog eens naar
+de Urdarfontein, waar, onder den nedervallenden Yggdrasil, de Nornen
+zaten met gesluierde aangezichten en hardnekkig zwijgend, terwijl haar
+weefsels verscheurd aan hare voeten lagen. Nog eenmaal fluisterde de
+vader der goden een geheimzinnige mededeeling aan Minir toe, waarop
+hij Sleipnir besteeg en met den wachtenden troep meeging.
+
+
+
+Het groote gevecht.
+
+De strijders waren nu samen op Vigrids breede vlakte. Aan den eenen
+kant waren de fiere, kalme gezichten der Aesir, Vanas en Einheriar
+gerangschikt; terwijl aan den anderen kant vereenigd waren de bonte
+troep van Surtr, de grimmige vorstreuzen, het bleeke leger van Hel,
+en Loki en zijn verschrikkelijk gevolg, Garm, Fenris en Iörmungandr,
+terwijl de beide laatsten vuur en rook braakten en wolken uitademden
+van schadelijke, doodelijke dampen, die den geheelen hemel en de
+geheele aarde met hun giftigen adem vervulden.
+
+
+ De jaren gaan,
+ Geslachten vlieden, eeuwen worden oud,
+ 't Brengt als ons nader tot den lesten dag,
+ Als uit het Zuid de vurige stoet marcheert
+ En overschrijdt de brug, Loki als gids,
+ En Fenris volgend met gebroken boei,
+ Terwijl van 't oost de groote Rymer komt
+ En stuurt zijn schip en landen doet de slang;
+ En allen worden op het hemelveld
+ Gevoerd tegen de goden in carré.
+
+ Balder Dood (Matthew Arnold.)
+
+
+Al het verborgen antagonisme van eeuwen werd nu ontbonden in een stroom
+van haat, terwijl ieder lid van de tegenover elkander staande legers
+met grimmige vastberadenheid vocht, zooals onze voorouders van ouds
+deden, hand tegen hand, en van aangezicht tot aangezicht. Met een
+hevigen schok, die gehoord werd boven het krijgsrumoer uit dat het
+heelal vervulde, kwamen Odin en de Fenriswolf in geweldige aanraking,
+terwijl Thor de Midgardslang aanviel, en Tyr handgemeen werd met den
+hond Garm. Frey vocht met Surtr, Heimdall met Loki, dien hij vroeger
+reeds verslagen had, en de rest van de goden en al de Einheriar vonden
+vijanden die hun dapperheid waard waren. Maar trots hun dagelijksche
+oefening in de hemelsche stad, was Valhalla's schare veroordeeld
+om te komen, en Odin was onder de eersten der blinkenden die vallen
+moest. Zelfs de groote moed en de machtige eigenschappen van Alvader
+konden het getij van het kwaad dat in den Fenriswolf verpersoonlijkt
+was, niet weerstaan. Elk volgend oogenblik van den strijd nam zijn
+kolossale gestalte groote afmetingen aan, totdat ten slotte zijn
+wijdgeopende kaken de gansche ruimte tusschen hemel en aarde omvatten
+en het vreeslijk monster aanstormde op den vader van de goden en hem
+in levenden lijve met zijn verschrikkelijken muil verzwolg.
+
+
+ Fenrir zal met fellen tand
+ Aller eeuwen heer verslaan;
+ Vithar zal zijn wreker zijn,
+ En, vechtend met den ruigen wolf,
+ Klieven zijn bebloeden muil.
+
+ Vafthrudni's-mal.
+
+
+Geen van de goden kon Alvader een helpende hand bieden op het kritieke
+oogenblik, want het was voor allen een moeilijke tijd. Frey deed
+heldhaftige pogingen, maar Surtr's vlammend zwaard bracht hem een
+doodelijken slag toe. In zijn strijd met den aartsvijand Loki ging
+het Heimdall beter, maar zijn laatste overwinning werd duur gekocht,
+want ook hij viel dood. De strijd tusschen Tyr en Garm had hetzelfde
+tragische einde, en Thor, na een allerverschrikkelijkst gevecht
+met de Midgardslang, en na hem met een slag van Miölnir te hebben
+neergeslagen, deinsde negen stappen terug en verdronk in den stroom
+vergif die uit de kaken van het stervende monster kwam.
+
+
+ Odins zoon gaat
+ Met het monster ten strijde,
+ Midgard's Veor in toorn
+ Wil dooden den draak,
+ Negen voeten treedt
+ Fiorgyns zoon,
+ Door de slang gebogen
+ Die geen vijand vreesde.
+
+ Saemunds Edda.
+
+
+Vidar kwam nu aansnellen van een verwijderd deel der vlakte om den
+dood van zijn machtigen heer te wreken, en de voorspelde vloek trof
+Fenris, wiens onderkaak nu den slag van dien schoen voelde die voor
+dezen dag bewaard was. Op hetzelfde oogenblik greep Vidar de bovenkaak
+van het monster met zijn handen, en scheurde hem met een vreeslijken
+ruk in tweeën.
+
+
+
+Het verslindende vuur.
+
+De andere goden die deelnamen aan het gevecht, en al de Einheriar
+waren nu gevallen, en Surtr wierp nu plotseling zijn vurige donders
+over hemel, aarde en de negen rijken der Hel. De woedende vlammen
+omringden den zwaren stam van den wereldsche Yggdrasil, en bereikten de
+gouden paleizen der goden die geheel verteerd werden. De plantengroei
+op aarde werd eveneens vernietigd en de brandende hitte deed al de
+wateren zieden en koken.
+
+
+ Vuuraâm valt aan
+ Den alvoedenden boom,
+ Stijgend vuur speelt
+ Naar de lucht zelfs toe.
+
+ Saemunds Edda.
+
+
+De groote brand woedde verschrikkelijk totdat alles verteerd was,
+toen de aarde, zwart en gewond, onder de kokende golven der zee
+wegzonk. Ragnarok was inderdaad gekomen, de tragedie der wereld
+was voorbij, de goddelijke spelers waren gedood en de chaos scheen
+haar vroegere heerschappij herwonnen te hebben. Maar evenals in een
+tooneelstuk, nadat de hoofdpersonen vermoord zijn en het gordijn is
+gevallen, de aanwezigen nog verwachten dat de gunstelingen verschijnen
+en een buiging maken, zoo meenden de oude Noorsche volken dat als
+alles in Surtr's vlammen was omgekomen, uit de algemeene ruďne de
+goedheid zou oprijzen, om hare heerschappij over de aarde te hernemen,
+en dat sommige goden zouden terugkeeren en voor eeuwig in den hemel
+zouden wonen.
+
+
+ Alle kwaad
+ Sterft een eindloozen dood, en goedheid rijst
+ Uit dat groot wereldvuur gezuiverd weer
+ Tot leven hooger, beter, eedler dan weleer.
+
+ Viking-verhalen van het Noorden (R. B. Anderson).
+
+
+
+Wedergeboorte.
+
+Onze voorouders geloofden ten volle in de wedergeboorte en hielden het
+er voor, dat na een zeker tijdsverloop de aarde, gezuiverd door het
+vuur, gelouterd door hare indompeling in de zee, weer verrees in al
+hare oorspronkelijke schoonheid en verlicht werd door de zon, welker
+kar gevoerd werd door een dochter van Sol, geboren eer de wolf haar
+moeder had verslonden. De nieuwe dagtoorts was niet onvolmaakt als de
+eerste zon was geweest, en hare stralen waren niet langer zóó sterk
+dat men een schild moest plaatsen tusschen haar en de aarde. Deze
+meer weldadige stralen deden de aarde weldra haren groenen mantel
+vernieuwen en haar bloemen en vruchten in overvloed voortbrengen. Twee
+menschelijke wezens, een vrouw Lif, en een man Lifthrasir, doken nu op
+uit de diepten van Hodmimir's (Mimir's) bosch, waarheen zij gevlucht
+waren toen Surtr de wereld in brand stak. Zij waren daar in vredige
+sluimering gezonken, onbewust van de verwoesting rondom hen, en waren
+er gebleven, gevoed door den morgendauw, totdat zij veilig opnieuw
+konden uittrekken, waarop zij bezit namen van de herboren aarde,
+die hun afstammelingen moesten bevolken en waarover zij volkomen
+heerschappij zouden voeren.
+
+
+ Wij zullen rijzen zien
+ Uit lichte zee aan onzen voet een aard
+ Frisscher dan de oude, bloeiender, met vrucht
+ Van zelf ontloken, en met menschen die
+ Dan zullen leven in vrede als eens in twist.
+
+ Balder Dood (Matthew Arnold).
+
+
+
+Een nieuwe hemel.
+
+Al de goden die de ontwikkelingskrachten der natuur voorstelden,
+werden op het noodlottige Vigridveld verslagen, maar Vali en Vidar,
+de typen van de onvergankelijke krachten der natuur, keerden tot het
+Idavold terug, waar zij Modi en Magni, Thors zonen, ontmoetten, de
+verpersoonlijkingen van sterkte en energie, die den heiligen hamer van
+hun vader uit de algemeene verwoesting redden en hem er heen brachten.
+
+
+ Vithar's dan en Vali's kracht
+ Erft het ledig goôngebied;
+ Mothi's spieren, Magni's wil
+ Zwaaien nu den moker zwaar,
+ Hun bezit, sinds Donar viel.
+
+ Vafthrudni-mal.
+
+
+Hier ontmoetten zij Hoenir, niet langer een balling onder de Vanas,
+die, als ontwikkelingskrachten, ook voor goed verdwenen waren; en
+uit de donkere onderwereld, waar hij zoo lang gekwijnd had, rees
+de stralende Balder op, samen met zijn Broeder Hodur, met wien hij
+verzoend was en met wien hij in volkomen vriendschap en vrede zou
+leven. Het verleden was voor goed voorbij en de overlevende goden
+konden het zonder bitterheid terugroepen. De herinnering aan hun
+vroegere makkers was hun echter dierbaar, en vaak keerden zij naar
+hun oude verblijven terug. Zoo wandelden zij eens in het lange gras
+op Idavold en vonden weer de gouden schijven waarmede de Aesir altijd
+speelden.
+
+
+ Wij zullen gaan weer langs 't bekend terrein
+ Van Ida, en wij zullen tusschen 't gras
+ Vinden de gouden schijven, waarmee eens
+ Wij speelden, dit herinnert ons 't weleer,
+ Der goden tijdverdrijf, het wijs gesprek
+ Van Odin, al de vreugde van 't verleęn.
+
+ Balder Dood (Matthew Arnold).
+
+
+Toen de kleine stoet der goden zich bedroefd naar de plaats keerde,
+waar hun vorstelijke verblijven eenmaal stonden, bespeurden zij,
+tot hun blijde verrassing, dat Gimli, het hoogste hemelsche paleis,
+niet vernield was, want het rees schitterend voor hen op, terwijl
+zijn gouden dak de zon overscheen. Zij haastten zich er naar toe
+en ontdekten, tot hun nog veel grooter blijdschap, dat het het
+toevluchtsoord was geworden voor alle deugdzamen.
+
+
+ In Gimli het grootsche,
+ Daar zal de schaar
+ Der deugdzamen zijn,
+ En door alle eeuw
+ Smaken de vreugde.
+
+ Letterkunde en Romantiek van Noord-Europa (Howitt).
+
+
+
+Een te groot om te noemen.
+
+Daar de Noormannen, die zich op IJsland vestigden, en door wie
+de meest volledige expositie van het Odins geloof ons in de Eddas
+en Sages heeft bereikt, niet geheel bekeerd werden voor de elfde
+eeuw--ofschoon zij in aanraking waren gekomen met Christenen op hun
+vikingtochten bijna zes eeuwen vroeger,--is het zeer waarschijnlijk,
+dat de Noordelijke scalden eenige denkbeelden van de Christelijke
+leerstellingen opdeden, en dat deze kennis in zekere mate invloed
+op hen uitoefende, en hun beschrijvingen van het wereldeinde en de
+wedergeboorte der aarde kleurde. Misschien was het deze vage kennis
+ook, die hen er toe bracht aan de Edda een vers toe te voegen dat
+men gewoonlijk voor een interpolatie houdt, waarin gezegd wordt dat
+een andere God, te groot om te noemen, zou verrijzen om over Gimli te
+heerschen. Van deze hemelsche plaats zou hij de menschheid oordeelen en
+de boozen van de goeden scheiden. De eersten zouden worden verbannen
+naar de ellendige oorden van Nastrond, terwijl de goeden naar de
+zalige hallen van Gimli, het lieflijke, zouden worden overgebracht.
+
+
+ Dan komt een ander,
+ Nog meer machtig,
+ Maar Hem te noemen
+ Durf ik niet wagen.
+ Meest ziet niet verder
+ Men dan waar Odin
+ Den wolf gaat treffen.
+
+ Letterkunde en Romantiek van Noord-Europa (Howitt).
+
+
+Er waren twee andere hemelsche verblijven echter, het eene afgezonderd
+voor de dwergen en het andere voor de reuzen; want daar deze schepselen
+geen vrijen wil hadden en slechts blindelings de bepalingen van het
+lot uitvoerden, achtte men hen niet verantwoordelijk voor eenig kwaad
+dat zij hadden gedaan; en dus, meende men, verdienden zij geen straf.
+
+De dwergen, geregeerd door Sindri, bewoonden, meende men, een gebouw in
+de Nidabergen, waar zij de vonkelende meę dronken, dewijl de reuzen
+zich vermaakten in de hal Crimer, gelegen in de streek Okolnur,
+(niet koel), want de macht van de koude was geheel vernietigd, en er
+was geen ijs meer.
+
+Verschillende mythologen hebben natuurlijk beproefd deze mythen te
+verklaren, en eenigen, zooals wij reeds hebben gezegd, zien in het
+verhaal van Ragnarok den invloed van Christelijke onderrichting en
+beschouwen het enkel als een barbaarsche vertolking van het wereldeinde
+en van de komende oorlogsdag, als een nieuwe hemel en aarde zal rijzen
+en alle goeden eeuwige zaligheid zullen genieten.
+
+
+
+
+
+
+HOOFDSTUK XXIX: GRIEKSCHE EN NOORSCHE MYTHOLOGIE.
+
+
+Vergelijkende Mythologie.
+
+Gedurende de laatste vijftig jaren hebben geleerden van allerlei
+landen zóó grondig de philologie en vergelijkende mythologie
+beoefend, dat zij boven allen twijfel hebben gesteld "dat het
+Engelsch, met alle Teutonische dialekten van het vasteland, tot de
+groote taalfamilie behoort, die, behalve de Teutonische, Latijnsche,
+Grieksche, Slavische en Celtische, de Oostersche talen van Indië en
+Perzië omvat." "Ook is het bewezen dat de verschillende stammen, die
+van hun gemeenschappelijk gebied uitgingen om Europa in het Noorden
+en Indië in het Zuiden te ontdekken, met zich namen niet alleen een
+gemeenschappelijke taal maar ook een gemeenschappelijk geloof en een
+gemeenschappelijke mythologie. Dit zijn feiten waarmede men onbekend
+kan zijn, maar waarover men niet kan twisten, en de twee wetenschappen
+van vergelijkende spraakleer en vergelijkende mythologie, schoon
+slechts van jongen datum, berusten op een grondslag zóó degelijk en
+vast als welke inductieve wetenschap ook." "Want meer dan duizend
+jaar zijn de Skandinavische bewoners van Noorwegen in de taal van hun
+Teutonische broederen op het Vasteland gescheiden geweest, en toch
+hebben beiden niet alleen eenzelfde bezit van volksoverleveringen
+bewaard, maar zij vertelden ze, bij verschillende gelegenheden,
+in schier dezelfde woorden."
+
+Deze gelijkenis, die zoo sterk is in de vroege literatuur van
+volken, die landen bewonen welke in vele opzichten hetzelfde physiek
+karakter vertoonden en bijna hetzelfde klimaat hebben, is niet zoo
+sprekend als wij de Noorsche mythen vergelijken met die van het
+geniale Zuiden. Toch, in weerwil van het contrast tusschen Noord- en
+Zuid-Europa, waar deze mythen geleidelijk rijpten en haar vollen wasdom
+erlangden, is er analogie tusschen de beide mythologiën, die toont dat
+de kiemen, waaruit beide voortkwamen, oorspronkelijk dezelfde waren.
+
+In de voorafgaande hoofdstukken is het stelsel van Noorsche mythologie
+zoo duidelijk mogelijk geschetst, en de natuurbeteekenis van de mythen
+is er verklaard. Nu zullen wij trachten de overeenkomst tusschen de
+Noorsche mythologie en die van de andere Aziatische volken te laten
+zien door ze te stellen naast de Grieksche, waarop zij echter niet
+zooveel gelijkt als de Oostersche.
+
+Natuurlijk is het in een werk als dit onmogelijk meer te doen dan
+aan te geven de hoofdpunten van overeenkomst in de verhalen, die
+den grondslag van deze godsdiensten vormen; maar dit zal ook voor
+den grootsten scepticus voldoende zijn om aan te toonen, dat zij
+identiek moeten zijn geweest in een tijd, die te veraf ligt om dien
+nu met eenige zekerheid aan te wijzen.
+
+
+
+Het begin van de dingen.
+
+De Noorsche volken, evenals de Grieken, dachten dat de wereld uit
+een chaos voortkwam, en terwijl de laatsten dien beschreven als een
+nevelige, vormelooze massa, schetsten de eersten, onder den invloed
+van hun onmiddellijke omgeving, hem als een chaos van vuur en ijs--een
+combinatie die maar al te begrijpelijk is voor iemand die IJsland
+heeft bezocht en het wilde, bijzondere contrast heeft gezien tusschen
+zijn vulcanischen bodem en spuitende geysers, en de groote ijsbergen
+die het rondom omheinen gedurende het lange, donkere winterseizoen.
+
+Uit deze tegengestelde elementen, vuur en ijs, werden de eerste goden
+geboren, die, evenals de eerste goden van de Grieken, reusachtig waren
+in gestalte en ruw in uiterlijk. Ymir, de groote ijsreus, en zijn
+afstammelingen, kan men vergelijken met de Titanen, die ook elementaire
+natuurkrachten waren, verpersoonlijkingen van het onderaardsche vuur,
+en beiden moesten, nadat zij een tijd onbeperkt geheerscht hadden,
+wijken voor grooter volmaaktheid. Na een geweldige worsteling om de
+opperheerschappij werden zij allen verslagen, en verbannen naar de
+verschillende afgelegen gebieden van den Tartarus en van Jötun-heim.
+
+De triade, Odin, Vili en Ve, van de Noorsche mythen, is het volledige
+pendant van Jupiter, Neptunus en Pluto, die, de Titanische machten
+overwinnend, op hun beurt over de wereld heerschappij voeren. In
+de Grieksche mythologie nemen de goden, die ook allen verwant aan
+elkander zijn, hun toevlucht tot den Olympus, waar zij gouden paleizen
+tot hun gebruik bouwen; in de Noorsche mythologie gaan de goddelijke
+overwinnaars naar Asgard en bouwen gelijke woningen.
+
+
+
+Kosmogonie.
+
+De Noorsche kosmogonie deed wel denken aan de Grieksche, want het
+volk meende dat de aarde, Mana-heim, geheel door de zee omringd was,
+op welker bodem de groote Midgardslang lag, die beet in haar eigen
+staart; en het was volkomen natuurlijk dat zij, ziende de door den
+storm gezweepte winden, die tegen de rotsen sloegen, moesten denken,
+dat deze door haar krampachtig gekronkel werden veroorzaakt. De
+Grieken, die ook meenden dat de aarde rond was en door een groote
+rivier, Oceanus genoemd, werd omgeven, beschreven haar als vloeiend
+met "een gelijkmatigen stroom", want zij keken doorgaans op kalme en
+zonnige zeeën. Niflheim, het Noorsche gebied van voortdurende koude en
+nevel, had zijn pendant in het land ten Noorden van de Hyperboreërs,
+waar veęren (sneeuw) voortdurend in de lucht dwarrelden, en waar
+Hercules het Cerynaeďsche hert in een sneeuwstorm najoeg eer hij het
+kon grijpen en vastbinden.
+
+
+
+De luchtverschijnselen.
+
+Evenals de Grieken geloofden de Noorsche volken dat de aarde het eerst
+was geschapen, en dat de gewelfde hemelen naderhand waren gemaakt om
+haar geheel te overkappen. Zij meenden ook, dat de zon en de maan
+dagelijks door de lucht reden, in wagens, getrokken door vurige
+rossen. Sol, de zonnemaagd, kwam dus overeen met Helios, Hyperion,
+Phoebus of Apollo, terwijl Mani, de Maan, (in overeenstemming met een
+eigenaardigheid van de Noorsche spraakkunst, die de Zon vrouwelijk
+maakt en de Maan mannelijk), het pendant was Phoebe, Diana of Cynthia.
+
+De Noorsche dichters, die dachten dat zij de steigerende gestalten van
+witgemaande paarden in de vliegende wolken zagen, en het schitteren
+van speren in het stralende licht van den noordelijken morgen,
+zeiden, dat de Valkyren of slagmaagden door de lucht galoppeerden,
+terwijl de Grieken in hetzelfde natuurverschijnsel de witte kudden
+van Apollo zagen die door Phaetusa en Lampetia werden gehoed.
+
+Als de dauw uit de wolken viel, zeiden de Noorsche dichters dat hij
+van de manen der Valkyren druppelde, terwijl de Grieken, die opmerkten
+dat hij doorgaans het langst blonk in de kreupelboschjes, hem met
+Daphne en Procris vereenzelvigden, wier namen zijn afgeleid van het
+Sanskrit woord dat "sprenkelen" beteekent, en die door hunne minnaars,
+Apollo en Cephalus, verpersoonlijkingen van de zon, worden vermoord.
+
+De aarde werd in het Noorden zoo goed als in het Zuiden beschouwd
+als een vrouwelijke godheid, de voedstermoeder aller dingen; en het
+lag aan klimaatverschillen alleen, dat de mythologie van het Noorden,
+waar de menschen dagelijks het recht moesten veroveren om met de Natuur
+op voet van oorlog te leven, haar als hard en bevroren voorstelden
+zooals Rinda, terwijl de Grieken haar verpersoonlijkten in de blijde
+Ceres. De Grieken geloofden, dat de koude winterwinden van het Noorden
+neerzweepten, en de Noorsche volken voegden er bij, dat zij veroorzaakt
+werden door het klapwieken van den grooten adelaar Hrae-svelgr.
+
+De dwergen of donkere elfen, gebroed in Ymirs vleesch, kwam hierin
+met Pluto's dienstknechten overeen, dat zij nooit hun onderaardsch
+gebied verlieten, waar zij ook de kostbare metalen zochten, die zij
+tot prachtige versierselen vormden, zooals Vulcanus die aan de goden
+gaf, en tot wapenen die niemand kon deuken of bederven. Wat de lichte
+elfen betreft die boven den grond leefden en voor planten, boomen en
+rivieren zorgden, deze waren blijkbaar bij de Noren dezelfde als de
+nimfen, dryaden, oreaden en hamadryaden, die de bosschen, dalen en
+fonteinen van oud-Griekenland bevolkten.
+
+
+
+Jupiter en Odin.
+
+Jupiter was, evenals Odin, de vader der goden, de god der overwinning
+en een verpersoonlijking van het Al. Hlidskialf, Alvaders verheven
+troon, was niet minder hoog dan Olympus of Ida, van waar de Donderaar
+alles wat plaats greep kon waarnemen; en Odins onoverwinlijke speer
+Gungnir was even schrikwekkend als de bliksems die zijn Grieksch
+prototype zwaaide. De Noorsche goden hielden steeds hunne feesten met
+meę en zwijnenvleesch, den drank en het vleesch dat het best paste
+bij de bewoners van een noordelijk klimaat, terwijl de goden van
+den Olympus den nectar en de ambrosia verkozen, die hun uitsluitend
+levensonderhoud uitmaakten.
+
+Twaalf Aesir zaten in Odins raad om te beraadslagen over de beste
+maatregelen tot bestuur van wereld en menschen, en een even groot
+aantal goden verzamelde zich op de bewolkte spits van den Berg Olympus
+tot een zelfde doel. De Gouden Eeuw in Griekenland was een periode
+van idyllisch geluk, te midden van altijd bloeiende velden en onder
+balsemrijke luchten, terwijl de Noorsche gelukseeuw ook een tijd was
+waarin vrede en onschuld op aarde bloeiden, en het kwaad nog zoo goed
+als geheel onbekend was.
+
+
+
+De schepping van den mensch.
+
+Gebruik makend van de materialen, die bij de hand waren modelleerden de
+Grieken hun eerste beelden uit klei; daarom dachten zij natuurlijk, dat
+Prometheus de menschen uit die stof had gemaakt, toen hij geroepen
+werd een schepsel te vormen, dat slechts de mindere was van de
+goden. Daar de Noorsche beelden uit hout waren gehouwen, vertelden
+de Noorsche volken, als iets dat van zelf sprak, dat Odin, Vile en
+Ve (die hier overeenkomen met Prometheus, Epimetheus en Minerva,
+de drie Grieksche scheppers van den mensch) het eerste menschenpaar,
+Ask en Embla, uit houtblokken maakten.
+
+De geit Heidrun, die de hemelsche meede verschafte, is gelijk aan
+Amalthea, Jupiters eerste voedster, en de drukke, praatgrage Ratatosk
+is gelijkwaardig met de sneeuwwitte kraai in de geschiedenis van
+Coronis, die zwart werd tot straf van haar gesnoep. Jupiters adelaar
+heeft zijn pendant in de raven Hugin en Munin, of in de wolven Geri
+en Freki, die steeds aan Odins voeten liggen.
+
+
+
+Nornen en Schikgodinnen.
+
+De groote overeenkomst tusschen den Noorschen Orlog en het Grieksche
+Noodlot, godinnen wier besluiten de goden zelven moesten eerbiedigen,
+en de even machtige Nornen en Moerae, is te duidelijk om te behoeven
+vermeld te worden, terwijl de Vanas pendanten zijn van Neptunus en de
+overige zeegoden. De groote strijd tusschen de Vanas en de Aesir is
+slechts een andere overlevering van het geschil tusschen Jupiter en
+Neptunus over de oppermacht in de wereld. Evenals Jupiter zijn broeder
+noodzaakt zich voor zijn macht te bukken, zoo blijven de Aesir meester
+van alles, maar willen wel voortgaan met hun macht te deelen met hun
+overwonnen vijanden, die dus hun bondgenooten en vrienden werden.
+
+Evenals Jupiter wordt Odin altijd beschreven als majestueus en
+van middelbaren leeftijd, en beide goden gelden als de goddelijke
+stamvaderen van koninklijk geslacht, want terwijl de Heracliden
+Jupiter als hun vader opeischten, dachten de Inglingen, Skioldings
+enz. dat Odin de stichter hunner familiën was. De plechtigste eeden
+werden gezworen bij Odins speer zoo goed als bij Odins voetschabel,
+en beide goden hebben een groot aantal namen, die alle de verschillende
+phasen van hun aard en eeredienst beschrijven.
+
+Odin, evenals Jupiter, bezocht dikwijls de aarde vermomd, om de
+gastvrijheid der menschen op de proef te stellen, zooals in de
+geschiedenis van Geirrod en Agna, die aan die van Philemon en Baucis
+doet denken. De bedoeling was: gastvrijheid aan te bevelen; daarom
+worden in beide geschiedenissen zij, die zich humaan betoonden,
+rijkelijk beloond, en in de Noorsche mythen wordt de les versterkt
+door de bestraffing die Geirrod ontvangt, daar de skalden in poëtische
+gerechtigheid geloofden en zagen dat deze zorgvuldig werd uitgemeten.
+
+De wedstrijd in scherpzinnigheid tusschen Odin en Vafthrudnir heeft
+zijn parallel in den muzikalen wedstrijd van Apollo en Marsyas,
+of in den strijd tusschen Minerva en Arachne, die moest toonen,
+wie het knapst was. Odin leek verder hierin op Apollo, dat hij ook
+de god was der welsprekendheid en poëzie en dat hij alle harten kon
+winnen door zijn goddelijke stem; hij geleek op Mercurius hierin,
+dat hij de stervelingen het gebruik van de runen leerde, terwijl de
+Grieksche god het alphabet invoerde.
+
+
+
+Mythen, die betrekking hebben op de jaargetijden.
+
+Het verdwijnen van Odin, de zon of den zomer, en de daaruit volgende
+verlatenheid van Frigga, de aarde, is slechts een andere overlevering
+van de mythen van Proserpina en Adonis. Als Proserpina en Adonis weg
+zijn, betreurt de aarde (Ceres of Venus) bitter hun afwezigheid en
+weigert alle vertroosting. Slechts wanneer zij terugkomen uit hun
+ballingschap, werpt zij haar rouwkleederen en somberheid af, en
+dost zich weer in al hare juweelen. Zoo beschreien Frigga en Freya
+de afwezigheid van hunne echtgenooten Odin en Odur, en blijven hard
+en koud totdat zij terugkeeren. Odin's vrouw, Saga, de godin der
+geschiedenis, die toefde bij Sokvabek "den stroom van den tijd en het
+gebeuren", terwijl zij alles wat zij zagen bewaren, is gelijk aan Clio,
+de muze der geschiedenis, die Apollo zocht bij de inspireerende bron
+van den Helicon.
+
+Evenals er volgens Euhemerus een historische Zeus was, in Creta
+begraven, waar men zijn graf nog kan zien, zoo was er een historische
+Odin, wiens grafheuvel bij Upsala verrijst, waar de grootste Noorsche
+tempel eens stond, en waar een machtige eik was, die den beroemden
+boom van Dodona evenaarde.
+
+
+
+Frigga en Juno.
+
+Frigga was, evenals Juno, een verpersoonlijking van den dampkring,
+de beschermvrouw van het huwelijk, van de echtelijke en moederlijke
+liefde, en de godin der geboorte. Zij ook was voorgesteld als een
+schoone, statige vrouw, die genoegen schept in hare sieraden, en haar
+bijzondere dienstmaagd, Gna, evenaart Iris in de snelheid waarmede zij
+de bevelen harer meesteres uitvoert. Juno heeft volkomen heerschappij
+over de wolken, die zij met een beweging van haar hand kon wegvagen,
+en men gelooft dat Frigga ze weeft uit de draden die zij gesponnen
+heeft op haar met juweelen bezet spinnewiel.
+
+In de Grieksche mythologie vinden wij vele voorbeelden van de
+wijzen waarop Juno Jupiter zoekt te bedriegen. Dergelijke verhalen
+ontbreken in de Noorsche mythen niet. Juno krijgt Io in bezit,
+trots den tegenstand van haar man, die niet van haar wil scheiden, en
+Frigga bezorgt slim de overwinning aan de Winilers in de Langobarden
+Saga. Odin's toorn over Frigga's diefstal van het goud van zijn
+standbeeld komt overeen met Jupiters mishagen over Juno's jaloezie en
+haar tusschenbeide komen in den Trojaanschen oorlog. In de geschiedenis
+van Gefjon en de slimme manier waarop zij land van Gylfi kreeg,
+om haar koninkrijk Zeeland te vormen, hebben wij een herhaling van
+de geschiedenis van Dido, die door krijgslist het land machtig werd
+waarop zij haar stad Carthago bouwde. In beide verhalen komen ossen in
+het spel, want terwijl in de Noorsche mythen deze sterke beesten het
+stuk land ver naar zee uitleggen, dient in het andere een ossenhuid,
+in reepen gesneden, om de schenking der koningin te omsluiten.
+
+
+
+Muzikale mythen.
+
+De Rattenvanger van Hamelin, die alle levende wezens door zijn muziek
+kon aantrekken, komt overeen met Orpheus of Amphion, wier lieren
+dezelfde kracht hadden; en Odin, als de aanvoerder van de schimmen,
+is het pendant van Mercurius Psychopompus; beiden verbeelden den wind,
+op welks vleugelen van het lichaam beroofde zielen, zooals men meende,
+uit deze sterfelijke sfeer werden weggedreven.
+
+De trouwe Eckhardt, die Tannhäuser gaarne wilde redden en zijn
+terugkeer wilde voorkomen om zich zelf aan de betoovering der tooveres
+bloot te stellen, in den Hörselberg, komt overeen met den Griekschen
+Mentor, die niet alleen Telemachus vergezelde, maar hem ook goeden
+raad gaf en wijze instructies, en Ulysses uit de handen van Calypso
+wilde hebben verlost.
+
+
+
+Thor en de Grieksche goden.
+
+Thor en de Noorsche dondergod heeft ook vele punten van overeenkomst
+met Jupiter. Hij voert den hamer Miölnir, het Noorsche symbool van
+den doodelijken bliksem; en, evenals Jupiter, gebruikt hij hem nog als
+hij oorlog voert tegen de reuzen. In zijn snellen groei gelijkt Thor
+op Mercurius, want terwijl de eerste spelenderwijs verscheidene balen
+ossenhuiden rondwerpt een paar uur na zijn geboorte, steelt de tweede
+Apollo's ossen, voordat hij één dag oud is. In lichaamskracht gelijkt
+Thor op Hercules, die ook proeven gaf van ongewone sterkte door de
+slangen te worgen die gestuurd waren om hem in zijn wieg te vermoorden,
+en die er later genoegen in had reuzen en monsters aan te vallen en
+te overwinnen. Hercules werd een vrouw en ging spinnen om Omphale,
+de Lydische koningin, ter wille te zijn, en Thor deed de kleeren van
+een vrouw aan om Trym te bezoeken en zijn hamer weerom te halen, die
+negen roeden onder den grond verborgen was. De hamer, zijn voornaamste
+attribuut, werd tot vele gewijde doeleinden gebruikt. Hij heiligde
+den brandstapel der dooden en de huwelijksgebruiken, en grenspalen,
+die met een hamer waren ingedreven, werden als heilig beschouwd onder
+de Noorsche volken, evenals de Hermae of standbeelden van Mercurius,
+op welker verwijdering de doodstraf was gesteld.
+
+Thors vrouw, Sif, met haar weelderig gouden haar, is, zooals wij reeds
+gezegd hebben, een zinnebeeld van de aarde, en heur haar was haar
+rijke plantengroei. Loki's diefstal van deze lokken is gelijk aan
+Pluto's roof van Proserpina. Om de gouden lokken weerom te krijgen,
+moet Loki de dwergen (Pluto's knechten) bezoeken, terwijl hij kruipt
+in de lage doorgangen van de onderwereld; zoo moet Mercurius Proserpina
+zoeken in den Hades.
+
+De paardenvlieg, die Jupiter belet Io weer in bezit te krijgen, nadat
+Mercurius Argus heeft vermoord, verschijnt weer in de Noorsche mythen
+om Brock te steken, en tracht te voorkomen dat de tooverring Draupnir
+gemaakt wordt, die geheel en al een pendant is van Sifs lokken, zooals
+hij ook de vruchten van de aarde voorstelt. De vlieg gaat voort met
+den dwerg te kwellen gedurende het maken van Frey's wild zwijn met de
+gouden borstels, een prototype van Apollo's gouden zonnekar, en zij
+zorgt er voor, dat het handvat van Thors hamer niet geheel klaar komt.
+
+Het tooverschip Skidbladnir, ook door dwergen gemaakt, komt overeen
+met den snelzeilenden Argo, die de wolken, boven onze hoofden zeilend,
+voorstelde, en evenals het van het eerste heette dat het groot genoeg
+was om alle goden te bevatten, zoo droeg de tweede alle Grieksche
+helden naar het verre land Colchis.
+
+De Germanen, die de dagen der week naar hunne goden wilden noemen,
+zooals de Romeinen hadden gedaan, gaven den naam van Thor aan Jupiters
+dag, en maakten hem zoo tot den tegenwoordigen Donderdag.
+
+Thors strijd tegen Hrungnir is een pendant van het gevecht tusschen
+Herkules en Cacus of Antaeus; terwijl Groa blijkbaar Ceres is,
+want ook zij treurt over haar afwezig kind Orvandil (Proserpina),
+en breekt los in een vreugdezang als zij hoort dat het zal terugkeeren.
+
+Magni, Thors zoon, die, als hij slechts drie uur oud is, zijn
+wonderbare kracht ten toon spreidt terwijl hij Hrungnirs been optilt
+van zijn vader die nederligt, herinnert ook aan het kind Hercules;
+en Thors verslindende eetlust bij Thryms bruiloft heeft zijn parallel
+in Mercurius' eersten maaltijd, die uit twee heele ossen bestond.
+
+Het doorschrijden van het gewassen tij van Veimer door Thor doet
+denken aan Jasons daad, toen hij door den stroom waadde, terwijl hij
+op weg was om den tiran Pelias te bezoeken en zijns vaders troon terug
+te krijgen. De wonderbare halsband, door Frigga en Freya gedragen om
+hare bekoring te verhoogen, komt overeen met den cestus of gordel van
+Venus, die Juno leende om haar heer te onderwerpen, en is, evenals
+de lokken van Sif en de ring Draupnir, een beeld van rijken groei of
+een symbool van de sterren die aan den hemel schijnen.
+
+De Noorsche zwaardgod Tyr is natuurlijk de Grieksche krijgsgod Ares,
+op wien hij zóó volkomen gelijkt, dat zijn naam werd gegeven aan
+den dag die aan Ares was gewijd, en die nu bekend is als Dinsdag of
+Tui's dag. Evenals Ares was Tyr druk en moedig; hij had behagen in
+het krijgsrumoer, en was steeds zonder vrees. Hij alleen durfde den
+Fenriswolf te trotseeren; en het zuidelijke spreekwoord van Scylla
+en Charybdis heeft zijn pendant in het Noorsche gezegde "loskomen
+van Laeding en schipbreuk lijden in Droma". De Fenris-wolf, ook een
+verpersoonlijking van het onderaardsche vuur, wordt, evenals zijn
+prototypen, de Titanen, vastgebonden in den Tartarus.
+
+De gelijkenis tusschen den lieflijken, muziekminnenden Bragi met
+zijn harp, en Apollo of Orpheus, is zeer groot; zoo is er gelijkenis
+tusschen den magischen drank Odhroerir en de wateren van den Helicon,
+die beide, meende men, als inspiratie dienden zoowel voor sterflijke
+als voor onsterflijke dichters. Odin doet arendsveeren aan om zijn
+kostelijke meę weg te dragen, en Jupiter neemt een gelijke vermomming
+aan om zich zijn bekerdrager Ganymedes te verschaffen.
+
+Idoen is, evenals Adonis en Proserpina, of meer nog als Eurydice,
+een schoone personificatie van de lente. Zij wordt weggevoerd door
+den wreeden ijsreus Thiassi, die het wilde zwijn voorstelt dat Adonis
+vermoordde, de kinderdief van Proserpina, of de vergiftige slang die
+Eurydice beet. Idoen wordt gedurende langen tijd in Jötun-heim (Hades)
+opgehouden waar ze al haar vroolijke, speelsche manieren vergeet en
+treurig en bleek wordt. Zij kan niet alleen naar Asgard terugkeeren
+en zij kan pas haar ontvluchting ten uitvoer brengen, wanneer Loki
+(nu een zinnebeeld van den zuidenwind) haar komt wegdragen in de
+gedaante van een noot of een zwaluw. Zij herinnert ons aan Proserpina
+en Adonis die door Mercurius (den god van den wind) naar de aarde
+worden teruggebracht, of aan Eurydice, uit Hades gelokt door de zoete
+klanken van Orpheus' harp, die ook symbolisch het zuchten van den
+wind voorstelden.
+
+
+
+Idoen en Eurydice.
+
+De mythe van Idoens val van den Yggdrasil in de donkerste diepten van
+Niflheim is, hoewel onderworpen aan dezelfde uitlegging en vergelijking
+als het bovengenoemde verhaal, toch nog nauwer verwant aan het verhaal
+van Orpheus en Eurydice, want de eerste, zoo goed als Bragi, kan niet
+zonder de laatste bestaan, die hij volgt zelfs tot in het donkere rijk
+des doods; zonder haar zwijgen zijn zangen geheel en al. De wolfshuid
+waarin Idoen gewikkeld is, is typisch voor de zware sneeuwstormen in
+de Noordelijke streken, die de teere worteltjes beschermen voor den
+verderfelijken invloed van de strenge winterkoude.
+
+
+
+Skadi en Diana.
+
+De Van Niörd die de god is van de zonnige zomerzeeën, heeft zijn
+tegenhanger in Neptunus en meer in het bijzonder in Nereus, de
+personificatie van den kalmen en vriendelijken aanblik van de machtige
+diepten. Niörds vrouw, Skadi, is de Noorsche vrouwelijke jager; daarom
+gelijkt zij op Diana. Evenals deze draagt zij een pijlkoker vol pijlen
+en een boog, dien zij met de uiterste handigheid hanteert. Haar kort
+gewaad laat haar de meeste vrijheid van beweging, ook is zij meestal
+vergezeld van een hond.
+
+Het verhaal van het overbrengen van Thiassi's oogen naar het firmament,
+waar zij gloeien als schitterende sterren, herinnert ons aan veel
+Grieksche sterren-mythen en vooral aan Argus' altijd-wakende oogen,
+aan Orion en zijn bejuweelden gordel en aan zijn hond Sirius,
+die allen in sterren zijn veranderd door de goden, om vertoornde
+godinnen te verzoenen. Loki's grollen om een glimlach te krijgen
+van de vertoornde Skadi worden beschouwd verwant te zijn aan de
+trillende bliksem-schichten, die hij in het noorden personifieerde,
+terwijl Steropes en de Cyclopen hetzelfde bij de Grieken uitdrukken.
+
+
+
+Frey en Apollo.
+
+De noordelijke god van zonneschijn en zomerregens de vriendelijke
+Frey, heeft vele trekken gemeen met Apollo; want evenals deze, is hij
+schoon en jong, berijdt het wilde zwijn met gouden stekels, wat de
+noordelijke opvatting was van de zonnestralen, of rijdt door de lucht
+in een gouden wagen, die ons herinnert aan Apollo's schitterende kar.
+
+Bovendien bezit Frey nog enkele van de eigenschappen van den
+vriendelijken Zephyrus, want ook hij strooit bloemen langs zijn
+weg. Zijn paard Blodug-hofi is niet ongelijk aan Pegasus, Apollo's
+lievelingspaard, want het kan met even groot gemak en vlugheid door
+vuur en water heengaan.
+
+Fro, evenals Odin en Jupiter, wordt ook vergeleken bij een
+menschelijken koning, en zijn berg ligt naast dien van Odin dicht
+bij Upsala. Zijn regeering was zóó gelukkig, dat zij de Gouden Eeuw
+werd genoemd en daarom herinnert hij ons aan Saturnus, die, naar de
+aarde verbannen, over het Italiaansche volk regeerde en hun gelijken
+voorspoed schonk.
+
+
+
+Freya en Venus.
+
+Gerda, de schoone maagd, is, als Venus en ook als Atalanta; zij is
+moeilijk te winnen en moeilijk te vrijen, evenals de snelvoetige maagd,
+maar, evenals deze, geeft zij ten slotte toe en wordt een gelukkige
+vrouw. De gouden appelen waarmede Skinir haar tracht om te koopen,
+herinneren ons aan de gouden vruchten welke Hippomenes op Atalanta's
+weg wierp, en die haar de wedloop deden verliezen.
+
+Freya, de godin van jeugd, liefde en schoonheid, is, evenals
+Venus, uit de zee geboren, want zij is een dochter van den zee-god
+Niörd. Venus schonk haar warmste gevoelens aan den oorlogsgod en aan
+den krijgshaftigen Anchises, terwijl Freya dikwijls het gewaad van
+een Valkyr aanneemt en snel over de aarde rijdt om deel te nemen aan
+den doodelijken strijd en om de heldhaftig verslagenen weg te dragen
+opdat zij zullen feestvieren in hare zalen. Evenals Venus geniet zij
+van geschenken van vruchten en bloemen en verleent zij een goedgunstig
+oor aan de smeekingen van geliefden. Freya herinnert ook aan Minerva,
+want, evenals deze, draagt zij een helm en een borstplaat en, evenals
+als deze, is ook zij beroemd om haar prachtig blauwe oogen.
+
+
+
+Odur en Adonis.
+
+Odur, Freya's echtgenoot, is gelijk aan Adonis en als hij haar verlaat
+stort ook zij tallooze tranen, die, in dit geval, in goud worden
+veranderd, terwijl Venus' tranen in anemonen zijn verkeerd, en die
+van de Heliaden, die Phaeton beweenden, tot barnsteen verharden dat op
+goud lijkt in kleur en vastheid. Evenals Venus verheugd is over Adonis'
+terugkeer en de geheele natuur in bloei staat als teeken van sympathie
+in haar vreugde, zoo wordt ook Freya nogmaals opgewekt van hart, als
+zij haar echtgenoot heeft gevonden onder de bloesemde mirten van het
+Zuiden. Venus' wagen wordt getrokken door fladderende duiven, en die
+van Freya wordt snel voortgedragen door katten, die het symbool zijn
+van de zinnelijke liefde, evenals de duiven werden beschouwd als het
+beeld van de teederste liefde. Freya heeft een oog voor schoonheid
+en weigert toornig om Thrym te huwen, terwijl Venus Vulcanus haat
+met wien zij is gedwongen te trouwen, en dien zij ten slotte verlaat.
+
+De Grieken stelden de gerechtigheid voor als een geblinddoekte godin
+met een weegschaal in de ééne hand en een zwaard in de andere, om
+de onpartijdigheid en vastheid van haar bevelen aan te toonen. De
+aan haar beantwoordende godheid van het Noorden was Forseti, die
+geduldig luisterde naar beide zijden van een kwestie voordat ook hij
+zijn onpartijdig en onherroepelijk vonnis afkondigde.
+
+Uller, de winter-god, gelijkt alleen op Apollo en Orion in zijn
+liefde voor de jacht, welke hij onder alle omstandigheden met ijver
+voortzet. Hij is de Noordelijke boogschutter, en zijn handigheid is
+even feilloos als de hunne.
+
+Heimdall was, evenals Argus, begiftigd met buitengewone helderheid van
+gezicht, hetgeen hem in staat stelde op een afstand van honderd mijlen
+even helder te zien bij dag zoowel als bij nacht. Zijn Giallar-hoorn
+die de geheele wereld door kon worden gehoord, en die den overtocht van
+de goden heen en terug over de trillende brug Bifröst bekend maakte,
+was als de trompet van de godin Roem. Daar hij van moeders zijde
+verwant was aan het water, kon hij evenals Proteus naar believen elke
+gedaante aannemen, en hij maakte een goed gebruik van die macht bij
+gelegenheid dat hij Loki's poging om het halssnoer van Brisingamen
+te stelen, verhinderde.
+
+Hermod, de vlugge of vlotte, gelijkt op Mercurius en niet alleen
+in zijn wonderbaarlijke snelheid van beweging. Ook hij was de bode
+der goden en evenals de Grieksche godheid, schoot hij hierheen en
+daarheen, niet geholpen door den gevleugelden helm en de sandalen,
+maar door Odins ros Sleipnir, dat hij alleen mocht berijden. In plaats
+van den Caduceus droeg hij den staf Gambantein. Hij ondervroeg de
+Nornen en den magiër Rossthiof, van wien hij vernam dat Vali zou
+komen om zijn broeder Balder te wreken en zijn vader den voet te
+lichten. Voorbeelden van soortgelijke vragen worden in de Grieksche
+mythologie gevonden, waar Jupiter gaarne Thetis zou hebben gehuwd en
+toch daarvan afzag toen de Schikgodinnen voorspelden, dat, als hij
+zoo deed, zij de moeder zou worden van een zoon, die zijn vader in
+macht en beroemdheid zou overtreffen.
+
+De noordelijke God der stilte, Vidar, heeft eenige gelijkenis met
+Hercules, want, terwijl de laatste niets dan een stok heeft om
+zichzelf daarmede te verdedigen tegen den Nemeďschen leeuw, dien
+hij verscheurt, wordt de eerste in staat gesteld den wolf Fenris te
+Ragnarok te verscheuren, doordat hij in het bezit is van een enkelen
+grooten schoen.
+
+
+
+Rinda en Danae.
+
+Odins vrijage met Rinda herinnert ons aan Jupiters hof maken van Danae,
+die ook een symbool van de aarde is; en terwijl de overvloed van goud
+in de Grieksche sage bedoelt voor te stellen de vruchtbaarmakende
+zonnestralen, stelt het voetbad in het noordelijke verhaal den
+lentedooi voor, die invalt wanneer de zon den weerstand van de bevroren
+aarde heeft overwonnen. Perseus, het kind van deze vereeniging, heeft
+veel punten van overeenkomst met Vali, want ook hij is een wreker en
+verslaat zijns moeders vijanden, even zeker als Vali Hodur vermoordt,
+den moordenaar van Balder.
+
+Het wordt voorgesteld alsof de Noodlotsgodinnen tegenwoordig waren bij
+de geboorte van een kind in Griekenland en de toekomst van een kind
+voorspelden, zooals de Nornen deden; en het verhaal van Meleager
+heeft zijn onmiskenbare parallel in dat van Nornagesta. Althea
+bewaart de half-verteerde fakkel in een kist, Nornagesta verbergt het
+kaarseneindje in zijn harp; en terwijl de Grieksche moeder den dood
+van haar zoon teweeg brengt door de fakkel in het vuur te werpen,
+sterft Nornagesta, die gedwongen is dit eindje kaars aan te steken
+op Olafs bevel, als het flikkert en uitbrandt.
+
+Hebe en de Valkyren waren de schenksters van den Olympus en Asgard. Zij
+waren allen de gepersonifieerde jeugd; en terwijl Hebe den grooten held
+en halfgod Hercules huwde toen zij ophield haar ambt te vervullen,
+werd den Valkyren haar ambt ontnomen, toen zij vereenigd werden met
+helden als Helgi, Hakon, Völund en Sigurd.
+
+Het Cretenser labyrint heeft zijn tegenhanger in het IJslandsche
+Völundarhuis, en Völund en Daedalus beiden brengen hun ontvluchting
+uit een doolhof ten uitvoer door middel van een handig uitgevonden
+paar vleugels, die hen in staat stellen in veiligheid over land en
+zee te vliegen en te ontkomen aan de tyrannie van hun respectieve
+meesters, Nidud en Minos. Völund gelijkt ook hierin Vulcanus, dat hij
+een knappe smid is en van zijn talenten gebruik maakt om zijn wraak
+te koelen. Vulcanus, kreupel geworden door een val van den Olympus
+en door Juno verwaarloosd, met wie hij had getracht goede vrienden
+te worden, zendt haar een gouden troon, die voorzien is van kunstig
+aangebrachte veeren om haar te grijpen en vast te houden. Völund,
+machteloos door de suggestie van Nidud's koningin, vermoordt heimelijk
+hare zonen en maakt van hun oogen wonderbare juweelen, die zij zonder
+wantrouwen op haar borst draagt, totdat hij haar hun afkomst verraadt.
+
+
+
+Zee-Mythen.
+
+Juist zooals de Grieken zich voorstelden dat de stormen het gevolg
+waren van Neptunus' woede, zoo schreven de Noordelijke volken hen
+toe of aan de stuiptrekkingen van Iörmungandr de Midgardslang of
+aan den toorn van Aegir, die, juist zooals Neptunus, met zeewier
+gekroond, dikwijls zijn kinderen, de golven-maagden (de tegenhangers
+van de Nereďden en Oceaniden) wegzond om op de woelende golven te
+spelen. Neptunus woonde in koraalholen dicht bij het eiland Euboea,
+terwijl Aegir in een dergelijk paleis dicht bij het Kattegat gevestigd
+was. Hier was hij omringd door de nixen, undinen en meerminnen, de
+tegenhangers van de Grieksche waternimfen en door de riviergoden van
+den Rijn, de Elbe en den Neckar, die ons doen denken aan Alpheus en
+Peneus, de riviergoden van de Grieken.
+
+Het veelvuldig voorkomen van schipbreuken op de Noordelijke kusten
+heeft er toe bijgedragen om de menschen zich Ran (plaatsvervanger van
+de Grieksche zeegodin Amphitrite) voor te stellen als gulzig en gierig,
+en zij beschreven haar als gewapend met een sterk net waarmede zij
+alle dingen neertrok in de diepte. De Grieksche Sirenen hebben hare
+parallellen in de Noordelijke Lorelei die dezelfde gave van zingen
+bezat en ook zeelieden in den dood lokte; terwijl Prinses Ilse,
+die in een bron werd veranderd, ons herinnert aan de nimf Arethusa,
+die een dergelijke gedaanteverwisseling onderging.
+
+In de Noordelijke opvatting van Niflheim hebben wij een bijna
+nauwkeurigen tegenhanger van den Griekschen Hades. Mödgud, de bewaker
+van de Giallar-brug (de doodenbrug) waarover alle geesten van de dooden
+moeten gaan, eischt een schatting van bloed even gestreng als Charon
+een obool vraagt van elke ziel die hij den Acheron, de doodsrivier,
+overzet. De geweldige hond Garm, die ineengekrompen zit in het Gnipahol
+en de wacht houdt aan de Hellepoort, is als het driehoofdig monster
+Cerberus; en de negen werelden van Niflheim zijn niet ongelijk aan
+de verdeeling van Hades, terwijl Nastrond geheel analoog is aan den
+Tartarus, waar de boozen werden gestraft met een gelijke gestrengheid.
+
+De gewoonte om de doode helden te verbranden met hunne wapenen, en
+om offers, zooals paarden en honden, op hun brandstapel te slachten,
+was even sterk in het Noorden als in het Zuiden; en terwijl Mors
+of Thanatos, de Grieksche dood, voorgesteld werd met een scherpe
+zeis, werd Hel voorgesteld met een bezem of een hark, dien zij even
+meedoogenloos gebruikte en waarmede zij evenveel strafoefende.
+
+
+
+Balder en Apollo.
+
+Balder, de stralende god van den zonneschijn, herinnert ons niet
+alleen aan Apollo en Orpheus, maar aan al de andere helden van
+zonnemythen. Zijn vrouw Nanna gelijkt op Flora en nog meer op
+Proserpina, want ook zij daalt neer in de onderwereld waar zij voor
+een wijl vertoeft. Balders gouden hal van Breidablik gelijkt op
+Apollo's paleis in 't Oosten; ook hij houdt van bloemen; alle dingen
+glimlachen wanneer hij komt, en doen gewillig den eed hem nooit te
+zullen beleedigen. Zooals Achilles alleen kwetsbaar was aan den hiel,
+zoo kon Balder alleen worden getroffen door den onschuldigen maretak,
+en zijn dood wordt veroorzaakt door Loki's jaloezie, juist zooals
+Hercules werd verslagen door die van Deianeira. Balders brandstapel
+op Ringhorn herinnert ons aan Hercules' dood op den berg Etna: de
+vlammen en de roode gloed van beide vuren dienen om de ondergaande
+zon te typeeren. De Noordelijke god van zon en zomer kon alleen
+worden verlost van Niflheim, wanneer alle levende en doode dingen
+tranen zouden storten; en zoo kon Proserpina alleen uit den Hades
+ontsnappen op voorwaarde dat zij geen voedsel had gebruikt. De weinig
+beteekenende weigering van Thok om een enkelen traan te storten,
+doet denken aan de zaden van den granaatappel dien Proserpina at, en
+het gevolg is in beide gevallen even afgrijselijk, daar het Balder en
+Proserpina onder den grond terughoudt en de aarde (Frigga of Ceres)
+moet voortgaan hun afwezigheid te beweenen.
+
+Door Loki kwam het kwaad in de Noorsche wereld; Prometheus' gift
+van het vuur bracht denzelfden vloek over de Grieken. De straf
+aan de schuldigen toebedeeld door de goeden is niet ongelijk,
+want, terwijl Loki met diamanten ketenen onder den grond wordt
+vastgebonden en geteisterd door het aanhoudend druppelen van vergif
+uit de slagtanden van een slang die boven zijn hoofd is vastgemaakt,
+wordt Prometheus op een dergelijke wijze aan den Caucasus geketend,
+terwijl een vraatzuchtige gier aanhoudend aan zijn lever knaagt. Loki's
+straf heeft een anderen tegenhanger in die van Tityus, in den Hades
+gebonden, en in die van Enceladus, geketend onder den Etna waar
+zijn bezweringen aardbevingen veroorzaakten en zijn verwenschingen
+plotselinge uitbarstingen van den vulkaan ten gevolge hadden. Loki
+herinnert verder aan Neptunus, daar ook hij een paardengedaante aannam
+en de stamvader werd van een wonderbaar ros, want Sleipnir wedijvert
+met Arion zoowel in vlugheid als in uithoudingsvermogen.
+
+De Fimbul-winter is vergeleken geworden bij het lange voorafgaande
+gevecht onder de muren van Troje, en Ragnarok, het grootsche einddrama
+van de Noorsche mythologie bij het branden van die beroemde stad. "Thor
+is Hector; de wolf Fenris, Pyrrhus, zoon van Achilles die Priamus
+versloeg (Odin); en Vidar die in Ragnarok herleeft, is Aeneas." De
+verwoesting van Priamus' paleis is het type van de verwoesting van
+de gouden hallen der goden; en de verslindende wolven Hati, Sköll en
+Managarm, de vijanden der duisternis, zijn het prototype van Paris en
+al de andere demonen der duisternis die de zonnemaagd Helena wegdragen
+of haar verslinden.
+
+
+
+Ragnarok en de Zondvloed.
+
+Volgens een andere uitlegging evenwel is de Ragnarok en de daaruit
+volgende overstrooming van de wereld slechts een Noorsche overlevering
+van den zondvloed. De overlevenden, Lif en Lifthrasir, waren
+evenals Deucalion en Pyrrha bestemd om de wereld weer te bevolken;
+en zooals het altaar van Delphi alleen de vernielende macht van de
+groote overstrooming weerstond, zoo stond ook Gimli stralend om de
+overlevende goden te ontvangen.
+
+
+
+Reuzen en Titanen.
+
+Wij hebben al gezien, hoe nauw de Noordelijke reuzen verwant zijn aan
+de Titanen. Nu valt alleen nog te vertellen dat, terwijl de Grieken
+zich voorstelden dat Atlas in een berg was veranderd, de Noormannen
+geloofden dat het Reuzengebergte in Duitschland was gevormd uit reuzen,
+en dat de lawines die van hun steile hoogten af naar beneden kwamen,
+de sneeuwhoopen waren die deze reuzen ongeduldig van hunne kruinen
+afschudden, wanneer zij hun verwrongen houdingen veranderden. De
+verschijning in den vorm van een stier van een der waterreuzen die
+kwam om de koningin der Franken te vrijen, heeft zijn parallel in het
+verhaal van Jupiters vrijage om Europa, en Meroveus is klaarblijkelijk
+geheel de tegenhanger van Sarpedon. Een vage gelijkenis kan men vinden
+tusschen het reuzenschip Mannigfual en de Argo, want terwijl de eene
+wordt voorondersteld door de Aegeďsche en de Zwarte Zee te hebben
+gekruist, en vele plaatsen gedenkwaardig te hebben gemaakt door de
+gevaren die het daar ontmoette, zeilt het Noorsche schip door de Noord-
+en de Oost-Zee en wordt het genoemd in verband met het eiland Bornholm
+en de klippen van Dover.
+
+Terwijl de Grieken zich voorstelden, dat nachtmerries de booze droomen
+waren die ontsnapt waren uit het hol van Somnus, dacht het Noorsche
+ras zich deze als vrouwelijke dwergen of trollen, die uit de donkere
+schuilhoeken van de aarde kropen om hen te kwellen. Alle tooverwapenen
+in het Noorden heetten het werk der dwergen, de smeden onder den grond,
+terwijl die van de Grieken gemaakt waren door Vulcanus en de Cyclopen
+onder den Etna of op het eiland Lemnos.
+
+
+
+De Volsunga Saga.
+
+In de mythe van Sigurd vinden wij Odin één-oogig als de Cyclopen,
+die, evenals hij, persoonsverbeeldingen van de zon zijn. Sigurd
+wordt onderwezen door Gripir den paardendresseerder, die aan Chiron,
+den Centaur herinnert. Hij is niet alleen in staat een jongen held te
+leeren alles wat hij moet weten en hem goeden raad te geven aangaande
+zijn toekomstig gedrag, maar hij bezit ook de gave van de profetie.
+
+Het wonderbare zwaard dat het eigendom wordt van Sigmund en van Sigurd,
+zoo spoedig als zij zich waardig genoeg zullen betoonen om dit te
+hanteeren, en het zwaard Angurvadel dat Frithiof van zijn vader erft,
+herinneren ons aan het wapen dat Aegeus had verborgen onder de rots
+en dat Theseus in veiligheid bracht zoo spoedig hij een man geworden
+was. Sigurd tracht evenals Theseus, Perseus en Jason, de misdaden van
+zijn vader te wreken vóórdat hij uitgaat om te zoeken den gouden schat,
+volkomen hetzelfde als het gouden vlies, dat ook door een draak wordt
+bewaard en moeilijk in veiligheid te brengen is. Evenals alle Grieksche
+zonnegoden en helden, heeft Sigurd gouden haar en helder blauwe oogen;
+zijn gevecht met Fafnir herinnert ons aan Apollo's strijd met den
+Python, terwijl de ring Andvaranaut vergeleken kan worden bij Venus'
+gordel en de vloek dien hij brengt aan den drager, herinnert aan de
+tragedie van Helena die een eindeloos bloedbad veroorzaakte aan allen
+die met haar verbonden waren.
+
+Sigurd kon Fafnir niet hebben overwonnen zonder het tooverzwaard, juist
+zooals het den Grieken niet gelukte Troje te krijgen zonder de pijlen
+van Philoctetes die ook het symbool zijn van de alles-overwinnende
+stralen der zon. Het terugvinden van den gestolen schat gelijkt op
+Menelaus' terugvinden van Helena, en klaarblijkelijk brengt hij al
+even weinig geluk aan Sigurd als zijn lafhartige vrouw bracht aan
+den Spartaanschen koning.
+
+
+
+Brunhild.
+
+Brunhild gelijkt op Minerva in haar krijgshaftigen zin, lichamelijk
+voorkomen en wijsheid; maar haar toorn en verachting wanneer Sigurd
+haar vergeet voor Goedroen, is als de toorn van Oenone, die Paris
+verlaat om Helena te vrijen. Brunhilds toorn blijft Sigurd levenslang
+vervolgen, en zelfs tracht zij zijn dood te beramen, terwijl Oenone,
+geroepen om haar gewonden minnaar te genezen, dit weigert en hem laat
+sterven. Oenone en Brunhild zijn beiden overstelpt door dezelfde
+berouwvolle gevoelens, als hare minnaren hun laatsten adem hebben
+uitgeblazen, en zij beiden dringen er op aan, hun brandstapels te
+deelen en haar leven te eindigen aan de zijde van hen die zij hadden
+bemind.
+
+
+
+Zonnemythen.
+
+De Volsunga Saga, zóóals zij is, bevattende een geheele serie
+van zonnemythen, herhaalt zich zelf in elke phase; en juist zooals
+Ariadne, verlaten door den zonneheld Theseus, ten slotte Bacchus huwt,
+zoo doet ook Goedroen wanneer Sigurd vertrokken is en zij Atli huwt,
+den Hunnenkoning. Ook hij eindigt zijn leven te midden van de vlammen
+van zijn brandend paleis of schip. Gunnar, speelt evenals Orpheus
+of Amphion zulke wondervolle melodieën op zijn harp, dat zelfs de
+slangen in slaap gezongen werden. Volgens sommige overleveringen
+herinnert Atli aan Fafnir en begeert het bezit van goud. Daarom zijn
+beide verpersoonlijkingen van de winterwolk, die over de stervelingen
+hangt en van hen weghoudt het goud van het zonnelicht en de warmte,
+totdat in de lente de blinkende bol de machten van duisternis en
+stormen overwint en zijn goud over het aangezicht der aarde strooit.
+
+Swanhild, Sigurds dochter, is een andere verpersoonlijking van de zon,
+zooals zij gezien wordt met haar blauwe oogen en gouden haar; en haar
+dood onder de hoeven van zwarte paarden stelt voor het uitgewischt
+worden van de zon door wolken van storm of van duisternis.
+
+Zooals Castor en Pollux zich haasten om hun zuster Helena te bevrijden
+als ze wordt weggevoerd door Theseus, zoo haasten ook Swanhilds
+broeders, Erp, Hamdir en Sörli, zich, om haar dood te wreken.
+
+Dit zijn de hoofdpunten van overeenkomst tusschen de Mythologieën
+van het Noorden en het Zuiden, en de overeenkomst gaat zóó ver, dat
+zij oorspronkelijk zijn gevormd uit dezelfde stof, en de voornaamste
+verschillen zijn te verklaren uit de locale kleur, onbewust er aan
+toegebracht door de verschillende rassen.
+
+
+
+
+
+
+AANTEEKENINGEN
+
+
+[1] Noorsche Mythology "Kauffman".
+
+[2] Halliday Sparling.
+
+[3] Carlyle "Heroes and Heroworship".
+
+[4] "Noordelijke Mythologie", Kauffmann.
+
+
+
+
+
+End of the Project Gutenberg EBook of Noorsche mythen uit de Edda's en de
+sagen, by Hélčne Adeline Guerber
+
+*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK NOORSCHE MYTHEN ***
+
+***** This file should be named 31954-8.txt or 31954-8.zip *****
+This and all associated files of various formats will be found in:
+ https://www.gutenberg.org/3/1/9/5/31954/
+
+Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed
+Proofreading Team at https://www.pgdp.net/
+
+
+Updated editions will replace the previous one--the old editions
+will be renamed.
+
+Creating the works from public domain print editions means that no
+one owns a United States copyright in these works, so the Foundation
+(and you!) can copy and distribute it in the United States without
+permission and without paying copyright royalties. Special rules,
+set forth in the General Terms of Use part of this license, apply to
+copying and distributing Project Gutenberg-tm electronic works to
+protect the PROJECT GUTENBERG-tm concept and trademark. Project
+Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if you
+charge for the eBooks, unless you receive specific permission. If you
+do not charge anything for copies of this eBook, complying with the
+rules is very easy. You may use this eBook for nearly any purpose
+such as creation of derivative works, reports, performances and
+research. They may be modified and printed and given away--you may do
+practically ANYTHING with public domain eBooks. Redistribution is
+subject to the trademark license, especially commercial
+redistribution.
+
+
+
+*** START: FULL LICENSE ***
+
+THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE
+PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK
+
+To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free
+distribution of electronic works, by using or distributing this work
+(or any other work associated in any way with the phrase "Project
+Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full Project
+Gutenberg-tm License (available with this file or online at
+https://gutenberg.org/license).
+
+
+Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg-tm
+electronic works
+
+1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm
+electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to
+and accept all the terms of this license and intellectual property
+(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all
+the terms of this agreement, you must cease using and return or destroy
+all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your possession.
+If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a Project
+Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound by the
+terms of this agreement, you may obtain a refund from the person or
+entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8.
+
+1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be
+used on or associated in any way with an electronic work by people who
+agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few
+things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works
+even without complying with the full terms of this agreement. See
+paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project
+Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this agreement
+and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm electronic
+works. See paragraph 1.E below.
+
+1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the Foundation"
+or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection of Project
+Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual works in the
+collection are in the public domain in the United States. If an
+individual work is in the public domain in the United States and you are
+located in the United States, we do not claim a right to prevent you from
+copying, distributing, performing, displaying or creating derivative
+works based on the work as long as all references to Project Gutenberg
+are removed. Of course, we hope that you will support the Project
+Gutenberg-tm mission of promoting free access to electronic works by
+freely sharing Project Gutenberg-tm works in compliance with the terms of
+this agreement for keeping the Project Gutenberg-tm name associated with
+the work. You can easily comply with the terms of this agreement by
+keeping this work in the same format with its attached full Project
+Gutenberg-tm License when you share it without charge with others.
+
+1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern
+what you can do with this work. Copyright laws in most countries are in
+a constant state of change. If you are outside the United States, check
+the laws of your country in addition to the terms of this agreement
+before downloading, copying, displaying, performing, distributing or
+creating derivative works based on this work or any other Project
+Gutenberg-tm work. The Foundation makes no representations concerning
+the copyright status of any work in any country outside the United
+States.
+
+1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg:
+
+1.E.1. The following sentence, with active links to, or other immediate
+access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear prominently
+whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work on which the
+phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the phrase "Project
+Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, performed, viewed,
+copied or distributed:
+
+This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
+almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or
+re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
+with this eBook or online at www.gutenberg.org
+
+1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is derived
+from the public domain (does not contain a notice indicating that it is
+posted with permission of the copyright holder), the work can be copied
+and distributed to anyone in the United States without paying any fees
+or charges. If you are redistributing or providing access to a work
+with the phrase "Project Gutenberg" associated with or appearing on the
+work, you must comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1
+through 1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the
+Project Gutenberg-tm trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or
+1.E.9.
+
+1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted
+with the permission of the copyright holder, your use and distribution
+must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any additional
+terms imposed by the copyright holder. Additional terms will be linked
+to the Project Gutenberg-tm License for all works posted with the
+permission of the copyright holder found at the beginning of this work.
+
+1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm
+License terms from this work, or any files containing a part of this
+work or any other work associated with Project Gutenberg-tm.
+
+1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this
+electronic work, or any part of this electronic work, without
+prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with
+active links or immediate access to the full terms of the Project
+Gutenberg-tm License.
+
+1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary,
+compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any
+word processing or hypertext form. However, if you provide access to or
+distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format other than
+"Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official version
+posted on the official Project Gutenberg-tm web site (www.gutenberg.org),
+you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a
+copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon
+request, of the work in its original "Plain Vanilla ASCII" or other
+form. Any alternate format must include the full Project Gutenberg-tm
+License as specified in paragraph 1.E.1.
+
+1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying,
+performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works
+unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9.
+
+1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing
+access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works provided
+that
+
+- You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
+ the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method
+ you already use to calculate your applicable taxes. The fee is
+ owed to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he
+ has agreed to donate royalties under this paragraph to the
+ Project Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments
+ must be paid within 60 days following each date on which you
+ prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax
+ returns. Royalty payments should be clearly marked as such and
+ sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the
+ address specified in Section 4, "Information about donations to
+ the Project Gutenberg Literary Archive Foundation."
+
+- You provide a full refund of any money paid by a user who notifies
+ you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he
+ does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm
+ License. You must require such a user to return or
+ destroy all copies of the works possessed in a physical medium
+ and discontinue all use of and all access to other copies of
+ Project Gutenberg-tm works.
+
+- You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of any
+ money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the
+ electronic work is discovered and reported to you within 90 days
+ of receipt of the work.
+
+- You comply with all other terms of this agreement for free
+ distribution of Project Gutenberg-tm works.
+
+1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg-tm
+electronic work or group of works on different terms than are set
+forth in this agreement, you must obtain permission in writing from
+both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and Michael
+Hart, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the
+Foundation as set forth in Section 3 below.
+
+1.F.
+
+1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable
+effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread
+public domain works in creating the Project Gutenberg-tm
+collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm electronic
+works, and the medium on which they may be stored, may contain
+"Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate or
+corrupt data, transcription errors, a copyright or other intellectual
+property infringement, a defective or damaged disk or other medium, a
+computer virus, or computer codes that damage or cannot be read by
+your equipment.
+
+1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right
+of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project
+Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project
+Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project
+Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all
+liability to you for damages, costs and expenses, including legal
+fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT
+LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE
+PROVIDED IN PARAGRAPH F3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE
+TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE
+LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR
+INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH
+DAMAGE.
+
+1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a
+defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can
+receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a
+written explanation to the person you received the work from. If you
+received the work on a physical medium, you must return the medium with
+your written explanation. The person or entity that provided you with
+the defective work may elect to provide a replacement copy in lieu of a
+refund. If you received the work electronically, the person or entity
+providing it to you may choose to give you a second opportunity to
+receive the work electronically in lieu of a refund. If the second copy
+is also defective, you may demand a refund in writing without further
+opportunities to fix the problem.
+
+1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth
+in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS' WITH NO OTHER
+WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO
+WARRANTIES OF MERCHANTIBILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.
+
+1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied
+warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages.
+If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the
+law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be
+interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted by
+the applicable state law. The invalidity or unenforceability of any
+provision of this agreement shall not void the remaining provisions.
+
+1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the
+trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone
+providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in accordance
+with this agreement, and any volunteers associated with the production,
+promotion and distribution of Project Gutenberg-tm electronic works,
+harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees,
+that arise directly or indirectly from any of the following which you do
+or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg-tm
+work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any
+Project Gutenberg-tm work, and (c) any Defect you cause.
+
+
+Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm
+
+Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of
+electronic works in formats readable by the widest variety of computers
+including obsolete, old, middle-aged and new computers. It exists
+because of the efforts of hundreds of volunteers and donations from
+people in all walks of life.
+
+Volunteers and financial support to provide volunteers with the
+assistance they need are critical to reaching Project Gutenberg-tm's
+goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will
+remain freely available for generations to come. In 2001, the Project
+Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure
+and permanent future for Project Gutenberg-tm and future generations.
+To learn more about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation
+and how your efforts and donations can help, see Sections 3 and 4
+and the Foundation web page at https://www.pglaf.org.
+
+
+Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive
+Foundation
+
+The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit
+501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the
+state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal
+Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification
+number is 64-6221541. Its 501(c)(3) letter is posted at
+https://pglaf.org/fundraising. Contributions to the Project Gutenberg
+Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent
+permitted by U.S. federal laws and your state's laws.
+
+The Foundation's principal office is located at 4557 Melan Dr. S.
+Fairbanks, AK, 99712., but its volunteers and employees are scattered
+throughout numerous locations. Its business office is located at
+809 North 1500 West, Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887, email
+business@pglaf.org. Email contact links and up to date contact
+information can be found at the Foundation's web site and official
+page at https://pglaf.org
+
+For additional contact information:
+ Dr. Gregory B. Newby
+ Chief Executive and Director
+ gbnewby@pglaf.org
+
+
+Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg
+Literary Archive Foundation
+
+Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide
+spread public support and donations to carry out its mission of
+increasing the number of public domain and licensed works that can be
+freely distributed in machine readable form accessible by the widest
+array of equipment including outdated equipment. Many small donations
+($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt
+status with the IRS.
+
+The Foundation is committed to complying with the laws regulating
+charities and charitable donations in all 50 states of the United
+States. Compliance requirements are not uniform and it takes a
+considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up
+with these requirements. We do not solicit donations in locations
+where we have not received written confirmation of compliance. To
+SEND DONATIONS or determine the status of compliance for any
+particular state visit https://pglaf.org
+
+While we cannot and do not solicit contributions from states where we
+have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition
+against accepting unsolicited donations from donors in such states who
+approach us with offers to donate.
+
+International donations are gratefully accepted, but we cannot make
+any statements concerning tax treatment of donations received from
+outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff.
+
+Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation
+methods and addresses. Donations are accepted in a number of other
+ways including including checks, online payments and credit card
+donations. To donate, please visit: https://pglaf.org/donate
+
+
+Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic
+works.
+
+Professor Michael S. Hart was the originator of the Project Gutenberg-tm
+concept of a library of electronic works that could be freely shared
+with anyone. For thirty years, he produced and distributed Project
+Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of volunteer support.
+
+
+Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed
+editions, all of which are confirmed as Public Domain in the U.S.
+unless a copyright notice is included. Thus, we do not necessarily
+keep eBooks in compliance with any particular paper edition.
+
+
+Most people start at our Web site which has the main PG search facility:
+
+ https://www.gutenberg.org
+
+This Web site includes information about Project Gutenberg-tm,
+including how to make donations to the Project Gutenberg Literary
+Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to
+subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.
diff --git a/old/31954-8.zip b/old/31954-8.zip
new file mode 100644
index 0000000..e785917
--- /dev/null
+++ b/old/31954-8.zip
Binary files differ