diff options
Diffstat (limited to 'old')
| -rw-r--r-- | old/31954-8.txt | 14299 | ||||
| -rw-r--r-- | old/31954-8.zip | bin | 0 -> 246383 bytes |
2 files changed, 14299 insertions, 0 deletions
diff --git a/old/31954-8.txt b/old/31954-8.txt new file mode 100644 index 0000000..d867ac3 --- /dev/null +++ b/old/31954-8.txt @@ -0,0 +1,14299 @@ +The Project Gutenberg EBook of Noorsche mythen uit de Edda's en de sagen, by +Hélčne Adeline Guerber + +This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with +almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or +re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included +with this eBook or online at www.gutenberg.org + + +Title: Noorsche mythen uit de Edda's en de sagen + +Author: Hélčne Adeline Guerber + +Editor: H. W. Ph. E. van den Bergh van Eysinga + +Release Date: April 11, 2010 [EBook #31954] + +Language: Dutch + +Character set encoding: ISO-8859-1 + +*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK NOORSCHE MYTHEN *** + + + + +Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed +Proofreading Team at https://www.pgdp.net/ + + + + + + + + Noorsche Mythen uit de Edda's en de Sagen + + Door + + H. A. Guerber + + Schrijver van "Mythen en Legenden uit de Middeleeuwen", "Mythen van + Griekenland en Rome" + + Bewerkt door + + Dr H. W. Ph. E. v. d. Bergh v. Eysinga. + + + + Tweede druk. + + Zutphen.--W. J. Thieme & Cie. + + + + + + +LIJST VAN ILLUSTRATIES. + + + Tegenover bladz. + + 1. Sigurd (Gilbert Bayes). Vóór den Titel. + 2. De Reus met het vlammende Zwaard (J. C. Dollman) 2 + 3. De Wolven vervolgen Sol en Mani (J. C. Dollman) 8 + 4. Odin (Sir E. Burne-Jones) 16 + 5. Een Vikingtocht (J. C. Dollman) 20 + 6. De Rattenvanger van Hameln (H. Kaulbach) 28 + 7. Odin (B. E. Fogelberg) 38 + 8. Frigga spint de wolken (J. C. Dollman) 40 + 9. Tannhäuser en Vrouw Venus (J. Wagrez) 52 + 10. Eastre (Jacques Reich) 54 + 11. Huldra's Nimfen (B. E. Ward) 56 + 12. Thor (B. E. Fogelberg) 60 + 13. Sif en Thor (J. C. Dollman) 64 + 14. Thor en de Berg (J. C. Dollman) 72 + 15. Geirrod neemt Loki gevangen (Patten Wilson) 80 + 16. Een tocht (A. Malmström) 88 + 17. Het binden van Fenris (Dorothy Hardy) 92 + 18. Idoen (B. E. Ward) 100 + 19. Loki en Thiassi (Dorothy Hardy) 104 + 20. Frey (Jacques Reich) 120 + 21. Freya (N. J. O. Blommér) 132 + 22. De Regenboogbrug (H. Hendrich) 144 + 23. Heimdall (Dorothy Hardy) 148 + 24. Jarl (Albert Edelfelt) 150 + 25. De Nornen (C. Ehrenberg) 164 + 26. De Dises (Dorothy Hardy) 168 + 27. Het Zwaan-Meisje (Gertrude Demain Hammond R.I.) 172 + 28. De rit der Valkyren (J. C. Dollman) 174 + 29. Brunhild en Sigmund (J. Wagrez) 176 + 30. De weg naar Valhalla (Severin Nilsson) 180 + 31. Ćgir (J. P. Molin) 184 + 32. De Neckan (J. P. Molin) 192 + 33. Loki en Hodur (C. G. Qvarnström) 200 + 34. De dood van Balder (Dorothy Hardy) 204 + 35. Hermod voor Hela (J. C. Dollman) 208 + 36. Loki en Svadilfari (Dorothy Hardy) 220 + 37. Loki en Sigyn (M. E. Winge) 226 + 38. Thor en de Reuzen (M. E. Winge) 228 + 39. Thorgatten 232 + 40. De Toppen van de Trolls 240 + 41. De Elfendans (N. J. O. Blommér) 242 + 42. De Witte Elfen (Charles P. Sainton, R. I.) 244 + 43. Oude Huizen met gebeeldhouwde Posten 246 + 44. Sigmund en het beest (Patten Wilson) 252 + 45. De Weerwolven (J. C. Dollman) 256 + 46. Het vaarwel van een Held (M. E. Winge) 260 + 47. Sigurd en Fafnir (K. Dielitz) 270 + 48. Sigurd vindt Brunhild (J. Wagrez) 274 + 49. Odin en Brunhild (K. Dielitz) 276 + 50. Aslaug (Gertrude Demain Hammond, R. I.) 278 + 51. Sigurd en Gunnar (J. C. Dollman) 280 + 52. De Dood van Sigurd (Patten Wilson) 282 + 53. Het einde van Brunhild (J. Wagrez) 284 + 54. Ingeborg (M. E. Winge) 300 + 55. Frithiof klieft het Schild van Helge (Knut Ekwall) 302 + 56. Ingeborg ziet haar minnaar vertrekken (Knut Ekwall) 306 + 57. Frithiof keert terug naar Framnäs (Knut Ekwall) 310 + 58. Frithiof bij het altaar van Balder (Knut Ekwall) 312 + 59. Frithiof aan het Hof van Ring (Knut Ekwall) 314 + 60. Frithiof ziet den slapenden Koning (Knut Ekwall) 320 + 61. Odin en Fenris (Dorothy Hardy) 328 + 62. Noren landende in IJsland (Oscar Wergeland) 332 + 63. De reis der Valkyren (H. Hendrich) 338 + 64. De Storm-Rit (Gilbert Bayes) 352 + + + + + + +INHOUD. + + + Hoofdstuk. Bladzijde. + + I. Het Begin 1 + II. Odin 14 + III. Frigga 41 + IV. Thor 58 + V. Tyr 84 + VI. Bragi 94 + VII. Idoen 102 + VIII. Niörd 110 + IX. Frey 116 + X. Freya 129 + XI. Uller 137 + XII. Forseti 140 + XIII. Heimdall 144 + XIV. Hermod 152 + XV. Vidar 156 + XVI. Vali 160 + XVII. De Nornen 164 + XVIII. De Valkyren 171 + XIX. Hel 178 + XX. Ćgir 183 + XXI. Balder 195 + XXII. Loki 214 + XXIII. De Reuzen 228 + XXIV. De Dwergen 236 + XXV. De Elfen 243 + XXVI. De Sigurd Saga 247 + XXVII. De Geschiedenis van Frithiof 292 + XXVIII. De Godenschemering 323 + XXIX. Grieksche en Noorsche Mythologie 336 + + Register en Index + + + + + + +INLEIDING. + + +De voorname beteekenis van de ruwe brokken poëzie, in vroege +IJslandsche litteratuur bewaard, zal nu door niemand meer betwist +worden, maar er bestond tot voor korten tijd een buitengewone +onverschilligheid ten opzichte van de godsdienstige overlevering en +mythische leer die zij behelzen. + +De langdurige verwaarloozing van deze kostbare herinneringen aan +onze heidensche voorvaderen is niet de schuld van het materiaal, +waarin alles wat van hun godsdienstige geloofsvoorstellingen over is, +is besloten, want men kan veilig beweren dat de Edda even rijk is +aan de eigenaardigheden van nationalen roman en van rasverbeelding, +hoe ruw dan ook, als de meer bevallige en idyllische mythologie +van het Zuiden. Ook ligt het niet aan een zekere wreedheid in de +opvatting van de goden zelf, want ofschoon zij niet mogen reiken tot +groote geestelijke hoogten, beweren in de eerste plaats kenners van +de IJslandsche letterkunde, dat zij zich verheffen breed en massief +als de Skandinavische bergen. Zij toonen "een geest van overwinning, +die meer is dan brute kracht, die meer is dan het stoffelijke alleen, +een geest die strijdt en overmeestert". [1] "Zelfs waar een deel +van de stof hunner mythen aan anderen is ontleend, hebben de Noren +hunnen goden een edelen, fieren, grooten geest gegeven en hen op een +hoog standpunt geplaatst, dat geheel het hunne is." [2] "Inderdaad, +deze oud-Noorsche zangen hebben een waarheid in zich, een innerlijke +eeuwige waarheid en grootheid. Het is een grootheid, niet van lichaam +en reusachtige afmeting alleen, maar een ruwe grootheid van ziel". [3] + +De invoering van het Christendom in het Noorden bracht mede den invloed +van de klassieke rassen, en deze schaadde den aangeboren geest, +zoodat de vreemde mythologie van Griekenland en Rome een toenemend +deel van de geestelijke toerusting der noordelijke volken is geworden +naarmate de letterkunde en overlevering des lands verwaarloosd zijn. + +Ongetwijfeld heeft de Noorsche mythologie een diepgaanden invloed +uitgeoefend op onze gewoonten, wetten en taal, en er is daarom een +groote onbewuste inspiratie van deze op de Engelsche letterkunde. De +meest in het oog springende trekken van deze mythologie zijn een zeer +bijzonder grimmige humor, dien men in den godsdienst van geen ander +ras vindt, en een duistere draad van tragiek die door het gansche +weefsel loopt, en deze eigenaardigheden, de beide uitersten rakend, +zijn in forsche trekken op de Engelsche litteratuur geschreven. + +Maar van bewusten invloed is er, vergeleken bij den rijkvloeienden +stroom van Helleensche inspiratie, weinig te merken, en als wij ons +keeren tot de moderne kunst, is het verschil zelfs nog duidelijker. + +Deze onverschilligheid is toe te schrijven aan vele oorzaken, maar +allereerst aan het feit dat de godsdienstige geloofsvoorstelling +van onze heidensche voorvaderen niet wezenlijk diep waren +geworteld. Vandaar het succes van de meer of minder overwogen +politiek der eerste Christelijke zendelingen, die de heidensche +opvattingen wilden verwarren en ze in het nieuwe geloof wilden +verstikken, waarvan men een belangwekkend voorbeeld heeft in het +overbrengen naar het Christelijk Paaschfeest van de attributen +der heidensche godin Eastre, aan wie het in het Engelsch zelfs +zijn naam ontleent. De Noorsche mythologie werd op deze wijze tot +staan gebracht eer zij hare volle ontwikkeling had bereikt, en de +voortgang van het Christendom bande haar ten slotte in het duister +van vergeten dingen. Haar veel omvattend en ordelijk plan echter, +in tegenstelling met de onsamenhangende mythologie van Grieken en +Romeinen, vormde den grondslag van een meer of min redelijk geloof, +dat de Noren geschikt maakte om de onderrichting van het Christendom +te ontvangen, en zoo aan haar eigen ontbinding medewerkte. + +De godsdienstige voorstellingen van het Noorden zijn niet nauwkeurig +weerspiegeld in de oudere Edda. Inderdaad is ons in de Noorsche +litteratuur slechts een travestie van het geloof onzer voorvaderen +bewaard. De primitieve dichter hield van allegoriseeren, en zijn +verbeelding vermeide zich tusschen de scheppingen van zijn vruchtbare +muze. "Zijn oogen waren gevestigd op de bergen, totdat de besneeuwde +toppen menschelijke gestalten aannamen en de reus van de rots op het +ijs neerdaalde met zwaren stap; of hij wilde staren op de pracht van +de lente, of de zomersche velden, totdat Freya met den schitterenden +halsketting, aankwam, of Sif met de wuivende gouden haren." [4] + +Wij hooren niets van de offergebruiken en godsdienstige riten, en alles +is weggelaten wat geen stof levert voor artistieke behandeling. De +zoogenaamde Noorsche mythologie kan men dus meer beschouwen als +een waardevolle reliquie der Noorsche dichtkunst in haren aanvang, +dan als een uiteenzetting van de godsdienstige voorstellingen der +Skandinaviërs, en deze letterkundige fragmenten dragen veelvuldig +het kenmerk van den overgangstoestand, waarin de verwarring van oud +en nieuw geloof gemakkelijk is te zien. + +Maar niettegenstaande de grenzen, door langdurige verwaarloozing +gesteld, is het mogelijk ten deele een plan van de oude Noorsche +geloofsvoorstellingen te reconstrueeren, en de gewone lezer zal +veel profijt hebben van Carlyle's onderrichtende studie in "Helden +en Heldenvereering." "Een verbijsterend, ondoordringbaar kreupelbosch +van leugens, verwarringen, onwaarheden en absurditeiten, dat het heele +levensveld bedekt!" Zoo noemt hij ze, met goede reden, maar hij gaat +verder en toont aan, met evenveel waarheid, dat in het hart van deze +ruwe vereering van een uit haar verband gerukte natuur een geestelijke +macht uiting zoekt. Wat wij zonder eerbied onderzoeken, zagen zij +met devotie aan, en, daar zij het niet begrepen, vergoddelijkten zij +het onverwijld, zooals alle kinderen geneigd waren te doen in alle +perioden der wereldgeschiedenis. Inderdaad waren zij heldenvereerders +naar het hart van Carlyle, en twijfelzucht had geen plaats in hun +eenvoudige philosophie. + +Het was de kindsheid van de gedachte, die staarde op een heelal vol +goddelijkheid, en die hartelijk en oprecht geloofde. Een volk met +ruime ziel dat in het donker zich strekte naar idealen, die beter waren +dan zij zelf wisten. Ragnarok moest een einde maken aan hunne goden, +omdat zij waren gestruikeld van hun hoogere standplaatsen. + +Wij hebben aan een eigenaardig verschijnsel te danken, dat zooveel +van de oude leer, als wij nog bezitten, is bewaard. Terwijl +vreemde inlanders de Noorsche taal bedierven, bleef zij vrij wel +onveranderd in IJsland, dat van het vastland uit door de Noormannen +was gekoloniseerd, die er heen gevlucht waren om te ontkomen aan de +onderdrukking van Harold Schoonhaar na zijn vernietigende overwinning +van Hafrsfirth. Deze menschen brachten mede den dichterlijken geest +die zich reeds geopenbaard had, en deze schoot nieuwen wortel in dien +dorren grond. Velen van de oude Noorsche dichters waren uit IJsland +afkomstig, en in den vroegsten tijd der Christelijke jaartelling +werd een groote dienst aan de Noorsche letterkunde bewezen door den +Christenpriester, Saemund, die vlijtig samenbracht een groote massa +heidensche poëzie tot een verzameling, bekend als de Oudere Edda, en +deze is de voornaamste basis van onze tegenwoordige kennis aangaande +den godsdienst der oude Noormannen. De IJslandsche letterkunde +bleef echter een verzegeld boek tot het einde van de achttiende +eeuw, en heel langzaam heeft zij het sedert dien tijd gewonnen op +onverschilligheid, totdat er nu teekenen zijn dat zij eventueel tot +haar recht zal komen. "Het kennen van het oude geloof", zegt Carlyle, +"brengt ons in nauwer en zuiverder betrekking tot het Verleden--tot +onze eigen bezittingen in het Verleden. Want het gansche Verleden +is het bezit van het Heden; het Verleden had steeds eenige waarheid, +en is een kostelijk bezit." + +De veelbeteekenende woorden van William Morris met betrekking tot de +Volsunga Saga kunnen ook heel goed worden aangehaald bij wijze van +inleiding tot deze geheele verzameling "Mythen van de Noormannen". "Dit +is de groote geschiedenis van het Noorden, die voor ons ras moet +zijn wat het verhaal van Troje was voor de Grieken--voor ons geheele +ras eerst, en verder, als de verandering van de wereld ons ras niet +meer heeft gemaakt dan tot een naam van hetgeen is geweest--ook een +geschiedenis--dan moet zij voor hen die na ons komen niet minder zijn +dan wat het verhaal van Troje geweest is, voor ons". + + + + + + +HOOFDSTUK I: HET BEGIN. + + +Scheppingsmythen. + + +Ofschoon de Arische bewoners van Noord-Europa, overeenkomstig de +vooronderstelling van eenige gezaghebbende geleerden, oorspronkelijk +van de hoogvlakte van Iran, in het hart van Azië, afkomstig zijn, +hadden het klimaat en de omgeving van de landen, waar zij zich ten +slotte vestigden, grooten invloed op de vorming van hun vroegere +godsdienstige opvattingen, alsook op de verandering van hun +levenswijze. + +De grootsche en ruwe landschappen van Noord-Europa, de middernachtzon, +de schitterende stralen van den noordelijken dageraad, de oceaan +die zich voortdurend tot woede opzweept tegen de groote klippen en +ijsbergen van den Poolcirkel, moest de bevolking niet minder levendig +aandoen dan de bijna wonderbare plantengroei, het voortdurende licht, +en de blauwe zeeën en luchten van hun korten zomertijd. Het is daarom +niet heel vreemd dat de IJslanders b.v., aan wie wij de meest volledige +herinneringen aan dit geloof te danken hebben, als zij rondom zich +zagen, zich verbeeldden dat de wereld oorspronkelijk was geschapen +uit een zonderling mengsel van vuur en ijs. + +De Noordelijke mythologie is grootsch en tragisch. Haar voornaamste +thema is de voortdurende worsteling van de weldadige natuurkrachten +tegen de schadelijke, en dus is zij niet bekoorlijk en idyllisch +als de godsdienst van het zonnige zuiden, waar de bevolking zich kan +koesteren in een voortdurenden zonneschijn, en de vruchten der aarde +opgroeiden zoodat men ze slechts te plukken had. + +Het was heel natuurlijk, dat de gevaren, waaraan men bloot stond +op jacht en bij het visschen onder dezen onbarmhartigen hemel, en +het lijden dat werd opgelegd door de lange, koude winters, als de +zon nooit schijnt, onze voorvaderen koude en ijs deden beschouwen +als boosaardige geesten; en het was om dezelfde reden, dat zij met +bijzondere voorliefde aanriepen den weldadigen invloed van warmte +en licht. + +Wanneer men hen vraagde naar de schepping der wereld, antwoordden de +Noorsche skalden of dichters, wier zangen in de Edda's en Saga's zijn +bewaard, dat in het begin, toen er nog geen aarde was, noch zee, noch +lucht, toen duisternis op alles rustte, er een machtig wezen bestond, +genaamd Alvader, dien zij vaag beseften als ongeschapen en onzienlijk, +en dat, wat hij wilde, gebeuren moest. + +In het midden der ruimte was, bij den aanvang van den tijd, een groote +afgrond Ginnunga-gap, de kloof der kloven, de gapende golf, welker +diepten geen oog kon peilen, daar zij in voortdurende schemering +was gehuld. Benoorden deze plek was een ruimte of wereld, bekend als +Niflheim, de woonplaats van mist en donker, en in het hart daarvan +vloeide de onuitputtelijke bron Hvergelmir, de ziedende ketel, welks +wateren twaalf groote stroomen voedden: de Elivagar. Daar het water +van deze stroomen snel wegliep van zijn bron en de koude winden van de +gapende golf ontmoette, verhardde het weldra tot groote blokken ijs, +die neerrolden in de onmetelijke diepten van den grooten afgrond met +een voortdurend gedruisch als van donder. + +Bezuiden deze donkere kloof, en vlak tegenover Niflheim, het +mistgebied, was een andere wereld, met name Muspells-heim, de +woonplaats van het oorspronkelijke vuur, waar alles warmte en +licht was, en welks grenzen steeds bewaakt werden door Surtr, den +vlammenreus. Deze reus zwaaide trotsch zijn blinkend zwaard en zond +voortdurend groote stroomen vonken uit, die met een sissend geluid +op de ijsblokken vielen in den bodem van den afgrond, en ze ten deele +door hitte deden smelten. + + + Door Surtr, met zijn brandend zwaard + Werd zuid'lijk Muspels poort bewaard, + In stroom van meer dan aardschen gloed + Vloeid' uit de kracht die leven doet. + + Valhalla (J. C. Jones). + + + +Ymir en Audhumla. + +Toen de damp tot wolken rees, ontmoette hij de heerschende koude en +werd veranderd in rijm of rijp, die, laag op laag, de groote centrale +ruimte vulde. Zoo door de voortdurende werking van koude en hitte, +en waarschijnlijk ook door den wil van den ongeschapene en ongeziene, +ontstond tusschen de ijsblokken van den afgrond een reusachtig wezen +Ymir of Orgelmir (ziedende klei), de verpersoonlijking van den bevroren +oceaan, en daar dit wezen uit rijm geboren was, werd hij Hrim-thurs +of IJsreus genoemd. + + + In vroegen tijd + Toen Ymir leefde, + Was zand, noch zee + Geen golf die koelt; + Geen aard' omlaag, + Geen lucht omhoog; + Eén chaos 't al + En nergens gras. + + Saemunds Edda. + + +Rondtastend in het donker op zoek naar wat voedsel, bemerkte Ymir een +reusachtige koe, Audhumla (de voedster), die door dezelfde kracht +als hij zelf was geschapen en uit dezelfde grondstoffen. Toen hij +zich naar haar toe spoedde, merkte Ymir met vreugde op dat uit haar +uier vier groote stroomen melk vloeiden, die in ruime mate voedsel +verstrekken zouden. + +Aan al zijn behoeften was dus voldaan; maar de koe, rondziende naar +voedsel op haar beurt, begon met haar ruwe tong het zout af te likken +van een ijsblok in de buurt. Hiermee ging zij voort totdat het haar +van een god verscheen en dan het gansche hoofd opdook uit zijn ijzig +omhulsel, totdat langzamerhand Buri (de voortbrenger) vrij ten voeten +uit te voorschijn stapte. + +Terwijl de koe dus bezig was geweest, was Ymir in slaap gevallen, +en terwijl hij sliep werden een zoon en dochter geboren uit de +uitwaseming onder zijn oksel, en zijn voeten brachten den zeshoofdigen +reus Thrudgelmir voort, die, kort na zijn geboorte, op zijn beurt het +leven schonk aan den reus Bergelmir van wien al de booze vorstreuzen +afstammen. + + + Men zegt van Hrim-thurs, + Dat uit z'n oksel voort + Een knaap, een meisje kwam, + Dien wijzen Jötun + Heeft voet met voet verwekt + Zeshoofdigen zoon. + + Saemunds Edda. + + + +Odin, Vili en Ve. + +Toen deze reuzen het bestaan ontdekten van den god Buri en van zijn +zoon Börr (geboren), dien hij onmiddellijk ter wereld had gebracht, +begonnen zij krijg tegen hen te voeren, want daar de goden en reuzen +vertegenwoordigden de tegengestelde machten van goed en kwaad, kon +niet verwacht worden dat zij met elkander in vrede zouden leven. De +strijd duurde blijkbaar eeuwen, terwijl geen van beide partijen een +beslist voordeel behaalde, totdat Börr de reuzin Bestla huwde, dochter +van Bolthorn (doorn des kwaads), die hem drie geweldige zonen baarde, +Odin (geest), Vili (wil) en Ve (heilig). Deze drie zonen hielpen hun +vader onmiddellijk in zijn strijd tegen de vijandige vorstreuzen, +en slaagden er eindelijk in hun meest doodelijken vijand, den grooten +Ymir, te verslaan. Toen hij levenloos te aarde zonk, gutste het bloed +uit zijn wonden in zulke stroomen, dat het een grooten zondvloed teweeg +bracht, waarin zijn geheele geslacht omkwam, behalve Bergelmir, die in +een boot ontsnapte en met zijn vrouw naar de grenzen der wereld ging. + + + Gij deedt verdrinken Ymirs gansch geslacht, + Slechts niet Bergelmir, hij ontvlood te scheep + Uw zondvloed, uit hem 't reuzenvolk ontsprong. + + Balder Dood (Matthew Arnold). + + +Hier vestigde hij zich en noemde de plaats Jötun-heim (het huis der +reuzen) en hier verwekte hij een nieuw ras van vorstreuzen die zijn +antipathieën erfden, den strijd voortzetten en steeds bereid waren toe +te snellen uit hun verlaten land en het gebied der goden te verwoesten. + +De goden, in de Noorsche mythologie Aesir (pilaren en dragers van de +wereld) genoemd, begonnen, toen zij zoo getriomfeerd hadden over hunne +vijanden, en niet langer in voortdurenden strijd waren verwikkeld, +rondom zich te zien met het voornemen den desolaten aanblik der +dingen te verbeteren en een bewoonbare wereld te vormen. Na behoorlijk +overleg rolden Börr's zonen het groote lijk van Ymir in den gapenden +afgrond, en begonnen de wereld te scheppen uit zijn verschillende +samenstellende deelen. + + + +De schepping van de aarde. + +Uit het vleesch vormden zij Midgard (middentuin), zooals de aarde +werd genoemd. Deze werd geplaatst precies in het centrum van de +groote ruimte, en geheel in het rond omtuind met Ymirs wenkbrauwen +als bolwerken of wallen. De vaste massa van Midgard werd omgeven met +het bloed of zweet van den reus, dat den oceaan vormde, terwijl zijn +beenderen de heuvelen uitmaakten, zijn vlakke tanden de klippen en +zijn gekruld haar de boomen en allen plantengroei. + +Zeer tevreden over den uitslag van hun eerste pogingen in zake de +schepping, namen de goden nu den loggen schedel van den reus en hingen +hem behendig als hemelgewelf boven aarde en zee; daarna verstrooiden +zij zijn hersenen door de ruimte er onder en vormden er de bevallige +wolken uit. + + + Uit Ymirs vleesch + Werd d'aard geschapen, + Uit zijn bloed de zee, + Uit zijn beend'ren de heuvels, + Uit zijn haar boom en plant, + Uit zijn schedel de hemelen, + En uit zijn brauwen + Schiepen de goden + Midgard, het menschenkind ter woon; + Maar uit zijn brein + Werden de wolken zwaar + Alle geschapen. + + Noorsche Mythologie. + + +Ten einde het hemelgewelf te steunen, plaatsten de goden de sterke +dwergen, Nordri, Sudri, Austri, Westri, op zijn vier hoeken, met het +bevel het op hun schouders te houden, en aan hen ontleenden de vier +punten van het kompas hun tegenwoordige namen: Noord, Zuid, Oost en +West. Om aan de dus geschapen wereld licht te geven versierden de goden +het hemelgewelf met vonken, afkomstig uit Muspells-heim, lichtpunten +die gestadig schenen door het donker als schitterende sterren. De +levendigste van deze vonken echter werden bewaard tot de vervaardiging +van de zon en de maan, die in mooie gouden wagens werden gezet. + + + En uit het vlammenland, waar Muspel heerscht, + Zondt gij en haaldet vuur, en schiept gij 't licht + Van zon en maan en star, gij hingt ze aan 't zwerk. + Deelend de paden dus van nacht en dag. + + Balder Dood (Matthew Arnold). + + +Toen al deze toebereidselen gereed waren en de rossen Arvakr +(de vroege ontwaker) en Alsvin (de snelle looper) gespannen waren +voor de zonnekar, plaatsten de goden, bang dat de dieren zouden te +lijden hebben als zij in de buurt van de brandende sfeer kwamen, +onder hun schoudergewrichten groote vliezen, gevuld met lucht of met +eene of andere verkoelende stof. Ook vormden zij het schild Svalin +(de verkoeler), en plaatsten het voor den wagen om hen te behoeden +voor de rechte stralen der zon, die anders hen en de aarde tot asch +zouden hebben verbrand. Eveneens was de maanwagen voorzien van een +snel ros, Alsvider (de al-sterke) geheeten; maar er was geen schild +noodig om het te beschermen voor de milde stralen der maan. + + + +Mani en Sol. + +De wagens waren klaar, de paarden ingespannen en ongeduldig om hun +dagelijksche ronde te beginnen, maar wie zou hen langs den rechten weg +sturen? De goden keken om zich heen, en hun aandacht werd getrokken +door de twee schoone spruiten van den reus Mundilfari. Hij was heel +trotsch op zijn kinderen en had hen naar de pas geschapen bollen Mani +(de maan) en Sol (de zon) genoemd. Sol, de Zonnemaagd, was de vrouw +van Glaur (gloed) die blijkbaar een van Surtr's zonen was. + +De namen bleken gelukkig gekozen, toen aan broeder en zuster +de besturing van de paarden hunner twee naamgenooten waren +toevertrouwd. Nadat zij goeden raad hadden gekregen van de goden, +werden zij naar de lucht gebracht, en vervulden dagelijks de hun +opgelegde plichten en stuurden hun rossen langs de hemelpaden. + + + Weet dat Mundilfari genoemd + Vader wordt van maan en zon; + Eeuwen, eeuwen gaan voorbij + En zij duiden maand en dag. + + Hávamál. + + +Vervolgens riepen de goden Nott (nacht), een dochter van Norvi, een +van de reuzen, en vertrouwden haar de zorg over een donkere kar, +getrokken door een zwart paard Hrim-faxi (vorst-maan), uit wiens +golvende manen dauw en rijp op aarde vielen. + + + Hrim-faxi is het zwarte ros + Dat van 't oosten brengt den nacht, + Zwaar van liefdevreugd die stroomt + Bijt hij op 't beschuimd gebit, + Dan drupt weer de dauw en siert + Rondgestrooid der aarde land. + + Vafthrudni's-mal. + + +De godin van den nacht was driemaal getrouwd geweest, en bij haren +eersten man Naglfari, had zij een zoon die Aud heette, bij haar +tweeden, Annar, een dochter Jörd; en bij haar derden, den god Dellinger +(dageraad) werd haar nu een andere zoon, van stralende schoonheid, +geboren, en hij ontving den naam Dag. + +Zoodra de goden dit prachtige wezen zagen, rustten zij ook voor hem een +wagen uit, getrokken door het schitterende witte ros Skin-faxi (die +blinkende manen heeft) en van zijn manen schenen felle lichtstralen +van alle kanten, de wereld verlichtend en glans en vreugde brengend +aan iedereen. + + + Voort van het oost, naar 's hemels toppunt toe, + Dreef Dag zijn ros welks manen schitterden. + + Balder Dood (Matthew Arnold). + + + +De wolven Sköll en Hati. + +Maar daar het kwaad het goede altijd op de hielen volgt, in de hoop +het te vernietigen, stelden de oude bewoners van de Noordelijke landen +zich voor, dat beiden, Zon en Maan, voortdurend vervolgd werden door +de woeste wolven Sköll (verzet) en Hati (haat), wier eenig doel was +de schitterende wezens vóór hen in te halen en op te eten, opdat de +wereld weer in haar oorspronkelijke duisternis mocht worden gehuld. + + + Sköll heet de wolf + Die de godin, de prachtige, + Naar de zee toedrijft; + Een andere, Hati genoemd + Is Hrodvitnir's zoon; + Hij zal voorgaan het hemelkind schoon. + + Saemunds Edda. + + +Nu en dan vertelde men, haalden de wolven hun prooi in en trachtten +ze op te eten, brachten zoo een verduistering van de stralende +hemellichamen te weeg. Dan hief het verschrikte volk een zoo +oorverdoovend rumoer aan, dat de wolven, door het getier verschrikt, ze +direct loslieten. Dus bevrijd vervolgden Zon en Maan hun weg en ijlden +sneller dan te voren, terwijl de hongerige monsters voortstormden in +hun zog, snakkend naar den tijd wanneer hun pogingen zouden slagen en +het einde der wereld zou komen. Want de noordelijke volken geloofden +dat, daar hun goden ontsprongen waren aan een vereeniging van het +goddelijke element (Börr) en het sterfelijke element (Bestla), +zij eindig waren, en gedoemd onder te gaan met de wereld die zij +hadden gewrocht. + + + Maar toen zelfs in dien vroegsten tijd + Was zwak geduid de dageraad + Van woesten strijd, van schok des doods, + Als alles endt in Ragnarok; + Als goed en kwaad, als niet en zijn + Beginnend nu, enden hun kamp. + + Valhalla. + + +Mani werd ook vergezeld door Hiuki, de wassende, en Bil, de afnemende +maan, twee kinderen die hij had weggerukt van de aarde, waar een +wreed vader hen noopte iederen nacht water te dragen. Onze voorouders +verbeeldden zich dat zij deze kinderen, de oorspronkelijke, "Jack en +Jill" met hun emmer, in vage omtrekken op de maan zagen. + +De goden stelden niet alleen Zon, Maan, Dag en Nacht aan om +den voortgang van het jaar aan te geven, maar riepen ook Avond, +Middernacht, Morgen, Voormiddag, Middag en Namiddag om hun plichten +te deelen, terwijl zij Zomer en Winter tot de beheerschers der +jaargetijden maakten. Zomer, een rechtstreeksche afstammeling van +Svasud (de milde en lieflijke), erfde den vriendelijken aard van +zijn vader, en werd door allen bemind behalve door Winter, zijn +doodelijken vijand, den zoon van Vindsual, zelf weer een zoon van +den onvriendelijken god, de verpersoonlijking van den ijskouden wind. + + + Vindsual is de naam van hem + Die heeft verwekt den wintergod; + Zomer was Suasuthers kind; + Beiden zullen gaan hun pad, + Tot der goden schemering. + + Vafthrudni's-mal. + + +De koude winden zweepten voortdurend neer van het noorden, en +verstijfden de aarde, en de Noormannen verbeeldden zich dat deze in +beweging waren gezet door den grooten reus Hraesvelgr (lijken-zwelger), +die, gedost in arendsvederen, aan den meest noordelijken top van den +hemel zat, en dat wanneer hij zijn armen of vleugelen ophief de koude +stormen uitschoten en onbarmhartig zwiepten over het gelaat der aarde, +alle dingen verwoestend met hun ijzigen ademtocht. + + + Hrae-svelger is de naam van hem + Die zit voorbij der hemelen end, + En spreidt zijn arendsvleug'len uit, + Zoodat de storm te voorschijn schiet. + + Vafthrudni's-mal. + + + +Dwergen en elfen. + +Terwijl de goden bezig waren met het scheppen van de aarde en voor hare +verlichting zorgden, was er een gansche schare op wormen gelijkende +schepselen uitgebroed in Ymirs vleesch. Deze zonderlinge wezens trokken +nu de aandacht der goden. Zij riepen hen tot zich en gaven hun eerst +gestalten en voorzagen hen met bovenmenschelijk verstand en verdeelden +hen vervolgens in twee groote klassen. Die welke donker, verraderlijk +en sluw van nature waren, werden verbannen naar Svart-alfa-heim, +de woning der zwarte dwergen, gelegen onder den grond, van waar zij +nooit naar buiten mochten komen over dag, op straffe dat zij in steen +zouden worden veranderd. Zij werden Dwergen, Trolls, Gnomen of Kobolden +genoemd en besteedden al hun tijd en kracht aan het doorvorschen van +de geheime schuilhoeken der aarde. Zij verzamelden zilver, goud en +kostbare steenen, die zij wegstopten in geheime spleten, waar zij ze, +als zij wilden, konden uithalen. De overige dezer kleine schepselen, +allen die goed, schoon en nuttig waren, noemden de goden Feeën en +Elfen, en zij lieten hen wonen in het luchtgebied Alfheim (huis der +lichtelfen), gelegen tusschen hemel en aarde, van waar zij konden +neerzweven als zij wilden, om bij de planten en bloemen te zijn, te +spelen met de vogels en vlinders, of te dansen in het zilverachtige +maanlicht op het groen. + +Odin die de leidende geest was geweest in al deze ondernemingen, +gebood nu den goden, zijn afstammelingen, hem te volgen naar de +breede vlakte, Idavold geheeten, ver boven de aarde, aan de andere +zijde van den grooten stroom Ifing, welks wateren nimmer bevroren. + + + Ifings diep' en donk're vloed + Scheidt der aarde kind'ren nu + Van de plek, der goden woon; + Open ligt het water, dat + Nimmer ijskorst stremmen zal + Wijl het wiel der eeuwen vliegt. + + Vafthrudni's-mal. + + +In het midden van de heilige ruimte, die van het begin der wereld +gereserveerd was tot hun eigen verblijf en Asgard (huis der goden) +heette, kwamen al de twaalf Aesir (goden) en vier-en-twintig Asynjur +(godinnen) samen op Odins bevel. Toen werd een groote bijeenkomst +gehouden, waarop werd vastgesteld dat geen bloed binnen de perken van +hun gebied of vredeplaats zou vergoten worden, maar dat er harmonie +zou heerschen voor altijd. Als een verdere uitkomst der bespreking +richtten de goden een smidse op waar zij al hun wapenen maakten en de +gereedschappen, noodig tot het bouwen van de prachtige paleizen van +kostbare metalen waarin zij lange jaren woonden in zulk een gelukkigen +toestand dat deze periode de Gouden Eeuw is genoemd. + + + +De schepping van den mensch. + +Ofschoon de goden van den beginne Midgard, of Mana-heim hadden +aangewezen tot woning van den mensch, waren er eerst geen menschelijke +schepsels om er in te wonen. Op zekeren dag trokken Odin, Vili en Ve, +volgens sommigen, of Odin, Hoenir (de schitterende) en Lodur of Loki +(vuur) er samen op uit en wandelden langs de zeekust toen zij vonden +ňf twee boomen, den esch, Ask, en den olm Embla, ňf twee blokken +hout, gehouwen in de ruwe gelijkenis van de menschelijke gestalte. De +goden staarden eerst op het levenlooze hout in stille verbazing; toen, +merkende wat er van gemaakt kon worden, gaf Odin dezen blokken zielen, +Hoenir verschafte beweging en zintuigen, en Lodur verleende bloed en +bloeiende kleur. + +Zoo begiftigd met taal en gedachte en met het vermogen om lief te +hebben en te hopen en te werken, en met leven en dood, mochten de +pas geschapen man en vrouw Midgard beheerschen zooals zij wilden. Zij +bevolkten het gaandeweg met hunne nakomelingen terwijl de goden, zich +herinnerend dat zij hen in het leven hadden geroepen, een bijzonder +belang stelden in al wat zij deden, over hen waakten en hun dikwijls +hulp en bescherming verleenden. + + + +De boom Yggdrasil. + +Alvader schiep vervolgens een forschen esch, Yggdrasil, den boom van +het heelal, van den tijd of van het leven, die de heele wereld vulde, +daar hij niet enkel wortel schoot in de verst verwijderde diepten +van Niflheim, waar de bron Hvergelmir vloeide, maar ook in Midgard, +bij Mimirs bron (den oceaan), en in Asgard, bij de Urdas-fontein. + +Door zijn drie groote wortels verkreeg de boom een zoo wonderbare +hoogte dat zijn opperste tak, Lerad, (de vredegever) Odins hal +overschaduwde, terwijl de andere wijd zich uitspreidende twijgen over +de andere werelden staken. Een adelaar zat vastgeroest op den tak +Lerad, en tusschen zijn oogen de valk Vedfolnir, die zijn doordringende +blikken in den hemel zond en op de aarde en naar Niflheim, en vertelde +al wat hij zag. + +Daar de boom Yggdrasil altijd groen was en zijn bladeren nooit +verdorden, diende hij als weide, niet enkel voor Odins geit Heidrun, +die de hemelsche mee, den drank der goden, verstrekte, maar ook +voor de herten Dain, Dvalin, Duneyer en Durathor, van welker hoornen +honigdauw op aarde druppelde en dat water voor alle rivieren in de +wereld verstrekt. + +In den ziedenden ketel Hvergelmir, dicht bij den grooten boom, knaagde +een verschrikkelijke draak, Nidhug, voortdurend aan de wortels, +en werd in zijn vernielingswerk bijgestaan door tallooze wormen, +welker doel was den boom te dooden, daar zij wisten dat zijn dood +het teeken zou zijn van der goden val. + + + En altijd roofziek werkt een macht baldadig, + De wreede Nidhung uit des wereld diep, + Hij haat het asa-licht welks glans weldadig + Op heldenhoofd en zwaard zijn weerschijn schiep. + + Viking-verhalen uit het noorden. (R. B. Anderson). + + +Onophoudelijk de takken en den stam van den boom op en afvliegend, +sleet het eekhoorntje Ratatosk (takboorder), de typische woelwater en +babbelaar, zijn tijd met aan den draak beneden de opmerkingen van den +adelaar boven te vertellen en omgekeerd, in de hoop twist tusschen +hen te verwekken. + + + +De brug Bifröst. + +Het lag, natuurlijk, in de rede, dat de boom Yggdrasil in volkomen +staat werd gehouden, en dit was de plicht der Nornen of Schikgodinnen, +die hem elken dag besprenkelden met de heilige wateren van de +Urdar-fontein. Als dit water naar de aarde druppelde door de takken +en de bladeren, voorzag het de bijen van honig. + +Aan weerskanten van Niflheim, hoog zich verheffend boven Midgard, +rees de heilige brug Bifröst (Asabru, de regenboog) op, gebouwd uit +vuur, water, en lucht, welker beweeglijke en wisselende tinten zij +behield, en waarover de goden heen en weer naar de aarde trokken of +naar de Urdar-bron, aan den voet van den esch Yggdrasil, waar zij +dagelijks vergaderden. + + + "De goden stonden op + Namen hun paarden, vingen aan hun rit + Over de Bifröst, brug die Heimdall hoedt, + Naar Yggdrasil, den esch, naar 't Idavold, + Thor kwam te voet, maar heel de rest te paard. + + Balder Dood (Matthew Arnold). + + +Van al de goden ging alleen Thor, de dondergod, nooit over de brug, +uit vrees dat zijn zware tred of de hitte van zijn bliksem ze zou +vernielen. De god Heimdall hield er dag en nacht de wacht. Hij was +gewapend met een scherp zwaard, en droeg een trompet, Giallar-hoorn +genaamd, waarop hij gewoonlijk een zachten toon blies om de komst of +het vertrek der goden aan te geven, maar waarop hevig zou geblazen +worden als Ragnarok zou komen, en de vorstreuzen en Surtr samenspanden +om de wereld te verwoesten. + + + Surtr van het zuiden komt + Met flikk'rende vlam; + Blinkt van zijn zwaard + Niet Val-gods zon? + De rotsen worden saam gesloopt. + De reuzenbergen wank'len; + De menschen gaan het pad der hel, + De hemel is gespleten. + + Saemunds Edda. + + + +De Vana's. + +Ofschoon nu de oorspronkelijke bewoners van den hemel de Aesir waren, +waren zij niet de eenige godheden van de noordelijke rassen, die +ook de macht erkenden van de zee- en windgoden, de Vana's, wonend +in Vana-heim en regeerend naar hun willekeur. In vervlogen tijden, +eer de gouden paleizen in Asgard gebouwd waren, ontstond een twist +tusschen de Aesir en Vana's, en zij grepen naar de wapenen, terwijl +zij rotsen, bergen en ijsschotsen gebruikten als werptuigen in het +gevecht. Maar toen zij weldra ontdekten dat in eenheid hun kracht lag, +legden zij hunne geschillen bij en sloten vrede, en om het verbond +te bekrachtigen wisselden zij gijzelaars uit. + +Zoo gebeurde het dat de Van, Niörd, kwam wonen in Asgard, met zijn +twee kinderen, Frey en Freya, terwijl de Asa, Hoenir, Odins eigen +broeder, zijn tenten opsloeg in Vana-heim. + + + + + + +HOOFDSTUK II: ODIN. + + +Odin vader van goden en menschen. + +Odin, Wuotan, of Wodan, was de hoogste en heiligste god van de +noordelijke rassen. Hij was de alles doordringende geest van het +heelal, de verpersoonlijking van de lucht, de god van universeele +wijsheid en overwinning, en de leider en beschermer van vorsten en +helden. Daar men veronderstelde dat al de goden van hem afstamden, had +hij den bijnaam Alvader, en als oudste en opperste onder hen bezette +hij den hoogsten zetel in Asgard. Bekend onder den naam Hlidskialf, +was deze stoel niet enkel een verheven troon, maar ook een geweldige +wachttoren, van waar hij de heele wereld kon overzien en met een +enkelen blik in oogenschouw nemen alles wat er gebeurde onder goden, +reuzen, elfen, dwergen en menschen. + + + En uit de hal des hemels toog hij weg + Naar Lidskialf, en zat er op zijn troon, + Den berg, van waar zijn oog de wereld ziet. + En uit den hemel sloeg hij lichten blik + En zag naar Midgard, d' aard' en 't menschenvolk. + + Balder Dood (Matthew Arnold). + + + +Odins persoonlijke verschijning. + +Niemand dan Odin en zijn vrouw en koningin Frigga mochten dezen +zetel gebruiken, en als zij er op zaten keken zij meestal naar het +Zuiden en het Westen, het wit van alle verwachtingen en tochten der +noordelijke volken. Odin werd meestal voorgesteld als een groot, +sterk man, ongeveer vijftig jaar oud, hetzij met donker krullend haar +of met een langen grijzen baard en kaal hoofd. Hij was gekleed in +een grijs gewaad, met een blauwe kap, en zijn gespierd lichaam was +gehuld in een wijden blauwen mantel met grijze spikkels--een beeld +van de lucht met haar wollige wolken. In zijn hand had Odin doorgaans +de speer Gungnir die altijd trof en die zoo heilig was dat een eed, +bij haar punt gezworen, nooit kon gebroken worden, en aan zijn vinger +of arm droeg hij den wonderbaren ring, Draupnir, het zinnebeeld van +vruchtbaarheid, boven vergelijking waardevol. Als hij op zijn troon +zat of tot het gevecht was gewapend--want dikwijls daalde hij naar de +aarde af om daaraan deel te nemen--dan droeg Odin zijn adelaarshelm; +maar als hij vreedzaam over de aarde ging in menschelijke gestalte om +te zien wat men uitvoerde, dan droeg hij doorgaans een breedgeranden +hoed, laag over zijn voorhoofd getrokken, ten einde het feit te +verbergen dat hij maar één oog had. + +Twee raven, Hugin (gedachte) en Munin (geheugen) zaten op zijn +schouders als hij op zijn troon zetelde, en deze zond hij elken morgen +de wijde wereld in, met spanning wachtend op hun terugkeer tegen den +avond, wanneer zij hem in het oor fluisterden alles wat zij gezien +hadden en gehoord. Zoo werd hij goed op de hoogte gehouden van alles +wat op aarde gebeurde. + + + Hugin en Munin + Vliegen elken dag + Over de wijde wereld. + Ik vrees voor Hugin + Dat hij niet weerkomt, + Maar nog meer in angst ben ik voor Munin. + + Noorsche Mythologie (R. B. Anderson). + + +Aan zijn voeten hurkten twee wolven of jachthonden, Geri en Freki, +dieren die daarom als heilig beschouwd werden en als goede voorteekenen +wanneer men hen op weg tegenkwam. Odin voederde deze wolven altijd met +eigen hand en met vleesch dat voor hen was neergezet. Hij wilde zelf +geen voedsel en proefde zelden van iets behalve van de heilige mee. + + + Geri en Freki + De krijger voedt, + Der benden machtige heer; + Maar van wijn enkel + Bestaat de sterke + Odin, hoogberoemd. + + Lied van Grimnir. + + +Als hij in staatsie op zijn troon zat, deed Odin zijn voeten rusten op +een voetbank van goud, het werk der goden wier meubelen en werktuigen +alle gemaakt waren ňf van dat kostbare metaal ňf van zilver. + +Behalve de prachtige hal Gladsheim, waar de twaalf zetels stonden +waarop de goden zaten wanneer zij vergaderden, en Valaskialf, waar +zijn troon, Hlidskialf, was geplaatst, had Odin een derde paleis +in Asgard, gelegen in het midden van het wondervolle bosch Glasir, +welks glanzende bladeren waren van rood goud. + + + +Valhalla. + +Dit paleis, Valhalla geheeten (de hal der uitgelezen verslagenen) had +vijfhonderd veertig deuren, breed genoeg om achthonderd krijgslieden +naast elkander door te laten, en boven den hoofdingang waren een +zwijnskop en een adelaar welks scherpe blik doordrong tot de verste +hoeken van de wereld. De muren van dit wondervolle gebouw waren +gemaakt van schitterende speren, zoo sterk gepolijst dat zij de +hal verlichtten. Het dak was van gouden schilden, en de banken +waren versierd met schoone rustingen, de geschenken van den god +aan zijn gasten. Hier boden lange tafels ruimschoots gerief aan de +Einheriar, soldaten gevallen in den slag, die in het bijzonder door +Odin begunstigd werden. + + + Gemakkelijk wordt herkend, + Door hen die tot Odin gaan, + Het verblijf als men het ziet, + Zijn dak met speren belegd, + Zijn hal met schilden bedekt, + Met wapenen elke bank versierd. + + Grimnirs Lied. + + +De oudste Noorsche natiën, die den oorlog voor het meest eervolle +bedrijf hielden, en moed als de grootste deugd beschouwden, vereerden +Odin vooral als god van strijd en zegepraal. Zij geloofden dat, +zoo dikwijls er een gevecht op handen was, hij zijn bijzondere +dienaressen, de schild-, strijd- of wenschmaagden, Valkyren (kiezers +der gesneuvelden) geheeten, uitzond, die uit de doode krijgers +het halve aantal kozen en ze droegen op haar snelle rossen over de +sidderende regenboogbrug, Bifröst, in het Valhalla. Welkom geheeten +door Odins zonen, Hermod en Bragi, werden de helden geleid naar +den voet van Odins troon, waar zij den prijs ontvingen die hun moed +toekwam. Als een of andere uitverkorene van den god dus in Asgard +werd gebracht, stond Valvader (vader der gesneuvelden) zooals Odin +heette wanneer hij het voorzitterschap bekleedde over de krijgers, +soms van zijn troon op en heette hem in persoon welkom aan de groote +ingangspoort. + + + +Het feest van de helden. + +Behalve den roem van zulk een onderscheiding en het genot van Odins +geliefde tegenwoordigheid dag op dag, wachtten nog andere stoffelijke +genietingen de krijgers in het Valhalla. Een onbekrompen onthaal +werd hun bereid aan lange tafels, waar de schoone maagden met hare +blanke armen, de Valkyren, hen met nauwgezetten ijver dienden, nadat +zij hare wapenrusting hadden afgelegd en zij zich in zuivere, witte +kleederen hadden gedoscht. Deze maagden, negen in getal, volgens +sommige bronnen, brachten den helden groote horens met heerlijke +męe gevuld, en zetten hun enorme porties wild-zwijnenvleesch voor, +waarvan zij lekker smulden. De gewone Noorsche drank was bier of ale, +maar onze voorvaderen vonden dit drinken te gemeen voor de hemelsche +sfeer. Zij verbeeldden zich dus dat Valvader zijn tafel ruim voorzien +had van mee of honigwijn die dagelijks in groote hoeveelheid door +zijn geit Heidrun werd geleverd. Deze geit graasde voortdurend de +teere bladeren en twijgen op Lerad, den hoogsten top van den Yggdrasil. + + + Veel strijd, gevaarvol vechten was hun leus; + Ontijdig en met purpren wonden vol, + Was harde dood hun keus; hij bracht hun aan + Een recht op feest en drinken dat nooit eindt + In Odins hal, welks ruim weerklinken deed + 't Vroolijk rumoer der schimmen, eens geveld + In woest gevecht of door gedurfden slag. + + Vrijheid (James Thomson). + + +De spijs die de Einheriar aten was het vleesch van het goddelijke +everzwijn Saehrimnir, een wonderbaar dier, dat dagelijks geslacht werd +door den kok Andhrimnir, en gekookt in den grooten ketel Eldhrimnir; +maar ofschoon de gasten van Odin echten noorschen eetlust hadden en +tot verzadigings toe aten, was er altijd vleesch genoeg voor allen. + + + Andhrimnir kookt + In Eldhrimnir + Saehrimnir; + 't Is 't beste vleesch; + Geen schier kent + Der Einherjen spijs. + + Grimnirs lied. + + +Bovendien was de voorraad onuitputtelijk, want het wilde zwijn +kwam altijd weer in het leven terug vóór het uur van den volgenden +maaltijd. De wonderbare vernieuwing van voorraad in de provisiekamer +was niet de eenige miraculeuse gebeurtenis in Valhalla, want men zegt +dat de krijgers na tot verzadigd wordens toe gegeten en gedronken +te hebben, altijd naar hun wapenen vroegen, zich uitrustten en naar +het groote hofplein reden, waar zij tegen elkander vochten en de +wapenfeiten herhaalden, waardoor zij beroemd waren geworden op aarde, +en dat zij elkander roekeloos vreeslijke wonden toebrachten, die echter +op wonderdadige wijze totaal waren genezen zoodra de etenshoren klonk. + + + Odins uitverkoren gasten + Spelen daag'lijks 't oorlogsspel; + Van het feestlijk kampgebied + Rijden zij in glinstrend staal; + En vroolijk, aan der goden disch, + Zwelgt men den kroes met fonklend bier, + En eet Saehrimni's roemrijk vleesch. + + Vafthrudni's-mal. + + +Ongedeerd en gelukkig als de horen klonk, en zonder elkander wrok toe +te dragen om de harde stooten die men had gegeven of ontvangen, reden +de Einheriar opgewekt naar Valhalla terug om in Odins lieflijk bijzijn +hun feesten weer te beginnen, terwijl de Valkyren met hare witte armen +en wuivend haar bevallig rondzweefden en telkens weer haar horens of +haar geliefkoosde drinkschalen, de schedels harer vijanden, vulden, +terwijl de skalden zongen van oorlog en van ontroerende Vikingtochten. + + + Zij krijgen stoot en houw den ganschen dag + Bij stof en kreet en bloed en lid, verminkt; + Maar keeren 's avonds weer naar Odins hal + Gezond en frisch; zoo is hun hemelsch lot. + + Balder Dood (Matthew Arnold). + + +Terwijl zij dus vochten en feestvierden brachten de helden hun dagen in +volkomen geluk door, terwijl Odin genoegen had in hun kracht en aantal, +dat echter, dit voorzag hij, zijn val niet zou kunnen voorkomen als +de dag van het laatste gevecht aanbreken zou. + +Daar zulke genietingen de hoogste waren die de verbeelding van een +noordelijken krijger kon schilderen, was het zeer natuurlijk dat +alle krijgslieden Odin moesten liefhebben en vroeg in hun leven zich +moesten wijden aan zijn dienst. Zij beloofden dat zij, zoo mogelijk, +zouden sterven met de wapenen in de hand, en verwondden zelfs met hun +eigen speren zich zelven als de dood naderde, wanneer zij ongelukkig +genoeg waren geweest den dood op het oorlogsveld te ontgaan en bedreigd +werden met "een strooien dood", zooals zij overlijden aan ouderdom +of ziekte noemden. + + + Aan Odin trouw verpand + Kerft hij zich runen, + Dood-runen heel diep op zijn arm en zijn borst. + + Viking-verhalen van het Noorden (R. B. Anderson). + + +Tot loon voor deze toewijding waakte Odin met bijzondere zorg over zijn +gunstelingen, gaf hun geschenken, een tooverzwaard, een speer of een +paard en maakte hen onoverwinnelijk totdat hun laatste uur gekomen was, +als hij zelf verscheen om op te eischen of te vernietigen de giften +die hij had geschonken, en de Valkyren de helden naar Valhalla droegen. + + + Hij gaf aan Hermod + Een helm en pantser, + Van hem ontving ook + Siegmund een zwaard. + + Hyndla-lied. + + + +Sleipnir. + +Als Odin een werkzaam aandeel had in den oorlog, bereed hij meestal +zijn acht-pootig grijs paard, Sleipnir, en droeg een wit schild. Zijn +schitterende speer over de hoofden der strijdenden geslingerd, was het +teeken dat het gevecht zou beginnen, en hij stormde dan in het midden +van de gelederen en schreeuwde zijn oorlogskreet: "Odin heeft U allen". + + + En Odin doste + Zich uit met rusting blinkend, helm van goud, + En voerde Sleipnir voort. + + Balder Dood (Matthew Arnold). + + +Soms gebruikte hij zijn tooverboog waarvan hij tien pijlen tegelijk +kon schieten, en elk velde zonder missen een vijand neer. Ook +veronderstelde men dat Odin zijn begunstigden krijgers de beroemde +Berserkerwoede (Berserker-naakthemd) ingaf, die hen in staat stelde, +ofschoon naakt, zonder wapenen en geheel omsingeld, ongehoorde +daden van moed en kracht te verrichten, en als door tooverkracht +te ontwijken. + +Evenals Odins eigenschappen, gelijk de allesdoordringende elementen, +veelvuldig waren, zoo ook zijn namen; hij had er niet minder dan +tweehonderd, die bijna alle een vorm van zijn werken aanduidden. Men +beschouwde hem als den ouden god van de zeelui en van den wind. + + + "Machtig' Odin, + Noren smeeken: U zij d' eer! + Stuur ons schip, o sterke Wodan, + Veilig over d' Oostzee weer". + + Vail. + + + +De wilde jacht. + +Odin, in zijn hoedanigheid van windgod, werd afgebeeld als midden door +de lucht ijlend op zijn achtpootig paard, waarvan het oudste Noorsche +raadsel afkomstig is, dat aldus luidt: "Wie rijden er samen naar het +gevecht? Zij hebben drie oogen, tien voeten, één staart: en zwerven +zoo de landen door". En daar men meende dat de zielen van de dooden +werden weggedreven op de vleugelen van den storm, werd Odin vereerd +als de leider van alle zielen die het lichaam hadden verloren. In deze +rol was hij het meest algemeen bekend als de Wilde Jager, en als de +menschen het geruisch en gebulder van den wind hoorden, schreeuwden +zij luid in bijgeloovige vrees en verbeeldden zich dat zij hem zagen +voorbij rijden met zijn stoet, allen gezeten op snuivende paarden, +en vergezeld van blaffende honden. En men beschouwde het voorbijgaan +van de Wilde Jacht, bekend als Wodan's Jacht, de Razende Menigte, +Gabriels Honden of Asgardreia, ook als een voorteeken van onheil als +b.v. oorlog of pest. + + + De Rijn vloeit klaar, maar een dof gebrom + Van kamp hoort straks zijn bed, + En van speren galmt het land rondom + En er schreeuwt ginds een trompet, + En de dapp're ligt in zijn bloed, geveld, + Want de Wilde Jager is langs gesneld. + + De Wilde Jager (Mevr. Hemans). + + +Verder dacht men dat wanneer iemand zoo oneerbiedig was dat hij in +scherts mee deed aan het wild hallo, hij direct zou worden gegrepen +en met de verdwijnende schare meegevoerd, terwijl diegenen die aan +het hallo deelnamen met onvoorwaardelijk goed geloof, beloond zouden +worden met het plotselinge geschenk van een paardepoot, van boven +hun toegeworpen, en dat deze, als zij hem zorgvuldig bewaarden tot +den volgenden morgen, veranderd zou worden in een klomp goud. + +Zelfs na de invoering van het Christendom was het onontwikkelde +Noorsche volk nog bang voor den opkomenden storm en beweerde dat het +de Wilde Jacht was die voortjoeg door de lucht. + + + "Hem schrikt gerucht, + Want boven hem is Gabriels hondenstoet, + Die met hun slechten heer steeds jagen moet + Het vliedend hert in hooge streek der lucht". + + Sonnet (Wordsworth). + + +Soms liet zij een kleinen zwarten hond achter, die hinkend en jankend +op een nabijzijnden haard, een heel jaar lang bewaard en zorgvuldig +opgepast moest worden, indien hij niet kon worden uitgedreven +of weggeschrikt. Het gewone voorschrift was, precies als voor de +onttoovering van vondelingen, bier te brouwen in eierschalen, en men +meende dat dit bedrijf den spookhond zulk een schrik zou aanjagen, dat +hij zou wegvluchten met zijn staart tusschen de beenen, uitroepend, +dat, ofschoon zoo oud als het Bohemer bosch, hij nooit eerder zoo +iets doms gezien had. + + + Ik ben oud + Als 't Bohemer woud, + En heb van mijn leven + Zulk gebrouw niet gezien. + + Oud gezegde. + + +Het voorwerp van deze schimmenjacht was zeer afwisselend, en was ňf +een denkbeeldig wild zwijn ňf wild paard, meisjes met blanke borsten +die gevangen werden en weggevoerd slechts eens in de zeven jaren, +of de boschnimfen, mosmeisjes genoemd, van wie men dacht dat zij de +herfstbladen voorstelden, van de boomen afgescheurd en weggewaaid +door den winterstorm. + +In de middeleeuwen, toen het geloof in de oude heidensche godheden +ten deele vergeten was, was de aanvoerder van de Wilde Jacht niet +langer Odin, maar Karel de Groote, Frederik Barbarossa, koning Arthur, +of deze of gene Sabbatschender, zooals de Heer van Rodenstein of Hans +von Hackelberg, die, tot straf voor zijn zonden, veroordeeld was voor +goed te jagen door de lucht. + +Men meende, dat, daar de winden het hevigst bliezen in herfst en +winter, Odin het liefst in dat seizoen op jacht ging, vooral in +den tijd tusschen Kerstmis en Driekoningen, en de boeren zorgden er +altijd voor de laatste schoof of maat graan op de velden achter te +laten als voedsel voor zijn ros. + +Deze jacht was natuurlijk onder verschillende namen bekend in de +onderscheiden landen van Noordelijk Europa; maar daar de verhalen, er +van verteld, overal gelijk zijn, hadden zij blijkbaar hun oorsprong in +hetzelfde oude heidensche geloof, en tot dezen dag denken onontwikkelde +menschen met een noorsche fantasie, dat het gehuil van een hond in +een stormachtigen nacht een onbedriegelijk voorteeken is van dood. + + + En ijlen zal de sombre jacht + Tot tijd volend is in zijn duur, + Des daags in holle aardeschacht, + Komt zij er uit in 't nachtlijk uur, + + Dit zijn de horen, hond en paard + Die 's avonds soms verneemt de boer, + Dan slaat hij 't kruis, door vrees vervaard, + Als hij bemerkt het wild rumoer. + + De wakk're priester treurt dan stil + Om 's menschen trots en 's menschen wee, + Als bij zijn nachtmis dringt een gil, + De helsche roep van "holla hé". + + Sir Walter Scott. + + +De Wilde Jacht, of de Razende Schaar van Duitschland, heette in +Engeland Herlathing, naar den mythischen koning Herla, den vermeenden +aanvoerder; in noordelijk Frankrijk droeg zij den naam van Mesnée +d'Hellequin, naar Hell, de godin van den dood; en in de middeleeuwen +was zij bekend als Cains Jacht of Herodes' Jacht. Deze laatste namen +kreeg zij, omdat men geloofde dat de aanvoerders geen rust konden +vinden wegens de schandelijke moorden op Abel, op Johannes den Dooper +en op de Heilige Onschuldigen. + +In midden-Frankrijk heet de Wilde Jager, dien wij in andere landen +al hebben leeren kennen als Odin, Karel den Groote, Barbarossa, +Rodenstein, von Hackelberg, Koning Arthur, Hel, een van de Zweedsche +koningen, Gabriel, Cain of Herodes, ook wel de Groote Jager van +Fontainebleau (le Grand Veneur de Fontainebleau), en men beweert +dat men den avond van den moord op Hendrik IV en ook precies voor +het uitbreken van de groote Fransche Omwenteling, zijn geschreeuw +duidelijk kon hooren toen hij ijlde door de lucht. + +Algemeen geloofde men onder de Noorsche volken dat de ziel ontsnapte +uit het lichaam in de gedaante van een muis, die uit den mond van een +lijk kroop en wegliep, en die ook zou kruipen in en uit de monden van +menschen die in somnambule-toestand verkeerden. Terwijl de ziel afwezig +was, kon geen poging of middel den patiënt tot het leven terugroepen; +maar zoodra zij weerom was, kwam de bezieldheid terug. + + + +De Rattenvanger. + +Daar Odin de aanvoerder was van al de schimmen, werd hij in de +middeleeuwen vereenzelvigd met den Rattenvanger van Hamelin. Volgens +middeleeuwsche legenden werd Hamelin zoo door ratten gekweld dat het +leven ondragelijk werd, en een groote belooning werd aangeboden aan +dengene, die de stad van deze knagers bevrijden zou. Een fluitspeler, +in veelkleurige kleederen, wilde het werk op zich nemen, en toen men +de voorwaarden had vastgesteld, begon hij door de straten te spelen +zóó, dat al de ratten uit haar gaten werden gelokt totdat zij een +aaneengesloten stoet vormden. Er was iets in de melodie dat haar +dwong mee te gaan, totdat eindelijk de rivier de Weser bereikt was +en allen in haar wateren verdronken. + + + En eer de fluit drie tonen deed gaan + Scheen 't of een leger kwam murmelend aan; + En het murmelen werd tot een dof gerommel, + En het rommelen werd tot een luider brommen, + En uit ieder huis kwamen ratten in drommen. + Groote, kleine, lenige, vleezige, + Bruine en zwarte, dikke en pezige, + Grijze, halfgele, deftige, vlugge, + Vaders, moeders, oomes en neven, + Snorren gepunt, staarten boven de ruggen, + Familiën in massa, hoe groot is om 't even, + Broeder en zuster, heer en mevrouw, + Volgden den vreemden Pijper getrouw, + Van straat tot straat blies hij doordringend, + En stap voor stap volgden zij springend, + Tot zij kwamen aan de rivier de Weser, + Waar allen in vielen en verdronken. + + Robert Browning. + + +Toen de ratten allen dood waren en er geen kans was dat zij zouden +terugkeeren om hen te plagen, weigerden de menschen van Hamelin de +belooning te betalen, en zij zeiden dat de fluitspeler maar zien moest +wat hij kon. Hij hield hen bij hun woord, en eenige oogenblikken +later klonken de vreemde melodieën van de tooverfluit opnieuw, en +dezen keer waren het de kinderen die in troepen uit de huizen kwamen +en vroolijk den fluitspeler volgden. + + + Toen kon men ontwaren de woelige maren + Van vroolijke scharen in hevig misbaren, + Van voetjes die trappen en klompjes die stappen, + Van handjes die klappen en mondjes die snappen, + En als vogels op zaad, dat de hong'rigen happen, + Renden aan al de kinderen, meisjes en knapen, + Met wangetjes rood en goud haar om de slapen, + En tanden en oogjes tot schitt'ren geschapen, + Tripp'lend en hipp'lend in vroolijken stoet, + Den wonderen speelman gevolgd op den voet, + + Robert Browning. + + +De burgers waren niet bij machte het treurspel te voorkomen, en toen +zij als door tooverkracht verlamd stonden, voerde de speelman de +kinderen uit de stad naar den Koppelberg, een heuvel aan de grenzen +van de stad, die miraculeus openging om den stoet te ontvangen en zich +niet eerder weer sloot dan toen het laatste kind buiten het gezicht +was. Deze legende deed blijkbaar de zegswijze ontstaan "den speelman +betalen". Sedert heeft men in Hamelin de kinderen nooit teruggezien, +en tot herinnering aan dit algemeene onheil zijn sedert alle officieele +besluiten gedateerd zoovele jaren na het bezoek van den Rattenvanger. + + + Zij maakten een wet dat juristen nimmer + Moesten meenen hun stukken goed gesteld, + Als na den dag van de maand en het jaar + Niet stond te lezen, duid'lijk en klaar; + "En zoo lang na dat wat gebeurd is daar, + Op twee en twintig Juli, net geteld, + Van dertien honderd en zes en zeventig"; + Om het feit te houden voortdurend levendig, + En de plek, waar de kinderen het laatst men zag, + Noemden zij de Rattenvangerstraat sinds dien dag, + En als iemand er voortaan blies op een fluit + Ging hij ongetwijfeld zijn baantje uit. + + Robert Browning. + + +In deze mythe is Odin de speelman, de schrille tonen van de fluit zijn +zinnebeelden van den fluitenden wind, de ratten vertegenwoordigen +de zielen van de dooden, die hem vroolijk volgen, en de holle berg +waarin hij de kinderen voert, verbeeldt het graf. + + + +Bisschop Hatto. + +Een andere Germaansche legende, die harer oorsprong dankt aan dit +geloof, is het verhaal van Bisschop Hatto, den ongelukkigen prelaat, +die, geërgerd door het gezucht der armen tijdens een hongersnood, hen +allen levend verbrand had in een verlaten schuur, evenals de ratten, +waarop zij, volgens zijn zeggen geleken en hun niets had willen +meedeelen van het kostelijke graan dat hij voor zich zelf had vergaard. + + + "O Zie, 't is een heerlijk vreugdevuur" zei + De bisschop, "het land heeft verplichting aan mij, + Want ik heb het gered, in dagen van nood, + Van ratten die enkel verteren het brood." + + Robert Southey. + + +Kort nadat deze verschrikkelijke misdaad was bedreven, berichtten de +hoorigen van den bisschop de komst van een groote menigte ratten. Deze +waren, naar het schijnt, de zielen van de vermoorde boeren, die +de gedaante van de ratten hadden aangenomen, waarmede de bisschop +hen vergeleken had. Zijn pogingen tot ontvluchten waren vergeefsch, +en de ratten vervolgden hem zelfs tot midden in den Rijn, naar een +steenen toren waarin hij trachtte te ontkomen aan hun tanden. Zij +zwommen naar den toren, knaagden zich een weg door de steenen muren, +stortten zich er van alle kanten tegelijk binnen, vonden den bisschop +en verslonden hem levend. + + + En in door de vensters en in door de poort, + En dwars door den vloer gaat het stormende voort, + En af van den zolder, geen muur die ze stoort, + Van rechts en van links, van zuid en van noord, + Van binnen en buiten, van hier en van daar, + Dringt af op de bisschop de ijlende schaar, + Gewet zijn hun tanden vooraf aan het steen, + Zij bijten den kerkvorst tot diep op het been, + Zij rukten zijn vleesch van het lichaam hem af, + Want dit was hun taak: hem te brengen zijn straf. + + Robert Southey. + + +Men meent dat de roode gloed van den zonsondergang, boven den +muizentoren bij Bingen aan den Rijn de spiegeling is van het helsche +vuur waarin de slechte bisschop langzaam wordt geroosterd als straf +voor zijn gruwelijke misdaad. + + +Irmin. + +In sommige streken van Duitschland hield men Odin voor denzelfden als +den Saksischen god Irmin, wiens beeld, de Irminzuil, bij Paderborn, +door Karel den Groote in 772 werd vernield. Men vertelde dat Irmin +een grooten koperen wagen had waarop hij door de lucht reed langs +het pad dat wij kennen als den Melkweg, maar dat de oude Germanen +aanduidden als Irmins weg. De wagen, welks geratel soms voor +menschenooren verneembaar was als donder, verliet nooit de lucht, +waar men hem nog kan zien in het sterrenbeeld van den Grooten Beer, +in het Noorden ook bekend als Odins of Karels wagen. + + + "De Wagen, die rijdt door de hemel + Immer zijn cirk'lenden weg, en blijft in de buurt van Orion, + Eenige ster aan de lucht die nooit zich baadt in de golven. + + Homerus Ilias. + + + +Mimirs bron. + +Ten einde de groote wijsheid te krijgen waardoor hij zoo beroemd is, +bezocht Odin, in het begin der tijden, Mimirs (Memor, herinnering) +bron, "de fontein van alle wetenschap en wijsheid", in welker heldere +diepten zelfs de toekomst klaar gespiegeld werd, en verzocht den ouden +man, die ze bewaakte, hem een teug te gunnen. Maar Mimir, die heel +goed de waarde van zulk een gunst kende (want zijn bron gold als de +bron of hoofdstroom der herinnering), weigerde de gift tenzij Odin +toestond een van zijn oogen in ruil te geven. + +De god aarzelde niet, zoo hoog schatte hij de teug, maar rukte +onmiddellijk een van zijn oogen uit, dat Mimir te pand hield en liet +zinken diep in zijn fontein, waar het scheen met milden glans. Odin +bleef met één oog over, wat men als een beeld van de zon beschouwt. + + + Wij zoeken heel ons leven naar de zon; + Dat brandend voorhoofd is het oog van Odin. + Zijn tweede oog, de maan, schijnt niet zoo hel; + Hij gaf 't aan Mimir, in zijn bron, te pand, + Dat hij er hale water, 't welk geneest, + Dit oog tot sterking, ied'ren nieuwen dag. + + Oehlenschläger. + + +Toen Odin diep dronk uit Mimirs bron, verkreeg hij de kennis, die +hij verlangde, en hij beklaagde zich nooit over het offer dat hij +had gebracht, maar tot verdere herinnering aan dien dag brak hij +een tak van den heiligen boom Yggdrasil, die de bron overschaduwde, +en vormde er van zijn geliefde speer Gungnir. + + + Een moedig god + Ging om een teug naar de bron, + Waar hij liet in ruiling + Gaarne het licht van een oog. + Van d' Yggdrasil + Rukt' eer hij ging Wotan een tak + En hij spleet het hout + Met heftige kracht van den stam. + + Godenschemering, Wagner. + + +Maar ofschoon Odin nu alwijs was, was hij bedroefd en gedrukt, want hij +had een blik gekregen in de toekomst en had de vergankelijke natuur +van alle dingen bemerkt, en zelfs het lot der goden, die allen tot +ondergang waren gedoemd. Deze wetenschap deed hem zóó aan, dat hij +naderhand er steeds melancholiek en peinzend uitzag. + +Om de waarde van de wijsheid, die hij dus had gekregen, te beproeven, +ging Odin den geleerdste van al de reuzen, Vafthrudnir, bezoeken, +en begon met hem een spiegelgevecht in scherpzinnigheid, waarbij de +inzet niet minder was dan het hoofd van den verliezer. + + + Odin spoedde zich en ging + Tot een kamp in wetenschap + Met den Jute, wijs en sterk; + Naar Vafthrudnirs hooge hal + Kwam de groote runenvorst. + + Vafthrudnirs-mal. + + + +Odin en Vafthrudnir. + +Bij deze gelegenheid had Odin zich vermomd als een zwerver, op raad +van Frigga, en toen hem zijn naam werd gevraagd, zij hij dat die naam +Gangrad was. De strijd begon onmiddellijk, want Vafthrudnir vroeg zijn +gast naar de paarden die Dag en Nacht door de lucht trokken, naar de +rivier Ifing die Jötun-heim van Asgard scheidde, en ook naar Vigrid, +het veld waar het laatste gevecht moest worden geleverd. + +Al deze vragen werden nauwkeurig beantwoord door Odin, die, +toen Vafthrudnir klaar was, op zijn beurt begon te vragen, en even +uitvoerige antwoorden kreeg aangaande den oorsprong van hemel en aarde, +de schepping van de goden, hun strijd met de Vana's, de bezigheden van +de helden in Valhalla, de plichten van de Nornen, en de heerschers die +de Aesir moesten vervangen als dezen waren ondergegaan met de wereld +die zij hadden geschapen. Maar toen ten slotte Odin zich bij den reus +boog en zacht de woorden vroeg die Alvader fluisterde tot zijn dooden +zoon Balder, als hij lag op zijn brandstapel, herkende Vafthrudnir +plotseling zijn goddelijken bezoeker. Hij deinsde teleurgesteld terug +en zei dat alleen Odin die vraag kon beantwoorden, en dat het hem nu +volkomen duidelijk was dat hij dwaaslijk een strijd had aangegaan +in scherpzinnigheid en wetenschap met den koning der goden, en ten +volle de boete verdiende omdat hij verloren had, n.l. het verlies +van zijn hoofd. + + + Niet de mensch van sterflijk ras + Weet het woord, door u gesproken, + Tot uw zoon in ouden tijd. + Ik hoor den tred van dood die komt; + Hij rukt der runen wijsheid weg, + En 't weten van der goden worden + Uit d' ongelukkige ziel die streed + Met Odin zelf den geesteskamp, + Met hem die wijs is boven elk; + De prijs was 't leven, en gij wont. + + Vafthrudnirs-mal. + + +Zooals het met vele Noorsche mythen het geval is, die vaak fragmentair +en duister zijn, eindigt deze hier, en geen der dichters vertelt ons of +Odin werkelijk zijn tegenstander versloeg, noch ook wat het antwoord +was op zijn laatste vraag; maar mythologen hebben het vermoeden +gewaagd dat het woord, door Odin in Balders oor gefluisterd om hem +over zijn ontijdigen dood te troosten "opstanding" moet zijn geweest. + + + +Vinding van de Runen. + +Behalve god der wijsheid was Odin god en uitvinder van de runen, het +oudste alphabet in gebruik bij de noordelijke natiën, welke karakters, +die geheimenis beteekenen, eerst voor waarzegging werden gebruikt, +ofschoon zij later dienden voor inschriften en documenten. Evenals +men de wijsheid slechts kon verkrijgen ten koste van offers, vertelt +Odin zelf dat hij negen dagen en nachten hing aan den heiligen boom +Yggdrasil, starende in de onmetelijke diepten van Niflheim, verzonken +in diepe gedachten, en door eigen speer gewond, eer hij de kennis +kreeg die hij zocht. + + + Ik weet dat ik hing + Aan een zwiependen tak + Negen nachten lang, + Door een speer verwond, + En aan Odin gewijd, + Ik zelf aan mij zelven; + Aan dien boom + Waarvan niemand weet + Waar zijn wortel is. + + Odins Runenzang. + + +Toen hij deze wetenschap volledig meester was, sneed Odin tooverrunen +op zijn speer Gungnir, op de tanden van zijn paard Sleipnir, op de +klauwen van den beer, en op tallooze andere bezielde en onbezielde +dingen. En omdat hij dus had gehangen over den afgrond een zoo langen +tijd, beschouwde men hem later altijd als den beschermgod van allen +die veroordeeld waren om opgehangen te worden of die door den strop +omkwamen. + +Nadat hij de gave der wijsheid en der runen verkregen had, die +hem heerschappij gaf over alle dingen, wilde Odin ook de gave der +welsprekendheid en der poëzie, die hij verwierf op een wijze waarvan +wij zullen vertellen in een volgend hoofdstuk. + + + +Geirrod en Agnar. + +Odin, zooals reeds is gezegd, stelde veel belang in de zaken der +menschen, en men vertelt dat hij in het bijzonder gaarne zorgde +voor de aardige zoontjes van Koning Hrauding, Geirrod en Agnar, +toen zij respectievelijk ongeveer acht en tien jaar oud waren. Op +zekeren dag gingen deze kleine jongens visschen, en plotseling kwam +een storm op, die hun boot in zee dreef, totdat zij tenslotte op +een eiland strandden, waar een schijnbaar oud paar woonde, dat in +werkelijkheid Odin en Frigga waren, dus vermomd. Zij hadden deze +gedaanten aangenomen om toe te geven aan een plotselinge begeerte om +bij hun beschermelingen dicht in de buurt zijn. De kinderen werden +hartelijk verwelkomd en vriendelijk bejegend; Odin koos Geirrod tot +zijn gunsteling en leerde hem de wapenen gebruiken, terwijl Frigga +den kleinen Agnar vertroetelde en verwende. De jongens bleven op het +eiland met hun vriendelijke beschermers gedurende het lange koude +winterseizoen; maar toen de lente kwam en de luchten blauw waren, en +de zee kalm, scheepten zij zich in op een boot waarvoor Odin zorgde, +en vertrokken naar hun vaderland. Begunstigd door zachte koelten werden +zij spoedig daarheen gedreven; maar toen de boot het strand naderde +sprong Geirrod er vlug uit en stiet ze ver weg in het water, terwijl +hij zijn broeder verwenschte in de macht van den boozen geest. Op +datzelfde oogenblik draaide de wind en Agnar werd inderdaad weggevoerd, +terwijl zijn broeder zich naar zijns vaders paleis spoedde met een +leugenachtig verhaal over hetgeen met zijn broer gebeurd was. Hij +werd met vreugde ontvangen als een uit den doode herrezene, en te +zijner tijd volgde hij zijn vader op den troon op. + +Jaren gingen voorbij, waarin de aandacht van Odin door andere +gewichtige overwegingen werd bezig gehouden, toen op zekeren dag, +terwijl het goddelijk paar zat op den troon Hlidskialf, Odin zich +plotseling het winterverblijf op het onbewoond eiland herinnerde, en +hij zijn vrouw zeide, dat zij moest zien hoe machtig zijn pleegkind was +geworden, en haar beschimpte omdat haar gunsteling Agnar een reuzin +had gehuwd en arm was gebleven en niet vooruit was gekomen. Frigga +antwoordde kalm dat het beter was arm te zijn dan hardvochtig, en +beschuldigde Geirrod van gebrek aan gastvrijheid--een van de ergste +zonden in de oogen van een Noorman. Zij ging zelfs zoo ver te beweren +dat hij trots al zijn rijkdom zijn gasten dikwijls slecht behandelde. + +Toen Odin deze beschuldiging hoorde verklaarde hij dat hij de +valschheid der aantijging zou bewijzen door de vermomming van een +Zwerver aan te nemen en Geirrods edelmoedigheid op de proef te +stellen. Gewikkeld in zijn wolkkleurig kleed, met slappen hoed en +pelgrimsstaf,-- + + + Zwerver noemt mij de wereld. + Ver zijn mijn voeten gegaan; + Op der aarde rug + Toog ik eindeloos ver. + + Wagner. + + +vertrok Odin onmiddellijk langs een omweg, terwijl Frigga, om hem +na te gaan, dadelijk een snellen bode zond ten einde Geirrod te +waarschuwen voor een man in een wijden mantel en met breedgeranden +hoed, daar deze een booze toovenaar was die hem kwaad zou doen. + +Toen Odin zich dus voor het paleis van den koning vertoonde werd hij +voor Geirrod gesleept en ruw ondervraagd. Hij gaf als zijn naam op +Grimnir, maar weigerde te zeggen vanwaar hij kwam of wat hij wilde, +zoodat daar deze geslotenheid de achterdocht versterkte die Geirrod +was bijgebracht, hij zijn wreeden zin vrij spel liet en beval dat de +vreemdeling zou worden gebonden tusschen twee vuren, op zulk een wijze +dat de vlammen om hem heenspeelden zonder hem heelemaal te raken, en +hij bleef in dien toestand acht dagen en acht nachten, in standvastig +zwijgen, zonder voedsel. Nu was Agnar heimelijk teruggekeerd naar +het paleis van zijn broeder, waar hij een dienstbare betrekking +had gekregen en op zekeren dag, toen alles stil was, bood hij den +ongelukkigen gevangene een beker ale. Maar nu wilde Odin niets te +drinken hebben, het ergste van alles wat de god had uit te staan. + +Op het einde van den achtsten dag, terwijl Geirrod, op zijn troon +gezeten, op de marteling van zijn gevangene staarde, begon Odin te +zingen--eerst zacht, dan luider en luider totdat de hal weergalmde van +zijn jubelende tonen--een profetie dat de koning die zoo lang de gunst +van den god genoten had, weldra zou omkomen door zijn eigen zwaard. + + + Gevallen door 't zwaard + Heeft Ygy u dan; + Uw leven is ten eind: + Boos op u zijn de Dîsir; + Odin zult ge nu zien: + Kom naderbij als ge kunt. + + Saemunds Edda. + + +Toen de laatste tonen wegstierven vielen de ketenen van zijn handen, +vlammen flikkerden en gingen uit, en Odin stond midden in de hal, +niet langer in menschelijke gedaante maar in al de macht en schoonheid +van een god. + +Toen Geirrod de onheilspellende profetie hoorde trok hij haastig +zijn zwaard, met het plan den onbeschaamden zanger neer te slaan; +maar toen hij de plotselinge gedaanteverwisseling zag, deinsde hij +bevreesd terug, struikelde, viel op het scherpe lemmet en kwam om, +zooals Odin juist had voorspeld. Toen wendde Odin zich tot Agnar (die, +volgens sommige verhalen 's konings zoon en niet zijn broeder was, +want deze oude geschiedenissen zijn soms wonderlijk verward) en liet +hem den troon bestijgen tot loon voor zijn menschlievend gedrag, +en beloofde hem verder te beloonen voor de teug ale die juist van +pas kwam, hem te zegenen met allerlei voorspoed. + +Bij een andere gelegenheid ging Odin naar de aarde en was zoo lang +afwezig dat de goden begonnen te denken dat zij hem in Asgard niet +weer zouden terugzien. Dit gaf zijn broeders Vili en Ve, die enkele +mythologen als andere verpersoonlijkingen van hem zelf beschouwen, +den moed zich zijn macht en zijn troon toe te eigenen, en zelfs, +zooals men zegt, zijn vrouw Frigga te huwen. + + + Wees nu stil maar, Frigg! + Gij zijt Fiorgyns dochter + En waart op mannen steeds verzot, + Daar Ve en Villi, naar men zegt, + Gij, Vidrir's vrouw, hebt + Allebei omarmd. + + Saemunds Edda. + + + +Mei-dag feesten. + +Maar toen Odin terugkeerde verdwenen de geweldenaren voor goed; en +ter herinnering aan het verdwijnen van den valschen Odin, die zeven +maanden had geregeerd en enkel ellende in de wereld had gebracht +en aan de wederkomst van den goeden god, vierden de heidensche +Noormannen vroeger jaarlijksche feesten, die lang bleven bestaan +als Mei-dag feesten. Tot in heel laten tijd was er dien dag steeds +een groote optocht in Zweden, bekend als de Meirit, waarin een met +bloemen bedekte Meikoning (Odin) den in bont gehulden Winter (zijn +valschen dubbelganger) met bloesems wierp, totdat hij hem op de vlucht +dreef. In Engeland werd ook de eerste Mei gevierd als een feestelijke +gelegenheid waarbij Meiboomdansen, Meikoningen, Maid Marian en Jack +in the Green een grooten rol speelden. + +Als verpersoonlijking van den hemel was Odin natuurlijk de minnaar +en echtgenoot van de aarde, en daar de aarde hun drieërlei aanblik +vertoonde, stelden de Noren hem als polygaam voor en kenden hem +verschillende vrouwen toe. De eerste onder deze was Jörd (Erda), +de primitieve aarde, dochter van Nacht of van de godin Fiorgyn. Zij +schonk hem zijn beroemden zoon Thor, den god van den donder. De +tweede en voornaamste vrouw was Frigga, een verpersoonlijking van de +beschaafde wereld. Zij schonk hem Balder den lieflijken lentegod, +Hermod, en, volgens sommigen, Tyr. De derde vrouw was Rinda, een +personifieering van de harde en bevroren aarde, die met tegenzin +toegeeft aan zijn warme omhelzing, maar eindelijk het leven schenkt +aan Vali, zinnebeeld van den plantengroei. + +Ook heet het dat Odin Saga of Laga heeft gehuwd, de godin der +geschiedenis (vandaar het engelsche werkwoord "to say"), en dat hij +haar dagelijks bezocht heeft in de kristallen hal Sokvabek, onder een +koele, altijd vloeiende rivier, om haar wateren te drinken en naar +hare liederen over oude tijden en verdwenen geslachten te luisteren. + + + Sokvabek heet de vierde woning, + Over haar vloeien koele golven; + Odin drinkt er blij met Saga + Elken dag uit gouden kroes. + + Noorsche Mythologie (R. B. Anderson). + + +Zijn andere vrouwen waren Grid, de moeder van Vidar; Gunlod, de +moeder van Bragi; Skadi; en de negen reuzinnen die tegelijk Heimdall +baarden--allen spelen een meer of minder belangrijke rol in de +verschillende mythen van het Noorden. + + + +De historische Odin. + +Behalve dezen ouden Odin was er een meer moderne, half-historische +personage die denzelfden naam droeg, aan wien al die deugden, macht en +avonturen van zijn voorganger zijn toegekend. Hij was het opperhoofd +der Aesir, bewoners van Klein Azië, die, sterk door de Romeinen +onderdrukt en met uitroeiing of slavernij bedreigd, hun geboorteland +ongeveer 70 v. Chr. verlieten en naar Europa verhuisden. Men zegt +dat deze Odin Rusland, Duitschland, Denemarken, Noorwegen en Zweden +heeft veroverd en een zoon heeft achtergelaten op den troon van elk +overwonnen land. Ook bouwde hij de stad Odensö. Hij werd verwelkomd +in Zweden door Gylfi, den koning, die hem een deel van de streek gaf, +en hem toestond de stad Sigtuna te stichten, waar hij een tempel bouwde +en een nieuwe godsvereering invoerde. Verder vertelt de overlevering +dat, toen zijn einde naderde, deze mythische Odin zijn volgelingen +verzamelde, zich voor aller oogen negenmaal met zijn speer in de +borst sneed,--een ceremonie die men "het kerven van Geir-wonden" +noemde--en hun vertelde dat hij terug ging naar zijn land Asgard, +zijn oud verblijf, waar hij hun komst zou afwachten, opdat zij met +hem zouden deelnemen aan een leven van feestvieren, drinken en vechten. + +Volgens een ander verhaal reisde Gylfi, toen hij van de macht +der Aesir, de bewoners van Asgard, had gehoord, en daar hij zich +wilde overtuigen of deze berichten waar waren, naar het Zuiden. Te +zijner tijd kwam hij aan Odin's paleis, waar hij werd verwacht, en +waar hij misleid werd door het visioen van Har, Iafn-har en Thridi, +drie godheden, die boven elkander troonden. De poortwachter Gangler +beantwoordde al zijn vragen en gaf hem een lange uiteenzetting van de +Noorsche mythologie, die in de Jongere Edda wordt meegedeeld, en dan, +na zijn onderricht te hebben geëindigd, verdween hij plotseling met +het paleis onder een oorverdoovend geraas. + +Volgens andere heel oude gedichten werden Odin's zonen, Weldegg, +Beldegg, Sigi, Skiold, Seaming en Yngvi, koningen van Oost-Saksen, +West-Saksen, Franconia, Denemarken, Noorwegen en Zweden, en van dezen +stammen de Saksers, Hengist en Horso, en de koninklijke familiën van +de Noordelijke landen af. Nog een andere overlevering verhaalt dat +Odin en Frigga zeven zonen hadden, die de Anglo-Saksische heptarchie +stichtten. In verloop van tijd werd deze geheimzinnige koning verward +met den Odin wiens eeredienst hij invoerde, en al zijn daden werden +toegekend aan den god. + +Odin werd vereerd in tallooze tempels, maar vooral in het groote +heiligdom te Upsala, waar de plechtigste feesten werden gevierd en +waar offers werden gebracht. Het offer was meestal een paard, maar +in tijden van nijpenden nood bracht men menschenoffers, ja zelfs werd +eens de koning geofferd om een hongersnood af te wenden. + + + Upsala's tempel waar men schouwt + Valhalla's hal op aard als beeld herbouwd. + + Viking verhalen van het Noorden (R. B. Anderson). + + +De eerste dronk bij ieder feest hier werd op hem ingesteld, en behalve +den eersten Mei, was hem één dag in elke week gewijd, en van zijn +Saksischen naam Woden, heette deze Woden's-dag, vanwaar het Hollandsche +woord "Woensdag" afkomt. Het volk had de gewoonte in zijn heiligdom +bijeen te komen bij feestelijke gelegenheden, de zangen der skalden +te hooren, die voor hun spel beloond werden met gouden braceletten +of armbanden, die aan hun einden opkrulden en "Odin's slangen" heetten. + +Er zijn slechts weinige overblijfselen van oude Noorsche kunst, en +ofschoon ruwe beelden van Odin eens zeer algemeen waren, zijn allen +verdwenen, daar zij van hout waren gemaakt--een vergankelijke stof, die +onder de handen van de zendelingen, en vooral van Olaf den Heiligen, +den noordelijken beeldstormer, spoedig tot asch waren verteerd. + + + Daar in den tempel stond in hout + Het beeld van Odin, fier en stout. + + Sage van koning Olaf (Longfellow). + + +Men veronderstelt dat Odin zijn volk een wetboek heeft gegeven +waarnaar zij hun gedrag hebben te richten, in een gedicht, Hávamál, +of het Hooglied, dat een deel van de Edda uitmaakt. In dit lied +leerde hij de zwakheid van den mensch, de noodzakelijkheid van moed, +matigheid, onafhankelijkheid en oprechtheid, eerbied voor den ouderdom, +gastvrijheid, ontferming en tevredenheid, en gaf voorschriften voor +het begraven der dooden. + + + Te huis laat een mensch zijn blijde + En jegens een gast milddadig; + Een wijs gedrag moet hij hebben, + Een goed geheugen, een vlotte taal; + Als hij veel kennis verlangt, + Dan spreke hij van het goede veel. + + Hávamál. + + + + + + +HOOFDSTUK III: FRIGGA. + + +De koningin van de goden. + +Frigga, of Frigg, dochter van Fiorgyn en zuster van Jörd, volgens +sommige mythologen, wordt door anderen als een dochter van Jörd en +Odin beschouwd, met wien zij later huwde. Dit huwelijk veroorzaakte +zoo algemeene vreugde in Asgard, waar de godin zeer bemind was, dat +het naderhand steeds gewoonte was den trouwdag te vieren met feest +en gezang, en daar de godin als beschermvrouw van het huwelijk gold, +werd op bruiloften altijd op haar gedronken, evenals op Odin en Thor. + +Frigga was de godin van de atmosfeer, of liever van de wolken, en +werd als zoodanig voorgesteld in sneeuwwitte of donkere kleeren, +in overeenstemming met haar ietwat veranderlijken aard. Zij was de +koningin der goden, en zij alleen had het voorrecht te mogen zitten +op den troon Hlidskialf, naast haar verheven echtgenoot. Vanhier kon +zij ook de geheele wereld overzien en waarnemen wat gebeurde, en, zoo +geloofden onze voorouders, zij bezat kennis aangaande de toekomst, +die echter niemand van haar te weten kon komen, waardoor zij bewees +dat Noorsche vrouwen een geheim ongeschonden konden bewaren. + + + De goden zijn mijn kroost, + En al wat komen moet, ik weet het, maar + Besluit het in mij, zeg het niemand ooit. + + Balder Dood (Matthew Arnold). + + +Zij werd gewoonlijk voorgesteld als een slanke, schoone en statige +vrouw, gekroond met reigerveeren, het symbool van zwijgen en vergeten, +en gedost in zuiver wit gewaad, om het middel vastgehouden door +een gouden gordel, waarvan een bos sleutels afhing, het attribuut +van de Noorsche huismoeder, als wier bijzondere beschermvrouw +zij gold. Ofschoon zij dikwijls naast haren echtgenoot verscheen, +gaf Frigga er de voorkeur aan in haar eigen paleis te blijven, dat +Fensalir heette, de hal der nevelen of de zee, waar zij ijverig bezig +was met haar wiel of spinrokken en waar zij gouden draden spon of +lange webben van kleurige wolken weefde. + +Om dit werk goed te doen gebruikte zij een bewonderenswaardig met +juweelen bezet spinnewiel of rokken, dat 's nachts aan den hemel stond +te schitteren als een sterrenbeeld, in het Noorden bekend als Frigga's +spinnewiel, terwijl de bewoners van het Zuiden dezelfde sterren den +Gordel van Orion noemden. + +In haar hal Fensalir noodigde de bevallige godin gehuwde mannen en +vrouwen die op aarde een deugdzaam leven hadden geleid, zoodat zij +elkanders gezelschap ook na den dood konden genieten, en nooit weer +tot scheiden werden opgeroepen. + + + Daar in de pas staat Fensalir, het huis + Van Frea, godenmoeder, zeer geëerd, + Met open poorten, vensters hel verlicht. + + Balder Dood (Matthew Arnold). + + +Frigga werd daarom beschouwd als de godin van huwelijks- en +moederliefde, en werd in het bijzonder gehuldigd door liefhebbende +echtgenooten en teedere ouders. Maar deze hooge plicht nam niet al +hare gedachten in beslag, want wij hooren dat zij zeer verzot was op +kleeding, en, als zij voor de vergaderde goden verscheen, was haar +dos rijk en voegzaam, en hare juweelen waren gekozen met veel smaak. + + + +Het gestolen goud. + +Frigga's liefde tot opschik bracht haar eens droevig van het spoor, +want daar zij een nieuw versiersel wilde hebben, ontvreemdde zij +heimelijk een stuk goud van een standbeeld dat haren echtgenoot +voorstelde, en dat juist in zijn tempel was gezet. Het gestolen +metaal werd aan de dwergen toevertrouwd, met opdracht een prachtigen +halsketting voor haar gebruik te maken. Toen deze af was, was hij zoo +schitterend dat hij sterk hare bekoorlijkheid verhoogde, en ook Odin's +liefde jegens haar deed toenemen. Maar toen hij den diefstal van het +goud ontdekte, riep hij vertoornd de dwergen en beval hen te zeggen wie +zijn standbeeld had durven aanraken. Daar zij de koningin der goden +niet wilden verraden, bleven de dwergen hardnekkig zwijgen, en toen +Odin zag dat hij geen woord uit hen krijgen kon, beval Odin dat het +beeld boven de tempelpoort zou worden gezet en ging aan het uitdenken +van runen, die het vermogen tot spreken zouden geven zoodat het den +dief zou kunnen aanwijzen. Toen Frigga dit hoorde beefde zij van +angst, en smeekte haar gunstelinge en dienstmaagd, Fulla, een middel +te verzinnen om haar voor Alvader's boosheid te beschermen. Fulla die +altijd bereid was om hare meesteres te dienen, vertrok onmiddellijk +en kwam weldra terug, vergezeld door een afschuwelijken dwerg, +die beloofde te zullen voorkomen dat het beeld zou spreken als +Frigga slechts vriendelijk tegen hem zou glimlachen. Toen dit was +toegestaan haastte zich de dwerg naar den tempel en deed een diepen +slaap neerdalen op de wachten, en toen zij dus in onbewusten toestand +verkeerden, haalde hij het beeld van zijn voetstuk neer en brak het +in stukken, zoodat het nooit Frigga's diefstal verraden kon, trots +al de pogingen van Odin om het te laten spreken. + +Toen Odin 's morgens daarop deze schennis ontdekte, was hij werkelijk +zeer boos; zóó boos dat hij Asgard verliet en geheel en al verdween, +met zich nemend al de zegeningen die hij tot nu toe steeds op goden en +menschen had doen neerdalen. Volgens sommigen trokken zijn broeders, +zooals wij reeds gezien hebben, partij van zijn afwezigheid om zijn +gedaante aan te nemen en beslag te leggen op zijn troon en zijn vrouw; +maar ofschoon zij volkomen op hem geleken konden zij de verloren +zegeningen niet teruggeven, en stonden de IJsreuzen of Jötuns toe de +aarde te overvallen en ze in hun koude boeien vast te binden. Deze +boosaardige reuzen knepen de bladeren en knoppen totdat ze geheel +verdorden, stroopten de boomen kaal, wikkelden de aarde in een wit +laken en hulden ze in ondoordringbare nevelen. + +Maar aan het einde van zeven vervelende maanden gaf de ware Odin toe +en kwam terug en toen hij al het kwaad zag dat gedaan was, joeg hij de +overweldigers weg, dwong de vorstreuzen de aarde los te laten en haar +uit haar ijsboeien te bevrijden en deed weer al zijn zegeningen op haar +neerdalen, terwijl hij ze blij maakte met het licht van zijn glimlach. + + + +Odin verschalkt. + +Zooals wij reeds zagen was Odin, ofschoon de god van verstand en +wijsheid, geen partuur voor zijn vrouw Frigga, die als vrouw op een of +andere manier steeds haar zin wist te krijgen. Eens zat het verheven +paar op Hlidskialf en keek met belangstelling naar de Winilers en +Vandalen, die zich tot een gevecht toerustten, dat beslissen zou welk +volk van nu af aan de oppermacht zou hebben. Odin zag met voldoening +op de Vandalen neer, die luid tot hem baden om de overwinning; maar +Frigga lette op de bewegingen der Winilers met meer belangstelling, +omdat zij haar hulp hadden ingeroepen. Zoo wendde zij zich tot Odin +en vroeg hem met nadruk wie hij den volgenden dag zou begunstigen; +hij, op haar vraag niet willende antwoorden, verklaarde dat hij niet +wilde beslissen, daar het bedtijd was, maar dat hij de zege zou geven +aan hen op wie zijn oogen het eerst 's ochtends zouden rusten. + +Dit antwoord was sluw berekend, want Odin wist dat zijn bed zóó stond +dat hij bij zijn ontwaken de Vandalen zou zien, en was van plan vandaar +te kijken, in plaats van te wachten totdat hij zijn troon beklommen +had. Maar, ofschoon zoo sluw overlegd, werd dit plan verijdeld door +Frigga, die, zijn opzet radend, wachtte totdat hij in diepen slaap +was, en toen stil zijn bed omdraaide zoodat hij haar gunstelingen +zou zien. Toen boodschapte zij den Winilers dat zij hunne vrouwen +hun wapenrustingen zouden aandoen en haar als de dageraad aanbrak in +krijgsdos zouden uitsturen, hare lange haren zorgvuldig over wangen +en boezem gekamd. + + + Neemt al uw vrouwen mee, + Jongen en ouden: + Over uw enkels + Trek aan het wit strijdkleed; + Over uw boezem + Snoer vaster het harnas; + Over uw lippen + Vlecht tressen tot knevels, + Zoo houdt u vorst Odin + Voor baardige krijgers, + Als van 't grauwe zeestrand + Gij groet hem te morgen. + + De Longobarden-Sage (Charles Kingsley). + + +Deze bevelen werden uitgevoerd met angstvallige nauwkeurigheid, +en toen Odin den volgenden morgen wakker werd viel zijn eerste +blik op de gewapende schaar en hij riep in verwondering uit, "Wat +Langbaarden zijn dit?" (In het Duitsch was het oude woord voor lange +baarden Longobarden, met welken naam men de Lombarden placht aan te +duiden). Toen Frigga dezen uitroep hoorde, dien zij had voorzien, +riep zij onmiddellijk in triomf uit, dat Alvader hun een nieuwen +naam had gegeven, en dat hij dus door zijn eer gehouden was het oud +Noorsch gebruik te volgen en hun ook een doopgeschenk te geven. + + + De naam die gij schonkt hun + Eert hen en u zelven, + Goed is hij en passend. + Geef hun de zegepraal, + Die 't eerst u begroetten; + Geef hun de zegepraal, + Vriend van mijn ziel. + + De Longobarden-Sage (Charles Kingsley). + + +Toen Odin zag dat hij zoo handig misleid was, talmde hij niet, en ter +herinnering aan de overwinning die zijn gunst hun schonk behielden de +Winilers den naam, hun door den koning der goden gegeven, die voortaan +met bijzondere zorg over hen waakte, en hun vele zegeningen gaf, +onder andere een woonplaats in het zonnige Zuiden, in de vruchtbare +vlakten van Lombardije. + + + +Fulla. + +Frigga had, tot haren specialen dienst, een aantal schoone meisjes, +onder welke Fulla, (Volla), hare zuster, volgens sommige bronnen, +aan wie zij haar juweelkistje toevertrouwde. Fulla had steeds het +toezicht over het toilet van hare meesteres, had het voorrecht haar +hare gouden schoenen te mogen aandoen, vergezelde haar overal heen, +was haar vertrouwde, en gaf haar dikwijls raad hoe zij het best +de stervelingen kon helpen die haar hulp afsmeekten. Fulla was +inderdaad zeer schoon, en haar lange gouden haar, dat zij los had +hangen over hare schouders, had zij enkel met een gouden ring of +doek opgebonden. Zooals heur haar het gouden graan voorstelde, zoo +beteekende de ring den band om de schoof. Fulla was ook bekend als +Abundia of Abundantia, in sommige deelen van Duitschland, waar zij +beschouwd werd als het symbool van de vruchtbaarheid der aarde. + +Hlin, Frigga's tweede dienstbode, was de godin der vertroosting, +uitgezonden om de tranen van weenenden weg te kussen en balsem te +gieten in harten die door smart waren verscheurd. Zij luisterde ook +met altijd geopende ooren naar de gebeden der stervelingen, bracht +die gebeden naar hare meesteres, en ried haar soms hoe er het best +op te antwoorden en den verlangden steun te schenken. + + + +Gna. + +Gna was Frigga's snelle bodinne. Op haar paard Hofvarpnir (hoefwerper) +gezeten, reed zij met verwonderlijke snelheid door vuur en lucht, +over land en zee, en werd daarom beschouwd als de verpersoonlijking +van den verfrisschenden wind. Zoo ŕf en aan vliegend zag Gna alles wat +op aarde gebeurde en vertelde haar meesteres alles wat zij wist. Bij +zekere gelegenheid, toen zij over Hunaland ging, zag zij koning Rerir, +een rechtstreekschen afstammeling van Odin, bedroefd aan het strand +zittend, er over klagend dat hij geen kinderen had. De godin van den +hemel, die ook de godin was van de geboorte, nam, toen zij dit hoorde, +een appel (het symbool van de vruchtbaarheid) uit haar eigen voorraad, +gaf dien aan Gna, en, beval haar hem aan den koning te brengen. Met +de snelheid van het element dat zij personifieerde schoot Gna weg, +en toen zij over Rerir's hoofd kwam, liet zij haar appel in zijn +schoot vallen met een stralenden glimlach. + + + "Wie vliegt daar op, jagend zoo snel als wind?" + Zij antwoordt als in vaart ver uit de lucht: + "Ik vlieg noch jaag, ik storm, geen die mij bindt, + Hoefwerper snel, door wolk en mist gevlucht." + + Asgard en de goden (Wagner-Macdowall). + + +De koning dacht een oogenblik na over de beteekenis van deze +plotselinge verschijning en van dit geschenk, en snelde toen naar +huis, terwijl zijn hart van verwachting klopte, en gaf den appel +aan zijn vrouw te eten. Tot zijn groote vreugde schonk zij hem, toen +haar tijd was gekomen, een zoon, Volsung, den grooten Noorschen held, +die zoo beroemd werd dat hij zijn naam gaf aan zijn geheele ras. + + + +Lofn, Vjofn en Syn. + +Behalve de drie bovengenoemd had Frigga nog andere dienaressen in +haar gevolg. Zoo was er de teedere en bevallige maagd Lofn (hoop of +liefde), die tot taak had alle hinderpalen van het pad van minnenden +weg te nemen. + + + Mijn lelie slank van haar zadel tillend + Voerde ik toen heen door den tempel, willend + Naar het altaar toe; in den priesterkring, + Zwoer zij Lofn's eed zonder aarzeling. + + Viking-vertellingen uit het noorden. (R. B. Anderson). + +Vjofn's taak was harde harten tot liefde te neigen, vrede en +eendracht onder de menschen te handhaven, en twistende echtgenooten +te verzoenen. Syn (waarheid) bewaakte de deur van Frigga's paleis +en wilde haar niet openen voor hen die er niet in mochten. Als zij +eenmaal de deur gesloten had voor een gewaanden indringer kon geen +praten haar besluit veranderen. Zij had daarom het praesidium van +alle rechtbanken en verhooren, en wanneer iets niet werd goedgekeurd +was de gewone formule dat Syn er tegen was. + + + +Gefjon. + +Gefjon was ook een van de meisjes in Frigga's paleis, en aan haar +werden toevertrouwd al degenen die ongehuwd stierven, die zij ontving +en voor eeuwig gelukkig maakte. Volgens sommige bronnen bleef Gefjon +zelf niet maagd maar huwde een van de reuzen, bij wien zij vier zonen +had. Deze zelfde overlevering vertelt verder dat Odin haar uitzond +om Gylfi, koning van Zweden, te bezoeken, en wat land te vragen dat +zij haar eigen zou mogen noemen. De koning, die haar verzoek aardig +vond, beloofde haar zooveel land als zij in één dag en één nacht +kon omploegen. Gefjon, niet verlegen, veranderde haar vier zonen in +ossen, spande hen voor een ploeg, en begon een vore te trekken zoo +breed en diep dat de koning en zijn hovelingen verbaasd waren. Maar +Gefjon vervolgde haar werk zonder eenige vermoeidheid te toonen, +en toen zij een groot stuk land had rondgeploegd, scheurde zij het +met kracht weg en deed het hare ossen in zee trekken, waar zij het +bevestigde en het Seeland noemde. + + + Gefjon nam van Gylfi, + Rijk aan schatten, 't land dat + Z' aan het Deensche hechtte. + Vierkoppig met acht oogen + Wijl 't zweet in stralen gutste, + Trokken d' ossen 't stuk weg + Dat vormde 't lieflijk eiland. + + Noorsche Mythologie (R. B. Anderson). + + +Wat de holte betreft die zij achterliet, deze werd snel gevuld met +water en vormde een meer, dat eerst Logrum (de zee) werd genoemd, +maar nu bekend is als Mälar, waarvan elke inkeping overeenkomt met de +landtongen van Seeland. Gefjon huwde toen Skiold, een van Odins zonen, +en werd de stammoeder van het Deensch vorstengeslacht der Skioldungs, +die in de stad Hleidra of Lethra woonden, door hen gesticht, en welke +de voornaamste offerplaats van de heidensche Denen werd. + + + +Eira, Vara, Vör en Snotra. + +Eira, ook Frigga's dienstbare, werd beschouwd als een heel handige +dokteres. Zij verzamelde over de heele aarde kruiden om wonden en +ziekten te genezen, en het was haar taak de wetenschap aan vrouwen +te leeren, die alleen het vak onder de oude Noorsche natiën mochten +uitoefenen. + + + Gaapt een wond, Eira verbindt ze. + + Valhalla (J. C. Jones). + + +Vara hoorde alle eeden en strafte meineedigen, terwijl zij diegenen +beloonde die trouw hun woord hielden. Dan waren er verder nog Vör +(geloof), die alles wist wat er in de wereld gebeurde, en Snotra, +godin der deugd, die alle wetenschap meester was. + +Met zulk een schitterenden stoet dienstbaren werd Frigga natuurlijk +beschouwd als een machtige godin; maar in spijt van de voorname plaats, +die zij in den Noorschen godsdienst innam, had zij geen specialen +tempel of bijzonder heiligdom, en werd zij zelden aangebeden dan in +verbinding met Odin. + + + +Holda. + +Terwijl Frigga onder dezen naam niet in Zuid-Duitschland bekend +was, werden daar andere godinnen vereerd, wier attributen zoo op de +hare geleken, dat zij blijkbaar dezelfde waren, ofschoon zij zeer +verschillende namen droegen in de verschillende gewesten. Onder dezen +was de schoone godin Holda (Hulda of Frau Holla) die goedgunstig vele +rijke gaven schonk. Daar zij over het weer gezag voerde, zeide men, +wanneer de sneeuwvlokken vielen, dat Frau Holle haar bed schudde, +en als het regende, dat zij hare kleeren wiesch; ook duidde men +vaak de witte wolken als haar linnen aan dat zij te bleeken had +gelegd. Als lange grijze wolkenflarden door de lucht dreven, zeide +men dat zij aan het weven was, want men hield haar ook voor een +ijverige weefster, spinster en huishoudster. Men vertelt dat zij het +vlas aan de menschen gaf en hen het leerde gebruiken, en in Tyrol +verhaalt men de volgende geschiedenis aangaande de wijze waarop zij +dat onwaardeerbare geschenk gaf. + + + +De ontdekking van het vlas. + +Er was eens een boer die dagelijks zijn vrouw en kinderen in het +dal achterliet om zijn schapen op den berg te laten weiden, en als +hij zijn kudde hoedde die op de berghelling graasde, had hij vaak +gelegenheid den kruisboog te gebruiken en een gems te vellen, wier +vleesch zijn provisiekast voor vele dagen kon vullen. + +Toen hij eens een mooi dier vervolgde, zag hij het verdwijnen achter +een rotsblok, en toen hij aan de plek kwam, was hij verbaasd een +doorgang te zien in den belendenden gletscher, want in de opwinding +van de vervolging was hij hooger en hooger geklommen totdat hij nu +op den top van den berg was, waar de eeuwige sneeuw fonkelde. + +De schaapherder ging moedig door de open deur en bevond zich weldra in +een wondervol met juweelen bezet gewelf, behangen met druipsteen; in +het midden er van stond een schoone vrouw, gehuld in zilveren kleederen +en omringd door een schare lieflijke meisjes die met Alpenrozen waren +gekroond. In zijn verbazing zonk de schaapherder op de knieën en als +in een droom hoorde hij de koninklijke gestalte in het midden zeggen +dat hij uitkiezen mocht wat hij wilde en het mocht meenemen. Ofschoon +verblind door den glans van de kostbare steenen rondom hem, keerden +de oogen van den herder gedurig terug tot een kleinen bouquet blauwe +bloemen die de bevallige verschijning in hare hand hield, en hij +stamelde nu bedeesd een verzoek dat hij dien zou mogen hebben. Van +vreugde glimlachend gaf Holda, want zij was het, ze hem, zeggende dat +hij verstandig had gekozen en zoo lang zou leven als de bloemen niet +uitvielen en verwelkten. Toen gaf zij den herder een hoeveelheid zaad +dat hij op het land moest zaaien en liet hem vertrekken, en terwijl +de donder ratelde en de aarde schudde, bevond zich de arme man weer +buiten op de berghelling, en keerde langzaam tot zijn vrouw terug, +aan wien hij zijn avontuur vertelde en de lieflijke blauwe bloemen +liet zien en de hoeveelheid zaad. + +De vrouw maakte er haren man een bitter verwijt van, dat hij niet +een van de kostbare steenen meebracht die hij zoo warm beschreef, in +plaats van de bloesems en het zaad; niettemin ging de man het laatste +zaaien en hij bespeurde tot zijn verbazing dat de hoeveelheid genoeg +zaad leverde voor verscheiden bunders. + +Weldra kwamen de kleine groene spruiten op, en in een maannacht, toen +de boer er naar keek, zooals hij gewoon was,--want hij voelde zich op +vreemde wijze aangetrokken tot het veld dat hij had bezaaid en toefde +er dikwijls, benieuwd welk soort van koren er zou opwassen,--zag hij +een nevelige gestalte over het veld zweven, met de handen als tot +zegenen uitgestrekt. Eindelijk droeg het land bloesems, en tallooze +witte bloempjes openden hare kelken voor de gouden zon. Toen de +bloemen verdord waren en het zaad was rijp geworden, kwam Holda nog +eens terug om den boer en zijn vrouw te leeren hoe zij het vlas--want +dit was het--moesten oogsten, en er linnen uit moesten spinnen, en +dit weven en bleeken. Daar de menschen in de omgeving gaarne zoowel +linnen als lijnzaad kochten, werden de boer en zijn vrouw spoedig +inderdaad zeer rijk, en terwijl hij ploegde, zaaide en oogstte, +spon, weefde en bleekte zij het linnen. De man leefde tot op hoogen +ouderdom en zag zijn kleinkinderen en achterkleinkinderen rondom +hem opgroeien. Gedurende al dien tijd was zijn zorgvuldig bewaarde +bouquet even frisch gebleven als toen hij dien voor het eerst naar +huis bracht, maar op zekeren dag zag hij dat gedurende den nacht de +bloemen verwelkt waren en stierven. + +Wetende wat dit beteekende, en dat hij ook moest sterven, klom de boer +nog eens den berg op naar den gletscher, en vond den doorgang weer dien +hij dikwijls te vergeefs had gezocht. Hij trad het ijsportaal binnen +en men heeft nooit meer van hem gehoord noch hem gezien, want, zoo +zegt de legende, de godin nam hem onder haar hoede en liet hem wonen +in haar gewelf, waar elke wensch, dien hij koesterde, werd ingewilligd. + + + +Tannhäuser. + +Overeenkomstig de middeleeuwsche traditie woonde Holda in een gewelf +in den Hörselberg, in Thuringia, waar zij bekend stond als Frau Venus, +en beschouwd werd als een toovenares die stervelingen in haar gebied +lokte, waar zij hen voor goed gevangen hield, en hun zinnen in allerlei +zinlijke genietingen dompelde. De beroemdste van haar slachtoffers +was Tannhäuser, die, nadat hij een tijd onder haar toovermacht had +geleefd, tot andere gevoelens kwam, wat haar macht over zijn geest +brak en hem bezorgd maakte over zijn ziel. Hij ontsnapte haar macht +en haastte zich naar Rome om zijn zonden te belijden en absolutie +te zoeken. Maar toen de Paus hoorde van zijn omgang met een van de +heidensche godinnen van wie de priesters leerden dat zij niet anders +dan demonen waren, verklaarde hij dat de ridder niet eer op vergiffenis +kon hopen voordat zijn staf knoppen en bloesems kon dragen. + + + "Hebt gij gelegen in des Duivels net? + Hebt gij uw ziel verpand aan haar verderf? + Hebt gij gehoord de Tooveren der Hel, + En vloek gedronken uit haar kroes die rookt? + Zoo weet dat eer uit den verdorden staf + Dien 'k in mijn hand houd, groen gebladert' spruit + Dan aan het vuur, ontstoken in de hel, + Ontbloeit de bloem des heils." + + Tannhäuser (Owen Meredith). + + +Door deze uitspraak diep verslagen vlood Tannhäuser weg en, in weerwil +van de beden van zijn trouwen vriend Eckhardt, duurde het niet lang +of hij keerde naar den Hörselberg terug, waar hij in het gewelf +verdween. Juist was hij weg, of de boden van den Paus kwamen zeggen +dat hij vergiffenis had gekregen, want de dorre staf was wonderdadig +ontbloeid, aldus bewijzend aan een ieder, dat er geen zonde zoo erg +was of zij kon vergeven worden, mits het berouw oprecht was. + + + Bemodderd tot de heupen, nat van zweet, + Vloog aan een bode, en in zijn hand hij droeg + Een dorren staf, ontbloeid tot blad en knop. + Hem volgd' een menigte van oud en jong + Zingend een lied waarbij de leeuwrik zwijgt, + "Een wonder, o een wonder bij den Paus! + Eere zij God die maakt het dorre groen!" + Toen sprong de bode toe en vroeg, waar was + De ridder Tannhäuser. + + Tannhäuser (Owen Meredith). + + +Holda was ook de eigenares van een tooverfontein, die Quickborn heette +en de beroemde fontein der jeugd evenaarde, en van een wagen waarin zij +van plaats tot plaats reed als zij haar gebied inspecteerde. Toen dit +voertuig op zekeren keer beschadigd was, liet zij het een wagenmaker +herstellen, en toen hij klaar was gaf zij hem eenige spaanders als +loon. De man was boos over zulk een schrale betaling en nam slechts +eenige er van; maar tot zijn verbazing zag hij deze den volgenden +morgen in goud veranderd. + + + Fricka, uw vrouw-- + Zij stuurt hierheen haar rammenspan + Hoor! hoe zij zwaait + De gouden zweep; + De dieren blaten + Steeds maar door; + Haar wielen raatlen voort, + Toorn licht op uit haar blik. + + Wagner. + + + +Eástre, de godin van de Lente. + +De Saksische godin Eástre, of Ostara, godin van de lente, wier naam +voortleefde in het Engelsche woord voor Paschen, Eáster, is ook +dezelfde als Frigga want zij wordt eveneens beschouwd als de godin +der aarde, of liever van de opstanding der natuur na den langen dood +van den winter. Deze bevallige godin was zóó innig geliefd bij de oude +Teutonen, dat zelfs, nadat het Christendom ingevoerd was, zij een zóó +vriendelijke herinnering aan haar behielden, dat zij haar niet wilden +verlaagd hebben tot den rang van een demon, zooals vele der andere +goden, en haren naam overbrachten op hun groot Christelijk feest. Het +was lang gebruik geweest dezen dag te vieren door het uitwisselen +van geschenken in gekleurde eieren, want het ei is het zinnebeeld +van het beginnende leven; dus hielden zich de eerste Christenen aan +dezen regel, zeiden echter dat het ei ook de Opstanding verbeeldt. In +verschillende deelen van Duitschland kan men nog steenen altaren zien, +die als Eáster-steenen bekend staan, omdat zij waren gewijd aan de +schoone godin Ostara. Zij werden met bloemen bekranst door de jonge +menschen, die er vroolijk omheen dansten bij het licht van groote +vreugdevuren,--een soort volksspelen die stand hielden tot het midden +der negentiende eeuw, in weerwil van de verboden der priesters en de +edicten, telkens er tegen uitgevaardigd. + + + +Bertha, de Witte Vrouw. + +In andere streken van Duitschland is Frigga, Holda of Ostara bekend +onder den naam Brechta, Bertha, of de Witte Vrouw. Het meest bekend +is zij zoo in Thüringen, waar zij, naar men meende, in een hollen +berg woonde en de wacht hield over de Heimchen, zielen van ongeboren +kinderen, en van hen die ongedoopt stierven. Hier behoedde Bertha den +landbouw en zorgde voor de planten, die haar kindertroepje nauwgezet +begoot, want men dacht dat elke kleine tot dat doel een kruikje bij +zich had. Zoolang de godin geëerbiedigd werd en men haar verblijf niet +verontrustte, bleef zij waar zij was; maar de overlevering vertelt +dat zij eens het land verliet met haar kinderstoet en haar ploeg +meesleepte en zich elders vestigde om met haar hulpvaardige diensten +voort te gaan. Bertha is de legendaire stammoeder van verschillende +edele geslachten, en vooral vereenzelvigd met de ijverige koningin +van denzelfden naam, de mythische moeder van Karel den Groote, wiens +naam spreekwoordelijk is geworden, want als men het in Frankrijk en +Duitschland heeft over de Gouden Eeuw zegt men gewoonlijk: "in de +dagen toen Bertha spon." + +Daar men meende dat deze Bertha een heel langen en platten voet heeft +gekregen, doordat zij voortdurend de trede van haar wiel drukte, +wordt zij dikwijls in de middeleeuwsche kunst voorgesteld als een +vrouw met een krommen voet, en is daarom bekend als la reine pédauque. + +Als stammoeder van het keizerlijke huis van Duitschland heet de Witte +Vrouw in het paleis te verschijnen voor een sterfgeval of onheil in +de familie, en dit bijgeloof leeft nog zóó in Duitschland, dat de +kranten in 1884 het officieele bericht behelsden van een schildwacht, +die beweerde dat hij haar hem snel had zien voorbijgaan in een van +de gangen van het paleis. + +Daar Bertha beroemd was wegens haar spinnen, werd zij natuurlijk +beschouwd als de bijzondere beschermster van dien tak van vrouwelijke +nijverheid, en men zeide dat zij door de straten van ieder dorp zwierf, +als de avond viel, gedurende de twaalf nachten tusschen Kerstmis en +6 Januari, terwijl zij in elk venster gluurde om het spinnen van het +gezin na te gaan. + +De meisjes, wier werk goed was verricht, werden beloond met een +geschenk van een harer gouden draden of een spinnewiel vol extra fijn +vlas; maar waar zij een zorgelooze spinster vond, werd haar wiel +gebroken, haar vlas bezoedeld, en als zij verzuimd had de godin te +eeren door veel van den koek te eten, die in dien tijd van het jaar +gebakken werd, werd zij streng gestraft. + +In Mecklenburg is dezelfde godin bekend als Frau Gode, of Wode, +de vrouwlijke vorm van Wuotan of Odin, en haar verschijning wordt +steeds beschouwd als de voorbode van grooten voorspoed. Ook zal zij +een groote jageres zijn en de Wilde Jacht leiden, gezeten op een wit +paard, terwijl hare gezellen zijn veranderd in honden en allerlei +soorten wilde dieren. + +In Holland heette zij Vrouw Elde, en naar haar heet de Melkweg +in Holland Vrouw-eldenstraat; terwijl in sommige streken van +Noord-Duitschland zij Nerthus (moeder Aarde) heette. Haar heilige wagen +werd bewaard op een eiland, waarschijnlijk Rügen, waar de priesters +hem zorgvuldig bewaakten totdat zij verscheen om een jaarlijksche +reis te doen door haar gebied om het land te zegenen. De godin hield +haar gelaat dan verborgen door een zwaren sluier en zat zoo in dezen +wagen die door twee koeien werd getrokken, en zij werd eerbiedig door +hare priesters vergezeld. Als zij passeerde, huldigde het volk haar +door allen twist te staken en hun wapens neer te leggen. Zij trokken +hun feestkleederen aan en hervatten geen strijd voordat de godin +weer teruggekeerd was naar haar heiligdom. Dan werden kar en godin +beiden gebaad in een geheimzinnig meer (de Schwartze See in Rügen), +die de slaven verzwolg welke bij het baden hadden geholpen, en opnieuw +begonnen de priesters hun wacht over het heiligdom en het bosch van +Nerthus of Hlodyn, om haar volgende verschijning te verbeiden. + +In Scandinavia heette deze godin ook Huldra en beroemde zich op +een schaar woudnimfen, die haar vergezelden en die soms de menschen +opzochten om met hen te dansen op de dorpsweide. Men kon ze echter +altijd herkennen aan het tipje van een koestaart, die onder haar +sneeuwwitte kleeren uithing. Dit Huldra-volk beschermde in het +bijzonder het vee aan de berghellingen, en men beweerde dat zij soms +den eenzamen zwerver verrasten door de wonderbare schoonheid van de +melodieën die zij zongen om de uren van hun arbeid te korten. + + + + + + +HOOFDSTUK IV: THOR. + + +De Donderaar. + +Volgens sommige mythologen is Thor, of Donar de zoon van Jörd (Erda) +en van Odin, maar anderen zeggen dat zijn moeder Frigga was, de +koningin der goden. Dit kind was zeer opmerkelijk groot en sterk, +en heel spoedig na zijn geboorte verbaasde hij de verzamelde goden +spelenderwijs op te tillen en weg te smijten tien groote balen +berenhuiden. Ofschoon doorgaans goed gehumeurd, kon Thor soms in +vreeselijke woede geraken, en daar hij dan heel gevaarlijk was, +zond zijn moeder, die hem niet kon beteugelen, hem van huis, en +vertrouwde hem toe aan de zorg van Vingnir (den gevleugelde), en +van Hlora (hitte). Deze pleegouders, die men ook beschouwde als de +verpersoonlijking van het bliksemgeflits, slaagden er weldra in, den +lastigen pupil te bedwingen, en brachten hem zóó verstandig groot, dat +de goden een zeer dankbare herinnering bewaarden aan hun vriendelijke +hulp. Toen Thor tot het besef kwam wat hij hun verschuldigd was, +nam hij de namen Vingthor en Hlorridi aan, waaronder hij ook bekend is. + + + Schreeuw dan, Vingi-Thor, maar wild + Als de maliënkolder schudt en danst het deukig oorlogschild, + + Sigurd de Volsung (William Morris). + + +Toen hij volgroeid was en de jaren des onderscheids had bereikt, +werd Thor tot Asgard toegelaten onder de andere goden, waar hij een +van de twaalf zetels in de groote oordeelshal bezette. Hij kreeg ook +de streken Thrud-vang of Thrud-heim, waar hij een wonderbaar paleis +bouwde, Bilskirnir (bliksem) geheeten, het grootste in heel Asgard. Het +had vijfhonderd veertig hallen, ten dienste van de lijfeigenen, +die na hun dood werden welkom geheeten in zijn huis, waar zij op +dezelfde manier werden bejegend als hun meesters in het Valhalla, +want Thor was de beschermgod van de boeren en de lagere standen. + + + Vijfhonderd hallen + En veertig nog, + Dunkt mij, houdt + Bilskirnir omvat. + Geen huis met dak + Is er gelijk + Aan dat van mijn Zoon. + + Saemunds Edda. + + +Daar hij de god van den donder was, mocht Thor nooit alleen gaan +over de wonderbare brug Bifröst, opdat hij ze niet zou in brand +steken door de hitte van zijn aanwezigheid; en als hij zijn medegoden +wenschte te ontmoeten bij de Urdar-fontein, onder de schaduw van den +heiligen boom Yggdrasil, moest hij zijn weg daarheen te voet afleggen, +wadend door de rivieren Kormt en Ormt, en de twee stroomen Kerlaug, +naar de verzamelplaats. + +Thor, die geëerd werd als de hoogste god in Noorwegen, was de tweede +in de trilogie van al de andere landen, en werd "de oude Thor" genoemd, +omdat, zooals sommige mythologen gelooven, hij tot een oudere dynastie +van goden behoorde en niet wegens zijn feitelijken ouderdom, want hij +werd voorgesteld en beschreven als een man in zijn jeugd, slank en +welgevormd, met gespierde ledematen, en borstelig rood haar, waaruit, +als hij toornig was, vonken in stroomen te voorschijn schoten. + + + Eerst Thor, wiens oog nederstaart, + Momp'lend zacht in zijn rossen baard + (Zijn oog fonkel' naar bliksemaard) + Komt, terwijl dond'rend hij ment + Zijn kar, aangerend, + Bij zijn wilden mokerslag + Schudt hemel en aard' van ontzag + Wolken scheuren wijl siddert de aard. + + Valhalla (J. C. Jones). + + +De noordelijke rassen versierden hem verder met een kroon, en op elke +punt daarvan was een schitterende ster of een steeds brandende vlam, +zoodat zijn hoofd altijd omringd was door een krans van vuur, zijn +eigen element. + + + +Thors hamer. + +Thor was de fiere bezitter van een hamer die Miölnir (de verbrijzelaar) +heette en dien hij naar zijn vijanden wierp, de vorstreuzen, met +vernielende kracht, en die de wonderbare eigenschap bezat dat hij +steeds in zijn hand terugkeerde, hoe ver hij hem ook wierp. + + + Ik ben de Dond'rer! + Hier in mijn noorden, + Mijn vastheid en sterkte, + Heersch ik voor eeuwig. + + Hier tusschen gletschers + Regeer ik de volken, + Dit is mijn hamer, + Miölnir de sterke; + Reuzen noch toovenaars + Bieden hem weerstand. + + Sage van koning Olaf (Longfellow). + + +Daar deze groote hamer, het beeld van de bliksems, doorgaans rood-heet +was, had de god een ijzeren handschoen, Iarn-greiper geheeten, +waarmee hij hem stijf kon vasthouden. Hij kon Miölnir ver wegwerpen, +en zijn kracht, die altijd aanzienlijk was, werd verdubbeld als hij +zijn toovergordel droeg, Megin-giörd genoemd. + + + Dit is mijn gordel. + Als ik hem draag + Is m'n kracht verdubbeld. + + Sage van koning Olaf (Longfellow). + + +Thors hamer werd zóó heilig geacht door het oude Noorsche volk, +dat zij gewoon waren het teeken van den hamer te maken, evenals de +Christenen hen later het teeken van het kruis leerden maken om alle +verkeerde invloeden af te wenden en zegeningen te verwerven. Hetzelfde +teeken werd ook gemaakt over het pasgeboren kind, wanneer water over +zijn hoofd werd gegoten en het een naam kreeg. De hamer werd gebruikt +om grenspalen in te slaan, en men hield het voor heiligschennis ze +te verzetten; verder, om den dorpel van een nieuw huis te zegenen, +een huwelijk plechtig in te wijden, en ten slotte speelde hij een rol +in de heiliging van den brandstapel waarop de lichamen van helden, +tegelijk met hun wapenen en paarden, en soms met hun vrouwen en +onderhoorigen, werden verbrand. + +In Zweden dacht men dat Thor, evenals Odin, een breedgeranden hoed +droeg, en daarom heeten de stormwolken in dat land Thors hoed, een naam +dien men ook aan een van de belangrijkste bergen in Noorwegen heeft +gegeven. Het gerommel en gerol van den donder hield men voor het rijden +van zijn wagen, want hij was de eenige onder de goden die nooit op een +paard zat, maar die liep, of reed in een koperen kar, getrokken door +twee geiten, Tanngniostr (tandenkraker) en Tanngrisnr (tandenknarser), +van wier tanden en hoeven voortdurend vonken uitgingen. + + + Toen kwaamt gij eerst, o machtige krijgsman Thor! + Hamer op schouder, rijdend in uw kar, + Sturend de geiten aan haar zilveren toom. + + Balder Dood (Matthew Arnold). + + +Wanneer de god dus van plaats tot plaats reed, werd hij Aku-thor +genoemd, of Thor de wagenman, en in Zuid-Duitschland beweerde het +volk, denkend dat een koperen wagen alleen niet al het leven kon +maken dat zij hoorden, dat die wagen met koperen ketels beladen was, +die ratelden en kletterden, en daarom noemde het hem dikwijls, met +oneerbiedige gemeenzaamheid, den ketelverkooper. + + + +Thors familie. + +Thor was tweemaal getrouwd; eerst met de reuzin Iarnsaxa (ijzeren +steen) die hem twee zonen schonk, Magni (kracht) en Modi (moed), +beiden bestemd hun vader en de godenschemering te overleven en te +heerschen over de nieuwe wereld die als een phoenix uit de asch van +de eerste zou verrijzen. Zijn tweede vrouw was Sif, de goudharige, +die hem ook twee kinderen schonk Lorride, en een dochter, Trud, +een jonge reuzin, beroemd wegens hun moed en kracht. Overeenkomstig +het bekende feit dat tegenstellingen elkander zoeken, werd Trud +gevrijd door den dwerg Alvis, wien zij vrij goed gezind was; en op +zekeren avond, toen deze aanbidder, die als dwerg het daglicht niet +kon verdragen, in Asgard kwam om hare hand te vragen, weigerden de +vergaderde goden hun toestemming niet. Zij hadden echter nauwelijks +hun goedkeuring te kennen gegeven, toen Thor, die afwezig was geweest, +plotseling verscheen en met een blik van verachting op den nietigen +minnaar verklaarde dat deze moest toonen dat zijn wetenschap zijn +dwergachtigheid goed maakte eer hij zijn bruid winnen kon. + +Ten einde Alvi's geestvermogens op de proef te stellen ondervroeg +Thor hem dan in de taal der goden, Vanas, elven en dwergen, slim zijn +onderzoek voortzettend tot zonsopgang, toen de eerste lichtstraal, op +den ongelukkigen dwerg neergestreken, hem deed versteenen. Daar stond +hij, een blijvend voorbeeld van de macht van den god, dat alle andere +dwergen tot waarschuwing kon strekken, als zij de proef durfden nemen. + + + Nooit in menschen boezem + Vond ik zooveel woorden + Uit den ouden tijd. + U met vlotte slimheid + Heb ik nu bedrogen + Op den grond staat ge; dwerg + Door den dag overrompeld, + Klaar zonlicht vult de hal. + + Saemunds Edda. + + + +Sif, de goudharige. + +Sif, Thors vrouw, was zeer trotsch op een prachtig hoofd met lang +gouden haar, dat haar van het hoofd tot de voeten als een schitterende +sluier bedekte; en daar zij ook het symbool van de aarde was, zeide +men dat heur haar het lange gras voorstelde, of het gouden graan, +dat de noordelijke oogstvelden bedekte. Thor was zeer trotsch op +het mooie haar van zijn vrouw; verbeeld u dus zijn teleurstelling, +toen hij op zekeren morgen wakker werd en haar geschoren zag en +even kaal en ontsierd als de aarde wanneer het koren in de schuur +gebracht is en enkel de stoppels resten! In zijn toorn sprong Thor +op en bezwoer dat hij hem zou straffen die hem deze beleediging had +aangedaan; onmiddellijk en terecht vermoedde hij dat dit Loki zou +wezen, de aartsschurk die altijd er op uit was om een booze daad +te verrichten. Thor nam zijn hamer en ging Loki zoeken, die den +vertoornden god trachtte te ontwijken door van gedaante te veranderen +maar dit hielp niets, Thor kreeg hem spoedig in zijn macht en greep hem +met niet veel omslag bij den hals en worgde hem bijna eer hij toegaf +aan zijn smeekende gebaren en zijn machtige vuist losliet. Toen hij +adem kon krijgen smeekte Loki om vergiffenis, maar al zijn woorden +waren vergeefsch, totdat hij beloofde Sif een nieuw hoofd met haar +te zullen bezorgen, even mooi als het vorige, en even welig van groei. + + + Vandaar zal ik brengen nieuw gouden haar + Voor Sif, eer de dag vergleed, + Dat zij lijkt een veld in het vroege jaar + Met zijn bloesembestikte kleed. + + De Dwergen (Oehlenschläger). + + +Toen liet Thor den verrader gaan; dus kroop Loki vlug in het hart der +aarde waar Svart-alfa-heim lag, om den dwerg Dvalin te smeeken niet +alleen het kostbare haar in orde te brengen, maar ook een geschenk +voor Odin en Freya, wier boosheid hij wilde bedwingen. + +Zijn verzoek werd goedgunstig ingewilligd en de dwerg maakte de +speer Gungnir, die nooit zijn doel miste, en het schip Skidbladnir, +dat, altijd voortgestuurd door gunstige winden, zoowel door de lucht +als door het water kon varen, en dat verder de wonderbare eigenschap +bezat, dat, ofschoon het al de goden en al hun paarden kon bevatten, +het kon worden opgenomen in de kleinste ruimte en in den zak kon +worden gestoken. Ten slotte spon hij den fijnsten gouden draad, +waaruit hij het haar vervaardigde dat Sif noodig had, en hij zeide, +dat, zoodra het haar hoofd aanraakte, het er vast zou groeien en als +haar eigen haar zou worden. + + + Nu schijnen zij dood, doch zij raken haar hoofd + En elk haar voelt het leefsap weer gaan, + Door slechtheid noch kunst wordt ooit Sif meer beroofd + Van de lokken die prachtig heur staan. + + De Dwergen (Oehlenschläger). + + +Loki was zóó ingenomen met deze proeven van de kunst der dwergen, +dat hij den zoon van Ivald den handigsten der smeden noemde. Deze +woorden werden opgevangen door Brock, een anderen dwerg, die uitriep +dat zijn broeder Sindri drie voorwerpen kon maken die de andere, nu +in Loki's handen, te boven gingen, niet slechts in innerlijke waarde +maar ook in tooverkracht. Loki daagde onmiddellijk den dwerg uit, +zijn kunstvaardigheid te toonen, zijn hoofd verweddend tegen dat van +Brock na afloop van de onderneming. + +Toen Sindri de weddenschap hoorde nam hij Brocks aanbod om den +blaasbalg te blazen aan, waarschuwde hem echter dat hij steeds +moest doorwerken en geen oogenblik vertragen als hij wilde dat hij +zou slagen, daarop wierp hij wat goud in het vuur en ging de gunst +verzoeken van de verborgen machten. Tijdens zijn afwezigheid hanteerde +Brock ijverig den blaasbalg, terwijl Loki, in de hoop hem te doen +ophouden, zich in een paardenvlieg veranderde en hem hevig in de hand +stak. Trots de pijn bleef de dwerg blazen, en toen Sindri terugkeerde +trok hij uit het vuur een enorm wild zwijn, Gullin-bursti geheeten, +wegens zijn gouden borstels, dat de kracht had licht te verspreiden +als het door de lucht schoot, want het kon door de lucht vliegen met +verwonderlijke snelheid. + + + Toen kwam uit het vuur, ongeloofelijk schier, + Gullinbörst, het goudharig wild zwijn, + Dat zou worden de bode des zonnegods, + Vast het eerste dat ooit er zou zijn. + + De Dwergen, Oehlenschläger. + + +Toen dit eerste stuk werk klaar was, wierp Sindri nog wat meer goud +op het vuur, en zette zijn broeder weer aan het blazen, terwijl hij +weer op weg ging om tooverhulp te zoeken. Dezen keer stak Loki, nog +als paardenvlieg vermomd, den dwerg in zijn wang; maar in weerwil +van de pijn werkte Brock door, en toen Sindri terugkeerde, trok hij +triomfantelijk uit de vlammen den tooverring Draupnir, het zinnebeeld +van vruchtbaarheid, waarvan elken negenden nacht acht gelijke ringen +afvielen. + + + Zij werkten en smeedden met wonder talent + Tot de wondere kracht hij ontving, + Dat er afvielen iederen negenden nacht + Acht stuks van d' oorspronk'lijken ring. + + De Dwergen, Oehlenschläger. + + +Nu werd een brok ijzer in de vlammen geworpen, en met vernieuwde +oplettendheid dat hun welslagen niet door gebrek aan zorg zou bedorven +worden, ging Sindri weg en liet Brock als te voren den blaasbalg +hanteeren. Loki was nu in wanhoop en bereidde zich voor tot een laatste +poging. Nu, nog in de gedaante van een paardenvlieg, stak hij den dwerg +boven het oog, totdat het bloed in zulk een stroom begon te vloeien, +dat het hem belette te zien wat hij deed. Snel hief Brock zijn hand op, +een seconde maar, en wischte den bloedstroom weg; maar hoe kort de +stoornis ook was, zij bewerkte onherstelbaar letsel, en toen Sindri +zijn werk uit het vuur trok, uitte hij een kreet van teleurstelling +want de hamer, dien hij had gemaakt, was te kort van handvat. + + + En de dwerg hief uit pijn zijn hand op naar 't oog, + Voor het ijzer gesmeed was dit keer, + En hij merkte: het heft was een duim slechts te kort, + Maar verand'ren kon hij 't niet meer. + + De Dwergen, Oehlenschläger. + + +Trots de mislukking was Brock er zeker van dat hij de weddingschap zou +winnen, en hij aarzelde niet naar de goden in Asgard te gaan, waar +hij Odin den ring Draupnir gaf, Frey het wild zwijn Gullin-Bursti, +en Thor den hamer Miölnir, welks macht niemand kon weerstaan. + +Loki gaf op zijn beurt de speer Gungnir aan Odin, het schip +Skidbladnir aan Frey, en het gouden haar aan Thor; maar ofschoon dit +laatste onmiddellijk ging groeien op Sif's hoofd en men eenstemmig +verklaarde dat het schooner was dan hare eigen lokken ooit geweest +waren, beslisten de goden dat Brock de weddingschap had gewonnen op +grond dat de hamer Miölnir, in Thors handen, onschatbaar zou blijken +tegen de vorstreuzen op den laatsten dag. + + + En aan hun hoofd kwam Thor, + Beurend zijn hamer, dien de reuzen kenden. + + Balder Dood (Matthew Arnold). + + +Om zijn hoofd te redden, vluchtte Loki hals over kop, maar werd +ingehaald door Thor die hem terugbracht en aan Brock gaf, met de +woorden echter, dat, ofschoon Loki's hoofd hem rechtens toekwam, hij +zijn hals niet moest aanraken. Dus in zijn volledige wraakoefening +belemmerd, besloot de dwerg Loki te straffen door zijn lippen samen +te naaien, en daar zijn zwaard ze niet kon doorboren, leende hij tot +dit doel zijns broeders els. Loki echter, na een poosje den spot der +goden stilzwijgend verdragen te hebben, deed zijn best den draad door +te krijgen en was spoedig weer even spraakzaam als ooit. + +In weerwil van zijn geweldigen hamer werd Thor niet gevreesd als de +booze god van den storm, die vredige woningen vernielde en den oogst +vernietigde door plotselinge hagelslagen en wolkbreuken. De Noormannen +geloofden dat hij dien enkel blies tegen ijsreuzen en rotsmuren, deze +laatste vergruizend om de aarde vruchtbaar te maken en te zorgen dat +zij een rijken oogst zou schenken aan de landbouwers. + +In Duitschland, waar de oostelijke stormen altijd koud en verwoestend +zijn, terwijl de westelijke warme regens en zacht weer brengen, +geloofde men dat Thor altijd van het Westen naar het Oosten reisde +om de booze geesten te bestrijden die het land gaarne zouden hebben +gewikkeld in ondoordringbare nevelsluiers en ze in ijsboeien hebben +vastgelegd. + + + +Thors Reis naar Jötun-heim. + +Daar de reuzen van Jötun-heim voortdurend koude winden zonden om de +teedere knoppen te kwetsen en den groei der bloemen te belemmeren, +besloot Thor nog eens op het pad te gaan en hen tot beterschap te +dwingen. Vergezeld door Loki ging hij uit in zijn wagen, en na een +geheelen dag te hebben gereden kwamen de goden bij het vallen van +den avond aan de grenzen van de wereld der reuzen, waar zij in een +boerenhut, die zij ontdekten, besloten te toeven om er te rusten en +zich te verfrisschen. + +Hun gastheer was gastvrij maar heel arm, en Thor, ziende dat hij +ternauwernood het noodige voedsel zou kunnen verschaffen om zijn +geenszins kleinen eetlust te bevredigen, slachtte zijn beide geiten, +die hij kookte en toebereidde, waarna hij zijn gastheer en diens +familie uitnoodigde vrijelijk mee te eten van de dus verstrekte spijs, +terwijl hij hen echter waarschuwde al de beenderen, zonder ze te +breken, in de huiden van de geiten te werpen die hij op den vloer +had uitgespreid. + +De boer en zijn gezin aten met graagte, maar zijn zoon Thialfi, +aangemoedigd door den boozen Loki, waagde een van de beenderen te +breken en het merg uit te zuigen, denkende dat zijn ongehoorzaamheid +niet zou worden ontdekt. Den volgenden morgen echter sloeg Thor, die +tot zijn vertrek gereed was, de geitenhuiden met zijn hamer Miölnir, +en onmiddellijk sprongen de geiten even levend als te voren op, +behalve dat een wat lam scheen. Bespeurend dat men zijn geboden +niet gehoorzaamd had, wilde Thor in zijn boosheid de heele familie +vermoorden. De schuldige bekende echter en de boer bood aan, om het +verlies goed te maken, den toornigen god niet alleen zijn zoon Thialfi, +maar ook zijn dochter Roskva te geven, om hem voor goed te dienen. + +Thor droeg den man op goed te zorgen voor de geiten die hij daarachter +liet totdat hij terugkwam, en beval de jonge boeren hem te vergezellen; +daarop ging hij met Loki te voet verder, en, na den geheel en dag +gezworven te hebben, bereikte hij bij het vallen van den avond een +koud en kaal land, dat in bijna ondoordringbaren nevel was gehuld. Na +eenigen tijd te hebben gezocht zag Thor door den mist de vage omtrekken +van wat uitzag als een vreemd gevormd huis. Het open portaal daarvan +was zóó ruim en hoog dat het den geheelen eenen kant van het huis +scheen te beslaan. Toen zij er binnentraden en er vuur nog licht +vonden, wierpen Thor en zijn makkers zich moe op den vloer om te +slapen, maar werden spoedig ontrust door een eigenaardig gedruisch, en +een langdurig beven van den grond onder hen. Vreezend dat het geheele +dak gedurende deze aardbeving zou neervallen, vluchtten Thor en zijn +makkers in een vleugel van het gebouw, waar zij weldra in diepen slaap +vielen. Toen de dag aanbrak, gingen de god en zijn makkers naar buiten, +maar zij waren nauwelijks op weg of zij zagen dat een reus lag te +slapen en ontdekten dat de eigenaardige geluiden, die hun rust hadden +gestoord, teweeggebracht werden door zijn gesnork. Op dat oogenblik +werd de reus wakker, stond op, rekte zich uit, keek rond naar zijn +eigendom dat hij kwijt was, en nam een seconde later het ding op dat +Thor en zijn gezellen in het donker ten onrechte voor een huis hadden +gehouden. Toen bespeurden zij met verbazing dat dit niets anders was +dan een groote handschoen en dat de vleugel waarin zij allen hadden +geslapen de afgezonderde plaats was voor den grooten duim van den +reus! Vernemend dat Thor en zijn makkers op weg waren naar Utgard, +zooals het gebied der reuzen ook heette, stelde Skrymir, de reus, +voor hun gids te zijn; en na den geheelen dag met hen te hebben +gewandeld, bracht hij hen, toen de avond viel, op een plaats, waar +hij hen voorstelde te rusten. Maar eer hij ging liggen bood hij hun de +proviand in zijn knapzak aan. Maar trots hun ingespannen poging konden +noch Thor noch zijn makkers de knoopen losmaken die Skrymir had gelegd. + + + Skrymir riemen + Schenen te hard + Toen gij het voedsel niet krijgen kondet, + Toen gij, gezond, van honger stierft. + + Saemunds Edda. + + + +Utgard-Loki. + +Boos over zijn gesnork, dat hem wakker hield, deelde Thor hem driemaal +geweldige slagen toe met zijn hamer. Deze slagen, echter, in plaats van +het monster te vernietigen, hadden niet meer uitwerking op den slapende +dan wanneer een stukje boomschors of een takje van een vogelnest boven +op zijn gezicht was gevallen. Vroeg in den morgen verliet Skrymir +Thor en zijn makkers, en wees hun den kortsten weg naar Utgard-Loki's +kasteel, dat van groote ijsblokken gebouwd was, met hooge schitterende +ijskegels als pilaren. De goden slopen tusschen de sluitboomen van +de groote poort door en gingen moedig naar den koning der reuzen, +Utgard-Loki, die hen herkende en dadelijk beweerde heel verwonderd +te zijn over hun kleine gestalte, en den wensch uitdrukte te zien +wat zij wel konden, daar hij dikwijls hun wakkerheid had hooren roemen. + +Loki, die langer had gevast dan hij wenschte, zei onmiddellijk dat hij +bereid was met wien dan ook een wedstrijd te houden in het eten. Dus +liet de koning een grooten houten trog vol vleesch in de hal brengen, +en zette Loki aan den eenen kant en zijn kok Logi aan den anderen, +en beval hun te laten zien wie het zou winnen. Ofschoon Loki wonderen +deed en weldra het midden van den trog bereikte, bespeurde hij dat, +terwijl hij zelf de beenderen had schoongekluifd, zijn tegenpartij +die beenderen had verslonden mét den trog. + +Utgard-Loki glimlachte verachtelijk en zei dat zij blijkbaar in +het eten niet heel sterk waren, en dit prikkelde Thor zoo, dat +hij verklaarde dat, indien Loki niet kon eten als de gulzige kok, +hij stellig het grootste vat in huis zou kunnen leegdrinken, zoo +onleschbaar was zijn dorst. Onmiddellijk werd een horen binnengebracht, +en Utgard-Loki zeide dat goede drinkers dien in een teug leegden, matig +dorstige personen in twee teugen en kleine drinkers in drie. Thor zette +nu zijn lippen aan den rand, maar ofschoon hij een zóó diepe teug nam +dat hij dacht te barsten, kwam het vocht nog bijna aan den rand toen +hij zijn hoofd ophief. Een tweede en derde poging om dezen horen te +ledigen bleek al even weinig succes te hebben. Thialfi stelde toen +een wedloop voor, maar een jonge kerel, Hugi geheeten, die het tegen +hem opnam, kwam hem weldra voorbij, ofschoon Thialfi heel vlug liep. + +Thor stelde vervolgens voor zijn kracht te toonen door gewichten op +te tillen, en werd uitgedaagd de kat van den reus op te nemen. Hij +nam een kans te baat om zijn gordel Megin-giörd, die zijn kracht in +hooge mate vermeerderde, vast te maken en trok toen en deed zijn best, +maar kon enkel een harer poten van den vloer oplichten. + + + Sterk is Thor, buiten kijf, als Megin-garder + Hij dicht sluit om zijn rotsge lend'nen heen. + + Vikingverhalen van het noorden (R. B. Anderson). + + +Een laatste poging van zijn kant om te worstelen met Udgard-Loki's +oude voedster Elli, de eenige partij die men een zoo nietigen kerel +waardig keurde, eindigde even ongelukkig, en toen de goden bekenden, +dat zij verslagen waren, werden zij gastvrij onthaald. Den volgenden +morgen werden zij begeleid tot de grenzen van Utgard, waar de reus +hun beleefd te kennen gaf dat hij hoopte dat zij nooit meer hem +zouden uitdagen, daar hij genoodzaakt was geweest toovermacht tegen +hen te gebruiken. Hij vertelde toen dat hij de reus Skrymir was, en +dat, had hij de voorzorg niet genomen een berg te zetten tusschen +zijn hoofd en Thors slagen, terwijl hij schijnbaar lag te slapen, +hij gedood zou zijn, evenals diepe kloven in de berghelling, waarop +hij wees, getuigden van de kracht van den God. Verder deelde hij +mede dat Loki's tegenpartij Logi was (wild vuur); dat Thialfi een +wedloop had gehouden met Hugi (gedachte), den allersnelsten looper; +dat Thors drinkhoren was verbonden met den oceaan, waar zijn diepe teug +een aanmerkelijke ebbe had veroorzaakt, dat de kat in werkelijkheid +de verschrikkelijke Midgardslang was die de wereld omgordt, welke +Thor bijna uit de zee had getrokken; en dat Elli, zijn voedster, +de ouderdom was die niemand kon weerstaan. Toen hij deze woorden +geëindigd had en hen had gewaarschuwd nooit weer terug te keeren, +of hij zou zich zelf verdedigen door gelijke toovenarijen, verdween +Utgard-Loki, en ofschoon Thor vertoornd zijn hamer zwaaide en zijn +kasteel had willen verbrijzelen, omhulde dit een nevel zoo dicht +dat het niet zichtbaar was, en de dondergod was genoodzaakt terug te +keeren naar Trud-vang zonder dat hij zijn bedoelde heilzame les aan +het geslacht der reuzen gegeven had. + + + En zwaar gewapend ging + Wel dikwijls Thor den weg naar Jötun-heim + Maar trots zijn gordel, trots zijn stalen mantel + Zit steeds nog Udgard-Loki op zijn troon, + Kwaad, zelf en kracht, gaat voor geen kracht op zij. + + Vikingverhalen van het noorden (R. B. Anderson). + + + +Thor en Hrungnir. + +Odin zelf ijlde eens door de lucht op z'n achtpootig paard Sleipnir, +toen hij de aandacht trok van den reus Hrungnir die een wedloop +voorstelde, zeggende dat Gullfaxi zijn paard Sleipnir in snelheid +evenaarde. In de hitte van den strijd merkte Hrungnir de richting +niet waarin zij gingen, totdat, in de ijdele verwachting dat hij +Odin zou inhalen, hij zijn paard voortdreef tot de poorten van het +Valhalla. Toen hij ontdekte waar hij was, werd de reus bleek van angst, +want hij wist dat hij zijn leven op het spel had gezet door zich in +de burcht van de goden, zijn erfvijanden, te wagen. + +De Aesir echter stonden te hoog om zelfs bij een vijand van tegenspoed +te profiteeren, en in plaats van hem kwaad te doen, noodigden zij hem +in hun eethallen, waar hij flink begon te drinken van de hemelsche mee +die voor hem werd neergezet. Hij werd al spoedig zóó opgewonden dat hij +zich op zijn macht begon te beroepen en verklaarde dat hij eens zou +komen en Asgard in bezit nemen, dat hij met de goden samen vernielen +zou, behalve Freya en Sif, naar wie hij met bewonderenden blik keek. + +De goden die wisten dat hij niet toerekenbaar was, lieten hem +ongehinderd doorpraten, maar Thor, die toen juist van een zijner +reizen thuis kwam en die zijn dreigement hoorde, dat hij de beminde +Sif zou weghalen, werd vreeselijk woedend. Hij zwaaide razend zijn +hamer met het doel den grootspreker te vernietigen. Dit wilden de +goden echter niet toestaan en wierpen zich snel tusschen den toornigen +Thor en zijn gast, terwijl zij Thor smeekten de heilige rechten der +gastvrijheid te eeren, en hun vreedzame plaats niet te ontheiligen +door het vergieten van bloed. + +Thor werd ten slotte er toe gebracht zijn toorn te breidelen, maar +hij vroeg dat Hrungnir tijd en plaats zou aangeven voor een "holmgang" +zooals een noorsch tweegevecht gewoonlijk werd genoemd. Dus uitgedaagd +beloofde Hrungnir Thor te zullen treffen te Griottunagard, de grenzen +van zijn gebied, drie dagen later, en vertrok wat ontnuchterd door +den schrik, dien hij had gekregen. Toen zijn medereuzen hoorden +hoe onnadenkend hij was geweest, scholden zij hem erg uit; maar +zij overlegden samen hoe het beste te maken van den leelijken +toestand. Hrungnir vertelde hun dat hij het voorrecht mocht hebben +vergezeld te zijn door een krijger met wien Thialfi zou vechten, en +daarom gingen zij een wezen maken uit klei, negen mijlen lang en naar +evenredigheid breed, dat zij Mokerkialfi (nevelwader) noemden. Daar +zij geen menschelijk hart konden vinden dat groot genoeg was om het +in de borst van dit monster te steken, namen zij dat van een merrie, +dat echter van vrees sidderde en beefde. De dag van het tweegevecht +kwam. Hrungnir en zijn krijger wachtten op het terrein de aankomst +van hun respectieve partijen. De reus had niet alleen een steenen hart +en schedel, maar ook een schild en knots van dezelfde stof, en hield +zich daarom bijna voor onoverwinlijk. Thialfi kwam voor zijn meester +en kort daarop was er een heftig gedruisch en geschud waardoor de +reus merkte dat zijn vijand door den grond zou komen en hem van onder +aanvallen. Hij volgde dus een wenk van Thialfi en stond op zijn schild. + +Een oogenblik later zag hij echter zijn vergissing, want, terwijl +Thialfi Mokerkialfi aanviel met een spade, kwam Thor plotseling +op het tooneel en wierp zijn hamer vlak naar het hoofd van zijn +tegenpartij. Hrungnir hield, om den slag af te weren, zijn steenen +knots, die in stukken over de aarde vloog en oorzaak werd van al +de keiën welke men er later zou vinden, en een stuk drong diep in +Thors voorhoofd. Toen de god bewusteloos ter aarde viel, kraakte +zijn hamer tegen het hoofd van Hrungnir, die dood naast hem neerviel, +in dier voege dat een zijner zware beenen over den god kwam te liggen. + + + Gij doet mij denken nu + Hoe ik met Hrungnir vocht, + Dien stoutmoedigen Jötun, + Wiens hoofd was gansch van steen; + Toch deed ik hem vallen + En voor mij tuim'len. + + Saemunds Edda. + + +Thialfi die intusschen had afgerekend met den grooten reus van klei +met zijn laf merriehart, ijlde nu zijn meester te hulp, maar zijn +pogingen waren vruchteloos, en ook konden de andere goden, die hij +snel te hulp riep, het belemmerende been niet oplichten. Toen zij +daar stonden, zich hulpeloos verbazend wat zij verder zouden doen, +kwam Thors zoontje, Magni, aan. Volgens verschillende berichten was +hij toen slechts drie dagen of drie jaar oud, maar hij greep snel +den voet van den reus, en, zonder dat iemand hem hielp, bevrijdde hij +zijn vader, zeggend dat indien men hem slechts eerder had geroepen hij +met beiden, reus en krijger, zou hebben afgerekend. Deze openbaring +van kracht verbaasde de goden zeer, en deed hun de waarheid merken +van de verschillende voorspellingen, die alle verklaarden dat hun +afstammelingen machtiger zouden zijn dan zij, hen zouden overleven en +op hun beurt over den nieuwen hemel en de nieuwe aarde zouden regeeren. + +Om zijn zoon te beloonen voor zijn tijdige hulp gaf Thor hem het ros +Gullfaxi (goud-manig), dat hem krachtens recht van buitmaking toekwam, +en Magni reed voortaan steeds op dit wonderbare paard, dat bijna den +beroemden Sleipnir evenaarde in snelheid en weerstandsvermogen. + + + +Groa, de toovenares. + +Na een vergeefsch pogen om den steensplinter uit zijn voorhoofd te +verwijderen, keerde Thor bedroefd naar Thrud-vang terug, waar Sifs +liefderijke pogingen even weinig succes hadden. Zij besloot dus +om Groa (groenmaakster) te zenden, een toovenares, beroemd om hare +bedrevenheid in de geneeskunst en om de kracht harer tooverformulen +en bezweringen. Groa verklaarde zich dadelijk bereid alles wat in haar +vermogen was te doen om den god te helpen, die zoo vaak haar terwille +was geweest, en begon plechtig voor te dragen machtige runen, onder +welker invloed Thor den steen losser en losser voelde worden. Zijn +vreugde bij het uitzicht op een spoedige verlossing deed Thor wenschen +de toovenares direct te beloonen, en wetend dat niets grooter genot kon +geven aan een moeder dan het uitzicht een langverloren kind terug te +zien, ging hij haar vertellen dat hij pas den Elivagar of ijsstroom had +overgestoken, om haar zoontje Orvandil (zaad) uit de wreede macht der +reuzen te bevrijden, en dat hij er in geslaagd was hem in een mandje +mee te voeren. Maar daar de kleine ondeugd volhield een van zijn +bloote teenen door een gat in de mand te steken, was deze bevroren, +en Thor brak hem toevallig af en wierp hem in de lucht, waar hij als +een ster zou schijnen, in het Noorden als "Orvandils Teen" bekend. + +Verheugd bij dit nieuws hield de profetes met hare bezweringen op +om haar blijdschap uit te drukken, maar daar zij juist vergeten was +waar zij was gebleven, kon zij haar betoovering niet voortzetten +en de keisteen bleef in Thors voorhoofd zitten waar hij nimmer kon +worden uitgehaald. + +Daar Thors hamer hem altijd zulke goede diensten bewees werd deze het +meest van alles wat hij had geprezen, en groot was zijn teleurstelling +toen hij op zekeren morgen wakker werd en de hamer weg bleek. Zijn +kreet van toorn en teleurstelling riep Loki weldra aan zijn zijde +en hem vertrouwde Thor het geheim van zijn verlies toe, zeggende dat +als de reuzen er achter kwamen zij weldra Asgard zouden trachten te +bestormen en de goden te vernielen. + + + Toornig werd Thor, ontwaakt nu weer, + En vond zijn trouwe knots niet meer, + Hij fronsde 't hoofd, hij streek zijn baard, + Toen keek rondom de zoon der aard, + En daar hij sprak dit woord vóór al: + "Nu luister wat 'k u zeggen zal, + Wat god noch mensch weet, leer ik u: + Weg is mijn knots, wat moet ik nu?" + + Thryms Quida. + + + +Thor en Thrym. + +Loki zeide dat hij zijn best zou doen om den dief te ontdekken en den +hamer terug te vinden, als Freya hem haar valkenveeren wilde leenen, +en hij haastte zich onmiddellijk naar Folkvang om ze te vragen. Zijn +reis had succes, en in de gestalte van een vogel vloog hij toen over +de rivier Ifing en over de kale uitgestrektheid van Jötun-heim, +waar hij vermoedde dat de dief zich ophield. Daar zag hij Thrym, +heer der vorstreuzen en god van den verwoestenden donder, alleen aan +een heuvelhelling zitten. Hem listig uitvragend, kwam hij spoedig te +weten dat Thrym den hamer had gestolen en hem diep onder den grond +begraven had. Bovendien merkte hij dat er weinig kans was hem terug +te krijgen tenzij Freya hem gebracht werd als een vogel uitgedost. + + + Ik houd des Dond'rers knots bewaard + Acht meters diep beneden d' aard; + Geen is er die mij hem zal ontstelen + Als hij Freya niet brengt om mijn bed te deelen. + + Thryms Quida. + + +Verontwaardigd over de laatdunkendheid van den reus, keerde Loki terug +naar Thrud-vang, maar Thor meende dat het goed zou zijn Freya op te +zoeken en te trachten haar over te halen dat zij zich zou opofferen ten +algemeenen nutte. Maar toen de Aesir de godin der schoonheid vertelde +wat hij van haar wilde, werd zij zóó woedend dat haar halsketting +barstte. Zij zeide hem dat zij nooit haren geliefden echtgenoot zou +verlaten voor welken god ook, veel minder een afschuwelijken reus huwen +en in Jötun-heim wonen, waar alles uiterst somber was, en waar zij +spoedig zou sterven aan heimwee naar de groene velden en de bloemrijke +weiden, waarin zij zoo gaarne rondzwierf. Ziende dat verdere overreding +vruchteloos zou zijn, keerden Loki en Thor huiswaarts en overlegden +er een ander plan om den hamer terug te krijgen. Op Heimdall's raad, +die echter slechts met grooten tegenzin werd aangenomen, leende Thor de +kleeren van Freya en haar halsketting, trok deze aan en wikkelde zich +in een dichten sluier. Nadat Loki zich als een kamenier had vermomd, +steeg hij met hem in den wagen, met geiten bespannen, en het vreemd +uitgedoste paar vertrok naar Jötun-heim, waar zij de respectieve +rollen zouden spelen van de godin der schoonheid en hare dienstbare. + + + Naar huis gedreven + Werden de geiten, + Gespannen voor de kar; + Vlug moest het gaan-- + De bergen dreunden, + De aarde stond in vlam; + Odins zoon + Reed naar Jötun-heim. + + Noorsche Mythologie (R. B. Anderson). + + +Thrym heette zijn gasten welkom aan de deur van het paleis, zeer +verheugd bij de gedachte, dat hij weldra in het volle bezit zou +zijn van de godin der schoonheid, naar wie hij lang te vergeefs +had gezucht. Hij voerde hen vlug naar de eetzaal, waar Thor, +de uitverkoren bruid, zich onderscheidde door een os op te eten, +acht groote zalmen, en al de koeken en zoetigheden die voor de +vrouwen bestemd waren, terwijl hij deze verschillende gerechten +wegspoelde met den inhoud van twee vaten mee. De reus-bruidegom +sloeg deze gastronomische daden gade met verwondering, waarop Loki, +om hem gerust te stellen, vertrouwelijk fluisterde dat de bruid zóó +verliefd op hem was, dat zij in meer dan acht dagen niet in staat +was geweest een bete te nuttigen. Thrym trachtte toen de bruid +te kussen, maar week terug, ontsteld door het vuur van haar blik, +dien Loki uitlegde als een brandenden liefdeblik. Op de zuster van +den reus, die om de gewone geschenken vroeg, werd niet eens gelet; +daarom fluisterde Loki den verbaasden Thrym weer toe dat liefde +de menschen afgetrokken maakt. Opgewonden door hartstocht en mee, +die ook hij in groote hoeveelheden had gedronken, beval de bruidegom +zijn dienaren nu den heiligen hamer te brengen ten einde het huwelijk +in te zegenen, en zoodra hij er was legde hij hem in den vermeenden +schoot van Freya. Dadelijk greep een sterke hand het korte handvat, +en weldra werden de reus, zijn zuster, en al de genoodigde gasten +verslagen door den vreeslijken Thor. + + + "Haal nu den hamer, breng hem der maagd + En leg hem neer op den schoot der vrouw", + De Dond'rer lacht, stil verblijd, + Toen de hamer werd op zijn schoot geleid, + Eerst bracht hij Thrym, den koning, om, + En verder al de reuzen rondom. + + Thryms Quida. + + +Een rookende puinhoop achterlatend reden de goden toen snel naar Asgard +terug, waar de geleende kleederen aan Freya werden teruggegeven, +zeer tot verlichting van Thor, en de Aesir zich verheugde over de +ontdekking van den kostbaren hamer. Toen later Odin keek naar dien +kant van Jötun-heim van zijn troon Hlidskialf, zag hij de ruďnen bedekt +met teedere groene spruiten, want Thor had, na zijn vijand overwonnen +te hebben, zijn land in bezit genomen, dat voortaan niet langer kaal +en woest zou blijven maar in overvloed vrucht voortbrengen zou. + + + +Thor en Geirrod. + +Loki leende eens Freya's valkengewaad en vloog uit op zoek van +avonturen naar een anderen kant van Jötun-heim, waar hij ging +zitten boven op den gevel van Geirrods huis. Hij trok al spoedig de +aandacht van dezen reus, die een van zijn knechten beval den vogel +te vangen. Loki had vermaak in de onhandige pogingen van den man om +hem te pakken en vloog van plaats tot plaats, zich enkel bewegend +juist wanneer de reus op het punt was hem te grijpen, toen hij zich +vergiste in den afstand en hij plotseling merkte dat hij gevangen was. + +Aangetrokken door de schitterende oogen van den vogel keek Geirrod +er oplettend naar en besloot dat het een god was in vermomming, +en toen hij zag dat hij hem niet tot spreken kon dwingen, sloot hij +hem in een kooi, waar hij hem drie heele maanden hield zonder spijs +of drank. Ten slotte door honger en dorst genoopt vertelde Loki wie +hij was en herkreeg zijn vrijheid door te beloven dat hij Thor zou +overhalen Geirrod te bezoeken zonder zijn hamer, gordel of magischen +handschoen. Loki vloog toen naar Asgard terug en zei Thor dat hij +koninklijk was onthaald en dat zijn gastheer een sterk verlangen had te +kennen gegeven om den machtigen dondergod te zien, van wien hij zulke +wonderbare verhalen gehoord had. Gevleid door deze listige woorden +stemde Thor toe in een vriendschappelijken tocht naar Jötun-heim, +en de twee goden vertrokken, de drie wapenen thuis latend. Zij +waren nog niet ver gekomen, toen zij het huis bereikten van Grid, +een van Odins vele vrouwen. Toen zij zag dat Thor ongewapend was, +waarschuwde zij hem zich in acht te nemen voor verraad en leende hem +haar eigen gordel, staf en handschoen. Korten tijd daarna verlieten +Thor en Loki haar en kwamen aan de rivier Veimer, die de Donderaar, +het waden gewoon, wilde doorloopen, terwijl hij Loki en Thialfi zich +liet vasthouden aan zijn gordel. + +Maar midden in den stroom greep hem een plotselinge wolkbreuk en +vloed; de wateren begonnen te rijzen en te bruischen, en, ofschoon +Thor stevig op zijn staf leunde, werd hij bijna weggezweept door de +kracht van den woedenden stroom. + + + Was niet, Veimer, + Nu 'k doorwaden u wil + Naar des reuzen land! + Weet als gij wast, + Wast mijn godensterkte + Hoog als de hemelen. + + Noorsche Mythologie (R. B. Anderson). + + +Thor bespeurde nu dat stroomop Geirrods dochter Gialp zich bevond, +en terecht vermoedend dat zij den storm veroorzaakte, nam hij een +zwaren kei en gooide haar daarmee, mompelend dat de beste plaats +om een rivier af te dammen bij haar bron was. Het werptuig had de +bedoelde uitwerking, want de reuzen vluchtten, de wateren vielen, +en Thor, uitgeput maar gered, trok zich op den anderen oever aan een +kleinen struik op, den bergesch of sorbe. Deze staat sedert bekend als +"Thors redding" en verborgen machten worden er aan toegeschreven. Na +een poos rusten hervatten Thor en zijn makkers hun reis; maar toen +zij aan Geirrods huis kwamen was de god zóó uitgeput dat hij moe +neerviel op den eenigen stoel die er was. Maar tot zijn verbazing +voelde hij hem onder zich oprijzen, en, vreezende dat hij tegen de +balken zou verpletterd worden, stiet hij den geleenden staf tegen den +zolder en drukte den stoel met alle macht naar beneden. Toen volgden +een geweldig gekraak, plotselinge kreten en zuchten van pijn; en toen +Thor aan het onderzoeken ging, bleek het dat de dochters van den reus, +Gialp en Greip, onder zijn stoel waren geslopen om hem verraderlijk +te vermoorden, en dat zij een verdiend loon hadden gekregen en beiden +verpletterd waren. + + + Eens gebruikte ik + Mijn asa-macht + In het reuzenland, + Toen Gialp en Greip + Mij naar boven tilden. + + Noorsche Mythologie (R. B. Anderson). + + +Geirrod verscheen nu en daagde Thor uit tot een proeve van kracht en +handigheid, maar zonder te wachten op een van te voren afgesproken +teeken wierp hij hem met een rood-gloeiende wig. Thor, vlug van +oogen en een ervaren opvanger, ving het werptuig op met den ijzeren +handschoen van de reuzin en sloeg het terug naar zijn tegenpartij. Zóó +groot was de kracht van den god, dat het ding niet alleen heenging door +den pilaar waarachter de reus gevlucht was, maar door hem zelf heen en +door den muur van het huis, en diep in den grond buiten, zich begroef. + +Thor ging toen naar het lijk van den reus, dat op den slag van zijn +wapen versteend was, en zette het op een zichtbare plaats, als een +herinnering aan zijn kracht en aan de overwinning, die hij behaald +had op zijn verschrikkelijke vijanden, de bergreuzen. + + + +De vereering van Thor. + +Thors naam is gegeven aan vele plaatsen die hij dikwijls bezocht, +zooals de voornaamste haven van de Faroe-eilanden, en aan geslachten +die beweren van hem af te stammen. Hij komt nog voor in namen als +Thunderhill in Surrey, en in de geslachtsnamen Thorburn en Thorwaldsen, +maar is het duidelijkst in den naam van een der dagen van de week, +Thors dag of Thursday (Donderdag). + + + Over heel d' aard + Is het nog Thors dag. + + Sage van koning Olaf (Longfellow). + + +Thor werd beschouwd als een buitengewoon goede god, en daarom werd +hij in zoo breeden kring gehuldigd en rezen tempels hem ter eere op +in Moeri, Hlader, Godey, Gothland, Upsala en op andere plaatsen, waar +het volk nooit verzuimde hem te smeeken op Yuldag, zijn hoofdfeest, +om een gunstig jaar. Men was gewoon dien dag een groot blok van een +eik, den hem geheiligden boom, te branden, als een zinnebeeld van de +warmte en het licht van den zomer, die zouden verdrijven de duisternis +en de koude van den winter. + +Bruiden droegen altijd rood, Thors geliefkoosde kleur, die als +het zinnebeeld van de liefde gold, en om dezelfde reden waren +verlovingsringen in het noorden bijna altijd van een rooden steen +voorzien. + +Thors tempels en beelden waren, evenals die van Wodan, uit hout +gemaakt, en het meerendeel er van werd vernield gedurende de regeering +van koning Olaf den Heilige. Volgens oude kronieken dwong deze vorst +zijn onderdanen met geweld Christen te worden. Hij was vooral boos +op de bewoners van een zekere provincie, omdat zij een ruw beeld van +Thor dienden, dat zij met gouden versierselen bedekten, en waarvoor +zij iederen avond voedsel neerzetten, bewerend dat de god het opat, +daar er den volgenden morgen geen spoor meer van over was. + +Toen de bevolking werd aangezegd in 1030, dat zij dit beeld moest +verloochenen ten gunste van den waren god, beloofde zij dit te +zullen doen als den volgenden dag de lucht bewolkt was; maar toen +na een heelen nacht, dien Olaf in vurig gebed had doorgebracht, er +een bewolkte dag volgde, zeide het obstinate volk nog niet overtuigd +te zijn van Gods macht, en enkel te zullen gelooven als de zon den +volgenden dag scheen. + +Opnieuw bracht Olaf den nacht biddend door, maar, toen de morgen +daagde, was tot zijn groote spijt de lucht bewolkt. Niettemin +verzamelde hij het volk bij Thors standbeeld, en na heimelijk zijn +eersten dienstman te hebben opgedragen het beeld met zijn strijdbijl te +verbrijzelen als het volk een oogenblik de oogen afwendde, begon hij +het toe te spreken. Plotseling, toen allen aan het luisteren waren, +wees Olaf naar den horizon, waar de zon langzaam door de wolken brak, +en riep uit "Zie onzen God!" Het heele volk keerde zich om, om te zien +wat hij bedoelde en de dienstman benutte deze gelegenheid om het beeld +aan te vallen, dat gemakkelijk voor zijn slagen bezweek, en een menigte +muizen en ander ongedierte kwamen haastig uit zijn inwendige, dat hol +was, te voorschijn. Toen de menschen zagen dat het voedsel, door hen +geplaatst voor hun god, was verslonden door schadelijke dieren alleen, +hielden zij op Thor te vereeren, en namen voor goed het geloof aan, +dat koning Olaf hun zoo lang en te vergeefs had willen opdringen. + + + + + + +HOOFDSTUK V: TYR. + + +De god van den oorlog. + +Tyr, Tiu of Ziu was de zoon van Odin, en, volgens verschillende +mythologen, was zijn moeder Frigga, de koningin van de goden, of een +schoone reuzin wier naam onbekend is, maar die de verpersoonlijking +was van de onrustige zee. Hij is de god van de krijgseer, en een van +de twaalf hoofdgodheden van Asgard. Ofschoon hij er geen speciale +woning schijnt te hebben gehad, was hij altijd welkom te Vingolf of +Valhalla, en zat op een van de twaalf tronen in de groote vergaderhal +van Gladsheim. + + + Gladsheim, de hal, die is uit goud gewrocht, + Waar, in een cirkel, twalef stoelen staan + Van goud, in 't midden Odins troon het hoogst. + + Balder Dood (Matthew Arnold). + + +Als de god van moed en oorlog, werd Tyr dikwijls door de verschillende +volken van het Noorden aangeroepen, die zich, tot hem, evenals tot +Odin, wendden, om de overwinning. Dat hij naast Odin en Thor stond, +blijkt uit zijn naam Tiu, die aan een van de dagen der week is +gegeven, Tiu's dag, wat in het moderne Engelsch is geworden Tuesday +(Dinsdag). Onder den naam Ziu, was Tyr de voornaamste god van de +Suaven, die oorspronkelijk hun hoofdstad, het tegenwoordige Augsburg, +Ziusburg noemden. Dit volk, den god vereerende zooals het dat deed, was +gewoon hem te huldigen in de gestalte van een zwaard, zijn kenmerkend +attribuut, en hield hem ter eere groote zwaarddansen, bestaande uit +verschillende figuren. Soms vormden de deelnemers twee lange lijnen, +kruisten hunne zwaarden, met de punten naar boven, en noodigden den +stoutmoedigsten onder hen uit vliegensvlug er over heen te springen. Op +andere tijden hielden de krijgers hun zwaardpunten dicht bij elkander +in den vorm van een roos of een wiel, en als deze figuur volkomen was, +noodigden zij hun aanvoerder uit op het dus gevormde kruispunt van +vlakke, schitterende zwaarden te gaan staan, en dan droegen zij hem +er op in triomf door het legerkamp. De zwaardspits werd verder als +zóó heilig beschouwd dat het gebruik werd er eeden op te zweren. + + + Komt herwaarts, heeren, + En legt uw handen neder op mijn zwaard; + Dat nooit g' iets zeggen zult van wat gij hoordet, + Zweert bij mijn zwaard het." + + Hamlet (Shakespeare.) + + +Een karakteristieke trek van de vereering van dezen god onder de +Franken en eenige andere Noorsche volken was dat de priesters, +die Druids of Godi heetten, menschenoffers brachten op hun altaren, +terwijl zij aan een van de kanten van de ruggegraat hunner slachtoffers +een diepe insnijding maakten, er de ribben, die van binnen waren +losgerukt, uithaalden, en door de dus gemaakte opening de ingewanden +uittrokken. Natuurlijk werden alleen krijgsgevangenen zoo behandeld, +en het werd als een zaak van eer beschouwd bij de noord-europeesche +stammen, dat men deze marteling zonder klacht doorstond. Deze offers +werden gebracht op ruwe steenen altaren die dolmens heetten, en die +men in Noord-Europa nog kan zien. Daar Tyr beschouwd werd als de +beschermgod van het zwaard moest men, noodzakelijk het teeken of de +rune, die hem voorstelde, op het staal van ieder zwaard graveeren--een +regel welken de Edda allen inprentte die verlangend waren naar het +behalen van overwinning. + + + "Sig-runes moet gij kennen + Als gij zege (sigr) hebben wilt, + En op uw zwaardstaal drijf ze; + Enk'le op de scheę, + Enk'le op 't gevest, + En tweemaal den naam van Tyr". + + Lied van Sigdrifa. + + +Tyr was dezelfde als de Saksische god Saxnot (van sax, een zwaard) +als Er, Heru, of Cheru, de opperste god der Cheruski, die hem ook +als den god der zon beschouwden, en in zijn schitterend zwaardstaal +een beeld van zijn stralen zagen. + + + Dit zwaard is zelf een straal van licht, + Der zon ontrukt. + + Valhalla (J. G. Jones). + + + +Tyrs zwaard. + +Volgens een oude legende werd Cheru's zwaard, dat door dezelfde +dwergen vervaardigd was, die ook Odins speer gemaakt hadden, voor +zeer heilig gehouden door zijn volk, waaraan hij het te bewaren +had gegeven, zeggende dat zij, die het hadden, zeker hunne vijanden +zouden overwinnen. Maar ofschoon het zorgvuldig behoed werd in den +tempel, waar het zóó was opgehangen dat het de eerste stralen van +de ochtendzon weerkaatste, verdween het op een nacht plotseling en +op een geheimzinnige wijs. Een Vala, druďdes of profetes, door de +priesters geraadpleegd, openbaarde dat de Nornen hadden besloten, +dat wie het voerde de wereld zou veroveren en er door sterven zou; +maar trots alle pogingen weigerde zij zeggen wie het had weggenomen of +waar men het kon vinden. Eenigen tijd nadat dit niet gebeurd was, kwam +een forsch en waardig uitziend vreemdeling te Keulen, waar Vitellius, +de Romeinsche prefect, feestvierde, en riep hem van zijn geliefde +lekkere spijzen af. In tegenwoordigheid van de Romeinsche soldaten +gaf hij hem het zwaard, zeggende dat het hem roem en faam zou brengen, +en begroette hem ten slotte als keizer. De kreet werd overgenomen door +de verzamelde legioenen, en Vitellius was tot keizer van Rome gekozen, +zonder dat hij persoonlijk één poging had gedaan om deze eer deelachtig +te worden. De nieuwe heerscher was echter zóó overgegeven aan zijn +hartstocht van eten en drinken, dat hij aan het heilige wapen slechts +weinig aandacht schonk. Op zekeren dag, toen hij met niet veel haast +naar Rome trok, liet hij het zorgeloos hangen in de voorkamer van +zijn paviljoen. Een Germaansch soldaat nam de kans waar om het voor +zijn eigen roestig zwaard te ruilen, en de verdwaasde keizer merkte +de ruiling niet. Toen hij te Rome kwam, hoorde hij dat de Oostelijke +legioenen Vespasianus tot keizer hadden uitgeroepen, en dat deze toen +juist onderweg was om zijn aanspraken te doen gelden op den troon. + +Vitellius zocht nu naar het heilig wapen om zijn rechten te verdedigen, +maar ontdekte den diefstal en, overmand door bijgeloovige vrees, +waagde hij het niet eens te vechten. Hij kroop weg in een donkeren +hoek van zijn paleis, waaruit hij met schande werd weggesleept door +het verwoede volk naar den voet van den Capitolijnschen heuvel. Daar +werd de profetie geheel vervuld, want de Germaansche soldaat, die zich +bij de tegenpartij had aangesloten, kwam op dat oogenblik voorbij en +sloeg Vitellius' hoofd af met het heilig zwaard. + +De Germaansche soldaat ging nu van het eene legioen naar het andere, +en doorreisde vele landen; maar waar hij en zijn zwaard ook toefden, +was de overwinning. + +Nadat hij groote eer en onderscheiding had verworven, trok deze man, +die oud geworden was, zich van den actieven dienst aan de oevers van +den Donau terug, en begroef daar in het geheim zijn kostbaar wapen, +terwijl hij zijn hut boven de plaats bouwde waar het lag om het, +zoolang hij leefde, te bewaken. Toen hij op zijn sterfbed lag, vroeg +men hem te zeggen waar hij het verborgen had, maar hij weigerde dit +beslist, zeggende dat het zou gevonden worden door den man, wiens +bestemming het was over de wereld te heerschen, maar dat hij niet +den vloek zou kunnen ontgaan. Jaren gingen voorbij. Golf na golf +stroomde het getij van barbaren-invallen over dat deel van het land, +en het laatst van allen kwamen de vreeslijke Hunnen, onder aanvoering +van Attila, den "Geesel Gods." Toen hij langs de rivier kwam, zag +hij een boer bedroefd den poot van zijn koe onderzoeken, die gewond +was door een scherp instrument, in het lange gras verborgen, en toen +men nasporing deed, vond men de punt van een begraven zwaard uit den +grond steken. + +Toen Attila het mooie werk en den goeden staat van dit wapen zag, riep +hij dadelijk uit dat het Cherus' zwaard was, en terwijl hij het boven +zijn hoofd zwaaide zeide hij dat hij de wereld zou veroveren. Gevecht +na gevecht werd door de Hunnen bevochten, die, volgens de sagen, +altijd zegevierden, totdat Attila genoeg had van den oorlog en zich in +Hongarije neerliet, en de schoone Bourgondische prinses Ildico trouwde, +wier vader hij verslagen had. Deze prinses, boos om den moord van haar +bloedverwant en dien willende wreken, maakte gebruik van 's konings +dronkenschap op den avond van zijn huwelijk om het goddelijk zwaard +zich toe te eigenen, waarmee zij hem in zijn bed neersloeg, opnieuw +de profetie vervullend die zoovele jaren te voren was uitgesproken. + +Het tooverzwaard verdween weer langen tijd om nog eens te worden +opgedolven, voor den laatsten keer, door den hertog van Alva, den +generaal van Karel V, die kort daarop de overwinning bij Mühlberg +behaalde (1547). De Franken waren gewoon jaarlijks krijgsspelen te +houden ter eere van het zwaard; maar men zegt dat toen de heidensche +goden ten bate van het Christendom waren afgezworen, de priesters +velen hunner attributen op de heiligen overbrachten en dat dit +zwaard het eigendom werd van den Aartsengel St. Michael, die het +sinds altijd droeg. + +Tyr, wiens naam synoniem was met dapperheid en wijsheid, werd door +het oude Noorsche volk ook beschouwd als de witarmige Valkyren, Odins +bodinnen, onder zijn bevel te hebben, en men dacht dat hij het was +die de krijgslieden uitzocht welke zij moeten overbrengen naar het +Valhalla om de goden te helpen op den laatsten dag. + + + De god Tyr zond + Gondul en Skogul + Om te kiezen een vorst + Uit het ras van Ingve, + Om te wonen met Odin + In het ruime Valhal. + + Noorsche Mythologie (R. B. Anderson). + + + +De geschiedenis van Fenris. + +Men sprak doorgaans van Tyr als van den eenarmige en beeldde hem zoo +af, juist als men Odin een-oogig noemde. Verschillende verklaringen +worden door verschillende autoriteiten gegeven, sommigen beweren dat +het was omdat hij de overwinning slechts aan één kant kon geven; +anderen omdat een zwaard slechts één lemmer heeft. Hoe dit zij, +de ouden verklaarden het feit liever op de volgende wijze: + +Loki huwde in het geheim te Jötun-heim de leelijke reuzin Angur-boda +(angst-spellende) die hem drie monsterachtige kinderen schonk--den wolf +Fenris, Hel, de bontgekleurde godin van den dood, en Iörmungandr, +een vreeselijke slang. Hij hield het bestaan van deze monsters +zoolang geheim als hij kon; maar zij werden weldra zóó groot dat +zij niet langer konden opgesloten blijven in het hol waar zij het +licht hadden gezien. Odin merkte van zijn troon Hlidskialf, weldra +hun bestaan, en ook de onrustbarende snelheid waarmee zij in omvang +toenamen. Bang dat de monsters, wanneer zij sterker waren geworden, +een inval in Asgard zouden doen en de goden vernietigen, besloot +Alvader zich van hen te ontdoen, en ging naar Jötun-heim, waar hij +Hel in de diepten van Nevelheim wierp, met de woorden dat zij over +de negen leelijke werelden der dooden kon heerschen. Daarna wierp hij +Iörmungandr in zee, waar hij zulke reusachtige afmetingen aannam, dat +hij ten slotte de aarde omgordde en in zijn eigen staart kon bijten. + + + Geworpen in den duisteren zeegrond + Groeide de slang naar echten reuzenaard + Om heel de wereld lag zij en in haar mond + Hield ze, in cirkelvorm, haar staart, + Toch bleef zij stil + Op Odins wil. + + Valhalla (J. C. Jones). + + +Volstrekt niet blij dat de slang zoo vreeslijke afmetingen zou aannemen +in haar nieuw element, besloot Odin Fenris naar Asgard te brengen, +waar hij hoopte, door vriendelijke behandeling, hem tot zachtheid te +stemmen. Maar de goden huiverden allen van schrik toen zij den wolf +zagen, en geen durfde nader komen om hem voedsel te geven, behalve Tyr, +die voor niets bang was. Ziende dat Fenris dagelijks toenam in omvang, +kracht, vraatzucht en overmoed, belegden de goden een vergadering om +te bepraten hoe zij het best van hem af konden komen. Zij besloten +eenstemmig dat, daar hem te dooden een ontwijden zou zijn van hun +vreedzame woonplaats, zij hem vast zouden binden zoodat hij hun geen +kwaad kon doen. + +Met dat doel voor oogen, kregen zij een sterken ketting, Leiding +geheeten, en stelden toen Fenris in scherts voor dien hem om te binden +om zijn vermeende kracht te beproeven. Vertrouwend dat hij zich zelf +zou kunnen bevrijden, stond Fenris gewillig toe dat zij hem zouden +vastbinden, en toen allen er bij stonden, strekte hij zich uit met +geweldige inspanning en brak den ketting gemakkelijk in tweeën. + +Terwijl zij hun spijt verborgen, prezen de goden zijn kracht zeer, +maar zij brachten daarop een veel sterker ketting, Droma, dien, +na eenige overreding, de wolf zich als te voren liet aandoen. Weer +was een korte, sterke worsteling voldoende zijn boei te breken, en +het is in het noorden een spreekwoordelijke uitdrukking geworden: +"los te komen uit Leiding," en "zich vrij te maken van Droma," +wanneer men groote moeilijkheden moet te boven komen. + + + Weer trachtten d' Aesir hem te binden; + Weer moesten zij 't vergeefs bevinden; + IJzer of koper hielp geen zier, + Sterker tooverkunsten pasten hier. + + Valhalla (J. C. Jones). + + +Toen de goden nu merkten dat de gewone kettingen, hoe sterk ook, +niets zouden uitwerken tegen de groote kracht van den wolf Fenris, +droegen zij Skirnir, Frey's knecht, op naar Svart-alva-heim te gaan +en de dwergen een keten te laten maken dien niemand van elkaar zou +kunnen krijgen. + +Door tooverkunsten vervaardigden de elfen een dun zijden koord van +zoo ontastbare stoffen als het geluid van de stappen eener kat, +den baard van een vrouw, de wortelen van een berg, de verlangens van +den beer, de stem van de visschen en het speeksel van de vogels, en +toen het klaar was, gaven zij het aan Skirnir met de verzekering dat +geen kracht het zou kunnen breken, en dat, hoe meer men er aan trok, +het te sterker worden zou. + + + Gleipnir, bedocht + Door d' Elfen, gewrocht + In Svart-alf-heim, door felle toovermacht, + Werd tot Odin door Skirnir gebracht: + Zoo zacht als zij, zoo licht als lucht, + Was het van tooverkracht geducht. + + Valhalla (J. C Jones). + + +Gewapend met dit koord, dat Gleipnir heette, gingen de goden met Fenris +naar het eiland Lyngvi, midden in het meer Amsvartnir, en stelden hem +weer voor, zijn kracht te beproeven. Maar ofschoon Fenris nog sterker +was geworden, wantrouwde hij het koord dat er zoo dun uitzag. Hij +wilde zich dus niet laten binden, tenzij een van de Aesir zijn hand in +zijn mond wou steken en ze er in laten als pand van hun goede trouw, +en dat tegen hem geen tooverkunsten zouden worden aangewend. + +De goden hoorden de beslissing met teleurstelling, en allen deinsden +terug, behalve Tyr, die, ziende dat de anderen niet durfden ingaan +op deze voorwaarde, moedig aanstapte en zijn hand tusschen de +kaken van het monster hield. De goden bonden Gleipnir nu vast om +Fenris nek en pooten, en toen zij zagen dat zijn uiterste pogingen +om zich te bevrijden vruchteloos waren, schreeuwden en lachten zij +van plezier. Tyr kon echter hun vreugde niet deelen, want de wolf, +bespeurende dat hij gevangen was, beet de hand van den god af bij +het gewricht, dat sedert bekend staat als het wolfsgewricht. + + +Loki. Wees stil, Tyr! + Gij kunt nooit beginnen + Een tweegevecht; + Van uw rechterhand moet ik + Ook melding maken + Die u Fenris ontnam. + +Tyr. Ik mis een hand slechts, + Maar gij goeden naam; + Droef is beider gemis, + Niet op zijn gemak is de wolf: + Hij moet blijven in boeien + Tot den val der goden. + + Saemunds Edda. + + +Beroofd van zijn rechterhand, was Tyr nu genoodzaakt den verminkten +arm voor zijn schild te gebruiken, en zijn zwaard te zwaaien met zijn +linkerhand; maar zijn handigheid was zóó groot dat hij zijn vijanden +als te voren versloeg. + +Trots de tegenstribbelingen van den wolf trokken de goden het eind +van het koord Gelgia door de rots Gioll, en maakten het vast aan den +steen Thviti, die diep in den grond werd gelaten. Zijn vreeslijke +kaken wijd opensperrend uitte Fenris een zóó ontzettend gehuil, +dat de goden, om hem te doen zwijgen, een zwaard in zijn bek staken, +waarvan het gevest rustte op zijn benedenkaak en de punt tegen zijn +gehemelte. Het bloed kwam toen in zulke stroomen te voorschijn dat +het een groote rivier vormde, die Von werd genoemd. De wolf moest +zoo tot den laatsten dag geketend blijven, wanneer hij zijn boeien +zou verbreken en vrij zou zijn om het hem aangedane te wreken. + + + De wolf Fenris, + Van de boei ontdaan, + Zal zwerven op aarde. + + Doods-lied van Hâkon. + + +Terwijl sommige mythologen in deze mythen een beeld van de misdaad zien +die bedwongen wordt en onschadelijk gemaakt door de kracht der wet, +zien anderen er in het onderaardsche vuur, dat, in boeien geslagen, +niemand iets kan doen, maar als het ontketend is de wereld vervult met +verwoesting en ellende. Evenals het heet dat Odins tweede oog rust +in Mimirs bron, zoo vindt men Tyrs tweede hand (zwaard) in Fenris' +kaken. Hij heeft niet meer behoefte aan twee wapenen dan de lucht +aan twee zonnen. + +De dienst van Tyr wordt vermeld in verschillende plaatsen (zooals +Tübingen, in Duitschland) die meer of min gewijzigde vormen van zijn +naam dragen. De naam is ook gegeven aan de monnikskap, een plant die +in noordelijke landen bekend is als "Tyrs helm". + + + + + + +HOOFDSTUK VI: BRAGI. + + +Het ontstaan van de dichtkunst. + +Ten tijde van den twist tusschen de Aesir en de Vanas, toen men +vrede gesloten had, werd een vaas in de vergadering gebracht, waarin +beide partijen plechtig spuwden. Uit het speeksel schiepen de goden +Kvasir, een wezen dat beroemd was wegens zijn wijsheid en goedheid, +die de wereld rondging en antwoordde op alle hem gestelde vragen, +en zoo de menschheid onderrichtte en gelukkig maakte. De dwergen, +vernemend van Kvasirs groote wijsheid, begeerden hem, en toen zij +hem op zekeren dag slapende vonden, versloegen twee hunner, Fialar en +Galar, hem verraderlijk, en vingen iederen druppel van zijn bloed in +drie vaten--den ketel Od-hroerir (ingeving) en de bekers Son (boete) +en Boden (offer). Na dit bloed flink met honig vermengd te hebben, +vervaardigden zij er een soort drank uit, die zóó inspireerend was, +dat wie er van proefde onmiddellijk een dichter werd, en kon zingen +met een lieflijkheid die stellig alle harten moest veroveren. + +Ofschoon de dwergen deze wonderbare meę tot eigen gebruik hadden +gebrouwen, proefden zij er nu in het geheel niet van, maar verborgen +haar op een geheime plaats, terwijl zij op zoek gingen naar verdere +avonturen. Zij waren nog niet ver gegaan, toen zij den reus Gilling ook +in diepen slaap vonden, liggend op een steilen oever, en zij rolden hem +boosaardig in het water, waar hij omkwam. Toen zich naar zijn woning +spoedend, klommen eenigen op het dak, dragend een grooten molensteen, +terwijl de anderen naar binnen gingen en aan de reuzin vertelden dat +haar man dood was. Toen zij door de deur ging rolden de ondeugende +dwergen den molensteen op haar hoofd en doodden haar. Volgens een +ander verhaal verzochten de dwergen den reus met hen te gaan visschen +en slaagden er in hem te vermoorden doordat zij hem uitzonden in een +lek schip dat zonk onder zijn gewicht. + +De zoo bedreven dubbele misdaad bleef niet lang ongestraft, want +Gillings broeder, Suttung, ging snel de dwergen zoeken, besloten +hem te wreken. Hij pakte hen in zijn machtige vuist en zette hen +op een zandbank ver in zee, waar zij zeker zouden zijn omgekomen, +ware het hun niet gelukt hun leven te redden door te beloven dat zij +den reus hun pas gebrouwen meę zouden geven. Zoodra Suttung hen op +het land zette, gaven zij hem daarom dit kostelijke mengsel, dat hij +aan zijn dochter Gunlod toevertrouwde terwijl hij haar beval er dag +en nacht voor te waken, en er noch goden noch menschen van te laten +proeven. Om zijn gebod beter na te komen bracht Gunlod de drie vaten +in den hollen berg, waar zij de wacht over ze hield met de meest +angstvallige nauwgezetheid, en zij vermoedde niet dat Odin de plaats +had ontdekt waar zij verborgen waren, dank de scherpe oogen van zijn +altijd waakzame raven Hugin en Munin. + + + +Het zoeken van den drank. + +Toen Odin de runenwijsheid bemachtigd had en had geproefd de wateren +van Mimirs fontein, was hij reeds de wijste der goden; maar toen hij +vernam van de macht van den drank der inspiratie, die gemaakt was +uit Kvasirs bloed, werd hij zeer verlangend om het toovervocht in +bezit te krijgen. Met dit doel voor oogen zette hij dus zijn breed +geranden hoed op, wikkelde zich in zijn wolkenmantel, en trok naar +Jötun-heim. Op weg naar de woning van den reus kwam hij voorbij een +veld waar negen leelijke kerels bezig waren met hooien. Odin bleef +een oogenblik staan en keek naar hun werken, en merkende dat hun +sikkels inderdaad heel stomp schenen, bood hij aan ze te slijpen, +een aanbod dat de kerels gaarne aannamen. + +Een slijpsteen van zijn boezem halend, ging Odin aan het scherpen van +de negen sikkels, en gaf hun handig een zóó scherpe snede dat de kerels +er plezier aan hadden en vroegen of zij den steen konden krijgen. Met +genoegen stond Odin dit toe en wierp den slijpsteen over den muur; +maar toen de negen kerels te gelijk aansprongen om hem te pakken, +wondden zij elkander met hun scherpe sikkels. Boos over hun aller +groote zorgeloosheid begonnen zij nu te vechten en hielden niet op +voordat zij allen doodelijk gewond of dood waren. + +Niets zich aantrekkend van deze treurige geschiedenis ging Odin verder +en kwam kort daarop aan het huis van den reus Baugi, een broeder van +Suttung, die hem zeer gastvrij ontving. In den loop van het gesprek +vertelde Baugi hem dat hij in groote verlegenheid was, want het was +oogsttijd en al zijn werklui waren juist dood in het hooiland gevonden. + +Odin die bij deze gelegenheid zich Bolwerk (kwaaddoener) had genoemd, +bood dadelijk den reus zijn diensten aan en beloofde evenveel werk +te zullen verrichten als de negen kerels samen, en ijverig den +heelen zomer te zullen werken in ruil voor een teug van Suttungs +toovermeę, als het drukke jaargetij ten einde was. Deze overeenkomst +werd onmiddellijk gesloten, en Baugi's nieuwe knecht, Bolwerk, +werkte den ganschen zomer onophoudelijk door; hij deed meer dan de +afspraak nakomen en bracht al het graan veilig in de schuur voordat +de herfstregens begonnen te vallen. Toen de eerste dag van den winter +kwam, verscheen Bolwerk voor zijn meester en vroeg zijn loon. Maar +Baugi aarzelde en weifelde en zeide dat hij niet ronduit zijn broeder +Suttung om de teug der inspiratie durfde vragen, maar zou trachten +ze door bedrog te krijgen. Samen togen Bolwerk en Baugi toen naar den +berg waar Gunlod woonde, en daar zij geen andere manier konden vinden +om den verborgen kelder binnen te komen, haalde Odin zijn betrouwbare +boor, Raki geheeten, voor den dag en beval den reus met alle kracht te +boren om een gat te maken waardoor hij naar binnen zou kunnen kruipen. + +Baugi gehoorzaamde zwijgend, en na eenige oogenblikken werkens trok hij +het gereedschap terug, zeggend dat hij het door den berg had geboord +en dat Odin er gemakkelijk in kon komen. Maar de god vertrouwde zijn +bewering niet, blies in het gat en toen het stof en de spaanders hem in +het gezicht vlogen, beval hij Baugi streng weer te gaan boren en niet +weer te trachten hem te bedriegen. De reus deed zooals hem bevolen was, +en toen hij zijn werktuig terugtrok, verzekerde Odin zich ervan dat +het gat werkelijk klaar was. Hij veranderde zich in een slang en wrong +er zich zóó merkwaardig snel doorheen, dat hij de scherpe boor ontweek +die Baugi hem verraderlijk in het gat nastootte om hem te vermoorden. + + + Raki's mond liet ik + Maken een gat, + Doorknagen de rots; + Over en onder mij + Was der reuzen weg: + Dus waagde ik mijn hoofd. + + Hávamál. + + + +De roof van den drank. + +Toen hij het binnenste van den berg had bereikt, nam Odin zijn +gewone godengestalte weer aan en droeg weer zijn besterden mantel; +zoo vertoonde hij zich in de met druipsteen behangen grot voor de +schoone Gunlod. Hij was van plan haar liefde te winnen om haar er +zoo toe te krijgen dat zij hem een slokje zou geven uit al de vaten, +die aan hare zorg waren toevertrouwd. + +Gewonnen door zijn hartstocht stemde Gunlod er in toe zijn vrouw te +worden, en nadat hij drie volle dagen met haar in dit verblijf had +doorgebracht, haalde zij de vaten uit de verborgen plaats en zeide +hem dat hij van elk een teug mocht nemen. + + + En hij kreeg een dronk + Van de kostb're mee. + Gemaakt uit Od-hroerir. + + Odins Runenlied. + + +Odin maakte flink gebruik van deze toestemming en dronk zóóveel dat hij +alle drie vaten heelemaal leegdronk. Na dus verkregen te hebben al wat +hij wenschte, dook hij weer op uit het hol, deed zijn arendsvleugelen +aan en steeg hoog in de lucht, en, na een oogenblik boven den bergtop +gezweefd te hebben, richtte hij zijn vlucht naar Asgard. + +Hij was nog ver van het gebied der goden, toen hij een vervolger +bemerkte, en inderdaad, Suttung, die ook de gestalte van een arend +had aangenomen, kwam hem snel achterna om hem tot teruggave van de +gestolen mee te dwingen. Odin vloog daarom sneller en sneller, zich +inspannend om Asgard te bereiken voordat de vijand hem inhaalde, +en toen hij naderkwam, keken de goden met spanning naar den strijd. + +Ziende dat Odin slechts met moeite zou kunnen ontsnappen, haalden +de Aesir alle brandbare stoffen, die zij konden vinden, bij elkaar, +en toen hij over de muren van hun huis vloog, staken zij de massa +brandstof aan, zoodat de vlammen hoog op rezen en de vleugels van +Suttung zengden, terwijl hij den god volgde, en hij midden in het +vuur viel waar hij verbrandde. + +Odin vloog tot waar de goden vaten hadden neergezet voor de gestolen +mee, en hij spuwde den drank der inspiratie zoo snel uit dat een +paar druppels neervielen en over de aarde verspreid werden. Daar +werden zij het deel van rijmelaars en poëtasters, terwijl de goden het +voornaamste tot eigen gebruik behielden, en slechts bij gelegenheid een +teug toestonden aan den dezen of genen begunstigden sterveling, die, +onmiddellijk daarop, wereldberoemd zou worden door zijn geďnspireerde +zangen. + + + Van een welgekozen vorm + Maakt' ik goed gebruik; + Weinig mist de wijze; + Want Od-hroerir + Is gekomen nu + Op d' aarde der menschen. + + Hávamál. + + +Daar menschen en goden het onwaardeerbare geschenk aan Odin te danken +hadden, waren zij steeds bereid hem hun erkentelijkheid uit te drukken, +en zij noemden het niet alleen naar zijn naam, maar zij vereerden hem +als patroon van welsprekendheid, poëzie en zang en van alle skalden. + + + +De god der muziek. + +Ofschoon Odin dus de gave der poëzie bemachtigd had, maakte hij +zelden daarvan gebruik. Het was voorbehouden aan zijn zoon Bragi, +het kind van Gunlod, de god van poëzie en muziek te worden, en de +wereld door zijn liederen te betooveren. + + + Wit gebaard, oud + Speelt Bragi zijn gulden + Harp--en nog zachter + Sluipt weg de dag. + + Viking-vertellingen van het Noorden (R. B. Anderson). + + +Zoodra Bragi geboren was in de met druipsteen behangen grot waar Odin +Gunlods liefde had gewonnen, begiftigden de dwergen hem met een gouden +tooverharp, en zetten hem op een van hun eigen schepen en zonden +hem de wijde wereld in. Toen de boot langzaam uit het onderaardsche +duister kwam en over den drempel van Nain, het gebied van den dwerg +des doods, ging, zat Bragi, de schoone en zuivere jonge god, die tot +nu toe geen teekenen van leven had gegeven, plotseling overeind, +greep zijn gouden harp die naast hem lag, en begon het wonderbare +lied van het leven te zingen, dat soms ten hemel steeg en dan zonk +tot het vreeslijk gebied van Hel, de godin van den dood. + + + Yggdrasils esch is + Van alle boomen 't schoonst, + En van alle schepen Skidbladnir; + Van de Aesir, Odin, + Van de paarden Sleipnir; + Bifröst van de bruggen, + Van de dichters Bragi. + + Lied van Grimnir. + + +Terwijl hij speelde, gleed het schip zacht over de door de zon +beschenen wateren en naderde weldra de kust. Bragi ging toen te voet +verder, zijn weg banend door het kale en zwijgende bosch, spelend +terwijl hij liep. Op het geluid van zijn teere muziek begonnen de +boomen te knoppen en te bloeien, en het gras onder zijn voeten werd +met tallooze bloemen gesierd. + +Hier ontmoette hij Idoen, dochter van Ivald, de schoone godin van +onsterflijke jeugd, wie de dwergen toestonden de aarde van tijd tot +tijd te bezoeken, terwijl, bij haar nadering, de natuur steeds haar +lieflijksten en bekoorlijksten aanblik kreeg. + +Het was te verwachten, dat twee zulke wezens zich tot elkaar zouden +voelen aangetrokken, en Bragi kreeg de schoone godin tot vrouw. Samen +haastten zij zich naar Asgard, waar beiden hartelijk welkom werden +geheeten, en waar Odin, na runen te hebben getrokken op Bragi's +tong, besloot, dat hij de hemelsche minstreel en dichter zou zijn +van liederen op de goden en de helden die hij ontving in het Valhalla. + + + +Vereering van Bragi. + +Daar Bragi de god was van poëzie, welsprekendheid en zang, +noemden de noordelijke volken de poëzie ook naar hem, en Skalden +van beide geslachten werden dikwijls aangeduid als Bragi-mannen of +Bragi-vrouwen. Bragi werd hooggeëerd door alle noordelijke volken, +en daarom werd zijn gezondheid altijd gedronken bij plechtige of +feestelijke gelegenheden, maar vooral bij begrafenisplechtigheden en +bij Yuletijdvieringen. + +Wanneer het tijd was om een dronk op hem in te stellen, die gediend +werd in bekers in den vorm van een schip en die Bragaful heetten, werd +eerst het heilige teeken van den hamer er over gemaakt. Dan verbond +zich de nieuwe heer of het hoofd van de familie plechtig tot de eene +of andere dappere daad, die hij binnen het jaar moest volvoeren, +tenzij hij als eerloos wilde zijn beschouwd. Zijn voorbeeld volgend +legden al de gasten gewoonlijk dezelfde gelofte af en zeiden wat zij +zouden doen, en daar sommigen hunner, die eerst hadden gedronken, +al te vrij praatten over hun voornemens bij deze gelegenheden, +schijnt deze gewoonte den naam van den god te hebben verbonden met +het gemeenzame maar typische Engelsche werkwoord "to brag" (pochen). + +In de kunst wordt Bragi gewoonlijk voorgesteld als een oudachtig man +met lang wit haar en baard, die de gouden harp vasthoudt, waaraan +zijn vingers zulke tooverachtige wijzen konden ontlokken. + + + + + + +HOOFDSTUK VII: IDOEN. + + +De appels van de jeugd. + +Idoen, de verpersoonlijking van de lente of de onsterflijke jeugd, +die, volgens sommige mythologen, niet geboren was en nooit den dood zou +behoeven te smaken, werd hartelijk welkom geheeten door de goden, toen +zij met Bragi in Asgard verscheen. Ten einde verder hunne genegenheden +te winnen beloofde zij hen dat zij elken dag mochten proeven van de +wonderbare appelen die zij in haar doos had, en die eeuwige jeugd en +lieflijkheid konden mededeelen aan allen die er van kregen. + + + De gouden appels + Uit haren tuin + Schonken een gaaf u van jeugd, + At gij ze iederen dag. + + Wagner. + + +Dank zij deze tooverkrachtige vrucht hielden de Skandinavische goden, +die, omdat zij uit een gemengd ras ontsproten, niet allen onsterflijk +waren, de nadering van den ouderdom en van ziekte van zich af, en +bleven sterk, schoon en jong tallooze eeuwen. Deze appelen werden +daarom als zeer kostbaar beschouwd en Idoen bewaarde ze zorgvuldig in +haar tooverdoos. Hoe vele zij er ook uit nam, hetzelfde getal bleef +altijd aanwezig om uit te deelen op het feest der goden, aan wie zij +alleen toestond er van te proeven, ofschoon dwergen en reuzen ook +gaarne de vruchten zouden hebben. + + + Schoon' Idoena, die nooit sterft, + Die door Valhals zalen zwerft, + Is een rijke schat betrouwd + In haar doos met app'len goud, + Zulke wond're vruchten geven + Aesir kracht ten eeuw'gen leven. + + Valhalla. + + + +De geschiedenis van Thiassi. + +Op zekeren dag trokken Odin, Hoenir en Loki uit op een van hun gewone +tochten naar de aarde, en, nadat zij langen tijd hadden gezworven, +bevonden zij zich in een verlaten streek, waar zij geen gastvrij dak +konden vinden. Moe en heel hongerig bespeurden de goden een kudde ossen +en doodden een van de beesten, en een vuur ontstoken hebbende, gingen +zij er bij zitten terwijl zij wachtten totdat het vleesch gaar was. + +Tot hun verbazing echter bleef, trots de laaiende vlammen, het stuk +volkomen rauw. Begrijpende dat er tooverij in het spel moest zijn, +keken zij rond om te ontdekken wat hun braderij in de war bracht, +toen zij een adelaar zagen die op een boom boven hen zat. Ziende dat +de reizigers erg in hem hadden, sprak de vogel hen toe en erkende dat +hij het was, die het vuur belette zijn gewoon werk te doen, maar hij +bood aan, de betoovering weg te nemen als zij hem zooveel eten gaven +als hij op kon. De goden vonden dit goed, waarop de vogel neerschoot +en de vlammen aanwakkerde met zijn groote vleugels, en weldra was +het vleesch gaar. De adelaar wilde toen drie-vierde meenemen, maar +dit was te veel voor Loki, die een grooten stok nam, welke naast +hem lag, en den gulzigen vogel begon af te rossen, vergetend dat hij +bedreven was in tooverkunsten. Tot zijn groote teleurstelling merkte +hij, dat het eene eind van den stok zich vasthechtte aan den rug van +den adelaar, het andere aan zijn handen, en dat hij werd meegesleurd +over steenen en door struiken, soms door de lucht, terwijl zijn armen +bijna uit het lid werden gerukt. Te vergeefs schreeuwde hij om genade +en smeekte den arend hem los te laten; de vogel vloog verder, totdat +hij beloofde dat hij elken losprijs zou geven dien zijn overwinnaar +wilde in ruil voor zijn vrijheid. + +De schijn-adelaar, die de stormreus Thiassi was, stemde ten slotte +erin toe, Loki vrij te laten op één voorwaarde. Hij liet hem beloven +met de plechtigste eeden, dat hij Idoen zou lokken uit Asgard, zoodat +Thiassi haar en haar toovervruchten in zijn bezit zou krijgen. + + +Eindelijk vrijgelaten keerde Loki naar Odin en Hoenir terug, +zorgde echter hun niet te vertellen op welke voorwaarde hij zijn +vrijheid gekregen had; en toen zij weer in Asgard waren, begon hij +plannen te maken hoe hij Idoen buiten de woning der goden zou kunnen +lokken. Eenige dagen later, toen Bragi afwezig was op een van zijn +minstreel-tochten, zocht Loki Idoen op in de boschjes van Brunnaker, +waar zij verblijf hield, en beschreef sluw eenige appelen die op +kleinen afstand groeiden, en die, zooals hij valschelijk beweerde, +volkomen op de hare geleken; zoo lokte hij haar uit Asgard met een +kristallen schotel vol vruchten, die zij wilde vergelijken met de +door hem geprezene. Zoodra Idoen buiten Asgard was, verliet haar de +bedriegelijke Loki, en eer zij kon terugkeeren in de beschutting +van de hemelsche woning, schoot de stormreus Thiassi neer van het +noorden op zijn adelaarsvleugelen, nam haar in zijn felle klauwen, +en droeg haar snel weg naar zijn kaal en eenzaam verblijf Thrym-heim. + + + Thrym-heim is het zesde waar + Thiassi woonde, + De almachtige Jötun. + + Grimnir-lied. + + +Ver van haar geliefde gezellen leed Idoen, werd bleek en bedroefd, +maar weigerde beslist Thiassi ook maar iets van haar toovervruchten +te laten proeven, die, zooals hij wel wist, hem schoon zouden maken +en zijn kracht en jeugd hernieuwen. + + + Van elk ongeval + Dat trof Odins hal, + Is de lage Loki schuld; + Uit Valhalla's paleizen + Heeft hij zoet' Idoena genood + Die bij zich had + Der applen schat, + Welke d'Aesir nooit doen grijzen, + Dat Thiassis toren z' omsloot. + + Valhalla (J. C. Jones). + + +De tijd verliep. De goden, denkend dat Idoen met haar man mee was +en weldra zou terugkeeren, letten eerst niet op haar afwezigheid, +maar langzamerhand verdween de gunstige werking van het laatste +appelmaal. Zij begonnen te voelen dat de ouderdom kwam en zagen hun +jeugd en schoonheid verdwijnen; dus werden zij ongerust en begonnen +naar de godin, die er niet was, te zoeken. + +IJverige nasporing bracht het feit aan het licht dat zij het laatst +was gezien in gezelschap van Loki, en toen Odin hem streng ter +verantwoording riep, moest hij bekennen dat hij haar bedrieglijk had +overgegeven in de macht van den stormreus. + + + Door zijn spottend, boos gezicht + Kwam 't in Valhal snel aan 't licht, + Dat door Loki's leugenmacht + D' arme Idoen was gebracht + Om in donkren toren + Jötun toe te hooren. + + Valhalla (J. C. Jones). + + + +De terugkomst van Idoen. + +De houding van de goden werd nu zeer dreigend, en Loki begreep, dat, +als hij geen middelen verzon om de godin terug te halen, wel spoedig +zijn leven in groot gevaar zou zijn. + +Hij verzekerde de goden dus, dat hij alles in het werk zou stellen om +de bevrijding van Idoen te bewerken, en leende Freya's valkenvederen +en vloog naar Thrym-heim, waar hij Idoen alleen vond, bitter bedroefd +over haar ballingschap uit Asgard en van haar geliefden Bragi. De +schoone godin, volgens sommige overleveringen in een noot, volgens +andere in een zwaluw veranderend, greep Loki haar stevig tusschen +zijn klauwen en vloog snel terug naar Asgard, in de hoop dat hij het +schut van haar hooge muren zou bereiken eer Thiassi terugkwam van +een vischvangst in de wonderlijke zeeën waarheen hij was gegaan. + +Intusschen hadden zich de goden verzameld op de wallen van de hemelsche +stad, en zij wachtten Loki's terugkomst met veel sterker spanning af, +dan zij voor Odin hadden gevoeld toen hij Od-hroerir zocht. Terwijl +zij zich het succes van hun list bij die gelegenheid herinnerden, +hadden zij groote massa's brandstof opgestapeld, die zij elk oogenblik +in vlam konden zetten. + +Plotseling zagen zij Loki komen, maar ontdekten achter hem een grooten +adelaar. Dit was de reus Thiassi die plotseling was teruggekeerd van +Thrym-heim en merkte dat zijn gevangene door een valk was geroofd, +waarin hij dadelijk een van de goden herkende. Haastig had hij zijn +arendsveeren aangetrokken en was dadelijk op jacht gegaan en haalde +vlug zijn buit in. Loki verdubbelde zijn pogingen toen hij de muren van +Asgard naderde, en eer Thiassi hem inhaalde, bereikte hij het eindpunt +en zonk uitgeput in het midden der goden neer. Onmiddellijk stak men +de opgehoopte brandstof aan, en toen de achtervolgende Thiassi over +de muren kwam op zijn beurt, deden de vlammen en de rook hem verminkt +en half bewusteloos op den grond vallen, een gemakkelijken buit voor +de goden, die onbarmhartig op hem aanvielen en hem afmaakten. + +De Aesir waren overgelukkig nu zij Idoen hadden teruggevonden, +en zij namen snel van de kostelijke appelen, die zij behouden had +teruggebracht. Toen zij hun gewone kracht en goed uitzicht voelden +terugkeeren bij elken beet dien zij aten, verklaarden zij goedaardig +dat het geen wonder was, als zelfs de reuzen de appels der eeuwige +jeugd trachtten te proeven. Zij besloten dus dat zij Thiassi's oogen +als een sterrebeeld aan den hemel zouden zetten, om elk gevoel van +wrok weg te nemen dat zijn bloedverwanten zouden kunnen koesteren +als zij hoorden dat hij gedood was. + + + Op werp ik de oogen + Van Alvadi's zoon + In de hemelen hel: + Zij duiden de grootste + Van al mijne daden. + + Harbard-lied. + + + +De godin van de lente. + +De natuurlijke verklaring van deze mythen is voor de hand +liggend. Idoen, het zinnebeeld van den plantengroei, wordt in den +herfst met geweld weggesleept, als Bragi afwezig is en het zingen der +vogels heeft opgehouden. De koude winterwind, Thiassi, houdt haar in +het ijzige, barre Noorden, waar zij het niet kan vinden, tot Loki, de +zuidenwind, het zaad of de zwaluw terugbrengt, die beide voorloopers +zijn van de terugkeerende lente. De jeugd, schoonheid en kracht, +door Idoen verleend, symboliseeren de herleving der natuur in het +voorjaar na den slaap van den winter, als kleur en kracht bij de +aarde wederkeeren, die gerimpeld en grijs geworden was. + + + +Idoen valt in de onderwereld. + +Daar de verdwijning van Idoen (plantengroei) een jaarlijksche +gebeurtenis was, kunnen wij verwachten andere mythen te vinden, +die zich met dit treffende verschijnsel bezig houden, en er is +een andere geliefkoosde mythe van de oude zangers, die, helaas, +ons slechts in een fragmentaire en zeer onvolledige gestalte heeft +bereikt. Volgens deze overlevering zat Idoen eens op de takken van +den heiligen esch Yggdrasil, toen zij plotseling duizelig werd en haar +houvast kwijt raakte en op den grond viel, tot de diepste diepten van +Nevelheim. Daar lag zij, bleek en stijf, starend met onbeweeglijke en +verschrikte oogen op de sombere visioenen die het Hellegebied opdringt, +heftig bevend als iemand die door felle koude wordt gekweld. + + + In de diepten woont + De alwetende Dis, + Van Yggdrasils + Esch zonk neer, + Van elfenras, + Idoen genaamd, + Het jongste van Ivaldi's + Oud're kindren. + Slecht bekwam + Haar de val + Onder den boom + Den grijzigen. + Zij kon niet blij zijn nu + Met Norvi's dochter, + Gewend aan vroolijker + Woning thuis. + + Odins Ravenzang. + + +Ziende dat zij niet terugkwam, beval Odin Bragi, Heimdall en een ander +van de goden haar te gaan zoeken en gaf hun een witte wolfshuid mee +om haar in te wikkelen, zoodat zij niet van de koude zou te lijden +hebben; hij gebood hun alles in het werk te stellen om haar op te +wekken uit de verdooving--want krachtens zijn voorwetenschap wist +hij dat deze over haar gekomen was, + + + Zij gaven haar een wolfshuid + Waarin zij zich kleedde. + + Odins Ravenzang. + + +Idoen liet lijdelijk toe, dat de goden haar in de warme wolfshuid +wikkelden, maar zij weigerde hardnekkig te spreken of zich te bewegen, +en op grond van haar vreemde manieren vermoedde haar man met droefheid +dat zij een visioen had van zeer nare dingen. De tranen stroomden +onophoudelijk van hare bleeke wangen, en Bragi, overstelpt door haar +ellende, vroeg eindelijk de andere goden zonder hem naar Asgard terug +te keeren, zeggend dat hij bij zijn vrouw wilde blijven totdat zij +Hels jammerlijk gebied weer verlaten kon. Het gezicht van haar smart +drukte hem zóó neer, dat hij geen lust had in zijn gewone vroolijke +liederen, en de snaren van zijn harp waren stom terwijl hij in de +onderwereld was. + + + Die zachte zephyr suist langs bloemenweiden, + Of Bragi's toonen van zijn snaren glijden. + + Viking-verhalen van het noorden (R. B. Anderson). + + +In deze mythe beteekent Idoens val van Yggdrasil het vallen van de +bladeren in den herfst, die bleek en hulpeloos op den kouden, kalen +grond liggen, totdat zij aan het oog worden onttrokken door de sneeuw, +voorgesteld door de wolfshuid, die Odin, de lucht, zendt om ze warm te +houden; en het zwijgen van de liederen der vogels is verder aangeduid +door Bragi's zwijgende harp. + + + + + + +HOOFDSTUK VIII: NIÖRD. + + +Een gijzelaar bij de goden. + +Wij hebben reeds gezien, hoe de Aesir en Vana's gijzelaars wisselden +na den verschrikkelijken oorlog dien zij hadden gevoerd, en dat, +terwijl Hoenir, Odins broeder, in Vana-heim ging wonen, Niörd, met +zijn twee kinderen, Frey en Freya, voor goed verblijf hield in Asgard. + + + In Vana-heim + Schiepen hem wijze machten, + En gaven den goden een gijzelaar. + + Vafthrudnir-lied. + + +Als heer van de winden en van de zee bij de kust kreeg Niörd het +paleis Nôatűn, bij de zeekust, waar--zoo hooren wij--hij de hevige +stormen stilde, door Aegir, den god van de diepe zee gewekt. + + + Niörd, de god van storm, 't zeevolk bekend, + Daarboven niet in Van-heim groot gebracht, + Bij menschen, blijft den goden gijzelaar; + Kent elken mond en elke rotsige kreek, + Omgord met pijnbosch, kent de banken, waar + Zeevogels schreeuwen. + + Balder Dood (Matthew Arnold). + + +Hij strekte zijn bijzondere zorg uit over handel en visscherij, twee +bezigheden die men met voordeel slechts kon verrichten in de korte +zomermaanden, waarvan hij in zekeren zin als de verpersoonlijking gold. + + + +De god van den zomer. + +Niörd wordt in de kunst voorgesteld als een heel lieflijke god, in den +bloei des levens, gehuld in een soort groene tunica, met een kroon +van schelpen en zeegras op zijn hoofd, of een bruingeranden hoed, +versierd met arends- of reigerveeren. Als verpersoonlijking van den +zomer werd hij aangeroepen om de woedende stormen te stillen, die de +kusten gedurende de wintermaanden woest maakten. Ook riep men hem +aan om de warmte van de lente te bespoedigen en zoo de wintervuren +uit te dooven. + +Daar de landbouw enkel in de zomermaanden beoefend werd en voornamelijk +langs de fjorden of inhammen van de zee, werd Niörd ook aangeroepen om +gunstige oogsten te schenken, want men zeide dat hij gaarne welvaart +schonk aan hen die op hem vertrouwden. + +Niörds eerste vrouw was, volgens sommigen, zijn zuster Nerthus, moeder +aarde, die in Duitschland met Frigga vereenzelvigd werd, zooals wij +hebben gezien, maar in Skandinavië als een afzonderlijke godin gold. + +Niörd moest haar echter verlaten toen hij naar Asgard werd geroepen, +waar hij een van de twaalf zetels kreeg in de groote vergaderzaal, +en alle samenkomsten der goden bijwoonde, terwijl hij slechts naar +Nôatűn ging, als de Aesir zijn diensten niet noodig hadden. + + + Nôatűn is het elfde, + Daar heeft Niörd zich + Zelf een huis gebouwd, + Der menschen heer; + Zonder zonde + Bestuurt hij de hooge hal. + + Grimnir-lied. + + +In zijn huis aan de zeekust zag Niörd gaarne de zeemeeuwen af- +en aanvliegen, en keek met genoegen naar de bevallige bewegingen +van de zwanen, zijn geliefkoosde vogels, die hem heilig waren. Ook +bracht hij menig uur door met te turen naar de kromme sprongen van +de aardige zeehonden, die zich in den zonneschijn aan zijn voeten +kwamen koesteren. + + + +Skadi, godin van den winter. + +Kort na Idoens terugkeer van Thrym-heim, en Thiassi's dood binnen +de grenzen van Asgard, werden de vergaderde goden zeer verrast en +teleurgesteld omdat zij Skadi, de dochter van den reus, op zekeren dag +in hun midden zagen verschijnen, om voldoening te vragen voor haars +vaders dood. Ofschoon de dochter van een leelijken ouden Hrim-thurs, +was Skadi, de godin van den winter, inderdaad zeer schoon, in haar +zilveren wapenrusting, met haar blinkende speer, haar scherp gepunte +pijlen, kort wit jachtgewaad, witte bonten beenstukken en breede +sneeuwschoenen; en de goden moesten de rechtmatigheid van haar eisch +erkennen, waarom zij de gewone boete ten zoen aanboden. Skadi was +echter zóó boos dat zij eerst deze schikking afsloeg, en streng leven +voor leven eischte, totdat Loki, die haar toorn wilde kalmeeren en +die dacht dat, als hij haar koude lippen slechts tot een glimlach +kon bewegen, het overige gemakkelijk genoeg zou gaan, allerlei +grappen begon te maken. Zoo bond hij met een onzichtbaar touw een +geit aan zich vast en maakte allerlei potsen die de geit nadeed; +en het gezicht was zóó mal, dat al de goden in lachen uitbarstten en +zelfs Skadi moest glimlachen. + +De goden maakten zich deze verzachte stemming ten nutte en wezen +naar den hemel waar de oogen van haar vader als schitterende sterren +gloeiden in het noordelijk halfrond. Zij zeiden dat zij hem daar hadden +geplaatst om hem alle eer te bewijzen, en voegden er ten slotte aan +toe, dat zij als man mocht kiezen een der goden die in de vergadering +aanwezig was, bedingende dat zij tevreden zou zijn hun bekoorlijkheden +te beoordeelen naar hun bloote voeten. + +Geblinddoekt, zoodat zij alleen de voeten van de goden kon zien die +in een cirkel om haar heen stonden, keek Skadi rond en haar oog viel +op een paar schoongevormde voeten. Zij wist zeker dat zij aan Balder, +den god van het licht, moesten toebehooren, wiens gelaat haar bekoord +had, en zij wees hun eigenaar als haar keuze aan. + +Toen de doek was weggenomen, ontdekte zij echter tot haar spijt dat +zij Niörd gekozen had, met wien zij verloofd was; maar trots haar +teleurstelling bracht zij gelukkige wittebroodsweken in Asgard door, +waar allen er genoegen in schenen te hebben haar te eeren. Vervolgens +bracht Niörd zijn bruid naar zijn huis Nôatűn, waar het eentonig +geluid van de golven, het geschreeuw van de zeemeeuwen, en de kreten +van de zeehonden Skadi's slaap zóó stoorden, dat zij ten slotte het +voor onmogelijk verklaarde er langer te blijven, en zij haar man +smeekte haar terug te brengen naar haar geboorteplaats Thrym-heim. + + + Slapen kon ik niet + Op mijn zeestrand bed, + Daar de zeevogels schreeuwden. + Daar wekt mij + Als van de golven hij komt + Elken luchtend de meeuw. + + Noorsche Mythologie (R. B. Anderson). + + +Niörd, die gaarne zijn pasgetrouwde vrouw genoegen deed, willigde haar +verzoek in haar naar Thrym-heim te brengen, en er met haar te wonen +negen van elke twaalf nachten, mits zij de overige drie met hem zou +doorbrengen te Nôatűn; maar toen hij den bergstreek naderde, scheen +het gezicht van den wind in de pijnboomen, het gedonder van de lawinen, +het gekraak van het ijs, het gedruisch der watervallen, en het gehuil +der wolven hem even ondragelijk als het geluid van de zee het zijn +vrouw had geschenen, en hij kon slechts blij zijn als zijn periode +van ballingschap geëindigd was, en hij zich weer te Nôatűn bevond. + + + 'k Ben moe van de bergen; + Niet lang was ik daar, + Negen nachten slechts; + 't Gehuil der wolven + Klonk, vond ik, heel slecht + Bij den zang van de zwanen. + + Noorsche Mythologie (R. B. Anderson). + + + +De scheiding van Niörd en Skadi. + +Gedurende eenigen tijd hielden Niörd en Skadi, die zomer en winter +verbeelden, deze wisseling van woonplaats vol, terwijl de vrouw de drie +korte zomermaanden aan de zee doorbracht, en hij tegen zijn zin bij +haar in Thrym-heim bleef gedurende de negen lange wintermaanden. Maar, +ten slotte bevindend dat hun smaken nooit samen zouden kunnen gaan, +besloten zij voor goed te scheiden, en keerden naar hun respectieve +woonplaatsen terug, waar elk zich kon bezighouden op de manier die +hem door gewoonte lief geworden was. + + + Thrym-heim, zoo heet het, + Waar Thjasse woonde, + Die stroom-sterke reus; + Maar Skade toeft nu, + Zuivere godenbruid, + In haars vaders veste. + + Noorsche Mythologie (R. B. Anderson). + + +Skadi vatte haar oud jachtbedrijf weer op, en verliet haar gebied +alleen weer om te huwen met den half-historischen Odin, wien zij een +zoon, Seaming geheeten, baarde, den eersten koning van Noorwegen, +en den vooronderstelden stichter van het vorstelijke ras, dat lang +dat land heeft geregeerd. + +Volgens andere verhalen echter trouwde Skadi met Uhler, +den wintergod. Daar Skadi een ervaren scherpschutter is, wordt +zij met pijl en boog afgebeeld, en, als godin van de jacht, wordt +zij gewoonlijk vergezeld door een van de wolfachtige Eskimo-honden +die in het Noorden voorkomen. Skadi werd aangeroepen door jagers en +winterreizigers, wier slede zij over sneeuw en ijs voerde en die zij +dan hun bestemming behouden deed bereiken. + +Skadi's toorn tegen de goden, die haar vader, den stormreus, hadden +verslagen, is een beeld van de onbuigzame strengheid der in ijs +gehulde aarde, die, ten slotte verzacht door het dartele spel van +Loki (de heete bliksem) glimlacht en de omhelzing van Niörd (zomer) +goedvindt. Zijn liefde kon haar echter niet meer dan drie maanden van +het jaar (in de mythe door nachten aangeduid) houden, en zij verlangt +in stilte altijd naar de winterstormen en haar gewone bezigheden +tusschen de bergen. + + + +De vereering van Niörd. + +Men geloofde dat Niörd de schepen zegende die in en uit de haven +gingen, en zijn tempels lagen aan de zeekust; daar werden gewoonlijk +eeden gezworen in zijn naam, en zijn gezondheid werd bij iederen +maaltijd ingesteld, waar hij altijd met zijn zoon Frey werd +samengenoemd. + +Daar men dacht dat alle waterplanten hem toebehoorden, stond de +zeespons in het noorden bekend als "Niörds handschoen", een naam +die tot voor kort bewaard bleef, toen dezelfde plant door het volk +herdoopt werd in "Hand der Maagd". + + + + + + +HOOFDSTUK IX: FREY. + + +De god van het elfenland. + +Frey, of Froh, zooals hij in Duitschland heette, was de zoon van Niörd +en Nerthus, of van Niörd en Skadi, en werd geboren in Vanaheim. Daarom +behoorde hij tot het ras van de Vana's, de goden van water en lucht, +maar werd hartelijk welkom geheeten in Asgard toen hij er kwam als +gijzelaar met zijn vader. Daar het onder de noordelijke volken gebruik +was een kind een groot geschenk te geven wanneer het zijn eersten +tand kreeg, gaven de Aesir het kind Frey het schoone land Alf-heim +of Elfenland, het verblijf der Lichtelfen. + + + Alf-heim werd aan Frey + Door de goden gegeven + Eens als tandgeschenk. + + Saemunds Edda. + + +Hier ging Frey, de god van den gouden zonneschijn en de warme +zomerbuien, wonen, bekoord door het gezelschap van de elfen en feeën, +die blindelings zijn bevelen gehoorzaamden, en op een teeken van hem +af en aan zweefden, terwijl zij alle goeds deden dat in haar macht +stond, want zij waren buitengewoon weldadige geesten. + +Frey kreeg van de goden ook een wonderbaar zwaard (een beeld van de +zonnestralen), dat de macht had met goed gevolg en uit zich zelf te +strijden zoodra het uit de scheede getrokken was. Frey zwaaide dit +vooral tegen de vorstreuzen, die hij bijna even sterk haatte als Thor, +en omdat hij dit schitterende wapen droeg, is hij soms verward met +den zwaardgod Tyr of Saxnot. + + + Met een kortgreep'gen hamer strijdt de machtige Thor, + Freys zwaard is slechts lang één el. + + Viking-vertellingen van het noorden (R. B. Anderson). + + +De dwergen van Svart-alfa-heim gaven Frey het goudborstelige zwijn +Gullin-bursti (de goudborstelige) een verpersoonlijking van de zon. De +schitterende borstels van dit dier werden symbolisch verklaard ňf als +de zonnestralen, ňf als het gouden graan dat op zijn bevel golfde over +de oogstlanden van Midgard, ňf als de landbouw, want het wildzwijn +(dat met zijn scherpen snuit den grond omwoelt) werd geacht de +menschheid het eerst geleerd te hebben hoe zij ploegen moest. + + + Daar was Frey en zat + Op 't goudborstelig zwijn, dat--zeggen zij-- + Ploegde de bruine aard', ze maakte groen. + + Minnaars van Goedroen (William Morris). + + +Frey reed soms schrijlings op dit wonderbare zwijn, welks snelheid +zeer groot was en spande het op andere tijden voor den gouden wagen, +die--zooals men zeide--de vruchten en bloemen bevatte welke hij +kwistig over de aarde uitstrooide. + +Frey was bovendien de trotsche bezitter van het onverschrokken +ros Blodug-hofi, dat op zijn bevel door vuur en water zou ijlen, +maar ook van het tooverschip Skidbladnir, een verpersoonlijking van +de wolken. Dit schip, dat over land en zee voer, werd altijd door +gunstige winden voortgestuwd, en was zóó elastisch dat, terwijl +het voldoende groote afmetingen kon aannemen om de goden te dragen, +hun paarden en heel hun uitrusting, het ook als een doek kon worden +opgevouwen en in den zak gestoken. + + + Ivaldi's zonen + Werkten in dagen van ouds + Om te maken Skidbladnir, + Het beste schip + Voor den schoonen Frey, + Niörds goeden zoon. + + Grimnir-lied. + + + +Het dingen om Gerda's hand. + +In een van de Edda-liederen wordt verteld dat Frey eens Odins troon, +Hlidskialf, durfde beklimmen, van welken hoogen zetel zijn blik over de +wijde wereld zwierf. Toen hij naar het bevroren noorden keek, zag hij +een schoon jong meisje het huis van den vorstreus Gymir binnengaan, +en toen zij haar hand ophief om de klink op te lichten, bestraalde +haar schitterende schoonheid zee en lucht. + +Een oogenblik later verdween dit lieflijke wezen, wier naam Gerda +was en die men beschouwt als een verpersoonlijking van het flitsende +noorderlicht, in het huis haars vaders, en Frey keerde in gedachten +terug naar Alfheim, terwijl zijn hart vervuld was met het verlangen +dit mooie meisje zijn vrouw te maken. Smoorlijk verliefd was hij +zwaarmoedig en in de hoogste mate verstrooid, en begon zich zóó +vreemd aan te stellen, dat zijn vader, Niörd, zeer ongerust werd over +zijn gezondheid, en zijn trouwen knecht Skirnir beval de oorzaak van +deze plotselinge verandering te ontdekken. Na veel overreding kreeg +Skirnir ten slotte van Frey een verslag aangaande zijn beklimmen van +Hlidskialf, en van het mooie schouwspel dat hij had gezien. Hij bekende +zijn liefde en ook zijn uiterste wanhoop, want daar Gerda de dochter +was van Gymir en Angur-boda, en een bloedverwante van den vermoorden +reus Thiassi, vreesde hij, dat zij hem nooit gunstig ontvangen zou. + + + In Gymirs hof heb 'k haar geschouwd, + De maagd die mij gevangen houdt; + Haar sneeuwwitt' armen, blank gezicht + Wierpen op aard' en zee hun licht. + Haar min ik meer dan ooit voorheen + Een meisj' een jongling dierbaar scheen; + Maar elf en god die 't al gebiedt + Gunt ons 't geluk der liefde niet. + + Skirners lied. + + +Maar Skirnir antwoordde troostend dat hij geen reden kon zien waarom +zijn meester een zoo wanhopigen blik op de zaak zou hebben, en hij bood +aan, het meisje in zijn naam te gaan vragen, mits Frey hem zijn paard +voor de reis wilde leenen en hem zijn blinkend zwaard geven tot loon. + +Overgelukkig in het vooruitzicht dat hij de schoone Gerda zou winnen, +gaf Frey Skirnir gaarne het blinkende zwaard, en stond hem toe zijn +paard te gebruiken. Maar hij verzonk spoedig weer in den droomerigen +staat die hem gewoon was geworden sinds hij verliefd geworden was, en +zoo merkte hij niet dat Skirnir nog bij hem talmde, en ook niet dat +hij handig de spiegeling van zijn gelaat van het oppervlak der beek +stal waaraan hij gezeten was, en dat hij ze sloot in den drinkhoren, +met het plan "ze uit te storten in Gerda's beker, en door de schoonheid +er van het hart der reuzin voor den heer te winnen" in wiens dienst hij +nu uit vrijen ging. Toegerust met dit portret, met elf gouden appelen +en met den tooverring Draupnir, reed Skirnir nu naar Jötun-heim om zijn +opdracht uit te voeren. Toen hij bij Gymirs woning kwam, hoorde hij het +luid en voortdurend gehuil van zijn wachthonden, die de winterwinden +verpersoonlijkten. Een herder die zijn kudde in de nabijheid hoedde, +vertelde hem, in antwoord op zijn vraag, dat men onmogelijk het huis +kon naderen vanwege den vlammenmuur die het omringde; maar Skirnir, +wetende dat Blodug-hofi door alle vuur heen kon, gaf zijn paard de +sporen, en reed zonder letsel naar de deur van den reus en was weldra +in tegenwoordigheid van de lieflijke Gerda. + +Opdat het mooie meisje een gunstig oor zou leenen aan de voorstellen +van zijn meester, toonde Skirnir haar het gestolen portret en haalde +voor den dag de gouden appelen en den tooverring, die zij echter +met hoogheid afwees, zeggend dat haar vader genoeg goud had en meer +dan genoeg. + + + Ik neem niet aan dien wondren ring + Schoon 'k hem van Balders schat ontving; + 'k Behoef geen goud in Gymers hal + Daar 't mij mijn vader geven zal. + + Skirners lied. + + +Boos omdat zij het goud versmaadde, dreigde Skirnir nu haar met zijn +tooverzwaard te onthoofden, maar daar dit het meisje in het minst +niet bang maakte en zij hem met kalmte tartte, nam hij zijn toevlucht +tot tooverkunst. Hij sneed runen in zijn stok en zeide haar, dat, +als zij niet toegaf eer de bezwering klaar was, zij ňf tot eeuwige +maagdelijkheid zou veroordeeld zijn ňf een vorstreus zou huwen dien +zij nooit zou kunnen beminnen. + +Verschrikt door de vreeslijke beschrijving van hare vreugdelooze +toekomst in geval zij volhardde in hare weigering, stemde Gerda +er eindelijk in toe Frey's vrouw te worden, en liet Skirnir gaan, +met de belofte dat zij haar aanstaanden bruidegom op den negenden +avond in het land Burri zou ontmoeten, het groene veld, waar zij zijn +somberheid zou verdrijven en hem gelukkig zou maken. + + + Burri is liefdes hoog verblijf + Na negen nachten, buiten kijf, + Krijgt sterken Niorders dapp're zoon + Daar Gerda's kus tot liefdeloon. + + Skirners lied. + + +Verheugd over zijn succes, ijlde Skirnir naar Alf-heim terug waar +Frey met vreugde den uitslag van de reis kwam te vernemen. Toen +hij hoorde dat Gerda er in had toegestemd zijn vrouw te worden, +straalde zijn gelaat van geluk, maar toen Skirnir hem vertelde dat +hij negen nachten geduld moest hebben, eer hij de hem toegezegde +bruid zou kunnen zien, ging hij bedroefd weg, zeggende dat hem die +tijd eindeloos zou schijnen. + + + Lang is een nacht, en twee is meer, + Hoe draag 'k mijn smart ten derden keer? + Een maand van vreugde sneller vlucht + Dan halve nacht vol diep gezucht. + + Skirners lied. + + +Trots deze minnaarswanhoop kwam de tijd van wachten echter tot een +einde en Frey spoedde zich blijde naar het groene land, waar hij, +trouw aan haar aanwijzing, Gerda vond, en zij werd zijn gelukkige +vrouw en zat fier op haar troon naast hem. + + + Frey had Gerda tot vrouw; + Zij was Gymirs dochter, + Van Jötuns stam. + + Saemunds Edda. + + +Volgens sommige mythologen is Gerda niet een verpersoonlijking van +den noordelijken morgenstond maar van de aarde, die, hard, koud en +onhandelbaar, de geschenken van schoonheid en vruchtbaarheid (appelen +en ring), haar door den lentegod aangeboden, niet wil, de schitterende +zonnestralen (Frey's zwaard) tart, en slechts zijn kus wil ontvangen, +als zij verneemt dat zij anders tot voortdurende onvruchtbaarheid +zal worden veroordeeld, of geheel zal worden overgegeven in de macht +der reuzen (ijs en sneeuw). De negen nachten wachtens duiden de negen +wintermaanden aan; als zij ten einde zijn, wordt de aarde de bruid van +de zon, in de velden waar de boomen bladeren en bloesem doen uitloopen. + +Wij hooren dat Frey en Gerda de ouders werden van een zoon, Fiolnir +geheeten, wiens geboorte Gerda troostte over het verlies van haren +broeder Beli. Deze had Frey aangevallen en was door hem verslagen, +ofschoon de zonnegod, berooid van zijn ongeëvenaard zwaard, zich had +moeten verdedigen met een hertshoorn dien hij snel van den muur zijner +woning nam. + +Behalve den trouwen Skirnir had Frey twee andere dienstbaren, een +gehuwd paar, Beyggvir en Beyla, de verpersoonlijkingen van molenafval +en mest, twee ingrediënten die in den landbouw gebruikt worden om +den grond vruchtbaar te maken, en daarom als Frey's getrouwe dienaren +werden beschouwd, trots hun onaangename eigenschappen. + + + +De historische Frey. + +Snorro-Sturleson zegt in zijn "Heimskringla", of kroniek van de +oude Noorweegsche koningen, dat Frey een historisch persoon was +die Ingvi-Frey heette, en in Upsala regeerde na den dood van den +half-historischen Odin en Niörd. Onder zijn bestuur genoot het volk +zulk een welvaart en vrede dat zij zeiden dat hun koning een god moest +zijn. Zij begonnen hem dus als zoodanig aan te roepen, en trokken hun +enthousiaste bewondering zóó ver, dat, toen hij stierf de priesters, +die het feit niet openbaar durfden maken, hem in een aardhoop legden +in plaats van zijn lichaam te verbranden, zooals tot nu toe gewoonte +was geweest. Zij vertelden het volk toen dat Frey--wiens naam in +het noorsch synoniem is met "meester"--"in den aardhoop was gegaan", +een uitdrukking die uiteindelijk de noorsche term voor den dood werd. + +Eerst drie jaren later ontdekte het volk, dat was voortgegaan met +belasting te betalen aan den koning door geld, zilver en koper in +de aardhoop te doen door drie verschillende openingen, dat Frey +dood was. Daar hun vrede en voorspoed niet verstoord waren geworden, +besloten zij dat zijn lijk nooit zou worden verbrand, en zoo voerden +zij de gewoonte in, in een aardhoop te begraven, een gebruik dat +te zijner tijd den brandstapel op vele plaatsen verving. Een van de +drie aardhoopen bij Gamla Upsala heet nog naar den god. Zijn beelden +stonden daar in den grooten tempel, en zijn naam werd behoorlijk te +pas gebracht in alle plechtige eeden waarvan de gewone vorm luidde, +"Zoo helpe mij Frey, Niörd en de Almachtige Asa" (Odin). + + + +Dienst van Frey. + +Geen wapens werden ooit in Frey's tempels geduld; de beroemdste dier +tempels waren te Throndhjeim in Noorwegen, en te Thvera op IJsland. In +deze tempels werden hem ossen of paarden geofferd, terwijl men een +zwaren gouden ring doopte in het bloed van het offerdier eer de +bovenvermelde eed er plechtig over werd uitgesproken. + +Frey's beelden, evenals die van alle andere Noorsche godheden, waren +ruw gehouwen houtblokken, en het laatste van deze heilige beelden +schijnt door Olaf den Heilige te zijn vernield, die, zooals wij hebben +gezien, velen zijner onderdanen door dwang bekeerde. Daar hij verder +de god was van den zonneschijn, de vruchtbaarheid, den vrede en de +welvaart, werd Frey beschouwd als de patroon van paarden en ruiters, +en de bevrijder van alle gevangenen. + + + Frey is de beste + Van alle heeren + Onder de goden; + Hij wekt geen tranen + Bij meisjes of moeders; + Hij wil ontboeien + Hen die geketend zijn. + + Noorsche Mythologie (R. B. Anderson). + + + +Het Yule-feest. + +Eéne maand van elk jaar, de Yulemaand of Thor-maand, werd beschouwd +als aan Frey gewijd zoo goed als aan Thor, en begon met den langsten +nacht van het jaar, die den naam droeg van Moeder Nacht. Deze maand +was een tijd van feest en vreugde, want zij verkondigde de wederkomst +van de zon. Het feest heette Yule (wiel) omdat men vooronderstelde +dat de zon op een wiel geleek dat snel door de lucht draaide. Deze +gelijkenis deed een eigenaardige gewoonte ontstaan in Engeland, +Duitschland en langs de oevers van den Moezel. Tot zeer onlangs +vergaderde het volk op een berg, om een groot houten wiel, dat met +stroo omwikkeld was, in brand te steken, en dat dan, in lichtelaaie, +den heuvel af te rollen, totdat het sissend in het water neerkwam. + + + Weer and'ren zoeken op een wiel, versleten, waardeloos, + Omwikk'len het met stroo en touw, verbergen het een poos; + Zij sleepen 't naar een heuveltop, het staat in vuur en gloed, + En went'len het in duist'ren nacht er af met heftigen spoed. + Zoo lijkt het op de zon, die komt dus van den hemel neer, + Het is een vreemd gezicht en wie het ziet, dien treft het zeer, + En zij gelooven dat al kwaad, dus wordt gesleept ter hel, + En nu, van smart en euvel vrij, zij leven kalm en wel. + + Naogeorgus. + + +Al de noordelijke rassen beschouwden het Yulefeest als het grootste +van het jaar, en waren gewoon het te vieren met dansen, feesten +en drinken, terwijl elke god bij name werd aangeroepen. De eerste +Christenzendelingen, die de groote populariteit van dit feest +bespeurden, dachten dat het best was op te wekken tot drinken op +het welzijn van den Heer en zijn twaalf apostelen, toen zij voor het +eerst de noordelijke heidenen begonnen te bekeeren. Ter eere van Frey +at men bij deze gelegenheid varkensvleesch. Gekroond met laurier en +rosmarijn werd de kop van het dier in de eetzaal gebracht met veel +ceremonieel--een gewoonte die men lang in eere hield, zooals blijkt +uit de volgende regels. + + + Caput Apri defero + Reddens laudes Domino, + Den zwijnskop draag ik in mijn handen + Met rozemaryn en groenguirlanden; + Nu moet gij zingen allemaal + Qui estis in convivio. + + Queens College Deun, Oxford. + + +De vader van het gezin legde zijn hand op den gewijden schotel, die +"het zwijn der verzoening" heette, en bezwoer dat hij zijn familie +trouw zou zijn en al zijn verplichtingen zou nakomen, een voorbeeld dat +door alle aanwezigen werd gevolgd, van de hoogsten tot de laagsten. De +schotel mocht slechts worden aangesneden door een man van onbevlekten +naam en beproefden moed, want de zwijnskop was een gewijd zinnebeeld +dat--zoo dacht men--elk met vrees vervulde. Om die reden werd dikwijls +een zwijnskop gebruikt als versiering voor de helmen der Noorsche +koningen en helden, wier dapperheid buiten twijfel was. + +Daar Frey's naam Fro naar den klank dezelfde is als het woord dat in +het Duitsch voor blijdschap wordt gebruikt, werd hij als de beschermer +van alle vreugde beschouwd en werd steeds aangeroepen door gehuwde +paren die in harmonie wilden leven. Zij die er in slaagden dit +een bepaalden tijd te doen, werden openlijk begiftigd met een stuk +zwijnevleesch, dat in latere tijden door de Engelschen en Weeners +vervangen werd door een zij spek of ham. + + + Gij zult zweren, door kracht van belijdenis, + Als ooit in uw huw'lijk verkeerd iets is, + Hetzij ge zijt getrouwd als vrouw of man, + Als de eendracht bij u niet blijven kan, + Of anders, aan tafel of te bed hebt verstoord + Gij elkanders stemming in doen of in woord; + Of, sinds de priester u heeft getrouwd, + Gij u ongehuwd wenschtet, daar de stap u heeft berouwd; + Of wel, in twaalf maanden en een dag tijd, + Gij niet werdt vervuld met zulk een spijt, + Maar bleeft bij uw denken en uw verlangen + Als toen uw handen elkaar in het koor hielden omvangen. + Als hierop, met vrijmoedigen geest, + Gij vast kunt zweren dat het zóó is geweest, + Dan zult gij krijgen een stuk spek en van hier + Het medenemen met groot plezier; + Want dit is gebruik te Dunmow, steeds en nu-- + Schoon de vreugd is aan ons, het spek is van u. + + Brands Populaire Oudheden. + + +In het dorp Dunmow in Essex bestaat de oude gewoonte nog. In Weenen +werd de ham of het stuk spek boven de stadspoort gehangen, vanwaar +de gelukkige candidaat het moest halen, nadat hij den rechters de +zekerheid had gegeven, dat hij met zijn vrouw in vrede had geleefd, +maar niet onder de plak zat. Men zegt dat in Weenen deze ham sedert +lang niet was opgeëischt, totdat een waardig burger zich voor de +rechters vertoonde en bij zich had de geschreven verzekering van +zijn vrouw dat zij twaalf jaren gehuwd waren en nooit twist hadden +gehad--een bewering die door al hunne buren gestaafd werd. De rechters, +tevreden met de bewijzen die zij voor oogen hadden, zeiden den +candidaat dat de prijs hem zou worden gegeven, en dat hij alleen maar +de ladder had te beklimmen, die er onder stond, en hem naar beneden +moest halen. Blij dat hij een zoo mooie ham had gekregen, klom de +man vlug op de ladder; maar toen hij op het punt was naar de ham te +reiken bemerkte hij, dat de ham, aan de middagzon blootgesteld, begon +te smelten, en dat een druppel vet op zijn Zondagsche jas dreigde +te vallen. Snel trok hij zich terug en deed zijn jas uit, met de +schertsende opmerking dat zijn vrouw hem een heftigen uitbrander zou +geven als hij haar vuil maakte, een bekentenis die alle omstanders +in den lach deed schieten, en die hem zijn ham kostte. + +Een ander Yuletijdgebruik was het branden van een groot houtblok, dat +den nacht door moest duren, anders werd het als een heel slecht teeken +beschouwd. De verkoolde overblijfselen van dit blok werden zorgvuldig +verzameld en bewaard om het blok van het volgenden jaar aan te steken. + + + Met hout van vorig jaar + Ontsteek het nieuwe, maar + Grijp uw geluk met handen, + Speel op uw luit een lied + Dat voorspoed talme niet + Maar kome onder 't branden. + + Hesperides (Herrick). + + +Dit feest was zóó populair in Scandinavië, waar het in Januari +werd gevierd, dat koning Olaf, ziende hoe dierbaar het was aan het +Noorsche gemoed, vele van zijn gebruiken overbracht naar den Kerstdag +en daardoor het onkundige volk met hun verandering van godsdienst +verzoende. + +Als god van vrede en voorspoed meent men dat Frey dikwijls op aarde +is teruggekeerd, en dat hij over de Zweden geregeerd heeft, onder den +naam van Ingvi-Frey, waarnaar zijn afstammelingen Inglings heeten. Hij +regeerde ook over de Denen onder den naam Fridleef. In Denemarken, +zegt men, trouwde hij een mooi meisje Freygerda, die hij van een +draak had bevrijd. Hij had bij haar een zoon, Frodi, die hem later +als koning opvolgde. + +Frodi regeerde over Denemarken in de dagen toen er "vrede over de +wereld" was, dat is, juist toen Christus werd geboren in Bethlehem +van Judea; en omdat al zijn onderdanen in eensgezindheid leefden, +was hij algemeen bekend als Vrede-Frodi. + + + +Hoe de zee zout werd. + +Men verhaalt dat Frodi eens van Hengikiaptr een paar magische +molensteenen, Grotti geheeten, kreeg, die zóó zwaar waren dat geen +zijner knechten en zelfs geen van zijn sterkste soldaten ze konden +omkeeren. De koning begreep dat de molen betooverd was en al wat hij +wilde zou malen; daarom was hij verlangend hem aan het werk te zetten, +en, bij een bezoek aan Zweden, zag hij de twee reuzinnen Menia en +Fenia, wier geweldige spieren en gestalten zijn aandacht trokken. Hij +kocht ze als slavinnen. + +Toen hij thuis kwam, voerde Vrede-Frodi zijn nieuwe dienstbaren +naar den molen, en beval haar de maalsteenen rond te draaien en te +malen goud, vrede en voorspoed, en onmiddellijk vervulden zij zijn +wensch. Vroolijk werkten de vrouwen door, uur op uur, totdat 's konings +kisten vol goud waren, en voorspoed en vrede heerschten in zijn land. + + + Malen wij schatten voor Frothi! + Malen wij hem, blijde + Om veelheid van stof, + Op vroolijken steen. + + Grotta Savngr. + + +Maar toen Menia en Fenia gaarne wat zouden gerust hebben, beval de +koning, wiens hebzucht was gewekt, haar door te werken. In weerwil +van haar smeeken beval hij ze te arbeiden uur op uur, en stond hij +ze slechts zooveel rusttijd toe als noodig was om een gezang vers +te zingen, totdat, door zijn wreedheid vertoornd, de reuzinnen ten +slotte besloten zich te wreken. Op zekeren nacht toen Frodi sliep, +veranderden zij haar gezang, en in plaats van voorspoed en vrede, +begonnen zij boos te malen een gewapend leger, waardoor zij den Viking +Mysinger in het land brachten met een groote troepenmacht. Terwijl de +tooverij aan het werk was, bleven de Denen slapen, en dus werden zij +geheel en al verrast door de Vikingenschaar, die hen allen versloeg. + + + Een leger moet komen + Hier direct, + En branden de stad + Neer voor den vorst. + + Grotta Savnrg. + + +Mysinger nam de toovermolensteenen en de twee slavinnen en zette +ze aan boord van zijn schip; toen liet hij de vrouwen zout malen, +wat in die dagen een handelsartikel van groote waarde was. De +vrouwen gehoorzaamden en hare molensteen en draaiden rond, malend +zout in overvloed; maar de Viking, even wreed als Frodi, wilde den +armen vrouwen geen rust gunnen, waarom hij en de zijnen zwaar werden +gestraft. Een zóó groote hoeveelheid zout werd door de tooversteenen +gemalen dat ten slotte zijn gewicht het schip deed zinken en alles +wat aan boord was. + +De zware steenen zonken in zee in de Pentland-Firth, of aan de +noordwestelijke kust van Noorwegen, waar zij een diep rond gat maakten, +en de wateren, die in de draaikolk stroomden en in de gaten, die in +de steenen waren, klokten, veroorzaakten de groote draaikolk die als +de Maelstroom bekend is. Wat het zout betreft, dit smolt spoedig; +maar zóó groot was de onmetelijke hoeveelheid die de reuzinnen hadden +gemalen, dat het al de wateren van de zee doortrok, die sedert altijd +zeer zout is geweest. + + + + + + +HOOFDSTUK X: FREYA. + + +De godin der liefde. + +Freya, de mooie Noorsche godin van de schoonheid en de liefde, was +de zuster van Frey en de dochter van Niörd en Nerthus, of Skadi. Zij +was de schoonste en lieflijkste van alle godinnen, en terwijl zij in +Duitschland met Frigga vereenzelvigd werd, gold zij in Noorwegen, +Zweden, Denemarken en IJsland als een afzonderlijke godheid. Daar +Freya geboren was in Vana-heim, was zij ook bekend als Vanadis, +als de godin van de Vana's, of als Vanabruid. + +Toen zij in Asgard kwam, waren de goden zóó bekoord door hare +schoonheid en gratie, dat zij haar het gebied Folkvang en de groote +hal Sessrymnir (de ruimgezetelde) gaven, waar zij gemakkelijk al hare +gasten zou kunnen plaatsen. + + + Folkvang heet het, + Waar Freya recht heeft + Op de stoelen der hal. + Ied'ren dag der verslaag'nen + Kiest zij de helft, + Gunt de helft aan Odin. + + Noorsche Mythologie (R. B. Anderson). + + + +Koningin der Valkyren. + +Ofschoon zij de godin der liefde was, was Freya niet alleen zachtzinnig +en op vreugde gesteld, want de oude Noorsche volken geloofden dat zij +zeer krijgshaftige neigingen had, en dat zij als Valfreya dikwijls de +Valkyren de slagvelden langs voerde, kiezend en opeischend de eene +helft der gevallen helden. Daarom werd zij dikwijls afgebeeld met +pantser en helm, schild en speer, terwijl alleen de benedendeelen +van haar lichaam in de gewone golvende vrouwelijke dracht gehuld waren. + +Freya bracht de uitverkoren gevallenen naar Folkvang, waar zij +behoorlijk werden ontvangen. Daar ook heette zij welkom alle reine +maagden en trouwe vrouwen, opdat zij na den dood zouden mogen genieten +van het gezelschap harer minnaars en mannen. De vreugden van haar +woning waren zóó verlokkend voor de heldhaftige Noorsche vrouwen, +dat zij dikwijls in den slag stormden als hare geliefden verslagen +waren, hopende hetzelfde lot te zullen deelen; of zij vielen in hare +zwaarden, of werden vrijwillig verbrand op denzelfden brandstapel +als de overblijfselen harer beminden. + +Daar men geloofde dat Freya een gunstig oor leende aan gebeden van +minnenden, werd zij dikwijls door hen aangeroepen, en het was gebruik +haar ter eere minneliederen te dichten, die bij alle feestelijke +gelegenheden werden gezongen, terwijl haar naam zelfs het werkwoord +vrijen het aanzijn gaf. + + + +Freya en Odur. + +Freya, de goudharige en blauwoogige godin, werd soms ook als een +verpersoonlijking van de aarde beschouwd. Als zoodanig huwde zij Odur, +een symbool van de zomerzon, dien zij innig liefhad en bij wien zij +twee dochters had, Hnoss en Gersemi. Deze meisjes waren zóó schoon +dat alle lieflijke en kostelijke dingen naar haar genoemd werden. + +Als Odur tevreden aan haar zijde toefde, glimlachte Freya en was zij +volmaakt gelukkig; maar, helaas! de god was zwerver van natuur, en toen +hij genoeg kreeg van zijn vrouws gezelschap, verliet hij plotseling +het huis en zwierf in de wijde wereld. Freya, droef en verlaten, +weende veel, en hare tranen vielen op de harde rotsen, die bij hun +aanraking zacht werden. Wij vernemen zelfs dat zij doorsijpelden tot +diep in het hart der steenen, waar zij in goud werden verkeerd. Sommige +tranen vielen in zee en werden veranderd in doorschijnend barnsteen. + +Toen Freya van haar weduwlijken staat genoeg had en verlangde haar +geliefde in hare armen te drukken, ging zij hem eindelijk zoeken, en +kwam door vele landen, waar zij bekend werd onder vele namen, zooals +Mardel, Horn, Gefn, Syr, Skialf en Thrung, allen die zij ontmoette +vragend of haar man dien weg was langs gekomen, en overal zóóvele +tranen stortend dat men goud kan vinden in alle deelen der aarde. + + + En Freya volgde met haar tranen goud + Liefste godin des hemels, hoogst geëerd + Door allen zij, na Odins gemalin. + Voorlang nam haar ten huw'lijk Odur zwerfsch, + Verliet haar dan en ging de wereld door, + Sinds zoekt zij hem en weent haar gouden tranen. + Veel namen heeft zij, Vanadis, zoo noemt + Op aard men haar, doch Freya in den hemel. + + Balder Dood (Matthew Arnold). + + +Ver weg in het zonnige Zuiden, onder de bloeiende mirten, vond Freya +Odur ten slotte, en toen zij haar geliefde wederom had, was zij weer +gelukkig en glimlachte en straalde zij als een bruid. Misschien is het +omdat Freya haar man vond onder den bloeienden mirt, dat Noorsche +bruiden, tot heden, mirten verkiezen boven den conventioneelen +oranjebloesem van andere streken. + +Hand in hand keerden Odur en Freya nu vroolijk naar huis terug, +en in het licht van hun geluk werd het gras groen, ontbloeiden de +bloemen, en de bruid zong, want de heele natuur sympathiseerde even +hartelijk met Freya's vreugde als zij getreurd had met haar toen zij +in droefheid was. + + + Uit het morgenland, + Over het sneeuwveld + Kwam schoone Freya + Tripp'len naar Scoring. + Wit lag de heide, + Bevroren vóór haar; + Groen was de heide, + En bloeiend achter haar. + Uit gouden lokken + Schudde zij bloemen, + Uit haar kleed'ren + Schudde zij zuidenwind, + Rondom in de berken + Wekkend de lijsters, + Makend kuische vrouwen zeer + Naar hun helden verlangend, + Minnend, minnegevend, + Kwam zij naar Scoring. + + De Longbeards Sage (Charles Kingsley). + + +De mooiste planten en bloemen in het noorden heetten Freya's haar of +Freya's oogendauw, terwijl de vlinder Freya's hen heette. Men dacht +ook dat deze godin een bijzondere genegenheid had voor de elfen, die +zij gaarne zag dansen in de maanstralen, en voor wie zij haar mooiste +bloemen en zoetsten honig bewaarde. Odur, Freya's man, die verder +gold als een verpersoonlijking van de zon, werd ook beschouwd als een +zinnebeeld van den hartstocht of van de bedwelmende liefdegenietingen; +zoo zeiden de ouden dat het geen wonder was wanneer zijn vrouw niet +gelukkig kon zijn zonder hem. + + + +Freya's halsketting. + +Daar zij de godin van de schoonheid was, was Freya natuurlijk +zeer verzot op haar toilet van schitterende sieraden en kostbare +juweelen. Op zekeren dag, toen zij in Svart-alfa-heim vertoefde, +het rijk onder den grond, zag zij vier dwergen den wonderbaarsten +halsketting maken dien zij ooit gezien had. Schier buiten zich zelf +van verlangen om dezen schat te bezitten, die Brisinga-men heette, +en een zinnebeeld was van de sterren, smeekte Freya de dwergen hem +haar te geven; maar zij weigerden dit met beslistheid tenzij zij +beloofde dat zij hun haar gunst zou schenken. Toen zij tot dezen prijs +den halsketting had gekregen, haastte Freya zich hem aan te doen, +en zijn schoonheid verhoogde hare bekoorlijkheden zóó, dat zij hem +dag en nacht droeg en slechts bij gelegenheid kon bewogen worden hem +aan de andere godheden te leenen. Thor droeg echter dezen ketting, +toen hij Freya in Jötun-heim voorstelde, en Loki begeerde hem en zou +hem hebben gestolen, had Heimdall er niet opgepast. + +Freya was ook de trotsche bezitster van een valkengewaad, of +valkenveeren, die dengene, die ze droeg, het vermogen schonk als een +vogel door de lucht te vliegen; en dit kleed was zóó onschatbaar dat +het tweemaal door Loki werd geleend, en door Freya zelve gebruikt +werd toen zij Odur, die weg was, ging zoeken. + + + Op zeek'ren dag + Deed Freya aan valkenvleug'len en schoot door de lucht, + Noordwaarts, zuidwaarts zocht zij + Haar geliefden Odur. + + Frithiof Saga, Tegnér. + + +Daar Freya ook werd beschouwd als de godin van de vruchtbaarheid, +werd zij soms voorgesteld als rondrijdend met haar broeder Frey +in de kar, die getrokken werd door het zwijn met gouden borstels, +met kwistige hand strooiend vruchten en bloemen, om de harten der +menschen verheugd te maken. Zij had echter zelf een wagen waarin zij +gewoonlijk reed. Deze werd getrokken door katten, hare geliefkoosde +dieren, de zinnebeelden van koesterende liefheid en wellust, of de +verpersoonlijking van vruchtbaarheid. + + + Toen kwam zwartbaardige Niörd en achter hem + Freya, in dun gewaad, en om haar enkels teer + Speelden de grauwe katten. + + Minnaars van Goedroen (William Morris). + + +Frey en Freya werden zóó hoog geëerd in het gansche noorden, dat hunne +namen, in gewijzigde vormen, nog gebruikt worden voor "meester" en +"meesteres", en één dag der week Vrijdag wordt genoemd. Freya's tempels +waren inderdaad groot in getal, en werden lang in stand gehouden door +hare geloovigen, het laatst te Maagdenburg, in Duitschland totdat +deze op bevel van Karel den Groote werd verwoest. + + + +Geschiedenis van Ottar en Angantyr. + +Het Noorsche volk was gewoon Freya aan te roepen niet alleen om +voorspoed af te smeeken in de liefde, en welvaart en rijkdom, maar ook, +nu en dan, hulp en bescherming. Deze beloofde zij aan allen die haar +trouw dienden, zooals bleek in het verhaal van Ottar en Angantyr, twee +mannen, die, nadat zij een tijd lang getwist hadden over hun rechten +op zeker stuk land, ten slotte de zaak voor het Thing brachten. Die +volksvergadering besliste dat de man, die kon aantoonen dat hij de +langste lijn van edele voorvaderen had, als winner zou gelden, en +een bepaalden dag werd aangewezen om den geslachtsboom van iederen +eischer na te sporen. + +Ottar, die zich slechts eenige namen van voorvaderen kon herinneren, +bracht offers aan Freya en vroeg haar hulp. De godin hoorde goedgunstig +naar zijn gebed en verscheen hem en veranderde hem in een wild zwijn, +en reed op zijn rug naar de woonplaats van de toovenares Hyndla, een +zeer beroemde heks. Door bedreigingen en verzoeken kreeg Freya van de +oude vrouw gedaan, dat zij Ottar's geslachtsboom tot Odin naspoorde, +en elk der vaderen op zijn beurt zou opnoemen, terwijl zij erbij +vertelde wat hij had gedaan. Daar zij vreesde dat het geheugen van +haren vereerder niet bij machte zou zijn zoovele bijzonderheden te +onthouden, bewerkte Freya verder dat Hyndla een dronk herinneringsdrank +brouwde, dien zij hem te drinken gaf. + + + Drinken zal hij + Heerlijke teugen, + Alle goden smeek ik + Te zeeg'nen Ottar. + + Saemunds Edda. + + +Zoo voorbereid verscheen Ottar voor het Thing op den vastgestelden dag, +en zei vloeiend zijn stamboom op, zooveel meer voorvaders noemende +dan Angantyr zich kon herinneren, dat hem zonder moeite het bezit +werd toegewezen dat hij verlangde. + + + Een plicht is te wijzen zóó + Dat de jonge vorst + Zijn vaderlijk erfdeel zal hebben + Volgens zijn afkomst. + + Saemunds Edda. + + + +De mannen van Freya. + +Freya was zóó schoon dat al de goden, reuzen en dwergen naar hare +liefde verlangden en om beurten haar tot vrouw wilden. Maar Freya +bespotte de leelijke reuzen en weigerde zelfs Thrym, toen Loki en +Thor voor hem pleitten. Zij was niet zoo onverzettelijk waar het de +goden zelf betrof, als men de verschillende mythologen mag gelooven, +want als de verpersoonlijking van de aarde, zegt men, heeft zij Odin +(de lucht), Frey (den vruchtbaren regen), Odur (den zonneschijn) +enz. getrouwd, totdat het scheen alsof zij de beschuldiging verdiende +die de opperduivel Loki tegen haar uitgilde, dat zij om beurten alle +goden bemind had en gehuwd. + + + +Vereering van Freya. + +Het was gebruik bij plechtige gelegenheden Freya's gezondheid te +drinken met die van de andere goden, en toen het Christendom in het +noorden werd ingevoerd, werd deze dronk overgebracht op de Maagd +of op St. Gertruida; Freya werd, evenals alle heidensche godheden, +tot een demon verklaard of een heks, en verbannen naar de bergtoppen +van Noorwegen, Zweden of Duitschland, waar men den Brocken aanwijst +als haar speciaal verblijf, en de algemeene verzamelplaats van haar +duivelenstoet in den Valpurgisnacht. + + + Koor van heksen. + + De heksen gaan den Brocken op, + De stoppel is geel, groen is de knop. + Van alle kanten komen ze aan, + En bovenop zit Uriaan. + Zoo gaat het over steen en stok, + Laat de heks een sch--t, dan st--t de bok. + + Goethe's Faust (vert. v. Adama v. Scheltema). + + +Daar de zwaluw, de koekoek en de kat in heidensche tijden Freya gewijd +waren, meende men dat deze schepselen duivelsche eigenschappen hadden, +en tot heden toe worden heksen altijd afgebeeld met koolzwarte katten +naast zich. + + + + + + +HOOFDSTUK XI: ULLER. + + +De god van den winter. + +Uller, de god van den winter, was de zoon van Sif, en de stiefzoon +van Thor. Zijn vader die nooit vermeld wordt in de Noorsche sagen +moet een van de meest gevreesde vorstreuzen zijn geweest, want Uller +hield van de koude en reisde gaarne door het land op zijn breede +sneeuwschoenen of glinsterende schaatsen. Deze god hield ook van de +jacht, en dreef zijn spel in de Noorsche wouden, zich maar weinig +bekommerend om ijs en sneeuw, waartegen hij goed was beschermd door +de dikke pelzen waarin hij altijd was gehuld. + +Als god van de jacht en het boogschieten wordt hij afgebeeld met +een koker vol pijlen en een grooten boog, en daar de taxis het beste +hout geeft tot vervaardiging van deze wapenen, zegt men dat dit zijn +geliefkoosde boom was. Om altijd genoeg geschikt hout tot zijn gebruik +bij de hand te hebben, sloeg Uller zijn verblijf op te Ydalir, het +dal der taxisboomen, waar het altijd zeer vochtig was. + + + Ydalir heet het, + Waar Uller zich + Gemaakt heeft een woning. + + Saemunds Edda. + + +Als wintergod werd Uller, of Oller, zooals hij ook heette, beschouwd +als de tweede na Odin, wiens plaats hij gedurende zijn afwezigheid in +de wintermaanden van het jaar zich toeëigende. Gedurende dit tijdperk +voerde hij algeheele heerschappij over Asgard en Midgard, en ook, +volgens sommige bronnen, nam hij bezit van Frigga, Odins vrouw, zooals +vermeld wordt in de mythe van Vili en Ve. Maar daar Uller zeer zuinig +was en nooit iets gaf aan de menschheid, begroette zij met groote +blijdschap den terugkeer van Odin, die zijn onderkruiper wegjoeg en +hem noodzaakte zijn toevlucht te nemen ňf in het bevroren noorden ňf op +de toppen van de Alpen. Hier, als wij de dichters mogen gelooven, had +hij een zomerhuis gebouwd, waarin hij zich terugtrok, totdat, wetend +dat Odin weer weg was, hij opnieuw in de dalen durfde verschijnen. + +Uller werd ook beschouwd als de god van den dood, en men dacht dat hij +in de Wilde Jacht reed en ze soms zelf leidde. Hij is in het bijzonder +bekend om zijn snelheid van beweging, en daar de sneeuwschoenen, die +men in noordelijke streken gebruikt, soms van been worden gemaakt, +en bovenaan zijn opwaarts gekeerd als de boeg van een schip, vertelde +men gewoonlijk dat Uller tooverrunen had gesproken over een stuk been, +dat hij in een schip veranderde, hetwelk hem over land of zee droeg +naar zijn wil. + +Daar sneeuwschoenen als een schild er uit zien, en daar het ijs waarmee +hij jaarlijks de aarde omwikkelde als schild dient dat ze voor letsel +in den winter beschermt, had Uller den bijnaam van schildgod, en +hij werd in het bijzonder aangeroepen door alle personen die moesten +meedoen aan een tweegevecht of een wanhopigen strijd. + +In Christelijke tijden werd zijn plaats in den dienst des volks +ingenomen door St. Hubert, als jager, die ook gemaakt werd tot den +patroon der eerste maand, welke op 22 November begon, en aan hem +gewijd was, daar de zon door het sterrenbeeld Sagittarius ging, +of den boogschutter. + +In het Angelsaksisch was Uller bekend als Vulder; maar in sommige +deelen van Duitschland heette hij Holler en werd beschouwd als de +gemaal van de schoone godin Holda, wier velden hij met een dikken +mantel van sneeuw bedekte, om ze meer vruchtbaar te maken wanneer de +lente kwam. + +Bij de Skandinaviërs vertelde men, dat Uller Skadi had gehuwd, +Niörds gescheiden vrouw, de vrouwelijke verpersoonlijking van den +winter en de koude en hun smaak was zóó gelijk dat zij in volkomen +harmonie samen leefden. + + + +Dienst van Uller. + +Vele tempels waren in het Noorden aan Uller gewijd, en op zijn +altaren, even goed als die van de andere goden, lag een heilige ring, +waarop eeden werden gezworen. Men zeide dat deze de ring kracht had +zóó hevig ineen te krimpen, dat hij den vinger van een met opzet +meineedige afrukte. Het volk bezocht Ullers tempel, vooral gedurende +de maanden November en December, om hem te vragen dat hij een dikke +deken van sneeuw over hun landen zou brengen, als waarborg van een +goeden oogst; en daar men geloofde dat hij de schitterende stralen +van het noorderlicht zond, die de Noorsche lucht in haar langen nacht +verlichten, dacht men dat hij in nauwe betrekking stond tot Balder, +de verpersoonlijking van het licht. + +Volgens andere bronnen was Uller Balders speciale vriend, vooral +omdat hij ook een deel van het jaar in de duistere diepten van +Nevelheim doorbracht, met Hel, de godin van den dood. Men meende +dat Uller daar jaarlijks, gedurende de zomermaanden, verbannen werd, +als hij zijn heerschappij over de aarde moest afstaan aan Odin, den +zomergod, en daar ontmoette hem Balder op Midzomer, den dag waarop +hij uit Asgard verdween, want dan begonnen de dagen korter te worden, +en de heerschappij van het licht (Balder) week allengs voor de steeds +toenemende macht der duisternis (Hodur). + + + + + + +HOOFDSTUK XII: FORSETI. + + +De god van de waarheid. + +Zoon van Balder, den god van het licht en van Nanna, de godin der +vlekkelooze reinheid, was Forseti de wijste, welsprekendste en +lieflijkste van alle goden. Toen men vernam dat hij in Asgard was, +stonden de goden hem een zetel toe in de vergaderzaal, bepaalden dat +hij de beschermer zou zijn van gerechtigheid en rechtvaardigheid, en +gaven hem tot verblijf het schitterende paleis Glitnir. Deze woning +had een zilveren dak, dat op pilaren van goud rustte, en het straalde +zóó, dat men het op grooten afstand kon zien. + + + Glitnir is het tiende; + Gedragen door goud, + Ook met zilver gedekt. + Daar woont Forseti + Altijd door, + Beslecht elken strijd. + + Saemunds Edda. + + +Hier, op een hoogen troon, zat Forseti, de wetgever, dag aan +dag, en vereffende de geschillen van goden en menschen, geduldig +luisterend naar beide kanten van elke vraag, en ten slotte uitsprekend +beslissingen zóó billijk dat niemand ooit met zijn besluiten ontevreden +was. Zóó groot waren de welsprekendheid en overredingskracht van +dezen god, dat hij er altijd in slaagde de harten zijner hoorders +te treffen, en het hem altijd gelukte ook de bitterste vijanden te +verzoenen. Allen, die van hem vandaan gingen, waren voor het vervolg +er zeker van in vrede te leven, want niemand durfde een gelofte te +breken die hem eens was gedaan, anders zou hij zijn rechtmatigen +toorn oploopen en onmiddellijk ten doode verwezen worden. + + + Forseti, Balders groote zoon + Hoorde mijn eed, + Geef mij rechtvaard'gen dood ter loon + Als 'k hem vergeet. + + Viking-verhalen van het Noorden (R. B. Anderson). + + +Als de god van de gerechtigheid en eeuwige wet, meende men, was +Forseti voorzitter bij elke rechtszitting; steeds wendden zich tot +hem allen die een verhoor moesten ondergaan, en men zeide dat hij +zelden in den steek liet degenen die zijn hulp verdienden. + + + +De geschiedenis van Heligoland. + +Om de administratie van het recht in hun land te vergemakkelijken, +benoemden de Friezen, zegt men, twaalf van hun wijste mannen, de +Asegeir, of oudsten, om de wetten van de verschillende familiën en +stammen die hun natie uitmaakten te verzamelen, en daaruit een wetboek +samen te stellen dat de grondslag zou zijn van uniforme wetten. Toen +de oudsten heel nauwkeurig de verschillende gegevens hadden verzameld, +scheepten zij zich in op een klein schip, om een eenzame plaats te +vinden waar zij vreedzaam hun besprekingen zouden kunnen houden. Maar +nauwelijks waren zij van wal gestoken, of een storm zette op, die +hun schip ver naar zee dreef, nu in deze richting en dan in die, +zoodat zij geheel hun kalmte verloren. In hun wanhoop riepen de twaalf +rechtsgeleerden Forseti aan, en smeekten hem hen te helpen het land +weer te bereiken, en nauwelijks was het gebed uit, of zij bespeurden, +tot hun groote verrassing, dat het schip een dertienden passagier +aan boord had. + +Het roer grijpend wendde de vreemdeling het vaartuig, stuurde het +naar de plaats waar de golven het hoogst sloegen, en in ongeloofelijk +korten tijd kwamen zij aan een eiland waar de stuurman hen aanspoorde +zich te ontschepen. In eerbiedige stilte gehoorzaamden de twaalf +mannen; en hun verbazing steeg nog meer, toen zij den vreemdeling +zijn oorlogsbijl zagen zwaaien en een heldere bron zagen opspringen +van de plaats op het grasveld waar zij neerkwam. Op voorbeeld van +den vreemdeling dronken allen van dit water zonder een woord te +spreken; toen gingen zij in een kring zitten, zich verbazend omdat +de vreemdeling op ieder hunner in een of andere bijzonderheid geleek, +maar toch veel van hen verschilde in algemeen voorkomen en uiterlijk. + +Plotseling werd het zwijgen verbroken en de vreemdeling begon te +spreken op zachten toon, die vaster en luider werd toen hij een wetboek +ging voordragen dat al de verschillende bestaande bepalingen vereenigde +die de Asegeir hadden verzameld. Toen zijn rede uit was, verdween de +vreemdeling even snel en geheimzinnig als hij was gekomen, en de twaalf +rechtsgeleerden, hun spraak terug krijgend, riepen tegelijk uit dat +Forseti zelf bij hen was geweest, en het wetboek had gegeven volgens +hetwelk de Friezen voortaan moesten gevonnisd worden. Ter herinnering +aan de verschijning van den god verklaarden zij het eiland waarop zij +stonden heilig, en zij spraken een plechtige vervloeking uit over ieder +die zijn heiligheid door twist of bloedvergieten zou ontwijden. Zoo +werd dit eiland, bekend als Forseti's land of Heligoland (heilig land) +hoogelijk geëerd door alle Noorsche volken en zelfs de stoutmoedigste +vikings plunderden zijn kusten niet, om geen schipbreuk te lijden of +een schandelijken dood te ondergaan tot straf voor hun misdaad. + +Plechtige rechtszittingen werden dikwijls op het heilige eiland +gehouden, terwijl de rechters er altijd water schepten en het zwijgend +dronken, ter herinnering aan Forseti's bezoek. De wateren van deze +bron werden bovendien als zóó heilig beschouwd, dat allen die er +van dronken voor gewijd werden gehouden, en zelfs het vee dat er +van genuttigd had niet mocht worden geslacht. Daar men zeide dat +Forseti zijn zittingen hield in de lente, den zomer en den herfst, +maar nooit in den winter, werd het gewoonte, in alle Noorsche landen, +de gerechtshoven vacantie te geven in deze jaargetijden, want het +volk vond, dat, alleen wanneer het licht helder aan den hemel scheen, +het recht allen zichtbaar kon zijn, en dat het volstrekt onmogelijk +zou wezen een rechtvaardig vonnis te wijzen gedurende het donkere +winterseizoen. Forseti wordt zelden genoemd dan samen met Balder. Hij +nam blijkbaar geen deel aan de eindelooze twisten, waarin al de andere +goden een zoo groote rol speelden. + + + + + + +HOOFDSTUK XIII: HEIMDALL. + + +De wachter van de goden. + +Toen hij eens langs het zeestrand wandelde, zag Odin negen schoone +reuzinnen, de golfmeisjes Gialp, Creip, Egia, Augeia, Ulfrun, Aurgiafa, +Sindur, Atla en Iarnsaxa, in diepen slaap op het witte zand. De god van +de lucht werd zóó bekoord door deze schoone wezens, dat, zooals de Edda +vertelt, hij alle negen huwde, en zij werkten op hetzelfde oogenblik +samen tot de geboorte, van een zoon, die den naam Heimdall kreeg. + + + 'k Ben een kind van negen moeders, + 'k Ben een zoon van negen zusters. + + Saemunds Edda. + + +De negen moeders voedden hun kind met de kracht der aarde, de +vochtigheid der zee en de hitte der zon, en deze zonderlinge leefregel +bleek zóó versterkend, dat de jonge god in een verwonderlijk korten +tijd volwassen was, en zich naar zijn vader in Asgard spoedde. Hij +trof de goden aan terwijl zij met trots de regenboogbrug beschouwden, +die zij juist uit vuur, lucht en water hadden gemaakt; nog kan men +deze drie grondstoffen duidelijk zien in haar langen boog, waar de +drie hoofdkleuren schitteren: het rood dat het vuur, het blauw dat +de lucht en het groen dat de koele diepten van de zee aanduidt. + + + +De wachter van den regenboog. + +Deze brug verbond hemel en aarde en eindigde onder de schaduw van +den machtigen wereldboom Yggdrasil, dicht bij de fontein, waar Mimir +wacht hield, en de eenige belemmering om ten volle van het prachtige +schouwspel te genieten, was de vrees dat de vorstreuzen er over heen +zouden gaan en zoo in Asgard binnendringen. + +De goden hadden besproken dat het geraden was een betrouwbaren wachter +aan te stellen, en zij heetten den nieuweling welkom als iemand die +volkomen geschikt was om die ernstige taak te vervullen. + +Heimdall nam gaarne de verantwoordelijkheid op zich, en van nu af +aan hield hij dag en nacht de wacht over den regenboogweg die naar +Asgard voerde. + + + Bifröst in 't oosten blonk in kleuren rein; + En op zijn top, in blanksten schijn, + Bleek Heimdall op zijn post te zijn. + + Oehlenschläger. + + +Ten einde hun wachter in staat te stellen de nadering van een +vijand van verre te zien, gaven de goden hem zóó scherpe zintuigen, +dat--zooals men zegt--hij het gras op de heuvelhelling en de wol op +den rug van het schaap kon hooren groeien; dat hij honderd mijlen ver +zoowel 's daags als 's nachts duidelijk kon zien; en bij dit alles +had hij minder slaap noodig dan een vogel. + + + Bij angst'ge reuzen meer bekend + Dan hij die zit in rust omhoog, + Wachter der lucht, en sluit geen oog. + + Lied van Skirner. + + +Heimdall werd verder toegerust met een schitterend zwaard en een +wonderbare trompet, Giallar-hoorn geheeten, en de goden bevalen +hem er op te blazen als hij hun vijanden zag aankomen, zeggende dat +de klank er van alle wezens in den hemel, op aarde en in Niflheim +zou wekken. De laatste hevige stoot er in zou de komst van den dag +aangeven waarop de laatste strijd zou gestreden worden. + + + Ten strijd zijn de goden geroepen + Door den ouden + Giallar-hoorn, + Luid blaast Heimdall, + Zijn klank is in de lucht. + + Saemunds Edda. + + +Om dit instrument, dat een zinnebeeld was van de wassende maan, altijd +bij de hand te hebben, hing Heimdall het aan een tak van den Yggdrasil +boven zijn hoofd of liet het zinken in de wateren van Mimirs bron. In +deze bron lag het naast Odins oog, dat een zinnebeeld was van de maan +wanneer zij vol is. + +Heimdalls paleis, Himinbiorg geheeten, lag op het hoogste punt van +de brug, en hier bezochten de goden hem dikwijls om te smullen aan +de heerlijke mee die hij hun voorzette. + + + 't Wordt genoemd Himinbiorg, + Waar Heimdall, zegt men, + Heeft woning en heerscht. + Daar de wachter drinkt + In still' oude hal + Vroolijk goede mee. + + Noorsche Mythologie (R. B. Anderson). + + +Heimdall werd altijd afgebeeld in schitterende witte rusting, en hij +werd daarom genoemd de blinkende god. Hij stond ook bekend als de +lichte, onschuldige en genaderijke god, en alle goden hielden van +hem. Van moeders zijde verwant aan de zee werd hij somtijds tot de +Vana's gerekend; en daar de oude Noormannen, vooral de IJslanders, +wien de omringende zee het belangrijkste element scheen, dachten dat +alles uit haar was voortgekomen, kenden zij hem een alles omvattende +kennis toe en hielden hem voor bijzonder wijs. + + + Van d' Aesir de schoonste + Zag hij vooruit + Als d' and're Vanir. + + Saemunds Edda. + + +Heimdall werd verder onderscheiden door zijn gouden tanden, die +lichtten als hij sprak, en hem den bijnaam Gullintani (goudtandige) +bezorgden. Hij was ook de fiere bezitter van een vlug, goudmanig paard +dat Gull-top heette, en dat hem heen en weer droeg over de beweeglijke +regenboogbrug. Deze ging hij vele malen per dag over, maar vooral in +den vroegen morgen, en op dit uur droeg hij, als heraut van den dag, +den naam Heimdellinger. + + + Vroeg reeds op Bifröst + Reed Ulfruns zoon, + De horenblazer + Van Himinbiörg. + + Saemunds Edda. + + + +Loki en Freya. + +Zijn buitengewoon scherp gehoor was oorzaak dat Heimdall op zekeren +nacht door het geluid van zachte stappen--als van een kat--werd +opgeschrikt; dit geluid kwam van den kant van Freya's paleis, +Folkvang. Heimdall wierp zijn arendsblik door het duister en bespeurde +dat het geluid werd veroorzaakt door Loki, die, heimelijk als een vlieg +het paleis binnengekomen, naar Freya's bed was gegaan en haar blinkend +gouden halsketen Brisinga-men, het zinnebeeld van de vruchtbaarheid +der aarde, wilde stelen. + +Heimdall zag dat de godin in haar slaap zóó lag dat niemand met +mogelijkheid de keten kon losmaken zonder haar te wekken. Loki stond +eenige oogenblikken aarzelend naast het bed, en begon toen vlug +de runen te mompelen waardoor de goden naar willekeur hun gedaante +konden veranderen. Toen hij dit deed, zag Heimdall hem kleiner worden, +totdat hij de afmeting en gedaante had gekregen van een vloo, en toen +kroop hij onder de dekens en beet Freya in de zij, zoodat zij anders +ging liggen zonder dat zij wakker was geworden. + +De gesp was nu zichtbaar en Loki maakte ze behoedzaam los en maakte +zich van den begeerden schat meester, terwijl hij er dadelijk mee +wegsloop. Heimdall schoot onmiddellijk naar voren om den nachtelijken +dief te vervolgen, haalde hem spoedig in, trok zijn zwaard uit +zijn scheede, om hem het hoofd af te slaan, toen de god zich in een +flikkerende blauwe vlam veranderde. Snel als de gedachte nam Heimdall +de gedaante aan van een wolk en zond een stroom regen neer om het +vuur te blusschen; maar Loki veranderde even snel zijn gestalte in +die van een grooten ijsbeer en opende zijn grooten muil om het water +te verzwelgen. Heimdall, in het geheel niet bang, nam toen eveneens +de gedaante aan van een beer en deed een moedigen aanval, maar toen +het gevecht voor Loki noodlottig dreigde te eindigen, veranderde +deze zich in een zeehond, en Heimdall desgelijks, waarop een laatste +worsteling plaats greep, die hiermede eindigde, dat Loki den ketting +moest teruggeven, die behoorlijk aan Freya weerom kwam. + +In deze mythe is Loki een zinnebeeld van de droogte, of van de +verderfelijke invloeden van de te verschroeiende zonnehitte, +die de aarde (Freya) komt berooven van haar schoonsten sier +(Brisinga-men). Heimdall is een verpersoonlijking van den weldadigen +regen en dauw, die, na een poos worstelen met zijn vijand, de droogte, +hem de baas wordt en hem dwingt zijn buit af te staan. + + + +Heimdall's namen. + +Heimdall heeft verschillende andere namen, onder welke wij vinden +die van Hallinskide en Irmin, want soms vervangt hij Odin en wordt +vereenzelvigd met dien god, evenals met andere zwaardgoden, Er, Heru, +Cheru en Tyr, die allen beroemd zijn door hun schitterende wapenen. Hij +echter is het meest bekend als de wachter van den regenboog en de god +des hemels en van de vruchtbare regens en den dauw die verfrissching +aan de aarde brengen. + +Heimdall deelde ook met Bragi de eer van de helden in het Valhalla +welkom te heeten, en, onder den naam van Riger, gold hij als de +goddelijke voorvader van de verschillende groepen, die het menschelijke +geslacht uitmaken, zooals blijkt in het volgende verhaal. + + + +De geschiedenis van Riger. + + "Heilige kind'ren, + Groot en klein, + Zonen van Heimdall". + + Saemunds Edda. + + +Heimdall verliet op zekeren dag zijn plaats in Asgard om op aarde +te dalen zooals de goden gewoon waren. Hij was niet ver gegaan, toen +hij aan een armelijke hut op het zeestrand kwam, waar hij aantrof Ai +(overgrootvader) en Edda (overgrootmoeder), een arm maar waardig paar, +dat hem gastvrij uitnoodigde om hun eenvoudig maal varkensvleesch te +deelen. Heimdall, die zich Riger noemde, nam verheugd deze invitatie +aan en bleef bij het paar drie dagen, terwijl hij hen veel leerde. Na +verloop van dien tijd hervatte hij zijn reis. Kort na zijn bezoek, +baarde Edda een donkeren, dikken jongen, dien zij Thrall noemde. + +Thrall toonde weldra buitengewone physieke kracht en een grooten aanleg +voor allen zwaren arbeid; en toen hij groot geworden was, nam hij tot +vrouw Thyr, een zwaar gebouwd meisje met door de zon gebruinde handen +en platte voeten, die, evenals haar man, vroeg en laat werkte. Vele +kinderen werden dit paar geboren, en van hen stamden alle slaven van +de noordelijke landen af. + + + Zij hadden kind'ren + En leefden gelukkig; + + Z' omheinden landen, + Bemestten 't ploegveld, + Hoedden varkens, + Weidden geiten, + Groeven veen. + + Rigsmál. + + +Na de arme hut op de kale zeekust te hebben verlaten was Riger +het land ingegaan, waar hij spoedig aan bebouwde velden kwam en een +aanzienlijke boerderij. Deze vriendelijke woning binnentredend vond hij +Afi (grootvader) en Amma (grootmoeder) die hem gastvrij uitnoodigden +te gaan zitten en mede te eten van het eenvoudige maar overvloedige +maal dat zij zouden gebruiken. + +Riger nam de uitnoodiging aan en hij bleef drie dagen bij zijn gastheer +en gastvrouw, terwijl hij hun intusschen allerlei nuttige kennis +mededeelde. Na zijn vertrek uit hun huis baarde Amma een blauwoogigen +forschen knaap, dien zij Karl noemde. Toen hij groot werd spreidde hij +enorme kennis van landbouwzaken ten toon, en te zijner tijd trouwde +hij een vlugge en huishoudelijke vrouw, Snor geheeten, die hem vele +kinderen baarde, van wie het ras der landbouwers afkomstig is. + + + Hij groeid' op, + Gedijde flink; + Hij temde ossen, + Maakte ploegen; + Bouwde huizen, + Maakte schuren, + Maakte wagens + En dreef den ploeg. + + Rigsmál. + + +Nadat hij dit huis van het tweede paar had verlaten, vervolgde Riger +zijn reis, totdat hij kwam aan een heuvel, waarop een statig kasteel +was gebouwd. Hier werd hij ontvangen door Fadir (vader) en Modir +(moeder), die, wel gevoed en weelderig gekleed, hem hartelijk welkom +heetten, en hem voorzetten lekkere spijzen en heerlijke wijnen. + +Riger bleef drie dagen bij dit paar en keerde vervolgens naar +Himinbiorg terug om zijn taak als wachter van de Asa-brug te hervatten; +en spoedig daarop baarde de vrouw van het kasteel een schoonen, +slank gebouwden knaap, dien zij Jarl noemde. Dit kind toonde vroeg +groote liefde voor de jacht en allerlei krijgsmansoefeningen, leerde de +runen verstaan en liefde om groote daden van dapperheid te verrichten, +die zijn naam beroemd maakten en glorie gaven aan zijn geslacht. Man +geworden huwde Jarl Erna, een aristokratisch en slank gebouwd meisje, +dat zijn huishouden met verstand waarnam en hem vele kinderen baarde, +allen bestemd om te regeeren; de jongste van dezen, Konur, werd de +eerste koning van Denemarken. Deze mythe geeft goed aan het sterk +klassegevoel onder de noordelijke volken. + + + Op groeiden + Jarl's zonen; + Zij temden paarden, + Bogen schilden + Gladden pijlen, + Drilden speren, + Maar Kon, de jongste, + Wist de runen + Eeuw'ge runen + En levensrunen. + + Rigsmál. + + + + + + +HOOFDSTUK XIV: HERMOD. + + +De vlugge god. + +Een andere zoon van Odin was Hermod, zijn speciale dienaar, een +schitterende en schoone jonge god, die begaafd was met groote snelheid +van beweging en daarom als de snelle of vlugge god werd aangeduid. + + + Maar een was er, van alle goden d' eerste, + In snelheid, Hermod werd zijn naam genoemd, + Het vlugst was hij. + + Balder Dood (Matthew Arnold). + + +Wegens deze belangrijke eigenschap deed Hermod doorgaans bij de +goden als bode dienst, en op een enkel teeken van Odin was hij altijd +bereid om zich naar welk deel der schepping ook heen te spoeden. Als +een bijzonder bewijs van gunst gaf Alvader hem een prachtig pantser +en een helm, die hij dikwijls aandeed als hij ging deelnemen aan het +gevecht, en soms vertrouwde Odin aan zijn zorg toe de kostbare speer +Gungnir, en gebood hem die over de hoofden der strijdenden te werpen, +die op het punt waren den slag te wagen, opdat hun moed tot moordende +woede zou worden aangezet. + + + Laat ons Odin bidden + In ons te varen; + Hij geeft en gunt + Den goeden goud; + Hij gaf aan Hermod + Een helm en pantser. + + Saemunds Edda. + + +Hermod had behagen in het gevecht en heette dikwijls "de moedige in +den slag", en werd vereenzelvigd met den god van het Al, Irmin. Men +zegt dat hij soms de Valkyren vergezelde op hun rit naar de aarde, +en vaak de krijgers naar het Valhalla begeleidde, waarom hij beschouwd +werd als de gids der heldhaftige dooden. + + + Tot hem sprak Hermoden, sprak Brage: + "Wij groeten u uit naam van allen, + Bij de goden bekend om uw moed zijt gij, + En zij nooden u uit in hun hallen. + + Owen Meredith. + + +Hermod's kenmerkend attribuut was, behalve zijn pantser en helm, een +stok of staf, die Gambantein heette, het teeken van zijn waardigheid, +dat hij overal mededroeg. + + + +Hermod en de Waarzegger. + +Eens door onbepaalde angsten voor de toekomst gedrukt en van de Nornen +geen voldoende antwoorden op zijn vragen kunnende verkrijgen, beval +Odin Hermod zijn wapenrusting aan te doen en Sleipnir te zadelen, dien +hij, behalve Odin, alleen berijden mocht, en zich te spoeden naar het +land van de Finnen. Dit volk, dat in de bevroren poolstreken woonde, +had--zoo meende men--behalve dat het de koude stormen kon verwekken, +die van het noorden aanwoeien en veel ijs en sneeuw in hun gevolg +meebrachten, groote geheimzinnige vermogens. + +De beroemdste van deze Finsche toovenaars was Rossthiof (de +paardendief) die gewoon was reizigers in zijn gebied te halen door +middel van magische kunsten, om hen te berooven en te vermoorden, en +hij vermocht de toekomst te voorspellen, ofschoon hij steeds onwillig +was het te doen. + +Hermod, "de snelle" reed vlug noordwaarts, met de opdracht dezen Fin +te zoeken, en in plaats van zijn eigen stok droeg hij Odins runenstaf, +dien Alvader hem had gegeven om alle belemmeringen, die Rossthiof +tegen hem zou mogen in het werk stellen, uit den weg te ruimen. In +weerwil van de schimachtige monsters en de onzichtbare hinderlagen en +valstrikken, kon Hermod de woning van den toovenaar veilig bereiken, +en toen de reus hem aanviel, kon hij hem met gemak overwinnen en +bond hij hem aan handen en voeten, zeggende dat hij hem niet vrij +zou laten eer hij beloofde alles te openbaren wat hij wilde weten. + +Toen Rossthiof zag dat er geen kans op ontvluchten was, beloofde hij +te zullen doen als zijn overwinnaar wenschte, en, in vrijheid gesteld, +begon hij dadelijk bezweringen te mompelen. Zoodra deze gehoord werden, +verborg zich de zon achter de wolken, de aarde schudde en beefde, +en de stormwinden huilden, als een troep hongerige wolven. + +Naar den horizon wijzende zei de toovenaar dat Hermod moest zien, +en de snelle god zag in de verte een grooten stroom bloed die den +grond rood maakte. Terwijl hij keek naar dien wonderbaren stroom +verscheen plotseling een oude vrouw en een oogenblik later stond een +klein kind naast haar. Tot verbazing van den god groeide dit kind zóó +wonderbaarlijk snel dat hij weldra volwassen was, en Hermod bespeurde +dat hij stoutmoedig een boog met pijlen zwaaide. + +Rossthiof begon nu de voorteekenen te verklaren, die zijn kunst +bezworen had, en hij legde uit dat de stroom bloed den moord van +een der zonen van Odin aanduidde, maar dat als de vader der goden +zou vrijen en veroveren Rinda, in het land der Ruthenen (Russen), +zij hem een zoon zou baren die volwassen zou zijn in een paar uur en +zijn broeders dood wreken zou. + + + Rind zal baren een zoon, + In de west'lijke hallen; + Hij zal Odins zoon verslaan, + Één nacht oud. + + Saemunds Edda. + + +Hermod luisterde aandachtig naar de woorden van Rossthiof en bij +zijn terugkeer naar Asgard vertelde hij alles wat hij gezien en +gehoord had aan Odin, wiens vreezen bevestigd werden, en die dus met +zekerheid wist dat hij een zoon door een gewelddadigen dood verliezen +zou. Hij troostte zich echter met de gedachte dat een ander van zijn +afstammelingen de misdaad zou wreken en hij dus de genoegdoening zou +krijgen die een echte Noorman altijd verlangde. + + + + + + +HOOFDSTUK XV: VIDAR. + + +De zwijgende god. + +Men verhaalt dat Odin eens verliefd was op de schoone reuzin Grid, +die woonde in een spelonk in de woestijn en dat, toen hij haar +vrijde, hij van haar gedaan kreeg dat zij zijn vrouw werd. Uit deze +verbintenis tusschen Odin (geest) en Grid (stof) kwam Vidar voort, +een zoon die even sterk als stil was, en dien de ouden beschouwden +als een verpersoonlijking van het oorspronkelijke woord of van de +onsterflijke natuurkrachten. + +Evenals de goden, door Heimdall, nauw verbonden waren met de zee, waren +zij ook na verwant aan de bosschen en de natuur in het algemeen door +Vidar, die de "zwijgende" genoemd werd en die bestemd was hun ondergang +te overleven en te heerschen over een herboren aarde. Deze god woonde +in Landvidi (het wijde land), een paleis versierd met groene takken en +versche bloemen, gelegen in het midden van een ondoordringbaar oerwoud, +waar de diepste stilte heerschte en de eenzaamheid, door hem bemind. + + + Overgroeid met struiken + En met hoog gras + In Vidar's wijd land. + + Noorsche Mythologie (R. B. Anderson). + + +De oude Skandinavische opvatting van den zwijgenden Vidar is inderdaad +zeer grootsch en dichterlijk en werd ingegeven door het woeste +Noorsche landschap. "Wie heeft ooit gezworven door zulke wouden, +vele mijlen ver, in een onbegrensde verte, zonder pad, zonder doel, +tusschen hun geweldige schaduwen, hun gewijde duisternis, zonder +vervuld te zijn met diepen eerbied voor de verheven grootheid der +Natuur, die alle menschenwerk te boven gaat, zonder te voelen de +verhevenheid der idee die den grondslag vormt van Vidar's wezen?" + + + +Vidar's schoen. + +Vidar wordt afgebeeld als slank, welgebouwd en schoon, gekleed in +wapenrusting, omgord met een zwaard dat een breed lemmet heeft, en +geschoeid met een grooten ijzeren of lederen schoen. Volgens sommige +mythologen had hij deze eigenaardige voetbedekking te danken aan +zijn moeder Grid, die, wetende dat hij op den jongsten dag zou moeten +vechten tegen het vuur, haar als een bescherming bedoelde tegen het +vurig element, zooals haar ijzeren handschoen Thor had beschut in +zijn strijd tegen Geirrod. Maar andere bronnen zeggen dat zijn schoen +was gemaakt van de lederreepen, die Noorsche schoenlappers hadden +weggegeven of weggegooid. Daar het voornaamste was, dat de schoen +groot en sterk genoeg moest zijn om de scherpe tanden van Fenrils +wolf op den jongsten dag weerstand te bieden, was het een punt van +religieuse verplichting onder Noorsche schoenmakers zooveel stukken +en snippers leer als mogelijk was weg te geven. + + + +De profetie van de Nornen. + +Toen Vidar zijn makkers in het Valhalla ontmoette, heetten zij hem +vroolijk welkom, want zij wisten dat zijn groote kracht hun van goeden +dienst zou zijn in tijd van nood. Nadat zij hem vriendschappelijk +hadden onthaald op de gouden meede, beval Alvader hem te volgen naar +de Urdarfontein, waar de Nornen altijd bezig waren met het weven van +hun web. Door Odin ondervraagd aangaande zijn toekomst en Vidars lot, +antwoordden de drie zusters in orakeltaal en uitten elk een zin: + + + Vroeg begonnen. + Verder gesponnen. + Gedaan wat verzonnen. + + +Hier voegde haar moeder, Wyrd, de oorspronkelijke godin van het noodlot +bij: Met vreugd nog eens gewonnen. Deze geheimzinnige antwoorden +zouden volstrekt onbegrijpelijk zijn gebleven, had de godin niet +verklaard dat de tijd verder gaat, dat alles moet veranderen, dat +als zijn vader zou vallen in den laatsten slag, zijn zoon Vidar zijn +wreker zou zijn en zou leven om over een herboren wereld te heerschen, +nadat hij al zijn vijanden overwonnen had. + + + Daar zit Odins + Zoon op het paard; + Zal wreken zijn vader. + + Noorsche Mythologie (R. B. Anderson). + + +Terwijl Wyrd sprak, sidderden de bladeren van den wereldboom alsof +zij door een koelte bewogen werden, de arend op zijn hoogsten tak +klapte met zijn vleugels, en de slang Nidhug staakte een oogenblik +zijn vernielingswerk aan de wortelen van den Boom. Grid, bij vader +en zoon komend, verheugde zich met Odin toen zij hoorde dat hun zoon +bestemd was de oudere goden te overleven en over den nieuwen hemel +en de nieuwe aarde te heerschen. + + + Daar wonen Vidar en Vale + In de heilige verblijven, + Als het vuur van Surt is gebluscht. + + Noorsche Mythologie (R. B. Anderson). + + +Vidar sprak echter geen woord, maar keerde langzaam terug naar zijn +paleis Landvidi, in het hart van het oorspronkelijke woud en, daar, +op zijn troon zittend dacht hij lang na over eeuwigheid, toekomst +en oneindigheid. Als hij hare geheimen peilde, maakte hij ze nooit +openbaar, want de ouden verzekerden dat hij "zwijgend als het graf" +was--een zwijgen, dat aanduidde dat niemand weet wat hem in het +toekomstige leven te wachten staat. + +Vidar was niet alleen een verpersoonlijking van de onvergankelijkheid +der natuur, maar hij was ook een zinnebeeld van de opstanding en +de vernieuwing, aanduidend de eeuwige waarheid dat nieuwe loten en +bloesems zullen ontluiken om te vervangen die welke afgevallen zijn. + +De schoen dien hij droeg zou zijn verdediging zijn tegen den wolf +Fenris, die, Odin verslagen hebbende, zijn woede tegen hem zou keeren +en zijn vreeslijke kaken zou openen om hem te verslinden. Maar de oude +Noormannen zeiden dat Vidar den dus bekleeden voet zou uitstrekken +tegen de benedenkaak van het monster, en, de bovenkaak vastgrijpend, +met hem worstelen zou totdat hij hem in tweeën had gescheurd. + +Daar slechts één schoen vermeld wordt in de Vidar-mythen, +vooronderstellen sommige mythologen dat hij maar één been had, en +de verpersoonlijking was van een waterstraal, die plotseling op den +jongsten dag zou opstijgen, om het woeste vuur uit te blusschen, +dat in den verschrikkelijken wolf Fenris verpersoonlijkt was. + + + + + + +HOOFDSTUK XVI: VALI. + + +Het vrijen van Rinda. + +Billing, de koning van de Ruthenen, was zeer teleurgesteld toen hij +hoorde dat een groote macht zijn rijk zou binnenvallen, want hij was +te oud om als vroeger te vechten, en zijn eenig kind, een dochter +die Rinda heette, weigerde, ofschoon zij op huwbaren leeftijd was, +een echtgenoot te kiezen uit hare vele vrijers, en dan haren vader +de hulp te geven, die hij zoo smartelijk miste. + +Terwijl Billing mistroostig nadacht in zijn hal, trad plotseling een +vreemdeling zijn paleis binnen. De koning keek op, en zag een man +van middelbaren leeftijd, gewikkeld in een wijden mantel, met een +breedgeranden hoed over zijn voorhoofd getrokken om te verbergen dat +hij slechts één oog had. De vreemdeling vroeg beleefd naar de oorzaak +van zijn klaarblijkelijke neerslachtigheid, en daar er iets in zijn +houding was dat vertrouwen inboezemde, vertelde de koning hem alles, +en op het eind van het verhaal bood hij aan het leger der Ruthenen +tegen hun vijand aan te voeren. + +Toen zijn diensten met blijdschap waren aanvaard, duurde het niet lang +of Odin--want hij was het--behaalde een merkwaardige overwinning, en, +in triomf terugkeerend, vroeg hij toestemming om 's konings dochter +Rinda te vrijen. Ofschoon de pretendent op jaren was, hoopte Billing +dat zijn dochter een gunstig oor zou leenen aan een vrijer die zich +zeer bleek te onderscheiden en hij gaf onmiddellijk toestemming. Zoo +vertoonde Odin, nog onbekend, zich aan de prinses, maar zij wees boos +zijn voorstel af en sloeg hem ruw om de ooren toen hij haar poogde +te kussen. + +Genoopt zich terug te trekken, gaf Odin niettemin het plan niet op +Rinda tot zijn vrouw te maken, want hij wist, dank zij Rossthiofs +profetie, dat geen andere dan zij den aangewezen wreker van zijn +vermoorden zoon kon ter wereld brengen. Zijn volgende poging was dus +de gedaante van een smid aan te nemen, en in die vermomming kwam +hij terug in Billings hal, en terwijl hij kostelijke versierselen +maakte van zilver en goud, vermenigvuldigde hij zóó kunstig deze +schoone bijouteriën, dat de koning gaarne zijn toestemming gaf, toen +hij vroeg of hij zich tot de prinses mocht wenden. De smid, Rosterus, +zooals hij zich aandiende, werd echter met even weinig plichtplegingen +door Rinda afgescheept als zij dit den gelukkigen veldheer had gedaan; +maar ofschoon zijn oor opnieuw suisde van haar harden klap, was hij +meer besloten dan ooit haar tot zijn vrouw te maken. + +Den volgenden keer toen Odin zich vertoonde voor de grillige dame, +was hij vermomd als een fier oorlogsheld, want, dacht hij, een jong +soldaat zou misschien het hart van het meisje treffen, maar toen hij +haar weer poogde te kussen, stootte zij hem zóó plotseling terug, +dat hij struikelde en op één knie viel. + + + Menig schoone maagd + Is voor mannen onverschillig + Als men haar kent; + Dat ondervond ik + Toen ik beproefde, + Dat stille meisje + Voor mij te winnen; + Allerlei smaad + Hoopte toen op mij + Dat luimige kind; + Niets van die schoone kreeg ik gedaan. + + Saemunds Edda. + + +Deze derde beleediging maakte Odin zóó woedend, dat hij zijn +magischen runestaf uit zijn borst trok, hem op Rinda richtte en +een zóó vreeselijke bezwering uitsprak, dat zij in de armen harer +dienstbaren viel, stijf en schijnbaar levenloos. + +Toen de prinses weer tot zich zelf kwam, was haar vrijer verdwenen, +maar de koning ontdekte tot zijn groot verdriet dat zij geheel haar +verstand verloren had en zwaarmoedig krankzinnig was. Te vergeefs +werden alle dokters geroepen en beproefden zij hun middelen; het meisje +bleef stil en bedroefd, en haar ongeruste vader had bijna alle hoop +opgegeven, toen een oude vrouw, die zich als Vecha, of Vak, aandiende, +verscheen, en aanbood de prinses te genezen. De oude vrouw, die Odin +was in vermomming, schreef der patiënte eerst een voetbad voor; maar, +toen dit geen kennelijke uitwerking scheen te hebben, stelde zij voor +met een krachtiger behandeling de proef te nemen. Tot dit doel, zei +Vecha, moest de patiënte aan haar uitsluitende zorg worden toevertrouwd +en stevig worden vastgebonden zoodat zij niet den minsten weerstand kon +bieden. Billing, die zijn kind wilde redden, vond alles goed; en toen +hij dus volledige macht over Rinda had gekregen, dwong Odin haar hem +te huwen, terwijl hij haar slechts uit hare banden en hare betoovering +los liet, toen zij eerlijk beloofd had zijn vrouw te worden. + + + +De geboorte van Vali. + +De voorspelling van Rossthiof was nu vervuld, want Rinda baarde een +zoon, Vali (Ali, Bous of Beav) geheeten, een personifiëering van het +lengen der dagen, die zóó snel opgroeide, dat hij in den loop van één +enkelen dag zijn volle lengte kreeg. Zonder zelfs den tijd te nemen +om zijn gezicht te wasschen of zijn haar te kammen, haastte zich deze +jonge god naar Asgard, boog en pijl in de hand, om Balders dood op +zijn moordenaar Hodur, den blinden god der duisternis, te wreken. + + + Zie, Vali komt, straft Hodur blind, + Hij zoon van 't west en Rinda's kind, + En Odins, in één dag volboren, + Hij gunt zich rust niet naar behooren, + Noch toeft te wasschen zich de handen + Zich 't haar te kammen, ijlt door landen + Totdat z'n roeping is vervuld + En Hodur heeft geboet zijn schuld. + + Valhalla (J. C. Jones). + + +In deze mythe weerstaat Rinda, een verpersoonlijking van de bevroren +aardkorst, de warme liefde van de zon, Odin, die te vergeefs aanduidt +dat de lente de tijd is voor oorlogsondernemingen, en die de sieraden +van den gouden zomer aanbiedt. Zij geeft slechts toe, als, na een bui +(het voetbad) de dooi begint. Overwonnen dan door de onweerstaanbare +macht van de zon, geeft de aarde zich neer onder zijn omhelzing, +wordt bevrijd van de betoovering (het ijs) die haar hard en koud +maakte, en brengt voort Vali, den voeder, of Bous, den boer, die +uit zijn donkere hut te voorschijn komt als de liefelijke dagen zijn +gekomen. Het vermoorden van Hodur door Vali beteekent dus het "voor +den dag komen van nieuw licht na de duisternis van den winter." + +Vali, die als een der twaalf goden voorkomt welke de zetels in de +groote hal van Gladsheim innemen, deelde met zijn vader het huis dat +Valaskialf heette, en was, reeds vóór zijn geboorte, voorbestemd om +het laatste gevecht en de godenschemering te overleven, en met Vidar +te regeeren over de herboren aarde. + + + +Dienst van Vali. + +Vali is de god van het eeuwige licht, zooals Vidar van de +onvergankelijke stof; en daar de lichtstralen dikwijls pijlen heetten, +wordt hij altijd als boogschutter voorgesteld en vereerd. Daarom wordt +zijn maand in den Noorschen kalender aangeduid door het teeken van +den boog, en heet Lios-beri, de lichtbrengende. Daar zij valt tusschen +het midden van Januari en Februari, wijdden de eerste Christenen deze +maand aan St. Valentijn, die ook een ervaren boogschutter was, en die, +evenals Vali, de heraut van lichter dagen heette, en de wekker van +teedere gevoelens en de beschermheer van alle minnaars. + + + + + + +HOOFDSTUK XVII: DE NORNEN. + + +De drie schikgodinnen. + +De Noorsche godinnen van het noodlot, die Nornen heetten, waren in +geen enkel opzicht afhankelijk van de andere goden, die noch naar hare +besluiten mochten vragen, noch er invloed op oefenen. Zij waren drie +zusters, waarschijnlijk afstammelingen van den reus Norvi, van wien +Nott (nacht) afkomstig was. Zoodra de Gouden Eeuw voorbij was en de +zonde zelfs de hemelsche woningen van Asgard binnensloop, verschenen +de Nornen onder den grooten esch Yggdrasil en vestigden zich bij de +Urdar-fontein. Volgens sommige bronnen moesten zij de goden waarschuwen +voor toekomstig kwaad, hen op het hart binden goed gebruik te maken +van het heden, en hen gezonde lessen leeren trekken uit het verleden. + +Deze drie zusters die Urd, Verdandi en Skuld heetten, stelden het +verleden, het heden en de toekomst voor. Haar voornaamste bezigheden +waren de webbe van het lot te weven, dagelijks den heiligen boom +te besprenkelen met water uit de Urdar-fontein en versche aarde te +leggen om zijn wortelen, opdat hij frisch en altijd groen zou blijven. + + + Vandaar komen de maagden + Die zeer veel weten, + Drie van de hal + Beneden den boom; + Een heette was, + D' andre zijnde + De derde die zijn zal. + + De Völuspâ. + + +Sommigen beweren verder dat de Nornen wacht hielden over de gouden +appelen, die aan de takken van den boom des levens, der ervaring en +der kennis hingen, en dat zij slechts Idoen toestonden de vrucht te +plukken, de vrucht waardoor de goden konden vernieuwen hun jeugd. + +De Nornen verzorgden en voedden ook twee zwanen die over het +spiegelgladde oppervlak van de Urdarfontein zwommen en van die paar +vogels stammen--meende men--alle zwanen op aarde af. Soms, zoo +zegt men, bekleedden zich de Nornen met zwanenveeren om de aarde +te bezoeken, of vermaakten zich als meerminnen langs de kusten en +in verschillende meren en rivieren, waar zij van tijd tot tijd aan +de stervelingen verschenen om hun de toekomst te voorspellen of hun +wijzen raad te geven. + + + +Het web der Nornen. + +De Nornen weefden soms zóó groote webben dat als een van de wevers +stond op een hoogen berg in het verste Oosten, een ander ver in de +Westersche zee waadde. De draden van haar weefsel geleken op koorden +en verschilden zeer in kleur, in overeenstemming met den aard der +gebeurtenissen die zouden geschieden, en een zwarte draad, die +van het Noorden ging naar het Zuiden, gold vast als een teeken van +dood. Wanneer deze zusters de spoel deden wentelen af en aan, zongen +zij een plechtig gezang. Zij schenen niet te weven volgens hare eigen +wenschen, maar blindelings alsof zij met tegenzin den wil uitvoerden +van Orlog, de eeuwige wet van het al, een oudere en hoogere macht, +die blijkbaar begin noch einde had. + +Twee van de Nornen, Urd en Verdandi, werden voor heel welwillend +gehouden, terwijl, zooals men zeide, de derde steeds haar werk te niet +deed en het dikwijls, als het bijna klaar was, toornig in flarden +scheurde, terwijl zij de overblijfselen op de winden des hemels +uitstrooide. Als verpersoonlijking van den tijd werden de Nornen +voorgesteld als zusters van verschillenden leeftijd en karakter, +terwijl Urd (Wurd, tooverkracht) heel oud en afgeleefd scheen en +voortdurend omkeek alsof zij zich verdiepte in het beschouwen van +voorbijgegane gebeurtenissen en volken van het verleden; Verdandi, de +tweede zuster, jong, actief en zonder vrees, keek recht voor zich uit, +terwijl Skuld, het type van het toekomstige, meestal afgebeeld werd +als dichtgesluierd, met het hoofd gekeerd in tegengestelde richting +als Urd, en vasthoudend een boek of rol, die nog niet geopend of +ontrold was. + +Dagelijks kregen deze Nornen bezoek van de goden, die ze gaarne +raadpleegden; en zelfs Odin reed dikwijls naar de Urdarfontein om +haar hulp in te roepen, want meestal beantwoordden zij zijn vragen, +'t zwijgen bewarend over zijn eigen lot en dat zijner medegoden. + + + Lang en heel snel reed hij heen, + Onders 's Levens boom (waar 't vocht + Van de heil'ge Bron welt) zocht + Urdar, Norne van 't Verleęn; + Maar haar oog, dat rugwaarts zag + Hielp hem niet op dezen dag. + Op Verdandi's blad viel neer + Schaduw, meldend kommer meer, + Schaduw, die op Asgard hing, + Wierp er op een duistren kring + 't Geheim was niet bij deze vrouw, + Wat 't schoone Valhall redden zou. + De jongste zuster, van wat komt + Norna, Skuld, bleef gansch verstomd. + Toen hij vroeg om toekomsts zin, + Haar somber oog sloot kommer in. + + Valhalla (J. C. Jones). + + + +Andere beschermgeesten. + +Behalve de drie voornaamste Nornen, waren er vele andere, veel minder +belangrijk, die de beschermgeesten der menschheid schijnen te zijn +geweest, aan wie zij dikwijls verschenen, terwijl zij allerlei soorten +van geschenken aan hun gunstelingen gaven, en zelden in gebreke bleven +tegenwoordig te zijn bij geboorte, bij huwelijk en dood. + + + Veelvuldig is hun maagschap, wie zal hen noemen allen? + Zij heerschen over de menschen en der sterren rijzen en vallen. + + Sigurd de Volsung (William Morris). + + + +De geschiedenis van Nornagesta. + +Eens bezochten de drie zusters Denemarken, en traden de woning binnen +van een edelman, toen zijn eerste kind ter wereld kwam. Het vertrek +binnentredend waar de moeder lag, beloofde de eerste Norne dat het +kind flink en braaf zou zijn, en de tweede dat hij gelukkig zou wezen +en een groot zanger zou worden--voorspellingen, die de harten der +ouders met blijdschap vervulden. Intusschen had zich het nieuws van +het gebeurde verspreid, en de buren kwamen in zóó groote menigte het +vertrek binnen dat het dringen van de nieuwsgierige schare schuld +was dat de derde Norne op ruwe wijze van haar stoel werd gestooten. + +Boos over deze beleediging stond Skuld trotsch op en zei dat de giften +harer zusters niet zouden baten, daar zij zou bepalen dat het kind niet +langer zou leven dan de kaars die bij het bed stond zou branden. Deze +onheilspellende woorden vervulden het hart der moeder met schrik, +en bevend sloot zij haar kind vaster aan haar borst, want de kaars +was bijna afgebrand en het kon niet lang meer duren of zij ging +uit. De oudste Norne echter had geen plan haar voorspelling aldus +te niet te laten doen; maar daar zij hare zuster niet kon dwingen +hare woorden in te trekken, greep zij snel de kaars, deed het licht +uit en terwijl zij het rookende eind aan de moeder van het kind gaf, +beval zij haar het zorgvuldig te bewaren, en het nooit aan te steken +eer haar zoon van het leven genoeg had. + + + In het huis was het nacht: + De Nornen kwamen + Die zouden beslissen + Over 's prinsen leven. + + Saemunds Edda. + + +Deze jongen werd Nornagesta genoemd ter eere van de Nornen, en groeide +op tot een zoo schoonen, dapperen en begaafden man als een moeder +maar kon wenschen. Toen hij oud genoeg was om den ernst van het hem +toevertrouwde te verstaan, vertelde hem zijn moeder de geschiedenis +van het bezoek der Nornen, en gaf hem het eindje kaars dat hij vele +jaren bewaarde, terwijl hij het veiligheidshalve in de kast van zijn +harp opborg. Toen zijn ouders dood waren, zwierf Nornagesta van plaats +tot plaats, en nam deel aan ieder gevecht en onderscheidde zich in +den oorlog, zijn heldenwijzen zingend waar hij ook ging. Daar hij van +geestdriftigen en dichterlijken aard was, had hij niet spoedig genoeg +van het leven, en terwijl andere helden gerimpeld en oud werden, bleef +hij jong van hart en krachtig van gestalte. Hij was dus getuige van +de geweldige daden der heldeneeuwen, was de trouwe makker van de oude +krijgslieden, en nadat hij driehonderd jaar geleefd had, zag hij dat +het geloof in de oude heidensche goden langzamerhand plaats maakte +voor de prediking der Christenzendelingen. Eindelijk kwam Nornagesta +aan het hof van koning Olaf Tryggvesson, die, overeenkomstig zijn +gewoonte, hem schier door geweld bekeerde en hem dwong den doop te +ontvangen. Wenschend zijn volk te overtuigen dat de tijd voor het +bijgeloof voorbij was, noodzaakte de koning den ouden skalde de kaars +voor den dag te halen en aan te steken, die hij meer dan drie eeuwen +zorgvuldig had bewaard. + +Ofschoon hij pas bekeerd was, sloeg Nornagesta de flikkerende vlam +angstig gade, en toen zij ten slotte uitging, zonk hij levenloos op +den grond, dus bewijzend, in weerwil van den ontvangen doop, dat hij +nog in de voorspelling van de Nornen geloofde. + +In de middeleeuwen, en zelfs later, komen de Nornen in vele verhalen +en mythen voor, en verschijnen dan als feeën of heksen, zooals, bij +voorbeeld, in het verhaal van de "Schoone Slaapster", en Shakespeare's +treurspel Macbeth. + + + Eerste heks. Wanneer 't volgend samenzijn? + Bij regen, storm of weerlichtsschijn? + + Tweede heks. Als 't rumoeren is gedaan, + Als men hoort victorie slaan. + + Derde heks. Dat is na zonsondergaan. + + Shakespeare's Macbeth (vert. v. Burgersdijk). + + + +De Vala. + +Soms droegen de Nornen den naam Vala, of profetessen, want zij hadden +de gave der waarzegging--een gave die bij alle noordelijke volken +in hoog aanzien was. Zij dachten dat zij het vrouwelijk geslacht was +voorbehouden. De voorspellingen van de Vala werden nooit in twijfel +getrokken, en men zegt dat de Romeinsche generaal Drusus zóó verschrikt +was door de verschijning van Veleda, een der profetessen, die hem +waarschuwde niet de Elbe over te trekken, dat hij inderdaad het sein +tot den terugtocht gaf. Zij voorspelden zijn ophanden zijnden dood, +die inderdaad kort daarop plaats had door een val van zijn paard. + +Deze profetessen, die ook bekend waren als Idises, Dises, of +Hagedises, deden dienst in de boschtempels en in de heilige wouden, +en vergezelden altijd de legers die een aanval deden. Aan het hoofd of +in het midden van de schare rijdend, zetten zij de strijders krachtig +tot de overwinning aan, en als de slag voorbij was sneden zij dikwijls +den bloedigen arend op de lichamen van de gevangenen. Het bloed werd +verzameld in groote tonnen, waarin de Dises hare naakte armen tot +de schouders toe dompelden, voordat zij deel namen aan milden daad +waarmee de plechtigheid eindigde. + +Het is niet te verwonderen dat deze vrouwen zeer gevreesd waren. Offers +werden gebracht om ze gunstig te stemmen, en eerst in latere tijden +werden zij verlaagd tot den rang van heksen, en verwezen naar de +duivelbende op den Brocken, of den Blocksberg, in den Valpurgisnacht. + +Behalve de Nornen of Dises, die ook als schutsgodinnen beschouwd +werden, schreven de Noormannen aan ieder menschelijk wezen een +beschermgeest toe, Fylgie geheeten, die hem zijn geheele leven +vergezelde, hetzij in menschelijke, hetzij in dierlijke gestalte, +en onzichtbaar was, behalve op het oogenblik van zijn dood voor allen +behalve de enkele ingewijden. + +De allegorische beteekenis van de Nornen en van hun web des lots is +te duidelijk om verklaring te eischen; toch hebben enkele mythologen +ze tot geesten van de lucht gemaakt, en zeggen dat haar webbe het +wolkenweefsel was, en dat de nevelbanden, die zij knoopten van rots +tot boom, van berg tot berg, gewelddadig verscheurd werden door den +plotselingen opstekenden wind. Sommige autoriteiten zeggen bovendien +dat Skuld, de derde Norne, bij tijd en wijle een Valkyre was, en dan +weer de godin van den dood, de schrikwekkende Hel voorstelde. + + + + + + +HOOFDSTUK XVIII: DE VALKYREN. + + +De slagmaagden. + +Odin's speciale dienaressen, de Valkyren, of slagmaagden, waren ňf +zijn dochters zooals Brunhild, ňf het kroost van sterfelijke koningen, +maagden die het voorrecht hadden onsterflijk en onwondbaar te blijven +zoolang zij den god trouw gehoorzaamden en maagden bleven. Zij en hunne +paarden waren de verpersoonlijking van de wolken, hare schitterende +wapenen waren de bliksemschichten. De ouden dachten dat zij naar +de aarde streken op Valfaders bevel, om onder de in het gevecht +gesneuvelden de helden te kiezen, die waardig waren de vreugde van +het Valhalla te genieten, en dapper genoeg om hulp te verleen en aan +de goden wanneer de groote slag zou bevochten worden. + + + Daar door een slagveld, waar de mannen sneuv'len, + Rijden zij voort, haar paarden diep in 't bloed, + Lezen de dappersten ten doode uit, + Brengen hen thuis des avonds in den hemel, + Tot vreugd der goden en tot Valhall's feest. + + Balder Dood (Matthew Arnold). + + +Deze maagden werden voorgesteld als jong en schoon, met verblindend +witte armen en golvend gouden haar. Zij droegen helmen van zilver +of goud, en bloedroode pantsers, en met blinkende speren en schilden +snelden zij moedig door het gevecht op hare vurige witte rossen. Deze +paarden galoppeerden door de lucht en over de sidderende Bifröst, +dragende niet alleen hun schoone berijdsters, maar ook de verslagen +helden, die, nadat zij den doodskus der Valkyren ontvangen hadden, +dan onmiddellijk naar het Valhalla werden overgebracht. + + + +De wolkenpaarden. + +Daar de rossen van de Valkyren verpersoonlijkingen waren van de wolken, +moest men natuurlijk denken dat de ruige vorst en de dauw op aarde +neerdruppelden van hun schitterende manen, als zij snel af en aan +stormden door de lucht. Zij werden daarom in hooge eere gehouden, +want het volk schreef aan haren weldadigen invloed toe veel van de +vruchtbaarheid der aarde, lieflijkheid van dal en berghelling, de +pracht der pijnboomen, en de vetheid van het weideland. + + + +Zij kiezen de gevallenen. + +De Valkyren werden niet enkel naar de slagvelden op aarde gezonden, +maar dikwijls reden zij over de zee en namen de stervende Vikings +op van hun zinkende drakenschepen. Soms stonden zij op het strand +om hen er heen te wenken, een onbedriegelijke waarschuwing dat de +aanstaande strijd hun laatste zou zijn, en een die elke Noorsche held +met vreugde ontving. + + + Zij reden langzaam naar de kust, + En toen men kon zien hun heir, + Scheen elk op een machtig ros in rust + En te dragen een groote veęr, + En te wenken met zachte hand + Van het donker, rotsig strand + En te drillen een blinkende speer. + + Toen kwam er vrede in zijnen geest, + Wetend wat dit beduidt, + Want hij kende den stoet der Nornen die leest + De gevallen krijgers uit. + + Valkyriur lied (Mrs. Hemans). + + + +Hun getal en hun werk. + +Het getal der Valkyren verschilt veel volgens onderscheiden mythologen, +loopend van drie tot zestien; de meeste bronnen noemen er echter +slechts negen. De Valkyren werden beschouwd als godheden van de lucht; +zij werden ook Nornen of wenschmeisjes genoemd. Men zei dat Freya en +Skuld haar ten strijde voerden. + + + Zij zag Valkyren + Komen van ver, + Tot rijden gereed + Naar der goden stam; + Skuld hield het schild + Skaugel kwam toen, + Gunnr, Hildr, Gaundul, + En Geir-skaugul, + Zoo zijn geteld + De oorlogsnornen. + + Saemunds Edda. + + +De Valkyren hadden, zooals wij gezien hebben, belangrijke dingen in +Valhalla te doen, als zij hare bloedige wapenen hadden afgedaan en de +hemelsche mee voor de Einheriar inschonken. Deze drank vervroolijkte +de zielen van de pas gekomenen, en zij heetten de schoone meisjes even +hartelijk welkom, als toen zij ze het eerst op het slagveld hadden +gezien en hadden begrepen dat zij hen zouden brengen waar zij gaarne +zouden wezen. + + + Nu komen in schaduw zeer rijzige gestalten, + Heur handen als sneeuwvlokken blinken in 't maanlicht; + Zij wenken, zij fluisteren, "O! met moed omgorden, + U wachten de gasten--mee schuimt in 't Valhalla." + + Finn's Saga (Hewitt). + + + +Wieland en de Valkyren. + +Men meende dat de Valkyren dikwijls naar de aarde vlogen in +zwanenveeren, die zij afdeden als zij aan een eenzamen stroom kwamen, +om een bad te nemen. Als een sterveling ze dus verraste en hare veeren +wegnam, kon hij ze beletten, de aarde te verlaten en deze trotsche +maagden zelfs dwingen hem ter wille te zijn, als hij dat begeerde. + +Men vertelt dat drie van de Valkyren, Olrun, Alvit en Svanhvit, eens in +het water speelden, toen plotseling de drie broeders Egel, Slagfinn +en Völund of Wieland de smid bij ze kwamen, en hare zwanenveeren +wegnemend, dwongen de jonge mannen ze op aarde te blijven en hun +vrouwen te worden. De Valkyren, zoo vastgehouden, bleven bij hare +mannen negen jaren, maar op het eind van dien tijd deden zij hare +veęren weer aan of werd op andere wijs de betoovering verbroken, +en gelukte het haar te ontvluchten. + + + Daar zij toefden + Zeven winters lang; + Maar in den achtsten + Greep heimwee allen; + En in den negenden + Scheidde ze 't lot; + De meisjes smachtten + Naar 't donker woud. + + Völundlied. + + +De broeders voelden het verlies hunner vrouwen buitengewoon, en twee +hunner, Egil en Slagfin, deden hun sneeuwschoenen aan en gingen hunne +geliefden zoeken, terwijl zij in de koude en mistige streken van het +Noorden verdwenen. De derde broeder Völund echter bleef thuis, wetend +dat alle zoeken niets baten zou, en hij vond troost in de beschouwing +van een ring, dien Alvit hem als liefdeteeken had geschonken, en +hij voelde de vaste hoop dat zij zou terugkeeren. Daar hij een knap +smid was en de mooiste versierselen van goud en zilver kon maken, +even goed als tooverwapenen die geen slag kon breken, gebruikte +hij nu zijn vrijen tijd om zeven honderd ringen te vervaardigen, +die alle precies gelijk waren aan den eenen, dien zijn vrouw hem had +gegeven. Toen deze klaar waren, bond hij ze samen; maar toen hij 's +nachts van de jacht thuis kwam, merkte hij dat iemand een ring had +weggenomen, en zijn verwachtingen werden opnieuw aangewakkerd, want +hij hield zich zelf voor, dat zijn vrouw er geweest was en spoedig +voor goed zou terugkeeren. + +Dienzelfden nacht echter werd hij verrast in zijn slaap en gekneveld +en gevangen genomen door koning Nidud van Zweden die zijn zwaard in +bezit nam, een prachtig wapen, met tooverkracht bedeeld, dat hij voor +zijn eigen gebruik behield, en den liefdering, uit zuiver Rijngoud +gemaakt, dien hij later gaf aan zijn eenige dochter Bodvild. Wat den +ongelukkigen Völund zelf betrof, hij werd als gevangene weggevoerd +naar een naburig eiland, waar, na lam gemaakt te zijn, opdat hij +niet zou ontsnappen, de koning hem voortdurend aan het werk hield om +wapenen en versierselen tot zijn gebruik te smeden. Hij liet hem ook +een ingewikkeld labyrinth bouwen, en tot dezen dag is een doolhof op +IJsland bekend als "Völund's huis". + +Völund's woede en wanhoop namen toe bij elke nieuwe beleediging, hem +door Nidud aangedaan, en dag en nacht peinsde hij, hoe hij zich zou +kunnen wreken. Ook vergat hij niet te zinnen op zijn ontsnapping, en +als hij niet werkte, maakte hij een paar vleugels die geleken op die +welke zijn vrouw als Valkyre gebruikt had, en deze wilde hij aandoen +zoodra hij aan zijn wraak toe was. Op zekeren dag kwam de koning zijn +gevangene bezoeken en bracht hem het gestolen zwaard om het te maken; +maar Völund stelde er handig een ander wapen voor in de plaats dat +zóó volkomen op het tooverzwaard geleek, dat het den koning misleiden +moest als hij het kwam terug vragen. Eenige dagen later lokte Völund +'s konings zonen in zijn smidse en doodde ze, waarop hij knaphandig +drinkschalen uit hun schedels vervaardigde en juweelen uit hun oogen +en tanden, die hij bestemde voor hun ouders en zuster. + + + Maar hun schedels + Onder het haar + Zette hij in zilver, + Gaf ze aan Nidud; + En uit hun oogen + Vormde hij edelsteenen, + Die aan Nidud's + Sluwe vrouw hij zond + Maar van de tanden + Maakte hij borsttooi, + Zond dien aan Bödvild. + + Lied van Völund. + + +De koninklijke familie vermoedde niet, van waar zij kwamen; en zoo +werden deze geschenken met vreugde aanvaard. Wat de arme jonge mannen +betrof, men meende dat zij naar zee waren gedreven en verdronken waren. + +Kort daarop bezocht ook Bodvild, die haar ring hersteld wilde hebben, +de hut van den smid, waar, toen zij er wachtte, zij onvoorziens een +tooverdrank te drinken kreeg, die haar deed inslapen en in Völund's +macht gaf. Toen zijn laatste daad van wraak vervuld was, deed Völund +onmiddellijk de vleugels aan die hij voor dezen dag in gereedheid +had gebracht, en zijn zwaard en ring nemend steeg hij langzaam in de +lucht. Hij vloog naar het paleis, hield zich buiten bereik en vertelde +zijn misdaden aan Nidud. De koning, buiten zich zelven van woede, riep +Egil, Völund's broeder, die ook in zijn macht was gekomen, en beval +hem zijn wonderlijke behendigheid als boogschutter te gebruiken om +den onbeschaamden vogel neer te leggen. Gehoorzamend aan een wensch +van Völund, mikte Egil op een knobbel onder zijn vleugel waar een +blaas vol met het bloed der prinsen verborgen was, en de smid vloog +triomfantelijk weg zonder letsel, zeggend dat Odin zijn zwaard zou +geven aan Sigmund--een voorspelling die volkomen uitkwam. + +Völund ging toen naar Alf-heim, waar, als men de legende mag gelooven, +hij zijn geliefde vrouw vond, en weer gelukkig met haar leefde tot +de godenschemering. + +Maar zelfs in Alf-heim ging deze knappe smid voort met zijn handigheid +te toonen, en tal van ondoordringbare rustingen, die hij zou hebben +gemaakt, worden in latere heldendichten beschreven. Behalve Balmung +en Joyeuse, de beroemde zwaarden van Sigmund en van Karel den Groote, +zegt men dat hij Miming vervaardigd heeft voor zijn zoon Hermie, +en vele andere merkwaardige wapenen. + + + Het is gelijk aan Miming + Aller zwaarden vorst, + En Wieland wrocht het, + Bitterfer zijn naam. + + Angelsaksische Poëzie. + + +Er zijn tallooze andere verhalen van zwaanmeisjes of Valkyren die met +stervelingen zouden hebben verkeerd; maar het meest populaire is dat +van Brunhild, de vrouw van Siguro, een afstammeling van Sigmund en +den meest beroemden van de Noorsche helden. + +William Morris, in "het Land ten Oosten der Zon en ten Westen der +Maan," geeft een prachtige bewerking van een andere dezer Noorsche +legenden. De geschiedenis behoort tot de schoonste der verzameling in +"Het Aardsche Paradijs". + + + +Brunhild. + +De geschiedenis van Brunhild vindt men in velerlei vorm. Sommige +bewerkingen beschrijven de heldin als de dochter van een koning die +Odin aannam om in zijn Valkyrenschaar te dienen, anderen als opperste +der Valkyren en zijn eigen dochter. In Richard Wagners verhaal "De +Ring van den Nibelung" geeft de groote toonkunstenaar een bijzonder +aantrekkelijke, zij het ook een meer moderne conceptie van de opperste +Strijd-maagd, en haar gehoorzaam zijn aan het gebod van Odin toen +zij den jeugdigen Siegmund moest roepen van de zijde zijner geliefde +Sieglinde naar de hallen der Gezaligden. + + + + + + +HOOFDSTUK XIX: HEL. + + +Loki's kroost. + +Hel, de godin van den dood, was de dochter van Loki, den god van het +kwaad, en van de reuzin Angur-boda, de voorzegster van ellende. Zij +kwam ter wereld in een donkere hal in Jötun-heim tegelijk met de +slang Iörmungandr en den vreeselijken Fenriswolf, en deze drie werden +beschouwd als de voorstellingen van smart, zonde en dood, + + + Loki verschijnt, bron van al leed + Hem vloekt die mensch of Aesir heet, + De goden zullen rouwen lang, + Om, zelfs nog na der tijden gang, + Zijn laag bedrog op Asgardsburg. + En diep in Jötun-heim, zoo fel, + Zijn Fenrir, Slang en gruw'bre Hel, + Zijn kindren drie, Pijn, Zond' en Dood, + Hij heeft ze lief en bracht ze groot, + Door hen brengt hij der wereld nood. + + Valhalla (J. C. Jones). + + +Te zijner tijd bespeurde Odin het vreeslijke gebroed dat Loki +koesterde, en hij besloot, zooals wij reeds gezien hebben, ze van het +gelaat der aarde te verbannen. De slang werd daarom in zee geworpen, +waar, zoo dacht men, haar gekronkel de verschrikkelijkste stormen +veroorzaakte; de wolf Fenris werd in ketenen geslagen, dank den +onverschrokken Tyr; en Hel of Hela, de godin van den dood, werd +in de diepten van Niflheim gestort, waar Odin haar macht gaf over +negen werelden. + + + En Hela storttet gij in Niflheim, + En gaaft haar negen duistere werelden, + Als koningin die over dooden heerscht. + + Balder Dood (Matthew Arnold). + + + +Hel's Koninkrijk in Niflheim. + +Dit gebied, dat,--meende men--onder de aarde lag, kon men enkel na +een lastige reis over de ruwste wegen in de koude, donkere streken van +het verste Noorden naderen. De poort was zóó ver van alle menschelijke +woning, dat zelfs Hermod de snelle, op Sleipnir gezeten, negen lange +nachten moest reizen eer hij de rivier Giöll bereikte. Deze vormde de +grens van Niflheim, en over haar was een brug geslagen van kristal +met gouden boog, die aan een enkel haar hing, en die steeds bewaakt +werd door het grimmige geraamte Mödgud, dat elken geest een tol in +bloed liet betalen, eer het hem doorliet. + + + De glazen brug hing aan een haar. + Over den stroom van duisternis, + De Giöll, die grens der Helle is. + Hier stond de gruwbre maagd Mödgud, + En wachtt' als tol des geesten bloed. + Een vrouw, verschriklijk van gelaat, + Ontvleescht, met lake' en doodsgewaad. + + Valhalla (J. C. Jones). + + +De geesten gingen meestal over deze brug op de paarden of in de wagens +die op den brandstapel met den doode tot dat doel waren verbrand, +en de Noorsche volken zorgden er goed voor, dat aan de voeten van +den overledene een bijzonder sterk paar schoenen werden gebonden, +Helschoenen geheeten, opdat zij geen pijn zouden lijden gedurende +de lange reis over ruwe wegen. Spoedig nadat de Giallar-brug was +gepasseerd, bereikte de geest het IJzerbosch, waar enkel kale boomen +met ijzeren bladeren stonden, en, als hij er door was, kwam hij aan +de Hellepoort, waarnaast de vraatzuchtige, met bloed bevlekte hond +Garm wacht hield, neergehurkt in een donker hol, dat bekend stond als +de Gnipa-spelonk. De woede van dit monster kon enkel gestild worden +doordat men het een Helle-koek gaf, waaraan zij nooit gebrek hadden, +die altijd aan de behoeftigen brood hadden geschonken. + + + Luid blaft Garm, + Voor het Gnipa-hol. + + Saemunds Edda. + + +Binnen de poort, te midden van de hevige koude en de ondoordringbare +duisternis, hoorde men het zieden van den grooten ketel Hvergelmir, +het rollen van de gletschers in de Elivagar en andere stroomen van de +Hel, onder andere de Leipter, waarbij plechtige eeden werden gezworen, +en de Slid, in welker woelige wateren steeds bloote zwaarden rolden. + +Verderop in dit gruwelijk gebied was Elvidner (ellende), de hal van de +godin Hel, wier tafel Honger was. Haar mes was Begeerigheid. "Luiheid +was de naam van haar man, Traagheid van haar dienstmaagd, Verval van +haar drempel, Verdriet van haar bed, en Brand van hare gordijnen". + + + Elvidner was het huis van haar, + Met ijzren bout en muren zwaar; + Wie 't zag ontzette zich, en daar + Was Honger haar tot leegen disch, + Begeert' een mes, heur bed Gemis, + Brandende Angst richtt' aan haar feest, + In botten zat er elke geest. + Pest sprak met Nood haar runen uit, + Gemengd met Wanhoops schor geluid, + Weedom ook en Stervenspijn + Zullen in Hel's woning zijn. + + Valhalla (J. C. Jones). + + +De godin had verschillende woningen voor de gasten, die dagelijks tot +haar kwamen, want zij ontving niet enkel meineedigen en misdadigers +van allerlei slag, maar ook hen, die ongelukkig genoeg waren om +te sterven zonder bloed te vergieten. Ook werden naar haar gebied +verwezen zij die van ouderdom of aan een ziekte stierven--een wijze +van overlijden die men met verachting "strooien dood" noemde, daar +de bedden van de menschen doorgaans van die stof waren. + + + Hun zenuwen gehard + Door storm en vorst en werk, het kroost van hen + Wier eenige vrees een bloedloos sterven was. + + Thomson. + + + +Denkbeelden aangaande het toekomstige leven. + +Ofschoon de onschuldigen vriendelijk door Hel behandeld werden en een +toestand van negatieve gelukzaligheid genoten, verwondert het ons niet, +dat de bewoners van het Noorden terugschrikten voor een bezoek aan haar +vreugdelooze woning. En terwijl de mannen zich gaarne met de speerpunt +wondden, zich van een helling wierpen, of zich lieten verbranden, +voordat het leven geheel was gebluscht, deinsden de vrouwen niet +terug voor even heldhaftige handelwijzen. In het uiterste harer smart +aarzelden zij zich niet van een berg af te storten of in het zwaard te +vallen, dat haar bij haar huwelijk gegeven was, opdat haar lichamen +zouden mogen verbrand worden met die van hen die zij liefhadden, en +haar geesten bevrijd om hen in de blijde woning der goden te ontmoeten. + +Verdere verschrikkingen wachtten echter hen, wier levens misdadig of +onrein waren geweest, daar deze geesten naar Nastrond, het strand +der lijken, verbannen waren, waar zij waadden in ijskoude stroomen +vergif, door een hol dat van door elkaar gevlochten slangen gemaakt +was, welker giftige vangarmen naar hen waren toegekeerd. Nadat zij +daar onuitsprekelijke weeën hadden doorstaan, werden zij gewasschen +in den ketel Hvergelmir, waar de slang Nidhug een oogenblik ophield +met het knagen aan den wortel van den boom Yggdrasil, om te eten van +hun beenderen. + + + Een hal staande + Ver van de zon + In Nâströnd; + Haar deuren zijn noordwaarts gekeerd, + Giftdruppelen vallen + Door haar spleten binnen; + Omgord is die heel + Met tal van slangen. + Zij zag er waden + Door trage stroomen + Bloeddorstige mannen + En meineedigen, + En hem die snood verleidd' + Eens and'ren vrouw. + Daar Nidhog teert + Op doode lijven. + + Saemunds Edda. + + + +Pestilentie en honger. + +Men meende, dat Hel zelve soms haar afschuwelijke woning verliet +om op de aarde te zwerven op haar wit paard met drie pooten, en in +tijden van pest of honger, als een deel der bewoners van een streek +vluchtten, zeide men dat zij een hark hanteerde, en als heele dorpen +en provinciën ontvolkt werden, zooals dit het geval was tijdens de +in de geschiedenis bekende epidemie van den Zwarten Dood, vertelde +men dat zij met een bezem gereden had. + +De Noordelijke volken meenden verder, dat de geesten van de dooden +soms de aarde weer mochten bezoeken en aan hun verwanten verschijnen, +wier smart of vreugde hun zelfs na hun dood ter harte ging, zooals +verteld wordt in de Deensche ballade van Aager en Else, waar een +doode minnaar zijn geliefde beveelt te glimlachen opdat zijn kist met +rozen moge gevuld worden in plaats van met de geronnen bloeddruppels, +teweeggebracht door hare tranen. + + + Luister nu, mijn dierbare Aager, + Bruidegom, al wat 'k behoef + Is te weten hoe het gaat u + In uw still' en sombre groef, + + Elken keer als gij verheugd zijt + En 't geluk uw hart vermooit, + Wordt mijn stille graf met blaad'ren, + Rozenbladeren getooid. + + Elken keer als, lief, gij jammert + En uw ziele tranen stort, + Weet dan, dat mijn stille grafsteen + Vol van somb'ren bloedstroom wordt. + + Ballade van Aager en Else. + + + + + + +HOOFDSTUK XX: AEGIR. + + +De god van de zee. + +Behalve Niörd en Mimir, die beiden oceaangoden waren, terwijl de +een de zee voorstelde bij de kust en de ander den oorspronkelijken +oceaan, waaruit, zooals men meende, alle dingen waren voortgekomen, +erkenden de noordelijke volken een ander zeebeheerscher, Aegir of Hler +geheeten, die ňf in de koele diepten van zijn vloeibaar gebied woonde +ňf verblijf hield op het eiland Lessoe, in het Kattegat, of Hlessey. + + + Beneden het golvengeruisch + Met lichtende glorie, + In blanke victorie + Was zeegods hooge huis. + Meer blinkend dan baren en schuimen + Blonk steeds door spelonkige ruimen + Het lichtende zand van zijn vloer, + Als meervlak waar windje langs voer. + + Valhalla (J. C. Jones.) + + +Aegir (de zee) heeft--zoo meent men--evenals zijn broeders Kari (de +lucht) en Loki (het vuur) tot een oudere dynastie van goden behoord, +want hij werd nooit gerekend tot de Aesir, de Vana's, de reuzen, +de dwergen, of elfen, maar werd als almachtige beschouwd binnen +zijn gebied. + +Men veronderstelde dat hij veroorzaakte en tot rust bracht de groote +stormen die over de diepte jaagden, en hij werd meestal afgebeeld als +een mager oud man, met langen witten baard en haar, en klauwachtige +vingers, die zich altijd krampachtig toeknepen, alsof hij alle dingen +in zijn greep wilde hebben. Wanneer hij boven de wateren verscheen, +was het enkel om schepen te vervolgen en te overweldigen, en hen +gulzig naar den bodem der zee te sleepen, een werk waarin hij--zoo +dacht men--duivelsch genot vond. + + + +De godin Ran. + +Aegir was gehuwd met zijn zuster, de godin Ran, wier naam "roover" +beteekent, en die even wreed, gulzig en onverzadiglijk was als haar +echtgenoot. Haar geliefkoosd tijdverdrijf was te loeren bij gevaarlijke +rotsen, waarheen zij de zeelieden lokte en daar haar net te spreiden, +haar kostbaarst bezit, wanneer zij, na de menschen in zijn mazen +verstrikt te hebben en hun schepen te hebben verbrijzeld op de scherpe +klippen, hen kalm naar beneden trok in haar somber gebied. + + + In de holle rotsen, + Aan de kust die ruischt, + Bij het wilde klotsen + Als de stormwind bruist, + In de lange uren + In de fjord van 't noord, + Zit zij stil te turen, + En zij grijpt tot moord + En zij spant haar sterk net tot haar roof. + + Geschiedenis van Siegfried (Baldwin). + + +Ran werd beschouwd als de godin van den dood voor allen die op zee +omkwamen, en de noordelijke volken meenden dat zij de verdronkenen +borg in haar koraalspelonken, waar hare bedden gespreid waren om hen +te ontvangen, en waar de weide welig bloeide als in Valhalla. Verder +meende men, dat de godin een groote liefde had voor goud, dat "de +vlam van de zee" werd genoemd, en gebruikt werd om hare hallen te +verlichten. Dit geloof kwam op bij de zeelieden en had zijn ontstaan +te danken aan de treffende phosphoresceerende schittering van de +golven. Om de gunst van Ran te winnen, zorgden de Noormannen er voor, +wat goud bij zich te bergen als een of ander bijzonder gevaar hen op +zee bedreigde. + + + Goud op verre tochten + Is vol macht en vreugde; + Die met leege handen + Tot de blauwe Ran gaat, + Kust zij koud, en wieglend + Is dan haar omhelzing-- + Maar wij schenken aan de + Zeebruid goud het zuiverst. + + Viking-vertelling van het Noorden (R. B. Anderson). + + + +De golven. + +Aegir en Ran hadden negen schoone dochters, de Golven, of golfmeisjes, +wier sneeuwige armen en boezems, lang gouden haar, diepblauwe oogen, en +slanke, bekoorlijke gestalten buitengewoon betooverend werkten. Deze +meisjes hadden er genoegen in, te spelen op het oppervlak van +haars vaders breed gebied, licht gekleed in doorschijnend blauwe, +witte of groene sluiers. Zij waren echter zeer luimig en grillig, +nu eens speelsch, dan neerslachtig en apathisch, en soms elkander +bijna tot waanzin opzettend, heur haar en sluiers verscheurend, zich +zorgeloos op hare harde bedden, de rotsen, werpende, elkaar met woeste +haast verjagend, en luid schreeuwend van vreugd of wanhoop. Maar zij +kwamen zelden spelen, tenzij haar broeder, de Wind, op het pad was, +en overeenkomstig zijn stemming waren zij zacht en speelsch, of ruw +en rumoerig. + +Men meende doorgaans dat de Winden bij drieën rondgingen, en men +zeide dikwijls dat zij speelden rondom de schepen van de Vikingen +dien zij gunstig gezind waren, elke belemmering op hun pad wegnemend, +en hen helpend opdat zij spoedig hun doel bereikten. + + + En Aegirs dochters in haar blauwe wijl, + Springen om 't roer, en stuwen 't bollend zeil. + + Viking-vertellingen van het Noorden (R. B. Anderson). + + + +Aegirs Brouwketel. + +Aan de Angel-Saksers was de zeegod Aegir bekend onder den naam Eagor, +en zoo vaak een buitengewoon groote golf tegen de kust kwam donderen, +riepen de matrozen, zooals de Trentschippers nog doen: "Zie, Eagor +komt!" Hij was ook bekend onder den naam Helr (de hoeder) onder de +Noorsche volken en Gymir (de verstopper), omdat hij altijd bereid was +dingen te verbergen in de diepten van zijn gebied, en men er op aan kon +dat hij de aan zijn zorg toevertrouwde geheimen niet openbaarde. En +omdat, zooals men zeide--de wateren van de zee dikwijls ziedden en +kookten, heette de oceaan vaak Aegirs brouwketel of vat. + +De twee voornaamste dienaren van den god waren Elde en Funfeng, +zinnebeelden van het phosphoresceeren der zee; zij waren beroemd om +hun snelheid en zij wachtten steeds op de gasten die hij tot zijn +banketten in de diepten der zee noodigde. Aegir verliet soms zijn +gebied om de Aesir in Asgard te bezoeken waar hij altijd koninklijk +werd onthaald en hij behagen schepte in Bragi's vele geschiedenissen +van de avonturen en daden der goden. Opgewekt door deze verhalen en +ook door de tintelende mee, die er mede gepaard ging, waagde de god +het eens de Aesir uit te noodigen het oogstfeest bij hem in Hlesey +bij te wonen, waar hij beloofde hem op zijn beurt te zullen onthalen. + + + +Thor en Hymir. + +Verrast door deze uitnoodiging, waagde een der goden Aegir er aan te +herinneren dat zij aan een lekker menu gewoon waren; daarop verklaarde +de god van de zee dat, wat het eten betrof, zij niet bang behoefden +te zijn, daar hij er zeker van was voor de grootste eters genoeg te +hebben; maar hij bekende dat hij niet zoo gerust was wat aanging het +drinken, daar zijn brouwketel vrij klein was. Dit hoorende bood Thor +dadelijk aan, een goeden ketel te verschaffen en trok uit met Tyr om +dien te halen. De twee goden reisden oostelijk van Elivagar in Thors +geitenkar, en, deze verlatend bij het huis van den boer Egil, Thialfi's +vader, gingen zij te voet naar de woning van den reus Hymir, van wien +men wist dat hij een ketel had, een mijl diep en naar verhouding wijd. + + + Oostwaarts woont + Van Elivagar + d' Alwijze Hymir, + Aan 's hemels end. + Mijn heer, trotsch van zin, + Bezit een vat, + Een grooten ketel, + Een mijl diep. + + Saemunds Edda. + + +Alleen de vrouwen echter waren thuis, en Tyr herkende in de oudste--een +leelijk oud wijf met negen honderd hoofden--zijn eigen grootmoeder; +terwijl de jongere, een schoone jonge reuzin, naar het scheen, zijn +moeder was, en zij ontving haren zoon en zijn makker gastvrij en gaf +hun te drinken. + +Na vernomen te hebben wat zij wilden, zei Thyr's moeder dat de +bezoekers zich moesten verbergen onder eenige groote ketels, die op +een balk aan het eind van de hal stonden, want haar man Hymir was +zeer driftig en versloeg dikwijls zijn zoogenaamde gasten met een +enkelen toornigen blik. De goden volgden vlug haar raad; en zoodra zij +verborgen waren, kwam de oude reus Hymir binnen. Toen zijn vrouw hem +zei dat er bezoek was, keek hij zoo verschrikkelijk boos, en wierp een +zóó toornigen blik naar hun schuilplaats, dat de dwarsbalk spleet en de +ketels met een slag neervielen, en, behalve de groote, alle stuk waren. + + + Stuk vloog de pilaar + Op den blik van den reus; + De balk werd eerst + In tweeën geknakt, + Acht ketels vielen, + Maar slechts een er van, + Een harde ijzeren + Bleef ongedeerd. + + Saemunds Edda. + + +De vrouw van den reus echter kreeg van haren man gedaan, dat hij +Tyr en Thor welkom heette, en hij slachtte drie ossen om hen te +verkwikken, maar groot was zijn teleurstelling, toen hij zag dat de +dondergod twee er van voor zijn avondmaaltijd opat. Mompelend dat +hij den volgenden morgen vroeg zou gaan visschen om een ontbijt te +krijgen voor een zoo vraatzuchtigen gast, ging de reus naar bed, +en toen hij 's anderen daags in de schemering naar de kust ging, +kwam Thor bij hem die zeide dat hij hem was komen helpen. De reus +beval hem op zijn eigen lokaas te letten, waarop Thor kalmweg den +grootsten os van zijn gastheer Himinbrioter, (hemelbreker) doodde en, +zijn hoofd afhakkend, ging hij in een schip en roeide ver in zee. Te +vergeefs protesteerde Hymir dat zijn gewoon vischterrein bereikt was +en dat hij de verschrikkelijke Midgardslang zoude kunnen ontmoeten +als zij zich nog verder waagden; Thor roeide met volharding voort, +totdat hij dacht dat zij vlak boven dit monster waren. + + + Op donkeren bodem onder zilten vloed, + Lag neer de reuzenslang in sluimering zoet, + Er is geen macht die haar ontwaken doet. + + Thors vischvangst (Oehlenschläger). + + +Terwijl hij den kop van den os aan den hengel sloeg, vischte Thor +Iörmungandr, terwijl de reus intusschen twee walvisschen ophaalde, die +hem genoeg schenen te zijn voor een vroeg ontbijt. Hij wilde dus juist +voorstellen terug te keeren, toen Thor plotseling een schok voelde, +en hij begon zoo hard als hij kon te rukken, want hij wist door den +weerstand van zijn buit en den verschrikkelijken storm die door zijn +woeste kronkelingen veroorzaakt werd, dat hij de Midgardslang aan +den haak had. Bij zijn stellige pogingen om de slang te dwingen tot +het oppervlak te rijzen, drukte Thor zijn voeten zóó stevig tegen den +bodem van de boot dat hij er doorging en op het bed van de zee stond. + +Na een onbeschrijfelijke worsteling verscheen de vergifspuwende kop van +het monster en Thor, grijpende zijn hamer, zou het juist vernietigen, +toen de reus, verschrikt door de nabijheid van Iörmungandr en bang +dat de boot zou zinken en hij de buit van het monster zou worden, +de vischlijn doorsneed en dus de slang als een steen op den bodem +der zee deed terugvallen. + + + Daar komt het mes, en diep onder de zee + Zonk neer de slang, vermoeid door zooveel wee + En zooveel arbeid mee. + + Thors vischvangst (Oehlenschläger). + + +Boos op Hymir omdat hij zoo van onpas was tusschenbeide gekomen, bracht +Thor hem een slag toe met zijn hamer die hem over boord deed slaan; +maar zonder aarzelen waadde Hymir naar het strand, en ontmoette den god +toen hij van de kust terugkeerde. Hymir nam toen beide walvisschen, +zijn zeebuit, op zijn rug, om ze naar huis te dragen; en Thor, die +ook zijn kracht wilde toonen, nam boot, roeispanen en vischtuig op +zijn schouders en volgde hem. + +Toen het ontbijt gereed was, daagde Hymir Thor uit zijn kracht te +toonen door zijn beker te breken; maar ofschoon de dondergod hem met +onweerstaanbare kracht tegen steenen pilaren wierp, bleef hij heel +en was zelfs niet gedeukt. Maar op een influistering van Tyrs moeder +smeet Thor den kroes plotseling tegen het hoofd van den reus, de +eenige stof die harder was, waarop hij in splinters op den grond viel. + +Nadat Hymir zoo Thors kracht had leeren kennen, zeide hij hem, dat +hij den ketel mocht hebben die de twee goden waren komen zoeken, +maar Tyr trachtte te vergeefs hem op te tillen, en Thor kon hem enkel +van den grond oplichten toen hij zijn krachtgordel had dichtgetrokken +tot het laatste knoopsgat. + + + Tyr poogde tweemaal + Te bewegen het vat, + Maar elken keer + Bleef de ketel staan; + Toen nam Môdi's vader + Bij den rand hem, + En liep dus + Door 't vertrek. + + Hymir-lied. + + +De ruk waarmede hij hem eindelijk ophief, bracht groote schade toe aan +het huis van den reus, en zijn voeten gingen door den vloer. Toen Tyr +en Thor vertrokken, de laatste met den grooten pot op zijn hoofd in +plaats van een hoed, riep Hymir zijn broeders de vorstreuzen, en stelde +voor, dat zij hun hevigen vijand zouden vervolgen en verslaan. Toen +hij zich omkeerde, merkte Thor plotseling wat zij wilden, en herhaalde +malen Miölnir naar de reuzen werpend, versloeg hij hen allen eer zij +hem konden inhalen. Tyr en Thor aanvaardden toen de terugreis naar +Aegir, den ketel bij zich waarin het bier voor het oogstfeest moest +gebrouwen worden. + +De naturalistische beteekenis van deze mythen is natuurlijk een onweer +(Thor), een strijd met de woeste zee (de Midgardslang) en het breken +van het poolijs (Hymirs beker en vloer) in de hitte van den zomer. + +De goden kleedden zich nu in feestgewaad en gingen vroolijk naar +Aegirs feest, en zij waren sedert steeds gewoon het oogstfeest in +zijn koraalspelonken te vieren. + + + Vana's en Aesir keeren zij + Van aard en lucht en Asgard, blij + Met hun godinnen, wonderbaar, + Een zeldzaam schitterende schaar, + Verzellend Odin, trokken voort + Over de zee in lichten tocht. + + Valhalla (J. C. Jones). + + + +Onbeminde godheden. + +Aegir, zooals wij hebben gezien, beheerschte de zee met behulp van +de verraderlijke Ran. Deze beide godheden werden als wreed beschouwd +door de noordelijke volken, die veel van de zee hadden te lijden, +welke, hen aan alle kanten omringende, ver in het hart hunner landen +drong door de vele fjorden, en dikwijls de schepen hunner Vikingen +verzwolg met heel hun oorlogsbemanning. + + + +Andere goden van de zee. + +Behalve in deze voornaamste godheden van de zee geloofden de +noordelijke volken in meermannen en meerminnen, en vele verhalen +worden verteld van meerminnen, die voor een tijd de zwaneveeren of +robbengewaden uitdeden, die zij op de kust lieten en welke door de +menschen gevonden werden, waardoor deze de schoone meisjes konden +dwingen op het land te blijven. + + + Zij kwam door de zee toen de maan klaar scheen, + Dreef op de golven van d' oceaan, + Zij kwam toen ik liep langs het strand alleen + Met een hart zoo licht als een hart kan slaan. + + L. E. R. + + +Er waren ook boosaardige zeemonsters, bekend als Nicort, van wier +naam het spreekwoordelijke Oude Nikker is afgeleid. Vele van de +lagere watergoden hadden vischstaarten, de vrouwelijke droegen den +naam Undines en de mannelijke Stromkarels, Nixies, Necks of Neckar. + + + Waar in moerassen de roerdompen spelen + Nicker de ziellooze zit wat te kweelen, + Zit er ontroostbaar, heeft vijand noch vrind, + Nicker de ziellooze treurt als een kind. + + Uit Broeder Fabian's Handschrift. + + +In de middeleeuwen geloofde men, dat deze watergeesten hun +geboortestroomen soms verlieten, om te verschijnen bij dorpsdansen, +waar zij herkend werden aan den natten zoom hunner kleederen. Vaak +zaten zij naast de vloeiende beek of rivier, spelend op een harp, +of zingend verleidende liederen, terwijl zij hun lang groen haar +uitkamden. + + + De Neck speelt zijn harp hier in 't glazen kasteel + En meerminnen kammen heur haren er veel, + En bleeken heur glanzende kleeren. + + Stagnelius. + + +De Nixies, Undines en Stromkarls waren bijzonder vriendelijke en +liefelijke wezens, en waren zeer verlangend herhaalde verzekeringen +te krijgen van hun eeuwig heil. + +Vele verhalen worden verteld van priesters of kinderen die hen +ontmoetten, spelend aan een stroom, en die hen dreigden met toekomstige +verdoemenis, een bedreiging die altijd de vroolijke muziek in droevige +klachten verkeerde. Dikwijls haastten priesters of kinderen, als zij +hun fout ontdekten en geroerd waren door den angst hunner slachtoffers, +zich terug naar den stroom en verzekerden de watergeesten met hun +groene tanden, dat zij behouden zouden worden, als zij steeds weer +hun blijde melodieën hervatten. + + + Kent gij de Nixen, blij en klaar? + Hun oogen zijn zwart, groen is hun haar + Zij toeven op helmige kusten. + + Mathisson. + + + +Riviernimfen. + +Naast Elf of Elb, den watergeest die den naam gaf aan de rivier de +Elbe in Duitschland, de Neck, waarnaar de Neckar heet, en ouden Vader +Rijn met zijn talrijke dochters (bijrivieren), is de beroemdste van +alle lagere watergoden de Loreley, het sirenenmeisje dat zit op de +rots bij St. Goar aan den Rijn, en wier verlokkend lied menig schipper +in den dood heeft gelokt. De legenden over die sirene zijn inderdaad +zeer talrijk, een der oudste is als volgt: + + + +Legenden van de Lorelei. + +Lorelei was een onsterflijke, een waternimf, dochter van Vader Rijn; +overdag woonde zij in de koele diepten der rivierbedding, maar laat in +den avond verscheen zij in het maanlicht, hoog zittend op een rotspunt, +in het volle gezicht van allen die den stroom op en af gingen. Soms +bracht de avondkoelte eenige tonen van haar lied tot de ooren van de +bootslieden, zoodat zij tijd en plaats vergetend bij het luisteren +naar deze betooverende melodieën, op de scherpe en gekante rotsen +dreven, waar zij wis omkwamen. + + + De jonkvrouw is gezeten + Daarboven wonderbaar + Hoe blinkt haar gouden keten! + Zij kamt haar gouden haar. + + Met kam, de gouden, reine, + En zingt een lied daarbij, + Dat heeft een wonderfijne, + Geweldige melodij. + + Den schipper bij 't golvenklotsen + Omvat het met wild gerucht, + Hij speurt niet de scherpe rotsen, + Hij tuurt maar omhoog in de lucht. + + 'k Geloof, in 't golvenbangen + Zijn schipper en boot vergaan, + Dat heeft met hare zangen + De Lorelei gedaan. + + Lied, Heine. + + +Slechts één persoon, zegt men, heeft de Lorelei van zeer nabij +gezien. Dit was een jonge visscher van Oberwesel, die haar elken +avond aan den rivierkant ontmoette, en eenige genotvolle uren met +haar doorbracht, hare schoonheid indrinkend en luisterend naar haar +wegsleepend gezang. De overlevering vertelde, dat eer zij scheidden +de Lorelei de plaatsen aanwees waar de jongeling 's anderen morgens +zijn netten moest werpen--bevelen, waaraan hij altijd gehoorzaamde +en die hem steeds voordeelig waren. + +Op zekeren avond zag men den jongen visscher naar de rivier gaan, +maar daar hij nooit wederkeerde, ging men hem zoeken. Daar men hem +niet kon vinden, vertelden de lichtgeloovige Teutonen ten slotte, +dat de Lorelei hem had naar beneden getrokken naar haar koraalgrotten +opdat zij steeds van zijn gezelschap zou mogen profiteeren. + +Overeenkomstig een andere overlevering lokte de Lorelei, met haar +wegsleepende melodieën van de scherpe rotsen zóóvele visschers ten +grave in de diepten van den Rijn, dat een gewapende troep eens bij +het vallen van den avond gezonden werd om haar te omringen en te +grijpen. Maar de waternimf betooverde den kapitein en zijn mannen +zóó, dat zij hand noch voet konden bewegen. Terwijl zij onbewegelijk +rondom haar stonden, ontdeed de Lorelei zich van hare sieraden en +wierp ze in het water onder zich; toen zong zij een tooverformule en +liet de wateren komen tot den top van de rots waarop zij stond, en, +tot verbazing van de soldaten, omsloten de golven een zeegroene kar, +door rossen met witte manen getrokken, en de nimf sprong er vlug in en +de tooverwagen was onmiddellijk uit het gezicht. Eenige oogenblikken +later viel de Rijn tot zijn gewoon peil terug, de betoovering was +gebroken en de mannen konden zich weer bewegen, en keerden terug om +te vertellen dat hun pogingen vergeefsch waren geweest. Sedert dat +oogenblik echter is de Lorelei niet gezien, en de boeren zeggen dat +zij nog boos is wegens de haar aangedane beleediging en dat zij nooit +weer hare koraalgrotten zal verlaten. + + + + + + +HOOFDSTUK XXI: BALDER. + + +De meest beminde. + +Aan Odin en Frigga, zoo vertelt men ons, werden tweelingzonen geboren, +zoo ongelijk in karakter en uiterlijk als bij twee kinderen mogelijk +is. Hodur, god van de duisternis, was somber, zwijgend en blind, +als het donker van de zonde, die hij, zoo meende men, voorstelde, +terwijl zijn broeder Balder, de schoone, vereerd werd als de zuivere +en stralende god van onschuld en licht. Van zijn sneeuwen voorhoofd +en gouden lokken schenen stralen van zonneschijn te schitteren die +de harten van goden en menschen blij maakten, door wie hij evenzeer +werd bemind. + + + Van al de twaalf om Odins troon. + Balder enkel, het meest toch schoon, + De zonnegod, goed met zijn rein gezicht + Werd bemind door elk, als men mint het licht. + + Valhalla (J. C. Jones). + + +De jeugdige Balder groeide verwonderlijk snel op, en werd vroeg +toegelaten tot de vergadering der goden. Hij ging wonen in het paleis +Breidablik, welks zilveren dak op gouden pilaren rustte, en welks +schoonheid zóó was, dat niets gewoons of onzuivers binnen zijn kring +mocht komen, en hier woonde hij in volmaakte eenheid met zijn jonge +vrouw Nanna (bloesem), de dochter van Nip (knopje), een schoone en +bekoorlijke godin. + +De god van het licht was goed thuis in de wetenschap der runen, die op +zijn tong waren gesneden; hij kende de verschillende krachten van de +kruiden, waarvan een, de kamille, "Balders voorhoofd" heette, omdat +haar bloem even vlekkeloos zuiver was als zijn voorhoofd. Het eenige +wat voor Balders stralende oogen verborgen was, was de waarneming +van wat ten slotte met hem zelf gebeuren zou. + + + Zijn eigen huis + Breidablik, op welks zuilen Balder schreef + Den tooverklank die dooden leven geeft. + Want wijs was hij, en kende kunsten veel, + En runen ook, en zeldzaam heelend kruid; + Helaas dat hij niet kende d' eene kunst + Van sparen 't eigen leven, 't licht te zien. + + Balder Dood (Matthew Arnold). + + + +Balders droom. + +Daar het zoo natuurlijk was voor Balder, den schoone, te glimlachen +en gelukkig te zijn, waren de goden zeer ongerust toen zij op zekeren +dag een verandering in zijn uiterlijk begonnen te bespeuren. Allengs +stierf het licht weg uit zijn blauwe oogen, een zorgvolle trek kwam op +zijn gelaat, en zijn stap werd zwaar en traag. Odin en Frigga, ziende +de klaarblijkelijke gedruktheid van hun beminden zoon, smeekten hem +teeder de oorzaak van zijn zwijgend verdriet te zeggen. Balder gaf +ten slotte aan hun dringende woorden toe en vertelde dat zijn slaap, +in plaats van vredig en rustig te zijn als vroeger, onlangs vreemd +ontrust was door duistere en drukkende droomen, die, ofschoon hij +ze zich niet goed kon herinneren als hij ontwaakte, hem voortdurend +kwelden met een vaag gevoel van vrees. + + + Dien god was zijn slaap + Toen zeer onrustig, + Zijn gunstige droomen + Schenen voorbij. + + Lied van Vegtam. + + +Toen Odin en Frigga dit hoorden, waren zij zeer ontdaan, maar zeiden +dat niets hun algemeen beminden zoon zou deren. Niettemin, toen de +angstige ouders de zaak verder bespraken, bekenden zij dat zij ook +door vreemde voorgevoelens gedrukt werden, en ten slotte, geloovend +dat Balders leven werkelijk bedreigd werd, gingen zij maatregelen +nemen om het gevaar af te wenden. + +Frigga zond hare dienaressen naar elke richting, met stellig bevel +bij alle levende wezens, alle planten, metalen, steenen--kortom bij +elk bezield en onbezield ding--er op aan te dringen dat zij plechtig +zouden beloven Balder geen kwaad te doen. De geheele schepping deed +gaarne den eed, want er was niets op aarde dat den stralenden god niet +lief had. Zoo keerden de dienaressen tot Frigga terug, en vertelden +haar dat allen naar den eisch hun woord gegeven hadden, behalve de +maretak, die op den eikestam aan de poort van het Valhalla groeide, +en dit, zoo voegde zij er bij, was een zoo nietig, onschadelijk ding, +dat men er geen letsel van vreezen kon. + + + En dus werd besloten + Te zenden nu + Tot alle wezens, + Om zekerheid + Dat ze Balder niets zouden doen. + Alle schepselen zwoeren + Dat zij hem sparen zouden; + Frigg ontving alle + Geloften, contracten. + + Saemunds Edda. + + +Frigga nam nu haar spinwerk weer ter hand in groote gerustheid, +want zij voelde er zich zeker van, dat geen leed kon overkomen aan +het kind dat zij boven allen liefhad. + + + +De profetie van de Vala. + +Odin had intusschen besloten een van de doode Vala of profetessen te +raadplegen. Hij besteeg zijn achtpootig ros Sleipnir en reed over de +sidderende brug Bifröst en over den vervelenden weg die naar Giallar +voert en den ingang van Niflheim, waar hij, door de Hellepoort en +langs den hond Garm gaande, in Hel's donkere woning drong. + + + Op rees der menschen heer met spoed, + Zadelde fluks zijn ros als roet; + Toen reed hij langs de steilte voort, + Die voert tot Hela's somb're poort. + + Afkomst van Odin (Gray). + + +Odin zag tot zijn verbazing dat een feest was aangericht in dit donker +gebied, en dat de banken bedekt waren met tapijten en gouden ringen, +alsof een of ander geëerde gast verwacht werd. Maar hij ijlde voort +zonder te talmen, totdat hij de plaats bereikte waar de Vala vele +jaren ongestoord had gerust, toen hij plechtig een tooverformule +begon te zingen en de runen te trekken die de macht hadden de dooden +op te roepen. + + + Hij sprak driemaal in sombre wijzen + Het lied dat doet de dooden rijzen: + Tot uit den hollen grond een stem + Sleepend en dof bereikte hem. + + Afkomst van Odin (Gray). + + +Plotseling opende zich het graf, en de profetes rees langzaam op, +vragend wie zoo haar lange rust had durven storen. Odin, die niet wilde +dat zij zou weten, dat hij de machtige vader was van goden en menschen, +antwoordde dat hij Vegtam was, de zoon van Valtam, en dat hij haar +geroepen had om te vragen voor wien de Hel hare banken spreidde en +een feestmaal aanrichtte. In holle tonen bevestigde de profetes al +zijne vreezen, hem zeggend dat de verwachte gast Balder was, die was +bestemd om door Hodur, zijn broeder, den blinden god der duisternis, +vermoord te worden. + + + Hodur zal herwaarts + Zenden zijn broeder; + Hij van Balder + Zal zijn de moordenaar, + En Odins zoon + Ontnemen 't leven; + Door dwang heb ik gesproken, + Nu wil ik zwijgen. + + Saemunds Edda. + + +Trots den blijkbaren onwil van de Vala om verder te spreken, was Odin +nog niet voldaan en drong bij haar aan hem te zeggen wie den verwonden +god zou wreken en zijn moordenaar ter verantwoording roepen. Want +wraak en wedervergelding werden als een heilige plicht beschouwd door +de volken van het Noorden. + +Toen vertelde hem de profetes, zooals Rossthiof reeds had voorspeld, +dat Rinda, de aardgodin, Odin een zoon zou baren, en dat Vali, zooals +dit kind zou worden genoemd, noch zijn gelaat zou wasschen noch zijn +haar kammen, totdat hij op Hodur den dood van Balder had gewroken. + + + In een west'lijke spelonk + Baart Rinda, die haar liefde schonk, + 'n Knaapje dat van Odin stamt, + Dat nooit zijn zwarte lokken kamt, + Noch in den stroom wascht zijn gezicht, + Noch ziet het avondzonnelicht, + Tot hij zal lachen bij het hout + Tot brand voor Hodurs lijk gebouwd. + + Afkomst van Odin (Gray). + + +Toen de weerstrevende Vala zoo had gesproken, vroeg Odin: "Wie +zou niet willen weenen bij Balders dood?" Deze ondoordachte vraag +toonde een kennis van de toekomst die geen sterveling kon bezitten, +en openbaarde onmiddellijk aan Vala wie haar bezoeker was. Zij weigerde +dus nog een woord te spreken en zonk terug in de stilte van het graf, +verklarend dat niemand haar er weer uit zou kunnen lokken totdat het +einde der wereld was gekomen. + + + Ga van hier en zeg thuis dan + Dat nooit een wezen komen kan + Dat m' uit zijn ijz'ren sluim'ring beurt, + Tot Lok zijn sterke keten scheurt; + Nimmer tot de diepe nacht + Weer herwon zijn oude kracht, + Tot in vlammen, woest van haat, + 's Werelds schepping ondergaat. + + Afkomst van Odin (Gray). + + +Toen Odin de besluiten van Orlog (lot) had vernomen, waarvan hij wist +dat zij niet afgeweerd konden worden, besteeg hij zijn ros, en wendde +zich bedroefd naar Asgard, denkend aan den tijd, die niet ver af was, +als zijn geliefde zoon niet meer gezien zou worden in de hemelsche +verblijven, en wanneer het licht van zijn tegenwoordigheid voor goed +verdwenen zou zijn. + +Toen hij Gladsheim binnentrad, werd Odin echter wat gerust gesteld +door de mededeeling die Frigga hem dadelijk deed, dat alle dingen +onder de zon beloofd hadden Balder geen leed te zullen doen, en zich +overtuigd voelend dat als niets hun geliefden zoon zou vermoorden, hij +zeker moest voortgaan goden en menschen met zijn tegenwoordigheid te +verblijden, zette hij de zorg opzij en gaf zich over aan de genietingen +van het feestmaal. + + + +De goden aan het spelen. + +De speelplaats van de goden was gelegen op de groene vlakte van Ida +en heette Idavold. Hier gingen de goden gewoonlijk heen als zij lust +in het spel hadden, en hun geliefkoosde uitspanning was het werpen +met hun gouden schijven, die zij met groote behendigheid konden +gooien. Zij waren met verdubbelden ijver tot dit gewone tijdverdrijf +teruggekeerd, sedert de wolk die hun geesten had neergedrukt door de +voorzorgsmaatregelen van Frigga was weggevaagd. Toen zij echter ten +slotte genoeg hadden van de gewone sport, bedachten zij een nieuw +spel. Zij hadden gehoord dat Balder door geen enkel werptuig kon +gedeerd worden, en zoo amuseerden zij zich door allerlei wapenen, +steenen enz. naar hem te werpen, zeker dat hoe slim zij het ook +aanlegden en hoe nauwkeurig zij ook mikten, de voorwerpen, die gezworen +hadden hem geen kwaad te zullen doen, ňf op zij zouden vliegen ňf hem +niet zouden raken. Dit nieuw vermaak bleek zóó aangenaam te zijn dat +weldra alle goden zich rondom Balder verzamelden en hem elken keer +als hij ongetroffen bleef met groot gelach begroetten. + + + +De dood van Balder. + +Deze uitingen van vroolijkheid wekten de nieuwsgierigheid van Frigga +op, die in Fessalir zat te spinnen; en toen zij een oud vrouwtje haar +woning zag voorbij gaan, zei zij dat zij even moest blijven en haar +vertellen wat de goden deden dat zoo den lachlust prikkelde. Het oude +vrouwtje was niemand anders dan Loki in vermomming, en hij antwoordde +Frigga dat de goden steenen en andere werptuigen, stomp en scherp, +naar Balder gooiden, die glimlachend en ongedeerd in hun midden stond, +en hen uitdaagde hem aan te raken. + +De godin glimlachte en vatte haar werk weer op, zeggende dat het +volmaakt natuurlijk was dat niets Balder zou deren, daar alle dingen +het licht liefhadden, waarvan hij het zinnebeeld was, en plechtig +hadden gezworen hem geen leed te doen. Loki, de verpersoonlijking +van het vuur, was zeer verdrietig toen hij dit hoorde, want hij was +jaloersch op Balder, de zon, die hem zoo geheel overschaduwde en die +algemeen bemind was, terwijl hij zooveel mogelijk gevreesd werd en +geschuwd; maar hij verborg wijslijk zijn boosheid en vroeg Frigga of +zij geheel zeker was dat alle dingen tot het verbond waren toegetreden. + +Frigga antwoordde trotsch dat zij den plechtigen eed van alle +dingen hadden ontvangen, uitgezonderd van een, een onschuldig klein +woekerplantje, den maretak, dat op den eik bij de poort van het +Valhalla groeide, en dit was te klein en te zwak om er bang voor te +zijn. Deze mededeeling was alles wat Loki noodig had, en hij zei Frigga +vaarwel en strompelde weg. Zoodra hij veilig en wel buiten het gezicht +was, nam hij echter zijn gewone gestalte weer aan en haastte zich +naar het Valhalla, waar hij bij de poort den eik van den maretak vond, +zooals Frigga had aangegeven. Daarop gaf hij door de uitoefening van +tooverkunsten aan den parasiet een omvang en hardheid die er geheel +vreemd aan was. + +Zoo maakte hij van den houten stengel handig een schacht waarmee hij +zich terugspoedde naar Idavold, waar de goden nog werptuigen naar +Balder wierpen, terwijl alleen Hodur ondertusschen bedroefd tegen een +boom stond geleund en geen deel nam aan het spel. Zorgeloos naderde +Loki den blinden god, en den schijn van belangstelling aannemend +vroeg hij de oorzaak van zijn zwaarmoedigheid, te gelijker tijd listig +insinueerend dat trots en onverschilligheid hem weerhielden aan het +spel mee te doen. Als antwoord op deze opmerkingen betuigde Hodur +dat enkel zijn blindheid hem weerhield aan het nieuwe spel deel te +nemen, en toen Loki hem de maretakschacht in zijn hand gaf en hem +in het midden van den kring bracht, hem de richting van het nieuwe +mikpunt aanwijzend, wierp Hodur zijn schacht met kracht. Maar tot +zijn spijt trof in plaats van het luide gelach dat hij verwachtte, +een ontstellende kreet van afgrijzen zijn oor, want Balder, de schoone, +was op den grond gevallen, door den noodlottigen maretak doorstoken. + + + Zoo op den vloer lag Balder dood; gestrooid + Rondom de zwaarden, bijlen, speren al + Waarmee men had geworpen--dwaas gespeel-- + Op Balder wien geen werptuig wondd' of schond; + Maar in zijn borst stak de fatale tak + De maretwijg, die Lok, de Duivel, gaf + Aan Hodur, en onwetend Hodur wierp-- + Hiertegen slechts was Balder niet bestand. + + Balder Dood (Matthew Arnold). + + +In vreeslijken angst verzamelden zich de goden rondom hun geliefden +makker, maar helaas! het leven was geheel uitgebluscht, en al +hunne pogingen om den gevallen zonnegod weer te wekken hielpen +niet. Ontroostbaar wegens hun verlies keerden zij zich nu boos naar +Hodur, dien zij daar direct zouden hebben vermoord, waren zij niet +weerhouden door de wet der goden, dat geen opzettelijke daad van +geweld hun gewijde vredeplaatsen mocht ontheiligen. Het rumoer van +hun luid geklaag bracht de godin in groote haast bij het vreeselijke +tooneel, en toen Frigga zag dat haar lieveling dood was, smeekte zij +de goden hartstochtelijk naar Niflheim te gaan en Hel te overreden +haar slachtoffer los te laten, want de aarde kon zonder hem niet +gelukkig zijn. + + + +Hermod's Boodschap. + +Daar de weg uiterst ruw en moeilijk was, durfde eerst geen der +goden te gaan; maar toen Frigga beloofde dat zij en Odin den bode +boven al de Aesir zouden beminnen, verklaarde zich Hermod bereid +om de boodschap over te brengen. Om hem hiertoe in staat te stellen +leende Odin hem Sleipnir, en het edele ros, dat geen ander op zijn +rug duldde dan Odin, vertrok zonder aarzeling op den donkeren weg, +dien zijn hoeven reeds tweemaal te voren betreden hadden. + +Ondertusschen liet Odin het lichaam van Balder naar Breidablik brengen, +en hij beval de goden naar het woud te gaan en hooge pijnboomen te +vellen waarmee een waardige brandstapel zou worden gebouwd. + + + Maar toen de goden naar het woud gegaan + Waren, bracht Hermod Sleipnir uit zijn stal + En deed hem 't zadel aan; te voren wou + Sleipnir geen hand dan Odin's op zijn nek, + En droeg geen and'ren rijder op zijn rug; + Nu stond hij echter stil aan Hermod's zij, + Buigend zijn hals, en, voor zijn man gereed, + Omdat hij wist hoe Balder werd bemind, + Maar Hermod nu besteeg hem, ging heel stil + En zwijgend op den onbekenden weg + Die van het Noorden takt, en toog dus voort + Den ganschen dag; het licht verdween, 't werd nacht, + En heel dien nacht dus reed en reisde hij. + Zoo negen dagen, negen nachten lang, + Naar 't noordlijk ijs, door dalen, stroomomgord. + En op den tienden dag zag hij de brug + Die overspant met gouden boog den stroom + Van Giall, en op die brug een vrouw, gedost + In rusting, waar men komt aan d' overkant + En waar de weg in rotsen zich verliest. + + Balder Dood (Matthew Arnold). + + + +De brandstapel. + +Terwijl Hermod zich langs den somberen weg spoedde die tot Niflheim +leidde, hakten en haalden de goden naar de kust een groote massa +brandstof, dat zij op het dek van Balder's drakenschip, Ringhorn, +opstapelden terwijl zij een grooten brandstapel maakten. Volgens +gewoonte werd deze versierd met tapijtbehangsels, bloemenguirlanden, +vaten en wapenen van allerlei soort, gouden ringen en tallooze +voorwerpen van waarde, eer het vlekkelooze lichaam, rijkelijk +uitgedost, er heen gebracht en er opgelegd werd. + +Een voor een kwamen de goden nu nader om een laatsten groet te brengen +aan hun geliefden makker, en toen Nanna zich over hem neerboog, +brak haar minnend hart en zij viel levenloos naast hem neder. Toen +zij dit zagen legden de goden haar eerbiedig naast haren echtgenoot, +opdat zij hem tot zelfs in den dood zou vergezellen; en nadat zij +zijn paard en honden gedood hadden en den brandstapel met doornen, +het zinnebeeld van den slaap, hadden omvlochten, kwam Odin, de laatste +der goden, naderbij. + +Ten teeken van genegenheid voor den doode en van verdriet over +zijn verlies, hadden allen hun meest kostbare bezittingen op zijn +brandstapel gelegd, en Odin, zich neerbuigend, voegde nu bij de +geschenken zijn tooverring Draupnir. De verzamelde goden merkten dat +hij iets fluisterde in het oor van zijn gestorven zoon, maar geen +was dicht genoeg bij om te hooren wat hij zeide. + +Toen deze droeve toebereidselen gedaan waren, maakten de goden +aanstalten om het schip van stapel te laten loopen, maar bevonden +dat de zware last van brandhout en schatten hun vereenigde pogingen +weerstand bood en zij konden het schip geen duim doen bewegen. De +bergreuzen, die het tooneel van verre zagen en hun verlegenheid +bespeurden, kwamen nu naderbij en zeiden dat zij wisten van een reuzin +die Hyrrokin heette en die in Jötun-heim woonde en sterk genoeg +was om zonder eenige hulp het schip van stapel te laten loopen. De +goden lieten dus een van de stormgeesten Hyrrokin roepen, en spoedig +verscheen deze, gezeten op een reusachtige wolf, dien zij aan een +leidsel, van kronkelende slangen gemaakt, stuurde. Naar de kust +rijdende steeg de reuzin af en betuigde trotsch haar bereidheid om +de gevraagde hulp te geven, als de goden intusschen wilden zorgen +voor haar ros. Odin zond onmiddellijk vier van zijn meest woeste +Berserkers om den wolf te houden, maar in weerwil van hun geweldige +kracht, konden zij het monsterachtig schepsel niet bedwingen, totdat +de reuzin het had neergeworpen en vastgebonden. + +Toen Hyrrokin zag dat zij nu haar weerspannig ros zouden kunnen +besturen, ging zij langs het strand tot waar, hoog boven den +waterspiegel, Balders machtig schip Ringhorn lag. + + + Zeventig el vier zich strekte + Op het gras de kiel in praal + Hoog er boven, fonklend rekte + Zich de drakenkop bloeddorstig + Met zijn kam van staal. + + De Sage van koning Olaf (Longfellow). + + +Zij zette haar schouders tegen zijn achtersteven en met een geweldige +inspanning duwde zij het met een vaart in het water. Maar zóó groot was +het gewicht van de massa en de snelheid waarmede het in zee schoot, +dat de aarde als door een aardbeving schokte en de rollen waarop het +schip gleed door de wrijving vuur vatten. De onverwachte schok deed de +goden bijna hun evenwicht verliezen, en dit maakte Thor zóó boos dat +hij zijn hamer ophief en hij de reuzin zou vermoord hebben, ware hij +niet door zijn makkers tegengehouden. Gemakkelijk gekalmeerd, zooals +gewoonlijk--want Thors woede, ofschoon snel gewekt, was voorbijgaande, +greep hij nog eens het schip aan om den brandstapel te wijden met +zijn heiligen hamer. Toen hij deze ceremonie verrichtte strompelde +de dwerg Lit hem hinderlijk in den weg, waarop Thor, die nog niet +heelemaal weer tot kalmte was gekomen, hem in het vuur wierp, dat +hij juist met een doorn had aangestoken, en de dwerg werd tot asch +verbrand met de lichamen van het goddelijk paar. + +Het groote schip dreef nu in zee en de vlammen van den brandstapel +leverden een prachtig schouwspel op, dat elk oogenblik grootscher werd, +totdat, toen het schip den westelijken horizon naderde, het scheen +alsof zee en lucht in brand stonden. De goden keken treurig naar het +brandende schip en zijn kostbaren last, totdat het plotseling in de +golven dook en verdween; en zij wendden zich niet af noch keerden +tot Asgard terug voordat de laatste lichtsprank was verdwenen, en +de wereld, ten teeken van rouw over Balder den brave, in een mantel +was gehuld. + + + Dra met veel leven steeg 't geweldig vuur, + Het brandhout knetterd' en tusschen de blokken + Wiekten vuurtongen bevend op, en vuur + Sprong krullend, schietend hooger, lekte straks + Den top van 't hout, de dooden, ook de mast, + Knaagd' aan de dorre zeilen; toch bleef 't schip + Nog voortgaan, brandend boven romp in vlam. + De goden stonden op de kust, elk keek, + En wijl zij keken neigde zich de zon + In rook omhulde zee, en aan kwam nacht, + Toen legde zich de wind en kalmte kwam; + Maar door het duister zagen zij het schip + Nog over wijde waatren voortgevoerd, + Verder en verder, als een oog van vuur + Zoo leek nu Balder's mutserd in den nacht, + Maar zwakker scheen hij in het sterrenlicht, + De lijken werden dus verteerd, ook 't hout. + En evenals in uitgaand wintervuur + 't Verkoolde blok als 't valt nog vonken schiet-- + Zoo viel met vonkenstroom de mutserd in, + Kleurend de zee rondom; 't was donker toen. + + Balder Dood (Matthew Arnold). + + + +Hermod's tocht. + +De goden traden treurig Asgard binnen, waar geen geluiden van +vroolijkheid of feestvieren het oor begroetten, want alle harten +waren met angstige bezorgdheid vervuld over den afloop van alle dingen +die men voelde komen. En waarlijk, de gedachte aan den vreeselijken +Fimbul-winter, die hun dood verkondigde, was er wel een om de goden te +verontrusten. Frigga alleen koesterde hoop, en zij wachtte met angst op +den terugkeer van haren bode, Hermod den snelle, die intusschen over +de sidderende brug was gereden en langs den donkeren Helleweg, totdat +hij, in den tienden nacht, den ruischenden stroom van de rivier Giöll +overkwam. Hier werd hij aangehouden door Mödgud, die vroeg waarom de +Giallar-brug meer onder den stap van zijn paard sidderde dan wanneer +een geheel leger er over ging, en vroeg waarom hij, een levend ruiter, +trachtte binnen te dringen in het gevreesde gebied van Hel. + + + Wie zijt gij op uw zwart en vurig paard, + Onder welks hoeven Giall's brug hevig schudt + En rammelt? Zeg mij uw geslacht en huis. + Eerst gistren ochtend kwamen hier voorbij + Vijf troepen dooden op hun weg naar Hel, + Deden de brug niet schudden als gij doet, + En gij hebt vleesch en kleur toch op 't gelaat, + Als levenden, die aad'men lucht nog in; + Ook ziet gij er niet uit als dooden doen, + Zielen die afwaarts gaan, die 'k daaglijks schouw. + + Balder Dood (Matthew Arnold). + + +Hermod vertelde aan Mödgud de rede van zijn komst, en nadat hij +zekerheid had gekregen dat Balder en Nanna vóór hem over de brug +waren gereden, haastte hij zich verder, totdat hij kwam aan de poort, +die belemmerend voor hem op rees. + +Niet afgeschrikt door dezen slagboom, steeg Hermod af op het gladde +ijs, en de riemen van zijn zadel vaster makende, steeg hij weer op, +bedolf zijn sporen diep in de zachte zijden van Sleipnir en dwong +hem tot een verbazenden sprong, die hem behouden aan den anderen kant +van de Hellepoort bracht. + + + Toen reed hij verder over 't veld van ijs + Nog noordwaarts, tot hij kwam aan hooge muren + (Belemmerend zijn weg) met traliewerk. + Toen steeg hij af, en trok de riemen aan, + Op 't gladde ijs, van Sleipnir, Odin's paard, + En deed hem springen, en kwam dus er in. + + Balder Dood (Matthew Arnold). + + +Voortrijdende kwam Hermod ten slotte aan Hel's eetzaal, waar hij Balder +vond, bleek en uitgeput, liggend op een bank, zijn vrouw Nanna naast +hem, onafgewend starend op een beker meę, dien hij blijkbaar geen +moed had om te verzwelgen. + + + +De voorwaarde van Balders invrijheidsstelling. + +Te vergeefs vertelde Hermod zijn broeder dat hij gekomen was om hem +te verlossen; Balder schudde droevig zijn hoofd en zeide te weten dat +hij in zijn vreugdeloos verblijf moest vertoeven totdat de laatste +dag kwam, maar hij smeekte Hermod Nanna met zich terug te nemen, +daar het huis der schimmen geen plaats was voor een zoo prachtig +en schoon schepsel. Maar toen Nanna dit verzoek hoorde, drong zij +dichter aan de zijde van haren man en bezwoer dat niets er haar toe +zou kunnen brengen van hem te scheiden, en dat zij voor altijd bij +hem zou blijven, zelfs in Niflheim. + +De lange nacht werd gesleten in stil gesprek, eer Hermod Hel opzocht +en haar smeekte Balder vrij te laten. De inhalige godin luisterde +zwijgend naar zijn verzoek en zeide eindelijk dat zij haar slachtoffer +zou laten vertrekken, mits alle dingen, bezield en onbezield, hun +smart over zijn verlies zouden toonen doordat zij tranen stortten. + + + Kom dan! als Balder was zoo teer bemind, + Men in den Hemel zijn gemis zoo voelt, + Hoor hoe den Hemel hij hergeven wordt, + Toon mij alom de teekenen van smart! + Dat Balders toeven hier hun treuren is! + Laat al wat leeft en door de wereld gaat + Weenen om hem, en 't levenlooze ook; + Laat goden, menschen, dieren, plant en rots + Beweenen hem, dan zie 'k hoe men hem mist + En 'k vind het goed en geef U Balder weer. + + Balder Dood (Matthew Arnold.) + + +Dit antwoord was zeer bemoedigend want de geheele Natuur beweende het +verlies van Balder, en zeker was er niets in de geheele schepping dat +niet een traan schenken wilde. Zoo verliet Hermod blijde Hel's donker +gebied, den ring Draupnir bij zich, dien Balder aan Odin terugzond, +een geborduurd karpet van Nanna voor Frigga, en een ring voor Fulla. + + + +De terugkomst van Hermod. + +De vergaderde goden verdrongen zich angstig rondom Hermod zoodra +hij terugkwam, en toen hij zijn boodschappen en geschenken had +overgebracht, zonden de Aesir herauten naar alle deelen van de wereld +om alle bezielde en onbezielde dingen te smeeken dat zij zouden weenen +over Balder. + + + Ga snel door heel de wereld nu, en smeek + Te weenen al wat leeft en wie er leeft + Om Balder, opdat dus hij weer ons koom'! + + Balder Dood (Matthew Arnold). + + +Noordwaarts, Zuidwaarts, Oostwaarts en Westwaarts reden de herauten, +en als zij voorbij kwamen vielen tranen van elken plant en elken boom, +zoodat de grond gedrenkt was met vocht, en metalen en steenen, trots +hun harde harten, weenden ook. + +De weg voerde ten slotte naar Asgard, en aan den kant van den weg +was een donkere grot, waarin de boden zagen neergehurkt de gestalte +van een reuzin, Thok geheeten, die volgens sommige mythologen Loki +in vermomming zal zijn geweest. Toen men haar aanspoorde een traan +te storten, bespotte zij de herauten en vluchtend in de donkere +schuilhoeken van haar grot, zei zij dat geen traan uit haar oogen zou +vallen en dat, wat haar betrof, Hel haar prooi voor goed houden mocht. + + + Thok nu weende + Met tranen droog + Om Balders dood. + Noch in leven, noch in dood + Gaf hij mij vreugde, + Houde Hel haar buit. + + Oudere Edda. + + +Zoodra de terugkeerende boden in Asgard aankwamen, verdrongen zich de +goden om hen heen om het resultaat hunner zending te hooren; maar hun +gezichten, allen opgewekt in de vreugde van verwachting, werden duister +van wanhoop toen zij hoorden, dat één schepsel geweigerd had zijn +tranen te schenken, waarom zij Balder in Asgard niet meer zouden zien. + + + Balder, de Schoone, komt niet weer + Uit Hel's gebied in lichter sfeer! + Loki's verraad, dubbel verraad + Is 't wat de Dood ten buit hem laat; + Nooit komt hij uit de duisternis + Tot Ragnarok verschenen is. + + Valhalla (J. C. Jones). + + + +Vali de Wreker. + +De besluiten van het noodlot waren nog niet geheel volvoerd, en het +laatste bedrijf van het treurspel moet nog kortelijk verteld worden. + +Wij hebben reeds gezien, hoe Odin na vele weigeringen er in slaagde +de toestemming van Rinda tot hun huwelijk te krijgen, en dat de +zoon, uit deze verbintenis geboren, bestemd was om den dood van +Balder te wreken. De komst van dit wondervolle kind had nu plaats, +en Vali de Wreker, zooals hij genoemd werd, trad Asgard op den dag +van zijn geboorte binnen, en op dienzelfden dag versloeg hij Hodur +met een pijl uit een bundel dien hij tot dat doel schijnt gedragen +te hebben. Zoo boette de moordenaar van Balder, ofschoon hij een +onbewust werktuig was, voor de misdaad met zijn bloed, volgens de +wet van den echten Noorman. + + + +De beteekenis van de geschiedenis. + +De naturalistische verklaring van deze mythe moet men zoeken of in het +dagelijksch ondergaan van de zon (Balder) die beneden de westelijke +golven verdwijnt, weggedreven door de duisternis (Hodur), of in het +eindigen van den korten Noorschen zomer en de lange regeering van +het winterjaargetij. "Balder beteekent de lichte en klare zomer, +als schemering en dag elkander kussen en hand in hand gaan in deze +Noorsche streken." + + + Balders mutserd de zon verbeeldt, + Kleurt den heiligen haard, + Spoedig de laatste vlam er speelt, + Hodur regeert op aard. + + Viking-verhalen van het Noorden (R. B. Anderson). + + +"Zijn door Hodur bewerkte dood is de overwinning van de duisternis +over het licht, de duisternis van den winter over het licht van den +zomer; en de wraak van Vali is het doorbreken van het nieuwe licht +na de wintersche duisternis." + +Loki, het vuur, is jaloersch op Balder, het zuivere licht van den +hemel, die de eenige onder de Noorsche goden was welke nooit vocht, +maar altijd klaar was met woorden van verzoening en vrede. + + + Maar van uw lippen, Balder, nacht of dag, + Heeft niemand ooit een toornig woord gehoord + Aan God of Held, maar gij betoomdet steeds + De anderen, stillend een gerezen twist. + + Balder Dood (Matthew Arnold). + + +De tranen, door alle dingen gestort voor den geliefden god, verbeelden +den lentedauw die komt na de hardheid en koude van den winter, als +elke boom en twijg en zelfs de steenen van vocht druipen; Thok (kool) +alleen toont geen bewijs van teederheid, daar zij diep begraven is +in de donkere aarde en het zonlicht niet meer noodig heeft. + + + Zooals des winters, als de vorst verdwijnt + Aan 's winters eind, eer dat de lente komt, + Een warme zoelte blaast en dauw begint-- + Een enkel uur, dan hoort men 't drupp'len reeds + In alle wouden, en de sneeuw die ligt + Onder de boomen, wordt van vocht doorzeefd, + En van de takken komt de sneeuwlast neer; + Op heuv'len zuidwaarts hellend ziet het oog + Reeds groene plaatsen door de sneeuw in 't rond, + Die grooter worden, vreugde voor den boer-- + Zoo werd gehoord alom een stil gedrop, + De dingen weenden, wenschen wederkomst + Van Balder, en den goden deed dit goed. + + Balder Dood (Matthew Arnold). + + +Uit de diepten van hun ondergrondsche gevangenis trachten de zon +(Balder) en de plantengroei (Nanna) den hemel (Odin) en de aarde +(Frigga) te verblijden door hun den ring Draupnir te zenden, het +symbool van de vruchtbaarheid, en het bebloemde kleed, symbool van +het karpet van groen dat de aarde weer zal bedekken en door zijn +bekoring haar schoonheid zal vergrooten. + +De zedelijke beteekenis is niet minder schoon, want Balder en Hodur +zijn de zinnebeelden van de strijdende machten van goed en kwaad, +terwijl Loki den verzoeker personifieert. + + + In iedere ziel de wijze vindt + Geboren Hodur, Balders broeder blind, + Dan neemt hij toe, zijn kracht wordt meer + Want blind geboren wordt elk kwaad, als jonge beer, + Nacht is van kwaad het kleed; maar alle goed + Is steeds gehuld in wâ van licht en gloed. + De drukke Loki, die van ouds verleidt, + Gaat voorwaarts onophoud'lijk, vat altijd + Des blinden moord'naars hand, wiens vlugge speer + Doorboort jong Balders borst, die zon van Valhal's sfeer. + + Viking-verhalen van het noorden (R. B. Anderson). + + + +De vereering van Balder. + +Een van de meest belangrijke feesten werd gehouden tijdens de +zomerzonnewende of den avond van midzomer, ter eere van Balder den +goede. Want men beschouwde dien dag als den gedenkdag van zijn dood +en van zijn neerdaling in de onderwereld. Op dien dag, den langsten +van het jaar, kwamen de menschen buiten bij elkander, staken groote +vreugdevuren aan en keken naar de zon, die in de hooge Noorsche +streken weinig beneden den horizon daalt eer zij weer opkomt. Van +midzomer worden de dagen langzamerhand korter en de zonnestralen +minder warm, tot de winterzonnewende, die "Moeder nacht" heette, +daar het de langste nacht was van het jaar. Midzomeravond, die eens +ter eere van Balder gevierd werd, heet nu St. Johannesdag, daar die +heilige Balder den goede geheel en al vervangen heeft. + + + + + + +HOOFDSTUK XXII: LOKI. + + +De geest van het kwade. + +Behalve den afschuwelijker reus Utgard-Loki, de verpersoonlijking +van slechtheid en kwaad, dien Thor en zijn metgezellen in Jötun-heim +bezochten, hadden de oude Noormannen een ander type van de zonde, +dien zij ook Loki noemden, en dien wij reeds onder verschillende +gestalten hebben gezien. + +Oorspronkelijk was Loki enkel de verpersoonlijking van het haardvuur +en den geest des levens. Eerst een god, werd hij langzamerhand "god +en duivel tegelijk" en wordt ten slotte algemeen verafschuwd als een +volkomen evenbeeld van den middeleeuwschen Lucifer, den vorst der +leugens, "den veroorzaker van bedrog en den lasteraar" van Aesir. + +Volgens sommige bronnen heette Loki de broeder van Odin, maar +anderen beweren dat de twee niet verwant waren, maar elkander alleen +bloedbroederschap hadden gezworen, zooals dit in het Noorden algemeen +voorkomt. + + + Odin! weet gij nog + Hoe wij in vroeger dagen + Ons bloed vermengden? + Toen gij beslist niet wildet + Bier proeven, + Tenzij we 't samen dronken? + + Saemunds Edda. + + + +Loki's karakter. + +Terwijl Thor de belichaming is van Noorsche activiteit, verbeeldt Loki +de uitspanning, en de innige kameraadschap die eertijds tusschen deze +twee goden bestond, toont heel duidelijk hoe spoedig onze voorvaderen +begrepen dat beiden tot het welzijn der menschheid noodig waren. Thor +is altijd werkzaam en in ernst, maar Loki maakt van alles een grap, +totdat ten slotte zijn genot in ondeugendheid hem geheel op dwaalwegen +brengt, en hij alle liefde voor het goede verliest en hij uiterst +zelfzuchtig en kwaadwillig wordt. + +Hij vertegenwoordigt het kwaad in den verleidenden en schijnbaar +schoonen vorm waarin het zich in de wereld vertoont. Wegens deze +bedriegelijke verschijning vermeden de goden hem eerst niet, maar +behandelden hem als een der hunnen in alle vriendschappelijkheid +en namen hem met zich mede overal waar zij heen gingen, lieten hem +verder niet alleen tot hun vermaken toe, maar ook tot hun vergaderzaal, +waar zij, helaas! te dikwijls naar zijn raad luisterden. + +Zooals wij reeds gezien hebben, speelde Loki een groote rol in de +schepping van den mensch, dien hij toerustte met het vermogen om zich +te bewegen en wien hij het bloed vrijelijk door de aderen deed loopen, +waardoor hij met hartstochten werd bezield. + +Als verpersoonlijking zoowel van het vuur als van de ondeugendheid +ziet men Loki (bliksem) dikwijls met Thor (donder), dien hij naar +Jötun-heim vergezelt om zijn hamer terug te halen, naar Utgard Loki's +kasteel en naar Geirrod's huis. Hij is het, die Freya's halsketting +en Sif's haar steelt, en Idoen verraderlijk overlevert in de macht +van Thiassi, en ofschoon hij den goden soms goeden raad geeft en hen +werkelijk helpt, is het enkel om hen te bevrijden uit een of anderen +toestand waarin hij hen overijld heeft meegesleept. + +Sommige bronnen beweren, dat deze god, in plaats van een deel uit +te maken van de scheppingsdriehoek (Odin, Hoenir en Loeder of Loki) +oorspronkelijk behoorde tot een geslacht van goden ouder dan Odin, +en de zoon was van den grooten reus Fornjotnr (Ymir), terwijl zijn +broeders waren Kari (lucht) en Hler (water), en zijn zuster Ran, de +verschrikkelijke godin van de zee. Andere mythologen echter maken +hem tot den zoon van den reus Farbauti, die vereenzelvigd is met +Bergelmir, den eenigen overlevende uit den zondvloed, en van Laufeia +(bladrijk eiland) of Nal (schip), eigen moeder, dus vaststellend +dat zijn betrekking tot Odin enkel die was van den Noorschen eed +van kameraadschap. + +Loki (vuur) huwde eerst Glut (gloed), die hem twee dochters baarde, +Eisa (spranken) en Einmyria (asch); het is dus zeer duidelijk, dat de +Noormannen hem als zinnebeeld van het haardvuur beschouwden en als het +vlammend hout op den haard knettert, dan zeiden de moedertjes in het +Noorden dat Loki zijn kinderen slaat. Behalve zijn vrouw, zegt men, +heeft Loki ook nog gehuwd de reuzin Angur-boda (de angstvoorspellende), +die in Jötun-heim woonde, en die, zooals wij reeds gezien hebben, hem +de drie monsters baarde: Hel, de godin van den dood, de Midgardslang +Iörmungandr, en den grimmigen wolf Fenris. + + + Loki verwekte den wolf + Bij Angur-boda. + + Saemunds Edda. + + + +Sigyn. + +Loki's derde huwelijk was met Sigyn, die zich een liefhebbende vrouw +en vol toewijding betoonde, en hem twee zoons baarde, Narve en Vali, +de tweede een naamgenoot van den god die Balder wreekte. Sigyn was +altijd trouw aan haren echtgenoot en verliet hem niet, zelfs toen +hij uit Asgard was geworpen en in de ingewanden der aarde opgesloten. + +Daar Loki de belichaming was van het kwaad in de oogen der Noorsche +volken, hadden zij enkel vrees voor hem, bouwden geen tempels hem +ter eere, brachten geen offers aan hem en noemden de schadelijkste +kruiden naar zijn naam. De trillende, overhitte atmosfeer van den +zomer--meende men--duidde zijn nabijheid aan, want de menschen zeiden +dan dat Loki zijn wilde haver zaaide, en als de zon scheen water te +halen, vertelden zij dat Loki bezig was te drinken. + +De geschiedenis van Loki is zóó innig verbonden met die van de +andere goden, dat de meeste mythen die op hem betrekking hebben, +reeds verteld zijn en er zijn slechts twee episoden van zijn leven +te verhalen over, een die zijn beteren kant toont voordat hij tot den +aartsbedrieger was ontaard, en de andere laat zien hoe hij ten slotte +de goden er toe bracht, hun vreedzame verblijven door opzettelijken +moord te bezoedelen. + + + +Skrymsli en het kind van den boer. + +Een reus en een boer speelden eens samen een spel (waarschijnlijk +schaak, dat een geliefkoosd tijdverdrijf voor den winter was bij de +Noorsche vikings). Natuurlijk hadden zij bepaald dat zij voor zekeren +inzet zouden spelen, en de reus, die won, kreeg den eenigen zoon van +den boer, dien hij--zoo zeide hij--den volgenden dag zou komen halen +en opeischen, tenzij zijn ouders hem zóó knap konden verbergen dat +hij niet kon worden gevonden. + +Wetende dat zoo iets voor hen onmogelijk uitvoerbaar was, smeekten +de ouders vurig tot Odin om hulp, en in antwoord op hun beden kwam de +god op aarde neer en veranderde den knaap in een kleinen graankorrel, +die hij in een korenaar midden in een groot veld verborg, verklarend +dat de reus hem niet zou kunnen vinden. De reus Skrymsli echter +bezat wijsheid, veel grooter dan Odin dacht, en toen hij het kind +niet thuis vond, ging hij onmiddellijk naar het veld met zijn zeis, +en maaide het koren af en koos juist de aar uit waar de knaap was +verborgen. Terwijl hij de graankorrels telde zou hij juist zijn hand +op den rechten leggen, toen Odin, die den angstkreet van het kind +hoorde, de korrel uit de hand van den reus rukte en den knaap aan zijn +ouders teruggaf, hem zeggende dat hij alles wat in zijn vermogen was +had gedaan om hen te helpen. Maar toen de reus verklaarde, dat hij +bedrogen was en den volgenden dag den knaap weer zou opeischen tenzij +de ouders hem te slim af waren, gingen de ongelukkige boeren nu naar +Hoenir om hulp. De god hoorde hen goedgunstig aan en veranderde den +knaap in een pluisje dons, dat hij in den borst van een zwaan verborg +die in een vijver in de buurt zwom. Toen nu, eenige minuten later, +Skrymsli kwam, giste hij wat er gebeurd was, en den zwaan grijpend, +beet hij zijn hals af en zou het dons verslonden hebben, had Hoenir +het niet van zijn lippen weggeblazen, buiten zijn bereik, terwijl +hij den knaap gezond en wel aan zijn ouders teruggaf, maar hen zeide, +dat hij hen niet verder kon helpen. + +Skrymsli waarschuwde de ouders dat hij een derde poging zou wagen om +het kind te krijgen, waarop zij zich in wanhoop tot Loki wendden, +die het kind naar de zee bracht en het als een klein ei in de kuit +van een bot verborg. Van zijn expeditie terugkeerend ontmoette Loki +den reus bij de kust, en ziende dat hij uit visschen ging, wilde hij +hem vergezellen. Hij voelde zich niet op zijn gemak, vreezende dat +de verschrikkelijke reus zijn plan zou hebben doorzien, en dacht +dat het daarom goed voor hem zou zijn als hij in geval van nood +ter plaatse was. Skrymsli sloeg het aas aan den haak, en was meer +of minder gelukkig in zijn hengelen, toen hij plotseling dezelfde +bot optrok waarin Loki het knaapje, waarvoor hij te zorgen had, had +verborgen. Hij sneed den visch op zijn knie open en ging nauwkeurig +de kuit onderzoeken, totdat hij het ei vond dat hij zocht. + +De zaak van den knaap stond zeker zeer gevaarlijk, maar Loki, zijn +kans afwachtende, rukte het ei uit de vuist van den reus, veranderde +het weer in het kind en beval het heimelijk naar huis te loopen, +zijn weg te nemen door het boethuis waar het langs moest en de deur +achter zich sluiten. De verschrikte knaap deed onmiddellijk zooals +hem bevolen was toen hij aan land was, en de reus, die dadelijk +zijn vlucht merkte, sprong hem achterna in het boethuis. Nu had +Loki listig een scherpe piek zóó geplaatst, dat het groote hoofd van +den reus er in volle vaart tegen aan liep, en hij op den grond viel +met een kreet, waarop Loki, ziende dat hij hulpeloos was, hem een +zijner beenen afsneed. Verbeeld u echter de teleurstelling van den +god, toen hij zag dat de stukken zich vereenigden en onmiddellijk +samengroeiden. Maar Loki was een meester in bedrog en bespeurende dat +hier tooverij in het spel was, sneed hij het andere been af, terwijl +hij dadelijk steen en staal tusschen het gescheurde lid en het lichaam +wierp, waardoor hij verdere betoovering verhinderde. De boeren waren +ontzaglijk verlicht toen zij bevonden dat hun vijand verslagen was, +en in het vervolg beschouwden zij Loki steeds als den machtigsten van +den hemelschen raad, want hij had hen werkelijk van hun vijand bevrijd, +terwijl de andere goden slechts tijdelijke hulp verleend hadden. + + + +De reus-Bouwmeester. + +In weerwil van hun wonderbare brug Bifröst, den sidderenden weg, +en de waakzaamheid van Heimdall, konden de goden zich niet geheel +veilig voelen in Asgard, en waren dikwijls bang dat de vorstreuzen in +Asgard zouden komen. Om deze mogelijkheid te ontgaan, besloten zij +ten slotte een onneembare sterkte te bouwen, en terwijl zij plannen +maakten hoe dit gedaan kon worden, kwam een onbekend architect met het +aanbod den bouw te ondernemen, mits de goden hem zon, maan en Freya, +godin van jeugd en schoonheid, zouden geven als loon. De goden waren +boos over een zoo aanmatigend aanbod, maar toen zij verontwaardigd +den vreemdeling uit hun tegenwoordigheid wilden jagen, drong Loki +er op aan, dat zij een contract zouden maken hetwelk de vreemdeling +onmogelijk zou kunnen houden, en dus zeiden zij ten slotte tot den +bouwmeester, dat hij de belooning zou hebben, mits de sterkte in een +enkelen winter klaar zou zijn, en hij het werk met geen andere hulp +zou voltooien dan met die van zijn paard Svadilfare. + + + In Asgard kwam een bouwheer aan + Die een kasteel wou stichten gaan, + Een hoog gebouw + Dat schutten zou + Voor Jötunlist en ruw geweld; + Dit was de eisch door hem gesteld: + Dat Freya met én maan én zon + Het loon zou zijn dat eens hij won. + + Valhalla (J. C. Jones). + + +De onbekende architect stemde in deze schijnbaar onmogelijke +voorwaarden toe en ging onmiddellijk aan het werk, terwijl hij +'s nachts zware steenblokken haalde en overdag bouwde, en zóó vlug +voortmaakte, dat de goden wat bang begonnen te worden. Weldra merkten +zij dat meer dan de helft van het werk voltooid was door het wonderros +Svadilfare, en toen zij, tegen het einde van den winter zagen, +dat het werk gereed was behalve slechts één portaal, dat--begrepen +zij--de architect gemakkelijk in den nacht kon afmaken: + + + Toen werden zij met schrik vervuld, + Gereed was bijna het gebouw, + Drie dagen maar + En 't werk was klaar, + Dan moesten zij hun afspraak trouw, + Betalen hem hun schuld. + + Valhalla (J. C. Jones). + + +Bevreesd dat ze geroepen zouden worden te scheiden niet enkel van de +zon en de maan, maar ook van Freya, de verpersoonlijking van jeugd en +schoonheid in de wereld, wendden de goden zich tot Loki en dreigden +hem te vermoorden, tenzij hij middelen wist om den architect in de +voltooiing van zijn gebouw binnen den bepaalden tijd te verhinderen. + +Loki's list bleek opnieuw tegen den toestand opgewassen. Hij +wachtte tot den avond van den laatsten dag kwam, toen hij, terwijl +Svadilfare langs den zoom van een woud ging, met moeite een der groote +steenblokken sleepend die tot de voltooiing van het werk geëischt +werden, in de vermomming van een merrie uit een donkere plaats aanrende +en zóó verlokkend hinnikte, dat, in een oogenblik, het paard zich uit +zijn tuig losrukte en de merrie achterna liep, op den voet gevolgd +door zijn vertoornden meester. De merrie galoppeerde snel voort, +listig paard en meester dieper lokkend in de woudschaduwen, totdat de +nacht bijna voorbij was en het niet langer mogelijk was het werk te +voltooien. De architect was niemand anders dan een verschrikkelijke +Hrimthurs, in vermomming, en hij keerde nu naar Asgard terug in groote +woede over het bedrog dat men hem had aangedaan. Hij nam zijn gewone +afmetingen aan en zou de goden vernietigd hebben, als niet Thor van een +reis plotseling was teruggekeerd en hem met zijn tooverhamer, Miölnir, +dien hij met verschrikkelijke kracht hem vlak in het gezicht sloeg, +had vermoord. + +De goden hadden zich bij deze gelegenheid enkel door bedrog en door +de ruwe daad van Thor weten te redden, en door deze zou groote ellende +over hen gebracht worden, en zelfs hun val worden bewerkt en de komst +van Ragnarok worden verhaast. Loki echter voelde, wat hem betrof, +geen berouw, en men zegt, dat hij te zijner tijd de vader werd van +een achtpootig ros, Sleipnir geheeten, dat, zooals wij gezien hebben, +Odin's geliefkoosd paard was. + + + Maar Sleipnir verwekte + Hij bij Svadilfare. + + Hyndlalied. + + +Loki bedreef zóóvele slechte daden gedurende zijn leven, dat hij ten +volle den naam "aartsbedrieger" verdiende, die hem gegeven werd. Hij +werd in het algemeen gehaat wegens zijn boosaardige handelingen, +en wegens een ingewortelde gewoonte van draaierij, waardoor hij ook +den titel van "vorst des leugens" kreeg. + + + +Loki's laatste misdaad. + +Loki's laatste misdaad, en die welke de maat zijner ongerechtigheid +volmaakte, was, dat hij Hodur er toe bracht den noodlottigen maretak +naar Balder te werpen, die hij haatte enkel wegens zijn onbezoedelde +reinheid. Misschien zou hem zelfs deze misdaad zijn vergeven, ware +hij niet verhard geweest toen hij, in de gedaante van een oude vrouw +Thok, een traan voor Balder storten moest. Zijn handelwijze bij +deze gelegenheid toonde den goden dat er enkel boosheid in hem was, +en zij spraken eenstemmig over hem het vonnis uit, dat hij voor goed +van Asgard zou worden verbannen. + + + +Aegirs banket. + +Om de somberheid der goden af te leiden en hen voor een korten tijd +het verraad van Loki te doen vergeten en Balders verlies, noodigde +Aegir, de god van de zee, hen uit deel te nemen aan een banket in +zijn koraalgrotten op den bodem van de zee. + + + Tot troost nu van der goden smart + Tot laafnis van hun treurend hart. + Uit rijk der baren, + Waar grotten waren, + Riep koning Aegir + De fiere Aesir. + Te maaltijd allen + In zijne hallen; + Opdat, schoon elk om Balder nog + Treurend in rouw, + Vergeten zou + Men aan zijn disch de zorgen toch. + + Valhalla (J. C. Jones). + + +De goden namen verheugd de uitnoodiging aan en in de rijkste +kleeding gedost en met een feestelijken glimlach, verschenen zij in de +koraalgrotten op den vastgestelden tijd. Er was niemand afwezig behalve +de schitterende Balder, om wien menige spijtige zucht geslaakt werd, +en de booze Loki; over wien niemand zich kon bedroeven. In den loop +van het feest echter verscheen de laatstgenoemde god in hun midden als +een duistre schaduw, en, toen hem bevolen werd te vertrekken, gaf hij +lucht aan zijn slechte luim in een stroom van verwijten aan de goden. + + + Van de Aesir en de Alfar + Die zijn hier binnen + Heeft geen een vriendlijk woord voor u. + + Aegir's Drinkgelag of Loki's Woordenwisseling. + + +Toen, naijverig op den lof dien Funfeng, Aegirs knecht, had gekregen +wegens de vlugheid waarmee hij de gasten van zijn meester diende, +keerde zich Loki plotseling naar hem toe en vermoordde hem. Na deze +lichtzinnige misdaad joegen de goden in toorn Loki opnieuw weg, +en dreigden hem met strenge straf als hij hun ooit weer onder de +oogen kwam. + +Nauwelijks waren de Aesir van deze onaangename stoornis in hun feest +bekomen, en hadden zij hun plaatsen aan de tafel weer ingenomen, +toen Loki opnieuw binnenkwam, met giftige tong zijn lasteringen +hervattend en de goden beleedigend over hun feilen en tekortkomingen, +terwijl hij boosaardig uitweidde over hun lichamelijke onvolmaaktheden, +en hen uitlachte om hun fouten. Te vergeefs trachtten de goden zijn +ongemanierdheid te doen ophouden; zijn stem werd luider en luider en +hij uitte juist een lagere lastering over Sif, toen hij plotseling +ophield bij den aanblik van Thor's hamer, die toornig gezwaaid +werd door iemand wiens macht hij ten volle kende, en hij vluchtte +onmiddellijk. + + + Stil, onrein wezen! + Mijn sterke hamer, Miöllnir, + Zal doen zwijgen uw woorden + Ik zal uw hoofd + Slaan van uw hals, + Dan is uw leven uit. + + Aegirs Drinkgelag, of Loki's Woordenwisseling. + + + +De vervolging van Loki. + +Wetend dat hij de hoop niet kon koesteren weer in Asgard te worden +toegelaten, en dat vroeger of later de goden, met het oog op de +uitwerking zijner booze daden, er spijt van zouden hebben dat zij hem +hadden toegestaan door de wereld te zwerven, en zouden trachten hem +vast te binden of hem te vermoorden, trok Loki zich naar de bergen +terug, waar hij zich een hut bouwde met vier deuren, die hij altijd +wijd open liet opdat hij vlug zou kunnen ontsnappen. Zorgvuldig +maakte hij zijn plannen en besloot dat, als de goden hem zouden +komen zoeken, hij zou snellen naar den naburigen waterval, volgens +de overlevering den Fraananger val of stroom, en dat hij zich in +een zalm zou veranderen en zoo zijn vervolgers zou ontsnappen. Hij +overlegde echter, dat ofschoon hij gemakkelijk een haak kon vermijden, +het hem moeilijk zou zijn te ontvluchten als de goden een net maakten +gelijk dat van de zeegodin Ran. + +Door deze vrees ontrust, besloot hij de proef te nemen of zulk een net +gemaakt kon worden, en begon er een te vervaardigen uit garen. Hij +was hiermee nog bezig, toen Odin, Kvasir en Thor plotseling in de +verte verschenen; en wetend dat zij zijn verblijf ontdekt hadden, +wierp Loki zijn half voltooid net in het vuur en, stormend door een +van zijn altijd open deuren, sprong hij in den waterval, waar hij +zich, in de gedaante van een zalm, verborg tusschen eenige steenen +in de bedding van den stroom. + +De goden, zijn hut ledig vindend, waren op het punt te vertrekken, +toen Kvasir de overblijfselen bespeurde van het verbrande net op den +haard. Na eenig nadenken kreeg hij een inval, en hij ried den goden +een dergelijk net te weven en het te gebruiken om hun vijand in den +naburigen stroom te zoeken, daar het juist iets voor Loki was op +deze wijze hun vervolging te verijdelen. De raad scheen goed en werd +onmiddellijk opgevolgd, en, toen het net klaar was, gingen de goden +den stroom afdreggen. Loki ontweek het net toen het voor het eerst +werd geworpen doordat hij zich op den bodem van de rivier verborg +tusschen twee steenen; en toen de goden het net zwaarder maakten +en het voor den tweeden keer beproefden, ontkwam hij door stroomop +te gaan. Een derde poging om hem te vangen trof echter doel, want, +toen hij nog eens door een plotselingen sprong trachtte weg te komen, +greep Thor hem midden in de lucht en hield hem zóó vast dat hij niet +ontsnappen kon. De zalm welks gladheid spreekwoordelijk is in het +Noorden, is bekend door zijn opmerkelijk dunnen staart, en de Noren +schrijven dien toe aan de kracht waarmee Thor zijn vijand beetpakte. + + + +Loki's straf. + +Loki hernam nu pruilend zijn gewone gedaante, en zijn overwinnaars +sleepten hem in een hol, waar zij hem vastmaakten, waarbij zij als +banden gebruikten de ingewanden van zijn zoon Narve, die in stukken +gescheurd was door Vali, zijn broeder, door de goden tot dit doel +veranderd in een wolf. Een van deze boeien werd onder de schouders +van Loki door gedaan en een onder zijn lendenen, terwijl zij hem hand +en voet stevig vastzetten; maar de goden, niet geheel gerust of de +touwen, ofschoon taai en duurzaam, ook zouden losgaan, veranderden +ze in diamant of ijzer. + + + U, op een rotspunt, + Met de ingewanden van uw kouden zoon, + Zullen binden de goden. + + Saemunds Edda. + + +Skadi, de reuzin, een verpersoonlijking van den ouden bergstroom, +die met vreugde het vastbinden van haar vijand (het onderaardsche +vuur) had aanschouwd, plaatste nu een slang vlak boven zijn hoofd, +zoodat haar vergif druppel bij druppel op zijn opwaarts gericht gelaat +zou vallen. Maar Sigyn, Loki's trouwe gade, snelde toe met een beker +en ging naast hem staan, en tot aan de dagen van Ragnarok bleef zij +bij hem, de druppelen opvangend terwijl zij vielen en nooit haar +post verlatend behalve wanneer haar beker vol was en zij hem moest +ledigen. Alleen gedurende haar korte afwezigheid konden de druppelen +vallen op Loki's gelaat, en dan veroorzaakten zij een zóó hevige pijn +dat hij zich van angst kronkelde, terwijl zijn pogingen om zich te +bevrijden de aarde deden schudden en de aardbevingen verwekten die +de stervelingen zoo bang maken. + + + Eer dus worden zou zijn leven, + Hing hem boven 't hoofd vol logen + Skadi nu een slang, die spoog en + Drupp'len deed hem gif, en immer + Elken zenuw pijnde, nimmer + Zal zijn kommer hem begeven. + Naast hem, steeds zijn heil verlangend, + Sigyn aan zijn zijde zit, + Trouwe ziel! in beker vangend + Drupp'len gif in hunnen val, + Pijnlijk, kwetsend, zonder tal! + Zonder slaap, en immer hangend + Trouw hem aan, volvoert zij dit. + Slechts als overvloeit zijn beker + En veroorzaakt nieuwe smart, + Houdt zij op en leegt hem, zeker, + Sloeg op aard geen trouwer hart, + Loki gilt + Dan luid en wild. + Zuchten slaakt hij, + Vloeken braakt hij + In een donderend gekrijt + Wijl zijn schokken d' aarde splijt; + Sidderend en bevend, + De lucht zelfs bestrevend. + Zoo maakt hij door zijn harde straf, + Tot Godenscheem'ring lost hem af. + + Valhalla (J. C. Jones.) + + +In dezen pijnlijken toestand moest Loki blijven tot de Godenschemering, +wanneer zijn boeien zouden worden losgemaakt, en hij deel zou nemen +aan het noodlottige gevecht op het slagveld van Vigrid, ten slotte +sneuvelend door den hand van Heimdall, die ter zelfder tijd zou +worden vermoord. + +Zooals wij gezien hebben, is de vergifdruppelende slang in deze mythe +de koude bergstroom, welks wateren, van tijd tot tijd vallend op het +onderaardsche vuur, in damp vernevelen, die door de spleten ontsnapt +en aardbevingen en geysers veroorzaakt, verschijnselen waarmede de +bewoners van IJsland b.v. zeer vertrouwd waren. + + + +Loki's Dag. + +Toen de goden verlaagd werden tot den rang van duivelen door de +invoering van het Christendom, werd Loki verward met Saturnus, die +ook ontdaan was van zijn goddelijke eigenschappen, en beiden werden +beschouwd als prototypen van Satan. De laatste dag van de week, die +als aan Loki gewijd gold, was in het Noorsch bekend als Laugurdag, of +waschdag, maar werd in het Engelsch veranderd in Saturday, terwijl men +zeide dat hij zijn naam niet ontleende aan Saturnus maar aan Sataere, +den dief in de hinderlaag, en den Teutonischen god van den landbouw, +dien men voor een andere verpersoonlijking van Loki hield. + + + + + + +HOOFDSTUK XXIII: DE REUZEN. + + +Jötun-heim. + +Zooals wij reeds gezien hebben, meenden de Noorsche volken, dat de +reuzen de eerste schepselen waren die het licht zagen tusschen de +ijsbergen welke den grooten afgrond van Ginnunga-gap vulden. Deze +reuzen waren van den beginne af de tegenstanders en mededingers der +goden, en evenals de laatsten de verpersoonlijking waren van alles +wat goed en liefelijk was, zoo stelden de eersten alles voor wat +leelijk was en boos. + + + Hij komt--hij komt--de Vorstgeest komt! op den âam van noordenwind, + En het donkre noorsche pijnbosch boog, als 't langs hij ging + ontzind, + Met wilden vleugelslag kwam hij, waar 't vuur op Hekla gloeit, + Op donkre lucht die boven is, en 't ijs met glans besproeit. + + J. G. Whittier. + + +Toen Ymir, de eerste reus, levenloos op het ijs viel, door de goden +verslagen, verdronk zijn kroost in zijn bloed. Eén paar slechts, +Bergelmir en zijn vrouw, ontvluchtten naar Jötun-heim, waar zij gingen +wonen en de voorouders werden van het gansche reuzengeslacht. In het +Noorden werden de reuzen met verschillende namen genoemd, waarvan elk +een bijzondere beteekenis had. Jötun b.v. beteekent "de groote eter", +want de reuzen stonden bekend zoowel om hun ontzaglijken eetlust +als om hun ongewone grootte. Zij waren verzot op drinken zoowel als +op eten, en daarom heetten zij ook Thurses, een woord dat volgens +sommige schrijvers hetzelfde beteekent als dorst; maar anderen denken +dat zij dezen naam te danken hadden aan de hooge torens ("turseis") +die zij, zooals men veronderstelde, gebouwd hadden. Daar de reuzen +tegenover de goden stonden, deden de laatsten altijd hun best hen +te dwingen in Jötun-heim te blijven, dat gelegen was in de koude +streken van de Pool. De reuzen werden bijna altijd verslagen in hun +gevechten met de goden, want zij waren zwaar en traag van verstand, +en hadden enkel steenen wapenen te stellen tegen de bronzen van de +Aesir. Trots deze ongelijkheid werden zij dikwijls zeer door de goden +benijd, want zij waren volkomen op de hoogte van alle kennis van het +verleden. Zelfs Odin was naijverig op deze eigenschap, en zoodra hij ze +verkregen had door een dronk uit Mimir's bron, haastte hij zich naar +Jötun-heim om zich te meten met Vafthrudnir, den geleerdsten van het +reuzenbroed. Maar het zou hem nooit zijn gelukt, zijn tegenstander +in dezen vreemden strijd te verslaan, als hij niet opgehouden had +met te vragen naar het verleden en een vraag aangaande de toekomst +had gesteld. + +Van alle goden werd Thor het meest door de Jötuns gevreesd, want +hij voerde voortdurend strijd tegen de vorst- en bergreuzen, die +gaarne de aarde voor goed in hun harde boeien hadden geslagen en zoo +de menschen hadden verhinderd den grond te bebouwen. In het gevecht +tegen hen gebruikte Thor, zooals wij reeds gezien hebben, gewoonlijk +zijn verschrikkelijken hamer Miölnir. + + + +Oorsprong van de bergen. + +Volgens Germaansche legenden werd het oneffen oppervlak der aarde +veroorzaakt door de reuzen, die hare gladheid bedierven door er op te +loopen toen zij nog zacht en pasgeschapen was, terwijl de stroomen +werden gevormd door de vele tranen, gestort door de reuzinnen, toen +zij de dalen zagen, die door de groote voetstappen hunner mannen waren +gemaakt. Daar dit het Teutonische geloof was, dachten de menschen dat +de reuzen, die voor hen de bergen personifieerden, ongelukkige wezens +waren, die zich enkel in de duisternis of den mist konden bewegen, +en versteenden zoodra de eerste zonnestralen door de duisternis +drongen of de wolken verspreidden. + +Dit geloof bracht hem er toe, een van hun voornaamste bergketenen het +Reuzengebergte te noemen. De Skandinaviërs deelden dit geloof ook, en +tot dezen dag duiden de IJslanders hun hoogste bergtoppen aan met den +naam Jokul, een wijziging van het woord "Jötun". In Zwitserland, waar +de eeuwige sneeuw rust op de hooge bergtoppen, vertellen de menschen +nog oude geschiedenissen van den tijd toen de reuzen rondzwierven; +en als een lawine van de berghelling is afgestort, zeggen zij dat +de reuzen onrustig een deel van den ijslast hebben afgeschud van hun +wenkbrauwen en hun schouders. + + + +De eerste goden. + +Daar de goden ook verpersoonlijkingen waren van sneeuw, ijs, koude +gesteenten en onderaardsch vuur, heette het, dat zij afstamden +van den oorspronkelijken Fornjotnr, dien sommige bronnen met Ymir +vereenzelvigen. Volgens deze lezing van de mythe had Fornjotnr drie +zonen: Hler, de zee; Kari de lucht; en Loki het vuur. Deze drie +godheden, de eerste goden, vormden de oudste drieëenheid, en hun +respectieve afstammelingen waren de zeereuzen Mimir, Gymir en Grendel, +de stormreuzen Thiassi, Thrym en Beli en de reuzen van vuur en dood, +zooals de Fenriswolf en Hel. + +Daar al de koninklijke dynastieën beweerden af te stammen van een +of ander mythisch wezen, verzekerden de Merovingers dat hun eerste +voorvader een zeereus was, die uit de golven opsteeg in de gedaante +van een os, en de koningin verraste, toen zij alleen op het zeestrand +wandelde, en haar dwong zijn vrouw te worden. Zij schonk een zoon het +levenslicht, die Meroveus heette, de stichter van de eerste dynastie +der Frankische koningen. + +Er zijn reeds vele verhalen gedaan over de belangrijkste reuzen. Zij +keeren terug in vele der latere mythen en sprookjes, en vertoonen, +na de invoering van het Christendom, een bijzonderen afkeer van den +klank van kerkklokken en het zingen van monniken en nonnen. + + + +De reus verliefd. + +De Skandinaviërs vertellen, in dit verband, dat in de dagen van Olaf +den heilige een reus, Senjemand geheeten, op het Eiland Senjen woonde, +en hij was heel boos, omdat een non op het eiland Grypto dagelijks +hare morgenhymne zong. De reus werd verliefd op een mooi meisje, +Juterna-jesta geheeten, en het duurde lang eer hij moed vond haar +te vragen. Toen hij ten slotte zijn stotterend aanzoek deed, wees +de schoone dame hem toornig af, zeggend dat hij veel te oud en te +leelijk was naar haar smaak. + + + "Ellendige Senjemand--leelijk en grauw! + Gij minnen het meisje van Kvedfiord! + Neen--een lummel zijt gij en blijft gij ook steeds." + + Ballade. + + +In zijn boosheid, omdat hij zoo toornig was afgewezen, zwoer de reus +wraak en kort daarop schoot hij een grooten steenen pijl van zijn +boog op het meisje, dat tachtig mijlen ver woonde. Een ander minnaar, +Torge, ook een reus, die het gevaar zag waarin zij verkeerde en haar +wilde beschermen, wierp zijn hoed naar den voortsnellenden pijl. Deze +hoed was duizend voet hoog en naar verhouding breed en dik, maar +de pijl doorboorde niettemin den bol, bereikte echter zijn doel +niet. Senjemand, ziende dat hij gemist had en den toorn van Torge +vreezend, besteeg zijn paard en wilde zoo snel mogelijk wegrijden; +maar de zon, die toen juist boven den horizon rees, veranderde hem +in steen, samen met den pijl en Torge's hoed; de groote massa heette +Torghattenberg. Men wijst nog een obelisk aan waarvan men zegt dat +hij de steenen pijl is; verder een gat in den berg, 289 voet hoog +en 88 voet breed, dat heet te zijn de opening door den pijl in zijn +vlucht door den hoed gemaakt; eindelijk den ruiter op Senjen-eiland, +die blijkbaar een kolossaal paard berijdt en de vouwen van zijn wijden +rijmantel dicht om zich heen trekt. De non, wier gezang Senjemand +zoo in verwarring bracht, werd ook versteend en ontrustte nooit weer +iemand met haar psalmgezang. + + + +De Reus en de kerkklokken. + +Een andere legende vertelt, dat een van de bergreuzen, gehinderd door +het gelui van kerkklokken op meer dan vijftig mijlen afstand, eens +een hooge rots nam die hij naar het heilige gebouw smeet. Gelukkig +raakte zij niet en brak in tweeën. Sedert dien tijd, zeggen de +boeren, komen de heksen op Kerstavond steeds het grootste steenblok +op steenen pilaren zetten en er onder dansen en feestvieren. Een dame, +die wilde weten of dit verhaal waar was, zond eens haar knecht naar de +plaats. De heksen kwamen en boden hem gastvrij een dronk aan uit een +horen met goud gemonteerd en versierd met runen. Den horen grijpende, +wierp de knecht den inhoud weg en snelde er mee heen in wilden galop, +op den voet gevolgd door de heksen, die hij enkel ontsnapte door te +gaan door een stoppelveld en over stroomend water. Eenige harer kwamen +den volgenden dag bij de dame om dezen horen terug te vragen, en toen +zij weigerde er afstand van te doen, vervloekten zij haar, zeggende dat +haar kasteel verbranden zou telkens als de horen van zijn plaats zou +genomen worden. De voorspelling is driemaal uitgekomen en nu bewaakt +de familie de reliek met bijgeloovige zorg. Een dergelijke drinkbeker, +verkregen op bijna dezelfde wijze door de familie Oldenburg, wordt +vertoond in de verzameling van den koning van Denemarken. + +Men dacht dat de reuzen geen vast verblijf hadden maar in het donker +zich bewogen, soms groote massa's aarde en zand dragend, die zij +lieten vallen hier en daar. De zandheuvels in Noord-Duitschland en +Denemarken waren, meende men, aldus gevormd. + + + +Het schip van de reuzen. + +Een Noord-Friesche overlevering verhaalt, dat de reuzen een +kolossaal schip hadden, Mannigfual genaamd, dat steeds rondvoer in +den Atlantischen Oceaan. Zóó groot was het schip dat, naar men zeide, +de kapitein het dek te paard overging, terwijl het tuig zóó uitgebreid +en de masten zóó hoog waren, dat de matrozen die er als jongelingen +inklommen als grijsaards naar beneden kwamen, terwijl zij gerust en +zich verfrischt hadden in vertrekken, toebereid en met levensmiddelen +voorzien tot dat doel in de groote blokken der katrollen. + +Bij ongeluk gebeurde het eens, dat de stuurman het reusachtige schip +in de Noordzee stuurde, en daar hij zoo snel mogelijk terug wilde naar +den Atlantischen Oceaan en in zoo kleine ruimte niet durfde draaien, +stuurde hij in het Engelsche kanaal. Verbeeld u de teleurstelling van +allen die aan boord waren, toen zij den doorgang nauwer en nauwer +zagen worden hoe verder zij kwamen. Toen zij aan de nauwste plaats +kwamen, tusschen Calais en Dover, scheen het totaal onmogelijk dat +het schip, met den stroom drijvend, zich er een weg door zou kunnen +banen. De kapitein met loflijke tegenwoordigheid van geest, beval +onmiddellijk zijn mannen de zijden van het schip met zeep in te smeren, +en een extra dikke laag op het stuurboord te leggen, waar de puntige +klippen van Dover dreigend verrezen. Nauwelijks waren deze bevelen +uitgevoerd, of het schip ging de nauwe ruimte binnen, en, dank zij +de voorzorgen van den kapitein, gleed het er veilig door. De rotsen +van Dover schrabden er echter zóóveel zeep af, dat zij sedert steeds +bijzonder wit zijn geweest, en de golven die er tegen aan slaan, +hebben een ongewoon schuimig aanzien. + +Deze pakkende ervaring was niet de eenige die de Mannigfual had, want +wij vernemen dat zij eens, niemand weet hoe, in de Baltische zee kwam, +waar het water niet diep genoeg was om het schip vlot te houden en +de kapitein beval dat alle ballast overboord zou worden geworpen. Het +materiaal dat dus aan beide kanten van het schip in zee werd gegooid, +vormden de twee eilanden Bornholm en Christiansoë. + + + +Prinses Ilse. + +In Thüringen en in het Zwarte Woud zijn de verhalen over de reuzen +legio, en een der meest geliefkoosde bij de boeren is dat van Ilse, +de lieflijke dochter van den reus van den Ilsenstein. Zij was zóó +bekoorlijk dat zij wijd en zijd bekend was als de Schoone Prinses +Ilse, en door een aantal ridders gevrijd werd, van wie zij den Heer +van Westerburg koos. Maar haar vader vond volstrekt niet goed dat +zij met een eenvoudig sterveling omgang had, en verbood haar haar +minnaar te zien. Prinses Ilse was echter stijfhoofdig, en in weerwil +van haars vaders verbod bezocht zij dagelijks haren minnaar. De reus, +woedend over haar volharding en ongehoorzaamheid, strekte ten slotte +zijn groote handen uit, greep de rotsen en maakten een groote kloof +tusschen de hoogte waar hij woonde en het kasteel Westerburg. Hierop +ging Prinses Ilse naar de diepte die haar van haar minnaar scheidde en +wierp zich roekeloos over de steilte in den kokenden stroom beneden, +en werd daar in een betooverende waternimf veranderd. Zij woonde vele +jaren in de heldere wateren, van tijd tot tijd verschijnend om haar +betoovering op stervelingen uit te oefenen, en zelfs, zegt men, won +zij de liefde van Keizer Hendrik, die vele bezoeken bracht aan haren +waterval. Haar laatste verschijning was, volgens het volksgeloof, op +Pinksteren, honderd jaar geleden, en de bewoners zien nog steeds uit +naar de schoone prinses, die, zegt men, nog druk den stroom bezoekt +en haar witte armen zwaait om de reizigers in den koelen stroom van +den waterval te lokken. + + + Ik ben de Prinses Ilse + En ik woon in Ilsenstein; + Kom met mij naar mijn brug en + Wij zullen zalig zijn. + + Uw hoofd wil ik besproeien + Met mijnen held'ren stroom, + Gij zult uw smart vergeten + In zoeten, teeren droom. + + En in mijn blanke armen + En aan mijn borst gevleid + Daar zult gij liggen droomen + Van ouden zaal'gen tijd. + + Heine. + + + +Het speelgoed van de reuzin. + +De reuzen bewoonden de geheele aarde voordat deze aan de menschheid +gegeven was, en slechts met tegenzin maakten zij plaats voor het +menschelijk geslacht, en trokken zich terug in de woeste en dorre +deelen van het land, waar zij hun gezin grootbrachten in strenge +afzondering. Zóó groot was de onkunde hunner kinderen, dat een +jonge reuzin, van huis weggezworven, eens in een bewoond dal kwam, +waar zij voor het eerst in haar leven een boer zag ploegen op den +heuvelkant. Daar zij hem een aardig speelgoed vond, nam zij hem met +zijn span op en deed hem in haar schort en bracht hem met vreugde +thuis om hem aan haar vader te laten zien. Maar de reus beval haar +onmiddellijk boer en paarden naar de plaats terug te brengen waar +zij hen had gevonden, en toen zij dit gedaan had, vertelde hij haar +mismoedig dat de schepselen, die zij voor niet meer dan speelgoed +aanzag, eens het reuzenvolk zouden verdrijven, en heeren der aarde +zouden worden. + + + + + + +HOOFDSTUK XXIV: DE DWERGEN. + + +Kleine mannen. + +In het eerste hoofdstuk zagen wij hoe de zwarte elven, dwergen, of +Svart-alfar als maden gebroed werden in het vleesch van den vermoorden +reus Ymir. De goden, die deze kleine vormelooze schepselen zagen, +terwijl zij in en uit kropen, gaven hun gestalte en trekken, en zij +werden bekend als donkere elven, vanwege hun donker uitzien. Deze +kleine wezens waren zóó onaanzienlijk met hun donkere huid, groene +oogen, groote hoofden, korte beenen en kraaienvoeten, dat zij +het bevel kregen zich onder den grond te verbergen, en nooit zich +over dag mochten vertoonen, anders zouden zij in steen veranderd +worden. Ofschoon veel minder machtig dan de goden waren zij heel wat +scherpzinniger dan de menschen, en daar hun kennis onbegrensd was +en zich zelfs tot de toekomst uitstrekte, stelden goden en menschen +beiden even gaarne vragen. + +De dwergen waren ook bekend als trolls, kobolden, Huldra volk +enz. overeenkomstig het land waar zij woonden. + + + Gij zijt de grijze Troll, + Met oogen, groen en klaar + Maar 'k min u, grijze Troll + Wijs zijt gij altegaar. + + Zeg mij van ochtend ras, + Wat gij begrijpt, + Of ik geboren was + En ben gerijpt? + + De legende van de kleine fee (Buchanan). + + + +De Tarnkap. + +Deze kleine wezens konden zich met wonderbare snelheid van de +eene plaats naar de andere bewegen, en zij hielden er van zich +achter de rotsen te verbergen, wanneer zij ondeugend de laatste +woorden van gesprekken herhaalden die zij van zulke schuilplaatsen +afluisterden. Wegens deze welbekende streek werden de echo's +dwergengesprekken genoemd, en de menschen meenden dat de reden waarom +zij, die zulke geluiden maakten, nooit gezien werden, deze was, dat +iedere dwerg de trotsche bezitter was van een kleine roode kap, die +den drager onzichtbaar maakte. Deze kap heette Tarnkappe, en zonder +deze durfden de dwergen na zonsondergang niet boven het oppervlak van +de aarde verschijnen uit vrees dat zij zouden versteenen. Als zij ze +droegen, waren zij beveiligd voor dit gevaar. + + + Weg! laat de zon niet zien me-- + Ik moet onmiddellijk heen; + Zij zou als Elf misschien me + Verand'ren in een steen. + + La Motte Fouqué. + + + +De legende van Kallundborg. + +Helva, de dochter van den heer van Nesvek, werd bemind door Esbern +Snara, wiens huwelijksaanzoek echter door den trotschen vader werd +afgewezen met de hoogmoedige woorden: "Als gij te Kallundborg een +grootsche kerk zult bouwen, dan zal ik u Helva tot vrouw geven". + +Nu was Esbern, ofschoon van geringen stand, trotsch van hart, evenals +de heer, en hij besloot, wat er van komen mocht, een weg te vinden om +zijn geliefde te krijgen. Zoo ging hij tot een troll in Ullshoi Hell, +en trof een overeenkomst waarbij de troll een mooie kerk zou bouwen, +maar als zij klaar was moest Esbern den naam van den bouwer zeggen +of zijn oogen en zijn hart verbeuren. + +Nacht en dag werkte de troll voort, en toen het gebouw bijna klaar +was, werd Esbern Snara, droeviger. Hij luisterde bij de spleten van +den heuvel in den nacht; hij lette op overdag; hij werd als een schim +door zijn angstige gedachten; hij bezwoer de elven hem te helpen. Maar +het baatte allemaal niets. Geen geluid hoorde hij, niets zag hij dat +den naam van den bouwer verried. + +Intusschen werd de zaak bekend, en de schoone Helva, die van de +leelijke overeenkomst hoorde, bad voor de ziel van den ongelukkigen +man. + +De tijd ging voorbij, totdat op zekeren dag aan de kerk slechts één +pilaar ontbrak, en verleid door duistere wanhoop, zonk Esbern uitgeput +op een bank, waar hij den dwerg den laatsten steen hoorde hameren +in den harden ondergrond. "Dwaas die ik ben", zeide hij bitter, +"ik heb mijn graf gebouwd". + +Juist toen hoorde hij een lichten voetstap, en toen hij opkeek, +zag hij zijn geliefde. "Ik wilde dat ik in uw plaats sterven kon", +zeide zij, door hare tranen heen, en daarop bekende Esbern dat hij +uit liefde voor haar oogen zoowel hart als ziel had gewaagd. + +Terwijl de troll onder den grond voorthamerde, bad Helva naast +haren minnaar, en de gebeden van het meisje waren sterker dan de +toovermacht van den troll, want plotseling ving Esbern den klank op +van een troll-vrouw die voor haar kind zong en zeide dat het stil +moest zijn, want dat, den volgenden dag, Vader Fine zou terugkeeren +met de oogen en het hart van een sterveling. + +Zeker van zijn slachtoffer ijlde de troll naar Kallundborg met +den laatsten steen. "Te laat, Fine!" zei Esbern, en bij dat woord +verdween de troll met zijn steen en men zegt dat de boeren 's nachts +het gezucht van een vrouw onder den grond hoorden en de stem van den +dwerg, die luid schold. + + + Van den dwerg van de kerk zij zingen het lied + als de maan op de zee hare stralen giet, + en de visschers van Zeeland zij hooren zijn stem + en bij Ulshoi-heuvel het schelden van hem. + + En ginds aan den zeekant waar bloeit de berk, + staat steeds nog de toren van Kallundborg kerk, + Waar d' eerste aan 't outer als huwend paar, + Stonden Helva van Nesvek en Esbern Snare. + + J. G. Whittier. + + + +De tooverij van de dwergen. + +De dwergen, zoo goed als de elven, werden geregeerd door een koning, +die in verschillende landen van Noord-Europa bekend was als Alberich, +Elbegast, Gondemar, Laurin, of Oberon. Hij woonde in een prachtig +onderaardsch paleis, versierd met de edelsteenen die zijn onderdanen +uit den boezem der aarde gehaald hadden, en behalve onnoemelijke +rijkdommen, en de Tarnkap, bezat hij een tooverring, een onoverwinlijk +zwaard en een krachtgordel. Op zijn bevel vervaardigden de kleine +mannen, die heel handige smeden waren, wonderbare juweelen of wapenen, +die hun gebieder aan geliefde stervelingen schonk. + +Wij hebben reeds gezien, hoe de dwergen Sifs gouden haar, het schip +Skidbladnir, de punt van Odin's speer Gungnir, den ring Draupnir, het +zwijn met gouden borstels Gullin-bursti, den hamer Miölnir en Freya's +gouden halsketen Brisingamen maakten. Men zegt ook dat zij hebben +vervaardigd den toovergordel, dien Spenser beschrijft in zijn gedicht +"Faerie Queene"--een gordel, die, zooals men beweerde, de kracht had +om te openbaren of hij, die hem droeg, deugdzaam was of een huichelaar. + + + Die gordel gaf de deugd van kuische min + En trouw aan wie haar omhad, iedereen, + Maar elk die sloeg verboden wegen in + Kon hem niet dragen om het middel heen, + Dan ging hij los of scheurd' ook wel van een. + + Faerie Queene (Spenser). + + +De dwergen maakten ook het mythische zwaard Tyrfing, dat ijzer en +steen kon doorsnijden en dat zij aan Angantyr gaven. Dit zwaard, +evenals dat van Frey, vocht uit zich zelf en kon niet in de scheede +gestoken worden, nadat het eens was getrokken, voordat het bloed +had geproefd. Angantyr was zóó trotsch op dit wapen, dat het met hem +begraven werd; maar zijn dochter Hervor bezocht zijn grafmonument te +middernacht, sprak tooverformulieren uit en noodzaakte hem uit zijn +graf op te staan en haar het kostbare zwaard te geven. Zij voerde het +dapper en het werd later het eigendom van een anderen der Noorsche +helden. + +Een ander beroemd wapen, dat volgens de overlevering door de dwergen in +Oostelijke landen gesmeed werd, was het zwaard Angurvadel, dat Frithiof +kreeg als een deel der erfenis van zijn vaderen. Zijn gevest was van +geslagen goud, en op het staal waren runen gegrift die onzichtbaar +waren, totdat het in den oorlog gezwaaid werd, wanneer zij rood +vlamden als de kam van den vechtenden haan. + + + De held was verloren + Die vond in een nachtelijk gevecht dit zwaard met z'n vurige runen, + Wijd in het rond beroemd, het kostlijkst der zwaarden van + 't Noorden. + + Tegnér's Frithiof. + + + +Het weggaan van de dwergen. + +De dwergen waren over het algemeen vriendelijk en hulpvaardig, soms +kneedden zij brood, maalden meel, brouwden bier, verrichtten tallooze +huiselijke werkzaamheden en dorschten het koren voor de boeren. Als zij +echter slecht behandeld werden of belachelijk gemaakt, verlieten deze +kleine wezens het huis en kwamen nooit weerom. Toen de oude goden niet +meer aangebeden werden in de noordelijke landen, trokken de dwergen +zich geheel uit de streek terug, en een veerman vertelt hoe hij gehuurd +was door een geheimzinnig persoon om zijn boot op zekeren nacht heen +en weer over de rivier te sturen, en bij iederen tocht was zijn schip +zóó vol geladen met onzichtbare passagiers dat het bijna zonk. Toen +zijn nachtelijke arbeid gedaan was, kreeg hij een rijke belooning, en +zijn klant zeide hem dat hij de dwergen over de rivier had gebracht, +daar zij het land voor goed verlieten wegens het ongeloof van het volk. + + + +Ondergeschoven kinderen. + +Volgens het populair bijgeloof trachtten de dwergen, die ijverzuchtig +waren op de forschere gestalte van den mensch, dikwijls hun geslacht te +verheffen door menschelijke vrouwen te veroveren of door ongedoopte +kinderen te stelen, en hun eigen kroost in plaats er van aan de +menschelijke moeder ter zooging te geven. Deze dwergkinderen waren +kenbaar aan hun kleine en schamele gestalte. Om haar eigen kind terug +te krijgen en zich van het ondergeschovene te ontdoen, moest een vrouw +bier in eierschalen brouwen of de zolen van de voeten van het kind met +vet insmeren en ze zóó dicht bij de vlammen houden dat de dwergouders, +aangetrokken door de wanhopige kreten van hun kroost, zich haastten +hun eigen kind op te eischen en het gestolene weerom te geven. + +Men zeide, dat de troll-vrouwen de macht hadden zich te veranderen in +Mara's of nachtmerries en te kwellen ieder dien zij wilden; maar als +het slachtoffer er in slaagde het gat te stoppen, waardoor een Mara +zijn kamer binnendrong, was zij geheel aan zijn genade overgeleverd en +hij kon haar zelfs noodzaken hem te trouwen als hij dit verkoos. Een +vrouw, die dus verkregen was, moest blijven zoolang de opening, +waardoor zij in het huis gekomen was, was gesloten, maar als de prop +was verwijderd hetzij bij toeval of met opzet, vluchtte zij dadelijk +en kwam nooit weerom. + + + +De Troll-pieken. + +Natuurlijk zijn de overleveringen aangaande het kleine volkje overal +in het Noorden veelvuldig, en vele plaatsen zijn verbonden met hun +herinnering. De welbekende Troll-pieken (Trold-Tindterne) in Noorwegen +zijn, zegt men, het tooneel van een strijd tusschen twee troepen +dwergen, die in de hevigheid van het gevecht er niet op letten dat +de zon opging, met het gevolg, dat zij in kleine rotspunten veranderd +werden, die op de kammen van den berg duidelijk zichtbaar zijn. + + + +Een gissing. + +Sommige schrijvers hebben de gissing gewaagd, dat de dwergen, die +zoo dikwijls in de oude sagen en feeënvertellingen genoemd worden, +misschien de Phoenicische mijnwerkers waren, die, in de kool-, +ijzer-, koper-, goud- en tinmijnen van Engeland, Noorwegen, Zweden +enz. werkend, gebruik maakten van den eenvoud en de lichtgeloovigheid +der oorspronkelijke bewoners en hen wijs maakten dat zij behoorden +tot een bovennatuurlijk ras en altijd onder den grond woonden, in een +gebied dat Svart-alfa-heim, of de woonplaats der zwarte elven heette. + + + + + + +HOOFDSTUK XXV: DE ELVEN. + + +Het gebied der Elven. + +Behalve de dwergen was er een andere talrijke klasse van kleine wezens, +Lios-alfan, licht- of witte elven geheeten, die het gebied der lucht +tusschen den hemel en de aarde bewoonden, en in het algemeen geregeerd +werden door den beschermgod Frey uit zijn paleis Alf-heim. Zij +waren lieflijke, weldoende schepselen, zóó zuiver en onschuldig dat, +volgens sommigen, hun naam was afgeleid van denzelfden wortel als +het Latijnsche woord "wit" (albus) die, in een gewijzigden vorm, +gegeven werd aan de met sneeuw bedekte Alpen, en aan Albion (Engeland) +wegens zijn witte kalkrotsen, die men uit de verte kan zien. + +De elven waren zóó klein, dat zij onzichtbaar konden rondzweven, +terwijl zij over de bloemen, vogels en vlinders waakten, en daar zij +hartstochtelijk verzot waren op dansen, gleden zij dikwijls op de aarde +neer op een maanstraal om te dansen op het groen. Elkaar bij de hand +houdend, dansten zij in cirkels en maakten daarbij "elvenkringen", +die men kon onderscheiden door het dieper groen en de grootere +weelderigheid van het gras, dat hun kleine voeten hadden gedrukt. + + + Vroolijk' elven, voeten strekkend + Op muziek uit hooge lucht, + Groene ring op heigrond trekkend, + Dansen vlot met blij gerucht. + + Sir Walter Scott. + + +Als een sterveling in het midden van een dezer elvenkringen stond, +kon hij, volgens het populair geloof in Engeland, de feeën zien en +hun gunst verwerven; maar de Skandinaviërs en Teutonen beweerden, +dat de ongelukkige mensch sterven moest. Ter illustratie van dit +bijgeloof wordt verteld hoe Sir Olaf, die ter bruiloft reed, door +de elven in hun kring werd gesloten. Den volgenden dag waren zijn +vrienden in plaats van vroolijk ter bruiloft te gaan, getuigen van +een drievoudige uitvaart, want zijn moeder en zijn bruid stierven ook, +toen zij zijn zielloos lichaam zagen. + + + Heer Olaf reed uit, eer de nacht was gegaan + En kwam bij het dansende elvenvolk aan, + De dans is zoo vroolijk, + Zoo vroolijk in 't woud. + + En 's anderen morgens eer 't zonlicht was rood, + Vond men in zijn huis drie gestrekt in den dood. + De dans is zoo vroolijk, + Zoo vroolijk in 't woud. + + Heer Olaf het eerst, dan zijn jeugdige bruid, + Zijn moeder--zij hield het van jammer niet uit. + De dans is zoo vroolijk, + Zoo vroolijk in 't woud. + + Meester Olaf en de Elvendans. + + + +De Elvendans. + +Deze elven waren ook geestdriftige musici en hadden vooral genot in een +zekere melodie, die als de elvendans bekend was, en zóó onweerstaanbaar +was dat niemand ze kon hooren en zijn danslust bedwingen. Als een +sterveling, die de melodie hoorde, het waagde ze na te doen, merkte +hij plotseling, dat hij niet kon ophouden en verder en verder moest +spelen, totdat hij van uitputting stierf, tenzij hij handig genoeg +was om de melodie achterstvoren te spelen of iemand zoo goed was de +snaren van zijn viool te breken. Zijn hoorders, die moesten dansen +zoolang de tonen aanhielden, konden slechts ophouden als deze zwegen. + + + +De dwaallichtjes. + +In de middeleeuwen waren de dwaallichtjes in het Noorden bekend als +elvenlichten, want deze kleine geesten, vooronderstelde men, deden +de reizigers verdwalen, en het volksbijgeloof hield het er voor, +dat de dwaallichtjes de rustelooze geesten van moordenaars waren, +die tegen hun wil werden gedwongen naar het tooneel hunner misdaden +terug te keeren. Als zij elken nacht hierheen gingen, zoo vertelde +men, herhaalden zij norsch met iederen stap: "Het is goed", maar als +zij terugkwamen herhaalden zij droevig: "Het is verkeerd". + + + +Oberon en Titania. + +In latere tijden heette het, dat de feeën of elven geregeerd werden +door den koning der dwergen, die een onderaardsche geest was en als +een demon beschouwd werd en wellicht de toovermacht bezat, door de +zendelingen aan den god Frey ontweldigd. In Engeland en Frankrijk +werd de koning der feeën Oberon genoemd; hij regeerde het feeënland +met zijn koningin Titania, en de grootste feesten op aarde werden in +Midzomernacht gehouden. Dan kwamen al de feeën rondom hem samen en +dansten zoo vroolijk. + + + Viert dan, blij als vogel, feest, + Iedere elf en toovergeest + Zingen saam in harmonie, + Dansen op de melodie. + + Midzomernachtsdroom (Shakespeare). + + + +Alf-blot. + +In Scandinavië en Duitschland werden aan de elven offers gebracht +om ze gunstig te stemmen. Deze offers bestonden in een klein dier, +of een schotel honig en melk, en waren bekend als Alf-blot. Zij +kwamen veel voor, totdat de zendelingen het volk leerden dat de elven +slechte demonen waren; toen werden zij op de engelen overgebracht, +die men lang smeekte om de vrienden der menschen te zijn en die +gunstig gestemd werden door dezelfde gaven. + +Vele elven, meende men, leefden en stierven met de boomen en planten +waarvoor zij zorgden, maar deze mos-, woud- of boommaagden waren +bijzonder schoon als men ze van voren, maar hol als een trog, wanneer +men ze van achteren zag. Zij komen in vele volksvertellingen voor als +welwillende en hulpvaardige geesten, want zij hielpen de stervelingen +gaarne en traden gaarne in vriendschappelijke verhoudingen tot hen. + + + +Beelden op deurposten. + +In Scandinavië werden de elven, beide lichte en donkere, vereerd als +huisgodheden, en hunne beelden werden gesneden op de deurposten. De +Noormannen, die van huis werden gedreven door de tirannie van +Harald Harfager in 874, namen hun besneden deurposten met zich +op hunne schepen mee. Dergelijke snijwerken, die beelden van de +goden en helden bevatten, versierden de pilaren van hun hooge +zetels, die zij ook meenamen. De ballingen toonden hun vertrouwen +in hunne goden doordat zij deze houten beelden overboord wierpen, +toen zij de kusten van IJsland naderden en zich neerzetten, waar de +golven de posten heendroegen, al scheen ook de plaats nauwelijks de +meest begeerlijke. "Zoo droegen zij met zich mede den godsdienst, +de poëzie en de wetten van hun ras, en op het verlaten vulkanisch +eiland bewaarden zij deze herinneringen honderden jaren onveranderd, +terwijl andere Teutonische volken langzamerhand den invloed ondergingen +van hun omgang met de Romeinsche en Byzantijnsche Christenheid". Deze +herinneringen, zorgvuldig bewaard door Saemund den geleerde, vormen de +Oudere Edda's, het meest waardevolle overblijfsel van de Oud-Noorsche +letterkunde, zonder hetwelk wij betrekkelijk weinig van den godsdienst +onzer voorvaderen zouden weten. + +De sagen vertellen dat de eerste vestigingen in Groenland en Vinland op +dezelfde wijze plaats hadden, terwijl de Noormannen namelijk landden +waar hunne huisgoden aan de kust dreven. + + + + + + +HOOFDSTUK XXVI: DE SIGURD SAGA. + + +Het begin van het verhaal. + +Terwijl het eerste deel van de Oudere Edda bestaat uit een verzameling +allitereerende gedichten, die de schepping der wereld beschrijven +en de avonturen van de goden en hun eventueelen ondergang, en een +volledige uiteenzetting geeft van de Noorsche zedewet, bevat het +tweede deel een reeks heldenliederen die de ondernemingen van het +Volsunggeslacht beschrijven, en vooral van hun representatief hoofd, +Sigurd, den geliefden held van het Noorden. + + + +De Volsunga Saga. + +Deze liederen vormen den grondslag van het groote Scandinavische +heldendicht, de Volsunga Saga, en hebben niet alleen de stof geleverd +voor het Nibelungenlied, het Germaansche epos, en voor tallooze +volksvertellingen, maar ook voor Wagners beroemde opera's, Het +Rijngoud, De Walküren, Siegfried en De Godenschemering. In Engeland +heeft William Morris hun den vorm gegeven die zij waarschijnlijk +zullen behouden in onze letterkunde, en uit dit groote epische gedicht +citeeren wij in dit hoofdstuk, daar wij het verkiezen boven uittreksels +uit de Edda. + + + +Sigi. + +De geschiedenis van de Volsungs begint met Sigi, een zoon van Odin, +een machtig man, en over het algemeen geëerd, totdat hij iemand uit +ijverzucht vermoordde, omdat de laatste meer buit maakte, toen zij +samen op jacht waren. Wegens deze misdaad werd Sigi uit zijn eigen +land verdreven en vogelvrij verklaard. Maar het schijnt dat hij niet +geheel Odins gunst had verbeurd, want de god voorzag hem nu van een +goed toegerust schip en een aantal dappere volgelingen en beloofde +hun dat de overwinning hen altijd zou vergezellen. + +Zoo, door Odin geholpen, werden de strooptochten van Sigi een schrik +voor zijne vijanden, en ten slotte veroverde hij het schitterende +rijk van de Hunnen en regeerde vele jaren als machtig vorst. Maar op +hoogen leeftijd veranderde zijn geluk. Odin liet hem in den steek, +de familie van zijn vrouw overviel hem en hij werd vermoord in een +verraderlijk gevecht. + + + +Rerir. + +Zijn dood werd echter spoedig gewroken, want Rerir, zijn zoon, die +terugkwam van een expeditie, waardoor hij op dien tijd uit het land +was geweest, bracht de moordenaars ter dood als zijn eerste daad toen +hij den troon beklom. De regeering van Rerir werd gekenmerkt door +alle teekenen van voorspoed, maar zijn liefste wensch, een zoon, +die hem zou opvolgen, bleef vele jaren onvervuld. Eindelijk echter +besloot Frigga zijn standvastig gebed te verhooren en den erfgenaam, +dien hij verlangde, te beloven. Zij zond dus haar snelle bodinne Gna, +of Liod, met een wonderkrachtigen appel, dien zij in zijn schoot liet +vallen toen hij alleen op den heuvelkant zat. Opkijkend herkende Rerir +de gezante der godin en haastte zich vol vreugde naar huis om met +zijn vrouw van den appel te eten. Het kind, dat te zijner tijd werd +geboren onder deze gunstige omstandigheden, was een aardige kleine +jongen. Zijn ouders noemden hem Volsung, en terwijl hij nog maar een +kind was, stierven zij beiden en de knaap werd heer van dat land. + + + +Volsung. + +De jaren gingen voorbij en Volsungs rijkdom en macht namen steeds +toe. Hij was de fierste leider en verzamelde vele dappere soldaten +om zich heen. Vaak dronken zij zijn meede onder den Branstock, een +grooten eik, die midden in zijn hal stond en het dak doorboorde en +het geheele huis overschaduwde. + + + En als in al and're dingen 't was een huis als geen er is, + Aan den muur hingen schoone schilden, van den roem getuigenis, + En van binnen zag men 't mooiste, een wonder, roemrijk ding, + Want uit den vloer in het midden van de hal een boom opging, + Die spreidde zijn zegen over het dak en omkranste het wijd + Met de glorie van elken zomer en de bloesems van den tijd. + + +Tien sterke zonen werden Volsung geboren, en een dochter, Signy, +vervroolijkte zijn huis. Zóó lieflijk was dit meisje dat, toen zij +den huwbaren leeftijd bereikte, vele vrijers naar hare hand dongen, +onder welken was Siggeir, de koning van de Gothen, die ten slotte +Volsungs toestemming kreeg, ofschoon Signy hem nooit had gezien. + + + +Het trouwen van Signy. + +Toen de trouwdag kwam en de bruid den haar bestemden man zag, +schrikte zij met smart terug, want zijn nietige gestalte en loerende +blikken contrasteerden onaangenaam met de flinke figuren en open +gelaatstrekken harer broeders. Maar het was te laat om zich terug te +trekken--de eer der familie stond op het spel--en Signy verborg met +zóó goed gevolg haar afkeer, dat niemand behalve haar tweelingbroeder +Sigmund vermoedde, met welke tegenzin zij Siggeirs vrouw werd. + + + +Het zwaard van Branstock. + +Terwijl het trouwfeest aan den gang was en de vreugde op het +hoogst, werd de ingang van de hal plotseling verdonkerd door de +rijzige gestalte van een éénoogig man, die dicht was gewikkeld in +een mantel van wolkenblauw. Zonder een woord te spreken of naar +iemand in de vergadering te zien, stapte de vreemdeling naar den +Branstock en stak een schitterend zwaard tot het gevest toe in zijn +grooten stam. Toen, zich langzaam omkeerend keek hij de verschrikte +en zwijgende vergadering aan en verklaarde dat het wapen voor den +krijgsman zou zijn die het uit zijn eiken scheede zou kunnen trekken, +en dat het hem de overwinning zou verzekeren in ieder gevecht. Nadat +hij had uitgesproken, ging hij weg zooals hij gekomen was en verdween, +terwijl hij in de harten van allen de overtuiging achterliet, dat Odin, +de koning van de goden, in hun midden was geweest. + + + Zoo zoet klonken zijn woorden, zoo wijs ook al zijn reęn, + Dat ieder zat te zwijgen, bewegen durfde geen, + Zoo doet in schoone droomen, die niet ontwaken wou. + Maar na zijn spreken ging hij weer weg uit Volsungs bouw, + En geen dorst hem iets vragen of volgen op zijn pad. + Zij wisten, het was Odin, van hem dit zwaard, die schat. + + +Volsung was de eerste die weer kon spreken, en zijn eigen recht om +het eerst zijn kunst te beproeven opgevend, noodigde hij Siggeir, uit +de eerste poging te wagen, om het goddelijke wapen uit den boomstam +te trekken. De bruidegom trok en spande zich krachtig in, maar het +zwaard bleef stevig vast in den eik en hij ging weer zitten met een +teleurgesteld gezicht. Toen beproefde Volsung het met hetzelfde +gevolg. Het wapen was blijkbaar niet voor een hunner bestemd, en +de jonge Volsungprinsen werden vervolgens uitgenoodigd hun kracht +te beproeven. + + + 'k Wou zonen die ik minde, komt nu, beproeft uw kracht, + Dat Odin niet vertelle, hoe hij hier zwierf op aard + En hij den niet bedoelde wel geven moest zijn zwaard. + + + +Sigmund. + +De negen oudste zonen hadden even weinig succes; maar toen Sigmund, +de tiende en de jongste, zijn sterke jonge hand op den greep legde, +gaf het zwaard gemakkelijk op zijn aanraking mee, en hij trok het +triomfantelijk uit den stam alsof het slechts in zijn scheede had +gezeten. + + + Ten laatste stond bij den Branstock jonge Sigmund, Volsungs zoon, + Zijn rechter, in 't strijden geoefend, greep het zwaard, dat Odin + er liet, + 't Ging of het hem niets kon schelen, of hij telde voor niet, + Toen, plots, van den grond tot den dakspar, een luid geroep + weerklonk. + Want zie in de hand van Sigmund, het naakte lemmer blonk, + Toen over zijn hoofd hij het zwaaide; want het staal was losgeraakt + Uit den greep in het hart van den Branstock, of het niet er + was vastgemaakt. + + +Bijna alle aanwezigen waren verheugd over het succes van den jongen +prins; maar Siggeirs hart was met nijd vervuld, en hij wilde het wapen +hebben. Hij bood aan het te koopen van zijn jongen zwager, maar Sigmund +wilde er tot geen prijs afstand van doen, zeggend, dat het duidelijk +was dat het wapen door hem moest gedragen worden. Deze weigering +beleedigde Siggeir zóó, dat hij heimelijk besloot de trotsche Volsungs +uit te roeien, en het goddelijk zwaard te bemachtigen, terzelfder +tijd waarop hij zijn haat jegens zijn nieuwe verwanten koelde. + +Zijn spijt verbergend keerde hij zich tot Volsung en noodigde hem +hartelijk uit zijn hof een maand later te bezoeken, samen met zijn +zonen en verwanten. De uitnoodiging werd onmiddellijk aangenomen, +en ofschoon Signy, die iets kwaads vermoedde, haren vader heimelijk +opzocht, terwijl haar man sliep en hem smeekte zijn belofte in te +trekken en thuis te blijven, wilde hij er niet van weten zijn gegeven +woord terug te nemen en zoo vrees te toonen. + + + +Siggeirs verraad. + +Eenige weken na de terugkomst van het bruidspaar, kwamen dus Volsungs +goed bemande schepen in het gezicht van Siggeirs kusten. Signy had +angstig uitgekeken, en toen zij ze bemerkte, haastte zij zich naar +de kust om hare verwanten te smeeken niet te landen, terwijl zij +ze waarschuwde dat haar man verraderlijk een hinderlaag had gelegd, +waaraan zij niet levend konden ontsnappen. Maar Volsung en zijn zonen, +die geen gevaar kon verschrikken, zeiden haar kalm, dat zij moest +terugkeeren naar het paleis van haar echtgenoot en, hun wapenen +aandoende, stapten zij fier aan land. + + + En zacht kuste haar Volsung: "'t Spijt mij voor u, mijn schat. + Maar d'aard heeft het vernomen, wat 'k ongeboren bad, + Hoe 'k nooit mij af zou keeren van zwaard of gif of vuur, + En 'k heb dat woord gehouden--zal 't anders zijn dit uur? + En zie op deez' uw broed'ren, wat zijn zij groot en fier, + Wilt gij dat hen bespotten de meisjes (als dit hier + Behoort tot het verleden) omdat zij vreesden 't lot? + Laat ons wat plicht is werken en oogsten roem voor spot, + En als de Nornen willen dat Volsungs huis bezwijk', + 'k Weet dat de daad niet omkomt, de naam duurt sterk en rijk." + + +Het gebeurde zooals Signy had gezegd, want op weg naar het paleis viel +de dappere kleine schare in Siggeirs hinderlaag, en, ofschoon zij met +heldenmoed vochten, werden zij zóó overweldigd door het grooter getal +hunner vijanden, dat Volsung werd vermoord en al zijne zonen gevangen +genomen. De jonge mannen werden geboeid gebracht in de tegenwoordigheid +van den lafhartigen Siggeir, die geen deel aan het gevecht had genomen, +en Sigmund werd genoodzaakt zijn kostbaar zwaard af te staan, waarop +hij en zijn broeders ter dood veroordeeld werden. + +Signy, het wreede vonnis hoorend, kwam te vergeefs voor hare broeders +op; al wat zij door hare gebeden en overredingen kon verkrijgen was, +dat zij zouden worden geketend aan een omgevallen eik in het woud, om +van honger en dorst om te komen als de wilde beesten hen spaarden. Dan, +opdat zij hare broeders niet zou opzoeken en helpen, sloot Siggeir zijn +vrouw in het paleis op, waar zij dag en nacht nauwkeurig werd bewaakt. + +Elken morgen vroeg zond Siggeir zelf een bode in het woud om te +zien of de Volsungs nog leefden, en elken morgen kwam de man weerom, +zeggende dat een monster 's nachts was gekomen en een van de prinsen +had verslonden, niets dan zijn beenderen overlatend. Ten slotte, toen +niemand dan Sigmund in leven was, dacht Signy een plan uit, en zij +kreeg van een harer dienaren gedaan dat deze wat honig in het woud +bracht en dien over het gezicht en den mond van haar broeder smeerde. + +Toen het wilde beest dien nacht kwam, aangetrokken door den geur +van den honing, likte het Sigmunds gelaat, en stak zelfs zijn tong +in zijn mond. Zijn tanden er op vastklemmend hield Sigmund, zwak en +gewond als hij was, het dier beet, en in zijn wilde worsteling vielen +zijn boeien af, en hij slaagde er in het roofdier te vermoorden dat +zijn broeders verslonden had. Toen verdween hij in het woud, waar +hij verborgen bleef totdat de bode van den koning als gewoonlijk was +gekomen, en totdat Signy, uit de gevangenschap bevrijd, naar het woud +kwam om over de overblijfselen van hare verwanten te weenen. + +Hare diepe smart ziende en wetend dat zij geen deel had gehad aan +Siggeirs wreedheid, sloop Sigmund uit zijn schuilplaats en troostte +haar zoo goed als kon. Samen begroeven zij toen de bleekende beenderen, +en Sigmund zwoer een plechtigen eed dat hij het onrecht, zijn geslacht +aangedaan, zou wreken. Deze gelofte vond groote instemming bij Signy, +die echter haar broeder verzocht een gunstigen tijd af te wachten +en beloofde hem hulp te zullen zenden. Toen scheidden de broeder en +zuster neerslachtig, zij om weer te keeren tot haar gehaat paleis, +en hij naar een verwijderd deel van het woud, waar hij een kleine +hut bouwde en het beroep van smid uitoefende. + + + En Signy weende stil, + Toen zij ging van den laatsten der haren; toch weende zij gansch + niet meer + Als zij was aan het hof van Siggeir, en zoo lieflijk als weleer + Scheen haar blik in aller oogen, en niets deed kennen haar rouw, + Noch haar vrees, noch eenig begeeren; geen die kon zeggen in trouw, + Dat zij ooit sinds dat uur heeft gelachen totdat haar sterfuur + kwam. + + + +Signy's Zonen. + +Siggeir nam nu bezit van het Volsungrijk en gedurende de eerste paar +jaren sloeg hij trotsch het opgroeien van zijn oudste zoon gade, dien +Signy heimelijk naar haar broeder zond toen hij tien jaar oud was, +opdat Sigmund het kind zoover mocht brengen, dat hij hem zou helpen in +zijn wraakoefening als hij dit zou blijken te verdienen. Sigmund nam +met tegenzin de opdracht aan; maar zoodra hij den jongen op den proef +had gesteld, vond hij dat hij gebrek aan moed had en zond hem dus ňf +terug naar zijn moeder, ňf, zooals sommige overleveringen verhalen, +vermoordde hem. + +Eenigen tijd hierna werd de tweede zoon van Signy, met hetzelfde doel +in het bosch gezonden, maar Sigmund merkte, dat hij even weinig moed +had. Blijkbaar zou niemand anders dan een Volsung van onvervalschten +bloede geschikt zijn voor het grimmige werk der wraak, en Signy, +dit begrijpend, besloot een misdaad te begaan. + + + En zij mompelde eens in het donker: "Waar was dan het oud refrein + Dat de goden tweelinggeboren het dochten geen kwaad te zijn + Te paren ten dienste der wereld, waaruit de Aesir ontsprong + En de Vanir en het Dwergkind en al wat op aarde gong? + + +Haar besluit was genomen, en zij riep een schoone jonge heks en ruilde +met haar van gestalte, waarna zij de diepten van het donkere woud +opzocht en een schuilplaats zocht in Sigmunds hut. De Volsung ontdekte +de vermomming van zijn zuster niet. Hij hield haar slechts voor de +heks die zij scheen, en spoedig door haar coquetterie gewonnen maakte +hij haar tot zijn vrouw. Drie dagen later verdween zij uit de hut, en, +naar het paleis terugkeerend, nam zij hare oude gestalte weder aan, +en toen zij daarop een zoon baarde, verheugde zij zich er over dat zij +in zijn fieren blik en sterken bouw de belofte zag van een Volsungheld. + + + +Sinfiotli. + +Toen Sinfiotli, zooals het kind werd genoemd, tien jaar oud was, +nam zij zelf een voorloopige proef van zijn moed door zijn kleed +aan zijn huid vast te naaien, en het daarop plotseling af te rukken, +en daar de dappere jongen geen spier vertrok maar luidkeels lachte, +zond zij hem vol vertrouwen naar de hut in het bosch. Sigmund maakte +spoedig aanstalten tot zijn gewone proefneming, en eer hij op zekeren +dag de hut verliet, beval hij Sinfiotli meel uit een bepaalden zak +te nemen en het te kneden en brood te bakken. Bij zijn thuiskomst +vroeg Sigmund of zijn bevelen waren uitgevoerd. De knaap antwoordde +doordat hij het brood toonde, en toen hij verder ondervraagd werd, +bekende hij eenvoudig weg dat hij in het brood een groote adder had +moeten kneden, die in het meel was verborgen. Verheugd te bespeuren +dat de knaap voor wien hij een vreemde genegenheid voelde, met goed +gevolg de proef had doorstaan die zijn broeders had afgeschrikt, +stelde Sigmund hem er vrij van, het brood te eten, want ofschoon hij +bestand was tegen den beet van een slang, kon hij niet, zooals zijn +mentor, vergif gebruiken zonder er letsel van te ondervinden. + + + Want het verhaal der ouden verbaast de menschen zeer, + Dat Sigmund zoo was geschapen onder alle vorsten op aard. + Dat hij adders kon hanteeren en wat andren sterven baart, + En drinken vergif zonder letsel, maar zoo was Sinfiotli's bouw, + Dat een beet van kruipende dieren in 't geheel hem niet deren zou. + + + +De weerwolven. + +Sigmund begon nu Sinfiotli geduldig alles te leeren wat een krijgsman +van het Noorden moest weten, en de twee werden weldra onafscheidelijke +metgezellen. Op zekeren dag toen zij samen door het woud zwierven, +kwamen zij aan een hut, waar zij twee mannen in diepen slaap +vonden. Dicht bij hen hingen twee wolfshuiden, die onmiddellijk +aangaven dat de vreemdelingen weerwolven waren, wien een wreede +betoovering hun natuurlijke gedaante ontzegde, tenzij voor korten +tijd. Door nieuwsgierigheid gedreven trokken Sigmund en Sinfiotli +de wolfshuiden aan, en zij zwierven weldra, als wolven vermomd, door +het woud, vermoordend en verslindend alles wat hun in den weg kwam. + +Zóó wolfsch was hun aard, dat zij weldra elkander aanvielen, en na een +wild gevecht viel Sinfiotli, de jongste en zwakste, dood neer. Dit +ongeluk bracht Sigmund tot bezinning, en hij bukte zich in wanhoop +over zijn vermoorden metgezel. Op dit oogenblik zag hij twee wezels +uit het bosch komen en elkander woedend aanvallen, totdat de een dood +neerlag. De overwinnaar sprong toen in het kreupelhout om met een +blad terug te komen, dat hij op de borst van zijn makker legde. Toen +zag men een wonder gebeuren, want op de aanraking van het tooverkruid +kwam het doode dier weer in het leven. Een oogenblik later liet een +raaf die over hen heenvloog een dergelijk blad vallen aan Sigmunds +voeten, en hij, begrijpend dat de goden hem wilden helpen, legde het +op Sinfiotli, die te gelijker tijd weer levend werd. + +In vreeslijken angst dat zij elkander weer kwaad zouden doen, kropen +Sigmund en Sinfiotli nu naar huis, en wachtten, tot de tijd van hun +verlossing zou aanbreken. Tot hun groote verlichting vielen de huiden +den negenden nacht af, en zij wierpen ze snel in het vuur, waar zij +geheel verteerd werden, en de tooverkracht was voor goed gebroken. + + + +Sigmund en Sinfiotli door Siggeir gevangen genomen. + +Sigmund vertelde nu het verhaal van het hem aangedaan onrecht aan +Sinfiotli, die zwoer dat, ofschoon Siggeir zijn vader was (want noch +hij noch Sigmund wisten het geheim van zijn geboorte), hij hem in zijn +wraakneming zou helpen. Bij het vallen van den avond dus vergezelde +hij Sigmund naar de hal van den koning en zij traden ongezien binnen, +terwijl zij zich in den kelder verborgen, achter de groote vaten +bier. Hier werden zij ontdekt door Signy's twee jongste kinderen, die, +terwijl zij met gouden ringen speelden, welke in den kelder rolden, +plotseling tegen de mannen in hinderlaag aanliepen. + +Zij riepen luidkeels hun ontdekking aan hun vader en zijn gasten, +maar eer Siggeir en zijn mannen de wapenen konden opvatten, nam Signy +beide kinderen, sleepte ze in den kelder en beval haar broeder de +kleine verraders te vermoorden. Sigmund wilde dit volstrekt niet doen, +maar Sinfiotli sloeg hunne hoofden af eer hij zich keerde tegen de +aanvallers, die nu op hem aankwamen. + +In weerwil van alle pogingen vielen Sigmund en zijn dappere jonge +makker in handen van de Gothen, waarop Siggeir hen veroordeelde levend +begraven te worden in denzelfden wal, met een steenen afscheiding +tusschen hen, zoodat zij elkander noch konden zien noch aanraken. De +gevangenen werden dus in hun levend graf opgesloten, toen Signy kwam +met een bos stroo, dien zij aan Sinfiotli's voeten mocht werpen, want +de Gothen dachten dat hij enkel eenige proviand bevatte, dat zijn +doodstrijd zou kunnen verlengen, zonder dat het hem hielp ontsnappen. + +Toen alles stil was, maakte Sinfiotli de schoof open, en groot was +zijn vreugde, toen hij in plaats van brood het zwaard vond dat Odin aan +Sigmund gegeven had. Wetende dat niets het scherpe staal van dit mooie +wapen kon afstompen of breken, stootte Sinfiotli het door de steenen +afscheiding, en, geholpen door Sigmund, slaagde hij er in, een opening +te maken en ten slotte bewerkten beiden hun ontvluchting door het dak. + + + Toen in de donkre diepten stond koning Sigmund hoog, + En met zijn naakte hand hij het oorlogszwaard bewoog; + Zij trokken 't Godsgeschenk met moeite heen en weer, + Sigmund, Sinfiotli zaagde, de steen, gekloofd, viel neer; + Toen kusten zij elkander, zij hieuwen met veel kracht, + Tot door de open spleten hun scheen de winternacht, + Toen sprongen z' uit met vreugde, zij hadden reeds verstaan, + Eer zij 't elkander zeiden, waarheen zij zouden gaan. + + + +Sigmunds wraak. + +Zoodra zij vrij waren, keerden Sigmund en Sinfiotli naar de hal +van den koning terug, hoopten er ontbrandbare stoffen om heen op en +staken die massa in brand. Toen stelden zij zich op aan beide kanten +van den ingang en beletten allen behalve de nonnen den doortocht. Zij +bezwoeren Signy met luider stem te ontsnappen eer het te laat was, +maar zij begeerde niet te leven, en toen zij in den ingang kwam tot een +laatste omhelzing, vond zij gelegenheid om het geheim van Sinfiotli's +geboorte te verraden, waarop zij terug in de vlammen sprong en met +de overigen omkwam. + + + En koning Siggeirs dakboom dreigde laatste val, + De muren stortten samen, en wat was arm en kleen + Vermengde nu de vuurdood met 's konings kostbaarheen. + + + +Helgi. + +De lang beraamde wraak wegens het vermoorden van de Volsungs dus +volvoerd hebbende, ging Sinfiotli, die voelde dat hem nu niets +terughield in het land van de Gothen, scheep, en keerde weerom naar +Hunnenland, waar hij hartelijk welkom geheeten werd tot den zetel +der heerschappij onder de schaduw van zijn voorvaderlijken boom, den +fieren Branstock. Toen zijn gezag volkomen was gevestigd, trouwde +Sigmund Borghild, een schoone prinses, die hem twee zonen schonk, +Hamond en Helgi. De tweede kreeg bezoek van de Nornen toen hij in +zijn wieg lag, en zij beloofden hem een rijk onthaal in het Valhalla, +als zijn aardsche loopbaan zou zijn geëindigd. + + + De vrouw was schoon en lieflijk en schonk hem kroost, geëerd, + Zij heetten Hamond en Helgi, en, toen zij Helgi had, + Verschenen aan zijn wiegje de Nornen met veel schat, + Zij hebben hem Zonneheuvel, Scherpzwaard en Ringland genoemd, + En zeiden dat hij zou worden groot en onder vorsten beroemd. + + +Noorsche koningen vertrouwden de opvoeding hunner zonen meestal aan +een vreemdeling toe, want zij dachten dat zij zoo minder toegeeflijk +behandeld zouden worden dan thuis. Dienovereenkomstig werd Helgi +opgevoed door Hagal, en onder diens leiding werd de jonge vorst +zóó moedig, dat hij, toen hij vijftien jaar was, zich alleen in de +hal van Hunding waagde, met wiens geslacht zijn familie in twist +was. Zonder letsel en onherkend kwam hij door de hal en liet een +onbeschaamde boodschap achter, die Hunding zóó vertoornde dat hij +onmiddellijk er op uitging om den brutalen jongen prins te vervolgen, +dien hij nazette tot het huis van Hagal. Om veilig te zijn had Helgi +zich als een dienstmeisje toegerust en was bezig koren te malen alsof +dit zijn gewone werk was. De vervolgers verbaasden zich eenigszins +over de forsche gestalte en de gespierde armen van het meisje, maar +vertrokken niettemin zonder te vermoeden dat zij zoo dicht bij den +held waren geweest dien zij zochten. + +Nadat hij zoo handig was ontsnapt, kwam Helgi bij Sinfiotli en, een +leger op de been brengende, trokken de beide jonge mannen moedig tegen +de Hundings op, tegen wie zij een groot gevecht leverden, waarover +de Valkyren zweefden, wachtend om de verslagenen naar het Valhalla +te brengen. Goedroen, een van de oorlogsmeisjes, werd zoo getroffen +door den moed dien Helgi ten toon spreidde, dat zij hem openlijk +zocht en beloofde zijn vrouw te zullen worden. Slechts een van het +Hundinggeslacht, Dag, bleef in leven, en hij mocht vrij uitgaan, +nadat hij beloofd had geen poging te zullen doen om den dood zijner +bloedverwanten te wreken. Deze belofte werd echter niet gehouden, en +Dag, Odins speer Gungnir in bezit gekregen hebbend, versloeg Helgi +er verradelijk mede. Goedroen, die intusschen haar belofte om zijn +vrouw te worden was nagekomen, schreide vele tranen over zijn dood, +en sprak een plechtige vervloeking uit over zijn moordenaar; toen, +hoorend van een harer meisjes dat haar vermoorde echtgenoot haar +uit de diepte van het graf riep, trad zij zonder vrees den heuvel +bij nacht binnen en vroeg hem teeder waarom hij riep en waarom zijn +wonden na zijn dood bleven bloeden. Helgi antwoordde dat hij niet +kon rusten wegens haar smart, en zeide dat voor elken traan, dien +zij geschreid had, een druppel bloed moest vloeien. + + + Gij weent, goudglanzende! + Wreede tranen, + Zonlichte dochter van 't zuid! + Eer gij slapen gaat; + Elk valt bloedig + Op 's prinsen borst, + Nat, koud, pijnend, + Van droefenis zwaar. + + Saemunds Edda. + + +Om de geest van haar geliefden man tot rust te brengen, hield Goedroen +van dat oogenblik op met weenen, maar zij bleven niet lang gescheiden, +want spoedig nadat de geest van Helgi over Bifröst had gereden en +Valhalla was binnengegaan, om aanvoerder van de Einheriar te worden, +kwam Goedroen bij hem, die, opnieuw als Valkyre, haar liefdevolle +genegenheid tot hem keerde. Als zij op bevel van Odin zijn zijde +verliet voor tooneelen van menschelijken strijd, was het om nieuwe +recruten voor het leger te zoeken dat haar heer ten strijde moest +voeren als Ragnarok, de godenschemering, komen zou. + + + +De dood van Sinfiotli. + +Sinfiotli, Sigmunds oudste zoon, stierf ook vroeg; want, nadat hij in +een twist den broeder van Borghild had verslagen, besloot zij hem te +vergiftigen. Twee malen ontdekte Sinfiotli de poging en vertelde zijn +vader dat er vergif in den beker was. Twee malen ledigde Sigmund, +wien geen vergif kon deren, den beker, en toen Borghild een derde +poging deed, zeide hij Sinfiotli dat hij den wijn door zijn baard +moest laten loopen. De bedoeling van zijns vaders woorden verkeerd +verstaande, ledigde Sinfiotli den beker onmiddellijk en viel levenloos +op den grond, want het vergif was van de meest doodelijke soort. + + + Hij dronk toen hij sprak het woord en het gif vloeide neder dan + In een kouden vloed over zijn hart, en dood viel de sterke man + Zonder stervensklacht tot besluit, noch met stervensblik die blonk + En de vloer van de hal des Volsungs dreunde toen neer hij zonk. + Toen hieven de ouden van dagen zich op met bitteren kreet, + En beurden het hoofd van het offer; geen durfde hooren van 't leed + Dat sprak uit zijn mond, ten minste wanneer hij woorden zei; + Ten ware die uitte Alvader toen Balder gestorven lei. + En weer als vóór den slag kwam, werd schemerig des Volsungs gewelf, + En weer scheen hij in de bosschen, waar hij sprak met zich zelf. + + +Sprakeloos van smart nam Sigmund teeder het lichaam van zijn zoon +in zijn armen, en schreed uit de hal naar de kust, waar hij zijn +kostbaren last in een bootje legde dat een eenoogige bootsman op +zijn roepen bracht. Hij zou zelf ook gaarne aan boord zijn gegaan, +maar eer hij dit kon doen, stiet de bootsman af en het ranke vaartuig +was uit het gezicht. De beroofde vader ging toen langzaam naar huis, +troost puttend uit de gedachte dat Odin zelf gekomen was om den jongen +held op te eischen en met hem "naar het westen" was geroeid. + + + +Hiordis. + +Sigmund zette Borghild als zijn vrouw en koningin tot straf voor +haar misdaad af, en toen hij zeer oud was, dong hij naar de hand van +Hiordis, een schoone jonge prinses, dochter van Eglimi, koning van +de Eilanden. Deze jonge maagd had vele vrijers, o.a. koning Lygni +van Hundings geslacht, maar zóó groot was Sigmunds roem, dat zij +hem verheugd aannam en zijn vrouw werd. Lygni, de versmade vrijer, +was zóó kwaad over deze beslissing, dat hij onmiddellijk een groot +leger verzamelde en tegen zijn gelukkigen medeminnaar optrok, die, +ofschoon overweldigd door de veel grootere schare, met den moed der +wanhoop vocht. Uit de diepten van een bosch, dat het oorlogsterrein +bestreek, wachtten Hiordis en haar maagd angstig het verloop van +het gevecht af. Zij zagen Sigmund de dooden rondom zich ophoopen, +want niemand kon hem weerstand bieden, totdat ten slotte een forsch, +eenoogig krijgsman verscheen, en de hevigheid van het gevecht week +voor den schrik door zijn aanwezigheid. + +Zonder een oogenblik te talmen richtte de nieuwe kampioen een hevigen +slag op Sigmund, dien de oude held met zijn zwaard afwendde. De schok +verbrijzelde het ongeëvenaarde zwaard, en ofschoon de vreemde aanvaller +verdween zooals hij gekomen was, bleef Sigmund zonder verweer achter +en werd spoedig door zijn vijanden doodelijk gewond. + + + Doch zie, door de haag van de lansen een sterke held aankwam, + Eenoogig en schijnbaar oud reeds, maar zijn aangezicht lichtt' + als een vlam, + Stralend grijs was z'n wambuis en wolkig blauw zijn hoed, + En hij droeg een groote helbaard, toen hij schreed door de pijlen + vol moed, + En stond tegenover Sigmund, zijn wapen geheven ten slag, + Nog eens om het hoofd van den Volsung men het Branstock's licht + glanzen zag + Het zwaard dat kwam van Odin, en Sigmunds wilde gerucht + Ging boven het woelen der krijgers op naar de hooge lucht. + Dan stieten op elkander de sneden bij Sigmunds stoot; + En in splinters viel ter aarde de brenger van angst en dood. + Maar veranderd was Sigmunds uitzicht en de moed verliet zijn blik + Want de grauwe sterke helper was weg, en tot zijn schrik + Drong d' ongebroken speerschacht op Volsungs leege hand + En velde neder Sigmund, het wonder van ieder land, + Op de krijgers, op de gewonden, die dien dag hij had neergeleid. + + +Toen het gevecht nu was gewonnen, en het geheele Volsunggeslacht +vermoord, haastte Lygni zich van het oorlogsveld om bezit te nemen +van het koninkrijk en de schoone Hiordis te dwingen zijn vrouw te +worden. Zoodra hij echter gegaan was kroop de schoone jonge koningin +uit haar schuilplaats in het kreupelhout en zocht de plek waar Sigmund +zoo goed als dood lag. Zij nam den gewonden held aan haar borst in +een laatste hartstochtelijke omarming en luisterde toen onder tranen, +terwijl hij haar zeide, de stukken van zijn zwaard te verzamelen, en +ze zorgvuldig te bewaren voor hun zoon die--voorspelde hij--spoedig +zou geboren worden, en die bestemd was zijns vaders dood te wreken +en veel grooter te zijn dan hij. + + + 'k Heb eerlijk gewerkt voor de Volsungs en toch wist ik al te goed, + Dat een het zal voleinden die mij overtreft in moed: + Men zal de splinters smeden voor hem, het zal zijn mijn zoon + Die gedenkt wat ik heb vergeten en zet op mijn werken de kroon. + + + +Elf, de Viking. + +Terwijl Hiordis treurde over Sigmunds levenloos lichaam, waarschuwde +haar dienstmeisje haar plotseling dat een bende Vikings naderde. Zij +trokken zich nogmaals in het bosch terug, en de twee vrouwen +verwisselden hare kleederen, waarop Hiordis het meisje beval vooruit +te loopen en zich als de koningin te houden, en zoo gingen zij den +viking Elf (Helfrat of Helferich) tegemoet. Elf ontving de vrouwen +beleefd en haar verhaal van het gevecht wekte zóó zijn bewondering +voor Sigmund op, dat hij de overblijfselen van den gevallen held +eerbiedig naar een passende plaats liet brengen, waar zij met alle +behoorlijke plechtigheden werden ter aarde besteld. Hij bood toen de +koningin en haar meisje een veilig toevluchtsoord aan in zijn hal en +zij vergezelden hem met vreugde over de zeeën. + +Daar hij van het eerste oogenblik af beider betrekkingen onderling +betwijfeld had, nam Elf de eerste de beste gelegenheid te baat--nadat +hij in zijn rijk was aangekomen--om een schijnbaar onbeduidende vraag +te doen opdat hij de waarheid zoude weten. Hij vroeg de eene die +zich voor koningin uitgaf, hoe zij wist dat het uur was gekomen om +op te staan, wanneer de winterdagen kort waren en er geen licht was +om het aanbreken van den morgen te melden, en zij antwoordde, dat, +daar zij altijd gewoon was melk te drinken eer zij de koeien voerde, +zij altijd dorstig wakker werd. Toen dezelfde vraag aan de werkelijke +Hiordis werd gedaan, antwoordde zij, met even weinig nadenken, +dat zij den morgen gekomen wist, omdat op dat uur de gouden ring, +dien haar vader haar had gegeven, koud werd in haar hand. + + + +De geboorte van Sigurd. + +Toen de vermoedens van Elf dus bevestigd waren, vroeg hij de +voorgewende dienstmaagd ten huwelijk, terwijl hij Hiordis beloofde voor +haar kindje te zorgen, een belofte die hij edelmoedig nakwam. Toen +het kind werd geboren, besprenkelde Elf het zelf met water--een +plechtigheid die onze heidensche voorvaderen nauwgezet nakwamen--en gaf +het den naam Sigurd. Toen het grooter werd, werd het als 's konings +eigen zoon behandeld en zijn opvoeding werd toevertrouwd aan Regin, +den wijsten der menschen, die alle dingen wist, zijn eigen lot zelfs +niet uitgezonderd, want het was hem geopenbaard dat hij door de hand +van een jongeling zou vallen. + + + Nog was er een dien de Helper in zijn woning bij zich had, + Baardloos en klein van gestalte, zijn gezicht gerimpeld en mat. + Zoo zeldzaam oud was Regin dat niemand zeggen kon, + Wanneer in vervlogen dagen in dit land hij te wonen begon. + Maar opgevoed had hij vorst Elf en den Helper, zeldzaam knap, + Ja en diens vaders vader, hij wist alle wetenschap + En was thuis in allerlei kunsten, behalve 't hanteeren van + 't zwaard. + Zoo zoet was hij in zijn spreken, dat elk dacht hem 't vertrouwen + waard. + Als zijn hand de harp bespeelde vermengde hij tonen van smart + Met tonen van groote vreugde; nooit was zijn vertelling verward, + De Meester aller Meesters in de kunst van den smid was hij, + Hij kon omgaan met wind en weder en stillen het golvengetij, + En niemand kon heelkunst hem leeren, want eer het geslacht was + gewrocht + En de generatie der menschen, had hij hun toekomst doorzocht. + + +Onder dezen leidsman nam Sigurd dagelijks in wijsheid toe, totdat +weinigen hem konden overtreffen. Hij was een meester in de smeedkunst +en de kunst van allerlei runen te snijden; hij leerde talen, muziek +en welsprekendheid; en werd eindelijk een wakker krijgsman, dien +niemand kon overwinnen. Toen hij den manlijken leeftijd had bereikt, +drong Regin hem den koning om een oorlogspaard te vragen, een verzoek +dat dadelijk werd ingewilligd, en Gripir, de stalmeester, kreeg in +opdracht hem te laten kiezen uit de koninklijke stallen het paard +dat hij het mooist vond. + +Op zijn weg naar de weide waar de paarden aan het grazen waren, +ontmoette Sigurd een eenoogige vreemdeling, gekleed in grijs en blauw, +die den jongen man aansprak en hem vroeg de paarden in de rivier +te jagen, en dat te kiezen hetwelk tegen den stroom met de grootste +gemakkelijkheid op kon. + +Sigurd nam den raad verheugd aan, en toen hij de weide bereikte, dreef +hij de paarden in den stroom die aan den eenen kant liep. Een van +hen draafde, na hem overgestoken te zijn, de weide aan den overkant +rond; en, zich in de rivier stortend, kwam het naar zijn vroegere +weide terug, zonder eenige teekenen van vermoeienis te toonen. Sigurd +aarzelde dus niet dit paard te kiezen, en hij gaf het den naam Grane +of Grijssel. Het paard stamde af van Odins achtpootig paard Sleipnir, +en behalve dat het buitengewoon sterk en onvermoeid was, was het even +onbevreesd als zijn meester. + +Op een winterdag, toen Regin en zijn leerling bij het vuur zaten, +sloeg de oude man zijn harp en op de wijze der Noorsche scalden zong +of droeg hij voor, in het volgend verhaal, het verslag van zijn leven. + + + +De schat van den dwergkoning. + +Hreidmar, koning van het dwergvolk, was de vader van drie +zonen. Fafnir, de oudste, was begiftigd met een dapper hart en een +krachtigen arm; Otter, de tweede, met strik en net, en de macht om, +als hij dat wilde, van gedaante te veranderen; en Regin, de jongste, +met alle wijsheid en vlugheid van hand. Om den hebzuchtigen Hreidmar te +believen maakte zijn jongste zoon hem een huis, bezet met schitterend +goud en fonkelende edelsteenen en dit werd door Fafnir bewaakt, +wiens vurige blikken en Aegishelm niemand durfde trotseeren. + +Nu gebeurde het dat Odin, Hoenir en Loki eens in menschelijke gedaante, +op een van hun gewone tochten die zij deden om de harten van de +menschen te bespieden, in het land kwamen waar Hreidmar woonde. + + + Bij de drie was de wijze Odin, de heer van die valt in den slag + En Loki, d' Albenijder, wien geen werk gelukken mag, + En Hoenir, de zondelooze die wrocht des menschen hoop + En zijn hart en zijn zielsverlangens, toen hij begon zijn loop, + De God die was in den voortijd en die later nog zal zijn + Als het nieuwe licht zal zenden over aard en zee zijn schijn. + + +Toen de goden bij Hreidmars woning kwamen, bespeurde Loki een Otter +die zich koesterde in de zon. Deze was niemand anders dan de tweede +zoon van den koning, Otter, die nu bezweek voor Loki's gewone liefde +tot vernieling. Het ongelukkige schepsel vermoordend wierp hij zijn +levenloos lichaam over zijn schouders, denkende dat hij een goeden +schotel zou geven als de tijd tot eten kwam. + +Loki haastte zich daarop om zijn makkers in te halen, en Hreidmars huis +met hen binnentredend, wierp hij zijn last neer op den vloer. Toen +het oog van den dwergkoning op den gewonden Otter viel, brak hij +in hevige woede uit, en, eer zij actieven weerstand konden bieden, +lagen de goden gebonden, en hoorden zij Hreidmar zeggen dat zij nooit +hun vrijheid weerom zouden krijgen, voordat zij zijn dorst naar goud +konden voldoen, door hem van die kostbare stof genoeg te geven om de +huid van den Otter van binnen en van buiten te bedekken. + + + Nu hoort naar den vloek dien ik spreke! Gij vreemden zult worden + weer vrij, + Als gij schenkt de vlam van de wat'ren, 't verzamelde zeegoud + aan mij, + Dat Andvari houdt verborgen in het bleek gebied, flets als het graf, + En de heer der list zal het halen, en de hand die nooit iets gaf, + En het hart des Albenijders zal geven en toonen zijn spijt, + Zie, dit is het vonnis des wijzen, geen ander wordt u bereid. + + +Daar de otterhuid de eigenschap openbaarde zich tot een fabelachtige +afmeting te kunnen uitrekken, was geen gewone schat voldoende om ze +te bedekken, en de taak van de goden was een heel lastige. De zaak +werd echter wat hoopvoller, toen Hreidmar toestond een hunner vrij te +laten. De gekozene die zou gaan, was Loki die geen tijd liet verloren +gaan om naar den waterval waar de dwerg Andvari woonde te vertrekken, +opdat hij de daar opgestapelde schatten zou verkrijgen. + + + Ginds is een schrikbre woestijn aan het uiterste deel onzer aard + Waar over een muur van bergen het machtige water vaart, + Welks bron geen schepsel kent noch waar zijn monding is, + En die macht is de macht van Andvari, een Elf van de Duisternis. + Hij woont in de wolk en woestijn in het midden van 't land alleen + En zijn werk is het sparen van schatten die hij houdt in zijn + huis van steen. + + +In weerwil van ijverig zoeken kon Loki den dwerg niet vinden, totdat +hij een zalm bespeurde, die in de schuimende wateren speelde, en het +hem inviel dat misschien de dwerg deze gedaante aangenomen had. Hij +leende Ran's net en ving spoedig den visch, en kwam te weten dat het, +zooals hij had vermoed, Andvari was. Bezinnend dat er niets anders op +zat, bracht de dwerg nu met tegenzin zijn grooten schat te voorschijn +en gaf hem geheel en al over, met inbegrip van den Helm van Schrik +en een pantser van goud, terwijl hij enkel achterhield een ring +die met wonderbare kracht was begiftigd en die, als een magneet, +het kostbare goud aantrok. Maar de slimme Loki, die dien in het oog +kreeg, lichtte hem van den vinger van den dwerg en ging lachend weg, +terwijl zijn slachtoffer hem booze vervloekingen achterna schreeuwde, +zeggende dat de ring altijd zou blijken het verderf voor zijn bezitter +te zijn en de dood van velen zou veroorzaken. + + + Dat goud + Dat de dwerg bezat + Zou voor twee broeders + De oorzaak zijn van dood, + En voor acht vorsten + Van veel tweedracht, + Uit mijn schat zal geen + Iets goeds geworden. + + Saemunds Edda. + + +Toen hij aan Hreidmars huis kwam, bevond Loki dat de geweldige schat +niets te groot was, want de huid werd wijder met elk voorwerp dat +er op werd geplaatst, en hij werd genoodzaakt den ring Andvaranaut +(Andvari's ring) er in te werpen, dien hij had willen bewaren om de +bevrijding van zichzelf en zijn makkers te bewerken. Andvari's vloek +van het goud begon spoedig zijn kracht te doen gevoelen. Fafnir +en Regin begeerden beiden een deel, terwijl Hreidmar nacht en dag +over zijn schat tuurde, en er niets van wilde weggeven. Fafnir, de +onoverwinlijke, ziende ten slotte dat hij niet anders aan zijn lust +kon voldoen, versloeg zijn vader en nam den geheelen schat, want, +toen Regin kwam om een deel op te eischen, joeg hij hem toornig weg +en zeide dat hij zijn eigen kost maar moest verdienen. + +Zoo verbannen nam Regin zijn toevlucht onder de menschen, aan wie +hij de kunsten leerde van zaaien en maaien. Hij toonde hun hoe zij +metalen moesten bewerken, de zeeën bevaren, paarden dresseeren, +lastdieren temmen, huizen bouwen, spinnen, weven en naaien--kortom, +alle industrieën van het beschaafde leven, die tot nu toe onbekend +waren geweest. Jaren verliepen, en Regin wachtte geduldig zijn tijd af, +hopend dat hij den een of anderen dag een held zou vinden, sterk genoeg +om zijn onrecht op Fafnir te wreken, wien de jaren van turen over +zijn schat hadden veranderd in een vreeslijken draak, den schrik van +Gnîtaheid (schitterende Heuvel), waar hij zijn verblijf gevestigd had. + +Toen zijn verhaal uit was, wendde Regin zich plotseling tot den +aandachtigen Sigurd, zeggend dat hij wist dat de jonge man den draak +als hij wilde kon dooden, en vragend of hij bereid was hem te helpen +het hem geschiedde onrecht te wreken. + + + En hij sprak: Hebt gehoord gij, Sigurd? Wilt gij helpen een man + die is oud + Zich te wreken ter wille zijns vaders? Wilt gij hebben een schat + van goud + En meer zijn dan de vorsten der aarde? Verlossen de aard van + een kwaad + En genezen de pijn en de droefnis die sinds tijden geen rust + mij laat? + + + +Sigurds zwaard. + +Sigurd stemde onmiddellijk toe, op voorwaarde echter dat de vloek zou +worden opgenomen door Regin, die ook om voor het aanstaand gevecht +den jongen man behoorlijk uit te rusten, hem een zwaard zou smeden +dat geen slag zou kunnen breken. Tweemaal maakte Regin een wonderbaar +wapen, maar tweemaal brak Sigurd het op het aanbeeld in stukken. Toen +dacht Sigurd aan de gebroken stukken van Sigmunds wapen, die zijn +moeder bewaard had, en tot Hiordis gaande vroeg hij haar erom; en +ňf hij ňf Regin smeedde er uit een zwaard zoo sterk, dat het het +groote aanbeeld in tweeën splitste zonder gedeukt te zijn, en welks +gesteldheid van dien aard was dat het wat wol die op den stroom los +ronddreef in tweeën deelde. + +Sigurd ging nu op afscheidsbezoek bij Gripir, die, de toekomst wetende, +elke gebeurtenis in zijn aanstaande loopbaan vertelde; daarop nam +hij afscheid van zijn moeder en vergezeld door Regin zette hij koers +naar het land zijner vaderen, belovend dat hij den draak zou verslaan +als hij zijn eersten plicht had vervuld; het wreken van den dood +van Sigmund. + + + Eerst zult gij, vorst, + Wreken uw vader, + En voor de schuld van Eglymi + Neemt gij boete, + Gij zult de wreedaards, + De zoons van Hunding, + Fier verslaan, + En zult overwinnen. + + Lied van Sigurd den Fafnerdooder. + + +Op zijn weg naar het land van de Volsungs werd iets heel wonderlijks +gezien, want er kwam een man over het water wandelen. Sigurd nam hem +dadelijk aan boord van zijn drakenschip en de vreemdeling, die zich +Feng of Fiöllnir noemde, beloofde gunstige winden. Ook leerde hij +Sigurd hoe gunstige voorteekenen te onderscheiden. In werkelijkheid +was de oude man Odin of Hniker, de golvenstiller, maar Sigurd vermeldde +niet dat hij het was. + + + +Het gevecht met den draak. + +Sigurd was zeer gelukkig in zijn aanval op Signy, dien hij met velen +zijner volgelingen versloeg. Hij vertrok toen uit zijn heroverd rijk +en kwam met Regin terug om Fafnir te verslaan. Samen reden zij door +de bergen, die steeds hooger en hooger voor hen oprezen, totdat zij +kwamen bij een groot woestijnpad, dat volgens Regin het verblijf van +Fafnir was. Sigurd reed nu alleen verder totdat hij een eenoogig +vreemdeling ontmoette die hem zeide dat hij grachten moest graven +midden op den weg waar de draak elken dag zijn slijmig lichaam naar +de rivier sleepte om zijn dorst te lesschen, en dat hij in een van +deze moest liggen wachten, totdat het monster over hem heen kwam, +dan kon hij het zijn zwaard dwars door zijn hart boren. + +Sigurd volgde dankbaar dezen raad en werd met volledig succes beloond, +want toen de walgelijke vouwen van het monster over zijn hoofd rolden, +stak hij zijn zwaard van boven in zijn linker borst, en toen hij uit +de gracht sprong, lag de draak te zieltogen in doodsstuipen. + + + Toen kwam een groote stilte, en Sigmunds zoon vol moed + Stond op d' oneffen vlakte, waar vloeide Fafnir's bloed, + En de slang lag aan zijn voeten, dood, en zwaar en grauw, + En over de Lichte Heide scheen de zon uit 's hemels blauw, + En een windje volgde de zon en blies lang het doodsche zand + Zoo frisch als het rimpelt het zeevlak en buigt het korenland. + + +Regin was wijslijk op een afstand gebleven totdat alle gevaar voorbij +was, maar, ziende dat zijn vijand was verslagen, kwam hij nu nabij. Hij +was bang dat de jonge held een belooning zou eischen, dus begon hij +hem te beschuldigen dat hij zijn bloedverwant had vermoord, maar, met +geveinsde grootmoedigheid zeide hij in plaats van leven voor leven +te willen, overeenkomstig de zeden van het Noorden, hij het als een +genoegzame voldoening zou beschouwen als Sigurd uitsneed het hart +van het monster en het voor hem aan een spit braadde. + + + Zoo Regin sprak tot Sigurd: "van boete wilt ge vrij? + Breng dan een vuur te zamen en braad het hart voor mij, + Dat ik het eet' en leve, en zij uw meester en meer, + Want daarin was macht en wijsheid en wetenschap weleer: + Of anders ga uw pad met angst van de Lichtende Hei". + + +Sigurd was zich bewust dat een echt soldaat nooit voldoening van +welken aard ook mocht weigeren aan de familie van den vermoorde, +en dus stemde hij toe in het schijnbaar onbeteekenend voorstel, en +maakte zich dadelijk gereed om als kok op te treden, terwijl Regin +dutte totdat het vleesch klaar was. Na eenigen tijd raakte Sigurd +het gebraad aan om te zien of het gaar werd, maar hij brandde erg +zijn vingers en stak ze onwillekeurig in zijn mond om de pijn te +stillen. Nauwelijks had Fafnirs bloed zijn lippen aangeraakt of hij +ontdekte, tot zijn uiterste verbazing, dat hij de zangen der vogels kon +verstaan, waarvan velen zich reeds om het aas verzamelden. Nauwkeurig +luisterend merkte hij dat zij vertelden hoe Regin kwaad tegen hem voor +had, en hoe hij den ouden man moest dooden en het goud zich toeëigenen +dat hem toekwam omdat hij het veroverd had, en dat hij daarna het hart +en het bloed van den draak moest nemen. Daar dit overeenkwam met zijn +eigen wenschen doodde hij den slechten ouden man met een stoot van +zijn zwaard en ging voort met eten en drinken, zooals de vogels hadden +aangegeven, terwijl hij een stukje van Fafnirs hart voor later gebruik +bewaarde. Hij ging dan op zoek van den grooten schat, en na den Helm +van Schrik, de gouden hellebaard en dan den ring Andvaranaut te hebben +aangedaan, terwijl hij Greyfell met zóóveel goud belaadde als hij kon +dragen, sprong hij in het zadel en zat met graagte te luisteren naar +de zangen der vogels om te weten wat zijn toekomstige tocht moest zijn. + + + +De slapende oorlogsmaagd. + +Weldra hoorde hij van een oorlogsmaagd, vast in slaap op een berg en +omringd door een fonkelende vlammenhaag, waar slechts de dapperste +der mannen kon doordringen om haar te wekken. + + + Op den berg daar ligt + Een oorlogsmaagd in slaap; + Over haar golft + Linde's vergif: + Ygg stak voorheen + Een slaapdoorn in 't kleed + Der maagd, die eerst + De helden uitkoos. + + Fafnir-lied. + + +Dit avontuur was juist iets voor Sigurd, en hij vertrok dadelijk. De +weg voerde door ongebaande streken, en de reis was lang en onaangenaam, +maar ten slotte kwam hij bij de Hindarfiall in Frankenland, een hoogen +berg welks met wolken bedekte top door vurige vlammen scheen omringd. + + + Lang rijdt hij door de steppen, tot hij eens, 's morgens, ziet, + Uit de verweerde rotsen, en in 't bewolkt gebied, + Hoe rijst een trotsche berg op, en 't is alsof er brandt, + Een toorts in krans van nevel: en Sigurd gaat dien kant + Waar hij denkt dat van die hoogte men ziet den omtrek goed + En Grijsvel hinnikt vroolijk, hij zelf is vol van moed. + + +Sigurd reed de berghelling op, en het licht werd al sterker en +sterker naarmate hij verder kwam, totdat, toen hij den top bereikt +had, een haag van donkere vlammen voor hem stond. Het vuur brandde +met een geraas dat het hart van ieder ander zou verschrikt hebben, +maar Sigurd herinnerde zich de woorden van de vogels, en zonder een +oogenblik te aarzelen, stortte hij zich er midden in. + + + Nu wendt zich Sigurd in 't zadel, 't gevest van Toorn hij richt, + Hij heft de teugels hooger en snoert zijn gordel dicht, + En roept dan luid tot Grijsvel en rijdt in 't midden van 't vuur, + Maar de vlammen slaan ter zijde en dus wijkt de witte muur, + Hoog boven zijn hoofd stijgt het branden en groot en wild is + 't gerucht. + Als het draagt de machtige barning naar de hooge hemellucht. + Toch gaat hij door het ruischen als een krijgsman door roggeveld + Als het buigt voor wind in den zomer en onder de koelte zwelt. + De witte vlam lekt zijn kleeren en de manen van zijn paard. + En streelt de handen van Sigurd, en 't in bloed gedoopte zwaard, + En windt zich om zijn helm heen en mengt zich met zijn haar, + Maar niets ontloutert zijn kleeding die schittert als vroeger klaar; + Dan valt zij; verdwijnt en wordt donker tot alles schijnt volbracht, + En de vlam is opgezwolgen in diepen, duist'ren nacht. + + +Toen de dreigende vlammen nu waren weggestorven, vervolgde Sigurd +zijn tocht over een breed spoor van witte asch en richtte zijn weg +naar een groot kasteel met muren met schilden behangen. De groote +poorten stonden wijd open, en Sigurd reed er doorheen, niet belemmerd +door wachters of gewapenden. Behoedzaam voortgaande, omdat hij een of +andere list vreesde, kwam hij eindelijk midden op de plaats, waar hij +een gestalte zag liggen in wapenrusting. Sigurd steeg van zijn paard en +deed handig den helm weg, toen hij van verbazing terugdeinsde omdat hij +in plaats van een krijgsman, het gelaat van een zeer schoon meisje zag. + +Al zijne pogingen om de slaapster te wekken waren echter vergeefsch, +totdat hij haar wapenrusting had afgedaan, en zij voor hem lag in +zuiver wit-linnen kleederen, terwijl haar lange haren in gouden +golven om haar heen vielen. Toen de laatste sluiting van haar +rusting openging, sloeg zij haar schoone oogen op, die de opgaande zon +ontmoetten, en eerst met verrukking het prachtig schouwspel begroetend, +wendde zij zich tot haren bevrijder, en de jonge held en het meisje +beminden elkander op het eerste gezicht. + + + Toen wendde zij zich tot Sigurd, haar oogen ontmoetten zijn oog, + En krachtig en zonder grenzen steeg hunne liefde hoog, + Want beider begeeren kwam samen en hij wist dat zij lief hem had. + En zij sprak tot hem alleenig en haar lippen betuigden dat. + + +Het meisje begon nu aan Sigurd haar geschiedenis te vertellen. Haar +naam was Brunhild en volgens sommige bronnen was zij de dochter van een +aardsch koning, die Odin had verheven tot den rang van Valkyre. Zij +had hem lang trouw gediend, maar eens had zij het gewaagd haar eigen +wensch boven den zijnen te stellen, toen zij aan een jongeren en dus +meer sympathieken tegenstander de overwinning gaf die Odin een ander +had toegedacht. + +Tot straf voor deze daad van ongehoorzaamheid was zij van haar ambt +ontzet en naar de aarde verbannen, waar zij, volgens besluit van +Alvader, als ieder ander lid harer sexe zou huwen. Deze uitspraak +vervulde Brunhilds hart met teleurstelling, want zij vreesde zeer +dat het haar lot zou zijn zich met een lafaard te verbinden dien +zij zou verachten. Om deze vrees weg te nemen, bracht Odin haar naar +Hindarfiall of Hindfel, en haar met den Doren van den Slaap aanrakend, +opdat zij in onveranderde jeugd en schoonheid de komst van den haar +bestemden echtgenoot zou afwachten, omringde hij haar met een muur +van vlammen, waar geen ander dan een held zich doorheen zou wagen. + +Van den top van Hindarfiall wees Brunhild nu aan Sigurd haar vroegere +woonplaats, te Lymdale of Hunaland, en zeide hem dat hij haar daar +zou vinden als hij haar als zijn vrouw kwam opeischen; en toen, +terwijl zij samen op den eenzamen bergtop stonden, deed Sigurd den +ring Andvaranaut aan haar vinger, ten teeken van hun verloving, +en zwoer haar alleen te zullen liefhebben zijn heele leven lang. + + + En van zijn hand trekt Sigurd Andvari's gouden ring, + Niets is er dan de hemel boven hun hoofden, kring + Die ophoudt noch vernieuwt zich, en steeds een teeken is, + Dat God niet meer verandert, daar hij voleindigd is; + En Sigurd riep: Brunhilde, o hoor mij nu ik zweer + Dat de zon aan de lucht zal sterven en de dag zijn schoon niet meer, + Als 'k zoek niet liefd' in Lymdale en uw geboortehuis, + En 't land waar gij ontwaaktet bij bosch en zeegeruisch! + En zij riep: o Sigurd, Sigurd, hoor mij nu hoe ik zweer + Dat de dag voor goed zal sterven en de zonne praalt niet meer, + Eer 'k u vergeet, o Sigurd, als bij bosch en zeegeruisch + Ik lig in het land van Lymdale en mijn geboortehuis. + + + +De opvoeding van Aslaug. + +Volgens sommige bronnen scheidden de minnenden, na elkander dus +trouw te hebben beloofd; maar anderen zeggen dat Sigurd Brunhild +opzocht en huwde, met wie hij een tijd lang in volkomen geluk leefde, +totdat hij haar en zijn dochtertje Aslaug moest verlaten. Dit kind, +als wees achtergebleven, werd door Brunhilds vader groot gebracht, +die, van huis verdreven, haar in een kunstig vervaardigde harp +verborg, totdat hij in een ver land kwam en daar vermoord werd +door een troep boeren wegens het goud dat--zoo dachten zij--er +in zat. Hun verwondering en teleurstelling waren inderdaad groot, +toen zij het instrument open braken en een klein mooi meisje vonden, +dat zij voor stom hielden omdat het geen woord wilde zeggen. De tijd +ging voorbij en het kind, dat zij als een slavin hadden gebruikt, +groeide op tot een schoone maagd, en zij verwierf de genegenheid van +den voorbijtrekkenden Viking, Ragnar Lodbrog, Koning van de Denen, +aan wien zij haar geschiedenis vertelde. De koning voer weg naar +andere landen om te doen wat het doel van zijn reis was, maar toen +een jaar was voorbijgegaan, in welken tijd hij veel roem oogstte, +kwam hij terug en voerde Aslaug weg als zijn bruid. + + + Ze hoord' een stem haar welbekend, + Verwacht in uren zonder end, + Een krachtig arm haar leest omwond; + Maar toen haar sidderende mond + Den hemel van dien kus verliet, + Ontging haar in zijn oogen niet + De jonge trots, de hoop, de min; + Nu wist zij; dit was slecht begin, + En beiden zouden gaan, gelijk + Nu saam langs 't strand, door 't leven rijk. + + De opvoeding van Aslaug (William Morris). + + +In het verdere van de geschiedenis van Sigurd en Brunhild wordt ons +echter medegedeeld, dat de jonge man avonturen ging zoeken in de +groote wereld, waar hij, als een echte held, beloofd had het onrecht +te bestrijden en de vaderloozen en verdrukten te verdedigen. + + + +De Niblungen. + +In het verloop van zijn zwerftochten kwam Sigurd in het land van de +Niblungen, het land van voortdurenden nevel, waar Giuki en Grimhild +koning en koningin waren. Vooral de laatste was te vreezen, daar zij +goed thuis was in magische kunst, en tooveren kon en wonderlijke +dranken brouwen die de kracht hadden den drinker in tijdelijke +vergetelheid te dompelen en te dwingen haren wil te doen. + +De koning en koningin hadden drie zonen, Gunnar, Högni, en Guttorm, +die dappere jonge mannen waren, en een dochter, Goedroen, het liefste +en het mooiste van alle meisjes. Allen heetten Sigurd hartelijk welkom, +en Giuki noodigde hem uit eenigen tijd te toeven. De uitnoodiging was +zeer aangenaam na zijn langen zwerftocht, en Sigurd was blij te kunnen +blijven en aan de genietingen en de bezigheden van de Niblungen te +kunnen deelnemen. Hij vergezelde hen naar den oorlog, en onderscheidde +zich zóó door zijn moed, dat hij de bewondering van Grimhild verwierf +en zij besloot hem voor haar dochter als man te nemen. Op zekeren dag +brouwde zij dus een van haar tooverdranken en toen hij uit de hand van +Goedroen deze had gedronken, vergat hij Brunhild en zijn beloofde trouw +geheel, en al zijn liefde was overgegaan op de dochter van den koning. + + + En 't werd opeens met Sigurd of in zijn hart de min + Voor Brunhild nooit geleefd had, nu hij zag de koningin; + Brunhilds geliefde wezen was hem een vuur, gedoofd, + Schonk hem geen smart of vreugde, begunstigd en beroofd. + + +Ofschoon hij wel een vage vreeze had dat hij een feit in het verleden, +hetwelk zijn gedrag moest regelen, had vergeten, dong Sigurd naar +Goedroens hand en kreeg haar, en hun huwelijk werd gevierd temidden +van de vreugde des volks, dat den jongen held innig lief had. Sigurd +gaf zijn bruid iets van Fafnir's hart te eten, en op het oogenblik +toen zij het proefde, werd haar natuur veranderd, en zij begon koud en +zwijgend te worden tegenover allen behalve hem. Om zijn verbintenis met +de twee oudste Giukings (zooals de zonen van Giuki genoemd werden) +hechter te maken, ging Sigurd met hen in den "oordeelring", en de +drie jonge mannen staken een zode die op een schild werd gelegd +waaronder zij stonden, terwijl zij hun rechterarmen ontblootten en +licht verwondden, en hun bloed zich lieten vermengen met de versche +aarde. Toen zij eeuwige vriendschap gezworen hadden, werd de zode +weer op haar plaats gelegd. + +Maar ofschoon Sigurd zijn vrouw liefhad en een ware broederlijke +genegenheid voor haar broeders koesterde, kon hij zijn kwellend +gevoel van gedruktheid niet kwijt raken en men zag hem zelden zoo blij +glimlachen als voorheen. Giuki was nu gestorven, en zijn oudste zoon, +Gunnar, regeerde in zijn plaats. Daar de jonge koning ongehuwd was, +bezwoer Grimhild, zijn moeder, hem een vrouw te nemen, zeggend dat geen +meer waardig scheen de Koningin der Niblungen te worden dan Brunhild, +die, zooals men vertelde, in een gouden hal zat, door vlammen omringd, +waaruit zij, zooals zij verklaard had, enkel wilde weggaan om den +held te huwen die, haar ter wille, het vuur durfde trotseeren. + + + +Gunnars krijgslist. + +Gunnar maakte zich onmiddellijk gereed om dit meisje te zoeken, +en gesterkt door een van de tooverdranken van zijn moeder en +aangemoedigd door Sigurd, die hem vergezelde, had hij goed vertrouwen +op welslagen. Maar toen hij den top van den berg bereikte en in het +vuur wilde rijden, ging zijn ros verschrikt terug en hij kon het er +niet toe krijgen nog een stap te doen. Ziende dat het paard van zijn +makker geen teeken van vrees toonde, vroeg hij Sigurd er om, maar +ofschoon Grijsvel Gunnar op zijn rug duldde, bewoog hij zich niet, +omdat zijn meester niet op hem zat. + +Aangezien Sigurd nu den Helm van den Schrik droeg, en Grimhild +Gunnar een tooverdrank had gegeven in geval dit noodig zou zijn, +was het voor de wachters mogelijk hun gestalte en gelaatstrekken te +ruilen, en, ziende dat Gunnar niet kon doordringen in den vlammenmuur, +stelde Sigurd voor het uiterlijk van Gunnar aan te nemen en de bruid +voor hem te nemen. De koning was zeer teleurgesteld, maar daar geen +andere keuze overbleef steeg hij af en de noodzakelijke ruiling was +spoedig gedaan. Toen besteeg Sigurd Grijsvel in de gedaante van zijn +makker, en nu toonde het paard niet de minste aarzeling, maar sprong +in de vlammen zoodra hij zijn teugel aanraakte, en bracht weldra zijn +berijder naar het kasteel, waar, in de groote hal, Brunhild zat. Zij +herkenden elkander niet: Sigurd niet van wege de betoovering van +Grimhild: Brunhild van wege het veranderd uiterlijk van haren minnaar. + +De maagd schikte angstig terug voor den donkerharigen indringer, +want zij had het onmogelijk geacht dat een ander dan Sigurd zou kunnen +rijden door den vlammencirkel. Maar zij kwam met vreugde haren bezoeker +te gemoet, en toen hij zeide dat hij gekomen was om haar te huwen, +stond zij hem toe de plaats van echtgenoot aan hare zijde in te nemen, +want zij was gehouden door een plechtig bevel dat zij als echtgenoot +zou aannemen dengene die haar dus door de vlammen zou opzoeken. + +Sigurd bleef drie dagen bij Brunhild, en zijn ontbloot zwaard +lag tusschen hem en zijn bruid. Dit zonderling gedrag wekte de +nieuwsgierigheid van het meisje, waarom Sigurd haar vertelde dat de +goden hem hadden bevolen zoo zijn bruiloft te vieren. + + + Ze hadden één bed te zamen; waar de voedsterbroeder lei + 't Blauw slagzwaard tusschen zich zelven en haar die lag aan + zijn zij, + En zij keek en lett' er op gansch niet; maar als met dooden + geschiedt, + Lag zij met gevouwen handen, bewoog dien nacht zich niet, + En zóó stil lag het Beeld van Gunnar als één wien het leven verging. + En de handen vouwde hij samen wijl hij wachtte de schemering, + Zoo kunt ge bij maanlicht in kerk soms wel zien: uw voorgeslacht + Dat gansch, en mannen en vrouwen, den nieuwen dag verwacht. + + +Toen de vierde morgen lichtte, trok Sigurd den ring Andvaranaut van +Brunhilds hand, deed er een ander voor in de plaats en kreeg haar +plechtige toezegging dat zij binnen tien dagen zou verschijnen aan het +hof der Niblungen om hare plichten als koningin en trouwe echtgenoote +te aanvaarden. + + + Ik dank u, vorst, voor uw goedheid, ik neem uw liefdewoord aan, + Zeg tot uw volk mijn gelofte; maar eer tien dagen vergaan, + Kom ik zelf tot der Niblungen zonen, dan scheiden wij niet meer, + Tot ons roepen Odin en Freya bij onzer dagen keer. + + +Toen de belofte gegeven was, ging Sigurd weer uit het paleis, door de +asch, en kwam bij Gunnar, met wien hij, na het succes van zijn poging +verteld te hebben, snel weer van gedaante wisselde. De helden richtten +toen hunne paarden huiswaarts, en enkel aan Goedroen openbaarde Sigurd +het geheim van haars broeders vrijage, en hij gaf haar den noodlottigen +ring, weinig verdacht op de vele ellende die hij zou veroorzaken. + + + +De komst van Brunhild. + +Trouw aan haar belofte verscheen Brunhild tien dagen later, en terwijl +zij plechtig het huis zegende dat zij op het punt was binnen te treden, +begroette zij Gunnar vriendelijk, en stond hem toe haar te geleiden +naar de groote hal, waar Sigurd naast Goedroen zat. De Volsung keek op, +en toen hij Brunhilds verwijtende blikken ontmoette, was Grimhild's +betoovering gebroken en het verleden kwam terug in een vloed van +bittere herinnering. Het was echter te laat, beiden waren in eere +gebonden, hij aan Goedroen en zij aan Gunnar, die zij lijdelijk volgde +naar den hoogen zetel om naast hem te zitten, terwijl de skalden het +koninklijk paar onderhielden met de melodieën van hun land. + +De dagen gingen voorbij en Brunhild bleef voor het uiterlijk +onverschillig, maar haar hart was heet van toorn, en dikwijls sloop +zij uit het paleis van haar echtgenoot naar het woud, waar zij lucht +kon geven aan haar smart in de eenzaamheid. + +Intusschen merkte Gunnar de koude onverschilligheid van zijn vrouw +voor zijn liefdesbetuigingen, en begon jaloersche vermoedens te +krijgen, zich verwonderend of Sigurd eerlijk de ware geschiedenis +van de vrijage verteld had, en vreezend dat hij partij had getrokken +van zijn positie om Brunhilds liefde te winnen. Sigurd alleen ging +ongestoord zijn weg, enkel strijdend tegen tirannen en onderdrukkers, +en allen opvroolijkend door zijn vriendelijke woorden en glimlachen. + + + +De twist der koninginnen. + +Op zekeren dag gingen de koninginnen naar den Rijn om te baden, +en toen zij in het water zouden gaan, eischte Goedroen den voorrang +op grond van haars mans dapperheid. Brunhild weigerde te geven wat +zij haar recht meende, en een twist volgde, waarin Goedroen haar +schoonzuster beschuldigde haar trouw niet te hebben bewaard, terwijl +zij den ring Andvaranaut voor den dag haalde om haar aanklacht te +staven. Het gezicht van den noodlottigen ring in de hand van hare +mededingster verpletterde Brunhild en zij vluchtte naar huis en lag in +sprakelooze smart den eenen dag na den anderen totdat allen dachten +dat zij sterven moest. Te vergeefs zochten Gunnar en de leden van de +koninklijke familie haar om beurten op en smeekten haar te spreken; +zij wilde geen woord uiten, totdat Sigurd kwam en naar de oorzaak van +haar onzegbaar verdriet vroeg. Toen, als een lang tegengehouden stroom, +barstten haar liefde en boosheid los, en zij overlaadde den held met +verwijten, totdat zijn hart zóó door droefheid over haar smart opzwol, +dat de dichte banden van zijn sterke wapenrusting los gingen. + + + Uit ging Sigurd + Van dat gesprek + In de hal der vorsten, + Door angst gefolterd; + Het ijzeren kleed + Des dapperen strijders + Van zijn lichaam. + + Saemunds Edda. + + +Geen woorden waren in staat den droevigen toestand te verbeteren, +en Brunhild weigerde er notitie van te nemen toen Sigurd aanbood +Goedroen te laten loopen, zeggende als zij hem prijs gaf, dat hij +niet ontrouw jegens Gunnar zou zijn. De gedachten dat twee levende +mannen haar vrouw hadden genoemd, was niet te dragen voor haren trots, +en den volgenden keer, toen haar echtgenoot hare aanwezigheid zocht, +smeekte zij hem Sigurd te dooden, dus zijn jaloezie en achterdocht +versterkend. Hij wilde echter niet gewelddadig met Sigurd te werk +gaan wegens hun eed van vriendschap, en zoo wendde zij zich tot Högni +om hulp. Ook hij wenschte zijn eed niet te schenden, maar hij bracht +Guttorm, door middel van veel overreding en een van Grimhild's dranken +er toe, om de lafhartige daad te ondernemen. + + + +De dood van Sigurd. + +Dus, in het holle van den nacht, sloop Guttorm in Sigurds kamer, een +wapen in de hand; maar toen hij zich over het bed heen boog zag hij +Sigurds heldere oogen op zich gericht en vluchtte overhaast. Later +keerde hij terug en het tooneel herhaalde zich; maar toen hij tegen +den morgen voor de derde maal binnensloop, vond hij den held in slaap +en dreef verraderlijk zijn speer door zijn rug. + +Ofschoon ten doode gewond, hief Sigurd zich in bed op en zijn beroemd +zwaard dat naast hem hing grijpend, wierp hij het met al de kracht +die nog in hem over was naar den vluchtenden moordenaar en hieuw hem +in tweeën toen hij de deur bereikte. Toen, met een laatst gefluisterd +vaarwel aan de verschrikte Goedroen zonk Sigurd achterover en blies +den laatsten adem uit. + + + "Treur niet, o Goedroen, de slag is het leste kwaad, + Vrees wijkt uit het Niblungen huis, terwijl deze morgen naakt, + Leef rustig, geliefde vrouw, ongekweld nu en onverzaakt." + + "Het is Brunhild's bedrijf, dit deed de vrouw die mij mint," + Zoo zuchtte hij zacht, "er is niets dat nu reden tot wroeging + meer vindt; + Ik heb veel in mijn dagen gedaan, en mijn liefde en dit al + wordt gelegd + In de opene hand van Odin, tot dan komt het laatste gerecht. + 'k Heb gewerkt en ik doe 't niet te niet, ik gaf en neem het + niet weer, + Zijt gij anders dan ik, Alvader, en oogst gij vergeefs mijn eer?" + + +Sigurds zoontje werd op het zelfde oogenblik vermoord en de arme +Goedroen treurde over hare dooden met zwijgende smart, zonder tranen; +terwijl Brunhild luid lachte, waardoor zij den toorn van Gunnar +opwekte, die er te laat berouw over had, dat hij geen middelen had +beraamd om de verschrikkelijke daad af te wenden. + +De smart der Niblungen uitte zich in een openbare lijkplechtigheid die +weldra werd gehouden. Een groote houtstapel werd opgericht, waarheen +kostbare behangsels, versche bloemen en schitterende wapenen werden +gebracht, zooals de gewoonte was bij de begrafenis van een vorst +en toen deze droeve toebereidselen plaats vonden, was Goedroen het +voorwerp van de teedere bezorgdheid der vrouwen, die, vreezend dat +haar hart zou breken, de sluizen harer tranen trachtten te openen +door haar de bittere smarten te vertellen, die zij hadden gekend, +terwijl een haar verhaalde hoe ook zij alles had verloren wat haar +dierbaar was. Maar deze pogingen om haar aan het schreien te krijgen +waren volkomen vergeefsch, totdat zij ten slotte het hoofd van haar +man in haar schoot legden en haar zeide dat zij hem moest kussen alsof +hij nog in leven was; toen begonnen hare tranen in stroomen te vloeien. + +Ook bij Brunhild trad weldra de reactie in; al haar wrok was vergeten +toen zij het lichaam van Sigurd op den brandstapel zag gelegd, +alsof hij klaar was tot den strijd in gepolijste rusting, met den +Helm van Schrik op zijn hoofd, en vergezeld van zijn paard, dat met +hem verbrand zou worden, alsook van velen zijner trouwe knechten, +die zijn verlies niet wilden overleven. Zij trok zich terug in haar +vertrek, en na haar bezittingen onder hare kameniers verdeeld te +hebben, trok zij haar rijkste gewaad aan en doorstak zich zelf toen +zij op haar bed lag uitgestrekt. + +Het nieuws bereikte al spoedig Gunnar, die haastig naar zijn vrouw ging +en nog juist bij tijds kwam om den laatsten wil van de stervende te +vernemen: dat men haar zou leggen naast den held, dien zij liefhad, +met het schitterende, ontbloote zwaard tusschen hen in, zooals het +had gelegen toen hij haar bij volmacht had gevrijd. Toen zij haar +laatsten adem had uitgeblazen, werden deze wenschen stipt uitgevoerd, +en haar lichaam werd met dat van Sigurd verbrand onder de klachten +van al de Niblungen. + +In Richard Wagners verhaal van "De Ring" is Brunhilds einde meer +schilderachtig. Op haar paard gestegen, evenals toen zij haar +oorlogsmeisjes op bevel van Odin aanvoerde, reed zij in de vlammen +die van den grooten brandstapel opstegen, en verdween voor immer uit +het gezicht der menschen. + + + Zij zijn weg, de machtigen, goeden, de hoop van het wereldrond, + Het zal zwoegen en dragen zijn lasten als voor hun geboortestond: + Het zal zuchten in blinde kloven om den dag toen Sigurd ging heen + En het uur dat Brunhild zich spoedde, en de dag die op dooden + scheen, + Het zal smeeken, vaak worden geholpen en vergeten hun daden + niet meer + Tot de nieuwe zon schijnt op Balder en de zalige stranden neer. + + +De doodsscene van Sigurd (Siegfried) is veel machtiger in het +Niblungenlied. In de Teutonische vertolking lokt zijn verraderlijke +vijand hem van een jachtpartij in het bosch om zijn dorst aan een +beek te lesschen, waar hij hem door den rug stoot met een speer. Zijn +lichaam werd vandaar naar huis gedragen door de jagers en aan de +voeten van zijn vrouw gelegd. + + + +De vlucht van Goedroen. + +Goedroen, nog ontroostbaar en verfoeiend het geslacht, dat haar +verraderlijk van alle levensvreugde had beroofd, vluchtte uit haars +vaders huis en zocht een schuilplaats bij Elf, Sigurds voedstervader, +die, na den dood van Hiordis, Thora, de dochter van koning Hakon had +gehuwd. De twee vrouwen werden groote vriendinnen en hier vertoefde +Goedroen vele jaren, terwijl zij zich bezighield met het borduren +op een tapijt der groote daden van Sigurd, en zij zorgde voor haar +dochtertje Swanhild, wier heldere oogen haar levendig den echtgenoot +herinnerden, dien zij verloren had. + + + +Atli, koning van de Hunnen. + +Intusschen had Atli, Brunhilds broeder, die nu koning van de Hunnen +was, naar Gunnar gezonden om verzoening van zijn zusters dood te +vragen; en om aan zijn eischen te voldoen had Gunnar beloofd dat, +wanneer hare jaren van weduwschap voorbij waren, hij hem Goedroens +hand zou geven. De tijd verliep, en Atli vroeg de vervulling van zijn +belofte, waarom de Niblungbroeders, met hun moeder Grimhild, de lang +afwezige prinses gingen zoeken, en met behulp van den tooverdrank +dien Grimhild had klaar gemaakt, slaagden zij er in Goedroen over te +halen de kleine Swanhild in Denemarken te laten en de vrouw van Atli +te worden in het land der Hunnen. + +Niettemin verachtte Goedroen haren echtgenoot, wiens hebzuchtige +neigingen haar zeer tegen de borst stuitten; en zelfs de geboorte van +twee zonen, Erp en Eitel, troostte haar niet over den dood van haar +geliefde en de afwezigheid van Swanhild. Hare gedachten waren steeds +bij het verleden, en zij sprak er dikwijls over, weinig vermoedend +dat hare beschrijvingen van den rijkdom der Niblungen Atli's begeerte +had opgewekt, en dat hij in het geheim een voorwendsel zocht om er +beslag op te leggen. + +Atli besloot ten slotte Knefrud of Wingi, een van zijn dienaren, +te zenden, om de Niblung-vorsten uit te noodigen tot een bezoek aan +zijn hof, terwijl hij voornemens was hen te vermoorden als hij hen in +zijn macht had; maar Goedroen, die zijn bedoeling doorzag, zond een +runeboodschap aan hare broeders, tegelijk met den ring Andvaranaut, +waar zij een wolfshaar omheen had gewonden. Onderweg echter wischte +de bode de runen ten deele uit en veranderde dus hun zin; en toen +hij voor de Niblungen verscheen, nam Gunna de uitnoodiging aan, in +weerwil van Högni's en Grimhilds waarschuwingen en een voorspellenden +droom van Glaumvor, zijn tweede vrouw. + + + +Het begraven van den Niblungenschat. + +Vóór zijn vertrek besloot Gunnar echter eerst heimlijk den +Niblungenschat te begraven in den Rijn, en hij liet hem in een diep +gat in de bedding van de rivier zinken, terwijl alleen de koninklijke +broeders de plaats wisten, die zij--zoo beloofden zij onder een +plechtigen eed--nooit aan iemand zouden openbaren. + + + Toen viel in drukke wieling het roode Goud, gelijk + Een vlam in grauwen morgen glansde de schat van 't rijk, + Toen stroomd' er boven 't water, het schuim en 't water zwart + Spatte op toen 't Goud er neerzonk tegen den rotswand hard. + Voor goed onzichtbaar werd het, een wonder en een sprook + Tot d' allerlaatste zanger zal zijn verdwenen ook. + + + +Het verraad van Atli. + +In krijgsgewaad reed toen de koninklijke stoet uit de stad der +Niblungen, die zij nooit zouden weerom zien, en na vele avonturen +betraden zij het land van de Hunnen en kwam in Atli's hal, waar +zij, bespeurend dat zij er waren ingeloopen, den verrader Knefrud +vermoordden, en zich toebereidden om hun levens zoo duur mogelijk +te verkoopen. + +Goedroen haastte zich om hen met een teedere omhelzing welkom te +heeten, en, ziende dat zij moesten vechten, greep zij een wapen +en hielp hen dapper in de hevige moordpartij die volgde. Na den +eersten aanval hield Gunnar er den moed bij zijn mannen in door op +zijn harp te spelen, die hij ter zijde legde als de aanvallen werden +vernieuwd. Driemalen braveerden de dappere Niblungen den aanval van +de Hunnen, totdat allen, behalve Gunnar en Högni, waren omgekomen, +en de koning en zijn broeder, gewond, verzwakt en moe, in de handen +hunner vijanden vielen, die hen, stevig vastgebonden, in een gevangenis +wierpen om hun dood af te wachten. + +Atli had zich wijslijk onthouden van eenig werkzaam aandeel aan +het gevecht te nemen, en hij had nu zijn zwagers beurt voor beurt +voor zich laten brengen, en hun de vrijheid beloofd als zij de plaats +openbaarden waar de gouden schat verborgen was; maar zij bewaarden fier +het stilzwijgen, en eerst na veel marteling sprak Gunnar, zeggend dat +hij een plechtigen eed had gezworen, dat hij zoo lang Högni leefde +nooit het geheim vertellen zou. Ter zelfder tijd zeide hij, dat hij +enkel zou gelooven aan den dood van zijn broeder als zijn hart hem +op een schotel gebracht werd. + + + Met een vreeslijke stem riep Gunnar: o Dwaas, hoe is u vertrouwd, + Wie won den schat in 't verleden en de rosse ringen van goud? + Het was Sigurd, het kind der Volsungs, de beste der besten was 't, + Hij reed van het Noord en de bergen, en werd mijn zomergast, + Mijn vriend, mijn bezworen broeder, hij reed door het wuivend vuur, + En won mij der Glorie Vorstinne, en schonk mijn verlangst mij + dat uur, + Hij was de roem der wereld, de hoop van die werden gekneld, + De steun der simple lieden, de hamer der sterken, de held; + Ja, vaak in de toekomst vertelt men 't verhaal van wat hij deed, + En ik, ook ik, zal 't vertellen, als komt den Niblungen Leed; + Want ik zat 's nachts in mijn rusting, en toen 't licht was ver + over 't land, + Versloeg ik Sigurd, mijn broeder, en keek naar het werk mijner hand. + En nu, o machtig' Atli, heb 'k gezien des Niblungen val + Hoe de voet van een zwakken lafaard Gunnars nek vertreden zal; + En als mij de goden misgunnen den vrede, waarnaar ik dorst. + Laat mij zien het hart van Högni, gerukt uit zijn levende borst + En gelegd op den schotel vóór mij, dan zal ik zeggen van 't Goud, + En worden uw knecht die zijn krachten voor u beschikbaar houdt. + + +Door nood gedrongen gaf Atli onmiddellijk bevel dat Högni's hart zou +worden gebracht, maar zijn knechten, bang om de hand te slaan aan +zulk een verschriklijken krijgsman, vermoordden den lafhartigen +kok Hialli. Het trillende hart van dezen armen kerel ontlokte +verachtelijke woorden aan Gunnar, die verklaarde dat zulk een +vreesachtig lichaamsdeel nooit aan zijn moedigen broeder kon hebben +behoord. Atli gaf wederom toornige bevelen, en nu werd het niet-bevende +hart van Högni gebracht, waarop Gunnar, zich tot den vorst wendend, +plechtig zwoer dat, daar het geheim nu bij hem alleen berustte, +het nooit openbaar zou worden. + + + +De laatste der Niblungen. + +Bleek van toorn beval de koning zijn knechten Gunnar met gebonden +handen in een hol met vergiftige slangen te werpen; maar dit +verschrikte den moedigen Niblung niet, en toen men hem uit spot zijn +harp had nageworpen, zat hij kalm in den put, spelend met zijn teenen +en al de reptielen op één na in slaap wiegend. Men zeide dat Atli's +moeder de gedaante van een slang had aangenomen, en dat zij het was, +die hem nu in de zijde beet en zijn triomfanten zang voor goed tot +zwijgen bracht. + +Om zijn triomf te vieren, richtte Atli nu een groot feest aan, en +beval Goedroen klaar te zijn om hem af te wachten. Aan dit banket at +en dronk hij smakelijk, weinig vermoedend dat zijn broeder zijn beide +zonen had verslagen en hun gebraden harten had opgediend en hun bloed +vermengd had met wijn in bekers, die van hun schedels waren gemaakt. Na +eenigen tijd werden de koning en zijn gasten dronken, toen Goedroen, +overeenkomstig één overlevering van het verhaal, het paleis in brand +stak, en, toen de dronken mannen opstonden, te laat om te ontsnappen, +vertelde zij wat zij had gedaan, en, na eerst haren man doorstoken +te hebben, kwam zij kalm om met de Hunnen in de vlammen. Een andere +overlevering zegt, dat zij Atli vermoordde met Sigurds zwaard en, na +zijn lichaam op een schip te hebben gezet, dat zij liet wegdrijven, +wierp zij zich in zee en verdronk. + + + Al sprekende breidde zij d' armen en sprong van het land in zee, + En zij kon niet wederkeeren, want de golven voerden haar mee, + En hun wil is haar wil voortaan en wie kent der waat'ren vloed + En het bed waar Goedroen sluimert en den tijd die nog komen moet? + + +Overeenkomstig een derde en zeer afwijkende overlevering verdronk +Goedroen niet, maar werd door de golven naar het land gevoerd waar +Jonakur koning was. Daar werd zij zijn vrouw en de moeder van drie +zonen, Sörli, Hamdir en Erp. Zij kreeg bovendien haar geliefde dochter +Swanhild terug, die intusschen tot een mooi meisje van huwbaren +leeftijd was opgegroeid. + + + +Swanhild. + +Swanhild werd uitgehuwlijkt aan Ermenrich, koning van Gothland, die +zijn zoon Randwer en een van zijn knechten, Sibich, zond om zijn bruid +naar zijn rijk te voeren. Sibich was een verrader en hij had een plan +gesmeed tot uitroeiing van de koninklijke familie opdat hij zelf het +rijk mocht krijgen; dus beschuldigde hij Randwer dat hij getracht +had de genegenheid van zijn jonge stiefmoeder te verwerven. Deze +beschuldiging maakte Ermenrich zóó boos, dat hij het bevel gaf zijn +zoon op te hangen en Sigurd te doen doodtrappen onder de pooten van +wilde paarden. De schoonheid van deze dochter van Sigurd en Goedroen +echter was van dien aard, dat zelfs de wilde paarden er niet toe +gebracht konden worden om haar leed te doen, totdat zij onder een +groot kleed verborgen werd waarna zij haar doodtrapten onder hun +wreede hoeven. + +Toen zij het lot van haar geliefde dochter vernam, riep Goedroen hare +drie zonen bij zich en deed hen een rusting en wapenen aan waarop +enkel steen invloed had, en beval hen te vertrekken en hun vermoorde +zuster te wreken, waarna zij van verdriet stierf, en op een grooten +brandstapel werd verbrand. + +De drie jongelingen, Sörli, Hamdir en Erp, gingen naar Ermenrichs rijk, +maar eer zij hunne vijanden ontmoetten, bespotten de twee oudsten, +die Erp te jong vonden om hen bij te staan, dezen om zijn kleinheid, +en vermoordden hem ten slotte. Sörli en Hamdir vielen toen Ermenrich +aan, hieuwen zijn handen en voeten af, en zouden hem vermoord hebben +als niet een eenoogig vreemdeling plotseling was verschenen en de +omstanders had aangespoord de jonge mannen met steenen te werpen. Zijn +bevelen werden onmiddellijk uitgevoerd en Sörli en Hamdir vielen +weldra onder den regen van steenen, die, zooals wij gezien hebben, +alleen in staat waren hen te deren. + + + Gij hoordet vroeger van Sigurd hoe hij Gods vervolgers sloeg; + Hoe uit de donk're diepten het goud der wat'ren hij droeg, + Hoe hij wekte de liefste in de bergen en wekte Brunhild schoon, + En toefd' een tijdlang op aard' en droeg onder allen de kroon, + Gij hoordet van 't Nevelvolk en de diepe schemering, + En hoe de wereld verstoord werd en Sigurd onderging, + Nu kent gij der Niblungen nooden en wat kwam toen trouw werd bespot, + Ook het sterven van vorsten en prinsen, en de smart van Odin + den Goth. + + + +Verklaring van de sage. + +Sommige geleerden beweren dat deze geschiedenis van de Volsungs een +reeks van zonnemythen is, waarin Sigi, Reri, Volsung, Sigmund en +Sigurd om beurten den aanbrekenden dag personifieeren. Zij zijn allen +gewapend met onoverwinnelijke zwaarden, de zonnestralen, en reizen +allen door de wereld, vechtend tegen hun vijanden, de demonen van +koude en duisternis. Sigurd, evenals Balder, wordt door allen bemind; +hij huwt Brunhild, het schemeringmeisje, die hij midden in de vlammen +vindt, en van wie hij weggaat om haar enkel weer te vinden als zijn +loopbaan geëindigd is. Zijn lichaam wordt verbrand op den brandstapel, +die, evenals die van Balder, ňf de ondergaande zon ňf de laatste vlam +van den zomer voorstelt, waarvan hij ook het type is. Het dooden +van Fafnir symboliseert de vernietiging van den demon van koude of +duisternis, die gestolen heeft den gouden schat van den zomer of de +gele stralen van de zon. + +Volgens andere geleerden is deze sage gegrond op de geschiedenis. Atli +is de wreede Attila, de "Geesel Gods", terwijl Gunnar is Gundicarius, +een Bourgondisch vorst, wiens rijk verwoest werd door de Hunnen, en die +met zijn broeders vermoord werd in 451. Goedroen is de Bourgondische +prinses Ildico, die haar man in haar huwelijksnacht vermoordde, zooals +reeds gemeld is, terwijl zij het schitterend zwaard gebruikte, dat +eens aan den zonnegod behoord had, om haar vermoorde bloedverwanten +te wreken. + + + + + + +HOOFDSTUK XXVII: DE GESCHIEDENIS VAN FRITHIOF. + + +Bisschop Tegnér. + +Misschien heeft geen schrijver van de negentiende eeuw zooveel +gedaan om belangstelling te wekken voor de letterkundige schatten +van Scandinavië als Bisschop Esaias Tegnér, dien een Zweedsch auteur +karakteriseerde als "dat machtig Genie dat zelfs wanorde organiseert." + +Tegnérs "Frithiofsage" is ten minste éénmaal in iedere Europeesche taal +vertaald, en een twintig keer in het Engelsch en het Duitsch. Goethe +sprak van het werk met het grootste enthousiasme, en het verhaal, +dat een ongeëvenaard beeld geeft van onze heidensche voorouders in +het noorden, oogstte evenveel lof van Longfellow, die het beschouwde +als een van de merkwaardigste producten zijner eeuw. + +Ofschoon Tegnér enkel de Frithiofsage tot zijn onderwerp heeft gekozen, +zien wij dat dat verhaal het vervolg is op de oudere maar minder +belangwekkende Thorstensage waarvan wij hier een zeer kort overzicht +geven, enkel om den lezer in staat te stellen elke toespeling in het +nieuwere gedicht goed te begrijpen. + +Evenals zoo dikwijls het geval is bij deze oude verhalen, begint de +geschiedenis met Haloge (Loki), die naar het noorden kwam met Odin en +over noordelijk Noorwegen begon te regeeren, dat naar hem Halogaland +werd genoemd. Volgens de Noorsche mythologie had deze god twee +lieflijke dochters. Zij werden geschaakt door stoutmoedige vrijers, +die, door Haloge's vervloekingen en tooverkunsten van het hoofdland +verbannen, met hun pas verkregen vrouwen op naburige eilanden hun +toevlucht namen. + + + +Geboorte van Viking. + +Zoo geschiedde het dat Haloge's kleinzoon, Viking, geboren werd op het +eiland Bornholm in de Oostzee, waar hij woonde totdat hij vijftien +jaar was, en waar hij de grootste en sterkste man van zijn tijd +werd. Geruchten aangaande zijn kracht bereikten ten slotte Hunvor, +een Zweedsche prinses, die gekweld werd door de attenties van een +reusachtigen vrijer dien niemand durfde wegjagen, en zij zond om +Viking om haar te verlossen. + +Zoo geroepen vertrok de jongeling nadat hij van zijn vader een +tooverzwaard, Angurvadel geheeten, gekregen had, welks slagen +noodlottig zouden blijken zelfs voor een reus als de vrijer van +Hunvor. Een "holmgang" zooals een tweegevecht in het Noorsch heette, +volgde, zoodra de held op het tooneel verscheen, en Viking, na zijn +tegenstander verslagen te hebben, zou de prinses hebben kunnen huwen, +ware het niet als ongepast voor een Noorman beschouwd als hij, +voordat hij twintig was, huwde. + +Om den tijd dien hij op de hem beloofde bruid wachten moest, te korten, +trok Viking op een goedbemand drakenschip uit; en kruisend tusschen de +Noordelijke en Zuidelijke zeeën had hij tallooze avonturen. Gedurende +dezen tijd werd hij in het bijzonder vervolgd door de familieleden +van den reus dien hij had verslagen, en die in de tooverij bedreven +waren, en zij brachten tallooze gevaren over hem te land en ter zee. + +Geholpen en ondersteund door zijn boezemvriend Halfdan, ontsnapte +Viking aan elk gevaar, versloeg vele zijner vijanden, en na Hunvor, +die intusschen de vijand naar Indië had gevoerd, teruggehaald te +hebben, zette hij zich neer in Zweden. Zijn vriend, trouw zoowel in +vrede als in oorlogstijd, zette zich naast hem neer en huwde ook, +terwijl hij zich tot vrouw koos Ingeborg, Hunvor's kamermaagd. + +De sage beschrijft nu de lange, vreedzame winters, als de helden feest +vierden en luisterden naar de verhalen der skalden, terwijl zij zich +enkel opmaakten tot krachtige daden als de terugkeerende lente hen +weer toestond hun drakenschepen van stapel te laten loopen en opnieuw +hun zeerooverstochten te beginnen. + + + Toen de Skald nam zijn harp en zong + En breed door het spel der tonen gong + 't Geluid, aan het lied gepaard, + Van de harpesnaren stroomd' een klank + Of men ze sloeg met het ijzer blank + Van een zwaard. + + En de Berserks altemaal + Barstten los in een roep, die de zaal + Deed daav'ren, uit volle borst: + Ze sloegen de tafel bij hun zang + En riepen: "leve het Strijdzwaard lang + En de Vorst!" + + Longfellow's Saga van koning Olaf. + + +In de oude sage vertellen de skalden met groot genoegen elke phase van +aanval en verweer gedurende het gevecht, en beschrijven elken slag die +gegeven en ontvangen wordt, terwijl zij met voldoening stilstaan bij +het bloedbad en de donkere vlammen, die beide vijanden en schepen in +gemeenschappelijken ondergang omhullen. Een dapper gevecht is echter +dikwijls een belofte van toekomstige vriendschap, en wij vernemen +dat Halfdan en Viking nadat zij er niet in waren geslaagd Njorfe, +een vijand van grooten moed, meester te worden, hun zwaarden na een +hevigen strijd in de scheede staken en hun vijand als derden in hun +innig vriendschapsverbond opnamen. Op weg huiswaarts van een dezer +gewone tochten, verloor Viking zijn beminde vrouw; en haar kind, Ring, +toevertrouwend aan de zorg van een pleegvader, trouwde de dappere held, +na een korten tijd van rouw, opnieuw. Deze keer was zijn huwelijkszegen +grooter, want de sage vertelt dat zijn tweede vrouw hem negen flinke +zonen schonk. + +Njorfe, koning van Uplands, in Noorwegen, verheugde zich ook in +een gezin van negen dappere zonen. Maar, ofschoon hun vaders door +banden van de hechtste vriendschap waren verbonden, daar zij elkander +bloedbroederschap hadden gezworen volgens de echte Noorsche zeden, +waren de jonge mannen naijverig op elkander en zeer tot vechten +geneigd. + + + +Het Balspel. + +Niettegenstaande deze smeulende geprikkeldheid ontmoetten de jongelui +elkander dikwijls; en de sage vertelt dat zij gewoon waren samen +met den bal te spelen, en geeft een beschrijving van het vroegste +balspel dat in de Noorsche jaarboeken vermeld wordt. Viking's zonen, +even forsch en sterk als hij, waren geneigd zich weinig erom te +bekommeren hoe het hun tegenpartij ging, en te oordeelen naar het +volgend verslag, dat uit de oude sage is vertaald, waren de spelers +dikwijls in een even droevigen toestand als na een modern spel. + +"Den volgenden morgen gingen de broeders aan het spelen, en hadden +bijna steeds den bal dien dag in handen; zij troffen menschen en +lieten hen ruw vallen en sloegen anderen. 's Avonds hadden drie mannen +gebroken armen en velen waren gekneusd of verminkt." + +Het spel tusschen Njorfes en Vikings zonen liep op een twist uit, +en een van Njorfes zonen bracht een zijner tegenpartijders een +gevaarlijken en verraderlijken slag toe. Verhinderd op dat oogenblik +en op die plaats wraak te nemen, daar de toeschouwers tusschen beiden +kwamen, maakte de beleedigde man een nietszeggende verontschuldiging +om alleen naar het strijdperk terug te keeren; en toen hij daar zijn +aanvaller ontmoette, doodde hij hem. + + + +De bloedveete. + +Toen Viking hoorde dat een zijner zonen een van de kinderen van zijn +vriend had vermoord was hij zeer verontwaardigd, en gedachtig aan zijn +eed dat hij alle onrecht, Njorfe aangedaan, zou wreken, verbande hij +den jongen moordenaar. Toen de andere broeders deze uitspraak hoorden, +deden zij de gelofte dat zij den balling zouden vergezellen, en zoo nam +Viking bedroefd afscheid van hen, terwijl hij zijn zwaard Angurvadel +aan Thorsten den oudsten gaf, en hen aanried rustig te blijven op een +eiland in het Wener meer, totdat alle gevaar voor vergelding van de +zijde van Njorfes overgebleven zonen voorbij zou zijn. + +De jonge mannen gehoorzaamden; maar Njorfes zonen hadden besloten hun +broeder te wreken, en, ofschoon zij geen booten hadden om hen over het +meer te zetten, maakten zij gebruik van de hulp van een toovenaar om +een sterke vorst te verwekken. Vergezeld van vele gewapenden slopen +zij toen, zonder leven te maken, over het ijs om Thorsten en zijn +broeders aan te vallen, en een vreeslijk bloedbad volgde. Slechts +twee van de aanvallers slaagden er in te ontvluchten, maar zij lieten, +zooals zij meenden, al hunne vijanden onder de dooden. + +Toen kwam Viking zijn zonen begraven, en hij bevond dat twee van hen, +Thorsten en Thorer, nog leefden; waarop hij hen heimelijk in een +kelder onder zijn woning bracht, en na verloop van tijd herstelden +zij van hun wonden. + +Njorfe's twee overlevende zonen ontdekten weldra door tooverkunsten, +dat hun tegenstanders niet dood waren, en zij deden een tweede +vergeefsche poging om hen te vermoorden. Viking zag dat de twist +voortdurend hernieuwd zou worden als zijn zonen thuis bleven; daarom +zond hij hen nu tot Halfdan, wiens hof zij bereikten na een reeks +van avonturen die in vele opzichten doen denken aan die van Theseus +op weg naar Athene. + +Toen de lente aanbrak, ging Thorsten op een zeerooverstocht +en ontmoette toen Johul, Njorfes oudsten zoon, die, intusschen, +met geweld had bezit genomen van het koninkrijk Sogn, nadat hij den +koning had vermoord, zijn erfopvolger Belé had verbannen, en zijn +schoone dochter, Ingeborg, veranderd had in een oude heks. + +In het verloop der geschiedenis wordt Johul voorgesteld als een soort +lafaard, want hij nam bij voorkeur zijn toevlucht tot tooverij als +hij Vikings zonen kwaad wilde doen. Zoo verwekte hij hevige stormen, +en Thorsten, na tweemaal schipbreuk geleden te hebben, werd slechts uit +de golven gered door de gewaande heks, die hij beloofde te huwen uit +dankbaarheid voor hare goede diensten. Thorsten, geraden door Ingeborg, +ging nu Belé zoeken, dien hij vond en weer op zijn erfelijken troon +plaatste, nadat hij hem erfelijke vriendschap gezworen had. Hierop +werd de ellendige betoovering gebroken, en Ingeborg, die nu in de +haar aangeboren schoonheid werd gezien, werd met Thorsten verbonden +en woonde met hem te Framnäs. + + + +Thorsten en Belé. + +Elke lente trokken Thorsten en Belé er samen op uit in hunne schepen; +en op een van deze tochten verbonden zij zich met Angantyr, een vijand +wiens moed zij behoorlijk hadden leeren kennen, en kregen weer een niet +te schatten goed in bezit, een magisch drakenschip, Ellida geheeten, +dat Aegir, god van de zee, eens aan Viking had gegeven als loon voor +een gastvrije behandeling, en dat hem ontstolen was. + + + Een vorstlijke gift om te zien, want d' opgaande planken van + 't schipraam + Waren met spijkers niet vast, zooals pleegt, maar gegroeid in + elkander. + Zijn gestalte was die van een draak als hij zwemt, maar verder + naar voren + Rees zijn kop met veel fierheid omhoog, zijn hals daarbij straalde + van veel goud; + Zijn buik was gevlekt met rood en met geel, maar achter bij + 't roer lag + Rond gevouwen zijn staart in cirkels, gansch schubbig van zilver; + Vleug'len zwart met punten van rood; als ieder gespreid was + Vloog Ellida vooruit met den storm, nog sneller dan d' arend, + Ging zij volledig bemand haar weg over golvende zeeën, + O, dan hieldt gij het wis voor een drijvend kasteel of een slotburg, + 't Schip was beroemd waar men kwam, en het eerste der schepen in + 't Noorden. + + Tegnér, Frithiof-sage. + + +In het volgende seizoen veroverden Thorsten, Belé en Agantyr de +Orkney-eilanden, die als koninkrijk aan den laatsten gegeven werden, +terwijl hij vrijwillig beloofde een jaarlijksche belasting te zullen +betalen aan Belé. Daarop gingen Thorsten en Belé een tooverring zoeken, +of een armband, die eens door Völund, den smid, gesmeed was en door +Soté, een beroemd roover, was gestolen. + +Deze stoute roover was zóó bang dat iemand den tooverring in bezit zou +krijgen, dat hij zich zelf er mee levend begraven had in een aardhoop +in Bretland. Hier, zoo zeide men, hield zijn geest er steeds de wacht +over, en toen Thorsten in zijn graf kwam, hoorde Belé, die buiten +wachtte, het geluid van geweldige slagen die gegeven en teruggegeven +werden, en zag hij donkere vlammen van bovennatuurlijk vuur. + +Toen Thorsten eindelijk uit den aardhoop, bleek en bebloed, maar +triumfeerend kwam aan wankelen, weigerde hij te spreken van den schrik +dien hij doorstaan had om den begeerden schat te winnen, maar vaak +placht hij te zeggen, als hij dien liet zien: "Ik beefde eens slechts +in mijn leven, en dat was toen ik hem wegnam". + + + +Geboorte van Frithiof en Ingeborg. + +Zoo, eigenaar van de drie grootste schatten van het Noorden, keerde +Thorsten huiswaarts naar Framnäs, waar Ingeborg hem een schoonen +jongen, Frithiof, schonk, terwijl twee zonen, Halfda en Helge, aan +Belé geboren werden. De knapen speelden samen en waren reeds vrij +groot, toen Ingeborg, Belé's dochtertje, geboren werd, en eenigen tijd +later werd het kind toevertrouwd aan de zorg van Hilding, die reeds +Frithiofs pleegvader was, daar Thorstens veelvuldige afwezigheid het +hem moeilijk maakte de opvoeding van zijn jongen te behartigen. + + + Zij groeiden op in zuiv're vreugd; + Een jonge boom was Frithiofs jeugd; + En nevens hem in bloesemschoon + Zoet' Ingeborg, der tuinen kroon. + + Tegnér, Frithiof-sage. + + +Frithiof werd spoedig gehard en dapper onder de leiding van zijn +pleegvader, en Ingeborg ontwikkelde snel de lieflijkste trekken van +karakter en aanvalligheid. Beiden waren het gelukkigst als zij samen +waren; en toen zij ouder werden, werd hun kinderlijke genegenheid +dagelijks dieper en inniger, totdat Hilding, dezen staat van zaken +ziende, den jongen man beval te bedenken dat hij een onderdaan van +den koning was, en dus geen partij voor zijn eenige dochter. + + + Tot Odin, in zijn sterrenpracht, + Klimt op haar roemrijk voorgeslacht; + Maar Thorstens zoon zijt gij: dit weet! + Want "soort past best bij soort" zoo 't heet. + + Tegnér, Frithiof-sage. + + + +Frithiofs liefde voor Ingeborg. + +Deze wijze raadgevingen kwamen echter te laat, en Frithiof verklaarde +met nadruk dat hij de schoone Ingeborg als bruid wilde winnen, trots +alle belemmeringen en zijn nederige afkomst. + +Kort hierop ontmoetten Belé en Thorsten elkander voor het laatst, bij +het prachtige heiligdom van Balder, waar de koning, voelend dat zijn +einde nabij was, een plechtige vergadering, of Thing, had belegd van al +zijn voornaamste onderdanen, om zijn zonen Helge en Halfdan aan zijn +volk als zijn verkoren opvolgers voor te stellen. De jonge erfgenamen +werden bij deze gelegenheid zeer koel ontvangen, want Helge was somber +en stil van aard en tot een priesterlijk leven geneigd, en Halfdan +was van een zwakke, verwijfde natuur en bekend meer om zijn liefde tot +vermaken dan tot oorlog en jacht. Frithiof, die aanwezig was en naast +hen stond was het voorwerp van vele bewonderende blikken der menigte. + + + Maar op hen volgde Frithiof dan, + Gehuld in blauw gewaad + Een hoofd wel grooter, teeken van + Zijn heldelijken staat. + + Hij stond nabij de broeders daar + Als rijpe dag, geschouwd + Tusschen den morgen rozig klaar + En nacht in donker woud. + + Tegnér, Frithiof-sage. + + +Nadat hij zijn laatste instructies en raad aan zijn zonen had +gegeven en vriendelijk tot Frithiof had gesproken, voor wien hij +een hartelijke genegenheid koesterde, wendde de oude koning zich +tot zijn trouwen makker Thorsten, om afscheid van hem te nemen, +maar de oude krijgsman zeide dat zij niet lang gescheiden zouden +zijn. Belé sprak toen weder tot zijn zonen en beval hen dat zij zijn +grafheuvel in het gezicht van dien van Thorsten zouden oprichten, +opdat hun geesten met elkander omgang zouden hebben over de wateren +van de nauwe kreek die tusschen hen zou vloeien, opdat zij zoo zelfs +niet in den dood gescheiden zouden worden. + + + +Helge en Halfdan. + +Deze bevelen werden met piëteit uitgevoerd, toen, kort daarop, de oude +makkers hun laatsten adem uitbliezen; en toen de groote grafheuvels +waren opgericht, begonnen Helge en Halfdan hun koninkrijk te regeeren, +terwijl Frithiof, hun vroegere speelmakker, zich naar zijn eigen plaats +te Framnäs begaf, een vruchtbaar verblijf, liggend in een mooi dal, +dat omgeven was door de hooge bergen en de wateren van de altijd +veranderende kreek. + + + Drie mijl strekten zich uit de velden in 't rond; aan drie kanten + Dalen en bergen en heuv'len, waar aan den vierden de zee lag, + Berken kroonden de toppen, maar over de hellende heuvels + Glansde het goudene koren, en manshoog wuifde de rogge. + + Tegnér, Frithiof-sage. + + +Maar ofschoon omringd door trouwe vrienden en gezegend met veel rijkdom +en het bezit van de beroemde schatten van zijn voorvader, het zwaard +Angurvadel, de Völundring, en het ongeëvenaarde drakenschip Ellida, +was Frithiof ongelukkig, omdat hij de schoone Ingeborg niet langer +elken dag kon zien. Al zijn vroegere geestkracht herleefde echter toen, +in de lente, op zijn uitnoodiging beide koningen hem kwamen bezoeken, +samen met hun schoone zuster, en opnieuw brachten zij lange uren door +in vroolijkheid en gezelligheid. Daar zij dus telkens samen waren, vond +Frithiof gelegenheid om aan Ingeborg zijn diepe genegenheid kenbaar +te maken, en hij ontving als antwoord de betuiging van hare liefde. + + + Hij zat aan haar zijde en drukte haar hand + En hij voelde den druk dien zij gaf van haar kant; + Toen zijn blik zag haar aan + Dien zij weergaf als 't zonlicht de teedere maan. + + Tegnér, Frithiof-sage. + + + +Frithiofs vrijage. + +Toen het bezoek voorbij was en de gasten vertrokken waren, deelde +Frithiof zijn vertrouweling en aanzienlijksten metgezel, Björn, +zijn besluit mee om hen te volgen en openlijk Ingeborgs hand te +vragen. Zijn schip werd van zijn kettingen losgemaakt en het schoot +als een adelaar over naar de kust bij Balders heiligdom, waar de +vorstelijke broeders gezeten waren in statie op Belé's graf om te +luisteren naar de smeekingen hunner onderdanen. Zonder omwegen ging +Frithiof vóór hen staan en deed moedig zijn verzoek, er bij voegend +dat de oude koning hem altijd had lief gehad en zeker zijn bede zou +toegestaan hebben. + + + Geen vorst was mijn vader, noch eęl van geslacht: + Toch zingen de skalden van wat hij volbracht, + De Rune noemt 't werk + Volvoerd door mijn stam op bebeitelde zerk. + + Heel licht kon ik winnen mij aanzien en land + Maar liever vertoef ik op 't welbekend strand, + Als 'k waap'nen hanteer + Bescherm ik den arme, mijn koning zijn eer. + + Op heuvel van Belé hier staan wij, elk woord + In donkere diepten wordt door hem gehoord; + Met Frithiof pleit mede + De vorst in zijn graf: denk dus na, is mijn bede. + + Tegnér, Frithiof-sage. + + +Toen beloofde hij verder levenslange trouw en den dienst van zijn +sterken rechterarm tot loon van het geschenk dat hij begeerde. + +Toen Frithiof ophield, rees Helgé op, en den jongen man boos aanziende, +zeide hij "Onze zuster is niet voor een boerenzoon; trotsche heeren +van het Noorden mogen om haar hand dingen, niet gij. Wat uw aanmatigend +aanbod betreft, weet dat ik mijn koninkrijk kan verdedigen. Maar indien +gij mijn dienaar wilt zijn, een plaats in mijn huis kunt gij krijgen". + +Woedend over de beleediging hem dus openlijk aangedaan, trok Frithiof +zijn onoverwinnelijk zwaard; maar, bedenkend dat hij op een gewijde +plek stond, sloeg hij enkel op 's konings schild, dat in twee stukken +kletterend op den grond viel. Toen terugkeerend naar zijn schip in +somber zwijgen, scheepte hij zich in en voer weg. + + + In tweeën gekloofd door een slag viel toen daar + Het schild van den vorst van zijn eiken pilaar; + De slag heeft ontzet + Die leven op aard, die in groef zijn gebed. + + Tegnér, Frithiof-sage. + + + +Sigurd Ring als vrijer. + +Na zijn vertrek kwamen boden van Sigurd Ring, den onderkoning van +Ringric, in Noorwegen, die, na zijn vrouw verloren te hebben, naar +Helgé en Halfdan zond om Ingeborgs hand te vragen. Voordat hij dezen +koninklijken pretendent antwoord gaf, raadpleegde Helgé de Vala, +of profetes, en de priesters, die allen zeiden dat de voorteekenen +het huwelijk niet gunstig waren. Hierop riep Helgé zijn volk bijeen +om het woord te hooren dat de boden hun meesters moesten brengen, +maar koning Halfdan gaf, jammer genoeg, toe aan zijn schalkschen zin, +en maakte spottend een toespeling op den gevorderden leeftijd van den +koninklijken pretendent. Deze onhoffelijke woorden werden koning Ring +overgebracht en beleedigde hem zóó, dat hij onmiddellijk een leger +verzamelde en zich gereed maakte om tegen de koningen van Sogn op te +trekken ten einde de beleediging met zijn zwaard te wreken. Toen het +gerucht van zijn nadering de laffe broeders bereikte, werden zij bang +en, vreezende den vijand zonder bijstand van anderen te ontmoeten, +zonden zij Hilding tot Frithiof om zijn hulp te vragen. + +Hilding vond Frithiof aan het schaakspelen met Björn en bracht dadelijk +zijn boodschap over. + + + Van Belé's erven spoed 'k me voort + Tot u met vragend, hoflijk woord, + Zij zijn door dreigend nieuws ontsteld; + Op u de hoop van gansch een volk. + + In Balders tempel, prooi van zorg, + Treurt dag op dag zoet' Ingeborg: + Zeg, mag zij weenen ongetroost + Terwijl haar ridder hoort noch komt? + + Tegnér, Frithiof-sage. + + +Toen de oude man aan het spreken was, ging Frithiof door met spelen, +terwijl hij er telkens een raadselachtige toespeling op het spel +tusschen wierp, totdat hij, aan dit punt gekomen, zeide: + + + Björn wil vergeefs mijn koningin + Die 'k sinds mijn kindsheid 't meest bemin! + Z' is in mijn spel mijn liefste stuk, + Kome wat wil--haar houd ik toch! + + Tegnér, Frithiof-sage. + + +Hilding verstond zulk een wijze van antwoorden niet, en berispte +Frithiof ten slotte wegens zijn onverschilligheid. Toen stond Frithiof +op en, vriendelijk de hand van den ouden man drukkend, zeide hij hem, +dat hij den koning moest mededeelen dat hij te diep beleedigd was om +aan hun roep gehoor te geven. + +Helgé en Halfdan, dus genoodzaakt te vechten zonder hun dappersten +leider, sloten liever een verdrag met Sigurd Ring, en zij kwamen +overeen dat zij hem niet alleen hun zuster Ingeborg zouden geven, +maar ook een jaarlijksche belasting. + + + +Bij Balders Heiligdom. + +Terwijl zij dus bezig waren op Soyn Sound, haastte Frithiof zich +naar Balders tempel waarheen Ingeborg veiligheidshalve gezonden +was, en waar, zooals Hilding had gezegd, hij haar ten prooi vond +aan het verdriet. Ofschoon het nu als een ontheiliging van den +tempel werd beschouwd als een man en vrouw een woord in het heiligdom +wisselden, kon Frithiof niet nalaten haar te troosten; en al het andere +vergetende, sprak hij tot haar en kalmeerde haar, terwijl hij al hare +gedachten dat de goden toornig zouden zijn tot rust bracht door haar +te verzekeren dat Balder, de goede, hun ontschuldigen hartstocht met +goedkeurende blikken moest aanzien, want een zoo zuivere liefde als +de hunne kon geen tempel ontheiligen; en zij eindigden met hun trouw +te bezweren op de meest gewijde plek. + + + Gij fluistert: "Balder"--vreest zijn woede, + Die eed'le god kent toorn noch haat, + Wij eeren hier een minnaar, goede, + Zijn dienst in onzer harten staat. + De god wiens glans 't van zon moet winnen, + Wiens trouw houdt eeuwigheden stand, + Was niet voor Nanna door zijn minnen, + Zoo zuiver, zoo tot gloed ontbrand? + + Zie hier zijn beeld, vol groot gelijken, + Hoe mild, hoe zacht straalt zijn gezicht, + Een offer kon ik hier hem reiken, + Een hart, waar warme liefd' in licht, + Kom, kniel met mij, geen altaargave, + Is Balders ziel meer wellekom, + Dan twee die met haar woorden staven + Weerkeerige trouw in 't heiligdom. + + Tegnér, Frithiof-sage. + + +Gerustgesteld door deze redeneering, die versterkt werd door de stem, +welke luide uit haar eigen hart sprak, kon Ingeborg niet weigeren +Frithiof te zien en met hem te spreken. Tijdens de afwezigheid +der koningen spraken de jonge minnenden elkander dagelijks, en zij +wisselden teekenen van liefde, terwijl Frithiof aan Ingeborg Völunds +armring gaf, dien zij--zoo beloofde zij plechtig--aan haar minnaar +zou terugsturen als zij gedwongen zou worden haar belofte om voor +hem alleen te leven, zou breken. Frithiof toefde te Framnäs totdat de +koningen terugkwamen, toen hij toegevend aan de zachte overredingen van +Ingeborg de Schoone weer voor haar verscheen en beloofde hen van haar +afhankelijkheid van Sigurd Ring te zullen bevrijden, als zij slechts +op hun besluit wilden terugkomen en hem de hand hunner zuster beloven. + + + Strijd wacht en slaat + Zijn schittrend schild nu in uw rijksgebied; + Uw land, vorst Helgé, is in slavernij + Maar geef m' uw zuster, en ik leen mijn arm + Tot uwe hulp. Zij komt u goed te pas. + Kom, laat de twist van ons nu zijn vergeten, + 'k Voed die ongaarne tegen Ingborgs broeder, + Laat raden u, wees wijs, en red meteen + Uw gouden kroon en 't lieve zusterhart + Hier is mijn hand, ik zweer bij Asa-Thor, + Dat nooit ik weer ze tot verzoening strek. + + Tegnér, Frithiof-sage. + + + +Frithiof verbannen. + +Maar ofschoon dit aanbod onder toejuiching van de verzamelde krijgers +werd ontvangen, vroeg Helgé boos aan Frithiof of hij met Ingeborg +had gesproken en zoo Balders tempel had ontheiligd. + +Een geroep van "Zeg neen, Frithiof! zeg neen!" brak los uit den kring +van helden, maar hij antwoordde fier: "Ik zou niet liegen als ik +Valhalla er mede beërven kon. Ik heb gesproken tot uw zuster, Helgé, +toch heb ik Balder's vrede niet verstoord." + +Een gemompel van afgrijzen doorliep de rijen bij deze bekentenis, +en toen de ruwe stem van Helgé zich tot het vonnis verhief, was er +niemand die de rechtvaardigheid van de uitspraak loochende. + +Deze was schijnbaar niet hard, maar Helgé wist zeer goed dat zij den +dood beteekende en dit was zijn bedoeling. + +Ver westelijk lagen de Orkney-eilanden, geregeerd door Jarl Angantyr, +wiens jaarlijksche belasting aan Belé niet inkwam nu de oude koning +in zijn graf lag. Men zeide dat hij een harde vuist had en zwaar van +hand was, en aan Frithiof werd de taak opgedragen in persoon van hem +de schatting te eischen. + +Voordat hij uittoog op den tocht waartoe hij veroordeeld was, zocht hij +echter nog eens Ingeborg op, en smeekte haar met hem te ontvluchten +naar het zonnige Zuiden, waar haar geluk ook het zijne zoude zijn +en waar zij zou regeeren over zijn onderdanen als zijn geëerbiedigde +vrouw. Maar Ingeborg weigerde bedroefd met hem mee te gaan, zeggende, +dat sedert haar vader er niet meer was, zij onvoorwaardelijk aan hare +broeders moest gehoorzamen en niet kon huwen zonder hun toestemming. + +De vurige geest van Frithiof was eerst ongeduldig omdat zijn hoop +was teleurgesteld, maar ten slotte zegevierde zijn edele natuur, en +na een hartverscheurend afscheidstooneel scheepte hij zich in op de +Ellida en zeilde bedroefd de haven uit, terwijl Ingeborg, door een +nevel van tranen, het zeil nastaarde toen het flauwer werd en in de +verte verdween. + +Het schip was geheel uit het gezicht, toen Helgé om twee heksen, +Heid en Ham, zond, die hij beval door tooverbezweringen een storm +op zee te verwekken, waarin zelfs het goddelijke schip Ellida het +niet zou kunnen uithouden, zoodat allen aan boord zouden omkomen. De +heksen gehoorzaamden onmiddellijk; en met behulp van Helgé verwekten +zij weldra een storm welks woede ongeëvenaard is in de geschiedenis. + + + Helgé op 't strand + Doet zijn tooverspel, + Heeft hen in zijn hand, + Duiv'len van de hel. + Duisternis omwolkt de lucht, + Hoor, de donder rolt verwoed, + Bleeke bliksem waar hij vlucht + Tint de grauwe zee met bloed. + De oceaan die kookt en ziedt, + Spreidt z'n schuim in wild gebruis, + Gillend of met snelheid vliedt + Vooglen vlucht naar veilig thuis. + + Tegnér, Frithiof-sage. + + + Dan de storm schiet aan, gevleugeld, + Wilder, wilder, drukt hen neer, + Nu in diep, dan, onbeteugeld, + Heft hen tot der goden sfeer; + Elke schrikgeest vaart nu dreigend + Op de torenhooge zee + Uit de golven, wentlend, stijgend + Bodemloos, een graf van wee. + + Tegnér, Frithiof-sage. + + + +De Storm. + +Onbeangst door de kokende golven en gierende winden zong Frithiof een +vroolijk lied om zijn verschrikt scheepsvolk te kalmeeren; maar toen +het gevaar zóó groot werd dat zijn uitgeputte makkers zich verloren +waanden, dacht hij aan de schatting van de godin Ran, die altijd goud +vraagt van hen, die in vrede onder de zeegolven zullen rusten. Hij +nam zijn armband en hieuw hem met zijn zwaard doormidden en verdeelde +hem in gelijke stukken onder zijn mannen. + + + Wie met leege handen + Gaat tot blauwe Ran? + Kil zijn hare kussen, + Vloeiend haar omarming. + + Tegnér, Frithiof-sage. + + +Hij beval Björn toen het roer te houden, en zelf klom hij boven in +den mast om den horizon te zien. Toen hij daar zat onderscheidde hij +een walvisch waarop de twee heksen den storm beheerschten. Sprekend +tot zijn goed schip, dat begaafd was met verstand en zijn bevelen +kon gehoorzamen, overviel hij nu beiden, walvisch en heksen, en de +zee werd rood gekleurd met hun bloed. Op hetzelfde oogenblik ging +de wind liggen, de golven hielden op te dreigen, en mooi weer lachte +weder over het water. + +Uitgeput door hun voorafgaande bovenmenschelijke pogingen en door de +inspanning die het uitscheppen van hun met water vol geloopen vaartuig +hun kostte, waren de mannen te zwak om te landen, toen zij ten slotte +de Orkney-eilanden bereikten, en moesten aan de kust worden gebracht +door Björn en Frithiof, die hen zacht op het zand legden en zeiden +dat zij moesten uitrusten en zich verfrisschen na al den nood dien +zij hadden doorstaan. + + + Toch nog moeier dan hun Draakschip + Wank'len Frithiofs mannen aan, + Steunt ook ieder op zijn wapen + Nauwlijks kan hij rechtop staan. + Björn op sterke schouders waagt het + Vier te beuren op het strand. + Frithiof neemt er acht en draagt ze + Waar het vuur reeds lustig brandt. + + Neen, schaamt u niet, gij bleeken! + Want golven zijn als Vikings, + Zwaar is d' oneven strijd, + Zeedochters haten ons. + Zie, daar komt de drinkhoorn, + Gaand' op gouden voet, + Verwarmt u, koude zeelui, + Ik drink op Ingeborg. + + Tegnér, Frithiof-sage. + + +De komst van Frithiof en zijn mannen, en hun manier van landen, +werd opgemerkt door den wachter van Angantyr, die dadelijk zijn +meester meedeelde alles wat hij gezien had. De vorst riep dat het +schip, hetwelk zulk een storm doorstaan had, enkel Ellida kon zijn +en dat zijn kapitein zonder twijfel Frithiof was, de dappere zoon +van Thorsten. Toen hij dit hoorde nam een van zijn Berserkers, Atlé, +zijn wapens en schreed uit de hal, zeggende dat hij Frithiof wilde +uitdagen, en dus zich zelf voldoening wilde verschaffen in zake de +waarheid van de verhalen, die hij aangaande den moed van den jongen +held had gehoord. + + + +Atlé's uitdaging. + +Ofschoon nog zeer uitgeput nam Frithiof onmiddellijk Atlé's uitdaging +aan, en na een hevig zwaar gevecht, waarin Angurvadel overwon, +vochten de twee kampioenen in doodelijke omarming. Wijd en zijd is +die worsteling in het Noorden beroemd, en de helden waren beide goede +partijen, maar ten slotte wierp Frithiof zijn tegenstander neer, dien +hij toen en daar ter plaatste zou gedood hebben als zijn zwaard binnen +zijn bereik was geweest. Atlé zag zijn bedoeling en verzocht hem het +wapen te gaan halen, terwijl hij beloofde dat hij onbewegelijk zou +blijven gedurende zijn afwezigheid. Daar Frithiof wist dat zulk een +belofte van een held onschendbaar was, gehoorzaamde hij onmiddellijk; +maar toen hij met zijn zwaard terugkwam en zijn tegenpartij rustig +den dood vond afwachten, werd hij getroffen en verzocht Atlé op te +staan en te leven. + + + "Nu stormen zonder beven + "Als baren held op held + "En slaan met staal omgeven + "Hun borsten met geweld." + + "Zij vechten als hun beren + "Op sneeuwland, fel verwoed, + "En als twee aad'laars weren + "Zich boven wilden vloed. + "Zelfs hechte rotsen zouden + "Hen nauwelijks weerstaan, + "De sterkste eik der wouden + "Viel vast voor minder slaan + "Hun zweet vloeit neer in stroomen, + "Hun borsten zwoegen wild; + "Ook krijgen steenen, boomen + "Den slag van speer die trilt." + + Tegnér, Frithiof-sage. + + +Samen gingen nu de gekalmeerde helden naar Angantyr's hal, die, +zooals Frithiof zag, zeer verschilde van de ruwe woningen van zijn +geboorteland. De muren waren met leder bedekt dat rijk versierd was +met vergulde teekeningen. Het schoorsteenstuk was van marmer, en +glasruiten waren in de vensterramen. Een zacht licht werd verspreid +door vele kaarsen die in zilveren armen brandden, en de tafels bogen +onder de meest weelderige spijs. + +Hoog in een zilveren stoel zat de vorst, gekleed in een gouden +maliënkolder, waarover een rijke mantel was heengeworpen, die met +hermelijn was omzoomd; maar toen Frithiof binnentrad schreed hij van +zijn zetel en strekte vriendelijk de hand uit. "Menigen horen heb ik +met mijn ouden vriend Thorsten geledigd," zeide hij, "en zijn dappere +zoon is eveneens welkom aan mijn disch." + +Rustig ging Frithiof naast zijn gastheer zitten, en nadat hij had +gegeten en gedronken, vertelde hij zijn avonturen te land en ter zee. + +Ten slotte echter deelde Frithiof zijn boodschap mede, waarop Angantyr +zeide dat hij geen schatting verschuldigd was aan Helgé, en hem geen +wilde betalen; maar dat hij de verschuldigde som als een vrije gift +aan den zoon van zijn ouden vriend zou geven, terwijl hij hem de +vrijheid liet er over te beschikken zooals hij wilde. Intusschen, +daar het jaargetijde ongeschikt was tot de terugreis en stormen +voortdurend de zee zweepten, noodigde de koning Frithiof uit met +hem den winter over te blijven; en het was eerst toen de lieflijke +lentekoelten weer bliezen, dat hij hem ten slotte toestond weg te gaan. + + + +Frithiofs thuiskomst. + +Afscheid nemende van zijn gastheer stak Frithiof in zee en, gestuurd +door gunstige winden, kwam de held, na zes dagen in het gezicht van +Framnäs, en bevond dat zijn huis in een vormlooze aschhoop was verkeerd +op bevel van Helgé. Bedroefd schreed Frithiof over de verwoeste +plek waar het huis zijner kindsheid had gestaan, en, toen hij de +troostelooze plaats overzag, brandde zijn hart in hem. De ruďnen +waren echter niet geheel verlaten, en plotseling voelde Frithiof +den kouden snuit van zijn hond in zijn hand. Eenige oogenblikken +daarna sprong zijn geliefkoosd ros aan zijns meesters zijde en de +trouwe schepselen waren bijna wild van vreugde. Toen kwam Hilding +hem bezoeken met de mededeeling dat Ingeborg nu de vrouw van Sigurd +Ring was. Toen Frithiof dit hoorde, beving hem een Berserker woede en +hij beval zijn mannen de schepen in de haven in den grond te boren, +terwijl hij naar den tempel ging om Helgé te zoeken. + +De koning stond gekroond in het midden van een kring van priesters, +van welke eenigen brandende pijntakken zwaaiden, terwijl allen een +offermes van steen vasthielden. Plotseling was er een gekletter van +wapenen en Frithiof stortte naar binnen, zijn voorhoofd donker als +herfststormen. Helgé's gelaat werd bleek toen hij den toornigen held +aanzag, want hij wist wat zijn komst beteekende. "Neem uw schatting, +Koning," zei Frithiof, en met deze woorden nam hij de beurs uit den +gordel en wierp ze in Helgé's gezicht met zulk een kracht, dat het +bloed uit zijn mond stroomde en hij aan Balder's voeten in zwijm viel. + +De zilvergebaarde priesters naderden de plaats waar de gewelddaad +was geschied, maar Frithiof wenkte hen terug, en zijn blikken waren +zóó dreigend, dat zij niet ongehoorzaam durfden wezen. + +Toen viel zijn oog op den armring dien hij aan Ingeborg had gegeven +en dien Helgé aan den arm van Balder had gedaan, en, toeschrijdend op +het houten beeld zeide hij: "Vergiffenis, groote Balder, niet voor +u werd de ring gehaald uit Völunds graf!" Toen greep hij den ring, +maar hoe hard hij ook trok, hij wilde er niet af. Eindelijk spande +hij al zijn krachten in, en met een plotselingen ruk kreeg hij den +ring en op hetzelfde oogenblik viel het beeld van den god voorover op +het altaarvuur. Onmiddellijk werd het in vlammen gehuld, en voordat +iets kon gedaan worden stond de geheele tempel in vuur en rook. + + + 't Is al voorbij! Nu heft omhoog + De roode haan zijn vleug'len! + Zit op het dak, schreeuwt waar hij vloog + Met wieken, niet te teug'len. + + Tegnér, Frithiof-sage. + + +Frithiof, hevig verschrikt bij de ontwijding die hij zonder het +te willen op zijn geweten had, trachtte te vergeefs de vlammen te +blusschen en het kostbare heiligdom te redden, maar, bespeurend dat +zijn pogingen niets gaven, ontvlood hij naar zijn schip en besloot +tot het moeizame leven van een verworpene en een banneling. + + + Gij moogt niet rusten + Weg van de kusten + Ellida!--voort + Van oord tot oord, + Steeds verder spoeden + Door zoute vloeden + Mijn dierb're Draak! + + Gij golven stout + Helpt me! wij beiden + Gaan nooit weer scheiden! + Mijns vaders groef + Ligt ginder droef, + De waat'ren neuren + In eindloos treuren, + Toch blauwt mijn boot + Door zeeën groot, + Door buien zwoegend, + De golven ploegend + Zal verder gaan, + Op, af en aan; + Wees mij voor 't leven + Tot woon gegeven, + Wees graf voor mij + O zee, zoo vrij. + + Tegnér, Frithiof-sage. + + + +Frithiof als balling. + +Helgé vervolgde hem met tien groote drakenschepen, maar deze waren +nauwelijks onder weg of zij begonnen te zinken, en Björn zeide +lachend: "Wat Ran toevouwt zal zij dunkt mij houden". Met moeite kwam +koning Helgé aan land, en de overlevenden moesten hulpeloos blijven +toekijken terwijl Ellida's groote zeilen langzaam wegzonken achter den +horizon. Zoo zag Frithiof bedroefd zijn geboorteland uit het gezicht +verdwijnen; en toen hij verdween riep hij een teeder vaarwel toe aan +het geliefde land, dat hij nooit weer dacht terug te zien. + +Na zoo zijn geboorteland verlaten te hebben, zwierf Frithiof over zee +als een roover of viking. Zijn wet was: nooit ergens aan wal te gaan, +op zijn schild te slapen, te vechten en noch kwartier te geven noch +te nemen, de schepen te beschermen die hem schatting opbrachten en +de andere te plunderen, en den geheelen buit onder zijn manschappen +te verdeelen, terwijl hij voor zich zelf niets anders behield dan +den roem van de onderneming. Zoo varend en vechtend bezocht Frithiof +vele landen en kwam ten slotte aan de zonnige Grieksche eilanden waar +hij gaarne Ingeborg als bruid had heengebracht; en het gezicht riep +zoovele droeve herinneringen bij hem wakker, dat hij bijna overweldigd +was door het verlangen naar zijn geliefde en naar zijn geboorteland. + + + +Aan het hof van Sigurd Ring. + +Drie jaren waren voorbijgegaan en Frithiof besloot noordwaarts +terug te keeren en het hof van Sigurd Ring te bezoeken. Toen hij +zijn plan aan Björn mededeelde, verweet hem zijn trouwe makker +dat hij zoo onbezonnen was er over te denken om alleen te reizen, +maar Frithiof wilde niet worden afgebracht van zijn plan en zeide: +"Ik ben nooit alleen terwijl Angurvadel aan mijn zijde hangt". Hij +stuurde Ellida de Vik (het opperste gedeelte van de Christiania Fiörd) +op, vertrouwde haar toe aan de zorg van Björn, en, gewikkeld in een +berenhuid, die hij als vermomming droeg, vertrok hij alleen te voet +naar het hof van Sigurd, waar hij aankwam toen de Yulefeesten aan +den gang waren. Alsof hij niet meer was dan een oude bedelaar ging +Frithiof op de bank bij de deur zitten, waar hij weldra het voorwerp +van de ruwe grappen der hovelingen werd. Toen echter een van zijn +plagers te dicht bij hem kwam, greep hem de zoogenaamde bedelaar met +sterke vuist en zwaaide hem hoog boven zijn hoofd. + +Verschrikt door deze openbaring van bovenmenschelijke kracht trokken +de hovelingen zich fluks terug van zijn gevaarlijke nabijheid, +terwijl Sigurd Ring, wiens aandacht door de drukte getrokken werd, +den vreemden gast met strengheid beval nabij te komen en te vertellen +wie dus den vrede durfde verstoren in zijn koninklijke hal. + +Frithiof antwoordde ontwijkend dat hij in boetedoening was groot +gebracht, dat hij armoede had geërfd en dat hij honger had; wat zijn +naam betrof, deze kwam er niet op aan. De koning, zooals hoffelijke +gewoonte was, drong niet verder bij hem aan, maar noodigde hem uit een +zetel te nemen naast hem en de koningin, en met hen te eten. "Maar +eerst", zei hij "laat de gehavende kleedij vallen, die, als ik mij +niet vergis, een flinke gestalte verbergt". + +Frithiof nam gaarne de dus hartelijk tot hem gerichte uitnoodiging aan, +en toen de harige bedekking van zijn hoofd en zijn schouders viel, +stond hij bloeiend in de fierheid van de jeugd, zeer tot verbazing +der verzamelde krijgers. + +Maar ofschoon zijn verschijning hem deed kennen als iemand van ongewoon +ras, herkende hem geen der hovelingen. Het was echter iets anders met +Ingeborg. Als een nieuwsgierig oog in dat oogenblik op haar gericht +geweest ware, zou haar verschietende kleur en de snelle beweging van +haar borst haar diepe ontroering hebben geopenbaard. + + + Hoe kleurt nu een tint van rood haar het vorst'lijke, bleeke + gezicht, + Zoo purper op velden in sneeuw het huiverende wonderlicht, + Als twee witte waterlelies die dobbren op stroom, ongestild, + Maar aldoor rijzend en dalend, dus zwoegt haar het harte wild. + + Tegnér, Frithiof-sage. + + +Frithiof had nauwelijks plaats genomen aan tafel, toen met +trompetgeschal een groot wild zwijn werd binnengebracht en voor den +koning geplaatst. Overeenkomstig de Yule-gewoonte dier dagen stond +de oude vorst op, en, aanrakend den kop van het dier, uitte hij een +gelofte dat hij met hulp van Frey, Odin en Thor den stoutmoedigen +kampioen Frithiof zou overwinnen. Het volgende oogenblik stond ook +Frithiof overeind, en met zijn zwaard slaande op de groote houten +bank, verklaarde hij dat Frithiof zijn bloedverwant was en hij ook de +gelofte wilde doen, dat, ofschoon de heele wereld er tegen op kwam, +den held geen leed zou geschieden, zoolang hij de macht had zijn +zwaard te voeren. + +Op deze onverwachte interruptie waren de mannen snel van de eikenhouten +banken opgestaan. Maar Sigurd Ring glimlachte toegeeflijk over de +heftigheid van den jongen man, en zeide: "Vriend, uwe woorden zijn +overmoedig, maar nooit werd hier een gast ontzegd zijn gedachten te +uiten in deze koninklijke hal". Toen keerde hij zich tot Ingeborg en +beval haar een grooten, rijkversierden horen, die voor haar stond, +tot den rand met haar beste meede te vullen en haar den gast aan te +bieden. De koningin gehoorzaamde met ter neder geslagen oogen en het +beven van haar hand maakte dat het vocht overliep. Twee gewone mannen +konden nauwelijks de groote hoeveelheid opgedronken hebben, maar +Frithiof hief ze naar zijn lippen, en, toen hij den horen terugtrok, +was er geen druppel van de meede meer in. + +Eer de maaltijd geëindigd was noodigde Sigurd Ring den jongen +vreemdeling uit om aan zijn hof te blijven totdat het weer lente +was, en Frithiof, de aangeboden gastvrijheid aannemend, werd de +trouwe makker van het vorstelijk paar, dat hij bij alle gelegenheden +vergezelde. + +Op zekeren dag ging Sigurd Ring met Ingeborg naar een feestmaal. Zij +reisden in een slee, terwijl Frithiof op schaatsen, bevallig naast +hen ging en vele geheimzinnige teekenen in het ijs kraste. Hun +weg voerde hen over een gevaarlijk stuk van de bevroren vlakte, en +Frithiof waarschuwde den koning dat het verstandig zou zijn dit te +vermijden. Hij wilde echter naar den raad niet hooren, en plotseling +zonk de slee in een diepe spleet, die ze met den koning en de koningin +dreigde te verzwelgen. Maar als een valk zoo snel was Frithiof in +een oogenblik bij hen en trok zonder moeite het paard en zijn last +op het harde ijs. "Inderdaad," zeide Ring, "Frithiof zelf kon het +niet beter gedaan hebben." + +De lange winter liep ten einde, en in de vroege lente richtten de +koning en de koningin een jachtpartij aan, waaraan het geheele hof +deelnam. Toen de jacht plaats had, maakten zijn vergevorderde jaren +het Sigurd Ring onmogelijk door te zetten, en zoo geschiedde het dat +hij achter bleef, tot dat hij ten slotte met Frithiof alleen was. Zij +reden samen langzaam voort, totdat zij een lieflijk dal bereikten +dat den vermoeiden koning tot rusten uitnoodigde, en hij zeide dat +hij een oogenblik wilde liggen slapen. + + + Toen wierp Frithiof af zijn mantel, legde hem op 't gras en zie! + Vol vertrouwen lei de koning, nu zijn hoofd op Frithiofs knie + Sliep zoo rustig als de held slaapt, is het strijdrumoer geschorst, + Op zijn schild, of als het kind slaapt aan de zachte moederborst. + + Tegnér, Frithiof-sage. + + + +Frithiofs trouw. + +Toen de oude koning dus sliep, zong een vogel voor Frithiof van een +boom in de nabijheid en zeide hem dat hij gebruik moest maken van +de onmacht van zijn gastheer, om hem te dooden, en de bruid terug +te winnen van wie hij zoo schandelijk beroofd was. Maar ofschoon +Frithiofs warm jong hart naar zijn verloofde snakte, wierp hij toch +de lafhartige gedachte van zich af, maar, bang dat hem de verzoeking +te sterk zou worden, trots zijn afschuw van het denkbeeld, gooide hij +in een opwelling zijn zwaard ver van zich in een naburig kreupelbosch. + +Eenige oogenblikken later opende Sigurd Ring zijn oogen en zeide +Frithiof dat hij zich slechts had gehouden alsof hij sliep; hij +vertelde hem ook dat hij hem van het eerste oogenblik af had herkend +en hem op allerlei wijze op de proef gesteld had en bevonden had dat +zijn eer gelijk was aan zijn moed. De ouderdom was hem nu te machtig +geworden en hij voelde dat de dood naderde. Frithiof zou dus mogen +hopen dat zijn liefste verwachting binnenkort zou verwezenlijkt +worden, en Sigurd Ring zeide hem dat hij gelukkig zou sterven als +hij tot het einde toe bij hem bleef. + +Maar een ander gevoel had Frithiof overmeesterd, en hij vertelde +den ouden koning dat hij overtuigd was dat Ingeborg nooit de zijne +kon zijn wegens den toorn van Balder. Te lang was hij gebleven; hij +wilde opnieuw op zee gaan en den dood in den strijd zoeken om zoo de +vertoornde goden te verzoenen. Vol van dit plan maakte hij spoedig +toebereidselen om te vertrekken, maar toen hij naar het hof terugkeerde +om zijn vorstelijken gastheer en zijn gastvrouw vaarwel te zeggen vond +hij Sigurd Ring stervende. De oude krijgsman herinnerde zich dat een +"strooien dood" Odin niet gunstig zou stemmen, en in tegenwoordigheid +van Frithiof en zijn hof sneed hij moedig de doodsrunen op zijn +arm en zijn borst. Toen greep hij Ingeborg met de ééne hand vast +en hief de andere op om Frithiof en zijn jeugdigen zoon te zegenen, +en verscheidde in vrede, naar de hallen der gezaligden. + + + Goden, ik groet u! + Zonen van Valhalla! + D'aarde verdwijnt; tot der Asenen feest + Roept mij de Giallar-hoorn; + Zaligheid, als een + Helm van goud, omringt den gast die kome! + + Tegnér, Frithiof-sage. + + + +Verloving van Frithiof en Ingeborg. + +De krijgslieden van de natie vergaderden nu in een plechtig Thing om +een troonopvolger te kiezen. Frithiof had de geestdriftige bewondering +van het volk gewonnen, en zij zouden hem gaarne tot koning hebben +gekozen; maar hij hief Sigurd Rings zoontje hoog op zijn schild toen +hij het geschreeuw hoorde dat zijn naam riep, en stelde het kind aan +de vergadering voor als hun aanstaanden koning, openlijk zwerend dat +hij hem zou ondersteunen totdat hij oud genoeg was om het gebied te +verdedigen. De knaap, moe van zijn lastige positie, sprong stoutmoedig +op den grond toen Frithiof zijn rede had geëindigd en kwam op zijn +voeten te land. Deze daad van behendigheid en durf in een zóó jong +persoon trof de ruwe Noren, en een luid geroep ging omhoog. "Wij +kiezen u, op het schild gedragen kind!" + + + Maar zie, gebeurd op schild zat daar + Het knaapje trotsch, + Zoo tuurt in zon een adelaar + Uit wolk om rots. + + Maar dan zijn rust'loos bloed bevond + 't Hier zijn te lang, + En met één sprong zocht hij den grond, + Vlug en niet bang. + + Tegnér, Frithiof-sage. + + +Volgens sommige berichten oorloogde Frithiof nu met de broeders +van Ingeborg, en, na hen overwonnen te hebben, stond hij hen +toe hun rijk te behouden mits zij hem een jaarlijksche schatting +betaalden. Vervolgens bleven hij en Ingeborg in Ringric totdat de +jonge koning in staat was de regeering te aanvaarden, waarop zij naar +Hordaland vertrokken, een rijk dat Frithiof eens door verovering had +verkregen, en dat hij aan zijn zonen Gungthiof en Hunthiof overliet. + +De afloop van Bisschop Tegnérs verhaal is echter heel anders, +en, indien het minder schijnt te passen bij den ruwen aard van +de onbeschaafde zeerooverstijden, maken zijn hoogere geestelijke +eigenschappen het meer aanlokkelijk. Volgens Tegnérs gedicht werd +Frithiof door het volk van Sigurd Ring aangevuurd om Ingeborg te huwen +en onder hen als bewaker van het land te blijven. Maar hij antwoordde +dat dit niet kon, daar de toorn van Balder nog tegen hem gloeide, +en niemand hem zijn geliefde bruid kon geven. Hij zeide het volk, +dat hij over de zeeën wilde varen en wilde zoeken om vergiffenis van +den god te krijgen, en kort daarop nam hij afscheid en dreef de wind +opnieuw zijn schip voort. Frithiofs eerste bezoek werd gebracht aan +den grafheuvel van zijn vader, waar hij, gedompeld in zwaarmoedigheid +door de verlatenheid rondom, zijn ziel uitstortte voor den beleedigden +god. Hij herinnerde zich dat het de gewoonte was van de Noormannen +geld te eischen voor gedoode verwanten, en zeker zouden de zalige goden +niet minder vergevend zijn dan de op aarde geborenen. Hartstochtelijk +bezwoer hij Balder hem te toonen hoe hij zijn niet bedoelde vergrijp +zou kunnen goedmaken, en plotseling werd hem een antwoord vergund en +Frithiof zag in de wolken een visioen van een nieuwen tempel. + + + Daar plotseling, op het westelijk water zwevend + Komt aan een Beeld, in goud en vlammen levend, + Het zweeft op Balders bosch, nachtwolken onder, + Als gouden kroon rust op een bed van groen. + Straks staat het vast, met boog en muur en drempel, + Waar Balder stond is nu een nieuwe tempel. + + Tegnér, Frithiof-sage. + + +De held begreep onmiddellijk, dat de goden dus een middel tot +verzoening hadden aangegeven, en hij zag op tegen kosten noch moeite, +totdat een prachtige tempel en bosch, die verre de pracht van het +oude heiligdom te boven gingen, uit de bouwvallen oprees. + + + Voltooid was Balders heiligdom, + Geen palissade stond rondom + Nu meer van hout, + Een ijzeren hekwerk, punten goud, + Schooner en sterker dan voorheen + In evenwicht verscheen + Om Balders heilig huis. Een lange stoet + Geharnasten die speren schitt'ren doet. + En helmen 't zonlicht--dus in pracht + Blonk in het heilig woud de fiere wacht. + + En van graniet, met groote zorg bedocht + Een stoute kunst, was 't machtig werk gewrocht, + En zooals reuzenhallen, + Die tijden niet doen vallen, + Rees 't op--lijk Upsals tempel, waar het Noord + Valhall verbeeld zag in dit wereldsch oord. + + Trotsch stond het dan op bergkant, zijn profiel + Werd kalm gespiegeld in de klare zee, + Rondom--gelijk een bloemengordel schoon, + Ging Balders Dal, met boschjes vol muziek + En teere vogelzangen, Vreeverblijf. + + Tegnér, Frithiof-sage. + + +Ondertusschen was, toen het hout gehakt werd, koning Helgé afwezig +op een tocht door het Finsche gebergte. Op zekeren dag gebeurde het, +dat zijn troep een rots passeerde, waar het eenzame heiligdom stond +van een vergeten god, en koning Helgé bestormde de rotsspits met het +doel om den bouwvalligen muur om te halen. Het slot bood weerstand, +en toen Helgé sterk trok aan de vermolmde poort, viel plotseling een +gehouwen beeld van den god, die ruw uit zijn langen slaap gewekt was, +van zijn nis naar beneden. + +Zwaar kwam hij op het hoofd van den indringer neer, en Helgé viel +lang uit op den rotsgrond en lag bewegingloos. + +Toen de tempel naar behooren aan Balders dienst werd gewijd, stond +Frithiof bij het altaar om de komst van zijn bruid af te wachten. Maar +Halfdan kwam eerst over den drempel, terwijl zijn wankelende tred +duidelijk toonde, dat hij een onvriendelijke ontvangst verwachtte. Toen +Frithiof dit zag, gespte hij zijn zwaard los en stapte vrijmoedig op +Halfdan toe met uitgestrekte hand, waarop de koning, met hoogen blos, +de toegestoken hand hartelijk aannam, en van dat oogenblik af waren +alle geschillen vergeten. Het volgende oogenblik kwam Ingeborg, +en de hernieuwde vriendschap van de langgescheiden vrienden werd +bekrachtigd door de hand van de bruid, die Halfdan in die van zijn +nieuwen broeder legde. + + + Over den koop'ren drempel nu + Halfdan schuw + Kwam met angstigen blik en bleek, + Schuin naar zijn machtigen vijand keek, + En zwijgend op eenigen afstand stond + Toen Frithiof, en zijn hand ontbond + Angurvadel, den sterke, van zijn dij, + Zijn gouden schild wierp hij ter zij; + Op zijn vijand, bang, + Trekt hij los met woord en waardigen gang, + "Het edelst in 't gevecht is hij + Die 't eerst zijn rechter biedt + En versmaadt de trouwe verbroed'ring niet". + Dan Halfdan, blozend, doet heel haastig uit + Zijn ijz'ren handschoen, en zijn hand omsluit + Die van den vriend, te lang gescheiden, + Nu staan als bergen vast zij beiden. + + En eindlijk woorden diep + Weerklinken er van zegen en van roem, + Zie! Ingeborg treedt binnen, rijk gesierd + Met bruidstooi en het slanke lijf gehuld + In kostlijk hermelijn, haar volgen stil + Meisjes met klaar gelaat, zooals den maanvorst + Verzellen sterrenstoeten aan de lucht! + Doch d' oogen van de bruid, + Twee heem'len blauw, + Met tranen zijn gevuld, + En aan haars broeders hart zinkt neer zij bevend; + Hij, door zijn zusters rouw + Ontroerd, haar hand aan die van Frithiof gevend. + Legt aan zijn heldenborst den lieven last, + Beproefde trouw is dat wat Ingeborg past. + + Tegnér, Frithiof-sage. + + + + + + +HOOFDSTUK XXVIII: DE GODENSCHEMERING. + + +Het verhaal van de goden. + +Een van de kenmerkende trekken van de Noorsche mythologie is dat +het volk steeds geloofde dat hun goden tot een vergankelijk ras +behoorden. De Aesir hadden een begin gehad; dus, redeneerde men, moeten +zij een einde nemen; en daar zij geboren werden uit een mengsel van +goddelijke elementen en van elementen der reuzen, en dus onvolmaakt +waren, droegen zij de kiem des doods in zich en waren als de menschen +veroordeeld den natuurlijken dood te ondergaan, teneinde geestelijke +onsterfelijkheid te verkrijgen. + +Het geheele schema van de Noorsche mythologie was dus een drama, +waarvan elke stap gaandeweg leidde tot het toppunt of het tragisch +einde, als, met echt dichterlijke rechtvaardigheid, straf en loon +onpartijdig werden uitgedeeld. In de vorige hoofdstukken zijn de +langzame opkomst en het verval der goden zorgvuldig vermeld. Wij +hebben verhaald, hoe de Aesir de aanwezigheid van het kwaad, in Loki +verpersoonlijkt, in hun midden duldden; hoe zij zwak zijn raad volgden, +toestonden dat hij hen in allerlei soorten van moeilijkheden bracht, +waaruit zij slechts ten koste van hun deugd of vrede konden ontkomen, +en eindelijk hem veroorloofden zulk een macht over hen te krijgen, dat +hij niet schroomde hen van hun liefste bezit, zuiverheid of onschuld, +gepersonifieerd in Balder den goeden, te berooven. + +Te laat bemerkten de goden hoe slecht deze geest was die een verblijf +onder hen had gevonden, en te laat verbanden zij Loki naar de aarde, +waar de menschen, volgend het voorbeeld van de goden, naar zijn lessen +luisterden en bedorven werden door zijn noodlottigen invloed. + + + Broed'ren slaan broed'ren; + Zusterskind'ren + Storten elkaars bloed, + Vleeschlijk kwaad neemt toe, + Het zijn zwaardtijden, akstijden; + Schilden klieft men door, + Stormtijden, moordtijden + Tot de wereld sterft, + En niemand meelij voelt + Meer voor zijn nevenmensch. + + Noorsche Mythologie (R. B. Anderson). + + + +De Fimbul-winter. + +Ziende dat de misdaad tierde en al het goede van de aarde verbannen +was, bedachten de goden dat de van oudsher gedane voorspellingen +op het punt waren in vervulling te treden, en dat de schaduw van +Ragnarok, de schemering der goden, reeds over hen was. Sol en Mani +werden bleek van schrik, en stuurden hunne wagens bevend langs de +paden die zij moesten gaan, terwijl zij bevreesd omkeken naar de hen +achtervolgende wolven, die hen spoedig zouden inhalen en verslinden; +en toen hun glimlach verdween, werd de aarde droevig en koud, en +de vreeslijke Fimbul-winter begon. Toen viel er sneeuw uit de vier +windstreken tegelijk, de scherpe winden joegen aan van het noorden +en de geheele aarde was met een dikke laag ijs bedekt. + + + De strenge Fimbul woedde en bracht + Op aard veel storm en sneeuwjacht, + De zee sloeg schotsen kort en klein + En wierp het ijsschuim, tot waar zijn + De bergen hoog; + Geen zoelte toog, + Geen lichtglans, zij het nog zoo flauw. + Temp'rend den nacht van vorst en kou. + + Valhalla (J. C. Jones). + + +Deze strenge winter duurde drie volle seizoenen zonder tusschenpoozen +en werd gevolgd door drie andere, even streng, waarin alle vreugde +van de wereld wegging en de misdaden der menschen met vreeslijke +snelheid toenamen, terwijl in den algemeenen strijd voor het leven, +de laatste gevoelens van menschelijkheid en mededoogen verdwenen. + + + +De wolven losgelaten. + +In de donkere hoeken van het IJzerbosch voedde de reuzin Iarnsaxa of +Angur-boda nauwgezet de wolven Hati, Sköll en Managarm, het kroost van +Fenris, met het merg van moordenaars en de beenderen van echtbrekers; +en zóóveel kwamen deze lage misdaden voor, dat de schier onverzadelijke +monsters nooit gebrek aan voedsel hadden. Zij wonnen dagelijks aan +kracht om Sol en Mani te vervolgen, en haalden hen eindelijk in en +verscheurden hen terwijl zij de aarde overstroomden met bloed uit +hun druipende muilen. + + + Zij zat in het Oosten, die oude Jarnrid, + En zij voedd' er de kinderen, geboren uit Fenrir; + Hij zal zijn het schrikkelijkst van al, hij, + Die, onder den vorm van een monster, zal verzwelgen de maan. + + Voluspa. + + +Bij dit vreeselijk onheil trilde en schokte de geheele aarde, de +sterren, ontsteld, vielen van hunne plaatsen, en Loki, Fenris en Germ, +hun pogingen vernieuwend, rukten hun keten van elkander en stormden +aan om wraak te nemen. Op hetzelfde oogenblik knaagde de draak Nidhug +den wortel van den esch Yggdrasil door, die tot aan zijn bovensten +top sidderde; de roode haan Fialar, zwevend boven Valhalla, kraaide +luid alarm, wat onmiddellijk beantwoord werd door Gullin-kambi, +den huishaan in Midgard en door Hels donkerrooden vogel in Niflheim. + + + De haan met gouden kam + Riep luid te wapen allen in 't Valhal; + De haan, bloedrood, roept even fel bijeen + Die zijn op aard en ook er onder. + + Viking-vertellingen van het Noorden (R. B. Anderson.) + + + +Heimdall geeft het sein. + +Heimdall, deze voorzeggende teekenen bespeurend en hoorend den +schrillen kreet van den haan, bracht onmiddellijk den Giallar-hoorn +aan zijn lippen en blies den langverwachten klank, die door de wereld +werd gehoord. Bij het eerste klinken van verzamelen sprongen Aesir en +Einheriar van hun gouden bedden op en stormden dapper uit de groote +hal, gewapend tot den aanstaanden slag, en, bestijgend hun ongeduldige +paarden, galloppeerden zij over de sidderende regenboogbrug naar het +wijde veld Vigrid, waar, zooals Vafthrudnir lang te voren voorspeld +had, de laatste slag moest plaats hebben. + + + +De verschrikkingen van de zee. + +De vreeselijke Midgardslang Iörmungandr werd door de algemeene +beweging gewekt, en met ontzaglijke kronkelingen en trekkingen, +waardoor de zeeën tot zóó hooge golven werden opgezweept als vroeger +nooit de diepte van den oceaan ontrust hadden, kroop hij op het land +en haastte zich om aan den vreeslijken strijd mede te doen, waarin +hij een hoofdrol zou spelen. + + + In reuzenbocht de slang lag neer + Diep in de zee, tot, vrij van boei, + Hij oprees op het schuimgeloei; + Onder de zwieping van zijn staart + Zwol water, bergenhoog, op 't land. + Toen ijlend wild dwars door het diep + Stortend zijn bloedig schuim in vaart, + Als hagel, aad'mend giftig fel + Doodlijken nevel over d' aard, + Zocht hij door branding heen het strand. + + Valhalla (J. C. Jones). + + +Een van de golven, door Iörmungandr's bewegingen opgezet, maakte +Nagilfar vlot, het noodlottig schip, dat enkel gemaakt was uit de +nagels van die doode menschen, wier verwanten, door de eeuwen heen, +hun plicht verzuimd hadden om de nagels der overledenen te knippen +eer zij ter ruste werden gelegd. Nauwelijks was dit schip vlot, of +Loki ging er op met de vurige bende van Muspells-heim en stuurde het +stout over de stormachtige wateren naar de plaats van het gevecht. + +Dit was niet het eenige schip echter dat naar Vigrid koers zette, want +uit een dikke mistbank noordwaarts kwam een ander schip, bestuurd door +Hrym, waarin al de vorstreuzen waren, tot de tanden gewapend en zich +verheugend in den strijd tegen de Aesir, die zij altijd hadden gehaat. + + + +De verschrikkingen van de Onderwereld. + +Terzelfder tijd kroop Hel, de godin van den dood, door een spleet van +de aarde uit haar huis onder den grond, op den voet gevolgd door den +Hellehond Garm, den boosdoener van haar vreugdeloos gebied, en den +draak Nidhug, die over het slagveld vloog terwijl hij lijken op zijn +schouders droeg. Zoodra hij landde, heette Loki deze versterkingen +met vreugde welkom en, zich aan het hoofd plaatsend, marcheerde hij +met hen ten gevecht. + +Plotseling werd de lucht in tweeën gescheurd en door de vurige bres +reed Surtr met zijn vlammend zwaard, gevolgd door zijn zonen; en toen +zij over de brug Bifröst reden, met het plan om Asgard te bestormen, +viel de roemrijke boog met gekraak onder den tred hunner paarden in. + + + Door het gebied der lucht, + In blinkend staal, geducht, + En in slagorden rijk; + Ging het, wijl heet gevlam + Uit snelle hoeven kwam, + Voerend zijn stoet vol glans reed Surtur + Tusschen de stroomen woedend vuur. + + Valhalla (J. C. Jones.) + + +De goden wisten zeker dat hun einde nu nabij was en dat hun zwakheid +en gebrek aan voorzorg hen in een zeer nadeeligen toestand hadden +gebracht, want Odin had slechts één oog, Tyr slechts één hand, en +Frey enkel één hertshoorn om zich daarmede te verdedigen, in plaats +van zijn onverwinlijk zwaard. Niettemin lieten de Aesir geen wanhoop +blijken, maar, als echte slaggoden van het Noorden, trokken zij hun +rijkste kleeding aan, en reden vroolijk naar het slagveld, besloten +hun leven zoo duur mogelijk te verkoopen. + +Terwijl zij dus hunne krachten monsterden, reed Odin nog eens naar +de Urdarfontein, waar, onder den nedervallenden Yggdrasil, de Nornen +zaten met gesluierde aangezichten en hardnekkig zwijgend, terwijl haar +weefsels verscheurd aan hare voeten lagen. Nog eenmaal fluisterde de +vader der goden een geheimzinnige mededeeling aan Minir toe, waarop +hij Sleipnir besteeg en met den wachtenden troep meeging. + + + +Het groote gevecht. + +De strijders waren nu samen op Vigrids breede vlakte. Aan den eenen +kant waren de fiere, kalme gezichten der Aesir, Vanas en Einheriar +gerangschikt; terwijl aan den anderen kant vereenigd waren de bonte +troep van Surtr, de grimmige vorstreuzen, het bleeke leger van Hel, +en Loki en zijn verschrikkelijk gevolg, Garm, Fenris en Iörmungandr, +terwijl de beide laatsten vuur en rook braakten en wolken uitademden +van schadelijke, doodelijke dampen, die den geheelen hemel en de +geheele aarde met hun giftigen adem vervulden. + + + De jaren gaan, + Geslachten vlieden, eeuwen worden oud, + 't Brengt als ons nader tot den lesten dag, + Als uit het Zuid de vurige stoet marcheert + En overschrijdt de brug, Loki als gids, + En Fenris volgend met gebroken boei, + Terwijl van 't oost de groote Rymer komt + En stuurt zijn schip en landen doet de slang; + En allen worden op het hemelveld + Gevoerd tegen de goden in carré. + + Balder Dood (Matthew Arnold.) + + +Al het verborgen antagonisme van eeuwen werd nu ontbonden in een stroom +van haat, terwijl ieder lid van de tegenover elkander staande legers +met grimmige vastberadenheid vocht, zooals onze voorouders van ouds +deden, hand tegen hand, en van aangezicht tot aangezicht. Met een +hevigen schok, die gehoord werd boven het krijgsrumoer uit dat het +heelal vervulde, kwamen Odin en de Fenriswolf in geweldige aanraking, +terwijl Thor de Midgardslang aanviel, en Tyr handgemeen werd met den +hond Garm. Frey vocht met Surtr, Heimdall met Loki, dien hij vroeger +reeds verslagen had, en de rest van de goden en al de Einheriar vonden +vijanden die hun dapperheid waard waren. Maar trots hun dagelijksche +oefening in de hemelsche stad, was Valhalla's schare veroordeeld +om te komen, en Odin was onder de eersten der blinkenden die vallen +moest. Zelfs de groote moed en de machtige eigenschappen van Alvader +konden het getij van het kwaad dat in den Fenriswolf verpersoonlijkt +was, niet weerstaan. Elk volgend oogenblik van den strijd nam zijn +kolossale gestalte groote afmetingen aan, totdat ten slotte zijn +wijdgeopende kaken de gansche ruimte tusschen hemel en aarde omvatten +en het vreeslijk monster aanstormde op den vader van de goden en hem +in levenden lijve met zijn verschrikkelijken muil verzwolg. + + + Fenrir zal met fellen tand + Aller eeuwen heer verslaan; + Vithar zal zijn wreker zijn, + En, vechtend met den ruigen wolf, + Klieven zijn bebloeden muil. + + Vafthrudni's-mal. + + +Geen van de goden kon Alvader een helpende hand bieden op het kritieke +oogenblik, want het was voor allen een moeilijke tijd. Frey deed +heldhaftige pogingen, maar Surtr's vlammend zwaard bracht hem een +doodelijken slag toe. In zijn strijd met den aartsvijand Loki ging +het Heimdall beter, maar zijn laatste overwinning werd duur gekocht, +want ook hij viel dood. De strijd tusschen Tyr en Garm had hetzelfde +tragische einde, en Thor, na een allerverschrikkelijkst gevecht +met de Midgardslang, en na hem met een slag van Miölnir te hebben +neergeslagen, deinsde negen stappen terug en verdronk in den stroom +vergif die uit de kaken van het stervende monster kwam. + + + Odins zoon gaat + Met het monster ten strijde, + Midgard's Veor in toorn + Wil dooden den draak, + Negen voeten treedt + Fiorgyns zoon, + Door de slang gebogen + Die geen vijand vreesde. + + Saemunds Edda. + + +Vidar kwam nu aansnellen van een verwijderd deel der vlakte om den +dood van zijn machtigen heer te wreken, en de voorspelde vloek trof +Fenris, wiens onderkaak nu den slag van dien schoen voelde die voor +dezen dag bewaard was. Op hetzelfde oogenblik greep Vidar de bovenkaak +van het monster met zijn handen, en scheurde hem met een vreeslijken +ruk in tweeën. + + + +Het verslindende vuur. + +De andere goden die deelnamen aan het gevecht, en al de Einheriar +waren nu gevallen, en Surtr wierp nu plotseling zijn vurige donders +over hemel, aarde en de negen rijken der Hel. De woedende vlammen +omringden den zwaren stam van den wereldsche Yggdrasil, en bereikten de +gouden paleizen der goden die geheel verteerd werden. De plantengroei +op aarde werd eveneens vernietigd en de brandende hitte deed al de +wateren zieden en koken. + + + Vuuraâm valt aan + Den alvoedenden boom, + Stijgend vuur speelt + Naar de lucht zelfs toe. + + Saemunds Edda. + + +De groote brand woedde verschrikkelijk totdat alles verteerd was, +toen de aarde, zwart en gewond, onder de kokende golven der zee +wegzonk. Ragnarok was inderdaad gekomen, de tragedie der wereld +was voorbij, de goddelijke spelers waren gedood en de chaos scheen +haar vroegere heerschappij herwonnen te hebben. Maar evenals in een +tooneelstuk, nadat de hoofdpersonen vermoord zijn en het gordijn is +gevallen, de aanwezigen nog verwachten dat de gunstelingen verschijnen +en een buiging maken, zoo meenden de oude Noorsche volken dat als +alles in Surtr's vlammen was omgekomen, uit de algemeene ruďne de +goedheid zou oprijzen, om hare heerschappij over de aarde te hernemen, +en dat sommige goden zouden terugkeeren en voor eeuwig in den hemel +zouden wonen. + + + Alle kwaad + Sterft een eindloozen dood, en goedheid rijst + Uit dat groot wereldvuur gezuiverd weer + Tot leven hooger, beter, eedler dan weleer. + + Viking-verhalen van het Noorden (R. B. Anderson). + + + +Wedergeboorte. + +Onze voorouders geloofden ten volle in de wedergeboorte en hielden het +er voor, dat na een zeker tijdsverloop de aarde, gezuiverd door het +vuur, gelouterd door hare indompeling in de zee, weer verrees in al +hare oorspronkelijke schoonheid en verlicht werd door de zon, welker +kar gevoerd werd door een dochter van Sol, geboren eer de wolf haar +moeder had verslonden. De nieuwe dagtoorts was niet onvolmaakt als de +eerste zon was geweest, en hare stralen waren niet langer zóó sterk +dat men een schild moest plaatsen tusschen haar en de aarde. Deze +meer weldadige stralen deden de aarde weldra haren groenen mantel +vernieuwen en haar bloemen en vruchten in overvloed voortbrengen. Twee +menschelijke wezens, een vrouw Lif, en een man Lifthrasir, doken nu op +uit de diepten van Hodmimir's (Mimir's) bosch, waarheen zij gevlucht +waren toen Surtr de wereld in brand stak. Zij waren daar in vredige +sluimering gezonken, onbewust van de verwoesting rondom hen, en waren +er gebleven, gevoed door den morgendauw, totdat zij veilig opnieuw +konden uittrekken, waarop zij bezit namen van de herboren aarde, +die hun afstammelingen moesten bevolken en waarover zij volkomen +heerschappij zouden voeren. + + + Wij zullen rijzen zien + Uit lichte zee aan onzen voet een aard + Frisscher dan de oude, bloeiender, met vrucht + Van zelf ontloken, en met menschen die + Dan zullen leven in vrede als eens in twist. + + Balder Dood (Matthew Arnold). + + + +Een nieuwe hemel. + +Al de goden die de ontwikkelingskrachten der natuur voorstelden, +werden op het noodlottige Vigridveld verslagen, maar Vali en Vidar, +de typen van de onvergankelijke krachten der natuur, keerden tot het +Idavold terug, waar zij Modi en Magni, Thors zonen, ontmoetten, de +verpersoonlijkingen van sterkte en energie, die den heiligen hamer van +hun vader uit de algemeene verwoesting redden en hem er heen brachten. + + + Vithar's dan en Vali's kracht + Erft het ledig goôngebied; + Mothi's spieren, Magni's wil + Zwaaien nu den moker zwaar, + Hun bezit, sinds Donar viel. + + Vafthrudni-mal. + + +Hier ontmoetten zij Hoenir, niet langer een balling onder de Vanas, +die, als ontwikkelingskrachten, ook voor goed verdwenen waren; en +uit de donkere onderwereld, waar hij zoo lang gekwijnd had, rees +de stralende Balder op, samen met zijn Broeder Hodur, met wien hij +verzoend was en met wien hij in volkomen vriendschap en vrede zou +leven. Het verleden was voor goed voorbij en de overlevende goden +konden het zonder bitterheid terugroepen. De herinnering aan hun +vroegere makkers was hun echter dierbaar, en vaak keerden zij naar +hun oude verblijven terug. Zoo wandelden zij eens in het lange gras +op Idavold en vonden weer de gouden schijven waarmede de Aesir altijd +speelden. + + + Wij zullen gaan weer langs 't bekend terrein + Van Ida, en wij zullen tusschen 't gras + Vinden de gouden schijven, waarmee eens + Wij speelden, dit herinnert ons 't weleer, + Der goden tijdverdrijf, het wijs gesprek + Van Odin, al de vreugde van 't verleęn. + + Balder Dood (Matthew Arnold). + + +Toen de kleine stoet der goden zich bedroefd naar de plaats keerde, +waar hun vorstelijke verblijven eenmaal stonden, bespeurden zij, +tot hun blijde verrassing, dat Gimli, het hoogste hemelsche paleis, +niet vernield was, want het rees schitterend voor hen op, terwijl +zijn gouden dak de zon overscheen. Zij haastten zich er naar toe +en ontdekten, tot hun nog veel grooter blijdschap, dat het het +toevluchtsoord was geworden voor alle deugdzamen. + + + In Gimli het grootsche, + Daar zal de schaar + Der deugdzamen zijn, + En door alle eeuw + Smaken de vreugde. + + Letterkunde en Romantiek van Noord-Europa (Howitt). + + + +Een te groot om te noemen. + +Daar de Noormannen, die zich op IJsland vestigden, en door wie +de meest volledige expositie van het Odins geloof ons in de Eddas +en Sages heeft bereikt, niet geheel bekeerd werden voor de elfde +eeuw--ofschoon zij in aanraking waren gekomen met Christenen op hun +vikingtochten bijna zes eeuwen vroeger,--is het zeer waarschijnlijk, +dat de Noordelijke scalden eenige denkbeelden van de Christelijke +leerstellingen opdeden, en dat deze kennis in zekere mate invloed +op hen uitoefende, en hun beschrijvingen van het wereldeinde en de +wedergeboorte der aarde kleurde. Misschien was het deze vage kennis +ook, die hen er toe bracht aan de Edda een vers toe te voegen dat +men gewoonlijk voor een interpolatie houdt, waarin gezegd wordt dat +een andere God, te groot om te noemen, zou verrijzen om over Gimli te +heerschen. Van deze hemelsche plaats zou hij de menschheid oordeelen en +de boozen van de goeden scheiden. De eersten zouden worden verbannen +naar de ellendige oorden van Nastrond, terwijl de goeden naar de +zalige hallen van Gimli, het lieflijke, zouden worden overgebracht. + + + Dan komt een ander, + Nog meer machtig, + Maar Hem te noemen + Durf ik niet wagen. + Meest ziet niet verder + Men dan waar Odin + Den wolf gaat treffen. + + Letterkunde en Romantiek van Noord-Europa (Howitt). + + +Er waren twee andere hemelsche verblijven echter, het eene afgezonderd +voor de dwergen en het andere voor de reuzen; want daar deze schepselen +geen vrijen wil hadden en slechts blindelings de bepalingen van het +lot uitvoerden, achtte men hen niet verantwoordelijk voor eenig kwaad +dat zij hadden gedaan; en dus, meende men, verdienden zij geen straf. + +De dwergen, geregeerd door Sindri, bewoonden, meende men, een gebouw in +de Nidabergen, waar zij de vonkelende meę dronken, dewijl de reuzen +zich vermaakten in de hal Crimer, gelegen in de streek Okolnur, +(niet koel), want de macht van de koude was geheel vernietigd, en er +was geen ijs meer. + +Verschillende mythologen hebben natuurlijk beproefd deze mythen te +verklaren, en eenigen, zooals wij reeds hebben gezegd, zien in het +verhaal van Ragnarok den invloed van Christelijke onderrichting en +beschouwen het enkel als een barbaarsche vertolking van het wereldeinde +en van de komende oorlogsdag, als een nieuwe hemel en aarde zal rijzen +en alle goeden eeuwige zaligheid zullen genieten. + + + + + + +HOOFDSTUK XXIX: GRIEKSCHE EN NOORSCHE MYTHOLOGIE. + + +Vergelijkende Mythologie. + +Gedurende de laatste vijftig jaren hebben geleerden van allerlei +landen zóó grondig de philologie en vergelijkende mythologie +beoefend, dat zij boven allen twijfel hebben gesteld "dat het +Engelsch, met alle Teutonische dialekten van het vasteland, tot de +groote taalfamilie behoort, die, behalve de Teutonische, Latijnsche, +Grieksche, Slavische en Celtische, de Oostersche talen van Indië en +Perzië omvat." "Ook is het bewezen dat de verschillende stammen, die +van hun gemeenschappelijk gebied uitgingen om Europa in het Noorden +en Indië in het Zuiden te ontdekken, met zich namen niet alleen een +gemeenschappelijke taal maar ook een gemeenschappelijk geloof en een +gemeenschappelijke mythologie. Dit zijn feiten waarmede men onbekend +kan zijn, maar waarover men niet kan twisten, en de twee wetenschappen +van vergelijkende spraakleer en vergelijkende mythologie, schoon +slechts van jongen datum, berusten op een grondslag zóó degelijk en +vast als welke inductieve wetenschap ook." "Want meer dan duizend +jaar zijn de Skandinavische bewoners van Noorwegen in de taal van hun +Teutonische broederen op het Vasteland gescheiden geweest, en toch +hebben beiden niet alleen eenzelfde bezit van volksoverleveringen +bewaard, maar zij vertelden ze, bij verschillende gelegenheden, +in schier dezelfde woorden." + +Deze gelijkenis, die zoo sterk is in de vroege literatuur van +volken, die landen bewonen welke in vele opzichten hetzelfde physiek +karakter vertoonden en bijna hetzelfde klimaat hebben, is niet zoo +sprekend als wij de Noorsche mythen vergelijken met die van het +geniale Zuiden. Toch, in weerwil van het contrast tusschen Noord- en +Zuid-Europa, waar deze mythen geleidelijk rijpten en haar vollen wasdom +erlangden, is er analogie tusschen de beide mythologiën, die toont dat +de kiemen, waaruit beide voortkwamen, oorspronkelijk dezelfde waren. + +In de voorafgaande hoofdstukken is het stelsel van Noorsche mythologie +zoo duidelijk mogelijk geschetst, en de natuurbeteekenis van de mythen +is er verklaard. Nu zullen wij trachten de overeenkomst tusschen de +Noorsche mythologie en die van de andere Aziatische volken te laten +zien door ze te stellen naast de Grieksche, waarop zij echter niet +zooveel gelijkt als de Oostersche. + +Natuurlijk is het in een werk als dit onmogelijk meer te doen dan +aan te geven de hoofdpunten van overeenkomst in de verhalen, die +den grondslag van deze godsdiensten vormen; maar dit zal ook voor +den grootsten scepticus voldoende zijn om aan te toonen, dat zij +identiek moeten zijn geweest in een tijd, die te veraf ligt om dien +nu met eenige zekerheid aan te wijzen. + + + +Het begin van de dingen. + +De Noorsche volken, evenals de Grieken, dachten dat de wereld uit +een chaos voortkwam, en terwijl de laatsten dien beschreven als een +nevelige, vormelooze massa, schetsten de eersten, onder den invloed +van hun onmiddellijke omgeving, hem als een chaos van vuur en ijs--een +combinatie die maar al te begrijpelijk is voor iemand die IJsland +heeft bezocht en het wilde, bijzondere contrast heeft gezien tusschen +zijn vulcanischen bodem en spuitende geysers, en de groote ijsbergen +die het rondom omheinen gedurende het lange, donkere winterseizoen. + +Uit deze tegengestelde elementen, vuur en ijs, werden de eerste goden +geboren, die, evenals de eerste goden van de Grieken, reusachtig waren +in gestalte en ruw in uiterlijk. Ymir, de groote ijsreus, en zijn +afstammelingen, kan men vergelijken met de Titanen, die ook elementaire +natuurkrachten waren, verpersoonlijkingen van het onderaardsche vuur, +en beiden moesten, nadat zij een tijd onbeperkt geheerscht hadden, +wijken voor grooter volmaaktheid. Na een geweldige worsteling om de +opperheerschappij werden zij allen verslagen, en verbannen naar de +verschillende afgelegen gebieden van den Tartarus en van Jötun-heim. + +De triade, Odin, Vili en Ve, van de Noorsche mythen, is het volledige +pendant van Jupiter, Neptunus en Pluto, die, de Titanische machten +overwinnend, op hun beurt over de wereld heerschappij voeren. In +de Grieksche mythologie nemen de goden, die ook allen verwant aan +elkander zijn, hun toevlucht tot den Olympus, waar zij gouden paleizen +tot hun gebruik bouwen; in de Noorsche mythologie gaan de goddelijke +overwinnaars naar Asgard en bouwen gelijke woningen. + + + +Kosmogonie. + +De Noorsche kosmogonie deed wel denken aan de Grieksche, want het +volk meende dat de aarde, Mana-heim, geheel door de zee omringd was, +op welker bodem de groote Midgardslang lag, die beet in haar eigen +staart; en het was volkomen natuurlijk dat zij, ziende de door den +storm gezweepte winden, die tegen de rotsen sloegen, moesten denken, +dat deze door haar krampachtig gekronkel werden veroorzaakt. De +Grieken, die ook meenden dat de aarde rond was en door een groote +rivier, Oceanus genoemd, werd omgeven, beschreven haar als vloeiend +met "een gelijkmatigen stroom", want zij keken doorgaans op kalme en +zonnige zeeën. Niflheim, het Noorsche gebied van voortdurende koude en +nevel, had zijn pendant in het land ten Noorden van de Hyperboreërs, +waar veęren (sneeuw) voortdurend in de lucht dwarrelden, en waar +Hercules het Cerynaeďsche hert in een sneeuwstorm najoeg eer hij het +kon grijpen en vastbinden. + + + +De luchtverschijnselen. + +Evenals de Grieken geloofden de Noorsche volken dat de aarde het eerst +was geschapen, en dat de gewelfde hemelen naderhand waren gemaakt om +haar geheel te overkappen. Zij meenden ook, dat de zon en de maan +dagelijks door de lucht reden, in wagens, getrokken door vurige +rossen. Sol, de zonnemaagd, kwam dus overeen met Helios, Hyperion, +Phoebus of Apollo, terwijl Mani, de Maan, (in overeenstemming met een +eigenaardigheid van de Noorsche spraakkunst, die de Zon vrouwelijk +maakt en de Maan mannelijk), het pendant was Phoebe, Diana of Cynthia. + +De Noorsche dichters, die dachten dat zij de steigerende gestalten van +witgemaande paarden in de vliegende wolken zagen, en het schitteren +van speren in het stralende licht van den noordelijken morgen, +zeiden, dat de Valkyren of slagmaagden door de lucht galoppeerden, +terwijl de Grieken in hetzelfde natuurverschijnsel de witte kudden +van Apollo zagen die door Phaetusa en Lampetia werden gehoed. + +Als de dauw uit de wolken viel, zeiden de Noorsche dichters dat hij +van de manen der Valkyren druppelde, terwijl de Grieken, die opmerkten +dat hij doorgaans het langst blonk in de kreupelboschjes, hem met +Daphne en Procris vereenzelvigden, wier namen zijn afgeleid van het +Sanskrit woord dat "sprenkelen" beteekent, en die door hunne minnaars, +Apollo en Cephalus, verpersoonlijkingen van de zon, worden vermoord. + +De aarde werd in het Noorden zoo goed als in het Zuiden beschouwd +als een vrouwelijke godheid, de voedstermoeder aller dingen; en het +lag aan klimaatverschillen alleen, dat de mythologie van het Noorden, +waar de menschen dagelijks het recht moesten veroveren om met de Natuur +op voet van oorlog te leven, haar als hard en bevroren voorstelden +zooals Rinda, terwijl de Grieken haar verpersoonlijkten in de blijde +Ceres. De Grieken geloofden, dat de koude winterwinden van het Noorden +neerzweepten, en de Noorsche volken voegden er bij, dat zij veroorzaakt +werden door het klapwieken van den grooten adelaar Hrae-svelgr. + +De dwergen of donkere elfen, gebroed in Ymirs vleesch, kwam hierin +met Pluto's dienstknechten overeen, dat zij nooit hun onderaardsch +gebied verlieten, waar zij ook de kostbare metalen zochten, die zij +tot prachtige versierselen vormden, zooals Vulcanus die aan de goden +gaf, en tot wapenen die niemand kon deuken of bederven. Wat de lichte +elfen betreft die boven den grond leefden en voor planten, boomen en +rivieren zorgden, deze waren blijkbaar bij de Noren dezelfde als de +nimfen, dryaden, oreaden en hamadryaden, die de bosschen, dalen en +fonteinen van oud-Griekenland bevolkten. + + + +Jupiter en Odin. + +Jupiter was, evenals Odin, de vader der goden, de god der overwinning +en een verpersoonlijking van het Al. Hlidskialf, Alvaders verheven +troon, was niet minder hoog dan Olympus of Ida, van waar de Donderaar +alles wat plaats greep kon waarnemen; en Odins onoverwinlijke speer +Gungnir was even schrikwekkend als de bliksems die zijn Grieksch +prototype zwaaide. De Noorsche goden hielden steeds hunne feesten met +meę en zwijnenvleesch, den drank en het vleesch dat het best paste +bij de bewoners van een noordelijk klimaat, terwijl de goden van +den Olympus den nectar en de ambrosia verkozen, die hun uitsluitend +levensonderhoud uitmaakten. + +Twaalf Aesir zaten in Odins raad om te beraadslagen over de beste +maatregelen tot bestuur van wereld en menschen, en een even groot +aantal goden verzamelde zich op de bewolkte spits van den Berg Olympus +tot een zelfde doel. De Gouden Eeuw in Griekenland was een periode +van idyllisch geluk, te midden van altijd bloeiende velden en onder +balsemrijke luchten, terwijl de Noorsche gelukseeuw ook een tijd was +waarin vrede en onschuld op aarde bloeiden, en het kwaad nog zoo goed +als geheel onbekend was. + + + +De schepping van den mensch. + +Gebruik makend van de materialen, die bij de hand waren modelleerden de +Grieken hun eerste beelden uit klei; daarom dachten zij natuurlijk, dat +Prometheus de menschen uit die stof had gemaakt, toen hij geroepen +werd een schepsel te vormen, dat slechts de mindere was van de +goden. Daar de Noorsche beelden uit hout waren gehouwen, vertelden +de Noorsche volken, als iets dat van zelf sprak, dat Odin, Vile en +Ve (die hier overeenkomen met Prometheus, Epimetheus en Minerva, +de drie Grieksche scheppers van den mensch) het eerste menschenpaar, +Ask en Embla, uit houtblokken maakten. + +De geit Heidrun, die de hemelsche meede verschafte, is gelijk aan +Amalthea, Jupiters eerste voedster, en de drukke, praatgrage Ratatosk +is gelijkwaardig met de sneeuwwitte kraai in de geschiedenis van +Coronis, die zwart werd tot straf van haar gesnoep. Jupiters adelaar +heeft zijn pendant in de raven Hugin en Munin, of in de wolven Geri +en Freki, die steeds aan Odins voeten liggen. + + + +Nornen en Schikgodinnen. + +De groote overeenkomst tusschen den Noorschen Orlog en het Grieksche +Noodlot, godinnen wier besluiten de goden zelven moesten eerbiedigen, +en de even machtige Nornen en Moerae, is te duidelijk om te behoeven +vermeld te worden, terwijl de Vanas pendanten zijn van Neptunus en de +overige zeegoden. De groote strijd tusschen de Vanas en de Aesir is +slechts een andere overlevering van het geschil tusschen Jupiter en +Neptunus over de oppermacht in de wereld. Evenals Jupiter zijn broeder +noodzaakt zich voor zijn macht te bukken, zoo blijven de Aesir meester +van alles, maar willen wel voortgaan met hun macht te deelen met hun +overwonnen vijanden, die dus hun bondgenooten en vrienden werden. + +Evenals Jupiter wordt Odin altijd beschreven als majestueus en +van middelbaren leeftijd, en beide goden gelden als de goddelijke +stamvaderen van koninklijk geslacht, want terwijl de Heracliden +Jupiter als hun vader opeischten, dachten de Inglingen, Skioldings +enz. dat Odin de stichter hunner familiën was. De plechtigste eeden +werden gezworen bij Odins speer zoo goed als bij Odins voetschabel, +en beide goden hebben een groot aantal namen, die alle de verschillende +phasen van hun aard en eeredienst beschrijven. + +Odin, evenals Jupiter, bezocht dikwijls de aarde vermomd, om de +gastvrijheid der menschen op de proef te stellen, zooals in de +geschiedenis van Geirrod en Agna, die aan die van Philemon en Baucis +doet denken. De bedoeling was: gastvrijheid aan te bevelen; daarom +worden in beide geschiedenissen zij, die zich humaan betoonden, +rijkelijk beloond, en in de Noorsche mythen wordt de les versterkt +door de bestraffing die Geirrod ontvangt, daar de skalden in poëtische +gerechtigheid geloofden en zagen dat deze zorgvuldig werd uitgemeten. + +De wedstrijd in scherpzinnigheid tusschen Odin en Vafthrudnir heeft +zijn parallel in den muzikalen wedstrijd van Apollo en Marsyas, +of in den strijd tusschen Minerva en Arachne, die moest toonen, +wie het knapst was. Odin leek verder hierin op Apollo, dat hij ook +de god was der welsprekendheid en poëzie en dat hij alle harten kon +winnen door zijn goddelijke stem; hij geleek op Mercurius hierin, +dat hij de stervelingen het gebruik van de runen leerde, terwijl de +Grieksche god het alphabet invoerde. + + + +Mythen, die betrekking hebben op de jaargetijden. + +Het verdwijnen van Odin, de zon of den zomer, en de daaruit volgende +verlatenheid van Frigga, de aarde, is slechts een andere overlevering +van de mythen van Proserpina en Adonis. Als Proserpina en Adonis weg +zijn, betreurt de aarde (Ceres of Venus) bitter hun afwezigheid en +weigert alle vertroosting. Slechts wanneer zij terugkomen uit hun +ballingschap, werpt zij haar rouwkleederen en somberheid af, en +dost zich weer in al hare juweelen. Zoo beschreien Frigga en Freya +de afwezigheid van hunne echtgenooten Odin en Odur, en blijven hard +en koud totdat zij terugkeeren. Odin's vrouw, Saga, de godin der +geschiedenis, die toefde bij Sokvabek "den stroom van den tijd en het +gebeuren", terwijl zij alles wat zij zagen bewaren, is gelijk aan Clio, +de muze der geschiedenis, die Apollo zocht bij de inspireerende bron +van den Helicon. + +Evenals er volgens Euhemerus een historische Zeus was, in Creta +begraven, waar men zijn graf nog kan zien, zoo was er een historische +Odin, wiens grafheuvel bij Upsala verrijst, waar de grootste Noorsche +tempel eens stond, en waar een machtige eik was, die den beroemden +boom van Dodona evenaarde. + + + +Frigga en Juno. + +Frigga was, evenals Juno, een verpersoonlijking van den dampkring, +de beschermvrouw van het huwelijk, van de echtelijke en moederlijke +liefde, en de godin der geboorte. Zij ook was voorgesteld als een +schoone, statige vrouw, die genoegen schept in hare sieraden, en haar +bijzondere dienstmaagd, Gna, evenaart Iris in de snelheid waarmede zij +de bevelen harer meesteres uitvoert. Juno heeft volkomen heerschappij +over de wolken, die zij met een beweging van haar hand kon wegvagen, +en men gelooft dat Frigga ze weeft uit de draden die zij gesponnen +heeft op haar met juweelen bezet spinnewiel. + +In de Grieksche mythologie vinden wij vele voorbeelden van de +wijzen waarop Juno Jupiter zoekt te bedriegen. Dergelijke verhalen +ontbreken in de Noorsche mythen niet. Juno krijgt Io in bezit, +trots den tegenstand van haar man, die niet van haar wil scheiden, en +Frigga bezorgt slim de overwinning aan de Winilers in de Langobarden +Saga. Odin's toorn over Frigga's diefstal van het goud van zijn +standbeeld komt overeen met Jupiters mishagen over Juno's jaloezie en +haar tusschenbeide komen in den Trojaanschen oorlog. In de geschiedenis +van Gefjon en de slimme manier waarop zij land van Gylfi kreeg, +om haar koninkrijk Zeeland te vormen, hebben wij een herhaling van +de geschiedenis van Dido, die door krijgslist het land machtig werd +waarop zij haar stad Carthago bouwde. In beide verhalen komen ossen in +het spel, want terwijl in de Noorsche mythen deze sterke beesten het +stuk land ver naar zee uitleggen, dient in het andere een ossenhuid, +in reepen gesneden, om de schenking der koningin te omsluiten. + + + +Muzikale mythen. + +De Rattenvanger van Hamelin, die alle levende wezens door zijn muziek +kon aantrekken, komt overeen met Orpheus of Amphion, wier lieren +dezelfde kracht hadden; en Odin, als de aanvoerder van de schimmen, +is het pendant van Mercurius Psychopompus; beiden verbeelden den wind, +op welks vleugelen van het lichaam beroofde zielen, zooals men meende, +uit deze sterfelijke sfeer werden weggedreven. + +De trouwe Eckhardt, die Tannhäuser gaarne wilde redden en zijn +terugkeer wilde voorkomen om zich zelf aan de betoovering der tooveres +bloot te stellen, in den Hörselberg, komt overeen met den Griekschen +Mentor, die niet alleen Telemachus vergezelde, maar hem ook goeden +raad gaf en wijze instructies, en Ulysses uit de handen van Calypso +wilde hebben verlost. + + + +Thor en de Grieksche goden. + +Thor en de Noorsche dondergod heeft ook vele punten van overeenkomst +met Jupiter. Hij voert den hamer Miölnir, het Noorsche symbool van +den doodelijken bliksem; en, evenals Jupiter, gebruikt hij hem nog als +hij oorlog voert tegen de reuzen. In zijn snellen groei gelijkt Thor +op Mercurius, want terwijl de eerste spelenderwijs verscheidene balen +ossenhuiden rondwerpt een paar uur na zijn geboorte, steelt de tweede +Apollo's ossen, voordat hij één dag oud is. In lichaamskracht gelijkt +Thor op Hercules, die ook proeven gaf van ongewone sterkte door de +slangen te worgen die gestuurd waren om hem in zijn wieg te vermoorden, +en die er later genoegen in had reuzen en monsters aan te vallen en +te overwinnen. Hercules werd een vrouw en ging spinnen om Omphale, +de Lydische koningin, ter wille te zijn, en Thor deed de kleeren van +een vrouw aan om Trym te bezoeken en zijn hamer weerom te halen, die +negen roeden onder den grond verborgen was. De hamer, zijn voornaamste +attribuut, werd tot vele gewijde doeleinden gebruikt. Hij heiligde +den brandstapel der dooden en de huwelijksgebruiken, en grenspalen, +die met een hamer waren ingedreven, werden als heilig beschouwd onder +de Noorsche volken, evenals de Hermae of standbeelden van Mercurius, +op welker verwijdering de doodstraf was gesteld. + +Thors vrouw, Sif, met haar weelderig gouden haar, is, zooals wij reeds +gezegd hebben, een zinnebeeld van de aarde, en heur haar was haar +rijke plantengroei. Loki's diefstal van deze lokken is gelijk aan +Pluto's roof van Proserpina. Om de gouden lokken weerom te krijgen, +moet Loki de dwergen (Pluto's knechten) bezoeken, terwijl hij kruipt +in de lage doorgangen van de onderwereld; zoo moet Mercurius Proserpina +zoeken in den Hades. + +De paardenvlieg, die Jupiter belet Io weer in bezit te krijgen, nadat +Mercurius Argus heeft vermoord, verschijnt weer in de Noorsche mythen +om Brock te steken, en tracht te voorkomen dat de tooverring Draupnir +gemaakt wordt, die geheel en al een pendant is van Sifs lokken, zooals +hij ook de vruchten van de aarde voorstelt. De vlieg gaat voort met +den dwerg te kwellen gedurende het maken van Frey's wild zwijn met de +gouden borstels, een prototype van Apollo's gouden zonnekar, en zij +zorgt er voor, dat het handvat van Thors hamer niet geheel klaar komt. + +Het tooverschip Skidbladnir, ook door dwergen gemaakt, komt overeen +met den snelzeilenden Argo, die de wolken, boven onze hoofden zeilend, +voorstelde, en evenals het van het eerste heette dat het groot genoeg +was om alle goden te bevatten, zoo droeg de tweede alle Grieksche +helden naar het verre land Colchis. + +De Germanen, die de dagen der week naar hunne goden wilden noemen, +zooals de Romeinen hadden gedaan, gaven den naam van Thor aan Jupiters +dag, en maakten hem zoo tot den tegenwoordigen Donderdag. + +Thors strijd tegen Hrungnir is een pendant van het gevecht tusschen +Herkules en Cacus of Antaeus; terwijl Groa blijkbaar Ceres is, +want ook zij treurt over haar afwezig kind Orvandil (Proserpina), +en breekt los in een vreugdezang als zij hoort dat het zal terugkeeren. + +Magni, Thors zoon, die, als hij slechts drie uur oud is, zijn +wonderbare kracht ten toon spreidt terwijl hij Hrungnirs been optilt +van zijn vader die nederligt, herinnert ook aan het kind Hercules; +en Thors verslindende eetlust bij Thryms bruiloft heeft zijn parallel +in Mercurius' eersten maaltijd, die uit twee heele ossen bestond. + +Het doorschrijden van het gewassen tij van Veimer door Thor doet +denken aan Jasons daad, toen hij door den stroom waadde, terwijl hij +op weg was om den tiran Pelias te bezoeken en zijns vaders troon terug +te krijgen. De wonderbare halsband, door Frigga en Freya gedragen om +hare bekoring te verhoogen, komt overeen met den cestus of gordel van +Venus, die Juno leende om haar heer te onderwerpen, en is, evenals +de lokken van Sif en de ring Draupnir, een beeld van rijken groei of +een symbool van de sterren die aan den hemel schijnen. + +De Noorsche zwaardgod Tyr is natuurlijk de Grieksche krijgsgod Ares, +op wien hij zóó volkomen gelijkt, dat zijn naam werd gegeven aan +den dag die aan Ares was gewijd, en die nu bekend is als Dinsdag of +Tui's dag. Evenals Ares was Tyr druk en moedig; hij had behagen in +het krijgsrumoer, en was steeds zonder vrees. Hij alleen durfde den +Fenriswolf te trotseeren; en het zuidelijke spreekwoord van Scylla +en Charybdis heeft zijn pendant in het Noorsche gezegde "loskomen +van Laeding en schipbreuk lijden in Droma". De Fenris-wolf, ook een +verpersoonlijking van het onderaardsche vuur, wordt, evenals zijn +prototypen, de Titanen, vastgebonden in den Tartarus. + +De gelijkenis tusschen den lieflijken, muziekminnenden Bragi met +zijn harp, en Apollo of Orpheus, is zeer groot; zoo is er gelijkenis +tusschen den magischen drank Odhroerir en de wateren van den Helicon, +die beide, meende men, als inspiratie dienden zoowel voor sterflijke +als voor onsterflijke dichters. Odin doet arendsveeren aan om zijn +kostelijke meę weg te dragen, en Jupiter neemt een gelijke vermomming +aan om zich zijn bekerdrager Ganymedes te verschaffen. + +Idoen is, evenals Adonis en Proserpina, of meer nog als Eurydice, +een schoone personificatie van de lente. Zij wordt weggevoerd door +den wreeden ijsreus Thiassi, die het wilde zwijn voorstelt dat Adonis +vermoordde, de kinderdief van Proserpina, of de vergiftige slang die +Eurydice beet. Idoen wordt gedurende langen tijd in Jötun-heim (Hades) +opgehouden waar ze al haar vroolijke, speelsche manieren vergeet en +treurig en bleek wordt. Zij kan niet alleen naar Asgard terugkeeren +en zij kan pas haar ontvluchting ten uitvoer brengen, wanneer Loki +(nu een zinnebeeld van den zuidenwind) haar komt wegdragen in de +gedaante van een noot of een zwaluw. Zij herinnert ons aan Proserpina +en Adonis die door Mercurius (den god van den wind) naar de aarde +worden teruggebracht, of aan Eurydice, uit Hades gelokt door de zoete +klanken van Orpheus' harp, die ook symbolisch het zuchten van den +wind voorstelden. + + + +Idoen en Eurydice. + +De mythe van Idoens val van den Yggdrasil in de donkerste diepten van +Niflheim is, hoewel onderworpen aan dezelfde uitlegging en vergelijking +als het bovengenoemde verhaal, toch nog nauwer verwant aan het verhaal +van Orpheus en Eurydice, want de eerste, zoo goed als Bragi, kan niet +zonder de laatste bestaan, die hij volgt zelfs tot in het donkere rijk +des doods; zonder haar zwijgen zijn zangen geheel en al. De wolfshuid +waarin Idoen gewikkeld is, is typisch voor de zware sneeuwstormen in +de Noordelijke streken, die de teere worteltjes beschermen voor den +verderfelijken invloed van de strenge winterkoude. + + + +Skadi en Diana. + +De Van Niörd die de god is van de zonnige zomerzeeën, heeft zijn +tegenhanger in Neptunus en meer in het bijzonder in Nereus, de +personificatie van den kalmen en vriendelijken aanblik van de machtige +diepten. Niörds vrouw, Skadi, is de Noorsche vrouwelijke jager; daarom +gelijkt zij op Diana. Evenals deze draagt zij een pijlkoker vol pijlen +en een boog, dien zij met de uiterste handigheid hanteert. Haar kort +gewaad laat haar de meeste vrijheid van beweging, ook is zij meestal +vergezeld van een hond. + +Het verhaal van het overbrengen van Thiassi's oogen naar het firmament, +waar zij gloeien als schitterende sterren, herinnert ons aan veel +Grieksche sterren-mythen en vooral aan Argus' altijd-wakende oogen, +aan Orion en zijn bejuweelden gordel en aan zijn hond Sirius, +die allen in sterren zijn veranderd door de goden, om vertoornde +godinnen te verzoenen. Loki's grollen om een glimlach te krijgen +van de vertoornde Skadi worden beschouwd verwant te zijn aan de +trillende bliksem-schichten, die hij in het noorden personifieerde, +terwijl Steropes en de Cyclopen hetzelfde bij de Grieken uitdrukken. + + + +Frey en Apollo. + +De noordelijke god van zonneschijn en zomerregens de vriendelijke +Frey, heeft vele trekken gemeen met Apollo; want evenals deze, is hij +schoon en jong, berijdt het wilde zwijn met gouden stekels, wat de +noordelijke opvatting was van de zonnestralen, of rijdt door de lucht +in een gouden wagen, die ons herinnert aan Apollo's schitterende kar. + +Bovendien bezit Frey nog enkele van de eigenschappen van den +vriendelijken Zephyrus, want ook hij strooit bloemen langs zijn +weg. Zijn paard Blodug-hofi is niet ongelijk aan Pegasus, Apollo's +lievelingspaard, want het kan met even groot gemak en vlugheid door +vuur en water heengaan. + +Fro, evenals Odin en Jupiter, wordt ook vergeleken bij een +menschelijken koning, en zijn berg ligt naast dien van Odin dicht +bij Upsala. Zijn regeering was zóó gelukkig, dat zij de Gouden Eeuw +werd genoemd en daarom herinnert hij ons aan Saturnus, die, naar de +aarde verbannen, over het Italiaansche volk regeerde en hun gelijken +voorspoed schonk. + + + +Freya en Venus. + +Gerda, de schoone maagd, is, als Venus en ook als Atalanta; zij is +moeilijk te winnen en moeilijk te vrijen, evenals de snelvoetige maagd, +maar, evenals deze, geeft zij ten slotte toe en wordt een gelukkige +vrouw. De gouden appelen waarmede Skinir haar tracht om te koopen, +herinneren ons aan de gouden vruchten welke Hippomenes op Atalanta's +weg wierp, en die haar de wedloop deden verliezen. + +Freya, de godin van jeugd, liefde en schoonheid, is, evenals +Venus, uit de zee geboren, want zij is een dochter van den zee-god +Niörd. Venus schonk haar warmste gevoelens aan den oorlogsgod en aan +den krijgshaftigen Anchises, terwijl Freya dikwijls het gewaad van +een Valkyr aanneemt en snel over de aarde rijdt om deel te nemen aan +den doodelijken strijd en om de heldhaftig verslagenen weg te dragen +opdat zij zullen feestvieren in hare zalen. Evenals Venus geniet zij +van geschenken van vruchten en bloemen en verleent zij een goedgunstig +oor aan de smeekingen van geliefden. Freya herinnert ook aan Minerva, +want, evenals deze, draagt zij een helm en een borstplaat en, evenals +als deze, is ook zij beroemd om haar prachtig blauwe oogen. + + + +Odur en Adonis. + +Odur, Freya's echtgenoot, is gelijk aan Adonis en als hij haar verlaat +stort ook zij tallooze tranen, die, in dit geval, in goud worden +veranderd, terwijl Venus' tranen in anemonen zijn verkeerd, en die +van de Heliaden, die Phaeton beweenden, tot barnsteen verharden dat op +goud lijkt in kleur en vastheid. Evenals Venus verheugd is over Adonis' +terugkeer en de geheele natuur in bloei staat als teeken van sympathie +in haar vreugde, zoo wordt ook Freya nogmaals opgewekt van hart, als +zij haar echtgenoot heeft gevonden onder de bloesemde mirten van het +Zuiden. Venus' wagen wordt getrokken door fladderende duiven, en die +van Freya wordt snel voortgedragen door katten, die het symbool zijn +van de zinnelijke liefde, evenals de duiven werden beschouwd als het +beeld van de teederste liefde. Freya heeft een oog voor schoonheid +en weigert toornig om Thrym te huwen, terwijl Venus Vulcanus haat +met wien zij is gedwongen te trouwen, en dien zij ten slotte verlaat. + +De Grieken stelden de gerechtigheid voor als een geblinddoekte godin +met een weegschaal in de ééne hand en een zwaard in de andere, om +de onpartijdigheid en vastheid van haar bevelen aan te toonen. De +aan haar beantwoordende godheid van het Noorden was Forseti, die +geduldig luisterde naar beide zijden van een kwestie voordat ook hij +zijn onpartijdig en onherroepelijk vonnis afkondigde. + +Uller, de winter-god, gelijkt alleen op Apollo en Orion in zijn +liefde voor de jacht, welke hij onder alle omstandigheden met ijver +voortzet. Hij is de Noordelijke boogschutter, en zijn handigheid is +even feilloos als de hunne. + +Heimdall was, evenals Argus, begiftigd met buitengewone helderheid van +gezicht, hetgeen hem in staat stelde op een afstand van honderd mijlen +even helder te zien bij dag zoowel als bij nacht. Zijn Giallar-hoorn +die de geheele wereld door kon worden gehoord, en die den overtocht van +de goden heen en terug over de trillende brug Bifröst bekend maakte, +was als de trompet van de godin Roem. Daar hij van moeders zijde +verwant was aan het water, kon hij evenals Proteus naar believen elke +gedaante aannemen, en hij maakte een goed gebruik van die macht bij +gelegenheid dat hij Loki's poging om het halssnoer van Brisingamen +te stelen, verhinderde. + +Hermod, de vlugge of vlotte, gelijkt op Mercurius en niet alleen +in zijn wonderbaarlijke snelheid van beweging. Ook hij was de bode +der goden en evenals de Grieksche godheid, schoot hij hierheen en +daarheen, niet geholpen door den gevleugelden helm en de sandalen, +maar door Odins ros Sleipnir, dat hij alleen mocht berijden. In plaats +van den Caduceus droeg hij den staf Gambantein. Hij ondervroeg de +Nornen en den magiër Rossthiof, van wien hij vernam dat Vali zou +komen om zijn broeder Balder te wreken en zijn vader den voet te +lichten. Voorbeelden van soortgelijke vragen worden in de Grieksche +mythologie gevonden, waar Jupiter gaarne Thetis zou hebben gehuwd en +toch daarvan afzag toen de Schikgodinnen voorspelden, dat, als hij +zoo deed, zij de moeder zou worden van een zoon, die zijn vader in +macht en beroemdheid zou overtreffen. + +De noordelijke God der stilte, Vidar, heeft eenige gelijkenis met +Hercules, want, terwijl de laatste niets dan een stok heeft om +zichzelf daarmede te verdedigen tegen den Nemeďschen leeuw, dien +hij verscheurt, wordt de eerste in staat gesteld den wolf Fenris te +Ragnarok te verscheuren, doordat hij in het bezit is van een enkelen +grooten schoen. + + + +Rinda en Danae. + +Odins vrijage met Rinda herinnert ons aan Jupiters hof maken van Danae, +die ook een symbool van de aarde is; en terwijl de overvloed van goud +in de Grieksche sage bedoelt voor te stellen de vruchtbaarmakende +zonnestralen, stelt het voetbad in het noordelijke verhaal den +lentedooi voor, die invalt wanneer de zon den weerstand van de bevroren +aarde heeft overwonnen. Perseus, het kind van deze vereeniging, heeft +veel punten van overeenkomst met Vali, want ook hij is een wreker en +verslaat zijns moeders vijanden, even zeker als Vali Hodur vermoordt, +den moordenaar van Balder. + +Het wordt voorgesteld alsof de Noodlotsgodinnen tegenwoordig waren bij +de geboorte van een kind in Griekenland en de toekomst van een kind +voorspelden, zooals de Nornen deden; en het verhaal van Meleager +heeft zijn onmiskenbare parallel in dat van Nornagesta. Althea +bewaart de half-verteerde fakkel in een kist, Nornagesta verbergt het +kaarseneindje in zijn harp; en terwijl de Grieksche moeder den dood +van haar zoon teweeg brengt door de fakkel in het vuur te werpen, +sterft Nornagesta, die gedwongen is dit eindje kaars aan te steken +op Olafs bevel, als het flikkert en uitbrandt. + +Hebe en de Valkyren waren de schenksters van den Olympus en Asgard. Zij +waren allen de gepersonifieerde jeugd; en terwijl Hebe den grooten held +en halfgod Hercules huwde toen zij ophield haar ambt te vervullen, +werd den Valkyren haar ambt ontnomen, toen zij vereenigd werden met +helden als Helgi, Hakon, Völund en Sigurd. + +Het Cretenser labyrint heeft zijn tegenhanger in het IJslandsche +Völundarhuis, en Völund en Daedalus beiden brengen hun ontvluchting +uit een doolhof ten uitvoer door middel van een handig uitgevonden +paar vleugels, die hen in staat stellen in veiligheid over land en +zee te vliegen en te ontkomen aan de tyrannie van hun respectieve +meesters, Nidud en Minos. Völund gelijkt ook hierin Vulcanus, dat hij +een knappe smid is en van zijn talenten gebruik maakt om zijn wraak +te koelen. Vulcanus, kreupel geworden door een val van den Olympus +en door Juno verwaarloosd, met wie hij had getracht goede vrienden +te worden, zendt haar een gouden troon, die voorzien is van kunstig +aangebrachte veeren om haar te grijpen en vast te houden. Völund, +machteloos door de suggestie van Nidud's koningin, vermoordt heimelijk +hare zonen en maakt van hun oogen wonderbare juweelen, die zij zonder +wantrouwen op haar borst draagt, totdat hij haar hun afkomst verraadt. + + + +Zee-Mythen. + +Juist zooals de Grieken zich voorstelden dat de stormen het gevolg +waren van Neptunus' woede, zoo schreven de Noordelijke volken hen +toe of aan de stuiptrekkingen van Iörmungandr de Midgardslang of +aan den toorn van Aegir, die, juist zooals Neptunus, met zeewier +gekroond, dikwijls zijn kinderen, de golven-maagden (de tegenhangers +van de Nereďden en Oceaniden) wegzond om op de woelende golven te +spelen. Neptunus woonde in koraalholen dicht bij het eiland Euboea, +terwijl Aegir in een dergelijk paleis dicht bij het Kattegat gevestigd +was. Hier was hij omringd door de nixen, undinen en meerminnen, de +tegenhangers van de Grieksche waternimfen en door de riviergoden van +den Rijn, de Elbe en den Neckar, die ons doen denken aan Alpheus en +Peneus, de riviergoden van de Grieken. + +Het veelvuldig voorkomen van schipbreuken op de Noordelijke kusten +heeft er toe bijgedragen om de menschen zich Ran (plaatsvervanger van +de Grieksche zeegodin Amphitrite) voor te stellen als gulzig en gierig, +en zij beschreven haar als gewapend met een sterk net waarmede zij +alle dingen neertrok in de diepte. De Grieksche Sirenen hebben hare +parallellen in de Noordelijke Lorelei die dezelfde gave van zingen +bezat en ook zeelieden in den dood lokte; terwijl Prinses Ilse, +die in een bron werd veranderd, ons herinnert aan de nimf Arethusa, +die een dergelijke gedaanteverwisseling onderging. + +In de Noordelijke opvatting van Niflheim hebben wij een bijna +nauwkeurigen tegenhanger van den Griekschen Hades. Mödgud, de bewaker +van de Giallar-brug (de doodenbrug) waarover alle geesten van de dooden +moeten gaan, eischt een schatting van bloed even gestreng als Charon +een obool vraagt van elke ziel die hij den Acheron, de doodsrivier, +overzet. De geweldige hond Garm, die ineengekrompen zit in het Gnipahol +en de wacht houdt aan de Hellepoort, is als het driehoofdig monster +Cerberus; en de negen werelden van Niflheim zijn niet ongelijk aan +de verdeeling van Hades, terwijl Nastrond geheel analoog is aan den +Tartarus, waar de boozen werden gestraft met een gelijke gestrengheid. + +De gewoonte om de doode helden te verbranden met hunne wapenen, en +om offers, zooals paarden en honden, op hun brandstapel te slachten, +was even sterk in het Noorden als in het Zuiden; en terwijl Mors +of Thanatos, de Grieksche dood, voorgesteld werd met een scherpe +zeis, werd Hel voorgesteld met een bezem of een hark, dien zij even +meedoogenloos gebruikte en waarmede zij evenveel strafoefende. + + + +Balder en Apollo. + +Balder, de stralende god van den zonneschijn, herinnert ons niet +alleen aan Apollo en Orpheus, maar aan al de andere helden van +zonnemythen. Zijn vrouw Nanna gelijkt op Flora en nog meer op +Proserpina, want ook zij daalt neer in de onderwereld waar zij voor +een wijl vertoeft. Balders gouden hal van Breidablik gelijkt op +Apollo's paleis in 't Oosten; ook hij houdt van bloemen; alle dingen +glimlachen wanneer hij komt, en doen gewillig den eed hem nooit te +zullen beleedigen. Zooals Achilles alleen kwetsbaar was aan den hiel, +zoo kon Balder alleen worden getroffen door den onschuldigen maretak, +en zijn dood wordt veroorzaakt door Loki's jaloezie, juist zooals +Hercules werd verslagen door die van Deianeira. Balders brandstapel +op Ringhorn herinnert ons aan Hercules' dood op den berg Etna: de +vlammen en de roode gloed van beide vuren dienen om de ondergaande +zon te typeeren. De Noordelijke god van zon en zomer kon alleen +worden verlost van Niflheim, wanneer alle levende en doode dingen +tranen zouden storten; en zoo kon Proserpina alleen uit den Hades +ontsnappen op voorwaarde dat zij geen voedsel had gebruikt. De weinig +beteekenende weigering van Thok om een enkelen traan te storten, +doet denken aan de zaden van den granaatappel dien Proserpina at, en +het gevolg is in beide gevallen even afgrijselijk, daar het Balder en +Proserpina onder den grond terughoudt en de aarde (Frigga of Ceres) +moet voortgaan hun afwezigheid te beweenen. + +Door Loki kwam het kwaad in de Noorsche wereld; Prometheus' gift +van het vuur bracht denzelfden vloek over de Grieken. De straf +aan de schuldigen toebedeeld door de goeden is niet ongelijk, +want, terwijl Loki met diamanten ketenen onder den grond wordt +vastgebonden en geteisterd door het aanhoudend druppelen van vergif +uit de slagtanden van een slang die boven zijn hoofd is vastgemaakt, +wordt Prometheus op een dergelijke wijze aan den Caucasus geketend, +terwijl een vraatzuchtige gier aanhoudend aan zijn lever knaagt. Loki's +straf heeft een anderen tegenhanger in die van Tityus, in den Hades +gebonden, en in die van Enceladus, geketend onder den Etna waar +zijn bezweringen aardbevingen veroorzaakten en zijn verwenschingen +plotselinge uitbarstingen van den vulkaan ten gevolge hadden. Loki +herinnert verder aan Neptunus, daar ook hij een paardengedaante aannam +en de stamvader werd van een wonderbaar ros, want Sleipnir wedijvert +met Arion zoowel in vlugheid als in uithoudingsvermogen. + +De Fimbul-winter is vergeleken geworden bij het lange voorafgaande +gevecht onder de muren van Troje, en Ragnarok, het grootsche einddrama +van de Noorsche mythologie bij het branden van die beroemde stad. "Thor +is Hector; de wolf Fenris, Pyrrhus, zoon van Achilles die Priamus +versloeg (Odin); en Vidar die in Ragnarok herleeft, is Aeneas." De +verwoesting van Priamus' paleis is het type van de verwoesting van +de gouden hallen der goden; en de verslindende wolven Hati, Sköll en +Managarm, de vijanden der duisternis, zijn het prototype van Paris en +al de andere demonen der duisternis die de zonnemaagd Helena wegdragen +of haar verslinden. + + + +Ragnarok en de Zondvloed. + +Volgens een andere uitlegging evenwel is de Ragnarok en de daaruit +volgende overstrooming van de wereld slechts een Noorsche overlevering +van den zondvloed. De overlevenden, Lif en Lifthrasir, waren +evenals Deucalion en Pyrrha bestemd om de wereld weer te bevolken; +en zooals het altaar van Delphi alleen de vernielende macht van de +groote overstrooming weerstond, zoo stond ook Gimli stralend om de +overlevende goden te ontvangen. + + + +Reuzen en Titanen. + +Wij hebben al gezien, hoe nauw de Noordelijke reuzen verwant zijn aan +de Titanen. Nu valt alleen nog te vertellen dat, terwijl de Grieken +zich voorstelden dat Atlas in een berg was veranderd, de Noormannen +geloofden dat het Reuzengebergte in Duitschland was gevormd uit reuzen, +en dat de lawines die van hun steile hoogten af naar beneden kwamen, +de sneeuwhoopen waren die deze reuzen ongeduldig van hunne kruinen +afschudden, wanneer zij hun verwrongen houdingen veranderden. De +verschijning in den vorm van een stier van een der waterreuzen die +kwam om de koningin der Franken te vrijen, heeft zijn parallel in het +verhaal van Jupiters vrijage om Europa, en Meroveus is klaarblijkelijk +geheel de tegenhanger van Sarpedon. Een vage gelijkenis kan men vinden +tusschen het reuzenschip Mannigfual en de Argo, want terwijl de eene +wordt voorondersteld door de Aegeďsche en de Zwarte Zee te hebben +gekruist, en vele plaatsen gedenkwaardig te hebben gemaakt door de +gevaren die het daar ontmoette, zeilt het Noorsche schip door de Noord- +en de Oost-Zee en wordt het genoemd in verband met het eiland Bornholm +en de klippen van Dover. + +Terwijl de Grieken zich voorstelden, dat nachtmerries de booze droomen +waren die ontsnapt waren uit het hol van Somnus, dacht het Noorsche +ras zich deze als vrouwelijke dwergen of trollen, die uit de donkere +schuilhoeken van de aarde kropen om hen te kwellen. Alle tooverwapenen +in het Noorden heetten het werk der dwergen, de smeden onder den grond, +terwijl die van de Grieken gemaakt waren door Vulcanus en de Cyclopen +onder den Etna of op het eiland Lemnos. + + + +De Volsunga Saga. + +In de mythe van Sigurd vinden wij Odin één-oogig als de Cyclopen, +die, evenals hij, persoonsverbeeldingen van de zon zijn. Sigurd +wordt onderwezen door Gripir den paardendresseerder, die aan Chiron, +den Centaur herinnert. Hij is niet alleen in staat een jongen held te +leeren alles wat hij moet weten en hem goeden raad te geven aangaande +zijn toekomstig gedrag, maar hij bezit ook de gave van de profetie. + +Het wonderbare zwaard dat het eigendom wordt van Sigmund en van Sigurd, +zoo spoedig als zij zich waardig genoeg zullen betoonen om dit te +hanteeren, en het zwaard Angurvadel dat Frithiof van zijn vader erft, +herinneren ons aan het wapen dat Aegeus had verborgen onder de rots +en dat Theseus in veiligheid bracht zoo spoedig hij een man geworden +was. Sigurd tracht evenals Theseus, Perseus en Jason, de misdaden van +zijn vader te wreken vóórdat hij uitgaat om te zoeken den gouden schat, +volkomen hetzelfde als het gouden vlies, dat ook door een draak wordt +bewaard en moeilijk in veiligheid te brengen is. Evenals alle Grieksche +zonnegoden en helden, heeft Sigurd gouden haar en helder blauwe oogen; +zijn gevecht met Fafnir herinnert ons aan Apollo's strijd met den +Python, terwijl de ring Andvaranaut vergeleken kan worden bij Venus' +gordel en de vloek dien hij brengt aan den drager, herinnert aan de +tragedie van Helena die een eindeloos bloedbad veroorzaakte aan allen +die met haar verbonden waren. + +Sigurd kon Fafnir niet hebben overwonnen zonder het tooverzwaard, juist +zooals het den Grieken niet gelukte Troje te krijgen zonder de pijlen +van Philoctetes die ook het symbool zijn van de alles-overwinnende +stralen der zon. Het terugvinden van den gestolen schat gelijkt op +Menelaus' terugvinden van Helena, en klaarblijkelijk brengt hij al +even weinig geluk aan Sigurd als zijn lafhartige vrouw bracht aan +den Spartaanschen koning. + + + +Brunhild. + +Brunhild gelijkt op Minerva in haar krijgshaftigen zin, lichamelijk +voorkomen en wijsheid; maar haar toorn en verachting wanneer Sigurd +haar vergeet voor Goedroen, is als de toorn van Oenone, die Paris +verlaat om Helena te vrijen. Brunhilds toorn blijft Sigurd levenslang +vervolgen, en zelfs tracht zij zijn dood te beramen, terwijl Oenone, +geroepen om haar gewonden minnaar te genezen, dit weigert en hem laat +sterven. Oenone en Brunhild zijn beiden overstelpt door dezelfde +berouwvolle gevoelens, als hare minnaren hun laatsten adem hebben +uitgeblazen, en zij beiden dringen er op aan, hun brandstapels te +deelen en haar leven te eindigen aan de zijde van hen die zij hadden +bemind. + + + +Zonnemythen. + +De Volsunga Saga, zóóals zij is, bevattende een geheele serie +van zonnemythen, herhaalt zich zelf in elke phase; en juist zooals +Ariadne, verlaten door den zonneheld Theseus, ten slotte Bacchus huwt, +zoo doet ook Goedroen wanneer Sigurd vertrokken is en zij Atli huwt, +den Hunnenkoning. Ook hij eindigt zijn leven te midden van de vlammen +van zijn brandend paleis of schip. Gunnar, speelt evenals Orpheus +of Amphion zulke wondervolle melodieën op zijn harp, dat zelfs de +slangen in slaap gezongen werden. Volgens sommige overleveringen +herinnert Atli aan Fafnir en begeert het bezit van goud. Daarom zijn +beide verpersoonlijkingen van de winterwolk, die over de stervelingen +hangt en van hen weghoudt het goud van het zonnelicht en de warmte, +totdat in de lente de blinkende bol de machten van duisternis en +stormen overwint en zijn goud over het aangezicht der aarde strooit. + +Swanhild, Sigurds dochter, is een andere verpersoonlijking van de zon, +zooals zij gezien wordt met haar blauwe oogen en gouden haar; en haar +dood onder de hoeven van zwarte paarden stelt voor het uitgewischt +worden van de zon door wolken van storm of van duisternis. + +Zooals Castor en Pollux zich haasten om hun zuster Helena te bevrijden +als ze wordt weggevoerd door Theseus, zoo haasten ook Swanhilds +broeders, Erp, Hamdir en Sörli, zich, om haar dood te wreken. + +Dit zijn de hoofdpunten van overeenkomst tusschen de Mythologieën +van het Noorden en het Zuiden, en de overeenkomst gaat zóó ver, dat +zij oorspronkelijk zijn gevormd uit dezelfde stof, en de voornaamste +verschillen zijn te verklaren uit de locale kleur, onbewust er aan +toegebracht door de verschillende rassen. + + + + + + +AANTEEKENINGEN + + +[1] Noorsche Mythology "Kauffman". + +[2] Halliday Sparling. + +[3] Carlyle "Heroes and Heroworship". + +[4] "Noordelijke Mythologie", Kauffmann. + + + + + +End of the Project Gutenberg EBook of Noorsche mythen uit de Edda's en de +sagen, by Hélčne Adeline Guerber + +*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK NOORSCHE MYTHEN *** + +***** This file should be named 31954-8.txt or 31954-8.zip ***** +This and all associated files of various formats will be found in: + https://www.gutenberg.org/3/1/9/5/31954/ + +Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed +Proofreading Team at https://www.pgdp.net/ + + +Updated editions will replace the previous one--the old editions +will be renamed. + +Creating the works from public domain print editions means that no +one owns a United States copyright in these works, so the Foundation +(and you!) can copy and distribute it in the United States without +permission and without paying copyright royalties. Special rules, +set forth in the General Terms of Use part of this license, apply to +copying and distributing Project Gutenberg-tm electronic works to +protect the PROJECT GUTENBERG-tm concept and trademark. Project +Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if you +charge for the eBooks, unless you receive specific permission. If you +do not charge anything for copies of this eBook, complying with the +rules is very easy. You may use this eBook for nearly any purpose +such as creation of derivative works, reports, performances and +research. They may be modified and printed and given away--you may do +practically ANYTHING with public domain eBooks. Redistribution is +subject to the trademark license, especially commercial +redistribution. + + + +*** START: FULL LICENSE *** + +THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE +PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK + +To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free +distribution of electronic works, by using or distributing this work +(or any other work associated in any way with the phrase "Project +Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full Project +Gutenberg-tm License (available with this file or online at +https://gutenberg.org/license). + + +Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg-tm +electronic works + +1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm +electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to +and accept all the terms of this license and intellectual property +(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all +the terms of this agreement, you must cease using and return or destroy +all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your possession. +If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a Project +Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound by the +terms of this agreement, you may obtain a refund from the person or +entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8. + +1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be +used on or associated in any way with an electronic work by people who +agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few +things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works +even without complying with the full terms of this agreement. See +paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project +Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this agreement +and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm electronic +works. See paragraph 1.E below. + +1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the Foundation" +or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection of Project +Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual works in the +collection are in the public domain in the United States. If an +individual work is in the public domain in the United States and you are +located in the United States, we do not claim a right to prevent you from +copying, distributing, performing, displaying or creating derivative +works based on the work as long as all references to Project Gutenberg +are removed. Of course, we hope that you will support the Project +Gutenberg-tm mission of promoting free access to electronic works by +freely sharing Project Gutenberg-tm works in compliance with the terms of +this agreement for keeping the Project Gutenberg-tm name associated with +the work. You can easily comply with the terms of this agreement by +keeping this work in the same format with its attached full Project +Gutenberg-tm License when you share it without charge with others. + +1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern +what you can do with this work. Copyright laws in most countries are in +a constant state of change. If you are outside the United States, check +the laws of your country in addition to the terms of this agreement +before downloading, copying, displaying, performing, distributing or +creating derivative works based on this work or any other Project +Gutenberg-tm work. The Foundation makes no representations concerning +the copyright status of any work in any country outside the United +States. + +1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg: + +1.E.1. The following sentence, with active links to, or other immediate +access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear prominently +whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work on which the +phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the phrase "Project +Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, performed, viewed, +copied or distributed: + +This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with +almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or +re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included +with this eBook or online at www.gutenberg.org + +1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is derived +from the public domain (does not contain a notice indicating that it is +posted with permission of the copyright holder), the work can be copied +and distributed to anyone in the United States without paying any fees +or charges. If you are redistributing or providing access to a work +with the phrase "Project Gutenberg" associated with or appearing on the +work, you must comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1 +through 1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the +Project Gutenberg-tm trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or +1.E.9. + +1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted +with the permission of the copyright holder, your use and distribution +must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any additional +terms imposed by the copyright holder. Additional terms will be linked +to the Project Gutenberg-tm License for all works posted with the +permission of the copyright holder found at the beginning of this work. + +1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm +License terms from this work, or any files containing a part of this +work or any other work associated with Project Gutenberg-tm. + +1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this +electronic work, or any part of this electronic work, without +prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with +active links or immediate access to the full terms of the Project +Gutenberg-tm License. + +1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary, +compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any +word processing or hypertext form. However, if you provide access to or +distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format other than +"Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official version +posted on the official Project Gutenberg-tm web site (www.gutenberg.org), +you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a +copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon +request, of the work in its original "Plain Vanilla ASCII" or other +form. Any alternate format must include the full Project Gutenberg-tm +License as specified in paragraph 1.E.1. + +1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying, +performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works +unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9. + +1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing +access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works provided +that + +- You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from + the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method + you already use to calculate your applicable taxes. The fee is + owed to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he + has agreed to donate royalties under this paragraph to the + Project Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments + must be paid within 60 days following each date on which you + prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax + returns. Royalty payments should be clearly marked as such and + sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the + address specified in Section 4, "Information about donations to + the Project Gutenberg Literary Archive Foundation." + +- You provide a full refund of any money paid by a user who notifies + you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he + does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm + License. You must require such a user to return or + destroy all copies of the works possessed in a physical medium + and discontinue all use of and all access to other copies of + Project Gutenberg-tm works. + +- You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of any + money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the + electronic work is discovered and reported to you within 90 days + of receipt of the work. + +- You comply with all other terms of this agreement for free + distribution of Project Gutenberg-tm works. + +1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg-tm +electronic work or group of works on different terms than are set +forth in this agreement, you must obtain permission in writing from +both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and Michael +Hart, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the +Foundation as set forth in Section 3 below. + +1.F. + +1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable +effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread +public domain works in creating the Project Gutenberg-tm +collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm electronic +works, and the medium on which they may be stored, may contain +"Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate or +corrupt data, transcription errors, a copyright or other intellectual +property infringement, a defective or damaged disk or other medium, a +computer virus, or computer codes that damage or cannot be read by +your equipment. + +1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right +of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project +Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project +Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project +Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all +liability to you for damages, costs and expenses, including legal +fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT +LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE +PROVIDED IN PARAGRAPH F3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE +TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE +LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR +INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH +DAMAGE. + +1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a +defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can +receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a +written explanation to the person you received the work from. If you +received the work on a physical medium, you must return the medium with +your written explanation. The person or entity that provided you with +the defective work may elect to provide a replacement copy in lieu of a +refund. If you received the work electronically, the person or entity +providing it to you may choose to give you a second opportunity to +receive the work electronically in lieu of a refund. If the second copy +is also defective, you may demand a refund in writing without further +opportunities to fix the problem. + +1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth +in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS' WITH NO OTHER +WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO +WARRANTIES OF MERCHANTIBILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE. + +1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied +warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages. +If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the +law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be +interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted by +the applicable state law. The invalidity or unenforceability of any +provision of this agreement shall not void the remaining provisions. + +1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the +trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone +providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in accordance +with this agreement, and any volunteers associated with the production, +promotion and distribution of Project Gutenberg-tm electronic works, +harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees, +that arise directly or indirectly from any of the following which you do +or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg-tm +work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any +Project Gutenberg-tm work, and (c) any Defect you cause. + + +Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm + +Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of +electronic works in formats readable by the widest variety of computers +including obsolete, old, middle-aged and new computers. It exists +because of the efforts of hundreds of volunteers and donations from +people in all walks of life. + +Volunteers and financial support to provide volunteers with the +assistance they need are critical to reaching Project Gutenberg-tm's +goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will +remain freely available for generations to come. In 2001, the Project +Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure +and permanent future for Project Gutenberg-tm and future generations. +To learn more about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation +and how your efforts and donations can help, see Sections 3 and 4 +and the Foundation web page at https://www.pglaf.org. + + +Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive +Foundation + +The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit +501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the +state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal +Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification +number is 64-6221541. Its 501(c)(3) letter is posted at +https://pglaf.org/fundraising. Contributions to the Project Gutenberg +Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent +permitted by U.S. federal laws and your state's laws. + +The Foundation's principal office is located at 4557 Melan Dr. S. +Fairbanks, AK, 99712., but its volunteers and employees are scattered +throughout numerous locations. Its business office is located at +809 North 1500 West, Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887, email +business@pglaf.org. Email contact links and up to date contact +information can be found at the Foundation's web site and official +page at https://pglaf.org + +For additional contact information: + Dr. Gregory B. Newby + Chief Executive and Director + gbnewby@pglaf.org + + +Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg +Literary Archive Foundation + +Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide +spread public support and donations to carry out its mission of +increasing the number of public domain and licensed works that can be +freely distributed in machine readable form accessible by the widest +array of equipment including outdated equipment. Many small donations +($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt +status with the IRS. + +The Foundation is committed to complying with the laws regulating +charities and charitable donations in all 50 states of the United +States. Compliance requirements are not uniform and it takes a +considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up +with these requirements. We do not solicit donations in locations +where we have not received written confirmation of compliance. To +SEND DONATIONS or determine the status of compliance for any +particular state visit https://pglaf.org + +While we cannot and do not solicit contributions from states where we +have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition +against accepting unsolicited donations from donors in such states who +approach us with offers to donate. + +International donations are gratefully accepted, but we cannot make +any statements concerning tax treatment of donations received from +outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff. + +Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation +methods and addresses. Donations are accepted in a number of other +ways including including checks, online payments and credit card +donations. To donate, please visit: https://pglaf.org/donate + + +Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic +works. + +Professor Michael S. Hart was the originator of the Project Gutenberg-tm +concept of a library of electronic works that could be freely shared +with anyone. For thirty years, he produced and distributed Project +Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of volunteer support. + + +Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed +editions, all of which are confirmed as Public Domain in the U.S. +unless a copyright notice is included. Thus, we do not necessarily +keep eBooks in compliance with any particular paper edition. + + +Most people start at our Web site which has the main PG search facility: + + https://www.gutenberg.org + +This Web site includes information about Project Gutenberg-tm, +including how to make donations to the Project Gutenberg Literary +Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to +subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks. diff --git a/old/31954-8.zip b/old/31954-8.zip Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..e785917 --- /dev/null +++ b/old/31954-8.zip |
